-ocr page 1-

A^LGEIEENE GESCHIEDENIS

. 'f..·

VKOEGfSTE TOBJEHi TOT OP ΗΕΟΈΙΙί.

DOOR

ΛΜΈΝΏ.

VAN HET JAAR 900 TOT 1581 NA CHRISTUS.

K £ 1I& @ ΊΓ s: STUK..

IWIKT liAARTKi^ E^ PiiRTIlKTVIi:^',

TE AMSTERDAM, BIJ
J. F. !§€ΙΙΙ.£υΐ:Κ.
1841.

-ocr page 2-

V

Α IL Cl ΜΕ

»4 ii

iE

id. Λ

IV

BIS

U) Ο ύ Μ

BLi65,

Te AM.VTEmMM,MJ
J ο F <. .SCHEIE jLU El

r

h

ι

-ocr page 3-

BERDE BOEK.

yan de

ERFELIJKHEID DER GROOTE LEENEN IN NEDERLAND,

lOT AAIt DE

WKKKKMIQlIVGi ΤΛΐν lIOLlvAIKD WET IlËXECIOIJWKli.

ooo->intoo.

-ocr page 4-

ü

-ocr page 5-

EERSTE HOOFDSTUK.

van de

ERFELIJKHEID DER GROOTE LEENEN IN NEDERLAND,

tot aan de

liAATSTE IMVAIitEIir 19KU Λί«0«ΜASiSÏKlV AlillAAR.

000—103».

Door de vereeiiiging des Rijks van Lotharingen met dat van Duitschland, Avas ÜOO
Nederland
onder éénen beliecrscher gekomen , Avelko de gewesten bezuiden den Rijn
als Koning van Lotharingen, en die benoorden deze rivier, als Koning van Ouitsch-
land
bestierde. Lodewijk de Jonge of het Kind, welke onder den titel van Keizer,
deze beide kroonen torschte, was naauwelijks de jaren der jongelingschap ontwassen,
toen hij overleed, en met hem de Karlovingische stam in
Duitschland, wegstierf.
Karel de Eenvoudige [simpele), thans de eenig overgeblevene telg uit het geslacht
van KAKEL
den Groote, maakte aanspraak op de*staten van zijnen neef, dewijl men bij
het verkiezen van een opperhoofd des Duitschen Rijks uit de Vorsten van zijnen stam,
steeds het erfregt had in het oog gehouden. Doch do Duitschers, beducht voordeScIa-
ven en Hunnen, Λvelkc onder roDEwuK
den Jonge het Rijk geteisterd hadden, waren
geenszins geneigd , hunne kroon eenen Vorst op te dragen, wiens botheid ten spreekwoord
geworden was. Op den Rijksdag te
Worms viel derhalve hunne keuze op οττο , Her-
tog van
Saksen, en toen deze zich wegens zijne hooge jaren verontschuldigde, werd op
zijn voorslag en aanbeveling,
koeskaad , Hertog van Franeonië, gekozen (1).

Intusschen was karel de Eenvoudige naar Lotharingen getrokken, en aldaar pleg-
tig tot Koning gehuldigd. De Grooten van dat Rijk gaven dezen onbeduidenden Vorst, on-
der wien zij ongestoord hunne eerzuchtige plannen konden bereiken, de voorkeur, bo-
ven een dapperen gebieder, die hunnen overmoed kondebeteugelen. Welligt ontsproot

Ü12

(1) WiTicüüKDüs, Lih. p. 634. Ditmarüs, Lih, I, p. 325 in ΐεΐκηιτζπ Script. Rerum
Brunsvic.
T. I.

-ocr page 6-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

yOO— mede, voor een groot gedeelte, de genegenheid Toor den Franschen Vorst, uit de
meerdere overeenkomst van do zeden, gewoonten 'en taal der Lotharingers met die der
Franschen, dan met dio der Duitschers.
Reinier , Graaf van Henegoinven, welke het
meest tot de verheffing van
karel had bijgedragen, werd ter belooning zijns ij vers, tot
Hertog van
Lotharingen verheven, welke waardigheid, na zijnen dood, op zijn oudsten
zoon
gislebert of gijsbert ovcrgïng. Hij had het gehecle bestier in handen, terwijl de Ko-
ning slechts in naam regeerde (1).
Koexraad , wiens dapperheid en staatkunde geroemd
worden, wilde den zwakken Franschen Vorst geen Rijk laten, op welk hij insgelijks
regten bezat. Hij toog derhalve met een aanzienlijk heir derwaarts, doch de invallen
der Hunnen, en de opstand van Hertog iiEifDRiK van
Saksen noodzaakten hem weldra
terug te trekken, zonder andere aanhangers in
Lotharingen te behouden, dan de Graven van
den
Elzas , den Graaf van TeiVierÄaHi/en den Bisschop van i/irecAi. Sedert veroorloofden
hem de omstandigheden niet, zijn heroveringsplan weder ten uitvoer to brengen (2).

Terwijl de Hunnen Duitschland verwoestten, zetten de Noren hunne strooptoglen
langs de kusten van
Friesland voort. Zij waren nog steeds in het bezit van Utrecht,
waar zij zich meer en meer met de overgebleven bevolking bevredigd, en langzamerhand hare
meer beschaafde zeden aangenomen zullen hebben. Do Bisschopsstad was nu de zetel
der Noordsehe Godenleer in
Nederland gcAVorden , ofschoon het niet geheel onwaar-
schynlijk is, dat het geloof der Christen inwoners door de Noormannen , althans later , on-
gehinderd gebleven, en zelfs door eenigen van hen is omhelsd geworden. ïen blijke
hunner verdraagzaamheid, heeft men aangevoerd, dat terwijl zij
Utrecht nog in bezit
hadden, twee ütrechtsche Bisschoppen,
odilbald en egilbold, aldaar zijn begraven
geworden (3). Het is echter mogelijk, dat de lijken dezer Kerkvoogden eerst na het
vertrek der Noormannen uit
Utrecht ^ derwaarts zijn overgevoerd (4). Anderen komt
het zelfs hoogstwaarschijnlijk voor, dat deze berigten voor niets anders dan bijvoegsels
van eenc latere en onbedrevene hand zijn te houden, dewijl nergens iets aangaande de
herbouwing van eenige kerk in
Utrecht, maar integendeel gemeld wordt, dat die
stad, bij het vertrek der Noren, geheel woest lag (5). Even onzeker zijn de lotgeval-

(1) Annal. Saxon. ad ann. 912.

(2) Chron. Sancti Galli, ad ann. 913. p. 101.

(3) Van ascii van wijck , Over het oude Handelsverkeer der stad Utrecht, bl. 186.

(4) De bekaj p. 31, 32. Heda, p. 69, zeggen althans niet bepaald, dat deze overbrenging ge-
durende liet verblijf der Noormannen in
Utrecht, geschied is.

(5) Van bolnuts, de Noorrn. in Nederl, bl. 180.

-ocr page 7-

DES VADERLANDS. I 11

len der beide genoemde Bisschoppen en weinig is van hen bekend. Odilbald moet
een en twintig jaren (van 878—899) do Bisschoppelijke waardigheid , en met meet
vrucht dan zijn voorganger, bekleed hebben (1). Onder zijn bestuur bevestigde en
vergrootte Koning
zwentibolch de giften en vrijheden, door vorige Koningen aan de
Utrechlsche Kerk verleend (2). Men prijst den ijver met welken hij vele misbruiken
weerde en do belangen der godsdienst bevorderde (3); ook wordt hij uitdien hoofde door
oenen tijdgenoot, een heilig man genoemd (4). Schaarscher nog zijn de berigten om-
trent zijn opvolger
egilbold ,, egilbert of eilbold , mede een Fries van afkomst, die
slechts eenigc maanden den Bisschopsstaf voerde, en van daar door sommigen niet on-
der de Bisschoppen van
Utrecht geteld, door anderen voor denzelfden met obilbalu
gehouden is. Hij wordt als een man van een onbesproken levenswandel en van groole
geleerdheid afgeschilderd (5). Tot hoogere vermaardheid steeg
radboud, welke om het
jaar negen honderd een het geestelijk gebied over
Utrecht moet aanvaard hebben. Hij
was uit den ouden Frieschen Koningsstam gesproten, en had bij zijn oom
guïïtuekus
of gontiiarius, Bisschop van Keulen, den grondslag tot die kundigheden gelegd, Avelke
hij vervolgens aan de hofschool van
karel den Kale, onder leiding van den geleerde
MANTs'o of nawko van
Stavoren, met zulk een gevolg voorlzelle, dat hij weldra in
geleerdheid verre boven do meesten zijner tijdgenooten uitblonk, waarvan zijne ge-
schriften ter onwraakbare getuigenis verstrekken (G). De voorlrell'elijke gaven van den

(1) De beka, p. 31, echter [reeft hem ccn kerkelijk hestuurvan 34 j heda , p. G3 ,en j. a. leydis,
Lil). VI. c. lö, p. yy, een van 13, en liet Chron. Tiel. p. 51, eon van 24 jaren.

(2) Zie het Diploma van den 24'ΐβ" van Zomermaand, 8(59; bij iieda , p. G3. Van biieris ,
Charterh. v. ΠοΙΙ. D. I, bi. 28. Hoadam, Charterb. ν. Gelderl. St. I, bl. 43.

(3) SciioTAitüs, Fr. liisi. bl. 69.

(4) Regino , Chroii. JAh. II, p. 98.

(.5) De beka, p. 31. Heda p. 69. Chron. Tiel p. 53—57. Een vrijlatinjjsbriefvan eene slavin,
op verzoek van dezen Bisschop, heeft, benevens
üeua, vait hieris en anderen, ook bondasi in
liet
Charterb. ν. Gelderl., St. I, bl. 47, opijenomen, ΛνεΙΙο tevens in eene {jcleerde aanteekenin{{, het
])estaan van dezen
egiidold boven alle {jegronde bedenkinjj {jesteld heeft. Hij plaatst den sterftijd van
dezen kerkvoo[jd op den
25""' van Herfstmaand 900, en dien van odilbaid op den van

Wintermaand 899.

(6) De schriften van kadboud , zoo in gebonden als in on(;ebonden slïjl, worden opgeteld door
joii.
tkituemics in Catal. vir, illustr. aangehaald bij heda, p. 72, enbij ματτπαεπβ, Α7ΐαΙ.Ύ.ΙΙΙ,
ρ. 60. suffridus ρετκι, do Script. Fris. ρ. 56, 57. Batavia Sacra, D. I, bl. 608 , 609,
waar bl. 113, eene vertaling van
radbotids Lofzang op sbidbertos gevonden wordt. Dc Hoog-

-ocr page 8-

66 ALGEMEENE GESGHÏEDENIS

yOO— geest, werden daarenboven in hem door uitstekende deugden opgeluisterd. Zijne
nederigheid, ootmoed, matigheid, milddadigheid, godsvrucht en uitgebreide
kunde werden algemeen erkend, toen de eenparige keuze der Geesteliykheid en des
volks, hem den ütrechtschen herdersstaf aanbood. Niet dan met moeite en ondanks
zich zeiven, konde hij bewogen worden dien op te vatten, en over zijne verkiezing
drukt hij zich aldus uit: »Ik,
radboud , een zondig mensch, ben waardig geoor-
deeld , om onder de dienaren der Utrechtsche Kerk gerekend te worden. God geve,
dat ik ook waardig mag bevonden worden, hun bijzijn in den Hemel te genieten." De
schoone verwachting, die hij van zich had ingeboezemd , werd niet te leur gesteld. Vol-
ijverig in de vervulling zijner pligten, reisde hij gedurig rond door zijn geestelijk ge-
bied , om de geloovigen te versterken, de ongeloovigen te bekeeren en de armen door
ruime bijdragen , te ondersteunen en te bemoedigen. In het bijzonder was zijne aan-
dacht op de herstelling van
Utrecht gevestigd. Hij begaf zich dikwijls, niet zonder
gevaar, als kerkelijk opperhoofd derwaarts, om zijne nog overgebleven gemeente te be-
zoeken, dewijl hem, tot zijne smart, niet vergund was hier blijvend zijnen zetel te
vestigen. Men verhaalt, dat hij de Noormannen uit de stad zou verdreven hebben; doch
dit strookt niet met het berigt, dat zij hem gedurig bleven verhinderen, de hoofdplaats
van zijn Sticht te bewonen, en hij uit dien hoofde genoodzaakt was te
Deventer zijn
verblijf te houden, alwaar hij ook begraven is. Eene koorts had te
Ootmarsum een
einde gemaakt aan het leven van dezen achtingswaardigen kerkvoogd, welke, overeen-
komstig het meest aangenomen gevoelen , de Bisschoppelgke waardigheid zeventien ja-
ren bekleedde, en zoojuist zijne hooge roeping had begrepen en opgevolgd (1). Toen
het Franscho Hof hem eens poogde te bewegen, zich in staatszaken te laten gebrui-
ken , antwoordde hij, » dal zijne taak slechts was voor den Koning en het volk te bid-
den , en voor het heil der zielen te zorgen (2)." Hij was Keizer KOEiïfiAAD getrouw

lecraar r. πογγμιιν peerlkahp, heeft in zijne bekroonde Verhandeling: de vita doctrina et facul-
iate Nederlandormn qui carmina latina coviposuerunt,
Harl. 1838, p. 11, 12, en glasiüs,
Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl. D. I, bl. 18, uit "Heda , eene proeve van radnoons diehterlijk
talent medegedeeld.

(1) Dë beka, p. 32. Heda, p. 71, Conf. nccnKtiDS ad bekam et hedam in 1. c. Chron. de
Traj.
p. 321. Chr'on. Tiet. p. 57. J. a. leydis, Lib. VII. o. 7. Batavia Sacra, D. I.bl.605—
613.
Glasius, t. a. p. bl. 188—191. Vau boiiidis, de Noorm. in IVederl., bl. 180. JSijl. en
Bijv.
bl, 90—93, Van ascii vam wijck, Over het oude Ilandelsverk. v. XJtr, bl. 188—193.

(2) Wagekaab, D. H. bl. 104.

-ocr page 9-

DES'VADERLANDS. '

gebleven, wien hij als wettig opperhoofd eerbiedigde, en die onder hem, de giften en UÜO—
yrijheden aan
de Kerk Tan Utrecht Terleend, bevestigd had (i). >

Hendrik, Hertog van Saksen, den Vogelaar bijgenaamd, opvolger van dezen Vorst
ivelke in hetzelfde jaar als Bisschop
radboud was overleden , betwistte evenzeer karel i/e»
Eenvoudige hel bezit van Lotharingen, waarop hij, als Koning van aan-

spraak maakte. Lotharingen toch was sinds de overeenkomst van acht honderd negen
en zeventig, zonder tegenspraak, in het bezif der Koningen van
Duitschland geble-
ven
(2). Hendrik beschouwde zich uit dien hoofde als dén wettigen Heer, en karel
den Eenvoudige, ofschoon door het volk gekozen, als eenen overweldiger. Doch meer
dan zijne vermeende of gegronde regten, begunstigden hem de zwakheid en onbe-
kwaamheid zijns mededingers, die zich geheel·aan de leiding van
iiagano, een gehaten
gunsteling, overgaf. De Lotharingsche Grooten, hierdoor verbitterd, wendden het
oog naar den meer verstandigen en dapperen
Hendrik , met wien de veelvermogende,
doch onrustige
gislebert , aan wiens vader karel de kroon van Lotharingen verschuif
digd was , in onderhandeling trad. De Franscho Koning trachtte ondertusscheïi^zijη
gezag door de wapenen te handhaven, doch Avas, na het verlies van
Mets en de on-
derwerping van bijna geheel
Lotharingen aan Hendrik, genoodzaakt naar vredesvoor-
waarden te luisteren. Nadat de voornaamste zwarigheden door de wederzijdsche gezanten
waren uit den weg geruimd, verschenen de beide Vorsten te
Bonn, karel aan deze ea
HENDRIK aan gene zijde des
Rijns, beloofden elkander, van den tegenovergesteldenoè^
vér, vrede en vriendschap, en sloten vervolgens den zevenden van Slaglmaand des jaars
negen honderd een en twintig, op een schip, dat in het midden'der rivier voor anker,
en tot hi^nne ontvangst gereed lag, een plegtig verbond ,(3). i Daar van het vredesverdrag y21
zelf, waarin
karel , Koning der Westfranken, en Hendrik , Koning der Oostfranken ge-
noemd wordt, slechts het slot of de bevestiging met eede door debeide Koningen, gelijk
mede door hunne wederzijdsche leenmannen en kroonambtenaren, onder anderen door
den Bisschop van
Utrecht, Graaf dirk Holland ?) , en Graaf walger van Jeii-r
terhand, afgelegd, is overgebleven, zoo wordt in het. onzekere gelaten, Avat eigenlijk
de eene Vorst den anderen hierbij heeft afgestaan. Men vooronderstelt., dat zij vno

namelijk omtrent het Rijk van Lotharingen overeengekonien zijn , dewijl daarom alleen

'ä Ί

(1) liet diploma is van den 9 van Hooimaand 914, én Ie vinden bij heda , ρ,·72; Vak mie-
eis
, C/iarierÄ. iioW. D.I. hl. 29. CharlerbA,τ. Gelderl. J). l.

(2) Algemeene Gesch. d. Faderl. D. I. bi. 416, · ■ hi j; ' s,·.;;;;« - -.ft - 'j ·

(3) SiGEBERTcs GEaiBiiCEKsis plaatst dït ^Tedeverbond in 923, eri de AnnaKsta Saxo \n
ierwïjl aan 1 het hoofd van het verdrag zelf, 92Θ gelezen wordt. Op' onwèdersprekelijke gronden
hebben ecliter
sirjiokd, mibaeis, van look, wagen.tak, bokdam en anderen dït vè'rboild tof lièt

■gaar021 itéruguebragt, . ' ' ' · .l· .. ui .,.·......\ -i · v'/

il. deel. 2

-ocr page 10-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

yOO— de oorlog gevoerd was, enTermoedt, datkare^bij ditverdrag , niet geheeli/oiA^^

raaar sleclils een aanzienlijk gedeelte van dat Ryk, aan ϊϊΕΤίΏΕΙκ heeft afgestaan. Welligt
Werd hierbij hoofdzakelijk hds landvei^deeling van het jaar acht honderd zesventig ge-
volgd , zoodat KAaEL iü het bezit bleef van het tegenwoordig
Νoord-Brahand, de
Ζeeuwschö eilanden en een gedeelte van
Zuid-Holland, terwijl henbrik de landen
tusschen
Rijn en Maas ontving, en eerst later aan bet bezit van geheel Lotharingen
geraakte {!)* Indien men dit aanneemt, lost zich van zelf de zwarigheid op , hoe kakei,,
na het'verdrag van
Bonn, nog gebied vóerde over een gedeelte van Nederland, en
hoe hij door het geven van eeneü giftbrief aan Graaf
dire , den grondslag konde leggen
van het erfelijk graafschap
Holland (2).

De graafschappen , zoo min als de hertogdommen, waren in den beginne erfelyk; zij
Werden voor levenslang, of gedurende een bepaalden tijd, door den Vorst in leen
weggeschonken, en vervielen dan weder aan de kroon. Eerst onder en na
kakel den
Eenvoudige
werden de Groote Leonen in Ν éderland ev{(i\ï]\ naar re^i, hetgeen zij reeds
in de daad onder de onmiddell^ke opvolgers van karel den Groote geworden waren;
en het leenstelsel ving toen aan zich in al zijne kracht te ontwikkelen. Verschillend zijn
de gevoelens over den oorsprong van dit stelsel. Terwijl eenigen meenen, dat het reeds
in het oud Romeinsche regt gegrond is, beschouwen anderen het daarentegen als geheel
van Gennaanschen oorsprong, en als van zelven uit den aard van de staatsregelingen,
of van het krijgswezen der oude Duitsche volken, en uit de omstandigheden voortge-
vloeid (3). Zeker is, dat het der nieuwe heerschappijen, ΛνοΙΙίο de Germanen, en in
hel bijzonder de Franken en Longobarden, op de bouwvallen van het Romeinsche Rijk
stichtten, tot grondwet strekte, nit Avelke de overige staatsinrigtingen voortsproten; en
«lat zijn invloed op zeden , gewoonten en gebruiken , in de meeste gewesten van
Europa
nog niet geheel verdwenen is. In Frankrijk en Engeland vindt men daarvan,
vooral in oude instellingen, nog enkele sporwi; en het zou geene moeite kosten, om
zelfs in de grondwet van het Rijk der
Nederlanden, belangrijke punten aan te wijzen,
welke zich alleen als gevolgen van het leenstelsel laten verklaren (4). Het Vas de

(1) Alg. Gesoh. d. raderï. D. I. lil. 411.

(2) Van iooft. Aloude Holl. Ilist. D. Π. M. 142. Wacekaar, D. 11. W. 106, cn bo-
venal, BONpAM,
Cha/rterb. v. Gelderl. St. I. bl. 51·—.54.

(3) ho.jiiEYm, Esprit ,o)*ig{ne et progrès des Jmlitutionsjudiciatres en Europe. T. I.ch. 13.
j) C'est une erreut assez cotiimunément regue que de cliprclier les principes du {jouvemement féo-
dal dans Ie Nord. C'est une vérité que l'établissement des Germains dans les Provinces Roma^es
a donné naissance a ce gouvcrneraent j maïs il est tout auesi e'lrangcr aus forêts de la Germanien
les GÏrconstances seuJes 1'ont amoRé." if

(4) Mr. j. d. meter, uit wicn wij dit aanvoeren, rekent liicrtoe de wijze van rerkiezing der

-ocr page 11-

DES VADERLANDS. I 11

gewoonte der! Germanen, bij de veroTering der-RomeinsGbe ATingeweslen, het land eu ÜOO—
de inboorlingea onderling, mar elks rang en aanzien, te verdeelen, dewijl de belpo-
iiing voor bewezene diensten, door gebrek aan baar geld, op geene,: andere wijze
geschieden kon. De grondeigendommen, op deze Avyze verdeeld en in bezit genomen,
werden
allodiale of erfelijke goederen genoemd, en warende Tolle eigendom van den
bezitter, met al de daaruit voortvloeiende geregtigheden (1). v-De gronden die onTer-
deeld bleven liggen, en, daar zij niemand behoorden, gemeén(Wgendom wareriiii.wer-
den aan de beschikking des Konings overgelaten, en Koninklijke domeinen ge-
noemd (2). Den Fränkischen Koningen waren op deze Avijze, bij ■ het, veroveren van
Gallië, uitgebreide erfgoederen,, tot Avelke eene menigte lijfeigenen behoorde, en groote
domeinen ten deel gevallen. Om hunne gunstelingen, en bijzonder de vrijwilligers,
Avelke heïi op de krijgslogten vergezelden, die zij op eigen gezag, zonder toesteniming
der volksvergadering, ondernamen, naar eisch te beloonen,hen naauweraan zich te ver-
binden , hun getal te vermeerderen en daardoor hunne eigene magt te versterken,
stonden
zï} dezen, tot tijdelijk vruchtgebruik j een gedeelte dier goederen af;'en deze
overgedragen bezillingen werden
beni/icta of geschenken, naderhandof leenen,
genoemd (3). Het
allodiwn (erfgoed) Avas dus van oudereni oorsprong dan fmdum
(leengoed), en had natuurlijk, Avegens het erfelijk bezit zoo ATel,ials wegens degrootero
regten en vrijheden, eene hoogere waarde. Maar toen onder, do eerste Vorsten uit den
Karlovingischen stam, vrije mannen zelfs door de omstandigheden gedwongen waren, of
door een begrip van eer aangedreven werden, hunne
allodia aan de Koningen op te
dragen, om die van hen in leen terug te ontvangen, verkreeg bet leenstelsel dien
invloed, welken een tijdverloop van duizend jaren niet geheel heeft kunnen vernietigen.
De Vorst was nu niet-meer het hoofd, maar de eigenaar des Staats; Hertogenen
Graven Avaren niet .meer ambtenaren, maar leenmannen; de slaaf, de lijfeigene, de on-
derhoorige, werd de eigendom van dengenen aan wien het leen, .waarop htj woonde,

-.-^ -·Λ.·«·κ„· Α; ■ 1ί> J-^.·· , ... ·: :

leden van de Tweede Jiamer der Staten-Generaal door de Provirielale Staten, cn van deze döor dé
steden en xiddcrschäppen. De oiimiddeïïrjke volkskeuzen
in Frankrijk Qn Engeland ziyn vrij van
deze {jevolgen van het leenstelsel
Over de verantwoordmg der héden'of ondcrstandsgelden-, door
de Graven van Holland,
in liet zesde Deel der Verh, van de tweede klasse das KeninkL 'iVe-

derl. Instituuts, h\. 1Q2. , , , . vt

(1) Od of ode beteckent in het oud Germaanscli bezitting, eigendom. AHod (allodium)^ alle
bezitting, volkomen cigendotn.
Dit woordje ode liehben vyij nog i# Idein-oßd, kleine bezitting.
Zie BILDERDIJK, D. I. bl.. 302. , , I . t f -i f f . f I Λ

■:'!/ i . , !··;Γ;!·;ΐ.·.ί::-.ιΙ jjif »·.(» atiosaGJia iu-v iJmloi ih sn jjttihttLu.A

(2) Biiderdijk, D. I. bl. 116.1 , t - ■ · : ·■ ' ·;/ ■ f - i-t- i ι t ·

' .U,. , / inioüvs-; J-uI j-.i ■:·;!£!■![ m ·:,ι5ΐ!ϋΐ; χηην,ή .·. i (toS , ui J'.i

(3) Verg. VAS xooif, Aloude /ïegeem/gwicya raw/Τ^οί/ακ^, Di I. b. 1,59.^ κΐ^«.erdijIC ,,

D. I. bl. 331. n» ".lu .i Ä ΛίΛΐί^Λ i v. .b .^bmiU

2 *

-ocr page 12-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ÜOÜ—geschonken werd (1). in vervolg van tyd echter .-werden de leenmannen den Vorsten te
magtig; eene menigte kleine dwingelanden steeg op, welke, spottende met het gezag
der Koningen , de schroomelijkste daden van wreedheid , - geweld en knevelarij , ongehin-
derd en ongestraft uitoefenden
(2). '

1 Er waren velerlei soorten van leenen : 1". Roofdleenen [feiida capitalia oïregalia,
2)leins fi^fs),
onder welke men die goederen verstond, welke door den Vorst zeiven
verleend werden; de beleende heette
Vasallus ^ wel Capitaneus, bij ons Man.
Zulk een hoofdleen was Holland. 2°. Achterleenen [suhfeuda, arrière fiefs) of die
1 eenbezittingen , met welke een leenman weder eenen anderen beleende, die deswege
f^alvassor , Acht er leenman of ilfant?ma/? genoemd Λverd. Zeeland, eigenlijk ^cii-
Zeeland, was eenigen tijd zulk een achterleen, want de Graaf van Vlaanderen hield
het
a\s feudum van het Rijk; en de Graaf van Holland weder als leen van den Graaf
van
Vlaanderen, wiens leenman hij gevolgelijk Avas, gelijk deze die des Keizers. Zij
die goederen van eenen
Valvassor m leen hadden, werden Valvasini, en die weder
een trap. lager waren,
Valvasini minores genoemd. Keerde het leen tot den opper-
leenheer terug, dan verloren de achterleenmannen, en gevolgelijk ook de
Valvasini
en Valvasini minores, insgelijks hun regt, ten ware de uitgifte des onmiddellijken
leenheers steunde op den uitdrukkelijken wil des opperleenheers; in dit geval werd de
Valvassqr een Vassaal. 3°. Zonneleenen [feuda solaria) dus genoemd, dewijl de
houder van zulk een leen zeide, niemand boven zich te kennen dan God en de zon. Zij
waren inderdaad vrije goederen.; zulk een zonneleeu'Was
Waterland dat aan de pek-
SYNS behoorde. De leenen werden nog gescheiden in Ridder leenen [feiida equestria)
en in Boerenleenen (feuda rustica), in Gegeven leenen {feuda data) en in Aangeboden
leenen [feuda oblata)
; in Goede- en Kwade leenen ; en in Mans- en Vrouwen-, of zoo-
genaamde
Zwaard- en Spillen- [spinnewiels) leenen. De uitgifte van leenen bepaalde zich
niet alleen tot landen en goederen. Men beleende alle posten, bedieningen en betrekkingen
van eenig gewigt of waarde, die deswege
feuda ojficiorum genoemd werden., Onder
deze behoorden de slotvoogdijen of kastelenijen, de baanderheerschappen; de schout-en
baljuwschappen en andere aanzienlijke ambten, zelfs die van geestelyken. Immers de
Bisschoppen en Abten behoefden de Koninklijke beleening met ring en slaf, Avegens de
landerijen en kroongoederen, welke zij in bezit hadden. Voorts leest men van
Vaa\i-
leenen, Schept er leenen, Geldleenen.
Verscheidene regten werden in leen gegeven , zoo

(1) Mr, 3. D, jiEYER, t. ai p. bl. 92.

(2) Zonderlinjr is de lofrede van bilderdijk op het leenstelsel, D. I. bl. 123 vergeleten met
U. 117, 125, 333, 338. Minder eenzijdig en juister is het gevoelen van Mr.
vas hees vanberkel
over dit punt.'j&escAoMii?. over Gesch. en Staatsr., H. 29—32. en dat van Mr. g. groen vak
tRiNSTERER, Hatidb. d, Gesch. van het Faderl, D. I. bl. 16. Leiden 1841.

-ocr page 13-

DES VADERLANDS. I 11

als het regt van tollen en van tienden in een gewest; dat van advokaat te zijn van 900 —
kerken en in andere bijzondere gevallen; het regt om de benoodigdhedenvan 'sVorsten ^^^®·
tafel te leveren én dergelijke. De voornaamste bedieningen aan het Hof, als die van
Maarschalk of Opperstalmeester, Groothofmeester, Opperschenker, Kamerheer en Avelke
betrekkingen meer.i werden als leenpligten waargenomen (1). In
Friesland èri Gro-
ningen
zouden geene leenen ooit bekend geweest zijn, en de Friezen de goederen, die
zij bezaten, als
allodiale of erfgoederen bezeten hebben (2). Oude wetten en bepa-
lingen schijnen niet alleen het tegenovergestelde te bewgzen, maar men kende ook vóór
zeventien honderd vijf en^negenlig, twee leenen in
Friesland, het Jiroersma-leen bij
Kollum en hei Hemmema-leen (3). Het is echter wel te denken, dat de Friezen altyd
tegen het leenstelsel zich, zooveel in· hun vermogen was, hebben aangekant, en dat het
nooit algemeen in
Friesland aangenomen geweest is. In Holland en Zeeland, doch
bovenal in
Gelderland en Utrecht, vond men daarentegen eertijds eene menigte leenen.
De Bisschoppen van
Utrecht telden de Hertogen van Brahand, of liever van Lotharing'
gen,
de Graven van Holland, van Gelder, van Kleef, van Bentheim en anderen; de
Heeren van
Heusden, van Arkel, van Altena, van Amstel, y^wWoerden, vanGro-
ningen en van Coeverden, onder hunne leenmannen (4). j ' ;

De verpligting des leenmans jegens den leenheer bestond in trouw, en deze trouw
door raad en daad, goed en bloed te bewijzen. Hij verbond zich het leven, goed en
eer van zijn leenheer als zijn eigen te verdedigen, hem in persoon en met eigen man-
schap , gewoonlijk een van de honderd man, in den strijd te vergezellen; in één
Avoord , al die krijgs- ^ huis- of hofdiensten te betoonen, Avelke uit den verschillenden
aard van het leen voortvloeiden, op verbeurte van het leen, zoo hij niet in alles zijne
verphgtingen nakwam. De vassoal moest zijnen Vorst op eigen kosten, tegen al zijne
vijanden en ten allen lijde, in den krijg dienen, terwijl de vrije mannen slechts hiertoe
verphgt waren, wanneer de krijg bij de volksvergadering besloten was. De vassalen
vormden als zoodanig bet staande leger, en moesten tevens, zonder eenige vergoeding,
's Vorsten beraadslagingen en teregtzittingen bijwonen. De geestelijke leenmannen
waren wel niet, zoo als de vrije geestelijken, van alle dienstpligtigheid te velde ontsla-
gen, doch hun hoofdpligt bestond, zonder eenig voordeel, in de behoefte der open-

(1) Bilderdijk, Gesch. d. Faderl. D. I, bl. 320—330. J. d. meijer, t. a. p. bl. 97.

(2) Verhandelingen van het Genooischap: Pro excolendojurepatrio.Ji.l.hX^OB.Gron.m^.
Magki«, Geschiedk. Overzigt van do Besturen in Drenthe, bl. 67.

(3) Oude Fricsche Wetten, D. I, § G. Aant. bl. 24.

(4) Chron. de Traj. p. 331-334. Verg. dewez, Hist. Gén. de la Belg. T. H. p.278.

-ocr page 14-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

900— baro godsvereering te Toorzien. De leenmannen waren hunnen Vorstelijken leenheer
1010, onderslandgelden verschuldigd, Avanneer buitengewone omstandigheden hem

tot buitengewone uitgaven noodzaakten, welke zijne inkomsten, die niet uit de domeinen
voortkwamen, niet bestrijden konden. De achterleenman had, uithoofde zijner dubbele
betreèking, tweederlei trouw te vervullen: namelijk aan den leenheer en aan den
opperleenheer. Hij moest dus Λτelen Avie deze laatste was, en dit werd in zijn
ver lei
uitgedrukt. De leenheer Avas daarvoor jegens zijne beleenden tot schut en scherm ver-
bonden; schoot hij hierin te kort, dan verloor hij zijn regt. Zeer juist is derhalve
BiLDERBiJKs omschrijving van
feudum of leen: »een goed, door zijnen bezitter aan
eenen anderen gegeven, onder verpligting van hulde, trouw en manschap, en tegen
verpligting van bescherming
(1)." Hugo de groot had het reeds beschreven als een
»erfelijke onsplitsbare togt op eens anderen ontilbaar goed, met onderlinge verbind lenis
»van schat aan de eene zijde, en pligt van manschap en heergewaden aan de andere
»zijde" (2).

Het beleenen, in de taal des leenregts ver lei [investitura) en verhef (^rélief)
genoemd, gescliiedde zeer plegtig (S). De leenheer zat op een zetel; de leenman
knielde voor hem, en ontving in die houding de verleiteekenen, en zwoer, meer bij
handtaslen, dan bij eed. Dit bandtasten was namelijk dus: op de uitgestrekte regter-
hand des leenheers, legde de leenman, de regterhand, waarop de leenheer weder zijne
linker leggende, deze drie handen ten hemel
verhief, dien hij tot getuige aan-
riep. Somtijds geschiedde de beleening met een schepter of staf, ook wel met eene
banier, die, na de handtasting en trouwbelofte, den leenman in de hand gegeven
Averd, waarop de
verheffing met trompetgeschal Averd verkondigd, en de banier aan het
volk gegeven, dat haar verscheurde, dewijl elk daarvan, als van een heilig pand, een
stuk
verlangde. Het volk Avas hier tegenAvoordig, omdat de verheffing altijd plaats had in
het land zelf, waarvan de verhefling geschiedde, en dit door eenen Afgevaardigde des Kei-
zers , meest door een Hertog, verrigt werd (4). Toen later de leenen erfelijk werden,
en op den zoon overgingen,, moest, builen het verheffen,
hei li^en. verheergetmad

(1) Kluit, GescL· d. Holl. Staatsreg. D. IV. bi. 41)6. D. V. bl. 443. J. d. meijer, t. a. p.
bl. 93, Ü5, 97—99. B
ilderduk, D. I. bl. 303, 304, 323.

(2) Inl. tot de Holl, rcgtsgel. B. U. § 41.

(3) » Fcr/ej/ is eene vfirleeninjj cn inve&tiging; hetgeen geschiedt, Avaimeer het leen-voor de
eerste maal gegeven
Avoidt:. jnaai·'l-erA^ is eene min plcgtige vernieuwing, dan alleen plaats
hebbende, zoo er of een ander leenheer, of een ander leenman komt."
Budeedijk, D. Lbl.305.

(4) Bilderduk, D. I. bl. 305,,306. Verg devneï, /itai. G^n. de la Belg, T.II. p. 276 (6).

-ocr page 15-

DES VADERLANDS. I 11

[heergewed), dat ié, liet regt van den heer door het geven Tan mi of ander voorwerp, yoO—
erkend worden. Deze vernieuwing of overdragt van hel leen moest binnen een jaar en ^®^®·
zes weken geschieden. Indien de leenheer vermogend, of het leen aanzienlijk was,
schonk men een sperwer of valk; bij geringere leenen een havik, een windhond, soms
een paar ijzeren handschoenen, sporen of iets anders van gelijke waarde. Deze verpüg-
ting kon echter door eene kleine som gelds voldaan worden.

De leenen waren oorspronkelijk geene blijvende en erfelijke foezitlingen; zij vervielen
weder aan den leenheer bij den dood des leenmans of door
verbeurte , wanneer hij den
leenmans eed verbroken,
felonia begaan had. Of en in hoe verre hij zich had ver-
grepen, mögt niet door den leenheer, maar door de andere leenmannen, de gelyken
(j>arës) des beschuldigden, wettiglijk bijeengeroepen, beslist ΛVordcn ; en uit deze bij-
eenroeping
(curia feudaiis) zijn later de leenhoven ontsproten. Dit s|eunde op den
grondregel van het regt, dat niemand dan door zijns gelijken,
evenhoortigen, even-
kniën
mögt veroordeeld worden. » Van hier," zegt bilderdijk , » heeft de gewoonte,
die door geheel
Europa en ook in ons Vaderland bijzonder plaats greep, zijnen oor-
sprong , om namelijk niemand te doen oordeelen dan door zijns gelijken: geen edelman
dan door een edelman^ geen Vorst dan door een Vorst hem in magt gelijk; geen burger
dan door een burger; geen militair dan door een militair, toen het militaire wezen,
na verloop van tijd, van het burgerlijke werd-afgescheiden (1)."

Onder de zwakke opvolgers van karel den Groote, waren de leenen allengs erfelijk
geworden; en het voorbeeld van dezen Vorst zelf had hiertoe aanleiding gegeven.
De kroon, welke eertijds slechts als
in leen konde beschouwd worden, ofschoon zij
gewoonlijk van den vader op den zoon overging, had hij erfelijk gemaakt, en zelfs in
het jaar acht honderd zes, over het Rijk als
zijn erfgoed, onder zijne drie zonen,
naar goeddunken, beschikt. Dit moest de hooge ambtenaren des Rijks, de Hertogen en
Graven, op het denkbeeld brengen, ook hunne posten en titelen erfelijk to maken; en
KAUEL de Groote zelf had het verdriet, te zien, dat velen de inkomsten, en zelfs som-
tyds de domeingoederen, over welke zij gesteld waren, aan zich trokken. Het kAvaad
verergerde onder
lodewijk den Vrome, en onder kabei, den Kale waren de groote
leenmannen reeds
in de daad erfelyke Heeren geworden (2). Naar regte werden iig
dit in
Nederland onder karel den Eenvoudige, welke hun deze groote iewilliging
verleende, om hen, wier ondersteuning hij behoefde, om zich in ,zyne nieuwe heer-

(1) Gesell, d. FaderL B. 1, M. 308. "

(2) Raepsaet, Oeuvr. Camp. T. I, p. 128. T. III, ρ. 129.

-ocr page 16-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

DOO— schappij slaande te houden, te meer aan zich te verbinden (1). Het erfelijk werdender
leenen lag trouwens in het grondkarakter des leenstelsels zelf opgesloten. Daar gewoonlijk
het leen van den vader op den zoon overging, moest wel datgeen, wat slechts een
gebruik was, eindelijk als een , beschouwd worden, welk de groote leen-

mannen, die onder de noodlottige omstandigheden des Rijks en de zwakheid der be-
heerschers, steeds onstuimiger, heerschzuchtiger en stouler geworden waren, zich niet
zouden hebben laten ontnemen. Het belang der Vorsten vorderde daarenboven, dat zij zich
van de verkleefdheid hunner Icenbezitlers verzekerden , en zij waren, uit dien hoofde dikwerf
genoodzaakt, daden van geweld en overheersching te veroorloven, althans te gedoogen.
Ondanks de erfelijkwording der leenen en de toenemende magt hunner bezitters, welke
den Keizers dikwijls ontzag inboezemden, bleef echter de oppermagt des Rijks, zoo wel
als het leenheerschap bestaan, en de Keizer werd als opperleenheer van alles in het
Rijk erkend. Men beschouwde hem niet als meester, maar als een opperhoofd, dat
meer uitwendigen luister dan wezenlijke magt bezat. Als zoodanig erkenden hem ook
de Graven van
Holland voor hunnen leenheer, en dat graafschap bleef leenroerig van
het Duilsche Rijk, tot dat het zich bij dejafzwering van
Spanje, daaraan ontrukte, en
bij den Munsterschen Vrede vrij en onafhankelijk verklaard werd (2).

Holland es zeelano. De oorsprong en instelling van dit beroemde graafschap , kun-,
nen niet met zekerheid bepaald worden. De oude kronijk van
Minden meldt, Avel is
waar, dat het in acht honderd i^cht en veertig een begin heeft genomen, en
bilderdijk

(1) Βελυεζ, Ilisi. Gén. de la Belg. T. II, p. 27G,.

(2) Bilderdijk, D, I, M. 121, 122. De leenroerinheicl van Holland aan liet Duitsche lUjt,
is onder anderen door
de groot {Oudheydt der Batav. Republique, bl. 27) cn p. var der sciiELr
ma, {Hollands Aloude Vrijheid, bl. 303—413) bestreden, docli op goede gronden betoogd ger
Avorden door
van loon {Het Graafschap van Holland, een Leen des Oiiitschen Rijks, Leiden
1748), van mieris {Over de leenroerigheid van het Graafschap Holland,l,cï(ien 1748), simos
stijl
{Opkomst cn bloei der NederL, bl. 404. Ainsf. 1774), Kluit {Gesch. d. Holl. Staatsreg.
D. I, bl. 10) cn dilderdijkl {Gesch. d. Vaderlands, D. I, bl. 121, 122). De schrijver der Erf-
Graveliko Bedieninge in Holland en JVest-Vriesland,
(Amst. 1083), betwist, even als die
van de
Historie der Gravelike regeering in Holland, (Amst. 1062)^'dat de Frankische Konin-
gen en Duitsche Keizers ooit Heeren dezer landen geweest zijn, doch beweert,'dat de Graven van
Holland » om over de ingeseetenen in steede van die te beregten te tonnen heersen" hun graaf
scliap aan het Duitsche Rijk opgedragen, Aveder in leen ontvangen, doch zich vervolgens geheel
daarvan gescheiden hadden, bl.
159. Volgens bilderdijk daarentegen, hadden de Keizershet
summum imperium over deze gewesten; de Graven
Avaren in hun gezag gesuccedeerdj dc Staten
van
Holland \yeèv'm dat der Graven." D. I, bl. 141. . .T νΓ; , ■■ · h' _

-ocr page 17-

DES VADERLANDS. I 11

wil hieruit afleiden, dat liet onder den naam van-ffo/ΖαίΐίΖ reeds vroeger lieeft bestaan (1); ygQ_

doch liever vereenigen Avij ons met het gevoelen eens anderen Geleerde, welke den 1010.
zin van de Avoorden des ouden Kronijkschrijvers, die blijkbaar veel later leefde,
dus verklaart: »omstreeks acht honderd acht en veertig zijn de Graven, welker nako-
melingen thans Graven van
Holland heeten, opgekomen of in magt beginnen toe te
nemen (2)." Vrij eenparig brengen de oude berigten de stichting van dit graafschap, in
het jaar acht honderd drie en zestig onder
kabel den Kale (3); de latere geschied-
onderzoekers daarentegen, mede vrij eenparig, tot het jaar negen honderd twee en twin-
tig of drie en twintig (4). Zeker is het, dat de naam van
Rolland, als graafschap,
het eerst in duizend vier en vijftig voorkomt, ten tijde van Graaf
dirk III, die
in een Charter van duizend drie en tachtig,
Comes JloUandensium wordt (5).

Μ

(1) Gesch. d. Faderl. D. I, bl. 150, 168.

(2) Yan bolhuis, de Noorm. in Nederl,, bl. 245.

(3) Maerlant, Spiegel Jlist. aanjrchaald hij euoerdijk , D. I, bl. 1C8. Melis stoke, B. I,
1)1. 41.
Chron. Egmund. apud kluit, Jlist. Crit. Comit. II. et Z. T. I. P. I. p. 15. de beka,
p. 28. .T. a. leydis, Chron. Lib. VIII. c. 2. Crontca de Ilollant apud ματτπαει'μ in Jnalect.
T. V, p. 525. Chron. v. Holl, van den Klerk uit de laage landen, bl. 25. J. van letden, Äron.
V. Egmond, bl. 7. Het oude Goudtsche Kronycxken, bl. 18. De Oude Holl. Divisie Chron.
Vierde Divisie, bl. 96, en bij w. v. gocdiioeyen, bl. 23U. BIeijeeüs, Annal. Flandriae, Lib. II,
p. 13. Antv. 1561. .
Tani docsae Annales, f. 14. Hagae Com. 1590. J. heygehsbebcen , Chron.
van Zeclandt,
D. II, bl. 3. Äliddelb. 1614.

(4) Ja>-cs dousa, Batav, Holland. Annales, p, 172 sqq· 308. 377. L. B. 1591. P. scRivERicg,
Holl., Zeel. en de Vriesche Chronijck, bl. 1. 'sGravcnhage 16.., cn in den Toetssteen op het
Goudtsche Kronycxken,
bl. 209. J. eykdics, Chron. Zelandiae, p. 169, Middelb. 1634.
C.
wacritendonp, liijm-Kronijk, B. IV. Amst. 1645. Bccdelics ad bekam, ρ. 29. Μ. vossius,
Annales Hollandiae, Lib. I. ρ. 16. Van ι,οον, Aloude Holl. Hist, D. II, bl. 144. Wace-
«air,
D. II, bl. 108. Bijv. cn Aanm. St. II, bl. 44. Van miebis. Charterb. ν. Holl. D. I,

30. Α. kluit, Hist. Crit. Comit. H. et Z., T. 1. P. I. p. 15. T. II. P. I. p. 13. Hist. d.
Holl. Staatsreg.
D. IV , bl. 47. Te water , bruining , van kampen , miors, volgen in hunne
Ferkorte Geschiedenissen des Vaderlands, bet gevoelen dezer Schrijvers. De lange redekaveling
van BiLDERDiJK (D. I, bl. 167—208) over dit punt, beeft de zaak niet beslist. Er wordt in
erkend, dat zoo men den bewusten giftbrief aan
kabel den Eenvoudige in 923 toeschrijft, cr
mindere zwarigheden zijn (bl. 172, 173). Doch de daarin bepaalde schenking, wordt door
bil-
derdijk
, als eene toevoeging of vergrooting van een graafschap beschouAvd, dat reeds in 848 den
jiaam
van Holland droeg (bl. 23.5), maar welks stichting hij, zonderling genoeg, eerst in 863 ver-
moedt (bl. 176), en in 868 erfelijk Tooronderstelt (bl. 190.).

(5) Kluit, Hist. Crit. T. I, P. II, p. 33—54. Deze Geleerde houdt den naam van Holland

II. deel. . - 3

-ocr page 18-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

000— Onget^γijfeId heeft zich dit graafschap allengs ontwikkeld, en is, naar het gevoelen van
de beka en heda, tcr beteugehng der Noormannen opgerigt (1). Hoe dit zij, het
gewest, later
Holland genoemd, heeft naar alle Avaarschijnlijkheid, in en vóór dezen
tijd, verscheidene Graven gehad. Sinds acht honderd zes en twintig, bezat de Noorman
RORUK , en later zijn neef GODFRIED , aldaar onderscheidene graafschappen, hetzij onder den
titel van Hertog, of onder dien van Graaf, als leenman des Rijks (2). In achthonderd
zeven en vy flig wordt van twee Graven ,
geroli? en thietbold , gewag gemaakt, wier graaf-
schappen vermoedelijk in
Holland gelegen waren; althans in dat gewest sneuvelden zij
tegen de Noormannen (3). Welligt is deze
gerolf de zoon geweest van den Frieschen
Graaf van dien naam, welke in
fVsstergo goederen bezat, doch zich in acht honderd
zeven en dertig aan weérspannigheid schuldig maakte, waardoor zijne bezittingen
verbeurd verklaard, doch hem later terug gegeven werden (4). Zijn grootvader zou die
Graaf
dirk geweest zijn, welke in het vertrouwen van karel «/en Grooie deelde, wienhij
in namaagschap bestond (5). Eene halve eeuw later ontmoet men weder eeneuGEROLP,
die vermoedelijk een zoon van den gesneuvelden Graaf, en diezelfde
gerolf geweest is, welke
door
godfried aan Keizer karel den Dikke gezonden was (6). Hij schijnt diep in de
gunst der Keizers gestaan te hebben (7). Althans in het jaar acht honderd negen en
tachtig, op den vierden van Oogstmaand, werd hij door Keizer
arnülf , »in eigendom

voor eene verbastering van Ilolt-land. J. smits , in zijne Verh, over den alouden Staat van Zuid-
Holland,
1)1. 56. Dord. 1824, gelooft met meudla, van oudesnoven en anderen, dat de namen//o/-
land cn Zeeland reeds door de Denen aan deze gewesten gegeten zijn, in navolging van de namen van
landscliappen in liun eigen Vaderland.

(1) De beka, p. 28, 31, 35. IIedv, p. 59, 60, 61. Cron. de Ilollant in jiattiiaei ^nalect.
T. V. p. 526-52Ü.

(2) Alg. Gesch. d. Faderl. D. I, bl. 391, 404, 407, 409, 418.

(3) Alg. Gesch. d. Faderl. D. I, bl. 408.

(4) Alg, Gesch. d. Faderl. D. I, bl. 39G. Zie voorts over dezen gerolf, van loos, Aloude
Holl. Hist.,
D. II, bl. 63, en zijne Aant. op klaas kolijn, bl. 187. Kluit, Jlist. Crit.Comit.
T. II, P. I, p. 1, 2.

(5) Alg. Gesch. d. Faderl, D. I, bl. 354, 358, 359, 373. Verg. ueda, p. 59, van loow,
Aloude Holt. Hist., D. II, bl. 11.

(6) Alg. Gesch. d, Faderl. D. I, bl. 420, Tussclien deze beide gerolfeu stelt men nog een
Graaf
dirk, die in 869 met goederen door Koning lodeavijk zou begiftigd zijn. Wagenaar, D. II.
bl. 73. Op afdoende gronden heeft men bewezen, dat deze gift bonderd jaren later moet geplaatst
worden.
Kluit, Hist. Grit, T. II, P. I, p. 32. Bijv. en Aanm. op wagenaar, St. II. bl. 26.

(7) Bijv. en Aanm. op wagehaar, St. II, bl. 39.

-ocr page 19-

DES VADERLANDS, 19

" ; ^ ^ üoo-·

(^in jiroprttim) eri len eeuwigen dage [inperpetuum), begiftigd meteenboscli {silva) en lOlü
een bouwakker
[terra arahilis iina) gelegen in zijn eigen graafschap [incomitatuipsius)
tusschen den Rijn en Sidthardeshage, in twee plaatsen, Northa en Ospretashcm ge-
naamd; voorts met eene hoeve
[hola) in Bodokcnlo, twee hoeven in Allnirchf eene
hoeve in
Hörnum, eene mansa (twaalf bunderen lands?) in Iluui, eene in T/teo/e, en
eene in
Aske: alles met de renthoeven, huizingen, slaven, velden, weiden, beemden,
wouden, wateren, molens, visscherijen en wegen, benevens al wat er toebehoort, met
magt, om dit alles vrijelijk te blijven bezitten, of te vervreemden, naar eigen wel-
gevallen
(1)." Zijn zoon dirk volgde hem op in het graafschap, terwijl men beweert,
dat hij nog een anderen zoon,
waltger genaamd , gehad heeft, wien denkelijk het
bewind over het graafschap
Teisterhand is te beurt gevallen (2), Beide Graven moeten
in groot aanzien ten Hove geweest zijn, en hunne namen worden gespeld onder de
Rijksvorsten, in zekeren giftbrief ten behoeve van den Abt van
Prumen, in negen
honderd zesden door
karel i/ew'emtjomj/^e bevestigd (3). Men heeft gegist, datdeze dirk
dezelfde geweest is met zekeren Graaf odokab. , die deel genomen had in den opstand
der Lotharingsche Grooten tegen
zwentibolgh (4). Met meer zekerheid mag aangeno-

(1) Deze giftbrief is opgenomen door melis stoke, IJ. I, bl. 58, van ioon, Aloude Holl.
Jlist.,
1). II, bl. 130, vaif mieris, Charterh. v. Holl, D. I, LI. 27, kuut, Bist. Crit. Comit.
T. II, P. I, p. 6—13 , BOKDAM, Charterb, ν. Gelderl,, St. J, bi. 42. De ligging der mccsie plaatsen, in
dien brief vermeld, tan bezwaarlijk met juisllieid bepaald worden. Onder
Sidthardeshage verstaat
j.
a. lEYDis [Chron. c. Λ'^Ι, ρ. 6) Jlillegommerbeek, en wordt hierin door scriveriüs,
iioxiioRs, van leeuwen, kluit, bilderdijk cn anderen gcvolgd. Bruikikc ecliter beweert, dat
men er 's
Gravenkage onder verstaan moet [Gesch. d. Nederl. 1). I, bl. 50). Northa ïs onge-
(wijfeld
Noordioijk j Ospretashcm zou ßrechtgerswaard, (cn zuiden van Haarlem, geweest zijn
(kluit, ]. c. p. 8, ü). Bodokenlo liouden eenigen voor Bodegraven, anderen voor Boekhorst, en
sommigen voor
Bockel, digt bij Alkmaar. Albtirch, door van loon [Aant. op kolyn, bl. 135)
voor
Alphen geliouden, wil kluit (1. c. p. 10) liever in liet plaatsje Alburch,hï^ Heusdenam de Maas,
gevonden heliben. Alting [Not. Germ. Inf, Ρ, II. ρ. 07) zoekillormim in Delfland; van loon [Aant,
Op kolyn, bl. 137) in liet dorp Oudshoom in Rijnland; en kluit, naar liet schijnt, in de stad
Hoorn (1. c. p. 10). Huui Avordt door alting (1. c. p. 101) bij Loosduinen, en Theole, door
liem
Theolf gespeld, bij Delft geplaatst. Anderen houden Theole voor Thiel (üondab, Char-
terb.
V. Gelderl. St. I. bl. 42). Aske is misschien Assendelft.

(2) Bondam, Charterh. v. Gelderl, St. I, bl. 49, 50, 51.

(3) Bondam, Charterb. ν, Gelderl., St. I, bl. 50. Bijv. en Aanm. op wagenaar, St. II, bl. 41.

(4) Wagenaar, D. 11, bl. 101, welke zich op couDnoEVEif, bl. 77 beroept, waar wij dit echter
piet gevonden hebben.
Van wijn heeft de onjuistheid dezer gissing aangetoond in AüByv cnAanin

3 *

-ocr page 20-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

^I^IO .worden, dat hij onder de eersten behoord heeft, welke in negen honderd twaalf,
KAKEL den Eenvoudige toevielen, en dat hij hij het verdrag i^Bonn, tegenwoordig
-was (1). Het is voorzeker geene gewaagde onderstelling, dat deze Vorst, ter belooning
der hem bewezene diensten, ten behoeve van den Graaf, en om dezen te meer aan
zich te verpligten, eenen open giftbrief heeft uitgevaardigd, welke als het eerste oor-
spronkelyk bewjjs van de instelling van het graafschap in het oude Hollandsche stam-
huis, aangemerkt wordt (2), Men vermoedt, dat deze giftbrief op den vijftienden van
Zomermaand des jaars negenhonderd twee en twintig te
Pladella of Bladelle gegeven
werd (3). Hij behelst, »dat
ka rel , Koning der Franken, op verzoek van den achtbaren
Graaf
uagako , aan zekeren zijnen Getrouwe, dirk genaamd, gegeven heeft de kerk te
Ekmunde, met al wat er naar regt bij behoort, van Suithardeshage tot aan For-
irapa
en Kinnem toe, met alle lieden, landen, bosschen, weiden, Avateren, slui-
zen , om dat alles geheel
(ex integro) en onafhankelijk {liheré), voor zich en zijne
nakomelingen te blijven bezitten, met magt om daarmede, naar welgevallen, te han-
delen , zoo Avel als met zijne overige goederen, welke hij door erfregt (van zijn vader
gerolf) verkregen had (4)." Men kan zekerlijk uit dezen brief geeno instelling vaneen

op WAGENAAR, St. II, LI. 41—43, OuoKAR of ODOACER was Graaf van Ardenncs, volgens bruinikGj
Gesch. d. Nederl., D. I, bl. 47.

(1) Wagenaar, D. II, bl. 104. JSyv. en Aanm. op wagesaar, St. II, bl. 49.

(2) KiuiT, Ilisl. Grit. Comit. T. I. P. I. p. 15 in nolis. T. II, P. I, p. 13.

(3) kmit, in loco cit. van loon [Aloude Holl. Jlist. D. 11, bl. 146), en naar licm λυαοε^ααρ
(D. II, bl. 108), zoekt Bladelle in Kcmpenland, Meijerij van ^s Hertogenhosch. IIoydecoper op
aELis STOKE (D. I, LI. 217) daarentegen, in het land van Beauvais. 'sMans bewijzen ontzenuwen
echter geenszins die \'an
van loon, evenmin als zijn betoog tegen liet gevoelen, dat de bewuste
gift in
922 zou gedaan zijn (bl. 213). V^erg. kluit, in I. e. en bovenal de Bijv. en Αα,ηιη. op
wagekaar, St. II, bl. 44—51. I

(4) Zie dien brief bij melis stoke, B. I, bl. 41 vs. 333. Oude Jloll. Div. Chron. Vierde Divisie, bl. 97.
De Klerk van de laage Landen, bl. 20. J. van leyden , Chron. v. Egmond, bl, 8. Veldenaar ,
Chron. V. Holl,, bl. G, docli verminkt; scriverids, floll., Zeel. en Vriesche Chron,, bl.24.
Van loon, Aloude Holl, Ilist., D. II, bl. 145. Van miekis, Charterb. ν. Holl., D. I, bl. 33.
Kluit, Hist. Crit. Comit. T. II, P. I, p. 13, met ophelderende aanteekeningen. Kinnem
is het bekende riviertje do Kinheim bij Alkmaar. Fortrapa wordt ten Noorden van Suithar~
deshage,
en volgens eenigen, op het eiland JFieringen gezocht, dat voorheen met het vaste
land zamenhing.
Klüit, Ilist. d.Holl. x^iaaisregf, D. IV,bl. 48, en hierin gevolgd door üilderduk ,
D. I, bl. 186. Vele oudere Schrijvers plaatsen i^brirajsa in iieue/aijci, en dit gevoelen heeft in
den Heer
j. ad utrecht dresseliiüis eenen verdediger gevonden. De Provincie Zeeland, in hare
aloude gesteldheid
enz. bl. 66—68. Middelb. 1836. Met welk regt karel de Eenvoudige, en

20

ιψψψ'

-ocr page 21-

DES VADERLANDS. I 11

graafschap Yan Holland opmaken (1). Bij deze gift worden slechts de oude bezittingen 'j^i^io
der Kerk van
Egmond, die zich van Hillegom tot voorbij Alkmaar uitstrekten, en
niets meer, weggeschonken (2). Uit do laatste Avoorden van dien brief evenwel, kan
men met grooto waarschijnlijkheid besluiten, dat
dirk toen door Koning kakel in
zijn vaderlijk graafschap, is bevestigd geworden (3), Onder Graaf
gerolf, wien de
oudste giftbrief in het jaar acht honderd negen en tachtig gegeven Averd, schijnt dit
graafschap reeds erfelijk geworden te zijn.
Dihk wordt alzoo ten onregto, de eerste
Erfgraaf van
Holland, de stamvader der Hollandsche Graven genoemd, daar deze
naam veeleer zijnen vader toekomt (4), Om echter alle verwarring in de getallen te
voorkomen, zullen wij met hem de reeks der Hollandsche Graven openen. Het is niet
vreemd, dat hij door onze oude Jaarboekschrijvers, als de eerste is beschouwd geworden,
dewijl zij of Egmonder monniken waren, of Egmondsche kloosterschrifien raadpleeg-
den , in welke zij hem als stichter van een Nonnenklooster, en herstichtèr van de
houten kerk te
Egmond, den H. adelbert gewijd, docb door do Noormannen ver-
woest, het vroegste vermeld vonden (5). Hoe ver zich zijn erfgraafschap heeft uitge-

later Koning ι.οιπαικ van Frankrijk, goederen konden wegsclicnken, die volgens de Rij^sverdee-
ling, niet in hun gebied behoorden, onderzoekt
bilderdijk, D. I, bl. 195—200.

(1) Bildekdijk, 1). I, bl. 174, Avelkc deze opmerking aan kluit, Hist. d. Holl. Staatsreg.
D. IV. bl. 44, 45, 49, verschuldigd is.

(2) Chron. Egmund. p.20, not. 57, apud kluit , Ilïst. Crit.T.l.V.I. Bilderdijk, D. I, bl. 187.

(3) J. λυ. te water, Fadcrl. Hist. verkort, D. I, bl, 125. Arast. 1784.

(4) Kluit, Ilist. Crit. Comit., T. I. V. I. p. 15, 16. Bilderdijk, D. I, bl. 202. Men ver-
gelijke intussclien de aanmerking van
vah rhijs , op de Batavia Sacra, D. I. bl. XLHI.

(5) Wageuaar , D. II, bl. 113. Kluit, in 1. c. T. I. P. I. p. 20. Wij hebben
reeds vroeger (D. I, bl. 354) opgemerkt, dat de oude Kronijken,
melis stoke, B. I, bl. 51,
het
Chron. Egmund. bij kluit, Hist. Crit. Comit. T. I, P. I, p.25, iiot. 72. j. debeka, p.28.
ueda, p. 58. de Cron. de Hollant,hi\ mattdaeus, Analect. T. V, p. 526. j. a. leydis , CAron.
Lib. VI, c. I. j. v. leyden, Kron. v. Egmond, bl. 8. de Oude Holl. Divisie-Kronyk, Vierde
Bivisie, bl. 96.
de Klerk van de laage Landen, bl. 26· het oude Goudsche Kronijkje, bl.17,
eenparig getuigen, dat Graaf
dirk I uit liet bloed der Frankische Koningen is gesproten. Indien
de meening van
heda op ecnigen goeden grond berust, en dirk I een afstammeling van dien Graaf
dirk geweest is, welke aan karel den Groote vermaagschapt was, zou men zijne geslachtlijst aldue
kunnen bepalen:

Dirk, bloedverwant van karel den Groote, door zijn huwelijk met τπεοόκαρα, ecnc dochter
van
berkdard, den natuurlijken zoon van karel martel. Verg. vak loon, Aloude HolL
Hist.
D. II, bl. 12. vas mieris, Charterk Holl., D. I, bl. 31.

-ocr page 22-

mm-

22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ÜOO— ^ ^ ■

1010 strekt, is mocijelijk to bepalen. Naar eenigeii, zou het van deQ-ßyw bij Ä'aijfyÄ;, lot aan

Alkmaar en Egmond, doch zijn leengoed of henejiciuin zich verder Noord- en Zuidwaarts
uitgestrekt hebben, en door latere giften , erfelijk en als eigendom in zijn geslacht zijn over-
gegaan (1). Naar anderen, bepaalde het zich
im?.c]ien Zuid-B eveland en Alkmaar (2).
Van zijne lotgevallen is weinig Lekend. Hij zou met de Denen en Friezen hevigen krijg
gevoerd hebben, doch dit is even onzeker als de lijd zijner regering (3). Men beweert,
wel is waar, dat hij kort na de schenking van het land lusschen
Siiithardeshage en
Fortrapa, is overleden, doch de oudste en beste Kronijkschrijvers geven hiertoe geene
aanleiding (4). Daar wij lezen, dat hij in eenen
vergevorderden ouderdom, het
klooster en de kerk te
Egmond stichtte, welke hij met verscheidene goederen begif-
tigde, is het hoogst waarschijnlijk, dat hij langer geregeerd heeft dan men gemeenlijk
vooronderstelt (5). Wij willen echter niet met
bilderdijk beweren, dat hij dezelfde
is, welke door Koning
lothair , in het jaar negen honderd negen en zestig,
met het ForeestVFoirfa beschonken werd (G). Mogelijk is hij die Graaf
dirk geweest,
welke, gelijk eenigcn beweren, in negen honderd negen en dertig,
Andernach,

■ Geroif I; zijn zoon. in 839 door iodewijk den Vrome in zijne goederen hersteld. Verg.

van loon, t. a. p. D. Π, 1)1. 63, en zijne Aant. op kl. kolijn, bi. 187. Sedert
is deze
geiiolf monnik geworden, en in 876 in de abdij van Corbei overleden. Kldit,
Jlist. Crit. Comit., T. II, P. I, p. 2. Bijv. en ^awi. op wageha\r , St. II, bl.40.
Gerolf II, gesneuveld in 857.

Gerolf III, in 88Ü door arjiuif begiftigd. Klüit (in 1, c.) houdt hem echter voor den zooa

*■ van gerolf I.

Dirk, den Eerste bijgenaamd, en door karel den Eenvoudige in 922 begiftigd.

(1) Bilderdijk, D. I, M. 187.

(2) J. AS UTREcnT DHEssELHuis, De Proviucie Zeeland enz., bl. 66.

(3) Oude Holl. Divisie Kronijk, Vierde Divisie, bl. 96.

(4) Maerlant van dirk I sprekende zegt alleen:

» Van Lern en sagh ie nie,
Hoe lange Iii was in den liue (leven)."
Melis stoke erkent mede, dat hem liet jaar onbekend was:

)) Daer Iii ,sinen ende in dede. )

En: Hoe langhe dat Iii Grave Avas." Β. I, bl. 57.

(5) Melis stoke, Β. I, bl. 55. Chron. Egmund, p. 20. J. v. leydeh, Kron. v, Egmond-
bl. 10, die hierin door dc Oude Holl. Divisie Kronijk, veldekaer, do Klerk nit de hage
landen,
en het Goudsch Kronijkje gevolgd Avordcn,

(6) Bildeudijk, D. I, bl. 202.

-ocr page 23-

DES VADERLANDS. I 11

sneuvelde (1). Hoe dit zij, hij ^τerd met zijne gemalin geva te Egmond begraven, eu
naar het gemeen gevoelen, door zijn zoon
dirk II opgevolgd (2).

Nevens het graafschapjSToiianc^jWaren onder karel denEenvoudige^ ook de graafschappen
van
Vlaanderen, van Henegouwen, van Ï^avien en van Luxemburg, naar regte erfe-
lijk verklaard (3). Doch de gunsten door dezen Vorst den Lolharingschen Groolenbewezen,
wier ondersteuning hij behoefde, om zich in zijne nieuwe heerschappij te handhaven,
konden zijnen val niet voorkomen. Kort na de gift aan Graaf
dirk I, werd hij ont- 923
troond, to
Chateau-Thierry gevangen gezet, en rudol]? , Hertog van
door de Groolen des Rijks tot Koning uitgeroepen.
Hendrik de Vogelaar hernieuwde
nu zijne eischen op
Lotharingen, en deed zijn regt door de wapenen gelden. Gislebert ,
de magligsle der Lolharingsche Vorsten, Aviens staten zich tusschen Maas en Rijn uit-
strekten, verklaarde zich voor den Koning
yan Duitschland, en wist den Graaf van
Vermandois te bewegen, dezen insgelijks als leenheer te huldigen. Lotharingen Averd y25
nu onder de beide kroonen verdeeld; maar het was bijna onmogelijk to onderscheiden,
waar het gebied van
rubolf eindigde, of dat van hekdrik begon, dewijl do Graven en
Bisschoppen afwisselend dien der beide Vorsten huldigden, welke hun het meest gene-
gen toescheen, hunne heerschzucht den vrijen teugel te laten (4). De meeste Ne-
derlandsch-Lotharingsche Stalen geraakten, buiten twijfel, onder de leenheerschappij
van HENDRIK of des Duitschen Rijks, waartoe reeds vroeger het overig gedeelte van
Noord-Nederland behoord had.

Inmiddels verwoestten de Hunnen of Hongaren te vuur en te zwaard Duitschlatid,
Frankrijk
en Lotharingen (5). Hun inval in Friesland wordt met reden in twijfel
getrokken, even als dat de beide zoogenaamde Hunneschansen op do
Veluwe, van hen

■ ïS

-ίί

(1) Wagenaar, D. II, bl. 122.

(2) Melis stoke , B. I, bl. 57. Chron. Egmund, bij klüit , p. 20, 22. J. v. letden , Kron. v. Egm.
bl. 12. In tegenspraak met al de oude Kronijken, die Λνί] konden raadplegen, verkaalt liet zooge-
naamde
Goutschc Chron. bl. 18, liet volgende: » Dese Grave diderick (1) doe liy langte ghere-
geert liadde, doe loogli liy uylen Lande: soo dat men niet en weet, boe langlie dat hy regeerde,
of hoe langhe dat liy levede, of waer dat hij starf. Maer
geha (geva) syn wyf die leyt lolEgmond'm
dat cloosfer begraven." Over de Gravin geva , handelt kleit uitvoerig in liist. Comit. T. I. P. L
p. lÜ, Not. 50.

(3) Dewez, Uist. Gén. de la Belg. T. Π. p. 275.

(4) SisMOKDi, Ätsi. tZ. FmMc. T. Π. p. 271.

(5) Regiwo, ChroH. Lib. IL in pistorii Rer. Germ. Script. T. III. ρ. 102. JIerm. coktrac-
ti Chron. in pisTOBii Rer. Gertn. Script. T. III. ρ. 257. Sigebbbtis gbsblaceksis , Chron.
in PISTORII Rer. Germ. Script. T. III. ρ. 808.

-ocr page 24-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

fiS™™·

den naam ontleend, en Graaf dirk tegen hen zou gestreden hebben (1). Eindelijk
werd met deze Barbaren een ^γapenstiIstand voor den lijd van negen jaren getroffen (2),
welken
Hendrik aanwendde, om de grenzen te versterken, en het volk in den wapen-
926 handel te oefenen. De steekspelen der Edelen, en, naar men Avil, de schutterijen inde
sleden , zijn hieraan hunnen oorsprong verschuldigd (3). Het was den grooten Vorst niet
vergund de vruchten van zynen arbeid te plukken. Hij overleed in het jaar negen hon-
936 derd zes en dertig, en werd door zijn zoon οττο
I opgevolgd, wien de Duitsche en
Lolharingsche Grooten, uit vrye keuze, tot deze hooge waardigheid verhieven (4). Bur-
geroorlogen verontrustten niettemin den aanvang zijns bestuurs.
Hendrik, zijn jongste
broeder, veelvermogend in
Saksen en Thüringen, verklaarde hem den oorlog, en
vond een magtigen steun bij den heerschzuchtigen en ondernemenden
gislebet , Her-
tog van
Lotharingen, Zij vereenigden hunne strijdkrachten aan den linker oever des
Rijns y en vielen, niet ver ydiïi Β urick in het land van Kleef, de benden van οττο aan,
93Ü doch werden geslagen en op de vlugt gedreven (5).
Gislebert en zijne aanhangers,
onder welke zekere
dirk, waarschijnlijk de Graaf van Holland, genoemd wordt, droe-
gen
lobewijk i/' Outremer, den zoon van karel den Eenvoudige, en welke thans
in
Frankrijk regeerde, de kroon van Lotharingen op (6). Lodeavijk nam het gevaar-r
lijk geschenk aan, om het spoedig Aveder te verliezen. Zijn aanval op den
Elzas mis-
lukte ;
gislebert werd bij Andernach door de bevelhebbers van οττο verslagen , en
verdronk, op de vlugt, in den Rijnstroom (7). Men wil, dat Graaf
dirk. toen insge-
lijks zou omgekomen zijn, welke, indien hij de Graaf van
Holland geweest is, niet
de
tweede van dien naam kan geweest zijn, welke vele jaren later overleed.

(1) Vak wijs in dc Bijv. en Aamn. op avagenaar , St. II. 1)1. 52—54. Biiderdijk, zonder xich
dc moeite te geven, dezen Schtïjver te raadplejjen, heeft liet verhaal van
wagenaak, gelijk meest
altijd, blindelings gevolgd (D. II. bl.
2), en zelfs dc Ilunehedden in Drenthe j van dezen inval der
Hunnen afgeleid !! De geleerde verhandeling van
avestendorp over de Hunehedden schiint liij niet
gekend te hebben, evenmin als Mr.
groeij van prinsterer , avelke in zijn Handboek voor de
Geschiedenis des Vaderlands^
Ail. I. bl. 8, de Drentsclie Hunebedden, voor graven van de Hun-
nen houdt.

(2) SiGiBERTus GEMB. Chroti. p. 809,

(3) Wagen-var , D. II. bl. 118. De instellingen, wetten en voorrcgtcn der ridderspelen, door
UBKDiiiK I gegeven, vindt men bij
van mieris, Charlerb. v. Holl. D. I. bl. 36r-40.

(4) AViTicniüDtis, Lib. H. p. 642. Regino, Chron. p. 103.

(5) WiTicnisDDs, Lib. II. p. 645. Reqiso , Chron. p. 103.

(6) Frodoardi Chron. ad ann. 939. p. 193.

(7) WiTicHiKDus, Ζιέ. II. p. 648. Frodoardi CAron. p. 193. ·

-ocr page 25-

DES VADERLANDS. I 11

Do dood Tan gislebert herstelde de rust in Lotharingen, dat Linnen korten lijdAve-
der onder het gebied van οττο gebragt werd, en sedert, benevens
al de ISederlandm,
als tot het DuilscheRijk behoorende, is aangemerkt geworden. Hendrik, en waarschijn-
lyk met hem het grootste gedeelte der Kijksgroolen, Averd door οττο in genade aan-
genomen, en hij met
Lotharingen, onder den titel van hertogdom, begiftigd (1). Eenige
jaren later geraakte dit gewest onder het bestuur van 's Keizers anderen broeder
BRüNO, Aartsbisschop van ÄTeii/m , w elke het onder Keizerlijke goedkeuring, in twee dee-
len , in
Opper- en Neder-Lotharingen, splitste. Opper-Lotharingcn omvatte al de landen 959
tusschen
Maas en Rijn, van den mond der Moezel Zuidwaarts, uitgezonderd,
Spiers, Pforms en eenige andere plaatsen aan den Rijn, alzoo den Elzas, het eigen-
lijke
I-jotharingen {Lorraine) , Luwemhurg en het bisdom Trier ^ het werd Mosel-
iane
genoemd, omdat de Moezel, van haren oorsprong tot haren uitloop, deze uiige-
strektheid lands besproeit.
Neder-Lotharingen omsloot de landschappen tusschen den
Rijn, de Zuiderzee en den Oceaan, namelijk het aartsbisdom Keulen, de latere her-
togdommen
Limhtirg, Qulih cn Gelder, het bisdom Lvik, voor een gedeelte het her-
togdom
Braland, de graafschappen Namen en Henegouwen, een gedeelte van het
bisdom
Kamerijk en van het graafschap Vlaanderen, aan deze zijde der Schelde,
met de andere landen, welke de Schelde, de Maas en de Rij7i naar hunne monden
doorloopen, namelijk
Zeeland, een ^fnAG^X^ym Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland
en Noord-Braland. Frederik, Graaf vanger, schoonbroeder van uugues gapet, werd door
»runo lot Hertog over Opper-Lotharingen ), en godfrie» , Graaf van Verdim, over
Neder-Lotharingen aangesteld, terwijl hij zelfden titel van Aartshertog aannam , waar-
schijnlijk dewijl hij Hertogen onder zijne vassalen telde. In dc beidebleef
hij, in naam des Keizers, het hoog gezag uitoefenen tot aan zijnen dood , in hel jaar negen
honderd vijf en zestig (2). De Hertogen van
Opper- zoo wel &\syanNeder-Lotharin- Ü65
gen, schijnen slechts Keizerlijke Landvoogden (praefecti) of Opperkrijgsbevelhebbere
geweest te zijn, die voor hun leven of tot opzeggens loe aangesteld werden, zonder dat
de verschillende Graven en Heeren, behalve in krijgszaken, aan hen onderworpen wa-
ren. Men vindt althans niet, dat de Hertogen van
Neder-Lotharingen eenig gezag in
Gelderland, Holland of Utrecht, hebben uitgeoefend (3).

» Binnen den tijdkring eener eeuw," zegt de Geschiedschrijver bakiel , » was Lotha-
ringen
verscheidene raaien van meester verAvisseld, nu eens den Kmiingen van Frank-
rijk,
dan weder dien van Duitschland onderworpen; nu eens verdeeld, dan weder

(1) Regiso , Chron. p. 104. Fkodoard in I. c.

(2) fnodoardi Chron. p. 212. Sioebert. gemdiac. p. 810. Βε^έϊ, Hist. Gén. de la £elg.
T. Π. p. 294.

(3) Va5 spaek, Hist. v. Gelderl. D. bl. 26. Inl tot de Eist. v. Gclderl D. IV;bl. 102—112.

II. deel. 4

-ocr page 26-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ÜOO—vereenigd; nu eens geheel of gedeellelijk door de Koningen van Frankrijk aan do
Koningen van Duitschland, en dan iTcder door dezen aan genen afgestaan; nu eens
bemagligd door de eenen , dan weder door de anderen (1)." Den Franschen Koningen
Avaren echter nog vele goederen, op welke wijze ook, in
Lotharingen verbleven, en
lotiiair Π, Koning van Frankrijk, schonk eeuige jaren nadat dit gewest een deel
des Duitschen Rijks was geworden, op verzoek zijner gemalin
emma , άάπ zekereïi zijnen
U69 Getrouwe,
Graaf dirk , een foreest asda genaamd, met de weiden , akkers, wate-
ren, vaarten én al Avat er meer toe behoorde, om het geheel en erfelyk te bezitten (2)."
Over de ligging van dit
Wasda zgn de gevoelens meer verschillend, dan dat de ge-
noemde Graaf
diuk , de Graaf van Holland geweest is. De giftbrief zegt slechts, dat
IVasda in hetzelfde graafschap [in eodem eomitatu) , dat is, of in het graafschap
van denzelfden Graaf
dirk , of in een graafschap van denzelfden naam, gelegen
was; doch het eerste is het waarschijnlijkste (3); en het meest aangenomen gevoelen
houdt
ÏVasda voor het Land van Waas (4), Men heeft beweerd, dat onder fo-
reesten.
Vorstelijke Avonden of bosschen, tot de jagt bestemd, bedoeld Averden; en
dat Graaf
dirK alzoo, door dezen giftbrief, alleen lot Forestier, eene soort van op-
perhoutvester, Avas aangesteld (5). Doch hiertegen strijdt de inhoud des briefs zelf,
in welken van eeno wéizenlijke gift in erfeigendom, van geene ambtsbeklecding gespro-

(1) Dewez , Hist. Gén. de la Belg. Τ. II. ρ. 295.

(2) Λ'αν mieris, Charterb. ν. Holland, D. I. bi. 22. Kluit, Hist. Crit. Comit. T. II. p. 178.
Melis stoke, B. I. bi. 47 sciinjflt dezen giflbiief toe aan Koning lodewijk van Dmtschland in
868, cn wordt hierin genoegzaam door al onze gescliiod-cn tronijlcsclirijvers gevolgd. Λιτιιτβ,
Notit. Germ. Inf. Ρ. II. ρ. IS, 93. Rldit , Hist. Crit. Com. Τ. Π. Ρ. I. ρ. 32. Τ. I. Ρ. Π.
ρ.
178, en van AViJN, Êijp. en Aanm. op avagbnaar, St. II. bi. 26—29 hebben echter aange-
toond, dat deze gift geschied is door
lotiiair II, in het jaar 969. Bilderdijk houdt ook dit
gevoelen voor aannemelijk.
Hutmcoper daarentegen. Avil deze gift tot het jaar 849 teruggebragt
liebben. Aant. op
melis stoke , D. I. bl. 226. |

(3) Bilderdijk , D. I. bl. 203. Vroeger (bl.179) had liij meer naar het tAveede gevoelen overgelield.

(4) IIUYDECOPER op MEiis STOKE, D. I. bi. 221. Kluit, Hist. Crit. Com. T.II. Ρ. I. ρ. 31(2).
Vait wijn, Bijv. en Aanm. öp aaagenaar, St. II. bl. 29. Smits, Over den aloudcn staat van
Ztiid-Holland,
bl. 49, 102. Bilderdijk. is liet Jiier met zichzelven Avondcriijk oneens. D, I,
bl. 175 houdt hij het met van mieris [Aant. op den Klerk van de laage landen, bl. 29) voor
mogelijk, dat onder
Wasda, Wassenaar, altlians niet het Land van Waas verslaan wordt. Op
bl. 179 wankelt liij echter, en betoogt de mogelijklieid ^ dat onder dien naam het Land van Waas,
wel kan verstaan Avorden. Op bl, 185 evenwel is Wasda, misschien Wassenaar, misschien
Heusden; maar op bl. 202 is Wasda Aveder het Land van Waas.

(5) nuvDEcoPER op sioKE, D. I; bl. 221,

-ocr page 27-

DES VADERLANDS. 27

ken wordt (1). Het is echter mogelijk, dat de Graven in Hólland, even als dio
van
Vlaanderen, in den beginne, den naam van ForeHter voerden, ora de nabij-
heid en gesteldheid der landen, dio meest boscli waren (2). Wat men hier van boude,
het
Land van Waas behoorde tot het burggraafschap Gmt^ dus genoemd naar den burg door
ottoi gesticht, toen hij de gracht, Ae FossaOttoniana, uit de lie/ieWe naar zee liet gra-
ven, welke
Frankrijk van zijne staten scheidde. Om de grenzen te beschermen., gaf
hij dezen burg aan Graaf
λυυομαν of wicnsiAii, welke dus onder zijn bestuur hel Land
van Waas ^ van Aalst,
en de vier ambachten. Hulst ^ Axel, Boekholt m Assenede
vereenigde. AVvcmaks dochter hildegaarde, werd de gemalin van Graaf dibk Π, welke
zijn schoonvader in het jaar negen honderd een en zestig of twee en zestig opvolgde; en
van hier dat hij, zijn zoon
arwotjt en kleinzoon dirk III, Graven van Gent geweest
zijn en de
Gentenaars genoemd werden (3). ' ·

De goederen van Graaf dirk II werden aanzienlijk vermeerderd door otto III, die zijn
vader οττο II, in het hoog bewind was opgevolgd. Ter bede der Keizerin-weduwe
theo-
PHAWA, eene Grieksche Prinses, aan welko weleer het tiïlmd Walcheren, benevens
Tiel, Herwerde en Nivelle in vruchtgebruik ten huwelijk waren afgestaan (4), en
door tusschenkomst
{interventu) van den Aartsbisschop van Trier, egbert, en van
Hertog
hendrik vau Beijeren, geeft de Keizer aan zijnen Getrouwe, don Graaf dirk ,
in eigendom, {in proprium), wat deze lot mi toe slechts in leen, of in vruchtgebruik
{in heneficium) gehouden heeft: 1°. al wat gelegen is tusschen de stroomen Liora
en Hisla (de Lier en de Hollandsche IJssel); 2°. de villa Sunnemere {Sonne-
maar
op Schouwen?); 3". al wat ligt tusschen de twee stroomen Medemelacha (de
Leek bij Medemhlik?) en Chimelosara, Gemarchi {Marken?) genaamd; 4°. al het
regt des Keizers in het landschap
Texla, behalve het schot en lot dat de onvrijen be-
talen moesten , en
Huslade {huisschatting) genoemd werd; en ten 5**. al wat dirk ver-
der in leen bezat in de graafschappen
Masalant {Maasland?), Kinhem (Kermemer·'
land)
en Texla {Texel); alles met volkomen vrije beschikking. De giftbrief is gelee-
kend te
Nijmegen, den vijf en Iwintigsten van Oogstmaand negen honderd vijf en tach-
tig (5). Hoe onzeker de ligging van de meeste der daarin aangewezene plaatsen kan

985

(1) Shits, f. a. p. LI. 53. Bubebdijk, 1)1.178. ^· '

(2) Bildehdijk, D. I, bl. 17G, 189. c

(3) Kluit , Ilist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 176—179. Τ. II. Ρ. I. ρ. 23—27. Bildeedwic
heeft dit, gelijk zoo vaak, stilz\vijf[end overgenomen. D, 1. LI. 202, 203, Verg. vav βραέκ, Inl. lot
de Mist. V. Gclderl. D. I. LI. 55—62,

(4) Zie het Diploma Lij κιυιτ, Hist. Crit. Com. Ύ. II. Ρ. Ι. ρ. 33. ,Bilderdijk noemt ten
onregte
τπεογπλκι de gemalin van οττο III, D.' ί. LI. 181. w.

(5) Kleit, liist. Crit. Com. Τ. Π. Ρ. I. ρ. 57:' ' '''

4* '

-ocr page 28-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ÜÜO— bepaald worden, er blijkt ten minste uit,, dat Graaf dirk daarbij aanzienlijke eigen-
dommen verkreeg in het tegenwoordig
Holland, PTest-Friesland of Friesland aan
deze zijde "van het
VUe··,. en waarschijnlijk ook in Zeeland. Dit nu beschouwt men,
als de ware en natuurlijke oorsprong
Tan hetgeen naderhand de Graaflijke oi Graaf-
lijkheids Domeinen
genoemd werd; en hieruit zijn later al do uitgiften der Hol-
landsche leenen, al de hoogc en lage heerlijkheden, mot allo regten, reglsgebied en
gevolgen, daar uit voortvloeijende, naar uitwijs der leenbrieven, ontsproten (1). Indien
men nu al de giftbrieven, ter gunste der Ilollandscho Graven verleend, bijeenvoegt,
zal men mogen aannemen, dat de bezittingen dezer Graven destijds zich van do Strijne,
een tak der Schelde, welke zich in de Maas verliest, lot aan het Vlie uitstrekten.
Ook
in Friesland over hoi F He bezaten zij goederen, en van daar, dat zij altijd Fries-
land
als het hunne beschouwd en als .zoodanig nooit hun regt opgegeven hebben;
maar van daar ook dio gedurige opstanden en wederspannigheden tegen hun gezag, de-
wijl de Friezen zich als onderdanen des Duitschen Rijks beschouwden , en behalve of onder
den Keizer, geenen anderen Vorst duldden. Na langdurige oorlogen werden de Westfriezen
door de Ilollandsche Graven onderworpen , en in onderwerping gehouden;
άού\ Fries land

988 tusschen het FHe; en do Lamoers, werd dit niet dan gedeeltelijk en gebrekkig (2).

Der Friezen zucht naar onafliankelijkheid, zoo niet veel meer hun toomelooze aard,
openbaarde zich reeds onder het bestuur van
dirk II, wien zij gewapenderhand aanvie-
len. Zij werden door dien Graaf bedwongen, doch hernieuwden weldra weder hunne
vijandelijkheden. Immers in het volgende jaar vrerd
Alkmaar door de West-Friezen
stormenderhand ingenomen, geplunderd en in de asch gelegd. Geheel
Kennemerland
Averd te vuur en te zwaard verwoest, het klooster te Egmond vernield, en Leiden met
hetzelfde lot bedreigd, toen de Graaf, zijne strijdkrachten bijeengebragt hebbende, den
overmoedigen vijand tegentrok. Niet ver van het tegenwoordig
Rijnshurg viel een he-
vig gevecht voor; de Friezen werden verslagen en gedwongen zich aan den Graaf (e
onderwerpen, Avelke uit dankbaarheid voor de behaalde overwinning, op de plaats des
slrijds eene kerk stichtte (3), Naar luid eener oudo Kronijk, is dit omstreeks het jaar
negen honderd twee en zeventig voorgevallen (4). De oudste Jaarboekschrijvers maken
van dezen krijgstogt geen gewag. Slechts melden zij, dat Graaf
dirk II de kerk
te
Egmond van steen opbouwde, en de abdij aanzienlijke grondgoederen schonk, doch
haar met Monniken bezette in plaats der Nonnen, welke 1o veel aan den overlast der

(1) Kluit, Gesch. d. Holl Slaatsreg. D. IV, bi. 51.'

(2) Buderduk, D. I. LI. 204—206. 253—25.5. Verjj. scnoiAHcs Fr. Ilist. hl. 79.

(3) J. a. leydis, Chron. Lib. YII. c. 3. Occo scarleksis, bl. 78.

(4) Cron, da Ilollant, in ματτπαει Analect, ï. V. p. 528.

-ocr page 29-

DES VADERLANDS. I 11

Friezen blootgesteld ^varen (1). De Nonnen Aveiden naar Bennehroek Tciplaatst, en 900—
onder het opzigt van
arlinde, 'sGraven dochter, gesteld; doch daar deze geene
nieuwe zusters mögt opnemen, is dit klooster spoedig uitgestorven (2). Welligt
was
de gift van οττο III aan dirk II een gevolg dezer vijandelijkheden, om daardoor den
Graaf schadeloos te stellen, en hem te beter gelegenheid te geven, do Friezen te beteu-
gelen en te straffen. Hoe dit zij ,
dirk genoot niet lang de vruchten dezer aanzienlijke
schenking; hij overleed drie jaren later in hoogen ouderdom, en -werd, gelijk zijne
gemalin
iiildegaarde , in do abdijkerk van Egmond begraven (3).

Arkgut, zijn zoon, te Gent geboren, en deswege in het bijzonder de Gentmaar
genoemd, volgde hem op in het graafschap van Holland en het burggraafschap van
Gent. Men vindt niet, dat zijno opvolging en bevestiging in deze graafschappen, door
Keizerlijke brieven is bekrachtigd geworden (4). Dit niet vinden is echter gccne genoeg-
zame reden, om de zaak in twijfel tc trekken; en dit te minder, dewijl de erfopvol-
ging, ook in andere Nederlandscho graafschappen, gelijk die van
Zutphen en Gelre,

(1) Melis stoke, B. I. bi. 01. Chron. Egmund. αγ-αά κιυιτ, ρ. 28. J. bb dkka , p. 31. J.van
leyden,
Kron. van Egmond, 1)1. 13. Behalve uit{icstrckte landgoederen, door melis stoke en
het
Chron, Egmund. in 1. c. opgenoemd, schonk dc Graaf aan de Egmondsche Kerk een afschrift
der vier Evangelisten, in een gouden met edelgesteenten versierden omslag; en zijne gemalin
iiildegaarde, door de bera uildegomde genaamd, ccnc gouden tafel met kostbare stccncn ingelegd.
Zie
melis stoke, de βεκλ in 1. c , cn heda, p. ÜO, welkelaatstc van deze kunstig bcAveiite tafel cone
uitvoerige hcscluijving geeft. Ilct is opmerkelijk, dat
j. var letden in zijne Erotiijk van Eg-
mond,
van deze schenking geene melding maakt. Volgens smits (bi. 106), is het gemelde af-
sclirift der Evangeliën, doch van zijn uitwendigen looi beroofd, thans de eigendom van eene der
Roonisclie kerken te
Utrecht. ,

(2) J. a. letdis, Lib. VII, c. 2, 3. Aulinde λυββ niet, gelijk wagekaar (D. II, bl. 116) zegt,
de zuster, maar de dochter van Graaf
dirk II. Κοκ, Vaderl, TVoordenl·. D. IV, bl. 1256.

(3) Melis stoke, B, I. bl. 87. vs. 790, bepaalt het overlijden des Graafs in Ü87. Chron.
Egmund.
in kluit, Hist. Crit. T. I. P. I. p. 36, de beka, p. 35, j. vah leyder , Kron. van
Egmond,
bl. 17, do oude Holl. Div. Kronijk, bl. 110, cn anderen stellen het in 988. Wage-
raar
, welke door bildeudijk gevolgd wordt, plaatst het met van look , in 989 (D. II. bl. 128.)

(4) Wagenaar, D. II. bl. 128. Uit de woorden van melis store zou men bijna besluiten, dat
arkodt, als naaste erfgenaam, zonder den Keizer te kennen, opgevolgd zij.

Arrout, des ander diedric sone,

Wort Grave van Hollant, als de gone

Dient van rechter gheboerlen an quam. 15. I. ν. 861, bl. 94.

-ocr page 30-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

'^j^niet Yóur de helft der elfde eeuw gevonden wordt (1). Zeker is het, dat arwout zich als
leenman des Duitschen Rijks aanmerkte, en onder de Rijksvorsten op het steekspel te
Rothen-
burg ^^oorkomï
(2). Do West-Friezen weigerden hem te huldigen (3), en men wil, dat zij
hiertoe door den Utrechtschen Bisschop
yolkmak aangespoord werden (4), ofschoon noch de
zeer korte regering, noch het zedelijk karakter van dezen Kerkvoogd, dit vermoeden eenig-
zins begunstigen (5). Doch wat de West-Friezen dan ook moge bewogen hebben, zijstonden
openlijk tegen hem op, en
arttout trekt, Avaarschijnlijk langs den duinkant, in het hart van
West-Friesland, Op eene vlakte, Winkelmade genoemd, nabij of ter plaatse ταη
het tegenwoordig dorp
Winkel, niet ver van Schagen, slaat hij zijn leger neder, en
weldra ontwikkelt zich een bloedig gevecht. De Wesl-Friezen zegepralen en
arnout
zelf sneuvelt met eene groole menigte der zijnen (6). De overwinnaars bleven, naar oud
krijgsgebruik, drie dagen op het slagveld, en
Tergunden inmiddels, dat het lijk van
den Graaf, met de gewone plegtigheid, in het Klooster te
Egmond, door hem met
aanzienlijke goederen beschonken, ter aarde werd besteld (7). Eenparig heeft men deze
nederlaag op den achttienden van Herfstmaand, negen
honderd drie en negentig btv
paald; doch dewijl er nog een brief voorhanden is door Graaf
arsoüt, ten behoeve van

(1) Vau wijs, Bijv. en Aanm. op wagenaar, St. II. bl. 56.

(2) Van looh, Aloude Holl. Ilist. D. II. bl. 217. Wagesaar zegt, dat dit tornooi te Maag-
denburg
gehouden vvcid. D. JI. bl. 129.

(3) In stede van hesticdes (becstaclitige) Fresones, in het Chron. Egmund. bij kiüit, T. I.
P. I. p. 38, wil
scKtVERics, en Avelligt juist, gelezen Iiebben: vestrales Fresones (West-
Friezen.)

(4) Wagenaar, D. II. bl. 129. Hoewel deze Sclirijver zich hier op den onechten klaas kolts
beroept, wordt hij niettemin door liiLDERDijK gevolgd. D. II. bl. 5.

(5) F. sjoERDs, Fr. Jmrb. D. Π. bl. 150.

(6) Volgens een oud Schrijver, door van Looii {Aloude Holl. Ilist. D, II. bl. 234) aangehaald,
zou
arhotjt, onder het vlugten, gesneuveld zijn. Onze Kronijkschrijvers melden dit niet. Zie melis
moke
, B. 1. bl. 97, 98. Chron. Egmund. apud kwiτ , ρ. 38. De beea , ρ. 35, welke tevens verhaalt, en
hierin door het
Cron. de Ilollant (siATTnAEts Anal. Τ. V. ρ. 529), de oude Holl. Divisie Kro-
nijU
(zesde Divisie, bl. 91) en anderen nageschreven wordt, dat lort v(5dr het gevecht de Graaf,
begaan met zijn volt, dat afgemat en vermoeid, door gebrek aan zoet water van dorst versmachtte,
zich in het gebed begaf, en daarop eene plaats aanwees, waaruit, bij het graven, drinkbaar water op-
borrelde.
Wagenaar (D. II. bl. 130) schijnt met vaiï icon {Aloude Hall. Hist. D. II. bl.234)
nog eenig gewigt aan deze vertelling te hechten, welke door den ouden Vertaler van
de bek α , door
GOOTnoEVEN, DousA en scRivERiüs onder de sproolijes is gerangschilt.

(7) Ε. BESiHGi, J/isi. van Oostfriesland, bl. 93.

-ocr page 31-

DES VADERLANDS. I 11

het Blandiner klooster bij Gent ^ vijfjaren later gegeven, moet deze ongclulikige veld- 900—
slag in of na liet jaar negen honderd acht en riegentig voorgevallen zijn
(1). Arnodt
liet drie zonen na ; adelbert , -waarschijnlijk de oudste , volgde hem op in het burg-
graafschap van
Gent, dat nu voor altijd van de Graven van Holland gescheiden, en
tegen het einde der twaalfde eeuw, met
Vlaanderen vereenigd averd; dirk was zijn
opvolger in
Holland, en sigfried , sivaard of sikko , werd de stamvader van de adel-
lijke geslachten der
van τεγιινοεν en brederoden (2).

Diric III, den kinderjaren naauwelijks ontwassen, aanvaardde het grafelijke bewind, 1006
vermoedelijk onder de voogdij zijner moeder
luitgarde , die met Keizer Hendrik II
vermaagschapt was (3). Do Friezen zetteden hunne vijandelijkheden voort, doch werden
door eene Keizerlijke vloot, ten behoeve der Gravinne-weduwe uitgerust, tot onder-
werping gedwongen (4). Terwijl hierdoor de rust in dit gedeelte van
Nederland her-
steld was, werd zij in
Utrecht en Gelderland door de hernieuwde strooptogten der
Noormannen, onzacht gestoord.

Utrecht, Deze volken, als ten krijg opgewiegd , 6troopten steeds langs de kusten
van
Nederland en Frankrijk. Ongeveer eene eeuw hadden zij Utrecht in bezit,
en het bisdom in onrust en verwarring gehouden, toen deze stad, ten tijde van
Bisschop BALDERIK
den Vrome, van hen ontslagen was gewordeaw Dezo Kerk- ■
voogd, gesproten uit het geslacht der Graven of Heeren van
Kleef ^ en beroemd wegens

(1) Vau loon, Aloude ΙΓοΠ. Ilist. D. I. M. 234. Waoekaar, D. Π. bl. 130. Klüit, in
Crit. Comit. T. I. Γ. I. p. 38, belooft, in Not. 2G, te bewijzen, dat aenoüt eerst in 1003 of 1004
gestorven is, doch is dit bewijs scliuldigf gebleven.

(2) Var loos, t. a. p. D. 11. bl. 23.5. Wagekaau, D. 11. bl. 132. Buderdijk, D. II. bl. 0.
Verg. met
j. a. lktdis, de Orig. etreb. gest. Ώ. D. de Brcd-erode, in mattiuei .^«a/ecf. T. Γ, p. G08.
BockerbEbg, Hist. et Genealog, ßrcderodior., ρ. 1. L. Β. 1587. Vau oöuïnoEVKK , Chron. von
Holl. bl. 249. Scriveriüs , Chron. van Holl. bL 43—47. Ινοκ, Faderl. Wöordenh. in vocis
lirederoüe en νΑΛ TEitJKGEK. Boxborn, in zijne Aanteekcningen op de Kronyk vanxziDEiSAhh,
bl. 151, Λνίΐ den naam Brederode, van bet woord ßrederoede afleiden, welk hij in een oud
Germaanseli Lexicon gevonden liad, en zooveel als » Landregler, en Opperste, gesteld om regt (e
doen en te plegen" beteekende. Onder al de verklaringen van dit woord, is deze wel de aanncmelijlsté.

(3) Meiis stoke, B. I, bl. 09.

(4) Ditmarcs, Ciiron. p. 380, in leibnitzii Script. Rer. Bnmsv. T. I, //««. 1701, Hetgefn
vatï loon [Aloude Holl. Hist. D. Π, bl- 238), avagenaar (D. 11, bl. 133} en budebduk (D. II,
bl. 6, 7) verder verhalen \an de balsstarriglieid der Friezen legen Graaf
dibk, en op welic voor-
waaiden zij, beducht voor zijne raagt, bem huldigden en tienden beloofden, eteunt alleen op het
gezag van den verdichten
klaas kolijs.

-ocr page 32-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ToicT kundigbeden, Avas door Bisschop radboud tot opvolger gewensclit, cn liem dc her-
stelling van
Utrecht aanbevolen. En inderdaad, ondersteund door den gevvapenden arm
van BRUNO, zijn voormahgen kweekeling en zoon van Keizer
πενββικ I, gelukte het hem ,
den Bisschopszetel aan dc Noormannen te ontwringen (1). De gewaarwordingen' welke
den Bisschop overstelpten, toen hij de stad na hare bevrijding bezocht, drukt hij zeifin
de taal des vromen vveemoeds uit. »Toen ik de stad voor het eerst binnen trad," dus
Ü37 spreekt hij, »haar, door de Denen vernield , en, ο ramp! geheel verwoest aanschouwde ;
toen ik zag, dat de kerken van den heiligen
martinüs en salvatok. vernield en ver-
brand Avaren, Averd ik diepgetroffen en konde mijn gevoel niet bedwingen. Ik
heb, onder een vloed van tranen, de hulp des hemels afgesmeekt, en gebeden, dat
Hij , die Zijne heilige kerk op oenen vasten rotssteen, welke iscnRisTUS, gebouwd heeft,
zich verwaardigen mögt, tot den Avederopbouw en het herstel der kerk, mij aanbevo-
len, mede te Averken (2)."
Balderik: herbouAvde nu den muur met do bohverken en
de poorten der stad, Avelke hij tegen de
aauA^allen des vijands met eene gracht, brug
en torens versterkte. De
bouAVvallen der verbrande kerken liet hy, zoo veel in zijn
vermogen
Avas, Aveder voor de eerdienst inriglen, riep de gevlugte en verstrooide kano-
niken terug,
Avelko hij wederom voltallig maakte, cn begiftigde hen met aanzienlijke in-
komsten. Nu stroomde eene menigte geloovigen van alle kanten naar de bisschoppelijke
slad, waardoor
balderik , die niet aarzelde hel oorlogszAvaard op te vatten, waar het
geestelijk gezag geen invloed had, zich spoedig in staat gesteld zag, de vijanden gewa-
penderhand uit de bezittingen der Utrechtsche kerk te verjagen (3). Met ijver bleef
hy steeds
Avaken voor do lijdelijke belangen dier kerk, aan Avelke reeds inkomsten, zelfs
tot aan de uiterste grenzen van het tegenwo^ordig
Noord-Hollaiid, toebehoorden (4).
Hij volgde de schreden zijner voorgangers, om niet alleen haar geestelijk, maar tevens
wereldlijk gebied, meer en meer uit to breiden, waartoe hem zijne betrekking lot
de Keizers
uendrik I, οττο I en οττο II bijzonder in staat stelde, en van Avelke de'
vrome Bisschop zich uitmuntend Avist te bedienen,
Hendrik I hernieuwde te zijner
gunste, de voorregten vroeger aan de Utrechtsche kerk geschonken (5). Οττο I,

(1) De leka, p, 33, 34. IIeda, p. 75, et büciielids in nolis, p. 89. Chron. Tiel, p. 62,
63.
Chron. de Traj., p. 323. Ruotgerds, Vita brunoiVIs in leibsitzii Script. Rer. Brunsv.
T. I, p. 274j de Oude Holl. Div. Kronijk, vijfde Div. bl. 107. Verg. van uoliilis, de Noorm.
in Nederl,
bl. 181, 182. Bijl. en Bijv. bl. 03-95.

(2) Heda, p. 75.

(3) IIeba, p. 76. ^

(4) Heda, p. 65, 60.

(5) Heda, p. 79.

-ocr page 33-

DES VADERLANDS, 33

wieus ^vetenschappelijke opleiding hem loevertromvd ge^γcest was, schonk der slad
Utrecht het munlregt weder, en aan haren Kerkvoogd het jagtregt in de bosschen
yan
Drenthe, die onder het graafschap Tan everhard behoorden, en het regt van fe
visschen in de
F echt, in Almere [Ag Zuiderzee?) en Ainuson^ benevens het tol-
regt te
Amuda {Muiden), de Huslade of huisschatting, en de zoogenaamde Cog-
schuld
(1), Men πϋ, dat deze laatste eene schatting geweest is, hetzij tot levering en
onderhoud van gewapende koggen, hetzij ter vervulling, of tot afkoop van de scheeps-
dienst (2), Bij deze voorregten voegde de Keizer, wiens dankbaarheid jegens zijnen
leermeester geene perken scheen te kennen, do landstreek tiisschen de ZeÄ en den
IJssel, tot aan de uitmonding der Maas in de ]Soordzee, welke weleer Graaf -wal-
ger
, en na hem zijn zoon badboüd , van het Rijk in leen gehouden had; de be-
Kittingcn van zekeren Graaf
hatto , langs de boorden van de Fecht tot aan den mond
van dien stroom; waarbij later
Loenen en Muiden gevoegd werden; het klooster en de
nieuwe van steen gebouwde kerk
\.GTiel aan de TV aal, en al wat den Keizer behoorde
in de
Villa of heerlijkheid van Dorestad, toen TVijek genaamd; lerAvijl de Bisschop
bevestigd werd in al de goéderen, door vroegere Koningen of Keizers aan de kerk van
Utrecht verleend (3).

Bij deze giften stelde men zich blijkbaar de bescherming van den handel ten doel. Zij
waren alzoo niet het uitvloeisel eens overdreven ijvers, ter begunstiging van de geeste-
Igkheid, maar veeleer het gevolg eener wel doordachte staatkunde. Door den Bisschop
van
Utrecht in bezit te stellen van de landen langs de Lek, den Gelderschen en ïlol-
landschen
IJssel, en de Vecht, even als van de landstreek, welke door de monden
van de
Maas en de Schelde doorsneden wordt, zoowel als door hem het heffen der
schattingen, voor do scheepsmagt bestemd, op te dragen, werd de handel onder zijne
bescherming gesteld, en de Rijnvaart van Ä'ewZew lot aan zee beveiligd.
Utrechten
Tiel waren in die eeuw de tusschenplaatsen voor den handel dier stad; Utrecht naar
het Noorden door de
Vecht, en Tiel naar Engeland door de Waal (4). Men ver-
wondere zich niet, dat juist aan een geestelijk opperhoofd deze zorg werd toevertrouwd.

Κ (1) Heda, ρ. 81, 83—85, Verg. van ascr v, wijck, Over het oude Handelsverkeer der stad

1 i7i/-ecAi, bl. 21G—218.

4 (2) De jonge, Gesch. h. ÏÏecrl Zeeioezen, D. I, hl. 10. Vaä aschτ. wijck, t. a. p. bl.222,

(3) IIeda, p. 81, 83, 86, 88. Van mieris, Charterb. ν. Holl. D. I, 1)1. 40—49. Bokdam,
Charterb. ν. Gelderl. St. I, Η. 55, 59. Scuwabtzendeug , Charterb. ν. Friesl. D. I. Η. 58.
Verg. ν.
ascii ν. wijck, t. a. p. tl. 223—225.

(4) Vak asch v. wijck heeft dit uitmuntend ontwikkeld in het Loven aangehaalde werkje ,
bl.
225—255.

Π deel. 5

-ocr page 34-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

800— De bisschoppelijke landvorslen , slechts aan den Aartsbisschop onderhoorig, stonden ge-
heel ondei' het gezag en do bescherming der Keizers, Λνο11ί.6 hen in dien tijd aanstel-
den, en dus als
Yoorname staatsbeambten konden beschouwen, juist geschikt ora hunni^
bepalingen en verordeningen, met kracht en klem te handhaven. Noch Hertog, noch
Graaf, noch Markgraaf, mögt eenig gezag over hen uitoefenen. Zelfs Averd hun eenc
hoogere magt of hel oppertoezigt verleend, over graafschappen in hun geestelijk gebied gele-
gen, en hieruit ontstond, in vervolg van lijd, de leenpligtigheid van onderscheidene
graafschappen aan het bisdom van
Utrecht. Waren de Bisschoppen nu hierdoor reeds
beier dan de kleinere wereldlijke landvorsteu in staat gesteld, om de kooplieden tegen
geweldenarijen en aanvallen te beschermen, zoo bezaten zij daarenboven in den gees-
telijken ban nog een geducht wapen, om roovers en geweldenaars te beteugelen (1).

Het Sticht Utrecht, uit zulke geringe beginselen ontsproten, Avas nu een magtig vor-
stendom geworden, en
balderik spaarde geene moeite, om het aanzien en den bloei
daarvan to bevorderen. Zijne tegenwoordigheid bij hel vredeverbond tusschen
hewdrik I
948 en karel dm Eenvoudige (2), gelijk later op eene kerkvergadering, door den Paus te
Ingelheim, ter bijlegging van staatkundige en kerkelijke geschillen bijeengeroepen , ge-
tuigt
Tan het hooge aanzien waarin hij ook buitenlands, deelde (3); terwijl zijno reis
naar
Italië niet minder pleit voor de werkzaamheid en den ijver, welke hem beziel-
Ü66 den. Ondanks zijne hooggeklommen jaren trok hij de
Alpen over, om Keizer οττο I
over de belangen der ütrechlsche Kerk te raadplegen. Ofschoon do uitslag hiervan niet
gemeld wordt, werd de togt echter niet vruchteloos geacht, dewijl
balderik, als een
geschenk des Keizers, eenige overblijfselen van Heihgen medebragt. »Onder het geschal
van eenc menigte stemmenzegt een tijdgenoot, »heeft deze Kerkvoogd God hiervoor
geloofd en gedankt; en de heilige overblijfselen met grooten luister, gelijk betaamde, Ie
welen met al zijne Geestelijkheid en met eenen grooten hoop volks, ingehaald" (4). Dit
moest de Kerk van
Utrecht, in welke zij met grooten eerbied opgenomen en bewaard
werden, rijkelijk bevoordeelen. Het bezit van dergelijke voorwerpen immers was toen, in
het bijzonder, voor de kerken eene bron van rijkdom, door de veelvuldige giften, welke
haar deswege gedaan werden, en de scharen van vrome bedevaartgangers, Λvelko

(1) Vak ASCII v. wijck, t. a. p. bl. 215, 230, 231, 232.

(2) Zie hiervoor bl 0.

Batavia Sacra, D. I, bl. 015..

(4) Batavia Sacra, D. I, bl. 617. De beka, p. 34. Heda , p. ld. Cron. de Traj,, p. 323.
Chróft, Tiel, p. 63. De Schrijver van Batavia Sacra, t. a, p. stelt deze reis in liet jaar 964;
en wordt hierin door
kwit, Eist. Crit. Comit., T. I, P. I, p. 27, No. 78, gevolgd.

-ocr page 35-

DES VADERLANDS. 35

haar Lezochlcn. Geen wonder derhalve, dal Bisschop baldërik, die den vervallen slaat 90O—
des hisdoras trachlle op te heuren , hei gelal dezer heilige overblijfselen nog vermeer-
derde, toen hij de heenderen van
lebuiwus, jeroen, odulphus , hadboub en van andere
Heiligen, in de St. Maartenskerk en elders plaatste (1).

Door dezen günstigen zamenloop van omstandigheden, bereikte hot bisdom onder
BALDERiK, cencn hoogen trap van bloei , en de ^vereldlijke heerschappij der Ulrechlsche
Bisschoppen was gevestigd. Deze strekte zich reeds ver in
Overijssel uit, dewijl
balderik het sladjo Oldenzaal, Avaarschijnlijk door de Noormannen verwoest, herstelde, 968
en in plaats van de vorige , eene prachtige kerk , ter eere van den H. plechelmüs , en
een kapittel van Kanoniken slichlfe (2). Na eene ongemeen lange en gelukkige rege-
ling , overleed deze Bisschop in eenen hoogen ouderdom , en werd waarschijnlijk in de
St. Maartenskerk te
Utrecht begraven (3). Hij was ontegenstrijdig een man van uit-
stekende begaafdheden, onverpoosden ijver en zeldzame geleerdheid. Minder het toon-
beeld eens Christelijken herders dan zijn voorganger
radboud , versmaadde hij rüel,
gelijk deze, zich in staatszaken te mengen en het oorlogszwaard aan tc gorden , maar
hierdoor werd het hem ook mogelijk, de groote laak, de herstelling van
Utrecht, Ie
ondernemen en gelukkig te voltooijen.

Onvolledig, verward en uiteenloopend zijn de beriglen omtrent den onmiddellijken
opvolger van dezen grooten Kerkvoogd. Er wordt van zekeren
egbertus als Bisschop
van
Utrecht gewag gemaakt, doch die waarschijnlijk ten tijde van dalderik , slechts
Koor-Bisschop geweest is. Naar anderen zou
popo den Utrechlschen herdersstaf, doch
Ie korten tijd gevoerd hebben, dan dat men waardig keurde, hem onder het getal der
Bisschoppen op Ie nemen (4). Genoegzaam even weinig wordt gemeld van
folkmar ,
eenen Fries, die gewoonlijk voor ealderiks opvolger gehouden wordt, en vóór of in
het jaar negen honderd negentig overleed.
De beka noemt hem een vroom en heilig yy^
man, welke het Sticht dertien jaren bestuurde (5). Hem volgde baldevvijn, die de
bisschoppelijke Avaardigheid slechts vier jaren bekleedde (G). Men wil dat hij een kleinzoon

(1) De btka, beda, Cron. de Traj., Chron. Tiel. in I. c. Bat. Sacra, D. I. LI. 617.

(2) IIeda,, p. 79. Chron. Tiel. p. 67, Bat, Sacra, D. I. h\. 622 , 623.

(3) De beka, p. 34. Heda, p. 79. Cron. de Traj. p. Chron Tiel. γ. 67. Ifij moet
onrjevccr 60 jaren liet IJissclioppelijk bestuur {jevoerd hebben. Zijn grafiiclirift heeft
bockekbebq
bewaard, en is opgenomen door giasics, Gesch. d. Christ. Kerk in de Nederl. D. I. bl. 198.

(4) Glasibs , t. a, p. bl. 1Ü8.

(5) J. de deka , p. 35. IIeda , p. DO. Chroti. Tiel. p, 67. Magnum Chron. Belgicum , p. 93.

(6) J. db beka, p. 35, 30.

5*

-ocr page 36-

36 ALGE MEENE GESCHIEDENIS

ÜOO— van ARNOUT, Graaf van Rolland^ geweest is (1); docli dit kan met de tijdrekening
niet vereffend ATorden (2). Hij was een zusterszoon van
arnout , Graaf van Kleef, en
welligt beeft dezo naam aan den Graaf van
Holland doen denken (3). Hij wordt
als een deugdzaam man afgeschilderd, en schijnt de eerste geweest te zijn, die van het
muntregt, zijnen voorzaat
balderik verleend, gebruik maakte. Althans de kleine munt-
stukjes, in zijnen tijd geslagen, zijn de oudste, die tot heden van de Utrecbtsche Bis-
schoppen zijn bewaard gebleven
(4). Ansfrid of aüfridüs werd door de Utrecbtsche
geestelijkheid in zijne plaats gekozen. Hy zou de zoon van
Lambert, Graaf van Lo-
ven,
en van gerberga, dochter van karel, Hertog van Lotharingen, geweest zijn,
en alzoo, van moederszijde, uit Koninklijken Franschen bloede zijn gesproten (5).
Zeker is het, dat hij een der magiigste Edelen uit
Srahand, Graaf van Hiiy en Teis-
terband,
Heer van Altona en onderscheidene andere plaatsen geweest is (6). Onder
de leiding van zijn vaderlijken oom,
redbertüs , Aartsbisschop van Trier, en nader-
hand onder die van
bruno , Aartsbisschop van Keulen , was hij tot al die deugden ge-
vormd, welke door zijne tijdgenooten boog in hem geroemd worden. In negenhonderd
een en zestig vergezelde hij οττο I naar
Italië, en werd bij 'sKeizers intrede te
Rome, lot Keizerlijk zwaarddrager aangesteld. Zijne dapperheid en wijsheid schijnen
hem ook de gunst der Fransche Koningen verworven te hebben, dewijl hij de gift
goedkeurde, bij welke de Koningin
gerbreght , in negen honderd acht en zestig,
Mersen bij Maastricht aan de kerk van Rheims afstond (7). Hij was gehuwd
geweest met naswiNDis of
hersint. Gravin van Strijen , welke met hem den gees-
telijken staat omhelsde , en nevens hare eenige dochter,
Benedicta , zich naar het
klooster te
Thorn of Thoren bij Jia-ye^Äaan de Maas, begaf, welk zij uit hare eigene

(1) Heda, p. 92.

(2) F. SJOERDS, Fr. Jaarh. D. Π. M. 149, 150.

(3) Cron. de Traj. p. 423. Oude Hall. Div. Chrontjk, zevende Divisie, c. VI. Dezo kronijlc
echter noemt liem , even als liet
Chron, Tiel. p. 72. » geboren van Hollant."

I

(4) Rücueliüs ad bekab, p. 36. Van mieris, Bcschr. d. Bisschopp, Munten en Zegelen,
bl. 123. Lcyden 1726.

(5) D'oütrejion, van Γσ/eMcyM, aangehaald in κοκ, Vadert. Woordenb. D. IV.L·]. 1143.

Verg. Bat. Sacra, D. I. bl. 634. Var sfaen , Inl. tot de Mist. v. Gelderl. D. III. W. 163.

■ · 'p .

(6) IIeda, p.92. sigebertds gemblacensis, CÄroM. p. 824, nocmt Iiem Graaf Van j&raÄflMci; dat ϊβ:
Graaf van een aantal dorpen, landerijen en goederen in dat gewest gelegen.
Bat, Sacra, i. a.p,
bl.
635. Vas 8paer, t. a. p. bl. 162.

(7) Vak spaek, t. a. p. bl. 166.

Κ
1

-,........- I · IIIIIII1I ·|ΐιιηίίιί·ιΓι1ηιιιίιιιί|·ίί11ίι li

-ocr page 37-

BES VADERLANDS. 37

goederen geslicht, en, gelijk haar gemaal, rijkelijk begiftigd had (1). De reden, ÖOO—
welke dit edel paar bewoog zich aan de ·νν'6Γ6Μ te onttrekken, keninerkt den
geest dier lijden.
Ansprid , die gewoonlijk te Driel bij Bommel zijn verblijf
hield, werd door een zijner bedienden onderrigt, dat de Graxin zich eiken nacht,
in het geheim, gedurende eenigen lijd verwijderde, zonder dat men wist Averwaarls
zij zich begaf. Door ijverzucht ontstoken, Tolgde hij haar, doch zijn minnenijd Yeran-
derdo in de hoogste achting, toen hij haar bij de deur eener kapel, onder eenen vlier-
boom, met het hoofd ter aarde gebogen, hare gebeden zag uitstorten, terwijl een he-
melsch licht haar omstraalde. Getrofïen door de vroomheid zijner gemalin , besloot hij zich
met haar van de wereld af te aonderen, en schonk op hare bede, den dienaar vergiffe-
nis, die in hem zulk een kwaad vermoeden had opgewekt (2). Anderen echter bewe-
ren, dat hij eerst na den dood zijner gemalin, den geestelijken stand omhelsd heeft (3).
Zieker weet men, dat
hilswindis overleden was, toen ansfrid met de bisschoppelijke
waardigheid bekleed werd, welke hij, die onder de wapenen was grijs geworden, niet
dan met moeite en ondanks zich zelve, op last van οττο lil, aanvaardde. Hij legde
toen zijn zwaard op het altaar van
St, Maria te Aken, en werd tot Bisschop ge-
wijd (4).

Ton bisschoppelijken zetel van Utrecht verheven, begiftigde hij het Sticht met een 997
groot gedeelte zijner aanzienlyke bezittingen; eenigen evenwel nieenen , dat hij die on-
der zijne bloedverwanten uitgedeeld hebbe, onder voorwaarde , dat zij deze als leenen
van het bisdom zouden bezitten (5). Ten behoeve van het klooster
icllohorst, of den
Heiligen herg bij Amersfoort, door hem gesticht, stond hij af al wat hem toe- 1005
behoorde in de buurtschap
Driel, benevens onderscheidene vlekken, hoeven, bos-

(1) Heda, p. 93. Vak mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 51. Vak spaeit, t. a. p. bi. 167.

(2) Oude Holl. Div. Chron. zevende Divisie, c. en bij τ. goüthoevek , bl. 254. De beka
noch HEDA maken hiervan eenig gewag. Dit heeft eenigen bewogen, dit verhaal als een verdicht-
sel , in later tijd uitgedacht, te beschouwen. Doch uit het stilzwijgen van eenige Schrijvcrs kan be-
zwaarlijk tot de onwaarheid van hetgeen een ander verhaalt, besloten worden. Wanneer wij de
tijden in aanmerking nemen, is er niets in dit verhaal, welk het ongelooflijk maakt.

(3) PoNTAsrs, Kist. Gelrica, Lib. V. p. 72. SticniENnoBST, Geldcrsche Gesch. Β. V. bl. 51.
Ainh. 1659.

(4) Van spaes, t. a. p. bl. 169.

(5) Heda, p. 93. Bohdam, Charterb. «, Gelderl. St. I. bl. 79. Vak spaeh, t, a. p. M. 170.
Kok, Faderl Woordenh. D. IV. bl. 1142.

/

-ocr page 38-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

..... :4P

sehen , meiden, kerken, en de helft van den lol en de munt Ie /''«c/iie (1). Laler
werd dit klooster, uit
Trees voor vijandelijke aanvallen, in do stad Utrecht verplaatst.
De abten stonden eertijds in groot aanzien, en zaten onder de voornaamsten op
do landdagen. Z,ij oefenden in hun regtsgebied, buiten do stad, het hoog gezag
uit, en hadden ook binnen de stad eenen reglsban in burgerlijke, maar niet in
halszaken, over welken een schout het opzigt had. Hun hofstoet Avas vorstelijk,
ook hadden zij hunne leenmannen, dienstmannen, regters en een leenhof (2). ·
— Ans-
FEiD Avas niet minder werkzaam, dat ook anderen zijn Slicht bevoordeelden, en
Avist zekeren
fhethibold te bewegen, verscheidene goederen, in het graafschap Teister-
band
gelegen, aan de kerk van Utrecht, tegen eene jaarlijksehe uitkeering, af te
slaan (3), Keizer οττο ΠΙ schonk aan dezelfde kerk, onder andere regten, ook
het
Tol- gruit- en loissel-re^l te Bommel^ benevens de goederen, Avelke zekere poppo
in Teisterband en Arkel bezeten had (4). Hendrik. II bevestigde deze giften en ver-
meerderde die, door het jagtregt in
Drenthe aan de ütrechtscbe kerk af te staan (5).
Belangrijker Avas 'sKeizers gunst, dat geen onderdaan van het Slicht, anders dan voor
den beschermer zijner eigene kerk
{advocatus ipsius ecclesiae) mo^i , en dat

de goederen van vreemde priesters, binnen het gebied des Bissehops geslorven, welke
voorheen aan het Rijk vervielen, het bisdom zouden loebehooren (6). Niet op allen echter
had de ijver des Bissehops denzelfden bevredigenden invloed. Immers wordt geweldig
geklaagd over zekere Heeren van
If ezemale , die eenigo goederen , reeds aan het bisdom
van
Utrecht geschonken , met geweld aan zich gelrokken en der abd.ij van Tongerloo
gegeven hadden. »Maar," zegt deda , »die groote heeren hebben onzen Heer
niet kunnen bedriegen; want hun geslacht en naam, die weleer zoo beroemd waren ,
zijn nu reeds uitgestorven (7)."

Intusschen was de volijverige awsfrid blind geworden, en had zich, omtrent dezen
lijd, in het klooster Ie
Ilohorst begeven, waar hij het monnikskleed aantrok en, naar

(1) De giflbricf wordt medegedeeld door büchelics ad dedam, p. 106; beter bij v. mieris, Char-
terb.
V. Holl. I). I. bl. 57 j en met geleerde aant. bij dondam, Charterb. ν. (ielderl. St. I. bl.öS.

(2) Ilist. ofte Beschr. van 't Utr. Bisdom. D. L bl. 351, 356. Leiden „1710.

(3) Hed4, p. 94. Bondam, t. a. p. bl. 80. ' v" ■ '
'(4)
Heda, p. Ü5. V. ïheris, t. a. p. bl. 55, maar bovenal bondam, t· a. p, St. L bl. 83. (

(5) Heda, p. 100, 101.

(6) IIeda, p. 99. Verg. glasiüs, Gesch. d. Christ. Merk in Nederl. D. I. bl. 201.

(7) IIeda, p. 93. Sed non potuerunt tanti domini fallere cdristüm: nam co deventum est, ut
et nomen et familia, alioquin clara, jam penitus cxtincta, et in oblivionera cedat.

1000

-ocr page 39-

DES VADERLANDS. I 11

9

do M'ijze dier eeuwen, een vroom en slichtelijlc leven leidde. Om zijne liefdadigheid, '900—
oolmocd en godsvrucht Ic bewijzen, wordt verhaald, dat hij hier niet alleen dagelijks
twee en zeventig behoefligen spijsde, «laar hen met eigene handen verzorgde (1). Hij
overleed in hoogen ouderdom, bemind en geacht als een vriend van regt en waarheid,
jqq^
Avien giften noch gaven van den weg der deugd konden afleiden ; die even leerzaam
als be-of 1010
minnelijk was in den omgang, en wiens adel'van ziel die zijner geboorte evenaarde (2).
Ongetwijfeld moet hij hoog in de achting des volks gedeeld hebben, dewijl men het bezit van
zijn stoiTelijk overblijfsel aan zijne dochter, de abdis
bünedicta , betwistte. Met geweld werd
het lijk door die van
Utrecht ^veggevoerd, om de uitvaart in de Bisschoppelijke zetel-
plaats te kunnen vieren, in wier hoofdkerk het plegtstatig werd bijgezet (3). Kort daar-
na , zoo niet bij het leven van
ansfäid , vertoonden zich de Noormannen, en bragten,
door het verwoesten der stad
Tiel, aan het bisdom eene aanmerkelijke schade toe (4).
Het volgende jaar verschenen zij met eene vloot van negentig schepen door de
Merue
op de Lek, die derhalve toen reeds bevaarbaar moet geweest zijn (5). Onmiddellijk
schaarde zich een deel ruiters en voetvolk langs den oever der rivier, welke daarenbo-
ven met eenige schepen werd bezet gehouden, en wachtte moedig de aankomst der
vijanden af. De voorhoede der Noormannen, niet verdacht op zulk
eene krachtige
voorzorg, liet verschrikt, midden in den stroom het anker vallen, om de komst der
overige schepen te verbeiden. Daar het niet mogelijk scheen, met geweld door te drin-
gen, besloot men, na gehouden krijgsraad, om vrijen doorlogt te verzoeken, welke
werd toegestaan , onder voorwaarde, dat men zich van alle beleediging zoude onthouden.
Doch naauwelijks Avas den volgenden dag het voorste gedeelle hunner riool hij Duurstec/e
den /li/n ingevaren, of de landzaten vielen, met eenige weinige schepen, onder een ver-

(1) Batavia Sacra, D. I. bi. 632.

(2) sigebektus gejiblacensis , p, 824. Batavia Sacra, D. I. LI. 630.

(3) Ai-pehtcs, de Divers, temp. Lib. I. c. 16. Bat. Sacra, D. I. LI. 633. De zucht, om
de lijrcliiimcn, οΓ ten minste eenirje overblijfselen der Heiligen te bezitten was sinds dc vroegste
eemvcn, onder de Cliris(encn algemeen. In later tijden ging dit zoo ver, dat gemeenten, ja zelfs
steden en landen, dikwijls over het bezit daarvan, hevig getwist, ja, niet zonder bloedstorting,
gestreden liebbcn.
Eist. v. h. Utr. Bisdom. D. I. bi. 133.

(4) Het sterfjaar van aksfrid wordt door de beka, p. 37. JIeda, p, 102. het Chron. Egmund
bij KLUIT, Ilist. Crit. T. I. P. I. p. 42. het Cron. dc Traj. p. 324 en anderen, op 1008 ge-
steld,
Alperti's, een tijdgenoot, in 1. c. en ια]ηβεκτγ3 scuarnabcbceissis, de Reb. Germ. ρ. 316
in pisTOBii
Script. Rer. Germ. Τ. I daarentegen, stellen het in 1010, endorden hierin door eenige
Schrijvers gevolgd.
Bat. Sacra, D. I. hl. 633. Kuit in 1. c. p. 42. Not. 36.

(5) Va!( BOinuis, de Noorm, in Nedcrl. tl. 195.

-ocr page 40-

40 ALCrEMEENE GESCHIEDENIS

1010 geschreeuw, op de achterhoede der vijanden aan. Op dit gerucht, wendden

de voorsten den steven , deden de Irouwlooze aanvallers terugdeinzen, en bezeilen den oever
met gewapenden, len einde hunne bestrijders den toevoer af Ie snijden. Den volgen-
den morgen verspreidde zich op de Stichtsche schepen het loos gerucht, dat de ruiterij
den TÏjand in een scherp gevecht had overwonnen, en dat reeds eenige zijner schepen
geplunderd Avaren. Hierdoor aangemoedigd , stormen de landzaten, zonder aanvoerder,
onbesuisd en met een woest getier op den vijand aan, wiens digt aaneen gesloten drom-
men het Sveinig moeite kost, de ongeregelde menigte spoedig uit de schepen en op de
vlugt Ie drijven, waarbij een groot aantal door het zwaard der najagende Noormannen
sneuvelt. De tijding dezer nederlaag en van den aantogt der Noren, brengt
Utrecht in
beweging. Men maakt zich tot den dappersten tegenstand gereed , en verbrandt de woningen
der voorstad of haven, opdat do vijand zich er niet in zou nestelen. Deze echter verklaart
bij zijne aankomst, dat de veroorzaakte schade hem van harte leed is, dat hij tegen de
stad geen kwaad bedoelt, maar verzoekt, tot godsdienstige vereering, binnen gelaten
te worden. Toebereidselen tot eene moedige verdediging zijn het antwoord op dit schoon-
schijnend verzoek; en do vastberadenheid der inwoners, voorzeker meer dan de Toorge-
Avende eerbied voor de heiligheid der plaats en van haren Bisschop , noopt de Noormannen,
de welbevestigde stad te verlaten, zonder haar eenig leed aan te doen (1). Dit verhaal
van eenen tijdgenoot, die daarenboven met de Ulrcchtsche zaken byzonder schijnt be-
kend te zijn, verdient de voorkeur, boven dat van latere Schrijvers, welke in algemeene
bewoordingen melden, dat
Utrecht door de Noormannen verbrand werd, en vele inwo-
ners sneuvelden (2), waartoe het verbranden der voorstad , ligtelijk aanleiding kan gegeven
hebben (3). De Noormannen verlieten hierop
Nederland ^ en hebben het hoogst waar-
schijnlijk, nimmer weder door hunne roofzieke invallen verontrust. De reden hiervan
moet in de toenemende magt der Graven en Bisschoppen in deze gewesten , welke hen in
slaat stelde, den roovers eenen krachligen wederstand te bieden, maar voornamelijk in
de veranderde omstandigheden der Scandinaviërs zelve gezocht worden. »De ruwheid
hunner woeste zeden was, door verloop van tijd, door den omgang met de Westersche
volken, en bovenal door de aanneming des Chrislendoms aanmerkelijk verminderd; de
trek naar het zwervende zeeleven en bloedige strooperijen was grootendeels met den

.iv,·
Λ

(!) A-ipeetïs, de Divers. Tempor. Lil·, I. c. 10. Verg, van loos^ Aloude Holl, llist. D. II,
LI. 241. WagenaaB; D. 11. 1)1. 137; cn vak uoincis, de Noorm. in Nederl. bl. 1Ü7.

(2) Sigbbeut. gemb. p. 827. Chron. Egmund. apud ku'it, T. I. P. I. p. 42. Melis stokE;,
D. I. 1Ί. 105, lOG. Kluit schijnt mede dit {jevoclen te omhelzen.

(3) Vak leedwe;^ ad Chron. Tialense p. 78. not. ρ. Vau uoxnuïs, t. a, p. 1)1. 198. ^

-ocr page 41-

DES VADERLANDS. I 11

dienst van othin Ycrdwenen , en door toeleg op den landbouAv en andere vreedzame be- yQQ_
ziglieden vervangen. Voor hen, die zich aah deze rustigere levensΛvijze nog niet konden 1010
gewennen, had zich eeno ruimere Laan geopend; zij bezochten verder afgelegene slre- ι
ken, die aan hunnen trek naar avonturen en begeerte naar rijkdommen , eene betere
en meer gemakkelijke voldoening beloofden. Maar voor het gros der natie ^vas het tijd-
vak van onrust en volksverhuizing, dat hare ontwikkeling vooraf ging, voorbijgegaan,
om nimmer weder te keeren (1)." Welligt heeft inwendige zwakheid, het natuurlijk
gevolg hunner veelvuldige togten, welke het land van inwoners beroofden, hen einde-
lijk genoodzaakt,
Eurojya in rust te laten.

Ongeveer twee eeuwen hadden deze woeste en wreede zonen van het Noorden, schrik
en dood en verderf over
Nederland verspreid. Het bisdom Utrecht, in het bijzonder ,
was het tooneel geweest hunner ruwe en teugellooze woede. » Door der Denen wreed-
heid bijna geheel verM'oest," zegt
de beka , «en het land van bebouwers ontbloot,
bragt het eenen tijd lang, niet anders dan doornen en distelen voorl. De armoede ver-
hinderde de Bisschoppen naar
Rome te gaan, om zich lot Aartsbisschop te laten
inzegenen, en noodzaakte hen de wijing te ontvangen van den meer nabij wonendeu
Keulschen Kerkvoogd, dien zij daardoor als hunnen Bletropolitaan erkenden; zelfs lieb-
ben zij eenen tijd lang, even als abten, zonder bisschoppelijken mijter dienst gedaan.
Eerst GODEBALD, die in elf honderd een en twintig den bisschoppelijken zetel beklom,
kreeg van den Paus verlof, om dit kenteeken zijner waardigheid te dragen (2)."
Er moeten echter andere redenen dan de invallen der Denen en Koormannen beslaan
hebben, welke de Utrechtsche Kerkvoogden van den titel van Aartsbisschop beroofden ,
welken
willeerokd en bonifagius gevoerd hadden. Het Slicht Utrecht was reeds in
zeven honderd acht en veertig aan het aartsbisdom van
Ments onderhoorig gemaakt,
en vier jaren later beweerde do Aartsbisschop van ^TewZew, dat het aan zijn geestelijk gebied
onderworpen was; alzoo ruim honderd jaren vóór dat de stad
Utrecht in het bezit
der Noormannen geraakte (3). Het laat zich echter natuurlijk verklaren, dal men den
Noren geweien heeft, dat
Utrecht tol de helft der zestiende eeuw den rang van aarts-
bisdom moest missen. »De nadeelen en rampen welke men van hen had geleden,
hadden zich zoo diep in het geheugen der nakomelingen geprent, dat men tot hen, als
lot eene algenieene bron, alle onheilen lerugbragt, waarvan de oorsprong door den loop
der lijden , onbekend of duister
was geworden (4)." Zulk een schrik hadden zij verspreid, dal

(1) Van BOLnuis, t. a. p. bl. 202. ßtjl. en Bijv. bi. 102—104; en de aldaar aanjicliaal de
schrijvers.

(2) De beka, p. le, 43. ΙΙεολ , p. 3ö.

(3) Jlg. Gesch. d. Vaderl. D. I. bl. 333.

(4) Vas ?olubis, t. a. p. J)I. 221.

π. deel. β

-ocr page 42-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

yOO~ openbare godsdienstoefening in dien lijd , de eersle en voornaamslo bede was:

1010 »ijeer! verlos ons van de Noormannen (1)." Zij hadden do Bisschoppen en Gees-
telijken genoodzaakt het Slicht te verlaten, do stad was ten deele door hen vernield,
en de kerkelijke goederen en bezittingen waren overheerd geworden. De traagheid der
Vorsten Avas oorzaak, dat degenen, Avelke deze bezittingen den Noren ontrukten,
die niet aan de kerk teruggaven, maar voor zich zeiven hielden, als op den vijand
veroverd; en ieder nam er zoo veel van, als zijne krachten hem toelieten (2). Doch
sinds
üirecht Aveder in het bezit der Bisschoppen gekomen was, wisten deze gees-
telijke Herders, gelijk wij zagen, van de gunstige omstandigheden voortreiTelijk gebruik
te maken, om de goederen en voorregten hunner kerk te herkrijgen en uit te brei-
den. » De rampen, door de ongeloovigen over het bisdom verspreid , bewogen niet
alleen Keizers en Koningen tot ruime giften, maar ook bijzondere personen beijverden
zich, de kerk met geschenken te verrijken, en aldus de zahgheid hunner zielen te ver-
Averven (3)." Hierdoor zagen zich dan ook weldra de Utrechtsche Bisschoppen onder
den rang der aanzienlijkste Avereldlrjke Vorsten vaii
Nederland, die den magtigen Gra-
ven van
Holland moedig het hoofd durfden bieden. Doch niet voor het bisdom van
Utrecht alleen, maar over het geheel, waren de rooftogten der Noormannen, hoe ver-
nielend ook , in vele opzigten weldadig in de gevolgen. Zij hadden, wel is waar , den
invloed der Geestelijkheid bevorderd, en voedsel gegeven aan het bijgeloof der tijden,
dewijl men aan de voorbede der geestelijken, en aan de hulp der Heiligen of de
Avonderkracht hunner overblijfselen toeschreef, wanneer ginds of elders eenig voordeel
op do schrikverwekkende stroopers behaald was (4). Maar daarentegen hadden zij
den oorsprong aan een groot aantal steden gegeven, en daardoor den grondslag lot den
later zoo gewigtigen burgerstand gelegd; zij hadden nieuwe bronnen van handel geopend,
en langs dien weg de nijverheid en het volkenverkeer bevorderd, de kennis van zeevaart
en scheepsbouw aanmerkelijk uitgebreid, en eindelijk dien riddergeest ontwikkeld , vvelke
van zulk eenen gewigtigen invloed, ook op den staat en de letterkunde van
Nederland,
geweest is (5). ''

Geldek-LANd. Niet minder dan Utrecht, werd Gelderland bij den laatsten rooftogt der
Noormannen, geteisterd. Dit gewest was, gelijk vroeger
Holland en al de overige Nederlan-
den,
in verschillende graafschappen, van meer ofmindere uitgestrektheid, verdeeld, van

■)

(1) Van Wijn, Ilist. Avondst. B, I. bl. 222. Vcrjr. yllg. GcscL· d. Fadcrl. D. I. bl. 414.

(2) IIeda, p. 108, 109.

(3) IIeda, p. 78, 7Ü. Verg. v. boliiüis, de Noorm. in Nedcrl. bi. 223—22G. l i.)

(4) V. BOLHUIS, t. a. p. bl. 224, 225. ·, )
(5J
Van vijs, Rist. Jvondd. ΰ, I. W, 2Cö. hüme, Hist. of Engl. Ch. III, ρ.41.London 1838.

-ocr page 43-

DES VADERLANDS. 43

Avelke de \oornaainsle Avaren dat van Teisterband, ταη Kameland ^ Yan Gelre, en van ÜOO—
Zutphen. Teisterband omvatte , Avaarschijnlijk , den Tieler- en Βommelericaard, Buren,
Kuilenhurg
en de landen van Fianen^ Arkel, Ileusden en Altena, tot aan deOwc/e
Maas (1). Van dit graafschap Avordt niet vroeger dan op het einde der zevende
eeuw, onder den naam van
gouw [Pagüs), melding gemaakt; doch het is in de rijks-
verdeeling van acht honderd negen en dertig, een graafschap genoemd. Men stelle
zich echter niet een graafschap voor in den zin, welken M'ij thans aan dat woord
hechten, maar ecne gouw of landschap , waar de Vorst één of meer Graven, als amb-
tenaren aanstelde, en die alzoo wel Graven
in Teisterband, χαΆΆν ïïkï van Teisterband
waren. De verbeelding der middeleeuwsche Schrijvers heeft niettemin , eene geschiedenis
of geslachtlijst van Graven van
Teisterband voortgebragt, in welke vaak het onmoge-
lijke door het belagchelijke, het onwaarschijnlijke door het tegenstrijdige wordt afgewis-
seld. De naam van den eersten dier Graven zou
waltger geweest zijn, terwijl echter
tevens zekere
elias graius of elias grasilis , voor den eigenlijken stamvader der Graven
van
Kleef en van Teisterband gehouden, en op hem het bevallige sprookje van den
Zicanenridder toegepast wordt. Immers verhaalt men , dat dieberik , de laatste Heer
van
Kleef, bij beaïrix , de dochter en erfgename van avaltger, Graaf van 7
ecne eenige dochter, insgelijks
beatris genoemd, had nagelaten , welke al hare voorou-
derlijke goederen genoot, en den Keizerlijken burg te
Nijmegen, bewoonde. Op eenen
schoonen dag zag men langs den stroom, die haren burg bespeelde, eene sneeuwwitte
zwaan met eene gouden keten óm den hals naderen. Zij sleepte een bootjo voort,
waarin een moedig'jongeling, omhangen met een jagthoorn, een kostbaren ring aan
den vinger en een verguld zwaard in de hand, zich bevond. Een zilveren schild, in
een rood veld, waarop acht gouden Koninklijke schepters, kruiswijze gelegd, en ία
het midden met een schoon groenkleurig edelgesteente getooid, lag vóór hem. Hijkwam
uit het aardsche Paradijs; zijn naam was
elias. Aan den burg te Nijmegen trad hij uit
zijne boot, en begeerde
Beatrix te spreken. De schoone maagd naderde, heette hem
vriendelijk welkom, en geleidde hem naar haar verbhjf, Reeds te voren was haar in
eenen droom voorspeld, dat de heerlijke jongeling zou komen, haar gemaal worden,
en een gelukkig en zegevierend kroost de vrucht dezer vereeniging zijn zou. De ver-
zekeringen van ELIAS stemden met dien droom overeen, terwijl hij haar betuigde,
dat hij gekomen was, om hare talrijke vijanden te verdrijven, die na den dood haars
vaders, op hare erfgoederen vlamden. De echtvereeniging volgde weldra, doch onder
ééne voorwaarde van de zijde van
elias , dat zijne gemalin nooit naar zijn geslacht of
afkomst moest vragen, dewijl zij hem dan dadelijk en onherstelbaar verliezen zou. Het

(1) WiGEKAiB, D. 11. 1)1. 138. Van sfaes, Ilist. t. Gelderl. D. I. bl. 27.

. 6 *

-ocr page 44-

000—

1010

44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

geluk vervulde zijne beloften en wenschen ; hij versloeg al zijne vijanden, deelde in de achting
der Vorsten en werd tot Graaf van
Kleef verheven, welk land hij van het Rijk in leen
zou houden. Drie zonen verhoogden zijne huwelijksvreugde, en onder hen verdeelde
hij zijne goederen.
Dirk , de oudste, ontving met het schild cn vergulde zwaard
des vaders, de graafschappen
Kleef en Teisterband^ godfreed , den jagthoorn met
het graafschap van
Loon, en koesraad , de jongste, den ring benevens het land-
graafschap
Hessen. Vrouwelijke nieuwsgierigheid maakte een einde aan dien voor-
spoed,
Beatrix kon zich ten laatste niet langer bedwingen, en vroeg in een ver-
trouwelijk oogenblik: »Heer! zult gij dan iiwo kinderen niet willen zeggen, van waar
gij gekomen zijt?" In stede van een antwoord, verdween
elias onmiddellijk op deze
vraag, cn nooit mögt de troostelooze vrouw hem wederzien, Beromv en zelfverwijt
knaagden in haren boezem , en voerden haar, binnen het jaar , naar het graf. Latere Schrij-
vers , welke in deze vertelling eene opgesierde waarheid vermoedden, hebben aan het
bestaan van dezen
elias niet getwijfeld, maar gegist, dat hij een man van eene geringe
of onbekende afkomst geweest is, en onder
karel martel , in eenen veldslag legen de
Saracenen, sneuvelde. Zijne nakomelingen handhaafden zich nog eeuwen lang in het
Graafschap
Teisterhand. Volgens dezelfde berigten , huwde de dochter van een hunner
met
waltger, zoon van Graaf gerolf en broeder van dirk I, wien zij al hare vader-
lijke goederen aanbragt. '
Aksfried , Bisschop van Utrecht, zou hun achterkleinzoon
en de laatste Graaf van
Teisterband geweest zijn, zonder dat gemeld wordt, wat
daarna van dit graafschap geworden is. Moeijelijk is het de waarheid, temidden van zoo
Tele verdichtselen, op te sporen. Zoo veel echter schijnt zeker, dat in den loop der
tiende eeuw, zekere
walger. of waltger aanzienlijke goederen , misschien wel een graaf-
schap , in
Teisterband bezat. Hij wordt voor een broeder vanGraaf dirk I van ^oZZawi/
geliouden, hetgeen evenwel bij eenigen niet boven alle bedenking verheven is. Na hem
komt het eerst
ansfried voor, welke, nadat hij den Utrechtschen herderstaf had aanvaard ,
tJSROcn, een zijner nabestaanden , lot opvolger gehad , en wien hij mogelijk , een gedeelte
zijner goederen vermaakt heeft. Het graafschap van uiiROCH werd na diens dood, im-
mers voor een gedeelte, door den Keizer aan het Sticht Z7irec//i geschonken. In zekeren
bevestigingsbrief, eenige jaren later gegeven , vindt men voor het laatst, van eenen Graaf in of
^VLwTeisterband melding gemaakt. Allengs was dit graafschap deels in het bezit der Gra-
Ten van
Holland, deels in dat der Bisschoppen van Utrecht, der Graven van Gelre
en der Hertogen van Brahand geraakt, cn werd eindelijk geheel ontbonden (1).

Even onzeker en in Terdichtselen gehuld als de bescheiden omtrent de Graven van

(1) Van spae5, Inl tot de Hist. v. Gelderl. D. III. bl. 122-202. Hist. v. Gelderl. D. I.
M. 27.

-ocr page 45-

DES VADERLANDS. I 11

Teisterhand, zijn die betrekkelijk de GraTen van Hameland. De grenzen van dit ge- 1)00—
west kunnen, zoo min als van eenig ander Graafschap dier lijden, juist bepaald worden.
Men meent, dat het eeno groole nilgestrektheid lands beoosten
Afin Rijn geweest is, die
zich langs de beide zijden van den
IJssel uitstrekte, en in verschillende graafschappen en bij-
zondere gouwen verdeeld was,
Tan welke zeer waarschijnlijk één, in eenen meer bepaal-
den zin,
Hameland genoemd werd , en het lalere graafschap Zatphen, of althans een
gedeelte daarvan, omvatte. Men heeft zekeren
avighman , een aanzienlijk Heer, lot stam-
vader der zoogenaamde Graven van
Hameland verheven, en even onoordeelkundig als
eigendunkelijk, allen, welke onder dien naam in de geschiedenis voorkomen, onder
zijn geslacht geleld. Ondanks de verwarring en duisterheid hieruit ontsproten, kan
echter als zeker aangenomen worden, dat
·ννιαιΐματί, in het midden der tiende eeuw,
Graaf in
Hameland^ of liever aan de oevers van den Rijn, geweest is en aanzienlijke
erfgoederen zoo Avel als Keizerlijke leenen, in deze streken bezeten heeft. Naar alle
waarschijnlijkheid had hij het graafschap, naderhand
Zut^hen genoemd, onder zijn be-
wind; doch hoe verre zijn regisgebied zich eigenlijk uitstrekte, is niet mogelijk te be-
palen. Men wil, dat zijne voorouders het bewind over een gedeelte van
Germant'é,
langs den Oceaan, gevoerd hebben, en hij zelf de kleinzoon geweest is van meginhakd , die
voor een Hertog
yan Friesland gehouden wordt. Onder het weinige dat van hem isop-
geteekend, behoort de stichting van de abdij van
Elten , welke hij aan het bestuur zij-
ner oudste dochter, de abdis
luidgardis , vertrouwde, en met aanzienlijke bezittingen in
Hameland, op de /^e/wiije en elders begiftigde (1). Deze vrome mildheid mishaagde's Gra-
ven andere dochter, de befaamde
adela, welke na zijn dood, een gedeelte dezer giften
als haar erfgoed terugeischle, dewijl haar vader, volgens de Saksische wellen, deze ,973
goederen, builen hare toestemming niet had mogen vervreemden." Na een langdurig
geschil, gelukte het Keizer οττο
III daaraan een einde Ie maken. Adela deed af-
stand van al de giften, len behoeve van
Ellen gedaan, behalve, vier hoven (curtes), >
die haar teruggegeven werden, en bleef overigens in het bezit van al des vaders aan-
zienlijke goederen (2). Zij was gehuwd met
baldeaick, een broeders zoon van god-
FftiED, den Keizerlijken landvoogd [Praefeclus] in die streken, toen eene talrijke vloot
der Noormannen,
Merwe en ^ααί tot aan Tzci opstevende. Bij het berigl hunner aan- jQQy

(1) De jjiribrief wordt gevonden bij bondam, Charterh. v, Gelderl. St. I. bl. 64; en hij schwaht-
lESBERG, Charterh. van Friesl. D. I. bl. 60,

(2) Van spaeä, Inl. tot de Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 32—151. Tlist. v. Gelderl. D.I.bl.3l.
lict komt dezen Schrijver zeer waarschijnlijk voor, dat deze vvicniUN e'én is met dien Graafwicn-
11AX, welke in de Geschiedenis van
Flaanderen, als Graaf van het slot Ic Gent voorkomt. Wst. v.

Geldcrl D. I. bl. 32; 33. Verg. hiervoor bl. 27.

-ocr page 46-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ÜOO— komst, bevingen schrik en ontsteltenis de oeverbewoners, dio ia alleryl hun behoud in
1010 jg ^j^gj zochten , en den vijanden al hunne goederen ten prooi lieten, » behalve hun
geld, want zij waren kooplieden."
Godfried , hoewel hoog bejaard en afgeleefd, steeg
te paard, en belette, ofschoon met moeite, het verdere vlugten der landzalen. Onder-
tusschen hadden do vijanden, zonder tegenstand, het half verlaten
Tiel ingenomen,
geplunderd en in brand gestoken; het klooster van
st. Walburga , door Graaf
WALGER gesticht en begiftigd, in puinhoopen veranderd, en de kerk van hare
kostbaarheden en sieraden beroofd.
Godfried had middelerwijl eene groote me-
nigte volks onder de wapenen gebragt, en het bevel daarover, uithoofde zijner
hooge jaren, aan
balderick en unrocu opgedragen. De Noormannen, die reeds
met den buit naar hunne schepen teruggekeerd waren, liglten onmiddellijk het anker
op het gezigt dezer bende, welke zij zoo spoedig nic't verwacht hadden, en voeren
half vlugtende,
de PVaal af. Dit verlevendigde den moed der landzalen, welke, onder
ligte schermutsehngen, de roovers langs do beide oevers volgden, doch iiiel beletten
konden, dat deze eenige gehuchten, digt aan dien stroom, in de asch legden. Den
volgenden morgen echter sprongen de Noren onverwachts aan land, schaarden zich in
slagorde, en daagden hunne vervolgers ten strijde uit. Doch deze, meest landliedenen
onbedreven in den krijg, hielden zich, op last der beide bevelhebbers, in hunne stel-
ling, waarop de Noormannen zich weder inscheepten, en ongehinderd hunnen weg
vervolgden, zonder cenig merkelijk verlies bij dezen inval geleden te hebben (1).

FiiiESLAND. Meer dan Utrecht en Gelderland was Friesland, in dit tijdperk,
blootgesteld aan de roofwoede der Noordsche zeeschuimers, schoon de Christen geschied-
schrijvers er weinig of geene melding van maken; welligt dewijl deze rooflogten, bij
de vorigen vergeleken, niet noemenswaardig waren, of niet te hunner kennisse
kwamen (2). Men leest ondertusschen, dat de Noorweegsche Koning
harald haarfa-
ger
, zijnen twaalfjarigen zoon erik, vijf oorlogsvaartuigen gaf, met welke deze gedu-
rende vier jaren, de kusten der
Oostzee, die van Denemarken, Saksen en Friesland
verwoesUe (3). Friesland was waarschijnlijk, te dien tijde, in drie hoofd-graafschap-
pen,
Oostergo , fVester go en Staveren , en in verschillende kleine of onder-graaf-
schappen gesplitst, over welke tijdelijke Graven, in naam des Keizers, het bewind
zullen gevoerd hebben. Geheel
Friesland, van de Kinhem tot aan de Wezer, om-
vattende het tegenwoordig
]Soord-Holland, Friesland, Groningen en Oost-Fries^

(1) AtPEUTBS, dc Divers. Tempor. Lib. I. c. 8. p. 96, 97, in eccard , Corpus Ilistor. mcdii
fleta. T. I. Lips. 1723. Ifct Chron. Tiel. brengt dezen togt lot liet jaar 1007 terug. p. 78.

(2) Van Doinuis, de JVoorm. in Nederl. hl. 188.

(3) Van bolhuis, t. a. p. bl. 177.

-ocr page 47-

DES VADERLANDS. I 11

land, Lenevens Drenthe en een gedcelle Tan Overijssel, was in zeven gou\ven ver- 900—
deeid , welke do zeven Fricsche Zeelanden genoemd werden, en die gemeenschappelijk ^^^^
hunne kuslen tegen de Noormannen beschermden (1). Vele dezer zeeroovers bleven
achter en vestigden zich in
Friesland; het zij, door zich met geweld van eenige
plaatsen meester to maaken , het zy , door de Christelijke godsdienst te omhelzen, en
alsdan werd van zelf hun het verblijf toegestaan, daar men hen niet meer als vijan-
den , maar als vrienden beschouwde, van welke niets kwaads te duchten, maar
veeleer, in geval van nood, zelfs hulp en bescherming te wachlen was, vooral wan-
neer zij, door huwelijken, zich met do landzaten vermaagschapt hadden (2). Het be-
hoort derhalve niet tot het gebied der onwaarschijnlijkheden,
Avat van zekeren ODO,
denzoon eens Hertogs van Bothnie, in het Noordoostelijk gedeelte van Zicet/m, verhaald
wordt. Minzaam van aard en dapper, zou hij, bij een dezer strooptogten achtergebleven , 927
de achling der Friezen gewonnen, en zich met zijn neef
frederik , in Ooiier^o nedergezet
hebben, alwaar hij een fraai slot of stins bouwde, en eene dochter uit hel adellijk geslacht
van
camminga huwde. Uit hem , Avil men, ontsproot de vermaarde stam van botkia ,
die eeuwen in Friesland gebloeid heeft, doch reeds over lang is uitgestorven (3).
Wat men ook hiervan houde, alle berigten komen daarin overeen , dat de Noordsche volken
op hunne strooptogten , meermalen cn onvoorziens
Friesland verwoest en bezet heb-
ben (4). Ongetwijfeld' heeft het gedurig gevaar, Avaarin de Friezen zich, uit hoofde dier
aanvallen bevonden, aanleiding gegeven, tot het vergunnen van het bekende vöori-egt,'
dat zij, om Avelke reden ook, niet buitenlands ten krijg mogten opgeroepen
Avor-
den (5). De moed en Avak'kerheid van Keizer Hendrik I, boezemden den Noren geen
ontzag in. Zij deden te water en te land eenen plunderenden aanval op
Friesland y 934?
doch werden door <ien dapperen Vorst overwonnen , schatpligtig gemaakt, cn ecnhunner Ko-
ningen ,
chiupiam of chusipiam , gedwongen, het Christelijk geloof te omhelzen (6). De De-
nen bleven echter nog steeds gevaarlijke naburen,en al het geluk en de dapperheid van eenen
I . ί - -Γ.

(1) LüLors, Verk. Gesch. d. Nederl. D. I. W. 77, 78. " ' ; ' ' '

- . . V , J:- '

(2) Tegenw. Slaat v. Friesl. D. I. bl. 283. '

■ •■i ?!>? ^ ■ r·;

. /3) Occo scAiiLEssis, bl. 79. . : ■ . ,i . ,r

^■ ' ■·'■ ..liiii·.: ·■ . ' ; . -iiu i ' - .■,) . it

(4) Wihsemhis , vC/iJOii. V. Vrjiesl. bl. 115, , , ? : . jj „.y

(5) ScnoTANDs ,' iV. Ilist. hl. 78. F/sjoebds,.Fr. Jaari.f D.>il. LI: V. Koinuis, t. a. p,
1)1. 281. _ _

(6) German. Chron. bij pisTonics, T, II. p. 718. ^ Sigebert. gemdlac, p. 811. Regino,
Chron. Lib. II. p. 103, spreekt Jiicrvan op het jaar 931, Icn vVarc aldaar eert' ander Deensclie Kó-
ninjf dan
cdiupiam bedoeld vvierd. E. bekuhga brengt, ten önregtC; dit voorval tot het jaar 923te-
ru-j.
IIist.v.Oostfrteslh\.dO,m. \

-ocr page 48-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ÜOO— otto I werden Tereisclit, om hen Ie Leleugelen. Hun Koning haralb bla.tasd ,
doo;' den Keizer overwonnen , liet zich met τγοπλτ en zoon doopen, en bevorderde
met nadruk de Christelijke leer in zijne staten.
Jutland werd nu in drie bisdommen
gedeeld, en aan het aartsstift van
Hamburg onderworpen, zoodat eindelijk het plan
van KAREL
den Groote en lobeituk den Vrome verwezenlijkt werd (1). De invoering
der nieuwe godsdienst viel intusschen den meeslen Denen ondragelijk, en verwekte
een hevig misnoegen legen
harald , die meer dan eens van zijn zetel verdreven Averd , en
eindelijk door de hand eens verraders sneuvelde. Velen verlieten uit wrevel en
wraakzucht hun vaderland, en verwoestten de omliggende, in het bijzonder de
Friesche kusten, zoo dat
Friesland, gelijk men verhaalt, nooit te voren zoo schrikke-
lijk dojar de Noordsche zeeroovers was geteisterd geworden als thans (2). Omstandig
wordt een dezer rooftogten door eenen Schrijver geschetst, die zeker niet later dan in
de twaalfde eeuw kan geleefd hebben, en zich door naauwkeurige en eigenaardige schil-
deringen, voordeelig onderscheidt. Hij verhaalt, dat de Deen
egil, zoo wel door zijne
dapperheid als skaldenkunst beroemd, na velerlei lotgevallen en strooptogten, zich omtrent
het midden der tiende eeuw, met den Noorweger
arisbiorw vereenigde, Saksenland
plunderde en in het begin van den herfst, Friesland h^zochX, waar hij en de zijnen
des nachts, bij stil weder, zekere rivier opvoeren, »want men
vond daar geene goede ha-
vens , maar breede ondiepten voor de kust. Hoogerop waren ruime vlakten, en niet
ver van de rivier, lag een bosch. Het veld was daar nat, dewijl er zware regens gevallen
waren." Hier landende , lieten zij een derde deel hunner manschap tot bewaking der
schepen , en trokken met de overigen, tusschen de rivier en het bosch voort. Spoedig
kwamen zij aan een welbewoond vlek, welks inwoners, zoodra zij merkten, dat er
» Vikingar'' waren, haastig de vlugt namen, welligt minder uit vrees, dan om zich op
een bepaald punt te vereenigen en de roovérs verder van de schepen te lokken , teneinde
hen gemakkelijker te overwinnen. De najagende Noren vonden nu een tweede en derde
vlek. »Hier strekte zich het vlakke veld in groote ruimte uit; het land was overal met
grachten doorsneden, met welke de bewoners hunne akkers en weiden haddpn omgeven.
Op sommige plaatsen waren groote palen in den kant der grachten geslagen, en plan-
ken lagen, als bruggen over het water." Ook hier vloden de ingezetenen en verspreid-
den zich in het bosch; doch vielen, meer dan drie honderd sterk, uit hunne schuilhoe-
ken op den vijand aan , toen deze ver genoeg was opgerukt. Een hevig gevecht volgde;
de Friezen namen op nieuw de vlugt en verstrooiden zich, vermoedelijk uit krijgshst,

(1) Van bolhtjis, t. a. p, bl. 187. i

(2) Ubbo ejijims, de Rer. ßris. Hist. Lib. VI. p, 86. ScnoTAifte, Fr.Hist.hh 78. F.sjoerdï,
Fr. Jaarb, D. II. bl. 122.

-ocr page 49-

DES VADERLANDS. I 11

naar allo kanten, waardoor de heii vervolgende Noormannen insgelijks uiteen raakten. ÜOO—
Egil, slechts door eenigen vergezeld, drong stoutmoedig op een grooter getal vluglen-
den aan, die achter eene gracht teruglrokken en de plank wegnamen. Terstond sprong
hij over de gracht, en daar het niemand waagde zijn voorbeeld te volgen, zag hy
zich geheel alleen door de terugkeerende Friezen aangevallen, doch verdedigde zich zoo
dapper, dat hij zijne aanvallers, elf in getal,; in hel stof deed bijten. Nu legde hij de
lirugAveder over de grift, en begaf zich, langs het bosch, om desnoods daarin eene schuil-
plaats te vinden, naar zijne schepen, die zijne medgézellen reeds bereikt hadden. On-
derlusschen was door de roovers een rijke buit aan strand gebragt; doch terwijl zij bezig
waren dien in te schepen , stortte zich een groot aantal Friezen , geregeld en met werpschich-
ten gewa[iend, op eenen digt gesloten drom Noormannen , die met het, schild aan '
den arm, de wacht hielden.
Egil, dus in zgnen togt verhinderd, Avierp zijn schild op
den rug, en viel, met snelle vaart, in het midden der vijanden , door welke hij zich , met
béide handen eene zware spies voor zich uit zwaaijende, eenen weg baande, en behou-
den bij de zijnen aankwam, die hem reeds verloren achtten. Hierop gingen zij scheep en
stevenden naar
Denemarken (1). Wij hebben dit eenigziiis uitvoerig medegedeeld, ten
einde men zich een dénkbeeld Yorme van. de wijze, op welke deze zeeschuimers*;"?!"·;
hunne jooftogten uitvoerden. Uit het onbepaalde der beschrijving, durft'men geene
gissing wagen, waar dit gevecht is voorgevallen, en twijfelt zelfs, of de geschiedenis onzes
lands er wel aanspraak op kan maken (2). Wij zien echter even weinig, dat debeschryving in
strijd is met de toenmalige natuurlijke gesteldheid van ons
Friesland, als dat het ver-
haal zelf, op dit gewest geene betrekking kan hebben,
ο De Noormannen toch gaven steeds
»heinde en verre het bloed van menigen Fries den zwarten wolf te drinken." De Friezen
bleven, viMi hmme zijde , niet in gebreke, steeds ijverig deel te nemen in hel tuchtigen dezer
roofzuchtige vijanden, en οττο 1 wordt door een Noordsch Dichter » deidappere Koning
der Friezen" genoemd, die »luide zijne scharen ten strijd*e riep (3)." Ten tijde van οττο Π
stroopte de Deen
qlafr langs de kuslen van Friesland, en na hem suEïf tiwgusgegg ,
de zoon van haäald blaatanp, wiens krijgsmakkers het misschien waren , welke gedu-
rende de minderjarigheid van οττο III,
Slavoren, benevens andere plaatsen op deFrie- Oül

(1) Müller^ Saga Biblioth. S. 93, 94, bij van boiucis , rfe Noorni. in JVederl. Bijl. cnBijv,
hl. Ü6-ÜÜ. ^

(2) yah bolhüis, t, a. p. bi. Ü9. ''-i''^·'- ' -

(3) Vau Botnuis, t. a. p. bl. 188, 189.

Π, deel. 1

-ocr page 50-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

iiOO— sehe kuslen, plunderden en vernielden (1). Tusschen het Vlie en do Lauwers maakte
zich in dien tijd, het geslacht
Tan joulsma zeer verdienstelijk in het bestrijden der
Noormannen, tegen wier strooptogten het ten slagboom strekte. Do begraafplaats
van vier helden uit dien Vermaarden stam, vond men op het einde der veertiende
eeuw, omtrent een uur gaans van
Leeuwaarden, aan den dijk der Middelzee, in een
dorp, dat naar
britsa joülsma, den oudsten dier broederen, nog heden den naam van
Britsum draagt. Uit het Latijnsche opschrift van den rooden vierkanten grafsteen 151eek,
dat BRITSA, do beschermer van
Friesland genoemd, in negen honderd twee en negen-
tig, en een jaar later zijn broeder
ilsta , overleden was; terwijl de derde, jeltse ge-
heeion, hen in het jaar negen honderd acht en negentig volgde, nadat hij door zijne
dapperheid, den Noormannen zulk een schrik en vrees had ingeboezemd, dat zij hel
bij zijnen tijd, niet waagden het land door hunne strooperijen te verontrusten. De
vierde broeder, met name
noTSA, had het stedeke Vitgong geslecht, nadat hij menig-
Averf de zeeschuimers er uit verdreven had. Zijn sterfjaar wordt niet gemeld,
maar wel, dat hij de laatste van dit heldengeslacht geweest is (2). Na dien lijd
schijnen de Noormannen
Friesland beoosten het ΓΊίβ, niet Aveder verontrust te hebben,
1007 ? ofschoon zij hunne strooptogten niet geheel slaakten. In hel begin dor elfde eeuw , ver-
scheen do twaalQarige
olafr, haualds zoon, met eenigo schepen voor het strand van
Kinnlim {Kennemerland), waar hij door een zwarcn storm beloopen werd, doch het
geluk -had, de schepen op de ankers Ie houden. Terstond bij zijne landing vlogen de
inwoners te wapen, om den verdelgenden vijand te Λveren, en op het strand viel een
hevig gevecht voor, het vijfde op dezen logt, waarin
olafr de zege behaalde. »Gij,
die de lafaards ter nederwerpt," dus spreekt
sigvatr skald den Zeekoning aan , »hebt
in den vijfden helmen-vernielenden strijd gezegepraald. Voor de hooge kust (de dui-
nen) van
Kinnlim hebben uwe schepen eenen hevigen storm doorgestaan. Intusschen
reed het leger met schitterende rusting op uwe bodems aan; doch uwe krijgsgezellen
trokken er tegen ten strijde (3)." Ondanks deze overwinning vertoefde
olafr niet
lang in deze gewesten, maar stak naar
Engeland over, Hij sneuvelde in duizend

(1) Vak boluüiS; t. a. p. bl. 190.

(2) WiKSEMiüs, Chron. v. Friesl. bl. 177/178. ScnoxAHCs, Fr. IIlsl. bl. 78. Bij het openen
Tan liet jjraf, vond men het lijk van
ilsta joülsma η lanct thiende half voet met een vreeselyctcn ßroo-
tcn bacrdt, die, welclct!
gerocrt ende bewojjen zijnde, terslont acn stoffende assclien ghevallen is.",
WiKSEJtius, t. a. p.

(3) Va3 boincis; ds Noonii. in JVcdcrl. bl. 192.

-ocr page 51-

DES VADERLANDS. I 11

drio en dertig; en nadat hij, wegens zijnen ijver τοον de uitbreiding der Christelijke
Godsdienst, Hei Hg wag verklaard, Averden
mJSederland ojiderscheidene Kerken aan
hem gewijd,

De invallen der Noren in Friesland, de langdurige ^γorsteling en de dappere, on-
vermoeide verdediging der Friezen, welko eindelijk door denschoonsten uilslag bekroond
werd, hadden eenen gewigligen invloed op het karakler van dit merkwaardig volk.
»Hierdoor was de krijgshaftige geest aanhoudend gevoed en versterkt, de liefde tot den
geboortegrond, voor welken men zich zoo vele opofferingen getroost had, aangekweekt en
do zucht voor vrijheid en onafhankelijkheid zoo diep in hun binnenste geprent gewor-
den, dat zij nog lang daarna, alle vreemde heerschappij verfoeiden, en zich alleen aan
den Keizer en het Rijk onderworpen rekenden. Van daar dat de Friezen hunne vrije
regtspleging toeschreven aan den wederstand, dien zij den Noormannen geboden hadden;
van daar die bloedige oorlogen met de Graven van
Holland en allen, die hunne vrij-
heid durfden belagen; van daar die eigenaardige trek in het Friesche volkskarakter,
waardoor zij nog heden zich van de overige ingezetenen der verschillende rijken , waarloo
zij behooren , zoo kennelijk onderscheiden (ί)." >

Terwijl de Noormannen Friesland nog in vrees en onrust hielden, Stavoren in negen
honderd zes en negentig, voor een groot gedeelte, door eenen hevigen brand vernield
werd, en hongersnood en besmettelijke ziekten het gewest teisterden, dreigde eene
hevige tweespalt tusschen de adellijke geslachten van
ehckema en jongama. , op het einde
der tiende eeuw, de algemeene ellende nog te verhoogen.,
Hï;ssei. aedes josgama , een
voornaam Friesch edelman, was door
daitse ejfckema en ζφ'η neef solcke , bij de reg-
iere des gemeenen lands aangeklaagd, dat hij voor eene aanzienlijke som en andere voor-
deelen , aangenomen had ,
Friesland aan den Graaf van Holland te leveren. De mare
hiervan verspreidde zich weldra door het geheele laqd, en bragt aller gemoederen in
beweging.
Johgama Averd in regte geroepen, veronlschuliligde zich, en beloofde zijno
onschuld, volgens regelen van regte, iehewyzen, onder aanbieding
τλο genoegzaine
borgen, tot dat hij zich zou verantwoord hebben/ hetgeen hem Averd toegestaan. Hij
bepleitte zijne zaak ten genoegen der regiere, eischte nu, onderateund door zyne
nabestaanden en vrienden, dat hem do namen zijner aanklagers zouden genoemd worden,
ten einde op hen de eerroovende verongelijking te verhalen. Men maakte hierin zwa-
righeid, dewijl men zich verbonden had, die geheim te houden. De beide aanklagers,
welke als leden van het gemeene regt in
Friesland, in de vergadering zitting hadden,
werden niettemin, te hunner beschaming en schande ontdekt, en verklaarden openlijk,

(1) Vau bolhcis, t. a. p. bi. 286. ^

-ocr page 52-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

'ki1(.7 Hunne aantijging alleen uil eencn ouden, ingeworlelden haat legen jongoia. was
Toorlgevloeid. Woedend over deze laagharlighcid , zou
iiesset. zijne lasteraars lerstond
met zijn zwaard doorsloken heb])en, indien hij niel door anderen daarin Avare verhinderd
geworden. Op zijn verzoek,· Λverd hem echler, Ier verdediging zijner eer, een kamp-
gevecht met zijne beschuldigers vergund, onder "voorwaarde, dat daarmede voor altijd
do oude wrok zou vergeven en vergeten zijn.
JoifGVHA., ondersteund door dien moed
welken de onschijld inboezemt, zegepraalde in dezen ongelijken strijd.
ILvitse werd
het hoofd bijna geheel gekloofd, en
solcke derwijze gewond, dal beide kort daarna
overleden. En zoo eindigde een twist tusschen twee aanzienlijke en vermogende ge-
slachlen, welke aan
Friesland heillooze gevolgen scheen te voorspellen (1).

Op do lijst der waarschijnlijkheden en geloofbare gebeurtenissen, welke de Friescho
Jaarboeken, uit dit tijdperk hebben opgeleekend , behoort de vlugt
vansiGFRiED of sikko ,
den tweeden zoon van Graaf arnout van Holland. Men verhaalt, dal hij een van
'sGraven hovelingen in een tweegevecht had geveld, en nu, beducht voor den toorn
zijns vaders, naar
Friesland vlood, alwaar hij te Stavoren, door den Potestaat gösse
LUDïGMAW , minzaam ontvangen werd (2). Na eenigen tijd gaf deze Regent hem zijne
dochter
tetta of tetburga , eene jonkvrouw van uitstekende schoonheid, ten huwelijk,
en nu besloot
sikko, zich voor vast in Friesland te vesligen Graaf arnout echter ont-
bood hem verzoenend terug, en schonk hem eenige landgoederen, benevens het slot
lusschen
Haarlem en Beverwijk. Het geslacht van Brederode , ten naauwsle aan de Hol-
Jandsche Graven vermaagschapt, zou alzoo, volgens dit verhaal, van moeders zijde, uit
Fricschci bloode ontsproten zijn (3).

Noord-braband ew limburg. Was Nederland, benoorden ^eMaas, het afwisselend
tooneel van oorlogen, strooplogten, verwoestingen en vernielende landplagen, ook de
gewesten , bezuiden dien stroom , deelden in de rampen dezer woelige lijden.
Godevaart I,
wien BRUNO, ouder zijn oppertoezigt, het bestuur
oyax Neder-Lotharingen oi Lotte-
rijk,
had toevertrouwd:, was ïdoor zijn zoon godevaart Π, een zwak en werkeloos
Vorc'i, opgc^ olgd. Niet in staot den last Ie torschen, dien hem was opgelègd, werd
Lotharingen, οηύ,αί zijn bewind ^ bijna eene prooi der regeringloosheid, toen de dood

(1) Occo SCARLEMSIS, bl. 81, 82. WiKSEMius , Chron. r. Friesl. hl. 120. i

(2) Wage\aar , steunende op liet ijezag van den verdicliten klaas kolun , wil aan TFesl-Fi ies-
lund
{jcdacht hebben. D. II, bl. 150.

(3) Occo scARLEiisis, LI. 80, WiMSEMics, Chron. v, Friesl, bl. 118. Verg. f, sjoerds, Fr.
Jaarh.
D. II. bl. 149.

-ocr page 53-

DES VADERLANDS. I 11

vau OTTO den Groote, liem \an dien raagligen arm beroofde, welke hera onderschraag- ÖOO—
de (1), LoTHAia, Koning Tan
Frankrijk, achlle dit eene gcwensclile gelegenheid,
om het reeds lang gevormde plan, de vcreeniging van
Lotharingen met zijne kroon,
Ie verwezenlijken. Uit dien hoofde trok hij zich de zaak van de Leide zonen des Graven van
Henegouwen aan, welke, door eruno van hunne erfgoederen en waardigheden beroofd, 973
naar
Parijs gevlngt waren; en zond hen, terwijl οττο II zich 'm DuitschlandhG^onA,
aan het hoofd eens legers ih Henegouwen. Zij overwoinien do bevelhebbers des Keizers,
die beide in den slag sneuvelden, en vestigden zich vervolgens in het kasteel tZe ^oiitti,
Avelk zij versterkten, en van waar zij hunne verwoestingen over de omliggende
gewesten uilstrekten. In denzelfden tijd trok
karel, de broeder van lotiiaib. en neef van
OTTO, in
Lotterijk, om er eenige leenen weder te krijgen, op welke zijne moeder aan-
spraak maakte, als een gedeelte vau de weduwgift, welke haar door haren eersten
echtgenoot was aangewez^en (2).

Otto II noodzaakte, het volgende jaar, de zonen van den Graaf van Henegouwen 974
naar Frankrijk terug te keeren. Ondersteund door eenige Fransche Grooten, drongen
zy echter op nieUAv in
Henegouwen, dat nu het tooneel werd van vele kleine gevech-
len en schermutselingen, in welke de beide Graven, en bovenal Prins
karel van Frank·
rijk
, blijken gaven van moed en beleid, maar nog meer van roofzucht en wreedheid. i)7()
De Keizer, die toen door de bewegingen van
eoleslaus , Hertog van Boheme, en de
listen en oproeren van
Hendrik, Hertog Beijeren, werd bezig gehouden, wenschte
van zijne grenzen een kleinen oorlog te verwijderen, die iiadeehge gevolgen konde .

hebben; hij schonk uit dien hoofde Νeder~Lotharingen in leen aan karel van ,
Frankrijk, onder voorwaarde, dat hij het tegen de aanslagen des Franschen Ko-
nings zoude verdedigen, en herstelde tevens de beide Graven in hunne goederen en
regten
(3).

Lothair hierdoor in zijne plannen en berekeningen teleur gesteld, ontveinsde, in den
beginne, zijn misnoegen, om lijd te hebben, de noodige schikkingen en maatregelen
te beramen, ten einde zijn doel te bereiken. Onverwachts, eh in vollen vrede, valt hij 97S>
met eene uitgezochte bende, in
Lotharingen, en dringt verwoestend en moordend door
Luxamhurg en de Ardennes, naar Aken, waar de Keizer, op niets kwaads bedacht,
zich bevindt. Te naauwernood ontsnapt οττο met zijne gemalin en gezin, doordevlugt
naar
Keulen, aan de handen van lothair, die eenige dagen in de stad vertoeft, terwijl
zijne benden , ongehinderd , de omliggende streken verwoesLen. Doch op zijnen terugtogt

(1) Dewez , Ilist. Gén. de la Belg. T. II. p. 297.

(2) SiGEcERTDs gemblacessis , p. 820. SISMOHDI, Ilist. d. Franc. T. II. p. 334.

(3) SrCEBERTCS gemblacensis, p. 821.

-ocr page 54-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

^^κΓ wapenheraut van οττο, in naam zgns meesters, dat do Kei-

zer , verre van gelijk hij , verrassing en trouwloosheid te bezigen , hem verwittigde, dat
hij hem den eersten van Wijnmaand aanstaande, een bezoek in zijn Rijk zal brengen.
En inderdaad, op den bepaalden tijd valt οττο aan het hoofd eens magtigen legers in
Frankrijk , rukt verdelgend voort tot aan Parijs en plant zyne standaarden op de hoogte
van
Montmartre. »Dit is voor het oogenblik genoeg," zegt hij, en trekt af, nadat
hij een groot aantal priesters, als tot schimp, een
Halleluja heeft laten aanheiTen, op
zulk eene luidruchtige wijze, dat de inwoners van
Parijs het hoorenkonden. Lothair
verzamelde zijne strijdkrachten en volgde den v^and, doch het blijkt niet, dat tusschen
de beide legers slag geleverd is; en de Franschen togen terug, toen de Keizer de

Ü80 Maas was overgetrokken. Kort daarop troffen de beide Vorsten eene overeenkomst,
waarbij
lothaik. , door eenen plegiigen eed, van alle aanspraken op Lotharingen
afzag (1).

HertogKAREL bleef in het hem toevertrouwde bewind, en vestigde den zetel zijns be-
stuurs in
Brussel. Zijn gedrag was echter niet geschikt, om de hefde des volks te verwer-
ven. Weelderig, wreed en inhalig werd hij zelfs vreesselijker voor zijne onderdanen , dan
de vijanden, welke hij moest bestrijden. Door openlijk deel ie nemen in de zamen-
zwering tegen οττο ΠΙ, den onmondigen zoon en opvolger zijns Aveldoeners, verwekte
hij door deze zwarte ondankbaarheid en trouwloosheid, de algemeene verontwaardiging , en
men liet hem geheel aan zijn lot over, toen hij bij den dood van
lodewijk V van
Frankrijk, zyn regt op de Fransche kroon, als naaste erfgenaam, deed gelden. Met
geweld van wapenen trachtende to verkrijgen, wat de keuze der Franschen hem weigerde,
werd hij te
Laon gevangen genomen en te Orleans in een toren opgesloten, uit welken
hij, op welke wijze is onbekend, ontslagen Averd of.ontvlugtte (2). Het is ten min-

1001 ste zeker, dat hij eenige jaren later to Maastricht is overleden (3). Οττο, zijn
zoon, Averd door den Keizer in liet bewind over
Neder-Lotharingen bevestigd. Hij
regeerde in vredo en overleed zonder kinderen na te laten (4). Van zijne verrigtingen

(1) SlGEnËHTtS GEIIBIACENSÏS, p, 821, 822. IIeIIM. COiNTB.VCTl'S, ChrOH.^. 2G0. IaMII. ScnAFNA-
burg,
p. 315. Heum. corïïeui Chron. p. .543.

(2J slgebeutüs gemlacessis, p. 823.

(3) Dettei , Uist. Gén. de la Belg. Toqi. II. p. 307.

(4) SiGEBERTis GEjiDi.vcEïfsis, p. 826. Mogii. <,Chron. Belg. p. Ü6, Dewez , t. a. p. p. 3ÜD, merkt
aan, dat met llcrfog οττο, de mannelijke slam van
karel den Grootc eindigde. Sismokdidaaren-
tegen, verhaalt, dat Hcriojj
karel nog twee andere zonen, karel en lodewuk genaamd, acliterliet,
die vervolgens eene sehuilplaats in
Dmtschland zocliten, waar het geslacht van lodewuk eerst in

-ocr page 55-

DES VADERLANDS. I 11

wordt nergens melding gemaakt; trouwens de geschiedenis leent hare stift, om gerucht- 900—
makende daden, die dikwijls het ongeluk dor wereld berokkenden, tot het nageslacht
over te brengen , maar verwaardigt zich zelden , die stille deugden te schetsen , welke
het geluk der volken uitmaakten (1). '

1248 uitstierf, llisl. d. Francais, T. II. p. 381. liet Magnum Chron. Belg. zcjjt, dat kaiiei cn
LODEWiJK uoj bij liet leven Jiuns vaders, stierven, p. 89.

(1) Βελυεϊ, f. a. ]). ρ. 308.

-ocr page 56-

TWEEDE HOOFDSTUK.

van de

LAATSTE INTALLEiV DER ΝΟΟΗΜΑΓ<ίΝΕ]\ ÏIV NEDERLAND.

tot op

GERHARD I, GRAAF VAN GELRE.

! ÏOIU—10§S.

1010—Holland en zeeland. Do Graven van Holland, ofschoon zij toen nog dien naam
niet voerden, bezalen van ü^Kinhem tot aan do
Maas, vele leen-en erfgoederen, die
ten Oosten, omtrent
Bodegraven, aan het Slicht grensden. Hmi gebied was echter
nog niet een aanéén geschakeld graafschap geworden, en de Bisschoppen van wa-

ren , deels door giftbrieven, deels door aanmatiging, in het bezit geraakt van onder-
scheidene aandeelen in visscherijcn, jagten, tollen, belastingen en regten, hetgeen den
Graven zeer lastig was, en voel gaf tot duizenden geschillen, die eindelijk onder Graaf
DiKK III, in cenen feilen oorlog'uilbarstlen (1). Do hoofdaanleiding tot dien krijg ie
eenigzins duister. Men meent haar te vinden in 's Graven aanspraken op zekere boscli-
rijke landstreek,
Mereweda genoemd, waarschijnlijk tusschen de oude Maas, AeMer-
we, Lek
en IJssel ingesloten, welke door de Bisschoppen van Trier, Keulen
en Utrecht, hetzij als eigen goed, hetzij als rijksleen in gemeenschap, bezeten
werd, of in welke zij zich ten minste, het regt aanmatigden van te visschen en te jagen.
Graaf
dirk zou, om zijne billijke of vermeende eischen te ondersteunen, de vesting op-
geworpen hebben, die weldra tot eene matige stad aangroeide, Avelke hij den naam

(1) verft. bilderdijk, D. II. bi. 8.

-ocr page 57-

DES VADERLANDS. I 11

Tan Dordrecht gaf, en M'ier inwoners Friezen genoemd Avcrden (1). Anderen voegen 10^0^
er bij , dat de Graaf deze sterkte slichtte, om de Friezen , Λ\χ11ίο zich in
Merxceda
hadden nedergeslagen en Morsaten of Moerasbewoners genoemd worden , in bedwang te
houden, dewijl hij hen , als des Bisschops mannen, verdacht hield van kwade en voor
hem nadeelige oogmerken (2). Hij belette nu niet alleen den Utrechtschen, om in deze
streken te visschen en te jagen, maar belemmerde ook hunnen handel, en bezwaarde
dien door eene schatting af te vorderen van de schepen, die van en naar
Engeland voe-
ren (3). Het heffen van eenen tol, zonder Keizerlijke vergunning, was eene inbreuk ,
op de regten des Rijks, daar het zeker den bijzonderen Graven, zoo lang zij geene
landsheerlijke oppermagt
(superioritas territorialis) bezaten , niet vrij stond , eigen-
dunkelijk belastingen op te leggen ; men achtte dit eene soort van
roof (4). Het is
echter vreemd, dat de beide Utrechtsche Geschiedschrijvers,
de bkka en heda, ja zelfs
Schrijvers, die om dien tijd leefden, volstrekt geen gewag maken van de Bisschoppelij-
ke bezittingen in
Merwcda, noch van de zware schattingen, welke de kooplieden af-
geperst werden (5). Men zou derhalve dezen krijg evenzeer aan eene andere oorzaak,
als aan de opgegevene kunnen toeschrijven, en niet onwaarschijnlijk is deze in de
erkende heerschzucht van den Utrechtschen Bisschop te vinden.
Adelbolb , thans iii
het bezit van den Bisschopsstaf, moet althans reeds eenigen tijd vroeger, het voorne-
men gekoesterd hebben, de aanwassende magt van Graaf
dirk te beteugelen, doch liad
zich door den Deken
waldebold, nog steeds van alle dadelijkheden laten terughou-

(1) Alpeutüs, de Divers. Temp. Lih. Π. c. 20. In navolging van μάοελαακ (D, II. bl. 140],
licweert
bildekduk (D. II. LI. 9), dat Dordrecht ter plaatse van liet vroegere Durfos gesticht
werd, en \indt zelfs, dat de beide namen aaneen hangen, hetgeen reeds door
van oudemioveh
uitvoerig is wederlegd geworden in Oudt- en nieuw Dordrecht, bl. 2. Ilaarl. 1666, ofselioon deze
Sclmjver vroeger van dit gevoelen niet afJceerig was in zijne
Jieschryv. v. Ztiyt-Holland45.
153. Verg. onze aanmerking in de Algi Gesch. d. Vadcrl. D. I. bl. 424. Over den naamsoorsprong
van
Dordrecht, Hollands oudsie, en vroeger Hollands eerste slad, worden verschillende gevoelens
opgegeven hij v. ouDEsnovEir,
Beschr, v. Dordr. bi. 1—50. Beschr. v. Zuyt-Uoll. bl. 43—45,
m. balen, Jieschr. V. Dordr. bl. 77—82. Dordr. 1677. Zie mede de opheldering van den lieer
tvdejian op bilderdijk8 Gesch. d. Vaderl. D. II. bl. 319.

(2) Kluit, Ilist. Crit. Com. Τ. Ι. Ρ. I. ρ. 32-56. Τ. II. Ρ. Ι. ρ. 68.

(3) Baldeeicl's Chron. Camerar. Lib. III. c. 19.

(4) Van wijn, Bijv. en Aanm. op wagenaar, St. II. bl. 59.

(5) Van euijk in Batavia /Sacra, D. I. bl. 643.

II DEEL. 8

-ocr page 58-

58 ÄLGEEEENE GESCIllEDEiNiS

lÜlO—den (1). De tolheffing to Dordrecht bood hem eene geschikte gelegenheid aan, den
Graaf bij Keizer
ιιεϊνόβικ H , die Ie Nijmegen het Paaschfeest was komen vieren, in
een ongunstig licht Ie plaatsen. Hij werd hierin ondersteund door de kooplieden ταη
Tiel, welke beweerden, dat zij, indien deze tol niet werd opgeheven, noch naar
Engeland konden OTersteken, noch de Engelschen bewegen , om herwaarts te komen
handelen, en alzoo eindelijk buiten staat zouden geraken , den Keizer de gevyone schatting
op te brengen (2). Het belang van den handel woog zwaar bij iitewDRtK , en begerende,
dat deze onbelemmerd zoude blijven, beval hij
godfried , Hertog ΜΆηΝeder-Lotharin~
gen
, in welks ring Utrecht zoo wel als het land Merweda gelegen was, Dordrecht ie
slechten en 's Graven onderdanen van daar te verjagen (3). Te vergeefs trachtte
Graaf υιιικ, die zich mede op den rijksdag bevond, cene zachtere uitspraak te verwer-
ven; hij vertrok derhalve om geweld met geweld te keeren , en voerde, bij het Aveg-
gaan, den Utrechtschen Bisschop hooghartig te gemoet, »dat hij wel middel zou vin-
den , om zijn goed regt te verdedigen , en de uitvoering des bevels te verijdelen (4)."

Terwijl godfiiied zich bereidde, de bevelen des Keizers, Λvier billijkheid en regtvaar-
digheid zeer twijfelachtig zijn, ten uitvoer te brengen, opende Bisschop
adelbold de vijan-
delijkheden tegen Graaf
diric, door zekeren dirk bavo of bavoos zoon , die het graafschap
Bodenlo [Bodegraven) van het Sticht in leen hield, en waarover vroeger eerst zekere
werich , daarna een godezo , tot mark- of grensgraven waren aangesteld. Graaf dirk III
toefde niet, eene aanzienlijke magt bijeen te brengen, om de vernielende aanvallen van
bavo te beteugelen, wien hij weldra verdreef en zich van zijn gebied volkomen meester
maakte.
Adelbold snelde terstond met talrijke benden zijnen leenman te hulp , doch werd
10 vau"^ eenen bloedigen veldslag, omstreeks den
Rijn, door den Hollandschen Graaf over-

Hooi- wonnen, die nu het land beoosten dien stroom bij Bodegraven en Bodegraoem^XiacAw
maand .. , . , , , , ,
1018 zijn gebied hechtte (5).

Gloeyende van wraak over deze nederlaag, welke door het bloed van zoo vele Utrecht-
sehe ridders en knapen was bezegeld, trok
adelbold het overschot zijner krijgsrnagt
bijeen en vereenigde zich met Hertog
godfried, wiens strijdkrachten doo^ de benden
des Aartsbisschops van
Keulen, der Bisschoppen van Trier, Kamerijk, Luik en

(1) PoiSTANüs, Ilist. Gelr. Lib. V. p. 77, A. suciiTiiniioRST, Geld. Gcsch. B. V. LL 3:.i.

(2) ALrERTLS, de IHvcrs. Temp, Lib, II. c, 20.

(3) Altertus in I. c. Lib, Π. c. 21.

(4) Vah ioorf, Aloude Holl. Eist. D. II. bi. 274.

(5) De BERA, p. 37. IIeda, p. 1Ó7. Chron. Tiel. p. 85. Oude Holl. Div. Chron. zevende
Divisie, LI. 116. Verji.
kiüit; Bist. Crit. Com. ï. I. P. Π: ]>. 34, 35.

-ocr page 59-

DES VADERLANDS. 59

hunne leenmannen, tot een ontzaggelijk {immensa) leger waren aangegroeid. Zeker
eiland, Yermoedelijk de
Betmve, slrekle tot algenieene verzamelplaats der boudgenoo-
ten, AYelke zich op de
Waal, bij Nijmegen^ inscheeplen, om dien stroom en do
af te zakken, en zich
Tan Dordrecht meester te maken. Weldra Terscheen de TÏjan-
delijke τΙοοΙ in Merweda, en daar het juist hoog tij Avas, ontscheepte Hertog godfrieu
dadelijk het groolste gedeelte zijner benden, en gelaslte do overigen, met de schepen
de diepte te houden, opdat zij bij het vallen van het water, niet aan den grond mogten
geraken en door den vijand overvallen worden (1). De bewoners dezer landstreek, ver-
baasd over de talrijke legerscharen der bondgenooten, vloden naar iiort/rec/if, dal
Mu, van verre, door den vijand werd ingesloten. Het omliggende land was met grach-
ten doorsneden, vermoedelijk om het voor den vijand ontoegankelijk te maken , zoo wel
nis om zich van het overlollig zeewater, dat hier met de springvloeden hoog stond, te
ontlasten. Op dit lage en gebroken land verhieven zich hier en daar terpen of hoogten.
Op ccne dezer hoogten
λ\ΐχ& Dordrocht gesticht, van waar men de bewegingen des vijands
gadesloeg , en verbeidde wat hij ondernemen zoude. Hertog
Godfried , bevroedende dal
het onmogelijk zoude zijn, den Graaf in deze sterkte aan Ie tasten, trachtte hem tot eenen
veldslag uit te lokken. Derhalve beval hij eenige ligigewapende benden naar do hoog-
ten of verschansingen op te rukken, de bezellingen ten strijde uit te dagen, en daarna
onmiddellijk geregeld af te trekken; 's Graven volk hen achterna zetlende, zou dan door
bet hoofdleger op ruimer slagveld ontvangen en ligtelijk overhoop geworpen worden.
Men gehoorzaamde, en werd weldra handgemeen op het moerassige en gebroken land.
Do aflogt was niet geregeld geschied , gelijk bevolen was, maar mei overhaasting, en
in
cene geheele verwarring ontaard , op het loos gerucht, dat Hertog godfried zelf was 29 van
aangetast, en op de vlugt gejaagd. Een kreet: vliedt, Heeren, vliedt, besliste
gcheelen slag. Het vluglen werd nu algemeen; velen sneuvelden onder het zwaard der lOlij
verbolgen Hollanders; een groot aantal, te zwaar gewapend, zonk en versmoorde in
de moerassen ; anderen , die den slroom konden bereiken , zwommen of waadden naar de
schepen , van welke echter sommigen , door de menigte der vlugtelingen, te gronde gin-
gen ; en de weinigen, die in de vaartuigen hun leven redden, roeiden in allerijl den
stroom op , zonder zich om hunne spitsbroeders te bekommeren. Vrcesselijker werd de

(1) Alpertïs in 1. c. Lib. Π. c. 21, noemt hef gewest, waar de vloot ankerde, Flartdingun
{Flerdttigen, Vlaardingen).
Dit was waarschijnlijk toen de aijjemeene naam van de uilgeslrekte
landstreelc, lot welke ook
Merweda behoorde. Yau λνυλ , ßijv. en Aanin. op vvagesaar , St. H.
lil.
00. Men acht, dat het graafschap Flartdingun zich oudfijds (en Noorden, Ier plaalse waar thans
Delft ligt, uilslrekle. Kluit, ƒƒ/«<. Crit. Com, Τ. II. Γ. 1. j). 70, 71. Ν. 8, De oorsprong der
stede
Vlaardingen verliest zich in den diepsien nacht der Middeleeuwen; men wil, dat hare kerk
reeds in het midden der achtste eeuw wa« ingewijd.

8*

-ocr page 60-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lOlO—slagling loen ook Graaf dirk, met een gedeelte der bezetting uit Dordrecht dc A'lug-
tende vijanden achterhaalde en hunne nederlaag voltooide. De Avegen lagen bezaaid met
dooden, stervenden en gewonden. Vele leenmannen, ridders en geestelijken van het
Slicht, en bijna al do Luikscho en Kamerijksche benden ^yaren gesneuveld. Men ver-
baart, dat in do drie naastbij gelegene gewesten zich geen gezin bevond, dat niet ten
minste het verlies van één der leden te betreuren had. Naar men meende, was na de
tijden van
karel den Groote, in deze landen geeno zoo zware slagting voorgevallen.
Adelbold Avas in een bootje ter naanwernood ontsnapt; doch Hertog godfbied , zwaar
gewond, gevangen naar
Dordrecht gevoerd, waar hij, naar het schijnt, met veel on-
derscheiding door Graaf DIRK behandeld , en zonder losgeld ontslagen Averd. Hij bemiddelde
daarop 's Graven verzoening met den Keizer en den Bisschop van , en, ofschoon

geenszins ten genoege van dezen laatste, Averd de overwinnaar in het bezit van het graaf-
schap
Bodegraven en het land Merweda, het tegenwoordige Zuid-Holland, bevestigd,
welke hij voor altijd aan zijn gebied hechtte, hetgeen ongetwijfeld aan het gehecle graafschap
den naam van
Rolland heeft gegeven (l). Wagenaar vermoedt, dat Graaf dirk deze
goederen van den Bisschop in leen heeft gehouden , wiens Maarschalk hij genoemd wordt (2j.
Het Charter echter, waarin
dirk dien titel voert, is onwedersprekolijk in later tijd, dan
de dagteckening, zamengesteld , of verdicht, althans met onwaarheden en tegenstrijdig-
heden opgevuld (3). »Mij heugt niet," zegt
van wijn, »schoon het zijn kan, elders
in oude geschriften genoegzaam bewijs gevonden te hebben, dat onze Graven Maarschal-
ken van den Bisschop, of van het Slicht van
Utrecht ^ geweest zijn (4)."

' Wij hebben do oorzaken, het beloop en de gevolgen van dezen belangrijken krijg,
wiens uitslag zoo aanmerkelijk het aanzien van Graaf
dirk deed rijzen, naar zij ons het
waarschijnlijkste voorkwamen, ontwikkeld, en lioofdzakelijk gelijktijdige, doch buiten-
landsche Schrijvers gevolgd (5). Onze inlandsche Jaarboekschrijvers, alle uit later tijd-
perk , zijn vaak met hen in tegenspraak, doch hunne verhalen zijn uileenloopend en

(1) Kluit, ïlist. Grit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 47.

(2) D. Π. hl. 148. ^ ,

(3) IJoHDAM, Charterb. v. Gelderl. St. I. bi. 'J5—'J8.

(4) Vau λνυκ , Bijo. en Aanm. op wagesaar, St. II. bl. 62.

(5) Alpeutüs, de Divers. Temp. Lih. II. c. 10—21. Baidericus , Chron. Camerar. Lib. III.
c, iy_22.
Ditharos, lÄh. VIII. p. 42a, 426 en sigebertüs gemblic. p. 829, Verjj. kluit, Ilist.
Crit. Com.
T. I. P. II. p. 64-90 en T. I. P. I. Not. 39—44.

-ocr page 61-

DES VADERLANDS. 61

verward (1). Eenigen verhalen, dat Graaf dtrk , na tweemaal met grool voordeel legen den 1010—
Utreclitschen Bisschop gestreden te hebben, de West-Friezen aanlasUe, ora op hen den dood
xijns vaders te wreken; dat hem, door den Keizer, Hertog
godfivied van Lotha-
ringen
ter hulp Averd gezonden, doch dat op de vreesselijke slem,: vliedt, vliedt, het
Grafelijk leger do vliigt koos, en de Friezen het veld behielden (2). Anderen voegen
bij dit verhaal nog de bijzonderheid, dat Bisschop
aüelbold, in den tweeden slag, door
Graaf DIRK gevangen genomen, en drie jaren lang in het kasteel
IJsselmonde werd
opgesloten. Eindelijk verbond hij zich, doch met tegenzin, orn den Graaf in den oorlog
legen de Friezen behulpzaam te zijn. In het midden des gevechts, ging hij trouweloos
lot den vijand over, en dit verhaastte de nederlaag van het grafelijk leger. Weldra her-
stelde zich de Graaf, en viel nu met vernieuwde woede op de Friezen aan, die hij in
een bloedig gevecht bij
Heiligerloo overwon (3).

Dirk III heeft, naar het schijnt, bij voorkeur, zijn verblijf in het nieuw verworven
gebied gevestigd, en zijn broeder
sigfivied of sikko , het bestier over het Noordebjk ge-
deelte zijns graafschaps, -als landvoogd
(P ra es es) , opgedragen. Sigpiiied had hem,
vermoedelijk
na de Avederzijdscho verzoening, wakker bijgestaan in den strijd tegen dirk
BAVO, en wordt een fel krijgsman [nxiles acerrimus) genoemd (4). Het is gansch niet
onwaarschijnlijk, dat hij één is met dien
sikko, een magtig, rijk an zeer dajiper man
{vir fotens divitiis et viribus fortis)
, >velke poppo , den Aarlsbisschop van Trier,
door eene hst, van den overlast zijns mededingers adeleert. Proost van Sl. Pau-
liniiis
aldaar, verloste. Onder den schijn van dankbaarheid voor eene genoten
vcrfrissching, wist hij zestig uiigelezene gezellen, in dertig vaten, die, zoo het
heette, met wijn gevuld waren, binnen het slot van
adelbert te voeren, en
hem die ten geschenke aan te bieden.
Adelbert , op geen kAvaad bedacht, aan-
vaardde het noodlottig geschenk, en nu sloegen de dragers eensklaps, op een gegeven

(1) Van r.riiJN liceft in zijne geleenle en oordeelkundijfc aanféekeningen op Sacra, D. Ι·
bl. 044 j de onderscheidene berigtcn over dezen irijjj, tegen elkander vergeleken en gewogen.

(2) Melis stoke, I). I. hl. 107, 103. Uitg. v. jiüijdecopen. Chron. Egmond. apudkluit,/iw/.
Crit. Com. Τ. I. Γ. Ι. ρ. 43. De beka, ρ. 37. De onjuistheid van dit verhaal is reeds aangetoond
door
ncciiELiüs ad bekam, ρ. 38, 3Ü.

(3) Occo SCARLEHSIS, LI. 84. Oude Holl. I)iv. Kron. Div VUL c. 13. hl. 117, en bij w. v. goud.
HOEVEN, bl. 253. De Klerk uit de laage Landen, bl. 43—47, en het otide Goudsche Kron. bl. 24—27,
welke gcdccllelijk gevolgd worden door
pontasüs, Ilist. Gelr, Lih. V. p. 77. Übbo emmics, üfer.
Fris. Jlist. Lib. VI. p. 89, ÜO en schotanus, Fr. Hist. bl. 80, 81. J. a. leydis, Lib. V.c.y.
schrijft Graaf
dirk in dezen krijg, de zegepraal in vijf veldslagen toe.

(4) Van wijk, Bijt. cn Aanm. op λυαοεναακ, St. II. bi. G8.

-ocr page 62-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—teeken , do Talen open, grepen luui geweer en vielen met de ingeslotcne knapen,
die tegelijk oj)sloven, van alle zijden, de verbaasde omstanders aan.
Adelbert en do
zijnen sneuvelden, het slot werdl geslecht, ea
sikko , voor zijn trouweloos dienstbetoon,
rijkelijk door den Aartsbisschop begiftigd (1). De tijd waarin deze verrassing geplaatst wordt,
strookt volkomen met dien
van onzen sigfried; en de waarschynlijkheid , dat hy de persoon,
hier bedoeld, geweest is, stijgt, wanneer men bedenkt,
dat hij, naden dood van aksodt,
vermoedelijk medeërfgenaam geweest is van zijn vaderlijken oom egeert , Aartsbisschop van
Trier, en alzoo eenige goederen in dat bisdom kan bezeten hebben (2). De Aartsbis-
schop poppo, een Friescho naam, is zelfs veelligt een van zijne namaagschap ofFriesche
bekenden geweest (3). Iljj overleed omstreeks hel jaar duizend dertig , en rust, nevens zijne
echlgenoole , in de abdij van
Egmond, -welke zij beide rijkelijk begiftigd hadden (4). In zijn
grafschrift Avordt gezegd, dat hij »het graafschap heeft nedergelegd, en door na te jagen
heigeen hij beminde, minder geworden is dan hij
van zich zeiven (van geboorte?) was."
Daar deze laatste zinsnede duidelijk slaat op zijn ongelijk huwelijk, is het zeer waar-
schijnlijk, dat hy , uithoofde dezer echlverbindtenis, genoodzaakt is geworden, den Gra-
ventitel en het Grafelijk gebied af te staan, Avelke Iiij , als medeopvolger van zijn vader
ARïiouT, naar geboorte- en erfregt bezat (5).

(1) Vita meinweuci, Episcopi Patcrhrmiensis, c. 41 ad annujn 1017, in leibsitzh ëcript.
Brwisv.
T. I. p. 542, 543.

(2) Egbert was overleden in ÜÜ'i. Chron. Egmond. in klüit, Ilist. Crit. T. I. I'. i. p. 41.

(3) Van wijk, Naleezingcn op de Fadcti. Ilist. bl. 123, 124.

(4) Melis stoke , B. 1. W. 101, 102.

(5) De oude E;;mondsclie Kronijk, hij kluit, Tlist. Crit. T. I. p. 39, zc^t uitdrukkelijk, dat
dirk de III® van dien naam, maar de vierde Graaf, te gelijk met zijn hroeder sigfried (««α ciim sifri-
Do fratre suo) zijnen vader arnoi't ojt^jevoljjd is. En dal sigfried een huwelijk aanging met eene
vrouw uit lager sland, scliijnt waar te zijn.
Melis stoke, li. I. hl. 95 zegt van hem:

— ie Castrichem lustc hem das,

Dal liiere een wijf nam dor haer scone (schoonlieïd), '

Of dor der lovericn hone (bedrog).

Het hewuste grafschrift werd, op last van den abt van Egmond, dooriEo, een Egmonder monnik,
omtrent het jaar 1370, afgcsciircven.
Sigfried avordt er slechts Praeses, zoo veel als plaatsbe-
Mecder, stedehouder, landvoogd
of drost, in genoemd, en het luidt aldus:

Saepe stalu morum status immutalur bonorum,
(}uod comos exo^-il, quem lapis iste tegit.

-ocr page 63-

DES VADERLANDS, 33

Ondertusschen bad de dood van Hendrik II, den Herlog ^an Zwahen, koekraadII, 1010—·
ten Keizerlijken zelel
Terbeven, en Graaf dirk bevond zicb onder de Vorsten, welke bij jq3()
(leze plegligbeid op den rijksdag tegenwoordig waren. Hij wordt dibk van Fries-
land
genoemd, even als bij eenen volgenden rijksdag te ïlirschfeld, welken bij
insgelijks bijwoonde (1); betzij, dat bem deze benaming gegeven werd, dewijl zijn
graafschap toen nog onder dien naam bekend stond; betzij , dewijl bij sedert bet verdrag
met den Keizer en den ütrecbtschen Bisschop, inderdaad de Friezen beoosten bet FUe,
beoorloogd en verwonnen bad, gelijk eenigen, doch naar ons inzien, niet op genoeg-
zaam gezag verbalen. Volgens hen, zou de Graaf in duizend zes enlwinlig, bet FUe
zijn overgestoken, vele vlekken en dorpen geplunderd en in de asch gelegd, eene
menigte volks gedood, en de landen tusscben bet
/^ίΐ'β en do Eems onder zijne beve-
len gebragt hebben, met welke bij zijnen jongslen zoon
floris beleende, die alzoo de
zevende Potestaat in
Friesland zou geweest zijn (2). Meer zeker is, dat do dood van
siGFRiED, wiens onrustige aard steeds vrees inboezemde, en de vrede, die na het eindi-
gen van den ülrecbtschen krijg heerschte, Graaf
dirk aangespoord hebben, eene bede-
vaart naar
Jeruzalem te ondernemen. Sinds eeuwen waren deze bedevaarten door ge-
heel de Christenheid gemeen, en duizenden bij duizenden, uit alle rangen en stan-
den , bezochten den beibgen grond, als bet zekerste middel, om de zabgbeid te ver-
werven. Doch thans, in het bijzonder, stroomden Vorsten, Bisschoppen, en andere
zoo wereldlijke als geestelijke Grooten naar
Palestina^ om de kerk des H. Grafs, door
de moeder zelve des Sultans, die haar omvergeworpen bad, herbouwd, Ie bezigtigen

Sicco, genus comitum, comitatum ponit avitum

Dam, quod amat, sequitur, se minus efjicitur.

Qui fundis, servis, aerisque nitcbat acervis,

Inferior solo Principe fratre suo.

Qui dum perpcndit quo mundi gloria fendit,

Juris multa sui tradidit liuic Domui

Stirps de siccoke processit in hoe regione.

Fljorens divitiiS; viribus, ingeniis.

Junius in Nonis (ulit bunc vi conditionis, ,

Qui sit vcra quies, pcrpeluusque dies. — Zie scriveribs, Chroii. van Holland, bl. 64.
De lloogleeraar
tydemam is van gevoelen, dat de verbalen nopens sigpried, deels onzeker, endeels
ontstaan zijn uit verwarring van 'tgeen p]aa(s vond met de latere twee broeders,
dirk. VII en
wili.e3i I. Bilderbijk, Gescfi. d. FaderL· D. L bl. 319.

(1) Vila SIÈISWERCI, c. 03. p. 557. c. 102. p, 559. , s r ^

(2) Scuotancs, Fr. Ilist. bl. 81. ^

-ocr page 64-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010— cii te begifligen. Met dit oogmerk toog ook dirk III naar de heilige stad; en \ele
Edelen, onder anderen
jaif, Heer van arkel , Tergezelden den Graaf, Avelke dien togt
gelukkig volbragt, en daaraan den naam van
Jeruzalemmer verschuldigd is (1). Hij
keerde niet vóur duizend vier en dertig terug, dewijl in dat jaar de Heer
tan arkel
op de reis overleed (2). Wie gedurende zijne afwezigheid, het graafschap bestierde,
hoe lang hij te
Jeruzalem vertoefde, en Avat hij op dezen togt en na zgiie terugkomst
verrigt heeft,, wordt niet gemeld. Hij eindigde zijne dagen in rust en vrede, achterla-
27 vauteiide twee zonen
dirk en floris, bij zijne gemalin othilde of witiiilde , eene doch-
rnrinti Hertogs οττο van
Saksefi, die vijfjaren later hem in het graf volgde (3). Door

1039 zijne belangrijke veroveringen was, in den eigenlijken zin, het graafschap van Holland
gevormd en een aanzienlijk geheel geworden. Geeslelijke afgunst en partijdigheid in
eenen tijdgenoot, mogen hem, uit dien hoofde, met eene zwarte kool geschetst hebben,
de nakomelingschap daarentegen heeft hem, en met meer regt, onder de dapperste,
verstandigste en godvruchtigste Regenten van
Holland, eene plaats aangewezen (4).

Dirk IY aanvaardde nu het bewind over Holland, dat is, over de Graafschappen
Zuid-Holland, Maasland, Rijnland en de overige goederen van dirk III. Aan
fi.oris Averd , waarschijnlijk, gelijk weleer zijnen oom sigfried , Kennemerland^nJVest-
Friesland,
als grafelijk Stedehouder, ter bestiering overgelaten. » Dit schijnt ook na-
derhand veelal tusschen de Graven en hunne jongere broeders geschied te zijn, ofschoon
deze laatsten dikwijls als eigenmagtig handelden. Het kan zeer wel zijn, dat hun een
klein gedeelte van deze landstreek tot onderhoud
[in appanagium) voor zich en hunne
nakomelingen gegeven werd; en dat zij dit gedeelte te hunnen eigen behoeve, het ove-
rige als lasthebbers hunner broeders en voor hen bestierden. Op hoop der toekomstige
opvolging, behielden zij de volle titels, wapens en verdere kenteekenen der waardigheid;
de oppermagt, meent men, bleef altijd aan den eerstgeborene (5). Bisschop BERifULF

(1) Chron. Egmond, apud klüit, T. I. P. I. p. 39. J. a. leydis . Lib. IX. iii fin. J. de
ΒΕΚΛ , p. 39.

(2) Ώο Vita et rebus gestis dominorum de Arkel, in hatineus, Analect. T. V. p. 208.

(3) Chron. Egmond. apud kicit , Jiist, Grit. Com. T. I. P. I. p, 39. 45. Melis stoke , B. I.
bl.
109. J. a. LEYDIS, Lib. IX. c. 1.

(4) Bisschop ditmarüs, die kort na dirks zcfjcpraal overleed, noemt hem: infaustus praedicti
Antistitis satelles,
een lieilloos dienaar van den Utreclitselien Bisschop; juvenis ncfandus, een
rampzalig jongelinjj, en vloekt dan, even als
david het gebergte Gilboa, het land, waar hij deze
overwinning behaalde,
Lib. VIII. p. 425, 420. Bilderdijk , D, II. bl. 13. '

(5) Bilderdijk, D. IL bl. 13-—17 vergeleken met wagesaar , D. II. bl. 153, en kidit, Hist.
Crit. Com.
ï. I. P. I. p. 45. N. 48. T. I. P. H. p. 49.

-ocr page 65-

DES VADERLANDS. I 11

Λαη Utrecht bevestigde echter het vredesverdrag tusschen zijnen Toorganger adelbol» lo^—

) lüoo

en dirk III gesloten, zoo wel met floris als met birk IV zeiven (1).

De schoone en vreedzame lockomst, Avelke deze verbondsbevestiging voorspelde,
verdween Aveinig jaren later, in geschillen over het bezit van
Zeeland bewesten de
Schelde, welk zoo lang een twistappel tusschen de Graven van en die van

J^laanderen gebleven is.

Het burggraafschap Zeeland, een gedeelte van Neder-Lotharingen , omvatte naar
het meest aangenomen gevoelen, in de Middeleeuwen de eilanden tusschen de
Bornesse
en de Heidynzee, ofschoon deze wateren nergens afzonderlijk en onbewimpeld, als on-
twijfelbare grensscheidingen der Zeeuwsche eilanden beschreven worden (2). Do lior·^
nesse liep tusschen het Land van Voorne en Putten door, en droeg, in het bijzonder,
dien naam bij
Geervliet en Heenvliet aan de Maas (3). Onder Heidynzee moet on-
getwijfeld do
Hont of Westerscheldc, verstaan Avorden (4). De Schelde, ihans Ooéier-
schelde genoemd, verdeelde van alle tijden af, Zeeland'm Oost- en JVest-Zeeland,
of Zeeland beoosten en bewesten de Schelde. Het oostelijk gedeelte, of Zeeland tus-^
sehen de
Oosterschelde en do Maas, ook Avel het land tusschen 31aas en Schelde
genoemd, wil men, dat een eigendom der Graven van Holland geweest zij, waarop de
Graven van
Vlaanderen zich nooit eenig regt hebben aangematigd (5). Do Hertogen

(1) De ueka, p. 39. ' »

(2) N. AVKSTESDORP; Verhandelingen ovcv ondertcerpeii Uit dfi Oudheidkunde cti Godciileer. Delft
1S2G. hl. 123.

(3) Wagenaar, D. II. bi 252. Klüit , Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 102-112. Van wijk.
Bijv. en aanm. op λυαοεναακ , St. II. hl. 84-^86. Ν. westekdorp , t. a. ρ. bl. 123—126.

(4) Kluit heeft omslagfig beweerd, dat men weleer den naam van Heidynzee, Iledinczie ,
Iledencze, Hendeneze, Ucdinese, Heidenzee, Heidynszee, Heydene zee
en Hedenesse, gé-
jjeven heeft aan het Ziü/m of de Zwine, een zeeboezem'bij Sluis in Vlaanderen. Hist. Crit. Com.
Τ. I. Ρ. II. ρ. 112—170. Λ'^αλ wijn omhelst mede dit gevoelen, Bijv, en Aanm. op wageitaar,
St. II. bl. 86—80. De geleerde westendorp daarentegen heeft, naar ons inzien, op onwederspre-
kelijke gronden het gevoelen van
wagekaar (D. II. bl. 253) verdedigd, dat men onücvHeidynzee^
de Hont of Westerschelde verstaan moet. Verhandelingen, bl. —152.

(5) Klcit in l. c. p. 316. Het komt westesdoep (t. a. p. bl. 141) voqf, dat de stroom, die zidi
tusschen het eiland
Schouwen en het eiland Goederede in den Oceaan uitstort, en thans onder
den naam van de
Krammer of de Grevelinge bekend staat, toen voor deri alouden en voornaam-
sten tak der
Oude Maas werd gehouden; en dat niet de Bornesse, maar deze tak, toen even als thans,
de Noordelijke grens van
Zeeland uitmaakte; dat men derhalve onder de zegswijze: Zeeland tus-
schen de Heidynzee en Masemude,
de eilanden moet verstaan tusschen de Wester-Schelde en

II. deel. 9

-ocr page 66-

66 ALGEMEENE GESGHÏEDENIS

1010—van Νeder-Lotharingen of Brahand daarentegen hadden er nog oude aanspraken op,
^ die later door eene overeenkomst tussclien
πενηκικ: van Lotharingen en Graaf dirk van
Holland, vereiTend zijn (1). West-Zeeland kende men onder den naam van Zeeland
tusschen de Ooster-Sehelde en de Ileidynzee
, en bevatte de eilanden Walcheren, Noord-
en Zuid-Beveland, TVolfaartsdijk
en Borselen. Het schijnt ook onder den naam van
JValcheren begrepen geweest te zijn, en was door Keizer πενοιιικΙΙ in duizend en zeven ,
indien niet eenige jaren later,
aanGraafsouDEWus IV van/^iaawf/ere« in leen gegeven (2).
De Graven van Holland meenden er echter regt op te hebben, doch op ΛναΙ grond, is
mooijelijk aan te wijzen. Indien
Fortrapa, door karel denEenvoadige aan zijnen getrouwen
DIRK geschonken , in
Zuid-Beveland moet gezocht worden, gelijk eenigen beweren (3);
en het foreest
Wasda, waarmede lothair II Graaf dirk II begiftigde, in het Land
van TVaas
gevonden Averd , en dit land in het graafschap van dirk gelegen was (4), dan
schijnen do aanspraken der Ilollandsche Graven
o^^ fVester-Zeeland, niet ongegrond ge-
weest te zijn; en do daad van Keizer H
endrik II Avas » eene aanranding van Hollandsch
overoud bezit, strijdig tegen alle regt, maar dat men zich moest laten welgevallen , dewyl
men geene magt had, zich tlaartegen met genoegzamcn nadruk te kanten (5)." Iloedit

dc Icjjcnwoordige Krammer of Grevelinge, η Indien deze Lescliouwinjr aangaande Zeeland he·
oosten do Schelde,
of lussclien Schelde en Blaas, en voor het gelieele gcAvest, tusschen de
Jleidynzec en Blasemude,
juist is, leert zij ons eene meer beperkte, gebruikelijlce en in lateren
lijd nojj geklijer grensscheidinj; van
Zeeland kennen, dan die, welke aangeduid mögt worden dooi·
de
Bornesse en de Jleidijnsee. De eerste toch sluit de vrije lieerlijkheid van Oost- en West-
Foorn
uit; de andere neemt dezelve daarentegen op. Lang en veelvuldig \varen de twisten, welke
geleerde mannen uit
Zeeland en Holland, wegens dezen omvang voerden, zelfs Iiel)ben hooge
geregtslioven somwijlen de deswegens ontstane verschillen moeten beslechten. Dat deze uiispraken
de door ons gewezene grens vaststeldenj dat dit begrip algemeen en gangbaar is geworden, pleit
niet weinig voor de opvatting van de hoegrootheid van:
Beoosten Schelde of van: Zeeland tus-
schen de Schelde en Maas,
of eindelijk, van Zeeland tusschen de Ileidynzee en ßiasemude."
Westeijdorp, t. a. p. bl. 145. 140.

(1) Kluit in l. c. p. 109—111, Bilderduk, D. I. bl. 257.

(2) Ditmarcs, Lib. VI. p. 383. Sigedertus gemblacensis , p. 826. Meyercs, Annal. Flandr.
Lih.
II. p. 22. kidit, Rist, Crit. Com, Τ. I. Ρ. II. ρ. 184—188.

(3) Zie hiervoor, bl. 20.

(4) Zie hiervoor, bl. 20.

(5) uiluerdijk, D, I. bl. 2.58. Minder juist, naar het ons voorkomt, leidt «ilderdijk het regt
vaa
Holland op Zeeland hieruit af, dat indien de gracht van οττο ten zuiden van Zeeland ge-
legen was, hetgeen genoegzaam zeker is, en alzoo daar het Fransche gebied van dat des Duitsclien

-ocr page 67-

DES VADERLANDS. G7

zij , sinds dien tijd ontsproten de bloedige twisten tusschen Holland en Flaanderen 1010—
over het bezit van
Zeeland, Avelke vier honderd jaren geduurd hebben (1).

Inmiddels was Hendrik III in het Rijksbeslier zijnen vader koenraad II opgevolgd,
wiens ijver ten behoeve der Utrechtsche Bisschoppen, in
hem eenen weerklank vond,
Onder voorwendsel, dat dezen Kerkvoogden de landen aan
Merice, Waal en Rijn pn-
vegtvaardig ontweldigd waren, trachtte hij hen in het bezit daarvan te herstellen. Te 1040
dien einde werd, waarschijnlijk op
de Maas, eene aanzienlijke vlootbijeengebragt, met
welke de Keizer, nadat hij en zijne Greoten het Paaschfeest te gevierd hadden,

den stroom afzakte, Graaf dirk in het betwiste gebied [Phladirtinga) verraste en
hem de vermeesterde landstreek ontnam (2). Verbitterd over dezen onvcrhoedschen
aanval, en door het verlies van een aanzienlijk gedeelte zijner goederen tot wraak ge-
tergd, sloot
DIRK een verbond metcoDFRiED, Hertog van Neder-Lotharingen, welke
op nieuw do wapenen legen
Hendrik had opgevat, cn door wiens aandrijven, boude-
WIJN V, Graaf van Vlaanderen, ten nadeele des Rijks, hel land van AaUt had over-
rompeld , terwijl 's Graven zoon,
robert , bijgenaamd de fries , in Walcheren, door
de benden des Keizers bezet, gevallen was (3).

Rijles scheidde, Zeeland zigtbaar aan Jlolland behoorde (waarom?), èn Flaahderen cr {jeené
aanspraak op kojide maken, de\vi)I dit graafschap een leen van
Franhijk Avas, tn Franlmjk ^(icti
grondregt in Nedcr-Loiharingcn, waartoe Zeeland Lchoorde, konde hebben. « En die lijn,"
dus gaat hij voort, » die aldaar
Frankrijk van JJuilschland scheidde, scheidde ook Frankrijks
leengrond van Duitschlands leengrond, cn nam dus alle regt van F/aawrfcren Aveg, zoo het al
eens bevorens een deel van
Vlaanderen geweest λ\όγο." D. I. bl. 257. Nogtans had, na hot gra-
ven dezer grensscheiding, de Koning van
Frankrijk Graaf dirk met het foreest Wasda besehen-
J<en, dat ouder Duilsch gebied behoorde, indien men onder dit foreest, gelijk hoogstwaarsehijnlijt
is, het
Land van Waas verstaan moet. Zie hiervoor bl. 26. Daarenboven levert de geschiedenis
dier lijden van verwarring en doorcenwoeling, verscheidene voorheelden, dat de Vorsten vaak met
goederen beleenden, op welke zi] een zeer betwistbaar, dikwijls volstrekt geen regt hadden. Ook
was het niet de Koning
\an Frankrijk , maar de Keizer van Ouiischland, welke den Graaf van
Flaanderen να,ΐ,ί /Fes<er-Zee/a?icZ beleende.

(1) Meyerüs, Annal. Flandr, Lib. II. p. 22.

(2) Herm. cohtuactus, Chron. apud pistonitsi, T. I. p. 286. Ofschoon van wijn, in de Bijv.
en jdanm.
op wagehaak, St. II. bl. 65, juist heeft opgemerkt, dat hetgeen bij wagekaar, D. II.
bl.
15Ü, 161, 162, over Dordrecht en Keenenhurg gezegd wordt, slechts gtcunt op het verhaal van
klaas konjn, heeft dilderdijk echter, D. II. bl. 19, dezen Geschiedschrijver, zonder eenig on-
derzoek, gevolgd.

(3) sigederti's gemßlacensis, Chon, p. 834. IIerm, cohtractcs, Chron, p. 209. Lambektcs
pcifAFHABtRGEssis, de rchiis Gerpi. p. 318. 310» J. a. i.etdi8, Lib, XI. c. 5, Mevebi'8, Annal.

9 *

-ocr page 68-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010— Dood en verderf kenmerkten alom de schreden der bondgenoolen. Nijmegen Averd
door Herlog
Godfried bernagligd, en het prachtig paleis, door karel den Groole ge-
sticht, in kolen gelegd. Hierop
yi^vA Opper-Lotharingen het tooneel der Yerwoesting ,
terwijl
birk, met een vliegend leger, in het gebied des Bisschops Tan Utrecht en dé
omstreken, de vreesselijksto yerwoestingen aanrigtle (1). De Keizer ontving hiervan het
1047 berigt to
Spiers, waar hij het Pinksterfeest vierde, en besloot oogenblikkelijk een voor-
genomen togt naar
Pannonië te staken, ten einde aan deze vijandelijkheden met nadruk
paal en perk te stellen. Ondertusschen Avas Paus
leo IX, in Lotharingen geboren,
herwaarts gekomen, om door zijne tegenwoordigheid, de rust in zijn geschokt vader-
land te herstellen; en het gelukte hem,
godfried te bewegen, om, bij monde vaneen
gezantschap, zynen opstand bij den Keizer te verontschuldigen, die hierin , ten minste
bij voorraad, genoegen nam (2). Doch
eoudewijn bleef onverzettelijk en onderwierp zich
eerst tien jaren later, waarna hij door den Keizer , ten blijke van de opregtheid der
verzoening, niet slechts in het leenbezit vau //^a/c/tere» hersteld werd, maar hem ook
de
vier Amhaehten in het land van Waas afgestaan werden (3). Ondertusschen be-
sloot
hesdrikGraaf dirk tot onderwerping te dwingen, en verscheen tegen den Herfst,
op nieuw meteenc oorlogsvloot opdciliaai.
Rij ushurgGnV laar dingen {Rineshiirg
Fleerdingen)
, twee zeer versterkte steden {urbes niunitissimae) , Averden ingenomen,
doch overigens kondc wegens het ongunstige jaargetijde, den doorweekten grond, de
menigvuldige wateren en ondiepten, weinig uilgerigt worden. Men gaf derhalve bevel,
om weder scheep te gaan, doch nu zette Graaf
dirk met kleine, ligte maar welbeman-
de vaartuigen de Keizerlijke bodems achterna, maakte zich van het grootste gedeelte
meester, en rigtte eene groote slagting aan onder de vijanden (4). De slrijdmagt des
Keizers was bijna geheel vernieligd , de krijg geëindigd , en Graaf
dirk weder in het bezit

Flandr. Lib. III. ρ. 24. Wat mgenaar (D. II. bl. 15G), op {jezag van jieyerus, van boudewijns
inval ia Friesland op het jaar 1045 veiliaalt, moet misscliicn tot dezen togt gebragt -wordeiu
K
luit, Jiiii. Cni. Com. T. I. P. II. p. lyO.

(1) LaSIB. SCIIAFHAU. p. 318. IIeRH. COKTRACT. p. 2SÜ. SXGEDERT. GEMB. p. 834.

(2) Dewez, Rist. Gén. de la Belg., T. II. p. 334.

(3) Meiis stoke, li. I. bl. 112. J. a. levoisj Lib. XI. c. 5. In strijd met de eenparige ge-
tuigenis der oude Sclirijvcrs, plaatst
bilderdijk, D. II, bl. 18, deze verzoening en leengift in
3047. Verg. kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. Gö—Gü, 121, tegen iiuynecopeus -iiahwt.
op welis store, D. I. bl. 58G. Zic ook IValeez. op de Faderl. liist. bl. 125.

(4) Lamb. scuafhab. p. 318. IIerm, contractüs, p. 28Ü. De overige bijzonderheden van dezen
togt, bij
wagenaar, D. II. bl. 162, 163, steunen alleen op het gezag van klaas koiijn. Verg.
van -wijn , Bijv. en Aanm. op wagenaar , St. II. bl. 66. Bilderdijê evenwel heeft ze weder qj-
genomen in zijne Gesch. d, Faderl, D. 11. bl. 19, 20.

-ocr page 69-

DES VADERLANDS. I 11

ran alles, ΛγαΙ hem Ie voren ontweldigd Avas. )) Men ziet hieruit hoe de inriglingen Tan 1010—
dien lijd geene eigenlijke oorlogen, maar alleen krijgsloglen toelieten, met wier misluk-
ken alles over was, en Avier gelukken zelfs niet baatte, -svanneer zij wat veno yan huis
geschiedden (1)." -

Niet lang smaakte Graaf dirk de Truchten zijner zegepraal. Op een steekspelte ZmÄ,
door een groot aantal Ridders en Edelen -vergezeld, had hij het ongeluk den broeder
des Aartsbisscliops van
Keulen doodelijk te kwetsen. Oogenblikkelijk werd zijn gevolg 1048
aangevallen, twee zijner ridders, volgens
anderen, twee natuurlijke zonen van zijnen
vader, verloren hierbij het leven, en hij zelf redde zich ter naauwernood door de vlugt.
Verbolgen over deze trouwloosheid, verbrandde hij ,
Dordrecht teruggekomen, de
Keulsche en Luiksche schepen , doodde, uit weerwraak , eenigen van de kooplieden uit deze
bisdommen, en hield de overigen in hechtenis , lot dat zij en hunne goederen voor een groe-
ten losprijs vrijgekocht Avaren, terwijl hij levens allen handel met do beide stalen ver-
bood (2). Deze daad van overijUng en geweld, had voor den Graaf het noodlottigste
gevolg. De beide Bisschoppen , vereenigd met die van
Utrecht en Metz en den Mark-
graaf van
Brandenburg, bragten een aanzienlijk leger bijeen, en trokken over de be-
vrozene wateren op
Dordrecht aan. Door verraad van binnen geraakten zy in het bezit dezer
vesting, waar echter Graaf
dirk, op zekeren nacht, door hulp van Heer gekard van
VUTTEN, ongemerkt en met eene genoegzame magt, wist in te dringen. Onmiddellijk
schaarde de Graaf zijne benden langs de stralen , en viel de verraders en vijanden aan.
Vier honderd Edelen met eenigen hunner bedienden werden geveld; velen, benevens
de Bisschoppen en den Markgraaf, ontvlugtten, onder bescherming van den nacht, het ]4 vau
bloedbad, en de overigen hielden zich in do huizen verscholen. Door een van dezen
werd de Graaf, als hij des anderen daags onbezorgd met een klein gevolg, langs de 1049
muren wandelde, met eenen vergiftigden pijl gewond , Avaaraan hij den derden dag over-
leed, De straat waar hom djt ongeluk trof, is nog onder den naam vaü
Gravenstraat
bekend, en men;wijst het huis aan, gebouwd, zoo men meent, in de plaats van dat
iiit welk de schoot geschiedde, en
Holland genoemd wordt (3).

Zioo eindigde Graaf dirk IV, Aviens onbetwistbare moed vaak de grenzen der yerme-

(1) Bxlderdijk, D. II. bl. 20.

(2) Florarium Temponim, en Manuscript. Vet. bij scbiveriüs , Chron. v. Holl. Zeel. cn Vriesl.
hl. 68 , 70. ileda,ip.'125,.et bbcüeiiüs ad hedaM; p. 127. Magnum Chron. Belg. ajmd ΡΐΒίο-
κχυΜ, T, III. p. 114. i..·. : -

Ό !

(3) Florar

iuni Temp, cn ßlatiuscript. Vet. Lij scriveutos^ t. a. p. Magnutn Chron. Belgt
j). 114. ilera. cortractus, p. 290. Melis stoke, U. I. LI. 110. Chron. Egmond. apudKLtiT,
Hist. Crit. Com. ï. I. P. I, p. 46Jii Cron, de Hollant, apud mattdeacji^, Anal. Τ. V. ρ. 530.
ΙίλίΕΝ, Beschr.

ν. Oovdr. 1)1, 699, Volgens De Klerk uit de Iciage Jjandew ^ bl. zou Graaf
dirk door een der llecrcn van kbik gclroffen zijn.

-ocr page 70-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—teJheid naderde, een onrustig besluur van ruim negen jaren. Daar hij niet gehuwd

10S5 *

geweest Avas, werd hij door zijn broeder floris I opgevolgd, hoewel men betwijfelt,

of het regt van erfopvolging toen reeds gevestigd was (1). Eenigen willen, dat floris

door de Heeren of Aanzienlijken [Barones sive proceres) lot de regering geroepen

werd (2), in wier gerust bezit hij echter niet terstond geraakte, de\y\j\ JDordr echt,

althans het omliggende land Merweda, zoo het schijnt, kort na 's Graven dood, door

de bondgenooten weder veroverd en aan den Keizer onderworpen was geworden. De

op nieuw raüitende godfried van Lotharingen vermeesterde echter niet lang daarna,

cn waarschijnlijk ten behoeve van floris, deze streek lands, welke nu in het bezit

bleef ran den Graaf, ook nadat godfried in een gevecht tegen de zamenverbondene

1054 Bisschoppen was geslagen en op de vlugt gejaagd (3). TcUtrecht hield men floris wel
voor eenen overweldiger, doch trachtte niet eer door de wapenen het verlorene en af-
gestane te herwinnen, dan toen
willem, een broeder van λνιαπακη III vanGe^re, den
Bisschoppelijken zetel beklommen had. Heerschzuchtig van aard, en ten Hove ongemeen
gezien, wist deze Kerkvoogd bij de Keizerin-weduwe
agnes , welke als voogdesse van
haren vijfjarigen zoon,
Hendrik IV, het rijksbeslier in handen hield, al zijn invloed te
doen gelden, en haar tot eene heirvaart legen ZToZZawi? aan te sporen. Hij zelf mengde zich
niet openlijk in dezen krijg, welketezynen behoeve ondernomen werd; en debelangen van dc

1058 kerk van st. maarten, werden toevertrouwd aauayichard van Ge/re, den Aartsbisschop
van
Keulen, den Bisschop van , den Markgraaf van , den Graaf

van Leuoen en aan den Heer van Kiiik, wier vereenigde benden naar Holland opruk-
ten (4). Zonder wederstand te ontmoeten , werden eenige sloten door hen vermeesterd (5),
dewijl Graaf
ploris, die Dordrecht en het land Merweda als het hoofddoel van dezen
logt aanmerkte, daar zijne strijdkrachten verzameld, en besloten had, den overmagtigen
vijand
Teeleer door eene krijgslist dan in een openbaren veldslag te overwinnen. Te dien
einde liet hij de toegangen naar het punt van verdediging, met diepe kuilen of grach-
ten doorsnijden ^ die met ligt rijswerk en dunne zoden bedekt waren (6); eene krijgslist, die

(1) biiderdijk , d. ir. bi. 21.

(2) De beka , p. 40. de Oude Holl. Div. Kron., Nc[jende Div. c. 2; bij vas godtuoevex ,
bi. 259. De Klerk uit de laage Landen, bl. 50.

(3) hersr. contractüs, p. 290, 291. Waöenaar, D. II. LI. 165.

(4) J. a. leydis, Lib. XI. c. G. In plaats van Markgraaf van brandenburg, -nillen cenigen
liever gelezen hebben:
'ίίΆΐΙίζΐΆΆΐ ßrahand οΐ Anticerpen, Scriverius, Toetssteen op hei
Goud. Kron.
bl. 233;

(5) SlfiEBERTUS gehblac. p. 837.

(0) J. α LEYDls in 1. c. liet Oude Goud.sche Kron., bl. 31. Scbiveritts houdt deze krijgs-
list, in cle gegeven omslandiglieid; voor ongeloofelijt.
Toetssiein op het Gouds, Kron,, b].235.

-ocr page 71-

DES VADERLANDS. I 11

reeds aan de Egyptenaren wordt toegeschreven, en van A\elke de geschiedenis der Mid-lOIO—
deJeeuwen onderscheidene voorbeelden oplevert (1). Wel toegerust en onverschrokken
wachtte
floris te Dordrecht do vijanden af, die onbezorgd, en als zeker van do over-
winning, aanrukten, toen plotseling de voorhoede, over elkander tuimelende en de een
den ander verpletterende, in de bedekte pulholen stortte. In dit oogenblik der aller-
uiterste verwarring, valt FLORIS met zijne geregelde benden, de verbaasde vijanden
in den rug, maakt onder hen eenc vreesselijko slagting en behaalt eene volkomencover-
winning. Men begroot, doch zeker buitensporig overdreven, het getal der gesneuvel-
den op zestig duizend, en onder hen de Bisschop van
Luik met vele Edelen en Ridders.
WiGHARD van
Gelre, naar het schijnt do opperbevelhebber des legers,! benevens de
Graaf vau
Leuven waren gevangen genomen en werden niet dan na bet Tohioen van
eenen aanzienlijken losprijs, voor ieder tweo duizend marken zilver, ontslagen (2). Graaf
FLORIS heeft nu ongetwijfeld de veroverde sloten hernomen,* .immers wordt gemeld,
dat hij thans zijnen vijanden derwijze do kracht zijner wapenen deed gevoelen, dat zij
zich niet langer veilig achtten in do sterkten, die door hen bezet waren (3).

De bloedige nederlaag der bondgenooten had hen slechts voor eenigen tijd tot rust
gebragf. Dorstende naar wraak en steeds vlammende op het bezit van het'b'etwiste
grondgebied, rukten na weinige jaren, do Aartsbisschop van /Tew/c», de Markgraaf van lOü'l
Brandenburg, en de Heer van Kuik met een nieuw en talrijk leger naar de Holland-
sche grenzen. Graaf
floris , die thans over eeno aanzienlyker heiriiiagt konde beschik-
ken dan bevorens, trok hen legen, en ontmoette hen tusschen
Maas en Waal^
nabij het dorp Neder-Hemert in den Bommelerwaard, tegenover Ileusden, Hevig en
bloedig was de strijd, doch ook hier zegevierde
floris en sloeg den vijand,pp de vlugt.
Vermoeid en verhit van het gevecht, verspreidden zich zijne benden ginds en herwaarts
om uit te rusten, en hij zelf zette zich nabij het slagveld onder een boom, waar hij in-
sliep. Hier werd hij door den Heer van
Kuik overvallen, die de verstrooiden^ en vlug-
lenden had bijeengebragt, en door de hulpbenden van
allaerd , den broeder des
Graven van
Leuven, was versterkt geworden, en vond met honderden zijner
dapperen, na de sehitterendslo overwinning, den dood ' Weinig tijds daarna

Λ

Μ

(1) Bccheliüs ad deoaji, p. 127. Van deze krijf[slist maakten, onder anderen^ do Noormannen
{jcbruik tegen Ilertog
Hendrik in 887. Regino, Chron. Lib. II. p. 80., .'. ,.

(2) J. α leydis, Lib. XI. c. 6. Oude Holl. Div! Kron. Nefjende Div. c. 3. Van οοϋτποΕνε»,
1)1, 259. Onze oudste jaarboeken, het Chron. Egmund l»j kluit, en beiis stoke, spreken even-
min van dit gevecht als
De Klerk mn de laage Landen, en Hlq CrotitcadeIIollanth\\ mattiiaecsj
Analect. T. V, p. 530. ^

(3) Melis stoke , B. I. bl. 114—110.

(4) Melis stoke, B. I. bl. 116. De βεκλ, γ. il, Chron. Egmunda^vAs.LMit, p. 4i). J. a. leydis,
Lib. XI. c. 7. Cron. de JloUant, in μαΙτπαει Anal. Τ. V. ρ. 530. Het Oude Goudsch. Kron. bl. 32.

-ocr page 72-

10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—rukte de achterhoede ταη het grafelijk, leger, Avelke, naar het schijnt, geen deel in
den strijd genomen had, niet verhaaste schreden op den Heer van
Kuih aan, versloeg
hem met al zijne manschappen, en voerde 'sGraven lijk naar
Egtnond, waar hetplegt-
slatig in de kloosterkerk werd bijgezet (1).

De ontijdige dood van den wakkeren Graaf, wikkelde den staat, en bijzonder het
grafelijk Huis, in de uiterste moeijelijkheden. Nevens twee dochters,
bestha en hach-
teld
, had floris slechts een minderjarigen zoon, dirk genaamd, achtergelaten, die
hem, onder de voogdij der Gravin-weduwe,
geertruid van Saksen, opvolgde. De
xwakheid dezer vrouwelijke regering moedigde den Bisschop van
Utrecht aan, zijne
eischen op een gedeelte van het graafschap
Holland te vernieuwen; en daar zijn boe-
zemvriend ANNO, Aartsbisschop van
Keulen, die zulk eene voorname rol in dekrijgstog-
10C2 len tegen
Holland gespeeld had, thans den jeugdigen Keizer bijna geheel beheerschte,
viel het liem niet moeijelijk, zijne aanspraken door Keizerlijk gezag te dekken, en van
den dertienjarigen Vorst te verwerven, Avat hij begeerde.
Hekdrik » die alles deed wat
hem bevolen, ialles leekende wat hem voorgelegd werd (2)" schonk den Utrechtschen
1064 Bisschop, bij éenen giftbrief, den dertigsten van. Grasmaand , in eigendom, het geheele
graafschap dat
dirk III in Westßinge {^bewesten het VUe) en langs de oevers van den
Rijn bezeten had, met de abdij van daarbij behoorende (3)." Den tweeden

van Bloeimaand daaraan volgende, Averd hier bijgevoegd een aantal goederen wijd en
zijd van
Petten tot aan de Maas toe, verspreid, welke de » gemelde Graaf dirk III
en zijne beide zonen
dirk IV en floris I der Utrechtsche Kerke anregtvaardig ont'
weldigd hadden"
Zoo als ook »het geheele graafschap in Holland^ met al wat tot
do Koninklijke schatkist behoort; en daarboven nog het leengoed welk Graaf
wirigu
van Bisschop adeleold plagt te houden , na hem door godezo , vervolgens door dirk ,
bayo
's zoon, was bezeten, en zich uitstrekte vnn Sigeldrecht tot aan Rinesmut hen, en
boven, van do westzijde des Rijnstrooms, lot in
Rodegraven (4). Indien men onder
het graafschap in
Westßinge en langs de Rijnoevers {ad oras Rheni) geheel Noord-
"Holland
, en onder het graafschap in Holland {comitatus omnis in Hollandt) geheel
Zuid-Holland,'yan de Maas of Rijn tot aan de Schelde toe verstaan moet, dan bleef

(1) Oude Holl, Divisie Kron, Negende Div. c. 3. bl. H4i Vak goutnoeveff, bl. 259.

(2) Lamb. sciiafkadurg. p. 330.

\

(3) Diplom. herr. IV, apud hedam, p. 128. V. mieris, Charterb. D. I. bl. GO. scrivtkui
•wil liever, volgens de HandschiiFten, fFcsterlinge gelezen hebben. Chron. v. Holl, bl. 82,

(4) Diplom. heisr. IV. apud ued4M, p. 129. V. mieris, 1, c. bl. 67.

-ocr page 73-

DES VADERLANDS. I 11

er weinig over voor den erfgenaam van flohis I (1). Men reglvaardigl deze beschikking lOlO-f

, . τ 1085

aan 'sKeizers zijde, dewijl men zekerlijk Icn Hove liet regt van opvolging in floris 1
niet heeft ΛνίHen erkennen, daar het niet bewijsbaar is, dat het broederen erfregt in ,·.. i
leen toen reeds gevestigd was, ofschoon het gebruik wel medebragt, dat bij het kinder-
loos overlijden des leenmans, het leen op zijnen broeder overging, doch de-bepa-
ling daarvan verbleef geheel aan den Keizer. Bij het opvolgen van
floris I schijnt
men het Opperhoofd des Rijks niet erkend te hebben; de Keizer konde met den dood
van DIRK IV, overeenkomstig de wellen van het leenwezen, het leen van
Holland als
aan het Ryk terug gevallen beschouwen, en zich alzoo geregtigd achten, den Bisschop
van
Utrecht met zulke uilgestrekle goederen te verrijken (2).

Het was echter ligler zich door giflbrieven een regt op deze graafschappen en goede-
ren te verschaiTen, dan zich daarvan met de daad meester te maken. Bisschop
Willem
althans beproefde dit vooreerst niet, maar trok nog in den herfst van hetzelfde jaar, ver-
gezeld door eenen luisterrijken stoet, en gevolgd door eene menigte volks, ter bedevaart
naar het Heilige land; terwijl in
Holland eene verandering in den slaat van zaken was
voorgevallen, die hem den weg, om zijn doel te bereiken, moeijelijker scheen te ma-
ken. Immers waren de belangen van dit gewest niet langer aan de magtelocze be-
scherming eener vrouw toevertrouwd, maar aan de zorgen van
robert de Fries, die
zich reeds door daden van dapperheid en moed had bekend gemaakt. ' ï Γ

Hij was de jonger zoon van boudewijn V, Graaf van J^laanderen, die bij de min-
derjarigheid van
FiLips, Regent van Frankrijk geweest was. Meer ridderlyk en heersch-
zuchtig van aard, dan gelukkig in zijne ondernemingen, had hij te vergeefs beproefd
dc Saracenen uit een gedeelte van
Spanje te verjagen, en voor zichzelven in Gallicië,
een nieuw rijk te stichten (3). De verkoeling door het mislukken van dezen togt, tus-
sehen hem en zijnen vader ontslaan, schijnt hem naar het Hof van
flobis I gevoerd to
hebben, waar hij minzaam ontvangen werd (4). Na den dood van dezen Graaf
was hij met eene gewapend^e magt in
Holland gevallen, om zich Tan de regering meester
te maken, doch tweemaal afgeslagen en terug gejaagd geworden (5). Daar hij echter
besloten had te overwinnen of te sneuvelen, en door den Graaf van
Vlaanderen,

r

(1) Bilderdijk, D. II. W. 26. Vcrjj. wagenaak, D. II. LI. 173, 174.

(2) Bildehdijk , D. II. bl. 25, 26. »

(3) Lasib. scnafkabueg. p. 344, 345.

(4) Van look, Aloude Holl. Ilist. D. II. bl. 313. Wagenaar, D. II. LI. 176. Kluit, Ilist.
Crit. Com.
Τ. I. Ρ Π. ρ. 72, en de aldaar aangelmalde sclirijvcrs. , ,,

(5) Lamb. sciiarsaecna., p. 345. '

XL deel. 10

-ocr page 74-

ί 74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—openlijk of in het geheim, ondersteund Averd, begon men naar zijne Toorslagen
tot een huwelijk met de Gravin-weduwe te luisteren, en na eenige onderhande-
1003 lingen, werd dit te
Oudenaarde Toltrokken (1). JVest er-Zeeland met het land
van
Aalst en de vier Ambachten, werden door eoodewijw ter huwelijksgift aan
robert afgestaan (2), die volgens hel gebruik van dien tijd, naar zijn voorzaat flokis,
de Fries genoemd werd (3) , Avelke naam zijn geheele geslacht is b'ygebleven (4). On-
der Avelken titel hij het bewind over ^oZ/anc? gevoerd heeft, is twijfelachtig. Terwijl
eenigen hem
Graaf van Rolland en Friesland noemen (5), beweren anderen met
meer waarschijnlijkheid, dat hg slechts onder den naam van
Voogd, het bestuur in han-
den gehad heeft (6). Hoe dit zij, de verandering, welke zijne komst tot de regering
in den staat van zaken voortbragt, is waarschijnlijk eene der voornaamste drangredenen
geweest, welke den Bisschop van
Utrecht terughielden, zich, althans vooreerst, met
geweld in het bezit te stellen van de landen, welke hem de milde gunst des Keizers ge-
schonken had.
Robert immers Avas nu van vijand, de beschermer van Holland gewor-
den, terwijl zijne naauwe betrekking tot den magligen Graaf van
Vlaanderen, en de
gift van BOUDEWiJN zijn aanzien en vermogen aanmerkelyk vergroolten, en denUlrechl-
echen Kerkvoogd ontzag inboezemden (7). .

Zeven jaren had Holland onder zijn bestuur, de voordeden des vredes geno-
1070 ten, toen de dood zijns broeders
boudewijn VI, een feilen krijg deed ontbran-

(1) Ιαμπ. sciiafnabürg, p. 345. Chroti. Egtnond. apud κιείί Ilist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. p.Sl.
Melis stoke, B. I. 11.118-120.

(2) Meterus, Annal. Fland. Lib. III. ρ. 25. Kluit, Ilist. Crit. Com. Τ. 1. Ρ. II. ρ. 77.

(3) Melis stoke, li. I. bl. 121, cn cle aant. van hutdecoper, LI. 2G0.

(4) Oude Holl. Divisie Kron. Negende Dir. c. 5. Bilderdijk, D. II. Oph. en L'ijd. hl. 321.

(5) Wacen\ar,D. II. 1)1. 177, docli hij den aldaar aangchaalden iiekiiaaus contkactüs, Iicbbcn
wij hiervan niets gevonden,

(6) Melis stoke, B. I. bl, 121, Cron, de Eollant, apud hatthaei Anal. Τ. V. ρ. 531.
Oude Holl. Div. Krön. Negende Div. e. 5. Van goothoeven, bl. 2G1. Verg. klüit , in 1. c.
T. I. V. II. p. 78.

(7) Het Olie! hat Jammerlijk! dal bilderdijk (D. II, bl. 27) over Avagenaar uitroept, wanneer
deze
(D. II. bl. 177) robert » zulk oenen dapperen Ijesclicrmer noemt, dat Bisschop willem, voor
eenen tijd van zijne eisclien
afzag, enz," valt, met meer regt, op liem zei ven terug, Avanneer hij,
eenige regels vroeger,
geertruid » de weduwe van Graaf dirk noemt," en voorts beweert, dat men
robert," den Fries noemde, »dewijl hij de weduwe van den Fnesclien Graaf ploris trouwde, en
Fries in Vlaanderen nog synonym van Hollander was." Melis stoke cn hutdecoper hadden hem
beter kunnen onderrigten.

-ocr page 75-

DES VADERLANDS. 75

den (1). In gevolge eener uiterste wilsbeschikking van dezen Graaf, en die geheel 10I0--
üverecnkoraslig \>as met de gewoonte dier lijden, eischte
kobert de Fries de voogdij-
schap over
arifout, den oudsten zoon van eoüdewijh , doch vond hierin tegenkanting bij
RicuiLDE, de moeder des jongen Graafs, eene trotsche en heerschzuchtigo vrouw, Avelke
zelve de voogdij over hare beide zonen aannam
(2). Robert viel in Vlaanderen,
oin de inbreuk op ziyn regt te wreken , en voor de handhaving van 's Graven uitersten
wil Ie strijden.
Richilde nam hare toevlugt bij den Koning van Frankrijk en den
Keizer van
Duitschland, als leenheeren van het graafichap. De Keizer omhelsde hare
belangen, en stelde haar in slaat,
robert met kracht van wapenen te verdrijven, ter-
wijl aan GODFRIED
met den Bult, als Werio^ydinNeder-Lotharingen, opgedragen werd,
Holland in handen van Bisschop willem te stellen (3). De Utrechtsche Kerkvoogd ,
om 's Hertogs ijver te verdubbelen, gaf dezen
in achterleen geheel de gift, die hem
door den Keizer Avas geschonken, en nu in bezit moest genomen worden
(4). Godfried
viel onverwachts in Holland^ dat zich zonder Hoofd bevond, en hij was reeds tot aan
Leiden doorgedrongen, eer robert de Fries herwaarts kwam en een leger gevormd
had. Niet ver van deze stad werd een bloedige slag geleverd;
robert;werd geslagen
en weldra gedwongen met gemalin en stiefkinderen het land te ïverlaten (5). Eenigen

(1) ΛΛ'';ιΙ liiiibertüs scnarkabceceiisis, p. 345, en naar licm van ioon, Aloude Holl. Hisi.T).l\.
lil. 321, cn wagenaau, D. II. M. ί78 van den oorlog lussclicn dezen dotbewiju en robeut de ir/cf
veilialen , is in strijd met de berigten der Vlaamsclic Selirijvers uit dit tijdperk. Deze {je(ui{jcn een-
parig, dat
bol'de\vij."f VI in rust gercgeevd, met zijn broeder iiobeht in vriendschap geleefd lieefl,
en zijn natiiuilijlven dood gestorven is.
Ηγϊοεοορεκ op jielis stoke, D. I. bl. 279—200, Kluit,//»'si, Cril.
(Jom.'ï.l.
IM. p. 51. P. II.p. 70 etc., οηνΑΜΛνυΝ, Jiijv.en Aanm.opwiiC,m\ki\, St.II.bl.66—08,
Jiehbcn liet meer dan waarschijnlijk gemaakt, dat
lajibertcs schafhaburgeksis hier geheel het spoor bijster
is, en dezen oorlog benevens het sneuvelen van
boddewun, verwart met hetgeen onder diens zoon
irsoüt is voorgevallen. Zonder het gevoelen dezer beroemde Critici tc ontzenuwen, volgt bildeb
DIJK het verhaal van den ouden Kronijkschrijver. D. II. bl. 27, 28.

(2) MEïEKes, AnnaL Flandr. Lib. III. ρ. 27. J. α. i.eïdis, Lib. ΧΙΙΓ. c. 4.

(3) LaSB. SClIArtiABUUG. p. 340.

(4) J, a. LEÏDIS, Lib.WN. c. 1. IluDERDiJK, D. II. bl. 20.

(5) Melis stoke, B. I. bl. 125. IIütdecopervoegt hierbij deze schampere aanmerking: » 'Ti»
aanmerkelijk, dat dees BODREcnx, dc eerste vreemdeling, die Graaflijk bewind over//o//antigevoerd
heeft, nietlegcnstaande anderen zoo breed van zijne dapperheid opgeven, zich zoo schandelijk,met
wijf cn kinderen, uit den lande liet wegjagen j zulks^, dat hij er niets overig bcliieldt,^ Dit it
pooit eencn geboren Graave van
Holland gebeurd, schoon zij somtijds magtiger vijanden tegen
gehad hebben. Integendeel 't geen
kobbecbt, toen hij 'thadt, niet bcwaarcn kon, wist zijn stief-:

10*

-ocr page 76-

ί 76 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—willen, dal hij dadelijk ιλάάυ F^ laander en, anderen, dat bij naar zijn schoonvader in
Saksen vluglte (1).

Richilde had zich ondertusschen dc afwezigheid van roeert ten nutte gemaakt, en
de landen , hem door
boudewun V afgestaan, in bezit genomen. Hare eigendunkclyk-
heid, wreedheid en hoogmoed, maakten haar echter derwijze gehaat bij de Vlaamsche
Edelen, dat deze
robert de Fries uilnoodigden, de wapenen tegen Richilde op te vat-
ten , met belofte hem te zullen ondersteunen.
Robert kwam hierop te Gent en stelde
zicli aan het hoofd der misnoegden.
Richilde vond steun bij filips van Frankrijk,
en de toorts des burgerkrijgs was in Flaanderen ontstoken, doch werd spoedig
J072 uitgebluscht in den gedenlovaardigen slag van
Cassel, Avaar robert op den
Koning van
Frankrijk de zege behaalde, doch zijn neef arptout sneuvelde (2).
Filips werd genoodzaakt den overwinnaar het leen van Vlaanderen op te dragen, dat
door den dood des jeugdigen Graafs was opengevallen , en Avaarop nu
robert aanspraak
kondo maken, zonder eigenlijk de regten van
rigiiilde's tweeden zoon te krenken,
dewijl de broeder-opvolging nog geen regt was (3),
Robert, in bet bezit van FlaaU'
deren, zond thans ook gezanten naar Keizer iiendrik IV, om hem hulde te bewijzen voor
liet land van
Aalst, de vier Ambachten en TV ester-Zeeland (4).

Middelerwijl had Hertog godfried geheel Rolland aan zich onderworpen; bij do

20071 diederik, (ocn liij 't kwijl was, Aveder to krijgen. MaarROBitEcnis linrt liong over Vlaan-
deren,
zijn Avicg cn bakermat. Om dat te winnen, schoon hij 't plegtiglijk Iiad afniezwooren,
was hi] een
alexandek , om Holland te verdedigen, een Robbert Leverworst. Zoo veel verschilt
het, geregeerd te Avorden door Inborelingen, of door Vreemden, die, veelal elders een trelipleisler
hebben."
Bilderdijk daarentegen schrijft den onspoed van kobertdaaraan toe, dat de »Hollanders
zoo weinig met zijne regering verkulscht waren, dat zij het ruim zoo aanzienlijk voor zich rekenden,
onmidtlelijk onder den Hertog van
Lotharingen, den zoon van Graaf diederiks bondgenoot te
staan, dan onder een Vlaming, wien zij verachtten, en in geene opzichten een goed hart konden
toedragen. Zi] deden dos eenen geringen tegenweer of onderwierpen zich als van zclven." D. II. bl.
2ΰ.

(1) Κι,υιτ, Jlist. Grit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 86.

(2) Chron. Egmond. apud kluit, Ilist. Crit. T. I. F. I. p. 54. BIeuerus, Jnnal. Flandr. Lib.
III. ρ. 27—2S. Verg. hutdecoper op melis stoke, D. I. bl.276. Kiunin 1. c.T. I. P.II. ρ, 87,88.

(3) Zie hiervoor, bl. 73; cn dilderuijk , I). II. W. 30, 31.

(4) Kluit in I. c. p. 88, 195. In bet verhaal der Vlaamsche geschillen hebben wij klcit ,
Jlisè Crtf. dom. T. I. P. I. p. 54. P. II. p. 81—88, gevolgd. Alles hangt dan beter te zamen,
hetgeen ook door
bilderdijk (D. 11. bl. 31) erkend wordt, ofschoon hij echter wagekaar blijft
volgen.

-ocr page 77-

DES VADERLANDS. D ! · 568

West-Friezen alleen ontmoette hij ernstigen tegenstand (1). Negen AYeken achtereen 1010—
hielden zij hem in
Alkmaar belegerd, en hij was bijna tot het uiterste gebragt, toen
Bisschop WILLEM hem ontzette. Het verlies van eeni'ge duizenden belegeraars had der
West-Friézeft magt gebroken, en ook zij moesten voor de zegevierende ATapenen des
Hertogs bukken, die nu, als Leenman des Utrechtschen Bisschops, over
Holland het
gebied voerde (2). Men beschouwde hem niettemin als eenen geweldenaar, die, om
zich tegen de landzalen, zoo Avel als tegen de aanslagen van
robert de Fries te ver-
zekeren, een sterk slot aan de
F^liet bouwde, waaruit de stad Delft ontsproten is (3).
Niet ongegrond was 'sHertogs vrees voor de lagen zijner vijanden. Toen hij met roerri
bedekt, van den krijgstogt
'm Duits chlahd, ten behoeve van Keizer Hendrik IV gevoerd,
in zijne staten was teruggekeerd , werd hem te of, volgens anderen ,
ie Antiverpen,
op het geheim gemak, van onderen eene gevaarlijke wonde toegebragt, aan welke hij 107(j
weinig dagen later te i/irecAi overleed. Men vermoedt, dat de sluipmoordenaar een
huurhng van
robert de Fries, of van den jongen Graaf dirk geweest is (4). En in-
derdaad, niemand konde uit dezen moord meer voordeel trekken, dan hij wiens heer-

(1) Kluit, Uist. Grit. Com. Τ. L Ρ. I. ρ. 52 (72) heeft aangemerkt, dat de woorden ulterio-
res Fresones
in het Chron. Egmond, p. 54, en bij πεοα , ρ. 131, niet de Friezen aan
gene, maar aan deze zijde van het Flie beteekencn. Alzoo vervalt het verhaal van godtrieds logt
naar en zijne \eroverinjj van het tegenwoordig
Friesland, door scnoxAKCS, Fr. Ilist, bl, Ö0, en
anderen verhaald.
Melis stoke noemt echter ook deze Friezen » Oest Vresen." B. I. hl. 137.
En de Cron.
de Hollant Lij matthaeds, Analcct. Té V. p. 531 zegt, dat godfbied Oosl- en
West-Friesland aan zich onderwierp.

(2) Melis stoke, B. L bl. 13G. J, α leydis, Lib. XIV. c. 2. De beka , p.42. ΙΐΕΟΑ,ρ. 131.

(3) Heda, ρ. 131. en de.Aant. van BUcnELiüs, p. 134. Cron. de Hollant, apud mattiiaeüm,
Anal, in 1. c. p. 531. liet Chron. Egmond, melis stoke en de beka, weten van deze stich-
ting niets. Hun slilzwijgen is echter geene genoegzame reden, om coDrniED niet voor den grond-
legger van
Delft te houden. 3) Men zou met gelijke bondigheid kunnen besluiten," zegt de ge-
leerde en geestige
van rdijn, »dat Delft dan van niemand tot een stad is gebouwd, dewijl zij
(de genoemde oude kronijkschrijvers) niemand voor den stigicr opgeven: ten waar dat ze
Delft
al te jong wilden maken" Aant. op Bat, Sacra. 1). II. bl. 11.

(4) Lambert scnafnabüeg. p. 404. Deze echter verhaalt, dat de Hertog door een der schild-
wachten in den buik gewond werd, toen hij, om aan eene behoefte der natuur te voldoen, op
zekeren nacht was opgestaan.
Sigebertüs gesiblab. p. 842. Chron, Egmond benevens de aanmer-
kingen van
kluit, Eist. Grit. Com. Τ. I. Ρ, I. ρ. 56—59. Melis stoke, Β. L bl. 137. Hdv-
decoper wil in eene breede aant. D. I. bl. 290, het jaar van godfrieds dood op 1075 bepaald heb-
ben
j doch kluit, in 1. c. N. 73, § 5 toont overtuigend aan, dat het in 1076 zijn moet. Heda,

-ocr page 78-

ί 78 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

II

1010—schappij in de magt des Vreeradeliiigs gevallen nas (1). Doch schuldig of onschuldig,
1 lOSo jjg dood van den dapperen en vermögenden goderied van Lotharingen baande Graaf

DIRK den weg tot de herstelling ia zijn gebied (2).

Kiet minder bevorderlijk lot dit doel was het overlijden van Bisschop wiLLEm van Utrecht,
welke slechts twee maanden zijnen Leenman godfrxed overleefde. Met hem toch nam
ook die geweldige tegenpartij een einde, welke zich te zijnen behoeve gevormd,
en den vader en oom des gevlugten Graafs zoo veel leeds berokkend had. Ter bescher^
ming van
Merweda tegen de Vlamingen , en ter dekking van den IJssel, waren door
I hem aan den mond dier rivier, de grondslagen tot een slot gelegd, dat door zijnen op-

volger, KOENRAAD , vollooid en met eene sterké bezetting voorzien werd (3). De storm ,
welken deze Bisschop
νλϊ Vlaanderen to gemoet zag, slak spoedig op. Ίχο-άέάύ de Fries,
door den vrede met Richilde in slaat gesteld, de belangen van zijnen stiefzoon ernstig
te beharligen, bragt, met behulp van zijnen zwager, \
yillem den Veroveraar, Koning
■van Engeland, eene aanzienlijke vloot bijeen. Met deze trok Graaf dirk op ter bestorming
van het slot
IJsselmonde, waarvan do bemagliging zgns Graafschaps geheel afhing,
doch ontmoette op de
Maas of Merwe de Ulrechlsche vloot, om hem den doorlogtder-
waarts te betwisten. Lang en hevig werd gestreden, eer zich voor Graaf
dirk deover-
ivinning verklaarde, die door het bloed van vele Stich tscho Ilidders en Edelen bezegeld
was.
Dirk spoedde zich nu naar IJsselmonde, waar binnen koenraad zich met eene
1070 sterke bezelting bevond. Zeslien dagen werd het wel versterkte slot met gelijke hard-
nekkigheid en moed aangevallen als verdedigd. De voorburg en de torens waren reeds
voor de zware steenen uit de blijden der belegeraars bezweken, en vele hunner dappere
verdedigers door de schichten der geoefende Vlaamsche boogschutters gesneuveld,
toen het slot eindelijk in brand geschoten werd. Bisschop
koenraa.d hierdoor tot het
uiterste gebragt, moest tol de overgave der geteisterde vesting besluiten. Hij bedong
voor zich en de zijnen vrijen uitlogt
ίχάάχ Utrecht, en beloofde, Graaf dirk het bezit van
Holland niet meer te zullen betwisten. Anderen verhalen, dat hij in eenen uitval gevan-
gen genomen, en onder de genoemde belofte, is ontslagen geworden. Het slot werd

p, 131 en de Aant. van BrcuEiiis, p, 184. Voljjcns de Oude Holl. Div. Kron. Avcrd cod-
FRiED te Antiocrpcn gewond, en vau daar naar Maastricht gevoerd. Negende Div. c. 9. Bi|
τ.
goutuoeven , bl. 203.

(1) J. DOÜSAE {Filii) Holland. Jnnal. Lib. X. p. 498!

(2) Lambert, scuafnabürc. p. 404, getuigt, dat godiried, kort van geslaUe en gebogclield, alle
andere voi'sten zijns (ijds in voorzigliglieid, beleid en moed overtrofj en dat geen hunner met hem
in magt van rijkdommen en dappere krijgsbenden kende wedijveren.

(3) Melis sioke , B. II. bl. 348. De beka , p. 42. Heda , p. 137-

-ocr page 79-

DES VADERLANDS. D ! · 79

met den grond gelijk gemaakt, en men wil, dat de plaals waar hel eenmaal slond, terlOlO—
herinnering van het geweldig bestormen, de
stormpolcler genoemd Averd (1).

Zegepralend trok de jeugdige overwinnaar naar Holland, waar hij juichende ontvan-
gen Λverd. Spoedig zag hij zich in zijn vaderlijk gebied hersteld, en regeerde in rust
en vrede (2). Latere Schrijvers echter spreken nog van eenen krijgstogt tegen de Frie-
zen (3), hetgeen door sommigen ontkend (4), en door eenigen in twijfel getrokken
wordt (q), ter\YijI, naar het gevoelen van anderen, er geene voldoende redenen beslaan,
dien togt tegen te spreken, dewijl in het verhaal daarvan niels gevonden wordt, dat met
het beloop der geschiedenissen van dien tijd strijdig is; en er ook nicis van belang tegen
wordt ingebragt (6). Door de nevelen, Arelke de oude geschiedenis vanbedek-
ken, is het dikwerf moeijelijk een straal van licht op te vangen. Het blijkt inlusschen,
dat Keizer
hekdkik iV, eenen Markgraaf egbert van Saksen, daarna zekerenothelrip
van Godesheim en eindelijk Bisschop koenraad van Ulrecht, met die Graafschappen
in
Friesland beleend had , op welke de Graven van Holland aanspraak maakten (7).
Het is waar, men heeft dezen Graven alle regt op
Friesland, zoo λυοΙ aan deze als aan
gene zijde van het J^lie ontzegd. Indien echter hunne aanspraken zoo geheel uit de
lucht gegrepen waren, hoe zouden de vrijheidlievende Friezen, ook in Oojie/'^o en
Westergo er ooit toe gekomen zijn, al Avare het huns ondanks, hen nu en dan als
hunne Heeren te huldigen (8) ? Hun regt op een gedeelte althans, van
Friesland tus-

(!) Chron. Egmond. apud klüit, ï. L P. L p. 59—61. Melis stoke, B. Π. LI. 348, 349.
De'beka, p. 43. Heda, p. 137. De Klerk van de laage Landen, LI. 54—50. Het Oude
Goud. liron.
bl. 30. J)e Oude Holl. Ώίν. Krön. Tiende Dir. c. 6. Vasαουτποeven,W.265.
Υαλ loon, Aloude Holl. Hisl. D, II. bl. 353.

(2) Chroti. Egmond. apud kidix, T. I. P. I. p.-61. Melis stoke, B. Π. bl. 350.

(3) IIeda, p. 33S. De Oude Holl. Div. Kron. Tiende Div. c. 6. Yaiï goütiioevek , bl. 266.
J.
veldekaer, Chron. v. Holl. bl. 20. Het Oude Goud. Kron. bl. 38. E. behihga, Hist. v.
Oost-Friesl.
bl. Ü7. Schotanus, Fr. Hist. B. III. bl. 86, 87. Winsemius, Chron, v. Friesl
β. IV. bl. 126. Ubbo emmiüs, de Rer. Fris. Hist. Lib. VI. p. 96, 97.

(4) Bccuelics ad hedam, p. 138. Sckiverius, Chron. v. Holl. bl. 111.
Wagenaar , D. II. bl. 193.

(5) J. dorsa, Annal. Lib, VI. p. 144. J. dobsa {Filius), Annal. Lib. X. p. 483.

(6) F. SJOERDS, Fr. Jaarb. D. II. bl. 259 , 260.

(7) Heda, p. 138, 139. Analist. Saxo, ad ann 1075, bij vak icon, Alotide. Holl. Hist. ί).\\,
bl. 344. Groot Charterb. ν. Friesl. D. I, bl. 67.

(8) Zie de beoordeclinj van d. fockema's Schotsen van de Friesche Geschiedfnis/mdcFaderl.
Leiteroef,
voor 1842.

-ocr page 80-

ί 80 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1sehen het en de Lauwers schijnt onbetwistbaar, wanneer zij afstammen, gelijk

men met eenigen grond vermoedt, van dien Frieschen Graaf gerolf, welke in/i^ejier^o
goederen bezat (1). Zoo men dit mag aannemen, en Avij zien geene gegronde redenen,
om dit te betwisten, was er voorzeker niets natuurlijker, dan dat Graaf
dirk zich ook
van dit gedeelte des voorouderlijken gebieds trachtte meester te maken. Men verhaalt,
dat hij eerst de West-Friezen aanviel, welke hem, naar het schijnt, niet wilden erken-
nen , en op hen Iwee overwinningen behaalde. Na alles te vuur en te zwaard verwoest
te hebben, trok hij in den ongemeen feilen winter van duizend achtenzeventig, welke
tot het laatste van Lentemaand des volgenden jaars aanhield, over het ijs naar
Fries-
JÜ79 land beoosten hel Flie, Avaar men hem geene hulde doen, noch eed staven, maar
keizcrvrij zitten wilde. Hij zegevierde op eénen dag in twee moorddadige veldslagen,
en schrikkelijk was het lot, welk de verbolgen overwinnaar het gewest op zijnen door-
legt bereidde. Al Avat mannelijk was en boven de twaalf jaren oud, werd, zonder
genade, over de kling gejaagd en duizenden kwamen om in deze vrcesselijke slagting.
Vrouwen en kinderen werden gevangen weggesleept; vlekken, dorpenen gehuchten
aan de vlammen opgeofferd; geheel
Friesland tusschen de Läuwcrs en het Flie, was
een tooneel van verwoesting en moord. Te vergeefs verduurde de stad
Stavoren het
geweld eener belegering van drie weken; zij moest bukken, doch ontving vergiffenis op
voorwaarde, »dat de inwoners zich ootmoedig zouden onderwerpen, en veertig aan-
»zienlijken uit hun midden tot gijzelaars stellen; dat zij den Graaf als hunnen Heer
)) huldigen en hem eene aanzienlijke somme gelds tot brandschatting zouden betalen."
Nu deed de Graaf zijne plegtige intrede in de stad , doch bezoedelde zijne zegepraal
met het bloed der gevlugte West-Friezen en vreemde krijgsknechten, die niet in het
verdrag begrepen waren, en op zijn bevel onthoofd werden. Voorts werd hij in alle
plaatsen van
Friesland gehuldigd, naar de Germaansche wijze, op een schild op de
schouderen omgevoerd, en door het volk als Heer begroet (2).

Utregiit. Overijssel. Βαεντηβ. Het immer magiiger worden yan Holland, schrikte
de Bisschoppen van
Utrecht niet af, om steeds de vijandelijkheden te hervatten, welke
reeds zoovele stroomen bloeds gekost hadden. Geheel ongelijk aan hunne voorgangers,
die te midden van duizenden ontberingen en gevaren, het geloof onder woesie volksstam-
men verkondigden, waren zij door de vrome milddadigheid der Grooten aanmerkelijk
in gezag en rijkdom gestegen, en door hunnen invloed op de Keizers, zelve magtigo
gebieders geworden. Zij schroomden eindelijk niet, zich in openbaren oorlog tegen de
Vorsten te verzetten en de zaden van twist en oproer uit testrooijen, in plaats van vrede

(1) Zie liiervoor bi. 18, 21 , 22 (5).

(2) Zie de Schrijvers hiervoor, bl. 7Ü. Aant. i, G, Ί aangehaald.

-ocr page 81-

DES VADERLANDS. D ! · 572

Ic verkondigen en menschengeluk Ie bevorclerën (1). Bisschop adelbolb atüs een'der
.cersle Utrechtsche Kerkvoogden , Avelke zijne groolscbe bestemming verloochende, en niet
gelden den bisscboppelijken mantel vOor het harnas ,'den geestelijken herdersstaf voor
het krijgszwaard verwisselde. Uit edelen Friesehen bloede ontsproten , en gunsteling van
Keizer
Hendrik II, Avas hij door den invloed van dezen Vorst, uit het Luikscheklooster
Lobes, na aksfrid ten bisschoppelijken zetel van ZZirecAi verheven (2); Men roemt
iijne geleerdheid en zucht voor de letteren , door hem in onderscheidene geschriften , zoo
wel in gebonden als ongebonden stijl, bewezen (3). Niet minder wordt zijn ijver ter
bescherming en bevordering vg,n de belangen der Kerk geprezen, .welke men in die
dagen met godsvrucht pleeg te verwarren (4). Toorn en oploopendheid bestuurden on-
gelukkig zijne aangeboren heerschzucht, welke door doM^erheiling tot de bisschoppelijke
waardigheid , en het groot aanzien waarin hij ten hove verkeerde, steeds meer ontvonkt werd /
en hem van eenen priester des vredes tot eenen oorlogzuchtigen Vorst omschiep (5).
Gelijk zijn voorganger ANSFRiD, noemde hij zich niet slechts :
alleen door de genade Gods,
Bisschop ran Utrecht ^ maar ging verder dan deze, en het 'svas^zeker zijns ondanks, dat
hij zich niet inderdaad van alle wereldlijke gezag onafhankelijk maakte (6). Niet bij magte
zich tegen den Keizer te verzetten, bezigde hij diens invloed, om zichbij deHollandsche
Graven gevreesd te maken, wier aanwassend vermogen hem inde oogen schitterde (7). De
ongelukkige uitslag dezer poging zelfs toont ons, lot welk eene magt het bisdom was ge- 1018
siegen; ook verminderde deze teleurstelling in geenen deele de eerzucht des Bisschops (8).
Immers indien al de lijst van de Leenmannen der Utrechtsche Kerk, welke aan
adel-
BOLD wordt toegeschreven, de kenmerken van verdichting, althans van latere verval-

(1) Glasiüs, Gtsch. der Christ. Merk in Nederl. D. I, hl. 204.

(2) De bek.a, p. 37. IIeda, p. 107. Sigebertcs gembl. p. 826.

(S) Alpertcs, de Divers. Temp. Lib. II. c. 2, on de Schrijvers aangehaald 'm Batavia Sacra,
D. l. bl. 63ϋ—642, vergeleken met κοκ, Vaderl. Woordenh. D. I. bi. 283, 284-/waar men
cenige dezer scbriften, ofsclioon zonder gronden op Ie geven, in twijfel trekt, "Het leven van Kei-
zer
iieïïdrik II, aan adelbold toegeschreven, is opgenomen in leibbitz, Script. Rer. Brunsv.
T. I. p. 430.

" ■ ■ Λ'Ιί - .ici'üi. : ^ ,

(4) Heda, p. 109, Vita meikwerci, apud leibhitï^ T. I. p, 556,

(5) Uit het Vita meihwerci , p. 647, 551 enz, leeren wij, dat adelboid zich dikwerf onder het
gevolg des Keizers bevond. ' >

(6) Heda, p. 93, 111. ■ ' ' ' / =

(7) Verg. olasi'üs, t, a. ρ. p^ I, W. 207 , 208. , ' '· . ^

(8) Zie hiervoor, bl. 57-60. , · -

II. deel. ■ 11

-ocr page 82-

ί 573 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010— sehing met zich voert (1) , bewijst zij echter » dat men Tan de oudste lijden af hem
s trolsch genoeg geacht heeft, om de aanzienlijkste Nederlandsche Vorsten als zijne Leen-

mannen te durven aanmerken (2)»" Daar de krijg zijne eerzucht niet bevredigde, tracht-
te hij haar door het stichten van grootsche gebouwen te voldoen. De Kerk van
st. wal-
burg
in Tiel, door de Noormannen verwoest, Averd prachtig doorhem herbouwd, en
met een kapittel van Avereldiijke kanoniken voorzien (3). Vroeger had hij de St. Maar-
tenskerk te
Utrecht, door Bisschop balderik begonnen, voltooid (4); of, naar ande-
ren, het werk van zijnen voorganger vernietigd, en het tempelgebouw van den grond
af opgehaald
(5). De inwijding dezer kerk werd opgeluisterd door de tegenwoor-
digheid van Keizer
Hendrik II en twaalf Bisschoppen met een schitterenden stoet van
1023 Ridders , Edelen en Geestelijken (6). Bij deze plegtigheid beschonk de Vorst het ütrechtsche
bisdom met het graafschap i7reni/te, en deze gift werd door zijnen opvolger,
koesraad Π,
1025? bekrachtigd (7). Ook in dezen Keizer vond adelbolb een grooten begunstiger, in
wiens bijzondere vriendschap hij deelde, en die de ütrechtsche Kerk in het bezit van
Teisterhand bevestigde (8). Na een onrustig bestier van omtrent achttien jaren over-
27 van leed
adelbold , avelke door eenigen, wegens den ijver waarmede hij de belangen der
nmnd voorgestaan, onder het getal der Heiligen is opgenomen (9).

1027 Do Terschillende gevoelens der Ütrechtsche Geestelijkheid bij de verkiezing van eenen
nieuwen Bisschop, voerden Keizer
koenraad II ïivt^r Utrecht, om de hieruit voortsprui-
tende geschillen tc bemiddelen, en schandelijke tooneelen te voorkomen. Te vergeefs
trachtte hy de gemoederen ie vereenigea; doch eindelijk besloot het Kapittel aan hem
de keuze over te laten. Juist op dit oogenblik, brengt
beritoi-f of bernold , do Priester van

(1) Zie hiervoor, bl. 60. Verg. suchel. ad bedam', p. 117, en vau leeüweh, in Chron. Tiel.
p. 94-98.

(2) Glasiüs, Gesch. d. Christ. Kerk in Nedcrl D. I. bl. 211. , .

(3) ïïeda , p. 110. i

(4) Dk beka , p. 38.

(5) IIeda, p. 110.

(6) De beka, p. 33. IIeda, p. 110. Chron. Tiel. p. 99.

(7) Heda, p. 112. Volgens liet Chron. Tiel. p. 99, zou hEixdrie Π in Utrecht overleden zijn.

(8) Heda, p. 114. ; . „i . f

(9) Bat. Sacra, D. I. bl. Θ42. ίί^ί Chron. Egmond. apad κιυιτ, Jlist. Crit.Com. T, P. I.
p. 45.
De beka, p. 38. Chron. Tiel. p. 100, en J. a. leydis, Lih. IX. e. 13, plaatsen het sterf-
jaar van
adelbold in 1027. De Oude Holl. Div. Kron,, zevende Dlv.' t.' 17; 'stelt zijn overlijilen
een jaar vroeger; en
heda, p. 110, een jaar later. -^''i · - ! > rii ; m ·; j

; !· . ' " |··ί i

-ocr page 83-

DES VADERIANDS/

Oosterbeek bij Arnhem, hem de blijde boodschap , dat de Keizerin gisela. , -welke men 1010-,^
Ïildaar, wegens haren hoogst zwangeren slaat, had achtergelaten, van eenen zoon verlost
is; eJi de dankbaar verheugde Vorst plaatst onmiddellijk den gelukkigen bode, door
het óverreiken van ring en staf, op den zetel
Tan Utrecht (1). Het was gebruikelijk
■bij den dood van eenen bisschoppelijken leenman, zijn ring en staf den vorstelijkenleen-
heer te overhandigen, welke deze eerteekenen den nieuw gekozen Bisschop over-
gaf, ten bewijze dat hij, als leenheer, de bezitting zijner leenen aan hem toevertrouwde.
De ring was het teeken van het huwelijk met de Kerk; de staf dat der herderlijke re-
gering. De Bisschop, op deze wijze door den Vorst beleend, werd vervolgens door den
Aartsbisschop , onder oplegging der handen,
in zijne geestelijke dienst gewijd (2). Ber-
sULF was de hooge onderscheiding, hem ten deel gevallen, niet onwaardig. Reeds
vroeger moet hij een man van aanzien in de Kerk geweest zijn, dewijl hg tegenwoordig
was op de Kerkvergadering te
Frankfort in het jaar duizend vijf en twintig (3). Hij wordt
als een man van kennis en wijsheid afgeschetst, die in den aanvang zijner regering, zich
aan het gedrag zijner voorgangers scheen te spiegelen, ep zich meer
ansfrid dan adelr-
BOLD ten voorbeeld koos, overtuigd, dat de Kerk meer voordeel trekt uil den vrede, dan
door het zwaard. Hij bevestigde althans spoedig het vredesverdrag tusschen
adelbold
en DiKK III gesloten, en wijdde de eerste jaren zijns bestuurs aan de verbetering der uiter-
lijke Godsvereering, en de verrijking van het bisdom (4). In
Utrecht zelf stichtte hij
de St. Jans- en St. Pieterskerken, welke hij met kapittels van kanoniken voorzag. De
St. Lebuinus kerk te
Deventer werd door hem hernieuwd, en met de kerk te Zwolle
beschonken.; ook wil men, ofschoon dit door anderen betwijfeld wordt, dat hij een ge-
deelte der kanoniken van
St. Sahators kapittel derwaarts verplaatst heeft (5). Hijbragt
de abdij, door
aissfrid Ie Hohorst gesticht, binnen Utrecht (6), en wijdde hare kerk
aan den H,
paulus , vanwaar zij sedert den naam van St. Paulus-abdij gedragen heeft (7),
Daarenboven herstelde hij, door het geheele bisdom, de bouwvallige kerken en rigtte
in vele plaatsen nieuwe op (8). Evenzeer beijverde hij zich , ora de inkomsten van hel

(1) De beka , p. 39. Heda, p. 118.

(2) Bat. Sacra, D. 1. bi. 658. (2). Via mieris, Bisschop. Munten, bi. 133.

(3) Bat. Sacra, D. I. bl. 651.

(4) De beka, p. 39, ,

(5) De bera, ρ. 40. Heda, ρ. 118. Bat. Sacra, D. I. W. 652, 659. a

(6) Zie hiervoor, W. 38.

(7) De bera en πεοα in 1. c. Chron. Tiel. p. 104.

(8) Bat. Sacra, D. I. bl. 051. ■

•r

11 *

-ocr page 84-

ί 84 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010— Λίβ/ιί door giften en gaven van anderen te verrijken, en bediende zich hiertoe uitmuntend van
zijnen invloed bij de Keizerin-weduwe
gisela, welke thans als voogdesse van haren on-
mondigcn zoon,
Hendrik III, het Rijk bestierde. Op naam van den jongen Vorst wer-
den hem do uitgebreide bezittingen
üphelte, Witthelte mPithelo [Uffelte,PFittelte,
en Peelo) in Drenthe, benevens andere goederen, wier hgging tot heden geheel on-
bekend is, geschonken, doch welke zekere
ïlffo en diens broeder in eigendom be-
zeten, maar >vegens ongehoorzaamheid of wederspannigheid tégen het Rijk , verbeurd
1040 hadden
(1). Belangrijker Avas eene andere gift, ten zelfden jare en dage verleend, en
Avelke later tot de hevigste geschillen en bloedigste oorlogen heeft aanleiding gegeven.
Hendrik erkent in den giftbrief, dat hij aan de kerk van den Heiligen μχκ&ύέ^ te Utrecht,
in Avelke de ingewanden van zijnen vader koehraad II begraven waren,» zoodanig land-
goed
[tale praedium) schonk, als hij bezat in de villa (hoQ\e, huis, slad?), Gronin-
gen
genaamd, gelegen in het graafschap Drenthe, met al de daartoe behoorende er-
ven , gronden en gebouwen, lijfeigenen, bebouwde en braak liggende akkers, weiden ,
wateren en afwateringen, visscherijen, wegen en paden, benevens alle inkomsten,
welke thans of in vervolg van tijd, daaruit getrokken werden." Daarenboven, en hierin
bestond het moer belangrijke dezer schenking, werd de Ütrechtsche Kerk begiftigd » met
de gansche regterlijke magt in burgerlijke en halszaken binnen den omtrek van dit
landgoed
[praedium), benevens het regt, om geld te slaan en tollen te heiFen." En
opdat »Keizer, Koning, Bisschop noch openbaar Ontvänger, zich immer zou verstouten,
op deze Koninklijke schenking cenigo inbreuk te maken," werd de giftbrief door den
Vorst eigenhandig onderteekend, en het gouden zegel er aangehecht (2). Men wil,
dat het geschonken landgoed niet anders kan geweest zijn
AanDrentherwolde^i^e Woudstreek
in Drenthe,
naderhand Ghoe en, Wold, of het Goo' en Woldregt, later alleen het
Goor egt genoemd, Avaartoe ook de kleine landstreek Selioert behoord heeft (3).f Minder
eenstemmig wordt gedacht over het regt, dat de Bisschoppen van i7irec/<i door dezen
giftbrief op het wereldlijk gebièd der stad
Groningen zouden verkregen hebben, de-
Avijl eenigen beweren, dat het
Gooregt alleen in deze schenking begrepen was, en de
Ütrechtsche Kerkvoogden alzoo nimmer, naar regten, aanspraak gehad hebben op dat
gezag, welk zij zich als Graaf-Bisschoppen van
Drenthe, bij herhaling op Groningen,

(1) Zie de {giftbrieven bij ueda, p. 120, 121. Verg. magnin, Oversigt van hef bestuur in
Drenthe,
St. I. 1)1. 122—132, Picard vermoedt, dal vele goederen, tusschen de JEews eii de
Lauw ers, mede tot het graafschap van ulffo behoord hebben, Chron. v. Drenthe, bl, 172, 173.

(2) Heda, p. 121—123.

(3) Maghim, t. a. p. bl. 137, 138.

-ocr page 85-

DES vaderlands. 85

avaar zij cenen Burggraaf hielden, aangematigd hebben (1). 'Zes jaren later slond uen-1010—

' 1 Aßr*

»rik den reeds zoo hoog begunstigden Bisschop, bij eenen open brief, het "graafschap '
in of over Drenthe af, welk door het overlijden van οοζει/Οττ^ Hertog van Lotharin-
gen
en Graaf van Drenthe , te zijner beschikking gekomen of aan het Rijk vervallen io46
,was (2). Hierdoor werd de gift of toezegging van Keizer Hendrik ii, in duizend vier
en twintig aan de kerk van i7/rec/ti gedaan j bevestigd, en hare Bisschoppen , ten eeuwi-
gen dage »in het bezit van dat Graafschap gesteld met zulk eene uitgestrekte magt,
dat noch Graaf, noch eenig ander meerder pi minder persoon, aldaar eenig gezag of
bewind zou voeren, zonder bewilliging van den Bisschop, aan wien de Vorst alle in-
komsten en voordeelen , door de Keizers lot nu toe uit ijrewi/ie genoten, overdroeg (3)."
Daar deze giftbrief evenwel geene eigenlijke overdragt van het Keizerlijk gezag, noch
van de regten des Duitschen Rijks in en op Drenthe bevat, en het ook niet te voor-
onderstellen is, dat hendrik iii bedoeld heeft, dit landschap zelf geheel weg te schen-
ken of van het Rijk af te scheuren, zoo vermoedt men, dat alleen de bediening- van
Graaf van Drenthe,
zonder meer, aan de Bisschoppen van Utrecht is gegeven, en
dat deze Kerkvoogden, injmers in de eerste lijden, geene vrye Heeren van dat gewest,
maar slechts Keizerlijke Ambtenaren of Stedehouders geweest zijn, die gelijk everhard ,
balderik, temmo, gozelijn
en audcrcn, welke vroeger als Graven van Drenthe voor-
komen, aan de wetten des Ryks en aan do Keizers onderworpen waren. Zij behoef-
den slechts niet inkomsten des graafschaps in de Keizerlijke schatkist to storten,
en vereenigden met het wereldlijke Jevens het geestelijk bestuur over dat gewest. In
vervolg van lijd echter gedroegéil zij zich,,op grond yari dezen giftbrief, aJs onafhan-
helijke
Heeren of Graven van Drenthe, en bekommerden zich even weinig als de Gra-
ven van Holland en andere Nederlandsche Leenmannen des Rijks, om den Keizer en
zyne regten (4). ^ ^ . ^^^^ ^^ , ,

De milddadigheid van hebdrik beperkte zich niet bij deze giften. In hetzelfde jaar
beschonk hij bernulf met al wat de Keizer in Deventer bezat, benevens het graafschap

---.;■ i /.-.-■V·,; 11 m\T ; '

(1) Uuno EMMics, dc Jgro Fris. inter Lavic. et Amas, p. 19 en de lier. Fris. Eist. Z/Z». VI.
ρ. UI, 92, betwist met
m. altisg, Notit. Germ. Infcr. P. II. p. 183, het regt der Bissclioppen
op de slad
Groningen. Hoewel dit regt, onzes inziens, op betere gronden verdedigd wordt door
A. MATTDAEUs,
in Notis ad Anoiiym. de Reb.}U.Ilraj. γ, ik, vas rhijm ih Aanteekeningen
op de Kerkl. Oudh.v. Groningen,
W. 37, enMAGNirr, t. a. p, bl. 140—155, blijft (ocli de zaak nog
steeds eenigzïns duister.
Lülofs, Kort overzigt v. d. Gesih."l N^^derl. I^. I hl' 7ΰ. Verg.
kok, Faderl. Woordenb. D. VI. bi. 490.

(2) heda, p. 124.

(3) Verg. MAGRiN, t. a. p. LI. 155—158.

(4) MagriK; t. a. p. bl, 15S; 159, IGO.

-ocr page 86-

ί 577 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—in Hameland (1). Reeds vroeger was Deventer gelijk Drenthe, aan het Utrechtsche
^^^^ bisdom afgestaan (2); doch in die lijden van onrust en Terwarring, in welke zoo dik-
werf den bezitter hot regt van eigendom betwist werd, was het noodzakelijk en gebrui-
kelijk , gedano giften door opene brieven nader te bevestigen, die dikwijls in dezelfde
bewoordingen als de giftbrief waren opgesteld, en zonder welke niemand gerekend werd ,
met grond , op eenig hem geschonken goed of voorregt, aanspraak te kunnen maken (3).
Ook bijzondere personen bleven niet in gebreken, hunne godsdienstigheid door geschen-
ken aan de Utrechtsche kerk te bewijzen. Van zekeren ridder
adolf ontving zij Goor
met al de daarbij behoorende landgoederen (4); en bertda , eene aanzienlijke vrouw, droeg
zich zelve met haar gezin aan
st. maarten op (5). Door zulk eene opdragt verbond
men zich, eene jaarlijksche schatting aan zoodanig eene kerk op te brengen; en ofschoon
anderen bij dergelijke toewijding, zich voor altijd eenen ketting om den arm lieten sme-
den, en zich voor slaven van de Moedor Gods verklaarden , bedingt
bertha daarentegen wel
uitdrukkelijk, »dat zij en hare nakomelingen vrije lieden zuUen blijven, en tot geene
dienstbaarheid verpligt zijn (6)."

Hebzucht wordt gewoonlijk door datgeen aangekweekt, wat haar moest bevredigen.
Moedig door de gunstbewijzen der Keizers, en begeerlijker geworden door zoo vele rijke
fichenkingen, hernieuwde thans de voorheen nederige en vredelievende Kerkvoogd de
eischen van zynen voorganger op
Holland. Ongetwijfeld op zijn aanzoek, en zeker te
1046en behoeve, werd de tweejarige wisselvolle krijg gevoerd, welke ten voordeele van

1047 den Hollandschen Graaf eindigde (7). Bernulf zelf nam geen openlijk deel aan dezen
oorlog, uit vrees, naar men gist, dat zgne landen, nabij do Hollandsche grenzen gele-

(1) Zie den giftbrief bij heda, p. 123. Pontanus, Hist. Gelr. Lih. V. p. 81. Revius, Da-
ventr. illiistr. Lih.
I. p. 20. Dómbar, Kerk- en WereldL Deventer, D. I. B. IV. bl. 443. Van
KiEuis, D. Γ. bl. 64, en met geleerde aant. bij bondam, Charterb. ν. Gelderl. St. I. bl. 115.
Over de \ernioedelijkc ligging van
Hameland, zie liiervoor, bl. 45.

(2) Deventer door Koning zwESTinotcn in 893; Drenthe door Hendrik II in 1024. Zie heda,
p. 63. p. 112.

(3) Bohdah, Charterb. t. Gelderl. St. I. bl. 86 (a).

(4) Den giftbrief deelt jnjcueliüs mede, ad hedam, p. 127, en hij is vertaald opgenomen in Bat,
/Sacm, D. I. bl. 653. .....'

(5) Heda, p. 118. .

(6) BDcnEtiüs ad hedam, p. 126. . ^ .··

(7) Zie hiervoor, bl. 67. . · ^ ' ■ ' ^ ■·

-ocr page 87-

DES VADERLANDS. D ! · 87

gen , het eerst aan de wraak des vijands bloot stonden, indien de togt ongelukkig af-1010—
liep (1). Hij wordt echter genoemd onder de Bisschoppen, welke het daaraan Tolgend
jaar
Dordrecht en het land Jlierwerfe aan zich onderwierpen j tot dat zij er door Hertog
godfried van Lotharingen uitgedreven werden (2). Bebnulf liet nu zijne eischenop
Holland rusten, en besteedde den overigen tyd zijns bestuurs, tot het stichten en vol-
loogen van geestelijke gebouwen. Zeven en twintig jaren voerde hij den herdersstaf,
en daar hij in den reuk van heiligheid overleed, werd zgne grafplaats in de St. Pie- jy γ^,ι
terskerk te i7irec/ii, weldra door wonderteekenen berucht, en eeuwen lang door
ren van bedevaartgangers bezocht (3). 1054

" Geweldiger, krijgszuchtiger en overmoediger van aard was Willem , die thans ten
bisschoppelijken zetel van
Utrecht werd verheven. Steeds vlammende op de uitbreiding
xijner staten, versmaadde hij geene middelen, welke tot dat doel konden geleiden, en
Holland smaakte de wrange vruchten zijner heerschzucht en invloed ten hove (4). Vóór
dat hij echter zelf het oorlogszwaard ter behartiging zijner belangen tegen dat gewest
aangordde, trok hy , vergezeld door de Bisschoppen
Siegfried Tan Mentz, ουκτπΕΚ
van Barnherg en οττο van Regenshurg met een aanzienlijk gevolg van Ridders,
Edelen en knechten naar het Heilige Land (5). Het bestuur van het ^iic/ti zal hij waar-
schijnlijk gedurende zijne afwezigheid, aan de verschillende kapittels', of aan eeiien
Wij-bisschop, onder bescherming zijner zuster
adelheide , hebben toevertrouwd (6). On-
gelukkig was de togt. De omzervende Arabieren, uitgelokt door do gouden en zilve-
ren sieraden der bedevaartgangers, overvielen hen en bragten een aantal om het leven.
Bisschop WILLEM zelf Averd deerlijk gewond, en bijna naakt uitgeschud op het veld
achtergelaten. De overigen redden en verdedigden zich op een kasteel, tot dat het hun
voor eene groote som gelds gelukte, den Hertog van
Ramula te bewegen, hen naar
Jeruzalem en van daar naar hunne schepen te geleiden. Van de zeven duizend bede-
vaartgangers kwamen slechts twee duizend met Bisschop
willem behouden terug (7).

(1) GLASits, GescÄ. d. Christ. Kerk in If^eäerl. D. L tl. 21Ö.

(2) Zie liiervoor, W. 69. ι " ' - .

^ ' ' ü'N) MO i(i. ds U"

(3) De beka, p. 40. Heda, p. 118. Verg. Bah Sacra, D. L M. 051, 655—657.

(4) Zie hiervoor, R 70. ^^ r ,

(5) Chron. Affligeniicnse apud dedam, ρ. 132. Labb. scHafhab, ρ. 332. : r . ^^

r6) GtASiüs, Geseh. d. Christ. Kerk in Nederl. D. L hl. 223. „ · i ,

(7) Lambertus scnafkabceg. p. 332—33$., j. Mawarbs scotvs ^in PisïoBii Scriptf Rer. Genn.
ï. I. p. 651, 652. Magn. Chron. Belg, p'. 126.''

-ocr page 88-

ί 88 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010— Niet aJleen deelde de Ulrechlsehe Kerkvoogd in de sunst des Keizers, door wiens

lOiio ■ O σ

beschikking hij thans Holland tot een achterleen Tan het Sticht vernederde (1),
maar tevens genoot hij; de achting van Paus gregoriüs VII, ^velke hem zijn mede-

1075 hroeder noemt in eene Bulle , wegens een geschil met den Bisschop van Noyon,
ten voordeelo van Willem uitgevaardigd (2). De Utreehtsche Bisschoppen hadden
sinds ongeveer lAvee eeuwen, de inkomsten der
st. .domatiaaks kerk te ^rii^^e, tol
onderhoud hunner kanoniken genoten. R
oboth , Bisschop van iV^oyon en Z^ooï'ni'/ï, schont
het voor eene ongerijmde en onbillijke zaak gehouden Ie hebbenj dat eene Kerk, in
iyn bisdom gelegen, aan eenen vreemden Bisschop zou toebehooren; hij trok haar al'
thans aan zich,
Willem bragt hierover zijne klagte in bij den Paus, op wiens aanma-
ning de zaak in eene groote kerkvergadering bepleit, en ten gunste van den aanklager
beslist Averd (3). Dit belette echter niet, dat
wi^lem , door staatkunde, "gekrenkte eer-
zucht en eigenbelang aangedreven , de regten zijns Keizerlijken Aveldoeners en Avettigen
Meesters tegen den overmoed van den geweldigen Paus hardnekkig verdedigde, eii
gelijk de meeste Duitsche Bisschoppen van dien tijd, den dond<;r des Vatikaans durfde
trotseren. j GaiEGOiuus had zich_ dc voltooijiug van het stoute ontwerp len doel gesteld,
de Kerk en geestelijkheid aan het gezag der Vorsten te onttrekken, en aan de eigendun-
kelijke raagt der Pausen Ie onderwerpen. Dit plan had ongetwijfeld van de zijde der
geestelijken geenszins zoo vele tegenkantingen ontmoet, indien niet de Paus zich mej
zoo veel drift en hevigheid tegen eenige heerschende gebreken in de Kerk verzet had,
hetgeen de Duitsche.Bisschoppen in het bijzonder, bevreesd maakte voor inkrimping van
bun gezag, en vermindering hunner voorregten (4). Eene vergadering van wereld-
lijke en kerkelijke Grootenwerd
Worms bijeengeroepen , en onder de ^even en twin^
, lig Bisschoppen hier tegenwoordig, bevond zich pok
willem van Utrecht. De
Roomsche Kerkvoogdjwerd jvan Terscheidene wandaden belicht, en zijne verkies
zing onwettig verlflaard. De· Bisscl^oppen ymif^urzhtirg én
Met:? alleen maakten
eenige zwarigheid, om de afzetting van den Paus te onderteekenen. »Gij zijt dit ver-
pligl" riep
willem op hoogen loon uit, »indien gij uwen eed van Irouw, den Keizer
gezworen, niet wilt schenden." En hierop werd, onder genoegzaam algemeene goed-
keuring , het bevel ter verkiezing ,van penen niemven Paus uilgavaardigd.
Gregorius
bleef zijne tegenpartij niets schuldig. In de hevigste vervoering der wraak, slingerde
hij zijnen banbliksem op den Keizer en onderscheidene Bisschoppen, onder welke ook

(1) Zie hiervoor, bl. 75,

(2) Heda, p. 13a. ' " " ■ ·'■ ■

(3) Heda, in. 1. c. Bat. Sacra, D. II. bl. 7: :Jani. van vak ruijjv, bl. 14, 15.

(4) Verg. BosDEiH, Kerk, Gesch. D. IV. bl. 83—110.

-ocr page 89-

DES VADERLANDS. D ! · 89

die van Utrecht behoorde, en verklaarde hen vervallen van hunne waardigheden
Deze stoule daad bragt aller gemoederen in beweging, en de A\oede van Bisschop
atillem
kende gecne grenzen meer. Men wil, dat hij een openlijk beschuldigingsgeschrift tegen
den Paus heeft uitgegeven, hetgeen echler anderen betwisten (2). Meer zeker is het, dat hij
HENDRIK, Avelke te i/irecAi hel Paaschfeest vierde, versterkte en aanmoedigde het Pauselijk
banvonnis als krachteloos in den wind te slaan. Immers, schier eiken feestdag voor den *
Keizer predikende, voer hij hevig uit tegen
gkegoriüs , dien hij cenen meineedige , over-
speler en valschen Apostel noemde, welke door hem en de overige Bisschoppen, als den
Roomschen stoel geheel onwaardig, Avas afgezet en in den ban verklaard (3).
« Waarschijnlijk bevond zich de Keizer nog in
Otrecht toen Bisschop willem overleed. 107ö
Wat men verhaalt van hel berouw, dat deze Kerkvoogd over zijn gedrag tegen den Paus
zou getoond hebben, en van zijn schrikkelijk en Avanhopig einde, omniette spreken van
zijne verschijning na den dood (4), is mei te vele verdichtselen vermengd en Ie blijk-
baar door pausgezinde partijzucht verzonnen, om er eenig geloof aan te hech-
ten (5). Hij zou ook buiten het genot van de laatste vertroostingen der Kerk gestorvenen
zijn lijk , dewijl hij in den kerkdijken ban overleden was, zoo lang onbegraven zijn geble-
ven, tot dat hiertoe, uit vrees voor besmetting, door den Paus verlof gegeven werd (6).
Onze jaarboekschrijvers welen niets van dit alles.
De eeka integendeel zegt uitdrukke-
lijk, dat Bisschop
willem in den Ilecre ontslapen [requievit in Domino) en bij zijne
voorgangers in de Hoofdkerk te
Utrecht begraven is (7).

(1) LaMB. ScnArKAEUEG. p. 403, 404. SlGEDEIlTCS ge3idlac. p. 842.

(2) Buchelius ai bekam, ρ. 42, Bat, Sacra. D. II. bl. G. IIüydecoi-er op bielis stoke,
D. I. hl. 295.

(3) Lamb. schafmabrec. p. 405. AtinaUsta Saxo, apud eccabd, Corp. Jlist. medit aevi, T. I.
p. 533. Ilct is opmerkelijk, dat noch
de bera, noch iieda, noch cciiig ander onzer oudste jaar-
boekschrijvers, van WILLEMS worstelitig legen den Paus ecnig gewag maken. Zij wordt echter door
LAMDERTüs scDAFiiABBRGEKSis, ccn tijdgcnoot, cii door te veel andere Luilenlandsche schrijvers Le-
vestigd, om met
iiutdecoper te kunnen beweren » dat gedurende het leven van Bisschop willes,
gecne openlijke vijandschap tusschen uehdrik en gregorus geweest is." .^ant. op melis stoke ,
D. I. bl. 296.

(4) Lamdertes scuafnaiiurg. p. 405 j cn de schrijvers aangehaald in Bat. Sacra. Ώ. II. LI, 12,
benevens
van look, Aloude Holl. Hist. I). II. bl. 347.

(5) licciiELics ad bekam, ρ. 42. Van rhu», op de Bat. Sacra, D. II. LI. 12—15.

(R) Lamb. sciiafxabrrc. in I. c. Annalista Saxo, in 1. c.

(7) Chron. p. 42.

II. deel. 12

-ocr page 90-

ί 90 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

KoENRAAD van Zivaben volgde hem onmiddellijk op den bisschopszetel van C/irec/ii , en
tevens in zijne gehechtheid aan het Opperhoofd des Rijks,
zoo ^yeI als in ijver legen het Pau-
selijk geweld. Trouwens, hij was leermeester des Keizers geweest, door dezen tot
de bisschoppelijke waardigheid geroepen, en op dien lijd Kamerling van den Aartsbis-
schop van
Mentz, welke mede in het banvonnis van den Paus begrepen was (1). Ge-
voel van dankbaarheid, persoonlijke verpligling, zucht naar vermeerdering van gezag,
of welke andere inziglen en berekeningen hem, even als
ayillem , mogen gedwongen
hebben, do belangen des Keizers te omhelzen, hij spreidde, gelijk zijn voorganger, in
dit opzigt eenen moed ten toon, die bewondering verdient, en bewijst, dat hij zich
boven de vooroordeelen en de bekrompene denkwijze der eeuw Avist te verheffen (2).
Onverwrikt getrouw aan zijne beginselen, opende hij eens eene vergadering te
Ger~
Hungen met deze Avoorden: » Ziet, wij zijn bijeen gekomen, om door de getuigenis
der Kerkelijke regelen te beΛvijzen, dat onze Koning
uendrik niet gedoemd of door
den ban gebonden is. En indien de wellige bevelen des Heeren, Avelke willen, dal
den Koningen behoorlijke eer bewezen worde, hem bij zijne tegenpartij niet hebben
mogen balen, zoo vergunt hem ten minsle dat regt, Avaarvan de geringste in de Kerk,
volgens de Kerkelijke regelen, gebruik mag maken (3)." Hij beweerde bij die gele-
genheid openlijk en met vuur tegen
Gebhard, den Bisschop van Salzburg, die voor
do aanhangers van den Paus het woord voerde, )) dat geen Paus of Bisschop , de onder-
danen van den eed, eenmaal hunnen Vorst gezworen, mögt ontslaan; dat men daar-
door Hem hoonde, bij wiens naam men gezworen had , en het bevel van
guristus en
der Apostelen overlrad , die vermaand hadden, zelfs
tiberiussen en nero's , hoe veel te
meer dan goede en Avetligo Vorsten, gehoorzaam te Avezen, dat heerschzucht en hoog-
moed alleen do woorden des Heeren: » wat gij ontbinden zult op aarde, zal in den
Hemel ontbonden zijn," zoo onbeschaamd en verkeerd durfden uitleggen; en
datcREGO-
Kius zich de magt van den onslerfelijken God had aangematigd." — »Onze wapenen,"
voer hij voort, »zijn geest, geen staal, geen roof, geen moord, geen meineed; ons
borstharnas, onze helm, ons zwaard, ons schild, is vrede, liefde, geregligheid en
waarheid, Gods woord en het geloof (4)."

Ondanks deze schoone betuiging, had koesraad niettemin, doch ongelukkig, het
oorlogszwaard gevoerd (5). Hij trachtlo'derhalve langs een anderen weg, zijn gebied

(1) Li^mb. scuafit. p. 405. De beka, p. 43, IIeda, p. 137.

(2) Verg. glasiüs, Gcsch. d. Christ. Kerk in Nederl. J). I. hl. 22Ü,

(3) Een ongenoemd sclirijvcr in Bat. Sacra. D. II. bi. lü. De vergadering is in het jaar 10ö4;
1085 of 1088 gehouden.

(4) Branut, Jlist. d. Reformatie, D. I. bl, 10.

(5) Zie hiervoor, hl. 78.

1010-
1085

-ocr page 91-

DES VADERLANDS. 91

uit te breiden, en slaagde hierin beter. Ter opbouwing van de Sl. Pieterskerk te i7irec/ii , lOlü·^
welke door de aciileloosheid van 's Keizers hovelingen was afgebrand , werd hem het
landgoed
Bruoehe oï JB7·oekenhof, het tegenwoordig Billioen op Ac Felmce, geschon-
ken (1). Deze gift echter komt in geene aanmerking bij die van het graafschap
Sta-
voren,
en Tan dat in Oostergo en Westergo, door Hendrik aan den oproerigen bezitter 107(5
egbert ontnomen, later teruggegeven , doch in Avier bezit eindelijk Bisschop koenraad weder 1077
bevestigd werd (2). Do Uirechlsche Bisschoppen hebben sedert op deze giften hunne
regten en aanspraken op
Friesland gegrond (3). Bij deze bezittingen voegde, twee
jaren later, zekere Gravin
adelheide, nog de landhoeve Ortenm Ν oord-lirahand (4).

Gelderlawd. Terwijl Bisschop icoenraad , op het voetspoor zijner voorgangers, de
grenzen van het
Sticht uitbreidde, Averd Gelre tot een graafschap verheven; althans
in dien tijd vindt men het eerst van Graven van
Gelre melding gemaakt. Dit gewest
was niet tot rust gekomen, ofschoon do Noormannen het verlaten hadden (5), dewijl
spoedig daarna onlusten tusschen
balderick en zekeren wiciinan ontstonden, wier oor-
sprong hier moet ontvouwd worden.
Balderick was van geene edele afkomst, maar
een vrijman
{ingenuus) van vermogen en erkende dapperheid, Avelke de grafelijke be-
diening verkreeg, en doorgaans, hoewel ten onregte daar hij kinderloos overleed, tot
stamvader der volgende Graven van
Kleef Avordt aangenomen. Het is echter zeer waar-
schijnlijk , dat het latere land van hem toebehoorde; doch hij zelf wordt Graaf
van
Üjilathe of Houberch genoemd, eene streek lands in den omtrek,van Ellen (6),
Zijne reeds aanzienlijke goederen waren door het huwelijk met
adela, niagtig vergroot
geworden, en strekten zich uit langs den linker oever
ècS'Rijns. Adela toch, hoewel
do tweede dochter van
wiohman, Graaf in Hameland, was de rijke erfgename haars
vaders, dewijl hare oudere zuster ,
luitgardis, zich den geestelijken slaat gewijd had. Terwijl
deze om hare voortreffelijke hoedanigheden en deugden geroemd wordt, is
adela daar-
entegen, als een gedrogt in menschelijke gedaante, als eene oude slang beschreven ge-

(1) Dc giFtbrief bij iieda, p. 137. V. mieeïs, Charterl·, ν. Holl. D. I. 1)1.09. Bokdaji , CÄar-
ierb. ν. Gelderl. St. Π. bl. 142. .

(2) De giflbrieven Avorden {jevondcn bij heda, p. 139. V. mieris, Charlerb, v. Holl.D.l,
bl. 73. Charterb. v. Friesl. D. I. bl. 07—71.

(3) Wagebaar, D. II. bl. 1Ü0.

(4) Hepa, p. 140.

(5) Zic liicrvoor, bl. 4C. ■ .

(0) Van spae3, Inl. tot de Hist. v. Gclderl D. I, bl. 135. Ilist. v, Gelderl. D. I.
bl.
30, 37.

12 *

-ocr page 92-

ί 92 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

KMO—worden, en hare daden hebben den slempcl op deze getuigenis gedrukt (1). Haar ge-
^^^^ laat en oog kenmerkten
Yalschheid en bedrog, hare daden wispelturigheid cn snoodheid
van
geest, cn hare woorden, die schel en krijschend werden voorlgebragt, zedeloozo
ligtzinnigheid en diepe Terdorvenheid van hart. Men prijst echter hare kunst eii vaar-
digheid in vrouwelijke handwerken, en dat zij steeds door een groot aantal jonkvrouwen
omringd was, die haar in het weven, borduren en vervaardigen van kostbare kleederen
behulpzaam waren. Zij moet omstreeks het jaar negenhonderd vijf en vijftig geboren
zijn. Haar eerste echtgenoot was
ιμλ,β, gesproten uit een adellijk Nederlandsch ge-
dacht , in den omtrek eener bekende haven, hetzij
Tiel of Duurstede, onder bet
bisdom
Utrecht. Hij was de erfgenaam van de deugden en dapperheid zljnec voorou-
ders , die zich door de verdediging huns vaderlands en van hunne landgenooten beroemd
gemaakt hadden (2). Zijn graafschap was in het
Sticht gelegen, doch strekte zich
zeker uit over een gedeelte van de
F'eluwe , van TeiVierÄanc? en het kwartier van iV^y'me-
gen. Hij bezat ten minste talrijke goederen in deze streken, en woonde op het slot
Redichem, misschien ter plaatse van het latere Doorenweerd, waaruit men vooronder-
stelt, dat hij Graaf van
Redichem geweest is (3). Na zijn dood leidde adela in haren
weduwenstaat, een buitensporig leven.
Godizo , een harer bloedverwanten , hierover
verontwaardigd, overrompelde het slot waar zij in verboden omgang met
balderigkver-
keerde; zoo dat beide ter naauwernood ontsnapten. Zoo lang de abdis
luitgardisleefde,
.waagde zij het niet, hare hand aan
balderigk te schenken, dewijl hij, hoewel dapper, rijk en
magtig, niet uit zulk een luisterrijk geslacht afstamde als zij , en slechts door zijne aan-
stelling als Graai, Λvaarmede men somtijds lieden van lage geboorte vereerde, geadeld
werd
(4). Adela was echter de vrouw niet, welke zich in haren williet beteugelen, wanneer
zij de bevrediging daarvan door eene gruweldaad koopen kpnde. Zij bragt derhalve
hare zusier door vergif om het leven, en huwde haren miiinaar, die thans met haar

ι

de geestelijkheid door het stichten van een klooster en het schenken van aanzienlijke
goederen, aan zich verbond (5).

To dien tijde leefde te Vreden een rijk Heer van Hertogelijk Saksische afkomst,
wiGHMAiT genaamd, wiens uitgestrekte bezittingen in
Westfalen ^ op de grenzen van

' (1) ditmircs; Lih. YII. p. 411. in ιειβλιτζιι de Rer, Brunsmc, Script. T. I.

(2) Fita meinwebci ajiud leibhitz. iu 1. c. T. I. p. 518.

(3) Van sraei*, Inl. tot de Jlist. v. Gelderl. D. I. bl. 121—125. Ilht. v. Gelderl D. I.
bl. 34, 35.

(4) Aipektüs, de Divers. Temp. Lih. Π. c. 2. Vila meiawerci, p. 540.

(5) Verg. v. swes; hü. tot de Hist. v. Gelderl. D. I. bi. 128—134. D. IV. Codex Diploma-
ticiis,
N. I.

-ocr page 93-

DES VADERLANDS. D ! · 93

Munsterland, gelegen Avaren. Hij bezat niets aan den linker Rijnoever, waar balde-1010—
rick maglig was, dan do goederen zijner vrouw, eene dochter van Godfried , den Keizer-
lijken landvoogd tussclien
Rijn en Waal. Zijne namaagschap, door dit huwelijk, met
BALDERiCK (1),
Verhinderde echter niet de spanning, welke tusschen hen uit zucht
naar gezag en bezitvermeerdering bestond, en die na den dood van
godfried, in open-
bare vijandelijkheden ontaardde,
Godfrieds zoon was door Keizer dewdrik II met de
landvoogdij
(jpraefectura) begiftigd; doch daar hij zwak was zoo wel naar ziel als naar 1011
ligchaam, liet hij zich door zijnen zwager
avighman naar welgevallen leiden, zoodal
deze, ouder zijn naam, het bewind voerde. Dit sluitte BALDERrcK, maar bovenal de
irolsche
adela , geweldig tegen de borst. Wichman , welke hunne oogmerken voor-
zag , wist de landzaten aan den linker
Ilijn-oe\er voor zich te winnen , door wier
hulp hij, niet verre van de
31aas, op een sterk punt, een slot bouwde ter onder-
schraging van zijn gezag, en ter verdediging zijner linkerrijnsche bezittingen, tegen
de aanslagen van
balderigk. Doch deze vond hierin juist een geschikt voorwendsel,
om zijne vrienden en aanhangers bijeen te roepen, vvien hij het stout bestaan vanwicu-
MATf voor oogen stelde , en aantoonde, welk gevaar daaruit voor hen zou voortvloeijen. Kort
daarop belegerde hij de sterkte, en dwong haar door honger, tot do overgave, terwijl
de bezetting genoodzaakt werd, de vesting met eigen hand in brand
te steken en te
vernielen, waarop haar de bedongen vrije aflogt werd toegestaan (2).

WiGHMAN liet zich door dit verlies niet ontmoedigen. Hij trok in het geheim, ten
tweedenmale den
Rij7i over, en versterkte helslot Monna ^ nu Μ onreber^'m Kleefs land
bij Kalhar, op eene hoogte gelegen. Balderick trachtte het insgelijks door insluiting
te dwingen , en vervulde de omstreken met verwoesting en moord. Ondcrtusschen ont-
ving hij een bezoek van Bisschop
adelbold van Utrecht, die te scheep langs den Rijn
terugkeerde, doch wiens paarden bij Aspola [Aspel), niet ver van Rees, doorooDizo,
een vriend van wichman, geroofd werden. De Kerkvoogd hierover ten hoogste gebelgd,
vereenigde op het spoedigste zijne benden met die van
balderick, en sloeg, op het
onverwachtst, het beleg voor
Aspola, dal wegens een moeras, slechts aan eene zijde
toegankelijk was. Te vergeefs werden eenige dagen alle bedenkelijke middelen beproefd ,
om de plaats te bemagtigen, welke met gelijken moed verdedigd als aangevallen werd.
Eindelijk werd hel beleg opgebroken, zoo wel uit vrees voor ontzet, als wegens de
voldoening, welke
godizo den vergramden Bisschop beloofde. Nadat het bestand ge-
tfoffen was, werden de twistende partijen voor den Keizer gedaagd, door wiens bemid-
deling do vrede voor eene poos hersteld werd (3),

(1) Verjj. hiervoor, bi. 45.

(2) Alpertds, de Divers. Temp, Lib. Π. n. 2.

(3) Alpertüs, in 1. c. Vcrj. v. spae.x, Inl. tot de Hist. ό, Gelderl. Ι). I. bl. 19. lüö.

-ocr page 94-

ί 94 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010_ Terwijl wichmas·, steunende op dit verdrag, in bedevaart naar i^ome was getrokken,

1085 balderick, door adela daartoe aangeliitst, zich tot den Keizer, van wen hij

de landvoogdij, in plaats van godfkieds onbckwamen zoon, ΛνΪ8ΐ te verwerven; en
maakte zich, bij zijne terugkomst, door list meester van het kasteel
Gennep [Ganipa]
dat dezen toebehoorde, WicnaiAW, welke zich in het Alpische gebergte bevond,
snelde op dit berigt onmiddelhjk terug, en het gelukte hem, den Bisschop van
Utrecht
in zijn belang over te halen, door wiens bewerking weder een nieuw verdrag gesloten,
doch met even weinig trouw als het vorige onderhouden Averd. Den volgenden dag
reeds werd
balderick, met een klein gevolg den Rijn overgevaren, om zijne zuster
te bezoeken, terwijl de ontzadelde paarden in den omtrek weidden, door de bezet-
ting van
Monna overvallen. Hij ontkwam het gevaar door de Tlugt, doch zijn gevolg
dat na dapperen tegenweer, in de kerk eene schuilplaats gezocht had, Averd gevangen
binnen do vesting gebragt. Deze onspoed en andere nadeelen, wekten misnoegen onder
BALDERICKS benden, dio daarenboven geeno andere belooning ontvingen dan de
schampere woorden van
adela , en voor het minste vergrijp gebannen, of met het verlies
van neus en ooren gestraft werden. Welligt heeft deze wrevel
balderick andermaal
tot het sluiten van een vreéverbond genoodzaakt, dat echter spoedig weder verbroken
1012 ■^'''erd. Verstoord, dat
wigiiman met Hertog godfried door den Keizer tot bevelhebber
des legers tegen
Νeder-Lotharingen gekozen was, heulde hij, in het geheim, met
den vijand (1). Uit dien hoofde werd hij op eeno reis naar , door een der dienst-

mannen van wicnsiAw opgeligt en naar Monna gevoerd, iwaar men hem met hoon en
verachting behandelde en dwong, zijne vrijheid voor de overgave van het slot
Aspel
en
vier duizend ponden zilver te koopen , die echter, door tusschenkomst van wigiimait ,
op vier honderd verminderd werden. De vrede gesloten zijnde, leefden de beide Hee-
ren, eenige jaren althans, in schijnbare vriendschap, en bezochten elkander (2).
De snoode
adela maakte zich middelerwijl aan eene gruweldaad schuldig, van welke
5 geen tweede voorbeeld do bladzijden onzer Geschiedenis bezoedelt. Hetzij uit eigen

' beweging en om - liare ouverzadelijko hebzucht te bevredigen; hetzij op raad en aan-

drijven van balderick, liet zij liaren oudsten zoon, diederik, uit haar eerste huwelijk
ontsproten, te
Ujilade, nixln} Elten, waar hij zijn verblijf hield, door éenige omge-
1014 kochte booswichten vermoorden. Baarde dit vreesseÜjk feit algemeen· afgrijzen, niet

(1) SiGEBEBTi's GEMDLicENSis plaolst den kiiJsstogt in Nedcr-Lotharingen op Let jaar 1012. Zie
p. 827, 828.

(2) Alpertcs, do Divers, icmp. Lib. Π. c, 5—1^ Yer{j, v. spaeV, lui. tot dc Jlisl. t·. OH-
dcrl.
ü. L 1.1, 107~llü!

-ocr page 95-

DES VADERLANDS. D ! · 95

ininder trof hel meinwerk, haren tweeden zoon en Bisschop-van Paf/erAorii, welke zich 1010—
onder het gevolg des Keizers in
Lomdardijë bevond. Zoodra hij teruggekomen was,
daagde hij zijne onnatuurlijke moeder Toor het gerigt
ie Dort7nund ,ναι&ν zij van den ge- ΙΟΙβ
pleegden moord overtuigd, en ter dood veroordeeld Averd. Daar hij
\\ΆΆτ )> aan het
leven tvilde straffen, om hare ziel te
Zie/ioz/(/en" bleef hij lang doof voor desmeekslem
harer vrienden. Eindelijk liet hij de zaak aan de beshssing des Keizers, welke aan
adela
genade schonk, ouder voorwaarde, dat zij en balbekick eeiiige hunner erfgoederen aan
de kerk yan
Paderborn zouden afslaan (1). Dit geschiedde; doch weldra hief adela,
de bewezen Aveldaad onwaardig, over dezen afstand luide klagten aan, en schonk,
uit wrok en haat op haren zoon, eenige landgoederen op dep berg
Lare bij Heimen-
herg
in de Nederlanden , aan de Kerk Tan Elten, Meihwerk kwam op dit berigt
onrniddellijk herwaarts;^
adela trachtle hem te ontvluglen, doch Averd aan het wa-
tertje
Emma, dat uit den berg Lare vloeide, achterhaald en als een gedrogt dat
hare zonen vermoordde en onterfde , gevangen genomen.
Meihm-erk vermaande haar
ernstig tot verbetering van levenswandel, doch bekrachtigde 'de gifte aan de keik van
Elten gedaan (2).

De vermaningen en bestraffingen van eenen zoon vermogten echter weinig op eeno
moeder, Avelkc onder de misdaden was grijs geworden. Zij en haar echtgenoot gingen
voort in hunne snoodheden. Men verhaalt, dat
balderick op het slot te T^erfic/im,
terwijl hij uit eeno der zalen den bekoorlijken en vruchtbaren omtrek beschouwde, zichdezo
vermetele woorden liet ontvallen: «Men zegt, dat God almagtig is; maar zou hij mij
wel van mijne grootheid, uit mijne rijkdommen, in armoede en ellende kunnen dompe-
len? De voorbijvlietende ^t/ii biedt mij een verrukkelijk gezigt aan, en deomfiggende
velden verschaffen mij rijkelijk ai het noodige; het is onmogelijk van zulk cene hoogte
in het verderf gestort te worden (3)." Doch weldra werd de zoo lang getergde hand der
wrekende vergelding over het schuldig paar uitgestrekt, dat met eene schrikkelijke
daad, het tooneel van zoo vele gru^^elen zou eindigen.
Balderick had λύιοιιματϊ bij
zich
\Q Uplade genoodigd, en hem met alle teekenen eener ongehuichelde, vriendschap
en achting ontvangen. Buiten zijne voorkennis had echter de afgrijsselijke
adela ge-

(1) Vita MEiHWERct, c. 34, 36. p. 540, 541. Dewijl de gelijktijdige aiperti's, veelte anders
Je ondaden van
adela niet bewimpelt, geen woord van dit gruwelstuk spreekt, en de schrijver van
het
Fita meikwerci, de eenigste welke liet vermeldt, ee'nc eeuw later leefde, meent van spaeh,
liierom zoo wel als uit andere omstandigheden, aan dezen tindcimoord van adela te moeten
twijfelen.
Inl. tot de Rist. v. Gelderl. D. I. W. 135—139,

(2) Fita meisweuci, c. 37, p. 541.

(3) Fita MEiswERCi, c. 40, p. 542.

-ocr page 96-

ί 587 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—tracht den gast door vergift om te brengen, en dewijl dit, men weet niet door welk
toeval, mislukte, liet zij hem, bij zijn vertrek, onvoorziens op den weg, door Iwee
harer handlangers vermoorden (1).
Balderigk hoewel, gelijk verzekerd wordt, on-
schuldig aan dit schelmstuk, hield zich evenwel in hel sterke
Uplade verborgen, dat
o{) eenen kleinen heuvel gelegen, en door eenen steenen muur, iets zeldzaams in deze
streken, omgeven was. Spoedig werd hel door
wichmans vrienden en nabestaanden be-
legerd ; doch BALDERiGK , bevreesd voor slraf en wraak, vluglte lafhartig in hel geheim,
naar den Aartsbisschop van
Keulen. De verdediging van de plaats was nu aan adela
overgelaten, en zij kweet zich van hare taak met evenveel beleid als moed. Op haar
voorbeeld schaarden zich gewapende vrouwen achter de borstweringen, en van beide
zijden Averd dag en nacht met hardnekkigheid gestreden. Slechts op hel berigt, dat
de Keizer zelf in aantogt was, ontzonk haar de moed; en onder beding van vrijen af-
togt voor haar persoon en goederen, werd het slot aan Bisschop
adelbold van Utrecht
en Hertog Bernhard van Saksen overgegeven. Op hun bevel Λverdhet in brand gestoken
en geslecht, niettegenstaande de Aartsbisschop van
Keulen bij den Keizer verworven
had, dat de plaats tol nader uitspraak, in zijne handen zoude gesteld Avorden (2).

Balderick ondertusschen poogde zich voor het verlies van Uplade schadeloos te stel-
len, en maakte zich
door verraad, meester van Monna. Kort daarna Averd echter deze
sterkte, op last des Keizers, met den grond gelijk gemaakt, en
ealderick voor den troon
gedaagd, om zich wegens
avichmans dood te regtvaardigen. Hij bood aan zich, naar
de gewoonte van dien tijd, door eenen plegtigen eed te zuiveren, maar de Hertogen
GODFRIED en BERNHARD vcrzetleden zich daartegen, dewijl hij reeds meermalen zijnen
eed geschonden had, en dreigden hem zelfs van het leven te berooven. Doch de Kei-
zer, op Aviens vrijgeleide hij verschenen was, liet hem ongehinderd naar ZTew^eÄacA
trekken, alwaar hij bij een zijner vrienden, eene veilige verblijfplaats vond. Naderhand
,,ΐίΐ/>·ι verwierf

hij vergiffenis, doch ten koste van het grootste gedeelte zijner goederen, en
stierf in de uiterste armoede (3). Een zelfde lot loefde
adela. Na de overgave van
Uplade \ϊΆά zij zich naar Keulen begeven, waar zij, ontbloot van alle eigen middelen j

(1) De Schrijver van liet leven van meinsverk, c. 40, p. 542, verhaalt, dat de Keizer twee
edele Heeren naar
baidebick en adela gezonden had, om lien over hunne wandaden te onderhou-
den , doch dat deze lieden bij Imn vertrek, uit eene hinderlaag aangevallen en gedood werden.
Buiten twijfel ziet dit verhaal op den
moord van wicnman. Van spaen, Inl. tot de Jlist. v. Gelr
dcrl.
D. I. hl. 141. ^ .

(2) Alpertcs, de Divers, temp. Lib. IL c. 12, 13. Annal. Saxo. adannuin 10J6. Ditmakvs,
p. 412.

(3) Alperti's in 1. c. c. 17. Annal. Saxo, p. 449. Ditkarus, p.412. keikwerci, p.542.

-ocr page 97-

DES VADERLANDS. D ! · 97

uit mededoogen door de geeslelijkheid ΛveΓd onderhouden, en een jaar laier overleed (1). 1010—
Zoo somber eindigde het doorluchtig geslacht der Graven van
Ilameland. Hunne rijke
bezittingen, benevens die van
ealderick , waren ten deele verbeurd verklaard , lendeeleaan
de geeslelijkheid gekomen, en hunne leengoederen, bij gebrek aan mannelijk oir, we-
der aan het Rijk vervallen; immers vindt men nergens eenig blijk , dat
balderick kin-
deren heeft nagelaten.
Meinwerk was geestelijke, doch bezat nog eenig regtsgebied
op de
Velmce en in Teisterhand (2). Hij overleed in duizend zes en dertig, en de
Kerk heeft hem onder het getal harer Heiligen opgenomen (3).

Wy hebben de onlusten tusschea balderick enwicnman eenigzins uitvoerig geschetst,
dewijl
zij den noodlottigen toestand der maatschappij onder het leenstelsel, door som-
migen zoo hoog geprezen, leeren kennen. Men ziet er uit, hoe niet slechts de groote
leenmannen der Kroon, maar ook do mindere leenbezitters, vermetel het gezag der
Keizers durfden trotseren; en de volkeu aan de heerschzucht van kleine dwingelanden
en woestaards,
Taak ongestraft Ier prooi strekten. >

Nadat de grafelijke stam van Hajneland onder de misdaden van den laatsten telg
Avas weggestorven, ontwikkelde zich meer en meer die der Graven van
Gelre. De
eerste bezitting dier Graven moet in het zoogenaamde of
Opper-GeldeV'

land gezocht worden, en wel in de omstreken, waar thans de stad Gelder ligt, van
welke
Gelderland zijnen naam zou ontvangen hebben (4). Het Over-KwartiermninkiQ
in de Middeleeuwen een gedeelte uit van de Maasgouw en. lag tusschen Rijn em Maas,
waar oudtijds Gugerni, later Ripuariërs woonden, en welk het tegenwoordig arron-
dissement
Roermonde in zich bevatte. In het geestelijke behoorde het ten deele onder
het aartsstift
Keulen, ten deele onder het bisdom Luik; terwijl in het wereldlijke de
Graven yan
Gelre ongetwijfeld aan de Hertogen van Neder-Lotharingen onderworpen

{\) Tita MEiK\vERcr, c. 40. p. 542. Verg. vak spaeï» , Inl. tot de Jlist. v. GelderL D. 1.
hl 143. Jlist. u. Gclderl. D. I. hl. 44. ^ i·, '

(2) Vab spaen, Inl. tot de Eist. v. GelderL D. I. LI. 144τ-Ι51. Ilisi. ν. GelderL D. I.
hl. 45.

(3) Behalve in \ict Vita meikwerci, vindt men , een uitvoerig berigt over dien Kerkvoogd bij
TAS
sPAEs, Inl. tot de Ilist. v. GelderL t. a. p.

(4) Vak spaes, InL tot de Ilist. v, GelderL D. I. fcl. 1. D. IL bl. 5—10. Over de naams-
afleidingen van
Gelder, zie postanus, Ilist. Gelr. TAb.l. —28. V.strcnTENnonsT, GeWeric/te
Gesch. L. I. bl. 22, 23, tracht te bewijzen, wat poktakcs, t. a. p, slechts Ier loops en weifelend
had voorgeslagen, dat
Gelderlatid nameliik , zoo veel als Kelterland, het land der Kelten,Betee-
l·enen zoude. B
ilberduk schijnt mede niet afkeerig van dit gevoelen. D. I. H. 233. Verg. Jlg.
Gesch. d, FaderL D. I. bi. 2Ü, Aant. 1. '

Π. DEEL. 13

-ocr page 98-

ί 98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—waren, doch aan wier bewind zij zich , bij de verbrokkeling van dat gewest, spoedig onttrok-
ken(l). Zij werden
eevslFoogden genoemd, eene soort van Keizerlijke ambtenaren, wier
eigenlijke bediening Iwijfelachtig is, en tegen wier bestaan vele bedenkingen zijn opgewor-
pen , zonder dat men evenwel de
mogelijkheid daarvan heeft kunnen betwisten. Zoo veel is
zeker, dat de geschiedenis dezer Voogden vele tegenstrijdigheden en ongerijmdheden bevat;
en de berigten, hoewel over het algemeen eensluidend, echter in vele bijzonderheden,
jaren en omstandigheden verschillen (2). Men leidt hunnen oorsprong af uit het geslacht
der Heeren
vaw pokt , welke met karel den Groote, indien niet vroeger, uit Frank-
rijk
herwaarts zouden gekomen zijn. Een dorpje of gehucht van dien naam, wordt
nog in het
Roermondsche, tusschen Gelder en Stralen gevonden, welke streek, tot
op het einde der achttiende eeuw toe, den naam van de
Foogdij behouden heeft (3).
Zekere οττο
van pont zou ten tijde van karel den Kale geleefd en twee zonen, lu-
poLD en
wigiiard genoemd, nagelaten hebben. Er bestaat een aloud sprookje, dat in
die dagen een vreesselijk ondier, hetwelk onder een grooten eikenboom zijn verblyf
hield, de omstreken onveilig maakte, menschen en beesten, zonder onderscheid,
verslindende of met zijnen vergiftigen adem doodende.
Lupold en wighard velden
het monster, naar welks sterfgehuil » Ge^re
GelreP'' do beide broeders dien naam gaven
aan het slot, dat zij ter herinnering van deze overwinning, niet ver van de
Maas,
bouwden (4). Na den dood van lupold regeerde avighard alleen , welke de eerste Voogd
van
Gelre genoemd wordt. Men wil, dat hij gehuwd geweest is met de dochter van
HERMAN, Graaf van
Zatphen, en van acht honderd negen en zeventig lot negen hon*'
derd tien, naar anderen slechts tot negen honderd vier, het land vervoegde, en opge-
volgd werd door zijn zoon

Gerlagu I, die zes en twintig jaren het bewind voerde, met eene dochter des Graven
van
Kuik gehuwd was, en eenen zoon, godfried , tot opvolger achterliet. Hij zou
den Keizer groote diensten bewezen hebben tegen de Bohemers, Hongaren en Sla voniërs;
en
karel den Eenvoudige tegen zijn neef robert van Anjoa ter hulp gekomen zijn.
Eenigen stellen zijn dood in het jaar negen honderd zes of zeven en dertig; anderen in
negen honderd een en dertig.

(1) Van spaeif, Inl. tot do Hist, v. Gelderl Β. I. bl. 5. D. IL LI. 10.

(2) Van sraeii, Inl. tot de Ilist. v. Gelderl. D. II. bl. 22—29. In zijne Hist. v. Gelderl.
D. I. bl. 55 , veiUaart hij al die edele Geldersclie Voogdbn, voor hersenschimmen.

(3) PoKTAHus, Jlist. Gelr. Lib. V. p. 59. V. sLicnTEanoRsi, Oeldersche Geseh. B. V. bl. 43.
Waarschijnlijk hebben
J. v. reïgkrsberg en anderen, wegens deze Ileeren van pont beweerd, dat
Gelderland oudtijds Ponthis geheeten was. V. siicutekuorst, t. a. p. B. I. bl. 22.

(4) postahüs, üist. Gelr. Lib. I. p. 27. V. sucuteäüorst , Geldersche Gesch. ΰ. I. bl. 21,22.

-ocr page 99-

DES VADERLANDS. 99

Godfried I vergezelde in negen honderd zeven en veertig, Keizer οττο op zijnen 1010—
ikrijgslogt tegen
arnolp, Graaf van Vlaanderen, Zijne gemalin was adela, eene doch-
ter van ARwoLD , Graaf van
Kleef, en moeder van

WicnARD II, welke in negen honderd acht en vijftig, naar anderen eenige jaren
vroegei·, zijnen vader in de
Voogdij opvolgde. Hij zou in den slag bij legen

de Hunnen, zich dapper van zijnen pligt gekweten hebben. Door huwelijk was hij aan
de Graven van
Zutphen vermaagschapt, en overleed in de laatste helft der tiende eeuw;
doch het jaar zijns doods wordt even verschillend opgegeven, als dat zgner voorgangers.
Men wil, over bet algemeen, dat

Mengo of megingoos, welke de vijfde Voogd van Gelre genoemd wordt, zijn zoon
geweest zij. Deze is de eerste van wien men iels met geschiedkundige zekerheid Aveet,
daar zijn naam in onderscheidene giftbrieven dier eeuw gespeld wordt, uit welke blijkt,
dat hij Graaf was, of een grafelijk ambt bekleedde (1). Hij was ongetwijfeld Landvoogd
{praefectus) in deze streken, en in het bezit van Gelre, alwaar hij overleed, en moge-in 1004
lijk ook van
Wassenberg (2). Met zijne gemalin gerberga, dochter van zekeren Her- "ilOll
tog GODFRIED, Stichtte hij het klooster
Wilich bij Bonn^ waar beide rusten, en zijne
overblijfselen in eene vergulde kast bewaard worden (3). De Kerk heeft hem en zijne
dochter
α leid , de eerste abdis van Wilich^ onder de Heiligen geplaatst, ,en zijn feest-
dag op den negentienden van Wintermaand bepaald. Men geeft hem tot kinderen:
wiking of "widighem, dien men tot zesden Voogd van Gelre verheft, ofschoon geene
echte bescheiden van zijn aanwezen melding maken;
godpried , welke vóór hem kinder-
loos in eenen slag tegen de Bohemers sneuvelde; en, benevens
aleid , nog twee andere
dochters, die aan voorname geslachten vermaagschapt werden (4).

Wiking , zijn opvolger, zou deel genomen hebben in den krijgslogt van Bisschop

(1) Van spaïk, Inl. tot de Eist. ν. Gelderl. D. Π. W. 30—34.
{2}
Van spaek, Ilist. v. Gelderl. D. I. bl. 50.

(3) Op deze kast staan de volgende vereregcl»

Rcjjum dulcis amor, patriae pater al tor egcntium.

Ecce megekgardbs liic tumulatus inest.
Seit servare Deo fidem,
gerberga marilo,

Quam mors non separat conjugis a gremio.
Hoc templum proprüs slruxerunt ruribus ambo.

Foelicis quorum praedia praeda Dei!
Cum quartus decimus sol volvitur ante horizonlem
Janum, func senior
rapfus ad astra fuit.
V
aj spaen , Inl. tot de Hist. v. Gelderl. Β, H. bl. 38.

(4) Vak spaeh, Ilist. τ. Gelderl. D, II. bl. 34—39.

ii;;·.'

f

13

-ocr page 100-

ί 100 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lÜlÜ—ADELBOLD tegen Graaf DIRK III; en Inj de inwijding der St. Maartenskerk te Utrecht
geweest zijn (1). Hij overleed na een vier en twintigjarig bestuur, en liet uit zijn hu-
Avelijk met
elizabetii , de dochter des Hertogs Tan Beijeren, Tier zonen achter, Tan
JÜ2S of welke de oudste, wicIhard , hem in de/^oö^rfy volgde, terwijl de overige bisschoppelijke
zetels bekleedden ;
willem , dien van ütreeht, κιαπ^^,ηβ of gerlacb , dien van Luik
en MEiwwERK , dien van Paderhorn (2).
1058
wighard III mengde zich, te zijnon nadeele, in de geschillen van Utrecht niet
lOGl
Holland, en overleed kort daarna (3). Zijne dochter en eenige erfgename, adelueide,
huwde aan οττο, Graaf van Nassau, welke door Keizer Hendrik IV tot eersten Graaf
van
Gelre werd aangesteld, van waar Gelderland het wapen van Nassau zou voeren.
Otto huwde naderhand sofia van Zutphen, en bragt hierdoor dit graafschap met dat
van
Gelre onder één wapen en één bestuur. Beide graafschappen waren leenen van het
Duitsche Rijk, gelijk de
Veluwe van het bisdom Utrecht, en bleven bijzondere stalen , tot
dal
gerlagh , otto's zoon van het tweede bed , kinderloos overlijdende , zijnen halven broe-
der GERHARD zijnc bezittingen naliet, waardoor met Géi/re vereenigd werd (4).

De Graven van Gelre zouden alzoo uit het grafelijk huis van Nassau zijn voortge-
sproten. Tegen deze afstamming echter,' hoezeer eenparig door alle vroegere Schrijvers
aangenomen, zijn bewijzen en gronden aangevoerd, welke haar ten: uiterste twijfelachlig
maken, zoo niet geheel tot het rijk der fabelen en hersenschimmen terugbrengen
(5).
Men heeft, op grond van eenoud handschrift, den oorsprong der Geldersche Graven van
elders, en wèl uit'
Filaanderen afgeleid. ,Hier leefden, naar men Avil, in het begin
der elfde éeuw twee broeders,
gerhard en rütger , édel, vermogend, en beroemd
als dappere verdedigers van hun vaderland. Steeds blootgesteld aan de heerschzucht
der omringende Vorsten, tegen Avier magt zij niet waren opgewassen, zagen zij zich
eindelijk genoodzaakt, hun land te verlaten en bij den Keizer bescherming te zoeken,
van wien
gerhard , bij Wassenberg, en rutger , bij ä'/ee/, vele goederen in leen
ontving. Men vermoedt, dat dit omstreeks het jaar duizend twintig geschied is. De Graven
van waren afslammelingen van
geruard, cn dit verkrijgt eenigen graad van zeker-

heid , dewijl zij dikwijls onverschillig , nu eens Graven van JVassenberg, en dan van Gelre

. (1) Zie liicrvoor, Ll.CO, Ö2.

(2) Hoe veel vertrouwen dergelijke geslachtlijsten verdienen blijkt, daar MEiswERK. de zoon was
van
imad en adela. Zie hiervoor, LI. 95. |

(3) Zie hiervoor, bl. 70, 71.

(4) Verg. poKTANüs, Jlist. Gelr. Z^Z», V. p. 59—89. ZiÄ. Vi. p, 90—93 , 95. Α. ν. sucn-
TEfluoRST,
Geldersche Gesch. li. V. bl. ώ—57., b1 VI. W. 69, 73.

(5) Vah spaen , Inl. tot de Jlist, v. Gelderl. D. II. LI. 44—89.

-ocr page 101-

DES VADERLANDS. D ! · 101

Eenoemd worden. De achterkleinzoon van den Vlaamschen gerhard, zou dio Gerhard 1010—
van
Gelre geweest zijn, welke de ^'eri-ie,genoemd -wordt, eiirwien men gist ééutezijn
met GERHARD , Graaf van
TVassenherg, welke op last des Keizers, den abt van St. Truijen
gewapenderhand in zijne abdij binnen leidde (1). lu dit alles, men moet het erkennen, 1085
heerschl echter mede nog veel duisters, nog veeLdat op enkele gissing en op bloot ver-
moeden berust. ^.y. . ·:!) : ;d·.

Even onzeker blijft de oorsprong viin de aloudelErfheeren en.Graven van Zwi/JÄm ,
die reeds vóór de Graven' van Ge^re bestpudéuii; In het imiddenfder elfde eeuw wordt
het eerst
y^n Zutphen, als eeno plaats in jïawe/i??«!^ gelegen, melding gemaakt, en het
eene stad
{oppidum) genoemd. Ofschoon men hier slechts, aan eenen burg met huizen
en woningen moet denken, welke eerst op het einde der twaalfde eeuw stedelijke reg-
ten ontving, wordt
Zutphen e^mvid. onder de oudste .steden, van C^eWc/Vanc? gerekend,
welke geenszins voor
Nijmegen of Thiel behoeft te zwichten (2). Het landschap Zut-
phen
zelf was bepaald binnen de Ilamelandsche- en IJsselgouw, en behoorde, even als
alles wat aan de overzijdei des
IJssels gelegen was,oOuder Saksen of Westfalen,
Er waren vele bijzorulere kleinoaheerlijkhßden,; geheel·;.onafliaukelijk van de oude Erf-
heeren, later Graven
ym^Zutphen, wier''bezillingen j deswege zeer beperkt waren,
en zich waarschijnlijk, in dien, tijd, niet verder dan. de stad of burg, en het
schoutambt, met een ,gedeelte van hetjilanddrost-anjJ^t^ uitgestrekt hebben. jVelo
dezer Erfheeren en Graven voerden den naam jvanioWiGHHAif, .;doch de maagschap
en betrekliingen van den een tot den ander, en de opvolging berusten op en-
kele gissingen (3). De eerste bekende Graaf van
Zutphen, οττο genaamd, leefde
in het begin der elfde eeuw. ^ Niets wordt van hem gemeld, dan dat zijne doc)iler
mecii-
tild
huwde met lüdolf , zoon van den Paltsgraaf ezo. Men gist, dat uit dit huwelijk
Gravin
adelheide is vojirlgesproten, welke met haren echtgenoot. Graaf godeschalk ,
en hunne beide zonen, gebehard en οττο, zich in duizend negen en vijftig met willêm ,
Bisschop van Utrecht y over eenige tieïideifi én 'ändere -punten» verdroeg. Gebeb^rd
vóór zijn vader overlijdende, werd^j deze laatste'döo^^ οττο opgevolgd , wiöns'dochter

erming'ard in de eerste helft der twaalfde eèuw, Zutpheh ΆΆη Gèlr^htagï

; ii rr ,!■.■· 'I·!·.·!; . ■ : 'ia iii i: ,ΐΐ',ίι . ff) [.«liMigiSO

V -u'! \ke,K j 7·!!?': :.·.;.V i'.^ ifmil·?:} π·.> nobfiiihli •."i'i.'ini^.a ^Ofcsai hc-.'.."l:Ji--jKfi«.nsfi |«ιίιι ι^^η-ββ

(1) Van spaên tot deHist. ν: Gelderl. Dill, bin 894-105.. SjSTiii. v.wGvlderl.:J).l.

bl. 48-^2;ί:;7 Π'!!1·.:ί l< · -.'.μκ, ί;·..,' t'!^" Γ.' . ·ί \\··.; ■ ' ·,.„;.VV ΙΙΟϊ n'.igifl'»!! .(btlilim? '

(2)^Van sFAEs/in/. tot de Hist. v. Gelderl. D. bl. 167. -Φ .vit

■ι

(3) Vah spaen, t. a. p. D. I. H. 32—119, 167-171. fftsi. v. Gelderl. D. '1. bl. 66-68. Zie

hiervoor, bl. 45. . . /i: ^' .! .« Λν·'^ / ^uj

(4) Van spaeis, Inl. tot de Htst!vl^'Gelderl. D. I. 172—256," alv^äär de bewijzen voor liet bo-
venstaande worden bijgebragt.
Hist, v, Gelderh Ji. I. H. 68—73.!'': .!ii q .i; j ,,;.,,,,tf: -T)

-ocr page 102-

102 ALGEMEENE GESCHIEDEIXIS

1010— Friesland. groniivgepr. Is de Geschiedenis van Gelderland, in dil tijdperk,
1085 ^jj duisternis en verwarring gebuid, niet minder die van
Friesland, over welke meer
hij gissing dan met zekerheid kan gesproken worden. Immers is de togt van Graaf
1026 ^^^
 Friesland beoosten het p^lie, aan veel twijfel onderworpen (1). Even-

zeer blijft het een punt van geschil, of men onder villa Cruoninga, door Hendrik III
1040 Ulrechtsche kerk geschonken , de stad Groningen, en niet slechts een goed of ge-
hucht van dien naam te verstaan hebbe (2). Eenigen meenen, dat het tegenwoordig
Gföningen op Frieschen bodem gebouwd is, reeds jaren vóór dien schenkingsbrief eene
vrye Rijksstad was,
van Drenthe zoowelAÏs van Drent herwolde afgescheiden, en dat het,
even als het omliggende
Groningerland^ steeds tot Friesland is blijven behooren (3).
De fabelgeschiedenis der Friezen noemt den grondlegger en naamgever van
Groningen,
«runo, den kleinzoon van friSo (4). Tot dezelfde hersenschimmige λvezens behoort
welligt
ildegardus Van Groningm, dio onder de Friesche helden, welke karel den
G^rooie dienden, geteld wordt (5). Even onzeker is het, dat Grom'M^ew reeds in de negende
•èeuw eene beroemde koopstad of marktplaats was, toen het door de Noormannen verwoest
^vcrd (β). Men betwist zelfs, dat het in duizend twintig met eenen houten wal of beschut-
ting werd omgeven; en beweert, dat zoo het in duizend veertig bestond, het eene stad
of dorp van weinig beleekenis moet geweest zijn (7).

Meer zeker schijnt te zijn, dat de Bisschoppert van Bremen oudtijds Voogden
en Grietmannen naar dat gedeelte van Friesland zonden, welk door kakel

(1) Zie hiervoor, bi. 63.

(2) Zie hiervoor, bl. 84.

Magnih f Omrzigt van de besturen in Drenthe, bl. 139.

5(4) Alg. Gesch. d. Faderl., D. I. bl. 310. Menso alting, NoL Germ. Inf. Ρ. U. ρ. 73,
•leidl den naam Van
Groningen af van het groene der omliggende χνεΐάοη. übbo emmics, de
Agro Fns. inter Lavic et Anias,
p. 17, ofschoon dit gevoelen niet verwerpende , is echter niet
ongezind te gelooven, dat
Groningen gesticht of beheerscht is geworden , door zekeren crcno of
grtns, niet den naneef van Fiuso, maar een inlander en geboren Fries. Van bdijn, Aant. op de
Oudh. v^yGron.,
Jbl. 73,.wil den naam,hebben afgeleid van het woord gronia ofgmna (moeras
of veenland). Naar eenigen zou
Groningen .reeds in de oudheid onder den naam van Phula^um
bekend geweest zijn. Ptolemaeüs (JSMropa, Tab. IV)/,ten minste stelt in deze omstreek eene
plaats
Philaeum genaamd. ^

φ) Alg. Gesch. d. Faderl., D. I. bl. 360. - , . ,

,, ,(ÖJ Heda, p. 27. UocnELiCS,.heeft dit gevoelen tegengesproken. Not. ad ιΐΕΟΛί« , ρ. 32.

(7; MicaiK, {. a. ρ. bh 141r^l47, 153-.-155. , /

-ocr page 103-

DES VÄrDERLANDS. loa

den Groote aau hunne Kerk geschonken was, Men wil, dat zekere edo die Yoor een lOlO—
Fries gehouden wordt, verbitterd, dat zijn grootvader door den Bisschop van j^rmm uit
eene dergelijke voogdij of bediening was ontslagen geworden, uit wraak de'stad Bré'^ 1042
men, met den Dom en het bisschoppelijk paleis in brand stak. Anderen meenen, dat
hij dit gruwelstuk uit wrok pleegde, dewijl niet hij maar zijn neef, insgelijks
edo ge-
naamd , met de proostdij van
Bremen was begiftigd geworden. Hoe dit zij, men ver-
haalt , dat EDo's vader, om de schuld zijns zoons te verzoenen, al zijne goederen aan
de kerk van
Bremen vermaakte, terwijl de grootvader, met hetzelfde doel, eene bede-
vaart naar
Jeruzalem ondernam (1). Later werden de bezittingen dier kerk nog
aanmerkelijk vermeerderd door den Keizer, welke haar met een aanzienlijk graaf-
schap in
Friesland, Fingo, Fevelingo of Fivelgoo, een van de kwartieren der Gro-
ninger
Ommelanden, begiftigde, Welligt maakte dit graafschap een gedeelte van het
Saksische markgraafschap uit, en was thans in het bezit van
egbert , die deswege melden
Bisschop in eene minnelijke schikking moest treden. Hij bleefin het bezit des graafschaps,
onder belofte van jaarlijks duizend ponden zilver daaruit te zullen opbrengen, doch heeft
nooit meer dan twee honderd opgebragt (2). Nog verkreeg genoemde Kerkvoogd van den
Keizer eene vergunning, om twee marktplaatsen in de landschappen i/iiWie^oo en Ftwi^oo
aan te leggen, terwijl hem levens al de munlwisselreglen en tollen, te water en te lan»
de, met den geheelen ban, welke lot het keizerlijke regtsgebied en onder 's Keizers mngt
behoorde, werden afgestaan (3). De Bisschop, steeds hakende naar meer, zou op
naam des jeugdigen Keizers,
Hendrik. IV, eene gewapende xaAg\.\Vi.Friesland gezonden
hebben, welke zich van eenige kasleelen meester maakte, en hierdoor den opstand der
Friezen dempte (4). Welke deze opstand geweest zij, is onbekend; en blijkbaar moet hier aan
Holland, niet aan het eigenlijke Friesland gedacht worden (5). Minder bepaald kan
dit van den krijgstogt van
Godfried met den Bult naar Friesland beoosten het FUe y
beweerd worden. Men verhaalt, dat hij, na het ontzet van ^/Äwöor door Bisschop 1072
WILLEM, derwaarts trok, de Friezen in een moorddadig gevecht overwon, en tot onder-

(1) TJiiBO EMJiiüs, de Rer. Fris. Eist, Lib. VI. p. 91. ScüOTASiis, Fr, Mist, II. ΙΠ, bl. 82.
F. SJOERDS,
Fr. Jaarb. D. II. bl. 198.

(2) SciioTASüs, t. a. p. bl. 82. F. sJöBtiDs, t. a. p. bl. 201. WESTEpfDoisp, Jaarb. v. Gron.
D. I. bl. 161. V

(3) Westehdorf, Jaarb. υ. Gron. D. I. bl. 161,

(4) scnotanrs, Fr. Eist. β. III. w. 82. Verg. sïgebertüs gembiac. p. 837.

(5) Zie hiervoor, bl. 70. F. sjoerds, Fr, Jaarb. D. II. bl. 216.^

-ocr page 104-

ί 104 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—vverping, iiOöd^aakle (1). Hunüe'bendeqr sqhaarclen' zich im onder zijne vanen; en
EGBERT II, Marligraaf van
Saksen, Graaf van St'ßvoren , Oostergoo en Westergoo ,
1 reikte hem de; behulpzame hand in het verdrijven'.yah ivobert de Fries (2), Het is
niet duidelijk, welkö beweegredenen dezen
egbert aangespoord hebben, zich na den

107(> dood van godfrïtjd , openlijk tegen den Keizer te verklaren, die hem, naar men
meent , .(>;ier., jaren , te voren met de genoemde Friesehe graafschappen beleend had (3).
Zeker is het, dat hij de zaak der weerspannige Saksers tegen het Opperhoofd des Rijks
omhelsde, hetgeen hij rnet het verlies zijner Friesehe graafschappen moest boeten,
Avelke aan zekeren
otiielRik van; iroc/ej/teïm, tfr erkentenis zijner getrouwe diensten,
in ieen opgedragen werden (4). Wie deze
otuelrik geweest is, en waarin zijne dien-
sten bestaan hebben, is vrij onzeker. Zoo veel blijkt, dat hij niet lang deze landen,
of een gedeelte daarvan, behouden heeft, dewijl het graafschap
Stavoren, twee jaren

1078 later aan den Utrechtschen Bisschop geschonken Averd , »daar egbert," dus luidt de
giftbrief, »zich niet ontzien had, om, zoo het in zijne magt geweest ware, den Keizer
van zijn gansche gebied te ontzetten; en dat uit dien hoofde van dé goederen, Avelke
hem, naar een regtvaardig vonnis, ontnomen waren, het graafschap
Stavoren, aan de
kerk van
Ό treckt gegeven werd (Γ»)." Deze schenking voerde Graaf dirk V van //b/-

1079 land naar Friesland aan gene zijde van het Vlie, waar hy al^ Heer begroet én ge-^
huldigd werd (6).

Niet lang echter oogstte hij de vruchten zijner overwinning. Het gelukte egbert de
ontnomene goederen Aveder te bemagtigen. Denkelijk heeft hij zich met den Keizer ver^
zoend , die rnet leede oogen den gehaten Holiandschon Graaf in het bezit moest zien
van zoo vele landen en goederen, en daaronder het graafschap , nog on-r

langs door 1 hem der Utrechlsche kerk geschonken. De Friezen waren zéker ook veel
aflieeriger van het Hollandsche dan van het Saksische bestuur , waaraan zij sinds lang
gewend waren. Het is derhalve zeer waarschijnlijk, dat
egbert, ondqr medewelen en

r

(1) ScnoTATsts, Fr. nist. B. III. LI. SO. F. sjoerds, Fr. Jaarb. D. II. bl. 242. Verg. hier-
voor, bl.
77. yiant. I.

■ I

(2) Van loow, Jloiide Holl. Bist. D. II. bl, 337. Men meent, dat egdert Π, zoon van
EGBERT I, zoo wel aan den Keizer als aan de Graven van
Jlolland vennaag-sehapt Λναβ. Zie de

f {reslaclilUjst bij tan loon, t, a. p..bl. 345, en r. sjoerds,· t. a. p. hl. 251—25.3.

(3) F. SJOERDS, Fr. Jaarb. D. II. bl. 253. ^

(4) Heda, p. 139. Zie liiervoor, bl. 79 (6). '

(5) Groot Charterb. v. Friesl. D. I. bl. 67,

(6) Zie hiervoor, bl. 79, 80. , , ,, -

-ocr page 105-

DES VADERLANDS. D ! · 596

oogluiking des Keizers gehandeld, en aan den kant der Friezen weinig tegenstand onl-,10jl0—
moet heeft (1). Doch wat hiervan zijn moge, uit alles blijkt genoegzaam,' hoe
weinig hel Keizerlijk gezag in
Noord-Nederland, over het geheel, geëerbiedigd werd.
Nog stouter werd het echter dfeor de groote leenmannen in
Neder-Lotharingen miskend
en als met Toelen getreden. ■ s i - ,

Noord-Brabahd en Limburg. Na den dood van Hertog οττο, Avas dit uitgestrekte

gebied door Keizer Hendrik II aan Godfried III, rfm, ook wel Godfried wow jEen-

\

/iam genoemd, Graaf van /^eri/ji« , opgedragen, niettegeniitaande Lambert III, Graaf
van
Leuven, en robert II, Graaf van Namen, beide aan Hertog οττο vermaagschapt·,··
hierop aanspraak maaliten (2). Verbitterd over deze inbreuk op hun vermeend regt,
vatteden zij de wapenen op tegen den Keizer en vonden, spoedig magtige deelgenooten
in de Graven van
Henegouwen, van Vlaanderen , en van Holland. Na eenen hardnek-
kigen krijg, verzoende zich
boudewun IV van Vlaanderen met den Keizer, welke
hem, op raad en met toeslemming der Rijksvorsten,
Zeeland heicester Schelde in leen
afstond (3). De rust was echter hierdoor in niet hersteld. DeGraafvaii
Leuven, de geduchtste onder de misnoegde Grooten, rustte zich uit, om dit graafschap
te hernemen, dat hij als een erfgoed zijner voorouders eischte, doch door den Keizer
als een rijksleen beschouwd werd. Hij maakte zich meester van de stad
Leuven-, welke
daarop te vergeefs door Hertog
godfriedIII, op last des Keizers, belegerd Averd, Zijne
weérstandbieding herlevendigde den moed der voornaamste Neder-Lotharingsche Vorsten ,,
welke zijne zaak omhelsden. Slechts de Bisschop van
T^uik, balderik , bleef Hertog
godfried getrouw en versterkte Hougaerde, om Lambert aan dien kant pp te houden^i
De Graaf deswege vertoornd, verscheen spoedig als verklaard vijand op Luiksoh grond-
gebied, en noch de vermaningen, noch de banvloek des Bisschops , konden verhinderen ,
dat hij bij
Hougaerde post Talle. Hier Averd hij door den Luikschen Kerkvoogd, die
middelerwijl
eene talrijke bende had bijeengebragt, overvallen , en slechts de lrou\yloosheid 1015
des Graven van
Namen konde hem eindelijk van de overwinning ^-erzekeren. Doch kort
daarna werd hy verslagen en sneuvelde in eenen bloedigen strijd tegen Hertog
Godfried ,
welke nu in uendrik I, 'sGraven zoon en opvolger, eenen moedigen verdediger der
vaderlijke regten moest bestrijden. Eindelijk Averd de
lAvist, in het bijzonder door de
tusschenkomst van
gerhard , Bisschop van Kamerijk, en adelbold, Bisschop van
Utrecht, beslist. De Graaf van ZfMüm verzoende zich met den Keizer, enAverd in het
--- ·. - ur.j..· ■ ^ .,·· .■ -

(1) üubo ejimiüs, da Rer. Fris. Ilist. Lil·. VI. p. 97. F. sjoirds; Fr. Jaarb] D. II, LI. 260.

(2) Sigedertus gebiblacessis, ad annum 1005, p. 826". Magnum Chron. ÏSe/^.p, 104. Meijerus,
Annal. Flandr. Lib. II. p. 21. '

(3) Verg. hiervoor, bl. C6, :

II. deel. ■ 14

-ocr page 106-

ί 597 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1010—vreedzaam bezil zijner goederen hersteld, welke hij, zonder tegenspraak, op zijne na-
komelingen overbragt (1).

Bisschop ADELBOLD had Lij deze bemiddeling niet zonder bijoogmerken gehandeld,
en teregt begrepen, dat hij van Hertog
godfried III geene hulp tegen Graaf dirk III konde
1018 hopen, zoo lang de vrede in het overige
ISeder-Lotharingen niet hersteld was. Nu
toefde hij ook niet, den Keizer tol een krijg legen den gevreesden Graaf aan te sporen , welks
1024 ongelukkigen afloop Hertog
godfried slechts weinige jaren overleefde (2). Hij werd door
1026 zijn broeder
gotuiloI, Markgraaf van Anticerpen, opgevolgd, juist toen Keizer koen-
raad
Π te Aken was gekroond geworden. Ggthilo weigerde dien Vorst te huldigen,
en verscheidene Groeten volgden zijn voorbeeld. De twist werd echter zonder bloed-
storten bijgelegd; inen zwoer den Keizer trouw en verkreeg vergiffenis (3). GoTnito
zelfs ontving naderhand tot loon zijner uitstekende diensten, den Keizer zoo Λνοί in de
1033 raadzaal als op het slagveld bewezen , ook hel bestuur over
Opper-totharingen (4), en re-
geerde . met eene wijsheid, die hem den naam van:
den Groote, meer heeft waardig
gemaakt, dan de uitgebreidheid zijner magt door het bezit der beide
Lotharingen (5).
J044 Het jaar waarin hij overleed kenmerkte zich door eenen vreesselijken hongersnood,
door veepest en misgewas veroorzaakt, welke
Frankrijk, Duitsehland en Lotharin-
gen
verwoestte (6). De edelmoedige liefdadigheid en wijze maatregelen der Bisschop-
pen van
Kamerijk, Luik en des abts van Gemhloux, lenigden in deze streken
don algemeenen nood van welken elders een ijzingwekkend tafereel door tijdgenooten ge-
schetst wordt. De bewoners der geteisterde gewesten, door het wreede gebrek gemar-
teld, Avaren genoodzaakt menschenvleesch te verslinden, en vermoordden de reizigers,
om hen te eten. Duizenden ongelukkigen, van oord tol oord voor de ijsselijkheden des
hongers vluglende, werden des nachts door hunne gastheeren geslagt, Aiien zij dan ten
spijs verstrekten. Hier lokte men kinderen , door een appel of ei, naar afgezonderde
plaatsen, en doodde hen dan, om de woede des hongers te bevredigen; daar werdende
lijken opgedolven en het walgelijk overschot verzwolgen (7).

(1) Baldric. Ckron. Zii. ΙΠ. c. 5—10. Sigebeb.tïis gemb. p. 828. Magnum Chron. Belgic.
p, 104. Dewez , Hist. Gén. de la Belgique, T. II. p. 314—320.

(2} Zie hiei'voor,, W. 58—61. Skieberujs gemdiac. p. 830.

(3) Sigeuertus GEMBtAc. p. 830. Magn. Chron. Belgi, p. 108. Dewez, t. a. p. T. II. p. 323.

(4) SiGEBERxus GEMBiAc. p. 832., Magu. ChroH. Belg. p. 108,

(5) Dewez, t. a. p. T. II. p. 324.

(6) SlGEnERTDS GEMülAC., p. 834. IIeRBANSI C05TRACXI ChroH, p, 284

(7) Dewez, Ilist. Gén. de la Belg. T. 11. p. 325.

-ocr page 107-

DES VADERLANDS. ί, 107

Bij deze naamlooze ellende Tereenigden zich in Neder-Lotharingen staatkundige on- 1010—
lusten en geschillen.
Gothilo I had twee zonen achlergelalen, Tan welke de jongste
hem, naar den wil Tan Keizer
Hendrik III, in het bestuur ταη Neder-Lotharingen
opvolgde, terwijl godfriedIV, de oudere broeder, in het bezit van
of
Mosellanië, welk hij gedurende het leven zijns vaders bestuurd had, bevestigd werd.
Godfried IV echter berustte niet in deze Keizerlijke beschikking, en eischte, op grond van
eerstgeboorteregt,
Neder-Lotharingen mede voor zich, doch op eenen toon, Λvelke
den Keizer bewoog, hem ook datgeen te ontnemen, wat hij reeds bezat. Hierdoor
tot wraak getergd, stond hij openlijk tegen
'neifdrikIII op, en deze, om aanallemoeije-
lijkhedeu een einde Ie maken, bepaalde eene nieuwe deeling, waardoor
Neder-Lotha-
ringen
aan godfried als den oudste, en Opper-Lotharingen aan gothilo II werd toe-
gekend.
Godfried echter, even onbillijk als onverzadelijk in zijne eischeii, wenschte
ook
Opper-Lotharingen voor zich, en zwaaide ten tweedenmale de vaan des oproers,
toen hem deze vordering ontzegd was. Zoo veel stoutheid en hardnekkigheid zette ein-
delijk grenzen aan het geduld des Keizers;
godfried IV werd op nieuw van zijne Avaar-
digheden en titels beroofd, en
Νeder-Lotharingen aan gothilo Π , doch Opper-^Lotha-
ritigen
aan albert van Oostenrijk of van den Elsas gegeven.i Zonder magt, zonder
bondgenooten, en geheel aan zich zeiven overgelaten, poogde
gödfriäd door eene spoe-
dige onderwerping, weder genade bij den Keizer te verwerven, doch de vertoornde
Vorst liet hem in eene naauwe gevangenis werpen, uit welke bij eerst het volgende 1045
jaar ontslagen Averd (1).

Het schijnt, dat hij niets dan vergiffenis heeft ontvangen. Althans het bestuur over 1040
Neder-Lotharingen werd bij den dood van gothilo II, aan frederik, zoon des Gra-
ven van
Luseemlurg, opgedragen (2). Godfried hierdoor meer dan ooit vernederd en
verbolgen, bewerkte een nieuwen opstand tegen het Opperhoófd des Hïjks, in welken
de magtige Graaf van
Vlaanderen zijne" belangen omhelsde.' Tïa een liievigen krijg,
welke
België verwoestte, onderwierp zich godfried op nieuw aan den Keizer, tegen
Avien hij echter eenen geheimen wrok bleef koesteren (3). In teïmógeii en aanÄien ge- 1047
stegen door een huwelijk met
beatris , weduwe des Hertogs van Toskavie, teieenigde 1053
hij dan ook weldra zijne wapenen met die des Graven van
Vlaanderen^ welke den
krijg steeds had voortgezet. Een groot gedeelte van
Neder-Lotharingen werddeprooi

(1) Herïï. costractcs, p. 286. Laihdebtcs schafkabcrg. p. 318. Sigebebtis cejiii. p, 834.
Magn. Chron. Belg. p. 119. Deweï, t. a. p. p. 325—327.

(2) IIekh. comuact. p. 287. Sigebektüs gembiac. p. 835.

(3) Zie hiervoor, bl. 67 , 68, en de aldaar aangehaalde Schrijvers.

16*

-ocr page 108-

ί 108 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lÜlO—van moord en vorbeiging; en slechls de dood van Hendrik III konde een einde maken

1056 aai deze noodlottige en langdurige geschillen (1). Op aandrang van de Keizerin-
Weduwe AGNES, en van Paus
vigtor Π, werd eene vergadering van Rijksgrooten te

1057 Keulen bijeengeroepen; en onder de vredesvoorwaarden was ook deze begrepen, dat,
ua den dood van
frederik , Godfried IV het bestuur over ]Seder-Lotharingen zou er-
langen. Dit werd stiptelijk nagekomen, en
godfried geraakte uit dien hoofde, einde-

1065 lijk aan liet bezit van Ν eder-Lotharingen (2). Hij regeerde slechls vijf jaren, in
Avelke zijne rust somtijds door de ondernemingen der oorlogzuchtige Graven, die onder
1070 zijn gebied behoorden, gestoord Averd.

De groote bekwaamheden van "sllertogs zoon en opvolger, godfried V, bijgenaamd
met den hult, zouden ongetwijfeld den overmoed der Lotharingsche Gi ooten beteugeld
hebben, indien hij niet door het moordtuig eens verraders, in hel midden zijner schitte-
1076 rende loopbaan gevallen ware (3). Hij was gehuwd met de Gravin
Mathilda, de doch-
ter zijner stiefmoeder
beatris, en de befaamde vriendin van Paus gregorius VII.
Daar hij kinderloos was overleden, begiftigde
Hendrik IV zijn oudsten zoon , koen-
raad
, met IS eder-Lotharingen, waarover de Keizer, als een mannelijk leen dat thans
aan het Rijk vervallen was, beschikte, ten nadeele van
godfried van Bouillon ^ den
zoon van
ida, zuster van godfried V (4). ) ,

«i

li.!

(1) IIeRMANMÜS COKTRACTUS, p. 297. LaMBERTÜS βαΠΑΗΗΑΙΙϋΕαΕΛβΙβ, ρ. 320, 321. Sigebertüs
gemblacedisis,
ρ. 835, 837, 837. Een uilvociig verhaal dezer onlusten wordt {jevonden bij dewe/, ,
Hist. Gén. de la Belg. T. II. p. 335—340. Verg. ook Meijeuüs, Annal. Flandr. Lib. III.
ρ. 24—26.

(2) Sigedertus gemblacehsis, p. 837, 839. In plaats van gerardus, Lij dozen Kroniitschrijver ,
moet ongetwijfeld
godefridus gelezen worden. De eerstgenoemde was Hertog van Mosellanië of
Opper-Loiharingcn. Verg. hem ad annum 1070, p. 840,

(3) Verg. hiervoor, hl. 75—78.

(4) SlGEBERTÜS GEMBLAC. p. 842.

-ocr page 109-

■ ϊί
mm.

DERDE HOOFDSTUK.

VAN GERHARD I, GRAAF VAN GELRE,

tot op ! ; t

DEN DOOD VAN GRAAF FLORIS III VAN HOLLAND.

loes—1190.

Holland ek Zeeland. Hertog koenraad liel dirk V van Holland in het ongestoord
bezit des heroverden gebieds. Men heeft "van dezen Graaf nog een brief ten behoeve
der abdij van
Egmond, in welken hij do giften, haar door zijne voorzaten geschon-1085—
ken, bevestigt (1). Aan liet hoofd van dien brief, gegeven den zes en Iwiiiligslen vau
Zomermaand, duizend drie en tachtig, noemt hij zich:
dibK, door Gods genade,
Graaf van Holland
(2). Voorts verklaart hij »de onderhoorigen der abdij, door de
gcheele uilgestrektheid zijns graafschaps, tolvrij, en scheukt den abt de zoogenaamde
hooge en vrije heerlijkheidsregten 'm al do landen der abdij-, terwijl hij hem'en zijne
opvolgers, op verzoek zijner gemalin
otuelhilde'van »^cätfe« tevens * de regterlijke

(1) Hüydecoper op melis stoke, D. I. bl. 494, 495, heeft met BucUEiits , od uedam , p. ül,
de echtheid van dezen giflbrlef bestreden, welke echter door
kluit , Rist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. 1.
ρ. 128—139. boven alle bedenking is gestaafd geworden. Zie mede
vah wijn opwAGEKAAR,St.Ii.
bl. 68. Eene overzetting van dezen brief Leeft
van hieuis, 1). I. bl. 71 uit de vertaalde ZCrowyA
van
Egmond, bl. 22, overgenomen.

(2) Eenigen \czcn. noUandensium οΐ Jloldlandensium Coi/ies (Graaf der Hollanders of HoUlandere)j
anderen
Hollandensis Comes ; doch kluit, welke de beste uitgave van dezen giflbricfbeeft bezorgd,
leest:
' HoUlandensis Comes. Ilist. Crit. Comi T. II. P. I. p, 119. Zoo werd reeds vroeger
eeertrüid, Comitissa Iloldlandensis, en robert de Fries, Comes Holdlandensis genoemd. Zie
KiüiT, in 1. c.'p. 138. Verg. liiervoor, bl. 17. .Men beeft de woorden:
door Gods genade,
bewijs tegen de ecbtlieid van dit Charter^aangevoerd, daar dirk, als leenman des DuilscbenRijks,
EicU van deze spreekwijze, tonde nocb mögt bedienen. jMen bedenke echter, dat deze, evenals
andere soortgelijke uitpakkingen, in die tijden, slechfs irpom- of zcdigbeidslialve gebruikt
werd; minder ten teeken van oppermagt, dan van nederigheid cn godsdicnsligheid. Zie
kluit in
1. c. p. 129—131 j ook
wagehaae , D. h. bl. 197 (2).

-ocr page 110-

ί 110 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

of het schoulambt (^judiciariam potestatem) in ^/Amaar afslaat (1)." Meer
bijzonderheden bcfreffende, dezen Graaf, welke
in hooge mate de liefde des volks be-
zat, vindt men niet opgeleekend. Bij zijn dood ging het hoog bewind van den staat,
welken hij met de wapenen herwonnen en gelukkig bestierd had, op zijn zoon
floris
over (2). Twee jaren later ontsliep roeert de Fries, en twintig jaren daarna do Gra-
vin geertruid Van Saksen (3). Zijne zuster bertha was gehuwd aan filips , Koning van
1091
Frankrijk, en adela , zijne halve zuster, aan kawut , Koning van Denemarken en
JSoorwegen. Wij voeren dit aan als een blijk, lot welk eenen aanzienlijken rang het
oude Hollandsche gravenhuis was opgestegen, dat trouwens reeds sinds lang ten naauw-
ste
aan de eerste huizen van Duitschland en Frankrijk vermaagschapt, en door zijne
uitgestrekte bezittingen, rijk en maglig Avas geworden.

]Vog gelukkiger dagen dan onder nirk, loefde Holland onder floris Π , de Vette
bijgenaamd, die nog jong geweest moet zijn, toen hij het grafelijk bewind aanvaardde.
Men wil uit dien hoofde , dat hij door Keizer
Hendrik IV onder voogdij gesteld werd , eerst
yan
koewraad, Graaf van JVerla, en daarna van Hendrik, Graaf van Norlheim ; de
eerste een volle, de tweede een halve broeder van de Gravin
othelhilde (4). Bewijzen
hiervoor heeft men echler te vergeefs opgespoord (5). De oudste en echtste bescheiden
melden slechts, dat
floris zijnen vader opvolgde, en al zijne voorzaten niet alleen in
magt en rijkdom, maar ook in deugden en voortreil'elijke begaafdheden van den geest
orvertrof (6). Boven alles waardeerde hij den vrede, en slechts éénmaal, gedurende zijn
bewind, werd deze bedreigd, toen hij zich met Keizer
Hendrik V tegen roeert II,
Graaf van Vlaanderen, vereenigde, welke in het bezit van Zee^anc^Aeweiier ΛΛβ^β ge-
1108 bleven was, waarop de Hollanders aanspraak maakten (7). Zoo vermenuitdevoorwaar-

(1) Tcjjen dezen afstand van het schoutainbt worden eenige bedenkingen opgeworpen door s. ei-
KELEKBERG, Alkmaar cn zijne Geschiedenissen., hl. 37. Rotterd. 1747. Misschien heeft men
zich in den naam vergigt.
Hüydecoper op melis stoke, B. II. bl. 351.

(2) Chron. Egmond apud kleit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. L ρ. 63. Melis stoke ,Β.II.bi. 351.

(3) Meijertjs, Annal. Flandr. Lib. III. p. 31. Lib. IV. p. 37.

(4) V LOOK, Aloude Holl Jlist. D. II. bl. 355. λ ,

(5) Wagehaar, D. ίΐ. W. m V

(6) Chro7i. Egmond apud klcit,^/«;. Crit. Com. T. I. P. I. p. 63. jDe beka, p. 43.Melis
stoke
', Β. II. bl. 354. 358. ä

(7) Eenige Schrijvers mcenen, dat Graaf floris reeds in het jaar 1ΌΘ5 over de landen bewfister
Schelde met de Vlamingers geoorloogd heeft, dat hij toen met Keizer heudrik IV verbondeai was»
en 'waarscbijnlijt ook gemengd geweest in den stiijd tnsschen dien Vorst en Graaf
bobebt in
1102.
Ilüit, Jlist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 1Ö7, 198. Vait wijs, Naleez. op w^genaar.,
hl. 127. Be Klerk uit de ïmge Landen zegt van floris » hyi en· badde binnen synre tyt, dat
hy Grave te
Hollant was, geen onlede van oirlogeil." bl. 57. Verg. heli» store, B. II. bl.351.

-ocr page 111-

DES VADERLANDS. D ! · 602

den des onderlingen verbonds kan nagaan, rekende de Keizer, dat robert II al λταΐtot 1085—
F^laanderen hehoQv^Q, onwettig bezat. Immers Averd bepaald ,» dat men , met vereende
magt,
Flaanderen en Zeeland beicester Schelde zou pogen te -winnen, ^\aarna-ί/α?ίί
en
de F^ier Jmhachten aan den Keizer, het overige gedeelte van aanboü-

bewijn III, Graaf van Eenegouwen, kleinzoon van bighilbe , en Zeelajid hewester
Schelde
aan Graaf floris zouden gelalen worden (1)." De moed en het beleid van
ROBERT verijdelden deze bepalingen; hij schijnt echter
Zeeland hewester Schelde en het
land van Waas den Hollandschen Graaf in achterleen gegeven te hebben (2).

Floris II beminde overigens te zeer de rust en de vermaken, dan dal hij niet steeds
in goede verstandhouding met de naburige Vorsten zou geleefd hebben; in het bijzonder
verkeerde hij in broederlijke eendragt met den Bisschop van
Utrecht, dien hij som-
tyds bezocht (3). Strijden was zijn vermaak niet. Terwijl andere Nederlandsche Groeten
cn Edelen duizenden gevaren in den Heiligen krijg trotseerden, genoot zijn Staat de voor-
deelen des vredes. Zijne hofhouding was schitterend, zijne feesten muntten uil door ryk-
dom en pracht, zijne geschenken waren vorstelijk (4). Vandaar welligt, heeft de be-
gunstigde geestelijkheid zijn karakter eenen lof toegezwaaid, die niet door*het weinige
dat van hem is opgeteekend , geregtvaardigd wordt. Althans geheel iels anders dan belang-
looze hulpvaardigheid en zuiver pliglbesef, is zijn gedrag tegen den abt van Trwt/'m, 1108
wiens yoorstander
(advocatus) hij was. Het is waar, hij bragt teweeg, dat zekere kerk te
Alburg, van welke de Bisschop van Utrecht zich had meester gemaakt, aan dezen abt, welke
oordeelde er alleen regt op te hebben, werd teruggegeven, doch door welke middelen
hij tot dit verpligte dienstbetoon moest overgehaald worden, getuigt de klooslervoogd zelf in
deze Avoorden. »Hoe veel arbeid, zorg en kosten," zegt hij, »ik drie weken achter-
een besteed heb, om deze zaak ten einde te brengen, zou te lang vallen, om te ver-
halen. Ik moest den zeer rijken en zwaarlijvigen Graaf (
florews , onzen advokaat) met
zilveren koorden, uit
Holland naar Utrecht trekken; en 'sBisschops onbuigzamen
nek, met eenen hamer van hetzelfde metaal, te mijwaarts neigen, enz (5)."

Evenmin pleit bijzonder voor zijne goedaardigheid het voorval met den Frieschen Edel-
man GALAMA, dat echter door eenigen voor meer romanesk' dan waar (6), door ande-

(1) Meijerïis, Annal. Flandr. Lil. IV. p. 35. Wagehaar , D. 11.1)1.210. Kloit,
Crit. Com. Τ. I. Ρ. Π. ρ. 199—202.

(2) Wagewaae, D. II. bl. 210. Klüix in l. c. p. 201,

(3) Heda, p. 145, 147. .

(4) Melis stoke, K II. LI. 554.

(5) Wagkkaar , D. Π. 1)1. 215.

(6) Lclofs, Gesch. d, Nedcrl. D. I. LI. 91.

-ocr page 112-

ί 112 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ren'Toor geheel verdicht gehóuden wordt (1). Er is echter, op zich zelve, volstrekt niets
ongerijmds noch ongeloofelijks in, en do zaak eenvoudig deze (2) : Graaf
floris in het
Kreiler bosch jagende, ontmoet daar de jagers van
gale iges galama , het hoofd van
het voorname Friesche geslacht van dien naam, wien hij eenige honden, met hetgeen
zij'gevangen hadden, laat ontnemen.
Galasia stuift op bij dit berigt, en zweert zich
op den Graaf, al ware het'ook tea koste van zijn eigen goed en leven, te wreken.
Kort daarop treft hij hem in het bosch aan, eischt op bitsen toon, van hem schade-
vergoeding, en trekt, op 'sGraven weigering, zijn zijdgeweer, waarmede hij hem den
arm doorboort. De lijfstoet van den Graaf snelt onmiddellijk ter hulp en valt op
galama
aan, doch is, na het verlies van twee hunner, genoodzaakt te wijken (3).

Niet lang daarna overleed Graaf floris II, door wiens vreedzamen aard en wijs
beleid,
Holland magtig en rijk was geworden, in den bloei des mannelijken levens (4).
Eenige z'jner onderdanen echter hadden , omstreeks hét jaar elfhonderd zes ,

(1) SQRivERirs, Oudt ßatav. bl. 130. Anist. 1G'3C,

(2) Van wijii op wagena.vr, St. II, bl. Tl.

, (3) Occo SCAULESSIS, bl. . 92, 93. ΛΛ'·ι«8ΕΜΐυ8, Chron. ν. Γηβ«/. Β. V. bl. 131. Ver.-j. ΛνΛ-
GEHiAK,
Ό. II. bl. 214. F. sjoerds, Fr. Jaarb. D. II. bl. 318—321. Tegcnw. staat ν. Friesl.
D. I. bl. 315, 31G. Sjoerds brenjjt wagehaar, welke in dit verhaal den onccliten klaas kolijn
gevolßd was, cene dubbele vergisssing onder het oog: namelijk, dat galama door's Graven volk Averd
cmj^ebrant, en een IVestfriesch Edelman zou geweest zijn. Het adellijk geslaclit der
galama's
behoorde te huis in Friesland beoosten het , waar liet nog eeuwen daarna gebloeid lieeft, en op liet
einde dor acbltiendc eeuw, ofschoon vervallen, niet geheel was uilgcs(orvcn.
(Vak Λνυΐί op ΛνΑ-
s
EiVaar, St. II. bl. 72). Graaf floris Avas alzoo niet zijn Landsheer, daar dit Friesland toen niet
onder het 'gebied stond van de Ilollandsclie Graven, maar onder dat van den lÜsschop van
Utrecht.
Zie sjoerds t. a. p.. bl. 320. De bescheiden taal van den Frieschen dorpssclioolmecsfcr s(cekt gunstig af
bij den even belagchelijken als liatelijken uitval van den hooghcroemden
bilderdijk (D. ίί. bl. 3.5)
tegen
wagen aar , welke de (daad van. galama » eene moedige verdediging van zijne vrijheden'" genoemd
had. En het was inderdaad éei^é verdediging van zijne, regten, dewijl het bosch Äm"/ in eigendom
aan hot geslacht van galama behoorde, volgens sjoerds, t. a.p.bl.318,cn wissemiüs, Chron. v. Friesl.
bl. 131. Daarenboven verhalen de Friesche Kronijken eenparig, dat beide partijen hunne zaak vqor
denllertog van
Neder-Lótharingën hragten, doch dat het geschil onbeslist is,gelaten. Waar(oedit,
indien de uiagtige Graaf van
Holland, gelijk bilderdij.k meent, het regt onwedersprckelijk en
onbetwistbaar aan zijne zijde gehad, indien hij
galama, aïs naar stijle, behandeld had?

(3) Hcvbecoper op melis stoke, D. I. bl. 489 enz. beweert, dat ploris II in 1112 overleden is,
eu wordt hierin door
van kajipes , Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 93, gevolgd, ofsclioon kluit,'op
voldoende gronden, het gevoelen van nuroEcoPER wcdcilegd, en het sterfjaar des Graafs oj)
1122
bepaald had. Ilist. Crit. Com. Τ. I. ρ, 67. (100). ^ ! ,. '

1 Οδο-
ί lyo

lllü

2 van
Ijcnte-
maand
1122

-ocr page 113-

DES VADERLANDS. D ! · 113

hunne haardsteden verlaten, en Bisschop prederik van jyamitir^/Terzocht, zich in ^
kere onbebouwde en moerassige streek van zijn gebied te vestigen. Tégen eene bepaajde jaar-
lijksche opbrengst, Averd hun dit vergund en tevens veroorloofd, in het geestelijke , naar de
wetten en instellingen van het Utrechtsche bisdom te leven; en in het burgerlijke hunne
eigen regtdagen en vergaderingen te houden, ter vereffening van, onderlinge zaken, doch
bij belangrijke geschillen moesten zij zich tot den Bisschop van wenden en hem

de beslissing overlaten (1). De oorzaak dezer verhuizing is onbekende doch gelijk een
weinig later, geweldige overstroomingen , bederf van granen, en het daaruit voortsprui-
tend gebrek, vele Vlamingers noodzaakten naar
Engeland over tp steken, is het niet
onwaarschynlijk, dat eene dergelijke reden by de minvermogenden , aaiïleiding tot dit
vertrek gegeven heeft (2). Graaf
floris toch trachtte, zoo veel mogelijk, zijne onder-
zaten aan zich te verbinden, en hen van onbillijke of drukkende lasten te ontheffen.
Hiervan getuigen zijne voorregtbrieven aan de burgers
Rillegorri qm ^^n Alkmaar
verleend (3). Geene vroegere handvesten en voorregtbrieven der Graven \an Holland,
waardoor dikwijls de eene plaats ten koste van de andere begunstigd werd, zijn voor-
handen. Immers het groot handvest aan
Ouderkerk^ in duizend ïjeven en n.egentig ver-
leend, wordt door eenigen tot latere dagteekening teruggebragij!(4). . · 1··· , In

Floris II was gehuwd aan peteonella , dieook oeertruid genaamd wajs ,V,dp dochter van
DIRK,
'B.Qïiogyixu Opper-Lotharingen, en halve zuster van ï.otbair, Hertog van ι^αΑίβ«,
welke later tol de Keizerlijke waardigheid verhevêniwerd (5). . iHij Avasaljzoo, gelijkzijne
voorgangers
birk III, floris I en dirk V, aan het Saksische huis vermaagschapt. Deze
herhaalde echtverbindtenissen tusschen deze beide huizen, heeft men beschouwd als een
blijk of uitwerksel van beider gemeenschappelijken haat tegen!den Keizer (6), ila|ioder,- -t·};
daad geen wonder, dat de Hollandsche Graven op de Keizprs, in dit, tijdperk, gebeten
waren, welke steeds de eiechen der XJtrechtsche Bisschoppen legen het immer magligec

(1) Zie het Diploma bij vak mieeiS; Charterb. v. Holl. D. I. M. 79! :üh· - .

(2) Van wijn op wagekaar. St. II, bl. 73.

(3) Van mieris, Grooi Charterh. v. Holl. D. I. bl. 80, 83. Bovérf tién-^Voorrcgtbri«f'aaa de
Hillegommers aldaar, staat verlieerdelijk
Heiloó. .5Kluit, Hist.. CHt. Com. Ί. IL· P. L p. 147—
157. jJIüYDEcoPER , op.^BEiis sTOKED. I. bl. 491—494, ΙφυίΙ. beide giftbrieTC^ voor vfrcüclit;
doch KLüiT lieeft de echtheid verdedigd.
Ilist. Crit. Com. I. Ρ. I. Ρ-^.βΖ. j ^

(5) Chron, Egmond, miii^ ami.ydiL^^imt iiiist. Gnï. Coif»; Ii ρ. 04 (8δ) et jp. 7jli (^).

Melis stoke, B. Π. bL 3§4,.,^55/ enjde aant. ν.νϊΐουβκεοτεβ jialdäar. .nVlnli^ kua,skoivjr,
bl. 415 (1). Wagenaar, D. II. bl. 207 (6), en van wijn op wacenaab,, St. Π. bl. 71. ,, ,,

(fij Wagenaah, D. II. 1)1. 207, 208.

H. deel, 15

-ocr page 114-

ί 114 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1085—wordend Hollandnaar de voorschriften eener gezonde staatkunde, ondersteun-
den
(1). Hieruit vloeide voort, dat in de geschillen tusschen Hendrik IV en Paus qre-
GORiüs VII, en dikwerf later, de Graven van Holland den Paus aankleefden, terwijl
de Bisschoppen vaiv
Utrecht de regten des Keizers verdedigden ; en zoo ontstond hel
zonderling verschynsel, dat een geestelijk Vorst door het Opperhoofd des Rijks, en een
wereldlijk Vorst door hel Opperhoofd der Kerk, geschraagd werd.

De vredesgezinde flqris II had zich echter, verstandig en voorzigtig, buiten deze
twisten gehouden, en zelfs zich met den Keizer vereenigd, toen zijne belangen dit
schenen te vorderen. Evenmin had hij deel genomen aan de kruistogten , welke toen den
godsdienstigen ijver door geheel
Europa ontvlamden, maar zich van de algemeene geestver-
voering , to zijnen voordeele bediend (2). Hij liet, behalve eene dochter
hadewich,
drie zonen na, dirk, floris , bijgenaamd de Zwarte^ en simos ; de eerste volgde hem

1124 op, onder voogdijschap der Gravin-weduwe petroivella (3).

Petrop«ella was eene vrouw van uitstekenden moed', en bewees dit in den oor-
log legen Keizer
Hendrik V. De oorzaken zoo wel als de geschiedenis van dien krijg,
zijn duister. Hetzij dat
petronella eigendunkelijk de voogdijschap over haren zoon had aan-
vaard , waardoor
hesdrik zich beleedigd achtte; hetzij dat de Gravin haren broeder,
LOTHAiR van
Saksen, tegen den Keizer eenigen onderstand verschaft, en diens wraak daar-
door had opgewekt, het blijkt, dat bij baar aan het hoofd eens magiigen legers in
Holland kwam bestoken, doch niet dan na zeer veel moeite, bedwingen en noodzaken
konde , zich van het Rijk afhankelijk te erkennen (4). Do staat van zaken nam echter
'Spoedig eene gunstiger wending voor de vernederde Gravin, daar
Hendrik V het vol-

1125 gend jaar te Utrecht overleed, eh haar broeder lothair met de Keizerlijke waardigheid
bekleed werd. De vijandschap , welke langer dan eene eeuw tusschen de Opperhoofden
des Rijks en de Graven van
Holland bestaan had, werd nu in eenenaauwe vriendschap
herschapen
(5). Petrosella , even heerscluuchlig als moedig, wist zich van deze ge-
lukkige omstandigheid zoojVOortreiTchjk to bedienen, dat den Utrcchtschcn Bisschop do

! (1) Biiderdijk, D. II. bi, 33. ρ ; ; j ·,

-·Τ(2) va« kabpbb/ Verk. · D. I. bl. 71V ' . = . . ;

,1 I t':.., 1 . '' ' ' j —- ■ ■ f ■

[Ά) Chron. Egmönd. αρ. kluit ;'lÏist. Cr'it. Coni. T. I. P. I. p.·04,67. MeIis stOKE,B.II.bl. 355,
358. J. Α LZYDia, cÜon. ΐΒφ-'Ζ'Λ.IVÏ. c. l'. ' ', '· ' ' . [>

(4) CoKRADDS LicHTESAD, Abbüs Uspcrg. adann. 1123; en AiBEnxus οκΑητζιυβ, Ätta^ow/a ji Zii. V^
• e. 44", bij
'scriveritsHoll. Zeel."· Fi'^ies. 'Ghronl\>\j}2i, 125<iVA?r'i6os op klaas kolti», ΙΐΓ43ί).
, Wagemaai» , D. H. bl. 2i0. i KiDiT , Wet. Crit. Coin, T. I. P. 1. p. 69 (2). · - -i

i

(5) WAG^Aar, i). II. bil'^iT.

ili

?.t

-ocr page 115-

DES VADERLANDS. ί, 115

Friesche graafschuppeii Oostergo cii f'F fester go door deu Keizer ,,ouluomeii cn aan 1085—
ïlolland werden (1). · ■ , .;; . r.'

- Steeds hediiclit op de belangen baars zoons en op de uitbreiding zijns gezags,
maakle zij aanspraak op
Vlaanderen^ toen/Graaf karel de Goet/e, kleinzoon van
iiobert de Fries en geertruid , uil hunne dochter adela , te Brugge Toor hel altaar
biddende, met zyne beide zonen Avas Terraoord geworden, en geene kinderen had na-
gelaten (2). Ofschoon staatzucht meer dan eenig gegrond regt, dewijl
karel nog eene na- 1127
dere betrekking achterliet, Vrouwe
petkosella naar het graafschap van Vlaanderen
deed dingen, vond zij echter onder de Vlaamsche edelen cn burgzaten veel aan-
hang. Do vereeniging van
Vlaanderen en Holland onder ééne heerschappij , zou voor
altijd het langdurig geschil over
Zeeland bewester Schelde beslecht hebben (3)» Petro-
nella
dan , steunende op de genegenheid der Vlamingers, trok straks , op raad van eenige
Vlaamsche Grooten , met haren zoon cn verzeld door een vorstelijk gevolg, naar
Brugge ,
waar een landdag der Staten gehouden werd , naar het schijnt, om in de opvolging des
graafschaps te voorzien (4). Zij liet geene middelen onbeproefd cn spilde veel gelds,
om onder de talrijke mededingers, de keuze op haren zoon te bepalen, doch konde
niet beletten, dat Koning
lodewuk VI van Frankrijk willem van ]Sormandijë, ilcn
zusterszoon van Graaf karel , mei Vlaanderen hchmAci (5). ;

Dirk VI avas ondertusschen den jaren der onmondigheid ontwassen, doch pe*
TRONELLA hield nog steeds de teugels van het bewind in handen (6). Hij heeft die
ïeker niet vóór elf honderd twee en dertig, aanvaard, toen^de West-Friezen, die 1132
hulde weigerden, hem noodzaakten do wapens op, te vatten,.
HdAxJVmt'Friesland, uit

(1) De beka, p. 46. De (jlflhrief is niet meer vooihanden. Behalve uit de πεκα, ontwaart men
deze sclienking uit een diploma van Keizer
koekhaad III in 1138, Lij ueda, p. 157.

(2) Chron. Egmond. ap. kluit, Jlist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 72.

(3) Wagenaai» , D. II. Μ. 218. ' i

(4) Galbert. brug. , de Vita etMariyr, Caroli, bij sgrivkrius, ΠοΙΙ. Zeel, m Vries. Chron. hX. 132.
K
lwt , Hist. Cril. Com, T. I. P. I. p. 73 (6), Kilderdijk zegt geheel verkeerd, dat petroref-la liet beleg
sloeg
voor de stad Brügge! D. II. bl. 38. Immers oisitiio, in het Fransdie Handsciir. asite^emeni,
moet niet door
belegering, maar door zitting of/a^irfda^ vertaald worden, gelijk scriverius, t. a. β.
gedaan heeft, cn uit den geheelen loop des verbaals blijkt. Het is opmerkelijk,dat de naauwteurige
Vlaamsche Geseliiedschrijver
meijekbs, evenmin als onze oude Landskronijkcn, al ware het. elecKti
ter loops, melding maakt, dat onze Graaf
dirk mede naar Vlaanderen gpsti^ heeft. Het wcrl

^..t. . . . .. .t ι ,.j , iii , έ . · χ» .

Tan galbertus brugem8i8 vvas hem ,echter hekend. ' , . . -i .......

(5) Meijerus, Annal. Flandr. Lih. IV. p. 40.

(6) Chron. Egmond. .np. kluit ad ann. 1130. Ët p. 75 (14). p. 76 (17): vas wijh op wagesaar,
St. II. bl. 76 (z).

16*

-ocr page 116-

ί 116 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1085—hoofde der menigvuldige meren, poelen, moerassenen onlanden, bezwaarlijk anders
dan bij drooge zomers, in
felle winters, of te scheep konde bestookt worden, zoo trok
DiBK in den winter des genoemden jaars, die zeer streng was, over het ijs naar
Alk-
maar
hun te gemoet (1). Beducht voor zijne overmagt, vloden de Friezen al strijdende
dieper landwaarts in, hunne verlaten dorpen en gehuchten werden geplunderd en
Ter-
brand, en do Hollanders keerden met rijken buit en Tele gevangenen naar Alkmaar
tot den Graaf terug (2). Do logt had echter niet aan het doel beantwoord. De West-
Friezen waren wel
Terslagen, maar niet tot onderwerping gebragt, en de op hen be-
haalde overwinning dreigde, in de gevolgen, den overwinnaar zelf den ondergang.

's Graven broeder, flouis , dien men den Zwarte noemde, een Ridder bij edel en
onedel, geestelijken en wereldlijken bemind en geëerd wegens zijne held haf ligheid, ver-
stand , welbespraaktheid , en buitengewone minzaamheid, had juist door deze hoedanig-
heden , en niet minder door zijnen heerschzuchtigen aard , achterdocht en misnoegen bij
de Gravin-weduwe en Grave
dirk verwekt. Maar hoe meer hij dengenen mishaagde, die
hem het naast bestonden, hoe meer hij anderen zocht te behagen, en ook inderdaad
behaagde. Eenige Edelen waren hem genegen , en het gemeen , wuft van aard en thans,
uit eene verandering van meester, » grooter vrijheid hopende," vloog van zijne wen-
ken (3). De West-Friezen bedienden zich van de verwijdering, Λvelke lusschen de
beide broeders heerschte, om
floris het bevel over hen tegen Graaf dirk , en ter be-
looning, hem het gebied over
West-Friesland op te dragen. Floris stelde zich on-
middellijk aan het hoofd der beweging, en deed eenen tijd lang zijn broeder alle moge-
lijke afbreuk.
Alkmaar werd overvallen, geplunderd, en de kerk met een aantal
huizen verbrand. Er wordt niet uitdrukkelijk gemeld, dat
floris zelf hieraan deel ge-
had heeft; wij zien echter geene reden, om dit, met sommigen, te betwijfelen (4). Ze-

(1) Vaw looit; op klaas KoLYN, bi. 2C3 (1). bl. 445 (1).

(2) Chron. Egmond. ap. klüit , Ilist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 75. BIelts stoke ; Β. II.
hl. 360—364. J.
α ieïdis, Lib. XVII. c. 7. Doch Vam-Emvs, de Rer. Fris. Hist. Lib. VI.p. 102,
en
scBOTANüs, Fr. Ilist. B. III. bl. 00, verhalen, op welk gezag is ons onbekend, dat de Friezen
den Hpllandsclien Graaf moedig tegenstand boden, doch door hem in ecnen grooten slag, midden
op lipt ijs, overwonnen en op de vlugt gejaagd werden. Het dooi weder zou hem genoodzaakt heb-
ben, zijne verdere krijgsverrigtingcn te staken,
en de West-Friezen in rast te laten. Verg.r. sjoerds
Fr. jaarb. D. II. bl. 336. Uit het Chron. Egmond. ap. klüit in I. c. p. 75, blijkt integendeel
dat de Graaf zelf de Friezen niet achtervolgd, veel min lian slag'gelevérd heeft.

(3) Chron.Egmond. apud klcit , Jlist, Crit. Gom. T. I. P. I, p. 76. Melis stoke , B. II. bl, 364—368.

(4) Bilderdijk , D. II. bl. 39.

-ocr page 117-

DES VADERLANDS. D ! · 117

ker allhans oogslle hij de rrucht van den gelukkigen uilslag dezer Onderneming, dewijl 1085—
de Renneraers erdoor aangespoord werden , zich met hem Ie verslaan, en hem als hunnen
Heer te huldigen , in de ijdele hoop , van onder zijne banieren , zich vrij Ie vechten van den
Ilollandschen Graaf, wien zij tot nu toe zware schalling moesten opbrengen. Hel stroopen,
plunderen en blaken der vereenigde Kennemers en West-Friezen op grafelijk grond-
gebied , kende geene perken meer. Om
Haarlem werden de sloten of lusthuizen der
Graven van
Holland met de omringende gebouwen en woningen , in kolen gelegd, onder
de oogen zelfs van Graaf
dirk, welke in den omtrek zijn leger had neergeslagen.
Hierop trokken de Friezen, die zelden buiten hunne grenzen vernachtlen,; bij het ^val-
len van den avond , met
floris binnen hunne palen terug. Graaf dikk laat hen on-
gehinderd trekken, om de alleengeblevene Kennemers te overvallen, die nu geheel
ter prooi aan zijne wraak en beleedigde eerzucht, hunnen opstand met de wreedste
opofferingen moeien ontgelden (1). Eindelijk werd door tusschenkomst en invloed
Tan Keizer lothair , de broedertwist met veel moeite bijgelegd, en in den zoen tevens
elk opgenomen, welke in dezen strijd partij gekozen had (2). Men heeft gelracht het
gedrag van
floris den Zxcarte, sleeds door ouderen en lateren als trouwloos be-
schouwd, op regtsgronden te verdedigen, en den opsLandj tegen zijnen broeder,
wellig gevonden, dewijl hem dat
appanagium, of die landstreek tot onderhoud, ont-
houden werd , welke hij, als jonger zoon, regt had te eischen (3). Dit regt echler
moest men bewezen hebben of bewezen zijn, vóór dat men er gevolgtrekkingen uit
afleidde. Doch al ware dit regt zoo onbetwistbaar,'als het nu kan betwijfeld worden ,
dan zou het nog, ondanks alle reglskundige inziglen, ten hoogste gewaagd zijn, met
bilderdijk, uit het voorbeeld van Graaf floris I te beweren , dal i^Wci/anrf (^iii-jFViej-
land) tot dat ajjpanagium bestemd was (4). Het berust immers slechls opeenetcaar-
schijnlijkheid, eene gissing, dat floris I het hGsirnxx oyet Kennemerlanden PFest-
Friesland,
door dirk IV werd opgedragen (5).

(1) Chron.'Egmond. in 1. c. p. 77—79. Melis stoke, t. a. p. bl. 368—375. Dat de Kennemers
lich onderwierpen, gelijk
wagenaar, klaas kolth volgende, beweert, en bilderdijk. hem nazegt,
blijkt niet uit de beide aangehaalde oude jaarboeken , evenmin alsuit
de bera ,p. 48, en deda , p. 156.

(2) Chron. Egmond \n 1. e. p. 79. Melis stoke, t. a. p. bl, 375. Wagehaak en buderdijk
meenen, dat bij den vrede tusschen de broeders, dc zaken in statu quo zouden geblevcfi zijn, en
FLORIS
de Zwarte liet bewind over West-Friesland zou behouden hebben; dit is ons echter uit
de aangehaalde schriften niet gebleken. ^ ' ^^^ V ^ ' ^^

(3) Bilderdijk , D. Π. bl. ..... , .. ■ ^ ^ . , ,: ; " '

(4) Bilderdijk , D. II. bl. 40.

(5) Zie hiervoor, bl. 64. Bilderdijk beschuldigt κ. vossirs, dat hij een roman Annales ge-

-ocr page 118-

ί 609 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1085-* Floris de Zwarte overleefde iiiel lang deze verzoening. Welgevormd van ligcliaam,
^^^^^ ridderlijk
Tan geest en fier Tan moed, bad hij liet hart van de sclioone helwina, de
rijke erfdochter des Heeren
\Άη Rothe7i in het land van der Mark, en levens de toe-
genegenheid en het vertrouwen harer leenmannen gewonnen, die geen anderen Heer dan
hera wenschten. Keizer
lothair gaf gereedelijk zijne toeslemming lot dit huwelijk, doch
herman, Heer van Arnsberg, oom en voogd der jonkvrouwe, en zijn broeder God-
fried
van Kuilt, onverzoenlijke vijanden van het Hollandsche Gravenhuis, weigerden die (1).
Floris tracbtle thans door het geweld der wapenen, zich meester te maken van hetgeen
by , langs eenen minnelijken weg, niet mögt verwerven; hij viel in de bezittingen zijner weer-
stk'evers, en'daar
godfried· tevens Burggraaf van Utrecht was, wiens broeder

of neef, andries van Kuik, den bisschoppelijken zetel bekleedde, had ook het Sticht
Teel te lijden. De stad Utrecht zelve echter strektes-i floris , die Taak in dreigend
leTensgevaar verkeerde, ten wijk- ien wapenplaats, dewijl de burgerschap, uit vreee
voor den Keizer, zoo wel als uit genegenheid voor den Graaf van
Holland, hem ten
allen tijde den toegang
opende. Van hier uit Toerde hij dan ook zijne krijgs-en plunder-
loglen, en
Testigde er eerlang zijn gewoon Terblijf, na den Bisschop , dien hij wantrouwde,
Tcrdreven Ie hebben, ' en wiens slot of stad
Leksmonde, hij aan de vlammen geofferd
had. Dus ontzaggelijk geworden, maakten zijne
weêrstreTers, vvien geweld niet langer
baatte, van list gebruik: zij overvielen hem toen hij, van een klein gevolg verzeld, onbe-
zorgd ter jagt uit
Utrecht reed, en beroofden hem van het leven, terwijl hij door het
struikelen zijns paards, belet werd te vlugten.
f^an Arnsherg en van Kuik werden
door'Keizer
lothair in den Rijksban gedaan, en van hunne heerlijkheden vervallen ver-
klaardwelke Graaf
dirk aan het hoofd eener talrijke legermagt, te vuur en te zwaard
verwoestte. Zij zwierven eenige jaren in baUingschap om, tot na den dood van Keizei
1137
l^otiiair, toen zij zich met Graaf dirk verzoenden, Tan wien zij hun Toormalig land in
leen ontvingen (2). Eenigenmeenen, dat zij hunne allodiale heerlijke goederen aan
dirk. op-
droegen , en welke dus
feuda ohlata werden; anderen, dat lothair hunne leenen aan

noemd lieeff , cn uit gebrek aan reg(slcundi(j inzigt, den wakkeren flobis den Zwarte eene
schandelijke rol laat spelen.
B. II. bl. 40(1). Maar in oiLDEnDUKS redeneringen over dezen flokis,
erkent men evenzeer meer den dichter, dan den bezadigden en wikkenden onderzoeker der
gcschicdcriiS.;'"■ ' · ■' ■■ ' ' ί ■

(1) Bilderdijk., D. II. bl. 41, noemt godfried van Kuik, medevoogd van delwina ,docli op Avelk
gezag is ons onbekend. Het
Chron. Egtnond, Melis stoke en j, α ieydis, noemen alleen'uerjiüt
als voogd. Zie kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 79 (24). Öi (27). ' '

(2) Chron. Egmond, apud kluit, Hist, Crit. Com. Τ. I. Ρ. Ι.ρ.81—83. Melisstokk, Β.\Π.
bl. 378—384. De beka, ρ. 48. IIeoa, ρ. 156. J. α. leydis, Z. XVIIi c. 9. ■

-ocr page 119-

DES vaderlands. 119

DIRK gegeven had, die zo hun als achlerleenen lerug gaf (1). Het is waarsishijnlijkj 1085—
dat 1 zij er niet zoo wel afgekonien zouden zijn, indien niet ^γeder
een:-vijand der Hollandi"

scho.Graven, lothair op den troon gevolgd ware (2). ......, i j;! '

KoENRAAD III, welke thans den Keizerlijken zetel besteeg, was de zusters zoon avan
Kéizer
iiehdrik IV (3). Geheel natuurlijk was het, dat hij de s|aalkunde van dezen Vorst
volgde, door wiens aanhang hij verkozen was,-van welken hij , in een rbepaalden zin,
afhing (4). De Aartsbisschoppen
ym Trier en Ä'ew/en, steeds ingenoméh tegen de
Hollandsche Graven, hadden inzonderheid tot zijno verheffing medegewerkt, en waar-
schynlijk ook de Utrechtsche Bisschop
attdrtes , welke onder het geestelijk regtsgebied
des· Aarlsbisschops
Tan Keulen behoorde (5).'' Dit wordt nög iversterkt, dewijl deze
Bisschop uit den huize
van Jiuik gesproten, voorzeker ongaarne dendrik: van
Beijeren,
den schoonzoon van lothair, den vervolger van zijn geslacht en vijand
Tan het Ctrechtsche bisdom, door dozen tot opvolger benoemd, op deo troon zou gezien
hebben. Hoe dit zij,
k.oenraad gaf terstond den Bisschop een bewijs zijner gunst, door
hem in hel bezit te herstellen van de Friesche graafschappen
Oosiergoo en PFcstergoo,
welke onder Keizer lothair der ütrechlsche kerk ontnomen en ^Graaf dirk VI ge- 1138
schonken waren.
J)eze hergift zal wel de hoofdoorzaak van 's Graven krijg tegen het
Sticht geweest zijn, welke in Drenthe, na 'sGraven (terugkomst van eene bo»·
devaart naar ««α,'geopend werd. Den weg over /iowte nemende, had DiaKl,

in spijt der Bisschoppen yan ' Utreclvt, de kloosters yaiv^Egmond .'«n Rijnsbiirg^
aan den H. petrus opgedragen, 'immers hièrdoor stonden de beide stiften .niet meer
onder de Utrechtsche Kerkvoogden j in wier'kerspel zy gelegen waren, maar onmiddellijk
onder den Paus, hetgeen den Utrechtschen invloed in
Holland mtvk&W^k verminderde,
maar dien der Pauzen verhoogde (6). Dit onttrekken van geestelijke gestichten aan het

(1) Klcit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 82 (32). Biiderdijk, D. ,Π. bl. 42,(1). .

(2) IJiiDERDiJK, D. II. bl. 42 (1). »LoinARis," zcjjt bilderpuk , D. II, bl. 42, »lict ecncn
uitmuntenden naroem achter."
Naroem achterlaten is een onliollandsche plconasmus, en,voorzeker
liet minst te verwachten in eenen man, die -
wagehaar hard valt, dewïïl deze erijena het land plat

. , .K Λ ','i . .-r.iü ·>ίΐ;;>ΐ·.)ίίί

te hopen, in plaats van afto loopen geschreven had. D■ I. W. 101, ι ^ -γ^

Chron. Egmond. ap. kldit, Hist. Crit. Com. T. I. P. I. p. 85. ,· -: . „'n-.h
. 1(4) liiLDERDUK, D, II. hl. 43., „Lar^-on.·; '.b ; .U.:/ i.i .q , ν,Λί .OS -q .»(1

, (5) \yAGESiAR>\D. II. bl. 229,-li ^OM :ui ■...) 'jIj-tR«;pu Ad .1! .(1 , nuv.at:ïï .mifitj
{6) Ghron. Egmond, ^apud: kluit, Hisl, Crit. Com: {ï.d. p, 85 (36): Murs stoke, B.j II.
bl.
385. De beka, ρ.».δΟ. Heda, ρ. 163. HuïDBcopEn , op-MELis βτοκΕ, Β. II. bl. 348_, οηΐ·
tent de echtheid van het
privilegium exemiionis voor de, kloosters ί yan ligmond en Rynsburg,
het laatst üitge{;cven in tas msAia , ïCharterb. Uolland, D. I. bl,)ö2,, en door κΐϋΐτ, in,!·;.«?,
p. 87 (37) verdcdijjd. tC ! .'Γ ,ί " .sV{!5 / v: .j ,

-ocr page 120-

ί 120 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1085—plaatselijk gezag-der Bisschoppen, strekte om den Paus een legönwigt tegen de magtig
ilJO wordende Mijtervorslen te verschaffen (1). De abten van
Egmond moesten voor deze
gunst, jaarlijks vier Friesche schellingen aan de schatkist te
Ro^ne opbrengen (2). In
deze vergunning vindt men de reden, waarom in den gevelsteen van do Egmonder
abdij, St.
pieter de hoofdpersoon is, en niet St. adeleert , ter wiens eere zij gebouwd was (3).
1143 Graaf
dirk, van zyne bedevaart teruggekeerd, maakte gebruik van de ontevreden-
heid, Avelke in
Drenthe over het bestuur des Bisschops heerschte, om hem in dat
gewest afbreuk te doen. Hij verbond zich met zijnen schoonbroeder οττο,
Burggraaf van
JBenlheni, welke onverhoeds in Drenthe viel, en groolc verwoestin-
gen aanrigtte, doch eindelijk door de ruiterbenden des Bisschops in een bloedig
gevecht geslagen en gevangen
τχάάχ Utrecht gevoerd werd (4). Dirk sloeg onmiddellijk,
op het berigt daarvan, het beleg voor deze slad , en omsloot haar van alle zijden , terwijl de
opgerigle stormtuigen eerien vreesselijken aanval dreigden. . In dit hagchelijk oogenblik
plaatst Bisschop
herdert zich aan het hoofd zijner geestelijkheid , treedt statig in plegt-
gewaad, met een boek in de hand, de gewijde veste uit, en dringt onverschrokken te midden
der verbaasde vijanden, tot den Graaf door, om inet priesterlijk gezag, den banvloek
der Kerk over. hem uit tö spreken, indien hij niet ijlings het beleg opbreekt. Schrik
en ontsteltenis overstelpen den vromen Graaf; het krijgszwaard ontglijdt zijne bevende
handen, en blootshoofds en barrevoets smepkt, hij, diep in het stof gebogen, den
heerschzuchtigen Priester om genade. Nu eerst geeft hem de trotsche Kerkvoogd den
kus des vredes, welke door éene verzopning gevolgd werd, die niet weder tusschen hen
verbroken is.
Οτ^ύο van JBenthem ontslagen, doch moest zijn burggraafschap den
Bisschop opdragen, van wipn hij het als een
feudum ajierturae ïn ontving (ó),

/

(1) Wagehaab, D. II. bl. 232, en bilderdijk, D. ΙΠ bl. 44,

(2) J. v. LEYDE«, Kron. v. Egmond, bl. 38.

(3) bitderdijk, D. II. bl. 44. ' - 1 - ' ' ' ■ > , .

(4) DE ΒΕΚΛ, i^. 49, SO.yllEf^^Vp· 162. '

(5) Chron. ^^mond. apud κχυιτ, ïlist. Crit. Cóm. T. 1. P, I. p! Ül, 92 (48), die echter gccnc
melding maakt van
dibks vernedéring;^ welkc'^uit dien hoofde door'nrYDEcoPER , op melis stókè , D. I.
bl. 507—511; een louter verdichtsel genoemd wordt, lictgeeh zeer juist is ΛveêrIegd geworden door
den scherpzinnigen en geleewldn kl
Uit', in 1. c. p. S8 (39). ' Melis stoiCe, B. Π. bl. 385—38Θ·.
Bb beka, p. 50. Heda, p. 102. In welk jaar de genoemde krijg voorviel is moeijelijk té/be-
palen.
Wagekaar , D. II. bl. 227, afgaande op de beka , πε0α ) de Oudé^Holl. JJiv. 'Kron.,
het Goudsch'Krótujkje en andpren^ plaatst dien ^vóór dirks ilogt riaar hqt.H; Land. Wij^ hebben
cchter liever mct 'iiELls
stoke, en den' 'Ä/erÄ uit de laagc Zawcie»./het-oude Chron. Egmotid,
•door KLiiiT uitgegeven, en de bron,Uit Avelke al deze Schrijvers groótendcels geput hebbon,-gevólgd,
en'deze gebeurtenis' na 's-'Graven-bedevaart gesteld. Zij moet ,'fusschen de jaren 1144 en 1148
voorgevallen zijn. Zie κιητ,
Hisl. Crii. Com. ï. I, P. 1. p. 91 (44).

-ocr page 121-

> ί ^^ Β Ê S VADERLAND S.

OiKlertusschen was de moedige ι doch heerschzuchtige PETRosELtA. Tan ^ίαλίβ^ΐ'óver-1085-—
leden (1). »Vraeght men Λvat dese Heldinne gedaen heeft? den Kéyser ,.
(hen-s 1144
orik
V) in roer gehouden; rycken nae haer oni doen sieh;;;haer Broeder (tothaiß)-
lot de Keyserskroon gevorderl; haer soon. iri gevoert,' oru den-Graet-

felycken hayr-bandt, door j stemme der Landls^Staten, alhoewel het niet goluckte, op
haers soons hooft te doen daélen (2)," Teregt'moet mcri zich derhalve verwonderden,adat
zy niét door de-inlandsche schrijvers ■ onder het getal der Gïayen van
Holland.,. οΐ
der regerende Vorstinnen is opgenomen, ierwijli men'onder; déze eenë plaats inruimt:
aan Vrouwe
geertruid , die nogthans ongelijk^minder'tgd; en vlijt in dè handhaving der.
heerschappij besteed heeft (3).Mminers
Schynt'zij veél invjoed» ten Hove en op het be-
stuur behouden ie hébben ook nadat
dirk zelf de teugels van »het bewind had. opge-
vat (4). Zij ligt te ÄyWÄwr^ begraven, welk'klooster door haar gesticht en met geeste-
lijke zusters
mï. Sakmh , ' die \lezen. en"zingen konden ] bezet wias^ geworden (5·). f o

Slechts weinig jaren genoot Holland de voordeden des vredesj Graaf DiRiC j 'als eeii
der voornaamste leenmannen
Van het i^iic/tiwikkelde^ zictó diep 4n de geschillen over 1150
eenen opvolger van Bisschop
herbert, 'en plaatste eindelijk gewapenderhand)'· herman
van Moorne o^ den ledig geworden Jjisschopszetél· (6). De West-Friezen , . steeds be-
dacht, zich : op de llollandsche Graven ie wreken^ - vonden, tiaair hét schijnt ,. in dezè
twisten , eene gewenschto gëlegenheidï omi eenénÏinval.op het grafelijk grondgebied te
beproeven, terwijl de Graafi elders wérd bezig gehouden. ' Althans in dit tijdstip viel 1155
eene ! talrijke bende uit jöreeÄier-amÄacAi, in
Kmmmerland en rukte plunderende
ea verdelgende yoótt tot aan het doirp
 [Zandpoort toen zij door de-pöortérs

van Haarlém en de geburen van Osdorp aangetast en mettcen verlies van negen hon-
derd man, op de vlugt gejaagd, werd (7). ( :ά , i;(,· ; ' : ■; ; 1 . i·. !»

T\Vec jiiren daarna eindigde Graaf dirk VI zijne loopbaan. Kort te voren had hij iich

\ i-fV;.].. !:-;;:-roo

.r ony?·
.5>ί'·-·.\\·Λ\ r.ivi tier

(1) C/irön. Egmond. ap;· κιητ //Tisf.- Crii: Coni. T. I. P. I. p.

(2)'ScRivERics, Tocts-siéen'op^hk Goudsche Kron. El. 244'.

, r ■ ■-■· 'Λ. 'i'! üo'. gaO'ili i'ißijJäl

(3) ScRivEBiüs, t. a. p. bi. 241.'

(4) Van wijn, op νναβενααΐι, St. II, bi. 76.

(5) Chron. Egmond in 1. c. p. 94· en κΐϋΐτ, ϊη h. 1.; (50). Melis^stoke II. J. v.
tEïDEiï, Kron. v, Egmond. bl. 33. Verfj. de Kerkelijke Oudh. v. Rhijnland, hl. 517.

' (6) Chron. Egmohd, apud kldit , ρΓθδ—Ö9. De beka^ p. 52." ÏIeda, p. lÖÜ. ^^^

- · .li - , -r: ■ .i . - ■

1211

5 van
Oogst-
inaand

1157

(7) Chron. Egmond. p. 102 en de Aant. van kluit (61—66). Melis stoke,· B. II. bl, ,391 en
nutdecopebs Opmerkingen aldaar. De beka, p. 52. IIeda , p. 170. De Heer van Noordwtjk,
beziniït dezen toj^t in zijne Annales de Rer. Holland. liiVviIL p. 209.^ ·''■ -

bezingt
II. deel.

16

-ocr page 122-

algemeene geschiedenis

1085— nog te Nijmegen bevonden, eu aldaar een giftbrief van Keizer frederik , in wiens
achting hij deelde, ten behoeve der Lieve Vrouwe kerk van
Antwerpen ^ onderteekend.
In het laatste tijdperk zijns levens had hem de abt van
Epternach, tegen eenige landen
in
Schouwen, alle aanspraak op do kerken van Flaardingen, Kerkwerve en andere
afgestaan, op welke die abdij , in gevolge eener gift van
willebrord , meende regt te
hebben, en Avaarover men zoo lang met haar, doch bijzonder met deUlrechlscheKerk,
ook mot de wapenen getwist had. In elfhonderd een en veertig had het genoemde stift
bij den Keizer beweerd, dat het nog in bezit was van de oorspronkelijke giftbrieven der
uitgestrekte goederen aan
willebrord geschonken, en door hem en eenige volgende
Epternachsche abten bezeten, doch sedert door de Frankische Koningen en Keizers aan
Terschillende Nederlandsche Vorsten weggegeven, tot onderhoud van legers tegen de
Noormannen, Men vermoedt, niet zonder grond, dat de goederen, tusschen den Rijn
en
Snit har des hage, in acht honderd negen en tachtig aan Graaf gerolf afgestaan ^
hieronder moeten geteld worden (1).

Tijdens het bewind van Graaf dirk VI hadden vele Hollandsche, Zeeuwsche, Friesche
en Utrechtschb huisgezinnen hunne haardsteden voor andere aan de oevers der Elbe
verwisseld. Op voordeelige voorwaarden waren zij hiertoe uitgenoodigd geworden door den
Hertog van
Saksen en den Markgraaf van Brandenburg y welke van daar de Obodriten,
die er door
karel den Grooie,'in stede der weggevoerde Saksers , geplaatst waren , ver-
dreven hadden. Den Hollanders werd de
Utinenser, den Friezen de Süseler land-
streek ter bewoning en bebouwing aangewezen. Van de eerstgenoemden leest men, dat
zij zich, in vervolg van tijd, langs den
Zuider-Elhe^oever, van Saalfeld af, neder-
gezet en de twee streken,
Balsemerland en Marscienerland, met vele steden en
dorpen, lot aan het Bohemer woud, bewoond hebben. Hun hoofdbedrijf was de vee-
teelt , welke zoo veel voordeel opleverde, dat zij spoedig onder de rijkste landlieden
dier oorden gerekend weiden (2).

Uit het huwelijk van Graaf dirk VI met sofia , dochter van den Paltsgraaf aan den
Rijn, waren verscheiden kinderen ontsprolen. Dirk , verrapedelijk de oudste, was in
zijne vroege jeugd overleden (3).
Floris werd de derde van dien naam onder de Gra-
ven van
Holland. Pelgrim droeg den titel van Burggraaf van Zeeland, en was Heer

■ f ^

■ .31 -uZdi .

(1) Van wijn, op Wagenaar, St. II. bl. 77, 78.

(2) IIermoldi , presbyter^ bosoviehsis Chvoti. Slavor.um, Lib. L c. 57, 8S, in leibnitzh
Script. Rar. ßnmsv.'T ÏL ρ. 586, 612. Wagenaar, D. II. bi. 231. Van wijs, op
WAGENAAR,bl.
127. _ .. "^^^^^' ;:" "' " ^^ . ·

(3) Chron. Egmond. ap. klcit, ίΤΐβί. Crtl, Com. Τ. I. Γ. I. (58).

122

-ocr page 123-

DES VADERLANDS. ί, 123

van Foorne, hoewel dit, naar het schijnt, door eenigen Ijelwijfeld avordti(l). Otto 1085—
geraakte na den dood zijns moederlijken ooms, die kort na de slaking uit de ütrecht-
sche gevangenis, vermoord was, in het bezit des burggraafschaps van .ffeiif/iöOT (2).
Boudewijn of balbewijn besteeg later denbisschoppelijken zetel van Utrecht (3). Een zesde
zoon, DïRK geheeten, werd Domproost van
Utrecht, en kwam na den dood zijns broe-
ders, als opvolger in het bisdom in aanmerking (4). Van
robert wordt slechts opgetee-
kend, dat hij met zijnen broeder
floris , de kerk van Flaardingen aan die-Tan Eg-
mond
terugschonk (5). Eene dochter huwde aan Graaf dirk van Kleef (6); en eene
andere, sofia genaamd, werd abdis van Rijnshurg (7). '' '

Vreedzaam en heilspellend waren de eerste regeringsjaren van floris III. De West-
Friezen, welke zijnen voorzaten vaak zoo veel werks verschaften, en zelfs de kilteloorige
1161
Drechterlanders, na eene worsteling van meer dan dertig jaren tegen de Graven van
Holland, huldigden hem als hunnen Heer (8). Het volgende jaar huwde'hij met ada,' 1162
4e zuster van milcolombus IV, Koning van Schotland. De Prinses werd met eene
aanzienlijke Hollandsche vloot, te dien einde prachtig uitgerust, afgehaiald en in den
mond der
Maas aan land gezet. Op dit huwelijk grondde floris V naderhand zijn regt
en aanspraak op de Scholsche kroon (9). De staatkundige rust werd echter kort daarna
gestoord, toen Graaf
floris III in de ütrechtsche onlusten betrokken werden Bisschop
godfried, met eene genoegzame magt ondersteunde (10).' Tot'loon zijnerbewezenedien-
sten , wilde hij zich in zgn regt op
Oostergoo en Westergoo hersteld zien. Godfried ,
niet in staat zijne zaak met het ZAvaard tegen den Graaf te bepleiten, nam zijne toevlugt 1205
tot Keizer
frederik, barbarossa , welke te Utrecht^ met overleg van zijn Hof en zijner

(1) Van wijk, op wagesaaR; St. II, LI. 78 , 79.

(.2) De βεκλ, p, 50. ................ '

(. ,. : I ■.

i p. 56. . ^ , ^ ^ . ^^ i.. ^ _ Moli '■.U "IvVU

(4) De βεκα, ρ. 65, : - ■ . 7

(5) Chron. Egmönd. apud kluit, Jlist. Crit. Com. Ύ. I. Ρ. I. ρ. 110.''i 'iiim >'ir/.·

(6) Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ.Ί. ρ. 124 (7). ' '' ' '^nv' ' -'■·■

(7) Chron. Egmond. ap. klcit in 1. c. p. 135.'

(8) Chron. Egmond. ap. klïit in 1. c. p. 109 (80). Melis stoke, B. 11. 1)1. 395. -

(9) Chron. Egmond. αρ.. Kit« in 1; c. 109 (81). vMtxis ixoKE, B. Il.lijbl; 895 μ3Ββί,ί cn

do aant. v. nuroECorER, aldaar.

m .i); :: .i.l .α -ISA7/ /[

(10) In de gescliicdcnis der Utrechlschc zalen', zäl orei'"dcM onluitcn nitvoeriger ■ {jehan-:
deld worden.

16*

-ocr page 124-

ί 124 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1085—Gelrouvyen of". leenrtialVóen , het geschil beslechlle (1)'. Te zelfden lijde werd door den
Keizer nog éon-'andere
twist! hemiddeld tusschen den; Utréchlschén Bisschop en den
Qraaijm -Holland, in j^Velken ook de Graten xan Kleef eii Gelre belang hadden. Hel
hetrofndö regeling ?an den Rijnloop , orn de rampen
te voorkomen, Avelke.de overslroo-
mingen gedurig, veroorzaakten. Door het verschillend belang der onderscheidene N.cder-
landsche B^nslaten, waren hieruit vele oneenighcden ; en twisten pnlslaan. ^ Imnaers,
Avanneer;de;;cQn, op zeker punt, eenen dijk of dam begeerde, wilde de aïider,' dat.het
water daar zijn vrijen loop zou behoudeu.. Thans beklaagden zich
die yan Ulriechl ten
hoogsto over eenen dam, door G^aaf
ELORis'oralrcnt ZimtZe/iiir^ (^^Zwammerdapi) ge-
legd, hetzij om
Holland van het overtollig Piijnwater te bevrijden ji-dewijl de Rijnmond
bij
Katwijk^izoo geheel verstopt , zekerlijk merkelijk veruaau\y.d was geworden, en
welligt-geenen /behoorlijken uillöop tlicG;r had ; heizij om door opstopping ,
Utrecht tfe
kunnen beuadeelen en ie doen ;onderloop.cn. Op Keizerlgken last werd deze dam , welke
in het i5V/d/ii vele oyej-slroonjingen én den dood van oen overgroot aantal menschen ver-
potoaklthad, voor allijd weggbnomeh 5 en óok daarna-heeft
Utrecht van fetore Holland-
Hche Gtaven bedongen, dat hij liiet zou hernieuwd worden. De aloude dam in dén/?:yVd
bij
fFijk te-Duurstede, Avelke, naar het schijnt, streklé; om het Rijnwater

in de XeÄ af :le leiden,' Averd, ten'bchoeve van Z/iree/ii, hersteld terwijl aan de Oos-
lelijke grens viin hét
Sticht'f dóor)de iVoc?a;i 'een'weinig'boven Rhenen , eene"water-
loQzing ^egrayen iWerd
γ Λο Grehbe' (^reMe) genoemd j · welken naam zij lot heden
behóudon/^heeft (2^., η·)';·Μ·;')νί -''h^fMl·; :: Vr.,·.'··:::. ; j ;;■· IrJ:

. deze ios[èchling:'en orefeenkamst, Avordt door eenigenr, de krijg tusscheri Graaf
FLORis en vihivs yan p^laanderen, gesteld. Anderen daarentegen beweren, dat deze
reeds in elf honderd zeven en vijftig ontsproot, en wel als een gevolg vaTi het heffen
eens tols te
Geervliet in hel Land van Patten, ναη,alles wal de Oude ϋίααί op- en
afvoer, waartoe Keizer
frederik aan Graaf floris regt en vrijheid verleend had. DcVIa-
mingers klaagden, doch te vergeefs, over dit bezwaar. Daarenboven vielen ook klagten
over de Hollanders, alsof zij do zee met hunne schepen onveilig maakten', en den
Vlaamschen handel groot nadeel toebragten.
Filips, die thans in"stede, zijns vaders,
wolko naar hel Heilige Land vertrokken") was, bostierd;e ,,,;"in den; bloei

der jaren , dapper en oorlogzuchtig ,, ι;·η&ΙΙο dadelijk ^ ceno vloot uit,, om de Hollaud-
sche scheepsmagt hel hoofd te bieden, en viel levens met een leger in

,11

u,------ ·λ

ΟΙ.! :!., ψύ) «jO: .([ .a

ίΐ (1)'BroederÄali dit·ih Sc jeiohiedértis'van'iF/tés^/ond;, uit'dit tijdperkrj;:uLteun«;.c?ct worden, (i:;
(2)
Heda, p. löl. waoe.-iaar, D. II, bl. 246. Κιυιτ, Eist. CHt''CömV T. Ir'ï'. a.-'p^^^

:, nl (Or·

■k'lymu )j·

(87)yAvien bildèrdijk^'DI H. bi,-'55y gevólgd heeft-':

-ocr page 125-

DES VADERLANDS. D ! · 125

Waas, datv Ftoßis toen bezat, doch vooc wien het nu voor altijd verlören! gingt Hij 1085^
moest zich zijn verlies getroostendewijl'dej ütrechlsche onlusten hem beletlcO i» oiamid-
dellijk zich tè Avreken .waartoe zich eerst de gelegenheid aanbood, nu dö geschillen
met den Bisschop van i/irelc/ti waren bijgelegd (1);;πν ! ,ι e; νΛ,ίΛοί 1165

Men begrijpt échter riiet,,hoo en ónder Avelkentitèl, de Graaf van
van Waas in bezit zou gehad hebben , en'vermoedt, dat Waas met Zeeland·, heicester
Schelde
verward zal zijnhdoor een schrijver,'wien anderen blindèlings volgden. Maar
even weinig begrijpt men, hoe
floüib indien hem dat Zeeland ontweldigd geworden
ware, aan diep kant zoo viele jaren Avorkeldos zou gebleven! zijn , zonder-jeriistig te be-
proeven, het verlprene.. .tO: herwinnen schoon: liij over eène vloot en eene; aanzienlijke
legermagt beschikken kondè.n· In ,de Utrechtsche geschillen werd hij toch eerst;na liet
jaar' elf hónderd vier eiï,.zeslig betrokken; ook bevonden zich in zijn leger Vlaamsche
boogschutters, waaruit men op éene vrfedelievendo stemming t'usschen hem en den
Graaf van ^/aaiji/eran mag besluiten, (2); Men iwil derl^alve, dat de· Vlaamsche krijg <
zoo belangrijk
Wegens den ongelukkigen uitslag voor FLORiSj liiet onder het regéntschap
van iitips, maar eerst nä
elf honderd Tier en zestig ontstaan zij, toen hij zynen vader j
ofschoon') deze inog Jeéfdei als: jGiaaf w.asi opgevolgd, en hem bij'hét v.érlei·,' dpof don
Kéizer .ondersch'éidene vrghéden , . en daaronder ook ontheffing
{{mmuniteit)\ydii\ de tol-
len langs den ißtjV verleend waren;(3). Dewijl nu de
Waal ofiWerto^), als een arm de»
Rijns, hierin mede betrokken en'de tol te Dordrecht daardoor aanmerkelijk benadeeld
Averd, Avas het niet onbillijk, en zeer waarschijnlijk, dat de Keizer door een nieuw tol-
regt, den Hollandschen Graven vergoedde, wat hij hun elders ontnam (4). De tol te
Geervliet zou [derhalve toe« .cer,st\zijn opgerigt, eiihet ^chijn^^t datlrie^rin , Qok mogelijkjin
bet heffen van andere tollen, zoo wel als in do zeeschuimeryen der Hollanders, de oor-
zaken van' dezen krijg, rnoeten ,gezocht ^^worden'(5). ,Men .spreekt nog van eenen^'per-
sooüiiiken haat, Avelke tusschen dp beide
Graven zou beslaan hebben, ontsproten, . zoo

... .: i.ii·:!i'.i;iI0::ij/ 'lüs i ; , ■ .; i :: tr u !· , ^ -.oiij-'-uE.·^'

■ ■ ^ ' ■·-__^ ; "t lY.sriiv,' oJijiV iin , i:oi.i iKc^::'··; tnlilc ■. : .s !:μΪχ -.Ih

(1) MeiÄ^ÄW.' ;WiGEKÄAferD. II. bl: 238-240

' ' /.I \\ .i :. .wov'i . ·., ··■.·,ήw->V'\ Λ - · :o5'4 · ius: .b-jo.·· YjiiiTr· si

(2) Chron. Egmond. apud kluit, Uist. Crit. Com. Τ. I. P,^ J, μ. 107 (72). . ,^

onder
Hist.

ΐ)ΐιίέ'ΐηίΐ68.'

;;·ιΟ jvj!) :· i.. . lel? ^ ΐΊ·,'::;! IjmjjiDhoro , .h' .1 eia.ii: ηο

(4) Biiderdijk , D,. II, 51 , ,gcy,olsd p. 251.

(5) Vas wus^ïop wagesaar^ Sti, Iii ϋ1'.,82. sV^rg. mbybbws/ ^^««α/. Flandr. XtijLV,' psiiSj
ad ann.
11G5. ^'.ν.τ ii jrioif/jd 'loftóv nps ftr./ p-UJn isi;c qoi'Älß'ng ivn κ ψ,ηύΆ. ^n w/in

-ocr page 126-

ί 126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1085—men meent, uit minijver, sinds filips Tan Vlaanderen gebuvvd was met de docbterdes
liyO Qj.jYgjj Yjjjj Vermandois, naar wier hand weleer Graaf floris gedongen had (1). Wat
hier
Tan zij, in het naderland gesloten Tcrdrag erkent floris , dal de oorlog door zijm
schuld
was ontstoken, doch er wordt niet in gemeld, waarin die schuld bestaan heeft.

Een scheepsstrijd opende en eindigde, naar het berigt van eenige schrijvers, den oorlog.
1165? Floris, niettegenstaande hij eene magt had bijeengebragt, welke hem tot meester Tan
de zee scheen te verheiFen, werd door de Vlaamsche vloot derwijze ingesloten, dat hg
zich spoedig moest overgeven. Hierop werd hij gevangen naar
Brugge gevoerd, en
een aantal zijner zeeroovers met den dood gestraft (2). Naar anderen, werd de krijg
te land gevoerd.
Floris had zich met de Graven van Kleef, Berg en Gelre
Terbonden, en viel met een leger van twaalf duizend man in het land van Aalst, alles
te vuur en te zwaard verwoestende. Eene sterke krijgsmagt, onder bevel van Graaf
riLips en zynen broeder, den Graaf van Boulogne, trok hem weldra te gemoet. Hevig
en hardnekkig was de strijd, in weiken
floris, door zijne bondgenooten verlaten eii
gevaarlijk gewond , met vier honderd Edelen gevangen genomen en naar
Brugge gevoerd
werd. Men wil, dat hij vijf duizend gesneuvelden en twee duizend zwaar gekwetsten op
het slagveld achterliet (3). De overwinnaar liet, naar stijle van het leenregt, door zijne
leenmannen (Baroenen),
floris van het leen Tan Zeeland hewester Schelde Tervallen
verklaren. In de vredesvoorwaarden eischte hij echter zoo veel, dat de gevangen Graaf
lot geen verdrag besluiten konde. Eindelijk werd, door tusschenkomst en bemiddeling

(1) Ms. Chron. v. Vlaanderen Lij scbiverics, JIolL Zeel, Friesl. Chron. bl. 154. )

■J : ■

(2) Meïerüs, Annal. Flandr. Lib. V. p. 48 ad annum 1165. Verg. van >vijn , op -wagesaar,
St, II. hl. 82. Het is zonderling, dat wagenaar, D. 11. bl. 249, uit den genoemden Vlaamschen
gcseliiedsclirijver verhaalt, »dat
floris, voor eenJgen tijd, ter zee volkomen meester scheen te zi]n."
Bilderdijk, die zich zeer zelden getroost de bronnen, uit welke wagenaar putte, te raadplegen,
volgt dezen ook hier zonder eenig verder onderzoek. »De aanvang van den krijg," zegt Iiij, » die
te water gedaan werd, was voor
floris, dit erkennen de Vlamingen, triomfant!! D. II. bl.5y.
C'cst ainsi qu'on écrit Vhistoire!

Λ ) ....... .. ... , ·:>;) i.' . i,·. ' . .<! )

(3) Oude Holl. Div. Kron. Dertiende Div. c. 7. De Ms. CAroit.c, bij scbiveuiüSjJïo//.
Zeel. Vriesl, 'Chron. bl. 154, met welke het verhaal van j. leydzs, Z/ä. XVIII. c, 10 , zeer veel over-
eenkomst heeft en door
wagen aar ,D, II. bl. 248, gevolgd wordt, noemt, even als iieda, p. 171, het topneq!
van dien krijg,
den Élzas, λν^ΐίο aan den Graaf van Vlaanderen behoorde. Schoon nu hutdecoper ,
op melis stoke, D. I. bl. 520 , oYcrtuigend heeft aangewezen, dat de Elzas, niet den Graaf van
Vlaanderen bêhóörde,-maar" ien'erfgoed was van 'Keizér freöiiriiit, volgt bltoehduk ," D. II. bl. 59,
echter Λvéder.blindelings
tVaoesaar^ en noemt,r zonder de tegenhcAvijzen-van nuYDEcoPEn te ontze-
nuwen,
den Elzas »een graafschap dat aan filips van zijn vader bestorven was." /i Γ .

-ocr page 127-

DES VADERLANDS. D ! · 127

van DIRK, Fiups vader, eii van de Graven van Boulogne^ van Gelre en'van Kleeft ^^ ^lllflT
Brugge
eene overeenkomst getroffen, wier stijl en inhoud getuigen,in welkeenen nele-
ligen en vernederden toestand FLORis zich bevond. Hy ontving
Zeeland hewestcp g
Schelde,
doch als tm feudum commune, of gemeenschappelijk leen, van Flaandei\en
terug, dewijl hij, behalve andere voorwaarden, met den Vlaamscheh Graaf de inkomsten 11^7
moest dealen. Daarentegeii verkregen de Vlamingen vrijheid van tol- en geleigelden
[vectigal, quae conductus vocatur) door Holland, terwijl al wat hu,η voorheen afge-
nomen was, hetzij bij wijze van schatting, belasting, tol, bede of ter kaap, door
flg-
Ris zou vergoed worden. Tot waarborg van dit verdrag moest hij gijzelaars geven
van welke niemand, zelfs niet onder borglogt, buiten toestemming des Graven· van
Vlaanderen, aan hem mögt uitgeleverd worden (1).

Floris Avas twee of drie jaren te Brugge 'gevangen gehouden. Het is derhalve geens-
zins te verwonderen, dat in dien tusschentyd, eenige ongeregeldheden en verwarringen
in den staat van zaken ontstonden, welke \an 's Graven afwezigheid getuigen. De Haar-
lemmers) met andere Kennemerlanders, en waarschijnlijk ook de ingezetenen van Alh·^
maar, hadden in den winter van het jaar elfhonderd zes en zestig hetiWesl-Friescho
dorp
Schagen overvallen, geplunderd, in de asch gelegd, en de bewoners ten deele
in koelen bloede vermoord, ten deele onder de wreedste mishandelingen gevangen "weg-
gesleept (2). De West-Friezen , hierdoor tot wraak getergd, trokken weldra met ver-
eenigde krachten , naar het stedeke
{opidulum, portfikijn) ^/Aiwtear,,dat terstond
werd ingesloten. Eenige Kennemerlanders rukten aan , om de plaats te ontzetten ,: docK
lieten haar, op het gezigt Van de ontzagwekkende magt der Friezen, den vganden'ter
prooi,, die het stadje plunderden, en behalve de kerk, alles aan deiVlammcn opofferden.
Tachtig Alkmaarders, tot wanhoop gedreven, vochten met leeuwenmoed tegen do
plunderende Friezen, en stierven allen den schoonen dood voor het vaderland. .'»VVant''
zegt onze 'oudste jaarboekschrgver, »is het eene deugd voor het vaderland'te strijden..

(1) Kluit, Hist. Crit.Com. T.I. P.II. p.251—255. Hüydecoper, opheusstoke, D. I. R .521,
heeft dit verdrag, en den {jelieelen oorlog van fioris met ritips voor een louter verdicJitscI gebonden.
Dit vredesverdrag is celiter sedert naamvkeurïg in het licht, en deele op koper gebragt, naar het
oorspronkelijke, welk met de aanhangende echte zegels, in de Iserl van st.dokatiaam (e^fw^^e be-
waard wordt.
Kldit, Hist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. I. ρ. 184. 8qq.,>_Vcrg, var^wuit., ,^ορ ^agehaab,
St, II. bl. 81. Noch het oude
Chron. Egmond, noch meiis stoke, noch ue beka, nochdeÄ/eri
van de laage Landen, noch teldekaer, noch het Goudsch-Kroinijkjè, m^hcitMagnum Chron.
Belgicum
maken van dien Vlaamschen oorlog eenig gewag.-) .1 ni γ· ·ι;ϊ .ffo .1·' " .1 . .'λ 'β·]

χ,Chron, Egmond. .klbit..T. I. p.-^llS.« Meiisjstoke:;·Ii. II. hl; i^ )

i·^ .q

-ocr page 128-

ί 128 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1085—lian is het ook een geluk voor het vaderland Ic sterven (1)." Het verraoeden, dat de
West-Friezen door ülrcchtschcn invloed tpt dezen inval werden aangespooinl (2) , wordt
'"door de getuigenis der oude Egraondschc^Kronijk, gelijk reeds gebleken is, evenmin
onderschraagd, als dat de uillandigheid van
ïloris, hen aatigeprikkeld zou hebben »den
lang geloomden moed eens weder tegen
Holland te koelen'(3) ." MeUt weet slechts, dat
de haat tusschen do Hollanders en West-Friezen, ofschoon^ zij. onder één Hoofd stonden ,
in dien tijd zoo groot wa's,'» dat beide de een den ander niet alleen de goederen, maar
zelfs het leven zóu benomen hebben, indien het slechts in hunne magt geweest ware (4)."
s- »'s Graven gevangenhouding in
Vlaanderen, bewaarde slechts de West-Friezen voor
zijne oogenbhkkelijke wraak. Naauwelgks ontslagen, trekt hij met eene aanzienlijke
1168 magt ruiters en voetvolk, in den winter, door
Kennemerland en legert zich te ι^βοοί'ί,
op de grenzen der West-Friezen. Terwijl hij hier het plan tot den veldtogt beraamt,
zetten eenige roekelooze jonge ridders, op eigen gezag, het dorp 6'c/m^enin vlam. Doch
22 verwoestingen verder voortzetfende, vallen zij άη de hinderlagen der Friezen, en

slechts weinigen brengen de tijding hunner ramp te iS'coori. Graaf floris keerde, naar
llfiü het schijnt, op dit verlies terug, zonder verder iets te ondernemen, äDe'West-'Friezen,
hierdoor aangemoedigd, verontrustten
gQ^nr^g/KennemerJand, cn la^^en Alkmaar,
den volgenden zomer , andermaal in de asch, ' Hier werden zij echter door de bewoners
der omliggende streken, onder aanvoering van ccnige dappere Edelen, zoo wel te land
als te water, in het vernielen gestuit, en naar hunne landpalen terug gejaagd (5).i ι
Het voortzetten van den krijg werd Vvaarschijnlijk verhinderd door den geweldigen
3170 watervloed, welke
Zeeland, Utr'ßcJit ca''Friesland zoo wel aan deze als
aan gene zijde van het p^lie, teisterde. Op eenen heeten zomer was in den herfet een
hevige storm gevolgd, welke de zee over duinen en dijken heènjoeg. Woningen, slo-
ten, geheele dorpen i zelfs, met menschen en vee werden door de instormende golven
weggespoeld. Dof Kennemerland ers bergdén^ zich te naauwernoód op dé daken , waar
zy van gebrek en ongemak zouden omgekomen zijn, indien niet de bewoners van

.V. ,i 1■ :■·■,.■.. ■:·; 1 ; ' . ■ . ' | .li .'J . ■

(1) chrono Egmond. ap. KmiT ,·■ ä'ä/. Grit. Co«». Tv I.' Ρ-'ϊ. jp. 114. 'Zie voorts melis stokk,
J{. Ii. bl. 397. De deka, p. 54. Verg. s. eikeikkberg,· ^ίίΜτηααΓ en zijne geschiedenissen',
bl.;47, 48. ■■ ! ■· ■-·

/J' Λ\'ί'.·; Λ ■, .■ ,·.·

i; 1!

;■') . .;i :η-· . I ,

. .

'·:·Λ

1

(2) bilderdijk, D. H. bl. 56. '' ' " "

. l il ι'·;;)ϋ . 1 .- i . ■ ' :!

(3) IJiLDERDiJK. , D. II. bl. 50.^ Verg, oude Holl; Div. Kron. Dertiende Div. c·. 5.

(4) Chron. Egm. ap. κι-πτ in 1. c. p. 116. υ ' · ' i f»; ! / n.:/ :: ■

(5) Chron. Egm. apud rltit in 1. c. p. 116-rl21. Melis stoke, B. H. bl. 402—411. De
beka,
p, 54.

-ocr page 129-

DES VADERLANDS. D ! · 129

Diemen, met kleine vaartufgen'äf en aanvarende, hen uit den nood gered hadden. Vele;1085—=
der Zeeiivvsche zecdijkëri bezweken, emin het sLond het zeewater: zoo hoogV t^at

niet alleen· geheel Amstelland oxm&i'CQmx^maar zelfs zéevisch,, holkloi wijting, met
groole nellen bij de muren
ym Utrecht gevangen werd?" Het meeste leed Friasland
aan beide zijden /vanv het /^/ί'β^; dewyl de landen om Stavoren geheel overslroomd eii'
eener bare zee gélijk'werden ni L·;.;.. ■ ο ? ν ' ;r > ;i .vy

De rampen, welke deze overslrooming alom verspreidde \ werden eenigzins gelenigd door
het vruchtbaar jaar elf honderd twee en zeventig. Men verhaalt, dat door den ongemeen
zachten winter, reeds in Louwmaand de weiden zich in haren vollen tooi vertoonden,
en omtrent Maria Lichtmis de vogels eyeren legden, broeiden en jongen kipten (2);i
Doch in Bloeimaand van het volgende jaar, verwoestte weder een vernielende watér- j 173
vloed veler hoop en geluk. Door het smelten der veelvuldige sneeuw was de /Zi^?»
buiten zijne oevers getreden , en had een gedeelte van
Holland en Z/irip/ii overstroomd ,,
toen een zware storm uit het Noordvvcslen, de rivieren zoo geweldig deed zw.el-
len, dat boomen, huizen (en kerken door deuLfellen stroom omvergehaald werden;,
zoodat velen voor .eenen tweeden zondvloed vreesden. Men twijfelt niet jiof het ware
met
ütrecht en andere sleden gedaan-geweest, indien de storm zoowél lang hadjaan-
gehouden als hij hevig Avas. Maar na drie dagen stoof het rivierwater zeewaarts, en
vele plaatsen werden voor den gevreesden ondergang bewaard (3). Men heeft gegist,
dal deze geweldige inbraken der zee, het land tusschen
Stavoren, Medemhlik en
Enkhuizen verzwolgen, en de eilanden Wieringen, Texel en Vlieland van het vaste
land afgescheurd hebben (4), Doch dit kan niet overeengebragt worden met de oudste be-
rigten over
Noord-Nederland aanwezig. Men denkt uit dien hoofde, dat slechts de

(1) Chron. Egmond. hij ματτπαεε®, Analect. T. II. p. 464. Klcit ccbtcr verklaart deze plaals'/
cn al wat in de uitgave dier troiiijk hij ϊΐΑΤΤΠΑΕϋβ , van liet jaar 1170—1173 verhaald wordt, voor on-
derfjesclioven.
Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 121—123. Meiis stokë , de Nederduilsche berijmer
dier kronijk , cn de
Klerk van de laage landen, maken ook van deze overslrooming geen gewag.
Maar daarentegen
godefridcs nosAcncs, bij kicit in 1. e. p. 126, (12). De beka , p. 54.
IIeda, p. 173, cn do Oude Holl. Div. Kronijk. Dertiende Div, c. 6". Wij'zien derhalve vólsfrckt
gcene reden, om aan deze gebeurlenis te twijfelen, < \\ . u ; ,! ■

(2) Chron. Egmond. apud ματτπαεγη, .Analect. T. ΙΓ. p, 465. Oude Holl. Div. krbn%. a'.'p]

(3) Chron. Egmond. apud κιητ, Hist. Crit. Comll. I. P. I. p. 126. JJs beka/p. .55, Öude
Holl. Div. Kr<m.
t, a. p. Γ i .....' ' · " ^

(4) JüHiM, Batavia, c. 3. p. 67. · ■■ ^ ' - Ή
II. deel. .yoi- .iti ^^ , V. (ly

-ocr page 130-

ί 130 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1085—zeegaten er door .Tcrwijd AYei-den, gelijk 'waarschijnlijk doör do overstroomingen en
^^^^ inbraken, die ruim tweo eeuwen later voorvielen, ook geschied is'!(l).

Do rust welke thans in ^eii-Friei/oiirf beerschte , spoorde Graaf FLORis aan, om
het verdrag mei: FtLïPS'Tan
Vlaanchren op te zeggen en .^Teiier-ZeeZaiic? (gaaf) van
hem terug te eischen. De zaak Averd echter door tusschenkoróst van verscheidene Groe-
ten , in der minne bijgelegd. Althans
floris zond in het jaar elf honderd een en tach-
tig een groot aantal Hollaudsche dijkwerkers
[optimos artifices et constructores) naar
Vlaanderen ', om iiQïiG dijkbreuk udXAy JBrugge te herstellen, die men niet meester
konde worden. Immers vertelt men, dat deze dijk door een vervaarlijken zeehond
daar ter plaatse telkens Averd uitgehold, tot dal een Hollander hem bij den staart
grijpende, in het midden des hols slingerde, waarin het monster, bestelpt met zoden
en aarde, versmoorde. De waarheid is, dat de Hollandsche werklieden het ingezonken
land wisten te behouden, en door het leggen van een zeer zwaren dam , dat gedeelte
van
Vlaanderen voor het dreigend gevaar te behoeden. Graaf filips schonk dengenen
hunner, die blijven wilden, al het land dat zij bedijken en op de zee herwinnen mogten ,
van den opgeworpen dam tot aan
Aardenburg. Velen maakten hiervan gebruik,
en zoo ontstond allengs, uit de opgeslagen koeten en hutten der arbeiders, de stad
Damme (2). r i :

Onderlusschen was Bisschop godfried ΎΆη Vtrecht overleden, en zijn zetel door
botidewijn, broeder van Graaf floris , vervuld. Van daar de ongestoorde vredo tus-
schen de Hollanders en Slichtschcn, gedurende het bestuur van dezen Kerkvoogd,
117y welke zich met
floius in eenen heirtogt tegen dè Friezen, vereeiiigdo (3). Wel-
ke Friezen hier bedoeld worden is onzeker. Sommigen meenen de Ooster- en Wester-
Gouwers (4); anderen de West^Friezen (5). Van dezen logt, welke het doel
miste, Avorden geene bijzonderheden verhaald, en de inlandsche Schrijvers maken
er zelfs geeue melding van. Het volgend jaar viel Graaf
floris met eene over-
1180 groote magt in
West-Friesland, verbrandde Niedorp (Nïerop) en Winkel, doch

• il-

(1) Wagekaar,, D. 11. hl. 264. · . . . , ■

(2) J. α tEYDis, c/iron. Belg. Lib. XVIII. c. H. p. 164.^ Oude Holl. Dimsic Kron. Dei-
liendc Div. c. 7.
Λ^ογ^ klüit, Ilist. Crit. Com. Τ. I. Γ. Π. ρ. 204. (t). ^........ ^ .. · ,, ,,

(3) Godefridus iioKAcnts, ad annum 1179; bij waceaaar,. 1). II. LI, 2Ö7; va kluit, Jlist.
Crit. Com.
Τ. I. Ρ. I. ρ. 132 (25). ' ^ . ...

(4) Bilderdijk , ΰ. II. bl. 57, in navolging van kldit in 1. c. ,, . , · i^·

(5) F. SJOEBOS; lu·. Jaarb. D. II. bl. 409. ·

-ocr page 131-

DES VADERLANDS, ^^a Λ 131

kon de West-Friezen niet beteugelen (1); :Deze zetten de Tijandelijkheden yqort, en stroop- 1085—
ten lot aan Akersloot in Kennemerland, ΛvaaΓ zij hunne stoutheid met een zwaar ver-
lies boetten (2). Eindelijk gelukte het den ;Graafdie
lan Jffieringen en Texel aan HS'ii
zich te onderwerpen en te noodzaken, van hem den vrede'voor vier
düi/xnd mark
zilvers te koopen (3). vi j ),i : ;! η;·. ,

Terwijl hierdoor de rust in deze streken hersteld was, nam floeïs III het kruis aan, 1184
of deed veeleer eene bedevaart naar het Heilige Land ,' daar
JerutaUm toen nog in het
bezit der Christenen was (4). Welligt wilde hij het graf zijner godvruchtige moeder
sopi.v bezoeken, welke op hare derde bedevaart, te yerwza/em)in elf honderd zes en
zeventig overleden en in het Hospitium der Duitscho orde begraven" was (5), Na zijne
terugkomst werd hij in do onlusten tusschen
Ό trecht, Ν ^er-Lotharingen m Gelrehe·
trokken, en stond als leenhouder van hel Sticht, met Graaf dirk van Kleef den

·-■ V): '·|:}Λ

.V'r:

(1) Chron. Egntond. apud klüit, Hist. Crit. Com. Τ. L P. I. ρ. 13J. Melis stoke, B. II,
bl. 41fJ. .

O

(2) Chron. Egmond, in 1. c. p. 133. Melis stoke, t. a. p. 1)1.417. ' > j

(3) Chron. Egmond in 1, c. p. 134. Melis store, t. a. p. bi. 418, 419.· De Klerk van de
laagc Landen,
bi. 75. IIüijdecoper , op melis stöke, D. L bl. 529-^5^2, en klüit, in Chron.
Egmond.
p. 134 (35) stellen hier Friesehe marken of ponden van vijftien'stuivere. De vredespiijs
zou dus niet meer dan /3000 geweest zijn. Naar Duitsche zilvermarken berekend, zou hij echter,
volgens scrïvbriüs,
JloU. Zeel. Vries, Chron, bl. 147, ƒ 72,000, en naar ddijdecoper, f. a, p.
bl. 530, eene som van ƒ 100,000 uitgemaakt hebben. Zekerlijk verbazend veel in dien tijd^ en
deswege door scriveriüs en wagesaar voor ongclpofelijk gehouden. » Doch de juiste waardij der
Friesclie ponden," zegt van wijn, op wagesaar, St. II. bl. 90, »is Iiier te moeijelijker te bepa-
len, dewijl men uit de Friesche Λν^ίεη, kan gpmaken, dat er groote en kleine marken waren, en
liet niet blijkt, van welke soort bier gesproken wordt." ' ^ ' " '

(4) Chron. Egmond. apud kluit in 1. ,c. p. 134. ,Melis stoke, B, II. bl. 418· Beiden stellen
dezen togt op bet jaar 1184. j. v. leijdek daarentegen in de
Kronijk van Égmond, bl.
plaatst dien'tusschen 1180 en 1182. Hij wil,
k^en aXs^ie Hollandsche Div. Krm^

Div. c. X, dat' FLoRrs 'dien to'gt met ritips van F/aajlderé«gevolgd door ém'iuififci'riijkén-'stófct
van' Edelen en ïliddefs, gédaa'ii he'dft.'' Dit'echter is nief: VaarséliijnHjk,'lén ónie óiidile jaarbóé·
ken ,"'n:ocb' ïhIijeri
Annal. 'Flhndr. y gèvéri'hi^oe aanleiding. ' öngetwiji^d'teeftj taw' teijdtin dè
gebeurtenissen Mcti elkander verward ; een algertèènVgebrel der «liddel^eflpwsobé'jlronijkstshrijvtffi,
Het is vreemd , dat noch de naamvkeurige wa
Óehaab , noch zijn doorkundige aafntë^kenaar, vaic wiïk !,
dezen togt gedenken; minder vreemd, dat bilderdijk er geen gewag van m3äkt.""i'^i bn;;l.
.hsy!

(5) Chron. Egmond. ap, klcit , in 1. c. p. 129. Melis stoke , B. II. bl. 412. Ikiden roemen

hare godsvrucht hemellioog. En geen wonder. De kloosters van Egmond en Rijnsburg hadden

. 1 ir Γ 'M-II· ' .'1 .1 .·■ .sn-üO Λ·' '..ή , tnjyi i-M-p; .'.•■·;«»ικνj.

m liare weldaden gedeeld.

- :

Oüj j

Ii.; r ]
Jxir.Cl:)

oui:

17*

-ocr page 132-

ί 132 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1085— Bisschop ijverig bij , tot dat eindelijk, weder door Keizer frederik , het geschil be-
J li^O

middeld werd.

Ondertusschen had het berigt der verovériiig van Jeruzalem door saladin , het
Cbrislelijk
Europa in beweging gebragt, en zelfs in het verwijderde Noorden den ijver
ontvlamd, om het kruis ter herwinning der Heilige slad, aan te nemen. Hiertoe verbond
zich, öp aandrang van Paus GLEMEHs III, oök Keizer κκΕίχΕκίκ. Deze Vorst koos den weg
over land; en onder de zoo "geestelijke als wereldlijke Gróoten , welke dien togt bijwoon-
den , bevonden zich .de groote Graaf
yiLU Hólland {Comes magnus de Holland) en
llöü zijn broeder otxo, Graaf
van \Bê7iÏhem, in de vierde legerafdeeling bij den Keizer.
Men overwinterde Ie ^(/Wöwdjye/, vanwaar Hertog
eertold \άιι Merun en Graaffloris
werden afgezonden, om eenige benden kruisvaarders, onder bével van verschillende
Bisschoppen Ie
Philippoj)olis gekomen , veilig derwaarts to voeren. Bij hunne aan-
komst vernemende, dat de Grieken eenige achtergeblevene kruisvaarders bij deze slad
vermoord hadden, trokken zij onmiddellijk naar zekere plaals,
Baccon genaamd , waar
deze Grieken met het doel gelegerd Avaren , om de overige kruisvaarders in
Philippo-
polis
om te brengen. Zij overvielen cn versloegen de verraders, verwoestten hierop
Philippopolis en keenlen, na eenèn verdelgenden en plunderenden togt van drie en
twintig dagen, in
Adrianopal terug.

Tot deze Yijandelijkheden en do strooptoglen, welke floris, bij zijn verblijf te
Adrianopel, tegen de Grieken cn Kumanen ondernam, hadden ongetwijfeld de trouw-
loosheid en het bedriègelijk gedrag des Griekschen Keizers tegen de Latijnsche Christe-
nen , aanleiding gegeven. Niet dan door geweld kon
frederik van dien Vorst do
vaartuigen verwerven , met welke hel Westersche leger den
Hellespont overtrok. In
Azië gekomen, werd aan Hertog frederik van Zwaben ^ en aan Graaf floris III het
bevel over de voorhoede des legers, tegen het sterke
Iconium, de hoofdstad van Zy-
J8 Λ;^ιχ^αοηί'έ, toevertrouwd. Na een hevigen en hardnekkigen strijd van zes uren, slorm-

Bloei- Je Kruisridders in do stad , welke zij bemagligden. De Turken, die haar wilden
maand ^ ·. j i

1190 ontzetten, werden door den Keizer verslagen, welke nu tot in Cilicie doordrong, waar

hij, badende in eene rivier , deu dood. vond. Met onbezweken moed en onder tallooze

rampen rukte echter het leger op άάάϊ Antiochië \n Syrië. Terwijl men hier vertoef-

1 van overleed floris III aaa eene besmellelijke j^ziekle, welke eene groote verwoesting

Oogst- onder het leger aanrigtte. Hij wer,d in de St. Pieterskerk dier stad , niet verre van het

'jiyo graf des Keizers, bijgezet. Zijn zoon willemV welke hemj tegen zijnen wil, op deu

kruistogt gevolgd was,'en Graaf όττο van-ffmi^ém, kwamen later behouden in het

vaderland terug (1). ; i ^ ,

.'.ijr .;<i .i)

K·: . ^ ,.:...^'· . '

(1) Chron. Egmond. apud klüit, Tlist. Crit. Com. Τ. 1. Ρ. I. ρ. 130—141 (.18, 41,45; 47).

-ocr page 133-

DES VADERLANDS, 133

Geen der Holländische Graven ^vas ooit ongelukkiger dan FLoaisIII','en geen welligt zou

i 1 y t/

gelukkiger dan hij geweest zijn ,> indien slechls deugden of groote hoedanigheden, en
niet dikwerf toevallige omstandigheden alleen , het lot
der stervelingen beslisten. Im-
mers, dapperheid en inoed in het strijd veld., wijsheiden behoedzaamheid in den raad,
grootheid en standvastigheid in den tegenspoed^
"Tereenigd met opregtheid Tan hart,
zuiverheid van zeden en ongeveinsde godsvrucht, kenmerkten
floris III (1)^ Hoog stond
hij in de gunst van Keizer
frederik I, een monarch, welke de voor eenen Vorst onmis-
bare gaaf bezat van mannen van bekwaamheid te onderscheiden en te bezigen. Niet
alleen ontmoet men
floris dikwerf als getuige in de opene brieven dezes Keizers , maai-
bij wordt ook onder de Rijksvorsten geleld op de landdagen te
Worms in elf honderd
drie en vijftig, en vijf jaren later te
Roncaille in Noord-Italië, tusschen Plaisance
en Cremona. Als Rijksvorst beëedigde en onderteekende hij het bestand eu den daarop
volgenden vrede, door den Keizer met
Sicilië in elf, honderd zeven en zeventig gesloten,
en noemt zich daarin
floress, Graaf van Holland ,\{Flor ent ius, Comes Jiolmi~
diae)
(2). Hij liet vier zoaen en even zoo vele dochters na. Dirk, de oudste, werd
Graaf van
Holland; willem , Graaf van Friesland; floris, Domproost xan Utrecht,
en ROBERT, Landvoogd [Praeses) van Kennemerland; zijne vier dochters heetten
BEATRIX, ELizABET, ALEiD CU MARGARETE, Gravin vau
Kleef (3).

Utrecht. Overijssel, Drekthe, Tijdens het beΛvind van floris III en dal zijner beide
voorgangers , waren verscheidene Bisschoppen van
Utrecht elkander opgevolgd. Koehraam,
welke bij den dood van Graaf dirk V dien zetel bekleedde, deelde steeds in de gunst
van Keizer
heïsdrik: IV. Ondersteund, naar het schijnt, door dezen Vorst, zag hij zich

Melis stoke , B. II. W. 438—440. J. de beka, p. 56. IIeda, p. 17Ö—181. De Klerk van dc
laage Landen,
bi. 75. J. v. leijdem , Kron. v. Egm. bl. 49. Mr. j. dirks, Noord-Nederland
cn de Kruistogten,
bl. 172—177, in de: Vrije Fries, D. II. St. IL . ^^

(1) Het oude Chron, Egmond, p. 41, noemt lieift » Vir, in quo (otius honesfalis ct probifalis
foniia:iBe aptaverat." En
melis stoke, B< 11. bl. 446, ze^t vati hem: ' ' - J · '

- bi was stout cn 'wijs van rade,

En van Kerstinen manieren, " l " ' ' ' -

Des te opmerkelijker is deze gfetuigenis van den Egmond^· moimik., daai^etnietblijkt^^dati-Luitis
de fjeestelijke gestiebten, gelijk vele zijner voorz^tp, bijzonder begiftigd beeft. .....

(2) Wagehaab, D. Π. bl. 236, 237. r-· . o'' .1' · .! nv 'i

(3) De beka , p. 53. Cronica de HoUant, apud

BlATTHiBrJU % J^HOi· T«

p., 533. MIE-

BIS, Charterb. υ. Holland. D. I. bl. 131—135. 5·^: j,-· . ,-κτ . ' m ·> Μ .-w?

-ocr page 134- -ocr page 135-

D ES,VADERLANDS/. ' D135

veld winnende despotische vórm , s in ons Tadedand loti nogjibe, geringen ingang go^^ 1085—
Yonden had (1)."!··· ) . ■();■' ■· ]\\i,U·. ïCi !·. ^^^^

Even als Bisschop koéwhaab , droèg ook zijn opvolger ruurghaud veel bij , onii de
Kapittels magtig te maken , en in het bijzonder wérden.dieATan
st. maarteh , van
SALYATOR en yan
st. JArr door hem Hevóorregt enibegiüigd (2)"WeinigiTindt meu
van dezen Kerkvoogd opgetéekend , wiens afkomst onbekend is, doch wiens godsvrucht,
wijsheid en Treedzame aard geroemd worden. i Ijveriger in'het naauwkeurig vervul-
len zijner herderlijke pligten, dan de mcesten zijnerf voorgangers, en «nietihakendo , ; ge-
lijk zij, om door oorlogen of Keizerlijke brieven zijn wereldlijk gebied te vergroolen,
deelde hij in do algemeene achting en eerbied (3).-· Zoo hoog wus zijn aanzien geste-
gen, dat Graaf
λττο I hem naar zmijj/jm noodigde, om de nieuw iopgebouwde Sti 1105
Pieters- en Walburgskerk aldaar, in persoon in te wijdén (4). Ofschoon niet heersch-
zuchtig, wist hij zijn gezag,! waar dit gevorderd werd, met nadruk te handhaven, zoo ^
als blijkt uit een vonnis, door hem over zekeren twist lusschen de lieden
\an Slidrechi
en· Jlouivetiingen
uitgesproken (5). Van Irolschheid en ijdelheid schijnt hij niet geheel
vrij te pleiten, wanneer hij in zijne giftbrieven , de dienstmannen van
st. maarten opsomt^
onder welke yan de aanzienlijkste geslachten genoemd worden , en' Ie jvier overstaali
deze giften geschied zijn (6); terwijl zijn afstand van^de kérk te getuigt, dftt

hij niet onverschillig voor het goud geweest is (7). , ; ι t.^'!) [ " ■Sh.'.i.i ;·ί:ιΗ·;

Burghard had dertien jaren het Sticht in rust en .vrede bestuurd, toen hg door
denv. dood, plaats maakte aan
godebald , een Fries van geboorte. Met jlpfwaariligo ge- 1112
strengheid en ernst trachtte deze verstandige Kerkvoogd , Ide bedorven zeden der Jie-
derlandsche geestelijken te hervormen,, en, in het bijzonder , de diep!Terbasterde mon-
niken tot de oorspronkelijke kloostertucht en regel terug te brengen. Tc dien einde,
en als ten voorbedde, slichtte hij eene nieuwe abdij to
Oosthroch, eene eenzame moe- 1121
rassige plaats nabij
Utrecht, Hier hadden eerst twee Ridders, herbian en dirk , met
verscheidene anderen , het krijgsmansleven en do wereld moede, eene kerk ter cere van
maria en den H. laurestiüs gebouwd. Godebaed' schonk hun 'die plaats mèt^al Hare

— ;■■.·" .1 .il . .■1'· > Viil W» ÄOilU

(1) Glasius, Gcsch. d. Christ. Kerk in Nederl. 1). II. bï. 234. ^'''' '' ' ■ '

(2) Zie de Diplomala by ueda, p. 144, 145. ' ^ '^· .UhAO .;> .Ari^^ .iJis/jO i}]

(3) J. de beka, p. 45. Heda, p. 145. -Aii-Niv .ï .iuvviVi . κ,ιοίααΓί Kr f ίή i'··;· ■ (Γ.^

(4) PPSTAHPS; nist. Geltw LiL· λ'Ι. j>. 9β. , SticuTEKUOBSi;, IJ^f^l. ;W.;

(5) hbda,.p. 145. liiii:.' .!,■:: .U·;,·,· ·-.' ·,»! -ilnilii--ni!f ;)i) fidj: <ru.a3cioo -loub ■rrihn'·.

(6) Heda, p. 144—147. ■ ; :. , ... ,ι.^^^^,ρ·· [id nmniqlO loil (tj

(7) Zie hiervoor, bl. 111. ,ΓΓ ,Ι.ί .1 Λ\

-ocr page 136-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1085—onderhoorigheden in vollen eigendom, terwijl later. Keizerin hathildk de inliomsten
daarvan vermeerderde, Dc abdij bestond uit een monniken- en een nonnenklooster,
waar do lucht van den H.
eekiedigtus zoo naaiwkeurig werd in acht genomen , dat het
eerlang den naam van:
kerker'der or</e ontving (1). Weldra steeg dit gesticht tot
magt en aanzien; de abt had zitting, onder de Staten van het gewest, een eigen regls-
gebied en zeer aanzienlijke inkomsten. In het vrouwenklooster werden geene andere
nonnen dan van adellijke geboorte opgenomen. Zij stonden onder opzigtsters, die
naderhand , bij aangroeijenden rijkdom en luister, den titel van abdissen verwierven (2).

Gestreng handelde godebald met ' de losbandige Kanoniken te , welke

hij door monniken uit de abdij van st. ηγοηλει, te Antwerpen, deed vervangen (3).
Hel schijnt, dat hij het klooster te
Middelburg tot eene kweekplaats voor geestelijken
bestemd heeft (4). Het werd door hem tot eene abdij verheven, Avier uitgestrekte
1122 bezittingen, haar lot het rijkste geslicht van maakten en den abten oenen

grooten invloed op den gang der staatszaken verschaften (5).

Everi milddadig jegens de geestelijken, die hunnen pligt vervulden, als gestreng tegen
hen , welke dien verwaarloosden, deed hij verscheidene giften aan de Kanoniken van
St. maarten, Avien hij onder anderen, de kerk van Medemhlik met al wat er toe
behoorde, afstond (6). Hij zelf ontving veel van den Keizer, welke hem in het begin
zijner Bisschoppelijke regering, in het bezit der Friesche graafschappen, weleer der
Utrechtsche kerk geschonken, bevestigde (7). Hij was echter minder dan zijne voor-
gangers , een getrouw aanklever en verdediger der Keizerlijke belangen. Op de Kerk-
vergadering te
Fritzlar in elf honderd negentien gehouden , had hij de zijde van den
Paus omhelsd; en indien geene ziekte hom verhinderd had, zou hij het volgend jaar
tegenwoordig geweest zijn op die te
Rheims , waar het banvonnis over Keizer Hen-
drik
V werd uitgesproken, welke, tegen Paus galixtüs II, het Keizerlijk regt, deBis-

(1) De beka, p. 45, 46. Heda, p. 147. Bat. Sacra, D. II. bl. 42.

(2) ßcsch. van het Vtr. Bisdom, D. I. bl. .584—597, 606.

(3) De dera , p. 45. Heda, p. 147,

(4) Glasiüs, Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl. ü. I, bl. 240.

(5) Retgersbergen en vas boxhorn, Chron. v. Zeelandt, bl. 152—154. i

(6) Heda, p. 151--156. Vajt hieris, Groot Charterb. ν. ΠοΙΙ. D. I. bl. 85. Diplomata tan
andere giften, door godebald aan de Utrechtsche gceslelijten verleend, vindt men bl. 87—90.

(7) Het Diploma bij vah hieris, Charterb. van Holl. D. I. bl. 83. Groot Charterb. ν. Vriest.
D. I. bl. 71.

-ocr page 137-

1, iiiPESiyADEBri/AiirDS.^ Λ m

sfihoppen/ doof, rii}g[,en,:§tftf lerj^pj,gütigen,j wili(J«'liätidha;Teno(il)wio Dp;iUlrfl^tscb^Igflesjfri ^^^^
lijkfaei^:9 s^hijatj, hierin ^t,^^isifipr^ig,toEiet ibqcein. BisäcjippigteiEk^ilt Ifii hitiïjanik;iJ^PiW

Pj:posten»oj0q()r Mheiwis

nen (a)).j -iidfttw

^Tordt GODEBALDS naam onder de Duitsche g.ijyoBilen i)iWelke hißraanihupuc

tocstemiiiiiig ga?ieöjo(3)kiilDQfl[rx djtßi>Heii llftdiib^" (kl gewgeijhtó^ iVan.deß ,P/au^
TcOp Av^iipj.heni; hijiaelAle^^ij^ftfcvi ^pivfrwltii\ TerpOrlopfd<?.,hei ύϋΐί!

hoofdsieraad j deqj JMijfcer i ile Hdiages»,' tan·· iWelken ^ .UtreQhtsch*? iBi^schoppéa iaifijb,
s.edèrt laiigsÏniet.J3S«er«bediendjha.dden (^)i ■ ' ·;> .-.y u-jvjs uii oiH·)·,·»· ,η^Βτ.»// uomoiiJiio
ÜSlI I

Het is derhal^ .geètiszinsi te Térivondéren , dat db :K:ßiz.e)}, den Bisschop
en het gerucht .
èén«r zamenzwering tegéïi '?ijn ίρβΓεόοη ί: iftrNvijlühij tef i/jirec/iii iheiiKfcr?n
feest '^jierde, gereedeJijk; geloof Tond. i. Een. twistu.tussohéiï zijnfe;hflje^ingenifin η,νιί-

schops dienaars jji^fi hiertoe aanleiding. f>ljTecslphll^i!l00gl mienwtßl «ap^sn riidößhina éea ι,,',',!;
bloedig gevecht
s.TOQestenilde Bisschoppehjken,zwichten vilTan. ^velk« '>(élen(g^vangetejl e» '
velen genoodzaaM'iwjérden y ^ich/in, eerien. sterkoni i'Pr^n tp)il)ergcnir,GQpfipAï<D zeifjsjvQrA
als schiildigi.aa'ö Jietioproer enjal'ioo
wegèhsr hetffplcgen van.' niajesteilßscbtonis , :.iW,dé.
gevangenis. geworpeui, vjDopi" de \Ylugt';\ of^ het■ betalejä. van; éeai feroqtj Iqsgel^ >! yertefjßg;
hij, doch met.
veeli'.rijceite, zijne: vrijheid'weder;^· en' niet'dan ido'or) itusschénkèiöst
van eeiiigß! Vorstenyi^vooral des: Aartsbisschops van
Keulen, gejukteijhet-hein;,josfich
met den ,Keizerjitè.verzoenen, j Zekere
öxselbrecjaf j iTopr den'bewerker des op;rqi;rs
houden , werd later :op
last van heSdrik Vj, pnljhoofdj:(5)'»h..!o ,7 ivosw^'a -iJ ioJ oohi

Den geledfiil hoon konde; godeba^d naar het .schignt/jiDiet verkroppen. Hij,trad aU^
in bondgenpólschap met iHérlog L0THAiR;sva0n$aÄi·?« eni de Gravin-\^edmv« jPETfeorfEtiiA., 1124
van
Holland „ tegen den Keizer.yi HEwpaiKitrpk hierop onmiddellijk zijiie krygsniagl feijeen,)
en vermeesterde
Deventer, bpnevens andeile,·plaatsen , welke, onderjhet tS'iicÄiabehpprTi
den. Vervolgens berende hy het sterke slot
Sehulenhurg in Salland, vóór dat de aan-
rukkende vijanden er voorraad en manschappen konden inwerpen. Hij meest echter
__- .. . -ηΙ (i^

• i-i; .üi Y

(1) De bek4, p. 45. Hed*, p. 148. Bat. Sacra, D. II. bl. 44—46.

' .'ai :,! ".onm! -tjV (f.)

(2) Zie Bullavi calixti II. apud hedam, p. 148 en vertaald in Bat. Sacra, D. II. bl. 47.

'"ï" .ij .·■ . ' ·*Μ"} .' \'i' ■■■' fxifii: ^••'."la; ..:ο··:\'.>

__.li.' _______· r>_e f»_____ r^ tt li λίΐ* λτ__— vfil

(3) Dit bevelschrift wordt, Revonden in Bat. Sacra, D., II.,bl. 40. Verg. de aanm. van vah

Buijff, bl. 64. '

• i ' .·ΐ2ΐ.ηι:;.. . v ·.'.. .uoVi ,ϋέΐ t /.oia ,ϊί^· ..j . ·

(4) De beka f ip.: 45, Heoa , p.; 148.;;,! Over den Mijter wordt uitvoerig gehandeld door vaw bhub

in de aant. op Bat, Sacra, D. II. bl. 68—80.

(5) Abbas tjspergehsis apud eedam, ρ. 147, 148. Annal, Saxo, ad ann. 1123.' Oude Moll.
Diu. Krön.
Elfde Div. c. 8. bl, 134. · > ^ «i Γ VS- .«f ^ ■ (t)

II. deel. 18

-ocr page 138-

138

Α L G Ε ΜΕΈ Ν Ε G Ε S β ΗIΕ Ö Ε ΝIS

htel 'beleg opbreken, om.de slad Deventer tê'öntóétlériv wétke door lotha'ir heyig
IIHU I j _ I . · ■

werd aailgövallen. Op zijn , naderen begaf zich' de'Hertog', itóngs-eenen- andéreiV veeg ,

nsAii-^KuUnhurgf Voorzag het slot 'van de^ndddigé'versterkiüg, èn'keerde, zonder

verder ^lets iiil Ig \ nSAV^ Duitschla'nd terug (1)." De Bisschop ^ werd nu lot rede ,

eniiÈTBOSELi/i tdt onderwerping gebragl'{2)'. ' S' 'i·

- ■ Slechts ■ wrange vruchlen oogsite ftéöËBAM)''tan'> zijn huJplïetoon.. ïiaauwelijks
J125 was Keizer
uendrik te Utrecht overledöq, en löthair lo zijne plaats met'de öpper-
magt des Rijks bekleed, toen hem de Friesche graafschappen
Oostergo en Westergo
1120 ontnomen werden, welke nu zeven en dertig jaren aanhetiSiic/ti behoord hadden (3).
Gedrukt door zoo Yelo:wederwaardigheden, viel hij in eene kwijnende ziekte, en nam
in'hef laatste tijdperk zijnj levens, in zijne
ixhAïyOosthroek het Benediktijner monniks-
4 van kleed aan. Hij overleed aldaar na een bestuur van vijftien; jaren, met den roem, het
maand zedebederf der geestelijkheid bpleugeld, en de kloosterlingen tot tucht en regel gebragt
112Ö [e hebben (4). De Utrechlschei Kerk was onder hein tot zulk éen aanzien opgevoerd,
dat zelfs magtige Vorsten het als eene eer beschouwden, onderidte'Kanoniken van het
iSi-re/ii jgerekendi te worden, Hiet alleen liet
GraafipLORis II van! Äo/Zanc?, zich in de
broederschap der iUlrechlsche
 [confrater Ecclesiae Trajectensiß) opnemen , maar

weldra hadden ook de Keizers hnnne praelmdA\m het Domkapittel (5). '' " ' ^ l··
GoDBBALDi'opvolger, asdries vau Κuik\\¥toos\. van 2>wiä , trad inde schreden zijns
voorgangers ter hervornnng en verbetering der priiesters en monniken (6).' In het
klooster te
Egmond avas ondet doa abt ianselmus of anseujn ,' dc 4ücht ten eenenmale
vevwaarlooM geworden.' Dé GraViq
petIionëlla had op raad'van eenigé Grooten, dien
-J: eenvoudigen en 'onkundigen priester, haren kapellaan,' tot^ deze waardigheid verheven,
doch hét bestijiHi' der kloostergoederen aan
drie vetzorgcrs toevertrouwd,, welke zich ,
ten koste van hel geslicht, Verrijkten , terwijlS de monniken zich aan de'grófste builen-

;.;;;!;ίί,·; i

•Λ··ν\ J:;' ; Ο.ΙΐΊΐΛ ]θίί

'hli'yj ίΐΟΟ'Π .ί' : : ■ ■ , > j ' '· Π > 1/

(1) Dumbar, Kerk- cn JFereldlijk Deventer, D, I. IjI. 44ö.

X-.i'! .r , ; i; . it

(2) Vcrff. liicivooi', bl. 114.

(3) Vem. hiervoor, bl. 115.
-Vi .·ιί ,Π .U . S. .V;..^ !U i '

f 4) Chron. Eemond. apud kldit , Ilist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. Ι. ρ. 73, stelt de dood des IJis-

■ ^ 'V! :. -'Ί ί , . '' \ I _ ■ η ;!i . j!· ,Ι'ΐν κΐ Lil {<'

schojis in 1127. Dit jaartal wordt door bdcuelius ad bekam, ρ. 47, de voorkeur ^<;gev<?n. üe

beka, p. 46, beda, ρ. 149, Croti. de Traj. apud mattuaech, Jnaleet. T. V. p.'327,

Chron. TiekÏise',''-p. 126) Oude Holl;'Div. Kron.' Twaalfde Èiv. c. 2,''geveii hétjrfar 1128 aan.

(5) Heda, p. 147. Bdcueuüs ad uedam, p. 149. 16S. Magnum Chron. Belg. p.' 144.

(6) De.beila, p. 47. Heda, p. 156. Magnum Chron. ßelg.,^. 169., , ;{[ .λο·<Ά .

.J'V::

-ocr page 139-

Mr DES VADERLANDS.;! ο J/ 139

sporighëdeö' overgayen. Hetigehikte Α'ΐίηκίΕβί,ί met ;lodslemiBiDg van jPETaoHÉiLi.:, den 1086—^
zwakken klo9slervoogd af te Zeilen ,-."en ;\νοϊίτΕ» een monnik .Van· CT.j-PJETfea·, ie Gewi,
lot abt van
Egmond in te wijden door wien weldraiihet Terlareeè hersteld, len het 1129
klooster hervormd 'Averd (Ij)..)! Even gestreng handelde hij met tie Kanoriikeri van hét
kloostex
St. OdolpJms \x%yßtttvoren, wier weelde.eiiii onglehondeDheid hem noopten;
hunne plaats door Benediklijner monniken .uit het klooster
Ooslhroeki \.G vervullen (2).
Do giflhrief, hij welken hy dit kloostermet al de heziltingen én voorregten ,' aan den
nieuwen abt eri monniken gegeven heeft, is nog voorhanden· (3), ij , Ju; ,;»]!; «)·.!

Des Bisschóps pogen strekte zich niet alleen uit tot de! zedelijke verbetering, maai'
ook tot de wereldlijke belangen i zijner onderjioorige kerkdijken. Verscheidene geeste-
lijke!, gestichleh en inrigtingen, bijzonder hbt'Kapiltel„van
st.!salvadoh,teiZ/irec/«/^
werden rijk ο door hem begiftigd (4). Hg trachtte tevens het opbouwen "Van klóosters
en kerken te bevorderen>! 'Door zijne tusschenkomst, stichtte
πεκμα» van Kuik, ;;
in elf honderd acht en twintig, ■ de abdij Marièmcaard, niet verre van Kuilenburg,
om de bloedwraak van Graaf dihk^VI te bevredigen, wegens den manslag aan floris I
gepleegd (5). Uit deze abdij, . .spoedig berüemd door het aanzien, den rijkdom en
de godsvriucht harer bewoners, werden eenige)monniken in het,kliQpster te ^ar««,
aan de
Maas mhïf Beusden, geplaatst, . hetwelk-, .'doör den ; :ridder'j3FUi.K0LD van
Kleef
geslicht was, ten zoen van den manslag aan flokis begaan y^en

uit dankbaarheid voor zijne redding uit'de'handen der Woedwrekers (6),.:,,; friü ·

Gelijk de meesten zijner voorzalen, wist Bisschop andries zich levens uilmunlénd van de
omstandigheden te bedienen, om het ^icAi iè he.voprdeolen. Toen Keizer
κοεκΛΑΑρΠΙ
den rijkstroon had 'beklommen , begaf hij'zich onmiddellyksnaar^iew/^i» en ontving;, op
zijn verzoek, van den nieuwen Vorst de graafschappen Ooifier^o en/Teiiér^p terug; eene 1138
gift die genoegzaam het geheel tegenwoordig
Friesland bevatte, maar van welke de Ulrccht-

U."-'· . . , i 1

(1) J. v.' iet-den, Kron. vJ ÉgDÏond. ih 'iX—M. VergJdö Aant.^an vaiir'tihiik op'tfè"J?aV.
Sacra, D. Π. bl. 62. ' -^ .

(2) De «εκλ, ρ. 48. Heda, ρ. 157.

(3) Oudh. en Gestichten van Friesland, D. I. bl. 470—479. Charterb: ν. VYtesïand, D. I.
14,· . wofpiia,. ^tt^^aarit. J). bl. ·338—347., ^^-..-..-.-^jV. .- »ar.-.zsjrxi?..''^ (i-j

" (4) iiEDA i jl' 158. 'lÄ'^Äiijr: D. II.bL84. ' Boittiiin; Ärferi;Geliërlist. «Γώ. 1771.1^32]

nLüi · if(7'ut<:«! , Kbfü'I >ί·ί!·.ιΐίί«».1·Λ;»:ίΙ hil a:ib·.'/ · τ^ΐφ»! .hvO'· „ birenti. »«ivc«! noa iAo-M'J
{5) De BBKi, 'p. 47, Hepa., ρ. (i&^f?.) , yerg. .j

(6) De beka, ρ. 48. Heda, ρ. ·ρ/4·80. ''ΦίίΒίΙιίϋΤ/^ί' Gèlf^m. VI.'

J). 100. ,Λ in ■·· J i i'OI .η ,./'uU .Ιϊί^ .<{ · Λί

18*

-ocr page 140-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

J985i^8che BisschoppenJ, evenrainials de Hollandsche G-Tavëh, ooitveel genot gehad hetben (1).
Hij', óverleed rnog.'hetzelfde'jaar, op den drie en twintigsten van'Zornermaand , na een
' bewind ,Van! tien jaren, waarin de rust i des bisdoms slechts voor korten tijd, door
den ridderlijkeni.FLORis
den Zicarte \y3is gestoord geworden (2). Men roemt zijne gods-
vrucht, wysheid en vredelievenden aard (3). Eenigen echter verdenken hem , den
opstand van de West-Friezen tegen in
irk VI, aangevuurd te hebben (4).

Stornaachtiger was de regering van πεκεεκτ of uekibert , een Fries van geringe ge-
boorte, uit het dorp
-Berum in de Ommelanden ^ welke thans ten bisschoppelijken
zetel Avprd verheven
(5). In het begin zyns bestuurs naar Λοίηβ getrokken, om den
Paus over belangrijke zaken te raadplegen, vond Iiij bij zijne terugkomst, de Groningers
en Drenthenaars in vollen opstand tegen de Utrechtsche gezagvoerders. Reeds lang was
het vlek 'of stadje
Groningen in twee hoofdaanhangen verdeeld geweest. De eene,
1143 der bisschoppelijke regering toegedaan, Averd thans geleid door
egbert van Groenen-
herg,
Heer van een slot van dien naam , en Burggraaf van Groningen en het Gooregt;
de andere, de Gelkingen genoemd , had rudolf , ^èotvoogd van Koeverden, aan het
hoofd. Beide aanhangen lagen gedurige met elkander overhoop , en eindelijk gelukte
het den Gelkingen, do
st. walburgs kerk te irronm^en in te nemen, als een slot
door wijkhuizen of burgen te versterken, en van daar uit den bisschoppelijken stede-
houder te beoorlogen en te noodzaken, hetgeen zij begeerden in te willigen. Vruch-
teloos >verd deze sterkte door
egbert hevig bestormd; hij moest zich vergenoegen haar
in te sluiten, en de komst des Bisschops af te wachten.
Herbert rukte onmiddellijk
op het'berigt dezer verregaande ongeregeldheden, met eene aanzienlijke krijgsmagtaan,
én d>vong de wederspannelirigen weldra tot dé overgave. Zij moesten hem als hunnen
wettigeiv Heer huldigen , en plegtig zweren, de kerk nimmer weder tot eenen-burg of
. . '.ii') ■ : li ) ·... ■ ■ ■ η

(1) Heda, ρ. 157, Groot Charterb. ν. Friesl. D. I. bl. 73, 74. Verg. hiervoor, bl. 119.
De giltbiief spreekt sleclils van liel {jiaafscliap Oostergo, doch uit eene bulle, zeven jaren later
gc{][even, (
iied\ , p. 166) bh'jlct, dat ook Westergo aan de Utreclitsche kerk werd afgestaan.

(2) Zie hiervoor, bl. 118.

^ (3) Di 47. ^ ^ .1»??..." . · .1,: ■ , t

(4) S. eikelehderg, Gesch. v. yiïkmaar, bl. 39. F. sjoerds , Fr. Jaarb. D. II. bl.335. Λ'^οΐ-
gene
hei.^Magn. Chron. Belg. p. 160 , zou ten tijde van dezen Bisschop iNDRiEs in 1131, in
Utrecht een hevige brand gewoed hebben, welke liet Dissclioppelijk Paleis, benevens onderschei-
dene kei-ken, verwoestte.
De beti en heda maken'ïiidmn geen gcwa^ j ook schijnt'dit ongeval
met een later, door dezen ]ijQoijks(fhrijver verward^_ .

(5) De »era, p. 49. Heda, p. 162 et bccnelius in h. l. 1

^ 8!

-ocr page 141-

' 'D Ë S ν Α D Ε R L Α Ν D S. ^ ^ 141

Vechthuis te maken ,- noch oólï'"de stad, zoridër zign góedVihdéta/Imét muréhi of to
te Verstehen. Tot straffe'des iopslands) werd hun 'ééne zMre'i^eldlioéiërópgéiygd 1'c^
EGBERT
van- Groenenherg\' 100 wel als'iRUDOtF,'-van^ zijti'ambt''öhtzétV'^ D
droeg sedert''zijnén^ibroèders ,'LBFFËRT)'en LtiDOLï'^ het burg^ääfsciäp''vah
kroningen
en de slotvoogdij van erfleen op , »ten'nadeéle''dëii''I)i^ómszegt

BE BEKA » daar te voren de Bisschoppen of zelve,'of door hiinfto landvoo^dèft (m/^iicoi)
(lezer h'eerlijkhedén·, zonder hindernis ën'vrij plagtch iië bêrégtèri (Γ).'"·' r i'^irio '-'o'

I^aar 'den uiterlijken schijn was de opstand 'gestild ,S'(jóch het:iriishoegèn ibleef in'hët
geheim voortsmèülen. In dien 'stand
Van zä'keii bragt οττο, Bürggraaf y&i^li^uhem.,
op· 'aansporen van 'Graaf
dirk VI yaii -lÏolland ,'^óP gelijk änderen nleenen , van^den
gewezen"^ slotvoogdf'van
Koeverdeh^ üem krijgsraagt bijeen, om in Drenthe te vallen.
In
Twente hüü hij reeds groote verwoestingen aangerigt, toen Bisschop iiérbert hem 1144 v j

eenige uitgelezene ruiters, onder aanvoering van hügo de boter zoon'of bróédei·''Van -jj

JAN III, Heer van Arkel, een ridder van óngemeene dapperheid, Jegenzond. Te
Hemsheini of Omersheim, nall^ Ootmarsum, werd op οττο eene aanzienlijke over-
winning bevochten, welke niet^alleen'het dreigend gevaar van Z^reni/je afwendde,
maar door het daarop gesloten verdrag tusscheii' den Bisschop'en Graaf οττο ,-ook den
vrede in deze oorden bevestigde (2). ' -'-'iii-; ■ ■ -i''^»

De' onverschrokkenheid en het zelfvertrouwen van herbert hadden tevenä <lé''§tad
Utrecht, door dirk VI belegerd, voor groot onheil bewaard (3). Haar trofechtbrwel- lJ4f5'
dra een verschrikkelijker lot, toen zij bijna*^ geheel door de vlammen v-erniéld werd J'De
kérken vah
-st. 'maartew, van si*.' rieter'en paülus , die van st.'jan' en de 'kapfel van
bét H, Kruis, waren in puin en asch verkëérd; de
st. salvadors-kerk alleen'bleef als
door' een Avonder(behouden. Terstond beraamde men 'middelen, om in hèt vei-volg

ί:..jq J i·'· ίίαα'ϊ - iviivrri ntuiui·;' , _

f

(1) J. de beka, p. 49. Heda, p. 1()2. Cron. de Traj. p. 327, 32Ö. Chroii. Ticl. p. 133.
Chron. Magn. Belg. p. 179, i«0. j. α leydis', Z. XVII. c!''12, ' TJbbo imntsy de Rcr.
Frïi. nisl. Lih. VI. p. 103. 'Schotanus, i^n V/ts^ R.III. bl. 91. Ε.βεπινοα,
bi. 102. Deze laatste plaatst dit voorval in 1148. losi^oA-f 'ΐΠιΙϊ^Ο^ ,'verdedigt ^
Bisschop tegen
de beka en anderen, wegens het beleenen van Grouitigen en Κ oeverden ^^άλώ
zijne biOcders. ■'·' ■ i i'i'-ia'b;?·] , ■n-oivi'iuv . i.''^)

(2)'J. de beka, p; 49. 'Heda, p. 162.^ ChroH. Tiel. γ>. 133. Magn. Chron. Belg. p. löO.
De P'ita et reb. gest, domin. de Arkel, apud matthaecm', ^mrt/. ' T. V.p. 201. Oude Holl. Div.
Kron.
Twaalfde; ..Div. c. .13. Overijsselsciie Chron. in »üübar's Analect, T. II. p. 214.;3 Vcg.
hiervoor, bl. 120. Bij den onfjenoemden Schrijver
de Reb. l/ïirq/4tvotdt do plaats dc8 gevbchte
^i^/siad, ,gehecten,. Ongetwijfeld heeft,hij een algemeen voor epp bijzonder naamwoord genomen.
Noff heden wordt in het Hoogduilsch, de naam van
WahUtadi aan het «lagveld gegeven. ,

".·-■:.-'■. V . (-.«ftoi· ·«-.·: ■ j n.Hj.H IJ : .χμν'κΐ

(3) Zie hiervoor, bl. 120. . ■ : r;'τη/t'j· ·:!?·(ι

-ocr page 142-

142 ALGEfflEENE GESCHIEDENIS

1085—eeiie dergelijke, ramp te ;yqork,o«ienv en;de zoogenaamde Oude gracht werd gegraven,
welke hel Rijowator, binnen de stad voerde (1). :,:Twee jaren later, overleed Bisschop
HEBBERT;,,;)) een inanioi^y^ervaard en stout, dreigend met woorden en oogen en met ge-r
Jjar^n, die ;Zi9hMa]s,,yerwoed aanstelde^ om anderen te doenizwjiphten-j en |wien=Graven
eu Hertogen Yrfiesdenj.,(2)." Zoo wordt hij afgefechilderd en 7,00 heeft hij ^ipji
iu zijne
daden betoond. Door het zwaard j en den banvloek was hij
niet minder ontzaggelijk
geworden, dan door de gunstbewijzen van Keizer
K-oenkaäd III. Deze Vorst had sin elf
honderd vijf en veertig, op zijn verzoek , den Utrechtschen stoel
in het bezit van Oos-
tergx^
en ^ejier^o, Avaaronder buitenjtwijfel ook de graafschappen van Stavoren
en J^legouwe moeten begrepen Morden, bevestigd, ,on eene boete van pluizend ponden
louter goud
{mille libras auti purissimi) bepaajd voor hem, die.eenige inbreuk op
dezen schenkingsbriéf mögt maken j de .eene helft'ten behoeve van 'sRijks schatkist , de
aijderc ten behoeve der Utrechtscheikerk (3). 7i! .;; ■■.■y j . " ^

In hetzelfde jaar, beweert men ,]iad Keizer Jii,QErfRA.A,D eenen anderen giftbrief^ welke
door Paus
eugesios UI werd bekrachtigd, op aanzoek van Bisschop herbert en 's Kei-
zers broeder,
k.oewraad, Domproost 105 gegeven , welke a^u de St. Salvadors-
en Domkapittelen, bij uitsluiting vajQ alle anderehet regt verleende j, om ibij het over-
lijden eens Bisschops, vrij en onafhankelijk eenen anderen te mogen kiezen (4), De
pn echtheid van dezen vergunningsbrief , naar ons inzien, voldingend betoogd gewor-
de.ii
■ (5). Maar er had reeds vroeger eene verandering in het verkiezen der Bisschop-
pen plaats gehad. Voorheen werden zij, althans die van
Utrecht ,άοοί het volk cn de
geestelijken, b^J meerslemming, gekozen, doch zonder verlof des KeizersjWerd^geene
Jj^uze gedaan,, :en zonder zijne toestemming was zij van geene waardp. Aan hem stond
hel verlei met staf en ,ring
{investitura per baculum et annulmn), en zonder dit ver-
lei mögt geen Bisschop gewijd worden. Doch Keizer
uendrik V deed op den Rijksdag

!d . iO^-r

(1) Chron. Egmond. a.piid κινιτ, Hist. Crit. Com. Τ. I. V. I. ρ.-04^52, 53). ChroiK regia
St. Pitntc^leon.
apud eccabp^ Corpus Hisior. Med. aevi. T. I. p. 934. De beka, p. 50· Heda ,
j>. 1,1(53!,et
bucneiirai in notis p. 1G8. A. mattdaeiis ad Chron, .äucf. J. de Beea in Analeot,

(2) Chron. Egmond, apud kluit in I. c. p, 8ü. j

bij πεοΛ, ,p. ,106 eil Cf^rßefth- sjoebbs ,

/(4^ iidgèkii; en anniVlli^^tapud dedamj ρ. l]63-r.]6Ö,ivertaald

u'iii.;·. : - η ju, .O

.L

'{3)'Ταν toidè D^ï/'-bl. 247—253;-'';Önclanks ovcrtiiigéh(ie

bewijzen van 'äc^cn' scÏerpzinnif^^^^ gesckiedo'ucterzoeie'r; lioüdcn'bubérdijk'^ ciasIüs' en 'liriüerén
dien brief ηοκ steeds voor ech(. ''"i - - ··! (}'■!

1150

-ocr page 143-

DES VADERLANDS. " 143

lea-^öim«. in 1 elfhonderd twee en twintig > afstandtvan dièj-terlëi adn^den'-fia'^: mÖèiriW^^'
bfehleUli'dat Tan'het wereldlijk'
 [invëstitum règalia), Wielk dböpdibu'sichep'tfer^·

stiliibddö , aan iïéh-^ eö zota zelft,»gelijk eenigeri béwerettV ίο a'le'kefkéh'des Krjka , dfe
terkiezingféri'iöWijdihg dér Bisschóppeii éh' äbt'en hebbèin vrijgesteld ^l)·]'Hieruit ó'ntfe'proöt
éene ^röd 'vani Meeds hWmeuwde· twisten en geschillen.. Het-'ütrfebhtsche bisdom wäs
thansiiwel
'onafhaTik'elijker Tän hét Rijk géwordén', maar werd dtiörtentegch biööfg'estelil'
aaii al de heersöhzücht eri kuipergen der'^groote Leenmanhen-^en· nabteige Vorstea] -die'
üti'i'bij'ééne verkiezing, als om strijdhunne gunstèlingen'dén kie'zei's wilden opdringèn.
Hieruit
'rezen-dikwerf gwote onluslen y iioodat Sedert Vteinig-Bisschoppen»,'i'den stoel'^an
ST, ma
Mten ongehinderd,en zbtidér 'sirfd, beklommen bebbén'(2).·-De invloed'enhvé-
i<eldlijke liiagt dëï'bisschoppen' zdtöV w^dèn hoe langer zoo bepéiktéri, daar deze géestè-
lijke Heeren thans meèr
en'meer afbingfcil'ivan den aanhang, dbor'Welken zij gekozen
waren,
'èn telkèiis ook'tegeDparlijen te ontzien hadden. » Men'mag'et'bijioegen zegt
BitDERDiJK , »dat dit ook den' Graven-van jiTo^iowc? eenen'invlóedi op'i/^r^c/ji gaf,
waardoor zij zelfs onafhankelijker van den Keizer werden
(3)."i* ΐ;;; . t; ixuu :

Het verderfelijke van dezen maatregel Week ten volle bij de véikiezing van Herbert^
opvolger. Graaf
diek VI λάϊχ-Holland/m overeenstemmirjg riièt'ye Giaven Vaö öeiï'è ,'
väö ifiee/ensandere JLêenmannen-V^^^ 'Wensehle'HÉRMAir van n'ooRii'/'Proo'^i* ^

vanisTCi'JEKÓEN itiiiJ^tó/eOTvi töt de bisschjöppielijke'V4èi^igheid'te'Terheffé do Ulreéht^-i'"
sehe eri' DeventerscÜé''dieflstmannén ^ l/nrgërs en landliédèn begeerdëri'

dadrenlégétt' PÄEDERiK,", "déh"'Zöon van'zeketen Graaf · adöSlfH' hiinAen'geestelijken
He)['öerO'(4)i'ii Indien^ het·'volk wèrk
'elgk·· dèiór 'éen' -''Kdairlgk'O besliiifj^ 'iW·· wdtiig

sjii 'liiiiij , iij;·»'''·; -iï :1·.ι·:·;:ηο :. ; ■ i'ifiotiü nyi οΛι^^ bbfi

, ir-j ■ ■ iJ i;.· .» , . ' ; ύ ' ' Ïï' . ^ i'· -1 4·.|·

(1) Mist. Grit. Com. iT.' I. Ρ. I. ρ. 95—98 (54). Dit dczcnv voorUcüelijJien gescliied- ·
kundige heeft
bilderdijk ontleend, wat liij over dit punt aanvoert. D. IJ. bi. 48. Verg. de Aanf.
van V. RHiJN op
Bat. Sacra. D. II. bi. 107, Zie hiervoor, bi. 136, 137.

(2) J. DQD8A, Rer. Holl. XiA.ΛίΙΙΙ, ρ. 208. ^Bcuieuis ad db bekam, ρ. 52»ί ν>ϊ.0 .\> . . ■ ■

' {^ Gikhi'd. Fadèri. D'ΐί. bl:''48·; 49. - · ! 'i' ' '

.:;'.;iio:i:v;;tjD (ift.K ·ί·)5!:ί

(4) Chron. Egmond. apud kltjit, Hist. Grit. Gom. T. I. P. I. p. 95—98. J. de'beka , p. 52.
H
eda', pf lÖÖ. ^ Verscliillend'wordt de naam-'van den- tweeden· medeäingernaar'dehbiseclidppelijiten
gtoel opgegeven. BEKA-iioemf-lifirQ' Γκίί)Β»ί«.'·ΐ)ΐ''Π4ΜΒϊ.^' en'zijn bliflë 'Néderd. vertaicff'^ΒΕΒέκίκί
"ITff'v* den bult) ι HEDA, DE. HAVEL Jj het ^udeC/iroi^

> fJ"^?,, , een ,lijdgenopt, ^ he}»-ele£|ilSjfBpERi|i»,' Ajp.pin Co·^

milis fiUum. Zie BCceELics,,ajl,BEKAM, p,. 52 37^ (b).,. Kfcn in p, 9«

(55). Volgens van spaes, Jlist. v. Gelderl. D. I. bl. 82 (2), was liij de zoon van adolf, Graaf
van
den Berg cn Altena. Hij werd in 1156 tot Aaitsbiéechop vatt i^cttVeW Verhfevin'^ en Stierf-W.
Pavia in 1159. IIermas van hoorn sproot niet uit het grafelijk geslacht ra«/foorn, gelijk clasiis,

-ocr page 144-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

geleden, !,vaa; het Jii^egi7beroofd en'iizulli»'alleea .aarii-hétVDoiïikapjtlèl ep;
dat ,Tan y^rgund. was gewordeii^idzou 'dit! fliet ,geischied;;^ijh!')(l).i

De Kijizer,) bevestiging der I^issßhpppe^nKin het >vereimijk; gel;iied! ver-

bjev.epinwas, jVerklaacde zic}\ aanstonds ten yppEdfieleiijyan HEH,iiiA^;;l.doc}i de teg0npar,tij
>vist daarna nog.izqp. Teelj^ie verwerven, da.Vdö s^erkiiQ^iijgjfipbeßjist zouiMjyen!, ^
op ,hei,aanitaandeiKfirsffieäti,) Avajj^ ^de, Vorst, zelf ite

tenaars, dreven echtef inmiddels herwan stad ui,ti waar zijf iPRpni5iJiii;.::l:^fit)'gtootie ipraa^^
inhaalden , .hetgeen, dooi'jden Keizer, zeer euvel )iy,erd opgenomen. - Hij Yedeende· hup
niettemin .vrijgeleide,, ora te
Nijmegett hun -.gedrag voor ,hem tejyprantwoordeiij,jen
vermaande ,ben ,toon ernstig, de zaakl.ïneft .htiQüe:tegen;par|ij, zoijd^^^^ pleitgeding , te
vereffenen. Doch te lyergeefs, en nu \Yerd ;höt vpfinis te hunnen mdeele gewezein , ^waarop
zij verstoord ,vertiokken'> bewerende, ^Βΐ.^μη. geschil alleen door; den jPaus kondebeslist
worden^
.1 Koenraad over deze stoull^eid ^eüiuilerste verbolgen, dreigde de stad (//recAi
niet eenen aanval en.was op het punt, hqt verleende vrijgeleide te breken. j Waarr.j
schijnlijk op zija bevel, ongetwijfeld met zijne toestemming, plaatste Graaf
dihk. ge-/
wapenderhand
uerman op den zetel s welken deze inhield, f dewijl niet alleen de
Utrechlsche Edelen hem, toevielen, , maar, oqk de Pauselijke gezant, (l^gaatj iQiLf^iJfy,
1152 de-, verkiezing j te zijner gunslq, bey,cstigdß\(2)>^;iKoi?er .
pkiiderikII

zijijien i oom .KQBivaAAD in, heti|Ili}K^bewind| opyplgdo ,) ;§tra.fte ^de ,.Ufci;echtenaarA;-met,
cene^ ;Zv\'are [.geldboete , ,voor hunne^vot-n^el.gjhpid. {3),n ilje.t geSishU.ihad'ondßrtussehfin
lw,ee jaren geduurd , αμ tot grpote pugerqgeldhedon aanleiding'gegesven ,->velke degoed-i
aardige doch zwakke, en' trage,
herman niet kond,e .beteugeleny;,frln zijne teg0iiwoQi;dig-]
heid zelfs werden doodslagen en allerlei misdrijven ongestraft gepleegd, daar hij
noch het regt, noch zijn gezag wist te handhaven. Na een krachicloos bestuur, waar-
aan de oorsprong der volgende burgertwisten én verdeeldhedeh' in i/irecAi^Wbrdt toe-

.·\···

Gesch. d. Christ. Kerk in JVederL D. I. bl. 252, op gézag van heda , p. 169v. beweert. ^ Bocm-
tirs heeft te dezer plaats op
heda aangetoond , dat de Graven-cart; Hoorn eerst drie .honderd jaren

later zijn opgekomen.

. . . .(j ' ' ' . Λ Vt SvJd Λ '::· .τπ.!;ι Ijuqi; .b-v..«ίι-,

(1) ν. snKHy'Inl. tot de Rist, ν. Gelderl. D, 1. opkl^er^ daAdö

pen niet door de beide genoemde, maar door al de vijf ILapittela,gekozen,werden. , , ^ j, i,

(2) Otto' frisïngensis , de reb. 1. Imp. Lib. 1. c. 62, 63. apud'ktrit', Hist.
Crit. Com.
Τ. I. Ρ. I. ρ. 98 (57). De'beka, ρ. 52. 'Heda, ρ. 169. Cron. de Traj. ρ. 328(1).
lUagn. Chron. Belg. p. 189. J. α leïdIs CA/om. Bèlg. Lib. XVII. c. 19. >

1 . λ Λ :·Λ ■·■·;- - -η ■ ν .

(3) Otto fhisimgewsis, Lib„ c. 4. ia;l.

-ocr page 145-

DES VADERLANDS, 145

geschreven, overleed hij in elf honderd zes en i'ijflig, zonder iels ten nulte Tan
Sticht verrigt te hebben (1).

Van geheel tegenovergestelden aard was hermans opvolger, godfried van Rhenen,
Domproost te Utrecht. Hij werd op aanbeveling van Keizer frederik I, welke te Z7irecAi
was gekomen, om de op nieuw ontstane geschillen tusschen de Kapittels over de keuze
eens Bisschops, bij te leggen, met deze waardigheid bekleed en betoonde zich harer
waardig (2). Immers wordt hij afgeschilderd als een eerlijk man , van grooten moed , even
ijverig in het voorslaan van het Bisschoppelijk gezag, als in het uilbreiden en bevesti-
gen zijns gebieds, en die van zichzelven getuigde »dat hij zich aan gevaren blootstelde,
en zelfs geen strijd oritzag, om de regten zijner Kerk te verdedigen (3)." De waar-
heid dezer getuigenis werd reeds bevestigd in de eerste jaren zijns besluurs, bij de
onlusten, welke uit het kiriderloos overlijden van
xefferd , Burggraaf van Gronin-
gen ^ voortsproten. Bisschop
godfried begreep, dat dit burggraafschap als een 1159_
Uen y thans bij gebrek eener zuiver mannelijke nederdalende linie, weder aan den
Utrechtschen stoel vervallen was en te zijner beschikking slond (4). Geheel an-
ders begrepen dit
lefferds kleinzonen, rudolf , mekso en herbert , uit het huwelijk
eener vooroverledene dochter met
godschalk van Sepperothe, verwekt. Niet alleen
weigerden zy hunnen oudoom
Lambert van Peixe, welke zich, ofschoon in geenen
deele wettig (5), tot de opvolging geregligd'achtte, de slotvoogdg over te geven, maar
wisten zich, ondersteund door Utrechtenaars en leenmannen des Bisschops zelven, in
het bezit daarvan te sicllen. Ecnigen betwisten hun het erfleenregt, daar zy het uit
eene vrouw moesten afleiden (6); terwijl anderen meenen, dat zij zich op het Keizer-
regt beriepen, volgens wélk ook leenen op dochfcrs overgingen (7). Hoe dit zij,
gorifbied besloot, hen mei de wapenen te d\ungcn, waarop zij zich tot Graaf hewdrik

(1) Chron. Egm. aj). κιΐ!τ, in 1. c. p. 103. De beka, p. 53. Ued* , p, J, α i.eydis ,
Lib. XVII. c. 22.

(2) Chron. Egmond. ap. kluit, p. 99, 100. De beka , p. 62. Heda, p. 169. '^Magn.
Chron. Melg. p,
189. Croii. de Traj. p. 329. Chron. Tiel.p.U2. J.aleïdis, /,i7».XVlI. c. 19.

(3) Heda, p. 175, in des Bisschops brief, belrekkclijk eödert ra« ^wji/e/. Verg. uÈ beha ,
p. 53. Chroji. de Traj. p. 329. elc. ' . , i. >

(4) Vers. "· groot , ƒ«/. tot de Holl. Rechts-gheleerdk B. II, d. 41. bl. J21—130. d. 43.
hl. 131. Buderduk, D. II. bl. 53. tó ! μ i;

(5) IUldehdijk , D, JI. W. 53. „ , .. ^ . , , . ■ ., ·., .....■ . -^,-νιν . ;;

(6) Buderduk , D. II. 1)1. 52. , .-..'.O .·■. - > - ' ' -Γ" ;
[Ί) Νyiimt, Vorher, des Oatfr. Landr. S. m. ' · ·· ' ■ ' 'i'mV' !
n. DEEL. 19

-ocr page 146-

algemëene geschiedenis

iVïenddeii, wien zij, ^ètiburggraafsèhap opdroegen, om het Tan hem weder in
leen Ie onlvangen. Gesterkt door
do vereenigde magt Van Gelre en Drenthe, Avaav
do Bisschop, naar het schijnt , vele vijanden lelde, verschenen de
sepperothen onTer-
wachts
soof'.'Utrecht, drongen er binnen en belegerden daar Godfried in zijnen bnrg,
>vflarin.'<hij zich door hulp des GraVen
duik van Kleef, ter naauwernood met de vlngt
gered littd (1). Verbitterd en: Ntoedend werd aan beide zijden-gestreden ; hetzomerver-
blijf cn het) 1 winterpaleis des Bisschops waren weldra eene prooi der vlammen, en de
Opgerigte stormtuigen dreigden den burg met eenen onvermijdelijken ondergang* Godfried
iiii dezen' uitersten nood, en bijna·door al de zijnen verlaten, riep de hulp in van flo-
sis JII, als leenman van het ÄiV/ti. Terstond bragt de Hollandsche Grüiif öene ont-
zagwekkende, krijgs- en scheepsmagt bijeeu, mot welke hij den Bisschop meor onder-
steunde dan dezen dienstig was. Immers versterkte hij het slot
IFoerden, legde er
, eene talrijke bezetting in, èn maakte het omliggende land tot een tooneel van moord en
verwoesting. In do stad
Utrecht zelve werd over de negen maanden lusschen den
Bisschopj en Graaf floris aan de eene zijde, en den Graaf van Gelre met dirk: van
£ßtenhurg
aan de andere, hevig krijg gevoerd, tot dat de twist, op last van Keizer
irederik , door den Aarlsbiissqhop van Keulen werd bijgelegd." De sepperotuen ontvin-
gen vaUi den Bisschop , het burggraafschap
^Άη Groningen met nieuwe voorregten, doch
legen eene bepaalde somme gclds, in leen terug (2). De belangen van den Graaf van
Ge/re schijnt men bij deze lovereenkomst, geheel ter zijde gesteld te hebben. Evenmin
wordt verder van
lambertjva/i P^ize gewag gemaakt. Waarschijnlijk had hij vóór het
Vicrdragi ,ziijno aanspraak laten varen, of Was misschien toen reeds overleden. Hot blijkt
niet', schoon eenigo latere Schrijvers dit beweren , dat de zonen van
ludolf , den slotvoogd

(1) De Klerk van dc laage Landen, LI. 71, du Oiido Holl. üiv. Kroii. Derliendo Div. c. 'A.
liüNiNGA , Hist. ό. OostfrJ.hL 104. Scdotamus , Fr. Ilist. 15. IV. bl. Ü8 , avagex,\ar , D. II. bl. 242 .
cn anderen, bcjjann een missla,
if, wanneei· zij vcrlialcn, Jat Eisscliop Godfried 7.k\i ΥΑι\ G i'oningen
meester maakte, doek doorGraaf ue:(drik van Ge/re genoodzaakt werd do plaats te ruimen. Ziö khjit^
Hist. Crie. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ.; 104 (07) j en in navolijing van dezch· sclierpzinnigen gesoliicd-
onderzoeker;,.
euderdijk , D. II. bi. 53.^ Ondanks deie juiste teregtwijzing, hebben van spaen ,//isi.
r. Goldcrl. D» I. en glascis, Gesch. d. Christ. Kerk in N'ederL 1). I, 1)1. 25,4, het vei-'
Kaal van
wagenaar gevolgd. Westemdorp geeCt eene andere wending aan de zaak, doeli welke, naar
ons inzien, niet door de getuigenissen der oudste Schrijvers, gebillijkt wordt.
Jaarb. van cn
roor Gron. D. I. bl. 188.

(2) C/tron. Egmond. apud icicir, Hist. Crtt. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 100—108 (70—78). De
BEKA, ρ. 53.
IIedaj ρ. 171. Magn, C/iron. Belg. p. 202. De onlusten moeten tqsschen llijü
cn 11Ö4 hcl)bcn plaats gehadi Vide
κτλίτ in l. e, p. JOO in Not. · , i. . r·// ;

14fi

-ocr page 147-

DES vaderlands;^ ί4ί

.....- - -

van Koeverden, eenige aanspraak op hei > burggralalfsfchap van' Gro^ί/ί^^<?n''gèiυaalü]085—
hebben (1). .!. ,i;Gd Itn-i-i^--·; η-'-Μΐ',οΙ ,^ΛίΊ,·;, lli^»

De rusl ·\να8 hierdoor in hel· 5'iic/if'hèrst(M'»' 'Bn59iÈ"-\Tijsheid zoo wel als h'èt ïidrizien
van Keizer
frederik verhinderden v dati zij door de. gßsehillfen'lüsschen den Utreëhlstheti
Kerkvoogd en den Graaf van ^ÈTo/Zawc? over liet bezit der Friésche graafschappen j'en Wegens no'G
den Rijnloop, openlijk gèstoórd werd (2). E^Ïazeer" handhaafde deze Vorst den Bisschop
legen
egbert , Heer van^/i^jjiiie?,-een der magiigsleti-gedienstmannen i^Ministeriahi^
van het Sticht. Ofschoonüdo bewijzen onlbfekenj-ife^iihfet echter zeer waarschijnlijk,
dat EGBERT een zoon geweest is van ΛΛ'ΟΐίΟΕίνwelke men in'het begin'dezei^ eeuw
als
schuUotus (schout) van ^meiii;^/« ,' 'öridéri dé'andere dienstmannen der Kerk ran
Utrecht gemeld vindt, en die tevens de édrsleder·^ Heeren van' Jmstel is, van welken
eenig berigt gevonden wordt, indien men' althans dc lijst der Stichlsche'leenmannen
van Bisschop
adelbdld , als' verdacht of valsch verwerpt (3). Hoe ver 'of

Amstelland zich oudtijds heeft uitgestrekt, is zelfs niet naar gissing, te bepalen , dewijl
de gedaante des lands door de -veroveringen van en op de zee,'geheel veranderd is.
Bij de bezittingen/, welke· de Hoeren van
Amstel, als dienstmannen van de Utrechlsche
Kerk hielden, bezaten zij voorzeker eigen erfgoederen; hel blgkt ook'l'dat'zij elders
aanzienlijke goederen en gerigten bezaten^· tèrvvijl'daarentegen andëre Heeren, binnen
den ban van
Amstelland, Υαήι^τα en landerijen van de Utrechlsche Bisschoppen inleen
hadden (4). Gedurig ontstonden er'botsingen "en ^geschillen , daar nu eéns deBisschop ,
en dan weder zijn dienstman, aanspraak maakte op goederen, welke de'* andere bezaVj
Reeds ten tijde van Bisschop
ïierbert'j had egbert mn Amstel met hét'Kapittel van
ST. 31ΛΕΙΑ over het bezit.i'an eenigé>onfgönnen landeryen''geschil'gehad, 'hetwelk niet
te zijnen voordeele
Avas bijgelegd j (6).^ Een nieuwe twist herrees onder Bisschop God-
fried
, welke zich beklaagdey dat-egbert alle diensten en 'dienslgelden, >velke der
Utrechlsche Kerk uit
Amstelland'en de omliggeöde gerigten toekwamen, aan zich ge-
trokken had. Zoo hoog werd dit· door Keizer
frederik opgenomen','dat hij den wecr-
spannigen. dienstman 'in den ■ rijksban deed. Eindelijk ""werd"· op zijn bevel, door den
Aartsbisschop van
Keulen het geschil vereffend, Egbert moest onder eede, aa"]]72?

(1) Tegenw. Staat v. Drenthe, bi. 70.

(2) Zie hiervoor, bl. 124.

(3) Wacenaar, Jieschr. v. Amsterd. St. 1. bl. 2. Vaw spaeff, Jlist. d. Heeren tan Amstel.

11 η ! TT 1ΗΛ-7 r .! .<i .Vvi'»Vu> .1 AilW ,7..u.~- ,· (4-

bl. 0. 'sHage 1807.

(4) Va. spae«, f. a. p. bl. «. - 'ä

(5) Wage.aab, f. a. p. bl. 79. V. m«, t. a. p. bl. ö. ·■ ^

19 *

-ocr page 148-

148 ALGEMEENE GΕSCH IΕ D Ε Ι S

i 185—den Bisschop afstand doen van alles, wat hij zich weleer, in den ganschen omtrek zijns
gebieds, naar ieenregt toegeëigend had, om het voortaan, als 'sBisschops ambtman of
stedehouder
[in officium villecationis), te bezitten, en daarin, na zijn dood, opge-
volgd te worden door zijn zoon
gijsbert, mits deze zijn ambt wel waarname en den
Bisschop getrouw bleef. Hij moest tevens voor altijd, het veen
Bedelmerhruc [Bijle^
mermeer?)
en de halve tienden in fVispe [ffecsp) , der Utrechtsche Kerk overla-
ten (1). In hoe verre de klagten van
godfried tegeii egeert op regt en billijkheid
berustten, kan niet beslist worden, daar wij slechts de getuigenis van eenen kant hooren.
Maar het schijnt, dat de Heeren van
Amstel over hel geheel, weinig met de gecslelijk-
hcid ingenomen geweest zijn; althans bijna al de kloosters in ^/n^ierJam, dagteekenen
hunnen oorsprong, na de verdrijving van dit adellijk gesl.t it (2).

Denkelijk in denzelfden tijd , moet het verschil tusschen Bisschop godfried cm Graaf
FLORis III, over de vrije leenmannen des Stichts, door den Graaf van Gelre, ten
overstaan van den Aartsbisschop van
Keulen, als gevolmagtigde des Keizers, beslist
zijn geworden. Men bepaalde, » dal geen vrijman, tot de Rijksdienst verpligt, zich
en de goederen , voor welke hij dienstpligtig was, door huwelijk of eed , van het Rijk
vervreemden mögt" (3). Ofschoon nu de Graaf van hierin berustte, was hij

echter ontevreden over deze uitspraak , dewijl hij iiu verscheiden Stichtsche vrije leen-
mannen verloor, die zijne dienstmannen geworden waren (4).

De bescherming, welke Keizer frederik steeds den Bisschop verleende', konde, naar
het schijnt, de woelingen der dienst- en leenmannen van het S^ic/if beperken, noch de
vijandelijke bedoelingen der omringende Vorsten verinetigen.
Godfried ten minste,
vond aanleiding tot,het bouwen van vier sterke sloten,
Horst, Montfoord, Vollenho
en Woerden, tegen Gelre, Holland, Friesland, en ter beteugeling zijner eigene on-
derzalen (5). Stormachtig was zijn bestuur, en de onheilen, welke de staatsberoeringen
en elkander afwisselende onlusten over het
Sticht verspreidden, Averden nog vergroot
door oenen schrikkelijken brand, welke kort na cene vernielende overstrooming, de
stad iJ/rccAi, voor een grool gedeelte, in asch en puin verkeerdeί(6). Openhjk wer-

. Λ.,;

(1) (lonefridi Diplom, ap, iied.oi, p. 17J. \A.igeäaae, JJeschr. v. Amstcrd. St. I. bl. 80.
ÜOBDAM, chartevb. v. Gelderl. bl. 217 ({j). V. spaes, Jlist. d. Heeren tan Jmstcl, bl. 10, 11.

(2) Gusu's, Gesch. d, Christel. Kerk in Nederl. D. I. bl. 2óC.

(3) Bokdam, Charlerb. v. Gclderl. bl. 210-219,

(4) V. spaeh/i/ik i>. Gciderl.O. 1. bl. 87.

(5) ])e bek4, p. 55. IIeda, p. 174.
(f)) Verg. hiervoor, bl. 128.

If

-ocr page 149-

DES VADERLANDS. " 149

tien deze beide rampen aan eencn diefslal inde Maria- en St, JacoLslierken aan de hostiën 1085^
gepleegd, toegeschreven. »Kort na de Tcrlossing xiit den watersnooddus verhaalt
de bek\ in den smaak en geest dier tijden, »hield hildebrafd,^Verwaardig abt van
st. paulus, te Utrecht eme preek, in welke hij de gerneènte tot västen, bidden en het
geven van aalmoezen vermaande, opdat God z^nen toorn mögt afwenden ,' >vegens den
gepleegden roof van hel ligchaam des Heeren , dewijl anders binnen kort, de stad èéne
nog zwaardere ramp zou treffen. Deze voorspelling Averd' niet gelogenstraft; Want
nog dien zelfden avond ontstond er een groote brand, welke onze Lieve Vrouwe Kerk
en een 'gföot gedeelte der stad in kolen legde. Bisschop
godfuied 'bevreesd voor den
toorn Gods, riep derhalve zijne geestelijkheid bijeen, en gebood dén gelopvigen van
zijn sticht, te vasten. Hij'zelf bezocht barrevoets, den vijfden dag
ϊιά Pinkster ^
godvruchtiglijli verscheidene heilige plaatsen," »met devotién biddendevoegt de
oude vertaler er bij, » dat Godt sinen toorn woudo laten vallen, ende riep die Santen
au, dat sy bidden woude voir ons
(1)." ^ i ^^ '

Weinig jaren na deze ramp, overleed Bisschop godfried (2). '" Men kan hem den J17H
lof niet ontzeggen, dat hij in alle omstandigheden, gelijke standvastigheid, moed en
vertrouwen heeft ten toon gespreid. Ondanks zijne, over het geheel ongelukkige rege-
ring, was echter het uiterlijke aanzien des bisdoms niet verminderd, welks bezittingen
hij door eene schenking van zijn vaderlijk goed
Rhenen, had vermeerderd (3)1' 'Hoog
stond hij in gunst bij Keizer
fiiederik I, en zijn naam wordt gespeld onder de ledeji
dor belangrijke cn aanzienlijke Rijksvergadering te
Roncaille, in elf honderd acht en
vijftig gehouden, op -oelke bepaald werd, wat al Koninklijke voorreglen waren (4).

De achting in welke de geestelijken deelden, de rijkdommen over wélkb zij beschik-
ken konden, en de invloed, welken zij op Vorsten en onderdanen'uitocfenden {'spoorden
dikwerf meer dan beginselen van godsvrucht en vroomheid , de zonen van veelvermo-
gende gebieders aan, den geéstelijken Stand te omhelzen!' Zoo helderde onder Bis-

. .(;·=, ' .(ΙνΊ π;:' ,i Ί .· .^v··;:

-----—— ■ 'V, : . : α 1 J. . · i Μ! ψ Γ:; I ,;:;;■■'··■ l;^ ,! viji'ii^'i^'l·;

(1) De bek4, p. '55;' Chron: Auctius jóiiXsmis dë beka'; 0ρ'ύύ''ί1\ττιΐΛΕϊϋίι ["W

]). 105. Vergelijk Chron. Egmond. apud kluit, Ilist. Crtl. Com. τ. i. ρ. i. pt 126^127'.'
Cron.idc Traj, p. 33ü. .»..ii/ ·ιιΐίί ui jü , unlbf/j o::!«: 1'> . -ijaiinn: ^'v .όγ; .ij . .;(? (γ·

(2) C/iron. Egmond. apud kliit in 1. c. p. 131. heda , p. CA/oi^ißl/^; p!iil2.'
Cron. άβ,Ττα'ι.γ, 33ii .Slcchts:BEKA, .p>;i55, slehihet sterfjaar idcS'Iiiiechofis'iri 117ί·.' Hij nloct
ccn/man van ccne < rcusaobti{je lißchaams{jcstahc>'^eltiebsti äjriKic» flit- zegt öUcnEttüs^ ój")'iiEöi'^"
p. 17G, )■ is mij gcl)]cl£cn nit zijn
.bckktncd; ch3;5ijfie artdtrb)3jccflder<riy tiit hbl
-raf gif^qld lYerdcn.;/^.,.,^,.,, i'V .-n·// SU .({ .itmii: Ιηιψ J! mar.m (öj
.'(3) hEDAvp· ^ . '.«r, .wji-bl".! jii .vi .ü .vv^vsö .vi'al il. . ο.'ΐί

(4) Wace>a4r, I). 11. 1)1. 237. AVfstewdoup, Jaarb.'tüH en toói' GróiiJ üyii Idi, 18i-i-185.

-ocr page 150-

150 ALGEfflEENE GESCHIEDENIS

1085— schop GöpFUiEp. 'vmi RhenerP^ ïoudeWun', riaär zijiie moeder, van j&mi/iem bijgenaamd,
zoou van iGraaf iDiiiK VI van Ä^o^^aitfi?,'de waardigheid van Proost der Kapittels van
st, mapia en ϊβ) Ol^enzaali eü zijn broeder dirk van ^o^^awc?, die van Proost aan
het Dom-kapittel 5 te
Utrecht Boudewun zélfs werd na den dood van godfried ,

ten bisschoppelijken/Zetel .verheven.' )Men möge betwijfelen, of Graaf floris III bij deze
verkiezing, wel geheel oiizijdig gebleven zij; maar zeker is hel, dat de keus voor ΖΓοί/αίίίί
staalkundig goed , en in do gevolgen heilrijk geweest is (2).
Boudewijn wordt als een
voorbeeldjvan rpgivaardigheid, -zachtmoedigheid, zedigheid en bovenal van kuischhoid af-
geschilderd (3). Zijne daden hebheu echter niet onvoorwaardelijk, den stempel op deze
getuigenis gedrukt; Het zy om te toonen , dat de regten der Utrechtsche Kerk hem ter harte
gingen, hetzij om de grootheid zijner magt voor het oog der wereld te ontvouwen, hij
ontbood, kort na het aanvaarden van den hêrderstaf, al de leenmannen des bisdómsvoor
zich, ten einde zy hünne leenen van hem zouden verheilen (4). Slechts de Hertog van
Brnhand, of liever van Ν ader-Lotharingen ^ welke de p^elmce \Άη het jSiicA/in leen
bezat, doch 'als achterleen aan
gerhard, zoon des Graven van GeZre, had afgestaan,
verscheen niet, )) beiverende, dat hij'dit leen van den Keizer hield (5)." De Bisschop
daarentegen maakte aanspraak op het gansche Graafschap van
de Veluwe, als door de
Keizers aan zijne voorzaten afgestaan (6). Zeker is, dal reeds in de negende eeuw
verscheidene goedqren in die. landstreek , aan de Utrechtsche Kerk gegeven waren , bij

(1) JDe beka, p. 50. IIeda, p. 17Ö. . ,

(2) Zie hiervoor, bl. 130. Bilderdijk, D. II. bl. 57, nccnil het den geleerden kluit bijzon-
der kwalijk af, dat deze, op zijn
wagenaars, bij de benoeming van boudewijs lot Bisschop, ge-
zegd had: » Yides quanlopere liollandoiuni Comifum ambitio in rebusTrajeelinisinvaluerat."
Ilist.
Cril. Com.
Τ. I. Ρ. I. ρ. 130 (22). Hij geeft echter geene enkele reden op, welke zijne
afkeuring moet regtvaardigen, terwijl het gevoelen van
kluit reeds door het gedrag van
Graaf
υιηκ YI, bij de Bisschopsverkiezing na den dood van herdert, ondersteund wordt. Zie hier-
voor, bk
143. j .

(3) De beka, p. 56. Vir mansuetus, et adeo castus, ut in fine vitae suae virgo credatur essic
mortuus.
Heda , p. 176, 177. ^ , ; , - .,. , ,. ^ ■ ν

j (4) De lijst! dezerJeeiimannen, iwelke j docli onvolledig^ door heda,'p. 111, aan Bisschop adel-
noLD is toegeschreven ,ï wordt gevonden in het Cron.. de Traj[ p. 332—335, maar door/mattdaids
voor onecht gehouden, of althans tot later tijdperk tbruggebragt. : t i : «

(5) Diplom, hehrici VI, apud πεοαμ, ρ, 177. Verg. vas wijk, op wagenaar , St. II. Bl.'öl—93.
V. SPAEN,
Inl. tot de Rist. v. Gelderl. D. IV. bl. 1.58—1G3. Eist. v. Gelderl. D.I.bl.89-.93.

)iheda, ρ. 177 in Diplom^ uekrici VI. \ · i

-ocr page 151-

DES VADERLANDS,

ioi

1Ü85-
1190

1179

1180 of
1181

1186-
1187

118S
IIÜO

welke sedert, Keizer Hendrik. IV nog een stuk lands gevoegd had (1). r Uit dit verzuim
of deze nalatigheid des Hertogs, ontstond een bloedige twist, ^i'iclke afwssblend, tot
aan den dood des Bisschop voortduurde.
Boüdéwïjn verklaarde terstond het leen ver-
beurd, ten behoeve van
st. maarten. Geriiard ;\vas> weliswaar, niet den Kerkvoogd ,
tnaar zijnen onmiddellijken leenheer, den Hertog, hulde verschuldigd; doch nu deze
het verbeurd had, möesl hij het van gene verheffen (2)1 In stede hiervan, vatte hij de
wapenen op:,! doch werd Aveldra door de bendenides Bisschops uit rfe
Velmce gejaagd',
die te vuur en te 'zwaard verwoest werd. Nu doeg hij het beleg voor Z>cvm#ei·, 'welke
stad, reeds,lang der Utrechtsche Kerk geschonken i (3), eeni ge dagen werd ingesloteii'',
toen door tusschenkomst en op gezag van Keizer
frederik Iv de vijandelijkheden ge-
sehorst .werden (4). Maar by dén dood van
gerhard ontbrandde op- nieuw en heriger
het vuur des oorlogs!
Otto had waarschijnlijk'als erfgenaam ïiijïis broeders, hoewel
niet van dezelfde moeder, zich in het bezit der
Veluice gesteld, hetgeen dobr'derf'Bis^
schóp, als eène inbreuk op het leenregt, zeer euvel werd opgenomen (5). Ondei'sleund
door de Graven van
Holland en van ÄTiec/, viel eoudewïjn , ofschoon de wapenstilstand nog
duurde , in
de Feluwé, aldaar en in het graafschap Zutphen , alles plunderende en verwoes-
tende.
Otto was iri den beginne niet niagtig genoeg , zich'tegen dit geweld te verzetten , doch
versterkt met de hulpbenden der Bisschoppen van
Keulen en Μ unster, des Hèrtogs vnn Lo-
tharingen
en des Graven van ^er^, sloeg hij het beleg voor , waar de vijand den
roof geborgen had. Reeds was de nood der belegerden tot hel uiterste , en de wederzijdschc
Avoede tot het hoogste gestegen, toen Keizer
feederik wederom tusschen beide trad, en
de strijdende partijen, die openlijk en in het geheim elkanders verderf zjochlen , Ie J/ew/^
tot een.verdrag wist te bewegen. Ilierbg werd bepaald, dat Graaf οττο in het'bezilder
Feluice zou blijven, tot dat men nader over zijne regten zou beslissen (6). Twee jaren
later erkende Keizer
bekdb ik VI, zoon: Tan frederik I,, datVe Vehme door het Rijk aan
den Bisschop j en door. dezen aan den Hertog van)Zoi//«riwym moest verleid worden (7).
Ofschoon nu hier geene de minste melding van Graaf»
ottd geschiedt, is helechter buiten

iV).

(1) Heda, ρ. 51, 137.

(2) Bildèrdijk, D. π. bi. 64.

.7 'Πι

Λ' .i» .'■ïHjiV'.t^ ..'V

Zie liierywr, Μ. i .l' .(1 λ-,^λ-ίγ? .η λύ'λ Vj.1.' , riüvè 'ύί

(4) De beka, ρ. 56. Heda, ρ. 177. Chron, Tiel ρ. 155. J, α ieydis, Ith. XVlH.^ c.

(5)-vait spaesf ΐ);ίΐ. k1. ü8, '' " ^ ^ ' · '

(6) De beka, p, 56. heda, p.· 177.' J/og-«} ChrónyBclg?\). 2\2J' Chron:' Tiet.

(7) Diplom. bbflr. VI ap. bbda«, p. 177. i .M v.- »

-ocr page 152-

152 ALGEMEENE GESGHiEDEMS

1085—eenigen twijfel, dat hy en zijne nakomelingen (/e Meluwe van JVeder-Zoi/iat'in^efi in leen
bezeten hebben (1).

Gelderlawd. Bij het bezit der e/uwe vereenigde οττο ook dat van Geh-e en Zut-
phen.
Het laalslgenoemde graafschap avas na den dood der Graven πεκοβικ en
DIRK, zonen van Graaf οττο van
Ziitphen, welke in elf honderd dertien overleed ,
AanGelre gekomen. Van Graaf
Hendrik vindt men gemeld, dat hij Keizer ueisbrik V
het leen
{heneficium) Altej, bij ruiling terug gaf tegen een graafschap in Friesland,
waaronder men welligt de Felmve moet verslaan, die weleer onder F/'i'e^^ani/begrepen
werd. Daar hij
Altej als een erileen bezat, ontving hij dit Friesche graafschap op gelijken
voet met alle voordeden, gerigten en inkomsten, volgens grafelijk, dat is, heerlijk regl.
Hieruit en van elders blijkt, dat de Graven van
Zutphen, behalve de stad en het gebied
van
Zutphen^ hun eigen goed (allodiuni), ook nog aanzienlijke leenen van bet Rijk
hielden (2).

Veel meer is van Hendrik niet bekend, dan dat hij als bondgenoot desAarlsbisschops
van
Keulen^ des Herlogs van Lotharingen en des Graven van Are legen den Keizer
in elf honderd veertien opstond, en meer dapper dan gelukkig gestreden heeft f3}.
Negen jaren later overleed hij kinderloos en werd als erfheer van
Zutphen, door zijn
broeder
dirk, Bisschop van Munster, opgevolgd, welke met Hertog lotiiair ya.n Sak-
sen
en den Bisschop van Utrecht ^ den Keizer dwong, het beleg voor het slot Schu-
lenburg
op (e breken Bij zijn dood kwam Zutphen aan zijne zuster ermingard ,

door wier huwelijk met Graaf geruard 11, Zutphen en Gelre onder één bestuur ver-
eenigd werden
(5).

Van de daden en lotgevallen des Graven Gerhard I van iie^re is bijna niels opgeteekend.
1108 Men weet slechts, dat hij Beschermer (advocatiis) van het Kapittel st. ναάϊα. Ie Utrecht
1114 geweest is, en waarschijnlijk geen deel genomen heeft aan den opstand iegeh Keizer
HEWDRiK V. Hij komt voor in verscheidene brieven, nu eens als Graaf van
Gelre ^ en
1117 dan als Graaf van
Wassenberghet laatst in een giftbrief, ten behoeve van het klooster
Sißeck verleend. Hij moet kort daarop overleden zijn, nalatende twee zonen en twee
dochters, van welke ceno
, jutta genaamd »//^atfie/iier^ tot huwelijksgoed ontving, welk

(1) V. sPAEïv, Hist. Gelderl. D. I. bl. 99.

(2) Var spaek , Inl. tot de Ilist. v. Gelderl. D. i. 1)1, 225—227, 230. Tli'st. v. Getderl.
D. I. 1)1. 73. . < , Λν

(3) Van sPAEtf, Inl. tot de Tlist. v. Geldcrl. t. a. p. bl. 232. Hist, x>. Gelderl. D. I. bl. 74.

(4) V. sPAEn, Inl tot de Hist. v. Gelderl. 1). I. bl. 234—236. Zieihiervoor, bl. 137, 13ä.

i ■ ·

(5) Ver{;. hiervoor, bl. 101. ,

-ocr page 153-

DES VADERLANDS. " 153

graafschap daardoor Tan Gelre gescheiden -vverd. Hieruit blijkt, dat dit niet alleen een 1085 —
vrij eigen goed
[allodium) moet geweest zijn, dewijl het bij deeling, op eene dochter
overging, maar tevens, dat de dochters, bij afgoeding, heerschappijen en landerijen kre-
gen, al was er een broeder aanwezig, wien het graafschap en de leenen uitsluitend
ten deel vielen

Gerhard II was nog jong toen hij zijnen vader in het gebied over Gelre opvolgde.
Hij moet in groot aanzien geweest zijn, en in het vertrouwen van
Hendrik V gedeeld 1118
hebben, daar zijn naam in vele onderhandelingen genoemd wordt. Op den Rijks-
dag te
Worms werd hij van kwade bedoelingen tegen Keizer lothair beschuldigd,
en verwierf vrijgeleide, om zich voor den Keizer van dien blaam te zuiveren, doch 1128
verscheen niet. Maar in het begin des volgenden jaars onderwierp hij zich Ie
Keulen
onvoorwaardelijk aan de genade des Keizers, en verkreeg die, onder belofte, dat zijne
bloedverwanten en vrienden voor dit gunstbewijs en zyne slaking, duizend mark betalen
zouden (2), Men vermoedt, dat hij met den Aartsbisschop van
Keulen, zijnen leenheer 1129
wegens goederen te
Hennep el, in het geheim, koenraad III, die in iiciiëtolRoomsch
Koning verkoren was, tegen
lothair ondersteund had. Spoedig echter herwon hij
het verloren vertrouwen , daar hij ééne maand na zijne onderwerping, in 's Keizers
gevolg te
Duisburg, onder den naam van gerhard den Lange, Graaf van Ge/re, aan-
gelroffen wordt (3). Naar het algemeen gevoelen , overleed hg twee jaren later, en werd 1131
door zijn zoon
Hendrik opgevolgd. Ermikgard , zijne weduwe, huwde met koenraad ,
Graaf van Luxemburg, en zijne dochter met Graaf Hendrik van Oldenburg (4). Be-
halve het klooster te
Mariënweerd door herman van Kuik, werd ook in zijn tijd, do
abdij van
Camj) , tusschen Gelre en Rijnberg, door den Aartsbisschop van Keulen ge-
slicht, welke verscheiden Gelderschen Graven ter grafplaats gestrekt heeft (5).

(1) Van spaeh, Inl. tot de Jlist. v. Gelderl. D. II. hl. 105—130. Ilist. van Gelderl. J). I.
bl. 5.5--.51).

(2) Anausta saxo ad annum 1129, apud eccaud, Script. Rer. Gcrm. V. I. p. 662.

(3) Van spaek, Inl tot de Hist. v. Gclderl. D. II. LI. 134. Hist. v. Gelderl. Ώ.Ι. hl. GO,βί.

(4) Chron. Tiel. p. 130. Poktarus, Hist. Gelr. Lib. VI. p. 101. A. v. sLicnxEnnonsT, Gel-
ders. Gesch.
Β. VI. bl. 73, 74. V. spae«, t. a. ρ. hl. 137, 140; bl. 61. Of geriiard Π eerst
rnet
nEDWicn, dochter van Graaf floeis II van Holland, gehuwd geweest ie, gelijk pomtanüs en
slicntennorst in 1. c. op het gezag van it. α ieydis, Lib. XVI. c. 1. beweren, ie zeer onwaarschijn-
lijk. Welligt is hij aan haar verloofd geweest, doch het huwelijk niet voltrokken.
V. spaen , ƒ«/,
tot de Hist. v. Gelderl. D. II. bl. 138—140. Jlist. v. Gelderl, D. I. bl. 61, 62.

(5) Vau spae5, Jlist. v. Gclderl. D. I. bl. 64. Verg. hiertoor, bl. 139.

II. deel. 20

-ocr page 154-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

Hewdhik. , wien Gelre Tan zijnen Tader gerhard II, en Zutphen Tan zijne moeder
ÉRMiNGAaD ten erfdeel was gevallen, nam don tilel van Graaf
van Gei/'e en Zt^ip/ten aan.
Het is opmerkelijk , dat sedert dien tijd de grafelijke titel van
Zutphen steeds van dien van
Graaf en Hertog van
Gelre is. onderscheiden gebleven; terwijl al de andere graafschappen
in de
Nederkicartieren, door de Geldersche Graven aan zich gebragt, onder den alge-
meenen naam van
Gelre verdwenen zijn. Dit sproot waarschijnlijk voort, dewijl de oude
Erfheeren van
Zutphen, geeno Keizerlijke ambtenaars, maar vrije Heeren geweest wa-
ren , die wel den Keizer of het Rijk trouw, en hunne dienst in den heerban verpligt
waren, maar over'gens hunne goederen, in den uilgebreidsten zin, in vollen eigendom
bezaten. Zij hadden dus land en lieden , hunne bezittingen behoorden tot den stam,
waren erfelijk, deelbaar tusschen de zonen, en bij gebrek daarvan, tusschen de dochters
volgens de Saksische wetten (1). De bezittingen der Graven van
Gelre in de Neder-
kwartieren,
de Betuwe en Teisterland, zoo wel als op de Feluwe ,νιΆν&η daarente-
gen slechts leenen of achterleenen van het Rijk, welke in de elfde eeuw erfelijk waren
geworden (2).

Graaf Hendrik was nog niet den kinderjaren ontwassen , toen gerhard II overleed,
en heeft welligt uit dien hoofde, het bestuur onder de voogdijschap zijner moeder aan-
vaard , met wie hij in eenen giftbrief van het jaar elfhonderd vier en dertig voorkomt.
1138 Vier jaren later verschijnt hij als Graaf te Keulen, en is getuige van de gifte van
Oostergoo aan de Kerk van Utrecht, door Keizer koenraad (3). Dikwijls wordt hij
naderhand in deze betrekking aangetroffen, en moet in hooge mate de gunst van Kei-
zer
FREDERIK. I bezeten hebben (4). Men roemt zijne groote begaafdheden, zedelijke
hoedanigheden, godsvrucht, welbespraaktheid en schoone gedaante (5). Als eender
aanzienlijkste leenmannen van het
Sticht, wikkelde hij zich diep in de geschillen over
1150 de verkiezing van eenen nieuwen Bisschop, bij den dood van
iierbert, en schaarde
zich aan de zijde van Graaf
dirk van Holland, welke zegepraalde (6). Met gelijken

(1) Van si'aeif, üist. v. Gelderl D. I. hl. 78.

(2) Van sp.ven, Hist. v. Gelderl. D. I. bi. 52—55. Over het hoe cn Avanncer de Graven vaa
Gelre aan hunne bezittingen in de Nederkwartieren en elders {jckoinen zijn, raadplege men liel
III en IV Deel der Inl. tot de Hist, v. Gelderl. '

(3) Bondam, Charlerh. v, Gelderl. Iii. 18G. PoiMakcs, Hist. Gelr. Lih. VI. ρ. 104,
Α. ν. slicutbbhorst, Geld. Gesch. Β. VI. LI. 77. Verg. hiervoor bl. 139.

(4) Bomdam, Charterb. «. Gelderl. bl. 18G—233. Vab spaen , Inl. tot de Hist. Gelderl.
1).
II. bl. 154—161. il

(5) Pontanus, Hist. Gelr. Lib. VI. p. 102. . '

(6) PoKTANtis, in 1. c. p. 107. Van sucnTENHORST, t. a. p. bl. 78. Verg. hiervoor bl. 143.

1085—
1190

li

-ocr page 155-

DES VADERLANDÖ. I5ß

ijver verdedigde hij bij Keizer frederik I, de zaak des Kapittels van st. maria Ie 1085—
Utrecht, welks beschermer (advocalus) hij was, tegen egbert van Amstel (1). Daar
zijn grootvader,
geriiard I, mede deze bediening bekleed had, denkt men, dat zij
erfelijk in het geslacht der Graven van
Gelre geweest is (2). Onrustig en krijgshaftig
van aard, volgde hij den Keizer naar
Italië, en bevond zich bij de belegering en ver- 116Θ
delging van
Milaan (3). Naanwelijks teruggekomen , mengde hij zich in dc onlusten
tusschen Bisschop
godpried en de onderdanen van het Sticht, doch met meer krijgs-
roem dan voordeel voor zich zei ven (4). Nuttiger en eervoller was zijue belangstelling
in het nemen van maatregelen met andere Nederlandsche Vorsten , ter wering van de
gedurige overstroomingen der rivieren, welke dagelijks de landen der ingezetenen met 1165
zware vernieling en-verwoesting, hen zeiven met den dood dreigden. Hel weldadig ge-
volg hiervan was het graven van de
Grebbe, wier voordeel door het tegenwoordig ge-
slacht nog genoten wordt (5). Groot moet zijn aanzien en invloed geweest zijn; en het
pleit voor zgne bekwaamheden en karakter, dat hij in het vertrouwen der naburige
Vorsten deelde. Immers wordt zijn naam gespeld onder de middelaars, welke het ver- 1168
drag tusschen de Graven van
Vlaanderen en Holland, betrekkelijk Zeeland bewegter
Schelde,
ontwierpen (6). Ook werd door hem hel verschil, betrekkelijk de vrije
leenmannen des
Stichts, tusschen den Bisschop van Utrecht en den Graaf van Kol- 1170?
land, beslist (7).

Men heeft derhalve, geheel ten onregte, den dood van dezen Vorst omtrent het jaar
elfhonderd twee en zestig bepaald (8). Twintig jaren later wordt nog van hem melding
gemaakt als getuige te
Ments, bij de vernieuwing der stads regten van t^/erj door Keizer 1182
FREDERIK I (9). Niet lang daarna echter moet hij overleden zijn , dewijl zijn zoon οττο in

(1) Bokdam, Charterb. v. Gelderl. bl. 205. Verg. hiervoor bl. 147.

(2) Van spaen , Inl. tot de Hist. v. Gelderl. D. II. bl. 157. Hiit. v. Gélderl. D. I. bl. 83.

(3) PoNTAKüs, Hist. Gelr. Lib. VI. p. 107, 108. V. sUchtbrdokst, Geld. Gesch. Β. VI.
1)1. 78.

(4) Zie hiervoor bl. 145, 146.

(5) PoNTANDs, Hist, Gelr, Lib. VI. p. 109. SticuïEHHonsT, Geld. Gesch. Β. Vf. bl. 79.
Vab spaen, Ilist. V. Gelderl. D. I. bl. 86. Verg. hiervoor, bl. 124.

(6) Zie hiervoor, bl. 127. Bokdam, Chatierb. v. Gelderl. bl. 212 (a). Vab «paei», Inl. tot
de Hist.
V. Gelderl. D. H. bl. 157, 158. Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 86.

(7) Bondam, Charterb. v. Gelderl. bl. 21β. Zie hiervoor, bl. 148.

(8) PoKTAsrs, Hist. Gelr. Lib. VI. p. llO.

(9) Bonda*, Charterb. v. Gelderl. bl. 233—236, 237 (a).

20*

-ocr page 156-

156 ALGEfflEENE GESCHIEDENIS

hß'zelfde jaar , als Graaf ταη Gelre voorkomt (1). Door zijn huweJgk met agnes , naar men
vermoedt, de dochter eens Hertogs van
Braband oi Lotharingen , zou de f^eluive
een achterleen, aan de Graven van Gelre gekomen zijn. Voorts gist men, dat zijn en
AGNES zoon, GERHARD, zijnc moedcr in het bezit der
Veluwe opvolgde, en van daar,
gedurende het leven zijns vaders, eenen grafelijken titel voerde. Hieruit ook laat zich
verklaren, dat niet Graaf
Hendrik , maar geriiaud legen Bisschop boudewijn de wapens
opvatte; en dat οττο , uit een tweede huwelyk vau
hendbik met de Gravin van ^rrtiiem
gesproten, na den dood van Gerhard, zoo vele verschillen had over deF^elmce, dewijl
hij, als halve broeder, naar leenregt, geene aanspraak op dat gewest konde maken (2).
Gerhard, vóór zijn vader gestorven zijnde, moet niet op de lijst der Graven van Gelre
gevonden worden, waarop hij, onder den naam van Gerhard II, weleer geplaatst
werd (3). Hij komt menigmaal voor in brieven van dien tijd, en bevond zich op het
ridderspel door Graaf
floris III van Holland, te Keulen in elfhonderd negen en ze-
ventig gegeven. Twee jaren daarna overleed hij kinderloos. Eeno zijner drie zusters,
maria, huwde met gerhard , Graaf van Loon , en was moeder van lodewijk van
Loon,
aan wien ada van Holland uitgehuwelijkt werd (4). i

Otto I nam onmiddellijk na Hendriks dood, de teugels van het bewind in handen,
en vereenigde nu de graafschappen
Gelre, Zutphen en de Veluwe onder één bestuur.
Men verhaalt, doch betwijfelt tevens, dat hij vroeger, onder den Aartsbisschop van
Keulen, in den krijgstogt tegen Hertog uendrik den Leeuw van Brutistcijk, welke
in den rijksban was verklaard , betrokken en bij de belegering van
JBrunswijk dooF
den Keizer, tegenwoordig geweest is (5). Hoe dit zij, de Keizer was hem genegen,
en bewees dit, zoo al niet door de erfelijke beleeniug met den burg van
Nijmegen ^
hetgeen bezwaarlijk te gelooven is (6), dan toch ondubbbelzinnig, door zijne uit-

(1) UoBDAM, Charterh. v. Gelderl. bl. 241.

(2) Van spaen, Inl. tot de Hist. v. Gelderl. D, II. LI. ΠΟ—ΙΤΖ. D, IV. bl. 155. Hist. v.
Gelderl.
D. I. bl. 88—93. Verg. hiervoor, bl. 151.

(3) Zoo als bij pontahüs, Jlist. Gelr. Lib. VI. p. 110, en zijne volgers. Verg. bohdam, Char·
terb.
V. Gelderl. bl. 241 (a). Vas spakn , Inl. tot de Hist. v. Gelderl. D. II. bl. 170.

(4) Vam spaeN; Inl. tot dc Hist. v. Geldcrl. D. II. bl. 168, 174, 175.

(5) PoKTAHts, Hist. Gelr. Lib. VI. p. 115. SucnTENnonsT, Geld. Gesch. Β. VI. bl. 82.
V. SPAES,
Hist. ν. Gelderl. D. I. bl. 96. Uitvoerig wordt deze kiijgsiogt, Avelke van 1178—1182
duurde, verhaald in de
Chron. Slavorum, Lib. II, c. 24—36 in leibhitzii. Script, ßntnsvic.
Τ. II. ρ. 644-653.

(6) Bokdam, Charlerb. ν. Gelderl. bl, 236 (a).ehüs, Chron. v. Nijmegen, Bl. 60(a).

-ocr page 157-

DES VADERLANDS. " 157

spraak in de zaak van de J^eluwe, welke landstreek sedert aan οττο en zijne nakome-1085 —
liiigen gebleven is (1). ^^^^

Het was welligt dit gunstbewijs, welk οττο aanspoorde, den Keizer naar het Heilige
Land
te volgen. Uit gebrek aan berigten is niet te bepalen, of vroeger Geldersche 1188
Graven aan de krnislogten hebben deel genomen; onwaarschijnlijk is het echter niet (2).
Geldersche adel, ten minste de eerste Heer
van Lijnden, was reeds onder godfried
van Bouillon, ter kruisvaart getogen (3). Nadat οττο te Ments het kruis had aan-
genomen , begaf hij zich met den Bisschop
Tan Bremen, den Landgraaf van Thürin-
gen,
en den Graaf Tan Teklenburg, van Brundasium in Itali'é, over zee naar Paie^- 118Ü
tina, en landde te Tyrus aan (4). Hier gelukte het den Landgraaf van Thüringen,
den Markgraaf koenraad van Tyrus te bewegen, met hen het beleg van Ptolemaïs te
ondernemen, waar zij zich tusschen den berg
Twron en de slad, aan den oever van
den stroom ^e/wif legerden. Spoedig ontstond een woedend gevecht, waarin de Land- 4van
graaf van
Thüringen en zijne Ridders, eene volkomene overwinning op saladik be- j^and
haalden. Graaf οττο van
Gelre had met de Tempelridders de reserve aangevoerd, en ^^^^
zich door ligchaamssterkte, onwrikbaren moed en een vurig geloof onderscheiden. Het
is niet onwaarschijnlijk, dat hij den Landgraaf vervolgens in de gevechten ten behoeve
van LusiGNAN, Koning van
Jeruzalem, ondersteund, en met hem het Heilige Land
verlaten heeft. Hij was een dier weinigen, welke uit deze vernielende togten, behou- 1190
den in hun vaderland terugkeerden (5).

(1) Zie hiervoor; bi 151. Van spaen, Uist. v. Gelderl D. 1. bl. 99.

(2) Van spaem, Mist. v. Gelderl. D. I. bl. 101.

(3) ^nnales de la maison de Lynden, p. 55.

(4) Volgens wilken, aangehaald door Mr. j. dirks, Noord-Nederland en de Kruistogtcn, in
de
Vrije Fries, D. Π. St. II. bl. 171. De Chronica Slavorum, Lib. III, c. 36, in ieibmtziI
Script. Brunsv. T. II, p. 682, geeft de namen der opperhoofden verscliillend op » Primates erant
Cannes de Gehen, et henricos, Conies de Aldenburg, et widekihdfs, advocütus de Reeden
et adelbertbs, Comes de Poppenherg, et alii complures episcopi et nobiles, Vah kabipen telt
oTïo van
Gelre ten onregte, onder de togtgenoofen van irederik tc land, en verwart liem met
otto van Benthem. Gesch. d. Kruistogten. D. I. bl, 398. Het Chron, Egmond. ap. kluit ,
Ilist. Crit. Com. Τ, I. Ρ. I. ρ. 138, zegt: οττο, comes Gelrensis navali itinere Jlierusalemvadit.
Even onjuist beweert
vak spaen, Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 101, dat οττο in gezelecliap der Graven
van
Vlaanderen en Holland, ter zee naar Jeruzalem vertrokken is. Verg. hiervoor, bl. 132.

(5) Chron. Slav. in 1. c. p. 682, benevens de schrijvers aangehaald door Mr. m«Ks t. a. p.
bl. 162—172. In 1191 was οττο ongetwijfeld terug. V.
spaeu, Inl. tot de Hist. v. Gelderl,
D. II, bl. 179.

-ocr page 158-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

lOyS— fiiieslaind. Groningen. Gecii der Noord-Nederlanclsche volken nam njeer deel aan
deze kruisvaarten dan de Friezen, en verscheidene hunner Edelen logen naar het Oosten ,
terwijl de Graven van
Holland en de Bisschoppen van Utrecht^ om het bezit van
Friesland twistten, dat gedurig van Heer verwisselde, en nu aan dezen dan aan genen
geschonken werd. Immers de schijnbare verzoening van Markgraaf
egbert II met Keizer
πενβΐιικ IV, was van korten duur geweest (1). Egbert had zich op nieuw meteenige
Duitscho Vorsten tegen het Opperhoofd des Ryks verbonden, en was deswege van al
zijne staten, doch bepaaldelijk van zijne Friesche graafschappen, vervallen verklaard,

1086 die nu aan Bisschop koenraad van Utrecht geschonken, en omtrent twee maanden
later met het graafschap
Islegoo, aan den IJssel, krachtens eenen Keizerlijken gift-
brief, vermeerderd werden (2). Deze gift werd echter spoedig, en niet zonder merk-

1087 baren tegenzin des Utrechtschen Kerkvoogds, weder ingetrokken, daar egbert de
gunst des Keizers spoedig herwonnen had (3). Hij verbeurde die weldra andermaal
door nieuwe vijandelijkheden, en men
aVII , dat hij zich toen van geheel Friesland,
tusschen het ITlie en de Lauwers, meester maakte (4). Schoon geschiedkundige
bewijzen ontbreken, is het echter geheel niet onwaarschynlijk, dat
egbert zich onaf-
haukelyk zocht te maken in een gewest, waarover hem het grafelijk bewind, althans

1089 voor een gedeelte, naar zijn oordeel, onbetwistbaar toekwam. Keizer Hendrik bragt
onverwijld een talryk heir bijeen en rukte in
Thüringen, waar de voornaamste bezit-
tingen des Markgraafs gelegen waren. Hij ontmoette een dapperen tegenstand, en werd
door EGBERT genoodzaakt, met achterlating dor Keizerlijke eerleekenen, ijlings naar
Bamberg te vlugten. Weinig voordeel verschafte dit den overwinnaar, welke kort
daarop, door bestel van de abdis
aleid , 's Keizers zuster, vermoord werd (5). Nog vóór
zijn dood, was hij ten derdenmale van de Friesche landen beroofd geworden, met welke
nu weder de Kerk van
Utrecht »ten eeuwigen dage" begiftigd werd , » zoo datvoegt
de Keizer er bij, »niemand onzer nazaten. Koningen noch Keizers, noch wij zelven,
de magt zullen hebben, deze goederen ooit aan de Utrechtsche kerk te ontnemen (6)."

(1) Zie lüervoor hl 104.

(2) Zie de schrijvers hiervoor, bi. 01 (2) aangehaald. D. II. M. 105.

(3) Bucuelu's, ad hedam. p. 140 (a).

(4) IJwio EBBIDS^ de Rer. B is. Ilist.. Lih. VI, ρ. ÜS.

(5) Additiones ad lanbeiitusi scnAFKABURG. p. 426', in pfsTonii de Rer. Germ. T. I.
W
agehaab. D. IL Μ. 190. . ij

(6) De giftbrief wordt {jevonden bij vak mieris, Charterb. V, Holland, I). I. bl,73, 74. Groot
Charterb. ν. Friesl,
D. I, bl. G9. In dezen brief wordt hot wispelturig en halsstarrig gedrag des

-ocr page 159-

DES VADERLANDS. " 159

Bisschop koenraad had hierdoor een onvervreemdbaar regt op Friesland verworven, 10Ö5~
en om hem daarin met de daad te bevestigen, ontvingen eeuige der omliggende Mark-
graven bevel, dit gewest gewapenderhand voor den Kerkvoogd te bemagtigen. De Hol-
landsche bezettingen, zoo wel als die van
egbert , moesten het land ruimen, dat nu 1Ü92
door den Bisschop in bezit genomen, en door" hem aan het bestuur van
adolf van Fro-
nenberg,
zijn leenman of stadhouder, toevertrouwd Averd (1).

Schoon thans onder het bewind van eenen geestelijken Vorst, is het echter te betwijfe-
len, of dit veel invloed gehad heeft op der Friezen ijver, om het kruis, ter herovering
van het
Heilige Land, aan te nemen, dewgl Bisschop koenraad , ten uiterste ingeno-
men tegen den Paus, de bedoelingen des Heiligen Vaders niet bijzonder zal ondersteund
hebben (2). De onrustige aard der Friezen, hunne vrijheidszucht en krijgslust zoch-
ten en vonden bevrediging in deze roemruchtige buitensporigheden, Λvelkβ den lijfei-
gene, zoo ras hij er deel in nam, de vrijheid verschafte, en den Edelman met de hoop op
schitterende wapenfeiten en rijke bezittingen in hel
Oosten, begoochelde. Men vindt,
dat verscheidene edele en geringe Friezen, reeds den eersten togt onder
peter den
Kluizenaar^
mede gemaakt hebben (3). Daar echter dit leger uit zamengeraapte en
berooide benden, zonder ruiterij, zonder tucht en regel, was samengesteld, vermoedt
men, dal de Edelen althans, niet
den Kluizenaar, χάάάχ Godfried van Bouillon ga-
volgd zijn, onder wiens banieren zich ook Hollandsche en Zeeuwsche Edelen geschaard
hadden (4), Zij logen met hem door
Duitschland, Hongarije en Griekenland naar 1097

Marl{jraafs met sterke kleuren gesclietst. Yerjr. winsEjiics, Chron. t>, Vriesl, B. IV. bl. 126.
Ubbo emmiüs, de lier. Friste. Lib. Vf. p. 97. Scdotasds, Fr. Hist. R. 111. bl. 87. F. sjoerds,
Fr. Jaarb. D. 11. bl. 260—269.

(1) SciroTANüs, Fr. Hist. li. III. bl. 87.

(2) Verg. hiervoor, bl. 90.

(3) Occo scaelehsis, U. 87.

(4) üibks, Noord-Nederl. en de Kruistogt. bl. 145. Ook tasso telt de Noord-Nederlandcit
onder de benden van
godfried tan Bouillon·.

Sejjuia la gente pol Candida e bionda,
Che (ra i Franchi, e i German!, c 'I
mar si giace,
Ove la
Mosa ed ove il Reno inonda,
Terra di biade e d'animai ferace.
E gl 'isolani lor, che d 'aïta sponda
Riparo iansi all' océan vorace;
I/ocean, cbe non pm· Ie merci e i legni.
Ma interg inghioUe Ie cittadi e i regni.
Gerusalemme Uberata, Canto I. St. 43.

-ocr page 160-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1085-^ Klein-Azië. Bij de belegering Tan Nicaea sneuvelden van hen sicco tYAucKAJiA, epe
hartman
en tjepke forteman, met λγΐβη dit geslacht uitstierf. Eelke lyaugkama , een
neef des vorigen, en
feike botnia werden, uit hoofde hunner betoonde dapperheid,
elk tot bevelhebber eener talrijke ruiterbende benoemd.
Lyaugkama zelfs zou het bevel
over het veroverde
Nicaea zijn opgedragen, hetgeen echter ten hoogste onwaarschijn-
lijk is. Hij volgde de kruisvaarders op hunnen overwinnenden togt door
Klein-Azië
en Syrië, op >velken igo galama en ubbo iiermana zwaar gewond werden. In Cilicië
ontving men eeno versterking van Friesche, Hollandsche en Vlaamsche zeeroovers , welke
onder aanvoering van zekeren
guiwemer of winemar uit Bouillon, sinds acht jaren do
Middellandsche zee onveilig hadden gemaakt, maar zich thans by de kruisvaarders
voegden, om door het veroveren van
Jeruzalem en het H, Land, hunno misdaden
uit te wisschen. Met hunne hulp veroverde
tancredo voor zich een klein vorstendom
in de omstreken van
Mamistra, en vermeesterde vele burgen in de bergpassen van
Cilicië. Toen deze veldheer daarna deel nam aan de belegering van Antiochië,
heeft hij hen waarschijnlijk in Cilicië achtergelaten , opdat zij met hunne schepen in
de levensbehoeften van de belegeraars dier stad voorzien konden, In stede hiervan ver^
overden zij de stad
Laodicea, ofschoon in het bezit van den Griekschen Keizer,
bezeilen de wallen en leverden haar aan Graaf
raoiukd van Toulouze. Hun aanvoerder
wiNEMAR, viel kort daarop in de handen der Grieken , en werd eerst na langen tijd,
op aanhouden van
Godfried van Bouillon, ontslagen. Nu volgden zij met hunne schepen

1098 het hoofdleger der kruisvaarders, langs de kusten. Ondertusschen was Antiochië in
de magt der Christenen geraakt, en onder de Friezen, welke voor die stad bleven, telde
men den edelen
galama, welke aan zijne wonden, in het beleg van tWejai-ea bekomen,
overleed. Zijn togtgenoot
herpiana bleef in Antiochië bij boemond, Vorst van Ta-
rente,
doch de overige Friesche Edelen trokken met het hoofdleger naar Jeruzalem.
In het bestormen dier stad werd lyaugkama zwaar geAVond, en feike botnia , zijn
boezemvriend en getrouwe medgezel in de gevaren, had men reeds onder de ge-

J099 sneuvelden verlaten, toen de dienaar van lyaugkama hem vond en naar de woning
van zijnen meester bragt, alwaar de beide helden, doch langzaam, van hunne wonden
herstelden. Tot loon der dapperheid, werden zij door
godfried van Bouillon, thans
Koning van
Jeruzalem, tot ridders geslagen (1).

Ondertusschen hadden andere Friesche Edelen, als πομμα homminga , godfried

(1) Occo scaeiensis, hl. 87—89. Wihsemius, , C/tiom. V. Friesl. B. IV. bl. 127, 128. Ubbo
esimhjs,
dc Rer, Fris. Hist. Lih. VI. p. 98, 99. E. ben inga, Hist.v.Oostfr.h\.^^. F. sjoeeds,
Fr. Jaarb. D. II. bl. 271—281. Mr, diuks, Noord-Nederl. en de KruistogU bl. 143—151 en
de aldaar aangehaalde scliiijvers.

-ocr page 161-

DES VADERLANDS. " 652

BOORDA, SIXTUS GAMMINGA CD TJALLiHG \ALERius AB OCKITÏGA, Uli JtaU'è, Waar zig zich 1085—
in de letteren en wetenschappen oefenden , den togt naar Palestina aangenomen. Har-
telijk was de ontmoeting met
i.yaügkama en botkia , die hen aan Koning boudewijk I
Tan Jeruzalem Toorstelde, welke hen minzaam ontving, en in wiens dienst zij ijverig
deel namen aan de gevechten tegen de Saracenen. Mei den roem eener uitstekende
dapperheid, Terlieten zij dit gewest; de Koning zelf deed hen met honderd paarden uit- 12 van
geleide naar
Jaffa, Avaar zij zich naar Venetië inscheepten. Van daar bezochten zij
Home en kwamen, na eenen togt van lier maanden , behouden in Ji^riesland asn, al- HOO
waar zij door de blijde menigte, met omgangen, kruisen en vanen, plegtstatig werden
ingehaald (1).

In hetzelfde jaar had hekdrie , bygenaamd de Dikke, Hertog van Saksen, getracht
Friesland te overweldigen. Gehuwd met geertruida , de zuster van Markgraaf eg-
bert II,
maakte hij aanspraalc op al de bezittingen zijns schoonvaders in dat gewesl,
welke, naar zijn gevoelen, willekeurig aan de Kerk van
Utrecht geschonken Avaren.
Te dien einde sloot hij een verbond met
frederik ^ Graaf van Oldenburg, om zich
derwaarts ongehinderd eenen weg te banen.
Oldenburg toch was de sleutel van Oost-
Friesland,
waarvan het door moerassen en heidevelden gescheiden was; en de Olden-
burger Graven zagen niet ongaarne, dat de Friezen weder onder hel bestuur van
Sak-
ten
kwamen. Met eene sterke krijgsmagt was hij reeds, brandende en roovende, over
de moerassen tot aan
Norden doorgedrongen , eer de Friezen ter weérstandbieding ge-
reed waren. Hier echter vielen zij, met beleid en moed op hem aan, en behaalden na
een moorddadig gevecht, eene Tolkomene overwinning op den vijand, wiens ruiterij zich
wegens den moerassigen grond , niet bewegen konde.
Hebdrie sneuvelde met het groot-
ste gedeelte zijnet benden; hij was op zijne vlugt achterhaald, en zwaar gewond , door 1100
de verbitterde Friezen in zee geworpen (2). De vr^heid van Ooii-jPrici^aTifi bleef door
dezo nederlaag, voor dien tijd ongeschonden, en de graafschappen
Oostergoo en
IVestergoo genoten eenige jaren, eene gewensehte rust.

Deze staat van kalmte en vrede strookte voorzeker te weinig met den aard der

(1) OccoscARLEKSis, of liever j-VLYTAfip, CArow.p.jRries/.'bl. 89—91. Aan het einde des verhaal«,
•voegt hij er Mj: η dit alles was bij den veldschrijver en dienaar van
tyatckama, gehelen wiiko /aebsma ,
opgetekend j hoe lang zi] op yder plaatse vertoefd en gelegen hadden, bij malkander geschreven, daar
liij nog in 't brede verhaalde, wat heilige plaatsen en aflaten zy daar al bezogt, verworven, en
Terdient hadden, die ik om kortheids wille hier overgeslagen en verbijgelopen behbe, wanl het
den lezer door langheid van dien, verdrietig zoude geweest hebben," Zie
dibss, t. a. p. bl.155.

(2) e. besikga, Rist. v. oosz-irice/. bl. 100, plaatst dit voorval een jaar later. Wiwsemiü»,
CAron. v. Vriesl. ΰ. V. hl. 130. Ubbo ehbiis, de Her. Fris. Bist. Lil. VI. p. 100, 101.
scnotaküs, ί·Γ. Hist. b. III. bl. ö9. f. ejoeeds, Pr. Jäarb. D. II. hl. 287—269.

Π, DEEL. 21

-ocr page 162-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

Friezen, dan , dat niet hunne Edelen zouden getracht hebben, elders krijgslauweren te
plukken, en hiertoe bood slèeds het Oosten.'genoegzame, gelegenheid aan.
Eelkelyaug-
κλμα,
gefolterd door berouw," dat hij het Heilige Zrt«c? verlaleni had, besloot met zij-
1101) nen getrouwen feike botnia, nogmaals derwaarts te trekken.' Zijn neef epo ltaüc-
KAMA, GODFRIED RooRDA cn· WATSE HERAMA vcreenigdcn zich met hen. Te Venetië
gekomen, werd roorda ernstig ongesteld, en men besloot, dat watse derama bij hem
zou blijven, terwijl de beide
lyauckama's en botnia, door heiligen ijver bezield, de
reis voortzetten. Tegenwind dwong hen eenige dagen op
Kandia te vertoeven, entoen
zij weder onder zeil waren, Averd
eelke lyauckama door eene ziekte aangetast, Avelko
hem, op den dag hunner aankomst te/α^^ά, in het graf sleepte. Naar den wensch
des Ridders, werd zijn lijk, met groote kosten naar
Jeruzalem gevoerd en plegtstatig
aldaar ter aarde besteld. Slechts ééne maand later vertrokken
botnia en epo lyaucka-
mA, onder Koninklijke vergunning , iweder naar /^e/ieiié', en hier vernemende, dat
roorda en derabia, Weinig weken na hun vertrek, huiswaarts getogen waren, volgden
zij hun spoor, en kwamen, even als deze, behouden in
Friesland terug (1).

RoemYoller dóch ongelukkiger voor de Friesche kruisvaarders, eindigde tien jaren later
een
andere togt. Watse herama had het onbevredigd en steeds wakend verlangen naar het
Heilige Land^ niet langer kunnen bedwingen , en eenige Edelen bewogen , hem derwaarts
' te volgen. Langs den gewonen weg over
Venetië Gn xJaß'a, kwamen zij te/e?'M2a^em,
en boden Koning
boudewijn II hunne diensten aan. j In, een groeten strijd tegen de
Saracenen , Averden
watse herama en πομμε homminga weldra de slagtofTers hunner ver-
metele dapperheid, en sneuvelden. Om hen te wreken, vielen hunne spitsbroeders woe-
dend op de vijanden aan, die echter, hoeAvel ten koste van veel bloed, eindelijk zege-
praalden.
Boüdewijn zelf, watse van ockirfga en sikko van gamminga met vele an-
dere Edelen en Ridders, vielen in hunne handen, en
godfried roorda benevens hessel
HERMANA werden zwaar gewond'; deze herstelden, genen echter werden later' voor een
zeer groot losgeld vrijgekocht. Walter eindelijk van hen geworden is, Avordt niet
gemeld (2). ·■ "wf >? ·; ■ b.xioo?· '_>'·.'■■ ■ - · -

^ (1) Occo scARtEnsis, bi. 91, 92.(, V. Vriesl. B. ΠΙ. Wf 129.

(2) Occo'^sciRLEHSisj bl. 93, 94. HViRSEMifis} \ a. p. bi. 131, 132.i übbo'emmïijs > trfé Äer.
Fris. ^Tisf."'Ztii Vi. pi 101', 102." 'EuMitis^schijnt echter de waarheid dezer gcbeurteniissen te be-
t'wijPèlen, wänneer' hij
'ze^t :Ciijüs natrationis fidem autoribus'suis tuendam rellnquo." Wij zien
echter inct
f. sjoerds/'i?r/JaarS, D. II;'bl.'322, volstrekt niels in'dit verhaal, welk het onwaar-
schijnlijk maakt. Dat de Kronijkechrijver zich in het jaartal Ixecft vergist, en Koning
bocdewijn niet in
1120 maar drie jaren later werd gevangen genomen, is weUigt aan de onleesbaarheid vanhethand'
schrift, Avelk hij bezigde, toe te sclmjven. ^ Zie
dieks, Noord-Nederl. en de Kruist. h\. 155.

-ocr page 163-

DES VADERLANDS. 163

Ondertusscheu slortle de vrede over i^/'/öé'/awc? zijne zegeningen uit, en Groningen^^^^
in het bijzonder, sleeg door den steeds toeneraenden handel, in bloei en Avel vaart. Om
zich te beter tegen de omzwervende roovers te verzekeren, werden de houten ΒίαΙιεΙ*·
seis of omheiningen, met welke do plaats slechts gebrekkig gedekt en versterkt \va8,
afgebroken, en door eenen muur, grachten en torens vervangen, welke haar het aan-
zien en de gedaante eener stad verschaften. Bisschop
godebald van t/irec/ii achtle 1110
zich hierdoor in zijne regten als Graaf-Bisschop, beleedigd, dewijl zonder Bisschoppe-
lijke vergunning, deze Averken waren opgehaald, en dwong do Groningers, muur en to-
rens te slechten, en alles weder in den vorigen staat te herstellen (1). Dit echter ge-
schiedde niet zonder groote tegenkanting van de zijde der
Gelkingers, een aanzienlijke
aanhang, die zich in
Groningen tegen de Utrechtsche Bisschoppen gevormd had. Zij
vatten de wapenen op tegen den bisschoppelijken stedehouder, en veel volks sneuvelde
in de afwisselende gevechten.
Gromenherg, het slot des stedehouders, nabij Euvel-
gunne
aan de Hunse, Averd door hen belegerd en in puin verkeerd (2). 1112

Het moet om dezen tijd geweest zijn, dat godebald in het bezit van Ooiier^oo en ^cj-1112—
tergoo, door hehdeik V Averd bevestigd. In den giftbrief verklaart de Keizer, dat hij
deswege dit geschenk vernieuwde en nader bevestigde,» opdat
godebald en zijne op-
volgers , het vrij en zonder tegenspreken zouden genieten, zoo dat niemand der Konin-
gen en Keizers, zijne opvolgers, noch Mj zelf, ooit de Utrechtsche Kerk daarvan; be-
rooven konden (3)." Hoe Avoinig echter zulko sterke verzekeringenbeteekenden, wanneer
eigenbelang, staatkunde of wraakzucht voorschreven , eènen anderen weg in te slaan, bleek
reeds toen
Hendriks onmiddellijke opvolger lothair , den Graaf van Bollatid met de
beide Friésche graafschappen begiftigde (4). Deze schenking stiet de Friezen zeer 1132
tegen de borst. Men wil, en het is geheel niét onwaarschijnlijk, dat zij den opstand
hunner stam- en naamgenooten, de West-Friezen, aangevuurd en ondersteund hebben.
Na het ten onderbrengen van zou de Hollandsche Graaf het op hen

gemunt hebben, indien niet de invallende doói-, en de onlusten metflohis t/ereZwjarie^

(Ί) Occo scaelessis, bl. 85. E. bcmikca , Hist. v. Oost-Fricsl. hl. 100. Unoo emmics, de

^ ' , . . ' · ;·.Ηί . ο; ' . - ■ - ■

iïer. Fris. Hist. Lih. VI. p. 101. ScnoiAKUs, Fr. Hist, Ά. III. bl. 89. ,F. sjqerds, Fr. Jaßrh.
D. II. bl. 308. AVestehdorp , Jaarb. van en voor Gron. D. 1. bl. 173. Zie over het regt dat
de Bissclioppen zich op
Groningen zelf aanmatigden, hiervoor, bl, 84, 85, en voeg bij de aldaar
aanjrehaalde Schrijvers,
idsikga, Staatsr. D. I. bl. 40, 65 enz.

(2) Westekdoep, Jaarb. v. Gron. ü. I. blü 173. J,! ■ . ν. .

(3) Zie hiervoor, bl. 130 (7).

f,

(4) Zie hiervoor, bl. 115, 138. . !

21»

-ocr page 164-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1085—dit doel verijdeld hadden (1). Oostergoo en Westergoo werden ook kort daarop door
J1 öO

Keizer koenraad III, op nieuw aan den Bisschop ymn Utrecht geschonken, en deze
gift werd zeven jaren later bevestigd (2).

De rampen, welke uil dit over en wederschenkeu, uit deze gedurige verwis-
seling van gezagvoerders voor
Friesland moesten voortvloeijen, werden door
inwendige twisten en geschillen verhoogd. In dit tijdperk immers ontwikkelde zich
tusschen eenige voorname adellijke geslachten, de beginselen dier oneenigheden uit
welke naderhand zulke verregaande verdeeldheden, noodlottige partijschappen en
vernielende burgeroorloogen zijn voortgesproten.
Douwa te Harns, geweldig, trolsch
en opgeblazen van aard, en steunende zoowel op zijnen rykdom, als op de sterkte van
zijn slot of stins tusschen
AlmenummDijkshorne , trachtte van tijd lol lijd , zich boven
de anderen te verheffen, £n den Edelen, uit dien omtrek, de wet te slellen. Zekere
reed of opweg over zijne landerijen, gaf aanleiding tot eenen binnenlandschen krijg in
welken verscheidene adellijke geslachten betrokken werden , en die jaren geduurd heeft.
1133 Immers
sigko douwes te Gr at inga ^ oordeelende regt te hebben op het gebruik van
dien opweg , zond zijn zoon met een hooiwagen derΛvaaΓts , heigeen door
douwa zoo
hoog werd opgenomen, dat hij den edelen jongeling op de plaals, en met eigen hand
doorboorde.
Sicko te Gratinga, overstelpt van smart, en gloeijende van loom en
wraak, roept onmiddellijk zijne nabestaande» cn dienstmannen bijeen, verovert en ver-
nielt het slot van den algemeen gehaten
douwa , die met vrouw en kinderen wordt
omgebragt. Zulk eene daad konde niet ongewroken blijven,
Saskeu en edo , broeders van
DOUWA, gordden het wraakzwaard aan, en bezaten genoegzamen invloed, om eenige
Edelen tegen
sigko te Gratinga, en zijn deelgenoot edo edes te Gerbranda, in de
wapenen te brengen. De toorts des burgerkrijgs was nu ontstoken , Avelke eerst na vijftien
jaren van vernieling en moord, werd uilgebluscht. De tusschenkomst van den abt van
st. odulfüs, en dien van Bethanië, beide vredeminnende en aanzienlijke mannen, on-
dersteund door eenige voorname Edelen, als
hermawa en eelko te Nyenhitis, tako ger-
rolts
to Herama, ritske takis tzaartza , douwa ubbis te Hiddama en jouka te
Harliga, bewerkte toen een verbond van bevrediging, dat echter den ingekankerden
wrok, wellcè zulke diepe wortelen had geschoten, niet geheel konde vernietigen (3).

Terwijl deze inlandsche twisten Rriesland teisterden, de graafschappen Oostergoo en

' l-ifi ·! .

(1) Zie hiervoor, bl. 115—118, en de aldaar aangehaalde Schrijvers, benevens F. sjoerds, Fr.
Jaarb.
I). II. LI. 335-337.

(2) Zie hiervoor, bl. liy, 139, 142. ^ . ,

(3) ügco 8CABtEnsi8, bl. 94, WiKSEMiüs, Ckron. V. Vriesl B. V. bl. 134.

-ocr page 165-

DES VADERLANDS. " 165

Westergoo weder in het bezit der Utrechtsche Kerk geraakten, en de opstand der Gro- ^ j jy^
ningers
een hevigen krijg deed ontbranden (1), werden de Friezen, Melken de Süseler ]i38_
landstreek was afgestaan, door de Troeger verjaagde Obodriten aangerand (2). Het vlek ^^^^
of stadje
Süsel, door omtrent Tier honderd Friezen bewoond, doch van welke drie
honderd ter regeling hunner zaken naar
Friesland waren getogen, werd door drie
duizend dezer SlaToniërs overvallen. Zij ontmoetten een dapperen tegenstand en moesten
wijken. Woedend van spijt en schaamte, draalden zij echter niet lang, om met verdubbeld
geweld, eenen tweeden aanval Ie beproeven. Het honderdtal Friezen trotseerde eenen
geheelen dag de bestorming des overmagtigen vijands, welke, hoewel steeds door nieuwe
benden versterkt, met schande werd afgeslagen. Eindelijk wanhopende de plaats door
geweld te bemagligen, nam men list te baat en trachtte door schoone woorden en be-
loften van lijfsgenade, de inwoners tot de overgave te bewegen. Reeds luisterden eenigen
naar den verleidelijken voorslag; reeds poogden zij anderen daartoe te overreden, toen
priester
gerlach zijne wankelende land- en togtgenoolen met nieuwen moed bezielde.
»Mannen," dus luidde zijne taal,
»Mat gaat u aan? Mat wilt gij? Denkt gij door do
overgave uw leven te redden , of dat de barbaarsche on-christenen hun woord zullen
houden ? Mijne goede landgenooten, gij
dMaall; gij verkeert in eenen dwazen waan!
Weet gij niet, dat onder al de vreemdelingen, die zich
herM-aarts begeven hebben, Avij
Friezen, door deze
Slavoniërs het meeste gehaat Morden? Wij staan bij hen te eenen
male in eenen kwaden reuk. Waarom wilt gij dus um o zielen λτegm'erpen, door uwen
dood te verhaasten ? Hi bezweer u bij God, den Schepper van het Heelal, M'icn het
niet moeijelijk is, door weinigen te helpen, dat gij nog eene poos uwe krachten be-
proeft , en de handen tegen
umc vijanden m eert; want zoo lang MÏj door dit bolwerk
omsloten blijven, zijn wij onze handen en Mapenen magtig, en er is hoop voor ons
leven; maar eens ontwapend, blijft er voor ons niets anders overig, dan als het rede-
looze vee geslagt te worden. Neemt dan uwe zwaarden weder op, die de vijand van
u eischt; keert die in zijne
ingcM-anden om, lot Λvraak van uw bloed. Laat hem mve
dapperheid proeven, en deze u eene bloedige overwinning bezorgen." Deze moedige taal
Mordt door eene nog stoutere daad gevolgd.
Geriach plaatst zich, gelgk een andere
HORATius cocLES, slechts van één man vergezeld, voor do poort, drijft gchcelc ben-
den terug, en sloot met eigen hand, vele
SlavoniërS- ter neder. Noch het verlies 'van
een oog, noch eene wonde in den onderbuik , kunnen zijn moed doen wankelen. 3Iet

(!) Zie hiervoor, LI. 139~14L
(2) Verg. hiervoor, bl. 122.

-ocr page 166-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1085—omyéderstaanbaai· geweld stormt hij op de vijanden in, 'en de ben'aauwde veste is einde-
lijk gèred (1). . ; ' ■)'■ : -.i/'

Ondcrtussclien had Graaf Ȋdoif yan Sehauenlurg cn Holstein, zich met de
Denen, Saksers^, Westfalingers en Friezen, te'gen de heidensche Slavoniërs, welke
langs (de
Oostzee woonden, ter kruisvaart ιTercenigd. Op het berigt van de ver-
1147 woestingcn .welke de Wenden en Obodriten aanrigtlen , rukten de.kruisvaarders, in
twee grootef legerafdeelingen , over de
Elbe tegen hen aan. Gebrek aan eensgezindheid ,
afgunst, kwalijk geplaatste eerzucht en slecht berekende hebzucht onder de bondge-
nooten ,1 verijdelden dezen togt. De Wenden lieten zich wel doopen, doch keerden
spoedig tot hunne oude godendienst en rooftogten terug (2). ! ' '

Hot blijkt niet, dat de Friezen, in dezen tijd, deeligenomen hebben aan den grooten
doch mislukten kruistogt onder Keizer
koewraad III en lobewijk VU τanJF!rαM7εr·yΆ;,·
ten ware zij bedoeld zijn geworden of behoord hebben onder die Nederlanders (Bataven)
van welko »melding gerïiaakt, en wier ongelukkig lot, door het verraad der Grieken
berokkend, betreurd wordt (3). Men vindt daarentegen, dat zij zich aansloten aan eena
vloot van twee honderd Engelsche en Vlaanische schepen, welke in hetzelfde jaar , onder
aanvoering van den Nederlandschen Graaf
arsold van Aerschot, eenen togt naar hel
Heilige Land ondernam. Verstrooid door eenen hevigen storm op>de kusten van
licië ea Portugal, liepen verscheidene dezer schepen iu een haven niet verre vaniSa»
Jago. De kruisvaarders, w'elke met deze schepen gekomen waren, deden eene bede-
vaart naar het graf van den Hi
jakobus, en gingen vervolgens, op aanzoek!van Koning
ALFoifSüs, oïider zeil naar
Lissabonom met hem die stad aan de magt der Saracenen
21
van te ontrukken.) Na een langdurig en bloedig beleg, werd zij bij verdrag· aan Koning
mlimd
alfowsus overgegeven, en! de onmetelijke buit onder de kruisvaarder« verdeeld. ■ Deze
zetten iin het begin des volgenden jaars,. vrolijk , vol moed en voorspoedig hünnen zee-'
togt!naai- i^^We voort, eni.trokken op Palmzondag
Jeruzalem binnen, alwaar zij het

Paaschfeest vierden (4)/rii : ih-ii'V J'H \ ..;.) ' ^ λΙ ; r:-

Men; jverhaalt Lissabon, in het heir der Friezen, zich oen bevelhebber jbe-

iCn-b Jinoi,'

rrj; Vf ■■■.,1 iVhi

(1) HEtMOLD, Cfiron. Slavor. Lib. I. c. 64, in ι,ειπνιτζπ dp Rer^ Brunsv. xScnpi. Τ. IL ρ. 590.
Ε.
bemiiïga, Hist. v. Oost~Friesl. \i\. lÓl. ^Übbo emmiüs, deReri Fris. Hist. Lib. VII. p. 105.

B. lil! p. 93. F. D. II. bl. 361—364. '' '

(2) IIelmold , Chron. Slav. Lib. I. c. 65, p, 5Ü0; benevens de bovenaangehaalde Schrijvers f
en die, geraadpleegd door Mr, dirks, Noord-Nederl. cn de Kruistogt., bl. 158, 195—202.

(3) Mr. dikks, t. a. p. bl. 157. Verg. helbóld, Chron. Slav. Lib. I. c.^èo. p! 587', 588.0

(4) Chron. Slavor, Lib. I. c. 61. p. 588. Dodechihi Appendix ΆΑ, τΜί^. scoii CAron.'-670.
AnsBtiai
oemblicebsis Chron. p. 964. Mr. dirks, t. a. p. bl. 160—162 ; 209—214.

-ocr page 167-

DES VADERLANDS. " 167

vond, POPTATUS gehecten, een oud man , zeer godvruchtig, en geboortig van ΛΓΜίίβ. 1085^
Deze POPTATUS riep met luider stemme, toen zij in den strijd gingen: )> Mijne lieve
broeders! al onze hoop en troost zullen wij op God stellen; strijdt Gods strijd met opge-
ruimdheid, en beschermt ons land, want, hetzij wij den strijd winnen, hetzij wij dien
verliezen, of allen verslagen worden, het eeuwige leven wordt ons zeker ten deel."
» Als hij dit gezegd had,'' dus luidt de legende verder, »werd de Hemel geopend, en
siHT MAURiciüs, met eenc groote schaar ridders ging in de lucht het Friesche hèir voor-
uit, en verjoeg al de Heidenen. Als de strijd gewonnen, de stad ontzet was, en
pop-
TATüs zich ontwapende, werd hij door eenen heiden ter neer geschoten, welke aan den
berg verscholen 'lag. Zoo slierf hij in God almagtig, en is een martelaar Gods gewor-
den , want hij streed voor het Christelijk geloof, en op zijn graf wies een zeer schoone
palmboom (1)." De geschiedkundige feiten op Avelke deze legende berust, worden
door eenigen verworpen , door anderen daarentegen aangenomen, welke meenen , dat
deze gebeurtenissen, in den mond des volks bewaard, van tijd tot tijd met zoogenaamde
wonderen opgesmukt, en alzoo honderd jaren na het voorgevallene, door eenen schrij-
ver geboekt zijn, wiens gebrekkige keunis zoowel als do onkunde zijns vertalers, van
eene
ingenomene, eene ontzette, en van eene Portugeesehe eene Friesche slad ge-
maakt hebben (2).

Terwijl de Friezen elders den roem hunner dapperheid handhaafden, genoot^r/ej-
land zelf vrede en voorspoed, ondanks den wrok, welke tusschen eenige adellijke ge-
slachten steeds voortduurde. Slechts voor- korten lijd werd de rust van buiten gestoord
door HESDRiK, bijgenaamd
de Leemo, Hertog van Saksen en Beijeren. Om den ne-
derlaag zijns grootvaders,
hekdrik rfm Dikke, op de Friezen te wreken, bragt hij eene 1155
heirmagt bijeen (3). Zijn plan , hoe zorgvuldig ook beraamd, mislukte, dewijl de Frie-
zen hem verhinderden zyne r^uiterij te ontplooijen, in welke de kracht zijns legers be-
stond. Hij moest, even als zijn voorganger, met verlies terugtrekken, doch had het
geluk zijn leven te redden (4). Ongestoord en met ijver werd nu en later het stichten
van Kloosters en Kerken in
Friesland voortgezet, dewijl de welvaart ruimschoots mid-

(1) Gesta Fresonum, in de werken van het Provinciaal Friesch Genootschap, D. II. afl. 2.
bl. 128—130, vertaald in DIRKS aangehaalde verhandeling, bl. 203.

(2) DiEM, t. a. p. bl. 206—209.

(3) Zie hiervoor, bl. 161.

(4) E. BEICINGA, Hist. V. Oosti Friesl. bl. 103. Scbotahcs, Fr. Hist. ]}. III. bl. 93. Ubbo
EMMios, de Rer. Fris. Hist. Lib. Vil. p. 10Θ, 107. F. sjoebds, Fr. Jaarb. D. II. bl. 374.

-ocr page 168-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

J085- delen verschafte, aan de wenschen ταη de godsvrucht dier lijden te voldoen (l). Die
welvaart ^werd echter een gevoelige slag toegebragt door den zoogenaamden Juliaans-
vloed, welke van het tot aan de maar bovenal in het tegenwoordig

de vreesselijkjste verwoestingen aanrigtte. De Noordzee, boven gewoonte gestegen
en door stormen gezweept, stroomde in eenen donkeren nacht, over de dijken en ver-
In spreidde zich over
Frieslands welige landouwen , die in één oogenblik in den allerellendig-
sten toestand herschapen werden. Nooit had dit gewest eene grootere ramp getrolFen ; hetzg

Sprok- naen lette op de menigte menschen die omkwamen, en wier getal op honderd duizend
k-cl"

maand begroot wordt; hetzij men acht geve op de verbazende hoeveelheid vee, door de golven
weggesleept, en de uitgestrekte weiden door hét water verzΛVolgen; hetzij men eindelijk
het groot aantal huizen beschouwe, welke alom of weggespoeld, of door de geweldige
onweders in brand gestoken werden. De Juliaansvloed is met schrik en ontzetting, in
de geheugenis der volgende geslachten bewaard gebleven (2).

Nog gevoelde men de naweeën dezer overstrooming, toen het steeds smeulend
vuur van twist tusschen de Graven van
Holland en de Bisschoppen van Otrecht, over
bet bezit van
Oostergoo en IVestergoo, dreigde in lichlelaaïje vlam uil Ie slaan. Het
schijnt, dat Graaf
floris III reeds bij den aanvang zijns bewinds, bedacht geweest is,
zich van deze Friesche graafschappen meester te maken. Men vermoedt dit uit een brief
van Paus
adriaan IV in elf honderd negen en vijftig, ten verzoeke des Bisschops van
i/iree/ti gegeven, in welken hij het
Sticht, met al wat er toe behoorde, zoo als het
Friesche graafschap, hel slot van
Erfurd, het land van Drenthe, de Tienden in Hol-
land,
in zijne bescherming neemt, en de overtreders met den pauselijken vloek .be-
dreigt (3).: Men denkt, dat na dien,lijd devBisschop, door het toezeggen van hel een
of ander dezer goederen, het verlangen des Hollandschen Graafs bevredigd heeft, die
anders, ofschoon een leenman van
h^l Sticht,, dei^; K,erkvoogd zoo ligt geene hulp le-
gen de , GrQningers en hunne bondgenooten zouoiVerschaft hebben (4). Hoe dit zij ,
FLORIS gordde· reeds het strijdzwaard aan,(,om zijn regt,op Friesland met de wapenen
IIOS te i ondersteunen, toen Keizer
frederik , door Bisschop godfried ter bescherming

Α

. ä'-,

(1) Ocpo SCARL. bl. ys. WINSEMIDS, Ckron. V. Vriesl. B. V. bl. 136, 137. Oudh. en Gesticht.
V. Friesl. D. i.'bl. 386. D. II. W. 132 enz., F..sioEBDs, Fr. Ja^rb. D. II.bl.377—385,397—
410, 412-422.
Tegemo. Staat v. Friesl. D. 1. bl. 345—351, 357-362.

(2) IkniHGA, Hist. v. Oost-Friesl, bl, 103. Ueno emmics, de Rer. Fris. Hist. Lib'Vil. p. 110.
Gabbema, Nederl. TFatervloeden, bl. 32. Ootdoff, Verhaiid, der fFßtervl, h\. 2f)l.i ,

, (3) V.· »lEBis, Charterl·. Eoll .H. I. bl. 107. Charterb. ν. Friesl. Ώ. l. bh 77.

(4) Vau wub, op waoehaar, St. II. bl. 79, SOi Verg. hiervoor, bl. 145, 146. ' > ^

Ot

-ocr page 169-

DES VADERLANDS. " 169

ingeroepen, hem υοογ zich te Utrecht ontbood en den twist verefl'ende, bepalende:
dat de Bisschop cn do Graaf gelijk regt op het Friesche graafschap zouden hebben, en
de inkomsten en schaden evenredig door hen verdeeld en gedragen worden. Uit beider
naam zou een Graaf, door beide gekozen en door den Keizer bevestigd, het gewest
beregten, onder eede, den eenen Heer niet boven den anderen te bevoordeelen; bij
verschil van keuze, zou de Keizer bevoegd zyn eenen Graaf te benoemen. Met we-
derzijds genoegen, mögt elk eenen pleitbezorger of zaakwaarnemer aanstellen, om voor
elks bijzondere belangen te AVaken, Jaarlijks in Bloeimaand, waarin van ouds de land-
dag gehouden werd, moesten de Bisschop en de Graaf op denzelfden tijd in
Friedand
komen, ieder van dertig, of een gelijk getal ruiters vergezeld. In de eerste acht we-
ken zou do Graaf de Avereldlijke regtszaken afdoen; de kerkelijke regtsgedingen daar-
entegen , zouden door den Bisschop, in de volgende acht weken insgelijks beslecht
worden. Eindelijk verbonden zich de wederzijdsche partijen lot eene boete van vijf
honderd mark zilver, ten behoeve der Keizerlijke schatkist, op het schenden van dit
verdrag (Ij.

Uit de wijze waarop deze twist tusschen den Bisschop en Graaf floris beslist werd,
heeft men, en naar ons inzien te regt, beweerd, hoe duidelijk het blijkt, dat de Kei-
zer Opperheer van
Friesland was, en dat derhalve tot den rang der sprookjes moet
teruggebragt Avorden, wat eenigen over de vrijheid der Friezen in die lijden, verha-
len (2). Het is intusschen waar, dat de Friesche Kronijken van de aanstelling eens
reglers of Graafs over
Friesland, op den bepaalelen voet, geen gewag maken, maar
integendeel melden, dat
sake reinalda toen nog Potestaat was en bleef. Reeds
vroeger zou hij deze waardigheid tweemaal bekleed, doch telkens met hel jaar we-
der neergelegd hebben, »dewijl dit," zeide hij, »het gebruik der voorvaderen
medebragt (3)." Men meent, dat zoo lang hij het roer van zaken in handen hield,
er niets ten nadeele der vrijheid ondernomen werd, maar dat na zijn dood, de Friezen
zich vrijwillig onder het bestuur der Graven van
Holland en der Bisschoppen van

(1) Zie het Conlract bij heda , p. 171. V. mieris, Charterb. ν. Holl. R I. hl. 110. Char-
tcrb. V. Vriesl. D. L bl. 78. Verg. occo scarl. bl. Ü6. Übbo emjiiüs, de Eer. Fris. liist.
Lih.
VII. p. 112. Schotanus, Fr. liist. B. III. bl, 96. Wihsemu's, Chron. v. FriesL B. V.
1)1. 138. Kluit, Rist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 110 (8öj.

(2) Klüit, Jlist. Crit. Com. T. I. I'. I. p. 112.

(3) Occo scarleksis; bl. 97. WiivsEMiüs, Chron. v. FriesL B, V. bl. 139.

II. deel. 22

-ocr page 170-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

10Ö5— Utrecht begeven hebben (1), Zeker is het, dat men geen bescheid vindt van heigeen
dienaangaande, is voorgevallen (2).

Tol een nader bewijs van der Friezen ondergeschiktheid aan den Keizer, strekt de
Keizerlijke uitspraak in het oiido geschil tusschen den Graaf, van
Rolland en het ge-
slacht van GALAMA, betrekkelijk het Kreiler Bosch (3). Het pleit, door den Hertog
1107 van
Lotharingen onbeslist gelaten, werd nu, na verloop eener halve eeuw, door
Keizer
frederik I beslecht. Den Graaf van Holland werd een derde gedeelte van den
eigendom, en
juw galama en zijnen erven, de vrije jagt in het geheele bosch toege-
wezen (4).
Galama , de roem van zijn geslacht genaamd , overleed reeds het volgende
jaar, en kort daarna zyn zwager
wilko keinalda , die insgelijks onder de voorlreii'c-
lijkste Friesche Edelen van dien tijd , gerangschikt wordt (5).

Even lo voren was de oorlog tegen Hendrik den Leeuw, in welken de Friezen
betrokken Avaren, geëindigd. Door krijgsgeluk stout en trolsch geworden, had hij
zich de omhggende Vorsten , en in het bijzonder Graaf
gheistiaan van Oldenburg ^ ten
vijand gemaakt. Deze, om den Leeuw Ie breidelen, sloot een hulpverbond met do
Friezen, Avier haat legen den Hertog niet uitgedoofd was (6). Onder zijne aanvoering,
terwijl
uendrik door de Wenden ten Oosten, en door de Saksers aan den kant der
EUm bestookt werd, rukte het vereenigd leger naar Bremen, dat sinds eenigen tijd
iu handen des Hertogs geraakt Avas. Gering was do tegenweer, de stad werd spoedig
1107 beraagtigd, en het omliggende land door de Friezen afgeloopen en geplunderd.
He??-
DRiK echter , de Wenden bevredigd en do Saksers beteugeld hebbende, trok naar den
JVezer, heroverde Bremen, en bragt het gewest op nieuw onder zijnogehoorzaamheid.
Inlusschen was het heir der bondgenooten door vele gevlugte landzalen aanmerkelijk
versterkt geworden; de Graaf besloot derhalve, den vijand den overtogt van het riviertje
Gera en het verder voortrukken te beletten. Hier lagen de beide legers vier dagen
werkeloos tegenover elkander, toen eindelijk de Graaf zijne benden in vier groote af-
deehngen splitste, om den vijand aan Ie tasten. De Friezen, wier ligchaamsslerkt«
en moed geroemd worden, schijnen de voorhoede uitgemaakt te hebben. Op deze bc-

(1) scnotantjs, Fr. Ilist. li. ΠΙ. bl. 9G. Van een geheel tegenovergesteld gevoelen is wisse-
Hics, Chron. v. Vriesl. B. V. bl. 140. Verg. uoco emmujs, ric/ier. Fm.//tsi. Xt'i. Vil.p. 112,113.

(2) F. SJOERDS, Fr. Jaarb. D. II. bl. 3Ö4. )

(3) Zie hiervoor, bl. 112.

(4) Occo SCARLENSIS, bl. U6. WlHSEMIÜS, t. a. p. bl. 138.

(5) Occo sciRLENSiS; bl. Ü7. WiNSEMiüs, t. a. p. bl. 140. ScnoTAncs, Fi\ Hist. B. IV. bl.ü7.

(6) Zie Liervoor, bl. 157.

-ocr page 171-

DES VADERLANDS. 171

weging week de Herlog ijlings achterwaarts en verschanste zich op een punt, waar bij 1085—
niet gemakkelijk konde aangetast worden. Daar hij zich echter evenmin tot
een gevocht
liet verlokken, scheidde het grafelijk leger vaneen; een gedeelte wierp zich in
Olden-
hitrg,
en de Friezen togen naar hun land terug, zonder zich verder met den afloop
des krijgs te bemoeijen (1).

Trouwens de strooperijen van Noordsche zeeroovers om dezen tijd langs de Friescho
kusten, vorderden hunne wapenen, ter verdediging van eigene haardsteden en altaren (2).
Te vergeefs hadden zij over deze geweldenarijen bij
Waldemar I, Koning van Dene-
marken,
geklaagd, en het was welligt dit vruchteloos pogen welk hen aandreef, zichin
de binnenlandsche geschillen der Deensche Vorsten te mengen. Het is echter «iet on-
waarschijnlijk , dat men onder Friezen liier niet de bewoners tusschen hel
Vlia en de
Eems, maar de Neder-Saksers verstaan moet, welke namen dikwijls niet elkander ver-
wisseld en dooreen gebezigd werden, en wier geschiedenis, in dit tijdperk, dikwijls
ineen loopt (3).
Kanüt (VI) , een der Deensche Vorsten, door swen v\ïDenemarken ]]7t5
verdreven, zou zijne toevlngt bij de Friezen gezocht en gevonden hebben. Zij brag-
ten, verhaalt men, te zijnen behoeve een talrijk leger bijeen, staken over de rivier
[Eems? PFezer? Elbe?) en daagden do Denen ten strijde uil. Doch door eenc
krijgslist verschalkt, werden zij geheel geslagen en tot eene zware geldboelo ver-
oordeeld (4).

Geene buitenlandsche aanvallen en oorlogen werden gevorderd, om den
toestand van
Friesland in dien tijd, betreurenswaardig te maken. Wat de stor-
men en watervloeden niet met zich sleepten
(5), werd gedeeltelijk vernield door
de onderlinge twisten der Edelen, welke moord, roof en verwoesting vergezel-
den (6). De voornaamste adellijke geslachten, welke toen tusschen het Flt'e en dc
Lamoers bloeiden, waren die van lupikga , adelek , πεκμαΐία, kempiivga of kam-

μικαα , jü>yinga of jongema , dodinga of bonia , douwma , galama , reisalda ,

(1) F. sjoERDs, Fr. Jaarb. D. II. hl. 394-397.

(2) winsejuus, Chron. v. Fricsl. B. V. bl, 141. übbo emïiüs, de Rer. Fris. Hist. Lib. VII.
p. 114.

(3) AVESTEHDonp, Jaarb. v. Gron. D. I. bl. 200.

(4) Occo scAKt. bl. 100. Win.sEJiits, t. a, p. M. 141, 142.

■ (5) Zie hiervoor, bl. 128—130. Verg. occo scart. bl. 100—102. Outhoffs fFatorvl. bl.
200—20«, cn GABBEBiA,
Nedcrl. Watcrvl. bl. 39—52.

(0) Occo scißLEnsis, bl, 97—103. WinsEiiios, t. a, p. bl. 140. ScnoTAnos, Fr. Jliet. B. lY,
bl. 99, 100.

22 *

-ocr page 172-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1085—ROOfiDA, LYAUCKAMA, mekkema , BOTNIA of BOTTINGA , RING IA , OCKINGA , GOSLINGA ,

1190

gratinga , etsinga , aylva , eurmakia , hiddema , herema , heringa , ποββεμα , ob-
bema , gerbranda , hartman , uaniama , dekeiia , sjaarbema , tjaardema , tadema ,
haarda,
noMMiNGA , offingahuizen , mokkema en walta (1). Brccd wordcii (Ic hel-
denfeiten
Yan velen dezer Edelen , in dienst van vreemde Vorsten, uitgemeten (2).
Doch geen geslacht blonk thans meer uit dan dat van
martena, avelk reeds lang in
Friesland gebloeid had. Hessel doekes martena stond in hooge gunst bij Keizer
FREDERiK I, wien hij in verschillende krijgstogten vergezelde. Uit hoofde zijner dap-
perheid en verdienste, ^verd hij door dezen Vorst in den ridderstand verheven. Hij
sneuvelde in den Italiaanschen veldtogt nabij
Milaan. Niet minder krijgszuchtig en
dapper Avas zijn bastaard-broeder
doeke doekes martena , welke insgelijks den Keizer
vele jaren diende. Hij zou hem eindelijk naar
Azië gevolgd , en aldaar met hem in
den vloed verdronken zijn (3). Ofschoon deze laatste omstandigheid eenigzins verdacht
voorkomt, daar elders nergens gemeld wordt, dat iemand met den Keizer omkwam,
behoeft evenwel het geheele verhaal niet in twijfel getrokken te worden. Men weet
althans, dat vele Friezen in dien kruistogt dee] namen. De zucht om
Jeruzalem aan
het gezag van
saladin te ontrukken, had den sluimerenden lust voor deze togten doen
ontwaken, in Avelke do Friezen, sinds het midden dezer eeuw zich, naar het schijnt,
niet gemengd hadden (4). Men vindt alleen verhaald, dat
douwe yan burmania het
Heilige Land bezocht en onder Koning boudewijn IV diende, door wien hij lot
Ridder van het Heilige graf werd geslagen; dat hij naar
Bahiloni'è {Bagdad?) reis-

1180 de, en na een afzijn van dertien jaren, in terugkeerde (5). Een ander

(1) ScnoTAifüs, Fr. Kist. B. IV. 1)1. üü. Volgens dezen Sclirijver, wijst de uilgan}»; a, welke
den meosten Frieschen adellijken namen eigen is, de vaders aan, uit welke zij gesproten zijn.
Kammimga, bij voorbeeld, is zoo veel te zeggen als kempes zoon, jongema als jüws zoon, martera
als HARTENS zoon, GALAMA als GALES zoon, REiifALDi als REINODDS zoon enz. Deze uitgang der ge-
slaclitsnamen dient tevens, om de adellijke familiën van Fnesclie afkomst te ondersclieiden van
zulke, die daar te lande, in de middelecmvcn nog onbekend waren, doeli naderhand, bij ver-
schillende gelegenheden, uit andere gewesten, herwaarts overgekomen, zich met Friesche fami-
liën vermaagschapt, en hier gevestigd hebben. Verg.
Tegenw. Staat van Friesl. D. I.bl. 137.

(2) Occo scarlëksis., bl. 100, 101. Winsehiüs, Chron. v. Friesl. IJ. V. bl. 142. übbo ek-
Mius, de Eer. Fris. Hist. Lib. VII. p. 114.

; (3) Occo scarlëksis, bl. 95, 9ö, 99, 100. Wissemius, Chron. v. Friesl.^. V. bl. 141.
ScnoTAHDs, Fr. Hist. B. IV. bl. 100. |

(4) Zie hiervoor, bl. 16ö.

(5) Occo SCAULESSIS, bl. 101. WiHSEMiüs, Chron. v. Friesl. B. V. bl. 143.

-ocr page 173-

DES VADERLANDS. " 173

edelman, watse πεκεμα, moet in denzelfden lijd als burmania , bij eenen kruislogt in 1085—
Palestina geweest, doch gesneuveld zijn (1).

Thans echter rustten vele stoute zeevaarders, zoo λγοί Friezen als Denen, zich lot
eenen zeetogt naar het Oosten uit. Men verhaalt, dat zij zich op 'vijflig bodems in-
scheepten , en, Terbonden met de Vlamingers en Hollanders, naar
Spanje voeren ,
waar zij met de Saracenen slaags raakten. Bij
Sicilië vereenigden zij zich met Ila-
liaansche Kruisvaarders, Avaarschijnlijk die van
Pisa, en landden ten getale van twaalf
duizend man, na oenen voorspoedigen overlegt, voor
Ptolemais. Deze » krijgshaf-
tige , rijzige, onversaagde mannen, gewapend met strijdbijlen en voerende ronde sche-
pen , die men
ijsnaehen noemdelegerden zich aan de reede dier stad , om de aan-
komende bedevaartgangers te beschermen. In den bloedigen slag tegen
saladis , streden Ιΐδϋ
zij in de derde legerafdeeling onder aanvoering des Landgraafs van
Thüringen , welke
inmiddels was aangekomen, en behaalden eene volkomene overwinning (2). Wie in het
langdurig beleg van
Ptolemais en in de afwisselende gevechten, den moed mögt
verliezen, de Friezen verloren dien niet. Zij plukten krijgslauweren, doch genoten
na het overgaan van
Ptolemais, welks belegering twee jaren geduurd en hel bloed
van tweemaal honderd duizend dappere krijgers gekost had, niels van den rijken buit,
dien
richard leeuwenhart Van Engeland en filips augustus van Frankrijk, wil-
lekeurig zich uitsluitend toeeigenden. Van de twaalfduizend Friezen waren deslyds,
naar het berigt van een ooggetuige, geene honderd meer overig, en deze keerden eerst
eenige jaren later met andere Kruisvaarders, in hun vaderland terug (3).

Noord-braband en limburg. Hoe vele Nederlandsche Vorsten en Edelen in deze
kruistogten zich door dapperheid, moed en zelfopoffering onderscheidden, geen van
hen had schillerender roem verworven , en was door den uilslag luisterrijker bekroond
geworden dan
godfried van Bouillon, de held van tasso (4). Piiellegenstaande «

(1) Westesdorp, Jaarb. v. Gron. 1). I. bi. 197.

(2) Verg. hiervoor, bl. 157.

(3) IIeljioldi Chron. Slavor. Lib. lil. c. 36. p. 682. E. bekiisga , Ilist. v. Oostfriesl.
bl. 101. scnotasus, Fr. Jlist. B. IV. bl. 123. Dieks, Noord-Nederl. en de Kruislogt.
bl. 162—178.

(4) De eerste uitgaven der Gcrusalcmme liherata voeren ook den (itel van: 11 Goffredo, Tasso
■wilde godfried als den held zijns gedielils beschouwd hebben, ofschoon risaido die eigenlijk is.
Hij bezingt reeds in de eerste stanza, uitbundig zijnen lof.

Canto 1'armi pietose e '1 capitano,
Che 'I gran sepolcro liberè di Cristo.

-ocr page 174-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1085—Keizer henduik IV hem Neder-Lotharingen onthield, bleef hij dien Vorst getrouw (1).
In den slag hij
Merseburg, droeg hij, twintig jaren oud, den Keizerlijken standaard,
cn velde, in het beslissendst oogenblik des strijds, 's Keizers mededinger
rudolf van
Zwahen, ter neder (2). Niet minder onderscheidde hij zich in den Italiaanschen krijg
legen Paus
gregorius VII. Hij beklom het eerst de muren van Rome en opende de
poorten voor de benden des Keizers (3). Zoo vele dapperheid en trouw vormen eene
treffende tegenstelling met het gedrag van
koenraad, den begunstigden zoon van Hen-
drik
IV. Dertien jaren had deze het hoog gezag in Neder-Lotjiaringen gevoerd, toen
hij , de stem der natuur en der dankbaarheid versmorende, zich onder de tallooze
108Ü vijanden zijns vaders en weldoeners schaarde. Tot straf zijner trouwloosheid, werd hij
van zijne waardigheden beroofd, en
Godfried van Bouillon daarentegen , in al de be-
zittingen van zijnen moederlijken oom,
godfried met den hult, hersteld.

Als GODFRIED VI, oudcr de Hertogen van Neder-Lotharingen uit den huize van
Ardennes, had bouillon zeven jaren met wijsheid en in rust zijne staten bestierd, toen
lODO hij deel nam in de kruistogten naar het Oosten, welke geheel Euroj^a in beweging
bragten, en die, naar zijn beste begrip, de belangen van het Christendom en der dienst
van God vorderden. Met zijne broeders
Eustachius en boudewijn , Graaf roeert II
van
Vlaanderen, boudewijn, Graaf van HenegouiBcn, en de voornaamste Nederland-
sche Heeren, onder welke een
van borselew , een der brederode's , een der van ar-
KEts en verscheiden Friesche Edelen, aan gene zijde van het Flie, geleld worden ,
trok hij met een uitgelezen heir, over welk-men hem het opperbevelhehherschap had
waardig gekeurd, naar
Palestina. De gouden kroon vat) Jeruzalem werd het loon
zijner uitstekende daden; met tegenzin nam hij die aan, omdat
ie Jeruzalem zijn
Heiland eene
doornen kroonhv^A gedragen (4). Reeds het volgende jaar moest hij haar ,
1100 door den dood , aan zijn broeder
boudewijn achterlaten. Weinig karakters prijken in

Molto egli oprö col senno e con la mano,
Molto sofli'i nel glorioso acquislo.
Ε invan 1'inferno a lui s'oppose, e iiivano
S'annó
A^Asia e di Libia il popol misto;
Chè il ciel gli die' favore, e sotto ai santi
Segni ridusse i suoi compagni erranti.

(1) Zie hiervoor, bi. 108. )

(2) Marurcs scotüs, Chron. Lib. III. ρ. G5fi. Sigedertus gemblaceksis , p. 843.

(3) Mariani scoti Appendix, p. 657. Sigedebt, gembl. p. 845. Verg. dewez, IJist. Gén. de
la Belg.
T. II. p. 350. . '

(4) Pauli lasgii, Chrojiieon apud pistoriüm, T. I. p. 1147, 4θ.

-ocr page 175-

DES VADERLANDS. " 666

do geschiedenis met zulk eenen onbenevelden luisler als dat van godfried van 1085—

Ion, in wen zich die deugden en hoedanigheden gelukkig vereenigden, welke den
grooten held, den echten ridder en den voortreffelijken mensch vormen (1).

De Nederlandsche stalen van dezen uitstekenden Vorst, Νeder-Lotharingen en het
Markgraafschap van
Antwerpen, 'geraakten nu, nevens het bewind o\er Maastricht
en andere goederen, aan het vorstelijk huis saa Limburg. IIeisdrikII, Graaf van
Limburg, zoon van Graaf hendrik I, welke het eerst als eene spruit uit dat huis
Toorkomt, en van
juditii, dochter van frederik van Liixemhurg, Hertog yaa ISeder-
Lotharingen,
noodzaakte Keizer Hendrik IV, sleeds gewikkeld in de onlusten, welke
Duitschland en Italië beroerden , hem het Hertogdom en Markgraafschap zijns groot- 1101
vaders af te slaan, over Avelke
gobfried van Bouillon, gedurende zijn verblijf in
het Oosten, hem reeds hot bestier had opgedragen (2). Diens broeder
EusTAcnnis
kwam het volgende jaar uit den kruislogt terug, doch deed geene pogingen, om zijne
regten op
]Seder-Lotharingen te doen gelden. Welligt was de opvolging in de zij-
linie destijds in dat Hertogdom nog niet gevestigd (3). Niet lang echter smaakte
iiek-
drik.
van Limburg het genot der heerschappij, 's Keizers ontaarde zoon, uendrik ,
in Rome tot Keizer gekroond, veinsde zich met zijn vader te verzoenen, doch zette
hem in een slot bij
Ments in hechtenis. De jammerlijk geslingerde Vorst ontvlugtte
cn vond eene schuilplaats bij den voortreffelijken Bisschop
obert te Luik. De gewe-
lenlooze vaderbeul volgde hem op de hielen, en liet een gedeelte zijns legers tussclien
L^uik en Maastricht oprukken, om zich van de brug over de Maas nabij J^ise mees-
ter te maken. Onmiddellijk zond
uendrik van Limburg een gedeelte zijner benden 1106
ten einde hem den overtogt te beletten, en zegepraalde na een hardnekkig gevecht. In
hetzelfde jaar nog overleed de ongelukkige monarch, onder
oberts bescherming, en
HENöRiK. V bleef niets anders overig, dan zich aan het lijk en den aanhang zijns vaders
te \vreken (4).
Hendrik van Limburg Averd aan majesteilschennis schuldig verklaard,
en toen hij, onvoorzigtig, den verbolgen dwingeland om genade kwam sineeken, in
boeijen geworpen en van zijne waardigheden ontzet (5).
Godfried de Baardige,
Graaf van Leuven of Braband, werd nu met Neder-Lotharingen verleid, om het
»naar de gewoonten, regten en voorregten zijner voorgangers, erfelijk te genie-

(1) Verg. v. kampeh, T^aderl Karaktcrk. D. I. bi. 80—88,

(2) sigecertcs gemblacensis , p. 854. Magn. Chron. Belg. p. 155.

(3) Dewez, Jlist. Gén. de la Belg. T. H. p. 352.

(4) üoDEcniHi Appendix, p. 067. Sigebertds cemblac. p. 858. Magn. Chron. Belg. p. 155.

(5) Sicebertcs cEas. p. 858. Magn. Chron. Belg. p, 155.

-ocr page 176-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1Ü85—ten (1)." Sinds dien tijd verdwijnt allengs de naam van Neder-Lotharingeti in dien
van
Brahand t ofschoon de Hertogen van dat gewest bij hunnen tilel, steeds dien van
Lotharingen gevoegd hebben.

Godfried, de Ρ van dien naam uit het huis Leuven, en de VIP in de algemeene
opvolging der Lotharingsche Hertogen, werd spoedig gestoord in het nieuw verworven
gebied. Terwijl do Keizer, door zaken van het uiterste gewigt, in
Duitschland werd
1107 bezig gehouden, had
hendrik van Limburg, uit zijno gevangenis ontsnapt, de wa-
penen opgevat, om zijne verloren stalen te herwinnen, en zich van
Aken meesier ge-
maakt, waar hij al zijne strijdkrachten vereenigde.
Godfried trekt over de Maas,
herneemt Aken, en ΠΕίίοκικ van Limburg ontkomt ter naauwernood door de vlugt,
doch moet zijne gemalin en een groot aantal Heeren vun den eerslen rang, die zich aan zijn
lot verbonden hadden, in handen des overwinnaars achterlaten. Deze, even grootmoe-
dig als dapper, zendt de echtgenoote zijns vijands onverlet, zonder losprijs, terug; en
zegepraalt door zijne kieschheid en minzaamheid over de harten der gevangen Groe-
ten, die hem als hunnen Heer, huideen trouw zweren.
Hendrik van Limburg,
dus ontwapend, doet afstand van zijne aanspraken, en elk legi nu den eed af aan
godfried (2).

Do geschillen over de keuze eens Keizers, na hel kinderloos overlijden vanHEisDRiK V
Π2δ te
Utrecht, beroofden hem echter weldra van een gebied, welks bezit hij zich door
zulk ecne edele en verstandige handelwijze had waardig gemaakt. De zijde van
koen-
raad
, Avelke naar de kroon dong, aanklevende, benam hem lothair , die tot Keizer
was verheven, het hertogdom
Lotharingen, en beleende daarmede walerah , zoon
van HENDRIK van
Limburg. Sinds dien tijd hebben de Graven van Limburg den
Herlogslitel aangenomen, van welken
godfried evenwel geen afstand deed, maar zelfs
in een gedeelte van het gewest, het gezag, daaraan verbonden, uitoefende.
JVede?'-
Lotharingen
was, als het ware, in twee deelen gesplitst, zoodat terwijl waleram
de landschappen aan deze zijde der Maas, de stad Maastricht en het gebied van
rrmjen bestuurde, al het overige door
godfried met den titel van Hertog, in
naam van
koenraad , geregeerd werd (3).

Duurzame vrede tusschen deze beide gezagvoerders, konde niet verwacht worden,
bijzonder in eenen tijd, toen de minste botsing het sein was tot eenen onvermijdelijken

(1) SiGEBERTUs GEMB. p. 858. Magn. Chron. Belg. p. 155. Dewez , Ilist, Gén. de la Belg.
T. II. p. 357, 358.

(2) SiGEBERTus GEMBtACEKSis, p. 858. Mogti. Chvon. Belg. p. 159.

(3) Magn. Chron. Belg. p. 159. Miraei Chron. Belg. p. 2'39. Dewez, Hist. Gén. de la
Belg. Ύ. II p. 360.

-ocr page 177-

DES VADERLANDS. " 177

krijg, en de geringste geschillen , niet door onderhandelingen, maar door het zwaard 1085~
vereffend werden, ten ware het Opperhoofd des Rijks genoegzanien invloed en magt be-
zat , om den twist te beslissen. Weldra ontbrandde dan ook een hevige oorlog, toen !
gislebert, Graaf van Duras, door waleram van hel onderbeschermheerschap der
abdij van
St. Truijen was beroofd geworden. Godfried, welke, als Hertog van Zo-
tharingen, het opperbeschermheerschap dezer abdij bekleedde, maakte 'sGraven zaak ?
tot de zijne, terwijl de Bisschop van
Luik en de Abt van St. Truijen zich aan de
zijde van
waleram schaarden. Het grondgebied der beide geestelijke Heeren werd nu , s]
door de gedurige strooptogten van godpried en gislebert , een jammerlyk tooneel van
roof en moord. De Bisschop van
Luik verklaarde , onder voorwendsel , dat de Graaf 'i
zijn leenman was en den leenmanseed verbroken had , zijn graafschap verbeurd , en sloeg Ιί
met
waleram het beleg voor Duras. Godfried, ondersteund door dirk c?m ji
Elzas, Graaf van p^laanderen, snelde den belegerden te hulp, en spoedig geraakten j
de beide legers handgemeen. Hardnekkig en bloedig was de strijd ; de zege bleef wel 20 ν,ιη ^
onbeslist, doch de Luikenaars waren genoodzaakt het beleg op te breken.
Godfried |
verscheen kort daarna met nieuwe strijdkrachten in de ommeslreken van Duras, en H^O j;
boód , door een wapenknecht, den Bisschop van
Luik den strijd aan. Waleram nam
dien , in naam desKerkvoogds aan, en het slagveld werd bepaald in de vlakte van/FV- ji
lore bij het kasteel van Duras, niet verre van St. Truijen. Hier behaalden de Luike- 7 van j;
naars eene volkomene overwinning, en Hertog
Godfried verloor zijn grooten standaard, ί
een kunstig werkstuk , hem door de Koningin van
Engeland geschonken , hetwelk hg ^ ^^^ |
op ccnen prachtigen wagen, door vier ossen getrokken, met zich voerde. Vandaar |
is deze strijdplaats langen tijd
den Standaard genoemd geworden, en het beroemde

veldteeken zelf werd , eeuwen door , ter herinnering van deze overwinning , te Luik , \

ft

bij pleglige omgangen, als een zegeteeken omgevoerd (1).

De troonsbestyging van koesraad III, na den dood van lothair , herstelde eindelijk
godfried in het geheele en erfelijke bezit van Νede^'-Lotharingen. "Walekam deed,
op last des Keizers, afstand van het bestuur, doch behield den titel van Hertog, welke 1130
ook op zijne nakomelingen is overgebragt. Reeds het volgende jaar overleed
Godfried , 1140
wiens vorstelijke deugden, grootmoedigheid, dapperheid cn trouw, met roem gemeld
ΛV0Γden (2). Hij werd
de ^aarrfi^e genoemd, naar men wil, dewijl hij zijnen vader
gezworen had, zijn baard niet af te leggen , vóór dat hij in het bezit van
Lotharingen
getreden zou zijn. Indien deze bijzonderheid op waarheid berust, zoude zij bewijzen, dat

(1) Magnum Chron. Belg. p. 15Ü. Dewiz, Hist. Gén. de la Belg. T. II. p. 36] , 302.

(2) H. BARLiBDi Chron. Ducum Brab. p. 28. Jntv. 1590.

II. DEEL. 23

-ocr page 178-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1085— de gewoonte der oude Germanen, en van welke men in civilis een voorbeeld aantreft,
den baard niet te scheren vóór dat de vijand overwonnen is, in
Zuid-Nederland al-
thans, toen nog in wezen was (1).

Godfried II (VIII) volgde ongehinderd en als naar erfregt» zijnen vader in het ge-
bied, doch had naauwelijks de teugels daarvan aanvaard, toen hij de wapenen tegen
hendkik III van Limburg opvatte. Hertog waleram , welke in hetzelfde jaar als God-
fried
I, zijn mededinger, λναβ overleden, had bij zijne gemalin jutta , de zuster van
Graaf
gerüard II van Gelre, drie zonen nagelaten, van welke de oudste, hendrik ,
hem als Hertog van Limburg opvolgde. Deze was nog in het bezit van eenige goede-
deren in
]Seder-Lotharingen, en maakte tevens aanspraak op het beheer van dat ge-
deelte des hertogdoras, dat weleer onder het bestuur zijns vaders geweest was.
God-
fried
II, om hieraan eens en voor altijd een einde té maken, rukte met zijne benden naar
St. Truijen, nam die stad in, en vorderde gijzelaars tot waarborg hareronderwerping
en trouw. Nu trok hij met zijn geheel leger
de Maas over, hetgeen hehdrik hem niet
konde beletten , welke zijne komst niet waagde af te wachten, maar de vlugtkoos. Zonder
tegenstand trok
Godfried naar en in Aken, nam de inwoners den eed van getrouwheid
af, en bevestigde, door krachliga maatregelen, zijn gezag en vernietigde dat van zynen
mededinger (2), Hij regeerde weinig meer dan een jaar, en werd door zijn eenjarig
1141 zoontje,
godfried III (IX) , overwien hij vier voogden had aangesteld, opgevolgd (3).
Dit bewijs van vertrouwen en onderscheiding was den magtigen
bertdolds, Heeren van
Grimbergen en Mechelen, wier bezittingen zich tot aan de Schelde uitstrekten, ge-
weldig legen de borst. En daar de voogden hen noch in adel, noch in inagt, noch
in rijkdom evenaarden, weigerden zij , den jeugdigen Hertog den huldigingseed af te
leggen. Dit was de voorbode van eenen verschrikkelijken en vernielenden binnenland-
schen krijg, onder den naam van:
Grimbergschen oorlog, in de oude volksliederen
bezongen. Men verhaalt, dat in eenen veldslag, niet verre van
Grimbergen^, de jonge
Hertog in eene wieg aan eenen boom werd gehangen, om den moed der strijders
aan te vuren, en dat hij van daar
godfried in de Wieg is bijgenaamd geworden (4).
Met zoo veel hevigheid werd gevochten, dat de nacht alleen den strijd konde afbreken,

(1) Dewez, Jïist, Gén. de la Belg. T. II. p. 363. Jlg. Gesch. d. Faderl. D.L hl US ,167.

(2) Anselm! gembiac. Chron. p. 260. Magn. Chron. Belgic. p, 182.

(3) Akseldi gemblagensi8 CliTon. p. 962, stelt het sterfjaar van dien vorst in 1143.

(4) Deze bijzonderheid wordt wel door geene (jelijklijdiije Geschicdsclirijvers vermeid, en de
waarheid daarvan door
bütkens in twijfel getrolvken, doch daarentegen door eenen gedenkpenning
bevestigd.
Oudh, en Gesticht, van 's Ilertogenbosch. bi. 8. Leiden 1743.

-ocr page 179-

DES VADERLANDS. ί7θ

welke de twee volgende dagen met -vernieuwd geweld hervat werd. De verdedigers van 1085—
GODFRIED behielden wel, ten koste van veel bloed , het veld, doch konden echter Grtm-
hergen niet bemagtigen. Achttien jaren Avoedde die krijg, in welken ook de Graaf 1141—
van
F laanderen gemengd werd, met afwisselend geluk, tot dat eindelijk deEERTHOLOs
moesten zwichten en het oppergezag des jongen Hertogs huldigen. Fier was de taal des
jeugdigen helds, toen de Graaf van
Vlaanderen^ voor de bewezen hulp, en naar
de belofte der voogden, van hem huldiging eischle wegens het hertogdom Χοί/ια-
ringen. »Stoot mij vrij dit zwaard in de borst," zeide hij, hem zijn ontbloot rapier
aanbiedende, » maar vorder mijne hulde niet voor zulk een edel hertogdom aan eenen
Graaf." De VlaamscheGraaf getroiTen door dezen moed en standvastigheid, welke zoo
juist de Bidderzeden dier tijden kenmerken , hield zich met de hulde wegens
Termonde
of Dendermonde , tevreden (1).

Het zou eene weldaad voor Ui eder-Lothar in gen geweest zijn, indien godfried III
bij deze fierheid, minder heerschzucht gepaard had. Doch steeds vlammende, om zijn ι

gebied uit te breiden, en weinig kiesch in de middelen, om zijn doel te bereiken, |

geraakte hij , een tiental jaren later, in eenen hevigen krijg met boudewijn IV, Graaf
van
Henegouwen, in welken ook de Graaf van Vlaanderen en die van Namen en 1170
Luxemburg betrokken werden. Brahand werd vreesselijk geteisterd, en godfhied
genoodzaakt, den vrede aan te bieden, welke hem , onder redelijke voorwaarden, werd
toegestaan (2). Deze schande konde hij niet verkroppen, en in het geheim koes-
terde hij steeds de hoop, haar uit te wisschen. Te dien einde trachtte hij bedek-
telijk, Hertog
hewdrik van Limburg, zijn schoonvader (3), voor zijne belangen te
winnen en vond gehoor.
Hebdrik , verbitterd op den Graaf van Namen, die als
Graaf van
Luxemburg, hem wegens het markgraafschap Arlon, hulde afvorderde,
viel in 'sGraven staten, verwoestte
Namen en bragt Luxemburg in opstand. Boude-
AviJN van Henegouwen rukte, op het eerste berigt dezer vijandelijkheden, in Namen,
versterkte de hoofdplaats , drong tot in Luxemburg door, en keerde, na de opstandelin-
gen beteugeld te hebben, naar
Henegouwen terug. Hertog dehdrik nam dit oogen-
blik waar, en wierp zich op nieuw in
Namen en Luxemburg, welke aan de vreesse-
lijksle verwoestingen werden prijs gegeven. Doch weldra werd ZimAwr^ zelf het tooneel
van moord en verdelging door den Graaf van
Henegouwen, terwijl het grootste ge-
deelte der Limburgsche benden in
Luxemburg lag, en Hertog hemdrik zich in Arlon

(1) Akselbi cEMctAc. Chron. p. 962 , 973. Magn. Chron. Belg. p. 183. Bablabdd«, Chron.
Ducum Brab.
p. 32. Dewez , Hist. Gén. de la Belg. T. Π. p. 363—370,

(2) Dewei, Eist. Gén. de la Belg. T. II. p. 370, 371.

(3) abselmi 6ejibiac. ChroH. p. 970.

23*

-ocr page 180-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1085—bevond. Deze stad, wel versterkt doch slecht van krygs- en levensmiddelen voorzien,
werd door den Graaf van
Henegomcen ingesloten, aan wiens genade zich Hertog heit-
DRiK, na eene belegering van acht of tien dagen, moest onderwerpen. Hij werd in
zijne stalen hersteld , onder voorwaarde, dat hij de landen ,
vie\kg \άη Namen gw Luxem-
burg
afhingen, zoude verheffen, en de schade, door hem aan do beide graafschappen
toegebragt, vergoeden.
Godfried ΠΙ, die intusschen zijn verlies hersteld en zijne strijd-
magt versterkt had, zette den krijg tegen den Graaf van
Henegouwen, met vernieuwde
woede voort. Door tusschenkomst van den Graaf van
J^ laander en, werd Avel een wa-
penstilstand gesloten , doch spoedig ontbrandde de oorlog op nieuw , in welken ^raZf««t/,
Vlaanderen, Henegouwen, Namen en Luxemhurg beurtehngs te vuur en te zwaard

J]86 verwoest werden, tot dat eindelijk BOUDEWUïf zegevierde (1).

Ondertusschen had godfried ΠΙ, door kwalen afgemat, het bewind over Neder-
Lotharingen,
aan zijn zoon uendrik: I opgedragen (2). Dezen behoorde, naar regt van
opvolging, de abdij van
St. Truijen, welke door den Hertog van Limburg aan God-
fried
was afgestaan. In spijt van dit regt, had de Hertog den Grave van Los [Loon)
vergund, zich van de genoemde abdy en van de heerlijkheid Duras meester temaken,
waaruit gevolgelijk een nieuwe krijg geboren werd. Immers H
endrik van Zoi/iarm^m,
verbolgen over deze daad van onregtvaardigheid en geweld, plaatste zich aan het hoofd
van een magtig leger , nam en sloopte de sterkte
Duras, verwoestte het land van Los,
en belegerde de stad St. Truijen, in welke de Hertog van Limburg en de Graaf van
Los zich mei twintig duizend man geworpen haddeq. Hij Avas echter genoodzaakt het
beleg op te breken , om zijne eigene stalen tegen den Graaf
Henegouwen te hulp te
' snellen , welke moordende en brandende tot aan
Leuven was doorgedrongen. Eindelijk
werden na vele onderhandelingen, door tusschenkomst van den Koning van
Frank-
rijk
, den Graaf van Vlaanderen en den Aartsbisschop van Keulen, de geschillen

1189 bijgelegd, en de rust in Νeder-L^otharingen door een vrede bevestigd (3). /

Godfried III had sinds zijn afstand van het bewind, zich buiten allo staatszaken ge-
houden. Hij bewoonde dikwerf een zeer schoon landhuis of jagtslot,
Orten genaamd,
gelegen in een zeer aangenaam oord, door bosschen omringd. Zijn verblijf aldaar maakte
deze plaats zeer bezocht, en in den omtrek werden verscheidene woningen opgerigt,
die spoedig eene kleine stad vormden, welke de Hertog met muren liet omringen en

1190 U Hertogenhosch noemde (4). Hij overleed in elfhonderd negentig en werd in Leu-

(1) Dewez, Eist. Gén. de la Belg. T. ,11. p. 371—376. Amselmi ge«b. Chron. p. 092, 995.

(2) Waarschijnlijk in of om het jaar 1183. Zie dewez in 1, c. p. 184 (a).

(3) Dewez, Hist. Gén. de la Belg. T. 11. p. 381—384. ^

(4) OtnJh. Qti Gesticht, van 's Hertogenbosch, bl. 1—9,

-ocr page 181-

DÉS VADERLANDS. 181

ven begraven (1). Even als zijne voorgangers voerde hij den titel van Hertog van Lo- lOö.j—
tharingen
of Lotrijk, en lijdgenoolen geven hem dikwijls dien van Hertog van Leuven.
Nooit noemde hij zich Hertog van Brahand, ofschoon hem en zijn zoon Hendrik, dien
titel door den Bisschop van
Mcnis, in zekeren open brief, gegeven wordt. Zijne op-
volgers namen dien titel aan,
Aem^l Nedcr-Lotharingen, nadat ZTo/ianti en andere
graafschappen de banden, welke hen aan dat gewest hechtten , hadden losgerukt, zich
hoofdzakelijk alleen lot
Brahand bepaalde, dat zich toen, niet zoo als oudtijds, tns-
schen de
Haine, de Dijle en de Schelde beperkte, maar zich ten Noorden en Oosten
over de
Dijle uitstrekte. De naam van Lotharingen en Lotrijk bleef echter bestaan,
en werd door de Hertogen van ^ra^ö/jc? gevoerd. Immers, indien deze aloude benaming
verdwenen Avare, zou het landschap
Brahand noch den eersten rang onder de Belgische
gewesten bekleed, noch zijne beheerschers den titei van Hertog gedragen hebben, daar
het nooit eigenlijk en
wettifj tot hertogdom is verheven geworden, en de Graven van
Leuven of Brahand het nimmer zouden gewaagd hebben, den titel van Hertog aan te
nemen, indien zij niet Hertogen van
T^otrijk geweest Λvarcn. Het voeren van dien naam
is gewettigd geworden, sinds de
Blijde Inkomst van filips den Goede, welke beloofde
» te sullen aennemen den tytel en wapenen van
Lotrijck, van Brahandt ende IJm-
borch
(2)."

(1) Barlasdi Chron, Ducum lirab, p. 32.

(2) Dswez, Hisl. Gén. de Ia Belg. T. II. p. 38Ö,

-ocr page 182-

VIERDE HOOFDSTUK.

VAN DEN

DOOD VAN GRAAF FLORIS III VAN HOLLAND,

tot op

HET SNEUVELEN VAN KONING WILLEM II.

IIOO—

^ΙΙ,ςρΉοΐ'ΐ-ΑΡίο en Zeeland. In hetzelfde jaar als Hertog godfried III, wasGraaf ïloris III
van
Holland, in het Oosten overleden (1). Op de tijding van zijnen dood , aanvaardde
dadelijk zijn oudste zoon ,
dirk , nu de VII® en laatste van dien naam, de teugels van
het bewind. Inmiddels >vas ook
filips, Graaf van Vlaanderen, bij het beleg ianAcre
gestorven; en daar hij noch kinderen, noch broeders naliet, ontstonden er geschillen
over de opvolging. Koning
filips Tan Frankrijk, verklaarde het leen van Vlaan-
deren,
bij gebrek van mannelyk oir, aan zyn rijk vervallen, tervvgl daarentegen
eoudewijs, Graaf van Henegouwen, gemaal van Margaretha , eene zuster van Graaf
filips, zich op grond zijns huwelijks, in het bezit daarvan stelde. Graaf dirk trachtte
zich van de spanning en verwarring, welke hieruit ontsproten, te bedienen, om
zich van de leenroerigheid aan
Vlaanderen, door het verdrag van Brugge in elf
llö' honderd acht en zestig bekrachtigd, te ontslaan. Ernstig, doch te vergeefs, drong
hij bij Keizer
Hendrik VI aan, om Zeeland hewester Schelde , voortaan onmiddellijk van
het Rijk in leen te ontvangen (2).
Boudewun , die zich in Vlaanderen handhaafde,
bewees den Keizer hulde, wegens de landen van en Aalst, do vier Ambachten en

de Zee-eilanden {insulas marinas) (3). Dirk VU werd in de tolheffing te Geervliet,

(1) Zie hiervoor, bl. 132. ' i

(2) Meïerus, Annal. Flandr. Lib, VII. p. 58.

(3) Meyerüs, yénnal, Flandr, Lib. VII. p. 59. Kloit , Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II, ρ. 2ö.>.

-ocr page 183-

ALGEMEENS GESCHIEDENIS DES VADERLANDS. 183

bij een open Keizerlijken brief, bevestigd, en hem vergund » eenen tol van vijf ten 1190—-
honderd te eisclien van alle voorbijvarende schepen, die honderd of meer marken waar- jjy3
dig waren, en van kleinere vaartuigen, naar evenredigheid," terwijl tevens bepaald
werd, dat »zoo wel de Vlamingen en de onderzaten des Rijks, als vreemdelingen,
dien tol moesten betalen, op verbeurte van de Keizerlijke gunste, en éene boeto van
dertig ponden gouds; de eene helft ten behoeve van 's Ryks schatkist, de andere helft
ten behoeve van hem, die het ongelijk geleden had (1)." Men wil, dat hieruit de eerst-
volgende oorlog met
Vlaanderen voortgesproten zij , daar niet alleen de Vlamingen,
bij het verdrag van elfhonderd acht en zestig, van dien tol vrij verklaard waren, maar
men hen nu in plaats van vijf, dikwijls tien ten honderd afperste (2). Anderen zoeken
den oorsprong van dezen krijg, inde weigering van den Graaf
yixn Holland, om dien van
Vlaanderen, nopens de Zeemvsche leengoederen bewester i^c/ieWe, te huldigen (3).
Beide oorzaken hebben waarschijnlijk, dien oorlog doen ontbranden (4).

Ondertusschen was jonkheer willem, broeder van Graaf diek VU, uit het Oosten
teruggekeerd, waar hij nog vijfjaren na den dood zijns vaders, vertoefd, veel oorlogs-
roem ingeoogst en de inneming van
PtoUmais bijgewoond had (5). Hartelijk werd hij
aan het grafelijk Hof ontvangen, doch dra rees geschil tusschen de beide broeders, en 1194of
willem, die wel eens zonder land wordt bijgenaamd, begon de rol van floris rfen
Zwarte te spelen. Het «chijnt, dat hem, door den onvcrwachten dood van floris III,
of geen vaderlijk erfdeel bepaald was aangewezen, of dat hem dit niet behoorlijk werd
uitgekeerd, en hij noch van de gunst eens broeders wilde afhangen, noch zich verge-
noegen met hetgeen deze heiii toelegde (6). Hoe dit zij, er ontstond groote onmin en

(1) Diploma dehrici VI bij τ. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 129. Kluit heeft aange-
toond ^ dat deze brief niet in
1195 kan gegeven 2ijn, maar waarschijnlijk tot 11Ü3 moet teruggebragt
worden.
Eist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 157. Τ. Ι. Ρ. ΙΓ. ρ. 266.

(2) Meijeri ΑηηαΙ. Flandr. Lib. Vil. ρ. 60. ad annum 1195. Wagenaar, D. II. bl. 277.
liiLDERDijK , D. II. 1)1. 65. Zie lucrvoor, bl. 127.

(3) V. wijk, Naleez. op wagenaar, bl. 129.

(4) Klbit , Hist. Crit. Com. ï. I. P. I. p. 156 (81}.

(5) Chron. Egmond. apud kldit, Hist. Crit. Com. Τ. L Ρ. I. ρ. 141, 154(74). Mehsstoke,
Β. II. bl. 447—450. De bek.α, ρ. 57. Chron. de Holl, apud matthaecm, Jinalect.T.Y.p. 53S.
De Klerk uit de laage Landen,
bS. 79.

(6) Kluit, Hist. Crit. Com. T. I. P. I. p. 161, 162 (89). Bii.derbijk, D. II. bl. 67. Onze
oude Schrijvers melden niet de oorzalcen van dezen broedertwist.
De bek α zegt slechte: « susurronum
exosa suggestio seminavit intidiae zelum inicr fratrcs p.
57. Hij Μ ordt hierin gevolgd docr den
Klerk uit de laage Laiiden, » die locgenaars en fistelaars," zegt hij bl. 79, »sayden haer on-
nutte saet tusschen deze twee broederen."

-ocr page 184-

184 ALGE31EENE G Ε S CHI Ε D Ε Ν l S

■verwijdering, welke, naar men meent, adelheide van Kleef, gemalin van dirk VII,
niet weinig bevorderde
(1)- Willeji vluglle met eenige vrienden of aanhangers naar
/Fest-Friesland, Avaar hij door de Drechterlanders met open armen ontvangen werd ,
en de vaan des oproers tegen zijn broeder ontrolde.
Dirk had reeds oen aanzienlijk
leger bijeengebragt, om de vijandelijkheden van
willeji , welke in het bijzonder dc
Kenneraers drukten , Ie beteugelen, toen de inval der Vlamingen in
Zeeland, hem
noodzaakte zijne strijdkrachten te verdeelen. Hij zelf snelde met een deel zijner krijgs-
benden naar
Walcheren, «waar uil hoofde van den magiiger vijand, het gevaar bet
dringendst was," en stelde hel ander gedeelte onder het bevel zijner heldhafligegema-
lin, aan wie hij de verdediging van
Hollands Noorderdeel, had opgedragen (2).

Beide krijgstogten slaagden gelukkig. Adelueide was onmiddellijk ιυλάχEgmond go-
logen , om de grenzen te beschermen, en had mei haar gevolg het klooster betrokken,
over welks goederen zij onbeschroomd beschikte, lot onderstand harer benden (3).
Hier bezocht haar Bisschop
eoudewijn van Utrecht, om , ware het mogelijk , cene ver-
zoening Ie bewerken, doch te vergeefs. Veeleer werden de wederzijdsche daden van
vijandschap voortgezet, welke niets beslisten en slechts den haat verhoogden.
Adelheide
ondertusschen handelde met veel beleid en schranderheid, en wist in het geheim de
bewoners van
Niedorp en TVinkel voor zich Ie winnen, die uiterlijk met de overige
West-Friezen nog één belang schenen te hebben. Zelfs schaarden zij zich
Gnder de
vanen van
Willem , toen deze met eene zeer aanzienlijke krijgsmagt naar Alkmaar
was opgerukt, om in hel open veld zijn geluk te beproeven. Onverschrokken trok hem
adelheide met hare ridders en de Kennemers te gemoet, en bood hem den slag aan.
Bij het aangaan van den strijd hielden echter de aanvoerders der Niedorpers en Winke-
lers , door Hollandsch goud omgekocht, hunne benden aan gene zijde van het riviertje
de Rehen of Rekere, eeno voorname grensscheiding lusschen Holland en West-
Friesland,
terug; waarop de overige Friezen, vrezende van achteren ingesloten te
zullen worden , langzaam naar de ondiepte der rivier, nu eens als vlugtende weken,
en dan weder stand hielden, alsof zij handgemeen wilden worden. De Kennemers
en Alkmaarders vielen, zonder de ridders af te wachten, moedig op hen aan, en joe-
gen hen naar den anderen oever der rivier.
Willem , slechts door Aveinigen vergezeld,

JlUil

·"-■> ^ T»·· '.

(1) Chron, Egmond. apud kluit, Hist, Crit. Conti T. I. P. I. p. 154. Melis stoke, B. II.
•hl. 450, 451, is de eenige Schrijver, welke adelheide hiervan beligt. Zou misschien liet nadeel,
welk zi] den kloosterbroeders van
Egmond later toebragt, ooi invloed op zijn oordeel gebad hebben?

(2) Chron. Egmond. ap. kluit in 1. c. p. 154. Melis stoke, t. a. p. bl.451. Debeki,p, 57.
J. i leydis, Lib. XIX, c, 2. De Klerk uit de laagc Landen, bl. 79, 80.

(3) Chron. Egmond. ap. »luit in 1. c. p. 154, 155. Melis stoke, t. a. p. bl. 451, 452.

IIÜO-
125G

-ocr page 185-

DES VADERLANDS. " 185

verweerde zich eenigen tijd dapper in de ondiepte zelve, doch zoude iDgesloteii ge- 1190—
■\veest zijn, indien hij zich niet tijdig door de vlugt gered had. De zege van adelueide
\Tas beslist (1).·

Juist ontving Graaf dirk de blijde mare dezer overwinning, toen hij , na een aller-
hevigst gevecht op
Walcheren, Graaf boüdewijn van Vlaanderen geslagen en ge-
noodzaakt had,
Zeeland te ruimen (2). Spoedig snelde hij Εgmond, waar adel-
heide
steeds haar verblijf Jiield. Nevens zijne moeder, αβλ van Schotland, kwa-
men hier, nog vóór het einde des jaars, zgne drie ooms, Bisschop
boudewiin van
Utrecht, de Domproost dirk en Graaf οττο van i?eniAem bijeen, om de geschillen
lusschen de beide broeders, te vereffenen. Lang werd er onderhandeld , tol dat eindelijk
willem, door den Domproost overreed, zich naar Haarlem begaf, waar Graaf dirk
en Bisschop botjdeavijk zich bevonden. Hier werd dan op een vroegen morgen , voor
het bed van Graaf
dirk, een verdrag gesloten, en daarin bepaald: 1) dat aan
WILLEM, voor vaderlijk bewijs of erfdeel (pro
patrimonia), jaarlijks uit de Geervliet-
sche tollen, driehonderd ponden zouden aangewezen worden; 2) dat hij het graafschap
van
Ooster- en JVestergoo [Oost-Friesland, Comitatus orientalis Frisiae) van
zijn broeder in leen zoude ontvangen; en 3) dat hij, naar hel gewest, hem afgestaan,
vertrekken en Graaf
dirk in het gerust bezit van het geheele graafschap Rolland laten
zoude (3).
Willem nam nu den titel en het zegel van Graaf van Friesland aan (4).

(1) Chron. Egmond. apud kleit, Ilist. Crit. Com. Τ. I. 1'. I. ρ. 158, 150. Melis stoke,
Β. IL bi. 453, 454. De bek α, ρ. 57. Occo scaniessis, bi. 104. De Klerk uit de laage Lan-
den ,
bi. 80. Oude Holl. Div. Kron. Veertiende Div. c. 3. S. eikelenbekg , Alkmaar, bi. 57.
Volgens liet
oude Goudscke Kronijkje, zouden vier duizend Friezen omgekomen zijn, bl. 48,
hetgeen door
scriverius met rede wordt in twijfel getrokken. Toetssteen, bl. 247, 248,

(2) Chron. Egmond. apud kluit in 1. c. p. 15G. 159. Conf. T. 1. P. Π. p. 267. Melis stoke,
li. II. bl. 452, 455. De beka , p. 57. J. α leydis , Lib. XIX. c. 2. Het Goudscke Kronijkje
begroot het getal der gesneuvelde Vlamingen op 38,000. bl. 48. Zie hierover den Toetssteen,
bL 248. De Vlaamsche Schrijvers melden niets van deze heerlijke overwinning; zij schijnt echter
niet geheel uit de lucht gegrepen te zijn.
Meyerds erkent zelf, dat wegens den Gecrvlietschen
tol, groote twist tussclien de Hollanders en Vlamingen gerezen en niet zonder oorlog geëindigd
is.
Annal. Flandr, Lib, VIL p. 60.

(3) Chron. Egm. apud kluit, Hist. Crit. Com. Τ. 1. Ρ. Ι. ρ. 159—102 (88—ϋ1). Melu
stoke,
Β. IL bl. 455—457. J. de beka, ρ. 57. Oude Holl. Div, Kron. Veertiende Div. c. 3.
en in gelijke bewoordingen bij den Klerk
uit de laage Landen, bl. 81, 82.

(4) KxiiiT, Hist. Crit. Com. Τ. 1. Ρ. IL Excurs. VlII. ρ. 400.

II. deel. - 24

-ocr page 186-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

J190—Eenigen vergrooten zijn gebied met West-Friesland (1); doch dit is niet waarschijn-
lijk, dewijl Graaf
dirk in den winter van hel jaar elfhonderd acht en negentig, in
Drechterland \iel, en het op eeno vreesselijke wijze verwoestte (2). Het was het te-
genAvoordig
Friesland ten Zuiden tot aan de Lemmer, en ten Noorden tot aan de
Lautoerzee, wat hem len deel werd (3). Hij vertrok onmiddellijk derwaarts, en werd
door de Friezen met vreugde als Heer gehuldigd (4).

Men vraagt, hoe kon dirk VU zijnen broeder dat Friesland in leen geven, daar hij
er, volgens de overeenkomst van elf honderd vijf en zestig, slechts de halve inkomst
van bezat (5)? Het komt eenigon waarschijnlijk voor, dat
boudewijn, hetzij vroeger
aan
dirk VH , zoö niet reeds aan floris III, hetzij thans, als oom, aan Jonker Wil-
lem
, zijn gedeelte van Friesland in achterleen heeft afgestaan (6). Hiertegen is aan-
gemerkt, dat BOTiDENviJN, hoezeer
oom der beide broeders, toch als Bisschop, het
regt des Utreohlschen zetels zoude noch konde weggegeven hebben (7), Men vermoedt
uit dien hoofde, dat na 's Keizers beslechting in elfhonderd vgf en zestig, er Aveder
eene nieuwe overeenkomst betrekkelijk het Friesche graafschap, tusschen
Holland en
Utrecht moet getrolTen zijn, waardoor de Graaf van Holland daar over beschikken kon-
de ; ten waro Keizer
frederik I, in het opgenoemde jaar , niets beslist, maar alleen
eene vereeniging tusschen partijen tol stand had willen brengen, Avaarbij inderdaad het
regt van
floris ΠΙ, als Graaf van dit Friesland erkend, maar alleen het genot daar-
van omschreven werd, door er den Bisschop deel in te geven (8). Daar echter een

(1) Occo sciklensis, bl. 104. Ubbo emmiüsj de lier. Fris. liist. Lib, VII. p. 115. '

(2)'CArow. Egm. apud kldit, Hist. Grit. Com. Τ. I." Ρ. I. ρ. 168. Melis stoke^, Β. II.'
LI. 474. Verg.
wagenaar , D. II. bl.. 280. '

(3) --- en had in hant

Toter Zapecen al de lant. Mens stoke, B. II.L·!. 458. BildekDijk , D. II. bl. 69.

(4) Melis stoke, IJ. II. LI. 457. Occo scarieixsis, bl. 104. De Klerk nit de laage Landen,
bl. 82. Uiioo EMMios, de Rer. Fris. Eist. Lib. VII. p. 115. , iV

' ■.■» .r,(i. ■;! ' i ,11 .· ' .

(5) KniiT, //ü/. Grit. Com. t. I. P. II. p. 403. Verg. hiervoor, bl. 169. ; ■

» (6) Kluit ' liist. ACrit'i Com. Τ. I.j Ρ. ίΐ. ρ. 404, 405. Broihikg, Gesch. d. Nederl. D. I.
bl.
119. Verg. Occo scarlensis, bl. 105. ^

(7) BiLDKRDiJK ,6 D. II. bl.|68. Reeds de Klerk uit de laage Landen , was van dit gevoelen.
»Hterby mach mcnfmerken," zegt hij, »dat die Bisicop van
Vtreckt met onrecht hembewynden
wil die Graefseip
yan 'Oistvrieslant; want liaddc> een Bisscop ι recht daer toe gehadt, dese eedelc
Bisscop hads neyt overgegeven." hl. 82, i · . ■[ 'j j '»»O ■

(8) Bilderdijk, t. a. p. ^ Κ'ητ,ίΐ

-ocr page 187-

DES vaderlands. 187

Graaf over Friesland, zoo door den Bisschop van Utrecht, als door den Graaf van 1190—
Holland, die gemeenschappelijk het land bezaten, moest gekozen worden (1), zoo
schijnt het vrij duidelijk, dat ook thans Bisschop
boubewijs zijne keuze op willem
zal bepaald hebben (2),

Boüdewijn overleefde niet lang de verzoening, welke voornamelijk door zijne lus-
schenkomst was bewerkt geworden, doch spoedig weder in onmin ontaardde. Men ver-
moedt op goeden grond, dat
willem in het geheim, οττο van Gelre begunstigd hebbe 1196
in het geschil met Graaf
dirk , betrekkelijk de keuze eens nieuwen Bisschops van
Utrecht (3). Hieruit laat zich verklaren, waarom zijne moeder , ada vanÄ/joi/aiwi, en
eenige vertrouwde vrienden, hem zoo bepaald boeijen konden voorspellen, wanneer hij
zyn voornemen, een bezoek bij
dirk af te leggen, verwezenlijkte (4). Willem echter
sloeg deze vermaning in den wind, en verscheen op het slot
ten Horst in het Sticht,
waar dirk , wien Keizer Hendrik VI het wereldlijk bewind des bisdoms tijdelijk had
opgedragen, zich thans bevond, onder den schijn van hem geluk te wenschen, over
de zege, door de Hollanders in een hevig gevecht op οψΊΟ van iïeirc behaald (5).
Reeds de onvriendelijke ontvangst, moest
willem opmerkzaam gemaakt hebben; hij
bleef echter en werd onverwachts, terwijl hij, zijno handen gewasschen hebbende, zich
aan tafel wilde zetten, onder de oogen van
dirk , en ongetwijfeld op diens bevel, door
HEKDRiK DE KRAAN in liechtenis genomen (6). Men beweert, dat de HolJandscbe 1197
Graaf hiertoe genoodzaakt was, dewijl
de Kuinder, het graafschap van Hendrik de
kraan
, en waaruit willem dezen verdreven had, een leen der Ütrechtsche kerk was.
Dirk nu, als voogd des bisdoms, was aan de khaan , die bij hem toevlugt gezocht
bad, voldoening en bescherming schuldig (7). »De komst van
Willem," dus rede-
neert men voort, η bragt derhalve
dirk in eene verregaande belemmering. Hg zag aan

(1) Zie hiervoor, bl. 169.

(2) Van wus, op wagesaar, St. II. bl. 96. }$ildebdijk schijnt dit belangryk werk nimmer

{jeraadplecßd te hebben.

(3) Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 163 (92). Ook schijnt ecnigzins van dit gevoelen
de Klerk uit de laage Landen, bl. 85.

(4) Chron. Egm. apud kluit,. T. I. V. I. p. 163. Melis stoke, B. II. bl. 469.

(5) De beka , p. 61. De Klerk uit de laage Landen, bl. 84.

(6) Chron. Egm. apud· kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 163. Melis stoke, Β. II.
bl. 469—471. De beka, ρ. 61. J. α leydis, Lib. XIX. c. 7, 8. Oude Holl. Div. Krön.
Veertiende Div. c. 7. De Klerk uit de laage Landen, bl. 85.

(7) Bildebdijk, D. II. bl. 71. Verg. kliit, Hist. Crit. Com. T. I. P, I. p, 163 (93).

24 *

-ocr page 188-

188 algemeene geschiedenis

1190—de eene zgde zijne voogdij door Graaf οττο, aan de andere door zijn broeder willem
aangetast; al wilde hij met het broederlijkst hart willem begunstigen, hij kon hem
niet ontvangen, zonder zijne achting en goeden naam te wagen, en zich als trouwloos
en verraderlijk ten aanzien van zijne voogdij , verdacht te maken.
Willem beging dus
de grootste onvoorzigtigheid en haalde zich dezen smaad op den hals; en het was eene
schrandere streek van
dirk , die gevangenneming door be kraan te laten doen,
Avaardoor hij alle achterdocht van collusie wegnam, terwijl hij de gelegenheid wel wist
te verwekken, om den gevangene, zonder dat hij er deel aan had, te laten ontko-
men (1)." Doch indien Graaf
dirk slechts een geveinsd misnoegen toonde; indien nood-
dwang alleen hem tot deze gevangenneming deed besluiten; indien geene veetetusschen
hem en zijnen broeder bestond; indien
willem op zijn bevel of toelating ontsnapte,
van waar dan dal deze eene toevlugt zocht bij οττο van
Gelre, dirks grootsten vijand?
Dit laatste versterkt integendeel het vermoeden van
Willems verstandhouding met den
Graaf van
Gelre, die hem reeds vroeger in Palestina had leeren kennen (2), door
wien hij met open armen ontvangen werd, en met wien hij tegen zijnen broeder eene
vyandelijke houding aannam, Οττο zelfs gaf hem, in
Friesland tèruggekeerd, zgne
dochter
adelheide ten echt, met wie bij te Stavoren, onder het vreugdegejuich der
^lyy menigte, zijn huwelijk voltrok (3).

Ongetwijfeld waren het wederzijdsche belangen, welke kort daarna eene verzoening
tusschen Graaf
dirk , zijnen broeder willem en Graaf οττο van Gelre bewerkten (4).
Dirk beloofde zijne dochter aleid aan Hendrik, den zoon van Graaf οττο, ten
huwelijk. Dit werd echter verijdeld door den spoedigen dood van dien zoon, welke te
Rijnshurg begraven j en weldra door aleid in het graf gevolgd werd (5). Het verbond

(1) Bilderdijk, D. II. bl, 71, 72,

(2) De beka, p, 61, De Klerk uit de laage Landen, bl. 85. Oude Holl. Div. Äron. Veer-
tiende Div. c. 7.

(3) Chron. Egm. apud kluit , Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 1G4 (94). Melis stoke , β. Π.
1)1, 471, 472.
De βεκ\, de Oude Holl. Div. Kr. en de Klerk, op de bovenaangehaalde plaatsen.
Occo
scarlensis, bl, 105, Heda, p. 184. ^

(4) Wij kunnen niet deelen in het gevoelen van bilderdijk, D, II. M. 73, dat de vijandifjc
aard van Bisscliop
dirk tah der aare, de oorzaak dezer Vicrzceninjj; {jeweest is. Het blijkt immers,
(lat deze Kerkvoogd eerst daarna, ten bisschoppelijken zefel van Utrecht werd verheven. Chron.
Egm.
apud. klüit , Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 167.

(5) Chron. Egm. apud κιυιτ, Hist. Crit, Com. T. I. P. I, p. 165 (98). Melis stoks, B. II.
bl. 473, 474. De deka, p. 57. Cron. de Hollant, in matthaei Analect. T, V, p. 534,
J.
a. leydis, Lib. XIX. c. 1. De Klerk uit de laage Landen, bl. 86.

-ocr page 189-

DES VADERLANDS. " 189

werd echter ongeschonden gehouden, en hel nut daarvan bleek dadelijk, loen dikic 1190 —
VAH DER AARE tot Bisschop vau Z7irecAi vvas verhevoD. De nieuwe Kerkvoogd, om
den schuldenlast van het
Slicht te verligten, besloot tegen den geest van het verdrag
door tusschenkomst van Keizer
fkederik I aangegaan , en in spijt van Graaf willem ,
eene geldheffing in Friesland te beproeven (1). De Graaf van Holland hierover, zoo
wel als wegens andere daden van vijandschap , op den Bisschop verbitterd , enGraaf οττο
die het verwoesten der
eluioe door de Stichtschen onder BOUDEWUii, niet verkroppen
konde, vonden hierin, na aanzoek van
willedi , eene geschikte gelegenheid, zich op
den ütrechlschen Kerkvoogd te wreken (2). Terwijl οττο het zoogenaamde
Over sticht 1202
bestookt en
Deventer bemagtigt, valt Graaf dirk in hot Gein, .verbrandt de kerk van
JVoerdm, en rukt, het Neder-Sticht verwoestende, voor Utrecht. Hij breekt ech·-
ter het beleg dier stad op, en snelt, even grootmoedig als onbaatzuchtig, naar
Bra-
hand
, om Graaf οττο , die in handen des Hertogs van Lotharingen , 's Bisschops bond-
genoot, gevallen is, te verlossen. Na
Tiel, toen onder het gebied van Bruland y in
asch gelegd te hebben, slaat hij het beleg voor
's Hertogenhosch, en maakt zich met
die stad tevens meesier van eenen rijken buit en vele gevangenen, onder welke Λνιι.-
leitt yan parwijs, 's Hertogs broeder, en hendkik , Heer van Kuik, zich bevonden, aan
Avio de verdediging der veste was toevertrouwd. Op den aftogt werd hij echter door
den Hertog, met Limburgsche en Vlaamsche hulp, nabij
Heusden, waar bij onbezorgd
met^weinig volks gekomen was, aangevallen, na een roekeloozen tegenweer geslagen, 4 of7Uc
en gevangen naar
Leuven gevoerd. Holland enGelre, van Graaf beroofd, werden
nu door de Stichtschen, doch ten koste van vele Utrechtsche ridders en knapen, vrees-
maand
selijk geteisterd; en het verlorene geraakte weldra weder in het bezit van Bisschop
DIRK (3). De Graaf van
Holland sloot echter spoedig met den Mijtervorst eenen vasten
vrede, nadat hij door den Hertog voor een losgeld van twee duizend mark zilver, ge-
slaakt was (4). Men heeft tevens de opdragt van het eiland van
Dordrecht aan Bra-

(1) De deka , p. 63. Heda , p. 185.

(2) Kluit, Hist. Grit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 169, cn aldaar in de aant. 5 aangehaalde Schrijvers,
bij welke nog kunnen gevoegd Vörden:
de Klerk uit de laage Landen, bl. 87. Jon. α levdi^ ,
Lib. XiX. c. 11. 12.

(3) Chron. Egmond in kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 169-173 {5, 6, 7). Melis
stoke,
Β. II. bl. 476, 477. De beka, p. 62. Heda, p. 185. Chron. Tiel. p. 175, (q.) J. *
LEYDis,
Lib. XIV. c 11, 12. De Klerk uit de laage Landen, bl. 87—89.

(4) Chron. Egm. ap. κιοιτ, Τ. I. Ρ. I, ρ. 173. Melis stoke, Β. II. bl. 477. De bek λ , ρ. 63.
IIeda , ρ. 185.

-ocr page 190-

164 ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

JJ90—band, als een gevolg \an zijne gevangenschap beschouwd (1). Anderen daarentegen,
hebben betoogd, dat deze opdragl ruim twee jaren vroeger geschied is, en op dit voor-
val niet de minste betrekking heeft (2). Het blijkt uit een Charter van het jaar elf
honderd acht en negentig, dat Graaf
dirk toen nog volkomen meester in Zeeland vas,
en men rekent, dat hij eerst op het laatst zijns levens, aan boudewijw van/^^»««i/eren,
manschap gedaan heeft (a). Doch omstreeks dezen lijd (1200?) hernieuwde de Hertog
van
loeder-Lotharingen of Brahand, de geschillen over het andere gedeelte van
Zeeland, tusschen Maas en Schelde, die reeds voorlang, tusschen zijne voorzaten en
die des Graven van
Holland gevoerd waren. De bron dezer geschillen is onbekend.
Er zijn die meenen, dat de Hertogen van
Neder-Lotharingen , sedert Hertogen van
Brahand genoemd, hun regt en aanspraak op Zeeland tusschen Maas en Schelde
daarop grondden, dat de grenzen van het oude Kijk van Lotharingen zich tot de
eerstgenoemde rivier uitstrekten. Dit regt werd hun, naar het schijnt, door de Hol-
landsche Graven betwist, sinds
Νeder-Lotharingen onder verscheidene Heeren was
verdeeld geworden, die alle onmiddellijk van het Keizerrijk afhingen (4). Doch Avat
van dit regt te houden zij , Hertog
uesdhik. I van Brahand deed het thans gelden ,
en het geschil werd door tusschenkomst van wederzijdscho gevolmagtigden, op deze
wijze beslist: »In stede van het land in geschil, slaat de Graaf aan den Hertog af: de
»stad
Dordrecht, Ier wederzijde van het water, Dordrechtswaarde ^ Herestcaarde,
1) Dassen en hel geheele land tusschen Strijen en fVaalwijk, tot aan het gebied des
» Hertogs toe. Al dit land ontvangt hij echter wederom in erfelijk leen, naar
Bra-
» bandsch
regt, van den Hertog, wien hij tevens al zijn regt op Breda afstaat, en be-
» looft, hem tegen alle vijanden ,
behalve tegen het Keizerrijk, Ie zullen dienen. Daar-
»tegen verbindt zich de Hertog, den Graaf te zullen beschermen, tegen al zijne vijan·
)) den, hot
Rijk alleen uitgenomen (5)." Men bewondert de staatkunde van biiik VII,
welke, zonder het regt des Hertogs op het betwiste gewest, toe te stemmen of tegen
te spreken, van hem bedingt, dat hij van alle aanspraak daarop zou afzien. Het is

(1) Wagenaati, D. II. bl. 292—296. Huijdbcoper , op meus stoke, D. II. bl. 5.59—568, be-
twist de echtheid dier opdragt, welke echter door
kltjit , Hist. Crit. Cojn. T. I. P. II. p. 413—449,
boven alle bedenking gesteld wordt.

(2) Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 413 sqq. Vak wijs, op\vagesaar,Sf. II.bl.97,98,

hllderdijk , D. II. bl. 66. '

(3) Zie dit Charter bij kluit, Hist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. I. ρ, 218. Verg. bilderdijk, D. II.
bl. 66.

(4) Wagekaar , D. II. bl. 293.

(5) V. mieris, Charterb. ν. Holland, bl. 137. Vas de waii, Uandv. v. Dordr. D. 1. bl.lü.

\

: 1

-ocr page 191-

DES VADERLANDS. " 682

waar, hy droeg hem iu de plaats het Zuid-Hollandsche eiland op , doch door het in 11 yO—
erlleeii terug te ontvangen, bragt hij dit stuk lands, waarover nog altijd geschil met
Utrecht te duchten was, inderdaad onder 's Hertogs verdediging; en ontlastte »dus
zichzelven aanmerkelijk , om met meer nadruk de Friezen en Vlamingen tegen te slaan,
met wie een eeuwige strijd onvermijdelijk scheen (1)."

DiKK VII overleefde niet lang zijne slaking uit de Leuvensche gevangenis. Hij
stierf te
Dordrecht ten gevolge eener zware ziekte, slechtséénedochter, adagenaamd, 4 van
achterlatende (2). Heerschzucht is, over hét geheel, zoo ingeweven in des mcnschen
natuur, dat men naauwelijks behoeft op te merken, dat ook zij een hoofdtrek in het 1203
karakter van
dirk VII, zoo wel als in dat van Willem van Friej/anrf uitmaakte. Beiden
vereenigden met haar onverzaagden moed en dapperheid, doch ontbrak het hun wel eens
aan die waakzaamheid en behoedzaamheid, welke de veldheer, niet slechts bij het aangaan
van den slag en in het gevecht, maar ook na de overwinning, nooit uit het oog mag ver--
liezen. Ridderlijkheid van aard kenmerkte niet minder
dirk dan willem , toen gene de
voordeden, welke de onvermijdbare vermeestering van hetbenaauwde £/irec/ii hem in het
verschiet aanbiedt, Iaat varen, om zijnen bondgenoot οττο , uit de banden der gevangenis
te redden. Zij ging echter bij
dirk met meer beleid en staatkunde gepaard, dan bij
WILLEM, wien fierheid vaak tot daden verleidde, welke niet van onvoorzigiigheid en roe-
keloosheid zijn vrij te pleiten. Meer onrustig dan ongelukkig was de regering van
di»k
geweest, welke door nog stormachtiger tijden zou worden gevolgd. Hij had die voorzien
en getracht to voorkomen. Te dien einde had hy op zijn sterfbed liggende, gewenscht
Graaf
willem te spreken (3). Gewis niet om zich met hem te verzoenen, daar het immers
niet blijkt, dat hij in onmin 'met zgn broeder leefde, nadat hij hem tegen den Utrecht-
schen Bisschop had bijgestaan (4). Slechts uit
broederlijken pUgt [dehito germani-
tatis),
liet hij hem ontbieden (5); en zoo een later Schrijver er bijvoegt, om zich met
hem te verzoenen (6), dan schijnt men dit niet op hem zeiven en zijnen broeder, maar
op dezen laatsten en 'sGraven gemahn
adelheide, te moeien toepassen (7). Haar haat

(1) Bildehdijk, I). II. LI. 06.

(2) Chron. Egmond. ap. kluit, Hist. Crit. Com. Τ. 1. Ρ. I. ρ, 17.5 (12), Melis stoke,
Ii. II. 1)1. 478. De beka , p. 63.

(3) Chron. Egmond. ap. kluit in 1. c. p. 176. Melis stoke, B. II. bl. 478. De beka, ρ.β3.

(4) Van wu», op avagehaar, St. II. bl. 98.

(5) Chroti. Egm. ap. klbit in 1. c. p. 177.

(6) Melis stoke, B. II. bl, 478. » om den moet te maken sochier."

(7) Vau wijn , op wakkhaab , St. II. bl. 99.

-ocr page 192-

ALGEMEENE CtESCHIED ENIS

1190—tegen avillem λυ38 meer dan ooit ontgloeid, en zij had hem den toegang lot den Graaf ge-
weerd , toen zij was overtuigd geworden, dat deze hem, als broeder en naasten bloedverwant
(Agnaat), de voogdij over zijne vijftienjarige dochter
aba , wilde opdragen, en met hem
en de overige voornaamste leenmannen of baroenen, die schikkingen beramen, welke
de belangen van het graafschap vorderden (1). Immers
Holland was toen nog een
mannelijk erfleen van het Rijk , waaraan het, bij gebrek aan mannelijk oir , weder moest
vervallen (2). Eerst later werd het een gemengd leen
{feudum promiscuum), dat zoo
Λνοί op de dochters als op de zonen overging. Do Hollandsche Graven, in wier geslacht
het bewind nu drie eeuwen geweest was, hadden echter , vooral in de laatste lijden , door
de inwendige beroeringen des Rijks, zich weinig om hunne leenpligten bekommerd, en
Holland zelfs wordt door een gelijktijdig Schrgver, hun erfelijke grond genoemd (3),
Het blijkt
dirks bedoeling geweest te zijn, dat de onmondige ada hem in het bewind
zoude opvolgen. Vroeger, naar het schijnt, had hij
adelheide tot de voogdijschap be-
stemd (4), doch was hiervan teruggekomen, en had even voorzigtig als staatkundig,
besloten, den oorlogzuchtigen en naar gebied hakenden
willem aan zich to verbinden ,
ten einde
Holland voor inwendige beroerten en buitenlandsche kuiperijen te bewaren,
door hem de belangen zyner dochter in handen te stellen , daar hij , als de eenige man-
nelijke telg uit zijn geslacht,' ook de eenige zijn zoude, die de opvolging zijner dochter
konde betwisten en haar regt twijfelachtig maken (5). Immers in het grafelijk bevfind
was steeds de vader door den zoon, en bij ontstentenis van dezen, door den broeder op-
gevolgd : en men had nog geen voorbeeld , noch vond eenige melding van vrouwelijke op-
volging (6).
Ada had slechts aanspraak op de rijke allodiën, welke haar vader in Hol-
land
bezat, doch waaraan het grafelijk bestuur niet verbonden was (7). Adelheide,
de moeder van ada, wist dat de opvolging eens broeders door zijnen broeder, onder oog-
luiking of goedkeuring der Keizers, van wier wil dit afhing, in de groote Rijksleenen wel
genoegzaam ten regel, maar nog geenszins tot een wettigen regel was geworden ; het was
haar ook tevens bekend , » dat het zeer gemeen was, wanneer een der eerste leenmannen

(1) Chron, Egmond. ap. kluit, Ilist^ Crit. Com. Τ. I.P. I. ρ. 177 (15). Melis stoke, B. II.
bl, 478, 47y. Dedeka,p. 63. , -

(2) Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 176 (13). ' . . , ^ U·

(3) Vak wijn, op wagetraar, St. II. bl, 99. / - ' '■>■

(4) Vau wijh, op wagenaar , t. a. p. feU - ^ '

(5) Kluit, Hist. Crit. Com. T. I. P. II. p. 454." Vcrg. bilderdijk , D. II. bl. 78.

(6) Klüit, Hist. Crit. Com. T. I. P. I. p. 175 (13). . .Ai .i' . . . « ■ ,ί ;

(7) Kluit, Hist. Crit. Com. T. I. P. 1. p. 181 (20), gevolgd door buderdijk, D. II. bl. 77.

V \

»mm

-ocr page 193-

DES VADERLANDS. " 193

des Rijks , eene gehmvde dochter als eenige erfgename naliet, dat do Keizer, in
opvolging van het leen, den schoonzoon des verstorvenen, allen anderen voortrok (1)."
Zij konde derhalve, op eenigen grond de hoop koesteren, ook deze gunst voor hare
dochter van den Keizer te verwerven, waardoor levens haar haat op
willesi en hare
heerschzucht moglen bevredigd worden. De hoofdzaak was slechts, voor hare dochter
eenen gemaal te vinden, onder welken zij de teugels van het bewind in handen hield,
wien zij door de meerderheid harer bekwaamheden konde beheerschen, en door wiens
betrekkingen zij in slaat gesteld werd,
willem en zijnen aanhangers, die, gelijk men
gemakkelijk konde voorspellen, dit met leede oogen zouden aanzien, met nadruk weer-
stand Ie bieden (2). Zulk een gemaal vond zij in
lodewijk, Graaf van Loon of Los,
een zoon van Graaf gehhard van Loon, en van maria , dochter vnn Hendrik, Graaf
van
Gelre. Kort te voren had hij zijn graafschap , om het tegen den Hertog van Lotrijk
of Braband te beschermen, aan den Bisschop van Luik opgedragen en hel van hem als
een mannelijk leen, terug ontvangen (3). Door de betrekkingen, welke lusschen den
Bisschop van
Luik en dien van Utrecht bestonden , konde adelheide te meer op dezen
laatslen, den onverzoenlijken vijand van
vvilleh , rekenen; terwijl lodewijks namaag-
schap, als zusterszoon van οττο van
Gelre, levens de vrees voor tegenkanting aan do
zijde van dezen Graaf, ofschoon
Willems schoonvader, aanmerkelijk verminderde. Nog
minder ondersteuning had
willem uit Braband en Vlaanderen te wachten, waar men
veeleer den jongen Graaf van Zoon, dan den krijgs-en heldhafligen Graaf van i^ViCi^ciici
aan het hoofd der zaken in
Holland geplaatst wilde zien (4). Adelheide wist daaren-
boven haar voornemen aan οττο , Graaf van
Benthein , oom van dirk VU, en aan vele
Hollandsche Edelen smakelijk te maken (5). Onder deze bevonden zich eenigen, als

(1) Bilderdijk, D. II, bi. 79. Verg. kldit, lii&t. Crit. Com. Τ. I. Ρ. Π. ρ. 458—464.

(2) ßlLDERDiJK, D. II. 1)1. 7ΰ, 80.

(3) KmiT, Ilist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ, 178 (16). Dt Graven van Loon sproten uit een
zeer oud, en weleer zeer beroemd jjeslaclit. Zie
bocuelics, ad hedam, p, lüO. Hunne geslacht-
lijst wordt gevonden bij
van loos, Aloude Holl. Hist. D. II. bl. 276.

(4) Bilderdijk, D. 11. bl. 80, 81.

(5) Chron. Egm. apud kluit in 1. c., T. I. P. I. p. 179. Melis stoke, B. II. bl. 479. Klcxt
beweert, t. a. p. (17), in navolging van ddtdecoper, op melis stoke, B. II. bJ. 671, dat men
onder οττο ,
avunculus ojusdem comitis genoemd, niet den graaf van Benthem, maar dien van
Gelre verslaan moet. Wij vereenigen ons liever met liet gevoelen van vak spaeit, Jlist. v. Gel-
derl.
D. I. bl. 114 (14), en gelooven, dat uit het verband duidelijk blijkt, dat men bier met
melis stoke, aan den graaf van Benthem, den oudoom van ada, denken moet. In die (ijdcn werd
avunculus vaak \oor patruus gebezigd. Hij leefde nog in 1207. Adelheide, in haren brief aan

Π. deel. 25

-ocr page 194-

194 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

IJÖO—rutger van Merem oi Μ eer heim en oost van Β orne o{ F orne ^ die teyens leenmannen
van
Holland en van Loon ^τaΓen , en zich alzoo niet tegen lodewijk konden verklaren (1).
Pligtbesef, gevoel voor het betamelijke, of eenige andere beweegreden, Avederhield
adelheide, hct jongc paar, terwijl dirk op het uiterste lag, en onder voorwendsel
van zijnen last, met elkander in den echt te vereenigen. In het geheim had zij
van Looif
ontboden, en dezo onthield zich op het slot
Altena, welks bezitter, Heer dirk ,
geheel zijno belangen omhelsde, om den dood van Graaf dirk af te wachten. Op het
berigt daarvan snelt hij naar
Dordrecht, Avordt met ergerlijken spoed, terwijl het
lijk des vaders, zonder eenige gebruikelijke praalvertooning, boven aarde slaat, aan
de dochter gehuwd; en de vreugde van het trouwfeest, dans, gezang en snarenspel
vervangen do sombere plegtigheden der lijkdienst, welke naauwelijks begonnen zijn.
De doode Graaf wordt vervolgens te scheep naar
Egmond gevoerd, en den monniken
de zorg overgelaten , hem naar hun goeddunken en op hunne kosten ,
bij zijne voorouders
te begraven (2).

Willem , die zich in Friesland bevond, spoedde zich op de lijding van 's Graven over-
lijden , naar
Holland (3). Aan de Zijp, op de grenzen van JTewMCiiierianc?, gekomen,
verzocht bij vrijgeleide, om de lijkdienst zijns broeders te
Egmond te vieren; doch dit
Averd hem op eene wijze geweigerd, welke hem noopte, overhaast naar zijn gebied
terug te keeren (4). Deze weigering, Avelke welligt de staatkunde van
adelheide vor-
derde , wekte de verontwaardiging eeniger Edelen tegen de Gravin-Aveduwe op, en
ontvlamde het smeulend vuur huns misnoegens tegen "een bewind , waarvan zij minder to

Koning JA« van ^«g-e/aiid, veillaart zelve, dat de Graaf van Loon zijne hruid ontvanjyen had,
»uit handen van Graal'
ο τ το van ßenthem, oom van dii\k: VJI." De manu Comilis ottonis de
Bentheym, qui fiiit patruus Domini piae memoriae.
V. mieris, Charlerb. v. Holland, D. I.
LI. 152.

(1) IIdydecoper, op melis stoke, D. I. bl. 577—580. Rxcit, llist. Crit. Con\. T. LP. I.
p.
180 (18, 19), gevolgd door duderduk, D. II. bl. 81. i

(2) Chron. Bgm. apud klïit in I. c. T.I. p. 182, 183. Melis stoke. B. II. bl. 482, 483.
De beka , p, 63. Magn. Chron. Belg. p. 226.

(3) Chron. Egm. ap. kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 183. Melis stoke, Β. III. bl. 1.
In strijd met de getuigenis dezer beide Kronijlisclirijvers, zegt
bilderdijk , D. II. bl. 82, dat
WILLEM, »op liet gerucht van zijns broeders , naar TZoZ/antZ snelt." Waaronder nu de
fraaije gevolgtrekkingen moeten gebragt worden, welke
bilderoijk uit deze valsche stelling afleidt,
behoeft wel niet aangewezen te worden.

(4) Chron. Egm. apud. kluit, T. I. P. I. p. 183 (22), Melis stoke, B. III, bl, 3 (7). Va»,
wijk, op wagehaae , St. II. W, 100.

-ocr page 195-

DES VADERLANDS. 195

hopen dan te vreezen zouden hebben, Filips van Wassenaar, ATclke verklaarde, Ij^O—
» dat men zich niet ontzien moest, Graaf willem met geweld in de voogdij te handha-
ven, die hem van regtswege toekwam,"
jan van Rijsioijk , simon van Haarlem ,^νΐί-
lem van Teilingen, avoüter van Egmond, axbert banjaard , jacob van JVassenaar,
Burggraaf van Leiden, en anderen, noodigden willem heimelijk naar Holland
bewind te aanvaarden, daar zij adelheide , noch den nieuwen Heer, trouw wilden zwe-
ren, en beloofden, hem te zullen ondersteunen. Op een donkeren nacht, in het diepste
geheim, komt hy bij
filips op het slot Wassenaar, tusschen Leiden en den Haag,
en vertrekt voorts, in slecht gewaad, met een afhangenden hoed op het hoofd, en
alleen door twee vertrouwden vergezeld , in een scheepje naar
Vlaardingen. Door de
Zeeuwen, welke hem daar toefden, werd hij op het hartelijkste ontvangen, en onder
de luidste vreugdekreten, dat zij den wettigen Heer, den zoon van Graaf
floris III
teruggekregen hadden, in allerijl naar
Zierikzee overgevoerd, als Graaf gehuldigd,
en hem door jong en oud, met algemeen gejuich, eer, vrede en oen lang leven toe-
gewenscht (1).

Inmiddels hadden wouter van Egmond en albert banjaard de Kennemers aan de
zijde van
willem gebragt, en besloten nu de Gravin-weduwe en het jeugdige paar to
Egmond, waar zij tot viering van het lijkfeest van den dertigsten dag, verwacht wer-
den, op te ligten, en alzoo met éénen slag het pleit to beslissen (2). Het is gansch
niet onwaarschijnlijk, dat de Egmonder monniken, verbitterd op
adelheide , dio zoo
ruimschoots over hunne kas beschikt had, hierin de hand gehad hebben (3). Het plan
echter mislukte. Door
walter van rtjven , een aanhanger des Graven van Loon, van
het dreigend gevaar verwittigd, bevinden
adelheide , lodewijk en ada , die drie dagen
vóór den dortigsten dag te
Haarlem waren aangekomen, zich in de uiterste verlegen-
heid. Het
Sticht alleen kan hun eene veilige schuilplaats aanbieden; en gijsbreght
vait Amstel, een leenman des Utrechtschen Bisschops, gelukt het, bij nacht, de Gra-
vin-weduwe en Graaf
lodewijk , midden door de in oproer gebragte bewoners van Os-
dorp
en Aalsmeer, onverlet en behouden, in eene schuit naar Vtrecht te geleiden.
Ada echter vlugt met meerheim en borne , gevolgd door eenigo ridders en knapen , naar
den burg to
Leiden, die, naar het schijnt, door de partij des Graven van Loon was

(1) Chron. Egm. apud kmit, T. I. P. 1. p. 183-180. Melis stokï, B. III. bl. 3—6. Di
beka, p. 63.

(2) Men had destijds drie dagen, op welke, behalve de gewone zielmissen, de Hjldienst pleg-
ti(j gevierd werd; deze waren de zevende, de dertigste, en de veijaardag van het overlijden.
Bil-
DEitDiJK, D. II. hl. 83, in navolging van Kttix,
Eist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 187 (33).

(3) Brüirirg , Gesch. d. JVederl. D. I. bl. III.

25*

-ocr page 196-

196 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

- ^ ^P^T ^eiuagligd geworden, nadat de Burggraaf, jagob van PFassenaar, zich aan de zijde
van WILLEM geschaard had. Spoedig wordt zij hier door de Kennemers, onder aan-
voering van
wouter van Egmond en albert banjaard , belegerd. Bij hen voegen zich
FiLiPS van Wassenaar met zijne benden; de bewoners der omliggende dorpen vliegen
loe, en weldra is het hevig bestormde slot gedwongen zich, door gebrek aan voorraad,
over te geven. Biet moeite bedingt men behoud van lijf en leden;
ada Avordt ier be-
Ti'aring aan haren bloedverwant,
Λ\η,υίΜ van Teilingen, toevertrouwd; meerheim en
BORNE, in ketenen geklonken, moeten met de overige gevangenen hun lot van Graaf
WILLEM afwachten. Deze, uit
Zeeland teruggekeerd, werd met zijne gemalin te Eg-
mond,
door de juichende menigte, met open armen ontvangen en als Graaf gehuldigd.
Op zijn last werd ada , ter meerdere zekerheid en veiligheid, naar het Friesche eiland
Teivel gevoerd en overeenkomstig haren staat behandeld. Zij toefde hier echter niet
lang. Op het laatst van hetzelfde jaar werd zij, ingevolge eener overeenkomst tusschen
hare moeder en haren echtgenoot met Graaf
willem, naar Engeland overgebragt en
aldaar eenige jaren opgehouden (1).

Het huwelijk van ada moge, met een staalkundig oog gezien, nietig geweest en als
zoodanig door Graaf
willem beschouwd geworden zijn, wiens toestemming, als naaste
Agnaat, vereischt werd; het moge waar zijn, dat, den Keizer in dit huwelijk niet te
kennen , cene daad Avas waardoor
ada van het graafschap afstand deed (2), zeker is
het, dat vele Hollandsche Edelen en dienstmannen, althans in den beginne, in een te-
genovergesteld gevoelen deelden. Immers onder hen op wier raad en goedkeuring het
bewuste huwelijk gesloten was, worden genoemd Graaf οττο van
Benthem, oom van
dirk VII, uit wiens handen lodeavijk van Zooïi zijne bruid ontvangen had, rutger
van Merem , oost van Borne, dirk van Altena, simoïf, jan en ijsbrand ua» ^ear-
Um, willem van Teilingen, volpert en floris van Leede [Leerdam), arnoud en
hendrik van Rijswijk en woüter van Egmond (3). Ofschoon nu vele dezer Edelen,
reeds bij het uitbreken der onlusten, zich voor
willem verklaard hadden , ontbrak het
II evenwel den Graaf van
Loon, noch aan bloedverwanten, noch aan magtige vrienden,

om hem met nadruk te ondersteunen. Geschenken noch beloften sparende; won hij

(1) CA/o». Egmond. apud kluit, Hist. Grit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 184—lül. et not. Melis
stoke, Β. III, 1)1. 7—9. J)e beka , LI, 63.
De Klerk uit de laage Landen, LI. 92, 93.

(2) Bildekdijk, D. II. bl. 85-90. Verj;. klüit, Hist. Crit. Com. T. I. 1'. II. p. 46.5. etc.

(3) Zie den brief van de Gravin-weduwe αοειπειπε , aan Koning jan van Engeland, uit rijmek's
Poeder. Angl, overfjenomen door van mieris, in het Charterl·. v. Holl. D. bl. 1. 152. De eclit-
lieid van dien brief is door
nuïdecoper, op melis stoke , D. I. 1)1. 580, bestreden, doch door
KiBiT verdedigd geworden in zijne
Eist. Crit. Com, Τ. I. Ρ. II. ρ. 465 sqq.

3

-ocr page 197-

DES VADERLANDS. " 197

den Bisschop van Luik, den Herlog van Limburg, den Jlarkgraaf -van Namen en 1190—
Graaf of Voogd van
Vlaanderen, den Graaf van den Berg en den Graaf van der
Are,
broeder des Bisschops \iinÜtrecht, in zijne belangen. Door hunnelusschenkomsl
en die van Graaf OTTO van
Gelre, welke zich echler later onzijdig hield, Averd hij
door den Bisschop van
Utrecht, lot leenman van het Sticht aangenomen, en voor
levenslang met de leengoederen verleid, welke
dirk VU van de Utrechlsche Kerk bo-
zeten had
(1), Daarenboven moest hij den bijstand of de voorspraak van den
Mijtervorst bij den Keizer, aan wien het leen
Holland vervallen λυββ, voor twee
duizend mark zilvers of meer koopen, en zijn broeder als gijzelaar achterlaten (2).
Vele Hollandsche Edelen en ridders, van welke
ijserand en gerakd van Haarlem,
aknold en hendrik vün Rijswijk, jan persijn , en later ook simon van Haarlem,
met name vermeld worden, voegden zich, zoo uit liefde tot do Gravin, als uit haat
op WILLEM, openlijk onder zijne banieren (3).

Ondersteund door zoo vele aanzienlijke bondgenooten, had Graaf lodewijk. een 1204
magtig leger tegen willem bijeengebragt, die thans in eenen hagchelijken toestand ver-
keerde, Immers, op de trouw dos volks, kon deze zich uog niet genoegzaam verlaten, cn
zijne strijdkrachten waren te gering, om eener groote krijgsmagt wederstand te bicden.
Hij besloot derhalve, naar het schijnt, om van zijne zijde, verwerender wijze te oorlo-
gen , stelde het bewind van
Kennemerland in handen van ΛνουτΕκ. van Egmond en
albert banjaabd , en gaf aan zijn broeder ploüis , Domproost van Utrecht, aan zijn
behuwdbroedcr οττο, Proost van
Xanten., aan willem van Teilingen, aan filips van
ïVassenaar
en andere getrouwe leen- en dienstmannen, de plaatsen, welke voor de
Stichtschcn bloot lagen, tegen wier invallen twee verschansingen, eene te
Zwadcnhurg
[Zwammerdam)
aan den Rijn, en ecne te Bäsch {^Boskoop) aan de Gouwe, werden

(1) Heda, p. 188, 190. V. mieris, Charterb. ν. ΠοΙΙ. D. I. bl. 140, 145, Verg. kiüit ,
Ilist. Grit. Com. Τ. I. Γ. V. ρ. 1ϋ2 (40).

(2) Chron. Egm. ap. kluit, Rist. Grit. Com. Τ. I, Ρ, I. ρ. 194 (51). Anonym, de rebus
Vltraj.
c. XIV. ρ. 11. Melis stoke, Ii. III. bl. 10.

(3) Chron. Egm. ap. kldit in 1. c. p. 194, 195. Melis stoke, B. III. bl. 11.

Velc van Hollant maren met hem (tan ioon).

En alle leglien den Grave wiileji.
Waardoor mag biiderdijk zijn gevoelen, over deze Edelen, D. Π. bl. 91, geuit, slaven? Zij
moeten van dm eersten rang geweest zijn, daar zij, uitgezonderd
jan persijK; als getuigen
voorkomen, in het verdrag lussclien den Hertog van
Lotharingen cn Graai 0IEK VH in het jaar
1200 gesloten. Zie
van iiieris, Charterh. v. Roll. D. 1. bl. 138, 139.

-ocr page 198-

198 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

llpO—opgeworpen. Hij zelf begaf zich naar dat gedeelte van Holland, Ayaar liet eerst de
vijandelijke aanval te duchten was (1).

Van Graaf Λνΐίΐ.ΕΜ3 zijde Averd nogtans do krijg geopend. De Kenneraers over de
bewezen hulp aan het grafelyk gezin, op den Heer
van Amstel Tcrbillerd, vielen on-
der aanvoering hunner beide bevelhebbers, in
Amstelland, staken den Amsteldijk
door, zetten het lage land onder Avater , verbrandden de veenen en vernielden het deftige
slot van
gijsbreght met den daarbij gelegen boomgaard. Plunderende en verdelgende
drongen zij nu door
Muiden en Wcesp, die in de asch gelegd werden, de Vecht
lot JBreukelen door, alle plaatsen die, naar het schijnt, onder het regtsgebied van
Amstel behoorden, en keerden, zonder eenig merkelijk verlies, met rijken buit en
gijzelaars voor de bedongen brandschatting, terug (2). Zulk eene daad van vijandelijk
geweld aan eenen leenman van het
Sticht gepleegd, wien alzoo de Hollandsche ge-
schillen eigenlijk vreemd Avaren, konde door den Utrechtschen Bisschop niet ongewro-
ken blijven. Hij rukte weldra mot eene aanzienlijke magt voor de sterkte te
Boskoop,
wier verdediging den Domproost flokis was aanbevolen , en bemagtigde haar met weinig
moeite, door do werkeloosheid der Kennemers en de trouwloosheid der Hollandsche
bezetting, welke tot hem overliep.
Floris zelf werd gevangen genomen en naar het
huis
ter Horst gevoerd. Nu trok do Bisschop roovende en brandende lot Ze/rfm voort;
nooit was het een zijner voorgangers gelukt, gewapenderhand zoo diep in
Holland
door te dringen (3).

Ondertusschen rukte vah loon , doch minder vernielend dan de Kerkvoogd, met
een groot heir voet- en paardenvolk in
Zuid-Holland. Dordrecht werd ingeno-
men , en Graaf
willem , voor de overmagt zwichtende, week naar Zeeland, waar
twee vijandelijke voorraadschepen werden opgebragt.
Ada. van Schotland, Willems
moeder, met zijne gemalin adelheide, en zuster ada , die Markgravin van Branden"
burg
genoemd wordt, onthielden zich te Oudorp , in het Land van Voorn, en velen
van het grafelijk gezin waren hier en daar door
Friesland verstrooid. Geheel Zuid-

(1) Chron, Egmond. apud kltiit, Hist. Crit. Com. Τ. I. IM. ρ. 195. In de aant. 53—56
■worden de misslagen, door
wagemaar , D. II. LI. 314, op liet voetspoor van melis stoke en dk
BEKi, begaan, aangewezen en verholpen.

(2) Chron. Egni. ap. kluit Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 197, 198. Melis stoke, Β. III.
bl. 14—16.
De deka , p. 64.

(3) Maar, » hi mocht lichte doen wil;
Want als een lant in tween hem sceet

So ist te Avinnen ghereet." zegt melis stoke , Β. III. bl. 18 in navolging van liet Chron.
Egm.
ap. kltjit, Bist. Crit. Com. T. I. P. I. p. 198. De beka, p. 64.

-ocr page 199-

DES VADERLANDS. " 199

Holland onderwierp zich, zonder legensland Ie bieden, binnen korten lijd aan lodewuk , 1190—
die nu te
Leiden zijne magt bij dio des Bisscliops voegde, StMoir van Haarlem, wiens
gedrag bij den logt der Kennemers reeds Avantrouwen had verwekt, verklaarde zich
aldaar openlijk voor den Graaf van
Loon, die met het vereenigde leger naar Haarlem
optrok. Van loon werd hier door de onstuimige Kennemers, die te scheep afkwamen, be-
dreigd , doch hij dwong hen , den vrijen aftogt Ie bedingen voor vijf honderd talenten,
marken of ponden zilver, ter schadevergoeding van het in
Amstelland gepleegd ge-
weld. Den Bisschop in
Haarlem latende, trok hij steeds noordwaarts voort, verbrandde
St. Aagtendorp, nu de Beverwijk, met het slot van albert banjaard ; ook dat te
Egmond Averd in asch gelegd, maar het dorp en de abdij bleven gespaard. De Edelen
vlugtten, en hielden zich verscholen (1). Bedwelmd door dezen voorspoed, oordeelde
van loon onvoorzigtig, den verderen bijstand des Bisschops overbodig, en op zijn
nadrukkelijk verzoek, trok de gebelgde Kerkvoogd naar het ι5'ί^ί?/tί terug (2). Een
tijdgenoot beweert, dat do Bisschop door gebrek aan levensmiddelen en uil vrees, dat
hem do terugtogt mögt afgesneden worden ,
^aai-^eï/i, na een kort oponthoud, verliet (3).

Niet slechts in Holland maar ook in Zeeland werd willem door lodewuk bestookt.
OvereenkomsLig een verbond met
filips , Graaf van Namen en thans voogd van Vlaan-
deren
, Avaarbij van loon den Vlamingen vrijstelling van den Geervlielschen tol ver-
leende , en het verdrag van elf honderd acht en zestig bekrachtigde, maakte
filips zich
van
Walcheren meester, terwijl nuGO van Voorne bijna geheel Zeeland heooster
Schelde
, aan lodewijk onderwierp. Graaf avillem ontsnapte te naauwernood in een
visschersschuilje, waar hij, onder netten verscholen, te vergeefs door zijne vervolgers
gezocht Averd. Spoedig echter keerde het lot te zijner gunste.
Hugo van Voorne^
door overmoed en misbruik van magt hatelijk geworden, werd door de Zeeuwen ver-
dreven , en WILLEM, uit zijne schuilplaats gehaald, op nieuw als Heer en Graaf gehul-
digd, Onmiddellijk werd
wouter van Egmond door willem gelast, uit Kennemer-
land
naar Loeiden, met zoo veel magt van schepen en volk als hij konde bijeenbrengen,
op lo trekken, doch volstrektelijk elk gevecht te mijden, lot dat hij zelf, op den be-
paalden dag zoude gekomen zijn.
Egmond Averd getromvelijk door willem van Tel-
lingen
en filips van Wassenaar ondersteund (4).

(1) Chron. Egm. apud klüit , Ilist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 199—201. Melis stoke, Β. ΠΙ,
bl.
18-20. De deka, ρ. 04. Ve Klerk uit de lange Landen, h\. , Qö.

(2) De bera, p. G4. De Klerh uit de laage Landen, bl. 90.

(3) Chron. Egm. ap. kidit, in 1. c. p. 201 (70), cn haar vertolker melis stoke, B.III.bl. 21.
Jlct Goudsch Krqn. bl. 55.

(4) Chron. Egmond. ap. kluit in 1. c. p. 202 , 203. Melis stoke, B. III. bl. 21—20.

-ocr page 200-

200 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Van loon was onderlusschen uit Eennemerland met verlies van eenig krijgs-
volk teruggekeerd (1). ïwee zijner Edelen,
ijsbrand van Haarlem, en diens
moederlijke oom ,
allijn , waren gevangen genomen en naar Oudorp aan de Gravin-
weduwe ADA van
Schotland gezonden, waar zij tot na de vereffening der geschillen,
opgesloten bleven (2). Hij legerde zicb nu in en om
^oorschoten, waar eene grooto
jaarmarkt Λverd gehouden, welke zijn leger allerlei verkAvikkingen en vermakelijkheden
aanbood. Doch dit genot
werd. weldra vergald, door de lijding van den afval der
Zeeuwen en den aanlegt der Kennemers. Deze laatsten verschansten zich nabij
Leiden,
om van loon aan dien kant den doortogt te beletten, wanneer hij door willem en de
Zeeuwen van den anderen kant bestookt of aangevallen werd. Om dit te verijdelen, be-
sluit Graaf
lodewijk zeer verstandig, om', zonder uitstel en vóór dat avillem in Hol-
land
zijn konde, de Kennemers aan te tasten en zich aan dien kant met het zwaard in
de vuist j den gesloten weg weder te openen. Moedig trekt men naar de vijandelijke
bolwerken en dempt de grachten met veldstroo, takkehossen, puin of wat men verder
bij do hand heeft. Hierdoor getergd vallen de toomiBlooze Kennemers, tegen het bevel
van Graaf
wïlleh , zonder tucht of beleid op de geoefende krijgsbenden des Graven
van
Loon aan, doch worden geslagen en op de vlugl gejaagd. Nu stormen de be-
legeraars in de vesting; het vlieden naar de schepen wordt algemeen ; velen, Avelke
deze niet kunnen bereiken, bieden weerstand op eene brug, die onder de menigte be-
zwijkt , en vinden hun graf in Jiet water.
Filips van ff^assenaar , wouter van Egmond,
AiBERT BANJAARB cn anderen ontkomen door de vlugt; vele Edelen echter zijn gedood ,
gewond of gevangen genomen. Onder deze laatsten bevond zich
avillem van Teilin-
gen,
die vruchteloos met eenige ridders en knapen, den vijand eene poos heeft opge-
houden. De Kennem.crs lieten hunne schepen en oorlogstros in de handen des over-
winnaars , die met de gevangenen en den buit zegevierend naar
Voorschoten terug
trok, in den zoeten maar vcrderfelyken waan, dat hij thans voor allen aanval verzekerd
zoude zijn (3). ~ ^

V/anneer alles hopeloos schijnt, vertoont de ware held zich in al zijne grootheid.
Hij wordt standvastiger naar male de gevaren stijgen, en te fier, om voor het lot te

(1) Het Oude Goudsche lironijhje, bi. 55.

(2) C/iroti. Egm. ap. kluit, Hist. Crit. Com. Τ. 1. Ρ. I. ρ. 203 (77). Melis stoke, Β. III.
bl. 27,
41 en aant. van nuYDEcoPER. ^

(3) Chron. Egmond. apud kluit , Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 203—205 (76—82). Melis
8τ0κε,
Β. III. bl. 26—33. De beka, p. 65. De Klerk uit de laago Landen, bl. 97, 98 (1).
De
Oude Holl. Div. Krön. Vijftiende Div. c. 3. bl. 144, zegt dat de bovengenoemde brug,
» tot catwyck euer den ryn lach." /

1190-
1256

■i

-ocr page 201-

DES VADERLANDS. " 201

zwichten, waagt hij het moedig, daarmede in het strijdperk te treden. Willem
Teinsde zijn leed over dit onheil, waarvan hij al het gewigt gevoelde, doch dat hem
niet kon ter nederslaan; het verdubbelde veeleer zijn moed. Terstond voerde hij zijne
Zeeuwsche benden over de
Maas in Holland, waar de vlngtenden zich met hem
hereenigden , en vertoonde zich , als door een tooverslag, met een aanzienlijk heir, zoo-
wel van Hollanders als Zeeuwen, aan de tolbrug bij
Rijswijk. De Hertog van Lim-
burg,
LODEwiJKS bondgenoot, en bij uitstek ervaren in krijgszaken, werd uit het leger
van
f^oorschoten afgezonden, om dat van willem te bespieden. Hij is verbaasd
over de talrijkheid, de voordeelige ligging, de krijgskundige inrigting, en de wape-
ning des vijandelijken heirs, en biedt den vrede aan. »Men heeft mij verdreven,"
zegt wiLtEM, » mijn vaderland is verwoest, mijne vrienden zijn gedood. Thans ben
ik gekomen, om te overwinnen of te sterven." Met dit antwoord keert de Hertog
terug, en verspreidt door zijn verslag en onmiddellijken aftogt, de vrees in het leger
van
lodewijk, wien hij, in het dreigend gevaar, aan zijn lot overlaat. Willem rukt
inmiddels nader, de schrik snelt hem vooruit, en
lodewijk, zijne ridders, zijne ben-^
den, en al wat vlieden kan, nemen in allerijl de vlugt, en laten tenten, wapenen,
krijgstuig en kostbaarheden ten prooi aan hunne vervolgers. Men verdringt elkander,
en derwijze is de moed verlamd, dat zij zelfs geen weerstand bieden aan de Riju-
landsche vrouwen, die hen najagen. Eene menigte stort zich onbesuisd in
de Zijl ea
vindt daar den dood; anderen slaan langs
den Rijn, den weg in naar Utrecht, doch
bedekken dien met hunne lijken , w ant slechts weinigen gelukt het, geheel uitgeschud en in
de uiterste ontsteltenis, die stad te bereiken. Hier was reeds
lodewijk met zijne onlangs
gevangen ridders en edelen gekomen, welke hij den Bisschop, -op rekening van de
beloofde som, in handen gaf. Hij werd derhalve vruchteloos door
willem nagejaagd,
doch een groot aantal zijner strijders viel in de magt des overwinnaars, terwijl de
Zeeuwen met de veroverde vaartuigen, oorlogsbehoeften en wapenen in zegepraal terug
keerden (1). »Dus wan Grave
willabi tlant," zegt melis stoke , en gelijk later van
HENDRIK IV gezongen werd, »zoo wel door regt van oorlog, als door regt van ge-
boorte." Hij werd voor Graaf erkend, en
van loon keerde nimmer in i/'o^iwic? terug (3).

(1) Chron. jE"^»». apud κιιιιτ, Hist, Crit. Com. Τ. I. Ρ. I, ρ, 205—207. Melis stok κ,
Β. III. bl. 33—39.
De beka, p. 65, Chron. de Ilollant in ηλττιιαει Anal. T. V p. 534.
De Klcrk uit de lange Landen, bl. 09. Ilet Goudsch Kronijkje, bl. 50.

(2) De beka, p. 65. Hepa, p. 186. De Klerk uit de laage Landen, bl. 09. Godefridi}«
morfacnos,
ad ann. 1204, aangehaald in de Hist. Crit. Com. T. 1. P. I. p. 206 (86). Kluit
beweert, dat van dit oogcnblik af, willeb ook door den Bisschop van Utrecht, als Graaf van Hol-
land
werd erkend,

Π. deel. 2C

-ocr page 202-

202 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—Keizer filips erkende ook de regten van willem, wanneer hij in een open brief van
hetzelfde jaar verklaart:
η wij moeten aan willem, Graaf van Holland, do leenen,
die zijn vader en broeder van het Rijk gehouden hebben,
vrijwillig opdragen (1)."

De oorlog duurde echler voort. Graaf willem verdreef folbert en floris van Leer^
dam,
die den Bisschop van Utrecht ondersteund hadden, uit de heerlijkheid van
yisperen, welke hij aan zijn gebied hechtte, en vernielde hun slot. Daarentegen ver-
meesterden de Stichtschen met eenige gevlugte Hollanders, onder
gekard van der are,
broeder des Bisschops, de stad Dordri^clit, nu onder Willems bewind teruggekeerd,
legden haar in de asch , en roofden en vernielden eene overgrooto hoeveelheid wijn,
granen en andere goederen (2). Het bloedvergieten en verwoesten eindelijk moede,
werd een verdrag aangegaan tusschen Graaf
willem en den Bisschop van Utrecht, op
dezelfde voorwaarden en genoegzaam in dezelfde bewoordingen als dat, in het begin van
hetzelfde jaar, door den Bisschop , die steeds de opgaande zon aanbad , met den Graaf
van
Loon gesloten (3). Men voegt hierbij, ofschoon er in het verdrag zelf geen woord van
gerept wordt, dat
hendrik du k;raan in zijne bezittingen hersteld werd, en den Bisschop, lot
schadevergoeding, duizend mark zilver door
willem betaald zouden worden (4). Eenigen
daarenboven beweren, dat
avillem den Bisschop, Avegens do aangedane beleedigiug te
Stavoren, met vijf honderd Edelen in wollen kleederen en barrevoets, voor de Domkerk
te
Utrecht, vergiffenis moest smeeken (5). Te vergeefs trachtte de Graaf van-ÉTo^ianf/
de vrijheid zijner gevangen ridders van den Bisschop te verwerven; zij moesten zich zelve
daarna voor groote sommen van den steeds geldbehoevenden Kerkvoogd , vrijkoopen.
Flo-
Ris de Domproost echter, werd uitgewisseld tegen de Edelen, die willem in handen geval-

li

(1) Zie liet Diploma bij vam mieris, Charterb, ν, ΠοΙΙ. D. I. bi. 145, 146. Kluit, Ilist. Crii.
Com.
Τ. I. Ρ. I, ρ. 481. Vergelijk bildekdijk, D. Π. 1)1. 98, 99.

(2) Chron. Egm. ap. klüit in 1. c. p. 207 (87, 88), Melis stoke, B. III. bl. 39. \ De beki ,
p, 65. Heda, p. 180. Oe Klerk int de laage Landen, bl. 99, 100. : /

(3) JIeda, p. 188. V. mieris, Charlerh. v. Hall D. I. bl. 140—142. Kluit, Rist. ^Crit. Com.
Τ. Π. Γ. I. ρ. 273. De eclilheid van dit Charter lieeft kluit, Uist. Grit. Com. Τ. I. P.I. ρ.208
(89) tegen duydecoper, op melis stoke, li. III. bi. 39, 40, vcrdedi^-d. Verg. hiervoor bl. 197.

(4) Chron. Egm. apud kluit, Hist. Grit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 208. Melis stoke. Β. ΠΙ.
bl.
39, 40. De deka, ρ. 65. Heda, ρ. 180. De Khrk uit de laage Landen ^ bl. 100.

(5) De deka, p. 65. Heda, p. 186. De oiide Holl. Div. Krön. Zeventiende Div. c. 3.bl. 156.
De oudste Ilollandsclie Jaarboekschrijvers , de
Ghron. Egm. Melis stoke , wilhelmus procubatob ,
de Klerk uit de laage Landen, liet oude Gondsche Kran, melden hiervan niets. Het is ook
geheel ongelooflijk, dat
wiliem zich zulk eene vernedering, en wel, naar het schijnt^ buiten
noodzake, zou getroost hebben. Zie
bücoeliüs, op de beka, p, 67 (r).

-ocr page 203-

DES VADERLANDS. äoä

len , eil icOudorp opgesloten waren ; de andere gevangenen werden eerst later geslaakt, 1190-^
IJsbrand en allyn van Haarlem, arnoud en uendrik van Rijswijk, werden door
WILLEM in genade aangenomen en in hunne bezittingen hersteld. De inkomsten en
goederen
[hona feudalia?) dier Edelen daarentegen, welke den Graaf van Loon gene-
gen bleven, Averden door
Willem aan zijne getrouwen en aanhangers weggeschonken.
In hot bijzonder Averd do Proost
floris rijk bedeeld, welke zich deze onderscheiding
waardig maakte. In hel midden des winters deed hij strooptogten door
Zeeland, ver-
brandde het slot te
Scharpenisse op Poortvliet, toen een eilandje, doch naderhand
aan
Thohn gedijkt, dat aan iiügo van Foorne behoorde, die met zijne maagschap
uit hel land verdreven werd (1).

De Graaf van Loon was , hoewel door den baatzuchtigen Bisschop, echler niet door
al zijne bondgenoolen verlaten, en bezat hierdoor nog magt genoeg, om zijne eischen
op
Holland en Zeeland met nadruk te ondersteunen. Het merkwaardig jaar van twaalf
honderd vier was naauwelijks teneinde gesneld, tocnpiLiPS, Graaf van A'^amere en Voogd 1205
van
Vlaanderen , ten behoeve van lodewijic een groot heir bijeenbragt en in Schou-
wen
viel. De toegang tot dit eiland was te gemakkelijker, daar vab loow den Vla-
mingen voor
Zeeland heioester Schelde, manschap gedaan had , en zij alzoo daar meester
waren
(2). Graaf wxllem bevond zich in een nclcligen toestand, doch het vertrouwen
der Schouwenaars bezielde hem met nieuwen moed. Het was edeler op het veld van
eer tc sneven, dan als balling buiten het vaderland rond te zwerven (3). Door (usschenkomst
vah de Vlaamsche Gravin-weduwe
Mathilde, en den Proost van ^rj/^^e, Kanselier van
'Vlaanderen, werd echter de zaak verefl'end, en atillem als vredesprijs, do betaling van
tien duizend vijf honderd mark zilvers opgelegd (4). Voorzeker eene aanzienlijke som;
maar ^
villem had geen duimbreed gronds verloren , hij had zijne grenzen , waar zij het
meest voor eenen aanval openlagen, gedekt, en aan
van loon den raagtigsten bondgenoot,
en daardoor de hoop ontroofd, van ooit zijn doel te bereiken (5). Geweldig was dan ook

(1) Chron. Egm. apud kluit, Bist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 209 (93—96), Melis stokk,
Β. III. LI. 40, 42.

(2)Klüit, Ilist. Crit. Com. T, I. P. I. p. 211 (97), \vien ηαοεηουκ. hier weder volgt,
D. II. bl. 99.

(3) Chron. Egm. ap. KLtiT in 1. c. p. 211.

(4) Chron. Egm. apud kldit, Uist. Crit. Com. T. I. P. I. p. 210—212, Melisstoke, Β,ΙΙΙ,
bl. 42—44. Meyeri ^nnal. Flandr. Lib. VII. p. 62. Bat wagenaab, D, II. LI. 324, zieh ver-
gist, is reeds door
kluit in 1. c. p. 213 (1), uit dezen door van wijn, Bijv. en Aanm. op
•wigesaau, St. II. bl. 103, cn door bildekdijk, D. II. LI. 100, opgemerkt.

(5) KmiT, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 211 (98). Bildehduk, D, II. bl. 100.

26*

-ocr page 204-

204 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1100—de indruk, dien de tijding -van dat verdrag op lodewijk en abelheide maakte. Zy
bevonden zich te
Utrecht, vol vertrouwen van weldra, door vreemden bystand, geheel
Holland te veroveren, toen het berigt van dezen onverwachlen vrede, hen, voor het
oogenblik, ten eenenmale ontmoedigde, en zij , teleurgesteld en hopeloos, naar het
land van
Loon terugk-eerden (1).

Graaf willem bleef echter niet gerust en ongestoord in het bezit van Holland. Van
loon
wendde zich tol Hertog iiendbik I van Lotharingen of Brahand, die hem,
onder zekere voorwaarden , van zijnen kant beloofde: » te goeder trouw te zullen be-
werken , dat
willem en van loon met elkander vereenigd Λverden, en bij weigering,
aan beiden dag te zullen beteekenen, en dan, naar mannen uitspraak, aan
van loon
voldoening verschaffen (2)." Het blijkt niet, dat dit van eenig gevolg geweestis, of dat
WILLEM zich hieraan onderworpen heeft. Door gebrek aan bescheiden is het moeijelijk te
bepalen, en kan slechts bij gissing opgemaakt worden, Avat hem kan aangespoord heb-
ben lot do nadeelige overeenkomst met
van loon, door middel van den Graaf van Na-
VAOB men,
later aangegaan (3). Het komt ons het waarschijnlijkst voor, dat filips van ^awe«
weder de Avapens, ter gunste des Graven van
Loon opgevat of hem ondersteund heeft;
en dat eene vijandelijke magt in
Schouwen gevallen is. Immers vindt men opgetee-
kend, dat
villain, broeder des Graven van Loon, in Sprokkelmaand van het genoemde
jaar, voor
Goes sneuvelde (4); terwijl ook tevens van eene voorgencmene belegering van
Zierikzee door de Vlamingen wordt gewag gemaakt (5). Willem , vermoedelijk niet
bestand legen do overmagt zijner vijanden en tot het uiterste gebragt, zal in een ver-
drag genoegen genomen hebben, waarby het land en gebied lusschenhem en
van loon,

(1) Chron, Egm. ap. kluit ; Rist. Grit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 213. Melis stoke , Β. UI.
1)1, 44, 45. Hiermede eindigt de oude Krön, van Egniond, wier schrijver men gemeend heeft,
dat
pieter meernoct licclte. Hdydecoper, op melis stoke, D. Π. 1)1.46. Vergelijk de

van klüit, p. XXIII. Hij was de leidsman van melis stoke , wiens berigten nu zeer kort en
schraal worden, tot hij aan zijn eigen leeftijd genaderd is.

(2) Zie de overeenkomst of compositio bij κιητ, Jlist. Crit. Com. Τ. I, Ρ. II. ρ. 292—299. Vau
wijh,
op wacehaar, St. II. bl. 106(1) vermoedt, dat lodewuk van Zoon, vroeger met eene dochter
des Hertogs van/irßi
&amci gehuwd geweest was. Verg, kluit, Hist.Crit. Com. T.II. P. I. p. 293(2),

(3) Zie wagenaar, D. II. bl. 324. Van wijn, op wagen aar , St, II. hl. 104. Bruihihg, Gesch.
d. Nederl.
D. I. bl. 115. Uilderdijk, D. II, bl. 102—105, wiens oordeel, hoezeer uit de hoogte
voorgedragen, ons het minst aannemelijk voorkomt.

(4) Mahteli Eist, Loss. p. 140, apud kluit , Hist. Crit, Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 211 (97).

(5) Meyeri ΑηηαΙ. Fiandr: Lib, VH. ρ. 62. Hij brengt dit blijkbaar verkeerdelijk, tot het
jaar 1203 terug.

-ocr page 205-

DES VADEBLÄNDS. 205

door FiLips yimNamen verdeeld werd, op eene wijze, die genoegzaam Ie kennen geeft, J190—
in welke allerliagchelijksle omstandigheden hij zich moet bevonden hebben , daar men
het waagde de Tolgendo voorwaarden van hem Ie bedingen.
Lodewijk , in dit ver-
drag Graaf van
Loon en y^n Holland genoemd, werd geheel ^o/iawtZ toegewezen , met
uitzondering van het huwelijksgoed van
Willems moeder, hetwelk na haar overlijden,
op den zoon vervallen moest.
Scharpenisse ^ Duiveland, Stavenisse gjx Drischire
(thans Dreischor), io dien tijd afzonderlijke eilanden, werden hem insgelijks toe-
gekend. Hij moest die echter, even als den burg en stad van
Leiden met de overige
goederen des burggraafschaps, als leenroerig van
Vlaanderen ontvangen. Aan avil-
LEM, die eenvoudig Heer genoemd wordt, verbleef, naar het schijnt, geheel het ove-
rige
Zeeland van de Maas tot de Schelde {tota alia terra ex parle Moise adversus
riandriam). Tevens zou hij jaarlijks vierhonderd ponden uit de Geervlietschc tollen
trekken. Hij moest daarentegen zijn leen
(Oostergoo en Westergod) "den Bisschop van
Utrecht weder opdragen, de ingezetenen van Holland van den eed, hem gedaan, ont-
slaan , hen lot huldiging van
lodewuk dringend aansporen en trachten, hetzij in persoon ,
hetzij door gezanten, zijne nicht uit
Engeland weder te krijgen, om haar aan haren
gemaal terug te geven. Tot nakoming van dit alles, moest hij zijne zuster, zijne doch-
ter, en tien mannen van het eiland
Schouwen^ ten gijzelaars geven. Ten overstaan van
vele Edelen werd dit verdrag te
Brugge, den veertienden van Wijnmaand twaalf hon-
derd zes geteekend, en door
willbm met zijn zegel, zoo wol als door dal van filips
en vAw loon bekrachtigd (1).

De bepalingen in deze overeenkomst vervat, werden echter niet in werking gebragt (2).
Men beklaagde zich deswege bij Paus iNNOCEifTius III, welke eene bulle uitvaardigde:
» over den roof der edele vrouwe, gemalin van den Graaf van
Loon, landen en an-
dere zakenen den Aartsbisschop van
Trier magtigde » den zoen of schikking door
tusschenkomst van zekeren
pilips , Graaf van Namen, goedwillig aangegaan ," te ach-
tervolgen. De uitspraak des Kerkvoogds was tegen
wïllem , die zich daaraan niet wilde
onderwerpen , en in den ban gedaan werd. Paus
honorius III, opvolger van hïnogentius III,
die een weinig later het pleit moest beslissen, ontsloeg
Willem van den ban, doch er-
kende openhartig »dat hem in zulk eene groote strijdigheid der beweerde regten, niet

(1) Matthabcs, Analect. T. III, ρ. 126—130. V. bieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 147—
151. JLlcit, Hist. Crit. Com. T. II. P. I. p. 299—315, welke tevens (ρ. 315—320) de echt-
heid van dit Charter verdedigt tegen
ddtdecoper, op meli8 stoke, D. II. bl. 151—154. Verg.
ook
KiiJiT in 1. c. T. I. P. II. p. 473—476.

(2) Verg. BiLDERDiJK; D. II, bl. 103, 104.

-ocr page 206-

206 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—bleek wat waarheid was,'' Hij stelde de zaak in handen van den abt en der geeslelij-
^^^^ ken van
st. laurens in Oosthi^oek nabij Utrecht (1).

1207 De Gravin-weduwe adelheide had inmiddels Koning jan van Engeland eenen brief
gezonden, om hem lo overtuigen, dat het huwelijk harer dochter met den Graaf van
Loon wettig ea onder toestemming der Hollandsche Edelen geschied was, hetgeen zij zelfs
door getuigschriften van οττο ydiXïBenthem, en den Bisschop van i/irec/ii staafde; terwijl
zij hem tevens smeekte, geen geloof te hechten aan de inblazingen des lasters en der
afgunst (2). Men heeft hieruit vermoed , dat van de zijde van Graaf
willem, de Koning
in den waan is gebragt geworden, dat het bewuste huwelijk onwettig was, en dat om
het land in rust te bewaren en aan den wettigen Graaf te brengen , geen beter middel
bestond, dan
aba in Engeland te houden (3). Van loon zelf begaf zich derwaarts,
cn om den Koning voor zich te winnen, erkende hij zich als dienstman van de-
zen Vorst, welke thans in eenen oorlog met
Frankrijk en in binnenlandsche onlusten
gewikkeld was; tevens belovende, 's Konings neef, Keizer οττο IV, welke het rijk
aan
filips betwistte, overal ten dienst te staan (4). Hij ontving nu zijne gemalin ada ,
welke meer dan vier jaren gevangen was geweest, terug; doch moest zijn broeder
ARNULF, tot waarborg dezer verbindtenis, achterlaten , die aldaar tol het jaar twaalf
honderd zestien gebleven is (5).

Het bezit van ada hielp echter van loon niet aan dat van haars vaders graafschap,
Avelk hem wel toegewezen, maar door
willem niet was afgestaan. Vruchteloos wendde
hij zich lot Hertog HENDRIK van ^raiaMcZ, wien hij te zamen met zijne gemalin , al de on-
leenbare cn vrije goederen, welke
ada in Holland behoorden, behalve den burg ende
slotvoogdij van
Leiden, welke aan Vlaanderen moesten gaan, met al de andere leenen ,
welke hij bezat, opdroeg, cn die weder in leen terug ontving (6). Terwijl de Hertog

(1) Diplom. π0η0β1ι III apud matthaecMj Analect. T. III. ρ. 130. Van mieris, Charterh. v.
Holl.
D. I. bi, 168. Klüit, Ilist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 47ß, 4üü—493. B^^derdijk,
D. II. 1)1. 105, 108. '

(2) Litterae adeldeidis Commitessao de Ilollandta m Aa Litter. Tesim. apud vak mieeis ,
Charterh. v. Holl. D. I. bl. 152. Kloit, Hist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. I. ρ. 330—335.

(3) Wagekaär, D. π. bl. 330.

(4) Zie deze overcenkorost bij v. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 152. KLDiT,//isi. Crit.
Com.
Τ. IL Ρ. I. ρ. 335. '

(5) Kluit, Rist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 469 , 477. Τ. II. Ρ. I. ρ. 338 (4). Verg. van
wijh
, op wagenaan , St. II. bl, 106.

(G) Zie den verdrajjsbrief bij ν, mieris, Charterb. ν. Holl, D. I. bl. 145. Klüit, Hist. Crii.
Com.
T. II. P. I. p. 321.

-ocr page 207-

DES VADERLANDS. " 207

van Braband naar de uitspraak van het hangende reglsgcding wachtte, om van loow 1190—
te ondersteunen, schaarde zich
willem , na den dood van Keizer filips , aan de zijde
van
otto IV tegen frederik II, wien van loon nu schijnt aangekleefd te hebben. 1208
Willem won hierdoor do genegenheid des Konings van Engeland; en Keizer οττο IV,
die nog onlangs vernielend in
Willems gebied gevallen was, verleide hem, ofschoon nog
onder den Pauselijken banvloek, met al de leenen, welke z^ne voorzalen ,
floris en 13 van
DIRK, Graven van van het Rijk gehouden hadden (1). Kort daarop, t^en

negen en twintigsten van Lentemaand, sloot \villem een verbond met Koning jan, wien 1213
hij daarin beloofde »tegen eenen gedreigden inval uit FrawÄryÄ, vijfentwintig ridders
[milites) kosteloos te zenden, doch die, in Engeland, op 'sKonings kosten zouden
dienen
(2)." Hij veroorloofde tevens den Vorst, in Holland en Zeeland, vijfhonderd of
duizend, zoo niet meer mannen te werven, voor ΛνίοΓ trouw hij instond. Daarentegen
zou hij eene leengift van vierhonderd mark 'sjaars van den Koning ontvangen (3).

Uit hoofde van dit verbond , zoo wel als om do belangen des handels , en dewijl men niet
gaarne
Engeland door Ïrankrijh overheerd zag , verecnigden zich willem en ferrasd
of ferdinand, Graaf van Vlaanderen, tegen filips augustüs van Frankrijk, welke
een magtig leger toerustte, om Koning
jan, door Paus'iNNOCENTiüs III in den ban gedaan
en van zijn rijk vervallen verklaard, uit
Engeland to verdrijven. De Graaf van/^^αα«-
deren, die een geheim verdrag met den Engclschen Vorst had gesloten, was de eenig-
ste der groote leenmannen van
Frankrijk, Avelke zich tegen deze onderneming ver-
klaarde, en weigerde zijne krijgsmagt bij die zijns leenheers te voegen
(4). Filips
AUGUSTUS, om zulk een gevaarlijken vijand niet achter zich te laten, wendde het eerst
zijne Avapenen tegen den weerspannigen Graaf.
Cassel, Tperen, Brugge, Gent,
Rijssel
en Douai werden door hem ingenomen, en de Graaf van Vlaanderen vlugtte
naar het eiland
Walcheren, Avaarop hij naar Parijs terugkeerde, om zijne eigene sta-
ten te verdedigen, die op verschillende punten, door eene ontzagwekkende menigte
vijanden bedreigd werden (5). Naauwelijks was hij vertrokken, of
feurand, gesterkt

(1) Zie het Diploma, te Nijmegen {jc[ieven, bij v. mieris, Charterb. ν. Holl. Ρ. L bi. 156.
Kluit, Ilist. Crit. Com. Τ. Π. Ρ. L ρ. 344. Verg. kluit, Τ, I. Ρ. Π. ρ. 482, 483.

(2) Onder een miles verslond uien toen een ridder of Edele, geharnast en te paard, nevens zijn
gevolg, bestaande gewoonlijk uit tien ruiters behalve de voetkneehten. De hier beloofde vijf en
twintig
milites zullen, waarschijnlijk, twee honderd vijftig ruiters, benevens een aanzienlijkgelal
voetvolk, uitgemaakt hebben.
Wagesaar, D. II. hl. 334 (3).

(3) V. mieris, Charter!), ν. Holl. D. I. bl. 157. Ridit, Htst. Crit, Com. Τ, I. Ρ. Π. ρ. 483.
Τ. II. Ρ. I. ρ. 349.

(4) ιιομε, Bist, of Engl. Ch. XI. ρ. 112. London 1838.

(5) Meyerus, Annalium Flandr. Lib. VIII. p, 60.

-ocr page 208-

208 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—door de hulp van Keizer οττο IV, Terscheen met Graaf wildem van Holland weder
in
Vlaanderen, aan hel hoofd van een talrijk heir. Yperen^ Doornik en Rijssel,
waar allard van Borselen, een Zeeuwsch Edelman, bij een uitval der belegerden werd
gevangen genomen, geraakten spoedig in handen des Graafs. Op dit berigt rukte
filips
augustus
in Vlaanderen QU hernam Rijssel, waar fehrasd zich versterkt had. Deze,
begunstigd door den dikken rook, die van alle kanten der brandende stad opsteeg,
onlvlugtte, en viel in
Brahand. Hertog Hendrik van Braband, Avelke otto's zyde
verlaten en zich bij
Frankrijk gevoegd had, werd door de Graven van Vlaanderen
en Holland binnen Brussel belegerd, en tot een verdrag genoodzaakt, waarby hg be-
loofde , zich met hen tegen den Franschen Koning te vereenigen. Tot waarborg,
moest hij zijne beide zonen afslaan, Avelke naar het kasteel van Geni gevoerd werden (1).
Men wil, dat om dezen lijd, Graaf
Willem het verdrag van elf honderd acht en zestig,
lusschen
filips van Vlaanderen en floris III gesloten, bevestigd heeft (2). Uit een
giftbrief van
willem , en een van ferrand blijkt, dat het gebied over Walcheren
lusschen de beide Graven verdeeld was (3).

De Graaf van Loon bleef onderlusschen niet werkeloos. Onversaagd en allerdapperst
streed hij voor zijnen leenheer, den Bisschop van ZmVe, in
eenen moorddadigcn veldslag ,
tegen den Hertog van
Brahand, wiens leenman hij tevens Λνββ, doch welke, om Keizer
OTTO cene dienst te bewijzen en zyn eigen wrevel te koelen, het land van
Luik te
vuur en Ie zwaard vernielde. De Bisschop zegepraalde, verwoestte een deel van
Bra-
hand,
en de Hertog zag zich gedwongen, op de knieën, hem vergilfenis te smeeken (4).

Willem daarentegen, onder wiens bevelen een gedeelte der Engelsche vloot gesteld
was, noodzaakte de Franschen nog vóór hel einde van hetzelfde jaar,
Vlaanderen te
ontruimen, en
Douai slechts bleef in hunne handen (5). Deze gelukkige omstandig-
heid verlevendigde den moed der bondgenoolen tegen den Koning van
Frankrijk, Bij
hen voegde zich do Hertog van
Limburg, en reeds verdeelden zy ouderling de land-
schappen , welke zij niet twijfelden te zullen veroveren. De Graaf van
Vlaanderen,
bedwelmd door deze hersenschimmen, zond Keizer οττο IV, welke met do meeste Vor-
sten des Rijks te
Aken gekomen >vas, een gezantschap, om hem de verzekering zijner
verknoclitheid te hernieuwen, en ontving wederkeerig 's Keizers belofte van bescher-

(1) Meïerüs, Annal. Flandr. Lib. VIII. p. 67,

(2) WiGEKiAR, D. II. bi. 336. |

(3) V. mieris, Charterb. t. Holl D. I. bi. 159, 160. Kluit, Hist. Crit. Com, T. I. P. II.
p. 274.

(4) Dewez, Hist. Gén. de la Belg, T. II. p. 412—416.
(.5) Wagekaar, D. II. bl, 336.

-ocr page 209-

DES VADERLANDS. " 209

raing. Het naderen Tan het talrijk leger yan οττο, bragt den Bisschop van Luik
beweging. Zonder tijd te spillen, plaatste hij zich, vergezeld door den Graaf van
Loon, aan het hoofd zijner onderdanen, en liet de brug over de Maas, nabij
Maastricht, afbreken. Door tusschenkomst van den Graaf van J^laaiideren,
veroorloofde hy eindelijk den Keizer den overtogt, die nu te Maastricht zijn
heir met de benden der Graven van
Luxemburg, Holland en karnen versterkte, en
hierdoor eene magt van meer dan honderd vijftig duizend man byeenbragt (1). Had
Graaf
wiilem zich onlangs naar Keulen op eene rijksvergadering begeven, om do zaak
van OTTO to bevorderen, thans trachtte hij den Hertog van
Brahand, die slechts
schoorvoetende tot het verbond was toegetreden, sterker aan dien Vorst te verbinden.
Immers schijnt het zijn werk geweest te zijn, dat thans 'sHertogs dochter,
makia van 1214
Brahand, te Maastricht met οττο in den echt verbonden werd. Opmerkelijk is het,
dat de ondertrouw niet door eenen Geestelyke, naar het gebruik dier tyden, maar
door den Graaf van
Holland verrigt werd; en dat deze laatste, weinig jaren daarna,
de hand van dezelfde Vorstin, toen reeds ten tweeden male weduwe, voor zich ver-
wierf (2). Nahet vieren der huwelijksfeesten trok de Keizer naar/^öYeiiCiemïe^, waar
hij door Graaf
ferrand op het prachtigste ontvangen werd.

Ondertusschen was filips augustus met een leger van slechts zestig duizend man in
Vlaanderen gedrongen, en Doornik had voor hem de poorten geopend. Om het verder
voortrukken der Franschen te beletten, besloten de bondgenoolen te
Falenciennes, al
hunne strijdkrachten te
Mortgagne, drie mijlen van Doornik, te vereenigen. Filips
AUGUSTUS, vreezende dat men hem op deze plaats, waar de vijand al zgne magt kondc
ontplooijen, den slag mögt aanbieden, versterkte
Doornik en begaf zich naar Bijssel.
Vandaar trok hij naar Bouvinesy een dorp bij Cisoing aan de Marqué, en Het zijne
benden over de brug bij
Bouvines, dit rivierlje overtrekken. De voorhoede had ree'ds
den anderen oever bereikt, toen de bondgenooten onverwachts aanstormden en de ach-
terhoede bereikten. Onmiddellijk liet de Koning de voorhoede de brug weder overtrek-
ken en stelde zgn heir in slagorde, zoodat hij de zon en den wind in den rug had.
Hij zelf plaatste zich in het midden des legers. Οττο had zyne magt in drie hoofdaf-
deelingen gesplitst; hij zelf besloeg het middelpunt (centrum) , de Graven van
Flaande^
ren
en van Boiilogne hadden het bevel over de beide vleugels, en eene bende keurlingen
werd bestemd, om slechts den Koning te zoeken. Hevig en moorddadig was de strijd. 27 van
Filips augustus reeds in den hals gewond en van zyn paard gevallen, is op het punt

1214

(1) Dewez, Ilist. Gén. de la Belg. T. II. p. 4J7.

(2) Van wijk, op wagehaar, St. II, bl. 100. Naleez. op de Vadert. Eist. bl. 132, Vorg.
heerman, Gesch. ν. Graaf wiubm, Roomsch-Soning, D. I. B. I. bl. 110, 117. 'sHage 1783.

II. DEEL. 27

-ocr page 210-

210 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—van gevangen Ie worden, toen de Graaf van Auxerre aansnelt en hem weder te paard
helpt. Do Franschen , verbillerd over de Avoede der vyanden tegen hunnen Koning, her-
eenigen zich, en bedoelen nu, op hunne beurt, den Keizer alleen. Een Fransch ridder
vat den toom vaii
otto's paard, een ander grijpt den Vorst zeiven aan , een derde kwelst
hem in den buik, en niet dan met de grootste moeite ontsnapt hij , door de vaardige
hulp zijner Duitschers en de snelheid zyns paards, aan hunne handen. Zijne vliigt be-
sliste hel lot van den slag. Te vergeefs streden nog met onbezweken moed de Graaf
van
Boidogne nevens den Hertog van Braband aan den regier-, en de Graaf van/^/ααη-
dercn aan den linker vleugel, na de nederlaag hunner medgezellen in het midden,
tegen het overwinnend heir; zij moesten eindelijk zwichten en dertig duizend hunner
dapperen bloedden op het slagveld. De Herlog van
Brahand, welke zeven honderd
ridders had verloren, ontkwam door de vlugt; doch do Graven van
Vlaanderen, van
Boulogne, van Salisbury, en, naar rnen wil, ook Graaf ayillem , λverden met
zulk een groot aantal ridders gevangen gemaakt, dat de kerkers op vele plaatsen in
Frankrijk geheel bezet werden (1). Onder belofte van nimmer weder de wapenen
tegen den Koning van
Frankrijk op te vallen, werden de meesten dezer gevangenen,
en ook Graaf
wii.lem, voor een aanzienlijk losgeld geslaakt (2).

De nederlaag van Bouvines maakte een einde aan het bewind van οττο. De tegen-

keizer frederik , zoon van Hendrik VI, trok onmiddellijk na otto's teruglegt, den

Rijn en de Maas over, en werd door onderscheidene Nederlandsche Vorslen , waaronder de

Herlog van Braband, erkend en gehuldigd. Ook willesi van Zfo^/a««/verhel do zijde van

otto, en wist een huwelijk van zijn zoon floris , ofschoon slechts vier jaren oud, met

MAGiiTELo , de doclitef des Herlogs , te sluiten. In de overeenkomst werd met onderling

5 van goedvinden bepaald, dat de leenmannen van Holland cn Zeeland zouden zweren: »alle

^'^ίί'· landen, welke Graaf willem bezat, voor floris, ziine bruid of beider erfgenamen
maand ' '' °

1214 te bewaren," terwijl voorts bedongen en door wederzijdsche leenmannen bezworen werd ,

dat »de Hertog en Graaf elkander, tegen allen en een iegelijk, naar vermogen

zouden beschermen en bijstand bieden (3)." Dit verbond moest de hoop des Graven

van Loon op het bezit van Rolland vernietigen. Hij rustte echter niet en tr^ichtte zich

elke omstandigheid ten nutte te maken. De mislukte logt van lodeavijk , zoon van

(1) Meyerds, Annal. Flandr. Lib. YIII. p. G8. Desis saüvage, la Cronique de Flandres,
Ch. XV. p. 34. De\ve2, Jlisl. Gén. de la Belg. T. II. p. 418—423. De Auctor Aquicinctus,
een tijdjfcnoot, isdeecnigste oude Sclirijver, Avclkc Graaf\yillem onder de gcvanjjcnen telt. PisTORiüs;
Rer. Germ. Script. T. I. p. 1014. Verg, vam wuit; op wagenaar, St. II. bl. 107.

(2) Wagekaar, D. II. bi. 337.

(3) V. iiienis, Charterb. ν. Holl D. I. bl. 1G2, Kiüit, nist. Crit. Com. Τ. II. P.I. ρ. 360.
Cf. Τ. I. l\ II. ρ. 486, 487.

-ocr page 211-

DES VADERLANDS. äoä

FiLiPs AUGUSTUS, naar Engeland, strekte om zijne uitzigten te Ycrlerendigen. Deze HöO—
jonge, dappere prins was op uitnoodiging der Engelsche baronnen, welke hem bij
hunnen opstand tegen Koning
jan, do kroon des lands hadden aangeboden, naar
Engeland overgestoken , waar, onder meer andere Grooten , Graaf willem; hem met
zes en dertig ridders en hun gevolg vergezelde (1). Do banbliksems van den Paus op
lodewijk en willem geslingerd, zoowel als het wantrouwen der Engelschen tegen de 121G
Franschen, redden Koning
jan ; en I;ODe\yijk was genoodzaakt met den Graaf en zijne
overige toglgenooten, naar het vaste land terug te keeren (2). Over de trouwbreuk van
WILLES! verbilterd, dorstte de Engelsche Vorst naar wraak. Op zijn aanzoek verklaarde
van loon, die even als willem , nu deze dan gene partij aankleefde, zich bereid, om
OTTO'S zijde weder toe te vallen, waarop do Koning in eenen brief den Keizer aanspoorde ,
van loon iii het bezit des graafschaps van Holland en der andere goederen, welke hem
nog onthouden werden, te herstellen (3). Dit bleef zonder gevolg, daar οττο magten
invloed verloren had , en Koning
jan kort daarna overleed. Ondertusschen had van loon
zich lot Paus honokius III gewend, welke, ingevolge het verslag (advies) van den abt
van
Oostlroek, bij eene bulle do vroegere uitspraak van filips van Namen bevestigde
en de uitvoering daarvan den Aartsbisschop van
Trier aanbeval (4). 1217

Willem, en geheel Holland mGlh^m , uitgezonderd de abdijen van jE'^g^ïiionc? en Äi/ntf-
hurg, lagen nog onder den Pauselijken ban (5). En ofschoon de wakkere Graaf niet
gewoon was zich om de geestelijken veel te Lekommoren, wanneer dit met zijne belangen
streed, zoo dat hij zelfs vroeger te
Falenciennes Keizer οττο het regt had toegekend,
hun do tienden te ontnemen, om daarmede het leger te betalen (6) , oordeelde hy het
echter thans raadzaam, hen te ontzien en het kruis aan te nemen. Immers onttrok hij
zich hierdoor niet alleen aan den kerkban, maar stelde zijn land onder do heilige be-
scherming der kerk zoo lang hij op dien togt afwezig zoude zijn (7).
Van loon had

(1) Meyercs, Annal. Flandr. Lil·. VIII. p. 69. "

(2) Epist. noKoRii III apud butthaeum, jdnalect, T. III. ρ. 132. ΙΙπΆτ., Jlist.of EngLCh.W.
ρ. 117. Kluit , Ilist, Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 488. Τ. II. Ρ. I. ρ. 375.

(3) V. mieris, Charterh. ν. ΠοΙΙ. D. I. bl. 169. KmiT , Jlist. Crit. Com. Τ, I. Ρ. ,11. ρ. 489,
4Ü0. Τ. II. Ρ. I. ρ. 370.

(4) Kluit, Hist, Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 490—493. Τ. II. Ρ. I. ρ. 375. Verg. hier-
voor, bi. 204.

(5) Epist. noBORii ΠΙ ap. matthaeum ct klüit in 1, c. Cf. Kloit , llitt. Crit. Com. Τ. Ι. Ρ. Π.
ρ. 488.

(6) V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 161.

(7) Buderdijk, D. II. bl. 110.

26*

-ocr page 212-

212 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—insgelijks, om den Paus τοογ zijne belangen lewinnen, zich reeds voor kruisvaarder ver-
klaard (1). Men twijfelt echter, of hij dien logt wel zou ondernomen hebben; zeker is
het, dat hij dien niet uitgevoerd heeft. Hij overleed den negen en Iwinligsten van Hooi-
maand des jaars twaalf honderd achttien, in den bloei des levens, naar men wil, door
vergif, hem en zijnen broeder
henbrik, gewezen Domproost λάά Maastricht, ^onv
eene onbekende hand toegediend (2). Uileenloopend is het karakter van dezen Vorst
beoordeeld geworden. Terwijl hij als weinig beteekenend in onze geschiedboeken wordt
voorgesteld, verheilen de Luiksche Schrijvers daarentegen zijne deugden en begaafdheden ,
en verhalen, dat zijn dood door geheel
Luiker land, als eene algemeene ramp beweend
werd (3). De roem van moed, dapperheid en krijgsbeleid kan hem voorzeker niet betwist
worden, en deze deugden werden ook zoo algemeen in hem erkend, dat in den slag bij
Steppes, de Herlog van Brahand hel bijzonder op van loons leven raunlle, openlijk be-
tuigende, dat na 's Graven dood, de overigen niet bestand zouden zgn (4). Evenmin mo-
gen zijne onverwrikte standvastigheid, zijn rusteloos streven ter bereiking van het eenmaal
voorgestelde doel miskend worden, doch waren de middelen die hij bezigde, niet
altijd van onberadenheid en overijling vrij te pleiten. Niets echter getuigt meer voor
zijne bekwaamheden, dan dat al de schranderheid, al het geluk zijner tegenpartij, en
zijn eigen ontijdige dood zelfs, vereischt werden, om Graaf
Willem I het gerust bezit
van
Holland te verzekeren. Zijn broeder arïïoud , die voor hem in Engeland gijze-
laar was gebleven, volgde hein op in het graafschap van
Loon, en huwde met λ leide ,
eeno jongere dochter des Hertogs van Brahand, waardoor hij zwager van Graaf
WILLEM werd toen deze, na zijne terugkomst uit hel Heilige Land, in tweeden echt was
getreden melde Keizerin-weduwe
maria van Brahand^ van Avie reeds gesprokenis (5).
Wat ADA betreft, dit ongelukkig slagtoffer van heerschzucht en staatkunde, had zich
sinds hare slaking uit
Engeland, in Luik en in het graafschap Loon opgehouden.
Beroofd van dien luister en rijkdom, op welken zy door hare geboorte aanspraak
maakte, sleet zij , uit yaderland en erfgoed verjaagd, hare treurige dagen in godsdien-
stige oefeningen, en in het begiftigen van kloosters en geestelijken. Zij overleefde haren

(1) Epist. HoiToiiii III, apud klüit, llist. Crit. Com. Τ. IL Ρ. I. ρ. 375.

(2) Klüit, Hist. Crit. Com. Τ. L Ρ. II. Excurs. XI. p. 493.

(3) Reiher, lkodieks. ad annum 1218. p. 60^ aanjjeliaald hij kluit in 1. c.

(4) Van wij« , op waoehaar , St. Π. bl. 108. Verg. hiervoor, bl. 208.

(5) KlciT; Hist, Crit. Com. T. I. P. II. p. 494, 495. Verg. hiervopr, bl. 209.

-ocr page 213-

DES VADERLANDS. " 213

gemaal, en werd bij hein te Herkenrode begraven (1). Hare moeder, de schrandere, 1190—
heldhaftige, doch door heerschzucht verblinde
abelheide van Ä'Zee/, leefde zonder cenigen
invloed , nog eene reeks van jaren. Immers onder de regering van Graaf
willem II,
begiftigde zij het klooster van
Rijnshurg, waarin zij wenschte bggezet te worden (2).

Toen de dood des Gi-aven van Loon, Graaf willem I van eenen rusteloozen vijand
bevrijdde, bevond hij zelf zich in het Oosten. Hij had
eovdewijn , Graaf van JBent-
hem,
het bewind over Holland, als voogd of stadhouder, gedurende zijne afwezigheid
opgedragen (3), en was den negen en twintigsten van Bloeimaand met twaalf welbe- 1217
mande koggen uit de
Maas in zee gestoken. De vloot der Duitschers, onder bevel des
Graven
georg van Wied, uit het gebied van Keulen, voegde zich bij hem, zoodat
de geheele scheepsmagt uit meer dan twee honderd bodems bestond, welke te
Dar-
mouth
met de Friesche vloot, uit meer dan tachtig kielen bestaande, versterkt werd.
Na het afkondigen der krijgswetten, naar welke het kruisleger zich moest gedra-
gen, en het nemen van de noodige maatregelen, nam de Graaf van ^«W het be-
vel over de voorhoede der vloot, en Graaf
willem, wien.het geheele leger reeds tot
opperhoofd had gekozen, het bestuur over de achterhoede op zich. Met gunstigen
wind staken de schepen des Graven van
Wied in zee, doch werden door een ge-
weldigen storm verstrooid en een schip verbrijzelde tegen de klippen. De Graaf van
Holland bragt zijn smaldeel behouden te St, Mattheus, volgens eenigen eene haven in
Neder-JBretagne, binnen. Hier werd hem het bevel over de voorhoede en den Graaf
van
Wied, dat der achterhoede opgedragen. Men stevende van daar met eene gunstige
doch flaauwe koelte naar
Phare in Gallicie, door eenigen voor hel tegenwoordige
Ferrol, door anderen voor Corunna gehouden. De kruisvaarders trokken van hier in
bedevaart naar
Sant Jago di Comjiostella, eene der meest bezochte bcdeplaatsen,
en werden, teruggekeerd, negen dagen door tegenwinden te
Phare opge-
houden. Daar echter de wind ongunstig bleef, om uil die haven naar
Lissabon
te stevenen, keerde Graaf -willem , zoo het ons voorkomt, naar de haven van

(1) KiüiT, Hist. CriuCom. T. I. P. II, p. 496, 497, wien bilderdijk gevolgd heeft, D, 11.
bl. 112.

(2) De sclienliinjjsbrief is van den 12 van Lentemaand 1237, cn te vinden bij vab mierts,
Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 213. Klüit, Hist. Crit. Com. Τ. IL Ρ. L ρ. 479. Bctkebs, Tro-
phécs de Brab.
T. L p. 566, meldt, dat de ^7cduwe van dirk VII, met aritoüd , Graaf van yi/feno,
gehuwd geweest is. Zie v.
mieris, t. a. p. »

(3) Dit blijkt uit een cliarler van dien Graaf (er gunste der abdij van Middelburg in het jaar
1218 verleend. Κι,υιτ,
Eist. Crit. Com. Τ. IL Ρ. Ι. ρ. 413.

-ocr page 214-

algemeene geschiedenis

1190—St. Mattheus terug (1). Weinig dagen kier ondernam men weder de reis naar Por-
tugal.
Niet zonder gevaar en met verlies van drie schepen, liep een gedeelte der
vloot
Oporto binnen, terwijl de overige buiten de haven en in het gezigt der klippen,
voor hunne ankers rijdende, den nacht in grooten angst doorbragten. Bij het aanbre-
ken van den dag, zette men met günstigen wind den togt voort, doch
was genoodzaakt
in de haven van
Silere, waarschijnlijk het dorp Salir do Mato, binnen te vallen.
Eindelijk bereikte men den vijf en twintigslen van Hooimaand
Lissahon. Terwijl de
kruisvaarders hier vertoefden, om volgens afspraak, eeno versterking van schepen af te
wachten, werd hunne hulp door de Porlugesche Grooten, zoo wereldlijke als geestelij-
ke, legen de Saracenen ingeroepen, wier overmoed ondragelijk was geworden,
daar zij niet alleen een slot
(alcazar) nabij Lissabon hadden vermeesterd, om die stad
te bedwingen, maar jaarlijks honderd Christenen vorderden, als eene schatting aan den
Sultan van
Marocco. Zij smeekten derhalve de kruisvaarders, hen tegen dit geweld
te verdedigen, en dat slot, den sleutel en voormuur van het Saraceensche
Hispanië,
te heroveren. De gevoelons waren op dit punt zeer verschillend. De Friezen inzon-
derheid braglen hier veel legen in, bewerende dat men, in gevolge 's Pausen begeerte,
onverwijld naar het
Heilige Land moest vertrekken, en zeilden met meer dan tachtig
koggen, den dertigslen van Hooimaand, de haven uit. Een groot gedeelte hunner
toglgenooten, onder de Graven van
Holland en van /^«W, bleven in Portugal achter
en begonnen den dag van hun vertrek, de belegering van het slot.
Ab dallau
EBif MOHAMMED EBN wASiR voerdo hierin het bevel en verdedigde zijnen burg,
die hevig werd aangetast, met groote dapperheid. Eerst den vier en twintigslen van
Oogstmaand stortte, na ongeloofelijken arbeid, een der torens in, doch de bres was
hierdoor niet geopend, daar de binnenzijde des muurs niet bezweken was. Hierop
rukten vier der Saraceensche Opperhoofden aan en sloegen hunne tenten op niet verre van
de legerplaats der Christenen. In den vroegen morgen van den tienden van Herfst-
maand, schaarden zij zich, als der overwinning zeker, vrolijk len strijde. De Christe-
nen , geringer in aantal, doch slerker door zedelijke kracht, riglten hunne slagorde
naar het Oosten, » zoodat do zon in hunne vergulde schilden schitterde, en de tegen
»hen over liggende bergen verlichlte, hetgeen der krijgeren moed niet Aveinigsterkte."
Bloedig en hardnekkig was de strijd; godsdiensthaat vuurde dien aan, duizenden sneu-
velden. Eindelijk verklaarde zich de overwinning aan de zijde der Christenen. Twee

(1) Anderen mcenen, dat de Graaf van Holland naar de Britsche kasten zeilde en in Darmouth
binnenliep. Dirks, Noord-Nednrl. en de Kruistogten, bl. 230. Daar Willem ecliterden 26van

Zomermaand Phare verliet, en reeds vijf dagen daarna Oporto bereikte, komt ons voor zulle een
«

togt, de tijd veel te lort voor.

214

-ocr page 215-

DES VADERLANDS. " 215

Khalifen met veertien duizend Saracenen, bedekten liet slagveld; cn een veel ^rooter 1190—
aantal viel in de handen der overwinnaars. De vijandelijke tenten werden geplunderd,
en hunne galeijen, welko den burg moesten ontzetten, door de schepen der kruisvaar-
ders op de vlugt gedreven. Nu werd met vernieuwden moed het beleg der veste voort-
gezet , die na het vallen van eep tweeden toren, op den een en twintigsten van Wijn-
maand, in de magt der Christenen geraakte. Meer dan duizend Arabische ruiters werden
in koelen bloede onthoofd, en de overige bezetting, mannen, vrouwen en kinderen,
als slaven verkocht. De gevangen genomen bevelhebber kreeg voor een losgeld zijno
vrijheid weder, en het slot kwam in handen der Ridders van
St. Jago de la Spada.
De kruisvaarders keerden naar Lissabon terug, alwaar zy overwinterden (1).

Men Avenschto hen ook, den volgenden zomer in Portugal te houden, om de Sara-
cenen te bestrijden. Graaf
willeh Avendde zich met dit verzoek, in eenen brief, tot
Paus noRomus III, in welken hij
z\o\\Opperbevelhehher der kruisvaarders {crucestg-
natorum comestahulus)
noemt en betuigt, dat hij »als een gehoorzaam zoon bereid is,
's Pausen bevelen stiptelijk op te volgen (2)." De Paus drong in zijn antwoord ten
sterkste aan, den togt naar
Palestina, voort te zetten (3). Uit dien hoofde stak Graaf
WILLEM, in het voorjaar met zyne vloot uit
Lissahon 'm icc. Een hevige storm in 31 van
den Paaschnacht, verstrooide de schepen; eenige
\\Q\)Gn Barcelona, andere , jj^aa,^^

en sommige tusschen Sardinië en Corsika doorzeilende, Genua, Pisa of Messina ^^^^
binnen, cn van daar dat zij niet alle te gelijker tijd voor Jcre kwamen. Den zes en
twintigsten van Bloeimaand verlieten zij die haven en wierpen, drie dagen later, het
anker voor een eiland in den
Nijl tegenover Damiate, Men vermoedt, dat de Friesche
kruisvaarders daar reeds geland waren, dewijl zij bij hunne L'omist in ^^ypie, den
Graaf van
Sarbriick tot opperhoofd kozen, hetgeen vermoedelijk niet het geval zou
geweest zijn, indien Graaf
willem van Holland tegenwoordig geweest was (4). Dever-

(1) Comitis Ilollandiae Expeditio in Syriamo, in emokis Chron. apud matthaeüsi, Analect.
T. II. p. 26—29. Godeiridus mokacuüs, in freueri. Rcr. Germ. Script, T. I. p. 384—386.
Argent. 1717. LiUcrae ad ποκοκηΐΜ III. Papam, de actis crucesignatorum in Porlugaita; et
Litterac wiluelmi Jlollandiaé Comitis iiokorio III, bij tan mieris, Charlerh. v. Holl. D. I.
bl. 174—176. Oliteri Eist. Vamiatina in eccard, Corpus Jlist, T. II. j). 1401. BIr. dirks,
Noord-Nederl. cn de Kruisiogt, bl. 225—236, 251—255 en de aldaar aangehaalde Sclirijvcre.

(2) Litterac wildelsii in 1. c.

(3) Epist. 820 nokorii III bij fleert, Bist. Ecclesiast. T. XVI. p. 423, aangehaald door
wagekaar, D. II. bl. 345, cn dirks bl. 256.

(4) Mr. DIRKS t. a. p. bl.257.

-ocr page 216-

216 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

overing ταη Egypte beschouwde men als den weg, welke ter vermeestering van Syrië
en Palestina geleidde , en het bemagtigen van Damiate zou den veldtogt openen. Wei-
nig belegeringen zijn zoo beroemd als die van deze stad, Avaarin bijzonder de Hollanders
en Friezen, door onversaagden moed en stoute daden zich boven de overige dapperen
onderscheidden.
Damiate [Dimiad) ligl in Neder-Egypte, ten Oosten aan eenen
arm des
Ν ijls, welke er langs stroomt. Het was met torens, muren, bolwerken
en grachten versterkt. Daarenboven stond in den
ISijl zeiven, tusschen de slad en een
eiland in den mond dier rivier, een toren, welke zeventig gewelfde kamers bevatte, ieder
met drie schietgaten, en wel voorzien van manschappen en krygsbehoef ten. Deze sterkte,
door eene of meer zware kettingen aan de stad gehecht, welke den toegang derwaarts
afsloten, moest ingenomen en de kettingen verbroken Avorden, vóór dat men aan het
beleg van
Damiate zelve koude denken. De kruisvaarders sloegen zich op het genoemde
eiland neder, en weldra werd de toren bestormd. De steenen, pijlen en het Grieksche
vuur der vijanden echter vernielden de stormtuigen der aanvallers, die na tweemaal her-
haalde pogingen vruchteloos moesten aftrekken (1). Reeds begon bij de belegeraars,
onder welke ook de buikloop vele slagtoffers maakte, de moed te verzwakken, toen
door oLivER, welke dezen logt beschreven heeft, een allerkunstigst stormtuig werd
uitgedacht en in werking gebragt, waarvan hij deze beschrijving geeft: »Wij zagen
dat de toren niet konde ingenomen worden door het beuken met slingerwerktuigen
en stormrammen
{petrariorum et trahuculorum ictihus) ,οϊάοοΐ insluiting uit hoofde
van de diepte der rivier, of door honger, uit hoofde van de nabijheid der slad, of door
ondermijning, wegens den stroom. Daarom sloegen de Duitschers en Friezen (Neder-
landers) op hunne eigene kosten, handen aan het werk. Zij hechtten twee koggen
met balken en sterke touwen, op eene zeer stevige wijze, aan elkander. Op deze sche-
pen riglten zg vier hooge masten op , benevens even zoo vele sprieten, en stutten door
deze een toren , welke uit planken en vlechtwerk zamengesteld was, en waarvan het
dak en de zijden, door huiden, tegen het Grieksche vuur beveiligd waren. Aan deze
kleine sterkte werd eene ladder aangebragt, die dertig ellen buiten den voorsteven
van het schip uitstak. Binnen in den toren was nog eene valbrug van geringere leng-
te (2). Met veel moeile, dewijl de
Nijl hoog gezwollen was en sterk stroomde, werd
dit werktuig legen den toren stroomopwaarts gevoerd. Do Saracenen weerden zich

(1) OLrnïRi Hist. Damiatina, p. 1402. Gesta Fresonum, uifg. door het Prov. Friesch Ge·
nootsch.
Worlcum 1837. bi. 140.

(2) Oliver in 1. c. p. 1403. Dc Schrijver der Gesta Fresonum, voegt liier nog bij, bi. 141,
dat de toren zoo kunslig gebouwd was, dat men dien, naar begeerte, wel
20 tot 30 voeten, ver-
lioogen en verlagen konde J

1190-
125Ö

-ocr page 217-

DES VADERLANDS. " 217

dapper, en slingerden onophoudelijk zware sleenen, zoo wel uit de torens der
stad als uit dien in den
Nijl, op het ontzagwekkend werktuig, terwijl het Grieksche
\uur, schrik en ontsteltenis onder de kruisvaarders verspreidde (1). Menig gevecht
werd met afwisselend geluk gestreden, en steeds heviger en woedender werd de strijd.
Te midden der steenen , des vuurs, der werpschichten, knodsen, zwaarden en an-
der moordtuig der belegerden, gelukte het eindelijk den Nederlanders de lad-
ders op te rigteu. Een jong Luiksch ridder sprong het eerst in den toren, onmiddellijk
gevolgd door een Fries,
hajo geheeten en uit JVolvega geboortig, die, gewapend met
eenen dorschvlegel van ijzeren kettingen voorzien , alles was hem ontmoette ter nedersloeg en
een vaandeldrager des Sullans velde, wien hij het vaandel ontweldigde. Andere kruis-
vaarders volgden, en de vaan des kruises wapperde weldra van den toren. De ver-
overing was echter hiermede niet voltooid, DeSaracenen, die naar binnen gevlugt waren,
staken vuur aan onder in den loren. De hitte en rook joegen de overwinnaars over
de valladder naar hun werktuig terug, welks valbrug nu aan den voet des torens werd
iiedergelaten, die met vernieuwd geweld bestormd en verdedigd werd. Onder belofte
van lijfsbehoud gaf zich de bezetting over, wier welverdedigde burg de kruisvaarders25 van
vier maanden had opgehouden. De kettingen , welke den iVy7 afsloten, werden ver-
broken en hierdoor de bemagtiging der stqid voorbereid (2).

Het beleg van Damiate kon echter niet terstond met kracht doorgezet worden. De
Saracencn hadden voor de stad verscheidene schepen laten zinken, en er verliep eenen
geruimen tijd, eer deze en andere hinderpalen te boven gekomen waren; ook veroor- 29 van
zaakte een storm op de kusten van
Egypte en op den IS ijl, eene groote schade
aan do bodems der kruisvaarders. Eindelijk sloegen deze laatsten, bij een opstand
in het leger der Saracenen, eene schipbrug over den
Nijl, welke hunne leger-
plaats aan den Avesteroever dier rivier met den oostelijken oever vereenigde. Kort 1219
daarop werd eene tweede schipbrug gelegd, en de belegering met nadruk voortgezet,
ofschoon vele kruisvaarders, het lange dralen moede, huiswaarts getogen waren. Na

vele gevechten en herhaalde stormen, besloot men lot eenen algemeenen aanval op het 29 van

Oo{;sl-

______maand.

(1) Dit vernielend vuur kon, naar liet gevoelen van dien lijd, sleclits door azijn, zand cn
urine gebluscht worden. Beide laatste bezigden de Friezen hier ter blussching. Zie de aant. op
de
Gesta Fresonum, bl. 187.

(2) Oliveri Ilist. Dam. p. 1404, 5. Gesta Fresonum, bl. 141, 142, E. beribga, Hist. v.
Oostfr.
bl. 110. Verg. Mr. dibks, IVoord-Nederl. en de kruistogt. bl. 264—272, en de aldaar
aangehaalde schrijvers. Waarop zich het verhaal grondt, door
biiderdijk, D. II. bl. 327, van
4eze belegering gegeven, is ons onbekend. Het schijnt geheel uit de lucht gegrepen, is althane
in strijd met de schrijvers, die wij konden raadplegen, en onder welke zich een ooggetuige bevindt.

II, deel. 28

-ocr page 218-

218 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190— leger der Saracenen, die echter ongelukkig afliep. Onder hen, -welke moedig weerstand
boden en het Christenleger van een geheelen ondergang redden , behoorde de Graaf
van
Holland. Intusschen ontvolkten hongersnood en pest de ingeslotene stad, welke
g malek kamel stecds te vergeefs poogde te ontzetten, Na eene belegering van ongeveer
Slajjt- zeventien maanden, werd het uitgehongerde en bijna uitgestorven
Damiate door de
Christenen overweldigd (1).

' De overlevering wil, dat de Haarlemmer kruisvaarders onder willem I, door koggen
met ijzeren zagen voorzien en met ijzer beslagen , de keten tussehen
Damiate en den
Nijltoren verbroken hebben. Dit sprookje, op goede gronden reeds voorlang te-
gengesproken en wederlegd, heeft niettemin in onze dagen
eenen vurigen verdediger
gevonden, die echter meer door ongepaste taal en gissingen, dan door geschiedkundige
bewijzen zijn gevoelen meent te staven (2). Hot is voldoende op te merken,
éat geen
der ooggetuigen of tijdgenooten, geene onzer oudö kronijken vóór het einde der vijf-
tiende eeuw, daarvan eenige melding maken (3). Integendeel, de eerstgenoemden verkla-
ren eenparig, dat men zich eerii van den toren meester maakte en c?aar/ia de ketting ï/je^r-
nam (4). Maar van waar dan die scheepjes in de groote Kerk te Zfaar/em, deDamiaten
scheepjes geheelen, en welke in zestien honderd zes eri tachtig zijn vernieuwd geworden ? Van
waar die Damiaten klokjes of
Datniaten, van Korinthisch koper, hangende in het boven-
ste gedeelte van den toren derzelfde kerk , en welke alle avonden te negen ure luiden , zonder
met poort- of boomsluiting in eenig verband te staan ? Van waar eindelijk het wapen
der stad
Haarlem, te voren vier sterren op een rood veld , doch waarin thans een zilveren
zwaard met een kruis daarboven, hetwelk haar, naar men zegt, door den Keizer en den
Patriarch
yaw Jeruzalem , ter gelegenheid der inneming van geschonken werd ?

Men geeft van dit alles deze verklaring. Graaf willem I, die in Haarlem zyn gewoon
verblijf hield, zal eene afbeelding van de koggen , met welke bij naar het Oosten was ver-

(1) Oliveri Eist. Dam. p. 1409—1412. Dirks, Noord-Nederland en de Kruistogien, bl;
273-278.

(2) Bilderdijk, D. II. bl. 327, 328. Het sprookje \fa$ reeds bestreden door van leevwen,
Batavia lllustrata, D. I. bl. 183. Mehso xltihg, Not. Germ. Inf. Ρ. Π. ρ. 81. L. smids,
Schatkamer dor Nederl. Oudh. art. Haarl. en Damiate. Vak oosten de bkuyh , de Stad Haarl.
en hare Gesch.
bl. 47 enz. Haarl. 1765. Κοκ, Faderl. Woordenh. D. XI. bl. 32. Nieowenduis,
Jfoordenb, in voce. bl. 271. Hamaker, Commetltatio^ ad /ocwm takyoddiki admedis al-ïïakrizii,
de expeditionibus α Graecis Francisque adversus Dimyatham , ab. anno. C. 708—1221 susceptia,
in het III D. der werken van het Kon. Nederl. Instit. 1824. p. 81—89.

(3) J. α leydis, Lib. XVIII. c. 20, is de eerste onzer schrijvers, welke dit berigt.

(4) Zie de getuigen aangevoerd door Mr. dirks t. a, p, hl. 283. Verg. wagenaar , D. 11. bl.
350, 351.

-ocr page 219-

DES VADERLANDS. äoä

trokken , tot eeno dankbare nagedachtenis van zijne belioudene terugkomst, aan de stad 1190—

125C

zijner hofhouding ten geschenk gegeven hebben; dergelijke geschenken toch zijn in
Roorasch-KathoHjke landen thans nog zeer gebruikelijk (1). En wat de klokjes betreft,
ook deze zijn Avaarschynlijk door
Willem uit den buit, welke hem ten deeleviel, tot het
bovengenoemde gebruik, ter gedachtenis der verovering, afgestaan. »Want
Haar-
lem
de verblijfplaats der Vorsten zijnde , was het zeer natuurlijk, dat daar de gewon-
nen zegeteekenen plaats kregen en de gedachtenisviering geschiedde
(2)" De veredeling
van het stads wapen wordt door de inlandsche jaarboekschrijvers, die de inneming van
Ptolomais in elfhonderd een en negentig, met die van Damiate, acht en twintig ja-
ren later, verwisselen, geheel onjuist aan
frederik barbarossa toegeschreven. Men houdt
het echter voor niet geheel onwaarschijnlijk, dat Keizer
frederik II, om eene openlijke
hulde te bewijzen aan de dapperheid van
willem en zijner onderdanen, dit op geeno
gepaster wijze meende te kunnen doen , dan door aan 's Graven hofplaats een wapenschild
te schenken, waardoor het geheele volk zich vereerd konde rekenen. Men weet, dat
de Graaf in hooge gunst bij den Keizer stond , en daar het destijds zeer gebruikelijk was ,
dat een Vorst, om de dapperheid eens leenmans te beloonen , hem een nieuw Avapenschild
gaf, zoo kon
frederik Π, als vriend van willem, dit eerbewijs ligtelyk aan de hoofd-
stad zijns lands schenken (3). Het eenvoudige en natuurlijke is echter te zeer in strijd
met de algemeene zucht naar het wonderbare, dan dat niet in verloop van tijd, eene
andere oorzaak hiervoor werd uitgedacht en zoo hel sprookje ontstond, hetwelk door
den Haarlemmer Karmeliter monnik
jan van leideii, op het einde der vijftiende
eeuw, welligt om zijne stadgenooten te believen, het eerst geboekt en door zijne
naschrijvers, zonder verder onderzoek, is gevolgd geworden (4). Men vierde te
Haar-
lem
reeds voorlang een gedachtenisfeest ter eere dezer overwinning, en in de zes-
tiende eeuw liepen op eiken eersten dag van Loüwmaand, de kinderen met scheepjes
van eene zaag voorzien en op slokken geplaatst, de stad rond (5). Deze gewoonte
was in het begin der volgende eeuw nog niet buiten gebruik geraakt (6),

(1) Dirks, Noord-Nederl. en de Kruist, bl. 282, 283.

(2) Buderduk, D. 11. bl. 329, vergeleken met bl. 62. Dieks, t. a. p. bl. 283.

(3) Biideudijk, D. II. bl. 329. Dirks, t. a. p. bl. 286, 287.

(4) S. vam leebwek, But. Illustr, D. I. bl. 183, mede aangeliaald door dirks, bl. 288, en
zijne
Beschr. v.· Leiden, bl. 332.

(5) H. jusii Batavia, c. XVII. p. 434. Ed, 1652. ï. sciireveucs, Beschr. v. Haarl. B. L
bl. 39. Haarl. 1754.

(6) ScnREVEUCs, t. a. p. bl. 40.

26*

-ocr page 220-

220 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

Raariem heeft in den betwisten roem der verovering van Damiate, in de sladiJoÄ;-
hum ecne mededingster gevonden. Zeker is het, dat door een ooggetuige, die alles
naauwkeurig heeft opgeteekend, het hemagtigcn van den Nijltoren aan de Friezen of
Nederlanders en aan doDuitsehers wordt toegeschreven, zonder van de Haarlemmers, die
echter onder hen kunnen en ook waarschijnlijk zullen geweest'zijn , een enkel woord te ge-
wagen, gelijk toch zulk een uitstekend feit wel zou hebben verdiend ((). De Schrijver der
Gesta Fresonum, welke ongeveer eene halve eeuw later leefde, schryft de vermeeste-
ring des torens aan de Friezen toe, maar spreekt even min als gene van Haarlemmers,
of van het doorzeilen van den ketting (2). Hiervan zwijgt mede een zeer oud Friesch Kro·
nijkje, ivaar echter in het bijzonder de Dokkummers onder de eerste veroveraars van
Damiate
genoemd worden (3). Beninga kent den val dier stad toe aan het beslieren van een sterk
koggeschip , van voren met staal voorzien en beboerende
tho Doecum in FFestfreesland (4).
Ook blijkt uit een brief van het jaar twaalf honderd achttien, dat inderdaad Dokkum-
mers bij deze belegering geweest zijn en zich zoo zeer onderscheiden hebben, dat
er bijzondere zorg gedragen werd , dat zij bij hunne
terugkomst in het bezit hunner
goederen gesteld werden (5).
Idsinga verhaalt, dat de toren van Dokkum, die sedert
vóór eenige jaren is afgebroken, ter gedachtenis met een koggeschip als weerhaan voor-
zien was (6). Ook meldt de overlevering, tegen de getuigenis der geschiedenis aan,
dat het werktuig, waarmede men den kettingtoren bestormd en veroverd had , naar
Dokkum gebragt en aldaar lang bewaard zou zijn (7). Welligt is een der kleinere
Friesche koggen in die stad binnengevallen, aldaar bewaard gebleven en een afbeeldsel
daarvan, ter herinnering op den toren geplaatst (8). Ook verdient opmerking, dat
het oudste wapen van
Dokkum slechts drie sterren bevatte, maar later met een kwar-
tier maan vermeerderd is, » ter erkentenis," naar men wil, η van de overwinningeii
in de heilige oorlogen op do Saracenen behaald (9)."

(1) Olivebi Hist. Dam. p. 1404.

(2) Blz. 140-143.

(3) Zie DIRKS, Noord-Nederl. en de Kruist, bl. 328.

(4) Hist. V. Oostfriesl. bl. 110. i

(5) ScnoTAKüs, Brieven cn Documenten, dienende tot de Fr. Hist. bl. 11 ^ 12. V. mieris
Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 176. Charterl·, ν. Friesl. D. 1. bl. 87, 88.

(6) Staat$regt der Fereenigde Nederl. D. I. bl. 126. 'Dirks, t. a. p. bl. 289.

(7) Dirks , t. a. p. bl. 289.

(8) Dirks, t. a. p. bl. 290.

(9) Tegemo. Staat v. Friesl. D. II. bl. 261, 262.

1190—
1256

-ocr page 221-

DES VADERLANDS. " 221

Graaf willem moet kort na de inneming van Damiate, zoo niet Troeger, en waar-llöO—
schynlijk over
Itali'è Qn Duitsehland, ηΆΆτ Holland zijn teruggekeerd. Zyn naam jy
wordt gespeld onder een giftbrief van Keizer
frederik II te Frankfort aan den Main Gras-
uitgevaardigd (1). Hetzelfde jaar voltrok liii zijn tweede huwelijk met de Keizerin-weduwe 1220
MARIA van
Brahand, en eindigde drie jaren later in vrede zijne onrustige en wisselvolle 4 yan
loopbaan (2). Men heeft hem tot een toonbeeld van Christelijke deugden verheven (3).
Zoo in roekelooze togten naar het
Heilige Land, in het begiftigen van kerken en kloos- 1223
ters, en in het kiezen van een zegelring, voorstellende een biddende door een Engel
getroost, met het opschrift:
Wilhelmus Comes Frisiae, het ware Christendom bestaat,
dan kan men Graaf
willem I den eernaam van een opregt Christen niet betwisten. "Wie
echter juister en zuiverder begrippen over de Christelijke leer koestert, zal voorzeker dien
titel niet toekennen aan eenen man, welke niet tevreden, zich
regtens den gravenhoed
op het hoofd gedrukt te hebben, tevens zijne nicht, wier belangen hij moest be-
schermen, van hare vaderlijke erfgoederen gewetenloos en
tegen alle regt beroofde.
Daarentegen mogen zijne verdiensten als Regent niet vergeten worden, door zijn streven
ter vestiging en bevoordeeling der poorters in de sleden, waarvan zijne handvesten ter
gunste "van
Geertruidenberg, Middelburg en Dordrecht getuigen (4). Uit zijn hu-
\velijk met
aleid van Gelre liet hij drie zonen en twee dochters na. Floris , welke
hem in het gebied en erf van
dirk VII opvolgde; οττο , Graaf van en later,

na den geestelijken staat omhelsd te hebben , Bisschop van Utrecht; willem , welke tijdens
de minderjarigheid van
willem II, Voogd ύάώ Holland νιβτά-, ada , abdis , en rycharda
non te Rijnsburg (5).

Floris IV was in zyn dertiende jaar getreden toen hij het bewind over de landen
tusschen de
Heidenesse en de Lauwer aanvaardde. Men betwist, dat hij onder de

(1) Van mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 178. Kleit, Ilist. Crit. Cojm. T. II. P.I. p. 428.

(2) Van wun , op wagenaar, St. II. bl. 109, 110. Naleez. op de yaderl. Hist. bl. 133.
Het ßrafschrift op Graaf
willem fc liijnsbiirg, stelde zijn dood in 1223. Zie vah mieris , aant. op
de
Klerk uit de laage Landen, bl. 104. Dit jaar wordt oot aangegeven door wildelmds pkocC-
RATon, p. 500. Maria van Brahand leefde nog in hel jaar 1260, en schijnt zich meest te Hel-
mond
opgehouden te hebben.

(3) Bilderduk, D. II. bl. 113.

(4) Van mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 158, 172, 264. Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. II.
Ρ. Ι. ρ. 388, welke de echtheid der leuren door
willem aan Middelburg verleend, bondig ver-
dedigt tegen
bbydecoper, op melis stoke, D. II. bl. 306' enz. Halen, Besch, ν. Dordrecht,
bl. 420. Wagenaar, D. II. bl. 352.

(5) Cron. de Hollant, ap. matthaecm^ Analect. T. V. p. 535. Veldenaar, Chron, v. Holl,
bl. 29. Goudsch Kron. bl. 58.

-ocr page 222-

algemeene geschiedenis

voogdij van zijnen moederlijken oom, den Graaf van Gelre, zou gestaan hebben (1), of-
schoon ons dit zeer natuurlijk en overeenkomstig de gewoonte van dien Igd voorkomt.
Hoe dit zij, het is blijkbaar, dat hij door dezen oom in de Geldersche onlusten met C/irec/(f
betrokken werd (2). Naauwelijks waren deze vereffend , toen hij met den ütrechtschen Bis-
schop in geschil geraakte over het leggen en onderhouden der zeven sluizen in den
Wendel-
dijk.
Men weet niet, welke die/F^ewi/e/of i?raaye«c?e rfy'Ä geweest is. Zeker niet dien van
Ainerongen tot Schoonhoven langs den Rijn en Lek, daar deze waarschijnlijk eenige ja-
ren later door
floris is gelegd geworden. Men meent derhalve, dat het die dijk geweest
is, welke reeds vroeg van
Velzen langs het //, tot aan Muiden gelegen heeft, ter
ontlasting van het Rijnwater dat sinds het toenemend vernaauwen van den uilloop bij
Katwijk, dikwijls buiten zijne oevers liep (3). Bij onderlinge overeenkomst werd be-
paald , dat de Bisschop vier der zeven sluizen zou bekostigen. Tevens werden de
geschillen uit den weg geruimd betreffende de grensscheiding en de lyfeigenen in beider
gebied woonachtig, terwijl ook eene nieuwe bepaling gemaakt werd met betrekking tot
de voordeelen, Λvelke de Bisschop en de Graaf uit de jaarlijksche teregtzitting in de
Friesche graafschappen zouden trekken (4). Intusschen waren er onlusten met F/aanc?e-
ren uitgebroken, dewijl floris Domburg en fVestkappel op ffalchei'en versterkt en
met handvesten voorzien had, zonder den Graaf van
Vlaanderen te kennen , wien hij
weigerde voor
Zeeland bewester Schelde te huldigen. Hij moest zich echter hieraan on-
derwerpen en beloofde, dit gedeelte van
Zeeland voortaan, even als zijne voorzaten,in
het gemeen met
Vlaanderen te bezitten (5). De rust werd echter Aveder spoedig door
de onlusten inliet
Oversticht gestoord. Om den opstand aldaar te dempen, voorzag Graaf
FLORIS den Bisschop van eenig krijgsvolk, doch in een hevig gevecht in de moerassen
van
Drenthe, werd de Utrechtsche Kerkvoogd omgebragt. Een nabestaande van flokis,
welke Vorst, als leenman des Stichts, bij de verkiezing eens nieuwen Bisschops was

(1) Bildebdijk , D. 11. bl. 117. In stede van lalFe scherts j ware het beter gew^iest als bil-
deudijk.
de gronden van wagenaar voor het tej^cnovergestelde gevoelen ^ in eenen hïief aan vas
WIJK medegedeeld, belioorlijlc Avederlegd had. Misschien was hem dien brief onbekend, welke
in de
Brieven van en aan j. wagenaar , bl. 158-t-162, gevonden wordt.

(2) De beka, p. 69—71. Anonym, de Rel·. Vltraj. c. 20, 21.

{Ά) Wagenaar, D. II. bl. 3G0 (1). Biloerduk , D. II. bl. 119.

(4) Heda, p. 200, 201. V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 194. Charterb. ν. Vriesl.
D. I. bl. 88. Kluit, Hist. Grit. Com. Τ. II. Ρ. I. ρ. 448. Wij vennoeden met v\n wij«, dat
dit
Charter niet in 1225 maar een jaar later grgeven is. Bijv. en Aanm. op wag. St, Ii.
bi. 112. , I

(5) Kuit , Hisl. Crit. Com. Τ. I, Ρ. II. ρ. 280-286. Τ. II. Ρ. I. ρ. 460—466.

222

1J90-
1256

1225

1226

21 van
Blo«i-
niafuul,

27 van
Jlooi-
inaand

-ocr page 223-

DES VADERLANDS. " 223

tegenwoordig geweest en zijne slem had uitgebragt, volgde hem op en beteugelde 1190—
binnen eenige jaren de misnoegden, A\'ier aanvoerder zijn leven op een rad eindigde (1).

Omtrent dezen tyd werd het kruis tegen de Sladingcrs-gepredikt, welke op de gren- 1230
zen van
Friesland en Saksen aan de ffezer woonden, en door den Aavtsbisschop van
Bremen bij Paus gregorius IX, van groote ketterden beschuldigd waren. Het schijnt
echter, dat hunne ketterijhoofdzakelijk in het weigeren der tienden aan den Bremer
Kerkvoogd bestaan heeft, wiens wereldlijk regtsgebied over hen zij niet wilden erkennen,
en wien zij onlangs eene zware nederlaag hadden toegebragt (2), Niettemin werden hun
de beuzelachligste en ongeloofelijkste dingen aangedicht, die op last des Pausen door
eene menigte kruisvaart predikende monniken
A^vi Rijn ^'m Westfalen ^Brahand
Vlaanderen, Holland
en Friesland verkondigd, de vorsten en volken tegen hen in
beweging bragt (3). Graaf
flobis rustte wel driehonderd schepen uit met welke hij naar
de
PFezer stevende (4). Daar vereenigde hij zich met zijn schoonbroeder, den Hertog
van
Braband, wien de Graaf van Kleef en andere Nederlandsche Grooten met talrijke
benden gevolgd waren, en aan wien het opperbevel werd toevertrouwd (5). Men wil, dal
hier eene magt van veertig duizend strijders was bijeengebragt, tegen welke de Stadin-
gers naauwelijks elf duizend man konden overstellen. Doch de wanhoop gaf hun moed ^^ ^^^^^
in. Met geweldige krachtinspanning sloegen zij den eersten aanval af, en vier duizend Zomer·
kruisvaarders beien reeds in het stof, toen de Graaf van
Kleef, terwijl floris in een j234
allerhevigst gevecht gewikkeld was, den vijand van ter zijde en in den rug aantastte.
Dit besliste den strijd. De Sladingers zich op eenmaal ingesloten ziende, moesten voor
de overraagt zwichten, en vreesselijk was het bloedbad dat onder hen werd aangerigt.
Twee duizend, naar anderen, zes duizend dezer ongelukkigen, bedekten het slagveld
met hunne lijken, en velen, die het moordend zwaard ontsnapten, vonden den dood
in de moerassen of in de golven der
Wezer. Het rampzalig overschot vlugtte te ver-
geefs
max Friesland ,\iÏiax het schijnt, dat zij aanhang hadden. Immers, gelijk eenigen
beweren, werden zij door Graaf
floris, op zijn ierugtogt achterhaald en verstrooid (6).

(1) Anonym, de Reb. Ultraj. c. 22—28. De beka , p. 70 , 72 , 73. IIeda , p. 204. Wil-
iieimüs procunatob, p. 501.

(2) Herm. corneriüs, Chron. p. S62 , 863. Verg. wagekaar, D. II. bl. 367—372. Bilderdijk,
D. II,
bl. 121~125, wiens redenen wij echter verre zijn 'van te beamen.

(3) WiLHEiaiüs proccratoe, p. 501. Emokis Chron. apud matthaeüm, Analect. T. p. 97.

(4) Chron. Luneburg. ap. eccard, T. I. p. 1406. Meyerbs, Annal, Flandr. Lih. VIII. p.73.

(5) Eïïoiiis Chron. p. 98.

(6) Voeg bij de Schrijvers door wagenaar , D. II. bl. 373—375, aangehaald, de beka , p. 205 ;
wiLn. PROCCRITOR, p. 501.
Mügn. Chron. Belg. p. 249. DmEüs, Lib, X, ad ann. 1234.
Fraai en nitvoerig beschrijft
übbo εμμιιιβ dezen Iruisfogt, de Rer, Fris, Μίί. ZitÄ, X. p, 143—146.

-ocr page 224-

224 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190— Eeiiige maanden na deze weinig roemrijke overwinning werd floris IV in een steek-
spel Ie
Corhie, of te Novimagum (Noyon in Picardië?') of ie Clermont 'm Beauvais
vermoord (1), Even moeijelijk als de plaats waar die moord geschiedde, kan men over
de daders van liet gruwelstuk beslissen
(2). Graaf floris, beroemd door zijne ridder-
lijke oefeningen, schoone gedaante en edel voorkomen, had de belangstelling eener
jeugdige Gravin van
CUrmont voor zich opgewekt. Zij wist uit dien hoofde den
hoogbejaarden Graaf, haren gemaal, te bewegen een steekspel aan te leggen,
12.35 Avaar do manhafte en luisterrijke Graaf van
Holland verscheen, en op elk ridder den
prijs behaalde. De uitbundige lof, hem door de schoone Gravin toegezwaaid , ontvlamde
argwaan in den boezem des ouden echtgenoots. Met eenigen zijner Edelen overviel hij
verraderlijk den te gelukkigen overwinnaar en offerde hem zijner ijverzucht op. Het schelm-
stuk werd door den Graaf van
Kleef, welke den moordenaar doorstak, onmiddellijk ge-
wroken. De heer van iV/e^/e, een der handdadigen , verzoende zich met de vrienden des Hol-
landschen Graafs, onder belofte van een klooster te stichten op de plaats waar de moord ge-
pleegd was (3). Zoo luidt genoegzaam eenparig het verhaal bij de oude Kronijkschrij-
vers. Latere nasporingen echter hebben bewezen, dat
Clermont in dien tijd geen ouden
Graaf had, maar eene jonge Gravin, welke driejaren daarna voor het eerst huwde (4^,
Hel is evenwel aan geenen twijfel onderworpen, dat Graaf
floris in een steekspel om-
gekomen is, dewijl een tijdgenoot dit getuigt (5). Men moot derhalve vermoeden,
dat de naam eens Graven van
Clermont verkeerd bij latere Schrgvers is ingevloeid (6).
Floris , gevallen in den schoonsten bloei des levens en na een bestuur van elf jaren ,

(1) Van wijn, op wagenaar, St. II. LI. 113, merkt teregt op, dat 's Graven dood niet, zoo
als algemeen gesteld wordt, in Hooimaand 1234, maar
eenige maanden later is voorgevallen, dewijl
uit een brief van Paus
gregorius , den 27 van Slagtmaand des genoemden jaars, blijkt dat hij
toen nog leefde. Zie ook
meekmaw, Gesch. ν. Graaf wiiiem II. D. I. bl. 2, 3. J. α leydis, avelke
'sGraven overlijden in 1235 plaatst, zal wel gelijk hebben. Lib. XXII. c. 16.

(2) Huydecoper, op melis stoke, 1). II. bl. 49—51. Deze geleerde sceptische Geschiehvorscher
houdt de gescliiedenis van het tornooi te
Clermont voor eene fabel. |

(3) Melis store, D. II. B. III. bl. 49—56. De beka, p. 75, 76. IIeda, p. 205. Oude Rij-
men ^
door boxiiorn op de Chron. v. «eyoersberg, D. II. bl. 67, 68, aangevoerd. J. α leydis;
Lib. XXII. c. 16. De Oude Holl. Div. Kron. Zeventiende Div. bl. 163. De Alerk uit de laage
Landen,
bl. 107—109. Cron. de Holl. ρ. 536 enz. Bilderdijks fraaije dichterlijke Romance;
Graaf floris IV, is algemeen bekend.

(4) Hütdecoper, op melis stoke , t. a. p.

i

(5) Albertus stadebsis , ad annum 1234.

(6) Van wijn, op wa^pkaar, St, II, bl. 114,

-ocr page 225-

DES VADEELÄNDS. 225

werd onder het luide geween des volks, te Rijnslurg hegraven (1). Op bet voet-1190—
spoor zijns voorgangers, had hij getracht de steden door handvesten en keuren op tß
beuren en te bevoordeelen; en voorregtbrieven door hem aan
Westkappcl en Dom-
burg
op het eiland Walcheren verleend, Avelke genoegzaam met die van willem I
aan
3Iiddelburg gegeven, overeenkomen, zijn nog voorhanden (2). Behalve willem,
welke hem opvolgde, was uit zyn huwelijk met biachteld van Brahand nog een zoon,
FLORis genaamd, en twee dochters gesproten; de eeno
aleid of adelheide , die met
jan van avennes, Graaf van Henegouwen, huwde; de andere maghteld of Mar-
garetha
, welke aan herman, Graaf van Hennelerg, werd getrouwd en van wie
het sprookje der wonderlijke kinderbaring bekend is
(3).

Willem II was, naar men wil, in twaalfhonderd acht en twintig te Leiden gebo-
ren en in de Pieterskerk met groote praal gedoopt (4). Hij kon dus ten hoogste ze-
ven jaren bereikt hebben toen zijn vader hem ontviel, doch werd niettemin voor Graaf
erkend en gehuldigd (5). Het grafelijk huis telde in dien tijd vele leden. De weduwen
van drie op elkander volgende Graven,
aleid van Kleef ^ maria van Brahand eh
maghteld van Brahand waren nog in leven (6}. Behalve eeno weduwe, stiefmoe-
der , moei en vier onmondige kinderen, had
floris IV nog twee broeders en even zoo
vele zusters achtergelaten. Aan den oudsten dier broeders, οττο, Bisschop van Ot-

(1) Melis stoke, D. II. B. III. LI. 56, benevens de op W. 228. aant. 3, aangehaalde Schrijvers.

(2) V. mieris, Charterh. v. Boll. D. I. bl. 182—187, 188—193. Rldit, Eist. Grit. Com.
Τ. II. ρ. I. ρ. 434—442. Floris verleende ook vrijheid van tol aan ecnig;e poorters van Gorin-
chem.
V. mieris, t. a. p. bl. 193.

(3) Melis stoke, D. II. B. III. bl. 57, 58 en de aant. van iictdecoper. Melis stoke noch Wil-
helmus proccrator,
nocli de beka, maar latere Kronijksclirijvers zoo als deda, bl. 206, ïiKiMagn,
Chron. Belg. p. 249, de Oude Holl. Div. Kron. negentiende Div. bl. 178, en de Klerk uit de laage
Landen,
bl. 109, verhalen met een verwonderlijk vertrouwen, het fabeltje betrekkelijk de Gravin
van
Hetmenberg. Men zie hierover uitvoerig vak goctnoevens Kron. bl. 304—306. Scrivebics
Holl. Zeel. Fries. Chron. bl. 241. Oudh. v. Delft, bl. 4G5—468 , waar de oorsprong van dit
sprookje, op eene geestige en natuurlijke wijze verklaard Avordt. De Gravin van
Hennebergnam^-
lijk, verloste op goeden Vrijdag 1277, des morgens ten 9 ure, van tweelingen, en dus van zoo vele
kinderen, als er in het kerkelijke jaar, dat met Zaturdag vóór Paschen eindigde, nog dagen gere-
kend werden. Het zoontje
λveγd joban , het dochtertje klizabeth genoemd. Zij overleed op den-
zelfden dag, en werd in het noordelijk gedeelte van het klooster te
Loosduinen begraven.

(4) J. λ LEYDI8, Lih. XXII. p. 196.

(5) WiLBELMDS PROCBRATOB, p. 503.

(6) Meerman, Gesch. ν. Graaf willeb II, D. I. B. I. bl. 115—118.

Π, DEEL. 29

-ocr page 226-

226 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

^jyO—»"ecAi, werd de voogdijschap over den jongen Graaf toevertrouwd (1). Het schijnt ecVi-
ter dal hij, belemmerd door de steeds' voortdurende onlusten in
Drenthe en de zor-
gen der regering van zijn eigen bisdom, aan zijn broeder
willest , die als Praeses
(stadhouder , voogd, regent) van Holland voorkomt, onder zijn oppertoezigt en on-
dersteund door eenen raad van aanzienlijken des lands, het bestuur
Tan het graafschap
heeft afgestaan (2). Inwendig gerust en van builen ongemoeid, verliepen de onmon-
dige jaren van
willem II voor Holland in vrede en geluk. Slechts éénmaal werd
5238 de rust bedreigd, toen Graaf
dirk van Kleef Holiandsche hulp inriep tegen den Aarts-
bisschop van
Keulen y door wien hij zich beleedigd achtte. Het is niet onwaarschijnlijk ,
dat de Gravin-weduwe
albid van Kleef dit aanzoek ondersteund heeft. Er Λverd al-
thans ecne viool Holiandsche schepen do
Waal opgezonden, met welke de Graaf van
Kleef \iei gebied des Aartsbisschops overviel. Door tusschenkomst des Graven van Ge/re
werd echter eerlang eene verzoening bewerkt (3), en weinig maanden daarna viel
Wil-
lem
, do Voogd, in een steekspel (4). Het schijnt, dat boudewijn van Bentliem in
zijne plaats door Bisschop οττο verkozen werd. Hij was een volle neef van
willem I
en had reeds, tijdens den togt van dien Graaf naar het
Heilige Land, de regering met
lof waargenomen (5). Hij bezat in /Toi/a/ici aanzienlijke goederen, had onder
floris IV
zich hoofdzakelijk in dat gewest opgehouden, en in verscheidene openbare stukken van
dien tijd wordt zijn naam genoemd (6). Het gevoelen, dat hij thans aan bet hoofd des
10 van besluurs geplaatst was, is gegrond op de uitspraak van hem en
yviii^vM van Teilingen ^
ηιαΓικί scheidsmannen in zekeren twist tusschen de abdij van Middelburg en twee Zeeuw-
^240 sehe Edelen, over de tienden te
Melisherke (7). Zijn naam wordt aan het begin van
dit Charter naast dien van
willem Π gevonden en komt daar ongetwijfeld in eene andere

(1) öe βεκλ, p. 70. Chron. de Traj. p. 340.

(2) Mkermak, Gesch. ν. Graaf viiLtm II, D. I. B. I. bl. 122. In 1236 schonk deze willem j
in nomine Sanctae et individuae Trinitatis ^ ecnige goederen aan het klooster te Bijnsburg.
In dien brief noemt hij zich; Tutor Ilollandtae, V, mieris, Charterb. ν. Holland, D.I, bl. 212.

(3) Waoenaar; D. II. bl. 377. Meermatt^ Gesch. ν. Gr. willem II, D. I. Β. I. bl, 126.

(4) Albertus stadensis, ad ann. 1238. p. 308.

(5) Zie hiervoor, bl. 213.

(6) KiriT, Uist. Grit. Com. Τ. II. Ρ. I. ρ. 481 (1). 'Meerman omhelst mede dit {bevoelen in
de
Gesch. ν. Graaf ·νν'αΐεμ II, D. I. Β. I. bl. 128. Bij van mieris. Charterb. ν, Holl. D. I.
bl. 213 wordt op het jaar 1238 eene overeenkomst gevonden tusschen
boudewijn en den Graaf van
Holland, Avaarbij de eerste eenige zijner mannen aan den laatsten afstaat, doch van dezen weder
andere in vergelding ontvangt.

(7) ritit, Uist, Crit. Com. Τ. II. Ρ. I. ρ. 481.

-ocr page 227-

DES VADERLANDS. äoä

heirekking voor, dan in die Tan eenvoudig scheidsman. Men ziet ondertusschen uit 1190—
dezen brief, dat de Regent zijnen kweekeling met zich naar
Zeeland had genomen,
en reeds trachtte hem aan regeringszaken te gewennen (1).

Weldra nam dan ook wiliem II zelf de teugels van het bewind in handen. Schoon
ran gelaat, rijzig van gestalte, levendig van geest en geoefend in den wapenhandel,
daar hij van zijne vroegste jeugd » het harde staal boven het glinsterend goud ver-
koos (2)" , aanvaardde hy in eenen ouderdom van ongeveer veertien jaren, het bestuur
van den slaat. Het is echter zeer waarschijnlijk, dat een man van die bekwaamheid en
ondervinding als Graaf
boudewun , nog een tijd lang invloed op den loop dér zaken gehad
heeft (3). Hij staat althans aan het hoofd der getuigen, en zelfs vóór 'sGraven broeder 5
floris , in eenen giftbrief ter gunsle der Duilsche orde door willem II uitgevaardigd, Zomer-
en met welken, naar men gist, deze Vorst zijne korle doch schilterendo staatkundige 1241
loopbaan opende (4). Reeds van
Willem I en floris IV hadden do Duitsche ridders,
welke do pligten van den edelman met die van den monnik vereenigden, verscheidene
gunstbewijzen ontvangen; en de Nederlandsche ridders dezer orde, welke te
Utrecht
hun hoofdverblp hadden, geraakten met der tijd in het bezit van vele reglen en goe-
deren in
Holland (5). Willem II schonk hun in dien brief, in welken hij zich »door
Gods genade Graaf van
Holland^'' noemt, het jmj patronatus over de kerk van
Valkenburg, onder welke ook die der beide Katwijken behoorde, en over de kerk
van
Maasland (6). Meer dergelijke schenkingen verleende hij nu en later, zoowel aan
geestelijke gestichten als aan bijzondere personen (7). Deze giften ΛναΓβη voorzeker minder
belangrijk en weldadig, dan het geven van keuren en voorregten aan
Haarlem, Delft
en 's Gravenzande, waardoor deze sleden aanmerkelijk in bloei en welvaart stegen (8).

Ondertusschen was op eene kerkvergadering te Zyowi , onder voorzitting van Paus inno-
CENTius IV, Keizer frederik II van zyne waardigheid vervallen verklaard. Men weet, dat ^245

(1) Meerman, Gesch. υ. Gr. wiilem II. D. I. Β. I, LI. 129.

(2) De deka/p· 70, Vcrg. iiattuieos pabisiensis, p. 630. BIelis stoke, 1). II. B. III. bl.i)3,

(3) Meermai», Gesch. v. Gr. avillem II, D. I. B. I. bl. 131. Boodewijn lecfcle nog in 1247.
Zie
van mieris, Charterh. v. Holl. D. I. bl. 243.

(4) V. MIERIS, Charterb. v. Holl. D. I. bl. 216.

(.5) Kerkel. Oudh. v. Utr. D. I. bl. 338—348. Pars, Katwijk. Oudh. bl. 543 enz. Uifg.
van
1745.

(6) Mattuaecs, de fundat. et fat. Eccles. p. 568.

(7) Meerman, Gesch. v. Gr. wulem II, D. I. B. I. bl. J34—14Ö.

(8) V. mieris, Charterb. v. Holl D. I, bl. 219, 228, 236.

26*

-ocr page 228-

228 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

llüü—die Vorst reeds sinds jaren in onmin met het Hof van/?o»ie verkeerde , hetwelk afwisselend
nu eens den banvloek over hem uitgesproken, dan weder hem
daarvan ontheven had (1),
Was reeds uit dien hoofde door Paus
gregorius IX in twaalf honderd negen en dertig,
het keizerrijk aan
robert , broeder des Konings van Frankrijk aangeboden, doch dit
aanbod met Terontwaardiging van de hand gewezen j had de trotsche Kerkvoogd reeds
te vergeefs getracht, de Rijksvorsten tot het afzetten van
frederik te bewegen, thans
beproefde dit, en met me'er geluk, zijn doorslepen, niet minder heerschzuchlige opvolger
J2van
innogentius IV.' Te HoehJieitn aan den Main werd op eene vergadering van verschei-
inland geestelijke en wereldlijke Grooten des Rijks, onder welke men meent, dat nevens

1246 Hertog heitdrik II van Braband, ook de Graaf van Holland geweesl; is (2) , in tegen-
woordigheid van den Pauselijken gezant, de Landgraaf
ύάπ Thüringen , Hendrikraspo ,
tot Roomsch Koning verheven, welke zich deze benoeming liet welgevallen. Niettemin
vond
koewraad IV, zoon van frederik II, welke vroeger tot deze Avaardigheid was
verheven , eenen magtigen aanhang, en geheel
Duitschland werd aan de ellenden eens
burgerkrijgs ter prooi gegeven. De Landgraaf van
Thüringen, spotsgewijze der Papen
Koning
genaamd , ondersteund door het goud van den Paus, behaalde eene overwinning
op KOEHRAAD niet verre van
Frankfort, doch werd kort daarop door zijnen tegenstan-

1247 der geslagen, en trok naar zijne staten terug, waar hij aan den buikloop overleed (3).

Hoezeer dit voorval den Paus mögt smarten, het ontmoedigde hem niet. Onverwrikt
in zijnen haat legen Keizer
frederik II, welke nog steeds den ryksstaf in vaste vuist
klemde, spreekt hij over hem en zijne aanhangers op nieuw den banvloek uit. Hij draagt
door zijne gezanten, aan den veelvermogenden
riguard van Cornwall, broeder des
Konings van
Engeland, en vervolgens aan hago , Koning van iVoorice^en de gevaarlgke
kroon op, welke deze Vorsten voorzigtig weigeren. »Ik wil de wapenen wel opvatten
tegen al de vijanden der Kerk ," zeide
hago , » doch niet tegen al de vijanden van den Paus!"
Even weinig was hij geslaagd bij den Graaf van
Gelre en den Hertog van Braband,
Avelke laatste hem zijnen neef, den jeugdigen Graaf van Holland, had aanbevolen (4).

(1) Meermah, Gesch. ν. Grart/willeji II, D. I. Β. I. bl. 104—112, 124—126, 146. \

(2) Meerman , t. a. p. bl. 154. ·

(3) Additiones ad iahb. scnafhabcrg,, in pistorii Rer. Germ. Script. T. I. p. 431, 432.
öireredi presbyteri Epitonics, Lib. II. p. 1044, apud pistoriüm, T. I. Hist. de Landgr. Thu-
ring.
c. 52, apud pistorium, T. I. p. 1328. ΜλττπΑΕϋβ parisiemsis , p. 538 , 561, 602. Menco-
Mis Chron, in matthaecs, Analect. T. II. p. 142. Magn. Chron. Belg. p. 265.

(4) mattnaeds parisieksis, p. 634 , 698. Magn. Chron, Belgic. p. 266. Zie over den Graat
van
Gelre aan wien liet Kijk werd aangeboden, behalve scriverids, Holl. Zeel. en Vries, Chron.
bl. 200, 201, wagekaar, D. II. bl. 381 (3), en meeumak, Gesch. ν. Gr. Willem II, D. I.B.II.
LI. 163, in het bijzonder
vak spaeh, Hisl. ν. Gelderl. D. I. bl. 206. i

\

I

-ocr page 229-

DES VADERLANDS, 229

Hetzij vrees voor don moedigen en eerzuchligen jongeling, en om bom elders \Yerli Ie 1190—
verschaffen (1); hetzij opreglo vriendschap voor den zoon zijner zuster (2) , den Hertog
hiertoe aangespoord hebbendo Paus die niemand konde vinden, welke zich door het
aanbieden van dien hoogen rang liet begoochelen, nani genoegen in dezen voorslag.

Door goud , beloften en bedreigingen , gelukte het den H. Vader eindelijk in eene ver-
gadering van eenige geestelijke en wereldlijke Grooten op het slot te
Woeringcn^ niet
ver van
Keulen, na vele onderhandelingen, willeh tot Roomsch-Koning te doen ver- 3 van
kiezen. Met uitzondering van
wenceslaus , Koning van Boheme , wien als vreemdeling
het kiesregt door velen betwist werd, waren te
^oeringen slechts do drie geestelijke
Keurvorsten, de Aartsbisschoppen van
Keulen, Trier en Ment ζ , tegenwoordig; ook
ontbraken er vele Duitsche Stenden, hetgeen niet Aveinig de wettigheid dezer verkiezing
kon doen betwijfelen. Nevens de meeste Kerkvoogden, onder Avelke οττο III van
Utrecht, hadden van de wereldlijke Vorsten alleen de Koning van Boheme^ de Hertog
van
Brahand, de Graven van Gelder en van Loon zich voor willem verklaard; ter-
wijl de Hertogen van
Saksen en Beijeren, de Paltsgraaf aan den Bijn, do Markgraven
van
Brandenburg en Meissen, de adel van Oostenrijk en Stiermark, de Aartsbis-
schop van
Maagdenburg, eenige Bisschoppen en de meeste Stenden de zijde van fre-
DERiK II bleven aanhangen (3). Er blijkt hieruit, en het is niet het eenige voorbeeld,
dal men in dien tijd zich om het erkende of vermeende regt des Geestelijken Opperhoofds
te
Bome, om het wereldlijk Opperhoofd des Rijks naar willekeur af en aan te stellen,
weinig bekommerde; een regt, dat men vroeger vaak betwist, doch later, om het gedrag
van Graaf
avillesi II te verdedigen, op reglsgronden getracht heeft te betoogen (4).
Willem , zoo hij al niet in de vergadering van fFoeringen als Rijksvorst zitting had
genomen, bevond zich ten minste in do nabijheid. Hij verscheen aldaar zoodra zijne
verheffing was bekend geworden, en ontving de gelukwenschingen-en hulde der Vor-
sten , en de Bisschoppen beloofden, bij plegtigen eede, hem met raad en daad te on-
dertseunen (5). Zoo het waar is, heigeen men, hoewel slechts gissende beweert, dat

(1) Melis stoke, D. II. bl. 63,

(2) Harliecs, Annal. Dtic. ßrab, ρ, 258. Verg. scriverius, Holl, Zeel. Fries. Chron.
bl. 199, Meermas, Gesch. ν. Graaf wiliem II, D. I. B. II. bl. 170, 171.

(3) Mattdaeüs parisiensis, p, 636. Chron. Luncburg. apud eccard, T. I. p. 1411, Al-
bertus stade5sis,
ad annum 1247, p. 313, 317, Mencomis Chron. ap. βαττπαει Analect.
T, II. p. 145. Magn. Chron. Belg. p. 266. J. α llydis, Lib. XXIII. c. 5. p. 197. Melis stoke,
D.
II. B. III. bl. 63. De deka, p. 76. De Klerk uit de laage Landen, bl. 111. Verg. wa·
gehaar, D. II. bl. 382. Meermaä, Gesch. ν. Gr. willem, D. I. ß. II. bl. 172—175 , 234,235,

(4) Bilderduk, D, II. bl. 128,332—335. Verg. meerjiait, Gesch. v. Gr, willem II, D. II. B. V. bl.179.

(5) Meermu, Gesch. v. Gr: willem II, D. I. B. II. bl, 170.

-ocr page 230-

230 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—de Vorsten, welken het Rijk vroeger door den Paus was aangeboden, dit afsloegen uit
vrees » om den strijdbaren en wijdgeduchten
frederik het hoofd Ie bieden; of wel om-
dat zij zich niet aan de kans wilden blootstellen, hetzg v^n eene verzoening van den
Paus met
frederik, hetzy van 'sPausen sterfgeval, dat welligt een geheel anders
gezinden Kerkvoogd kon doen optreden (1) ," dan is Graaf
willem niet van vermetel-
heid en onberadenheid vrij te pleiten, loen hij het waagde eene kroon aan te nemen,
welke de voorzigtigheid en het welbegrepen staatsbelang van ouder en magtiger Vorsten
dan hij geweigerd hadden (2). Verblind door den luister, welke hem zijne jeugdige
verbeelding als vertegenwoordigde, voorzag hij de zwarigheden niet, in welke hij zich
wikkelde, noch de verdrietelijkheden en teleurstellingen welke hem toefden. Men
vergeeft deze kortzigtigheid aan eenen eergierigen Vorst van twintig jaren, maar moest
die niet in hem verontschuldigd of zelfs geprezen, hebben.

De nieuwverkoren Koning was uit hoofde zijner jeugd, nog niet onder het
getal der ridders opgenomen. In dien stand echter moest hij, naar do gebrui-
ken dier lijden, verheven zijn, vóór dat hij tot Koning konde gekroond worden.
De domkerk te
Keulen werd derhalve ten spoedigste, voor deze plegtigheid op het
prachtigst ingerigt. Eene luisterrijke schaar van Rijksgrooten, Aartsbisschoppen,
Bisschoppen, Hertogen en Graven was tegenwoordig (3). Na het lezen eener hoog-
mis , leidde de Koning van
Boheme den aanstaanden Ridder tot den Kardinaal
Legaat
pietro be gapütio , aan wiens onvermoeide pogingen ia het bijzonder, wit-
lEM zijne verhelTing verschuldigd was, en voor wien hij thans zijne geloften als rid-
der zou afleggen. Deze Geestelijke, in zijn bisschoppelijk plegtgevvaad, hield hem
hierop de pligten voor, ΛνοΠίβ op den waren ridder rusten. » Hij moet van edelen
bloede, milddadig, bescheiden, opregt, dapper en standvastig zijn in de tegenspoeden.
Hij moet den dag openen met het aanhooren eener mis, ter eerbiedige herinnering van
's Heilands lijden; voor het Christelijk geloof moedig bloed en leven wagen; de Heilige
Kerk en hare dienaren beschermen; Aveduwen en weezen in den nood bijstaan; onregt-
vaardigo oorlogen vermijden; ongepaste belooningen afwijzen ; voor de vervolgde onschuld
in het strydperk treden; geene steekspelen bezoeken dan alleen om de ridderlijke oefe-
ningen; den Roomschen Keizef of zijnen Stedehouder, in wereldliyke zaken onderdanig
gehoorzamen; do regten des Rijks ongeschonden bewaren; geene rijksleenen vervreem-
den , en onberispelyk voor God en de wereld leven. Indien gij deze voorschriften , naar
uw vermogen, vervult," voegde de Kardinaal er bij; »zoo zult gij tijdelijke eer in deze

(1) Bilderdijk, D. I. bl. 129. Verg. scriveriüs, ΠοΙΙ, Zeel. en Fries. Chron., bl. 201,

(2) Verg. nutdecopek, op melis stoke , D. II. bl.,67.

(3) Uit een Latijnsch stuk bij 8. van xeeuweK; Batavia Illustrata, bl. 733.

-ocr page 231-

DES VADERLANDS. " 231

wereld, en na dit leven, eeuwige rust in den Hemel verwerven." Hierop legde hij
zamengevouwen handen van
willem in een toegeslagen misLoek, op het Evangelie
waaruit men had voorgelezen , en vroeg hem, of hij »in den naam des Heeren, zich
in den ridderstand wilde begeven en de pligten daaraan verbonden, naar vermogen
opvolgen?" Op het antwoord: w ja," las de jonge Vorst den voorgeschreven riddereed
raet luider stemme voor: »Ik
willkm , Graaf van Holland, wereldlijk Vorst en vrije
Leenman van het Heilige Rijk, zweer in tegenwoordigheid van den Pauselijken Legaat,
de voorschriften der ridders te zullen onderhouden, bij dit Heilig Evangelie dat ik niet
mijne hand aanrake." De Kardinaal antwoordde: »deze belijdenis zij de vergiffenis
uwer zonden." Nu naderde de Koning van
Boheme en gaf den Vorst den schouder-
slag met deze woorden: » Ter eere des Almagtigen Gods sla ik U tot ridder, en neem ü
volgaarne in ons genootschap op. Gedenk steeds, dat de Verlosser der wereld voor den
Hoogepriester
anwas (gajaphas) , om uwentwil eenen kinnebakslag ontvangen heeft; voor
den Stadhouder
Pilatus bespot, gegeeseld en met doornen gekroond is ; voor den Koning
HERODES met eenen mantel omhangen en belagchen is; en voor al het volk, naakt en
gewond aan het kruis is geslagen. U dan raad en vermaan ik, steeds aan zijnen smaad
te denken, zijn kruis op u te nemen en zijn bitteren dood te wreken." Hierop werd
weder eene mis gelezen, en nu kondigde de krggsmuzijk een steekspel aan. Driemalen
trad do jonge ridder met den zoon des Konings van
Boheme in het strijdperk, waar hij
zijne vaardigheid in de behandeling van het zwaard, zoo wel als in die van de lans tentoon
spreidde. Daarna verhief hij den Graaf van
Holstein tot den stand in welken hij zelf
zoo even was opgenomen, schonk hem de gouden sporen, en hield drie dagen achtereen
te
Keulen luisterrijke feesten , waar hij onder do Rijksgrooten kostbare geschenken uitdeel-
de (1). Met vorstelijke pracht werd hij vervolgens door de drie voornaamste Aartsbisschoppen
des Rijks, in hunne zetelplaatsen ingehaald en ontvangen. De Paus konde zijne vreugde
over de verheffing van
willem niet bedwingen, van wien hij in eenen brief getuigde:
»Hij is een goed Katholijk, vtjorzigtig, dapper, maglig, aan vele Vorsten vermaag-
schapt; die drift zijner jeugd wordt door de ondervinding getemperd; van zeden en lig-
chaamsgedaante is hij bevallig; elk bemint hem. Wij hopen derhalve, dat hij den ver-
volger spoedig onder zijnen voet vertreden en den kop der kwalijk gezinden zal verplet-
ten; en dat de Almagtige door hem het Katholijk geloof, den vrede der kerk, de rust
der vvereld en den slaat der geloovigen luisterrijk herstellen zal, dewijl reeds eene me-

(1) Albertus stadeksis ad ann. 1247. p. 317. J. de beka, p. 77. Magn, Chron. Belg,
p. 266, 267. Chro7i. de Hollant, ap. ματτπαεομ , Analect. T. V. p, 53Ö, 537. Oude Holl.
Div. liron. Achlficndc Div. c. 0. De Klerk uit de laagc Landen, bl. 113—117. V. miebis,
Charterb. ν. Holl D. I. bl. 243.

-ocr page 232-

232 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

liyO—nigte Groolen zich terstond aan hera onderworpen hebben (1)." Tevens dankt hij in
eenen anderen brief de Vorsten, welke tot die verkiezing het meest hadden toegebragt,
hen tevens vermanende, onder belofte van vergeving der zonden, den nieuwen Koning,
naar vermogen te ondersteunen ^2}.

Niets was noodzakelijker dan deze vermaning. Immers het grootste gedeelte van
Duitschland, in spijt der banbliksems van het Vaticaan, had zich voor Keizer fre-
»ERiK II verklaard, een Vorst boven zijne eeuw verheven, evenzeer uitblinkende in
beschaving van den geest, als in krijgsbeleid en staatkunde, en die door een dertig-
jarig Rijksbewind in de groote kunst van te regeren was doorkneed geworden.
Aken,
waar de Roomscho Koningen naar oud gebruik moesten gekroond worden, en verschei-
den andere belangrijke steden aan den Bijn, waren in handen 'van 's Keizers bekwamen
zoon
koenuaad IV (3). Alle krachten van Willems zijde moesten derhalve ingespan-
nen worden, wilde hij den aanhang van dezen geduchten Vorst fnuiken en zich in
het opgedragen gezag vestigen, zonder welk zijne verheffing slechts eene bespottelijke
vertooning zou zijn. Om zich hieraan onverdeeld te kunnen wijden , had hij het be-
>vind over
Holland aan zijn broeder floris opgedragen. Het bestrijden echter van zulk
eene ontzaggelijke tegenpartij, vereischte eene legermagt wier onderhoud het vermo-
gen van "WILLEM te boven ging. Zijne gewone inkomsten, noch de onderstand van eenige
Duitsche Vorsten, noch de aanzienlijke geldsommen te zijnen behoeve door den Paus
uil
Duitschland en andere gewesten bijeengezameld, waren genoegzaam. Hij was
genoodzaakt uit geldgebrek, en hoezeer ook tegen de algemeene belangen van het Rijk,
de stad en het gebied van Nijmegen^ die geen ander Heer dan hel Opperhoofd
des Rijks erkenden, voor zestien duizend mark zilver aan Graaf οττο van Ge/re te ver-
panden (4). Kort te voren had hij Daislurg^ ofschoon eene rijksstad wier oude voor-
regten hij onlangs bevestigd had, voor twaalf honderd mark aan den Hertog van Z/m-
burg, zijnen bloedverwant, verpand (5). En hoewel het bekrachtigen en verleenen
van handvesten veeltijds bij den aanvang eener regering gebruikelijk waren, is bet ver-
moeden niet ongegrond, dat de vele gunstbrieven, welke
Willem in dien tijd gaf,

(1) De beka, p. 78.

(2) Meebjiah, Gesch. ν. Gr. willem II, D. I. Β. Π, bl. 241.

(3) Wagehaab, D. II. bl. 383. Meerman, Gesch. v. Gr. wiliem II, D. I. B. II. bl. 235,

(4) Meerman, t. a. p. bl. 264. V^an sfaen, Jlist. v, Gelderl. D. I. bl. 208. Den pandbrief,
jjeteekend den 15^«" ταη Zomermaand
1248, heeft van mieris opgenomen in het Char(erb, v, Holl.
D. 1. bl, 249, en βοηβαη in liet Charterl·, ν. Gelre, D. I, bl. 467.

(5) Meerman, Gesch. ν. Gr. wilieh H, D. I. B. II. bl. 257,

-ocr page 233-

DES VADERLANDS. " 233

uit de nelolige omstandigheden in \Yelke hij verkeerde, en uit behoefte aan geld zijn^l^sö"
voortgevloeid (1).

Ondertusschen hadden de Aartsbisschop van Bremen, do Bisschoppen van fVurz-
hurg, Straatsburg , Munster
en Spiers benevens verscheidene steden , zijne belangen
omhelsd. Het was hem gelukt
hemdbik van Gelre, broeder des Graven οττο, op den
Luikschen Bisschopszetel geplaatst te zien; een man , Avel is waar, van de loshandigste
zeden, maar in wiens dapperheid en verknochtheid hij eenen magtigen steun vond. In
het bijzonder trachtte do Paus aan de zaak van
willem kracht bij te zeilen. Niet
alleen bedreigde hij al de aanhangers van
frederik met den banvloek der Kerk, maar
boval het kruis tegen dien Vorst aan te nemen, onder toezegging van vergiffenis van
zonden voor elk, die in dezen heiligen krijg de wapenen zou opvallen. ïïij begeerde levens ,
dat de Duitsche Bisschoppen hunne strijdkrachten bij die des Hertogs van ^raiaric? zouden
voegen, ten einde met vereende magt, den algemeenen vijand der Kerk te bestrijden.
Om FREDERIK in
Italië werk te verschaffen , had hy den opstand der Ilaliaansche sle-
den tegen het keizerlijk gezag aangestookt; terwijl
koemraad zich nog steeds in Zwa-
den
ophield, alwaar insgelijks oproer en oneenigheden losgebarsten waren (2).

Willem spoedde zich thans tot het belegeren der stad Aken waar hij moest ge-
kroond worden, en over welke reeds de kerkelijke banvloek was uilgesproken. Nog
vóór het einde des jaars had hij haar voor een groot gedeelte ingesloten, en naar
het schijnt, te gelijker tijd het beleg voor
Keizerswaard, een sterk slot op een eiland
in den
Rijn, geslagen. Ofschoon verscheidene Duitsche en Nederlandsche Vorsten ne-
vens eenige Hollandsche leenmannen zich hier bij hem voegden, konde hij echter, bij
gebrek aan de benoodigde middelen, zich slechts tot eene insluiling bepalen; en hij zelf
verliet nu en dan het leger, om de zaken in
Bolland te regelen. Hel beleg der beide
plaatsen werd eerst mei eenigen nadruk voortgezet, toen de Bisschop van
Metz en do
Hertog van
Opper-Lot/iaringe7i, door de pogingen en beloften van hel Hof van Äome,
aan zijne zijde gebragl waren. Een aanzienlijk geschenk in geld en ontslag van eene
gelofte om naar het
Heilige Land te trekken, hadden de trouw des Herlogs aan zijn
Heer doen wankelen. Merkwaardig voorzeker is bij deze gelegenheid de toezegging
van den Paus » dat zoo hij ooit mögt besluiten, mot den Keizer of zijnen zoon eenen
vrede te treffen, de Hertog daarin begrepen zou worden (3)." Dit bewijst, hoo juist
de Vorsten, welke de aangebodqn kroon hadden afgeslagen, den Paus kenden en hem

(1) Wageraab, D. Π. bl. 384. Μεεκμαν, Gesch. ν. Gr, willem II, D. I. II. bl. 258.

(2) Meebman, t. a. p. bl. 243, 244.

(3) Meermah , t. a. p. bl. 256.

II. deel. 30

-ocr page 234-

234 ALGEMEEN! GÉSCHIEDENIS

1190— leregt wantrouwden : en dat Willem slechts tot een werktuig moest strekken , om de
1256

belangzucht en Λvraak des Heiligen Vaders te bevredigen.

Door geheel Duitschland had zich inmiddels het verdelgend vuur des opstands ver-
spreid. Duizenden krijgers hadden op de prediking der monniken, om het kruis te-
1248 gen den Keizer op te nemen, de banieren van
koenraad verlaten en waren voor Aken
verschenen. Evenwel achtte men het leger nog niet toereikend, om deze magtige stad
te bedwingen. Op verzoek en raad van
willeh , ontsloeg de Paus, hoezeer hem de
verovering van
Palestina ter harte ging, die Nederlandscho onderdanen des Konings,
welke hel kruis hadden aangenomen, om onder het bevel van
lodewuk IX van Frank-
rijk,
dit jaar een togt naar het Reilige Land te ondernemen, van hunne gelofte,
indien zij voor
Aken hunnen Vorst de behulpzame hand wilden bieden. Althans de
Kardinaal-Legaat
gaputio ontving den last, de Friezen op die voorwaarde, van deze
verpligling te ontheiTen, en nu stroomden niet alleen talrijke scharen van dit manhafle
volk, maar ook uit
Holland^ Zeeland, Gelderland, Utrecht, Luik en Henegou-
wen
, naar het leger des Konings. Vele Nederlandsche Grooten en Edelen volgden hun
voorbeeld, en onder de voornaamsten behoorden ongetwijfeld, nevens den Herlog van ^ra-
hand, de Graaf van Gelre, die van Kleef m jan van Amnnes. Hierdoor λvas Wil-
lems
heir tot een gelal van tweemaal honderd duizend man aangegroeid, die allen even
als hun Vorst, het teeken des kruises droegen. Men besloot, zich vooreerst alleen tot
de belegering der krooningsstad te bepalen,
qu Keizer stcaardin^Gsloim te houden (1).

Omringd door een schitterenden stoet van geestelijke en wereldlyko Rijksgrooten,
van Edelen, Ridders en geoefende krijgsbenden, zette
willem het beleg met kracht
door. Daarenboven kwam hem eene dier omstandigheden te hulp, welke menschelijke
scherpzinnigheid vooruit niet kan berekenen, en die zoo vaak het lot van volken en
Vorsten beslissen. Had de opstand in
Zwahen koenraad reeds verhinderd aan de spits
eens legers. Koning
willem, toen het gezag van dien Vorst nog niet genoegzaiim was
gevestigd, het hoofd te bieden en van den waggelenden troon te stooten, thans door de
oproerlingen geslagen en genoodzaakt naar
Beijeren te vlugten, moest hij Aken aan
zich zelf overlaten (2). Slechts konde hij den moed der getrouwe inwoners, welke men
te vergeefs getracht had goedwillig tot de overgave te bewegen, door belofte op een spoe-
dig ontzet onderschragen. Onvermoeid waren zij ijverig in het versterken der stad,
en menige uitval getuigde van hunne dapperheid. Deellende steeg echter ónder hen ten
top, toen na eene allerhardnekkigste verdedigingeene uitgelezene bende Friezen,

(1) Wageraab, D. IL bi. 385. Meerman ' Gesch. ν. Gr. willem Π, D.L Β. Π. bl.261--264;
26Ö, 282.

(2) Meeumik, t. a. ρ. bl. 259 ; 260.

-ocr page 235-

DES VADERLANDS. äoä

zich van eenige sterke punten om de stad meester maakte, die nu zoo eng werd inge-HyO—
sloten, dat alle toegang van en naar buiten volstrekt onmogelijk was geworden. Do
honger waarde vreesselijkrond in do benaauwde veste, de verdedigingsmidden vermin-
derden, ziekte en gebrek maaiden vele slagtoffers weg, terwijl de belegering ondertus-
schen dag en nacht, zonder verpoozing werd doorgezet, en afgematte, halfverkwijude
burgers de versehe en moedige benden dér vijanden, die elkander gedurig afwisselden,
moesten bestrijden. Hun trouw echter wankelde niet. Eindelijk sloegen de Friezen
den Koning voor, de stad door haar eigen water te benaauwen en alzoo Ier overgave
te dwingen.
Aken ligt in een dal en ontvangt van de omringende bergen, bij stroo-
men, zijne beroemde wateren, die in het laagste gedeelte der stad hunnen natuurlijken
uitloop vinden. De Friezen damden dien uitloop of stroom af, waardoor een groot ge-
deelte der stad onderliep en het water, ondanks alle pogingen, tot zulk eene hoogte
steeg, dat de burgers in de bovenste verdiepingen hunner woningen cene schuil-
plaats moesten zoeken. Wanhopende aan het ontzet, gefolterd door het nijpendste
gebrek en niet wetende werwaarts zich te wenden tegen eenen overmagtigen vijand,
wiens geduld zoo lang was getergd geworden, waren zij eindelijk genoodzaakt, zich te
onderwerpen. Moed , trouw en standvastigheid zijn altyd aanbevelingen bij den held, die
de deugd ook in vijanden weel te waarderen. Koning
willem ontving de gezanten
der tot het uiterste gedrevene stad, op die wijze als de betoonde dapperheid en verknocht-
heid aan hunnen Vorst verdienden. Hij schijnt slechts eenige schadevergoeding van oor-
logskosten tijdens de belegering, van hen gevorderd te hebben; zij daarentegen be- jo van ■
dongen do bekrachtiging hunner oude voorregten. Hierop ging de stad over, zwoer
den Paus en den nieuwen Koning trouw, en twee dagen later bevestigde en vermeer- 1248
derde
willem door eenen nieuwen giftbrief, do voorregten haar door zijne voorzaten
geschonken (1).

Prachtig was .'s Konings intrede. Aan het hoofd van een aanzienlijk leger, met zijn
broeder.
fxoris aan de zijde en omgeven door vele Vorsten en Grooten, begaf Wil-
lem
zich zegepralend naar eene stad, » die den onweêrstaanbaren vijand in hem had
leeren
vreezen en den weldadigen Vorst beminnen." Do geestelijkheid trad in haar
plegtgewaad hem buiten de muren te gemoet, en geleidde hem naar het paleis tot
zijn verblijf ingerigt. Allerheiligendag was tot de krooning bestemd. Al de geeste-
lijke en wereldlijke Rijksvorsten in het gevolg des Konings, vergezelden den Vorst

(1) Matthaeds pabisiehsis, p. 651. Melis stoke, D. II. li.IILbl.6U Οεβεκα,ρ«78. Mehcohis
Chron. in mattbaei Analcct. T. II. p. 145—148. Magn. Chron. Belg. p. 207. Bekihga , Jlist.

Oostfr. bi. 116. Ubbo emmios, de Rer. Fris. Hist. Lil·. X. p. 149. Verg. meeemak, Gesch.
V. Gr, wiLLEH II, bl, 283—291, bij wien ook de inhoud des voornoemden giftbriefs te vinden is.

26*

-ocr page 236-

236 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

naar de hoofdkerk. Hier werd hij in het vereischte gewaad gekleed , en door de Bis-
schoppen van
Luik en Utrecht voor den koninklijken troon gevoerd. De Aartsbisschop
van
Keulen, Kanselier ysLü Italië, liet hem dien bestijgen onder het uitspreken van deze
woorden : » zit met luister op den troon des Rijks, en oefen regt en geregtigheid op
aarde." De Aartsbisschop van
Mentz , als Kanselier des Rijks, vatte 's Konings regter-
hand, zalfd.e die met de heilige olie en zeide: » de Almaglige, die
dayid door den
profeet
samuel tot Koning der Hebreen liet zalven, heilige u lot eenen waardigen
Koning des Roomschen Rijks." De Aartsbisschop van TWe/·, Kanselier van ,

legde hem de handen op, zeggende": »do geest der wijsheid en des verstands, der ken-
nis, der godsvrucht, der dapperheid, en der vreeze des Heeren dale op u neder." Daar
de vier wereldlijke Keurvorsten ontbraken, naderde hij, die den Groot-Kamerheer
voorstelde, den Koning, wien hij met deze woorden den zegelring overhandigde:
» ontvang dit teeken der heerschappij, bewaar het Roomsche Rijk in zijne kracht, en
bescherm het met onverwonnen moed tegen de aanvallen der woeste volken." De plaats-
vervanger van den Groot-Hofmaarschalk reikte den Koning het zwaard over en riep :
»ontvang den koninklijken schepter, tuchtig er de weérspannigen gestrengelijk mede,
en regeer in vrede over de goed willigen." De vertegenwoordiger van den Groot-Hof-
meester gaf hem den gouden kloot en zeide: »ontvang dezen bol, onderwerp alle
volken der aarde aan het Roomsche Ryk, opdat gij met regt vermeerderaar des
Rijks moogt genaamd worden." Eindelijk zette hem een der Vorsten, uit naam des
Konings van
Boheme, als Groot-Schenker, en met toestemming des Aartsbisschops
van
Keulen, de kroon op. »Ontvang" dus sprak hij, »deze schitterende kroon;
munt hier op aarde zoo uit in deugdzame daden, dat gij in den Hemel de kroon
der eeuwige zaligheid moogt verwerven." Nu verhief zich een algemeen gejuich on-
der de menigte, en het geroep: »leve de groote Koning, hem zij heil en eer!"
weergalmde driemaal door de gewelven van het ruime kerkgebouw. Elk der Vor-
sten naderde nu den troon, boog zich voor den Koning en zwoer hem manschap
en trouw (1).

De krooningsplegtigheid werd door luisterrijke en kostbare feesten aan het Hof ge-

(I) De βεκλ, ρ. 78, wiens verliaal wij luer met het Magn. Chron. Belg. p. 268, dcCronicade
Ilollant,
p. 539, de Klerk uit de laage Landen, \ΛΛ19, en de oude ΠοΙΙ. Div.Kron., RcMtiends
Div. c. 8, alleen gevolgd hebben. Verg. meerman, Gesch. n. Gr. wiliemII,D.I.B.II.bl.291—297.
Allen noemen de vier wereldlijke Keurvorsten als Lij deze plegtigheid tegenwoordig, hetgeen ecliterniet
liet geval was. Andere Vorsten namen hmine taak bij de krooning op zich, en van daar, dat
deze bij velen van geener waarde gehouden werd.
Matth. pa.risiessis , p, 651. Ook ontbraken
bij deze plegtiglieid de Rijkskleinooden; alzoo moeten die, welke men thans bezigde, daartoe bij-
zonder vervaardigd geweest zijri'.·* Zie
μεει\μλν, t. a. p. bl. 297. ^

'M - -

1190-
1256

-ocr page 237-

DES VADERLANDS. " 237

volgd , op welke willem de Grooten, die hem zoo nadrukkelijk ondersleuiid had- 1190-r·
den, prachtig onthaalde en Torstelijk beloonde (1). In het bijzonder deelden de Frie-
zen in zijne hooge gunsten, en
Aken zelfs vond in hem eenen weldoener (2). Door
het bezit dier stad was echter het gewigtig pleit geenszins beslist, en veel was er nog
te verrigten, eer
willem zich in het gerust bezit des Rijks konde verheugen. Om hem
den last der regering te helpen lorschen, zouden de Rijksvorsten op den achtsten dag
na do krooning, den jeugdigen Koning eenen bijzonderen Raad, uit eenige bekwame
mannen zamengesteld, hebben toegevoegd, onder wiens leden de Hertog van ,

de Bisschop van Utrecht, en de abt van Egmond, als onder-kanselier, genoemd wor-
den (3). Wat hiervan zij , want de zaak is aan eenigen twijfel onderworpen (4),
Wil-
lem
, ondersteund door het goud van den Paus, trok met een gedeelte zijns heirs
naar
Keizerswaard dat nu met ernst werd aangegrepen. Terwijl hij zich voor deze
hardnekkig verdedigde vesting ophield, toog een ander gedeelte zijner krijgsmagt, on-
der aanvoering des Aartsbisschops van
Mentz en der Bisschoppen van Metz en Straats-
burg,
Koning koewraad te gemoet, wien het gelukt was weder een leger bijeen te
brengen. Beide heiren naderden weldra de plaats op welke het lot der beide
Vorsten zou bepaald worden, en dit bleef niet lang twijfelachtig.
Koehraad werd
geslagen en vlugtte naar
Italië tot Keizer frederik, wien ook daar het geluk niet
aanlachte (5). Men verwondert zich met reden, dat
willem zich niet zelf aan hel hoofd
van een heir geplaatst heeft, aan welks zegepraal zijn lot zoo oogeuschgnlijk was verbon-
den , en hetwelk hij nu aan gemijterde veldheeren had toevertrouwd. Immers, indien
de overwinning zich voor zijnen mededinger verklaard had, zou hij toch buiten twijfel
gedwongen geweest zijn het beleg voor
Keizerswaard op te breken (6). Gernand ,
de wakkere verdediger dezer vesting, wederstond langer dan een jaar al het geweld
van WILLEM, en besloot niet eer tot do overgave, dan toen verdere tegenstand dwaas-
heid zou geweest zijn. Hij werd in genade aangenomen, en tot loon zijner dapperheid

(1) Meerman, Gesch. ν. Gr. wulem II, D. I. Β. II. bl. 297-301.

(2) Ubbo ejimius, de Rer. Fris, Hist. Lib. X. p. 149. F. sjoebds, Fr. Jaarb. D, III. bl. 32.
Meerman, t. a. p. bl. 301.

(3) De beka, p. 79, hierin gevolgd door liet 3Iagn. Chron. Belg p. 268, de Klerk uit de
laage landen,
bl. 121. De otide Holl. Div. Krön, achtt. Div. c. 8. J. v. leiden. Krön. v.
Egm,,
bl. 72 en anderen.

(4) Zie meebman , t. a, p, bl. 302.

(5) MaTTHAEUS PARISIENSIS, p. 651.

(6) BIeerjian , t. a. p. bl. 307.

-ocr page 238-

238 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—en trouw beleende do grootmoedige Koning hem en zijne nakomelingen met dat slot,
welks verdediging hem zoo wel was aanbevolen geweest.
Willem gaf hem daarenbo-
ven zijne nicht,
kathariiia van Brederode, ten huwelijk, wier broeder, willem van
Brederode
, nevens vele Hollanders en Zeeuwen, hem in dit beleg belangrijke diensten
bewezen had (1).

De onderwerping van Keizerswaard had die der meeste plaatsen en vestingen aan
den
Rijn en Moezel ïgti gevolge, welke den nieuwen Koning vrgwillig voor hunnen
Heer erkenden. Slechts weinige , gelyk
Ingelheim, een steedje aan het riviertje »S'eiis^,

1249 tusschen Mentz en Bingen, moesten door de Avapens bedwongen worden. Koen-
raad
had inmiddels weder eene krijgsmagt bijeenverzameld, met welke hij op Wil-
lem
eenige voordeelen behaalde (2). Het is echter zeer te betwijfelen, of deze
voordeelen zoo aanmerkelyk geweest zijn als later is opgegeven geworden (3). Na

1250 den dood van fkederik II, toen koenbaad als opvolger zijns vaders, zich het Kei-
zerlijke purper had omgehangen, verflaauwde veler moed en ijver. Het is mo-
gelijk , dat de afgunst der Duitschers tegen een Hollandschen Vorst wakker werd,
en zij liever den landgenoot
koenraad , dan den Hollandschen Graaf aan het hoofd
des Rijks geplaatst zagen (4). Zeker is het, dal de Paus in eenen brief aan Koning
WILLEM, welke zich loen waarschijnlijk in
Zeeland bevond, klaagt »dat de gene-
genheid voor de zaak der Kerk en des Rijks in velen begon te verkoelen in plaats
van to ontbranden." En uit de vermaning, Λvelkθ hierop volgt, zou men op eene ver-

1251 koeling en weifeling in willem zeiven besluiten. »Wij vermanen u" zegt do Paus,
» werk zelf met ij ver ^ werk mede met de regterhand des Allerhoogsten; bevorder dege-
nen , die getrouw zijn in den arbeid; tracht de ongelrouwen, met eene behoorlijke
voorzigtigheid, tot hunnen pligt terug te brengen. Hierdoor zult gij met grooter roem
tot het bezit der Keizerlijke kroon geraken, waarmede wij, onder Gods hulp, u van
ganseher harte begeeren te versieren. Laat uwe Koninklijke uitmuntendheid geen ligt-
geloovig oor leenen aan de kwaadsprekendheid van sommigen, die u mogelijk het te-
gendeel voorhouden, en die met de kronkelende loosheid der oude slang, uwe opregte

(1) Meiis store, D. II. B. III. bl. 74, 75. De beka, p. 79. WitnELaus procurator, p.505.
Chron. Luneb. p. 1412. Lodewijk van velthem. Spiegel Histonaal, B, I. c. 3. bl. 5. Amsl.
1727. Jt a. leydi8, de Orig. et Reb. gestis. D. D. de Bred, in matthaecs , Analect. T. I.
c. 22. p. 621. !

(2) Matthaeos parisiensis , p. 652.

(3) Meerman, Gesch v. Gr. willem II, D. I. B. O. bl. 353, 354, <

(4) Bilderdijk , D. II. bl. 130.

. \ ■

-ocr page 239-

DES VADERLANDS. " 239

gevoelens zoeken te vergiftigen, met geen ander oogmerk, dan opdat zij de liefde,
gij voor de Kerk koestert, en waarmede deze u in alle opreglheid bemint, verminderen
of wegnemen zouden, en u traag maken in het voortzetten van het groole werk dat
op handen is. Bewaar dan uw hart met de grootste omzigtigheid voor de zoodanigen;
sluit uwe ooren voor zulke vleijende oorblazers, die u als een doornenheg omringen;
tracht altijd toe te nemen in genegenheid voor de Kerk, die u opregt heeft lief gehad
en nog lief heeft, en die, niet ophoudende u met moederlijke teederheid te beminnen,
u, zoo het Gode behaagt en gij in het leven blijft, welhaast tot de kroon des R^ks
verheffen zal (1)."

's Pausen bemoediging was ontijdig noch overbodig. Koenraad immers, steeds be-
dacht zijnen mededinger het bewind des Rijks te ontwringen , had in het begin dezes
jaars zijne vereenigde strijdkrachten naar den Äy« gevoerd. Reeds was hg tot
Spiers
doorgedrongen, toen willem met een aanzienlijk heir hem tegensnelde en nabij Op-
penheim
slag leverde. Woedend Averd aan beide zijden gestreden en slechts eene tij-
dige versterking van hulpbenden, door den Bisschop van
Metz aaiigevoerd, verschafle,
na eene geAveldige slagling, de overwinning aan
willem (2). Koenbaad vlugltc en ver-
trok kort daarop naar
Italië, waardoor vele sleden en gewesten in Duitschland ïich
aan zijnen gelukkigen tegenstander onderwierpen, die eenigen tijd te voren door het
Opperhoofd der Kerk , in eene groote vergadering van Bisschoppen te
Lions , tot Opper-
hoofd des Rijks was bevestigd. Intusschen waren nog onderscheiden Duitsche Vorsten
koenraad gctrouw gebloven. Om hen te verdeden en Willems betrekkingen in het Rijk
te versterken, bewerkte de Paus een huwelyk tusschen hem en
elizabeth , do dochter
van OTTO I Hertog van
Brunswtjk en Lunenlurg, een magtig Vorst in die dagen,
en welke aan de voornaamste huizen van
Duitschland vermaagschapt was. De echt-

ifiövaii

verbindtenis werd te Brunswijk op den burg van iiEKDRiK den Leeuw, met alle Louw-

plegligheid en luister voltrokken. In den bruiloftsnacht ontstond er brand op helslot, en °j®252'

spoedig hadden do vlammen het slaapvertrek der jonggehuwden bereikt. Willem ont-
snapte ter naauwernood naakt aan het dreigend gevaar door behulp zijner gemalin, welke
met de gangen van het kasteel bekend was. De Koningskroon, verscheidene kleinoo-
den en prachtige kleedcren gingen daarbij voor allijd verloren
(3). Willem verleefde

(1) Innocehtii IV Epist, ap. Καυκαιογμ ad annum 1251. c. 9, 10, vertaald doorHEERSAH,
Gesch. V. Gr. willem II. D. II. B. IV. p. 7, 8. i

(2) Meerman, t. a. p. D, II, li. IV. bl. 1Θ, 17. ^

(3) AiBERTts stadeksis, ad annum 1251, p. 319. Chron. Rythm. Principum. Brunsv. in
leibnitz, Scrijjt. Brunsv. T. III. ρ. 134. Herb, cornerii Chron. ap. JEcaRD, T. IL ρ. 894,

-ocr page 240-

240 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

IJÜÜ— nog een geruimen lijd te Brumwijk, alwaar de beide Markgraven van Brandenburg
eu de Herlog van Saksen, allen aan Hertog οττο I na vermaagschapt, hem als Vorst
huldigden en trouw zwoeren. Hunne onderwerping werd door die van onderscheidene
Duitsche Grooten gevolgd, zoodat de staatkunde van den Paus ook hier niet Λverd
teleurgesteld (1). Doch terwijl de zaken in
Duitschland zich meer en meer te
zijner gunste regelden , riepen hem de onlusten tusschen den ütrechlschen Bisschop
en eenige leenmannen van hel
Sticht, naar Utrecht. Hij slool een verdrag met
die slad, en nam de burgers, wier voorregten hij bekrachtigde, in zijne bescher-
ming (2), Hij was echter naauwelyks teruggekeerd, toen de geschillen met
Vlaan-
deren
zijne tegenwoordigheid in Holland vorderden, werwaarts hij zich, na de Rijks-
vergadering te
Frankfort, begaf.

Het beruchte en voor Holland nadeelig verdrag van het jaar elfhonderd acht en zes-
tig was door al de opvolgers van
FLoais III, hoewel schoorvoetend, bekrachtigd gewor-
den
(3). Willem I was wel door Keizer frederik II, welke aan de Gravin johasna van
Vlaanderen de Rijksleenen ontnomen had, bij een besluit in twaalfhonderd achllien,
met
Zeeland hewester Schelde verleid en daardoor van den leenpligt aan Vlaanderen
ontslagen geworden; maar 's Keizers zoon dendiuk had drie jaren later, het vonnis
zijns vaders vernietigd en JonAwwA in hare leenen en regten hersteld (4). Men kan het

895, welke te onregte de bruid van willeM; πειεμα noemt. Helena was hare zuster en gehuwd
aan den Graaf van
yinholt, Bothonis Chron. Brunsvic. piciur. ap. Leibhitz in 1. c. p. 363.
Door
scKivEiims, Chron. v. Holl., Zeeland en Friesl. bi. 195, λυαοεναακ , D. II. hl. 387, bil-

derdijk , D. II. bl. 130 en anderen, Avordt deze huwelijlcsvcreeniging, in navolging der meeste
Kronijken, een jaar vroeger gesteld. Wij echter bepalen haar liever met
meermah , Gesch. ν. Gr.
WILLEM II, D. II. ß. IV. bl. 51, op het aangegeven jaar, overeenkomstig de getuigenis van een
tijdgenoot, den Schrijver van de aangehaalde Rijmkronijk, bij leibnitz , T. II. p. 134.
Nach Gottes gebuvt, so man geyt,
Tausend zwey hundert zwey und funfftzig jar

Gab der Lohe Fürst dar V·

Zie Braunschweig sondre hone

Seine liebe tochter schone

Konig ΛΥΙΙΠΕΙΜ von Holland, u. s. w.

(1) Meermait , t. a. p. D. II. ß. IV. bl. 59—61. '

(2) De beka, p. 84. Heda, p. 209, 210. Van biebis, Charterl·, v. Holl. D. I. bl. 266.

. (3) Kldit, Hist. Grit. Com. T. I. P. II. p, 270—287.

(4) KitiT, Bist. Grit. Com. T. I. P. H. p. 279, 280, vien BUDERDiJK*volgt, D. H. bl.
132, 133.

\ „

-ocr page 241-

DES VADERLANDS. " 241

derhalve geenszins veroordeelen, dat Margaretha van Vlaanduren ^ in Holland mei

ΙώΟυ

den mam Tan Zwarte margriet bestempeld, hare regten op Zeeland tegen willem U
wilde handhaven. Zij was eene dochter van Graaf
boudewun IX, avelko in twaalf
honderd vigf als Keizer van
Konstantinopel overleed, en had vyf jaren daarna hare
hand geschonken aan
bouchard , Heer van Acmnes in Henegouwen. Reeds waren
uit dit huwelijk twee zonen,
jan en βουηελγυν, voortgesproten, toen het verbroken
werd, dewijl men ontdekte, dat
avenwes weleer de kerkelijke gelofte had afgelegd, en
de kerkvergadering van
Lateraan in twaalf honderd vijftien, bovendien verklaarde,
dat hij zyne gemalin te na in den bloede bestond.
Margaretha was hierop in tweeden
echt getreden met
willem van Dampierre, wien zij, behalve twee dochters, drie
zonen schonk,
willem, gdi en jan geheeten (1). Met eene onnatuurlyke partijdigheid
trachtte zij deze zonen, ten koste der beide anderen van het eerste bed, die men de
bastaarden noemde, te bevoordeelen. Zoodra zij hare zuster
jouanna in twaalf honderd
vier en veertig als Gravin van
Vlaanderen was opgevolgd, nam zij den oudsten dam^-
piERRE tot mederegent aan, welke naar hare beschikking, met zijne beide broeders
de graafschappen van
F laanderen en Henegouwen zouden erven, terwyl haar oudste
zoon, JAN van
Avenues, van alle opvolging werd uitgesloten, dewgl zg steeds beweerde ,
dat hij uit een onwettig huwelijk gesproten was.
Avenhes daarentegen betoogde de
Λvettigheid zijner geboorte, welke door den Keizer en den Paus erkend was , en schroomde
niet als eerstgeborene Ier verdediging zijner regten op
Vlaanderen en Henegouwen,
de wapenen tegen zijne moeder op te vatten. De meeste adel van Henegouwen, en vele
Grooten in
Vlaanderen schaarden zich aan zijne zijde; Koning willem was hem ge-
negen , en de reeds begonnen vijandelijkheden dreigden eene'n vreesselijken burger-
krijg , toen door tusschenkomst van den Koning van
Frankrijk en den pauselijken
Legaat, in twaalf honderd zes en veertig bepaald werd, dat
Vlaanderen aan willem
van Dampierre, Henegouwen aan jan van Aoennes zou komen, mits elk zijn jonge-
ren broeder een behoorlijk erfdeel aanwees.
Margaretha echter zou de beide graaf-
schappen blijven regeren, en de bepaalde schikking eerst na haren dood ten uitvoer
worden gebragt (2).

Maar avennes , in den bloei dpr jaren , onstuimig, dapper, stoutmoedig en heersch-
zuchtig, eischle daarenboven voor zich en zijn broeder
boudewun, geheel Zeeland
hewester Schelde,
het land van Waas en de vier Ambachten, welke hij beweerde,

(1) Meteri'S, Jmml. Flandr, Uh. YIU. p. 05 , 69 , 70.

(2) miyerds, Annal Flandr. Lih. IX, p. 75. Klüit, Hist. Crit. Com. Τ. IL Ρ. I. p,4ü8.
Τ. II. Ρ. II. ρ. 6Ί8. Meebmai», Gesch. t\ Gr. wulem II, D. IL B. L bl. 154—159.

II. deel. 31

-ocr page 242-

242 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—dat niet lot Vlaanderen behoorden (1). Ter ondersleuning van dezen cisch wendde
hij zich om hulp lot Koning
willem , welke echter door het beleg Tan Aken , builen
islaat was hem die te verschaffen. Om evenwel
avennes aan zich te verbinden, gaf
de Vorst hem zijne zuster
aleid ten huwelijk en schonk hem zijn bijzonder vertrouwen
en vriendschap (2). Deze gunstbetooning aan eeneii gehaten zoon ontvonkte de woede
der trotsche
mabgahetha legen willesi , welke buitendien nog niet den leenmanseed
v/QgQns Zeeland bewest er Schelde bij haar, die reeds vier jaren V laanderen YG^eexAc,
had afgelegd. Hij had niet slechts het leen niet verheven, maar zelfs zich in open brie-
ven
y> Graaf van Holland en Zeeland" genoemd, en de inkomsten der Zeeuwsche
eilanden, die tusschen
Vlaanderen en Holland moe.^X.Qn verdeeld worden, geheel aan
zich getrokken, waardoor de Gravin aanzienlijke sommen van hem te vorderen had (3).
Met reden was zij beducht voor hare regten, Avanneer het geluk
willem in Duitsck-
land
begunstigde en hem ten troon verhief, daar zij dan verpligt zou zijn, dat zelfde
Zeeland van hem, als Roomsch Koning, te verheffen, hetwelk hij van haar, als Gra-
vin van
Vlaanderen, in leen had (4). Om dit te voorkomen vat zij, terwijl de Vorst
al zijne geldmiddelen en strijdkrachten ter bedwinging van
Aken noodig heeft, de wa-
- ' penen tegen hem op , zegepraalt, en dwingt
figris , den Voogd van Holland, de be-
lofte af, welke door de Zeeuwsche leenmannen mede geteekend Avordt, » dat hij de oude
regten der Graven van
Vlaanderen op Zeeland zal erkennen , en bewerken, dat zij ook
door AViLLEM crkend en bekrachtigd worden. Indien de Graaf van
Holland dit mögt
weigeren, zullen
floris en de Zeeuwsche Edelen hem legen Margaretha geen bijstand
mogen bieden. Ter nakoming dezer beloften zoowel als lot waarborg, dat
florisbinnen
twee jaren al de achterstallen der inkomsten, welke de Gravin niet ontvangen heeft,
zal uilkeeren, zullen gijzelaars geleverd worden. Daarenboven zullen
floris, de
Zeeuwsche Edelen en
willem zelfs, den Paus verzoeken, de overeenkomsten, met be-
trekking tot het regt der Graven van
Vlaanderen op Zeeland, met zijn heilig gezag te
bevestigen, en den banvloek over hem uit te spreken, welke daartegen mögt handelen."
Voorts behoorde onder de voorwaarden van dit vredesverdrag, den zevenden van Hooi-

(1) Mevehbs, Annal. Flandr. Lib. IX. p. 75.

(2) V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 239. Kluit, llisl, Crit. Com. Τ. I. Ρ. Π. ρ.212.
Ilct huwelijk is waarschijnlijk tusschen den
20 van Oo{jstinaand en den 25 van Wijnmaand 1246
voltrokken.
D. groebe, Ferh. over Graaf floris V, in I). VI. St. I. bl. 15 (1) van de Fcrh.d,
tweede Klasse d. K. N. Instit.
Amsf. 1836.

(3) Kluit, Hist. Crit. Com. ï. I. P. II. p. 292. y

(4) Kldit, in 1. c. p. 287. « En dit scheen," voegt bilderdijk, D. II. hl. 133, bij de op-
merking van KLtrr, » een
confusio meé te hrenjjen, qtiae ioUit debitum."

-ocr page 243-

DES VADERLANDS. äoä

maand twaalfhonderd achl en veertig gesloten, »dat floris , benevens eeni ge Edelen in 1190—

_ , ΙώΟΙ)

persoon, der Gravin vergiffenis zouden afsmeeken en zich in hare magt stellen, doch
na acht dagen weder in vrijheid gesteld worden; dat hij de verraders, die uit
Zeeland
gejaagd of tot maegaretha overgeloopen waren, genade schenken , en de gevangenen
met al hunne goederen vrijlaten zoude" (1). '

Op aanzoek van floris bekrachtigde willem , denderden van Oogstmaand van hetzelfde
jaar, het verdrag van elf honderd acht en zestig, en weinig weken daarna ook de ver-
nederende overeenkomst tusschen de Gravin en
floris te jsrïi^^e aangegaan, betrekkelijk
de Zeeuwsche achterstallen, ten bedrage van zes duizend Vlaamsche ponden, benevens
twaalf honderd ponden tot schadevergoeding voor eenige Zeeuwsche Edelen bepaald (2).
Willem had nu wel erkend der Gravin manschap schuldig te zijn, maar die nog niet
gedaan.
Margaretha drong hierop ten sterkste aan, doch vergenoegde zich eindelijk,
door tusschenkomst van den Kardinaal
gaputio , met's Konings verklaring, »dat dit uit-
stel, door do belegering van Aken veroorzaakt, Avelke zijne tegenwoordigheid vorderde,
geene inbreuk zou maken op hare regten of die harer erfgenamen, noch hem en zijne
opvolgers in het Graafschap van de verpligting der leenverheffing zou bevrijden."
Willem
bleef ondertusschen zijn gezag in Zeeland uitoefenen en scheen hel gedrag van Marga-
retha
af te Avachlen , wanneer hij tot Roomsch Koning gekroond zou zijn (3). Weldra
echter gaf hij zelf aanleiding, dat de vlam des oorlogs tusschen
Vlaanderen en Hol-
land
met vernieuwde Avoede iosbarstle.

Verbitterd op do Gravin, welke hem tot een even nadeelig als honend verdrag ge-
dwongen had, toen de gewigtigste belangen des Rijks hem elders riepen, stelde
λυιιι,εμ
na de inneming van Aken, eene talrijke krijgsmagt ter beschikking van zijnen schoon-
broeder en boezemvriend
avennes , vyelke zijne zijde gedurende het beleg niet verlaten
had. Onverwachts viel de verbolgen zoon in het gebied zijner moeder, het
land van
Aalst
en Waas, de vier Amlachten en de geheelo streek tusschen Geertshergen^m
Dendermonde
plunderende en verwoestende. Margaretha bragt in allerijl eenige
strijdbenden bijeen, welke zich bij
Artevelde ^ Biervliet en Hulst legerden en die

(1) Rlcit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. Π. ρ. 287—293. Het Charter zelf, waaruit deze oor-
log , van ΛνεΙΙίειι noch de Vlaamsche noch de Ilollandschc Kronijken eenige meldinjj malcen, on-
wedorsprekelijt blijkt, wordt gevonden bij
klüit in 1. e. T. II. P. Π. p. 524—530. Verg. mser-
kaïf,
fxesch, υ. Gr. willem II, D. I. II. bi. 268—275.

(2) V. HtERis, CharterL· v. Holl. D. I. bi: 250, 251. J^LCif, Hist, Crit. Com. Τ. I. Ρ. II.
ρ. 293-207. ϊ. IL Ρ. II. ρ. 532-535, 544,

(3) Klcit , Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 297—300. Τ. Π· Ρ. Π. ρ· 648. Biidebdijk ,
Β. II. bi. 135.

26*

-ocr page 244-

244 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

IjyO— zij door woord en voorbeeld tot dapperheid aanspoorde. Na vele schermutselingen en
het verlies van veel volks was zij genoodzaakt,
ierviï^X Rupeltnonde te land en te wa-
ter belegerd werd, den vrede aan te bieden,
Atennes deed ten behoeve der bampierres.
afstand van het graafschap Namen en voor zestig duizend ponden dien van zijne aan-
spraak op
Zeeland heioester Schelde, het land van Aalst , JVaas en de vier Am·
hackten.
Het verdrag werd in het begin van twaalf honderd negen en veertig gesloten
en FLORis van
Holland als ggzelaar naar Vlaanderen gezonden (1). Men vermoedt,
dat
FLORis in persoon avenues in deze krijgsonderneming bijgestaan, en althans een tijd
lang, do Hollandsche benden of schepen aangevoerd heeft (2).

Om aveknes te believen verleide hem willem, in naam des Rijks, op nieuw met het
graafschap
Namen, dewijl boudewijn II, Keizer van Konstantinopel, verzuimd had
dit gewest, een leen van
Henegouwen en achterleen van het Duitsche Rijk, van avenues
te verheffen, en gelastte alle Edelen en leenmannen des lands, voorlaan den Graaf van
Henegouwen voor hunnen Heer té erkennen. Daarenboven schonk hij hem op denzelf-
den dag ten huwelijksgift, al hetgeen de Graven van
Holland van de Koningen van
Schotland in leen gehouden hadden (3). Hoezeer dit alles Margaretha moest grie-
ven welke, ondanks eene nadere pauselijke beslissing te
Rheims en te Luik, steeds
de Avettige geboorte van hare beide oudste zonen betwistte, werd zij echter nog heviger
op WILLEM verbitterd, dewijl hij alles in
Zeeland op eigen gezag regelde, zonder haar
in iels te kennen. Sinds twee jaren had hij de Zeeuwsche inkomsten geheel aan zich
gelrokken, waardoor de verschuldigde achterstallen van zes duizend op zestien duizend
ponden geklommen waren; hij beweerde het alleenregt op de strandgoederen, op de be-
den en giften der Zeeuwsche leenmannen, op de geheele regterlijke raagt te bezitten,
en gaf, naar eigen goeddunken, vrijheden en voorregten aan verschillende plaatsen in
Zeeland. Margaretha dringt op nieuw hare regten bij hem aan, doch vindt geen gehoor.
De meeste Zeeuwsche Edelen scharen zich aan 'sKonings zijde als de magtigste; slechts
weinige blijven der Gravin getrouw. De spanning ^vordl grooter en grooter, en het uit-
barsten van den feilen krijg, die later ontbrandde, kan slechls door tusschenkomst van

' (1) Mkykrüs, Annal. Flandr. Lih. IX. p. 75, 70. Klüit, Eist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. I. ρ. 504.
Meermin, Qesch. ν. Gr. wiium II, D. I. B. III. LI. 308-312.

(2) Meermak , t. a. p. bl. 312. )

(3) Vam mieris , Charterb, v. Holl. B. I. bl. 249. Klüit , Hist. Crit. Com. T. II. P. I. p.
216, 301. T. II. P. II. p. 553—559. Verg. ν. mieris, t. a. ρ. bl. 247—249. Meerman meent,
dat het goed, door de llollandsclie Graven van de Koningen van
Schotland in leen gehouden, dé
landstreek
Garviat in het graafschap Aberdeen geweest is, welke aan ada , de gemalin van floris
III, in 1162 tot een huwelijksgoed geschonken was. Gesch. ν. Gr. Willem II. D. I.B.III.hl.343.

-ocr page 245-

DES VADERLANDS. " 245

den pauselijken Legaat, den Bisschop van Alhano ^ Yoor eenigen lijd verhinderd worden. ^J^sê"
Op eene vergadering van Nederlandsche Groolen, Geestelijken en Edelen te
Brussel^
den negentienden van Bloeimaand twaalfhonderd vijftig, worden de hangende geschillen
tusschen de beide partijen beslecht. Bij een verdrag tusschen
Willem en floris aan do
ééne , en
Margaretha, aan de andere zijde gesloten, wordt het regt der Gravin op ZeeZajici,
naar de overeenkomst van elfhonderd acht en zestig, erkend, maar daarentegen door
haar afstand gedaan van den eisch op de achterstallen, mits de Koning of zijne erven
het thans gesloten verbond eerbiedigen. De Hertog van
Brahand, deGraaf van Ge/re ,
die van
Kleef en de Bisschop van Luih stellen zich ter wederzijde borg vöor de uit-
voering van het verdrag, hetwelk ook de Paus met eene bulle bevestigt. De zaakgelas-
tigde van den H. Vader bewerkte daarenboven, dat
Margaretha aan willem op nieuw
uitstel van leenverheffing wegens
Zeeland verleende. De Koning echter verklaart, dal
zy het regt heeft deze hulde van hem te eischen, en » dat, schoon het van hem al nim-
mer geëischt mögt worden, de volgende Graven van
Holland evenwel in dezelfde ver-
pligting zouden blijven, terwijl
Margaretha , ten opzigte van hem , in denzelfden slaat
bleef van de hulde te kunnen vorderen, Avaarin zij te voren verkeerde." Voor deze
vergunning van uitstel belooft hij, wanneer zij het mögt begeeren, haren zoon, den
Graaf van
Vlaanderen, zonder bedenking, den eed af te nemen wegens de landen,
welke hij van het Ryk verheffen moest (1). Dit verdrag laat niet raadselachtig, wie
der beide partijen het meest in de gunst der scheidsmannen deelde. De Gravin werd
slechts in regten erkend , welke haar niet konden betwist worden; de Koning daaren-
tegen , zonder iels op te offeren, bleef in het bezit der aanzienlijke sommen, ivelke hij
zich eigendunkelijk had toegeëigend, en nog steeds verschoond van heigeen hem zoo
geweldig tegen de borst was: het heffen van zijn leen (2).

De geschillen Avaren aldus, voor het oogenblik, door het Brusselsche verdrag bijge-
legd. I et was echter te voorzien, zoowel uit den aard der gemaakte bepalingen zelf,
als uit de gemoedsgesteldheid der kilteloorige Gravin, en van den eerzuchligen, ligt-
geraakten Koning, dat spoedig nieuwe twisten tusschen
Vlaanderen en Holland zou-
den geboren worden. Wrevelig en onverzoenlijk van aard, leefde
Margaretha nog
gedurig in onmin met hare beide oudste zonen. Om te beletten, dat
jan van Aoennes
bij haar leven het gebied over Henegouwen zou voeren, liet zij de bevelhebbers der
steden en sterkten , alle Henegouwers, door Vlamingers van beproefde trouw vervangen ;

(1) Van mieris, Chartcrb. v. Holl. D. L bl. 258—260, 282. Klüit, Hist. CriL Com. Τ. I.
Ρ. II. ρ. 302—309. Τ. IL 1>. II. ρ. 572—598. Verg.
meerman, Gesch. ν. Gr. wuleji Π, D. L
Β. in. bl. 382—393.

(2 ) μεεβμαγί, Gesch. v. Gr. willem II. D. L B. III. bl. 392.

-ocr page 246-

246 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

llüO—^ een onvoorziglige slap, welke in Henegouicen Ae algemeene verontwaardiging legen
II haar opwekte (1).
Willem, om zijnen zwager te wreken en zijn eigen moed op eene oude
inaand koelen, verklaart onedelmoedig genoeg, naar vonnis der Rijksstenden, op

1252 den landdag te Frankfort aan den Main, de Gravin van Vlaanderen vervallen van
Zeeland bewester Schelde, do landen van Aalst, Waas en de vier Ambachten,
op grond, dat zij verzuimd heeft deze leenen, naar de rijkswetten, binnen een jaar
en dag, op straffe van verval, van hem als Roomsch Koning te heff'en. Onniiddel-r
lijk daarna beleent hij
avennes met dezo goederen, op dezelfde voorAvaarden als
stARGARExnA dic to voren bezeten had , en bevesligl hem tevens in hel leen van
Na-
men
(2). Hierbij bleef het niet. Hij trachtte avenhes door kracht van wapenen,
in het bezit
Henegouwen Ie stellen, en rukte waarschijnlijk zelf, met den Bisschop
van
Luik, aan het hoofd der hulpbenden in dit gewest. Men wil, dat hij toen en niet
twee jaren vroeger
Valenciennes heeft ingenomen (3). Hoe dit zij , do Henegouwers,
op MARGAftETnA Verbitterd, vormden tegen haar een magiigen aanhang. Weldra ge-r
raakte hel geheele land in beroering, de Vlaarasche bevelhebbers Averden overvallen,
velen om het leven gebragl, en hunné vrouAven, wreedaardig verminkt, naar
maega-
retiia
gezonden. Woedend zwoer zij den opstandelingen den ondergang, en wachlUj

/ slechts een gunstig oogenblik af, om ook den Koning al hare Avraak te doen ge-
voelen (4).

Met al dien ijver, welke door de dorst om zich te wreken wordt opgewekt, bragt
zij een heir van honderd duizend uitgelezene Vlaamsche en Fransche krijgslieden,

1253 Edelen en ridders bijeen, over hetwelk haren beiden zonen , αυι en jan van ZJamp/errt;,
het opperbevel werd toevertrouwd (5). Steunende op deze magt, vorderde zij thans,
in overeenstemming met haren Raad, van
willem onverwijlde leenverhefling wegens
Zeeland. » Hoe !" riep de fiere Koning , » zal ik de dienaar van mijne dienaresse zyn!
Zal ik leenman worden daar ik leenheer ben! Veeleer zou zij al wat zij heeft, vatimij
houden. Van haar
wil ik öiets ontvangen. Zij zal voor het land van de Schelde, met
regtï mijn" onderdaan zijn. Het ware schande, indien ik haar manschap bewees voor
goed, dat aan hel Rijk behoort. Ik ben Koning, voor het overige mag zij doen, wat

(1) Mevekus, Annal. Flandr. Lib. IX, p. 76.

(2) Vak mieris, Charterl·, ν. Holl D. I. hl. 268, 269. Klcit, Bist. Crit.^ Com. Τ. I. Ρ. Π.
ρ. 217. Τ. II, }\ ΙΓ. ρ, 621, 624-632. I

(3) Meehman , GescA. ν, Gr, willem II. D, II. B. IV. bl. 101.

(4) Meverus , Aiinal. Flandr, Lib. IX. p. 76. ^

i

(5) De beka, p. 86, en de Klerk tiit de laage landeti, bl. 127, begroolen het gclal der «(rij-
ders op
150^000 man.

-ocr page 247-

DES VADERLANDS. " 247

haar goeddunkt (1)." Zonder de betrekking in het oog te houden, in -welke willem,1190—
als Roomsch-Koning, legen over haar geplaatst is, verklaart de Terbolgen Gravin op
<lit schamper antwoord, onmiddellijk den Graaf van
Holland Tcrvallen van zijn leen, en
maakt terstond toebereidselen, om hare krijgsmagt naar
Zeeland over te schepen. Alles
dreigt eenen bloedigen oorlog, Avant ook
willem heeft een aanzienlijk leger, schoon
veel minder tahyk dan het Vlaamsche, byeengebragt en welk gereed is, onder hel
bevel van
flokis van Holland en den Graaf van Kleef, in Walcheren te rukken (2).

(1) Melis stoke, D. II. Β. III. bl. 78.

(2) Meus stoke, D. II. B. III. bl. 75—79. De ββκλ , ρ. 85. Meyekcs, Annal. Flandr. Lib,
3X, ρ. 7ö. —Kluit, Jlist. Crit, Com. T. I. P. II, p. 3J0. Meermas, Gesch.v. Graaf swLvmW,
]). II. B. V. LI. 309, en anderen hebben het gedrag van wulem^ len opzifjte van de Gravin van
Vlaanderen, van dubbclharliglieid en kwade trouw bcscliuldigd. Men heeft hem verweien, dat
hij zijne betrekkiji[j als Graaf van
Holland met zijne waardigheid als Roomsch Koning vermengde
oF liever verwarde, en van de magt, welke deze laatste hem verleende, misbruik maakte, om
zich op
margaretha te wrcken. Bilderdijk (D. II. hl, 138—143) heeft dit echter als eeia ligt-
vaardig vonnis veroordeeld, en getracht 's Vorsten karakter van die snief te zuiveren. Hij verde-
digt den Koning slechts volgens de beginselen van regt en billijkheid j en geeft geenszins in be-
denking, of niet wclligt noodzakelijkheid en gezonde staatkunde
Willems gedrag in dezen bestuurd
hebben. Toetsen wij derhalve 'smans verdediging naar dezelfde beginselen van welke hij is uit-
gegaan. Men behoeft zich niet met hem (bl. 138) op te houden, noch moet zich ophouden met
vooronderstellingen en gissingen, wanneer daden duidelijk spreken; en weinig beteefeent de getui-
genis van eenige schrijvers over
Willems aard en inborst, wanneer hunne woorden in stiijd zijn
niet
Eijne daden. Hoe hard, nadeelig en vernederend het verdrag van elf honderd acht en zestig
voor
Holland zijn mögt, gaf dit aan willek geen regt het te schenden; het was nietonregt-
vaardig, gelijk
bilderdijk beweert (bl. 139. Verg. hiervoor, bl. 126', 127), maar op cene wettige
wijze verkregen; het was door al de opvolgers van
iloris III, door Willem Ilzelvcn, als geldig
erkend en bekrachtigd geworden (1). Even zoo had hij zich de overeenkomst tusschen de Gravin
i^n zijn broeder
floris laten welgevallen. De verkrachting daarvan moge staatkundig, maar kan
niet regtens verdedigd worden, ook dan niet wanneer het meer dan louter gissing ware, dat
flo-
Ris overrompeld en verrast is geworden, cn genoodzaakt was in zijne gevangenis terug te kceren,
/00 willem het gesloten verdrag niet bevestigde. Wij gelooven, dat willem liever de zaak met
de Avapenen zou beslecht hebben, doch willen niet beslissen, of gebrek aan magt, dan wel zijn

(1) Zie hiervoor bl. 222, 223, Onjuist wordt door bilderdijk, D. II. bl. 143, dc zaak ran het verlei
Tan
Zeeland door Keizer ïiiedebik II aan wiilem I voorgesteld. Verg. hierroor hl. 240. DaarenboTcti
had WILLEM
II ook hierin herust, cn ofschoon dit de zaak der leenTcrhefllng van de Gravin voor hem
nog veel grievender mag gemaakt hehhcn, gaf het hem volstrekt
geen regt zicli daaraan te onttrekken.

-ocr page 248-

248 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

llüO—Het ontvlammen ταη dien krijg werd door den Hertog van iïraiaiit/eene poos ver-
traagd, welke door zijne tusschenkomst, hel bloedvergieten Iraclille voor te komen.
Op zijne uitnoodiging verscheen de Koning, welke Aveder gaarne het geschil door een
vergelijk wilde \ ereflenen, Ie
Antwerpen, werwaarts ook Margaretha hare gezanten
zond , waarschijnlijk meer om den Hertog genoegen te geven, dan op nieuw in rerdra-

broederminnend hart, gelijk bilderdijk bcAvecrt (bl. 139. Terg. hiervoor, bl, 242, 243), dit
verliindeid beeft. In de gescliillen met fflARGARETBA had hij zich aan de uitspraak van scheidsman-
nen onderworpen, en hoezeer hunne bepalingen hem ook fegen de borst mogen geweest zijn,
eens door liem aangenomen en bekrachtigd, stond het niet aan liem, naar het gevoelen van zijnen
verdediger (bl. 140, 141. Yerg. hiervoor bl. 243, 245), die te verbreken, toen hij daartoe de
niagt meende te hebben. AVij Avillen volgaarne erkennen, dat
willem » den wensch koesterde,
zich van het bcAvuste hatelijk verdrag door de xvapenen te bevrijden, wanneer er een wettige grond
van oorlog ontstaan mögt" (
bilderdijk, bl. 140); doch wij erkennen tevens, dat wettige redenen
lot oorlog niet door euRGARETHA, maar door hem gegeven zijn, en dat juist dit hem de smet van
dubbelhartigheid en kwade trouw heeft aangewreven. Immers is het onwaar, wanneer
bildeedijk
(bl. 141) zegt, » dat Margaretha slechts zoo lang niet bij den Koning op de leenverheffing aan-
drong, als zij rekende hem in de geschillen van hare familie te moeten ontzien j en dat hij van
zijne zijde als
llooDjsch Koning, ook niet op haar verhelfen aandrong, maar dit slepende hield als
uit wederzijdsche inschikkelijklieid, tot eindelijk, getergd door
Margaretha, die nu begreep de han.
den weder ruim te hebben om leed te doen, en van hem leenverheffing vorderde, hij op den Rijksdag
haar van hare rijksleenen vervallen verklaarde, en besloot zich door de wapenen te wreken," Het te-
gendeel'had plaats.
Willem had reeds de Gravin van hare rijksleenen vervallen verklaard, omdat zij
bij hem, als Roomsch Koning, de hulde niet had afgelegd, toen zij hem liet aanzeggen, dat hij,
als Graaf van
Holland, haar manschap Avegens Zeeland beicester Schelde zou hebben te doen.
(Zie hiervoor bl. 245. 246.) Door het uitstel dezer plegligheid moge de Gravin zich stilzwijgend
verbonden hebben, deze niet van den Koning te vergen ;
willem zelf echter had verklaard >i dat
dit geen inbreuk zou maken op haar regt, deze hulde van hem te eisclien. Maar thans had zij
niet meer te eischen op een gewest, waarmede naar uitspraak der Rijksvergadering, een ander verleid
was; WILLEM had hierdoor zijn vurigen wensch bereikt; daar hij de » dienaar zijner dienaresse'Λ niet
zijn konde, had hij zich aan de verschuldigde leenhelfing onttrokken; al hetgeen aan heti Rijk
behoorde der Gravin ontAvrongen, en weder aan
avemses gegeven, dien hij naar zijnen wil konde
leiden, en met wien hij alzoo liever wilde te doen hebben, dan met
makgaretua of naderhand met
de
dampierres, ZOO als bilderdijk Zelf erkent, bl. 136, Waar is hier rondheid, eerlijkheid, regt-
ichapenheid en goede trouw in
willehi te ontdekken ? Of zijn déze welligt meer te bespeuren, wan-
neer hij, spottende met de overeenkom.<!len en bepalinj^en, de gchcele opbrengst van het gemeen-
schappelijk leen,
Zeeland, eigendunkelijk naar zich trekt? Wanneer hij willekeurig, zonder naar
pligt de Gravin van
Vlaanderen te erkennen, aan Zeeuwsche plaatsen wetten en vrijheden uit-
deelt ? Wanneer hij de aan
Margaretha verschuldigde achterst allen inhoudt, zonder de voorwaar-
den te eerbiedigen op welke deze hem zijn kwijtgescholden? Of wanneer hij, om de Gravin te

Λ

-ocr page 249-

DES VADERLANDS. " 249

gen te treden, die steeds, men moet het erkennen, door willem zoo weinig geëerbie-1190—
digd werden. De sluwe Gravin althans, de goede trouw des middelaars misbruikende,
zocht do onderhandelingen, door het gedurig opwerpen van nieuwe voorstellen en zwa-
righeden , te rekken, om inmiddels in
Zeeland to vallen. Men verhaalt zelfs, dat er
een bestand voor eenige dagen gesloten was, toen zij dit verraad ten uitvoer bragt. Te
Waterduinen y eene plaats op de kust ^άπ F laanderen, moest zich het Vlaamsche
heir naar
Zeeland inschepen. Margaretha, zelve begaf zich naar het strand en nam
afscheid van haren zoon
güi' van Dampierre, den Opperbevelhebber. »God geleidde
u, mijn zoon!" sprak zij, »doch verschijn nooit weder onder mijne oogen, dan als
overwinnaar van
Zeeland." — » Moeder was het antwoord , » het moge gaan hoe het
wil; ik zal overwinnen of sneven. Vaarwel." Onder het vreugdegejuich der menigte,
stapte DAMPiERRE in de boot en vertrok naar het schip (1).

Met welken spoed ook de vloot was uilgeloopen , zoo ontving echter willem hiervan te
Antwerpen tijdig berigt en haastte zich heimelijk huiswaarts (2). In Holland was
men intusschen van het voornemen der Gravin niet onkundig gebleven; en
floris had

tergen en te verbitteren, avenkes ondersteunt en dc vlammen de« oproers in Vlaanderen en Hc'
negouwen ontsteekt? Hoe tan biidebdijk (bl. 143) na deze feiten nog in goeden ernst beweren,
)» dat zoo iets in het gedrag van
willem aan te merken valt, het is, dat hij al te cordaat, al te
edelmoedig handelde." Hoe slaande houden, dat het aan de zijde van
Margaretha alleen eene
aaneenschakeling is van plagingen, tergingen, misbruiken van tijden en omstandigheden, om tc
grieven, om te dwingen, om te verrasschen, om te versclialken (hl. 142)," terwijl de geschiedenis
leert, dat WILLEM zich evenzeer zoo niet meer dan zijne vijandin, aah dit alles schuldig gemaakt
heeft? Het is waar, hij
erkende de verdragen, maar deed die nooit gestand ; hij onderwierp zich
aan de uitspraak, der scheidsmannen, doch slechts zoo lang hem de magt ontbrak naar vrijen wil te
handelenj en dit noemt men:
toegeeflijkheid in alles, ten aanzien van bakgaretha (bl. 142)!

Het kan niet ontkend worden, dat de getergde Gravin het eerst de wapenen opvatte. Indien men
echter met
bilderdijk (bl. 144.) wil afleiden, dewijl zij op krijg voorbereid was, dat zij den
oorlog gezocht en bedoeld heeft, dan zal men even weinig
willeb hiervan kunnen vrijpleiten.
Zijn gedrag immers met betrekking tot
μαβοαβετπα, wier hevigen ςη opbruisenden aard hijkende,
voorspelde het onweder, dat over hem zou losbarsten, en zijne toebereidselen ten krijg ge-
tuigen, dat hij het verwachtte. Men verontschuldige deze lange aanmerking.
Bilderdijk wordt
door velen een te groot en te beslissend gezag toegekend, dan dat het niet nuttig, ja zelfs nood-
zakelijk zijn zou, 'smans veelvuldige echeeve oordeelvellingen, in het belang der gesciiiedcnis
zelf, aan te toonen en te ontzenuwen.

(1) Melis stoke, D. 11. B. III. bl. 79, 81. De beka, p. 85. De Klerk uit de laagc Landen,
bl. 125—127. Cron. de Hollant in ματτπαει Analect. T. V. p. 541, 542. Meterijs, Annal
Hand. Lih.
IX. p. 76, 77.

(2) Melis stoke, D. II. B. UI. bl. 80, 81.

II. deel. ?2

%

-ocr page 250-

250 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

IIÜO—zich reeds met Hollandsclie, Zeeuwsche en eeniVe vreemde benden in de duinen gele-
1256

gerd nabij fVestkappel, eene blooyende, maar sedert door de zee verzwolgen slad
op
Walcheren, waar mon den vijand verwachtte (1). Geenen tegenstand vermoe-
4 van dende, stapte eene der vier hoofdafdeelingen des Vlaaraschen heirs vrolijk en onbe-
inaand ^'"'gd aan land.
Floris op zijne hoede, stormde onmiddellijk, onder een verdoovend
1253 geschal van hoornen en trompetten, woedend op den naderenden vijand aan. Van schrik
en verbazing getroffen , vloden eenigen naar hunne schepen ierug, of verspreidden zich
ginds en herwaarts door het land; anderen hielden stand en ontvingen steeds nieuwe
versterking van do vloot. Er werd moorddadig gevochten en het strijdveld in een
slaglplaats herschapen; men plaste tot aan den enkel in het bloed. » Even als de maaijers
onder do stoppelen, woedden de Hollanders onder do Vlamingers (2)." De eerste vijan-
delijke hoofdafdeeling was reeds teruggeslagen; de tweede en derde ondergingen hetzelfde
lot. Men verhaalt dat de mannen van
floris geheel afgemat waren van het nedersabe-
len en bloedvergieten, toen do Vlamingers hunne vierde en schoonste legerafdeeling
ontscheepten, om legen hen aan te voeren. Het gerucht, dat Koning
avixlesi naderde,
onderschraagde echter de bezwijkende krachten der Hollanders, en deed den moed
der vijanden zinken (3). Op raad van een Hollandsch ridder, die onverschrokken naar
' den vijand was gerend , gaf dc Graaf
van guines zich zonder slag of stoot over (4). Gui
van
Dampierre , die bij een vorig gevecht in den voet was gekwetst geworden , zijn broeder
jan, tiiiboud, dc Graaf de barre of Ba7· Ie Duc met de aanzienlijkste bevelhebbers en
twee honderd dertig ridders, vielen, benevens de geheele vloot met al haar toebehoo-
ren, in do handen van
floris (5). Tusschen de dertig en vijftig duizend Vlamingers
en Eranschen waren op dien bloedigen dag deels onder het zwaard gevallen, deels in
zee verdronken (6). Naar men verhaalt, zouden uit ééno Vlaamsche stad alleen tien

(1) Melis stoke, D. II. B. III. LI. 80. wunelmus proccratoR; p. 507.

(2) wlldellhüs l'ROCtEATOR, p. 511. > ·\

(3) WUUELSIÜS PROCURATOR, p. 511. '

(4) Melis stoke, D. II. B. III. bl. 83. Bilderdijk, D. II. hl. 145, lioudt met de beka,
p. doch in strijd met meverus, Lih. IX. p. 77, wien wij hier liever met buchelius volgen,
den Graaf
van oüimes en jak van Dampierre voor cenen pcrsoön.

(5) Meverüs, Annal. Flandr. Lib. IX. p. 77.

(6) Melis store, D. II. B. III. ρ. 84. Wilh. procürat. p. 512. debeiia,p.86, de Owt/e//o//.
])iv. Kron. aclittiende Div. c. 20. — De Klerk uit de laage Landen, bl. 128, en liet Goudsch Kron.
bl. 03, maken zich ongetwijfeld aan bespottelijke overdrijving schuldig, wanneer zij verhalen, dat
50000 Vlamingers gedood, 50000 in zee verdronken en 50000 gevangen genomen zijn.
Van mieris

-ocr page 251-

DES VADERLANDS. äoä

duizend man gesneuveld zijn (1). Groot was het gelalder gevangenen; die» met hopen , 1190—
oft scape warenToortgedreven werden, terwijl eene menigle naakt en berooid rond-
zwierf (2). Ondertusschen is Koning
willem te Arnemuiden aangekomen, waar
hij met de mare der behaalde zege verwelkomd wordt. Hij snelt naar het slagveld ,
om den dapperen
floris op het tooneel der overwinning zelf, tot ridder te verheiFen.
Op don weg stroomen hem geheele scharen weerlooze, naakt uitgeschudde vluglelingen
te gemoet, welke om zich te bedekken, groene erwtenstruiken om de lenden gestren-
geld hadden, en hem met opgeheven handen, genade srneeken (3). Ilij dankt God;
en met het lot dezer ongelukkigen bewogen , laat hij hen, doch » also naket als si wa-
ren," bij hoopen met schuilen naar
Vlaanderen overzetten (4), Het medelijden van
zijne moeder,
machteld van Braband, avas voorzeker van een edeler aard. Om de
gekwetsten op te zoeken en te verplegen,, trok zij
m^cc Walcheren, waar zij reeds eene
aanzienlijke vrouw met dit werk van liefdadigheid bezig vond. — De krijgsgevangenen
werden naar
Holland gevoerd en den aanzienlijksten het slot te Wateringen tot kerker
aangewezen (5).

Zoo zag dan Margaretha op éénen dag, binnen het kort verloop van weinig uren,
haar ontzaggelyk heir vernietigd, hare beide geliefdste zonen, hare uitstekendste be-
velhebbers , het puik harer ridders, hare dapperste krijgsbenden, hare talrijke vloot,
alles, alles in het bezit van eenen gehaten cn gelukkigen vijand. Niels konde haro
spijt over het mislukken harer bedoelingen evenaren; niets haar over dit onherstelbaar
verlies troosten. In de bitterheid harer smart zendt zij eenigo aanzienlijke Geestelijken
naar
willesi , om met hem den losprijs harer zonen te bedingen. » Zeg uwe Meesteres
is het antwoord, )) dat de Koning in geen de minste onderhandeling met haar wil treden,
Tóór dat zij zich in persoon bij hem verontschuldigd en voldoening zal gegeven hebben,

Λνϊΐ liever voor iedere vijftig duizend man, vijf duizend stellen. Aant. op den Klerk uit de laage
Landen,
bi, 128. De Ylaamsclie Gescbicdschrijver beterïis, p. 77, echter, bepaalt zelf het getal
op 30000
en meer. Verg. gobdhoeveks Kron. hl. 316. Dewez, llist. de la Belg, T. III. ρ. 11.

(1) Evndii Chron, Zelandica. Lib. Π. c. 15. p. 243. Middelb. 1634.

(2) Melis stoke, D. II. B. III. W. 84, 85,

(3) WltllELBlUS procdrator, p. 512. i

C4) Melis stoke , D. II. B. III. bl. 86.

(5) ÄIEERM45, GescA. v. Gr. ννιιίεΐιι II, D. II, B. IV. bl. 129. Ter gedachlenis van deze luii-
lerrijke overwinning werd jaarlijks op den
4''®» van Hooimaand, bet gebeente van λυιι,ιεββοβο, den
beschcrmbeilig van
Westkappel, in plegtigcn omgang, door Walcheren rondgedragen. Zie
REïoEBSBERGEN cn BoxuoRH,
Chroti, V. Zeel. D. II. bl. 72. Middelb. 1644.

26*

-ocr page 252-

252 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—voor de menigvuldige misdrijven, die zij tegen hem gepleegd en bgzonder voor
de trouwloosheid met welke zij het verdrag geschonden heeft (!}." Op dit uorsch
doch niet geheel onverdiend bescheid, ademt do Gravin slechts woede en wraak, en
de teederste inspraken der natuur zwichten voor de ingevingen van gekrenkte eer
en heleedigden trots.
Avennes waagt het in eenen minzamen brief haar ten behoeve der
DAMPiERREs aan te raden, den voorslagen des Konings gehoor te geven. » Om mijner zonen
wilantwoordt zg, » zal ik mij tot niets laten overhalen. Zij zyn in uwe raagt en aan
uwe willekeur blootgesteld. Slagt hen, bloeddorstige beul, slagt uwe broeders. Kookt
hen, zoo gij wilt, met peper, braadt hen met knoflook, en verslindt hen (2)." Kort
daarna werd haar op pauselijk bevel aangemaand, aan het vonnis van den Rijksdag te
Frankfort binnen zes weken te voldoen, op straffe van den kerkban en opzegging
van gehoorzaamheid aan de bewoners der landen
van Aalst, van }Vaas en de vier
Amlachten
(3).

In dezen hagchelijken toestand wendde Margaretha zich tot kakel van Anjou, den
broeder van
lodewijk IX. Vertrappende de regten der natuur en der geboorte,
opdat slechts geen gehaat Hollandsch bloed ooit iels van hare landen zou erven, stond zij
de η vreemden Vorst
Henegouwen voor altijd af, indien hij haar tegen den Roomsch-Koning
15
van ondersteunde (4). Deopdragt van dit gewest door den Bisschop van Luik, als leenheer,
aan
jan van Avennes, noch de bekrachtiging daarvan door willejh (5), verhinderden

1254'

(1) ΜετΕκυβ, Atinal. Flandr. Lib. IX. p. 77.

(2) Mattuaeus parisiensis, p. 780.

(3) Van mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 277.

(4) Melis stoke, D. 11. B. III. bl. 92-94.

Si wilde hem Henegouwen op ghcven
* Dat de van
Hollmt niet in bleven

In haren lande glieervet iet.
Meyerïs daarentegen, Lib. IX. p. 77, zegt dat mabgaretha bepaalde, dat κκτίΈ,ί Henegouwen
zou bezitten zoo lang zij leefde, maar dat dit gewest na haren dood lot jan van Avennes zou te-
rugtecren.
Meyercs echter schijnt dit te verwarren met hetgeen vroeger was bepaald geworden. Zie
hiervoor, bl. 241.

(5) V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 270. Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. II.
ρ. (J44—646. Beide Schrijvers hebben niet, gelijk
meerman, Gesch. ν. 6V. Willem II, D. II.
LI. 152, bemerkt dat de dagteekening dezer brieven, 1253, onjuist zijn moet. Immers verklaart
de Bisschop daarin, dat de Gravin van
Vlaanderen hem had herigt: » Qu'ele avoit donet au oonte
d'Anjo la conté de Haynau, a lui et ä ses oirs a tous jors." Dit nu geschiedde eerst in het laatst
van 1253 of het begin van 1254. — W
agekaar plaatst de dagteekening ook ten onregte in het begin
van Oogstmaand 1253, D.
II. bl. 395. ί

-ocr page 253-

DES VADERLANDS. " 253

(lat KAREL van Anjou bioDen Aveinig weken, deels door de Avapenen, deels door 1190—
onderhandelingen, geheel
Henegouwen, eenige sleden uitgezonderd, aan zich on-
derwierp (1),
Jan van Avennes zond zijne gemalin aleid naar Holland^ cm de hulp
van haren broeder, Koning
willem , in Ie roepen. Deze Vorst echter Tond zich op
dat pas in eencn krijg met de Westfriezen gewikkeld, en konde deswege elechts
KAREL minzaam, by geschrifte verzoeken, » afstand te doen van hetgeen hem niet naar
regt toebehoorde (2)." Het is ligt te begrijpen, dal zulk
een verzoek vruchteloos moest
zijn bij eenen veroveraar, te midden zijner overwinningen (3). Het werd dan ook met
spotlenden trots afgewezen, en door
karel tergende geantwoord, »dat do Waterko-
ning maar uit zijne moerassen moest opdagen, en tijd en plaats bepalen, om hem onder
de oogen te zien; hij zou dan zoo met hem omspringen, dat men er ten eeuwigen dage
van zouspreken (4)." Middelerwijl onderwierp hij zich nog menigHenegouwsche stad, en
sloeg het beleg voor
Enghien [Adinghen) (5). Willem was ondertusschen de man
niet, die zich ongestraft liet honen. Hij bepaalde den Graaf van
Anjou dag en plaats op
de heide te
Assche ^ niet verre van Maastricht, tot het leveren van eenen veldslag , on-
der bepaling, dat hij, die het eerste kwam, zijnen vijand ten minsten éénen dag zou
Λτachten (6). Deze even onverwachte als mannelijke taal, bragt den overmoedigen
Graaf van
Anjou tot nadenken. Hij wendde zich tot zijn broeder lodewiJk om tij-
stand , doch ontving tot bescheid : Β Nimmer heeft de Rüomsch-Koning iels tegen mij
ondernomen. Ik zal hem derhalve nooit reden tot misnoegen geven, zoo lang hij in
zijn land blijft en mijn volk ongemoeid laat, vooral niet om eens kwaden Μijfs wille. Dit
zou even dwaas als schandelijk zijn. Doe gij inlusschen wat u goeddunkt (7)." Op de
verzekering van
Margaretha echter, dat willem het strgdzwaard niet zou aangorden,
zoo wel als door het uitzigt op het bezit van
Henegouwen, nam karel de uitda-
ging aan, en meldde den Koning, dat hij hem zou afwachten, onder beding , dat de eerst-
komende den anderen op de bepaalde plaats drie dagen zou beiden (8). Welliglhoopte

(1) Meyehüs, Annal. Flandr. Lil·. IX. p. 77. Μεεκμαν, Gesch. ν. Or. wiilem II, D. II.
B. IV. 1)1. 152—156.

(2) Melis stoke , D. U. B. III. W. 95.

(3) Meerman, t. a. p. bi. 156.

(4) Melis stoke, D. II. B. III. bl. 95—97. De Klerk uit de laage Landen, bi. 130.

(5) Melis stoke, D. II. B. ΠΙ. bl. 97.

(6) Melis stoke, D. II. B. III. LI. 102.

(7) Melis stoke, D. II. B. III. bi. 99, 100.

(8) Melis stoke, D. II. B. III. bl. 102.

-ocr page 254-

254 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—hij, dal inmiddels de pogingen van den Paus, om eenen krijg te voorkomen, bij Wil-
lem
zouden gelukken; ook \Yaren reeds als eene schrede van toenadering aan 'sKonings
zijde, eenige hoogaanzienlijke krijgsgevangenen, hoewel voor groot losgeld, uit den
Hollandschen kerker geslaakt geworden (1).

Willem verheugd , dat hem do gelegenheid werd aangeboden, nieuwe lauweren te
])lukken , riep niet vruchteloos vele Duitsche vorsten en al zyne leenmannen op , om den
hoon hem aangedaan te Λvreken. Nevens hen schaarden zich de Hertog van
Brahand
met jan en boüdewijn van Avennes aan zijne zijde, en ten bepaalden dage verscheen
hij op de aangewezene plaats, aan het hoofd eens heirs van weinig minder dan honderd
duizend strijders. De Graaf van
Anjou, welke slechts eene magt van vijftig duizend
man hier tegenover konde stellen, had op de mare van 's Konings naderen, het be-
leg vah
Ënghien opgebroken en was naar Valencimnes gevlugt. Maar ook hier
volgde hem do vrees voor
willem , welke, na drie dagen te vergeefs hem op do
heide hij
Asselie gewacht te hébben, zijne tenten in het gezigt dezer vesting had
opgeslagen. Hij vertrouwde derhalve de verdediging dezer gewiglige en welver-
sterkte stad aan
iiugo van Bouchain, en vlood naar Douai op de uiterste grenzen van

Henegouwen.

Na eene korte belegering gaf Valenciennes zich over aan avillem ,

voor Λνίοη ook Enghien de poorten had geopend; Bergen en Β inch geraakten in han-
den van
aveniïes (2). Hierop werd, eer awjou voor altijd het gewest ontruimde, een
wapenstilstand gesloten , die echter den toestand van
Margaretha niet verbeterde, de-
wijl daarbij de zaken in dien staat bleven, in welken zij zich thans bevonden. Zij
trachtte uit dien hoofde , door tusschenkomst des Konings van
Frankrijk, met Wil-
lem
over den vrede en het losgeld harer zonen te onderhandelen; doch de voorwaarden
des overwinnaars waren zoo hard en vernederend, dat· zij die met verontwaardi-
ging verwierp (3). Zij was echter genoodzaakt het hoofd in den schoot te leggen
en bij een verdrag, niet zonder medewerking van den Paus gesloten,
Henegomcen
benevens het land van Aalst, van Waas en de vier Amlachten aan jaic van
«ei te verzekeren , waartegen de beide dampierres uit de gevangenis ontslagen werden (4).
:____ i\·

(1) Meermah, Gesch. ν. Gr. λυιιιεμ II, D. II. Β. IV. hl. 158—101.

(2) Melis stoke, D. II. B. III. bl. 104—107. Verg. meerman, Gesch. ν. Gr. wiliemII, D.II.
B. IV.bl. 200-211.

(3) Meerman, Gesch. v. Gr. wihem II, D. II. B. IV. bl. 211-213, 257, 258, en de aldaar
aangehaalde Schrijvers.

(4) Melis stoke, D. II. B. III. bl. 107, 108. J. de beka, p. 86. Vak mieris, Charterb.
Holl.
D. I. bl. 281, 282. Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I, Ρ. Π. ρ. 220, 221. Τ. II. Ρ. II,
ρ. 657—659.
D. groebe's Verh. over Graaf iioms V, hl. 23 (1). Verg, dewez, Hist. Gén. de
la Belg.
T. III. ρ. 12-22.

-ocr page 255-

DES VADERLANDS. " 255

Kort na den gelukkigen afloop van dezen krijg overleed Keizer koehhaad IV. Wil- 1190—
LEMs gezag werd nu bijua door geheel het Rijk, zoowel aan dezo als aan gene zijde ^^ ^^^
der
Alpen, erkend en hem ontbrak slechts, naar oud gebruik, 'sPausen krooning te liloei-
Rome, om den Keizerlitcl aan te nemen. De zwarigheden , welke deze plegtigbeid j254
steeds verhinderd hadden, waren thans uit den weg geruimd, en
innocewtius IV ont-
bood WILLEM legen het aanstaande Kersfeest te
Rome, om de kroon des Rijks uil zijne
handen te ontvangen (1). Later werd dit weder, en waarschijnlijk lot het Paaschfeesl
des volgenden jaars verschoven, doch vóór dien tijd was de Paus overleden, en de 7 van
Keizerskrooning van
willem naar . eene onzekere toekomst verwezen, die nooit voor
hem is aangebroken. Sommigen beweren, dat hij werkelijk Ie
Rome gekroond
is: doch dit wordt door de zaak zelve wedersproken, dewijl hij zich nergens Keizer
noemt, noch met dezen litel gedacht wordt (2). Hij vernam 'sPausen afsterven op
oene reis naar
Duitsehland, waar hij gelukkig, reeds als wettig Hoofd des Rijks was
gehuldigd geworden. Welke toegenegenheid hij alom ontmoette, getuigt hij zelf in
1255
een brief uit
Spiers aan den abt van Egmond, » Opdat gij u over den loestand onzer
zaken verblijden moogt, zoo weet, dal toen wij onlangs de bovenste gedeelten van
Ouitschland omtrent den Rijn bezochten, wij iedereen zoo begeerig gevonden hebben,
om onze heerschappij te erkennen, dat eene moeder zich over het weder levend wor-
den van eenen eenigen zoon, dien de dood haar ontrukt had, niet meer verheugen
kan, dan men zich over onze legenwoordigheid verheugde, en ons welbehagen en onze
bevelen naauwkeurig opvolgde. En opdat niets aan ons genoegen mögt ontbreken,
hebben wij ook reeds het slot
Trifels met de Keizerlijke sieraden, eene menigte hei-
ligdommen , een onbeschrijfelijken schat, de speer en de kroon in onze raagt, en be-
zitten die in vrede (3)." De onlusten met de West-Friezen riepen hem uit
Duitseh-
land
terug, werwaarts hij zich, na een verblijf van eenige maanden in zijne erfstaten,
weder begeven, op nieuw algeraeene welwillendheid ontmoet en het Rijnsche verbond
pleglstatig bekrachtigd had (4).

(1) Zie Epist. iknoc, IV apud de dekah, p. 86. V. mieris, Groot Charterb. ν. Holl. D. I.
bl. 291, 292. Dat
vvillem na deze ontbieding eene reis naar Genua (niet Gcneve, zoo alswAGE-
«AAR zegt,
D. II. bl. 3ü6) ondernam, en aldaar door den Paus met grooten luister ontvangen werd,
gelijk DE beka, p. 86 en de Klerk uit de laage Landen, bl. 135, verhalen, kan met den loop
der zaken in dit tijdpunt, niet Λτεί overe'engebragt worden.

(2) Bilderdijk , D. II. bl. 148. Reeds vroeger had vak mieris dit opgemerkt in een aant. op
den
Klerk uit de laage Landen, bl. 137.

(3) V. mieris, Charterh. v. Holl. D. I. bl. 279.

(4) Uitvoerig beschrijft meerman den togt des Konings door Duitsehland en zijne verrigtingen.
I). 11,. B. V. bl. 226—236, 261—278.

-ocr page 256-

256 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

Sinds meer dan eene halve eeuw hadden do Wesl-Friezen, onder den naam van on-
derdanen des Graren ran
Holland, hunne vrijheden en regten ongestoord genoten,
toen zij, naar eeniger meening, op aandrang van Koning
koehraad IV, hetHollandsch
grondgebied door hunne invallen verontrustten (I). Althans,
Willem Π had ia twaalf
honderd twee en vyftig het slot te
Heemskerk in Kennemerland gesticht, ora hen in
bedwang te houden, en het bevel daarover aan
gerrit van Heemskerk opgedragen,
Avelke hen twee jaren daarna op den elfden van Bloeimaand, in eenen scheepsstrijd op
de meren, welke
Kennemerland van ff^est-Friesland sc\iGiAAen, overwon, waarbg
zij vijf duizend man verloren (2).
Willem zelf, vergezeld van een aanzienlijken stoet
Duitsche en Nederlandsche Grooten, moet nog dieper en verwoestender in
West-Fries-
land
zijn doorgedrongen, en Vronen nevens Ouddorp vermeesterd en van keuren
voorzien hebben (3). Doch deze nederlaag ontvlamde slechts de wraak der West-Frie-
zen en
Kennemerland bleef steeds blootgesteld aan hunne invallen en slrooploglen,
terwijl Koning
willem elders werd bezig gehouden (4).. In den nazomer van het
jaar twaalf honderd vijf en vijftig rukten zijne benden öp nieuw in
West-Fries-
land,
en vermeesterden eenige dorpen, terwijl de weerspannige beAvoners tot de be-
lofte gedwongen werden, voortaan de tienden van al hunne bezittingen aan do Hol-
landsche Graven af te staan. De Koning echter begreep te regt, dat deze onvolkon>en
overwinning de vijandelijkheden der West-Friezen niet zoude beteugelen; en om
aan den steeds hernieuwden strijd voor allijd een einde te maken , besloot hij den
heirtogt met nadruk voort te zetten, wanneer de meren, moerassen en onlanden,
Avelke West-Friesland doorsneden , en hem thans verhinderden verder voort te trekken ,
zwaar bevroren zouden zijn (5). Geheel
Holland en Zeeland werd derhalve tegen het
begin van den naderenden winter ter heirvaart opgeroepen, en ten oosten van
Alk-

(1) Naccltïrüs ad annum 1256, aangehaald bij orlers, Beschr. v. Leijden, bi. 291. Ed. 6141,
en WAGENAAR, D. Π. LI.
400.

(2) Leeuw'old vam horthof Lij orlers, t. 3, p. bi. 290. Oude Holl. üiv. Kreit. Achttiende
Div. c. 13. "Verg. s.
eikelesberg's Alkmaar, bl. 63—65, welke het verlies der West-Frieicji
ilechls op vijf honderd man bepaalt.

(3) Dit blijtl uit een zijner giflbrioven van welken het onderschrift luidt: Datum in castris in
depopulatione West-Frisiae, ultimo quinto Cal. Junii indiotione duodecimo anno, Domini
1254. Zie Chron. Episc, Mindens, apud pistorium, T. II. p. 830. Meermaiss Codex üiplo·
tnaticus,
bl, 383-385. Meerman, Gesch. ν. Gr. willeb II, D. II. Β. IV. bl. 169. Verg, wabε-
kaaRjD. II.bl.401. en croebe's Vcrh. over Graaf floris V. bl. 7. (1).

(4) Zie hiervoor, bl. 253. , )

(5) Meebmah, t. a. p. bl. 247. ' '

-ocr page 257-

DES VADERLANDS. " 257

maar een nieuw slot, Toornhurg genaamd, tot dekking van Zewwcmerianc? opge-

... 1256

worpen (1).

Hoe gaarne willeiii zich in dien tijd naar Italië h^ik begeven, om de Keizerlijke
kroon te ontvangen, kqnde liij het echter niet van zich verwerven, de Hollandsche ■
grenzen ondertusschen aan den moedwil dor West-Friezen prijs te geven (2). Hij
vertrok derhalve uit
Diiitschland én kwam te Utrecht. Door groote voorregten en
uitstekende gunstbewijzen, was deze stad ten hoogste aan hem verpligt, en hij had zelfs
iich onder hare burgers laten opleekenen (3). Terwijl hij op de St. Mariënplaats zich
met de geestelijkheid minzaam onderhield over het stichten eener nieuwe kapel ter
eero van
st. joris , of over het verrijken van het bedehuis, aan dezen Heihg toe-
gewijd, slingerde eeno onbekende hand een zwaren steen digt langs zijn hoofd (4).
Elk is ontsteld, verbaasd, verontwaardigd. »Heb ik dit aan u v.erdiend, Burgers
van
Utrecht?" riep de Koning-getroiTen uit, terwijl hy den steen in zijne handen
woog. )) Is dit het loon voor de weldaden, die ik u bewezen,' voor de trouw, die
ik u als medeburger geloond, voor den ijver, de gevaren, de moeite en opofleringeu
met welke ik u en uwe regten verdedigd heb! — Z.oo waar God leeft en
st. joris !
binnen liet jaar zal deze vorstenschennis gewroken worden." Hierop steeg hij dadelijk
te paard en snelde de stad uit, welke kort daarop eene oorlogsverklaring van hem ont-

(1) De dekAj p. 87. BucnELnis ad bekam, ρ, 90, ÜI. Meksokis Chron. in ιιαττπ.\ει Analect.
T. II. p. 157. Oude Holl Div. Kron. Div. XVIII. c. 27. Übbo emiiüs , de Rer. Friste. Hist.
Lib.
X. p. 156. Eikelenbekgs Alhmaar, W. 78, 79, en do»aldaar aangehaalde Schrijvers.

(2) Melis stoke, D. 11. ΰ. III. bl. 112—114. De beka, p. 87. De Klerk uit de laagc Lan-
den, hl m, 137.

» Soudic varenzegt willem bij stoke , » in vreemden landen
En dwingen tote mincn handen
De lieden, en niyns selfs lant
Soude blivcn butpn miere liant?

----Het Avarc sconde,

Lietic de al openbare,
En voer hier en voer dare,
Ander liede te doen tonder,
En laten de mine al besonder
Onbeduonghen sonder danc."

(.3) De beka , p. 80.

(4) Biiderdijk, D. II. bl. 150, schrijft in navolging \dn de Klerk uit de laagc Landen, bl. 137,
dat deze steen den Koning eene zware wonde toebragt.
De beka zegt slechts: caput Jere contri-
verat."
p. 87.

II. deel. 33

-ocr page 258-

258 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—fing. Den dader konde men in spijt aller nasporingen, nergens onldekken, en zijne
liillevering Avas noglans de voorwaarde op welke
avillem den gezanten, die gezonden
waren om zijnen toorn te rerzachten, verklaarde, de stad voor een geheelen ondergang
te willen bewaren. Men zag derhalve met angst de toekomst te gemoet (1).

Hetzij de zucht om zich op Utrecht te wreken , hetzij een edeler beginsel den Ko-
ning aangespoord heeft, hij beproefde althans met de West-Friezen in onderhandeling

25 van te treden. Zijne voorslagen Averden echter met verontwaardiging van de hand gewezen ;

terrn' "" hoofd van ongeveer dertig duizend strijders , door Alhmaar

1255 naar f^roonen, om van daar in het hart van FF^est-Friesland te dringen. Een groot
meer, denkelijk
de Heer Huigenwaard en de Schermer, sinds in vruchtbaar
land herschapen, schorste hier voor eenigen tijd zijnen iogt. Toen men het ijs
sterk genoeg oordeelde, om dien voort te zcitcn, verdeelde
ayillem zijn leger
in Iwee hoofdafdeelingen. Hij zelf nam het bevel over de grootste helft op zich, welke
naar de zijde van
Iloogwoude zoude oprukken, waar de vijanden hunne hoofdmagt bij-
een getrokken hadden. De tweede afdeeling werd" aan het geleide van
willem ί^α«
Brederode en dirk van toevertrouwd, welke de Drechterlanders, ten Zuiden
van
Medemhlih, moesten bestrijden. Hel krijgsgeluk was hun gunstiger dan den Ko-
ning, wien het tot nu toe zoo onafgebroken verzeld had. Niet verre van
Iloogwoude
stonden de Friezen in digte drommen op het ijs geschaard. Gekleed in ligte linnen
wapenrokken, en gewapend met werpschichten, strijdbijlen en halve pieken , wachtten zij
den vijandelykon aanval af, terwyl anderen , met polsstokken voorzien, achter de rietbosschen,
die hier en daar tusschen het ijs opschoten, verscholen lagen. De Hollandsche Ridders
en Edelen waren zwaar geharnast, in het bijzonder de Koning, Aviens groot en moe-
dig ros mede in volle wapenrusting en met ijzer bedekt
Λν38. De trage togt over de gladde
en bedriegelijke baan, was geheel in strijd met de voortvarendheid
vanwiLLESi. Onge-
duldig en even als hij op het veld gewoon
avbs , rent hij zijn volk vooruit, doch onver-
wachts breekt het ijs en zijn paard-zakt er door. Eensklaps en woedend vliegen eenigo

28 van Friezen van achter de rietbosschen op den worstelenden ruiter aan, dien zij, naar men
' ' welke, te vergeefs een groot losgeld aanbiedende , onder hunne

1256 slagen bezAvijkt. Het baart verwondering en heeft het vermoeden van verraad of kwaad-
willigheid opgewekt, dat niemand van'sKonings volk, onder wier ο ogen, als het wa-
re, hij vermoord werd, hem gevolgd of te zyner redding is toegeschoten. Welligt
was dit ondoenlijk; ook beweert men, dat hij reeds te ver was vooruit gereden, om
hem ijlings ter hulp te snellen (2). Het verlies des Opperhoofds verspreidde al-

(1) De beka, p. 87.

(2) De Klerk uit de laage Landen, bl. 139.

-ocr page 259-

DES VADERLANDS. 259

gemeene verslagenheid , schrik en wanorde in het leger, dat nu door de West-Frie-
zen werd nagezet, welke er eene vreesselijke slagling onder aanrigtlen, en de overwin-
ning van E^EDEROKE op de Drechterlanders behaald, bloedig wreekten. Het lijk des
Konings Averd heimelijk onder de haardstede eener woning te
Iloogwoude, begraven,
waar het zeventien jaren verborgen bleef (1).

Kort Tan jaren maar rijk aan roemruchtige daden, was het leven van Willem 11.
Met hem verdween de selioone dageraad van rust en geluk, welke over
Duitschland,
na zoo vele stormen, scheen aan te breken; en ook Eol land betreurde in hera het verlies
van een zijner grootste en beste Regenten. Hij Avas door de natuur gevormd voor
groote daden en eene glansrijke loopbaan. Immers de voordeden eener schoone en krach-
tige gestalte, welke in dien tijd vooral in aanmerking kwamen, en een gelaat waarop
adel en innemendheid Avaren vereenigd, werden bij hera verhoogd door voortreffelijke hoe-
danigheden van hart en geest. Hij wordt afgeschilderd als een regtschapen en god-
vruchtig Vorst, goedhartig en weldadig, rondborstig en afkeerig van alle onregt, ver-
heven boven alles wat naar valschheid , laaghartigheid of onedelheid zweemde, grootmoedig
tegen vganden , en bovenal erkentelijk jegens vrienden voor bewezen diensten, eene
deugd te meer in de Grooten der aarde te bewonderen, naar mate zij zeldzamer in hen
gevonden wordt. Oorlogsmoed en beleid paarde hij met voorzigtigo staatkunde, onver-
poosde werkzaamheid en eene onwrikbare standvastigheid in het doorzetten zijner wel-
doordachte ontwerpen. Meer door ongeveinsde minzaamheid, dan door de rijke ge-
schenken en voorregten, welke hij met eene bijna verkwistende hand uitdeelde, boeide

(1) Mattdaeus parisieksis, p. 793. MelisstokEjD. II. B.III, bl.114—120.Lodeavijk ναητείτπε»^
Spiegel Historiaaï, B. I. c. 38. bl. 50. Wilhelmüs pkücijuator, ρ. 514. Mencoms Chron. ap.
ΜΑττπΑΕί
Aiialect. T. IL ρ. 157. De ceka, ρ. 87, öS et iiücheliüs ad cundcm p. 91. Chron.
de liollmit.
apud jiattiiaedm , Analect. T. V. p. 543. Magn. Chron. Beig. p. 270. J. α leïdis ,
de Orig. et reb. gest. DD. de ßrederode, in mattbaeds, Analect. T. p. 622. Oude Holl,
Div. Krön.
Achttiende Div, c. 27, bl. 172, en van gouthoeven, bl, 318, De Klerk uit de
laage Landen,
bl. 138—140. E. benikga , Bist. v. Oostfriesl. bl. 118. Verg. ïbbo emmds,
de Rer. Fris. Hist. Lib. X. p. 150, 157. Schotakus, Fr. Hist. B, IV. bl. 13Θ. BIeermam ,
Gesch. v. Gr. Willem II. D. II. B. V. bl. 284—293.

Hdydecoper poogt in eene brecde aanteckening op melis stoee , D. 11.1)1.170—180, tebcwijien,
dat met dezen Kronijksclirijver en vele andere, zoo Avel Duifsclie als Nederlandsclie, liet slerl-
jaar van
AviLLEa II in 1255, op den 28 van Louwmaand moet gesteld worden. Ondertusschen heeft
v.
mieris, Charterh. v. Hall. D. I. bl. 292, 293, vier, kimt, Hist, Crit. Com, Τ. IL Ρ. Π.
ρ. 669—675, twee, en
meerman in zijn Codex Diplom,, ρ. 388—394, aclittien brieven bijge-
bragt, welke alle door
wiHEii II, na den 31 van Louwmaand 1255 zijn uitgegeven. Men zaltocli
wel niet willen beweren, dat de tijdmerken van al deze slakken onjuist of vcnninkt zijn? Daar-
enboven begunstigt ook de gelieele loop der gebeurtenissen niet het gevoelen van
hütdecoper.

33*

-ocr page 260-

260 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

IjyO— liij Vorsleu cn yolken aan zijno belangen. De locgang tot zijnen persoon was voor elk
zijner onderdanen , zonder onderscheid , geopend ; en ieder konde op hem , als den onpar-
lijdigen handhaver cn verdediger zijner regten , rekenen. Den haldadigen adelin
land had hij door den landvrede gebreideld; rooverij en geweld beteugeld, en regt,
orde en rust in het Rijk teruggeroepen. De zaden tot eenen geregelden burgerstaat in
Holland, reeds door zijne beide onmiddellijke voorgangers uilgestrooid, ontwikkelden
zich voorspoedig en heilspellend onder zijn bestuur, en zouden ongetwijfeld tol eene
verrassende hoogte zijn opgeschoten, indien niet het bemagligen der Duitscherijkskroon
cn de geschillen met
Flaanderen, hem verhinderd hadden, zich geheel cn onverdeeld
aan de bevordering van
Hollands Avelvaart toe te wijden. Veel nogtans heeft hij in
een onrustig bewind, len nutte van het algemeen en ter gunste van handel en nijver-
heid verrigt. Wegen en vaarten zijn onder hem aangelegd , bijzondere Heemraadschappen
tot onderhoud cn verbetering der dijken ingesteld, de regtspleging en straffen op eenen
meer algemeenen, geregelden en duurzamen voet gebragt, terwijl in het bijzonder
de bouwkunst, door het stichten van verscheidene gebouwen, zoo als het Hof bij den
Vijver in
^sHage, het Stadhuis te Haarlem, en een verblijf of paleis Ie Alkmaar,
benevens vele geestelijke gestichten, die aan hem Avorden toegeschreven , bevorderd en
aangemoedigd werd.
Alkmaar , Haarlem, Delft, Middelburg, Zierikzee eil misschien
nog meer plaatsen, beurde hij op, door met oordeel gegevene keuren, wetten en voor-
regten.
Domburg en TF^est-Kappel begiftigde hij met stadsvrijheden , en zag met wel-
gevallen zijn naam onder die der burgers van
Utrecht opgenomen. Met schranderheid
wist hij de Edelen en Leenmannen , welke dit begunstigen en het aanwassend vermo-
gen der sleden met leede oogen aanzagen, te bevredigen en hunne toegenegenheid ,
welke hij zoo zeer behoefde, te bewaren. Niet minder was hij gezien bij de geestelijk-
heid, dewijl hij uit staatkunde, of uit overtuiging, misschien wel uit beide drangrede-
nen Ie zamen, de voorregten der Kerk in zijn gebied vermeerderde en hare diena-
ren verrijkte. Zoo gelukte het hem , zich bij de drie standen der maatschappij, den
adel, de geestelijkheid en den burgerstand, bemind te maken; een bewijs van zijne
groole begaafdheden als regent, van de onbekrompenheid zijns Verstands, en van de
buigzaamheid van zijnen geest.

Zoo vele verdiensten Averpeu eenen verschoonenden sluijer over die daden , welke uil eene
aangeboren zucht naar roemen heerschappij; uit zijnen trotschen en opbruisenden aard , of
uit staatkunde en noodzakelijkheid voorlsprolen , en jWelkc dikwerf strijdig Avaren met zijn
hart, zoo wel als met de voorschriften van regt, billijkheid en waardigheid. Het aanvaarden
van eene kroon met zoo vele doornen omzet, als die des RoomschenRyks, getuigde meer
van moed dan van doorzigt; meer van jeugdige ijdelheid dan van mannelijke beradenheid.
Daar hij niet door eigen middelen het bezit dier kroon konde verwerven, geraakte hij
van den Paus geheel afhankelijk, en zijn gedrag Ie
Li ons, waar hij verpligt werd , den

-ocr page 261-

DES VADERLANDS. ,207

stijgbeugel vast Ie houden, wanneer de H. Vader Ie paard steeg, was diep vernederend
voor zijnen rang, en is onverklaarbaar in zijn karakter. Zijne blinde gehoorzaamheid
aan de bevelen van
Rome ^ zonder die aan de wetten der billijkheid to toetsen, ver-
leidde hem tot het plegen en dulden van wanbedrijven, van welke hij anders een natuurlij-
ken afkeer had, en die hij voor de regtbank van zijn eigen hart nietkonde verdedigen,
ook dan niet, wanneer men hem in den geest zijner eeuw beschouwt, en gelooft,
dat hij in gemoede, van de oppermagt der Pauzen over de Vorsten overtuigd ge-
weest is. Door het verpanden van
Nijmegen, Duisburg en Arles, een onvermijde-
lijk gevolg zijner oorlogen om de koningskroon, beroofde hij dezo sleden grootendeels
van hare onschatbare vrijheid, en men heeft de vraag geopperd, » of het verlies dier
vrijheid niet do oorzaak geweest is , dat de oude zetel van
karel den Groota aan do
JVaal, de beroemde rijksstad, zoo gelukkig voor den koophandel gelegen, thans niet
meer dan eene malige landstad is van elfduizend zielen?" Om zich geld en vrienden
te verschaflen schonk hij ook andere rijksgoederen, tollen en onderdanen weg en
droeg dus by tot de latere armoede der Keizers, die slechts oenen ijdclen titel, en in
het geheele Rijk geen duim breed gronds meer hadden. Te regt is zijne onbe-
grensde milddadigheid jegens
jan van Avenues gelaakt geworden, en dat hij aan
dezen op nieuw
Zeeland hewester Schelde, met het Land van Aalst, Waas en
de vier Amhachten uitgaf, hoezeer hij zich nu ipso jure van den middel-leenheer
ontslagen kon rekenen en hel betwiste
Zeeland geheel vrij bezitten. Zijn gedrag
met betrekking tot
Margaretha van F laanderen is niet van trouwloosheid, wraak-
zucht en trotschheid vrij te pleiten, doch van den anderen kant moet erkend wor-
den, dat de sluwe, verraderlijke en overmoedige Gravin, hem wel eens noodzaakte de
grenzen van regt en rede te overschrijden. Alles te zamen vattende, wegen de deugden
ruimschoots op tegen de gebreken van Koning
ayillem Π, een Vorst, welke op de
dankbaarheid des nageslachts de onbetwistbaarste aanspraak heeft. Aan hem toch is
Nederland, voor een groot gedeelte, »die burgerlijke en staatkundige voorregten ver-
schuldigd, welke hel boven zoo vele volken in
Europa gelukkig onderscheiden (1)."

Utrecht. Overijssel. Drenthe. Onder willem Π bereikte hel oude grafelijk huis
van
Holland de middaghoogte van zijnen luister; en twee telgen uit dat beroemd ge-
slacht bekleedden in dit tijdperk, den bisschoppelijken zetel van
Utrechte Bisschop
boudewijn, de broeder van Graaf floris III, had de laatste jaren zijns levens aan
het bedwingen van het oproerig
Drenthe moeten toewijden. Het vuur der Iwee-

(1) Vcr{r. wagekaar, D. Π. bl. 403—406. Meerman, Gesch, v. Gr. wiuem II, D. If. B. V.
J)l. 301—313. V. kampes, Faderi. Karaklerk. D. I, bl. 100—112. Budebduk , D, II, bl. 143,
352-158.

-ocr page 262-

262 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—(Iraet aldaar was, naar men vermoedde, door οττο van Ge/re aangestookt, ofschoon
deze Graaf, door lusschenkomst des Reizers, met
boudewijn Avasverzoend geworden (1).
De bron dezer twisten ontsproot uit do knevelarijen van
floris van Vorenborgh, welke
voor zijnen stiefzoon
tolker , de slotvoogdij van Koeverden en het drostschap van
Drenthe waarnam , en verpligt was, van 's Bisschops wcge, de lollen te heffen. Zijne afpersin-
gen drukten in het bijzonder de onderdanen des Graven van
Β ent hem, welke zich daar-
over bij zijnen broeder, den Bisschop van
Utrecht, den leen- en opperheer van het ge~
λνββΐ, beklaagde. Na vele vergeefsche vermaningen, werd eindelijk door boudewijtï de ban
over den Aveérspannigen slotvoogd uitgesproken.
Floris bekommerde zich weinig om deze
uitspraak. Hij versterkte zicli op het -slot te
Koeverden, dat echter weldra door boude-
1195 WIJN belegerd en na eene dappere verdediging, tot de overgave gedwongen werd. Beide,
TLOiiis en yolker, vielen in handen van den overwinnaar en werden in het slot Ter/forii
opgesloten. Inmiddels averd do Ridder gijseert van Postekein [Persyn?) en nader-
hand, tegen den zin der Drenthenaars, Graaf οττο
Benthem ze\ï, welke reeds
lang daarnaar getracht had, door den Graaf-Bisschop in hunne plaats aangesteld (2).

Ondertusschen had volker in zijne gevangenis do teedere gunsten verworven van de
dochter des rijken Ridders
albert de leeuw , en haar dan ook gehuwd. Op haar aan-
houden, en geschraagd door cenige vermogende bloedverwanten, Averd hij ontslagen en
hem vergund, zich op zijn ouderlijk erfgoed te
Anze, onder Ruinen, neder te zetten.
Slecht beantwoordde hij aan dit gunstbewijs; Avant misnoegd, dat hem zijne leenen niet
teruggeschonken Averden , hetgeen in den Bisschop een staalkundige misslag zou geweest
zijn, woelde hij zoo lang, tot eindelijk de Drenlhenaars in vollen opstand kwamen. Aan
hun hoofd , en versterkt door de Groningers, die middelerwijl in onmin met
het
Sticht
geraakt waren, viel hij plunderende en verdelgende op de bisschoppelijke goede-
ren in
Drenthe aan, en legde hot stadje Koeverden met den voorburg des kasteels in
do asch. Om deze geweldenarijen te beteugelen en te tuchtigen, rukte de Bisschop,
ondersteund door οττο van
Β ent hem, met eene aanzienlijke heirmagt in Drenthe, dat
nu uit weerwraak, naar men wil, der roofzucht en verwoesting werd prijs gege-
ven. Door tusschenspraak des Graven van
Gelre werden spoedig de vijandelijkheden
gestaakt, en zestien gijzelaars, vier uit
Groningen en de overigen uit Drenthe, den
Bisschop in handen gesteld en naar
Deventer gevoerd , alwaar de geschillen vereffend
zouden worden. De onderhandelingen werden begonnen, maar de Utrechtsche Kerk-
voogd tegen den Graaf van
Gelre argwaan opvattende, brak die plotseling af en wierp
de gijzelaars, tegen regt en rede, zoo als van de Gcldersche zijde beweerd werd , in de

(1) Zie Mervoor bi. 151.

(2) I)e neka, p. 5S, Magn. Chron. Belg. p. 212, 213.

-ocr page 263-

DES VADERLANDS. ,207

263

gevangenis. De vyandelgklieden \Terden hierop hervat; volker verraste by afwezigheid 1190"
des Graven van
Benthem, het slot Koeverden en nam de Gravin mei haar gevolg ge-
vangen.
Boüdewijn viel in Drenthe en sloeg het beleg voor Koeverden, hetwelk he-
vig beslorrad werd. Door tusschenkomst van den Aartsbisschop Tan
Keulen en den Bis-
schop van
Munster, werd onderlusschen te Deventer een verdrag getroflen en bepaald,
» dat al het geroofde en verwoeste op de bisschoppelijke goederen in
Drenthe zou wor-
den vergoed en hersteld ; dat den Bisschop duizend, den Graaf van
Bent hem en den
raden, denkelijk de zoo evengenoemde scheidsmannen, honderd Friesche Marken zou-
den worden uitgeteld; en dat aan
rubolf , zoon van volker , Koeoerden, Drenthe
en de dienst des Bissehops overeenkomstig de oude en nieuwe voorregten, zouden wor-
den gegeven." Nu waarschijnlijk eerst werd de gevangene Gravin tegen de gyzelaars
uitgewisseld en in vrijheid gesteld (1).

Door deze overeenkomst echter verloor de Graaf \OiujBenthem het gebied oycv Dren-
the,
hetgeen hem geweldig legen de borst was. Op zijn aandringen, welligt ook door
het niet nakomen der voorwaarden aan de zijde der Drenthenaars, valle de Bisschop
weder de wapenen op, en legerde zich met eene aanzienlijke krijgsmagl nabij
Koeverden. Op den avond vóór den dag lot den slag bepaald, geraakte men
handgemeen door de onbedachtzaamheid van cenige jonge krijgslieden, welko op
de Drenthenaars aanvielen, doch naar de legerplaats teruggeslagen werden. Hunge-
.schreeuw bragt hier alles in beweging; schrik en verwarring verspreidde zich alom;
het vlugten werd algemeen. Te vergeefs bragt do manhafte Bisschop een gedeelte zijner
manschappen bijeen en drong op den vijand aan, die steeds in getal aangroeide, lerwyl
zyne bende gedurig verminderde. Na een hevig gevecht was hij genoodzaakt aan zelf-
behoud te denken, en ontkwam naauwelijks het gevaar door de vlugt. Dertig zyner
dapperste mannen waren gesneuveld en honderd ridders met eene menigte volks en
wapentuig, in handen der vijanden gevallen. Verbitterd op den Graaf van
Gelre, welke
de Drenthenaars ondersteunde, viel bij met het overschot zijns heirs in rfe /^e^wwe,
van welke een groot gedeelte te vuur en te zwaard verwoest werd. De Graaf bleef hem
niets schuldig; hij viel in
Twente, verbrandde Ootmarsmn en bemagtigdeverscheidene
Overijsselsche sloten; eindelijk bestormde hij
Deventer elf dagen achtereen, zonder
zich daarvan meester te kunnen maken. Inmiddels bewerkte de Hertog van
Braband
een vredesverdrag lusschen den Graaf en den Bisschop, waaraan zich echter de Dren-
thenaars zoo weinig gehouden oordeelden, dat zy al de bisschoppelijke inkomslen van

(1) De beka, p. 58. Magn. Chron. Belg. p. 213. BIaghiw, Gesvhiedk. Overzigt van de bc'
sturen in Drenthe, D. II. St. I. bl. 12—14, verhaalt den loop van het gebeurde eenigzins andere,
doch op welk gezag ia ons onbewust.

-ocr page 264-

264 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

llüü—^hua gewest οττο van Gelre toevyezen. Boudewijn wendde zich nu om hulp legen
zijne weerspannige onderdanen, tot den Keizer, wien hij te
Mentz aantrof. Hij ontving
21
van de stelligste verzekeringen van bijstand, doch mögt de vervulling daarvan niet beleven,
maan'd 'iägen na zijne aankomst te
Mentz, maakte de dood een einde aan zijne onrustige
1190 loopbaan. Het lijk werd naar
Ütrecht gevoerd en in de Hoofdkerk begraven (1).

Achttien jaren had boudewijn in bijna onafgebroken oorlog met den Graaf van Ge^re,
het
Sticht beregt, en zijn dood baarde nieuwe onlusten. Er ontstond Aveder eene dub-
bele verkiezing door de kuiperijen der Graven van
Holland en Gelre,AÏGn het niet onverschil-
lig konde zijn, Avie den Utrechtschen zetel bekleedde, en welke deswege gewapenderhand
in
Utrecht getrokken waren. De keus der Kanoniken ZAveefde tusschen den Utrecht-
schen Domproost,
dirk van Holland, broeder des overleden Bisschops, en ARNOLovan
Isenhurg, Proost van Deventer. Do Graaf van Holland verklaarde zich voor gene;
die van
Gelre voor dezen. Men kwam tot geen besluit. Eindelijk bevestigde Keizer
hendrik. VI zijnen bloedverwant, den Domproost dirk, met ring en staf [fer annulum
et pastoralein haculum),
tot dal de Paus tusschen de beide mededingers , welke zich naar
/?ome begaven , uitspraak zoude gedaan hebben (2). Het is opmerkelijk, dat ook in deze
verkiezing de Aartsbisschop van
Keulen, onder wiens stift i/irccAi behoorde, niet ge-
kend word; een bewijs, dat destijds in het kiezen en bevestigen der Utreclilsche Bis-
schoppen, weinig of geen acht op hem geslagen werd (3). Het Avereldlijk beheer des
bisdoms werd ondertusschen door den Keizer aan Graaf
dirk VII van Holland o^gcAm-
gen, die zich derhalve in het bezit der stad ütrecht en van het Nedersticht stelde, in
spijt des Graven van
Gelre, Avelko zich van OfcryVie^ of het meester maakte.

Een bloedige oorlog tusschen deze beide gezagvoeders was hiervan het onvermijdelijk
gevolg.
Dirk VII deed eenen vernielenden aanval op de Veluwe, doch werd , met rij-
ken buit beladen, op zijnen terugtogt door οττο van
Gelre achterhaald. Aan den
Heimenherg nabij Rhenen, kwam men tot een beslissend gevecht. Οττο werd gesla-

(1) Chron. ligm. ap. kuiit, IHst. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 147. De βεκλ, ρ. Γ)8. cl C/i>oh.
Magn. Belg. |). 213. Πεβα , ρ. 183. Chron. Tie!, ρ. IßG. J. α leydis, Lih. XIX. c. 5.
Verg.
ricardt, Chron. v. Drenthe, LI. 181—184. Düjibar, Kcrkel. en Jf^ereldl. Deve7itcr,

447—^50. Tegcmo. staat ν. Drenthe, LI. 71—78. Westekdorp, Jaarb. van en voor Gran.
D. I, bl. 204—208. Magnin, Geschicdlt. Overztgt. D. II. St. I, bl. 8—15.

(2) Chron. Egm. apud kluit in I. c. De beka, p. CO. JIeda , p. 184. Chron. deTraj. apml
mattiiaei Anal. T. V. p. 335. AnoiiVJips, de lieb. Ultra], c. x. p. i). Melis stoke, 1). I.
11. II. bl. 459. eil de aant. van iiüydecoper , LI. 553.

(3) Vas bnun, Aant, op Bat. Sacra. D. II, bl. 128.

SfTi·'' ,·η

-ocr page 265-

DES VADERLANDS. ,207

gen en redde zich te naauvvernood, door de snelheid zijns paards, OTcr de Grehhe roet 1190—
de vlugt, vele dooden en gevangenen achter latende (1).

Inmiddels Avaren de l\vee Tcrkoren Bisschoppen te Äome gekomen. Paus coELESTimTs III
Lesliste ter gunste van
arnold van Isenburg (2) , welke echter , volgens anderen, reeds
vóór het uitwijzen des geschils, zou overleden zijn (3). Zeker is het, dat hij
ie Rome 1197
slierf, en
birk toen met de bisschoppelijke waardigheid is bekleed geworden. Doch
ook hij overleed op de terugreis te
Papta of Pavië, en de Utrechtsche Geestelijkheid
koos eenparig in zijne plaats
dirk van der j^are, Proost y^n Maastricht, den gunste-
ling van Keizer
iiekdrik VI, met wien hij zich op dat tydstip in Sicilië bevond (4).
Onmiddellijk spoedde zich de nieuwe Kerkvoogd naar
het Sticht. Hy vond het zeer ver-
armd , gebukt onder eenen drukkenden schuldenlast en nog voor een groot gedeelte
in handen van Graaf
dirk VII, welke zich in het slot Ter Horst genesteld had (5).
Om in de dringendste behoefte te voorzien, trok hij, kort na zijne aankomst, iu
persoon naar
Friesland, met oogmerk aldaar op eigen gezag, eene schatting te heffen.
Dit nu was in strijd met het verdrag door Keizer
frederiks tusschenkomst in elfhonderd
vijf en zestig aangegaan, en Λverd door
willem mxii Holland, die als Graaf in T^r/ei/ür/idf
het gebied voerde, euvel opgenomen (6). Hij overviel den Bisschop gewapenderhand
in
st. odulps klooster te Staveren^ en voerde hem gevangen naar zijnen burg te Oos-
ierzee,
welken hij aan dio zijde ten bolwerk tegen het ^^ί/οΛί had opgeworpen. Eenige
monniken en Friezen verlosten echter den Kerkvoogd met geweld, en voerden hem te
scheep in veiligheid naar
ütreeht (7).

(1) Chron. Egm. ap. klbii in 1. c. p. 148. Mkus stoke, t, a. p. LI. 45Ü—461. De beka,
]>. 61. Magn. Chron. Belg. p. 22Ö,

(2) De beka, p. Gl. IIeda , p. 184.

(3) Meiis stoke, D. I. B. II. bl. 461, 462, en nuyoecoi-ers Aanm. aldaar, vergeleken met die
van
klcit in Chron. Egmond, p. 149 (60 , 63), en die van vak leedwen in Chron. ΤίεΙ.γΛΊΟ.
Aunold was afkomstig uit het huis der Graven van Isenburg, hetwelk nog ten tijde van bdcbeiius ,
in magt en aanzien bloeide. Zie de Aanra. op heda , p. 184.

{i) Chron. Egm. ap. kluit, c. 149, 167. ÄIelis stoke, ïi a. p. LI. 462—464, De beki ,
p. 61, 62. IIeda, p. 185. Chron. de Traj. p. 336. Bucbeliüs zegt, dat dibk mnder j4are nii
een grafelijk· geslacht van dien naam gesproten is, maar dat Iiij niet heeft kunnen opsporen,
waar dit graafschap gelegen was, Βίοί. ad
hedaM) ρ. 189.

(5) Melis stoke , t. a. p. bl. 469. De beka , p. 62,

(6) Zielliervoor, bl. 169, 185, 186, 189.

(7) De beka, p. 62. IIeda, p. 185. Chron. de Traj. p. 330. ''
II.
deel. 34

-ocr page 266-

1190—

266 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

12o6~ lioogsle over dit alles gebelgd, ATcndde zich willem tot de Graven Tan Hol~

land en Gelre, >Yelke, sinds de Terkiezing van dirk van der Aare ^ hunne oude veelen
hadden bijgelegd, en slechts eene gelegenheid schenen af te wachten, om hunne
wraak- en heerschzuchtige oogmerken ten opzigte van
het Sticht, te voldoen (1).

1202 Het verlangde tijdstip hiertoe Avas thans gekomen; er ontbrandde een felle krijg, die ech-
ter door den onvervKachton aanval des Ilerlogs van
Braland^ ten voordeele van Utrecht
eindigde (2). De Bisschop had een gedeelte van ΖΓοί^α«^ geplunderd , dekerk te^oer-
den verbrand, de /^eliiice yevwoest, Ziitjihen yeroverd , Z>eyenier hernomen en was
met rijken buit teruggekeerd (3). De voorwaarden van het vredesverdrag tusschen hem
en Graaf
dirk gesloten, zijn onbekend; doch blijkt het van elders, dat de Graaf, waar-
schijnlijk na dit verbond, zich voor een leenman des Utrechtschen Sloels erkend heeft (4).
De wrok des Bisschops op
willem van Holland, was evenwel hierdoor niet bevredigd.
Hij nam dan ook een werkelijk aandeel in de onlusten tusschen dezen en den Graai

1204 van Loon, en bragt hem op den rand des verderfs. Eindelijk erkende hij hem,
bij een voor het.Äic/ii gunstig verdrag, als Graaf van
Holland (5). Thans beijverde
hij zich, de verwarde geldmiddelen des bisdoms te herstellen, loste in wat verpand
was, voldeed het verschuldigde te
Rome, en bragt zijne sloten en burgen in beteren
toestand (6). Met de Drenthenaars had hij reeds vroeger een verdrag getroffen, dat
stiptelyk werd nagekomen, en waarbij hem eene vergoeding van negen honderd pon-
den , voor de nadcelen, welke zij het
Sticht berokkend hadden, verzekerd was ge-
Avorden, Hij behield do regten op
Drenthe, welke zijne voorzaten bezeten had-
den , doch bevestigde
rudolf , den zoon van yolker , in de slotvoogdij van
Koeverden (7).

Ook dt3 belangen der ütrechtsche Geestelijkheid ontsnapten zijner opmerkzaamheid
niet. Hij bepaalde dat » het gevangen houden van een kerkdijken persoon door eenen

(1) Glasius, Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl. D. I. bl. 262. Verg. κΐητ in Chron, Eg'
mond,
p. 169 (5).

(2) Zie Iiicrvoor, bl, 189.

(3) Anohym. de Reb. Traj. p, 11, 12. Dk beka , p. 62. ιΐεολ,ρ. 185, j,αleydis,ZiZ«.XIX.
c.
12. Uct Chron. Egmond. ap, kluit, p. 173, Aveidt over deze overwinningen zoo breed niet uit.

(4) Compositio inter Episc. Traj. et Comitis Uollandiae, apnd heoah , p, 188. V. kueris ,
Charterh. v. Holl. D. I. bl, 140, 141. Verg. Wagehaar, D. Π. bl. 291.

(5) Zie hiervoor, bl. 193—203.

(6) De deka, p. 65, IIeda, p. 186, ί

(7) Tegenw, Staat v. Drenthe, bl. 79. j

-ocr page 267-

DES VADERLANDS. 267

wereldlijken, en λτεί Lijzonder door de Graven van Holland en Gelre, met ban en

I40U

schorsing der openbare godsdienstoefening moest gestraft worden, wanneer geeneverma-
ningen baatten en de gevangene niet binnen eenen bepaalden tijd was geslaakt geworden.
Even gestreng moest de leek getnohtigd worden, die openlijk en zwaar eenen ker-
kelijke beleedigd had; zelfs werd het kerspel, waartoe hij behoorde, met dezelfde
straf bedreigd, wanneer hij do Kerk of eenigen geestelijken persoon goederen ont-
vreemd en niet ten bestemden tijde teruggegeven had. Bleef hij steeds hardnekkig wei-
geren , dan moest de Heer, Aviens onderdaan hij was , op straffe van godsdienstschorsing,
hem tot wedergeving dwingen. Ook de pachters van kerkelijke of geestelijke goederen
moesten in den ban gedaan worden, wanneer zij niet op hunnen tijd betaalden. De-
zelfde straf werd toegepast op Kanoniken, die de praebende van een ander aantastten,
of de verpachting van kerkelijke goederen verhinderden; hunne inkomsten werden daar-
enboven zoo lang ingetrokken, en indien zij langer dan een jaar in bun misdrijf vol-
hardden, werden zij van hunne eigene praebende geheel beroofd. Mögt de Bisschop of zijn
Officiaal zich aan de geestelijke goederen vergrypen, dan moest hij, na vergeefsche ver-
maning, door het stilstaan van de kerkdienst tot teruggave gedwongen, of zoo dit niet
baatte, bij den Paus of den Aartsbisschop van Zeii/m aangeklaagd worden. Hij was verpligt
de Kerk met raad en daad, en zelfs met zijne schatkist bij te slaan, terwijl de Kanoniken
gehouden Avaren , de onderscheidene hooge feesten der Kapittel-kerken onderling bij te
Avonen. Geen Kanonik mögt in geschillen met eenen ambtgenoot, zich tot eenen ande-
ren regier dan zijn Deken vervoegen. Ongehoorzaamheid werd, wanneer hij zich niet
binnen het jaar onderwierj), met het verlies zijner plaats geboet. Slierf een Kanonik
zonder uitersten Avil, dan was, bij ontstentenis van andere bewijsbare beschikkingen,
het kapittel erfgenaam van do goederen, welke hij van dat kapittel ontvangen had."
Voorts vindt men hier, behalve eenige bepalingen van minder belang, voorschriften be-
trekkelijk do diensten en pligten der Kanoniken, het begraven van geestelijke personen,
en de straffen gesteld op het onwettig trachten naar geestelijke goederen en bedieningen,
op hel plegen van gewelddadigheden in de kerken, en heischenden of misbruiken van den
kerkdijken vrijdom (1). Merkwaardig is dit gedenkstuk , dewijl er niet alleen uit bhjkt,
hoe de geestelijkheid zich meer en meer boven de wereldlijke magt poogde te verheffen,
en zich daartoe uitmuntend ook van hare geestelijke wapenen wist te bedienen, maar
tevens ook, dat het gezag der Utrechtsche Bisschoppen over do Ncderlandsche kerk en
geestelijkheid toen niet onbepaald geweest is (2).

(1) Batav. Sacra, D. II. bl. 131—137. Glasii's, Gcsch. d. Christ. Kerk in Nedcrl. D. I.
bl. 204-207, 208.

τ

(2) Verg. GLASIC8, f. a. p. bl. 206.

33*

-ocr page 268-

759 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

Bisschop DIRK van der Aare eindigde zijn onrustig dertienjarig bestuur in vrede te
Deventer, en werd in de Domkerk te Utrecht bijgezet (1). Zijne verdiensten omtrent
het Sticht mogen niet miskend worden, ofschoon de middelen , ^γelke hij bezigde, niet
overeenstemden met den oorspronkelijken aard zijner geestelijke bediening ; middelen echter
die in eenen tijd, toen de geestelijkheid zoo vaak den herdersstaf voor het oorlogszwaard
verwisselde, geen opzien baarden noch veroordeeld werden. Door moed en beleid was
het hem gelukt het bisdom, dat hij in zeer verwarden en vernederden toestand had
gevonden, als een welbevestigden staat zijnen opvolger na te laten. In zijne plaats
werd
OTTO, broeder van geriiard III van Gelre en van aleid , de gemalin van Wil-
lem
I van Rolland, door den invloed dezer beide magtige Graven, en ondersteund
door de Bisschoppen van
Keulen, Munster en Omabrug, gekozen. Staatkundig was
deze keuze, dewijl hierdoor het niet gering belang, welk de Graven van
Holland
en Gelre er in hadden, dat een lid uit hun geslacht den Utrechtschen Bisschopszetel
bekleedde, aan beide zijden werd bevredigd; ook schijnt het, dat zelfs builenlandsche
Bisschoppen hiertoe medegewerkt hebben. Minder echter scheen zij in het belang des
Stichts zelve, Otto toch, hoeAvel reeds Proost van Xanten, had slechts achttien ja-
ren bereikt toen hij tot de bisschoppelijke Avaardigheid werd geroepen, wier bekleeding,
naar ceno aloude doch dikwerf overtredene wet, zoowel in de Gricksche als Latijnscho
kerk, eenen dertigjarigen ouderdom vorderde. Ondanks zijne uit-en inwendige voortref-
felijke hoedanigheden, moest het hem thans nog aan die ondervinding, zelfstandigheiden
deftigheid ontbreken, welke in het Opperhoofd der kerk van vereischt werden.

AVelligt bleef uit dien hoofde de Paus huiverig, hem van de wet betrekkelijk den ouder-
dom der Bisschoppen , to ontslaan, en loen οττο, in het derde jaarna zijne verkiezing,
zich naar
Rome wilde begeven, om dit te verwerven, overleed hij op dien logt, en
werd in de St. Maartenskerk te
Utrecht met groote praal begraven (2). Men getuigt,
dat hij met meer voorzigtigheid en beleid, dan men van zijne jaren konde verwach·
ten, de zaken des
Stichts bestierd, en vrede en geregtigheid met nadruk gehandhaafd

J190-
1250

5 of6 v,
Win-
term.
1212

1215

(1) De πεκα, ρ. G5. IIeda, ρ. 186. Vcrfj. de Aant. van v. leeuwen op het Chron. Tiel.
p. 180, 181. Het Chron. dc Traj. p. 330; stelt met de Eoll. l)iv. Kron. Zestiende Div. c. 5,
het sterfjaar des liisscliops in
1214.

(2) De beka en de Schrijvers, welke liem {jcvol{jd hebben | noemen Ν ο or dimt zen, in het graaf-
schap
van der Marli, als de plaats waar οττο overleed. liet Chron. Tielense, p. 182, daaronte-
f;en, spelt
Foerthuijsen {Voorthuizen in Gelderland), lictgeen ons wel zoo waarschijnlijk voor-
komt. Verg. de
Ottde Holl. Bivisie Kron. Zestiende Div. c. 7j en de Aant. van eüchelics op

de bera , ρ. 68.

-ocr page 269-

DES VADERLANDS. ,207

heeft (1). Met den slotvoogd ταα Koeverden had hij de goede Terstandhouding bewaard 1190—
en
daardoor de rust in Drenthe verzekerd (2). Misschien minder ten Yoordeelc des
bisdoras, was het beleenen van
zekere tienden, vermoedelijk op de Vduwe, aan zijnen
broeder
Gerhard van Geli'e (3).

Op aanbeveling van dezen Graaf en van -willeh van Holland, benoemden nu de ka-
pittelen, den lltrechtschen Domproost οττο, zoon van Graaf
burnard van der Lippe,
lot Bisschop, Avelke door den Aartsbisschop van Keulen te Frankfort gewijd en door
Keizer
prederik II, als wereldlijk Vorst bevestigd werd. Onrustig'en krijgshaftig van
aard, vertrouwde hij in de eerste jaren zijns bewinds, na het behoorlijk bezetten zijner
sloten en sterkten, de belangen van het
Sticht aan zijnen broeder herman van der
Lippe,
en nam deel in den kruistogt naar het Heilige land (4). In de haven van 1217
Spalatro, in D al mat ié, voegde hij zich, nevens andere Duitscho Bisschoppen , de
Hertogen
leopold Oostenrijk, casimir van Ρ emmer en en den Hertog van Meran,
de Graven boudewun ^κά Vlaander en , lodewijk van iSayoy e en den dapperen wouter
van Avennes, bij het leger van andreas , Koning van Hongarije. Een groot gedeelte
dezer kruisvaarders landde nog in hetzelfde jaar voorspoedig op de kusten van
Syrië,
doch voerde weinig uit en ging weldra uiteen. Na het vertrek van Koning akdreas ,
bleven de Duitscho Bisschoppen, onder Avelken ook οττο II van Utrecht, in het
Oosten, en waren den Koning van
Jeruzalem en Hertog leopold behulpzaam in het
versterken en herstellen van den burg van
Caesarea, Avelken de naam van Pel-
grimshurg
werd gegeven. Eerst na vijf jaren keerde οττο II in zijn bisdom terug;
hij had zich waarschijnlijk een langen tijd in
Italië opgehouden (5). j222

De vrede, in welken hij zijne staten wedervond, werd weldra door eenen krijg met
Gelre verstoord. De ware beweegreden hiervan ligt eenigzins in het duister (6). Het
schijnt echter, dat van de zijde des Bisschops de eerste 'aanleiding hiertoe gegeven is,

(1) De beka, p. 08 cn dc Aant. van bücueliüs. IIeda , p. 192. Chron. Magn. Jielg. p. 239.
Chron. Tiel. p. 181, 182. Chroiu de Traj, p, 336, 337. Verjj. foktakus, Jlist. Gelr. Lib.Vl.
p. 125, 120, Bat. Sacra, D, II, bi, 151 en dc Aant. van v. riiijn, M. 153. GtASiDS, Gesch. d.
Christ. Kerk in Ncderl. D. 1.
bl. 271, 272,

(2) Tegenw. Staat τ. Drenthe, bl. 80. Magrin, Geschiedk. Oterzigt, i). II, St. I, bl, 10.

(3) Pontanus, Rist. Gelr. Lib. p, 126. Slichtehhorst, Geld. Gesch. Β. VI, bl.88.

(4) De bera , ρ, 08. Heda , ρ. 192.

(5) Dirks, Noord-Wedcrl, en de liruistogten, Μ. 258, cn de aldaar aangckaalde Schrijvers.
Verg.
GLAsirs, Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl. D. I. bl. 273.

(G) Vak spaen, Jlist. v. Gelderl. D. I. bl. 122. Vcrji. budebdijK; D, II. bl. 118.

-ocr page 270-

270 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

3190—dewijl zijne ambtenaren de Geldersche leenmannen in Salland, zware schatlingen afpers-
ten. Graaf
gerhard III liet tot weerwraak, Terhoogde tolreglen te Lohith van de
Slichtschen afvorderen, en bewerkte zelfs eenen opstand in
Salland, waar hij de
Heeren van
Buchhorst en van Voorst tot zijne belangen overhaalde (1). Onverwijld

1223 bragt οττο Π, ondersteund door zijn broeder herman en den Bisschop van JfttWiier, te
Deventer een leger bijeen, verraste en versloeg de oproerlingen te Herhelo ^ nabij
Zwol, ofschoon de gelieele landstreek onder water stond, en bemagtigde de sloten
Voorst en Buckhorst. Met een aantal gevangenen keerde hij zegevierend naar De-
venter
terug, waar hij, naar het gebruik dier tijden, zijn leger afdankte (2). He zaak
was daarmede niet afgeloopen. De Graaf van
Gelre legde nu meer openlijk het

1224 mom af. Hij verbond zieh met walraven, Hertog van Limburg, Hendrik , Graaf van
Sain, en met zijn vollen neef. Graaf floris IV van Holland, terwijl hij, naar men
giste, in het geheim onderschraagd werd, door
engelbert , Aartsbisschop van Keu-
len,
den zoon zijns ooms van moederszijde. Hierdoor vereenigde hij aan den Rijn
een leger van twee duizend ruiters en voetvolk naar gelang, tegenover welk οττο II,
met behulp zijns broeders, den Aartsbisschop van , slechts eene raagt van duizend
ruiters en voetvolk naar evenredigheid, konde stellen. Aan de
Himnepe, een watertje
dat bij
Deventer zich in den IJssel ontlastte, geraakte men handgemeen; de Bisschop
moest voor de overmagt zwichten, werd naar
Deventer teruggejaagd en daar belegerd.
Middelerwijl voer eene Ilollandsche scheepsmagt langs
de Lek, in het Nederstieht;
en het Gein, digt bij Utrecht, werd aan de vlammen opgeofTerd. Minder gelukkig
slaagde de aanval der Gelderschen op
de Veluwe, welke zij moesten ruimen. Dit
welligt bragt den Avapenstilstand te weeg, welke daarna door tusschenkomst van den
Pauselijken gezant,
koenraad , Bisschop van Porto, door eenen vasten vrede gevolgd

1226 werd. De Graaf van Gelre deed, ten behoeve van οττο II, afstand van een graafschap
in
Salland, waarschijnlijk de heerlykheid Salk , welk gerhard van ^mcä/iorii van hem
in leen hield. Hij ontving daarentegen van den Bisschop,
Eist in de Betuwe en
Odili'ènhurg bij Roermond, in eigendom » benevens elf honderd Utrechtsche ponden.
Reeds vroeger waren de wederzijdsche verschillen over
Salland, het Kore- gerigt, het
Maalgoed, do NovaU'én en andere punten , bij eene overeenkomst, op den negentienden
van Wynmaand des vorigen jaars in de
Nöda of Grebbe geteekend, aan goede man-
nen verbleven. Men sloot tevens een onderling hulpverbond en bepaalde, dat alle toe-
komende geschillen door wederzijdsche scheidslieden zouden beslist Avorden.
ffol-
land
ontving tot schadeloosstelling, acht honderd ponden van den Bisschop tusschen

(1) De βεκλ, p. 69.

(2) Αβοκγτιι. de reb. If/iraj. c. XVIIT. p. 14, 15. De bek λ, ρ. 69. Heda, ρ. 192.

-ocr page 271-

DES VADERLANDS. ,207

wien en Graaf floris IV, tevens nog ecnige andere belangrijke geschilpunten vereffend ^J^^T
Averden
(1).

De verzoening met de Graven van Holland en Gelre wasvoor οττο Π van het uiterste
belang, dewijl hij tot het bedwingen der op nieuw ontstane onlusten in het
Boven^
of Over-Sticht, beider hulp behoefde. Rudolf, slotvoogd van ä'oewerrfm was, wel
is vvaar, bij de overeenkomst van elf honderd vijf en negentig, in de Drentsche lee-
nen bevestigd, doch het regtsgebied , door zijne voorzalen in Z>reni/ie bezeten , naar het
schijnt, aanmerkelijk besnoeid geworden. Ten minste wordt in dien tijd van eenen
»Schulte vanZ>rmi7ie" gewag gemaakt, welke zijn verblijf te We hield , en denkelijk
niet een ondergeschikt ambtenaar van den slotvoogd van
Koeverden, maar even als deze,
regter over een gedeelte van
Drenthe geweest is (2). Hetzij deze beperking van
magt en invloed, hetzij de zucht om zich van het
Sticht geheel onafhankelijk te
maken, of welke andere redenen ook, den haat van
rüdolf tegen de Bisschoppen van
Utrecht ontvlamd hebben, het blijkt genoegzaam, dat hij en zijn broeder frederik ,
nevens menso en Hendrik van Gravestorp (van Peize?), hunnenbisschoppelijkenleen-
heer , in onderscheidene oorlogen, de verpligte trouw niet bewezen j cn zelfs zijne
goederen en bezittingen door rooven en branden, vernield hadden. De hoofdoorzaak
echter van den krijg, welke kort daarna losbarstte, ontsproot uit de burgerlijke onee-
nigheden te
Groningen, in welke rudolf en zijne vrienden den aanhang des Bisschops
openlijk bestreden, en zich de buitensporigste geweldenarijen veroorloofden. Om hen te be-
teugelen , en
Groningen aan den kant van Drenthe, tegen hunne aanvallen te dekken,
trokken de Sallandscho ridders (milites) met hunne manschappen , op last van οττο 11, naar
Ommen, doch werden onderschept en verslagen. Rudolf rukte hierop met eene aanzienlijke
krijgsmagt, gedeeltelijk binnen de grenzen van
Drenthe^ in do dorpen Dalen en
Loon, gedeeltelijk daar buiten, in Steenvoort, Goor en elders geworven, naar Gro-
ningen,
terwijl onderweg vele Friezen, door de Gelkingen aangevoerd, ziehender
zijne banieren schaarden. liet beleg werd voor de stad geslagen, doch spoedig weder
opgebroken na het berigt, dat de Bisschop in aantogt was en]het op
Koeverden
gemunt had. Gesterkt door do hulp, welke Graaf Gerhard van Gelre in persoon aan-
bragt, cn door de ridders en hulpbenden der Graven van
Holland, van Kleef, van
Benthem en der Bisschoppen van Keulen en Mumter, zag zich οττο II aan het hoofd
van een aanzienlijk heir, hetwelk te
Ommen door hem in oogenschouw genomen werd.

(1) Anobym. de rel·. Ultraj. c. XVIII. p. 14. XIX. p. 15. XX. p. 16. XXI. p. 16. XXV. p. 21.
De BEKi, p. 69, 70. Heda , p. 192,193. Magn. Chron. Belg. p. 246. H. brcmahi , res Transisalanae
in
ddjibar's^«a/eci.T.II.p.88—92. Uomdah, Charterb.v. Gelre, bl. 338. Verg. hiervoor,bl.222.

(2) Magkis , Geschiedk. Overzigt, D. II. St. I. LI. 16.

-ocr page 272-

272 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190— Van daar trok hij naar Nijenstede, Avaar sedert Bisschop willibrand het slot Harden-
berg
slichtte; voorts naar Bergen, nu Gramshergen, en eindelijk naar Anen, Avaar
hij zijn leger nedersloeg, en langs de
Ooerijsseïsclie Vecht te scheep van leeftogt,
stormtuig en andere krijgsbehoeften voorzien Averd.
Rudolf had zich inmiddels naar
Koeverden gespoed, en zich tegenover den Bisschop gelegerd, van 'svien hij , ter
breedte eener halve mijl, door een naakt moeras, thans de
Bomnierijte geheeten, ge-
scheiden werd. Men trachtte door onderhandelingen tot een verdrag te geraken,
doch vruchteloos.
Rudolf en zijne aanhangers -werden door οττο in den ban, en
hunne goederen verbeurd verklaard; hetgeen slechts verbittering, geen schrik ver-
wekte. Men tartte nu zelfs den Bisschop ten strijde uit, en weldra kwam het lot
eenen veldslag tusschen de beide legers. Het Slichtscho heir, door het vergunnen
van aflaten en het uitspreken van den zegen aangemoedigd, werd door
kudölf van
Goor, welke den standaard van st. maarten droeg, aangevoerd; οττο zelf, de Graven
27 van ^an
Gelre, van Benthem en andere Grooten maakten de achterhoede uit. Het gevecht
maand ^^^^^ op de moerassige streek gronds, die geheel onder water stond, geopend. I)e
1227 zwaargewapende voorhoede konde op den doorweekten bodem geen vasten voet zetten
noch zich bewegen, en hare Avaggelende en zinkende gelederen werden door do ligt
gewapende Drenthenaars van verre met schichten en werpspietsen, van nabij met
het zwaard afgemaakt. Schrik , ontsteltenis en verwarring verspreidden zich nu door
geheel het bisschoppelijk leger, en weldra werd het vlagten algemeen. Met verbitterde
woede schoten de Drenthenaars, mannen en vrouwen, de Avijkende benden achterna,
van Avelke eene menigte, die in de moerassen bleef steken , zonder genade werd om
hals gebragt; anderen, die dieper gezonken Avaren, versmoorden van zelf, en velen
bezweken, door de ondragelijke hitte van dien dag, onder het vlieden.
Rudolf snelde
des nachts met cenige ruiters het rampzalig overschot des vlugtenden vijands achterna,
vernielde het, en keerde met rijken buit naar
Koeverden terug. Meer dan vijfhonderd
ridders en gewapende mannen, waaronder de bloem des Stichischen adels, Avaren ge-
sneuveld. De Graaf-Bisschop zelf had in dezen slag het leven gelaten. In een moeras
vastgeraakt en achterhaald, was hem Avreedaardig met een zwaard de priesterlijke kruin
(tonsuur) met vel en vleesch afgeschoren ^ de keel afgestoken en zyn lijk in de modder
getrapt, waaruit het later heimelijk werd opgehaald en te
ütrecht begraven. Zijn
broeder
dirk , Proost van IJeventer, die kort daarop aan eene hoofdwonde overleed, de
Graaf van
Gelre, gijsbregut van Amstel en eenige andere Edelen, allen zwaar ge-
kwetst, waren gevangen genomen, en al do voorraadschepcn, welke op Vecht
lagen, den Drenthenaars irj handen gevallen (1).

(1) A-tBERTos stadensis ad annum 12?7. Asonïm. dc reh. Ullraj. c. XXV. p. 21. De bekU,

-ocr page 273-

DES VADERLANDS. ,207

Do mare dezer Treesselijke nederlaag dompelde het Sticht in algemeenen rouAV, lipp-
en onlvonkle aller wraak. Hagchelijk inlusschen ATas de toestand in welken OTToIlhet
bisdom had achtergelaten, en zoo ooit, thans de keuze eens opvolgers belangrijk. Men
behoefde eenen man wien het aan moed noch beleid ontbrak, om de weêrspannigen
te breidelen, de misdadigers naar eisch te straffen en den vervallen staat van zaken
te herstellen. Op het eerste berigt' van 's Bisschops omkomen, had de jeugdige Graaf
van
Rollandy flokis IV, met de voornaamste leenmannen des Stichts, zich naar
Utrecht gespoed, om den Kapitlelheeren zijnen bloedverwant willibrakd , Bisschop
van
Paderborn, uit het geslacht der Graven van Oldenburg, ter vervulling der open-
staande waardigheid aan te bevelen. Terwijl de Kanoniken hierover raadpleegden, wer-
den de Graaf van
Gelre en de Heer van Amstel, voor eenen bepaalden lijd onder borg-
togt ontslagen en nog niet geheel van hunne wonden hersteld, op draagbedden in dé
vergadering gebragt. Het gezigt hunner wonden, de weemoedige ernst met welken zij
op hunne slaking uit de banden des vijands aandrongen, en de nadruk met welken zij
het verlangen des Graven van ondersteunden, bepaalden weldra de keus der

geestelijkheid. Wiixierand werd gekozen , daar hij voor een krijgsman van beproefde
dapperheid en schrander staatkundige bekend stond, van wien men derhalve de hoop
konde voeden, dat hy de geleden nederlaag op eene treffende wijze zou wreken.
Hij bevond zich thans in
Italië bij Keizer fredeuik 11. Men zond gezanten af,
zoowel om hem van zijne verkiezing kennis te geven, als om de vergunning tol het aan-
vaarden dezer waardigheid, bij het Hof van
Rome te verwerven, dewijl de kerke-
lijke wetten verboden, twee bisdommen levens te bezitten, of van hel eene bisdom
tot een ander en rijker over te gaan. Van de verpligting aan deze laatste wel ontsloeg
hem Paus
gregorius IX, in M'iens bijzondere gunst hij deelde, en nu trok hij in allerijl
naar
Utrecht (1),

3Iiddelerwijl trachtte rüdolf van Koeverden zich zijne overwinning ten nutte te ma-
ken. Hij sloeg nogmaals , doch vruchteloos , hel beleg voor
Groningen , en deed daarna
eenen inval in
Ticente, welke met even weinig geluk bekroond werd. Vele zijner man-
nen , en onder hen twee Ridders,
zweder van Gravensdorp en bertram van Hoven,
vrerden gevangen genomen, en ofschoon beide een groot losgeld aanboden, terstond om

p. 70, 71. Magn. Chron. Belg. p. 247. Chron. Tid. p, 191. Chron. de Traj. p. 337,338,
alwaar door
matthaeds eene naamlijst wordt medegedeeld van meer dan 140 ridders, ΛνοΙΙίο aan
den kant des Bisschops sneuvelden. Verjj.
πεμβ, bbcmaki, Rca Transtsal. p. 93—Üöj en
de
Overtjsselsche Chronycke, bl. 228, 229 in bümdars Analect. T. II. Unno emmius, de lier.
Fris. Lib.
X. p. 134, 135. Mvgnis, Gesch. Overs, der besturen in Drenthe

(1) Akokym. de Reb. lUtraj. c. 26, p. 23, De beka , p. 72, Heda , p. 204.

II. deel. ' 35

-ocr page 274-

274 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

liyO—hals gübragl en hunne lijken op hel rad gelegd. Dit alles verhief den zinkenden moed
der Slichtschen, die nu aan alle zijden den Drenthenaren moedig weérstand boden.
Veertig welgewapende ridders, welke van
Utrecht ter hulp van den stedevoogd egbekt
naar Groningen gezonden waren , rukten aan dien kant in Drenthe en veroverden het
slot
Peize, waar vele aanzienlijken in hunne handen vielen, van welke eenige dade-
lijk in koelen bloede vermoord, en de overige gekluisterd naar
Groningen Averden
opgezonden (1).

j228 Hierdoor Avas de rust in deze streken cenigzins hersteld, toen Bisschop wiLUBRAJiD to
rec/ii aankwam. Hij verklaarde onverwijld bij een vonnis, den Graaf van Ge/re en de
andere gevangenen ontslagen van allo verphgtingen en beloften aan
rudolf gedaan,
sprak over dezen den banvloek uit, als moordenaar van zgnen wettigen Heer, en ver-
leende op pauselijk en bisschoppelijk gezag, aflaten aan elk, welke tegen den oproe-
rigen slotvoogd en zijnen aanhang het kruis zoude aannemen. Spoedig zag by zich
dan ook in het bezit van cene genoegzame krijgsmagt, om
Drenthe te gelijk van zes
zijden aan te tasten. Do eerste afdeeling zijns legers, onder bevel des Graven
bode-
kun
van BentKem en οττο van Horstmar naar Groningen gezonden, trok van daar
over
Mitzpete, nu Midlaren , in Drenthe , doch werd zoo moedig ontvangen , dat
zij genoodzaakt was met verlies terug te keeren. De tweede afdeeling, meest Friezen
uit
Westergo, drong aan den kant van Bakkevecn in het vijandelijk gebied door,
legde eenige -woningen in de asch en keerde, zonder verder iets uitte rigten, met
den buit terug. Gelukkiger dan beide slaagde eene derde afdeeling, insgelijks Friezen ,
uit de omstreken van
Staveren en Lemsterland, welke over Brohope in Drenthe
rukte, en zulk oenen schrik onder de bevolking verspreidde, dat deze , onder aanbieding
van gijzelaars, beloofde den Bisschop voldoening te zullen geven. Twee afdeelingen waren
van de Overijsselsche zijde in aantogt; do eene uit Twentsche manschappen beslaande,
trok voorbij
Koeverden landwaarts in en verbrandde het dorp Emmen, met eenige
omliggende gehuchten; de andere uit
Salland, Deventer en de streken langsrfe/^echt
bijeenbragt, nam den weg door Ommen, over het noodlottig moeras, trok daarna de
Reest over en verbrandde eenige dorpen en gehuchten tegenover ^«««en. Met de zesde
en aanzienlijkste afdeeling had zich de Bisschop zelf op do grenzen, tusschen
Steen-
wijk
en Ufelte, gelegerd. Op hel zien van den rook der brandende plaatsen, storm-
de hij met geweld op de Drenthenaars aan, sloeg hen op de vlugt en legde, onder
het najagen, het dorp
Anzen in de asch. De nacht verhinderde hem, zich met de
afdeeling van
Ommen te vereenigen, ten einde gèzameulijk den vijand op het lijf te
vallen, Doch do Drenthenaars, niettegenstaande zij eene aanzienlijke magt in het veld

(1) Tegenwi Staat mn^ Drenthe j bl. 88.

-ocr page 275-

DES VADERLANDS. 275

hadden, legden het hoofd in den schoot cn slolen met den Bisschop een verdrag,HyO—
waarbij zij zich verbonden, hem binnen zekeren tijd, voor oorlogskosten en schade-
jq van
vergoeding, drie duizend, en zijnen raadslieden vier honderd Keulsche marken Ie voldoen.
Zij beloofden levens, tot boele voor de zielen der gesneuvelden, na verloop van een
jaar, honderd gewapende mannen naar
Lijßand te zenden, om op eigen kosten legen
de ongeloovigen te strijden, en dat zij bovendien genoegzame goederen zouden aamvij-
zen, om ter plaalse waar Bisschop οττο II gevallen was, een nonnenklooster en een
kapittel van vijf en twintig Kanoniken te stichten.
Rudolf en zijne broeders waren
daarenboven verpligt, afstand te doen van het huis te
Lare, hetwelk Averd afgebroken,
van het slot te
Koeverden met de aanhoorigheden, cn van alle reglsgebied in Drenthe,
Tot waarborg van de nakoming der voorwaarden, werden veertig gijzelaars geboeid op
het slot te
Vollenhoven geleverd. De Graaf-Bisschop dankte nu zijne benden af en be-
gaf zich naar
Friesland, doch keerde eerlang over Groningen, in Drenthe terug.
Met de uiterste teekenen van berouw, hoogachting en^'onderdanigheid ontvangen, ont-
sloeg hij de Drenthenaars van den ban en werd door hen als Heer gehuldigd. Met
groole plegtigheid nam hij voorts bezit van
Koeverden, en stelde eilard van Benthcm
lot slotvoogd van die plaals en bisschoppelijken stedehouder over Orenthe aan, in
welke waardigheden hij door
rudolf en zijne broeders erkend werd. Door de onder-
vinding geleerd, bepaalde
avillibrand , na zijno terugkomst in Utrecht en bij het
openleggen der vredesvoorwaarden , dat deze beide waardigheden in het vervolg, nim-
mer weder erfelijk zouden zijn (1),

Spoedig echter noodzaakte hem de loop der omstandigheden, deze wijze bepaling in
te trekken en op nieuw het krijgszwaard aan te gorden.
Rudolf , welke hel gemis van
gezag en invloed niet konde verkroppen, had mot ongeduld eene gelegenheid afgewacht,
om zich in het bezit van
Koeverden te herstellen, en eindelijk was hel hem gelukt 30 van
door verraad van binnen, het welversterkte slot, bij overrompeling te bemagligen. De
Graaf-Bisschop rukte hierop in
Drenthe en sloeg zich bij ISijenstede neder, alwaar 122ί)
hij inmiddels het slot
Hardenberg liet,opwerpen, dewijl Koeverden in dit jaargetijde^
uit hoofde der omringende moerassen, niet met stormtuigen te genaken was. Dagelijks
vielen er met de muiters schermutselingen voor, doch het kwam tot geen hoofdtreifen.
Ten laatste brak do langgewcnschte winter aan, en zoodra het ijs dit veroorloofde, werd
het schutgevaarle voor het slot gevoerd en de belegering met nadruk ondernomen. Ecu
schielijk opkomende dooi, verzeld van Avind en regenvlagen, noodzaakte echter den
Bisschop, met achterlating van al den toestel, hel beleg op te breken. Hij begaf zich

(1) De eeka, p. 72 , 73, Tegenw. Slaat v. Drenihe ilicms, Geschiedk. Oterz.

D. II. St. I. bl. 20.

33*

-ocr page 276-

276 ALGEJWEENE GESCHIEDENIS

1100—naar Groningen en Tan daar, bij het hernieuwen van do vorst, ώάάχ Friesland,
waar hij genoegzame ondersteuning vond, om zijn toeleg op Koéverdcn uit te voeren.
Doch ook andermaal werd dit voornemen door een zwaren dooi en een geweldigen slorm ,
welke het ijs deed scheuren, verijdeld. Do Bisschop trok naar
FoUenhoven terug,
vermeerderde zijne strijdmagt en versterkte hel slot Äeenit-yÄ , welks verdediging eenigen
ridders werd toevertrouwd. Zij lieten zich echter door
rudolf tot eenen uitval verlok-
ken en werden deels geslagen, deels gevangen genomen, waardoor het gelieele gewest
voor den gewezen slotvoogd openlag.

Deze zamenloop van gelukkige omstandigheden deed den moed der oproerlingen
zwellen en hunnen aanhang vermeerderen. Binnen kort had geheel
Drenthe zich
weder voor
rudolf verklaard, wiens afzetting men trouwens met leede oogen aan-
schouwd had. De wakkerheid des Bisschops echter, de zorg met welke hij de gren-
zen versterkte, zijne groote toebereidselen, om in den aanstaanden zomerden krijg
geweldiger dan ooit voort te zetten, en bovenal de talrijke Friesche hulpbenden, welke
in
Oostergo en Westergo gereed stonden, om op zynen wenk op te rukken, boe-
zemden den Drenlhenaren en Koeverders vrees en ontzag in. Om het dreigend
gevaar door eene tijdige onderwerping te verijdelen, wendden zij zich lot de Friezen,
door wier tusschenkomst zij den verloornden
willibrahd , welke henzelven niet hooren
wj'Ide, trachtten te Tcrzoenen. Na veel moeite werd de zaak aan de uitspraak van
eenige Abten in
Friesland overgelaten, welke bepaalden, dat rudolf en zijne broeders,
mot duizend hunner aanhangers, eene naijl
h\i\\.c,n Koeverden, den Graaf-Bisschop knie-
lend om vergiiTenis zouden smeeken, hem op eene aangewezene plaats tusschen
Ilar-
denherg
en Koeverden, in tegenwoordigheid der Drenthenaars, al hunne erfgoederen,
ter waarde van twee duizend mark, »in eigendom, en der Kerk twaalf hunner leenen
opdragen, een geheel jaar als ballingen rondzwerven, en plegtig beloven, daarna
hunnen Heer en
het Sticht overal en legen elk ten dienst te staan." Rudolf en de
zijnen werden, na het beëedigen dezer voorwaarden, in genade aangenomen, van den
ban ontslagen en in het bezit hunner goederen hersteld.
Rudolf .zelfs onlving de slot-
voogdij van
Koeverden mei het reglsgebied in Drenthe terug.

Doch ook deze verzoening was kort van duur. De Drenthenaars weigerden eene
schadevergoeding van ongeveer drio duizend marken zilver, hun bij het vredesverdrag
opgelegd, den Bisschop te voldoen.
Rudolf spande met hen zamen, en vruchteloos
herinnerden hun do Friesche scheidslieden de bezworene voorwaarden. Zij werden
derhalve voor eerloos, meineedig en van de gemeenschap der Kerk vervallen verklaard.
Dit echter strekte slechts, om hen te verbitteren. Gewapenderhand overvielen zij Äcen-
wijk en rukten naar Gieteren, om voorts het geheele land van Vollenhoven aan zich
to onderwerpen. De Bisschop trok uit
Zvool met eenige benden hen te gemoet. Doch
op het punt, dat hel gevecht zou aangaan, werd een wapenstilstand van vijftien dagen

"v
~ÜÉ

-ocr page 277-

DES VADERLANDS. ,207

gesloten, terwijl men in dien tusschenlijd eene nieuwe verzoening zou beproeven. nüO—-
Steunende op dit bestand, begaf zich
rudolf met eenen zijner vrienden, zonder
vrijgeleide naar het slot
Hardenberg ^ orn met den Bisschop zelven lo onderl]a,n-
delen. »Hoe durft gij het Magen, slechts door één vertrouwde vergezeld, onder
u\yo vijanden te verschijnen?" vroeg hem de verwonderde Kerkvoogd. En ierslond
schoten eenige trawanten toe, welke den slotvoogd, ondanks den wil des Bis-
Echops, met geweld naar do gevangenis sleepten. Ten hoogste hierover gebelgd en
verontwaardigd, dreigde
willibrakd allen dio aan deze schending der goede Irouw
schuldig waren, met zijne ongenade; hij zelf snelde naar
Utrecht, om bij de ka-
pittels , hoewel te vergeefs, op de bevrijding der gevangenen aan te dringen.
Rudolf
yan Koeverden en zijn vriend uendrik: van Gravestorp werden onder een grooten loc-
vloed van Edelen en gemeenen, levend geradbraakt en hunne lijken met dat van
MF.Nso van
Gravestorp, welke door de dolle menigte was neergesabeld, op het rad ten j23ü
toon gelegd.
Drenthe verloor in rüdolf van Koeverden een man van onbetwislbaren
moed en krijgsbeleid, en vvelke een krachtige steun des bisdoms zou geweest zy π,
indien niet hcersclizucht en trouweloosheid hem daarvan ten geesel gemaakt hadden.
Ilij liet slechts eene eenige dochter, maar eenen magtigen aanhang na, welke van ver-
langen gloeide, zyne onteerende doodstraf, die ook elders het medegevoel voor hem had
opgewekt, te wreken.
Willibkand kon dó verdenking van eenigen niet ontgaan, dat
zij met zijnen wil en op zijn bevel was uitgeoefend. Sommigen zelfs willen, dal hij ge-
noodzaakt werd in eene openlijke vergadering te
Utrecht, zich deswege te zuiveren en
plegtig zijne onschuld te betuigen, om eenen openbaren opstand der morrende menigte
te voorkomen. Men voegt er bij, dat zelfs do lusschenkOmst des Graven van
Holland
moest ingeroepen worden, om de rust in het Sticht te herstellen. Welligt echter ont-
sproten deze onlusten uit eene andere bron dan do tereglstelling van
rudoif. Het is
echter opmerkelijk, dat de Utrechtenaars weigerden, in den op nieuw ontvlamden
oorlog tegen
Drenthe deel te nemen.

Bisschop \viLLiBRAHD begaf zich derhalve om hulp en ondersteuning naar Friesland,
en bragt door den invloed der Friescho geestelijken en de afkondiging van aflaten aan
allen die hem volgen zouden , eene talrijke menigte gewapenden bijeen. De magt der
weerspannige Drenthenaars was intusschen door een verbond met de bewoners van
Lan-
gewold, Vredewold
en , aanmerkelyk versterkt ge\Torden. De ingezetenen
van
Eunsingo daarentegen, hadden zich aan de zijde der Groningers of des Bisschops
gevoegd, en gaven den anderen in wreedheid weinig toe.
Willibrakd verdeelde zijn
leger in twee afdeelingen; met de eene trok hij over
Groningen op den vijand aan,
en zond de andere, onder het bevel der Dekens
yan St-averenmfFestergOy mfxr Sak-
keveen.
Daarenboven waren uit het Over sticht nog drie afzonderlijke afdeeb'ngen in
aantogt, van welke de eene in Twente, tegen Koeverden, de andere bij Ommen,

-ocr page 278-

278 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1190—en tie derde, uit zestien honderd ruiters en vier duizend man voetvolk bestaande, zich
1256

bij Folienhoven nedersloeg. Het doei was, al deze strijdkrachten lot één leger te vormen
en dan op den reeds bepaalden dag, den vijand met vereende magt aan te tasten. De
Overstichtschen echter maakten weinig spoed; zij verteerden of vernielden slechts den
oogst der Drenthenaars en lieten voorts alles op de Friesche benden aankomen. Dit
gebrek aan eenstemmigheid verijdelde, gelijk altijd, den goeden uitslag. Do afdeeling
bij
Bakkeveen werd door verraad van binnen, daags vóór zij zich ten strijde toe-
rustto, door do Drenthenaars overvallen, geslagen en verstrooid.
Weinig gelukkiger
was de strijdmagt, welke de Bisschop zelf aanvoerde. Wiet verre van
Mitzpete had zij
zich in slagorde geschaard, toen een, zware regen het gevecht verhinderde. Op het
berigt der nederlaag bij
Bakkeveen, trok zij terug, even als de Overstichtsche benden,
zonder iels belangrijks uitgerigt te hebben. Ter naauwernood ontsnapte
willibrand
zelf aan de handen der muitelingen. Het gelukte hem echter in het midden des win-
ters ,
Groningen van eene aanzienlijke versterking te voorzien, De Drenthenaars daar-
entegen, Aviorpen eene verschansing op bij
Mitzpete en voorzagen haar van eene talrij-
ke bezetting , welke zij uit de inkomsten der omliggende bisschoppelijke goederen be-
taalden. Den geheelen winter was men van weerszijde in de wapenen, en bij eene
der vele schermutselingen, in welke de Fivehngoè'rs meestal het onderspit delfden,
werd de nieuw opgeworpen schans veroverd.
Willibrawd bleef niet in gebreken deze
voordeden te vergrooten, om de zijnen te meer te bemoedigen. Hij zelf bevond zich in
Friesland, het volk met zoo veel ijver, niet hot woord des vredes maar des krijgs
verkondigende, dat eene groote menigte Averd overgehaald, om op den eersten wenk
het harnas aan te schieten.

Eene fello vorst opende omtrent Lichtmis, over de'bevrozen moerassen en onlanden
eenen Aveg naar
Drenthe, Duizenden Friezen kwamen nu in de Λνβρεηεη en verwekten
1231 zulk een ontzag onder de Drenthenaars, dat déze aan vrede en verzoening dachten,
ofschoon een schielijk opkomende dooi hel oogenblikkelijk gevaar van hen had
afgewend, Door tusschenkomst der Friescho Abten, liet
Wiixibrawd zich ten laatsle
tot eene onderhandeling bewegen, en het verschil werd ha veel over- en wederspraak,
aan eenigo goede mannen, en daar dezo het niet eens konden worden, aan den Abt
van
Liidingakerk en Iwee andere geestelijken oviergelaten. In eene bijeenkomst ie
Mitzpete bepaalde men, ten aanhoore van béide partijen, dat: »de wederzijdsche
gevangenen terstond zouden geslaakt, en elk in hetgeen hij vóór de onlusten be-
zeten had, zou hersteld worden; de Bisschop moést in het bezit blijven van het slot
Hardenherg en ongehinderd zijn regtsgebied over Drenthe uitoefenen; daarente-
gen zou
uudolfs broeder, fuederik, met Koeverden en.de aanhoorigheden op den-
zelfden voel beleend worden, als zijne voorzaten dat leen ten tijde van Bisschop
dirk
■ ,· . . .Y ■ -ü: : -

■ i

-ocr page 279-

DES VADERLANDS. ,207

bezeten hadden (1), Eindelijk zou door de Drenllienaars tot schadevergoeding, den 1190—
Bisschop en Friezen, op bepaalde tijden, tien duizend ponden Groninger munt betaald,
en daarmede alle geschillen als vereffend beschouwd -svorden." Tevens \Terd de oude
veele tusschen de slotvoogden van
Koeverden en die van Groningen plegtig bijgelegd.
Beide beloofden al hunnen invloed in hot werk te stellen, de nog bestaande moeije-
lijkheden tusschen de Hunsingoërs en Fivelingoërs, uit den weg te ruimen. Bisschop
wiLHBRAND vertrok nu van
Groningen naar Friesland, betuigde zijnq erkentelijk-
heid \oor de bewezen diensten, en begaf zich over
Folienhoven en Deventer naar
Utrecht terug.

Het blijde uitzigt op eenen bestendigen vrede na eenen verderfelijken burgerkrijg van
v^f jaren, Averd spoedig beneveld. De Drenthenaars bleven niet slechts nalatig in het
aflossen der schadevergoeding, maar pleegden vijandelykheden tegen de Groningers.
Zij herstelden het slot te
Mitzpete, welks bezetting, gelijk vroeger, uit de inkomsten
der bisschoppelijke goederen werd onderhouden. Na een vruchteloos en kortstondig
beleg van
Groningen, werden zij door den stedevoogd egbert aangetast en geslagen · het
dorp met de kerk van
Zuid-Laven werd in de asch gelegd, en het slot Mitzpete ten 1232
gronde toe vernield. Deze openlijke schending des gemaakten verdrags, bragt do Bis-
schop in de wapenen. Door de Groningers en Friezen uitgenoodigd om de vredebreuk
ie wieken, begaf hij zich terstond naar
Friesland, alwaar op eene vergadering tc
fVijns eenstemmig besloten werd, Drenthe ie beoorlogen en het weder van ver-
schillende oorden te bestoken. De zamengevloeido gewapende menigte werd in drie
hoofdafdeelingen gesplitst. De eene, vier duizend ligt gewapende Friezen uit de
Kuinder
en de Lemmer, trok o\er Brokope in Drenthe, doch voerde weinig uil. De tweede
en minder talrijke afdeeling legerde zich bij
Steenwijk, om hel Stichtschc gebied aan
dien kant te dekken en den vijand ontzag in te boezemen. De derde afdeeling, door
den Bisschop zelven aangevoerd, telde zes honderd uitgelezen ruiters en vier duizend man
voetvolk, welke naar
Koeverden bestemd waren. Zij rukte langs Ancn over het toen
opgedroogde moeras , hetwelk voor Bischop οττο II zoo noodlottig was geweest, naar
het stadje
Koeverden, tastte het tegen den avond aan en overweldigde het bij den eersten j/y

aanval. Geslacht noch stand , ouderdom noch onschuld kon de woede des overwinnaars Herfst-
maand

ontwapenen ; alles werd ter nedergesabeld, en wat niet ten buit werd medegevoerd, aan
de vlammen ter prooi gegeven. De Bisschop toog met
zijne afgematte benden naar ^«en

(1) Hij is echter denkelijk slechts tijdelijk.en als, Too^d zijner nicht, rcdolfs dochter, met dit
leen begiftisd {geworden, dewijl reeds in hot volgende jaar
besdbik van .öorculo, de echtgenoot
dier docliler, als burggraaf van/ioecerc/e« voorkomt,
Mkusis ,'"GeteMedk, Overzigt der JJetturen
in Drenthe,
D, 11^ St. I. hl. 22.

-ocr page 280-

280 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

lJUO—terug, om uit te ruslen eu des anderen daags het slot Ie bestormen. Doch de Drenlhenaars
hadden er des nachts eene aanzienlijke verslerlung ingeworpen , en niet ver van
Haïsvorde
zulk eene niagt bijeen gebragt, dat de Bisschop den volgenden dag alle hoop moest op-
geven , het slot te bemagligen, en, om niet door den vijand ingesloten te Avorden, ge-
noodzaakt was, onverrigter zake naar
Anen terug te keeren. Te vergeefs wachtte hij
hier op den onderstand der Friezen, van ΛνεΠίο een gedeelte te
Bahkeveen, het andere
te
Groningen was bijeen getrokken. De Drenlhenaars hadden hen bij de eerstgenoemde
plaats op do vlugt geslagen, en vertoonden zich thans met zulk eene ontzagwekkende
menigte in de omstreken van
Koeverden, dat de Bisschop voor erger beducht, naar
Jlardenherg terug trok, en zijne hulpbenden afdankte, nadat hij de sloten en sterkten
in staat van tegenweer gebragt had.

Niet gunstiger was het lot des krijgs den Groningers geweest. Het was hun den vijf-
tienden van Herfstmaand gelukt, do verschansingen van
31itzpete te veroveren, en
moordende en brandende in
Drenthe te rukken, doch den volgenden dag waren zij , na
een hardnekkig gevecht, waarin Avederzijds veel volks sneuvelde , genoodzaakt geworden ,
met groot verlies over de grenzen terug te trekken. Na drie dagen verschenen zij ech-
ter weder bij
Mitzpete , waar thans de Drenthenaars, na do overwinning bij Bakkeveen,
al hunne strijdkrachten met die der Ommelandsche bondgenooten hadden vereenigd.
Doch de aankomst van een groot getal hulpbenden uit
Westfalen, onder aanvoering
van HENDRIK van
Borculo, een Geldersch edelman, cn door huwelijk met de doch-
ter des gewezen slotvoogds
rudolf , thans Burggraaf van Koeverden, dreef het Friesch-
2i
van Groningsche leger, bij het eerste gezigt, op de vlugt. De najagende Drenlhenaars
nmnd ™aakten er velen gevangen', en onder de gesneuvelden werd
hessel van Leeuwarden ^
Deken van geheel Oostergo, met elf priesters geleld (1).

De verdere afloop van dezen krijg wordt niet gemeld. Het is zeer waarschijnlijk , dat de
Graaf-Bisschop , na zoo vele tegenspoeden en zonder uitzigt op verdere ondersleuning, zijne
plannen ter onderwerping van
Drenthe, heeft opgegeven (2); en den Drenthenaren zal

(1) liet veiliaal der Drentlisclie onlusten is ontleend uit den ongenoemden Schrijver, de rebus
Vltraj.
c. 27 sqq, welke voor een gedeelte den krijgslogt, dienhij besclirijtt; onder Bisschop wittiBRAWD
heeft biigewoond.
De beka, p, 72, 73 en zijn naschrijver het yl/ag'm. Chron. Belg. p. 251—253.
Joh. α leibis, Lib. XXII. c. 4—11. H. drdmani, Re$ Transisal. p, 105 sqq.. Overijsselsche
Chron.
in dumnars Anal. Τ. II. ρ. 230. Cornelius zaktfliet, ad annuni 1231, in Mr. j. de wai ,
Bijdragen tot de Gesch. en Oudh. v. Drenthe, LI. 121. Gron. 1842. Verg. Uedo emmids,
de Rcr. Fris. Ilist. Lib. X. p. 134—143. Idsikga, Staalsr. d. Ver. Nederl. D. l.bl. 281—294.
Tegentp. Staat, v. Orenthe, li. 88-r-llü. Magki«, Gesch. Overs, d. Besturen in Drenthe,
D. II. St. I. 1)1. 20^22.

• ■ Λ

(2) Tegcnw. Staat van Drenthe, bl. 110, 111.

-ocr page 281-

DES VADERLANDS. ,207

liei ook aan lust èn middelen ontbroken hebben, om zijne rust testoren. Hij moet ^j^së"
ruim twee jaren
het Sticht beregt hebben, toen hij na een achtjarig bestuur, te Ztcol
overleed zonder aan de hooge verwachting, welke men van hem gekoesterd had,
voldaan te hebben. Gering waren zgne verdiensten als geestelijk herder, althans
nergens worden zij herinnerd, noch zijne geleerdheid en \Yelenschappeliike beschaving
vermeld, terwijl zijn krijgsmoed, vroeger in
Palestina en in Italië, later in het
Oversticht ten toon gespreid, algemeen geroemd wordt. Zijne geestelijke pligten liet
hij geheel door Wij-bisschoppen verrigten, en alles wat hij in zijne kerkelijke betrek-
kingen als Proost te
Zutphen, Utrecht en Hildesheim, en als Bisschop van Pader-
horn
en van het Sticht heeft uitgevoerd, bepaalt zich, naar het schijnt, tot het stichten
van een klooster binnen
Utrecht, Avaarin hij de St. Servaasnonnen, welke te Ahstede
haar verblijf hielden, heeft overgehragt (i).

Gelukkiger dagen toefde het Sticht onder οττο III, broeder van Graaf floris IV
van
Rolland, welke door de Kanoniken mei eenparige stemmen tot Bisschop werd
verkoren. Hij was vroeger den krijg gevolgd, en had in naam des Graven van
het hoog gezag in
Friesland uitgeoefend. Thans was zijne eerste zorg, door wijze spaar-
zaamheid en overleg, het bisdom van den drukkenden schuldenlast te bevrijden, ouder
welken het door de Drenthsche oorlogen , gebukt ging. Met eene zeldzame belangloosheid
verkocht hij te dien einde zelfs zijn vaderlijk erfgoed, endeed later afstand van de voog-
dijschap over
Holland, om zich geheel en onverdeeld aan de belangen zijns stifts te
wijden. Eene zijner eerste bemoeijingen Avas tevens, om door doeltreffende middelende
Avatervloeden te weren, welke steeds het
]Seder-Sticht teisterden , en op zijn verzoek
was door
floris IV een zware dijk langs de Lek , van Amerongen tot Schoonhoven , opge-
worpen (2). 'De Drenthsche geschillen werden door hem met het zwaard,gelykeenigen
beweren, doch naar anderen, door de vrijwillige onderwerping der Drenthenaars ver-
effend (3). Men trof eene overeenkomst, waarbij de stichting van het klooster, reeds
in het vredesverdrag met wilmbrahd belopfd, den Drenthenaren werd opgelegd, en
hetgeen sedert door hen ten uitvoer is gebragt. De overige voorwaarden zijn onhe-

il) De beka, p. 74. Heda, p. 204. Cron. de Trqj. p. 339. Chron. Ttek p, 195. Bat,
Sacra,
D. Π. hl. 167—169, en van rijns aant. bi, 173 (6).

(2) De beka, p. 75. Heda, p. 205. Cron. de Traj. p. 339. Verg. hiervoor, bl. 225, 220.

(3) Heda, p. 206. Cron. de Traj. p. 340. Oude Holl. Hip. Kron. Div.XVIH. c. 11. W. 163,
ScnoTANüs, Fr. Hist. M. 126. De beka meldt hiervan niets. Ubbo emmiüs, de Iter, Fns, Mist-
Lib.
X. p. 146. Tegernv. Staat v. Drenthe, W. 111.

II. DEEL. 36

-ocr page 282-

282 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190—kend; doch ongetwijfeld is nwnTiVA^vanBorculo in de slolvoogdij van Koeverden enhcï
reg[sgebicd over Drenthe beresligd geworden, in wier bezit men hem jaren daarna nog
aantreft (1). Nu genoot hel bisdom eene gewenschle rust, die slechls door de steeds
Toortdurende partijschappen der Groningers , aan de grenzen van
Drenthe gestoord werd,
en dit gewest zelfs niet geheel ongemoeid lieten (2).

Bisschop otto III mengde zich echter niet in deze burgerlwisLen. Daarentegen nam hij
^verkelijk deel in de verhefling zijns neefs,
wiliem II, tot doRoomsch-KoninklijkeAvaar-

1247 digheid. Hij schonk hom zijne slem op de Rijksvergadering ioWoeringen

1248 krooning lo Aken tegenwoordig, en werd lid van dien bij zonderen raad , welke den jeug-
digen Koning, naar men wil, is loegovoegd (3). Het was ongetwijfeld door zijnen invloed
dat de erkentelijke en milddadige Vorst aan vele geestelijke inrigtingen in iVerferZa/ic?
het aanzijn gaf, en
Utrecht belangrijke Toorregten verleende, onder anderen, dat geen
burger buiten de stad mögt gedagvaard worden
(4). Willem, om zijne genegenheid voor
Utrecht, waar hij met plegiigen luister door priesterschap en burgerij was ingehaald,
nog sterker te betuigen, liet, op het voorbeeld van vroegere Vorsten en Grooten, zich
als Ulrechtsch burger opschrgven (5). De belangen van den bisschoppelijken zetel gingen
hem steeds ter harte. De Graaf van
Goor, een der Slichlsche leenmannen, verzorger
(adDocafus) der St. Maartenskerk en vaandrager des Bisschops, had zich met twee
andere leenmannen, de Heeren van
Almelo en oorsf vereenigd, om do toenemende
hebzucht der Ulrechtsche Kerkvoogden legen Ie gaan, Avelke steeds, len koste van an-
deren, hunne leenen uilbreidden en vermeerderden. Reeds had dit driemanschap menig
landgoed, welk zij zich ontroofd rekende, den Bisschop ontwrongen, loen οττο den
Graaf dagvaardde , welke echter niet verscheen. Hierover len hoogste gebelgd, bragtdo
Kerkvoogdzyne aanklagto voor den Koning, welke onmiddellijk den vermelelen Graaf,
doch even vergeefs, ter verantwoording riep.
Willem gespt uit dien hoofde, aan den
voet des altaars der St. Maartenskerk, hel harnas aan, en snelt aan het hoofd eener ge-
wapende bende in
Twenthe. Den overvallen Graaf levert hij gevangen in handen des

(1) Tegemv. Staal van Drenthe, hl. 112. ÄIagmih, Gesch. OverAigt, D. II. Sf, I. bl, 22.

(2) Tegemo. St. v. Drenthe, bi. 112—114,

(3) Zie hiervoor, bl. 229, 237. ^

(4) Ζϊαί. ^Sacra, D. II. bi. 178.

(5) Hëda, p. 206, et bocnbliüs ad hedah, p. 209.

-ocr page 283-

DES VADERLANDS. 283

Bisschops, berooft hem van iileï üd -waardigheden, en slelt zijne goéderen Ier beschik-
king Tan de Utrechtsche Kerk (1).

Otto UI overleed het volgende jaar (2), Grooteïijks had hij de stoiïelijke λυοΙvaart 1249
Tan Aei
Sticht, door ^ijs beleid zoo wel als door aanzienlijke giften, bevorderd cn
het bisdom , dat hij uitgeput en verarmd binnentrok , onbezwaard en rijk achtergelaten (3).
iMinder, naar het schijnt , hebben zich zijne zorgen over het geestelijk welzijn der Kerk
hem toevertrouwd, uitgestrekt. Trouwens, in dien tijd werd dit ook niet van eenen
Bisschop gevorderd, dan in zoo verre hij daardoor zijn wereldlgk gezag uitbreiden,
zijne schatkist vullen konde. Yeelligi werd οττο door de omstandigheden gedrongen ,
een groot gedeelte zijner herderlijke pligten den Wij-bisschop
theodorigus , Bisschop
van
Firone, op te dragen, welke onder anderen, in die betrekking te Egmond
werkzaam geweest is (i). Zijn grafschrift prijst dan ook slechts zijnen ijver in het aflos-
een der staatsschulden en vertrouwt, dat hel hem deswege in de eeuwigheid wei zal
gaan (5).

Koning wiiLEM had ondertusschen in dezen wakkeren Kerkvoogd eenen vaderlijken
vriend en wijzen raadgever verloren. De Duitsche oorlogen, welke hem elders riepen ,
maakten
het thans meer dan ooit voor Holland belangrijk, dat de zetel van Utrecht
door eenen man bekleed werd, welke aan het Hollandsche gravenhuis Termaagschapt
was, of daarmede in vriendschap leefde. Ondanks de vele weldaden en gunsten aan de
Stichtsche geestelijkheid bewezen, moet
echter willem weinig invloed op hel verkiezen
«ens opvolgers hebben uitgeoefend. Immers verkoren de Kanoniken
gosjewuw van
Amstel,
aoon van egibius van Arnstein sinds twaalf honderd vijf en twintig

(1) De beka, p. 80. IIeda , p. 207, 210. Oude Holl J)iv. Kron. XVHI Div. c. 15, Π. nac-
maisi lies. Trans. p. 105, Overijs, Chron, LI. 232, in dujibar's Analect. T. II.

(2) Den 27°'' van Lentemaand, of 4·'" van .Grasmaand. Zie v. mieris , Charterb. v. Holl. D· 1.
W. 251.

(3) Heda, p. 207. Verg. v. hteris, Charterb. v. Holl D. I. bl. 213, 216, 218, 228,
243, 251.

(4) J. V. LEYDEN , Kron. Egmond. bl. 74. GiASirs, Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl.
D. Π. bl. 280.

{ïï) Dat. Sacra, D. II. hl..Ii51. Bisschop οττο liet eene dochter aieib na. liet blijkt niet
clatliij,
vóór het aanvaarden der geestelijke Avaardighcid , géhmrd [[εΛνεββΙίβ. Graafftobis V huwde
haar in
1269 uit, met eene bruidsgift, v,m 200 ponden, aan bobdkwijk van N^oordwijk. Zie
mieris, Charterh. v. Holl. D. I, bï, 251 , 349.

■ ■ · ■ 36*

-ocr page 284-

284 ALGEJWEENE GESCHIEDENIS

IIÜO—Proost van st. jaw to Utrecht, een goedaardig, opregl en eenvoudig man, doch
geheel ongeschikt, om den last eens slaatsbesluurs Ie torschen (1). Had
willesi
^veinig onderstand van hem te verwachten, hij had evenwel een weinig van hem te vreezen.
Do Heeren
van jdmstel, wier aanwassende grootheid hem zorg baarde, konden den
zwakken Bisschop tol ondernemingen verleiden, welke strijdig waren mot de belangen
van
Holland. Daarenboven had de Aartsbisschop koenraad van Keulen^ de vriend
van
\YiiLEM, gaarne zijn neef, den Keulschen Aartsdiaken Hendrik van Vienne
of Fianden, aan het hoofd dos Slichts gezien , en dio wensch werd spoedig bevre-
digd.
Gozewijn, naar eeniger meening, meer ervaren in den Bijbel dan in den krijg,
kondo zich bezwaarlijk staande houden, in eene, weliswaar geestelijke betrekking,
maar wier regten en belangen men reeds lang gewoon was, door het wereldlijk zwaard
to verdedigen en te onderschragen (2^. Hij werd dan ook na een bestuur van een of tweo
jaren, voor do regering onbekwaam verklaard en beschuldigd, door zorgeloosheid en
onkunde den bloeijenden staat des bisdoms lot diep verval en in verwarring gebragt
Ie hebben. In een algemeen kapittel, door do opzieners
Qirovisores') der Utrecht-
sche Kerk, Ier beraadslaging over den slaat van zaken bijeengeroepen, moest hij, in
tegenwoordigheid Tan Koning \
tillem, den Kardinaal-legaat cappocni en den Aarts-
schop van
Keulen, zijne bisschoppelijke waardigheid nederleggen. Op voorstel des
Aartsbisschops, beval de Kardinaal-legaat onmiddellijk
Hendrik van Vianden den bis-
schoppelijken zetel Ie bestijgen, terwijl de Koning den nieuwen Kerkvoogd in het we-
1250 reldlijk regtsgebied, door ring en staf bevestigde. (3), Aan
gozewijn werd , lot ver-
goeding, het aartsdiakenschap van
Keulen afgestaan. Men wil, dat hij in die stad
overleden en begraven is (4).

Een gewiglig bezwaar werpt zich op tegen de naauwkeurigheid en juistheid dezer
berigten. In een echt stuk van den twaalfden van Hooimaand, twaalf honderd negen
en veertig, komt
hendsik van Tiandmi reeds te Mentz als verkoren Bisschop van
Utrecht voor (5). Eenigen hebben hieruit de een- of tweejarige regering van gozewijit
ontkend, en beweerd, dat deze Bisschop het slagtoffer is geworden van de kuiperijen zijns

(1) De beka , p. 83. Heda, p. 213.

(2) Glasids, GescA. d. Christ. Kerk in Nederl. D. I. bi. 281.

(3) De uera, p. 83. Heda, p. 213, Magn. Chron. Belg. p. 272, Cron. de Traj. p. 341.
Oude Holl. Div. Krori. XVIII Div. c. 16.

(4) Bucheucs ad dedax, p. 214. Bat. Sacra, D. H. bb 194.

(5) Meermah, Gcsch. v. Graaf willes Π, D. I. B. III. bl. 349 , 353.

-ocr page 285-

DES VADERLANDS. ,207

wereldlijken en geesielijken Opperhoofds ^ Koning willem en den Aartsbisschop van IIUO—
Keulen. Op hunne aansporing, en om üendrik het bisdom te verschaffen, kwam do
ütrechtsche hooge geestelijkheid bijeen; en de nadeelen, welke
het Sticht van de on-
bekwaamheid des tegenwoordigen Bisschops te wachten had, werden met zulke sterke
kleuren afgemaald, dat de zwakke
gozeavijn zelf, vrijwillig den mijter nederlegde.
Het is immers niet denkbaar , dat hij binnen vier maanden, van den zeven en twintigsten
van Lentemaand, toen οττο III overleed, tot den twaalfden van Hooimaand, het bisdom
tot zulk eenen staat van verval zou gebragt hebben, dat men genoodzaakt Avas, het
kapittel bijeen te roepen en den onhandigen regent af te zetten (1) ? Anderen daarente-
gen , hebben uit dit belangrijk stuk afgeleid, dat na den dood van οττο III, eenedub-
bele verkiezing, hetgeen niet ongewoon was, te iZ/ree/ii heeft plaats gehad. Een ge-
deelte der Kanoniken zal zich voor
uenbrik , doch de meerderheid voor gozewun ver-
klaard en hem aan het bezit des wereldlijken gebieds geholpen hebben, terwijl zijn
mededinger, bij Koning
willem, welke hem erkende, ondersteuning zocht. De ver-
vallen staat tot welken
gozewuiss ongeveer tweejarig bestuur het Sticht gebragt had,
voerde het kapittel byeen , en
hewdkik van J^iandeno]} den stoel van Utrecht (2),

De nieuwe Bisschop was geheel het tegenbeeld zijns voorgangers. Moed, schran-
derheid, heerschzucht en zorg voor de belangen en regten zijner Kerk, openbaarde
hij straks in den krijg, welke uit do afzetting van
gozewun voortvloeide. Gus-
BREcnT van Amstel was gevoelig over den hoon zynen bloedverwant aangedaan, en
Avelligt had ook de wijze, op welke Bisschop
iiendeik zijn gezag handhaafde of uitbreidde,
do wraakzucht heviger in bem ontvlamd. Hij verbond zich met den Graaf van
Gelre, 1252
en HERMATf
van fVoerden tegen den Bisschop; de Graaf van Goor met de Heeren van
Voorst en Almelo voegden zich bij hen. Na eenige roof-en strooptogten in Äei »SVic/ιί .

(1) Meerman, Gesch. ν. Graaf viillï.u Π, D. I. Β. ΠΙ. bi. 349, 350.

(2) V. spaek, Rist. d. Heeren fan Amstel, bl. 25—27. »Hendrik van p^iandeitzegt deze
Geseliiedonderzocker , bl. 27. »komt in den brief van 1249 als e/cc<Ms, verkoren Bisschop, cnnietals
postulatus, benoemden Bisschop, voor; anders zou men aan cenc benoeming door den Paus kun-
nen denken. Dezen titel van
Electus draagt liij nog in brieven \an 1250 en 1251, en eerst in
1252 wordt hij Bisschop,
Episcopus, genoemd. Dit doet mij gelooven, dat het algemeen kapit-
tel, alwaar
gozewun afstanjl moest doen, eerst in 1250 gehouden is. Hierin worden wij beves-
tigd door een briet van 1250, door den Domproost
gobertcs gegeven, over zaken waarvan door-
gaans de bisschoppelijke bevestiging vereischt werdj deze is alleen met zijn zegel voorzien, hoewel
in den brief van andere zegels gesproken wordt j hij zal iusschen de beide mededingers geen parlq
hebben willen kiezen. Geen brief van
gozewun is voorbanden, en de eerste van demdeik, dienmj
kennen, is den 1 December 1250 gedagteekend.'^

-ocr page 286-

286 ALGEJWEENE GESCHIEDENIS

1190—die telkens met moed gekeerd ^Terden, bepaalde men dag en plaats, op welke een be-
slissende veldslag de zaak zou
slechten. Do bondgenooten Terschenen met eeneaanzien-
Jijke magt op bet aangewezen oord; Ook Bisschop
hekdrik bragt zijne mannen bijeen.
De Aartsbisschop van
Keulen, welke zich in Utrecht bevond, moedigde hem tenstrgde
aan, verzekerde hem van de overwinning door het vermogen van
st. maarteh , en
beloofde, do stad in zijn .afzijn, met de Kanoniken en vrouwen te bewaken en des
noods te verdedigen. Onderlusschen was
Koning avillehi te Jlntwerpen van den voor-
genomen strijd verwittigd, dien hij, door eene gezonde en vredelievende staatkunde
vooTgelicht, poogde te voorkomen. Hij plaatste zich derhalve aan het hoofd zijner ben'
den, om vóór den dag, tot het
gevecht bepaald, in Utrecht te zijn en door zijne
lusschenkomst hot bloedsLorlen te verhinderen. Doch juist toen hij met zijn volk door
<]e Weerdpoort de slad binnenrukte, was Bisschop
Hendrik, onder bazuingeschal, met
een heir do Kalharinapoort uitgelogen. Hij wilde hem onmiddellijk volgen, doch vond
do poort, op last des Aarlsbisschops, gesloten. Reeds had hij bevel gegeven, haar met
geweld open Ie breken , toen de Keulsche Kerkvoogd , die, gevolgd door de geestelijkheid en
vrouwen, de ronde deed, over deze onverwachte komst verrast en verschrikt, hem te
gemoet snelt, en dus aanspreekt: »Leen een gunstig oor,
ο Koning, aan mijne Avoor-
den i Het voegt uwer Koninklijke mogendheid , «w onderdanig volk in vrede te hou-
den en regt en
geregtigheid in den lande te bandhaven; doch veroorloof mij te
zeggen, ο lieer! hiertegen getuigt uwe komst met gewapenden te dezer plaatse en uw
bevel, de sloten te verbreken en de poorten te openen. Wilt gij tegen regt en billijk-
heid , belgeen ik niet hope, de burgers die uitgelogen zijn, buitensluiten en ben door
nieuwe bewoners doen vervangen, om deze stad in uwe magt te houden, dan zoudt gij
mij, uwen Kanselier, beschamen en uwen eigen roem bezwalken. Ootmoedig bid en ver-
maan ik derhalve uwe genade, dat gij mij deze veste wedergeeft en den bewoners ge-
weld noch moeijelijkheden aandoet." » Mijn eerwaardige Vaderis het antwoord van
WILLEM op deze onbezonnen en wantrouwige taal, )) uwe vrees is ten eenenmale onge-
grond. Gij weet, dat het der Koningen pligt is, strijden en oorlogen, overal waar
zy slechts kunnen, te beletten en de wrevelmoedigen gestreng te tuchtigen. Hoe zeer
zou hel derhalve ons tot smaad en schande verstrekken, indien wij op de grenzen van
ons gebied een gevecht, en zelfs tusschen landgenoolen , gedoogden! Om dit te voorko-
men en den Bisschop met zijne dienstmannen te verzoenen, zyn wij met ridders eri
gewapende'mannen in dezé stad gerukt. Toen wij echter hier vernamen, dat men reeds
-t6n'«trijde getogen was., hebben wij met bijlen en hamers de poorten laten qpenen, lom
'de bisschoppelijke benden to achterhalen en ons plan te voltooyen. Denk dus niet,
dat'Wg tegen Bisschop ΠΕΙίηκικ, in wiens 'verkiezing wij bewilligden,'iels kwaadsin den
'zin hAben, noch tegen deze slad, wier burger en beschermer wij zijn. En om üiiier-
van geheel te overluigen, stellen wy de slad weder in uwe handen en zullen,
door het

-ocr page 287-

DES VADERLANDS. ,207

slekea der Irompetlen, onzo mannen bevelen zich te ontwapenen, en het orerige van 1190—
den dag aan do vreugde te wijden (1)·" Het is denkelijk, dat Koning
wh-lem op aan-
drang en ter gunste van den Aartsbisschop, den hoofdbewerker van dit gevecht, zijn
heilzaam en vredelievend plan heeft opgegeven. Ook lag de kampplaats niet verre van de
stad, do strijd was ongetwijfeld reeds begonnen, en in de hitte des gevechts tusschen

beide te treden, zou niet mogelijk geweest zijn (2). De Bisschop was ondertusschen 16 van

Ïlomcï*

in eenen Avreeden en hardnekkigen veldslag gewikkeld. Vele vijanden sneuvelden en juay^d
menig weerspannig leenman, verzekert men, viel in zijne handen. Tegen den
avond reed hij zegevierend, met den gevangen
gusbrecht van Amstel en eermant^an
Woerden, als in triomf een aan elke zijde van zijn paard gebonden , binnen Utrecht
werd door den Koning en den Aartsbisschop met vreugde en onder gelukwenschingen
verwelkomd. Op hun verzoek werden de beide aanzienlijke gevangenen geslaakt, het-
geen door eenen vrede en verzoening tusschen hen en den Bisschop gevolgd werd (3).

Koning willem vertoefde een korten tijd in Utrecht, en gaf de stad op nieuw blij-
ken zijner gunst en genegenheid. Met hare regering en burgers sloot hij een verdrag,
waarbij deze zich verbonden, » onder geen voorwendsel hoegenaamd,
Holland of Zee-
land
aan te vallen, noch de ingezetenen dier graafschappen in persoon of bezittingen te
benadeelen. Indien een Utrechtsch burger eenen Hollander in
het Sticht van zijne
goederen beroofd had, zouden zij de schade herstellen; en bij het ontstaan van eenen
oorlog tusschen het graafschap en het bisdom, do goederen van een Hollander of
Zeeuw, welke binnen hunne muren gebragt werden, voor den eigenaar bewaren."
Daarentegen beloofde do Koning » dat zoo een zijner onderdanen do goederen van een
Utrechtsch burger buiten
het Sticht in handen kreeg en behield, hij zorgen zoude,

dat zij ten vollo teruggegeven wierden Don volgenden dag nam hij de 18 van

Zomer-

-— maand

(1) De beka, p. 84, 85. Overgenomen in liet Magn, Chron. Belg, p. 273 en vertaald in de
Oude Holl. Biv. Kron. XVIII Div. c. 18.

(2) Meemah, Gesch. ν. Gr. -sviiiem II, D. II. bi. 75.

(3) De beka , ρ, 85. IIeda , ρ. 214. J. α ieydis , Lib. ΧΧΠΙ. c. 21. Oude Holl. I)iv, Kron.
XVIII Div. c. 18. Brühahhi Res. Transtsal. in, düsbar's jindlecf, T. II. p. 104, Wut bilder·
dijk,
D. II. LI. 150, in navolging van wagenaab, D. II. bl. 398, verhaalt, dat » gusbrecht van
Amstel
met zijne aanhangelingen, ten getale van 500, barrevoets en in wolle kleeding (inhei
hemd) boete moesten doen, en in de Domkerk geknield, aan den Bisscliop vergeving vragen, en
hem voorls trouw zweeren," geschiedde eenlge jaren later onder rioRis den Voogd. Zie
vam
SPAES, Eist. d, Heeren van Amstel, bi. 34. Verg. hiervoor bl. 202,

(4) V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. Ι. bl. 266. Heda, ρ. 209. Boxhors's Aant. op do
Chron. v,
veldesaer, bl. 163, 164. Leiden 1050.

-ocr page 288-

288 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

burgers van Utrecht en hunne goederen in zijne en des Rijks bescherming, verleende

ΧΔοο

hun vrijgeleide zoo tc ovaler als te land, door Rolland en Zeeland, en beloofde te
zullen zorgen , dat hunne gewooulen en regten , naar erkentenis van do schepenen dier
stad, ongeschonden bewaard bleven (1). Eindelijk bepaalde hij, bij een afzonderlijken
open brief, tot loon hunner trouw en der hem bewezen
diensten, dat geen » Prins, Mark-
graaf, Hertog, Graaf of ander adellijk persoon, kerkelijk of wereldlijk, eenen hunner
medeburgers of ingezetenen , builen de muren van
Utrccht ten gerigt mögt roepen, dag-
vaarden , of zelfs zich met hem voor iemand als regter stellen, behalve alleen voor den
Keizer of Koning, en slechts over zaken, die tot de
Avereldlijke regtbank behoorden.
Voor hunnen Bisschop of den stadsregter, door dezen
aangesteld, konden zij echter te
allen tijde beroepen worden. Eene boete van honderd marken gouds
Averd dengenen
opgelegd, welke hen het genot dezer voorregten betwistte (2)."
Willem zelf bewees
kort daarna, dat hy deze voorregten eerbiedigde, en gaf hierdoor levens een schitterend
blijk van ongemeene belangloosheid en liefde ^ot regtvaardigheid. Hoe zeldzamer zulke
voorbeelden zijn, hoe meer zij verdienen den volgenden Vorsten ter navolging voorge-
steld te worden.

De Kapitlclheeren van st. jaw te Utrecht klaagden, dat de Koning op hunne regten
op zekere goederen en tienden te
Ooerdrecht, Westoeen en do omliggende plaatsen,
inbreuk maakte.
Willem, wel verre van Avillekeurig en halsstarrig op zijne eischen aan
te dringen, kiest, onder goedkeuring van den Kardinaal
hugo , en in overeenstemming
met den Proost van sx.
jaw , zijnen Kapellaan, den Abt van St. Truijen, tot scheids-
man , aan wiens uitspraak men beiderzijds beloofde, zich onvoorwaardelijk te onderwer-
pen. De Kardinaal gelast hierop den Abt, zoo spoedig mogelijk, deze zaak, naar God
en zijn geweien te beslissen; terwijl
Willem zijnen broeder rLoms en do Hollandsche
Edelen dringend aanmaant » den Abt in het onderzoek des geschils te ondersteunen,
zoodat zijn grafelijk regt er niet door verkort,,noch de Kerk er door benadeeld wierd (3)."
Na rijp overleg, stelt de Abt, twee jaren daarna, werkelijk zijn meester in het 'onge-
lijk, wijst, op raad van leglsgeleerden en goede mannen, de betwiste beziltingen hel
kapittel toe en gebiedt zijnen Vorst, zich naar dil vonnis te gedragen, waaraan deze zich
gewillig onderwerpt (4). » Een hoveling, bij wien waarheid en billijkheid boven het

(1) HeoAj p. 209. Boxuorn op veldenaer, bl. 1G3. V. hieris, Charterb. v. Holl. Ό. I.
bl. 267.

(2) Heua, p. 210. BoxnoRK, t. a, p, bl. 1G4. Groot JJtr. Placaath. D. III. 1.1. 270, 277.
V. MIERIS, t. a. p. bl. 267.
Kerk. Oudh. v. Ulr. D. I. bl. 267.

(3) Kluit, Hist. Crit. Com. Holl. ï. Π. Ρ. Π. ρ. 03ö—042.

(4) Klcit in 1. c. ρ. 661—665. Heda, ρ. 207. ,. :r ^ . i

-ocr page 289-

DES VADERLANDS. ,207

bijzonder belang Tan zijnen Vorst zoo edel zegepralen, is builen twijfel zeldzaam; maar 1190 —
nog zeldzamer een Koning, die zicli zulk eenen vriend der geregligheid betoont, dat
het eene fijne doch edele vleijerij in zijne hovelingen wordt, geschillen, waarin het on-
gelijk aan zijne zijde is, ook lot zijn nadeel te beslissen (1)."

Willem vertrok uit ütrecht naar Holland en van daar naar den Rijksdag KaFrank-
fort,
werwaarts οττο van Gelre hem vergezelde (2). Daar deze Graaf niet in den zoen
met GIJSBRECHT
va7i Amstel begrepen was, maakte zich de Bisschop zijne afwezigheid
ten nutte en viel in
de Feluive. Dood en vernieling volgden zijne schreden, en tever-
geefs bood men hem tegenstand. Met rijken buit en een groot aantal gevangenen keerde
hij in
Utrecht terug, en vond hieruit ten deele de middelen lot het vesten van het
slot
Vredeland aan do plecht, om de Heeren ra/i^miie^ of hunne onderhoorigen in toom
te houden. Graaf οττο werd tot den vrede gedwongen, en beloofde toen den Bisschop J2o.3
ondersteuning en bijstand tegen al zijne vijanden; terwijl men tevens onderling, middelen
beraamde, lot het vervolgen en uitleveren van boosdoeners (3). Hierdoor werd de rust
in
het Sticht hersteld, die echter door de beleediging eens onverlaats Koning ^YILLEM
m Όtrccht aangedaan, welhaast gevoelig zou geschokt worden (4). 1255

Gelderland. Graaf οττο II van Gelre, met wien Bisschop Hendrik sedert in ge-
wenschte verstandhouding leefde, was de kleinzoon van οττο I, welke in het jaar elf
honderd negentig uit het Oosten was teruggekeerd, en een werkelijk deel had genomen
in de geschillen lusschen
boudewijn van Utrecht en de Drenthenaars (5). De voor-
waarden op welke zijne twisten met dezen Kerkvoogd werden by gelegd , geven veel ophel- 11Ü5
dering over den staat van zaken en de wijze van handelen in dien tijd , en komen hierop ne-
der : Elke party zal twaalf goede mannen benoemen, om allo twistzaken te vereflenen. 1190?
Zakeïi, die in het vriendelijke niet kunnen gevonden worden , zal men op de volgende
wijze uit den weg ruimen: Indien de Bisschop aanspraak maakt op regten en goede-
ren, welke de Graaf in bezit heeft, dan zal deze laatste bij eede op de overblijfsels der
Heiligen verklaren, dat hij die wettig bezit. Hetzelfde zal ook gedaan worden door drie
der eerste dienstmannen van de ütrechtsche Kerk, bij ontstentenis van eenen Bisschop,

(1) Meerman, Gesch, v. Gr. wilieh II, D. II. bl. 107, 1Q8.

(2) De πεκλ., ρ. Ö5. Meermaw, Gesch. v. Gr. wiliem 11, D. II. LI. 78. Vajt «paek, Jlist. v.
Gel4erl.
D. I. bl. 217, 218.

(3) De beka, p. 85. ÏIeda , p. 214. Chron. de Traj. p. 341. Chron. Ttei p. 218. Bohdab,
Charlerb. v. Gelre, ü. I. p, 487.

(4) Zie hiervoor, bl. 257.

(5) Zie hiervoor, bl. 157 , 262 , 264. V. spaeb, GeiJer/. D. I, bl. 103.

h. deel. 37

-ocr page 290-

290 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

liyO—met betrekking tol goederen en regten, welke door den Graaf geeischt worden. Ten
aanzien van
Salland echter, alwaar dc Graaf vermeende een wijd uitgestrekter graaf-
schap te bezillen, dan hem de Bisschop toekennen wilde,
zou de Bisschop in eigen
I)orsoon eed aileggen, om de regten van zijne kerk te bepalen. De-dienstmannen zul-
len met elf medezweerders eed doen, of zij tot den Bisschop of tot
den Graaf behooren."
Voorts werden cenige bepalingen gemaakt over de ruimgelden en wildban, en overeen-
gekomen , dat beiderzijdsche mannen niet op des anderen heimaal mogten gedagvaard
Avorden, terwijl levens vastgesteld werd, dat men het regt zijnen gang zou laten gaan
en alle rooverijen verhinderen (1).

Door het vredesverdrag van den Bisschop van Utrecht met den Hertog yan Braband,
den zesden van Lentemaand elf honderd zes en negentig gesloten , was οττο I in het
leenbezil der
Vehnoe hersteld ^ (2). Uit gebrek aan echte stukken en door de veeltijds
tegenstrijdige en uiteenloopende beriglen, kan met geene zekerheid bepaald worden,
wanneer en met wat regt,
de Feluwe aan de Graven van Gelre gekomen is. Weleer
had deze landstreek, als een gedeelte van
Friesland, in de lotgevallen van dat groole
Ryk gedeeld. In het midden der achtste eeuw kwam zij
onder het gebied der Frankische
Vorsten en werd denkelijk in verschillende graafschappen gesplitst, of althans door on-
derscheidene Graven bestuurd. Duister en verward is echter alles wal betrekkelijk den
ouden slaat van dit gewest gemeld wordt, welks naam hel eerst in eenen giftbrief van
het jaar zeven honderd drie en negentig voorkomt (3). Der Utrechtsche kerk waren
reeds sinds eeuwen goederen op
de Veluwe geschonken (4) , en men gist, dat eenige
der verbeurd verklaarde bezittingen van
balderik en adel.i , in handen der Hertogen
van
Braband gekomen zijn, welligt onder de verpligting, die van het Sticht in leen
te houden (5). Do Bisschoppen van
Utrecht beweerden, dat hun de geheele Veluwe
door de Keizers was afgestaan. En inderdaad, uit een brief van Keizer hendrik VI

(1) Zie deze orcreenkomst bij dondam, Chartcrb. v. Gelre, D. 1. LI. 263, met Avien wij haar op
het jaar 1196 stellen en aks een uitvloeisel van liet vredesverdrag beschouwen,tussclien den Bisscliop
van
Utrecht en den Ilèrlog-van-^raZ>öWii "^f Zo/ryA, den 6 van Lentemaand des genoemden jaars
gesloten. Verg. v.
spaen , Jlist. v. GeMl. D, I. bi. 105. OveT dc ruimgelden ai tcildban Taad'
plegc men v. spaen's Inl. tot de Hist. v. Gelderl. D. IV. bi. 260; en over liet heimaal, de ver-
handeling van
s. DE RHOEU in D. 1,, bi. 367 der: Verh. van liet genootscli.: Pro excolendo jure
patrio,

(2) Verg. hiervoor, bl. 151, 152. '

(3) Vak spaen, Inl. tot de Ilist. v. Gelderl. D. IV. bi. 132, 133.

(4) Verg, hiervoor, bl, 150. V. spaeh, Inl tot de Hist. v. Gelderl. D. IV. bl. 148, 149.

(5) Vas spaëk, Inl, tot de Hist. v. Gelderl. D. IV. b. 149. Vergelijk hiervoor bl. 97.

■ i ί

-ocr page 291-

DES VADERLANDS. 291

Wijkt, dat oudtijds wezenlijk zulk een giftbrief moet beslaan hebben (1). Er wordt IIÜO—
echter beweerd, dat een gedeelte der
Feluwe aan de Graven Tan Zutphen behoord
heefl en met dat graafschap aan
Gelre geraakt is (2). Aan geen twijfel is onderworpen,
dat do Graven van
Gelre met een gedeelte der Veluwe en een graafschap in Sa Hand,
als achterleenen van het Slicht, door de nerlogen'Tan''.5/'aian(i zijn beleend gewor-
den (3). Doch in welken tijd en onder~welke bepalingen de Hertogen dit leen van do
ütrechtsche Bisschoppen ontvingen, is onzeker (4).

De dood van Bisschop boudewijn wikkelde οττο I in ernstige geschillen met dirk Vlï
van
Holland, over het bezetten van den ütrechtschen stoel (5). Weldra echter sloten
de beide Graven een naauw verbond tegen den nieuwverkoren Kerkvoogd ,
dirk van
der Aare,
Avien zij gewapenderhand aanvielen (6). De Hertog van Braband, 'sBis-
schops bondgenoot, rukte hierop in
Gelre·, doch Keizer οττο IV, wiens zaak Graaf
otto I tegen den tegenkeizer, filips van Zwahen, met nadruk had geschraagd , daagde ]202
de twistende partijen voor zich te Maastricht. De Hertog van Braband liet echter
Graai'OTTO onder weg opligten en in eenen kerker werpen. Men wil, dat dit op aan-
zoek des Keizers zei ven geschied zij; doch anderen beweren, dat de Graaf in eenen
veldslag gevangen genomen werd (7). Niet zonder groote opofferingen kreeg hij de
vrijheid weder. Bij een vroeger verdrag te
Maastricht gesloten, had hij zich voor
ledigrnan des Hertogs verklaard; dat is, zich verbonden, op straffe van verval zijner
leenen, hem tegen elk, zonder uitzondering, te dienen, de vriend van den vriend, en
do vijand van den vijand zijns leenheers te zijn (8). Het blijkt duidelijk, dat οττο,
welke door het verbond met
dirk VU hierin de trouw geschonden had, van zijne lee-
nen vervallen is verklaard (9). Ora deze en zijne vrijheid te herkrijgen, moest hij,

(1) Zie BOKDAMs Aant. (a) op dien brief in liet Charterl·, ν. Gelre. D. I. H. 25.'>.

(2) Vas spaen, Inl. tot de Ilist. v. Gelderl. D. IV. bl. 155.

(3) Zie hiervoor, bi. 150, 151, 156.

(4) Verg. v. spaen, Inl, tot dellist. v. Gelderl. D. IV. bl. 149. Bokdam, Charterb.v. Gelre,
D. I. bl. 256.

(5) Zie hiervoor bl. 264. Poktaküs, Eist. Gelr. Lil·. VI. p. 118, 119.

(6) Zie liiervoor bl. 188, 266. Pomtawüs, Hist. Gelr. Lil·. VI. p. 120-

(7; Vom-ïkms, Hist. Gelr. Lil·. VI. p. 120. SLicnxENnonsT, Geld. Gesch. Β. VI. bl.85. Veq;.
van teedwen ad Chron. Tiel. p. Γ73 (o). V. spaeh, Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 109, 110.

(8) Bondam, Charterh. v. Gelre j D. I. bl. 276 en de aanm, üf waarin uitvoerig over de vcrplijj-
ün{jen van eenen ledigman gehandeld wordt,

(9) Bokdam, Charterh. v. Gelre, D.I. bl. 278. (a).

37*

-ocr page 292-

292 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

IIÜO—voorloopig den Hertog twee duizend vijf honderd mark beloven, en tot waarborg der
^^^^ voldoening daarvan, zijne twee zonen en vijf en twintig zonen zijner mannen tot gijze-
1203 Jaars geven; of het land tussqhen
Maas en Waal, den Tieler- en Βommelerwaard,
verpanden (1). Niet lang daarna Averd een eindverdrag gesloten, waarbij οττο »zijne
regten op
Megcn en op de Eninge {ünitas) van Kempeland afslaat, de vrijheid der
Brabanders, bijzonder der burgers van '<?
Hertogenbosch, van de Gelderscho tollen be-
vestigt, en zijn vrij eigen goed te
Oosterheek met den berg aldaar aan den Hertog,
wiens
ledigman hij beloofde op nieinv te zullen worden, opdraagt en het wederom in leen
van hem ontvangt. Daarentegen verbindt zich de Hertog, den Graaf in alle oorlogen te
ondersteunen en buiten hem geenen vrede te maken (2)."
Otto ïerzoende zich insge-
lijks met den Bisschop van
Utrecht, doch do juiste tijd kan niet bepaald worden. On-
der andere voorwaarden moest hij beloven, zijnen schoonzoon , Graaf
atillem van
Friesland, te verhinderen iets wegens het graafschap t/e XwiWer, het Sticht

te ondernemen; ook te Zutphen geene munt te slaan van de gehalte en met den Utrecht-
schen of Deventerschen stempel, en οττο van
Saksen voor Roomsch Koning te er-
kennen (3).

Graaf οττο verliet echter spoedig de zijde van dien Vorst en verklaarde zich voor
FiLTPs van
Zwahcn, even als de Hertog van Brahand, met wien hij thans in vrede
leefde. Het vorig verdrag Avas door een naauwer verbond van vriendschap ge-
volgd , waarbij de Hertog zyne dochter
Margaretha aan gerhard , den oudsten
zoon des Gelderschen Graafs, ten huwelijk beloofde, en indien zij vóór de voltrek-
king overleed, de daarop volgende dochter; insgelijks zou dit plaats hebben, indien
GERHARD stierf, met een volgenden zoon. De vijftien honderd mark, welke de Graaf
nog aan den Hertog voor losgeld schuldig was, zou tot bruidschat van 's Herlogs doch-

1204

(1) Bohdam, Charterh. v. Gelrc, D. I. bl. 279—281.

■i

(2) lioKDAM, Charterb. v. Gelre , D. I. bl. 281—284..

(3) BoriDAM, Charterl·, ν. Gelre, D. I. bl. 274. De ffeleerde uilgever van dit Charterhoel meent
het genoemde verdrag in 1199 of in het begin van 1200 te moeten plaatsen, dewijl Graaf οττο ί
daarin belooft, οττο van
Saksen voor Roomsch Koning te ertennen. Er beslaat ecliter geene ge-
gronde reden, op welke men zou kunnen vermoeden, dat de Gelderselie Graaf, toen althans, de
zijde van οττο IV, voor wien hij zoo sterk geijverd had, zou verlaten hebben. Het komt ons
waarschijnlijker voor, dat hij eerst na zijne gevangenneming door den Hertog
\a.n Brahand, andere
gevoelens heeft opgevat voor een Vorst, welke hem zoo slecht ondersteunden geheel aan zijn lot
had overgelaten. De Bisschop van
Utrecht daarentegen gevoelde zich misschien door dit gevangen-
nemen en gevangen houden des Graafs, aan den Keizer eenigzins verpligt; het Avas hem ten minste
aangenaam geweest, dewijl het hem in de gelegenheid gesteld had, zich op den Gelderschen Graaf
te wreken. Verg. hiervoor, bl. 189, 266.

\

l.

-ocr page 293-

DES VADERLANDS. ' ' 293

ter verstreliken (1). Twee jaren later beeft men over dit punt nader onderhandeld en 1190—
de voorwaarden van het huv>'elijk bepaald, dat zeker gedurende het leven van οττο I
niet voltrokken is (2). De redenen, welke den Graaf in dien lijd aangespoord hebben,
zijn eigen goed, tusschen
Maastricht en Roermond, aan den Bisschop van Luik op
te dragen en van hem in leen te ontvangen, liggen geheel in het duister (3).

Inmiddels waren de onlusten over het bezit van Holland liisschen otto's schoonzoon
WILLEM, en zijnen neef, den Graaf van Zoore, losgebroken. In eenen twist partij te kie-
zen , waar de beide mededingers door banden des bloeds zoo naauw aan hem ver-
bonden waren, was ten uilersle moeijelijk. Hij wordt echter onder do middellaars
gevonden, door welke het vredesverdrag tusschen den Bisschop van
Utrecht en den
Graaf van
Loon \Yerd opgemaakt, doch komt ook tevens voor als getuige van den vrede,
in hetzelfde jaar door dien Kerkvoogd met Graaf
willem gesloten (4). Welke bedoe-
lingen zijn weifelend gedvag bestuurd hebben, is twijfelachtig. Later evenwel heeft hij
de striktste onzijdigheid in dit geschil bewaard.

Deelende in het vertrouwen en de gunsten van Keizer filips , verschiynt οττο als ge-
tuige van dien Vorst, in den leenbrief, bij Avelken de Hertog van
Brahand met de
leenen, welke hij vaii het Rijk hield, verlijd, maar waarbij hem tevens
JSijmegen ont-
nomen en onder de Rijksdomeinen terüggebragt wordt (5). In dezelfde betrekking
komt
otto voor bij de bevestiging van het hertogdom Westfalen aan den Aartsbis- 1205
schop van
Keulen (6). Voor de laatste maal wordt hij genoemd in een verzoekschrift
aan den Keizer, om tolvrijheid te
Keizersweerd aan den voor de burgers van
Zutphen, hetwelk gunstig werd opgenomen (7). Hij overleed in den bloei des 120fi
mannelyken leeftijds, na een onrustig bewind van vijf en lAvintig jaren (8). Zijne
weduwe
righardis , zeer waarschijnlijk .^^ene dochter van robekt, Graaf van iVa^-
sau, overleefde hom vele jaren. Zij nam het geestelijk gewaad aan, en stierf als eerste
abdis van het klooster
Munster, door haren zoon geruakd III, te Roermond ge-

(1) Bojnd.vm, Charterb. ν. Gelrc, ΰ. I. bl. 288.

(2) Bokdam , Charterb. ν. Gehe, D." I. bi. 300.

(3) Pontanus, Hist. Gelr. Lil·. VI. p. 124. V. spaen, Hist. v. Gelderl. D. I. bi. 113.

(4) Bokdam, Charterb. ν. Gehe. D. I. bh 291—294. Verp,. hiervoor, LI. 197, 202.
(.5) Bondam, Charterb. v. Gelre, D. I. bl. 295,

(6) Bokdam, Charterb. ν. Gelre, D. I. bl. 299.

(7) Bondam, Charterb. v. Gelre, D. I. bl. 301.

(8) Chron. Tiel. p. 178. Bondam, Charterb. v. Gelre. D. I. bl. 303 (a). V. spaeN; Hiit. if.
Gelderl. D. I. bl. 115, 117.

-ocr page 294-

294 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

^ l^rg" (^J· Belialven dezen waren uit haar huwelijk met οττο nog drie zonen Toortge-

sprolen: Hendrik , in vroege jeugd overleden, οττο, Proost van Xanten, later
Bisschop van
Utrecht, en lodewijk , Domproost te ütreeht; benevens twee dochters;
adelheide, de gcmalin van Graaf willem I van Rolland, en Margaretha, gehuwd
aan
lotuarius , Graaf van Hochstade en Are. Men zweeft in het onzekere, of magh-
teld,
de echlgenoote van hesdrik den Rijke, Graaf van iVaiißii, Grootvader van
Keizer
adolf van Nassau, en elizabeth , de lAveede abdis van het Munster te Iioer~
mond,
dochters dan wel kleindochters van οττο I geweest zijn (2).

In vrede verliepen de eerste regeringsjaren van Graaf geriiard III. Slechts weet men,

1207 dat hij bij den aanvang des bewinds , aan de St. JValhurgs kerk iG Zutphen, toteene
Jaarlijkscho lijkdienst voor zijnen vader, eenige goederen afstond; getuige was bij een

1208 verdrag, lusschen den Aartsbisschop van Keulen en den Hertog van Bralandgcsloien,
120Ü en zich in het volgend jaar op een steekspel te fVornis heyoivA (3). Weldra echter

werd hij in de geschillen der omliggende staten gewikkeld. Dooi^^zijne medewerking
1212 immers beklom οττο II den bisschoppelijken zei el van
Utrecht (4). Kort daarna trok
hij zijn schoonvader, den Hertog van
Brahand, te hulp tegen den Bisschop van Luik,
4 van en was tegenwoordig bij de verrassing der bisschoppelijke hoofdstad, Λvelke door zijne
maand manschappen in het bijzonder, vreesselijk geplunderd werd. Overdebeide Vorsten sprak
^^^^ de Bisschop den banvloek uit, Avelken de Paus bekrachtigde. Niet vóór de geheele bevre-
diging met
Luik, ongeveer Iwee jaren later, werd de vloek opgeheven en de openbare
dienst hersteld (5).

Ondertusschen was frederik van Zicahen, in slede van den vermoorden tegen-

0'van keizer filips, door pauselijken invloed, in weerwil van οττο IV, te Mentz tot

AVin-

icrjii.

1212 -

(1) V. spaen , Inl. tot de Ilist. v. Gelderl. D. II. bi. 185—187. Ilist.v. Gelderl. D.I. bl. 115.

(2) V. sPAEN, Inl. tot de Ilist. v. Gelderl. D. II. bl. 187—191. Hist. v. Gelderl] D. I.
bl. 115—117.

(3) BondajIj Charterb. ν. Gehe, D. I. bl. 303, 306. Volgens van spaen, Ilist. v. Gelderl.
D. I. bl. 118, zou Graaf geruard III, onder de afgevaardigden behoord hebben^ welke in het begin
van 1207 gevolmagtlgd werden, de bruid van den zoon des Ilertogs \an
lirahand te Sintzig te
begroeten en te ontvangen. Daar echter in het huwelijksverdrag^ ü van Sprokkelmaand 1207, de
eigen naam des (ieldersclien Graafs niet uitgedrukt wordt, is het twijfelachlig, of men hier ook aan
Graaf οττο I moet denken.
Bokdam ; Charterh. v. Gelre, D. I. bl. 304 (a).

(4) Zie hiervoor, bl. 268.

(5) Pontanus, lïist. Gelr. Lib. VI. ρ. 125. Sliciitenuorst, Geldersch. Gesch. Β. IV. bl. 88.
V.
spaek, Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 119,

-ocr page 295-

DES VADERLANDS. ' ' 295

Roomsch Koning gekroond. Gerhard verklaarde zich voor hem , doch moest
duurste boelen. Uit wraak verwoestte Keizer οττο , op
zijnen togt naar i^raiiAryA,
het gebied van Geh'e te vuur en te zwaard, en nam zelfs den Graaf gevangen, welke 1214
echter, op voorspraak des Hcrtogs van
Brahand, die zich weder met οττο verzoend
had, ontslagen en in genade aangenomen werd
(1). Men acht het zeer Avaarschijnlijk,
dat hij zich ia den ongehikkigen veldslag van Bovines tegen de Franschen, bij den 27 van
Keizer bevond, welke naar
Brunswijk vlugtte en het Rijk zijnen mededinger moest J214
overlaten.
Frkderik II w erd te Aken gekroond , en gerhard , welke deze plegtigheid 25 van
bijwoonde, verbond zich , op het voorbeeld des nieuwen Keizers, nevens vele andere jgis'
Rijksvorsten, tot eenen kruistogt naar het Oosten, welke echter door den dood van
Paus iNKocENTius
III verijdeld werd (2)„

Een nieuwe krijg met het Slicht vernietigde onverwachts de rust, welke Gelrc sinds 1223
dien tijd had genoten (3). Graaf
gerhard verzoende zich na driejaren strijds met den Utrecht- 122β
sehen Bisschop, doch werd hierdoor in de Drentsche onlusten betrokken, waar zijn moed
niet door het geluk bekroond werd (4). Hij schijnt zich verder in geencbuitenlandscho
zaken gemengd te hebben; ook werd zijn levensdraad spoedig afgesneden, toen hij 22 van
naauwelijks den ouderdom van veertig jaren konde bereikt hebben. Een praalgraf in
de Munsterkerk te
Roermond wijst de plaats aan waar hij en zijne gemalin , margare-
tiia
van Brahand, die hem slechls weinig tijds overleefde, begraven liggen. Van zijne
beide zonen volgde hem οττο op in het bewind over
Gelre, nEWDRiK werd later Bis-
schop van
Luik, en zijne docliter Margaretha huwde sedert met willem van Gm^ïA (5).
Men prijst zijne dapperheid en godsvrucht; gene is door krijgsdaden buiten t\tijfel ge-
steld , en deze zal hij waarschijnlijk, naar den geest dier tijden, door het stichten der

(]) Pontanus, Ilist. Gelr, Lil·. VI. p. 125. SircnTENnonsT, Gelders. Gesch. Β. VI. bl. 88.
V. SPAEN, Ilist. ν. Gelderl. D.I. bl. 120.

(2) V. Spaen, Ilist. ν. Gelderl. D. I. bl. 110. ( ).

(3) Zie liiervoor, bl. 270. Verg. Chron. Tiel. p. 188. Bondam, Charterl·, ν. Gelre, D. I.
bl.
338—356, nevens de aanmerkingen van den uitgever.' Pojstasus, IHst, Gelr. Lil·. VI. p. 127,
128. SiicnTEsnoRST, Geld. Gesch. Β. VI. bl. 89. V. spaek, Hist. ν. Gelderl. D.I. 1)1.122—125.

(4) Zie hiervoor, Μ. 271—274. Verg. Chron. Tiel. γ. 191—193. ΡοκτΛπυβ, Gelr. Z.VI.
ρ. 129, 130. Sliciitekdokst, Geld. Gesch. Β. VI. bl. 90. V. spaen, Ilist. v. Gelderl. D. I.
bl.
126-129.

(5) Chron. Tiel. p. 194, 195 (a). Postaküs, Bist. Gelr. Lil·. VI. p. 132. V. slicntesnorst,
Geld. Gesch. B. VI. bl. 91. V. spaen, Hist. v, Gelderl, D. I. bl. 130. Inl, tot de Hist. van Gel·,
derl.
I). ir. bl. 196-202.

-ocr page 296-

296 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

beide kloosters te Roermond., en het rijk begiftigen Tan de Kerk of hare dienaars,
beloond hebben (1). Hoe hoog hij in het vertrouwen der naburige Vorsten en van
Keizer
predebik II deelde, bevestigen de vele belangrijke verdragen, in welke hij
als getuige voorkomt (2). Door Koning ΠΕίίΒκικ: VU, bij wiens krooning te ^Ae«
hij onder de Rijksvorsten geleld Avordt, ^verd hem in twaalf honderd zes en twintig,
het wereldlijk regtsgebied over
Munster opgedragen, welks Bisschop, op de beschul-
diging van den Gelderschen Graaf en de Keulsehe dienstmannen, als medepligtig
aan den moord van
engelbert , Aartsbisschop van Keulen, in zijne waardigheid Avas
geschorst geworden (3). Do moordenaar des Kerkvoogds zelf, Graaf
frederik van
Isenburgs tusschen Liiih en Huy opgeligt, Averd voor tweeduizend mark aan Ger-
hard
uitgeleverd, welke hem naar Keulen voerde, waar bij het loon der misdaad
ontving (4).

Gerhards opvolger, oïto II, was nog jong van jaren toen hij, welligt onder zekere
voogdijschap, het bewind over
Gelre en Zutphen aanvaardde (5). Spoedigechlermoet
hij hlijken van die deugden en bekwaamheden gegeven hebben, door welke zijne
langdurige regering tevens eene der gelukkigste voor
Gelre geworden is. Immers werd
hij reeds in het begin zijns bestuurs, door de kapittelheeren van ^'i/imeWA , diesleeds
blootgesteld waren aan de geweldenarijen van naburige Edelen , tot Kerkvoogd of Be-
schermheer aangenomen en bij eene overeenkomst, met aanzienlijke voordeden
begiftigd (6). Hij daarentegen beschonk kort daarna, op keizerlijke vergunning,
Emmerik met stads vrijheden en regten (7). Daar echter de Proosten van het
kapitlel van
Emmerik onder de Stichtsche geestelijken behoorden, was het gesloten
verdrag met Graaf οττο, den Bisschop van
Utrecht onaangenaam, ofschoon ook zijne
regten daarin >varen geëerbiedigd geworden. Er ontstond uit dien hoofde eene spanning

(1) Pontanus, Eist. Gclr. Lil·. VI. p. 133. V. si-aen, Jlist. v. Gelderl. D. I. bl. 121, 129,
131. Inl. tot de'Hist. v. Gelderl. D. Π. hl. 1Ü3. A^'erg. bosdam, Chartcrb.v, Gelre,]).i.Sl. III.
No. 121, 122. Chrou. Tiet. p. löü, 200.

(2) Bondam, Chartcrb, v. Gelre, D. 1. St. III. No. 102, lOG, lOö', lOü, 113, 115, 123, 133.

(3) Emonis Chron. apud mattiiaeüm, Analect. T. II. p. 83—86.

(4) V. spaen, Hist. V. Gelderl. D. I. bl. 125.

(5) Bondam, Charterl·, ν. Gelre. D. I. bl. 379 (c). V, spaen, Inl. iotde llisl.v. Gelderl. O.U.
bl. 204. Ilist. V. Gelderl. D. I. bl. 195.

(6) Bondam , Charterl·, ν. Gelre, D. I. bl. 386-398.

(7) Bondam, Charterb. v. Gelre, D. I. bl. 398—404.

■dtlmh

-ocr page 297-

DES VADERLANDS. ,207

tusschen hem en den Graaf ταη Gelre, Λτεΐΐίθ echter door eene overeenkomst werd
opgeheven.' Was bij het vorig verdrag bepaald, dat Graaf οττο »den regier van
Em-1\ van
merik aanstellen, de voordeelen des geregis, der munt, der tollen en der jaarmarkten ^235'
met den Proost deelen, maar daarentegen de personen, goederen en vrijheden des ka-
pittels verdedigen zoude," thans >Yerd overeengekomen, » dat hy de stad
Emmerik
van den Bisschop in leen zou bezitten, met hem de inkomsten deelen, en het dezen ook
vergund zou zijn oenen tweeden regier aan te stellen; de burgers waren verpligt do
beide Hoeren in den krijg te dienen, maar moesten daarentegen door beiden beschermd
worden (1)." Het schijnt echter, dat naderhand Bisschop
hendrik van Ulrecht al
zijne regten den Geldcrschen Graaf, legen eene jaarlijksche uilkeering van tien ponden,
heeft afgestaan (2).

In den roemloozen togt tegen de Stadingers had οττο onderlusschen deel genomen (3).
Evenzeer mengde hij zich in de twisten van
joïian en walleram van Limburg met
den Bisschop van
Lidh, en ondersteunde hen, ofschoon hij den Kerkvoogd onlangs als 1230
leenheer gehuldigd had (4). Minder zeker is zijn krijg legen den Bisschop van
Munster, in welken hij , gelijk beweerd wordt, gevangen genomen en verpligt werd
tot losgeld, de heerlijkheid
Goije aan den Bisschop op Ie dragen, van wien hij haar
in leen terug ontving (5). Inmiddels hadden de onlusten tusschen de Pauzen en
FREriERiK υ, het geheele rijk in beroering gebragt. Aanvankelijk bleef Graaf οττο
met zijnen oom, den Hertog van
Braland, den Keizer getrouw, van wien hi] do '
verzekering ontving, dat hij in eene mogelijke verzoening met Paus
gregoritjs IX be- 1241
grepen, voor zijne diensten schadeloos gesteld , en niet dan met zijn Avil opgeroepen zou
worden, om over
de Al-peh te trekken (6). Hij verklaarde zich echter voor den Landgraaf
van
Thüringen toen deze, door Pauselijken invloed, tot Roomsch Koning was verko- 124fï
zen. Na den dood van dien Vorst werd hem zeiven de gevaarlijke kroon door
iwno-
GENTius ΙΠ aangeboden, die hij echter weigerde, maar daarentegen met den Hertog van

(i) bosdam, Charterl·. t\ Gelr. d. l 1)1,412. Verg. v. spaen, Ilist. v. Gelderl. d.i.
1)1. 196—199.

. (2) Pontanus, Ilisf. Gelr. Lib. YL p. 148.

(Ji) pontamis, Jlist. Gelr. Lib. vl. p. 137. y. sltcntesnobst, Geld. Gesch. β. vi. bi. ί)3.
Verg. liiervoor, bi. 223. ^

(4) v. SPAEN , Hist. v. Gelderl. d, i. bL 201. ·

, (5) poktarüs, Ilist. Gelr. Lib. vl p. 145. v. sucutekdobst, Geld. Gesch. li. vl fal. u6.

Verg. v. km, Bist. v. Gelderl. d. i. bl. 202 , 203.

(6) Bokdam,. Charterb. ν. Gelre, i). l bl. 4,34. ·

IL deel. 38

-ocr page 298-

298 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

IVdO—Bruland, de belangen van zijnen neef, Willem van ondersteunde (1). Zijn

dienslbeloon bleef niet onbeloond. Was reeds , door Insschenkomst van willem , zijnjeug-

1247 ilige broeder, iiendrik Tan Gelre, op den Bisschopszetel Tan Luik geplaatst, hij zelf
ontving Toor eenige duizenden mark zilvers , den Koning voorgeschoten , de stad iVtj'me-

1248 ^e« met het Keizerlijk paleis of den burg in pand, welke nevens al wat er toe behoorde,
het zoogenaamde
Rijk van Nijmegen, bij ontstentenis van mannelijk oir, erfelijk aan
zijne oudste dochter zouden komen (2). Deze vergunning Averd met nog eenige andere
voorregten , onder anderen het erfelijk bezit der tollen van
Lohede, vermeerderd, en
bepaald , dat al de leenen van οττο , bij gebrek aan een zoon , op zijne dochters zouden over-
gaan (3). Onmiddellijk gaf de Koning den leen- en dienstmannen van
Nijmegen be-
vel, den burg Graaf οττο in handen te stellen en hem in alles te gehoorzamen. Het
schijnt echter, dat do burgvoogd Keizer
frederik was getrouw gebleven, en οττο de
sterkte met geweld aan zich moest onderwerpen (4). Ook de Paus betoonde den Gel-
derschen Graaf zijne genegenheid. Hij beval den Ütrechtschen Bisschop, de novale
tienden der
F^clmoe, tegen eene jaarlijksche uilkeering, aan οττο in leen af te staan,
Avien hij Iwee jaren later, het ongestoord genot van alle tienden in zijn gebied toe-
kende, onder voorwaarde, dat hij een gedeelte daarvan ten behoeve der Kerk en van
Koning
willem zou bezigen (5). Ook vergunde hy hem, bij een open brief, om ééno
zijner dochters, zelfs in den vierden graad van namaagschap, uil te huwelijken (6).

Aken Avas intusschen gevallen. Οττο, welke den Koning in. de belegering dier
stad met raad en daad ondersteund had, Avas ook onder de Rijksvorsten bij do krooning
tegenwoordig, en behoorde met zijn broeder, Bisschop
Hendrik, onder de talrijke en
hoogaanzienlijke getuigen , Avelke den Koninklijken voorregtsbrief aan de krooningsstad

(1) PoKT^Mus, Ilist. Gelr. Lib. VI. p. 139. V. sv\m, Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 205. Verij.

liiervoor, hl. 228.

(2) Bondam, Charterl·, υ. Gehe. D. I. hl. 46G, Verrj. Chron. Tiel. p. 211 en de 'aant. v.
van leeuwen (s. /,) pontabus, Eist. Gclr. Lib. I. p. 62; Lib. VI. ρ. 140. V, slicniehnorsx,
Geld, Gesch. Β. VI. LI. 94. J. sbietiüs , Chron. v. Nijmegen, bl. 61. V. spaen , Inl. tot de
llist.
v. Gelderl. D. II. LI. 212. Hiervoor, bl. 232, 233.

(3) V. SPAEN, Eist. v. Gelderl. D. 1. bl. 209. -

(4) Bondam, Charterb. v. Gelre, D. I. bl. 475 (a). ι

(5) Bondam, Charterb. ν. Gelre, D. I. LI. 458. V. spaes, Inl. tot de Eist. v. Gelderl,
D. II. bl. 213. )

(6) Bohdam, Charterb. v. Gelre, I). I. bl. 469. ' '

-ocr page 299-

DES VADERLANDS. 790

Terleend, bekrachligden (1). Hij sloot kort daarna een verbond van onderlinge hulp
en bijsland met den Hertog van
Brahand, den Graaf arnottd van Loon, en zijoen
broeder
Hendrik , Bisschop van Luik, en was met deze Vorsten deelgenoot in de bele-
gering van
Keizerswaard (2). Hierbij bepaalden zich niet zijn dienstijver en gehecht-
heid aan
Willem. Hij vergezelde waarschijnlijk dien Vorst in den krijg tegen mahga-
iiETHA van Vlaanderen·, ten minste bevond hij zich bij hem te Bergen in Jlenegou-Vd van
loen, en stelde zich met Bisschop Hendrik van Luik, lot Avaarborg van het verdrag ^250'
ter vereffening der geschillen , tusschen den Roomsch-Koning en de Gravin te
Brussel
gesloten (3).

Indien οττο na den dood van Keizer frédehik II, eenige verüaauwing in zijnen ijver
voor de belangen van
willem betoond heeft, moet deze van korten duur geweest zijn (4).
Immers bevond hij zich bij den Koning op den landdag te
Frankfort, en zal onge-
twijfeld gestemd hebben in het vonnis, aldaar door de Rgksstenden over
mabgabetha n ^an
van
Vlaanderen uitgesproken (5). De verwoestingen door den Bisschop van TJtrecht^^^^^
op
de Veluice aangerigt (6), waren het welligt, welke hem verhinderden deel te nemen
in den op nieuw ontvlamden krijg tusschen de Hollanders en de Vlamingen, in welken
1253
zijn broeder, Bisschop H
endrik van ΖΐίίΑ , eene groote rol speelde (7). Hij gordde echter
het slagzwaard aan, om do grenzen des Rijks tegen
karel van Anjou, welke Ilene-
gouwen
was ingerukt, te verdedigen. Koning Willem beloonde zijne diensten en op- 1254
üfferingen door eene verhooging der pandpenningen van
Nijmegen met vijf duizend
mark, en schonk hem het slot met de heerlijkheid
Oye als een rijksleen (8). Nijmegen
bleef sedert met Gelre vereenigd , en uitgezonderd een verschil met Keizer rudolf over die
stad en haren burg, dat niet beslist werd, hebben de Keizers noch het Rijk ooit eenige
pogingen aangewend, om de pandschap telossen, ofschoon nadere Keizerlijke brieven , de

(1) Meerman, Gesch. ν. Gr. Willem II, D. 1. B. II. bl. 288, Verg. hiervoor, Η. 233—238.
'(2) Bondam, Charterb. ν. Gelre, D. I. bl. 471.

(3) Bohdam, Charterb. v. Gelre, D. I. bl. 478. Meerman, Gesch. v. Gr. mitm, D. I. B. III.
bl. 390. Verg. hiervoor, bl. 245.

(4) V. SPAEK, Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 215.

(5) Zie hiervoor, bl. 246.

(6) Bokdam,· Charterb. ν. Gelre, D. I. bl. 487. Pontakus, Hist. Gelr. Lib. YI. p. 143.
V. slicutekiiorst, Geld. Gesch. B. VI. bl. 95. Yerg. hiervoor, bl. 289.

(7) V. spaen, /i/si. v. Gelderl. D. I. bl. 219, 220. Verg. hiervoor, bl. 24G—252.

(8) PoKTAHtJS, nist. Gelr. Lib. VI. p. 144, 145. Y. SLicHiBNnoRST, Geld. Gesch, B. VI.
bl. 96. Verg. hiervoor, bl. 252—254.
Bokdam, Charterb. ν. Gelre, D. I. hl. 495.

37*

-ocr page 300-

300 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

llp^T bevesUgerule , voorhanden zijn. Tegen het algemeen gevoelen aan , heeftmen

Nijmegen het regt van Rijksstad belwisi, dewijl nergens blijkt, dat die stad slem en
zilling onder de Rijkssleden gehad heeft. Zij was slechts de eerste der Geldersche
hoofdsteden en men heeft opgemerkt, dat de Graven hare keuren en voorregten, alleen
in algemeeno bewoordingen bevestigd hebben (1).

Friesland. Groiviwgen. Graaf οττο verloor kort daarna in Koning willem een
veelverniogenden vriend, die ook do Friezen beoosten het p^lie, niet ongunstig ge-
Aveest was, wier gewest rijkelijk gedeeld had in do staatkundige woelingen der tijden
en in de verwoestingen der natuur. Men verhaalt, dat in het begin van dit tijdperk,
IIÜO het sledeke
Ütgong, aan de Middelzee gelegen ter plaatse van het tegenwoordig dorp
Berlikmn of Belkmn, bloeijende door zeevaart en koophandel, door de Noordsche
zeeschuimers geplunderd en verbrand werd. De gevlugle inwoners, zich niet meer
aan zee betrouwende, trokken grootendeels landwaarts in en gaven, naar men A-sil, de
eigenlijko opkomst aan de stad
Franeker. Do naam van Utgong is echter nog langen
tijd in stand gebleven en nevens dien van
Belkmn gebruikt (2). Ongeveer eene halve
eeuw vroeger, wordt het eerst van Zeewirarrfeit gewag gemaakt, en over den slechleu toe-
stand der Kerk aldaar, zoo wel als over de zorgeloosheid van eenige harer Prieslers ge-
klaagd (3). Men vermoedt, dat beide,
Leeuwarden en Franeker , uit vrees voor de
aanvallen der Ilollandsche Graven gebouwd en bemuurd zijn geworden (4).

Friesland werd echter thans van eene andere zijde en door hendbik de kraan ,
Graaf van de Kuinder, bestookt. Dit graafschap, welks naam in een Overijsselsch
plaatsje op do Friesche grenzen is bewaard gebleven, was in dien tijd van geen geringe
magt en aanzien. Het omvatte
Urk, Ens, Emmeloord, nevens andei'e plaatsen
sinds door de
Zuiderzee verzwolgen; en de Graven, wier afkomst in het duister ligt-,
bezaten het teeken van oppermagt: het regt van gouden en zilveren munt te slaan.
Zy voerden krijg rnet Bisschop
boudewijit van Utrecht·, doch in een gevecht
vyf honderd' man verliezende, Averden zy gedrongen zich aan den. wil des overwin-
naars te onderwerpen. Onder do vredesvoorwaarden was ongetwijfeld de hardste, dal

(1) V. sPAEu, Hist. v. Gelderl D. I. bl. 211.

(2) Occo scariehsis, 1)1. 103. übbo emhicsj dc Rev. Fris. Hist. Lib, VII. p. 114, Wisse-
niüs, Chron. v. Vriest, li. V. W. 145. F. sjoeuds, Fr. Jaarb. D. 11. bl. 429.

(3) Occo scarlensis, bl. 104. V. mieris, Charterb, v. Holl. D. I. bl, 90. Charterb, ν. Frtcsl.
D. I. bl. 70.

(4) WiKSEJims, Chron. v. Vüesl. B. V. bl. 145.

-ocr page 301-

DES VADERLANDS. ,207

al hunne bezittingen, bij versterf ran mannelijk oir, aan het Utrcchlsche bisdom 11^0—
moesten vallen. Hunne magt >vas echter door deze nederlaag niet zoo gefnuikt, dat zij 1195
hendrik de kraaw Verhinderde steeds Friesland te verontrusten; en niet onwaar-
schijnlijk is het, dat de Friezen "
willem van ZTo/^aiJc? deswege zoo gewillig als Heer
huldigden, dewijl zij in hem eenen moedigen beschermer verwachten konden. Hij 1195
had dan ook naauwelijks het bewind over
Friesland op zich genomen, of hij liet
een slot naby
Oosterzee, niet verre van de Kuinder opwerpen, om den onrustigen
Graaf te bedwingen. De krijg Averd aan weerszijden een tijd lang met hevigheid
gevoerd, tot dat eindelijk in een hardnekkig gevecht,
hehdrik de kraan, na een
aanzienlijk verlies van volk, geslagen en uit zijne bezittingen verjaagd werd (1). H^ß
Minzaam ontving men hem aan het hof van
dirk VII, en dit heeft het vermoeden
opgewekt, dat hy door dezen Graaf, in het geheim, was ondersteund geworden (2).
Ofschoon
de Kuinder door deze overwinning , onder het geweld van willem geraakte ,
is dit graafschap evenwel in stand gebleven en twee eeuwen later aan den Bisschop van
Utrecht verkocht (3).

Terwijl Friesland thans rust genoot, geraakten do Groningers ^ op hel voorbeeld
der Drenthenaars, tegen Bisschop
boudewijn in opstand. Door yolkert van Koever-
den
aangestookt, versterkten zij op nieuw de fFalhurgs Kerk, hun regt daarop
grondende, dat dit gebouw oorspronkelijk tot sterkte of burg tegen de invallen der
Noormannen bestemd geweest was eiï hun toebehoorde. Bisschop
boudewun daarente-
gen beweerde, dat deze Kerk steeds tot een bedehuis voor de Bisschoppen, zijne voor-
zaten , gestrekt had, en de Groningers er geene aanspraak op hadden. Daar zij hard-
nekkig volhielden, werd de banvloek over hen uitgesproken, en hierdoor bevreesd ge-
worden, braken zij de kap dier Kerk weder af. Ondertusschen was
rüdolf van
Seppenrothe
, de Burggraaf van Groningen, op eencn kruistogt naar het Heilige

(1) Chron. Egmond. ap. kluit, Hist. Cnl. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 162,163 (93). Melisstoke,
D. I. Β, Π. bl. 470. De beka , p. 58, et bochelics ad eundcm, p. 60 (ä. /.). Occo scarlejvsis ,
bl. 105. Brdmani Res Transissal. in dumbar's Analect. T. II. p. 79, 80. Ubbo emmiüs,
Her. Friste. Hist. Lib. VII. p. 115, welke echter ten onrep.tc πεηοκικ de kraaw en den Graaf
van
de Kuinder voor twee verschillende personen houdt, f[elijk reeds door scnoTASüs wordt aan-
j^ewezen,
Fr. Hist. B. IV. p. 101. Wihsebics, Chron. v. Vriesl. B. V. bl. 146. F. sjoeros
Fr. Jaarb. D. II. bl. 435.

(2) Wagenaar, D. II. bl. 282. .Vei'S- hiervoor, LI. 187,

(3) De beka, p. 58. Van rijn, Aant. op de Oudh. en Gestichten van Friesland, T). I,
U. 491, 4Ü2.
Kluit, IIist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. I. ρ. 163 (93). Vcrj. hiervoor, hl. 202.

-ocr page 302-

302 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190 —Land, overleden, ca had slechts eenen onmondigen zoon, albert geheeten, nage-
lalen. Onmiddellijk nam zijn oom
herbert de voogdijschap, en gevolgelijk het ambt
van Burggraaf op zicli; terwijl de Graaf-Bisschop, bewerende dat hem als leenheer
de voogdij behoorde,
berthold van Groningen met deze waardigheid bekleedde.
Alles geraakte hierdoor in beweging;
eerthold werd door Herberts aanhang vermoord ,
en de slad versterkt (1). Men sloot zich naauwer aan do Drenthenaars en bestreed met
lliiG hen den Graaf-Bisschop, wien het niet gelukte de wederspannigen te bedwingen (2).

Dit bleef voor zijnen opvolger, dirk van der Aare, bespaard, wiens onberaden

1198_togt naar Friesland eenen vernielenden oorlc/g ontstak, Avelke echter te zyner gunste

^^^^ eindigde (3). In dezen krijg, zoowel als inde onlusten over het bezit van Holland
tusschen Graaf willem en lodewijk van Loon, zullen de Friezen ongetwijfeld deel
genomen hebben (4),
Friesland althans werd in het verdrag desBisschops van Z7iree/ii
met Graaf WILLEM I begrepen , 'en betrekkelijk dit gewest bepaald, » dat de Bisschop
niet zou beletten, dat eenige kooplieden uit het graafschap jFViei^aii«/,
Oostergo
en fVestergo in zijn gebied overkwamen," terwijl tevens de voorwaarden, vroeger
tusschen Bisschop
Godfried en floris III aangegaan, ongeschonden zouden onderhouden
worden (5). Weldra zag zich
willeh meester van al het land tusschen de Honte
en do Lauwers, en men wil, dat hij zijn verblyf in Äo^/awc? vestigende, zijnen zoon
OTTO tot Graaf over
Friesland heeft aansteld (6). Dit wordt echter door eenigen in
twijfel getrokken, dewijl van οττο, in deze hoedanigheid, weinig gewag gemaakt
Avordt en hij op dat tijdstip, den kindschen jaren niet konde ontwassen zijn (7). Het
is eohler zeker, dat hij eens
Friesland beregt heeft (8). »

(1) Chron. v. Gron. en dc Ommelanden, bl. 10. Westendori·, Jaarb, v. Gron. D. 1. ])1.
206, 207.

(2) Zie liiervoor, LI.' 262—264. Verg. ubbo emmius, Rer. Friste. Jlist. Lih, VU. p. 115,
scuotanüs, Fr. Rist. B. IV. bi. 101, 102. F. sjoerds, Fr. Jaarb. D. II. bl. 438—442.

(3) Occo scarlensis, bl. 105. AVinsemiuS; Chron. v. Friesl. bl. 147. Zie hiervoor, LI. ISÜ,
265, 266.

(4) Zie hiervoor, H. 191—202, 266.

(5) Zie hiervoor, LI. 169, 202. Verg;, schotakds, Fr. Hist. B. IV. bl. 104. F. sjoerds, Fr.
Jaarb.
D. II. bl. 451. Charterh. v. Vriesl. D. I. bi. 81.

(6) ScnoTAKDs, Fr. Ilist.B. IV. bl. 105.

(7) F. 8J0ERDS, Fr, Jaarb. D. II. bl. 463.

(8) Zie hiervoor, bl. 281.

-ocr page 303-

DES VADERLANDS. ,207

Thans bereikte dit gewest een aanzienlijken trap Tan welvaart en bloei. Stavoren
in het bijzonder, de gewone rerblijfplaats der Friesche gezagvoerders, was door uitge-
breiden handel en zeevaart, rijk doch levens weelderig en brooddronken geworden.
Ten bewi/ze daarvan verhaalt men, hoe zekere bemiddelde weduwe een schip naar
Dantzig zond en den schipper gelastte, met het kostbaarste dat hij daar vinden
konde, terug te keeren. Zij nam het ten hoogste euvel op , toen bij haar ebne lading
van de voortreiTelijkste tarwe medebragt, en beval het edele graan, aan bakboord in-
geladen , aan stuurboord in zee te werpen. Dit verhaal ligt voorzeker niet buiten de
grenzen der waarschijnlijkheid, indien men slechts geloof ontzegt aan de wonderen,
welke daarop ,
als eene straf des Hemels, tot ondergang van Stavoren, zouden gevolgd
zyn, en onder welke bet opkomen van het zoogenaamde
Vrouwenzand met zijne
onvruchtbare koornaren, gerekend werd (1). Natuurlijke oorzaken hebben den val
dier stad verhaast. Het verzanden van havens en riviermonden noch het verhoogen
der stroombeddingen zijn zeldzaam in
Nederland. Men weet daarenboven, dal om dien
lijd de inbraken der
Zuiderzee, voornamelijk lusschen Stavoren en Enkhuizen, veel
lands wegspoelden , hetwelk »elders weder aanslibte; het is alzoo zeer waarschijnlijk ,
dat door zulk eene aanzanding of aanslibbing, de haven van
Stavoren allengs is verstopt
geworden. Toen nu hierdoor zoo wel
als wegens de verkwisting, do weelde en pracht-
zucht der inwoners, koophandel en zeevaart in verval geraakten, zal men als eene straf
voor den moedwil der weduwe beschouAvd hebben, wat slechts een gevolg was van de
omwentelingen der natuur en van de misslagen der menschen (2).

Friesland strekte inderdaad dikwerf in dit tijdperk ten prooi der stormen en golven.
Zoolang de
Noordzee zich geenen weg tusschen FUeland en Terschelling gebaand,
noch zoo veel gronds ten Westen van
Friesland verzwolgen had, waren de landen
langs de
Middelzee aan veelvuldige overslroomingen blootgesteld. Dit binnenwater
ontlastte zich door eenen wijden mond in de
Noordzee, en trad bij eenén Noorden en
Noordwesten storm, niet zelden buiten zijne oevers, waardoor alom de schrikkelijkste
verwoestingen werden aangerigt. De ingezetene veeltijds niet in slaat het geweld des
waters door behoorlijke dijken Ie breidelen, wendde zich tot de kloosters, welke voor
hun hulpbetoon een gedeelte lands, benevens het regt van eigendom op den aan leslijken

(1) Occo scarlensis, hl. 105—106. wiksehiiis, Chron. v. FnW. B. V. p. 147. Vcr^;. r. sjoeuds ,
Fr, Jaarb. D. II. bi. 473—479 j cn de aanteckcning van mauviiion in η Auswahl Niederländi-
schen Gedichte."
Β. 11. S. 396-401. Essen, 1339.

(2) Verg. r. sjoebds; Fr. Jaarb. t. a. p. Mauviliok, t, a, p.

-ocr page 304-

804 ALGEMEEN Ε GESCHIEDENIS

] 190—grond voor zich bedongen; somtijds zelfs droeg hij hun al zijne landerijen op, alleen
onder beding, dat zij zouden zorgen, dat hij die gerust bezitten en bebouwen konde.
Op deze wijze hadden de monniken van
Ludingaherk reeds op het einde der voor-
gaande eeuw, veel land onder
Weidiim aan zich gebragl, en nabij den dijk der Mid-
delzee
een aanzienlijk slins gebouwd. Naar de stichters ontving het den naam van Mon-
nikenhuis,
en den armen reizigers werd hier, gelijk in de kloosters, door de Conver-
sen
of leekebroeders , welke de omliggende landerijen tot koornvelden en weiden bewerk-
ten , een gul en vriendelijk onthaal aangeboden, Ondersteund door een voornaam edel-
man , viGLius ΠΑΝΙΑΜΛ. (iiAwiA ?) Welke in de nabijheid w oonde, slichtten deze leeke-
broeders de kerk te
fVeidum, doch bleven slechts Aveinig jaren in het bezit van het
slins.
Dekama van Jelliim, een man van aanzien, verdreef hen en maakte zich mees-
ter van hunne bezittingen, dewijl zij zich, naar het schijnt te zijnen nadeele, in de op-
komende geschillen der Friesche Edelen gemengd hadden. Het was trouwens in dien
tijd niet ongemeen, dat de Edelen zich met geweld kloostergoederen toeeigenden (1).

Onderlusschen hadden andere dorpen, vooral aan de westkust der Middelzee, door
dezelfde oorzaken gedrongen, het voorbeeld van
JVeidmn gevolgd. De bewoners van
Mantgum stonden vele landeryen aan de abdij \ai\Oldeklooster άϊ , wier leekebroeders
de zeedijken opmaakten, een slins bouwden en eindelijk, met behulp van den abt, eene
Kerk slichlten. Even zoo namen de ingezetenen van
Boxum hunne toevlugt lot den
abt van
Lidlum, en droegen hem vele hunner eigendommen op , Avelke zij niet tegen
do woede der zee konden beschermen. Er werden leekebroeders gezonden, welke de
dijken herstelden en een zwaar slins slichtten, Avaar zy hun verblijf hielden. Hierdoor
zoowel als door aankoop voor eenen geringen prijs van de verarmde landzalen, geraak-
ten do kloosters in het bezit van vele schoone landerijen. Hel ontbrak hun geenszins
aan middelen , om deze met weinig kosten te bewerken, en de zeedijken in behoorlij-
ken staal te brengen en te onderhouden.
Vele dier geestelijke gesliclilen immers telden drie,
vier, vijf, lot zes honderd bewoners, cn wat deze niet konden, was men in slaat door
anderen te laten verriglen, dewijl het ontzag voor de geestelijken, zoowel als hun
vermogen, den arbeider geldelijk te beloonen, eene menigte werkzame handen voor
hen in beweging bragt. Zoo ontstond, bijzonder in
Friesland, de ongemeene aanwas
der klooslcrs en de rykdom der geestelijkheid (2).

(1) Occo scARtEssis, W. 107, 108. wiksemics, Chron. v. Vricsl. B. V. bl. 148. Scuotakus,
Pr. Ilist. B. IV, hl. 105, lOG. F. sjoerbs, Fr. Jaarb. D. II. bl. 480—482. Nasporingen
over de Middelzee,
Leeuw. 1834, bl. 66 , 67.

(2) Zie cic zeo even aangehaalde sclirijvers.

-ocr page 305-

DES VADERLANDS. ,207

Dankbaar echter moet de ijver erkend worden, mei Avelken de kloosterlingen veld-IIÜO—
bouw en veeteelt aankweekten, land trachtten aan te Λνίηηβη en de Terwoestingen des
waters te Toorkoraen. Niet slechts golfde de
Borne of Middelzee tusschen Ameland
en Terschelling ^ met geweld Friesland binnen en stelde het gewest daardoor bloot
aan veelvuldige gevaren; maar haar Avalerschat werd daarenboven vermeerderd door
den
IJssel of een tak dier rivier, welke met snellen loop uil Overijssel strooraende,
zich voorbij
Sloten in haar ontlastte. Om eene afleiding aan dit overtollige water te
verschaffen, bedachten de kloosterbroeders van
Ludingakerk, die reeds zeer vele
eigendommen op
Texel en Vlieland bezaten, aan de zee eenen anderen uitloop te geven.
Zij groeven uit dien hoofde een kanaal tusschen
Vlieland cn Terschelling door, be-
nevens verscheidene binnenvaarten, welke in deze gracht uilliepen; en delfden in ver-
eeniging met de bewoners van
Dijkshorne ^ een dorp dat sedert verdronken is, een
kanaal tusschen
Harlingen en Grind, Gewigtig waren deze vergravingen in do ge-
volgen. Men wil allhans, dat zij der
Noordzee gelegenheid gaven , met meer geweld
in den mond van het
Klie lo dringen, Λvaardoor eindelijk de Zuiderzee ontstond, en
aan de Aveslkust van
Friesland verzwolgen werd, wat in de Middelzee weder aan-
spoelde. Hierdoor en uit hoofde van den verminderden toevloed des rivierwaters, dewijl
de
JJssél, door de verwijding van het Flie, eene sterkere uitwatering gekregen had,
werd deze zeeboezem allengs opgestopt of opgeslykt, en in eene der schoonste en
weligsle landouwen herschapen (1). Wat echter menschelijko vlijt en vernuft hier aan
de golven ontwoekerden, werd elders, door de krachten der natuur, aan het water prijs
gegeven. Door do brandende hilte van eenen droogen zomer uitgedroogd, ontvlamde 1204
do veenachtige bodem van het bosch
Fluiso, hetwelk geheel afbrandde, waardoor een
klein meer ontstond, de
Pluizen of het Fluizertneer genaamd, dat later een der
grootste waterplassen van
Friesland geworden is (2).

Terwijl do Friesche Geestelijken hunne lijdelijke belangen te huis behartigden, stre-
den de Friesche Edelen en gewapende mannen voor de zaak der Kerk in het
Oosten.
Do verovering van Ptolemais in elf honderd een en negentig, had ook der Friezen
lust en ijver voor de kruistogten verlevendigd. Hunne schepen, vereenigd met die
der Bremers, Lübeckers en Denen,
λvaren onder Bisschop uartwijk van Bremen in
elf honderd zeven en negentig uit de
Elhe naar Lissahon gestevend, . en aldaar met
de uiterste gastvrijheid ontvangen. Na de stad
Silves [Silviam) , uit welko de Sara-

(1) Occo SCARLEMSIS, 1)1. 111. ScHOTiHiis, Fr. Hist. B. IV. bl. 106. F. sjoerds, D. II.
bl. 482—484.
Naspor. over de 3Iiddelzee, bl, 67, 68.

(2) Occo scarlensis, p. 110. Westerdqrp stelt het Flmsertneer, ter plaatse waar thans de
Zuiderzee is. Jaarb. v. Gron. D. I. bl. 224.

II. deei<. 39

-ocr page 306-

30G ALGEJHEENE GESCHIEDENIS.

1190—eenen Lissabon benaauwden, veroverd en hare vestingwerken geslecht te hebben, had-
den zij hunnen logt naar
Ptolemais, Avaar zij binnenliepen en na eenigen tijd door
andere kruisvaarders gevolgd Averden, spoedig en gelukkig voortgezet. De uitslag had
echter aan het voorspoedig begin niet beantwoord. De logt was mislukt, en de meeste
kruisvaarders hadden zich reeds in het begin des volgenden jaars, in de havens van Γΐ-
' rus en Ptolemais weder ingescheept. De Friescho schepen echter waren, naar het
schijnt, eerst ia elf honderd negen en negentig, met
haetwijk van Bremm onver-
rigter zake teruggekeerd (1).
1204 Het blijkt niet, dat de Friezen aan den daarop volgenden kruistogt deel genomen
hebben, in welken
Konstantinopel veroverd, en op de puinhoopen des Byzantijnschen
troons een Lalijnsch Keizerrijk werd opgerigt. Met niemve kracht daarentegen, ont-
vlamde hunne geestdrift, toen zekere
olivier , opziener der kerkelijke scholen te
Keulen, op last van Paus innocentiijs III, door verscheidene geestelijken vergezeld,
in
WestfuUn^ Friesland en Bruland het kruis ter herovering van Palestina pre-
dikte. Eene menigte Friezen, van beide kunne, waaronder vele geharnaste rid-
1213—ders en schildknapen, namen het kruis aan, terwijl rijke giften, door middel van
groote bussen in de kerken, voor dezen togt werden ingezameld. Om de gemoe-
deren des volks te meer tot den heiligen strijd aan te sporen, liet men het aan
geene verhalen van wonderteekenen en verschijnselen aan den hemel ontbreken. De
opgewonden verbeelding zag in de toevallige speling der wolken, in het dorp
Sui-
derhuisen
in de grietenij van Achtkarspelen, een blaauw kruis by de zon; gelyk
te
Dokkum, juist bij den jaarlijkschen sterkbezochten omgang ter eere van den
ii. bowifagiüs, een groot wit kruis dat zich langzaam van het Noorden naar het Zui-
den bewoog (2). Er verliepen drie jaren vóór de Friesche kruisvaarders, op aan-
^
PJqpj" schrijving van olivier, met hunne koggen uit de Lauwers in zee staken (3). Te
"ll^l^ vereenigden zij zich met de Duitsche en Hollandsche vlooten., van welke

ao van zij zich echter in Portugal weder afzonderden, om onverwijld naar Palestina te
llooi-
jnaand

(1) ScnoTAHDS, Fr. Hist. B. IV. bl. 123. Dirks, Noord-Nedcrl. en de kruistogten, bl.
178—181.

(2) Oliveri Eist. Damiatina, p. 1401. Gesta Fresonum, p. 139. Emomis Chron. p. 16.
Ubbo emmios, Rer. Fris, Ilist. Lib. VIII, p. 118, 119. Winsemids, Chron, v, Friesl. B. VI.
bl. 153.
ScnoTANDS, Fr. Iliêt. ϋ. ÏV. p. 108. DibkS; JVoord-lVéderl. en de kruistogten,
M. 221—225.

(3) Zie de aansclirijvingsbrieven geteekend 5 van Zomermaand 1214, in liet Groot Charterl·.
V. Vriesl
D. I. bl. 86. Emoj^is Chron. p. 26.

wm

-ocr page 307-

DES VADERLANDS. 307

steyenen (1). Zij Helen Lissabon liggen en zeilden voorbij de kapen St. Vincent 1190—
en
Sagres, de steden Alcor, SHves, 'Almacha en het sterke kasteel Tan Al-
hufegra.
Een hevige storm verspreidde des nachts de vloot; vijf en twintig bo-
dems lieten voor
Santa Maria, toen in de magt der Saracenen en ïïairin genaamd,
het anker vallen, waar zij in den vroegen morgen , de afgedwaalde schepen zagen
opdagen. Men trachtte terstond de reis te vervolgen, doch werd hierin door tegen-
wind verhinderd en genoodzaakt weder te ankeren.
Santa Maria was eene zeer sterke
stad, aan twee zijden met water omgeven, en omsloten door een met torens voorzienen
muur, zoo breed, dat twee ruiters er op konden wedrennen. De gevoelens >varen ver-
schillend , hoe men in dezen zoude handelen; doch tegen den avond >vas het »alsof
de Friezen door eene hemelsche geestdrift bezield werden." Zij hieven hunne banieren
ten Hemel, en na met gezang de hulp der H. Maagd ingeroepen te hebben, tastten zij
moedig den vijand in het veld aan en joegen hem in de stad terug. Een Saraceen,
die langs een touw den muur afklom, werd terstond door eenen Fries gedood, die zich
van hetzelfde touw bediende, den muur beklom en zyno banier op eenen toren plantte.
Hierop werd eene poort overweldigd en zijne krijgsmakkers stormden binnen. Do
stad werd geplunderd, in brand gestoken en de buit naar de schepen gevoerd. Deze
verovering verspreidde zulk een schrik in den omtrek, dat niemand zich op het Jand
veilig achtte, en het den Friezen ten beste gaf. Den eersten van Oogstmaand ging men
van daar onder zeil, en kwam den volgenden dag aan den burg
Rota, welke veroverd
en verbrand werd. Terwijl velen den volgenden morgen met den buit naar de schepen
terugkeerden, geraakten eenigen, door hoop op roof uitgelokt, tusschen de wijnbergen
verstrooid en werden door eene talrijke bende Saracenen overvallen. Zij verdedigden
zich den geheelen dag moedig en met geluk tegen den overmagtigen vijand, terwijl do
hulpbenden van de schepen aanrukten. Bij het ondergaan der zon kwamen de Sarace-
nen in sterker aantal bijeen , en vielen , onder een vreesselijk krijgsgeschreeuw, met
Avoede op de Friezen aan, welke hen onmiddellijk op de vlugt sloegen, en zegevierende
naar hunne vloot terugkeerden. Vrolijk verlieten zij des anderen morgens vroeg do
reede, en stevenden naar het eilandje
Kadix, » waar zij stoutmoedig aan land stapten,
en regt op de stad van dien naam aanrukten."' Ofschoon met vele torens versterkt,
viel de plaats, door hare verschrikte bewoners in allerijl verlaten, zonder eenigen
tegenstand in handen der Friezen, welke haar een vreesselijk lot bereidden. De ge-
bouwen uitstekende door kunst, werden geplunderd en met hunne heerlgke tuinen
vernield; de prachtige moskeen met den grond gelijk gemaakt, en de overblijfselen der

(1) Vergelijk hiervoor, bl. 213, 214.

33*

-ocr page 308-

308 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

scboone stad, nadat de barbaren zich eenige dagen met buit hadden verzadigd, balda-
dig aan de vlammen prijs gegeven.

Onder vele gevaren, stormen, tegenwinden en ontberingen vervolgden de kruisvaar-
ders hunnen togt langs de kusten van
Oost-Spanje, Zuid-Franhrijk en Westelijk
Italië
, tot zij eindelijk , niet zonder groot gevaar, in Civita Vecchia binnenliepen.
Daar echter deze haven te beperkt was, om zulk eeno talrijke vloot den geheelen win-
ter over te bergen, was men genoodzaakt achttien Friesche schepen ter overwintering
naar de haven van
Corneto, insgelijks in het pauselijk gebied, te zenden. De
Friezen werden hier en in de omliggende plaatsen gastvrij opgenomen en met de meeste
onderscheiding behandeld. Inmiddels maakten zij de noodige toebereidselen tot het
voortzetten van den togt; en staken in het voorjaar met onderscheidene Italiaansche
kruisvaarders, welke hunner hoede en trouw waren aanbevolen , uit
Civita F^eechia
in zee. Na afwisselende rampen en menigvuldige vermoeyenissen bereikten zy de
haven van
Aci'e oï Ptolemais , Λν33Γ het gcheele heir der Christenen, naar men wil ^
^chtig duizend man sterk, zich bevond (1).

Terwijl hunne togtgenooten, >velke in Portugal waren achtergelaten, te Acre ver-
wacht werden, trokken zij naar
Egypte, en bewezen vervolgens de gewigtigste dien-
sten bij de belegering van
Damiate (2). Vele Friezen en Duitschers echter, onge-
duldig over het dralen des belegs en ongezind den tijd in ledigheid voor
Damiate to
slijten, waren in het najaar met hunne koggen huiswaarts gekeerd, zolder dat het
blijkt, wanneer zy het vaderland weder bereikt hebben (3). Aan de onversaagdheid en
moed hunner teruggebleven landslieden was men, voor een groot gedeelte, de ver-
overing van
Damiate verschuldigd. Zij immers vermelden de nieuwe schipbrug, welke
Sultan
maiiek kamel over den Nijl had geslagen, om de vrije vaart op die rivier te
stremmen, door middel van- hetzelfde kleine schip , met welk zij vroeger het groote
dubbele schip aan den kettingtoren gebragt hadden (4). Slechts tien dezer dappere
kruisvaarders beklommen ,in het gezigt van de heiren der Saracenen en Christenen, de
schipbrug , vernielden haar en namen vier van de schepen, op welke zij gerust had»

(1) Emonis Chron. in iuttiiaei Analect, T. II. p. 29—35. Ubbo emhius, Rer. Fris. Uist^
Lib
.ym, p. 119—121. ScnoTAKiis, Fr. Ilist. B. IV. bi. 109;, 110. BiViKS, JVoord-Nederl,
en de hruistogten,
bl. 236—250.

(2) Zie hiervoor, bl. 215-218, 220. :j

(v-"

(3) Ojliveri llist. Ddm. p. 1405. \

i j

(4) Yerg. hiervoor, bl. 216.

1 ί

1190—
1256

9 van
Wijn-
maand
3217

28 van
Lontc-
maand
1218

26 van
Gras-
maand
1218

-ocr page 309-

DES VADERLANDS. ,207

zegepralende raat zich (1). En toen een opstand in het vijandelijk leger gelegenheid 1190—
verschafte, den
Nijl veilig over te steken om Damiate te omringen, -vrerd de bewa- i2l9
king van de voormalige legerplaats der kruisvaarders aan den westelyken Nijloever,
welke tevens eene veilige landingplaats opleverde, den Friezen en Duilschers toever-
trouwd. Door tvree schipbruggen werden de oevers aan elkander verbonden, en het
beleg van
Damiate nam nu eigenlijk eerst een begin, waaraan ook de Friezen,
een werkelijk deel namen (2). Gering echter was hel deel dezer
dapperen in den rijken
buit. Ofschoon zij met onverwrikten moed de geheele belegering bijgewoond, met
hunne koggen het leger van levensmiddelen en krijgsbehoeften voorzien, den Nijlloren
bemagiigd , de Nijlbrug vernield , de oevers versterkt, rivierbruggen gelegd en andere
belangrijke diensten bewezen hadden, Averd hun bij de verdeeling van den buit, van
de torens en huizen der stad, bijna niets toegekend (3). Zulk een indruk maakte
dit gepleegde onregt, dat er, voor een gedeelte, het spoedig verlies van
Damiate aan
wordt toegeschreven door een ooggetuige, Avelke vroeger in eenen brief aan de
geestelijke en wereldlijke magten in
Friesland, verklaard had, dat de Friezen voor
Damiate zich door ijver voor de goede zaak , wehvillendheid, gehoorzaamheid en stout-
moedigheid hadden onderscheiden; » schrikkelijk zijnde voor de Saracenen, en bemind
door de Christenen." Eene getuigenis, welke door den Patriarch van
Jeruzalem in een
brief aan de abten van Friesland, bevestigd wordt (4). Waarschijnlijk zijn de Friezen,
kort na de verovering van
Damiate, huiswaarts gekeerd; er wordt ten minste geen
spoor gevonden, dat zij aan den ongelukkigen togt naar
Kairo, welke het verlies van
Damiate na zich sleepte, deel genomen hebben (5).

Een vreesselijke Avatervloed had ondertusschen Friesland, Groningen en de omrin- iQ van
gende gewesten geteisterd. Het had reeds eenige dagen achtereen geweldig uit den
Zuidwesten gestormd, toen even na zonnenondergang, terwijl de maan zich boven den 1219
gezigteinder vertoonde, de verbolgen zee, verzeld door eenen verschrikkelijken hagel,
nog heviger begon te woeden, waardoor de zeedijken op vele plaatsen doorbraken.

(1) Oliveri Jiist, Dam. p, 1408. Verg. dirks, Noord-JVederl, en de kruislogt. bl. 274.

(2) oiiveri liist. Dam. p. 1409—1412, 1419; 1420. Dirks, Noord-Wederl en dekruistogt,
hl. 274—278.

(3) Oliveri Eist. Dam. p. 1439.

(4) Oliveri Jiist. Dam. p. 1439. De beide genoemde brieven Avorden gevonden bij de schrij-
vers hiervoor, bl. 220 (5) aangewezen, en in de
Kerk. Oudh, en Gesticht, v. Friesland, D. 1,
bl. 26—28.

(5) Dirks, Noord-Nederl, en de kruistogt, bl, 280.

-ocr page 310-

310 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

De storm duurde den geteelen nacht onafgebroken voort, en werd woedender toen bij
de morgenschemering , de wind naar het Noordwesten schoot. Hierdoor ontstond op nieuw
een vloed , tenzelfden tijdo als het water , naar den gewonen loop, moest ebben, zoodat
het scheen, alsof thans eerst do vloed eenen aanvang nam. Het steeds aanwassende
water stortte zich eindelijk over geheel
Friesland en Groningen uit, en leverde een
tooneel van ellende en verwoesting op , zoo als de herinnering uit vorige eeuwen er
geen aanbood. De golven schenen de hoogle der torens te bereiken, en bij het aan-
breken van den dag, na dezen akeligen nacht, zag men over de velden, menschen
en vee, woningen, stallen en huisraad op het water dobberen. Velen hadden
zich aan de boomen vastgeklemd of zaten op de daken der hoogste huizen,
welke het geweld des storms Aveerstaan hadden; anderen dreven op een stuk dak,
plank of hout op de genade van wind en golven, en zouden ongetwijfeld in het
lot van zoo vele ongclukkigen gedeeld hebben en in zee omgekomen zijn, indien niet
de wind, welke des daags Zuidelijk geloopen was, zich nu weder Noordelijk had ge-
wend , waardoor nog velen het dreigende gevaar ontworstelden. Eerst toen de zee het
land verlaten had, vertoonden zich de verwoestingen, welke zij had aangerigt, in
al hare yzingAvekkende grootheid. De zeedijkenAvaren gescheurd of omgewroet, enkele
huizen niet alleen, maar stevige gebouwen, kloosters, kerken, zelfs geheele dorpen,
omgeworpen, weggespoeld of bedolven, cn vele duizenden menschen en beesten verdron-
ken.
Friesland geleek een groot slagveld, bedekt met lijken en overblijfselen der
verwoesting (1).

ΠϋΟ-
1256

Do dijken aan do Eems hadden door dezen zwaren vloed geweldig geleden. De
landerijen, grenzende aan de goederen der kloosterbroeders van
Wittewierum aldaar,
waren bijna geheel verwoest, en vele ingezetenen verdronken, verarmd en weggeloo-
pen , waardoor de dijken ongemaakt bleven liggen. Over dit verzuim klaagden de zes
dorpen, wier dijkpanden niet geleden hadden, en eischten , dat de genoemde klooster-
broeders , benevens eenige andere opgezetenen, tot het herstellen der dijken zouden
gedwongen worden. Op dczo aanklagte velden de regters
(eonsules) van dit jaar,
ongetwijfeld op grond eener bepaling in het
ou^c FiOelingoër landrcgt y dit vonnis,
dat elk, onder die dijken behoorende, en derhalve ook de zes klagende dorpen, tot
dien last gehouden was, »dewijl do dringende noodzakelijkheid deze herstelling beval
en zij gezamenlijk moest gedragen worden." Het vonnis der reg(crs werd in den
wind geslagen, en men beleedigde zelfs de broeders van
Wittewierum, deAvijl dezen

(1) Urbo emmiüs, Rcr. Fris. Hist. Lib. IX. p. 128. ScuotasuS; Fr. Bisi. B. IV. bl. 106.
Gadbeku, IVcdcrl. Jf'atervloedcn, bl. 57.

É-iMaa

-ocr page 311-

DES VADERLANDS. ,207

niet al de last was opgelegd. Gelukkig -vergaderden iij dat tijdstip de aanzienlijk-1190—
sten
{majores, grietnians ?) der zeven aan de kust gelegene dorpen, en henoemden
onmiddellijk gezworenen, om het geschil te onderzoeken en naar bevinding te oordee-
len. De vorige uitspraak werd door dezen bekrachtigd , en daar de veroordeelden zich
hieraan ook nu niet wilden onderwerpen, moest men hen met geweld dwingen, waarbij
een der onwilligen het leven verloor (1).

Nog gevoelde men de onvermgdelyke gevolgen dezer gevreldige overstrooming: är- 1220
moede en gebrek, toen in het volgende jaar, omtrent driekoningendag, een tweede
watervloed niet minder geducht dan de vorige,
Friesland bedekte. Er ver-
dronken echter minder menschen en vee, dewijl de meeste ingezetenen, door de vo-
rige ramp gewaarschuwd, dieper landwaarts en op de terpen (wierden) met hunne
have geweken waren. Nogtans wordt het getal der verongelukten op eenige duizenden
begroot (2). Velen hadden hunne dierbaarste betrekkingen, hunne woningen, hunne
bezittingen, hun geheel vermogen voor altijd verloren. En even alsof
Friesland
en Groningen in dit tijdperk tot een speelbal van stormen en golven veroordeeld wa-24 van
ren, zoo stortte weldra weder de zee , door «en hevigen Zuid-W^estenwind opgejaagd , zich
over de geteisterde gewesten uit. Na eenen droogen en uiterst onvruchtbaren zomer,
volgde een nieuwe storm en watervloed, die bijna al de zeedijken wegsleepte. De
llcifsi-
iiitgeputte inwoners Λvaren niet in staat deze te herstellen, waardoor het land aan
eiken hoogen vloed was prijs gegeven, en eene onbeschrijfelijke ellende zich alom
vertoonde (3).

De rampen werden nog verhoogd door de onderlinge twisten dej: Edelen, die
naijverig op hun gezag, met geheele benden tegen elkander ten strijde logen en
het land met roof, brand en moord vervulden. In
Oostergo onder anderen, voerden
twee Edelen,
wieger , te Middelstum in de Ommelanden geboren, en tjaer» ,
een Fries, eenen langen en hardnekkigen krijg, in welken gene door het gemeen, deze
door eenige aanzienlijken ondersteund werd (4). Het twistvuur dreigde zelfs den band

(1) EjioNts Chron, p. 49, 50. Westekdorp, Jaarb. v. Gron. D. I, bl. 242;

(2) Ubbo e3im1ds, Rer. Fris. Hist. Lib.W. p. 129. ScnoTAsts, Fr, Ilist. R. IV. bl. 106,
ΟλΒηΕΜλ, Nederl. Watervloeden, bl, 65, 66.

(3) Emonis C/iroji. p. 58. übbo eïïmiüs , Jler. Fris. Ilist. Lib. IX. p. 129. E. besusga,
Hist. V. Oostfr. bl. 107. ScnoiAncs, Fr. Jlist. B, IV. bl. 106, Gabbema, Nederl Watervl.
bl. 66, 67. .

(4) Occo scaeleksis, bl, 110, ScnoTAKUs, Fr. Hist. B. IV. bl, 107. F. sjoerds, Fr, Jaarb,
D. II. bl. 509.

-ocr page 312-

312 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

llüö— Tan Tereeniging lusschen Hunsingo eu Fivelingo te Ternieligen. De beleediging
^^^^ eenen Hunsingoer, op aanstoken van zekeren
eppo rhembada , een rijk en aanzien-
lek man in
Fivelingo, aangedaan, braglde gemoederen in beweging. Verbitterd , daar
zij zich te vergeefs bij de regters van
Fivelingo beklaagden, vielen de Hunsingoërs
in die landstreek en staken uit weerwraak,
eppo's woning in brand, waarbij tevens vele
Eivelingoërs het leven verloren. De twist werd door tusschenkomst van goede mannen
bijgelegd, toen zij op het punt was in eenen burgerkrijg te ontaarden (1).

Niet minder leden de verarmde ingezetenen van de onverzadelijke hebzucht der Geeste-
lijken , dan van de heerschzucht der Edelen. De zware overstroomingen en inbraken der
zee mogten den kniisprediker
joaknes xantensis , eenen voorgenomen togt door de Om-
melanden
verhinderen; zij hadden den Bisschop van 7¥i/niierniet belet, dit gedeelte van
zijn kerspel, met een aanzienlijk gevolg van geestelijken, naar gewoonte te bezoeken
en, ondanks de algemeene verarming, het seendgeld af te eischen. Daar de landzaat
echter, over het geheel, door de vernielende vloeden genoegzaam van alles was beroofd
geworden, stortte al de last op de kloosters, welken hierdoor grootendeels hel vermogen
benomen werd, om, gelijk in
Friesland, den behoeftigen opgezetenen in het herstellen
der dijken en het bebouwen der velden, de ondersteunende hand te bieden (2).

Slechts weinigen zochten de bron der rampen, welke Friesland en Groningen
teisterden, in natuurlijke oorzaken en in de misdaden of dwaasheden der men-
schen (3). Blen wist eene andere reden hiervoor op
Ie sporen, welke den staat der
godsdienstige verlichting en van de verstandsontwikkeling des volks treffend leert ken-»
non. Zekere Friesche kampvechter geheel aan den drank verslaafd, keerde op een tijd
met een berooid hoofd naar huis, waar hij een priester vond, om zijne gade welke,
zijne gewone mishandelingen vreezende, zich gevaarlijk ziek geveinsd had, het gewijde
misbrood toe te dienen. Onbesuisd biedt hij een kroes bier, welken hij in de hand
heeft, den geestelykc aan, die zich verontschuldigt met de woorden: »ik draag
het ligchaam des Heeren, en daarom drink ik niet." Vertoornd over deze weiger
ring, slaat de Fries met den kroes den priester de doos uil de hand, zoodat de
gewijde ouwels over den vloer vliegen. Maar ziet! voor de vrouwen, daar tegen-
woordig om do gewaande kranke te troosten, vertoont zich op eiken ouwel
eene stralende ster, terwijl de priester hen, zuchtende en kermende opneemt, en ont-
steld naar huis terugkeert. De kampvechter werd voor den deken van het gewest ge·«

(1) Emohis Chron. p. 59. Schotanüs, Fr. Hist. B. IV. bl. 107.

(2) Ebosis Chron. 57, 58. Sckqtahüs, Fr, Hist. B. IV. bl. 1Q7.

(3) Emohis Chron, p. 50.

-ocr page 313-

DES VADERLANDS. " 313

dagvaard en in den ban gedaan, waarover hij zich echler weinig bekommerde. Ten ΠϋΟ—
laatste evenwel vond hij en de Priester zich gedrongen, het kruis aan te nemen en
naar
Rome te trekken, ten einde Paus honorius III om vergiffenis te smeeken. Hun .
werd drie jaren dienst in den heiligen krijg tegen de ongeloovigen, tot boete op-
gelegd, Daarop togen beide naar het beleg van
Damiate, viaar do dood hen reeds
het volgende jaar, in twaalf honderd achttien, wegrukte. Door deze onvoltooide
boete was do misdaad niet geheel uitgewischt, en de onbevredigde Hemel zou uit dien
hoofde, de daarop volgende vernielende vloeden en landplagen gezonden hebben. Om
deze af te weren, werd door eene rijke vrouw uit het geslacht van den kampvechter,
eene kerk gebouwd op do plaats waar de hoon geschied was, hetzij te
Wielsrijp in
ÏVestergo, te Sixhierum of te fVittwerd bij Uskwerd in Groningerland, waar
naderhand het klooster van
st. jan gesticht is. Anderen zagen in deze rampen do straf-
fende hand Gods, wegens het niet voldoen eener boete, door den Bisschop van
Mun-
ster
den ingezetenen der Ommelanden opgelegd (1).

Waar zoo veel bijgeloof en" onkunde het verstand benevelden, was het geen wonder,
dat elke prediking ter kruisvaart naar het Heilige Land met ijver aangehoord, en met
geestdrift in deze zinnelooze togten deel genomen werd. De kruisprediker
olivier 15 van
van Keulen, bezocht dan ook thans deze gewesten wederom niet Yruchteloes.
Te
Groningen uitstekend ontvangen, begaf hij zich naar Bedum en ffinsum, waar J223
vele vermogende lieden het kruis aannamen. Hij doorreisde
Fioelingo, vertoefde te
Loppersum, Fermsum, Termunten en in Ruder I and, en rustte eenen dag uil bij
den proost
emo in het IlXoosI Bloemhof FFitteioierurn. Hierop troE hij naar
en
Husum in Emisgo, doch keerde, aldaar in zijne verwachtingen te leur gesteld ,
naar
Hunsingo, en vervolgens naar Keulen terug. Intusschen had hij , op last van den
Paus, vier regters
(judices) aangesteld, welke in zijne afwezigheid de veeten en ge-
schillen vereffenen, doch in het bijzonder de zaak des'kruises, zoowel in
Groningen
als in de Ommelanden, het Oldamlt en Ruder land, bevorderen zouden. Hij onder-
rigtte de priesters nopens het kruisprediken , het teekenen met het kruis, hel uitdeelen van
aflaten, en beval hun niemand het kruis te geven, die noch met lijf noch met have der
heilige zaak van dienst konde zijn. Even als bij de vorige kruisprediking, liet hy in
elke kerk eene bus stellen, ter inzameling van geldelijke giften, en de priesters moes-
ten elke maand eenen omgang houden endengenen, welke naar vermogen bydroe-
gen , eenen zondenaflaat van tien dagen verleenen. Vijf van deze dagen mogten in de
veertigdaagsche vasten, en vijf in de jaarlijksche boete in rekening gebragl worden;
doch van den aflaat van veertig dagen werden veertien gerekend tot de eerste, en de

(1) ScDOTiHcs, Fr, Hist, B. IV. bl. 107. Oudh, en Geslicht, v. Groningen, bl. 456—-458.
II. deel. 40

-ocr page 314-

314 ALGEME'ENE GESCHIEDENIS

1190— overige tot do laatstgenoemde boete. Verzoening met de Kerk werd dengeen ver-
leend , welke het kruis aannam en den togt zelf bijvvoonde; daarentegen was het niet
geoorloofd, dat gezonde en sterke lieden het kruis aannamen , met het doel, om zich
naderhand weder van hunno gelofte vrij te koopen (1).

Om de geestelijken van dit gewest tot volharding aan te sporen , en het aannemen
des kruises ook in
Friesland te bevorderen , schreef hun olivier uit Keulen: » De
magtige en dappere Landgraaf van
Tharingen, nevens tien Graven, vele ridders en
eene ontelbare menigte volks hebben het kruis aangenomen. De Denen, Bremers en
Keulenaars rusten ecno vloot uit. Deswege vermaan ik u, de schepen tegen den door
mij bepaalden tijd, in gereedheid te brengen. Weel ook, dat de Keizer op de Sara-
cenen in
Sicilië eene overwinning behaald heeft (2)." 's Keizers afwezigheid veroor-
zaakte, 'dat de rijksvergadering te
Keulen werd uitgesteld, hetgeen olivier aanspoorde,
om ter bevordering van den kruistogt, middelerwijl
Friesland ie bezoeken. Hij kwam
te
Groningen, en trok, verzeld door eenige geestelijke en wereldlijke, doch omdat zij
het kruis hadden aangeuomen, ongewapende personen, door
Frodaicalde {Vrede-
wold)
en Sutterhusum [Zuurhuizen) naar Dokkum en ovev de 3Iiddelzee (Bordena).
Uitslekend werd hij door de Friezen ontvangen en tot scheidsregter gekozen in de
veelo (usschen
tjaard en wieger. Het schijnt, dat hij den eerstgenoemde, door het
volk wegens zijn onrustigen aard gehaat, in het ongelijk gesteld heeft. Allhans op zijne
terugreis naar
Groningen, met hel doel om in Emisgo [Emderland) de geschillen
te vereffenen, naderde
tjaard hem in schijn vreedzaam , doch viel weldra op eenenkruis-
C van vaarder, den edelen en achlingswaardigen
elterus iw den oert , Hoofdeling (eapita-
jnrind Middelstum aan, en kloofde hem het hoofd. De moordenaar en zijne mede-

1223 pligiigen redden zich door de vlugt. Verbaasd en ontzet over dit gruwelstuk vervor-
derde OLIVIER zijne reis naar
Emderland, waar hij de twisten bijlegde, en velen het
kruis aannamen (3).

Met helzelfde vredelievende doel als olivier naar Emderland, had Bisschop οττο II
van
Utrecht in dezen tijd zich naar Groningen gespoed, waar weder ernstige oneenig-

(1) Emohis Chron. p. 64, 65. Ubbo emmiüs, Rer. Fris. Hist. Lil·. IX. p. 132. Schotanus,
Fr. Hist. B. IV. bl. 113. Dirks, Noord-Nederl. en de Kruistogt. bl. 290—294.

(2) EaoKis Chron. p. 65, 66. Men vindt dezen brief opjfenomen in het CAaiVeri. τ?. ίΤο/ί.
D. I. bl. 169 en Charterb. ν. Fricsl. D. I. bl. 86, doch verkeerdelijk op liet jaar 1216 gebragt,
gelijk Mr.
dikks, bl. 294, en vroeger ubbo emmiüs, Rer. Fris. Hist. Lib. IX.p. 132, scnoTANOs,
Fr. Hist. B. IV. bl. 113, sjoerds, Fr. Jaarb. D, II, bi. 517, teregt hebben opgemerkt. 1

(3) Emokis Chron. p. 66. Udbo emmids, Rer. Fris. Hist, Lib. IX. p. 132, 133. Scuotahbs,
Fr. Hist. B. IV. bl. 113, 114. Dirks, Noord-Nederl, en de Kruistogt. bl. 295—297, !

I -

-ocr page 315-

DES VADERLANDS. 315

heden lusschen den bisschoppelijken Sledevoogd egbekt van Groningen en de Gelkin-1190—
gen, eén Toornaam en rijk Groningsch geslacht, gerezen Avaren. Door
egbert hot
vorige jaar in een hevig gevecht binnen de stad overwonnen, hadden do Gelkingen zich
om hulp lot RUDOLF van
Koeverden gewend, welke als naaste erfgenaam der Seppen-
rothen,
met zijnen broeder fhederik , op de sleevoogdij van aanspraak
maakte. Verbitterd op den ütrechtschen Kerkvoogd, \Yelke zich om zijne eischenwei-
nig bekommerde, had hij zich hiertoe ligtelijk laten bewegen , en het slot van
egbert be-
legerd. Het beleg werd echter dadelijk bij de komst des Bisschops te
Groningen
opgeheven; οττο gelastte beide aanhangen, zich van alle geweld en dadelijkheden te
onthouden, en hunne geschillen in den weg van regten voor hem te brengen. Hij deed
hierop uitspraak , ΛνβΒΓΒβη de Avederzijdsche hoofden zich onderwierpen , doch waartegen
RUDOLF, en op zijnen raad, eenige Gelkingen, zich met nadruk verzetten. De Bisschop,
niet in staat de rust geheel te herstellen, beval allen, op straffe des doods, zich tot zijne
wederkomst stil en rustig te houden.

Bevelen echter zyn vruchteloos, wanneer de magt ontbreekt hen te handhaven.
Naauwelijks was dan ook de Bisschop vertrokken, of de twist ontbrandde op nieuw.
De Gelkingen sloten zich naauwer aan de Drenthenaars, en van beide zijden werd veel ge-
roofd , geplunderd en gemoord.
Rudolf van Koeverden tastte den burg te Glimmen,
door EGBERT opgeworpen, aan, nam het geheele huisgezin van den Sledevoogd gevan-
gen en slechtte het slot ten gronde toe.
Egbert , ter naauwernood ontsnapt en van alles
ontbloot, nam de wijk naar
Friesland, waardoor rudolf zich gemakkelijk van Groijf/?- 122G
gen meester maakte, en hier eenigen tijd, het gezag van Sledehouder uitoefende. Eg-
bert
ondertusschen bragt, met behulp zijner vrienden en betrekkingen in Friesland
en de Ommelanden, eene krijgsmagt bijeen, met welke hij naar Groningen rukte en
die stad, na eene hevige belegering, met geweld vermeesterde.
Rudolf ontkwam niet
zonder levensgevaar; een aantal Gelkingen werd gevangen genomen, de stad geplun-
derd en ten deele in de asch gelegd. Daarna werden de wederzydsche gevangenen tegen
elkander uitgewisseld. Uit vrees voor een nieuwen aanval, versterkte
egbert do St. Wal'
hurgskerk,
bragt de hem genegen burgers allengs bijeen en wapende zich tegen hu-
dolf
, welke zich weder ten strijd loerustto. Groningen werd andermaal door den
overmoedigen Slotvoogd van
Koeverden belegerd ; doch egbert , ondersteund door Sticht-
sche ridders en knapen, verdedigde zich dapper, tot dat Bisschop οττο opdaagde en
RUDOLF noodzaakte het beleg op te breken (1).

(1) Anonym, de Reb. VUraj. p. 17 sqq. Émonis C/iron.p.88. VVageraar ,D. Il.bl. 362—365.
F. sjoebds, Fr. Jaarb. D. II. bl. 625—531. Westehdorp, Jaarb. v. Gron. D. I. bl. 247,253 ,
269—271. Verg. hiervoor, bl. 271, 272 en de aldaar aangehaalde Schrijvers,

33*

-ocr page 316-

316 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

/

Π90— Te midden dezer onlusten en beroeringen, waren tevens ernstige oneenigheden tus-
schen de geestelijkheid in
de Ommelanden gerezen. De Bisschop van Munster, welke
alle vier jaren in persoon of door zijnen Koorbisschop aldaar de seenden moest houden,
had
HERDERiGus, proost Tan het Schildwolder klooster, tot ontvanger der seend-
gelden in dit gedeelte zijns kerspels aangesteld. De schraapzucht van dezen man,
zijne Irotschheid, willekeurig beheer en grove buitensporigheden, doch bovenal de ge-
strenge wijze , op Avelke hij de inning der seendgelden uitoefende, maakten hem gehaat
en verachtelijk. Het volk schaarde zich dan ook aan do zijde van den proost
emo ,
Avelke zich tegen de afpersingen en onregtvaardigheden van 'sBisschops ambtenaar ver-
zette.
Herderigus , ondersteund door eenige aanzienlijke geestelijken , deelgenoolen zijner
brasserijen en ligtzinnigheid , bewerkte dat
emo naar Munster gedaagd \verd, en daar
deze niet verscheen, deed hij, als ofliciaal des Bisschops, hem met zijn klooster in den ban.
Emo beriep zich van dit vonnis op de vergadering van Bisschoppen te Keulen, en
vond eene voorspraak bij haar in den kruisprediker
olivier , svelke zich op dien lijd
in
Friesland bevond. Doch de pogingen van dit aanzienlijk ligchaam, om het geschil
te slissen, baatten niet. De twist werd steeds heviger, dewijl er zich ook de Avereldlijke
magt mede moeide, lot eindelijk de Kardinaal-Bisschop
coxradus lusschen beide kwam ,
en nadat over
uerdericüs en den Bisschop van Munster de ban was uitgesproken, een
vergelijk getroffen werd.
Emo, aan wien de regeling der voorwaarden was opgedragen,
werd kort daarna door den Bisschop van
Munster tot abt gewijd. Hiermede was
echter de haat des volks op
herderigus niet gestild, welke door eene nieuwe daad van
geweld en onregtvaardigheid, heviger dan ooit ontvlamde. De woedende Schildwolders
vielen zijn klooster, en toen hij zich door de vlugt gered had, in'twraak, de hui-
zen zijner namaagschap aan, Avelke zij verbrandden. Dit lot trof het klooster bij eenen'
tweeden aanval; slechts het bedehuis bleef voor de vlammen gespaard, doch werd ge-
heel uitgeplunderd. Later bewerkten de Bisschop van
Munster en de regters des lands
eene bevrediging. De proost deed voor allijd afstand van de kerk van
Schildwolde,
welke hij zich met geweld geheel had toegeëigend; de kerspellieden beloofden hem
voor brandschade, eene vergoeding van zestien honderd marken zilver, en de Munster-
sche Kerkvoogd trok voor zijn regt negen honderd marken. Kort na deze vereifening
Averd de Bisschop voor de kerkvergadering Ie
Luik geroepen, als medepligtig aan den
moord des Aarlsbisschops van
Keulen. Daar hij zich niet voldoende van deze aantijging
zuiverde, werd hij van zijne waardigheden ontzet, en
ludolf ten bissohoppelijken
zetel verheven (1).

■ί·

(1) Euoms Chron. p. C6—83. übbo EMMits, Rcr. Fris. Hist. Lih. IX, p. 12i>, 132. Scho-
TAsüs, Fr. nist. B. IV. bi 115. Westekdorp, Jaarb. v. Gton. D. I. bi. 259—268. j j

-ocr page 317-

DES VADERLANDS. ,207

Onderlusschen hadden de Friesche kruisvaarders, op oliviers prediking en door Π90—
brieven van Keizer
fhederik II en Paus norforius III aangespoord, eene vloot bijeen-
gcbragt. Een der schepen, ten dienste van arme kruisbroeders, was door den ijver
on zorg van den abt
emo en andere Ommelandsche geestelijken, uit liefdepenningen, ten
bedrage van wel twee duizend marken zilvers, uitgerust. De vloot kwam op d&
Eems
bijeen, en slak bij het eiland Borkum, volgens anderen, uit de Bordene oi het Boer-y^n
diep, in zee. Veel leden de toglgenoo[en door stormen, ziekle en hongersnood. Te maand.
Brundusium vereenigden zij zich met andere kruisvaarders, en kwamen merkelijk
verzwakt in
Palestina aan. Indien het Engelsche en Duitsche kruisvaarders geweest
zijn, met welke zy zich vereenigden, zullen zy ongetwijfeld deel gehad hebben aan het
bouwen en herslellen van de burgen te
Sidon en te Caesarea. Hoe dit zij, toen Keizer
FREDERiK II, kort na zijne aankomst te
Ptolemais, eenen tienjarigen wapenslilsland 1228
met de Saracenen sloot, keerden de Friezen, zonder iels bijzonders verrigt te hebben,
naar het vaderland terug (1).

AVas den Friezen in het Oosten de gelegenheid benomen, hunnen krijgslust bot te vie-
ren , zoo veel te meer werd deze door den oorlog der Drenlhenaars met dep Bisschop
van
Utrecht bevredigd, in welken zij met belangloozen ijver deel namen (2). De be- 1230
ΛΥΟηοΓΒ lusschen het
J^lie en de Lauwers, do Groningers en de Hunsingoërs, hielden
zich aan de zijde des Bisschops ; de Langewolders , Vredewolders en do Fivelingoërs kozen
die der Drenlhenaars. De Hunsingoërs en Fivelingoërs voerden daarenboven nog onderling
kryg met elkander. Uit do willekeuren, onder den naam van
primum plehiscitum
Fiwelgumanum
bekend, en om dezen tijd verzameld, blijkt de treurige slaat der Om-
melanden,
waar plundering, roof en moord elkander afwisselden. Fivelingo icMsvias
wegens manslag in de Rijp aan eenen priester gepleegd, door ludolf , Bisschop van
Munster, in den ban gedaan, doch de misdadiger slechts in eene boele van twee dui-
zend marken geslagen, die tot op zeven honderd marken boele en twee honderd
ponden voor de regten des Bisschops, leruggebragt werden (3). De vlammen des bur-
gerkrijgs woedden met gelijk geweld.aan de oevers der
Eems. De Ruderlanders, aan
gene zijde dier rivier, verbitterd op de Boven-Emisgoërs, welke hunne te markt gaande
kooplieden beroofden, trokken met eene gewapende magt over de
Eems. De Emis-
goërs, ondersteund door eenige Westfaalsche edelen, vielen, ofschoon geringer in ge-

(1) Emonis Chron. p. 87. Occo scabl. p. 112. \viksemits, Chron, v. Friesl, bl, 160—162,
Uiiiio e511hics, Rer. Fris. Hist. Lib. IX. p. 135, 153. Schotands, Fr. Hist. B. IV. bl. 114.
D
irks , Noord-Nederl. en de liruistogt. bl. 207—301.

(2) Zie hiervoor, 1)1. 274-281.

(3) Ejio«is Chron. p. 87, 88. Ubbo emmius, Rer. Fris. Hist. Lib. IX. p. 135, 136. Sciio-
tahcs, Fr. Hist, B. IV. bl. 117. Westerdobp, Jaarb. r. Gron. D. I. bl. 272 , 273 , 270.

-ocr page 318-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1190—tal, moedig den vijand aan en dreven hem weldra op de vlugt. Velen sneuvelden door
het zwaard of zonken onder het gewigt hunner zware Avapenrusting, in den stroom;
slechts weinigen bereikten hunne vaartuigen, en bijna al de Edelen en rijkste huis-
lieden vielen den overwinnaars in handen. De vijandelijkheden duurden evenwel nog
eenige jaren voort, toen eindelijk de zoen getroffen werd (1).

Inmiddels had Graaf floris IV van Holland zich ter inhuldiging, naar Friesland

1230 beoosten het Flie begeven. Deze plegtigheid, hoofdzakelijk, naar het schijnt, om
's Graven minderjarigheid tol nu toe uitgesteld, geschiedde te
Franeker, waardeaan-
zienlijken des lands bijeengeroepen waren (2). Kort na zijne inhuldiging bezocht Bis-
schop AViLLiBRAKD dit gewcst, Avaardoor deze Kerkvoogd in staat gesteld werd, den
krijg met de Drenthenaars krachtdadig voort te zetten (3).

Der Friezen deelneming in dien krijg pleit te meer voor den oorlogzuchtigen aard
dezes volks, daar op dien tijd een vermeiende watervloed zich over geheel
Friesland
van het Flie tot aan de Elhe, verspreidde. Het verhaal moge overdreven zijn, dat
wederom honderd duizend menschen hierbij omkwamen, bezwaarlijk echter is te looche-
nen , dat de uitwerkselen dezer overstrooming allertreurigst geweest zijn. Het stadje
Wartena, aan een zijtak der Middelzee gelegen, Ezonstad aan de Lauicers, het
stins
Kammingahurg nabij Leeuwarden en Britsenlurg aan den oostelijken oever
der
Middelzee^ Averden, naar men meent, grootendeels weggespoeld. Het schijnt al-
thans aan weinig tegenbedenking onderhevig, dat
Friesland eertgds plaatsen van dien
naam en van merkelijk aanzien, bezeten heeft, wier ondergang in geweldige overstroo-
mingen moet gezocht worden (4).

Niettegenstaande deze rampen, duurden de binnenlandsche onlusten in de OmmelaU'

1231 den voort. In het verdrag tusschen den Bisschop van Utrecht en de Drenthenaars aan-
gegaan , was do twist der Hunsingoërs en Fivelingoërs niet bggelegd, en van weder-
zijde werd slechts in eenen wapenstilstand van eenige maanden toegestemd (5). Zij ge-
raakten weder op nieuw handgemeen, door het oude geschil over zekeren aanwas of

(1) ÜBBo EMMiüs; Rer. Fris. Hist. Lib. IX. p. 138. Schotanus, Fr. Hist. B. lY. bl. llü.

(2) Occo scarlensis, 1)1. 112. wihsebucs, ChroH, v. Friesl. IJ. IV. bl, 159. Beide stellen
deze plegtigheid, doch onjuist, op liet jaar 1224.

(3) Zie liiervoor, bl. 277.

(4) Occo scarlensis, bl. 113, 114, wihsëmics, Chron. v. Friesl. B. VI. bl. 163. E. βεκιν-
ga,
Mist. Oostfr. bl. 111. Gabbema, Ferk. v. d. Watervl. bl. 71. Odthof, Ferh. v. d.JFa-
tervl.
bl. 108, 308. F. sjoerds, Fr. Jaarb. D. Π. bl. 543—546. Tegenw. Staat v. Friesl.
D. I. bl. 393 , 394.

(5) Verg. hien'oor, bl, 279. ' ■

-ocr page 319-

DES VADERLANDS. ,207

uiterwaard (insula), op welken de Emerensers of Ernerensers (in Hunsingo?) en dellöO—

1256

Uilhuizers (in Fivelingo?) beide aanspraak maakten. De gezworenen der zeven Frie-
sehe Zeelanden bij den Opstalboora , hadden de zaak ten voordeele dezer laalslen beslist,
doch partij zich hieraan niet onderwerpende, werden de Fivelingoërs opgeroepen, om
het vonnis met geweld ten uitvoer te brengen. De Emerensers, door den Stedevoogd
EGBERT van
Groningen en eene dappere schaar geoefende strijders ondersteund,
joegen hunne vijanden op de vlugt en groeven, uit vrees voor wraak, de oude gracht,
waarover steeds getwist was, tot aan zee wederom op. Do Fivelingoërs, op den Stede-
voogd verbitterd, vereenigden «ich met do Drenthenaars en Drenthewolders, en versloe-
gen, lerwyl deze
Groningen belegerden, de Emerensers, Avelke thans uit die stad geen
bijstand konden ontvangen. Ondertusschen had men, door eenen uitval der Groningers
en Hunsingoërs, na drie dagen het beleg, met verlies van zes honderd paarden en
krijgsbehoeften moeten opbreken. De Stedevoogd schoot nu met een drom boogschutters
den Emerensers te hulp, welko op hunne vijanden eene schitterende overwinning be-
vochten. Vele Fivelingoërs werden Verslagen, gewond of gevangen genomen; doch
bovenal betreurde men het verlies van den weisprekenden, regtschapen en algemeen
geachten
egellus , den moedigen verdediger der volksregten van Fivelingo tegen den
Bisschop van
Munster, Avelke op den derden dag aan zijne Avonden overleed. De
Emerensers, door de zege moedig geworden en bovendien door nieuwen onderstand van
krijgslieden uit
Groningen en de omstreken versterkt, vielen, onder aanvoering,
naar hel schijnt, van zekeren
oppo , eizo en den Stedevoogd egbert , in Five-
lingo ^
waar zij alles te vuur en te zwaard verdelgden. De ban, welke over hen wegens
het verbranden der kerk te
üskwerd, door den Bisschop van Munster uitgesproken
en door Paus
gregoriüs bekrachtigd werd, heeft welligt den voortgang hunner ver-
woestingeti voor eenigen tgd geschorst. Do Fivelingoërs zochten inmiddels op nieuw
hulp bij de Drenthenaars , en belegerden met hen de stad
Groningen , doch even vruch- 1232
teloos als te voren (1). Terwijl de hernieuwde krgg, welke uit deze vredebreuk met
den Bisschop van
Utrecht voortvloeide, de Drenthenaars elders werk verschafte, deden
de Groningers en Hunsingoërs in
Fivelingo eenen inval, lot welken men op eene pleg-
tigo bijeenkomst to
Groningen, onder het rondgaan van den berkenmeijer, besloten
had. ϊ,οο wel te paard als te voet trokken zij, door eenen nevel begunstigd, ongemerkt
voort, en rukten tegen den avond in het schoone dorp
Wester-Emden. Op het luiden
der stormklokken verschrikt, besloten zij hier tot den terugfogt, doch werden door het
zamengevloeide landvolk achterhaald. Velen werden onder hot vlugten geveld, velen
gewond. Vier honderd van de voornaamsten des lands waren gevangen genomen en in

(1) Zie hiervoor, bl. 279.

-ocr page 320-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1190—kerktorens opgesloten, doch zoo slecht bewaakt, dat de moesten ontsnapten (1). Dit

I aanzienlijk verlies belette evenwel de Hunsingoërs niet, met de Friezen en Groningers
in den krijg des Bisscbops van
Utrecht tegen de Drenthenaars en hunne bondgenoolen
de Fivelingoërs, deel te nemen (2).

Het eindigen van dien krijg, noch de stormen, watervloeden en landplagen, welke

1233 Friesland, Groningen en,de Ommelanden teisterden, verzoenden de strydende par-
tijen (3). Veeleer verschaften do onlusten des Aartsbisschops van
Bremen met de
Stadingers of Stedingers in
Rustringen, den Hunsingoërs eene gelegenheid den Five-

1234 lingoërs hunnen wrok te doen gevoelen (4), Onder de geestelijke Vorsten, welke het
zwaard tegen de Stadingers aangordden, behoorde de Bisschop van ^fjwiiier, welke
kruispredikers tegen deze ongelukkigen, inde
Ommelanden zond, doch die slecht ont-
vangen en te
j4ppingedani zelfs mishandeld werden. De Groningers en Hunsingoërs
ondersteunden de kruispredikers, en beweerden met hen, dat de Drenthenaars
en de Fivelingoërs, door hunnen opstand legen den Graaf-Bisschop van
Utrecht, aan
de Stadingers gelijk waren.
j4j>pingedam werd in den ban gedaan , en niet dan na
eene ernstige en smadelijke boete , gelukte het den bewoners zich met de Kerk te verr·
zoenen. Zij moesten namelijk op naakte knieën en met ontbloote ruggen om vergiffenis
smeeken, en door eenigen met het kruis geteekende beden met roeden gegeeseld
worden (5). Het getal dergenen, Avelke in dit gewest aan den Stadinger kruistogtdeel
namen, Avas echter zeer gering. De Fivelingoërs schijnen, over het geheel, niet door
ijver voor do godsdienst, of bever voor de belangen der geestelijkheid , te hebben uitgemunt.
De buitensporigheden hunner priesters, de veelvuldige boeten en breuken tot welke zij
veroordeeld waren, doch niet voldeden, de moord aan eenige geestelijken gepleegd,
en daden van oproer tegen den Bisschop van
Munster zeiven, hadden hen , na velo
voorafgaande doch vergeefsche vermaningen, den kerkban op den hals gehaald. De
zaak werd echter spoedig in der minne bijgelegd, en de rust hersteld (6).

Aan de oevers der Eems daarentegen waren hevige geschillen lusschen de Benedenr

(1) Eüiosis Chron. p. 90—93. E. βεκινολ , Ilist. v. Oostfr. \A. 111. Uobo emjiics , Reu
Fris. Hist. Lib.
IX. p. 139. Sciiotands, Fr. Hist, B. IV. bl. 120, 121. Westesdorp, Jaarb,
V. Gron. D. I. bl. 282—289.

(2) Zie liiervoor, bl. 280.

(3) Emonis Chron. p. 93, 94. Ubbo emmius, Rer. Fris. Hist. Lib. IX. p. 143. H

(4) Verg. hiervoor, bl. 223. ■ U

(5) Emokis Chron. p. 95, 96. i\ ■

(6) Emohis Chron. p. 96. Westendorp, Jaqrb. v. Gron. D. I. bl. | ■

-ocr page 321-

DES VADERLANDS. 321,

Emisgoërs en de Reidlanders gerezen, dio op eenen slrijd waren uilgcloopen , in welken
gene de dijken van dezen doorgebroken en de naaslbijgelegen dorpen aan zich onder-
Avorpen hadden. De Reidlanders trachlten zich legen de geweldenarijen hunner nabu-
ren, door een verbond met de Fivelingoërs in het vervolg te verzekeren; doch deze
>iilden , uit vrees voor de Hunsingoërs en de met hen vereenigde Friezen, zich niet met
vreemde zaken inlaten. Daar echter hunne roofschepen op en omtrent
de Eevis stroop-
ten en do Friesche kooplieden benadeelden , maakte men aan de zijde der Friezen aan-
merkelijke toerustingen ten krijg, hetgeen door de Fivelingoërs gevolgd werd. Er werd
evenwel van weêrszijde weinig belangrijks verrigl, deels dewijl de Friezen, door on-
derhngo vijandschappen verdeeld, elkander wantrouwden; deels dewijl de Groninger on-
lusten omstreeks dien tijd op
nieuAV ontvlamden en de Fivelingoërs noodzaakten voor
zich zeiven te zorgen (1).

Ondertusschen was Bisschop 'willibrand door οττο UI, vroeger Graaf of grafelijk
Stadhouder in
Friesland, op den zetel

van TJtvecht gevolgd. Fvieslcind geraakte hier-
door weder onder het onmiddellijk bestuur van
plokis IV van Holland, Men verhaalt,
op welk gezag is ons onbewust, dat deze Graaf, Avelke weleer in hooge mate de gunst der
Friezen bezat, die geheel verbeurde, dewijl hij door het omkoopen van dén adel, de
vrijheden en voorregton des volks zocht te belagen; en door zijnen logt tegen de Sta-
dingers, de gemoederen ten eenenmale van zich vervreemd had (2). Uit dien hoofde
zouden de Friezen op het berigt van 's Graven dood, een hunner Edelen,
sikko sjaar-
DEMA , lot hunnen Potestaat gekozen hebben, Λ'\aaraan Bisschop οττο, hoewel Voogd
van den jongen Graaf, zijne toestemming gegeven had. Eenigen beschouwen dan ook
dit tydstip als het einde der Hollandsche regering in
Friesland, ofschoon de Graven
van
Holland later herhaalde pogingen gedaan hebben, om dat gewest onder hun be-
heer terug te brengen (3),

(1) Ehonis Chron. p. 99. Ubbo emmics , Rer, Frisic. Jlist. Lib. X. p. 147. Scdotakcs , Fr.
Eist. B. IV. bi. 127.

(2) übbo e3imius, Rev. Fris, Ilist. Lib. IX. p. 138. Schotakds, Fr. liist. li. IV. W. llö.
F.
ijoerds, Friesche Jaarb. D. II. bl. 539, 558. Occo scarleftsis, of liever vlttarp , in zijne
Chronik van Friesland, getuifjt juist het legenovergestclde. Van Graaf floris sprekende, zegt hij
bl. 112:
floris heeft de Friezen in goede rast, vrede en welvaart (gelijk ook zijn vader te voren
liadde gedaan) na Lare Privilegiën luit, onderhouden, zodat de Friezen onder Iiaar leefde, regt
of ze in haar eerste vrijheid hadden geweest, want zij vrijwillig van haar waren aangenomen,
niets dat ze niet.zouden ntlentcren, iet dat contrarye baar Privilegien waar."

(3) SciioTARüs, Fr. Ilist. β. IV. bl. 118, F. sjoerds, Fr. Jaarb. D. Π. hl. 558. Tegenw.
Staat V. Friesl.
1). I. bl. 397. Occo scirieksis of vlytarp, maakt van dit allee geene melding-

Π. BEEL·. 41

-ocr page 322-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

^125^ VerderHijker yijanden dan de Graven van Holland^ koesterde Friesland in zijn eigen
) boezem. De aanzienlgksle Friesche geslachten waren in gedurigen twist met elkander
over den rang, ^velke aan hunne bijzondere kerken moest toegekend worden. Hier-
voor ijverden zij op het buitcnsporigste, en bezoedelden zich met de gruwelijkste mis-
drijven. Moord en brandstichlitig werden menigvuldig en ongestraft gepleegd ; alle schuld
meende men door het stichten van kerken en kloosters, die dan ook in groote getale
oprezen, en het verrijken der geestelijken uit te Avisschen (1). Do nadeelen , Avelke
1237 hieruit noodwendig voor de landzalen voortvloeiden, Averden nog vergroot door eenen
hoogen
Malervloed, Avelke een groot gedeelte van Friesland overstroomde. De Avind
waaide uil hel Westen, doch liep vervolgens naar het Zuiden en Zuid-Oosten, waar-
door hel Avaler eerst uit zee en daarna uit den vollen
IJssel in de gegraven vaarten
met zulk een geweld aanstroomde, dat genoegzaam al de lage landen tusschen
en het tegenwoordig
Noord-Holland onderliepen. Zeker stins tusschen Texel en
Dijkshorne, spoelde met do oiiderhoorige landerijen weg, en de landen van Z/f/Äama,
tusschen
Westergo en de naburige ^Xd^iA^ViFlieland^wTerschelling ^ gingen grooten-
deels verloren (2).

Wat Friesland door de veelvuldige Avatervloeden , van welke ermeer dan twintig in de
dertiende eeuw geleld worden, de inbraken der zee en misschien door aardschuddingen,
vooral ten Westen aan de golven moest overlaten,
Averd door het allengs aanslibben en in-
dijken der
Middelzee vergoed. Dit binnenwater, hetwelk Oostergo van Westergo scheid-
de, moet om dezen tijd reeds aanmerkelijk opgeslijkt en in heerlijke bouw- en
Avei-
landen herschapen gCAveest zijn. Leeuimrden immers, thans voor het aanspoelend zee-
Avater beveiligd en ten Westen
door hoogc landen omringd , Averd eene der aangengam-
ste en bloeijendste steden des lands. Verscheidene adellijke geslachten, wier sloten
verAVoest of bouwvallig Avaren, vestigden zich in den vruchtbaren omtrek dier stad en
bouAvden er sterke stinsen, ter verdediging hunner personen en goederen tegen de aan-
vallen van binnenlandsche zoo
Avel als buitenlandsche vijanden (3). Deze onzekere staat

Wjhsemiüs verhaalt wel uit ecnc oude Kronijt, de aanstelling eens Potestaats, maar verre Aan
hieruit tot een einde der Hollandsclie regering in Friesland te bcKluiten, schijnt hij juist het te-
jjendeel te Avillcn aanduiden.
Chron. v. Vriosl. bi. 1G5, 107.

(1) Occo scarlehsis, W. .114—117. AVihsejiiüs, Chron. v. FriesL hl. 165. Oudheden v..
Friesl, I). l.
1)1. 391, 3.92, 423, 425. F. sjoeros, Fr. Jaarh. D. Hl. bl. 13—17. Tegenw.
Staat
v. Friesl. D. I. bl. 398—400^ 402-406.

(2) WiHSEJiius, Chron. v. Friesl. B. VI. bl. 166. Οοτπογ, Fcrh. v.d. JFatervl.hl 311

'(3) F.' SJOERDS, Fr. Jaarb, D. III. bl. 10. Vergelijk Nasporingen ^ betrekkelijk de Middel·
. iec, bl. 68 sqqi"^ : - ii-^r ^ ; .1 , i ■ ^ ■ ί ;

-ocr page 323-

DES VADERLANDS. 323

van zaken zal levens de West-Lauwersche Friezen verhinderd hebben, mei nadruk deel 1190—
Ie nemen in de onlusten, welke zich ihans in
Groningen mei vernieuwd geweld open-
baarden.

De Stedevoogd kgbert, welke met onverwrikte trouw de belangen der Utrechlsche 1240
Bisschoppen had behartigd , was overleden en door den oudsten zijner drie zonen ,
Ru-
dolf
, in het bewind opgevolgd. De aanhang der Gelkingen, welke zich een lijd lang 1241
had stil gehouden, verhief nu weder het hoofd en vereenigde zich met de Popelingen
(Popingen) , een ander Groningsch geslacht, tegen het huis van
egbert. De Drenlsche
Schout
rutger en zijne broeders, de ridder τπιζο en rudolf , waarschijnlijk een neef van
EGBERT, voegden zich bij hen. De Stedevoogd werd overvallen en doodgeslagen; doch
zijne broeders,
egbert en godschalk , ontsnapten het gevaar en versterkten hun huis of stins
met mannen en wapenen, ondersteund door hunne neven
rddolf vanNoreh en menzo
benevens de ridders van peize. Do ecdgenoolen daarentegen hadden de ^aY^wr^jÄcrÄ
en het huis van
menzo met nog twee woningen, bezet. Beide partijen bestreden elkander
met onverpoosde w oede , tot eindelijk τιιιζο en het overschot der zijnen , want velen waren ge-
sneuveld , zich gedwongen zagen , de stad te verlaten. Hunne huizen werden ingenomen ,
gesloopt of in brand gestoken. De vlam sloeg, naar het schijnt, tot de andere woningen
over; althans bijna de geheele stad werd aan kolen gelegd. Hierop werd hel slol De-
nerdewinkel, de hoofdwijkplaals der Gelkingen, ingenomen, met den grond gelijk ge-
maakt en vervolgens het dorp
Eelde, Avelh'gt een goed van den ridder thizo , overval-
len en verbrand. Van do andere zijde bleef men niet schuldig in het vernielen. Het
slot
Gronenburg aan de Hunse nabij Groningen, door een tijdgenoot do bron van
al de tweedragt genoemd , werd door
thizo verwoest. Een zelfde lot trof het welver-
sterkte huis der ridders
adolf en rudolf van Peize, en dat hunner neven, welk met
al het huisraad, do kostbaarheden en boomgaarden aan de vlammen Averd opgeof-
ferd (1). De rust werd hierna voor eenigen lijd hersteld en de stad
Groningen met 1245
muren omringd, welke haar bescherming, veiligheid en bloei verschaften (2).

Onderlusschen was Keizer frederik Π, op aandrang van den Pai^s, door eene ver-
gadering van Bisschoppen te
Lions afgezet, en geheel het Christelijk Europa tegen
dien Vorst, welken men als afvallig en ongeloovig afschilderde, in de wapenen geroe-
pen (3). Op last van den Paus, zond de Aartsbisschop van
Mentz den minnebroeder

(1) Menconis Chron. apud ματτπαει Analect.T. II. p. 137. Ubbo emmiüs, Rer. Fris. Hist.
Lih,
X, p. 147. ScüoTAKcs, Fr. Eist. B. IV. bl. 127. Westewdorp, Jaarb^ v. Gron. D. I.
bl. 300.

(2) Westehdorp, Jaarl·, v. Gron, D. I. bl. 302.

(3) Mehco, Chron. p. 140.

41*

-ocr page 324-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1190--wiLBRAKD naar Friesland, om den kruislogt tegen den verfoeiden Keizer Ie predi-

1246 (1)· belofte van ruime aüalen, bewoog Inj velen het kruis aan Ic nemen,
doch daar hij als minnebroeder niet de taak der predikheeren mögt vervullen, beschul-
digden hem de Friesche geestelijken van ongehoorzaamheid aan zijne orde, en nood-
zaakten hem, zich naar den Paus te begeven, om zijne zending nader ie laten bekraeh-

1247 tigen. Het geld, welk hij uit Friesland medebragt, en de verzekering, dat men daar
grooten onderstand zou vinden, verschaften hem een zeer gunstig onthaal. Hij ontving
nu van den Paus den last, om den Friezen den kruislogt naar het
H. Land, onder
Koning
lodewijk IX, Avelke reisvaardig was, te prediken; en om zijner prediking
kracht bij te zetten, werd
albert, Aartsbisschop van Lijfland, met hem naar FrieS'
land
gezonden. Hier had ondertusschen zekere eeinald nevens een anderen minne-
hroeder uit
Rome, zich met pauselijke brieven vertoond , om de gelden, ter bevorde-
ring der kruistogten afgezonderd, ten behoeve en in naam van den Paus in te vorderen.
Door den moedigen tegenstand van sicco, Deken van
Fernsum en de Edelen des
Lands, moesten de zendelingen onverrigter zake vertrekken, en naderhand bleek, dat
zy bedrog gepleegd hadden, en hun uit dien hoofde door hunne geestelijke broeders,
de gevangenisstraf was opgelegd (2).
Wilbrand en zijn togigenoot, met volmagten ,
aflaten en geestelijke voorreglbrieven rijkelijk voorzien, slaagden heter. In cene ver-

15 van gadering te Groningen, uit de abten en andere Friesche kerkvoogden, de gezwo-
'naami (juraii) van Friesland, de Edelen, en vooral hen, die het kruis hadden aan-

1247 genomen, zamengesteld, toonden zij hunnen lastbrief en begeerden, dal men legen
den aanstaanden Bloeimaand tot de overzeesche reis gereed zou zyn. Dit tijdperk
werd eenparig voor het maken der toebereidselen te beperkt beschouwd, en derhalve
met nog een jaar verlengd (3).

1248 Doch het beleg van Aken door Koning willem, waaraan de meeste Friezen,
welke het kruis hadden aangenomen, op pauselijke vergunning deel namen, verijdelde
hier te lande den voorgbnomen togt naar het Oosten (4), Na de onderwerping der
krooningsstad, werden de Friezen, op verzoek van
menco , abt van het klooster Bloem-

(1) Mencowis Chron. p. 143. Wilbrahdos pracdicavit crucem super γκεοεκιοομ de STOPir,
quondam liomanorum impcratorem, Dc Ilcer dirks daarentegen is van jjevoelen, dat wilbrasd
toeii naar Friesland werd gezonrlen, om den kruislogt naar het IL Land, onder lodewijk IX,
te prediken.
Noord-Nederl. en de Kruislogt, bl, 303. Dit ecliter schijnt het doel van's raonniks
tweeden togt naar dat gewest geweest te zijn.

(2) Menconxs Chron. p. 143. .

(3) Mehcohis Chron. Ui. ,

(4) Yerg. liiervoor, bl. 234. 1 \

-ocr page 325-

DES VADERLANDS. 325,

hof te JVittevoierum ^ Avelke zijne laiidgenoolen in Aken bezocht, en op aandrang 1190—
Tan den Edelman
tiiidard dodiwga , die hun voornaamste aanvoerder schijnt geweest
te zijn, door den Koning en den Kardinaal
caputio , hoewel ongaarne, met dankzeg-
ging ontslagen. Bij hun afscheid erkende
willem , dat zij op den moeijehjksten post
geslaan en drie malen de aanvallen der belegerden mannelijk afgeslagen hadden (1).
Tot loon hunner dapperheid en beloonde diensten, vernieuwde en bekrachtigde deze
Vorst, bij een open brief, hunne aloude voorregten en vrijheden van
karel denGroote
of anderzins bekomen, schonk hun het vrije gebruik der Akensche baden, eene open- 3vau
lijko herberg aldaar en eene bijzondere standplaats, ten einde de omgangen met
overblijfselen dor Heiligen, te kunnen aanschouwen (2). 1248

De vrengdo over 's Konings gunstbewijzen werd door eenen vreesselijken zeevloed, 19 van
>velke ook
Holland, Zeeland en Vlaanderen teisterde, spoedig uitgewischt. Een
slorm, verzeld door een verschrikkelijk onweder, joeg de verbolgen zee over de 1248
hoogste dijken, en ongehinderd stroomden eenige dagen, do baren over de velden
van
Friesland en Groningen. Het zilte Avater had naauwelijks de landerijen ver-
laten, toen een tweede vloed, welke kort daarop door een derden gevolgd werd, de 12 van
ontluikende hoop des landmans weder geheel vernietigde. Do wei- en bouwlanden
door het zoute water uitgemergeld, leverden slechts een schraal gewas op. Armoede 1249
en gebrek vertoonden zich alom, en werden -door eene vernielende pestziekte onder
menschen en vee gevolgd (3). Het land tusschen
Stavoren ^ Harlingen^ Enklmizen 1250
en
Kampen had in het bijzonder veel van de geweldige inbraken der zee geleden (4).
Men konde echter, naar een oud berigt, in dien tijd nog met eene plank of deele
van
Stavoren langs de landen naar Enklmizen komen. De Friesche edelman Hart-
man galama
zou cvenwel zijne goederen in die streek verkocht hebben, dewijl hij een
haring in eene wel gevonden en daaruit besloten had, dat deze landerijen weldra door
de zee zouden verzwolgen ^γorden (5).

(1) Menconis Chron. p. 148.

(2) tjatling aykema, cfoh. in dc Aualccta van dboceriüs van kidek, bi. 490. Amst, 1725.
wissemiüs,
Chvon. v. Vriesl. B. VI. LI. 168. Ubdo emmius, Rer, Fris. Ilist. Lib. X. p. 149.
scnotabus,
Fr. Ilist. li. IV. bl. 129. V. mieris, Charterb. ν. ΤΙοΙΙ. D. I. bi. 252. Groot
Charterb. ν. Friesl, Ό.
I. Li. 94. F. sjoerds, Fr. Jaarb. D. III. bl. 29—34. μεεκμαΐί, Gesch.
v. Gr. WILLEM II, D. 1. m. 297.

(3) Menconis Chro». p. 149—153. Ubeo esimiüs, Tier. Fn's. Eist. Lib. X. p. 150.

(4) Petrus τπαβοκιτα, of ρ. j. vait τπαβοη, Ilist. ν. Vriesl. in \νΛ. Archief voor Vaderl. Gesch.
Oudheid- en Taalk., van
visser en amersfoordt , D. I. bl. 3. Leeuw, 1824.

(5) Occo sciBiEssis, bl. 119.

-ocr page 326-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

IjyO— To midden dezer ellenden, scheurden binnenlandsche onluslen de geslagen avonden

^ woedend en verder vaneen. De twist lusschen do Groningers en Ommelanden Avas
wederom en heviger onlvlamd , en de ridder τπιζο door
rudolf van Peize en de zij-
nen doodgeslagen (1). Niet slechts verhoogden de Groningers, zonder de minste barm-
hartigheid , voor do uilgepuUc landzaten onmatig den prijs der van elders gehaalde
granen , maar pleegden daarenboven legen hen veel moedwil en geweld. Aangevoerd
door
koeniiaad van Groningen en küdoi.f van Peize, ontroofden zij den Ommelan-
ders de beste paarden , namen vele edellieden uit
Fiuelingo gevangen, en verschoon-
den niet de bevriende Ilunsingoërs. Dil even wederreglelijk als onstaatkundig bedrijf,
noople de beide landschappen, op raad van den schranderen Deken
sikko van i^eriuum ,
hunnen twee en twinligjarigen Iwist bij Ie leggen en zich weder niet elkander te ver-
eenigen. Hel geschil lusschen de Emersen of Emerensers en üilhuizers werd hierdoor te-
vens uil den weg geruimd, en onder anderen bepaald, dat de eerslgenoemden een
vierde deel van den betwisten uiterwaard , en de laatstgenoemden drie vierde deelen
daarvan zouden bezillen; dal het mangeld voor de gesneuvelden aan Avederzijden, naar
de landreglen, vergoed en ter schadeloosstelling voor roof en brand, door de Emersen
aan de Fivelingoërs en üilhuizers vier en twinlig duizend mark zilver, Fivelingoër
munt, en door de üilhuizers aan de Ilunsingoërs negen honderd mark zouden belaald
worden. Zonder zich lijd te geven het ontworpen vredesverdrag behoorlijk te bekrach-
tigen, trokken geheel
Ilunsingo en Fioelingo, meer door den baal op Groningen,
dan door de liefde lot vrede vereenigd, als één eenig man onder de wapenen en op
den algemeenen vyand aan. Ilel slot
Gronenburg, voornamelijk tegen de Drenthe-
wolders opgerigl, moest den eersten schok doorslaan, doch werd veroverd en tot den
grond toe geslecht. Onmiddellijk werd nu hel beleg om
Groningen geslagen, doch
wegens het ongunstige jaargeltjde spoedig opgebroken en lot beier gelegenheid ver-
schoven (2),

1251 Inmiddels bekrachtigden do Fivelingoërs en Ilunsingoërs door wederzijdsche gijzelaars ,
het onderling gesloten verbond, en namen do Menlerners, in het
Oldamht, daarin op.
Groningen werd nu len tweedenmale belegerd en zag zich, na eene dappere verdedi-
ging van vier weken, lot overgave bij verdrag genoodzaakt. De muren Averden grooten-
deels afgebroken en do steen- of wijkhuizen (slinzen) tot op de kelders geslecht; de
kooplieden bleven veilig met hunne goederen in de slad, doch de vijandelgk gestemde
ridders en krijgers moesten, zonder wapenen, haar verlaten, ende eerslgenoemden
zich verbinden, er nooit weder een gevestigd verblijf te houden. Het slot der ridders

(1) Mehcoris Chron. p. 149.

(2) Mekconis Chron. p. 153, 154.

-ocr page 327-

DES VADERLANDS. 327,

VAW PEizE werd vernield; het verdrag met de stad door den Bisschop van Utrecht be- ^Igsß"
vestigd , het geslacht der Gelkingen op hel kussen geplaatst, en de rust in'Gro«/«^w zoo
wel als op de grenzen van
Dï-enthe, hersteld (1).

De parlijhaat was echter hierdoor meer ontvonkt dan vernietigd, en horst weldra met 1252
vernieuwde woede uit. De gebannen ridders overrompelden de slad en beroofden
πεκόκικ
BUTTEL, een der opperhoofden, bij den eersten aanval, van het leven. De mishandelin-
gen aan welke de Gelkingen thans ten doel stonden, bragten de Hunsingoërs en Five-
lingoërs weder in de wapenen en voor
Groningen. De gebannen ridders, voor de
overmagt beducht, gaven zich op genade over, en
koenraad van Groningen moest
zich, nevens den sledevoogd
egbert, ten waarborg van het nakomen des gemaakten
vredes, lot gijzelaar stellen. Op hunne- schoone beloften ontslagen, rukten zij
met gewapende manschappen in
Groningen, en bezetten het minnebroeders kloos-
ter gelijk de nabijgelegen steenhuizen. De Gelkingen wierpen zich in de
St. JVal-
hurgs-
, de St. Maartens- en de St. Nikolaas-Vcvliea, doch werden zoo hevig 1253
door de Gronenbergers aangevallen, dat zij de hulp der Ommelanders moesten in-
roepen. Do Fivelingoërs waren terstond bereidvaardig, en poogden to vergeefs de
thans ongenegen Hunsingoërs hiertoe te bewegen. Moedig vielen zij de ridders aan
en dwongen hen, na vele bloedige gevechten, tot onderwerping.
Koeisbaad van
Groningen,
op wien men het meest gemunt had, ontsnapte, doch eudolf van
Peize,
de stedevoogd egbert benevens drie andere ridders, Averden gevangen naar
Appingedam gevoerd en in eenen toren opgesloten, tot dat zij na zes weken, op'
hunne verzekering van alle doodslagen en verwondingen te zullen vergoeden, onder
borgtogt ontslagen Averden (2).

Koekraad van Groningen beraamde ondertusschen de middelen, om zich weder van 1254
de stad meester te maken. Op zekeren na'cht geraakte hij er in het geheim binnen,
beklom met zijne bende het dak der
St. Maartenskerk en verborg zich lot aan den 1255
morgen, op het verwulf. Toen sloop hij met de zijnen naar beneden, en stortte zich op
do verbaasde menigte in de kerk. Negen mannen werden gedood, de overigen tendeele
gewond, sprongen uit de vensters of redden zich waar zij best konden, door de vlugt.
Een rijke buit van veelsoortige voorwerpen, van levensmiddelen, wijnen, zelfs van
vee, welke men in dezen tijd van beroering, hier als aan eene veilige plaats be-
waarde , verhoogde den moed des sloulen aanvallers en strekte ter bestrijding zijner
uitgaven. Zgne bende verspreidde zich door de stad , welke een tooneel van moord en

(1) Mekcokis Ckron. p. 154 ,' 1.54.

(2) Mehcokis Chron. p. 155, 150.

-ocr page 328-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

liyO—verwoesling zou opgeleverd hebben, indien niet stephanus van Winsum en een paar
andere ridders, zich lusschen de slrijdenden geworpen en hen bevredigd hadden. Hierop
werd overeengekomen, dat alles vergeven en vergelen zou blijven, en beiderzijds van
allen eisch op schadevergoeding afgezien Avorden.
Egbert Averd in zijne waardigheden
als stedevoogd of burggraaf en regier
ya^Groningen erkend, en hiermede eindelijk de
gewenschle rust voor langen lijd hersteld (1).

Terwijl Friesland lusschen de Lauwers en de Eems door burgertwisten geschokt
werd,
Friesland aan gene zijde van hei F He, lot bloei en welvaart geslegen zijn,
ondanks de vernielende watervloeden en de strooptogten der Noordsche zeeschuimers ,
aan welke dit gewest, naar het schijnt, tot nu toe afwisselend blootgesteld geweest was.
Immers vindt men verhaald, dat om dezen lijd hel land niet meer aan de roofzucht
der Denen en Noren ten doel strekte. Do velden werden veel beploegd en bezaaid,
elk zat op zijn eigen erf, het volk was ryk, en veel goud en zilver in omloop geko-
men, Bijiia elk edelman bouwde een slot of slins,
ζοοά-Λΐ Friesland vol burgen ge-
raakte, zonder dat hierdoor inbreuk gemaakt werd op de vrijheij der Friezen, welke
^elve hun land door reglers en grielmannen in elk deel of ambt, bestuurden (2), Men
wil, dat Koning \
yillem deze vrijheid verraderlijk belaagde, om zich lot Heer van
Friesland te verheffen, en toen hij bij de Friesche geestelijkheid niet slaagde, door
ryke beloflen, den Potestaat sicco
sjaakdema aan zijne belangen trachüe dienstbaar te
maken, hetgeen evenzeer mislukte (3). Het verhaal echler, zoo geheel in sirijd met
do gewone wijze van handelen in Koning
willem , is zoo wel als de overfraaije, niet
weinig brallende brief van
sjaardema aan dien Vorst, blijkbaar een verzinsel uit later
tijd, en dat te vergeefs bij de oudsle berigigevers gezocht wordt (4). Het sneuvelen
van v\'iLLEH bevrijdde de Friezen van alle vrees, zoo die ooit bij hen mögt beslaan heb-
ben, voor dezen in vele opzigten voorirelTelijken Vorst, en baande tevens den weg tot be-
vrediging van
F laanderen met Holland, door tusschenkomst van den Hertog van Braband^

(1) Mercohis Chron. p. 156. Verg. vbbo emmius, lier. Fris. Ilisl. Lib. X. p. 150—155.
ScnoTANiis, Fr. IJist. li. IV. LI. 133—135. f. sjoerds, Fr. Jaarb. I). III. Η. 43—43, 54-58.

(2) Pethcs τπλοοκιτα, jlist. ν. Vriesl. D. I. hl. 4.

(3) wihsemius, Chron. v. Vriesl. B. VI. p, 169. F. sjoebds, Fr. Jaarb. ü. IIIj LI. 62— 64.
Tegento. Siaal v. Friesl. J). I. 1)1, 407.

(4) Dc Hollandschc Jaarboekschrijvers, dc oude Friesciic Rronijken van vlttarp en petrü»
τπαβοκιτα,
noch het oude Chronijhje van Friesland, door de haan πεττεμα uiljjpjeven, maken
hiervan cenifj gewag'. Het slilzwijgen van
ïbbo emhius duidt aau, dat deze schrandere gesclüed·
schrijvers aan deze zaak geen geloof hcchlle, ( ^

-ocr page 329-

DES VADERLANDS. 329,

Noord-Braeahd en Limburg. Bij het begin van dit tijdvak bekleedde Hendrik 1,1190—
den zelel van dat hertogdom 1). Om den moord aan zijn broeder
albert, verkoren,
Bisschop van
Luik, ten gevalle van Keizer ïiendrik. VI gepleegd, te wreeken, veree-
nigde hij zich met den Hertog van
Limhurg en verwoestte het gebied van den Graaf 1190
van
Kir stad, welke de hoofdbewerker dezer misdaad geweest was (2). Het gelukte
den Keizer den vergramden Hertog te bevredigen, die nu met den Hertog van
Lim- 1192
hurg en eenige andere Nederlandsche Vorsten, onder welke ook de Graaf van Hol-
land,
een bondgenootschap vormde ten behoeve des Graven van Ν amen ^ welke, door
nood gedrongen, zijn graafschap aan
boüdewijn , Graaf van Vlaanderen en Henegou-
wen ,
had afgestaan. Namen werd het tooneel van den kryg, waar boüdewijn aan hel
hoofd zijner Vlaamsche en Fransche benden, het meer talrijke leger der bondgenooten Ivaii
aantastte. Met gelijke woede werd aan beide zijden gestreden, en lang bleef de over- j^ag^ij^.
winning twijfelachtig , welke zich eindelijk voor
boüdewijn verklaarde. De Hertog van H^·^
Limburg, zgne beide zonen en honderd achttien ridders vielen in handen van den
overwinnaar. Vyftien ridders, die zich wilden redden, versmoorden in een moeras, en
groot Avas het getal der gesneuvelden, zoo wel in het gevecht als in de vlugt.
Boüde-
wijn
maakte nu toebereidselen, om den oorlog in Brahand over te brengen, toen de
Keizer tusschen beide kwam en eene verzoening bewerkte. De Hertog van
Limburg
en zijne zonen werden zonder losgeld geslaakt (3).

De dood van Keizer Hendrik VI wikkelde het Rijk in eenen burgeroorlog, welke20 van
ook op de meeste Nederlandsche staten terugwerkte.
Filips van Zwahen en οττο j^aand
van
Brunswijk dongen beide naar de kroon. Hertog Hendrik van Brahand ver-
klaarde zich voor οττο, en bewerkte door zijnen invloed, dat de meeste Nederland-
sche gezagvoerders dien Vorst erkenden en trouw zwoeren. Het weérspannige
Jken
werd na eene belegering van meer dan veertig dagen, door hem bedwongen, en οττο
trad zegepralend binnen de stad, waar hij zich aan
maria , de dochter des Hertogs,
verloofde, welke hij zestien jaren later huwde (4). Even gelukkig slaagde
Hendrik
tegen de Graven van Holland en Gelre, wie hij noodzaakte, hem als leenheer te er-
kennen (5). Doch de trouw, welke hij van deze Vorsten voor zich vorderde, vergat 1202

(1) Zie hiervoor, h\. 180, 181.

(2) P. DivAEüs, Rer. Brai. Lib. X. p. 102, 103. Anlv. 1610. Magn. Chron. Belg. ρ.22δ.
Dewez, Hist. de Liege, Τ. I. ρ. 107—121.

(3) Meyeküs, Annal. Flandr. Lih. VII. p. 59, ad annum 1194.

(4) Dewez , Hist. Gén. de la Belg. T. II. p. 396.

(5) Zie hiervoor, bl. 189—191, 266, 290—292. Verg. dewez, Hist. Gén. do la Belg. Τ.IL
ρ. 396—398.

Π. deel. 42

-ocr page 330-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1190—hij zelf ten opziglo van Keizer οττο, wiens zijde hij verliet, om den magliger geworden
mededinger
filips , als Keizer te huldigen. Toen echter deze Vorst onder het staal eens
1208 moordenaars was gevallen, verzoende hij zich weder met οττο en verklaarde den oor-
log aan den Bisschop van
Luik onder voorwendsel, van de eer en de regten des Kei-
zers te verdedigen. De geschillen werden door een verdrag bijgelegd, doch onlbrand-
^ ^an den spoedig heviger.
Luik werd nu door den Hertog ingenomen , en vier dagen aan
1212 lïioord, roof en verwoesting prijs gegeven (1). De gevlngte Bisschop wendde zich lot
de Graven van
Vlaanderen , van Namen en van Loon, doch hun bondgenootschap
werd door den sluwen
Hendrik verijdeld , die zich liict den Koning van Frankrijk
vereenigde, wiens dochter μακιλ , Gravin-weduwe van Namen, hij ten huwelijk
ontving. Doch de verbiudtenis met
filips augustus bragt hem in botsing met Keizer
οττό IV j welke de zaak van Koning jan van Engeland verdedigde, Aviens kroon
door Paus iNNOCENTiüS IV aan den Franschen Vorst was weggeschonken Door de
Graven
Vlaanderen cn Holland gedrongen, verklaarde ιιενβιιικ zich echter weldra
weder voor den Keizer, wiens belangen hij na hot verlies van den slag bij
Bouvines,
1214 op nieuw verraadde (2). Hij zwoer nu frederik: II hulde en trouw, doch moest zijn
zoon tot waarborg den Keizer achterlaten (3).

Twintig jaren van vredo bezigde Hendrik tot de inwendige verbetering zijner staten.

'0 van Op het einde zijner regering nam hij deel in den kruistogt tegen de Stadingers , over
ricrlst"

maand ^^'dken zijnen oudsten zoon en naamgenoot het bevel werd opgedragen (4). Hij over-
1235 jgej ijef volgende jaar te
Keulen na eene kortstondige ziekte, en werd te Leuven in
de
St. Pieterskerk bijgezet, waar een praalgraf de plaats aanwijst, die zijn gebeente
omvat
(5). Meer dan veertig jaren had hij den staf des bewinds gezwaaid en was do
eerste, welke den titel van Hertog van
Braband met Lotharingen oi Lotrijk

vereenigd , en in zijn schild den Belgischen Leeuw, als volkszinnebeeld , gevoerd heeft (6).
Den moed en onverschrokkenheid des krijgsmans, paarde hij met al de list en sluwheid
des staatsmans, welke gewetenloos met woord en gelofte speelt, wanneer zijn belang of
het gevaar des oogenbhks dit vordert. Onsterfelijke verdienste heeft hij zich echter verworven,
door het vestigen der gemeenten of van eeneu onafhankelijken burgerstand in de steden,

(1) Verg. hiervoorbl. 294.

(2) Zie hiervoor, bl. 208—210, Divaeus, lier. Brabant. Lih. X. p. 108—112.

(3) Divaeüs, lier. Bral·. Lib. X. p. 112. Dewez, Hist. Gén. de la Belg. T. II. p. 423.

(4) Zie hiervoor, bl. 223. Divaecs, Rer. Brabant. Lib. X, p. 114.
5) Divaeijs, Rer. Brabant, Lib. X. p. 115.

(6) Deweï, Eist. Oén. de la Belg. T. II. p. 426, \\

-ocr page 331-

DES VADERLANDS. 331

zoo als XeFihorden , te Leuven en \q Brussel. Sinds zijne regering ilagteelicnt zich dan 1190 —
ook het begin van den val des leenstelsels en de aanvang van dien nieuwen slaat van zaken ,
welke zulk eenen weldadigen invloed gehad heeft op het geluk der volken en Vorsten (1).

Zucht naar ijdelen roem noch streven naar uitbreiding van magt en aanzien, ken-.
merkten zijnen zoon en opvolger
hendrik II. Slechts bedacht, om zijn volk devoordee-
deelen des vredes te verschafTen , had deze voortreiFelijke Vorst den moed of de wijsheid
de aangeboden Keizerskroon van de hand te w^zen (2). Hij overleed spoedig daarna en 1248
te vroeg voor den staat, welken hij met versland bestierde en kort voor zijn dood door
het afschaffen van het regt der
doode hand {jnorte main) voor altijd aan zich ver-
bond (3). Dit regt bestond in de verpligting om, wanneer een huisvader gestorven
was, het schoonste stuk huisraad of vee den Heer der plaats af te staan. Blen kende
dit afkoopen door de reglerhand van den overledene af te kappen en haar den Heer aan
te bieden. Dit Avalgelijk en hatelijk regt, Avas hel teeken der dienstbaarheid (4).

Even vredeminnend van aard Avas πενοκικ III, Avelke zijn vader opvolgde. De
omstandigheden eu de namaagschap met Koning
willem alleen, konden hem bewe-
gen in de belegering van
Aken deel te nemen. Hy vergezelde dien Vorst by de zege-
pralende intrede in de bedwongen stad, en werd aldaar onder de leden van 'sKonings
bijzonderen raad , zoo deze ooit is aangesteld , opgenomen
(5). Zeker is het, dat hy Wil-
lem
steeds met zijnen raad ondersteunde, hem op den belangrijken Rijksdag te Frank~
fort
volgde, en ijverig trachtte de geschillen met Vlaanderen in der minne te vereffe- 1252
nen (6). Hoezeer hij den vrede boven alles stelde, schroomde hij echter niet de wapenen
op Ie vatten, Avanneer do handhaving zijner regten, of do zaak der onderdrukten dit ge-
biedend vorderden. De onwaardige Bisschop van
Luik , Hendrik van Gelre, had door bui-
tengewone belastingen en afpersingen , het misnoegen der geestelijkheid en inwoners in
hooge mate tegen zich opgewekt. Uit geldgebrek was hij genoodzaakt geweest ZTow^aerrfe ,
Bavenchi en de helft van de stad Mechelen voor dertien honderd marken zilver aan den
Hertog vante verpanden , zonder dat hij hiertoe de toestemming van zijn Kapittel
verkregen had. De kanoniken van ZwiA beschouwden uit dien hoofde deze onderhandeling

(1) Verg. DEWEz, nist. Gén. de la Belg. T. 11. p. 426—430.

(2) Magn. Chron. Belg. p. 259. Verg. Jiiervoor, bl. 228 , 229.

(3) Divaeds, Rer. Brabant. Lib. XI. p. 118.

(4) Deze belangrijke gunsibrief is gedagtcekend den 22 van Louwmaand 1247. Zie dewez IJist.
Gén. de la Belg.
T. III. ρ. 3, 4.

(5) Zie hiervoor, bl. 234-237.

(6) Zie hiervoor, bl. 245, 248.

41*

-ocr page 332-

332 ALGEMEENE GESGHIEDENiS DES VADERLANDS.

1190—als onwettig, eischten van den Hertog, dat hij deze steden zou verlaten, en deden hem,
1256 2^-j ^yeiggfiijg daarvan, in den ban. De Bisschop hief den ban op, en de Hertog deed aan
het hoofd eener talrijke gewapende magt, zyne regten eerbiedigen en bragt de stad
St. Tndjen tot onderwerping. Do voorwaarden, welke hij den bewoners had opge-
legd , waren matig en billijk, doch gunstiger voor hem dan voor den Bisschop. Deze
laatste ontveinsde in den beginne zijne spijt, doch wreekte zich, zoodra zijne magt
dit veroorloofde, door alle soorten van onderdrukking, opbrengsten en bedreigingen,
op de inwoners van
St. Truijen, om hen te straffen, dat zij bepalingen , die voor hem
zoo nadeelig Avaren, hadden aangenomen. De verdrukten riepen nu de hulp in van Hertog
HEïïDEiK als hun beschermer en middelaar. Hy kwam met een aanzienlijk gevolg en verbood
den inwoners, den Bisschop iels meer op te brengen , dan de som, welke in de voor-
waarden , die hij hun had voorgeschreven , bepaald was. De Bisschop had zich onder-
tusschen tot den Paus gewend en volmagt verworven, om een twintigste gedeelte te
heffen van de inkomsten van al de priesters zyns kerspels, ten einde de drie verpande
sleden te lossen. Daar nu het geestelyk gebied van
Luik zich over een groot gedeelte
van
Braband uitstrekte, kon en mögt de Hertog niet dulden, dat de geestelijken zijner
heeischappij , door een vreemd Vorst mot zulk eene zware belasting gedrukt werden. Hij
verbood hun derhalve daaraan te voldoen, met de bedreiging, dat zoo zij den Bisschop ge-
hoorzaamden , hij de tiende voor zich zou vorderen. De Bisschop , om zich te wreken,
deed hierop den Hertog in den ban. Door tusschenkomst der voornaamste Zuid-lVeder-
landsche Grooten, werden te
Brussel de geschillen, doch slechts in schgn , vereffend.
De trouvvlooze Kerkvoogd immers, overviel spoedig de stad
St. Truijen^ maakte er
zich meester van en pleegde er de grofste buitensporigheden. Reeds stond de Hertog
op het punt, zich met de wapenen regt te verschaffen, toen door
floris , den Voogd van
Holland^, welke zich te Leuven bij hem bevond, οττο , Graaf van Gelre, broeder des
Bisschops van
Luilt, jan van Avenues en eenige andere Grooten, als scheidsmannen,
1255 vergelijk getroffen en hiermede deze twist geëindigd werd (1).

(1) Dewez , Ilist. Gén. de la Belg, T. III. ρ. 17—20.

V
1.

-ocr page 333-

V!JFI)E HOOFDSTUK.

VAN HET

SNEUVELEN VAN GRAAF WILLEM II,

tot op

DE VEREENIGING VAN HOLLAND MET HENEGOUWEN.

ISOO.

Holland eh Zeeland. Bij den dood van ΛΛ'illem II, koude zyn zoon en opvolger 1250_

FLOKis V, naauwelijks den ouderdom van anderhalfjaar bereikt hebben (1). Hij werd l^^O
evenwel terstond door de Edelen en het volk van
Holland, voor Graaf erkend (2).
Doch zgn oom
floris , naar regl Voogd van den jongen Graaf, hield in deze hoeda-
nigheid, het hoog gezag in handen dat hij als stadhouder
san Holland, bij het Ie- j256
ven zijns broeders had uitgeoefend (3). Spoedig sloot hij een verdrag mei
Margaretha
van Vlaanderen, en daar dit een vrerfeiverdrag genoemd wordt, wil men hieruit af-
leiden , dat de Gravin den Voogd van
Holland overvallen en hem met do wapenen tot
eene schikking gedwongen heeft (4). Doch geene geschiedkundige berigten ondersteu-
nen dit gevoelen. Zoo veel slechts schijnt te blijken, dat het vuur des oorlogs tusschen

(1) Maerlakt , M. S. 'Sp. Hist. bij buderdijk, D. II, bl. 158. Melis stoke zegt, dal floris V
{juboren werd, terwijl
willem II Falcnchijn belegerde, D. II. B. III. bl. 109j en orlers Bcschr.
mn Leyden,
bl. 298 uitg. v. 1641, geeft hem Leiden, doch ten onregte in 1255, tot geboorte-
plaats. Verg.
groebe's Verh. over Graaf floris V in de Verh. d, 2de klasse van het Koninhl.
Nederl. Inst.
D. VI. Si. I. bl, 7—11.

(2) WiLiiEtJHis procdrator, in ματτπαει Analect. T. II. p. 518.
(θ) Vetg.
niiderdijk, D. II. bl. 158.

(4) Bilderdijk ; D. II. bl. 158.

-ocr page 334-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

^130ö" β" avesnes, op nieuw dreigde te ontbranden, toen Koning lodewijk IX

24 van van Franhrijk ^ te Peronne de moeder met hare zonen verzoende en tevens eenen vrede
inMiid. Aussehen haar en
flohis van Holland bewerkte (1). De voorwaarden werden kort
1256 daarna te
Brussel, onder medewerking van Hertog iiekdrik van Brahand en Graaf
13
van otto van Gelre, door flgris en Margaretha geteekend, uitgegeven en acht dagen
later door
gui van Flaanderen, welke sedert zijne slaking uit de Zeeuwsche gevange-
nis, nevens zijne moeder regeerde, nader omschreven en bevestigd. De hoofdpunten
des verdrags komen hierop neder: 1".
flokis de Voogd zal huwen met Margaretha,
de oudste dochter van güi van Vlaanderen. 2". Hem zal daarvoor door de Gravin en
haren zoon ten vrijen erfleen worden afgestaan
Zeeland lewester Schelde, hetwelk
weleer gerekend werd aan
Vlaanderen te behooren. 3°. Floris moest, als leenman
ΛΆΠ laander en, wegens dit gedeelte λΆη Zeeland aan Margaretha hulde doen, en als
Voogd van Graaf
fi-oris V, het' andere deel van Zeeland insgelijks van haar heffen.
4°. Indien de Voogd van
Holland kinderloos overleed , zou Graaf floris V ook eene
dochter van
gui van Vlaanderen huwen , en met haar Zeeland hewester Schelde ont-
vangen. 5®. Mögt
floris V ook zonder kinderen sterven, dan moest met Zeeland he-
wester Schelde
dien der zonen van Graaf gui beleend worden, welke met maghteld ,
de dochter van Koning willem , zou huwen. Eerst na haren dood zou Zeeland
hewester Schelde
aan den erfgenaam van het graafschap Holland komen, die het ech-
ter van do Vlaamsche Graven in leen zou blijven houden, en hun daarvoor tienduizend
marken sterlings betalen. 6°. Werd dit gedeelte van
Zeeland te eenigen tijde onder de
erfgenamen van den Voogd, van zijn neef
floris of van machteld verdeeld, dan zou
elk voor zijn aandeel aan
Vlaanderen hulde moeten doen. 7°. De geschillen over
de lollen, door de Vlamingen in
Holland te betalen, verbleven aan do uitspraak van
Hertog UEïiDRiK van
Brahand. Deze besliste dit punt ten voordeele van Holland,
waaraan Margaretha beloofde zich te onderwerpen (2). 8°. De wederzijdschevrijheden
der Ilollandsche, Zeeuwsche en Vlaamsche kooplieden zouden, naar de bepaling van
elf honderd acht en zestig, vernieuwd en bevestigd worden. Eindelijk ten 9° werden
aan
floris, zijnen vrienden en aanhangers alle beleedigingen den Vlamingen aange-
daan, van harte vergeven (3). Dit verdrag werd niet alleen door een groot aantal Ede-

(1) ktrit, Kist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ, 312. Τ. II. Ρ. II. ρ. 677, Biiderdijk, D. II.
hl 159.

(2) Zie de brieven bij kluit, Hist. Grit. Com. T. II.-P. II. p. 695, 702.

(3) Kluit, JIht. Grit. Gom. Τ. I. Ρ. IL ρ. 313—319. Τ. IL Ρ. IL ρ. 677—690. De be-
denkingen Tan
hüydecoper (melis stoke, D. IL hl. 299—310) tegen de echtheid van dit ver-

-ocr page 335-

DES VADERLANDS. 335,

len van beide zijdeu , maar ook door de steden Gent, Brugge, Yperen, Rijssel en 1256—
Douai, bekracliligd. Een be^γijs, tot welk aanzien de groote sleden in dien tijd reeds
gestegen waren, en ΛτοΠίεη invloed zij met de Edelen op de staatszaken uitoefenden (1).
Van beide zijden werd daarenboven bij eene afzonderlijke overeenkomst bepaald, do
Avcderzijdsche ballingen noch te ontvangen , noch te dulden (2). Het sluiten van dit
merkwaardig verbond, vooral wat het derde punt daarvan betreft, heeft
floris den
Voogd in verdenking gebragt, dat hij om zijn bijzonder voordeel, de belangen van den
jongen Graaf schandelijk en trouwloos verwaarloosde. Men heeft beweerd, dal hij niet
slechts aan de Gravin van
Vlaanderen hulde beloofde voor Zeeland bewester Schelde,
maar ook voor Zeeland leooster Schelde, waarop voorheen de Graven van Vlaande-
ren
nooit eenige aanspraak gemaakt hadden (3). Doch niet over geheel Zeeland., maar ^
alleen over
Zeeland bewester Schelde wordt in het verdrag gesproken. Flokis heeft
dan slechts aan
margaketiia hulde beloofd voor dat gedeelte van dit Zeeland., welk
onder het gebied
λάπ Vlaanderen behoorde; terwijl hij als Voogd en in naam van den
onmondigen Graaf
floris , der Gravin van Vlaanderen manschap toezegde voor dat
gedeelte van
Zeeland bewester Schelde, welk Koning willem en zijne voorgangers als
een leen van
Vlaanderen, gehouden hadden (4).

Flokis de Voogd bleef niet in gebreken, voor zich en zgncn onmondigen neef bij de 21 van
Gravin van
Vlaanderen den leenmanseed af te leggen (5). Hij verbond zich tevens , Wijn-
om bij meerderjarigheid van'
floris V dezen lot het bekrachtigen des verdrags aan te 1256
sporen en beloofde, in geval van weigering,
Margaretha, haren zoon güi of hunne
opvolgers, tegen hem in alles te zullen dienen en te ondersteunen (6). Mogl bij over-
lijden van den jongen
floris , Holland aan hem vallen, dan zouden hij en zijne nazaten
den geslolen vrede ongeschonden en in alle deelen nakomen (7). Niets bleef nu aan

drafj, zijn uit den wejj {jcruimd door kluit, Eist, Crit. Com. Τ. II. Ρ. II. ρ. 690—695j cn
GROEBE,
Over FLoais V, fal. 25—27.

(1) Wagenaar , D. III. LI. 5.

(2) Klcit , Ilist. Crit. Com. T. II. P. II. p. 704.

(3) Kltjit , Hist. Crit. Com. T. II. P. II. p. 694. Te water , Vaderl. Ilist. verhort. D. I.

bl. 218. Bilderdijk , D. II. bl. 161—163.

>

(4) Mr. j. c. de jonge, Levensschets van floris, Voogd Holland, in Let Derde Deel,
Eerste Stuk van de Werken van de
Maatsch. v. Nederl. Lctterk. te Leidon, bl.'267, enz.
Groede, over floris V, bl. 27, 28. Verg. van wur op wagesaar , St. III, bl. 1, 2.

(5) Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. II. ρ. 708.

(6) Kluit, Ilist. Crit. Com. T. II. P. II. p. 710.

(7) Klcit, Ilist. Grit. Com. T. II. P. II. p. 712.

-ocr page 336-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— zijno zijde meer overig, dan dc uilvoering van het eerste punt des verdrags, hetgeen
echter de nog zeer jeugdige leeftijd der verloofde niet gedoogde, en anderhalfjaar
later door zijnen dood geheel verijdeld werd
(1). Margaretha van Vlaanduren be-
vestigde nu ook
jan van Avenues in het erfregt op Henegouwen, na haren dood, met
iiiaand. helofle, dit graafschap op geene wijze te zullen vervreemden (2). Ruim een jaar later
22 van werd tusschen hare vier zonen, gui en jan van Dampierre aan de eene zijde , en jan
lli'57 boudewijn van Avennes aan de andere, een verdrag gesloten, waarbij güi het
graafschap
Henegouwen met al de onderhoorigheden aan jan van Avennes loekenl;
terwijl deze daarentegen afstand doet van alle regt en aanspraak op
Vlaanderen Zee-
land bewester Schelde,
de vier Amhachten, de landen van Aalst en Waas en an-
dere goederen , welke de Graven van
Vlaanderen in leen hielden van hel Rijk (3).
Zeeland was thans onder het beheer van floris den Voogd , welke waarschijnlijk in
dit tijdperk, diü merkwaardige
Zeemosche Keur heeft gegeven, naar welke het gewest
beregt moest worden. Even als Koning
avillem door het bevoorregten der sleden , den
bloei en welvaart der gemeenten bevorderde, trachtte
floris door deze heilzame wetten,
de te hoog opgevoerde magt en hel steeds toegenomen gezag des adels, zoo veel moge-
lijk , binnen behoorlijke grenzen Ie beperken (4). Hoezeer deze bepalingen naar de be-
hoeften des volks waren ingerigt, blijkt niet alleen daaruit, dat zij tot het einde der
dertiende eeuw in volle kracht bleven , maar zelfs twee honderd jaren later nog niet
geheel vergeten waren, en op haar teruggewezen wordt (δ).

Dit was niet het eenig gelukkig gevolg, welk uit de bevrediging met Vlaanderen
12van voortvloeide. Er werd tevens door bewerkt, dat de krijg tusschen Bisschop Hendrik
muTml Utrecht en FLoais den Voogd, door gui van Vlaanderen en oïto III van Gelre ^
1257 als middelaars, te Bodegraven bijgelegd werd. Wel maakt geen geschiedschrijver van
dezen oorlog gewag; doch uit het nog aanwezig verdrag zelf blijkt die onwederspreke-
lijk. Builen twijfel heeft Koning
willem, diep gevoebg over den hoon hem in Utrecht
aangedaan, zynen broeder flokis met een aantal Hollandsche en Slichlsche leenman-
nen afgezonden, om den krijg te openen, welken hij zelf niet mögt voltooijen, doch

(1) Te water, FaderL Hist. verk. D. I. bl. 216. Vak wijn op wagexaar, St III. bl. 3.

(2) Kluit, ïlist. Crit. Com. ï. II. P. II. p. 717.

(3) KmiT, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. Π. ρ. 323-325. Τ. II. Ρ. II. ρ. 724.

(4) Zie deze keur Mj τ. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 302—316. Melis stoke, D. U,
B. IV. bl. 181.

(5) Hüydekoper op 3ielis stoke, D. II. B. lY. bl. 181; 182; jV

'i

-ocr page 337-

DES VADERLANDS. 337,

die door floris , en naar het schijnt gelukkig , is voortgezet. Immers werden de bur- ^
gers van
Utrecht, dewijl zij den Koning en zijnen broeder floris zwaar beleedigd en
oorzaak tot het opvatten der wapenen gegeven hadden , veroordeeld, den laatstgenoemde
vijftien honderd Keulsche marken te betalen, en daarenboven af te zien van alle
aanspraak op hetgeen de overleden Koning en zijn broeder hun nog schuldig waren.
De Bisschop moest beloven, dat de Stichtsche leenmannen, aanhangers van
floris ,
» onpartijdig behandeld , op hunne klagten goed regt uitgesproken , en de opgegeven lee-
nen door de leenheflers weder zouden ontvangen worden." Daarentegen moesten »
gijs-
brecht
van Amstel en Giselbert uit den Goije, welke floris den Voogd ondersteund
hadden, met vijf honderd hunner mannen, in een wollen gewaad en barrevoets, den
Bisschop op hunne knieën om genade smeeken, die zij zouden verwerven, indien zij
hem trouw en hulde zwoeren. De Graaf van
Benthem, welke insgelijks tegen den
Bisschop gediend had en krijgsgevangen was, werd geslaakt, terwijl de wederzijdsche
ballingen herroepen en in hunne goederen hersteld zouden worden (1)."

Niet lang smaakte floris de Voogd de vruchten zijner beraoeijingen. Hy overleed te
Antwerpen aan de gevolgen eener wonde, hem op een dier steekspelen, welke hy
hartstogtelijk beminde, toegebragt, en werd te
Middelburg begraven (2). Slechts in 26 van
later tijd heeft men het karakter van dezen Vorst de smet van trouwloosheid en schande-
lijk eigenbelang aangewreven (3). Een naauwkeurig en onpartijdig onderzoek zijner daden
echter heeft den weldoener van
Holland en Zeeland^ den overwinnaar der Vlamingen ,
den wreker zyns broeders, den wijzen regent, den dapperen en goedertieren held, gelijk
hij door
melis stoke genoemd wordt, de ontroofde eerekroon teruggeschonken (4).

Aleid, zijne zuster, omtrent een jaar weduwe, nam nu met de opvoeding van den
jongen Graaf ook de voogdijschap des lands op zich, » want si de naeste was gebo-
ren (5)." Zij noemde zich
F oogdes van Holland en Zeeland (6) tegen den zin van
vele Edelen, welke de regering eener vrouw niet over zich duldden en eenen magti-

(1) Y. HiERis, Charterb. ν. Holl. D. I. bi. 319 , 320. Meerman, Gesch. ν. Gr. witLEM, D.II.
Β. V. bl. 280 -284. V. wijs op wagenaar , St. III. bl. 3. V. spaek, \Hiit. d. Beeren ν. Amstel.
bl. 33, 34.

(2) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 184, 185. De beka, p. 88.

(3) Behalve kluit en te water, in het bijzonder bilderdijk, D. II, bl. 161—104.

(4) Zie de reeds aangehaalde, doorwrochte verhandeling van den Archivarius be johge, in het
derde Deel, eerste Stuk der Werten van de Maatsch. v. Nederl. Letterk. te Leiden, bl. 209—310.

(5) Melis stoke, D. II. B. IV. bl- 186, Verg. v. wu» op wagehau, St. III. bl. 5. '

(6) Kluit, Hïst. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II ρ. 328, 329. Τ. II. Ρ. II. ρ. 734, 735 caet.
II.
deel. 43

-ocr page 338-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gen aanhang vormden (1). Het is blijkbaar, dat deze Edelen hierbij meer hun belang,
dan dat van den jeugdigen Vorst beoogden (2). Elk van hen wildo voogd wezen en de
heerschappij voeren; hierom streden zij onderling met elkander en bragten Hoi' en
Land in onrust en verwarring (3).
Aleid zag zich genoodzaakt, ter schraging van
haar wankelend gezag, naar eenen medevoogd om Ie zien, en koos haren neef Hertog
iiemdrik III van Brahand, den Zachtmoedigo bijgenaamd. Even als godfried van
Kruiningen
, huldigden hem de Zeeuwschc Ridders gerolf en iiendrik van
Kats
en beloofden, hem met hunnen raad, daad en ondersteuning te dienen,
lot dat Graaf
floris zelf het bestuur zou aanvaarden (4). Minder gunstig waren de
Hollandsche Edelen voor den Hertog gestemd , wiens bestuur door het wangedrag zij-
ner dienaren, steeds hatelijker en ondragelijker werd. Hij trok uit dien hoofde weldra
naar zijne staten terug, waar hij kort daarna overleed (5). Het misnoegen in
Holland
tegen het bewind van aleid ontwaakte, naar het schijnt, op nieuw en heviger dan te
voren. Immers nam zij hare toevlugt tot Keizer
eichard , van wien zij het verlij {in-
vestituur) van de voogdij over Holland en Zeeland verkreeg (6). Dit versterkt niet
de beschuldiging , maar schijnt die veeleer krachteloos te maken, dat zij zich de voog-
dijschap builen regt en eigendunkelijk had aangematigd (7). R
ighard bevestigde tevens
het twee jaren vroeger gegeven verlij der landen van
Aalst, Waas, de vier Am~
hackten
en Zeeland hewester Schelde aan Margaretha van Vlaanderen , Avaardoor te
gelijk het Rijks-vonnis van twaalf honderd twee en vijftig, waarbij dit
Zeeland aan jaw
van Avennes in leen werd uitgegeven, en hetwelk nog bestond, vernietigd werd (8).

Ondanks het verlij des Keizers, boden de meeste Hollandsche Edelen Graaf οττο III
van
Gelre, welke in denzelfden graad als de Hertog van Brahand aan den jongen
floris vermaagschapt was, de voogdijschap aan, terwyl de Zeeuwen aleid getrouw

Π,

(1) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 188. Bildeedijks bctigting van aleid (D. II. Ijl. 165) is
veel Ic overdreven.
Melis stoke noemt liaar de goedertiernc, D. II. B. IV. bl. lUO. Zij moet
ook in de beste
ovcreensteinminf; en vriendschap met dc moeder en gTootmoeder van rioRis V ge-
leefd hebben. Zie v. wijh op wagenaak, St. III. LI. 5.

(2) Verfj. v. wijn op ·\να€ίενααΐι, St. III. bl. 2. Guoebe, over plobis V, bl.34.

(3) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 189, 100.

(4) Kluit, Eist. Crit. Com. T. II. IMI. p. 731,732. V.mienis, Charierh.v. Holl, D.I. bl.329.
(.5) L.
v. velthem, Spiegel Hist. c. 39, 40, bl. 51, 52. De beka, p. 88, J. α levdis, Chron.

Lih. XXIV. c. I. p. 212.

(6) V. MiEBis, Charterl·, ν. Holl. D. L bl. 338. Kldit, Hist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. II. ρ. 7^63,

(7) Groebe, over floris V. bl. 37 (1). Verjj. diloerdijk, D. II, bi. 105. ^

(8) Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 32ί. Τ. II. Ρ. II. ρ. 753. Bilderdijk, D.

bl. 162, m

J256-
13Ü0

30 van
Gras 111.
1258

1261

4 van
Uooini.
1262

-ocr page 339-

DES VADERLANDS. 339

bleven (1). Zij bevond zich met den jongen Graaf in Zeeland, leen οττο van GcZre 1256—
naar
Dordrecht kvvara, waar Inj terstond, gelijk spoedig daarna door geheel //o/-
land, als Voogd erkend werd. Om aleid ie bedwingen, trok hij met eene krijgsmagt
naar
Zuid-Beveland, waar zij hare strijdkrachten had vereenigd , en behaalde in eenen 22 van
liloedigen slag op
Vornouds-ee {Voornouts-ee) nabij Remaers-wale [Roemerswaal) , ,„aand
de overwinning. Zij werd yan de voogdij ontzet, en οττο sloeg zelfs de geweldige
hand aan haar huwelijksgoed in
Holland, zonder daarvan ooit eenige rekenschap te
geven (2). Men schijnt haar echter evenmin de opvoeding van
floris ontnomen , als
het land ontzegd te hebben, welks bestier aan οττο en zijn broeder
Hendrik , Bisschop
■van
Luik, was opgedragen, die beiden uitdrukkelijk Foogden van Holland en Zee-
land
genoemd worden, ofschoon, in het algemeen, aan οττο alleen die betrekking
wordt toegekend (3).

De veelvuldige geschillen en ongelegenheden in welke de Graaf van Ge^/'c steeds gewik-
keld was, zoowel als de korte duur zijner voogdij, maken het zeer waarschijnlijk, dat ^
hij weinig, zoo al iels, belangrijks ten behoeve van den jongen
floris of ten nutte des
lands verrigt heeft (4). Ongetwijfeld begon
floris V op eigen gezag te regeren, toen
hij twaalf jaren, den ouderdom voor de meerderjarigheid der leenen , bereikt had (5),
Men meent echter, dat hij
Tan dien lijd lot aan zijn achttiende jaar onder eene ge~
wijzigde voogdij gebleven is, welke na het vertrek van οττο van Gelre, en met be-
williging van
floris zeiven, aau kikolaas van Kats werd opgedragen, die ook inder- 12Gö
daad onder de voogden van
floris V genoemd wordt, maar Λνϊεηδ gezag niet kan
vergeleken worden bij dat aan floris van Holland, aleid en οττο van Gelre toege-
kend (6)i Naar het schijnt, heeft
floris V intusschen of kort daarna, zijn bepaald hu-
welijk met
beatrix, de dochter des Graven gui van Vlaanderen, voltrokken (7). 12GS?

(1) Melis sioke, D. 11. 13. IV. LI. 1'Jl. De «eüa, p, 88.

(2) Melis stoke. D. II. B. IV. hl. 101—Wó, en de aant. v. ubydecoper. De beka, p. 88. l)c
Klerk uit de laage landen,
bl. 148, 149, Verg. v. wijs opwagekaar, Sl. III. Ιή.ϋJVnleez.
op de Faderl. Hist.hl.
137. V. spaen ,/Zisi. GcWeW. D. I. bl. 236. Groebe , oper floris V. 1)1.36.

(3) Var wijn op wagemaar, St. III. bl. 8, Groebe, over floris V, bl, 37—40.

(4) Groebe, over floris V, lil. 44. Verg. v. spaen, Hist. v. Gelderl. D, I. bl. 237—241.

(5) Van wijn op wagehaar, St. III. bl. 9. Naleez. op de Faderl. Jlist. bl. 138—140. Bilüeu-
dijk,
D. II, LI. 167. Groebe, over floris V, bl. 44—48. Het eerste Charter door floris V
als Graaf van
Holland gegeven, is van den 10 van Hooimaand 1266, Zie klüit, Hist. Crit. Com.
Τ. II. Ρ. II. ρ. 771. V. MIERIS, Charterb. τ, Holl. D. I. bl. 342, deelt er een mede van den 14 van
Louwmaand des genoemden jaars, dochwelLs eclitlieid, of juistheid van dagteekening ,betwijfeld wordt.

(6) Groebe, over floris V, bl. 46 (1), 47. Verg. bl. 45 (3), 53 (1).

(7) Melis stoke, D. IL B. IV. bl. 193. De Klerk uit de laage landen, bl. 149. Den vollen

43*

-ocr page 340-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

^^g^^Door tusschenkomst van dezen Vorst en andoren, \Tord ook om dien tijd zijn geschil

24 van ™et aleid , over haren eisch, betreffende de erfenis harer ouders, haars broeders floris
Wijn· Holland en diens zuster kighardis , te Brugge bijgelegd (1).

maand σσ ju ο /

1268 Inmiddels was er in Kennemerland een geweldige opstand gerezen. Men gist, dat
de overmoed des adels liet geduld des volks geheel had uitgeput, en de lang verkropte
wraak eindelijk losbarstte, toen de meerderjarigheid van Graaf
flokisV, waarop de on-
derdrukte landzaten steeds hunne hoop gevestigd hadden, geene verandering te hunner
gunste had voortgebragt (2). Hoe het hiermede gelegen zij , de Kennemers ten minste
vereenigden zich met do West-Friezen en Waterlanders, niets minder bedoelende, dan
de Edelen uit het land te jagen, hunne sloten te vernielen, en het geheele
Sticht
zelfs aan zich te onderAverpen [in vulgarem communitatem redigere). Vele kastee-
len in
Kennemerland werden door den woesten, hoofdeloozen hoop overvallen en ver-
nield. De Edelen vloden naar
Haarlem, waar zij zich versterkten. De Kennemers
vielen in
Amsteiland, en gusbreght van Amstel, om zijn grondgebied voor hen te
beveiligen en zich tevens op de Slichtschen te wreken , spande met hen zamen en plaatste
zich aan hun hoofd. Onmiddellijk voerde hy hen naar het slot
Vreeland, dat om hem
te beleugelen Avas opgeworpen, en belegerde het eenen tijd lang. Daar echter de last des
oorlogs inzonderheid drukte, van waar het leger zich met geweld en brood-

dronkenheid , van levensmiddelen voorzag, overreedde hij de Kennemers, om bij nacht het
beleg op te breken en met hem naar
Utrecht te trekken, ongetwijfeld dewijl daar onmin
heerschie tusschen het volk en do regering , van welke hy niet verzuimen wilde, tot zijn voor-

ouderdom van veertien jaren bereikt hebbende, mögt men in liet huwelijk treden. Zie άα Holland-
sehe Sachsenspiegel,
aangehaald bij gr gebe, ocer Graa/floris V, bl. 45. Datzulkc jonge echtver-
bindtenissen bij de Vorsten niet zeldzaam Avaren , bewijst ΛνΑΛΕΐϊΛΑΚ in
z\\ne Brieven, bl. 160. Bil-
derduk, (D. Π. bl. 174—183,193, IÜ4) slelt met khjit, dit huwelijk , en wel tien of twaalf jaren,
later. Ui] verzint een romannetje en geeft, zonder cenig geschiedkundig bewijs,
aanFLORisV eene
geheime echfgenootc,
Kamts van der Sluyse (οίvati Jleusden), de moeder van νιΠΊΈ van Haamstede,
vóór het huwelijk met beatrix (bl. 183—191. Opheld. en Bijv.hl. 340,341. D. IIL· bl.223—230.)
Een bewijs hiervoor meent hij in het wapen van
witte van Haamstede te vinden, hetwelk geen
filet voert, ΛΤ33Γν3η zich geen bastaard, naar zijn gevoelen, ontslaan konde. Zeker is, dat dit wa-
pen , door het rad op de borst van den Hollandschen Leeuw, inderdaad gebroken is. Het is echter
niet mogeliik omtrent het breken der wapens in die tijden, een bepaald stelsel aan te nemen; en in
het
Uittreksel eens briefs van den Baron yats svses, bij biiderdijk,D. III. bi. 222, wordt open-
hartig erkend, »dat de zaak niet uit te makenis." Doch de onjuistheid en Ket
onvoldoende der
gissingen van
bilderdijk worden oordeelkundig tot het niet teruggebragtdoorcROEBE (0i?erFL0Ris V,
1)1.01—70), met wien wij in dezen het liefst de leiding van beiis stoke volgen,

(1) V. mieris, Charterb. Holl. D. I. bl. 347. j\

(2) BilderdijK; D. II. bl. 109.

-ocr page 341-

DES VADERLANDS. 341,

deel gebruik te maken. Gereeden ingang Tond dan ook do raad eens welbespraaklen Ken-125()—
nemers , die bij hel aanbreken van den dag, op de vraag der verbaasde inwoners, »
λυβΙ men
voorhad?" antwoordde: »Burgers van i/irecAi en goede vrienden, het vrije volk van ifcn-
nemerland groet u en begeert, dat gij al de Edelen, welko de gemeente bezwaren en ver-
drukken , ter stad uitjaagt en hunne goederen den armen geeft." Straks werden de sche-
penen en vroedschappen voor andere, uit de overlieden der gilden gekozen, verwisseld,
en de aanzienlijkste burgers uit de stad gebannen. Men sloot een ouderling verbond van
vriendschap, waarbij zich eerlang de gemeenten van
Amersfoort en Eemland voeg-
den. Ondertusschen had do nieuw verkoren Bisschop van
Utrecht, jan I of van Nas-
sau
, zich niet to vergeefs tot den Graaf van Gelre om bijstand gewend; doch bij eene
monstering hunner strydkrachten, achtte men het onraadzaam iets tegen den overmag-
tigen en steeds aangroegenden volkshoop te ondernemen. In het
Sticht geen weerstand ont-
moetende, besloot GiJSBKEcnT zijner bijzondere wraak den ruimen teugel te vieren, en
weldra waren de sloten van
gijsbrecht van Ahkoude, willem van Rijzenburg en
HuiBERT van ^mnen , zijne persoonlijke vijanden , in puinhoopen veranderd. Zijnen wrok
bevredigd hebbende en thans meer beducht voor de woeste menigte, in wier behoeften
hij tegen den aanstaanden winter moest voorzien, dan voor den beleedigden Bisschop
van
Utrecht ^ trachtte hij zich van haar te ontslaan. »Dappere spitsbroeders en geliefde
vriendendus sprak hij het volk aan » gij ziet hoe wij het geheele bisdom binnen één
jaar aan ons onderworpen, do Edelen verdreven en hunne sterke sloten verwoest heb-
ben. In het volgend jaar zullen wij den Graaf van
Gelre tuchtigen en zijn gebied
vernielen, omdat hij zich legen ons verzet heeft. Doch daar thans de oogsttijd op han-
den is, zoo laat ons ten onzent terugkeeren en den oogst inzamelen lot onderhoud
onzer vrouwen en kinderen." Zijn raad vond ingang en de Kennemers trokken af. Op bun-
nen logt naar huis echter sloegen zij het beleg voor
Haarlem, waar zich nog steeds de
gehate Edelen ophielden , welke met de burgers de muren dapper verdedigden. Eene
stoute daad van den Ridder
jan van Persijn^ Heer van Waterland., wiens onderzaten
in den opstand deel genomen hadden, verloste de benaauwde stad en tevens het land
van deze teugellooze gasten. Hij deed op zekeren nacht eenen uitval, onlnam hun eenige
wagens, rende er spoorslags mede naar
Kennemerland en slak een aantal dorpen in
den brand. Op hel gezigt der vlammen verlieten de verschrikte Kennemers in der
haast hunne legerplaats en bagaadje, om to gaan blusschen, doch werden terstond door
de belegerden nagejaagd, ten deele achterhaald, gevangen , gedood, mishandeld en ge-
plunderd
(i). Gusbrecht van Amstel moet ruim twee jaren later zich met den Bis-

(l) De ceka, p. 92, 93. J. α ieydts, Lib. XXIII. c. VI. p.214—21G. De Klerk uit de laage
landen,
bi, 142—146. De beka geeft het jaartal van dit oproer niet aan. Zijn vertaler en uitbrci-

-ocr page 342-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256—schop van Utrecht verzoend liebben (1). Ilom averil loen het slot Vreelandeven als
(lat van
Montfoort aan herman van Jf^oerden, voor eene somme gelds door den Bis-
• schop in handen gesteld (2).

Graaf floris V bad in al deze voorvallen geen openlijk deel genomen, ook was de
opstand der Kennemers, naar het schijnt, zonder tusschcnkomst der Hooge Regering
gedempt en alles in dien hoek tot rust gebragt.
Aleid oefende nog steeds een groot
vermogen op zijnen geest, en gaarne schikte bij zich naar haren raad (3). Eenigc gra-
felijke brieven, toet haar zegel bekrachtigd, zijn voorhanden (4). Ongetwijfeld door
30 van baar ingeven, droeg hij haren zoon floris van Henegouwen, voor tweejaren het bewind
nmn(l
 Zeeland op, onder toezigt evenwel van albreght van Voorne, Burggraaf van

1272 Zeeland en eenige andere Zeeuwscbe Edelen (5). Welligt trachtte hij bierdoor in bet
Zuidelijk gedeelte zijns gebicds de rust te verzekeren, welke hij in bet Noorderdeel
Avildo schokken. Door de aanhangers van Graaf οττο van
Gelre te bevredigen, bet
land zelf door te reizen en het regt naar de beschreven keuren ie bandhaven , zoo Avel
als door bet aanzien van den Burggraaf en den invloed, Avelken
aleid in Zeeland be-
houden bad, gelukte bet
floris van Eenegouicen de rust in dat gewest tc herstellen
en te bewaren (6).

Middelerwijl bad Graaf floris V zijn achttiende jaar bereikt, den buderdoui be-
paald om do wapenen tc voeren en bet opperbeΛvind, in den geheelen omvang,
op zich te nemen (7). Geen hooger wensch koesterende, dan den dood zijns va-
ders op de West-Friezen te >vreken en dit teugellooze volk tc breidelen, gordde
hij thans zelf het slagzwaard aan, en trad voor de eerstemaal als zelfhandelend re-
gent op. Hij trok eene aanzienlijke krijgsmagt, zoo voet- als paardevolk , bijeen en
toog daarmede naar
Alkmaar, om langs Ouddorp over het gebroken land en de

der plaatst het, doch ten onre{jtc, in 1274. J. λ leidis meer ΛνααΓ8θ1ιίϊηΗ]ΐ£: in 1268. Oe Klerk
uit de laage Landen
seliijnt liet nog vrocfjer te stellen.

(1) V. ΒΓΛΕΝ, Hist. d. Heeren ν. Anistel, bl. 38.

(2) De βεκλ, ρ 95.

(3) Melis stoke, D. II. 1]. lY. bl. 194.

(4) V. balen, Beschr. v. Dordrecht, bl. 429. V. mieris, Ckarlerb. v. Holl. D. I. bl. 367, 368.

ίδ) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 194. V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 362. Kleit,
Hist. Grit. Com. Τ. II. Ρ. Π. ρ. 792.

(6) Melis stoke, D. II. Β. IV. bl. 194, 195.

(7) rt Als si hebben XVIH iaer soe moegben si haar heerlieheit op laten" zegt de Hollandschc
Sachsenspiegel,
bij groeee, over Gr, floris V, bl, 45,

-ocr page 343-

DES VADERLANDS. 343,

ondiepten , in het hart van West-Friesïand te dringen. Hierbij bediende hij zich van 3256—
dykwerkers, welke onder bedekking Tan eene bende boogschutters en speerdragers , ^^^^^
voor het leger eenen
Tasten TFeg OTer den lossen grond moesten banen. De West-Frie-
zen , nabij
Vroonen gelegerd, verjoegen met geweld deze werklieden en sloegen het
grafelijk leger, dat thans was toegeschoten, op de vlugt en dreven het door
Alk-
maar
tot aan Ileiloo terug. Hier op den harden zandgrond, hield het vliedende heir 20 van

stand en werd door Tcrsche benden versterkt. Er ontstond een bloedig gevecht waariη'^''iï®^"

° ° maand,

den Friezen een verlies van achthonderd man, en eene volkomen nederlaag werd toegebragt. 1272
Maar ook vijf honderd Hollanders waren gesneuveld, onder welke vele voorname Edelen
uit de geslachten
y&n Egmond, ^tm Wassenaar , ύάπ Ilaarlem en ^άϊι Raaphorst zich
bevonden. Het doel van den togt was geheel mislukt; en met meer schande dan roem
keerde de Graaf, na het begraven der gesneuvelden, terug (1).

De krijg tegen de West-Friezen werd echter met afwisselend geluk nog eenige jaren
voortgezet, doch bijzonderheden zgn hiervan niet opge teekend (2). Slechts zoo veel weet
men , dat de Kennemers thans
floris de behulpzame hand boden , en de ingezetenen van
Akersloot, Uitgeest en PFornier, zoowel om hunne bewezen diensten te beloonen ,
als om hen aan te moedigen, aanzienlijke voorregten van den Graaf ontvingen (3).

Het was niet het misnoegen van aleid over deze oorlogen, welk het ongenoegen
van FLORIS V tegen haar opwekte (4). Zij en hare zonen hadden verregiaand misbruik
gemaakt van de argeloosheid en h«t goed vertrouwen des jongen Graafs, en hoe lan-
ger zoo meer getracht door onwettige middelen, zich in het gebied te vestigen.
Floris
van Henegouwen Terstoutte zich in 's Graven land vestingen op te werpen , en van eenige
Edelen de leenmanshulde te ontvangen (5). Zijn broeder
jan y^nUenegouwenytocg^n 1276
erlangde van den Keizer het verlij van
Holland, wanneer Graaf floris zonder wettige ,
erfgenamen overleed. Hetzelfde vroeg en verkreeg ook Graaf
herman van Hennenberg

(1) Meus stoke, D. Π. B. IV. bl. 195-198. De beka, p. 93. J. α leydis, itZ«.XXIV.c.IX,
dc Oude Holl. I)iv. Kron. XIX Div. c. 9. De Klerk uit de laage landen^ bl. lëO, 151, welke
ten onregte dien togt tien jaren later stelt.
Ocüo scarlehsis; bl. 120.

(2) Melis stoke, D. Π. B. IV. bl. 199.

f _ · >

(3) V. MIERIS, Charterb. ν, Holl. ü. I. bl. 380, 410. : , . ,

(4) Wagekaar, D. III. LI. 17, 18. _ ■

(5) De bewijzen zijn te vinden bij v. mieris, Charterb. ν. HoU.. Ό. I. bl,358 , 364,307,^389,
376 , 387—389 , 392 , 414. Verg.
v. wijm op waabwab, St. Hl. bl. 11—13. Groebe, over
nonis V, bl. 42. ^

-ocr page 344-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

voor zich, Toor zijne gemalin, eene zuster van aleid , en voor zijn zoon boppo (1}. Deze
woelingen van de zijde zijner naaste betrekkingen, schynen Graaf
floris eindelijk de
oogen geopend te hebben voor den neteligen toestand in wolken hij gebragt Althans
na zyne terugkomst van een steekspel te
^s Hertogenbosch, waar hij door Hertog jäh I
van Braband tot ridder was geslagen , zette hij aleid en haren stoet ten lande uit (2).
Zij bleven echter voor hem gevaarlijk, gelijk blijkt uit zekere overeenkomst met Bisschop
JAN van
Utrecht t waarin hij voor zich hulp bedingt »tegen zijne bloedverwanten van
Henegouwenfloris en diens broeders (3)." Ongetwyfeld zijn er vele en ernstige on-
derhandelingen aangeknoopt, vóór dat het vereffenen der geschillen aan goede mannen
iverd overgelaten, aan wier uitspraak, ten meesten voordeele van Graaf
flokis , men zich
sedert schijnt gehouden en in vriendschap met elkander geleefd te hebben
(4). Jan'
van Henegouwen werd twee dagen later door Keizer küdolf met de landen van
Aalst, van Waas, de vier Ambachten en het land naast do Schelde {Zeeland he-
wester Schelde?)
beleend (5). Om dien tijd kocht hij , de Gravin van Hennenberg
overleden zijnde, van haren gemaal, de eigen of allodiale goederen, welke haar uit
de nalatenschap haref ouders ten erfdeel aanbesterven en in gelegen Avaren (6),

(1) V. mieris, Charterl·, ν. Holl, D. I. bl. 381. In de dubbele uitgifte dezer verlijbrieven,
meent
wagenaae , ü. III. bl. 27, een bewijs te vinden van de erkende liebzuclit des Keizers,
vi'elke vaak gewoon was gunsten om geld weg te schenken j en tevens van zijne weinige genegenheid
voor Graaf
ilokis V. Bilderdijk , D. II. bl. 190, betwist teregt deze laatste gevolgtrekking, maar
stemt de eerste toe.
Van icon daarentegen meent, dat »de Keizer deze verlij brieven, met volko-
men medeweten van den anderen, tot beider geruststelling heeft gegeven, op dat het llollandsche
leen geenszins, ter oorzake zij beide maar langs de vrouwen van het vorige grafelijke huis van
Holland afstamden, aan het Rijk zou vervallen, en zoo, om hen in zijne belangen te trekken, als
om daarna ieders regt te onderzoeken en naar hetzelve uitspraak te doen." Hij vindt hierin tevens
eene onwedersprekelijke bevestiging van de leenroerigheid van het graafschap
Holland aan het
Duitsehe Rijk.
Historisch Bewys , dat het graafschap van Holland tot op fiiips II altijd een
leen, des Omjtschen Rijks geweest is
enz., bl. 66, 67. Leiden, 1748.

(2) Melis stoke, D. IL B. IV. bl. 200, 204. I

(3) V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. Ι. b, 388 , 389,

(4) Υ. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 414. Verg. ν. wijn op wagesaar, St. HL bl. 13.
Groebe ,
over Graaf plobis V, bl. 43.

(5) V. MIERIS, Charterb. ν. Holl. Ί). 1. bL 415, 416.

(6) V. mieris, Charterb. ν. Holl. I). I. bl. 418. Verg. ν. wun op wagehaar , St. HL bl. 16.
waaruit tevens blijkt, hoezeer
bilderdijk., D. H. bl. 191, zich vergist, welke hierin, zonder verde?
onderzoek,
wagenaar, D. IH. bl. 28, 29, gevolgd heeft.

1256—
1300

1277

3 van
Lente-
maand.
1277/8

' 3 van
Oo{;st-
maand.
1281

-ocr page 345-

DES VADERLANDS. 345,

Er blijkt hieruit, dat hg geene middelen onbeproefd liet, om zich ταπ de erfopvolging 1256'—
op
FLORis V te verzekeren, en tevens, dat de Graaf Tan Bolland in dien tijd geeneu ^^^^
wettigen mannelijken opvolger bezat, 's Graven dochtertje ΜΑΚολΚΕΤΠΑ. was kort te
voren aan den zoon des Konings van
Engeland verloofd, Wat hiertoe aanleiding gaf,
moet eenigzins hooger opgehaald worden.

Reeds sinds eeuwen had de Avederzijdsche handel tusschen Engeland en Holland gQ'
bloeid, toen hij omstreeks twaalf honderd vijf en zeventig gestremd werd (1). Hetvorigjaar
had Koning
eduard van Engeland, bij eenen oorlog met F^laanderen, den uitvoer van
wol, een allerbelangrijkste tak van handel in
Holland, naar de Overzeesche gewesten
verboden (2). De Zeeuwsche of Hollandsche zeevaarders nu geen werk vindende,
rustien zich ter kaapvaart uit en bragten der Engelsche koopvaardij aanmerkelijke na-
deden toe (3). Prijzenswaardig waren de pogingen van Graaf
Ftoais, om in het belang
zijner onderdanen, den handel en de goede verstandhouding mei
Engeland te herstel-
len , toen do geschillen met
Vlaanderen waren bijgelegd en het verbod van uitvoer,
onder zekere bepahngen, was ingetrokken. Eerst bewerkte hij den ouderlingen vrijen
handel tusschen de Engelschen en Hollanders, en twee jaren daarna, in twaalfhonderd
tachtig, dal ook voor de Zeeuwen, op welke de Koning het meeste verbillerd was,
de handel op
Engeland werd opengesteld (4). De beslissing der nog hangende ge-
schillen werd door den Koning en den Graai aan een tweelal van weerszijden gekozen
scheidsmannen overgelaten, welke deze taak buiten twijfel
tot beiderzijds genoe-
gen voltooid hebben (5). Er Averd althans weldra, ten blijke der Avederkeerige vriendr
schap, het reeds genoemde huwelijk tusschen Prins
alfoksus van Engeland en Marga-
retha
van beraamd. Graaf floris ontwierp de voorwaarden van het huwelijks- 5 vau
verdrag , welke den Koning te Westminster werden voorgelegd, en hierop nederkwamen ;
»Margaretha zou de helft der landen van floris, ter keuze des Konings, ten huwelijk l'^öl
ontvangen, doch indien do Graaf zonder mannelijk oir overleed, zou zij alles erven.
Zoo
FiORis eene weduwe en dochters naliet, moest eduard voor deze zorgen. Bij het vol-
trekken des huwelijks tusschen ALFONSUS en MARGARETHA, ZOU liet paar in het bezitvap

{1)'Van mieris; Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 378,

(2) Rijmer, Acta publ. Angl. Τ. I. Ρ. II. ρ. 137 aangehaald bij wagewaar, D. III. bl. 21.
Meijerüs
, ad annum 1274.

(3) Van mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 378.

(4) Van mieris, Charterh. v. Holl. D. I. W. 382 , 409.

(5) Vat* mieris, Charterl·, ν. Holl. Ü. I. bl. 409.

II. DEEL. 44

-ocr page 346-

ALGEMEEKEGESCHIEDENIS

Iiun aandeel geslclcl worden, doch floeis de inkomsten daarvan blijven genieten zoo
lang hij leefde. Wanneer de Koning de keuze gedaan had , moest dit verdrag door do
Edelen en steden bevestigd worden; en
floris zou alles aanwenden, om hel door den
Koning of de Keurvorsten des Rijks te doen bekrachtigen." Dit zonderling verdrag
■wordt door
floris op deze zonderlinge wijze besloten: »Indien de punten dezer over-
eenkomst mei do wetten en gewoonten van ons land strijdig zijn , moetalles wal ik beloofd
heb, als niet gedaan en van onwaarde gehouden worden (1)." Men merkt aan ,
dal
floris op dien voet alles beloven kon en dat Koning eduard , indien hij in een
verdrag met zulk een toevoegsel genoegen nam, geen groot doorzigt en nog minder
kennis van de geaardheid der Hollanders moet gehad hebben (2). Anderen zien in deze
overeenkomst niet meer dan een Engelsch ontwerp , dat stof tot vele aanmerkingen kan
opleveren , maar zoo als het daar ligt, niet konde aangegaan worden (3). Ons komt
zij, in de tegenwoordige gedaante althans, geheel verdicht voor. Doch wat van haar al
of niet moge geweest zijn , zij werd weldra nulleloos gemaakt. Het blijkt ondertusschen , dat
Graaf
floris om dezen lijd bij hel Duilsche Rijk heeft aangedrongen, dat zoo hij geenen
zoon achter het, hel graafschap op eene dochter mögt overgaan, dewijl
Rolland niet
slechts een Rijksleen , maar levens een Duitsch
Mansleen was, dat alzoo zonder loe-
stemming des leenheers niet op eene vrouw versterven mögt. Immers werd hem bij
eencn Keizerlijken brief toegezegd, dat indien hij zonder mannelijken erfgenaam over-
leed , zyne dochter of dochters hem zouden opvolgen in het graafschap en in de goe-
deren , welke hij van het Duilsche R^ijk in leen hield. Mögt bij eenen onmondigen zoon
achterlaten, dan zou de voogdij aan zijno gemalin worden toevertrouwd (4).

Het was in dien lijd, dal floris een nieuwen logt tegen de West-Friezen ondernam,
om zoo mogelijk, dit halsstarrig volk voor altijd te breidelen. Met eene welbemande
vloot stevende hij langs de
Zuiderzee en landde te fVijdenes. Do West-Friezen wa-
ren op hunne hoede, en welhaast werd nabij i5'c/ie/imMöMi een bloedige slag gele-
verd. Onder het bevel van
nikolaas van Kats, behaalde het grafelijke heir de zege
en vervolgde den vijand twee mijlen yer, toen do overwinnaar terugkeerde, hetgeen
hem zeer euvel Averd genomen.
Floris zelf stelde zich nu aan het hoofd eener uitge-
lezene bende en drong verdelgende, allerwege de ontstelde Friezen Tcrslaande of ver-
drijvende, tol aan
Hoogicoude door. Hier verdubbelde de herinnering van het lafhartig

(1) V. mieris, Charlerb. v. Holl. D. I. bl. 412.

(2) Te water, Faderl. Hist. D. I. bl. 227. Verg., wagenaar ; D. III. bl. 23—25.

(3) Bilderdijk, D. Π. bl. lUS.

346

1250-

mo

19 van
Zoincr-
inartiiil.
1282

(4) RmiT; Ilist. Crit, Com. Τ. II, Ρ, Π. ρ. 86Ί-803.

rU

tAÊÈÊ

-ocr page 347-

DES VADERLANDS. 347

vermoorden van Koning willem aller Avoede, en eene geweldige slagling onder ^^' j^qo"
weerspannelingen getuigde van de schrikkelijksle wraak. Eenen ouden man onder de gevan-
genen Averd lijfsbehoud geschonken, dewijl hij de plaats ontdekte Avaar het lijk des Ko-
nings verborgen lag, hetgeen do moordenaars, naar men wil, elkan(ler plegtig gezwo-
ren hadden, nimmer te zullen openbaren,
Floris liet het overschot zijns vaders naar
ütrecht, en nadat hier eene plegtige lykdienst gevierd was, naar Middelburg voeren
en in de abdij aldaar bijzetten (1). Graaf
willem III stichtte in dertien honderd vijf
en twintig, in de Kerk dier abdij eene kapel voor de rust van 'sKonings ziel; en meer
dan twee eeuwen later werd aldaar, op last van Koningin
maria , Landvoogdes der
Nederlanden, een praalgraf ter nagedachtenis van den gesneuvelden Vorst opgerigt.
Dit gedenkteeken van de dankbaarheid des nageslachts werd door de vlammen en de
beeldstormers verwoest (2).

Het blijkt niet, welke beweegredenen Graaf floris thans weerhouden hebben, de
West-Friezen geheel te bedwingen, daar hij , naar eigen getuigenis, » deze zijne dood-
vijanden viermaal achtereenvolgend geslagen en te eenenmaal overwonnen had (3)." Om
Drechterland in ontzag te houden, werd het ύοί ia fVijdenes gebouwd, hetwelk
menigen aanval van de Friezen moest verduren, maar welks dappere bezet ting hen
eindelyk , met zwaar verlies ten aftogt noodzaakte (4). Welligt heeft de geboorte van
's Graven zoon
jan I, welke men vermoedt dat om dezen lijd plaats had (5), den
voortgang des West-Frieschen krijgs gestuit. Deze gebeurtenis moest eenigo nood-
wendige wijzigingen in het huwlijksverdrag met Koning
edüard van Engeland te
weeg brengen; en het is niet onwaarschignlijk , dat Graaf
floris deze belangrijke zaak
wilde vereffenen, vóór dat hij zich in eenige andere mengde. Hoe dit zij, men \2 va»
vindt, dat dit twee jaren later geschiedde, en er levens onderhandelingen werden
geknoopt, omtrent een huwelijk fusschen 'sGraven zoon en 'sKonings dochter
eliza- 1284
BETH. Er werd bepaald, dat de Graaf zijner dochter honderd duizend ponden zwarten
tournois tot bruidschat zou geven, waarvoor een vierde gedeelte des graafschaps van
Holland, ter keuze des Konings, zou verpand worden, doch dat len allen tijde los-

(1) Melis store, D. Π. ]}. IV. bl. 210—215. J. de πεκα, ρ. 94. AVilhelmüs pkocdrator ,
p. 526'. De KkrTt uit de laage landen, bl. 154. J. α ieydis, Lib. XXIV. c. 14. p. 218.

(2) Meerman, Gesch. ν. Gr. wulem, D. II. Β. V. bl, 294.

(3) Zie den merlcwaardigen brief van floris in de Fransclie faal aan Koning eduard I van En~
geland
{icsclirevcn, bij v. mieris, Chartcrb. v. Holl: D,. I. bl. 431.

(4) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 21.5. , .

(5) Vak wijn op wagesaar , St. III. bl. 15,

41*

-ocr page 348-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256—baar zou zijn, Avanneer de Graaf of zijne nakomelingen, de bepaalde som op eens kon-
den aflossen, 's Graven zoon
jak zou den Koning toegezonden en aan eene zijner doch-
ters worden uitgehuwelijkt; waarna Graaf
floris aan de Prinses vier duizend en zij-
nen zoon zes duizend ponden tournois jaarlijks zou toeleggen. Indien
jan kinderloos
overleed, zouden
Holland en de andere goederen van Graaf floris op alfowsus en
margaretha versterven (1)." Men ontwaart hieruit, hoezeer floris streefde en niets
onbeproefd wilde laten, om zich naauw aan
eduakd te sluiten. Of nu dit streven uit
staatkundige en baatzuchtige oogmerken, dan uit het welbegrepen belang des lands
voortvloeide, zal hot vervolg der geschiedenis ophelderen (2).

Deze huwelijksontwerpen echter ondergingen weder eene geheele verandering door
den dood van
alfoissus, welke zeven dagen later voorviel. Men kwam nu overeen,
dat )) de Koning, op bepaalde tyden, vijftig duizend ponden zwarten tournois, ter
zake van het huwelijk zijner dochter met 's Graven zoon, zou uitkeeren; het reeds
ontvangen geld echter zou terug gegeven Avorden, wanneer het huwelijk door den
dood van een der verloofden verijdeld Averd. Jonkheer
jaw moest als hij zeven jaren
bereikt had, naar
Engeland gezonden Avorden en daar zijne opvoeding ontvangen.
Stierf een der verloofden, dan zou de overlevende aan een ander kind van den Koning
of den Graaf uilgehuwelijkt worden." Behalve deze hoofdpunten, werden mede de
bruidschat en het onderhoud van het verloofde paar door Graaf
floris , de weduwegift van
de Gravin
eeatrix , en andere zaken van minder gewigt geregeld. Tot nakoming
des verdrags stelt
floris zich en al zijne goederen ter beschikking van den Paus, aan
wiens ban hij zich onderwerpt; en geeft den Koning van
Engeland, den Graaf van
Vlaanderen en den Hertog van Braland vrijheid, om hem en alle ingezetenen van
Bolland en Zeeland te bekommeren en aan te tasten, tot dat aan het verdrag voldaan
2
van is. Hij bezwoer deze voorwaarden plegliglijk in tegenwoordigheid van den Engelschen
raland gezant en van vele Hollandsche Edelen (3).

Inmiddels was hij in den twist gewikkeld geAvorden, welke tusschen den Bisschop
van
Utrecht en de Heeren van Amstel en van Woerden op nieuw ontstaan was. Hel
algemeen misnoegen in het
Sticht over het bestuur en gedrag van Bisschop jan I, had
FLORIS reeds in twaalf honderd vier en zeventig eene ongezochte gelegenheid aangebo-
den , om zich , te zijnen voordeele, in de Utrechtsche zaken te mengen. Hy was toen
in een bijzonder verdrag getreden met de wethouderschap en burgerij der stad

(1) V. uiiERis, Charterb. ν. Holl. D. I. Μ. 438.

(2) Verg. te water, Faderl. Eist. D. I. H. 229, en bilderdijk, D. II. bl. 200.

(3) V. mieris, Charlerh. v. Holl. D. I. bl. 455—458. Wagewaar, D. III. hl 31—33.

1285

-ocr page 349-

DES VADERLANDS. 349,

benevens den Raad en geraeene gezworenen van Muiden, Arnstein Mijdrecht ^
Loenen,
hetwelk vier jaren laler nader bekrachtigd werd (1). Do Utrechtenaars verbon-
den zich hierin , ten overstaan van eenige Stichtsche Edelen, » om de stad te allen tijde
voor den Graaf en zgne nakomelingen open te houden, en in het verkiezen van Bisschoppen
zich steeds naar hem te voegen; mits hij hun van zijne zijde, bescherming en handhaving
hunner regten verzekerde." Hij had daarenboven beloofd, zonder medeweten der stad
Utrecht, in geen verdrag met eenigen landsheer (van het Sticht?) te zullen treden (2).
Allergewigtigst was deze verbindtenis voör
floris. Zij toch deed hem over het bezetten
des bisschoppelijken zetels grootendeels beschikken, verbond voorname Stichtsche Ede-
len en gemeenten aan zyne belangen, en maakte hem genoegzaam meester van de
hoofdstad der Bisschoppen, wier overmoed en heerschzuchtige oogmerken tegen
Hol-
land
hg door dit alles te gemakkelijker zou beteugelen (3). Welken invloed hem deze
overeenkomst verschafte, bleek welras toen Bisschop jah" I zijne geschillen met
gus-
BREGHT van Amstel en met de mannen der stad en lande van Utrecht aan de uit-
spraak des Hollandschen Graafs onderwierp (4). De twist werd bijgelegd, en de Bisschop
verpandde in twaalfhonderd zes en zeventig, het slot
Vreeland met de heerlijkheid van
Maarsen en van Evenerzele aan gijsbrecht van Amstel, gelijk het slot Montfoort
aan hermaw van Woerden (5).

Dit vervreemden van twee zulke belangrijke punten, welke men teregt als de sleutels
van het
Sticht aan de zijde van Holland beschouwde, vermeerderde in het bisdom het
misnoegen tegen den zwakken Kerkvoogd, welke te laat zijnen staatkundigen misslag
bespeurde. Op aandrang van Graaf
floris moest hij echter beloven , steeds den raad van
gijsbrecht van Amstel en jan van Kuik te volgen, waartegen de Graaf wederkeerig \
verzekerde, hem in alles behulpzaam te zullen zijn (6). Het schijnt evenwel, dat de
invloed en het vermogen des Heeren
van Amstel spoedig den naijver des Utrechtschen
adels en de bezorgdheid van
floris V hebben opgewekt. Eenige Stichtsche Edelen,
met zwEDER
van Zuilen aan het hoofd, sloten met den Graaf een verbond, waarin

(1) V. MIERIS, Charterb. ν. Holl. D. I. Μ. 375, 397, 398,

(2) Klüit , Hist. Grit. Com. Τ. II. Ρ. II. ρ. 802.

(3) Verg. BiLDERBijK, D. II. bl. 196.

(4) V, HiERis, Charterl. ν. Holl. D. I. bl. 376.

(5) De BEK4, p. 95. Verg. Naleez, op de Faderl. Hist. bl. 140. Gboebe, ocerïLORisV. bl. 81.

(6) Zie den brief van den 3den van Lentemaand 1277/8, bij vak mieris, Charterb, v. Holl.
D. I. bl. 388.

-ocr page 350-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— zij hem bijstand beloofden in het beraagtigen van Utrecht, welke stad, zoo zy het al
met GiJSRKEGHT niet eens, toch den Bisschop ongezind was (1). Dat dit van een ge-
wenscht gevolg geweest is, blijkt uit een verdrag van vriendschap, acht dagen laler tus-
schen den Graaf en de stad
Utrecht gesloten, waarin plokis aanneemt daar binnen alles
tc zullen schikken, overeenkomstig den raad der Edelen (2). De Bisschop verzoende zich
eenige maanden daarna met zijne zetelstad, en
gijsbrecht en arhoud van Arnstel wor-
den in dien zoenbrief, zijne »getrouwen" genoemd (3).

De vriendschappelijke betrekking tussehen h2n en den Stichtschen Kerkvoogd , Averd
spoedig verbroken.
Gijsbrecht van Amstel was door het bezit van het ύοΐ Vreeland,
gebouwd om hem in toom te houden , meester van de Vecht geworden , en kwelde nu
de Stichtschen door het heflen van eenen tol op dien stroom. Om hieraan een einde te
maken, eischte'de Bisschop het slot
Vreeland, eerst naar het schijnt, onvoorwaarde-
lijk (4) , maar vervolgens, even vergeefs, tegen voldoening der opgeschotene pandpen-
ningen terug (5). Men trachtte nu
gijsbrecht mn ^miie^ door de wapenen te dwingen ,
doch de Stichtsche benden werden door hem en
herman van Woerden in een hevig
gevecht bij
Zolderinge geslagen en tot aan Amersfoort vervolgd. Herman werd zwaar
gewond, en aan de zijde des Bisschops sneuvelden
steven en frererik van Zuilen (Q).
Graaf floris schoot ter hulp van den benaauwden Bisschop en belegerde Vreeland,
hetwelk door arwoud van Amstel verdedigd werd. Gijsbrecht trok aan om het slot
te ontzetten, doch w erd bij
Loenen door eene bende Zeeuwsch krijgsvolk, onder bevel
Tan K.OSTIJN van Renesse, geslagen en gevangen genomen. Hij zelf moest nu de over-
gave van
Vreeland bewerken. Men bragt hem voor het belegerde slot, hetwelk ar-
woiTD, na een mondgesprek met zijnen broeder gijsbrecht, onder behoud van lijf en

(1) Zie den brief van den 28slen van Oogstmaand 1278, bij van mieris, Charterh. v. Holl.
D. I. bi. 397.

~ (2) Zie den brief van den 5den van Ilerfslmaand 1278, bij van mieris, Charterh. v. Holl.
D. I. bl. 398.

(3) V. spaen, Ilist. d. Heeren ν. Amstel, bl.. 44, Verg, groebe, over Graaf floris Ύ,
bl. 83, 84.

(4) Groebe, over floris V, bl. 82.

(5) Zie de uitspraak van eenige Hollandscbe Edelen,'bij vak mieris den 21s(en van Louwmaand
1279. D. I. bl. 399.

(6) De beka, p. 79. IIeda, 225. Dat deze beide schrijvers ten onregte en tegen de getuigenis
van
stoke, dit voorval onder Bisschop jan II of fa« Zerk plaatsen, is reeds aangetoond door wage-
haar, D.
III. bl. 37.

-ocr page 351-

DES VADERLANDS. 351,

leden, den Graaf in handen stelde. De beide IIqgvgïx van Anislel viGvèen gevangen 125fi—
naar
Zeeland gevoerd (1).

Meer tegenstand bood het kleine, minder sterke slot Montfoort, doch rnoest ein-
delijk ook zwichten; en
floris liet onedelmoedig, de dappere bezetting, welke hem
ongeveer een jaar had bezig gehouden, op twee na, onthoofden.
Herman van Woer-
.den,
wiens gebied door 's Graven volk was verv^'oest geworden , had inmiddels het land
geruimd en werd sedert, door een bisschoppelijk vonnis, gebannen (2). Graaf
flouis
liet zich zijne bewezen diensten betalen, en voor de zes duizend ponden, welke hij als
oorlogskosten en schadevergoeding eischte, werden hem iJfwiWe/i,
Weesp, Diemen ,
Windelmerhoscli
en de ambachten van Oudewater, JVoerden en Bodegraven , alle
Stichtsche leenen, door den Bisschop van
Utrecht verpand (3). Hiermede was echter
niel alles met den Graaf vereffend.
Floris toch vorderde eenigen tijd later van den
Bisschop gelden terug, welke hij hém, ten behoeve des bisdoms, verstrekt had. De
Kerkvoogd was niet alleen ongezind hieraan te voldoen, maar schijnt zelfs de wapenen
legen den Graaf opgevat te hebben. "Wat hiervan het gevolg geweest is, wordt even-
min vermeld als de uitspraak der goede mannen, aan wie de beslissing van dit gelde-
lijk geschil was opgedragen. Zoo veel blykt, dat over den Bisschop, wegens onder- G van
scheidene vergrijpen, door den Pauselijken gezant de kerkban was uitgesproken, doch ^1285'
dat hij hiervan, op verzoek van
floris, ontslagen werd, onder voorwaarde den Graaf
de voorgeschoten som te voldoen (4). Weinig dagen later erkende de Bisschop in t/e» lü van
Haag do wettigheid der schuld, en de onderhnge vriendschap werd hersteld (5). 1285"

Door tussclienkomst hunner magen en vrienden werden thans ook de Heeren van
Anistel
uit hunne langdurige gevangenschap in Zeeland geslaakt en met floris ver-
zoend , wiens harde voorwaarden zij, door den nood gedrongen, eindelijk
hadden in-27 van
gevfilligd.
Gijsbreght moest, ten behoeve des Graafs, afstand doen vau j

land, Muiden en Muiderpoort, fVindelmerhroek en het Reigersbosch, welke goe- ^^^^

(1) Meus stoke, D. II. B. IV. bi. 205—207. De beka, p. 98. J. α leydis, Ziä. XXI. c. XX.
p. 222. De Klerk uit de laage Landen, bl. 152, 154. Cron. de Hollant. apud matthabi
Analect. T. V. p. 546.

(2) Melis store, D. II. B. IV. bl. 208. De beka, p. 98. J. α leydis, Lib. XXI. c. XX.
p. 222. Wagenaar , D. III. bl. 38.

(3) (troebe, over Graaf floris V, bl. 86—88.

(4) V. mieris, Charterb, ν. Holl D. I. W. 449, 450.

(5) V. mieris, Charterb. v. Holl. D. I. bl. 449, Verg. v. wijs op wagbnaar, Sl. III. bl. 22.
Groebe,
over Graaf floris V, hl. 96—98.

-ocr page 352-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256—deren floris , evea als Troeger de Heer van Amstel, van het Sticht in leen zou
houden. Hij moest beloven, buiten 's Graven bewilliging nergens eenige veste of
sterkte op te werpen, en zich met zijne beide broeders,
arnoud en willem , verbin-
den nooit legen
Holland of Utrecht te dienen. Hunne eigen goederen {allodia) ont-
vingen zij als regte leenen van den Graaf terug, uitgezonderd
Amstelredamme, waar-
van de gift aan
jan perstn bevestigd werd. Ter nakoming van dezen zoen, van wel-
ken wij de overige punten stilzwijgend voorbijgaan, moesten zij eenige in-en uitlandsche
borgen stellen, onder welke de Hertog van
Brahand met de Graven van Gelre en
Kleef genoemd worden (1).

Genoegzaam op gelijken voet en Aveinig gunstiger, werd later herman van Woerden
van niet Graaf floris verzoend. Hij moest zijn eigen goed, binnen de heerlijkheid van
maand ^oerden of elders gelegen , den Graaf opdragen , om het weder in leen van hem terug
te ontvangen; het sleenen huis te
Woerden te allen tijde voor den Graaf openhouden,
en bovendien een vasten burg bouwen, welken hij insgelijks van den Graaf in leen
hield, en die ter bescherming van
Rolland zou strekken. Hij verbond zich, zijne
dochter niet dan met 's Graven bewilliging uit te huwelijken, noch Hollandsche ballin-
gen eene schuilplaats te ver leenen. Eenige Edelen met hunne mannen stelden zich tot
borgen voor do getrouwe vervulling dezer overeenkomst (2). Zulk eene afgeperste ver-
zoening, gepaard met zoo vele opofferingen, moest natuurlyk de beide Edelen zwaar
drukken. Graaf
floris begreep dit en trachtte hen door eerbewijzen aan zich te ver-
binden. Hij verhief hen tot zijne voornaamste Raadsmannen en gaf hun boven anderen,
deel in het bewind (3). En zoo hy ooit eene Ridderorde van
st. jakob heeft ingesteld,
hetgeen nog geenszins beslist is, dan was
gijsbreght van Amstel onder hare eerste
leden opgenomen (4).

Geen minder voordeel trok Graaf floris uit den twist tussoheu Hertog jan I van Brahand
cn Graaf reinoud van Gelre over het bezit van Limburg, waarop beide aanspraak
maakten. Immers is het blijkbaar, dat de Hertog, om den Graaf van
Holland aan

(1) Van siiEiiis, Charterl·, ν. JIoll. D. I. bi. 460—463. j V

(2) Vak mieris , Charterl·, ν. Holl. D. I. bl. 467—470.

(3) Melis stoke, D. Π. B. IV. bl. 257.

(4) V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. 1. bl. 524. Wagenaar, D. III. bl. 42, noch bilderdijk ,
D. II.
bl. 198, betwijfelen, gelijk van wijn op wagenaar, Sf. III. bl. 21, de Baron d'yvov van
MIJDRECHT en anderen (zie de Letterbode voor 1826), de instelling dier Ridderorde, wier bestaan
de
tioee Brieven over de Ridderorde van St. Jacobs-Broederschap, van den Baron van lykben
tan hemmen,
niet buitcn twijfel gesteld hebben. Verg. groebe , over noRis V. bl. 94(2),

352

-ocr page 353-

DES VADERLANDS. 353,

zich te binden, hem yan de leenhulde υοογ het eiland van Zuid-Holland^ welke de 1256_

Hollandsche Graven sedert twaalf honderd drie, aan de Hertogen van Braband verpligt ^^^^^
waren, geheel ontheven en hem hulp tegen al zijne vijanden, behalve den Keizer enden
Graaf van
Vlaanderen, heeft toegezegd (1). Bij het uitbarsten van den krijg tégen
beinoud, sloten zij een verwerend verbond met elkander, en floris ondersteunde den
Hertog mei krijgsbenden (2). Na eenige vijandelijkheden werd door partijen het geschil
aan de beslissing der Graven van
Vlaanderen en Henegouwen overgelaten; en floris
sloot hierop een afzonderlijk bestand met reinoud , waarbij men zich aan eene teruggave
der gevangenen, en verder aan de uitspraak des Konings
yauEngeland onderwierp (3).
Doch alles bleef zonder gevolg, en de krijg ontbrandde op nieuw en heviger. Graaf
floris zond Zeeuwsche schepen en krijgsbenden onder bevel van wolfert van JBorse-
len
en jan van Renesse den Hertog ter hulp (4). Gelre werd vreesselijk geteisterd.
Het geluk bekroonde de wapenen der twee bondgenooten, welke overeenkwamen, dat
de oorlog op beider kosten en baten zou worden voortgezet; dat men niet, dan tezamen,
vrede zou sluiten ; en dat, zoo de Graaf van
Gelre kinderloos overleed, de helft der
goederen, welke hij van den Hertogin leen hield, namelijk
de Veluwe, de Tieler-
en Bommelerwaardi vrij op floris zou komen (5). Te vergeefs trachtte men Holland
met Gelre te verzoenen (6). Floris bleef 's Hertogs medehelper, en toen waarschijn-
lijk werd door zijne benden de Geldersche
hmg Ten Νieuwen Grave, verwoest (7). Bij
den vermaarden slag van
Woeringen, den vijfden van Zomermaand twaalf honderd
acht en tachtig, was hij niet tegenwoordig, doch werd als's Hertogs bondgenoot begrepen
jn den vrede, Avelke het volgende jaar geteekend werd (8).

Middelerwijl had hij zich in eenen krijg met de West-Friezen gewikkeld. Door
de ongemeen groote watervloeden, welke in den winter van twaalf honderd zes en

(1) Zie de brieven van 10 van Wijnmaand 1283 bij v. miebis, Charterb. ν. Holl. D.I.bl. 433,
434.
V. WIJN op WAGENAiR, St. III. bi. 18. Verg. bilderdijk, D. II. bl. 201.

(2) RijmkronijJi van jan van heeld, uitjf. door i. F. Willems, Brussel 1836, B, I. bl. 107.
Verg.
noydecopen op melis stoke, D. II. B. IV. bl. 316—318. V.wijm op wagenaab, Sf, III. bl. 18.

(3) Van mieris, Charterb. ν. Holl. Ό. I. bl. 437, 448.

(4) Van heelu , B. I. bl. 108.

(5) Vak mieris, Charterb.- v. Holl. D, I. bl. 465. De overeenkomst is van den 24 van lierftt-
maand 1286.

(6) V. MIERIS, Charterb. v. Holt. D. I. bl. 466.

(7) V. heelü, B. I. bl. 128. ^

(8) Van wijn op wagesaar, St. III. bl. 20. V. spaen, Hist. v. Gelderl, D. I. bl. 2Ü8, 318.
ΪΓ,
deel. 45

-ocr page 354-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zeven en tachlig een groot gedeelte van Zeeland, Zuid-Holland en de landen aan deze
en gene zijde van het
Vlie overstroomden, was in /^eii-i^rieiia«c?eenegroolemenigte
volks omgekomen en de onderlinge gemeenschap der inwoners, door het onderloopender
lagere landen tusschen de dorpen, grootendeels gestremd geworden (1). Den West-Friezen
was het hierdoor ondoenlijk geworden den Graaf, welke hen thans voor altijd wilde breide-
len , eene genoegzame krijgsmagt tegen te stellen, te meer dewijl het hun aan vaartuigen
ontbrak, om zich te vereenigen en den vijand van hunne kusten af te houden. Het viel
derhalve υικκ
van Brederode, Bevelhebber van 's Graven scheepsmagt op de Zuider-
zee,
niet moeijelijk het eene dorp na het andere aan te tasten en te onderwerpen (2).
Graaf
floris volgde hem , toen het water gevallen was , met een talrijk leger en stichtte,
ter bedwinging der West-Friezen, vier sterke sloten: een te
MedemMik, om den toe-
gang te water naar
Drechterland open te houden; een ander, Nieuwenhurg genaamd,
nabij
Alkmaar tot dekking der grenzen van Kennemerland; niet ver van daar een
derde slot,
Middelburg; en aan den oostkant der Zijpe , het slot Eenigenhurg, om
den weg naar
West-Friesland te verzekeren. Een vijfde burg, Nieuwendoorn, werd
door hem aangelegd doch niet bij zijn leven voltooid (3). De West-Friezen van het
Houtwouder [Hoogwouder) Amhaclit verzoenden zich het eerst met den Graaf en
zwoeren hem op_ het slot
Toorenburg, hulde en trouw (4). De Drechterlanders, welke
de tusschenkomst des Bisschops van
Utrecht hadden ingeroepen, volgden weldra hun
voorbeeld en ontvingen, even als zij, van
floris keuren en wetten (5). Weinig dagen
later verleende de Graaf aan
Medemhlik en Monnikendam onderscheidene handvesten,
voorregten en stadsvrijheden (6). Men meent, dat hij ook om dezen tijd te ,

gelijk in Holland, eene munt heeft opgerigt (7). Texel yyaxA een jaar later onder-

(1) Melis stoke , D. II. B. IV. bl. 218-221.

(2) WiLUEiMUS PROCURATOR iti ΜΑΤΤΠΑΕΙ Afialect. T. II. p. 531. Uit dezen Sclirijvcr blijkt niet,
dat
floris loen alom voor Heer van Friesland crVanü werd, gelijk, wagekaar , D. III. bl. 44,
uit hem verhaalt en bilderdijk , D. II. bl. 199, getrouw navertelt,

(3) Melis store, D. II. lï. IV. bl. 223—227. Occo scariensis, bl. 124. Eenïgen melden, dat
bet slot te
Medemhlik uit de vervallen werken eens kasteels, weleer door Koning radbotid bewoond,
werd opgetrokken. V.
mieris op de Klerk uit de laage Landen, bl. 158 (1). Nog heden worden
te
Medemblik, de bouwvallen van dit slot, bet kasteel van radboüd genoemd.

(4) V. mieris , Ckarterb. v, Holl D, I. bl. 473. Verg. Oude Hall, Div. Kron. XIV Div. c. 14.
bl. 179.
De Klerk uit de laage Landen, bl. 157.

(5) V. mieris, Chartetb. v. Holl. D. I. bl. 473—478.

(6) V. mieris, Ckarterb. v. Holl. D, I. bl. 478—492. /, . . , | ^ ..

(7) Wagesaar, D. III. bl. 45. ■■ . .

■ ■ «

1256^
l.JUO

20 Tan
liOuw-
niaand.

1288

21 van
Lenfe-
uiuaiid.

-ocr page 355-

DES VADERLANDS. 355

ΛΤΟΓρεη en West-Friesland, door het leggen van wegen en dijken, toegankelijk 1256—
1 1300

gemaakt (1).

Ondertusschen was in Zeeland grooi misnoegen gerezen. Hel fnuiken cn inbreuk
maken op de regten des adels, het handhaven van den landvrede, het bevoorregten der
sleden en het beschermen der gemeenten tegen het geweld en de onderdrukking der
Grooten, hadden in het bijzonder de Zeeuwsche Edelen steeds meer en meer van Graaf
FLORis vervreemd (2). Het heffen en invorderen van zekere ongewone belasting door
den Graaf, uit welke beweegredenen dan ook opgelegd, voedden dien haat (3). Het
misnoegen liep eindelijk zoo hoog, dat twee en dertig Zeeuwsche Edelen zamenspan- 12^9
den, Graaf
gui van Vlaanderen hulde en manschap zwoeren voor hot land tusscheii

Schelde an Heidenzee en beloofden , hem te ondersteunen legen floris , die hoe
dikwyis daartoe aangemaand, de vergrijpen tegen hunne voorreglen en gewoonten niet
Avilde herstellen (4).
Güi van Vlaanderen had evenzeer grieven tegen zijn schoonzoon
als de Edelen.
Floris , tot mondige jaren gekomen, had niet alleen de overeenkomst
Tan twaalf honderd zes en vijftig door zijn Voogd met F laanderen aangegaan, wat do
Zeeuwsche leenhulde betreft, niet, zoo als beoogd was, bekrachtigd , maar zelfs bij den
Keizer in twaalf honderd zeven en tachtig bewerkt, dat het verdrag, met betrekking
tot dit punt, voor nietig en van onwaarde verklaard werd (5), Later wendde hy zich
op nieuw tot den Keizer, welke in cenen brief de Edelen, met name
jan van Renesse,
dirk van Brederode, λνοίρεητ en floris van Borselen , sich van Maelslede ^ ηυο,οναη
Kruiningen,
nicolaas van Kats en hunne aanhangers, dreigend vermaande, zich aan
den Graaf van
Holland, hunnen wettigen Heer, te onderwerpen (6). Ten zelfden dage

(1) WAGESAiR , D. III. bl. 46.

(2) Wagenaar, D. III. bl. 47. V. wijs op wagenaar, St. III. 1)1.23. Bilderdijk,D.II.bl.204,
vergeleken met
melis stoke, D. II. B. IV. bl. 230, 231.

(3) wilneimus procurator, ad annmn 1287. p. 532. Verg. buderduk, D. II. bl. 205 , 206.

(4) Kluit, Uist. Grit. Com. Τ. II. Ρ. II, ρ. 893. Τ. I. Ρ. II. ρ. 342.

(5} V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 407. Kleit, Hist. Grit. Com. T. II. P. II.
p. 884.
T. I. P. II. p. 317, 341. Floris moge het weigeren der leenhulde aan Vlaanderen ά\»
regt beschouwd hebben, volgens bilderdijk , D. II. bl. 203,; het was echter in hem evenmin regt als
het in Gra?f
willem II geweest was. Zie hiervoor, bl, 247 (2). Op voorwaarde \an leenhulde had
hij met
beatrix, gci's dochter. Zeeland bewester Schelde ontvangen. Zie hiervoor, bl. 334.

(6) V. mieris, Charterb. ν. Holl. D, I. bl. 505. Kluit, Hiat. Grit. Com. Τ. IL Ρ. II.
ρ. 904—907. Over den brief zeiven, den ästen van Bloeimaand 1290 gegeven, raadplege men
KLüiT in I. c. T. L P. II. p. 236, 339. sqq. 351 (I).

45 »

-ocr page 356-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— erkende echter de Keizer ook hel regt dezer Edelen op hel derde gedeelte in do beden,
hetwelk
floris hen betwistte, en waarover zij zich bij het Hoofd des Rijks beklaagd
hadden (1).

De krijg met Vlaanderen was inmiddels uitgebroken. Graaf gui , van den onderstand
des Zeeuwschen adels verzekerd, was op
Walcheren geland en had onmiddellijk het
beleg voor
Middelburg geslagen. Doch hoe geheim men alles gehouden had, was
echter de aanslag
floris niet verborgen gebleven. Hij had zijne gemalin en zoon jan
naar ßliddelburg gezonden, heizij om hierdoor zijn schoonvader, welken hij trouwens
beter moest kennen, van de belegering af te houden (2); hetzij om den inwoners een
blijk van vertrouwen te geven en hen lot een gedrag te verpligten , dat daaraan beantwoord-
de (3). Ook had hij do stad door een bemoedigenden brief, tegen alle geweld zoo van
12 van binnen als van buiten, gerustgesteld (4). De burgers, gedekt door
de Mortier, eenwel-
imam^i voorzien en welbemand Kasteel, boden den Vlamingen aan de eene zijde en den Vlaamsch-
12Ü0 gezinden Zeeuwen aan de andere eenen hevigen tegenstand, tot zij na eenige weken,
zich gedwongen zagen met
robert , zoon van Graai gtri, overeen te komen, dat zij hem
lÜ van do stad zouden overleveren , wanneer niet binnen eenige dagen ontzet opdaagde, of de vrede
geiroiTen werd (5). Doch bet berigt, dat
floris met eene vloot Zierikzee genaderd is,
met oogmerk om
Middelburg te ontzeilen , geeft weldra eene geheel andere wending
aan den loop der zaken. Het beleg wordt opgebroken, de Vlamingen verlaten JVah
dieren, en Graaf gui beweegt Hertog jan Ivan Braband, om als middelaar lusschen
hem en den Graaf van
Rolland op te treden. Na de slerksle en opreglsle verzekerin-
gen van de vredelievende stemming des Graven van
Vlaanderen, gelukt het den Her-
tog, den argloozen
floris Ie overreden, zijne benden terug te zenden en zich met
hem naar
Biervliet te begeven, waar gui, hun beider schoonvader, gelegerd was en
de geschillen in der minne wenschle te vereffenen. Eerst bij hunne aankomst ontdekt
floris het laaghartig en schandelijk verraad, toen hij onverwachts in verzekerde be-
waring Averd genomen. In de eerste opwelling zijner drift, beschuldigt hij
sxT^yan Bra-
band
van deze verfoeijelijke trouweloosheid , en vaart in de bitterste bewoordingen tegen

(1) Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. II. ρ. 907. IJoxiiorn op reygersueug, Chron. v. Zeel.
D. II. bl. 94. Verg. oroebe , over floris V. 1)1. 101 (1).

(2) Wagbnür, D. ΠΙ. bl. 48. ^

(3) Bilderdijk , D. II. bl. 207.

(3) Kluit, Hist. Grit. Com. Τ. Π. V. Π. ρ. 900.

{5) Melis stoke, D. Π. Β. IV. bl. 231—233. Wilheimüs procurvtoB; ρ. 533. Klüit, Hist.
Crit. Com.
Τ. I. Ρ. II. ρ. 344. Τ. II. Ρ. II. ρ. 909.

-ocr page 357-

DES VADERLANDS. 848,

hem uit. De Hertog bezweert zijne onschuld en dringt, om zich Tan alle Terdenking 1256__

te zuiveren, ijTerig aan op het ontslag van floris , Toor wien hg zich ten gijzelaar aan-
hiedt, en dat het geschil aan de uitspraak van drie goede mannen zal worden overge-
laten. Graaf
gui bewilligt hierin slechts onder voorwaarde, dat hij zelf met zijn oudsten
zoon
robert en Hertog jan , dit drietal, zullen uitmaken. Floris geene keuze heb-
bende , belooft zich aan hunne beslissing te houden en tot de geheele vereffening van
zaken in
Biervliet te blijven (1).

Aan de uitspraak dezer scheidslieden onderwierpen insgelijks jan van Renesse, *wol- 2 vau
FERT van Borselen en do andere zamengespannen Edelen, hunne geschillen met Graaf
floris (2). Dit was nog niet genoeg. Floris moest den Hertog beloven, binnen eenen 1290
bepaalden tijd den Graaf van Vlaanderen brieven van zekerheid te geven, omtrent de
verschuldigde manschap, en zoo lang in
Gent te vertoeven, tot hij aan den inhoud
daarvan zou voldaan hebben (3). Onder dezelfde verbindtenis moest hij aannemen, den
Graaf van
Vlaanderen ter vergoeding van oorlogskosten, twintig duizend Parijscho
ponden te betalen, Avaarvoor de Hertog zich wederom tot borg stelde (4). Dien dag
deden
jan van Renesse en dirk van Brederode op nieuw hulde aan floris en be-
loofden hunnen »lieven Heere Haren
florense , Graeve van Hollant, Ie staede sullen
staen euwelicke," en zoo er eenige twist tusschen hen mögt oprijzenzich aan dcjj
beslissing des Hertogs van
Brahand ie onderwerpen (5). Den volgenden dag onderwier-Zomer-
pen zij zich allen gezamenlijk met
floris , aan de einduitspraak der drie benoemde scheids-
lieden , welke hierop hoofdzakelijk nederkwam (6): 1®. De vrede lusschen
Vlaanderen

(1) Melis stoke, D. Π. B. IV. bi. 233—237, wilnelmcs proccbator, p. 532. Kluit, Ilist.
Crit. Com.
Τ, I. Ρ. U. ρ. 345. Τ. Π. Ρ. 11. ρ. 913. Over het gedrag des Kevtogs yanBraband,
is BiLDERDijK liet Avondcrlijk met zieh zelven oneens. D. I. bl, 273 zegt liij, geheel tegen de ge-
tuigenis van
melis stoke,, Β. IV. vs. 734 enz, dat de Hertog vanjßraiawd tusschen gci en flows
den schelm speelde. D. II. bl. 208, daarentegen verliaält liij de onhegrijpclyke ontsteltenis des
Hertogs
(bij het gevangen nemen van floris) , die zich tot het werktuig gemaakt zag mn zulk
een verfoeijelijk verraad;
en beweert, hl, 210, dat de Hertog de man niet was om te bedriegen,
enz,; een man wiens edelmoedge aart telkens doorblinkt, bl, 214.

(2) rmit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. Η. ρ. 346. Τ, Π. Ρ. II. ρ. 917.

(3) Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ, II. ρ. 346, Τ. II. Ρ. II. ρ. 919.

(4) Kluit, Hist. Crit. Com, Τ. I, Ρ. II. ρ, 347 , 348. Τ. II. Ρ. Π. ρ. 924 / 927.

(5) V. mieris, Charterb. ν. Holl D. I. bl. 506. Kluit, Hist. Crit. Com. T, I. P. IL p.348.
T.
II. P. II. p. 928.

(6) Kluit, Hist. Crit. Com. T. L P. II. p. 348. T. H. P. H. p. 930.

-ocr page 358-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

en Holland zal vast en onverbrekelijk zijn. 2°. De wederzydsche gevangenen en gij-
zelaars zullen uitgewisseld en in al hunne bezittingen hersteld Avorden; alleen
jan van
Renesse
wordt voor leenman van Vlaanderen erkend wegens zijn burg van Renesse en
honderd gemeten lands daaraan gelegen. 3°. De Graaf van
Holland en zijne erven
zullen
Zeeland tusschen de Schelde en Heidenzee van de Vlaamsche Graven in leen
houden, en hun daarvoor hulde en manschap bewijzen. ¥>. Wat door Koning
wii-lem
of zijne opvolgers in hel Rijk strijdig met deze leenroerigheid aan Vlaanderen verrigt
is, zal van geen gevolg zijn.
5°. Flokis zal trachten de bevestiging dezer overeenkomst
van hel Rijk binnen één jaar to verkrijgen, en den Graaf van
Vlaanderen hulp bie-
<len, wanneer de Keizer hem, uit hoofde dezer leenhulde, den oorlog aandoet of be-
nadeelt. 6°. Het verdrag van twaalf honderd zes en vijftig, tusschen
floius den Voogd
ea
margaretha, vau Vlaanderen aangegaan, zal Graaf floris goedkeuren en bekrach-
tigen. 7°. De Vlaamsche ballingen zullen voortaan in
Zeeland hewester Schelde mo-
gen Avoncn, onder voorwaarde, dat zij
Vlaanderen geen hinder toebrengen. 8°. Zeven
en zestig personen zullen in
Zeeland aangesteld worden, om als gezworenen, alle ge-
schillen te vonnissen , uitgezonderd die welke de leenen en lands zaken betreffen. 9°. Bij
verval van een leen, bij gebrek van erfgenaam, zal do dochter of naaste bloedverwant
(agnaal) hei binnen jaar en dag voor eene bepaalde som, naar zyne grootte, van den
Graaf mogen verheflen. 10°. De Graaf zal een Baljuw stellen , die alle jaar twaalf we-
ken , en tusschen
Schelde en Heidenzee acht Aveken regt houdt." Wederzijds Averd dit
verdrag bezegeld.
Floris bezwoer vrijwillig [de no grei et de no honne volontei),
zoo het heette, voor zich en zijne erven deze voorwaarden, doch mögt Biervliet niet
verlaten, vóór dat zij nagekomen waren (1). Ondertusschen wist hij te bewerken,
dat Keizer
rudolf bij een open brief verklaarde » niet te bewilligen , noch op eenige
wijze te zullen bewilligen, in hetgeen door
floris betrekkelijk Walcheren apugegaan,
verrigt, of beloofd was (2)." Hel blijkt, dat hij inmiddels geslaakt en op vrije voeten ge-
steld was (3). Immers gaf hij niet lang na het sluiten van het bewuste verdrag, eenen
byzonderen brief, bij welken hij zich verbond, op verbeurte van dertig duizend Parijsche
Ponden, zich op een bepaalden dag te
Gent in gijzeling te stellen , tot dat de Edelen en
Steden van
Holland en Zeeland, den Graaf van Vlaanderen aldaar genoegzame verze-
kering betrekkelijk het achtervolgen der bepaalde voorwaarden , zouden gegeven hebben.

(1) KmiT, Rist. Crit. Coift. T. I. P. II. p. 349 'sqq. T. 11. P. II. p. 936-959.

(2) V. MIERIS, Charterb. ν. Holl. D. I. W. 507. Kluit, Rist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. II. ρ. 9G7

(3) Melis stoke,,D. Π. Β. IV, bl. 236, 237.

1256—
13Ü0

6 van
llooi-
niaancl.
129Ü

22 van
OofTSt-
maand.

-ocr page 359-

ÖES VADERLANDS. 3δ9

Hiervoor beloofde do Herlog van Braband met hem gijzeling te houden, tot dat aan 1256—
alle punten van het gewijsde zou voldaan zijn (1). ^^^^

Als een uitvloeisel van den gesloten vrede, verzoende zich Graaf floris achtervol-
gend met woLFERT
van Borselen, dien hij voor levenslang tot zgnen Raad aanstelde,
met
willem van Strijen, dirk van Brederode, voor M'ien verscheidene Edelen borg
moesten zijn, en
jan van Renesse (2). Hij gaf levens eene nieuwe keur άάχχ Zeeland,
welke echter, naar het algemeen gevoelen, die van floris den Voogd niet heeft verdron-
gen (3). De geheele voldoening aan het· afgedwongen verdrag met
F'laanderenhlcd
zoo wel aan zijne zijde als aan die des Hertogs van Bruland, achterwege (4). Het is
ook niet waarschijnlijk, dat hij, zoo als elders verhaald wordt (5), den Graaf van
Vlaanderen de verpligte manschap en hulde bewezen heeft; te meer dewijl deze belofte
hem door list en geweld was afgeperst, en de Keizer het verdrag, met betrekking tot
Walcheren, van onwaarde verklaard had (6).

Inmiddels was Koning alexander III van Schotland kinderloos overleden, en onder
de dertien mededingers naar zijne kroon, bevond zich ook
floris V, weJke in regte
lijn afstamde van
ada, de dochter van Koning hewbrik van Schotland, en moeder van
Graaf
willem I, zijn overgrootvader (7). Men heeft over het meer of minder wettige
zijner aanspraak op den Schotschen troon, uitvoerig gehandeld zonder lot eene be-
paalde beslissing te geraken (8). Genoeg is het, dat hy naar
Engeland trok om zyn
eisch te ondersteunen, en de eerste genoemd wordt onder de mededingers, welke te 5en6
Norham den Koning van Engeland tot regier kozen, en wien zij het gebied over ^merm.

1291'

(1) Klüit, Bist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. Ιί. ρ. 300. Τ. Π. Ρ. Π. ρ. 960.

(2) V. MIERIS, Charterl·, ν. Holl D. Ι. LI. 509-512, 524, 526—534.

(3) V. BiiEnis, Charterb. ν. Holl. D, I. W. 511—523. Ποχποκν op reygersbebg, Chron. D.
Zeel, D. II. bl. 86. Groebe, over floris V, bl. 107 (I). Verg. hiervoor, bl. 336.

(3) Het is met het karakter van floris V onvereenigbaar, dat hij, in ^ο//αηίί teruggekeerd,
den Herfog van
Braband, zi]n gijzelaar, voor zichzelven liet zorgen en zich zijner, noch zïjnce
borglogts bekreunde, gelijk
biiderdijk, in navolging van melis stokebeweert.D. Π.bl.209. Reede
Van wijn moest onzen Dichter van deze dwaling overtuigd hebben. Bijv, en op wacehaar,

St. m. bl. 29, 30 Cq). Zie ook groebe, over floris V. bl. 108 (3).

(5) Wilhelmus procurator , p. 532.

(6) Verg. bilderdijk, D.I.bl274. Π.ΙΙ.Η.218. Gkoebe, ocer floris V,bl. 109. Hiervoor bl. S.«)».

(7j Verg. hiervoor, bl. 123.

(8) Zie scRivERlcs, Chron. v. Holl. Zeel, en fvies/. bl. 238—241. Hotdecojbr op SIEUS stoke ,
D. H.
bl. 321--324. Bilderoijk^ Ü. Π, bl. 222-225 , 234.

-ocr page 360-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Schotland afstonden, tot dat het verschil vereffend zou zijn (1). Hij was de eerste,
β van ^velke op de vergadering te Berwick, ter verdediging zijner regten gehoord werd. De
''1'®«»^· uitspraak geschiedde echter ten voordeele van jan t?e ^a^/io/, uit eene kleindochter
des Graven van
Huntington ^ een zoon van Koning Hendrik van iScAoi/awc?, gesproten
en Graaf
plokis deed elf dagen later openlijk afstand van zijne regten op de kroon (2).
Men wil dat hij door eene som gelds werd afgekocht (3). Dit is niet onwaarschijnlijk.
Hij zal te regt begrepen hebben, voor een onzekeren troon in een land vol verdeeld-
heden, het behoud zijner voorouderlijke nalatenschap, welke door zoo vele binnenr-
en buitenlandsche vijanden bedreigd werd, niet te mogen wagen (4).

Vóór den afloop dezer zaak was Graaf floris uit Engeland teruggekeerd en met
eene scheepsmagt naar
Friesland getogen. Welligt hadden de Friezen aan gene zijde der
Zuiderzee, de Weslfriezen in den laatsten krijg tegen den Hollandschen Graaf onder^·
steund, hetgeen deze niet ongewroken wilde laten.
Stavoren onderwierp zich na eene
belegering van drie weken en huldigde
floris als Heer (5). üit erkentelijkheid verleende
hij der stad verscheidene voorregten en vrijheden (6). Er blijkt echter niet, dathijeenige
pogingen heeft aangewend, om
Friesland verder te bemagtigen. Trouwens, de op
nieuw losgebarsten krijg met
Vlaanderen, vorderde elders zijne tegenwoordigheid.

Het was voorzeker niet vreemd, dat uit de weigering van floris , om aan het verdrag,
hem door
gtji afgedwongen, te voldoen, het oorlogsvuur ontbrandde. Wolfert i^a«*
Borselen nevens andere, zoowel Hollandsche als Zeeuwsche grondeigenaars , hielden de
zijde van
Vlaanderen. Men meent, dat zij een nieuw voorwendsel lot wederspannigheid
gevonden hadden in de keur, welke
floris V aan Zeeland had gegeven, en die met
de inzigten des Vlaamschen aanhangs niet strookte (7). Met afwisselend geluk werd
de krijg gevoerd, tot dat door tusschenkomst van Koning
eduard van Engeland^ een
bestand gesloten werd (8). Hiertoe zal ongetwijfeld hebben bijgedragen, dat
qux
van Vlaanderen tevens in eenen krijg gewikkeld was met den Graaf van Uenegou'

(1) V. MIERIS, Charlerb. v. Holl. D. 1. bl. 538—540.

(2) Wagenaar , D. III. hl. Ö7.

(3) MELIS stoke , D. II. B. IV. LI. 240,

(4) Biiderdijk, D. II. bl. 225.

(5) De Klerh uit de laage Landen, bl. 158. Occo scarlessis, bl. 125. Wissemius , Chron,
V, Friesl.
bl. ^

(6) Zie den brief van den 1·""' van Grasmaand 1292, bij v. mieris, Charterb. //ο//. D. I. 544.
WiKSEMics, Chron. r. Friesl. bl 179.

(7) Klüit, Hist. Crit. Com. Τ. Π. Ρ. II. ρ. 980. Bilderdijk, D. II bl. 222.

(8) RmiT, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 365. Τ. II. Ρ. II. ρ. 973. i

-ocr page 361-

DES VADERLANDS. 852,

wen, welke door Keizer adolp van Nassau aan den bijstand der Rijksleden was aan- 1256'—
bevolen (1). Men vindt wel niet, dat deze Vorst zich in den krijg tussclien
floris en 31 yg^
GUI gemengd heeft, echter bevestigde en bekrachtigde hij de aanschrijvingen en verkla-
ringen door zynen voorganger
rddolf, ten behoeve van floris gegeven (2). Het be- 12Ü4
stand tusschen
Vlaanderen en Rolland schynt zich slechts lot eenige maanden bepaald
te hebben. De vijandelykheden werden hervat, en Koning
eduard trad weder als mid-
delaar op, vermaande tot vrede en zond
jan van Kuik, die zich kort geleden,
uit geheime oogmerken, voor twee duizend Ponden 'sjaars aan zijne dienst ver-
bonden had, herwaarts, om, zoo het heeten moest, het geschil in der minne tc veref- 28 van
fenen (3). De uitslag was, dat
floris den Vlamingen een Avapenstilstand van drie of ^™®™·
vier maanden inwilligde (4). Hieruit blijkt, dat het kr%sgeluk
gui van Vlaanderen 6 van
niet moet begunstigd hebben. Ook volgde het' hem niet na het einde dezer wapen^
schorsing. Hij had zich in het land van
Kadzand nedergeslagen, terwijl de benden
van FLORIS het Walchersche strand, van
VUssingen tot Zoiitelande bezetten. De
West-Friezen, welke thans de Hollandsche banieren getrouw volgden, vielen onder
aanvoering van
dirk van Brederode in Kadzand en keerden met buit terug, terwijl
JAN van Renesse naar Sluis, toen misschien Lammins vliete genaamd, overstak en
het in kolen legde. Hierdoor getergd, bragicn de Vlamingen een aantal schepen
byeen en landden met drie duizend man te
Baarland in Zuid-Beveland ^ alles in
den omtrek plunderende en blakende, kerken noch bedehuizen sparende. Geheel
Zeeland geraakte op dit berigt iii rep cn roer, en alles vloog te wapen. Da-
delijk trokken
doedyh van Everingen en die der vak borselens, welke floris ge-
trouw gebleven waren, aan het hoofd van drie honderd wakkere Zeeuwen, van tvveo
kanten den vijand tegen. Doch reeds bij den eersten aanval maakte de schrik zich van
de Vlamingen meester, welke in de uiterste verwarring naar hunne schepen terug vlo- ^^
den. Door de Zeeuwen nagejaagd, vonden meer dan duizend vyanden al vlugtende Wijn-
hun graf in de golven of smoorden in het slijk, terwyl twee honderd op 'hel slagveld
bleven liggen. De aanzienlijkste gevangenen werden door.Graaf
floris , welke midde-
lerwijl in
Zeeland was gekomen, voor losgeld geslaakt, en de overige naakt uitgeschud

(1) Zie den Brief van den 29 van Bloeimaand 1293 bij kluit, Jlist. Crit. Com. Τ. Ι. Ρ. Π.
ρ. 365. Τ. II. Ρ. II. ρ. 975.

(2) Klcit, Jlist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 364, 365. Τ. II. Ρ. Π. ρ. 977, 978. , V. μιεβιβ,
Charterb. τ. Boll. D. I. bi. 559, 560.

(3) V. hieris, Charterl·, ν. Holl. D. I. bl. 56.5.

(4) V. MIERIS, Charlerl·. v. Holl. D. I. LI. 566. Κιυιτ, liist. Crit. Com.T. l. P. II. p. 306.
T. II. P. II. p. 979.

II. deel. 46

-ocr page 362-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256—(moedernaeckt) naar ^Zaanrferm terug gezonden. Een hevige slorm sloeg vele Vlaam-
1300

sehe schepen van hunne ankers; een daarvan strandde aan de Zeeuwsche kust en
Averd bemagtigd (1). Hiermede eindigde deze krijg. De ridders
wolfert , rase en
JAN van Borselm, welke bij het begin des oorlogs het land moesten verlaten, on-
derwierpen zich op nieuw aan Graaf
floris , cn de rust bleef in Zeeland voor eenigen
lijd verzekerd (2).

Ondanks de wederzijdsche vriendschap tusschen floris en eduard , had de Koning
onder verschillende uitvluglen steeds geweigerd, den Graaf hoezeer deze er op aan-
drong, in den Vlaamschen krijg den beloofden onderstand te verstrekken (3). Hij had
zich onzijdig gehouden en slechts getracht de strijdende Vorsten met elkander te ver-
zoenen , om beider hulp tegen
Frankrijk te kunnen inroepen, met welk hij in eenen
oorlog gewikkeld was. Gui van
Vlaanderen reeds misnoegd op fiiips den Schoone,
liet zich gemakkelijk door een huwelijk tusschen Prins edtjard en filippe zijne doch-
ter , de betaling van honderd duizend pond zwarte tournois voor rekening van
reihoiid
van Gelre, en door het verplaatsen des voordeeligen Engelschen wol-stapels van Dord-
recht
naar Brugge en Mechelen, tot een verbond met Engeland o\c,vhdXcn (4).
Zulk eene naauwe verbindtenis van zijn bondgenoot met zijn grootsten en geslagen
vijand, moest natuurlijk den billijkdenkenden
floris geweldig grieven. Bijzonder ging
hem de verplaatsing des wolstapels naar elders ter harte. Hierdoor toch werden niet
alleen zijnen tollen eene aanmerkelijke schade toegebragt, maar ook zijne nijvere en
handeldrijvende onderdanen geweldig benadeeld , wier welvaart hij steeds beoogde zoo
veel mogelijk te bevorderen en te verzekeren (5). Door een verbond met
Frankrijk
trachtte hij zich op de Engelsche belangzucht en trouwloosheid te wreken, doch ver-
haastte hierdoor slechts het treurig lot dat hem wachtte.

De eerste aanleiding tot dit verbond gaf builen twijfel robert, Graaf van Artois,
Neef van floris en brocderszoon des Konings van Frankrijk. Hij was geheel in de
belangen van het Fransche hof, en had in het geheim den Graaf van
Holland naar
Henegouwen genoodigd, waaraan deze in den zomer van twaalfhonderd vijfennegentig
had voldaan. Hier zal de grond gelegd zijn tot het verdrag, welk nog vóór het einde

(1) Melis stoke, D. II. U. IV. bl. 246—254. Oe Klerk uit de laage Landen, bl. 161, 162.
J. A. LïTDis, Lib. XXIV. c. 24. Oud. Holl. Div.Kron. Div. XIX. c. 20.

(2) Zie het verdrag van den I van Bloeimaand 1296 bij v. hieris^ Chai'terh, v, Holl, D. I·
bl, 570. KitiT, Eist. Crit. Com. Τ. II. Ρ. II. ρ. 980,

(3) Melis stoke , D. II. Β. IV. bl. 255,

(4) Wagenaar , D. III. bl. 58.

(5) Verg. wagehaar, D, III. bl. 59.^ Groebe, over Gr. rtoRis, bl, 112,

-ocr page 363-

DES VADERLANDS. 46

(les jaars , toen floris zich in Parijs bevond, ontworpen en weldra tot stand gebragt 1256—

werd (1). Getuigen en medebezegelaars van dit verbond waren dirk van Brederode,

jan 'oan Renesse, willem van Egmond, Hendrik (van Heldam ?) willem (jan ?) Louw-
maand

van Arkel, nikolaas van Putten, ïilips van VFassenaar en jan (willem ?) van 1296
Tellingen (2). Er blijkt hieruit genoegzaam, dat floris niet op eigen gezag, maar in
gemeenschappelyk overleg met deze Edelen gehandeld heeft; een maatregel van \oor-
zigtigheid, waardoor de nadeelige gevolgen, welke uit deze overeenkomst mogten
voortvloeijen, hem althans niet alleen konden te last gelegd ,worden
(3). Bij dit ver-
bond , of liever leenverbond , begiftigt Koning
filips van Frankrijk onzen Graaf met
vierduizend Ponden tournois 'sjaars en vijf en twintig duizend Ponden in eens , van
welke bij het sluiten des verdrags , reeds zeventien duizend vijfhonderd Ponden ont-
vangen zijn. Daarvoor belooft
floris hem hulde en manschap, in het bijzonder bij-
stand tegen al zyne vganden, uitgenomen de Koningen
μάά DuitschlandmEngelatid,
ten ware deze den aanval begonnen; zelfs zou hij den Koning van Duitschland mo-
gen
helpen, indien de Koning van Frankrijk het Duitscho Rijk aantastte. Daarente-
gen verbindt hij zich, de bondgenooten en geldtrekkenden van
Engeland y uitgezon-
derd den Koning van
Diiitschland, welke onder deze laatslen behoorde, te zullen
beoorlogen, zoodra do Koning het begeerde. Do vrienden en bondgenooten van den
Franschen Vorst zouden vrijen toegang hebben in 's Graven landen, en zich daaruit
van schepen en krijgs- en mondbehoeften mogen voorzien. Dit alles zou niet alleen
aan 's Konings vijanden geweigerd , maar deze zelfs vóór den eersten van Bloeimaand aan-
staande uit het grafelijk gebied verdreven worden, de ongewapende kooplieden en
Duitschers uitgezonderd. Koning
filips daarentegen, mögt geen vrede öiet eduard
sluiten, zonder floris er in te begrijpen en te bedingen, dat 's Graven zoon jan te-
ruggegeven werd, wien hij eene andere geraalii^ beloofde, wanneer het huwelijk met

(1) Melis store, D. IL Β. VI. bl. 254. Gdilladme guiaht , Branche des Royaux Ltgnages,
publice par j. a. büchon , in de CoUcction des Chroniques nationales de Franoe, T. VIII, p.
160, VS. 4138. Paris 1828.

Après vint flohent de Hollande
Se ge ci ne vueil faus diter,
Paris et France visiter;
Bele compaingnie gnia;
Par fiance au roi s'alia
Contre
edodart qu'il deslie'rite.

(2) Zie over de namen dezer Edelen, Naleez. op de Vaderl. Ilist. bl. 142, 143.

(3) Groebe, over Gr. floris V. bl. 113,

41*

-ocr page 364-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

125ß—etizabeth van Engeland niogt dfspringen, of floris schadeloos te stellen, wanneer
deze genoodzaakt mögt worden, de reeds ontvangene vijf en twintig duizend kleine
Ponden tournois den Koning van
Engeland wederom uit te keeren. Eindelijk, zoo
Fi-ORis in den krijg tegen do vijanden van Frankrijk eenig land verloor , of zoo hij
of een der zijnen gevangen werd genomen, beloofde
filips geen vrede te zullen ma-
ken , dan onder beding, dat de veroverde landen teruggegeven en de gevangenen ge-
slaakt zouden worden. Ook zou hij niet gedoogen, dat eenig leenman van
Frankrijk ,
zoo lang dal verbond stand hield , Grave floris eenige moeijelgkheid aandeed (1). Op
denzelfden dag werd door Koning
filips een afzonderlijk stuk uitgegeven en daarin
bepaald, dat Graaf
floris niet allen Bondgenooten van eduard den oorlog behoefde
aan te doen, maar alleen den Heeren
van kuik en valkesburg (2).

Opmerkelijk is deze uitzondering. De grond hiervan lag waarschijnlijk, althans wat
den Heer
van kuik betreft, in den ouden haat welken zijn geslacht reeds sinds eeu-
wen het Huis van
Holland toedroeg, tegen welk het vaak de_wapenen had aange-
gord (3). Die erfelijke haat was ongetwijfeld gevoed, sinds Graaf
floris het slot te Γοη-
gelare, een erfgoed der Heeren vas kuik., in leen verkeerd, en hem het slot ier Zfor^f
afhandig gemaakt had (4).
Jan van T{uik deelde daarenboven in do hooge gunst en
het vertrouwen des Konings van
Engeland^ en het is geheel niet onwaarschijnlijk, dat
zijn invloed nadeelig gewerkt had op hel gedrag van dezen Vorst ten opzigte van
Holland, hetwelk aanmerkelijk veranderd was (5). Zijne vyandige gezindheid open-
baarde zich toen hij als handlanger van de bedoelingen des Engelschen Hofs, zich in
do zamenzwering tegen
floris wikkelde.

Dit Hof was ten hoogste misnoegd over het verbond van Graaf floris met Frank-
rijk,
ofschoon de verbindtenis van eduard met Vlaanderen zelve er aanleiding toe
gegeven, en het sluiten daarvan als wijs en nuttig gewettigd had (6). Het is intusschen
vreemd, dat acht dagen vóór het verdrag tusschen
filips en floris geteekond werd,
de Koning van
Engeland vier gezanten naar Holland zond met volmagt, om eene

(1) V. mieris, Charterb. ν, Holl. D. I. bl. 562—564. Wagesaaii, D. ΠΙ. bi. 60—62. Hcy-
decopek
op melis stoke, D. 11. B. IV. bl. 324—326.

(2) Vam wijn , Nalees, op wagenaah , bl, 145 (n). Bijv, op wagehaar , St. Hl. bl. 66.

(3) Wagenaar, D. 1Π. bl. 67. Biiderdijk , D. II. M. 233.

(4) V. mieris', Charterl·, ν. Holl. D. l.bl. 425, 449; Groede,oj^er Gfraa/floris V.bl. 116,117.

(5) Hüydecoper op mélis stoke, D. 11. B. IV. bl. 246, Aant. op vs. 901. Groebé, over Gr,
floris V. bl. 117.

(6) Verg. wagesaar, D. UI. bl. 63, 65. Buderduk, D. Π. bl. 238.

-ocr page 365-

DES VADERLANDS. 856,

overeenliorast to vollooijen, λτααπη florïs dien Vorst, in den aanstaanden oorlog tegen 1256—
Frankrijk bijstand belooft (1). Daar men echter niet vooronderstellen kan, dat edu- ^^^^
ARD, welke zoo vele aanzienlijke vertrouwelingen in Holland telde, met de bedoelin-
gen en de reis van
floris naar Frankrijk onbekend gebleven was, en het tevens
ongerijmd is te meenen, dat hy door deze onderhandeling Graaf
floris van een ver-
bond trachtte af te houden, hetwelk reeds in het laatste gedeelte des vorigen jaars was
tot stand gebragt, zoo schijnt men de echtheid dier volmagt, ten minste wat hare dag-
teekening betreft, in twijfel te moeten trekken (2). Hoe dit zij ,
floris was te ver ge-
gaan om terug te treden, indien hij ook dat voornemen gekoesterd had. Niet dan na
rijp beraad en in het ware belang des Staats, had hij zich aan
Frankrijk gesloten,
en niets kende hem aan het wankelen brengen. Te vergeefs dreigde hem
eduard in
de eerste opwelling van drift, dat hij 's Graven zoon
jan in hechtenis zou houden,
indien het verbond met
filips niet verbroken wierd. Met waardigheid gaf hij den
Koning tot antwoord : » Mijn zoon is in uwe magt, gij kunt met hem naar welgevallen
handelen, maar ik zal mijne maatregelen niet veranderen." Van nu aan besloot
eduard
het verderf van den Graaf door een schelmstuk te bespoedigen. Hij echter wilde voor
het oog der wereld onschuldig blijven; zijn besluit moest in het geheim door
jan
van Kuik ten uitvoer gebragt worden (3).

Zijne heerschzucht had reeds lang op een bijna onbeperkt gezag over het graaf-
schap van FLORIS gevlamd; zijne daden en onderhandelingen laten in dit opzigt gee-
nen twijfel over (4). Doch deze uitzigten werden door het verbond jan
floris
met Frankrijk, den bodem ingeslagen; de ^ gevolgen daarvan moesten derhalve,
al ware het ook ten koste van 's Graven vrijheid, verijdeld worden. Te meer
werd hij hiertoe aangespoord door de vrees, dat
floris , om den Engelschen in-
vloed op de zaken des Graafschaps ook na zijnen dood to weren, zijnen zoon
jan,
welke zoo goed als vermaagschapt was aan eduahd , zich immers geheel in de magt
van dien Vorst bevond, van de opvolging mögt uitsluiten (5). Een Engelsch Schrij-
ver uit het begin der volgende eeuw getuigt, dat
floris zijn beminden zoon wittb
van Haamstede, tot zijnen opvolger en erfgenaam bestemde, doch daarin door de

(1) Vak mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bi. 568. Nalees, op de Faderl. Bist. bl. 144.

(2) Hcï-decoper op heus stoke, D. II. B. IV. bl. 326. Groebe, over Gr. floris, bl. 118,119.

(3) L. v. υείτπεμ, Spiegel Hist. B. Ui. c. 43. H. 201, 202.

(4) Bondig heeft dit groebe aangetoond in zijne meermalen aangehaalde Verb, over floris V.
bl. 120-122.

(5) Wagenair, D. m. bl. 71.

-ocr page 366-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— Edelen verhinderd werd (1). Ofschoon nu geene anderen hiervan melding maken,
en de zaak zelve niet zeer vvaarschynlijk is, zoo blijkt toch uit een brief van
eduarü
aan Keizer abolf van Nassau, dat hij niet gerust was met betrekking tot de opvol-
ging in het graafschap
Holland, dewijl hij 'sGraven zoon in de gunst des Keizers
aanbeveelt, op dat hij door den vader niet roogt onterfd worden, terwijl hij niet
aarzelt,
floris van ondankbaarheid en ontrouw te beschuldigen (2). Floris zelf schijnt
daarover den Keizer niet aangezocht te hebben. Uit alles blijkt, dat hoofdzakelijk
het verbond met
Frankrijk, floris den dood heeft aangedaan (3). Het misnoegen des
Hollandschen en Zeeuwschen Adels bragt echter ook niet Aveinig toe, om 's Konings
plannen te bevorderen en den val van
floris te verhaasten.

In Zeeland waren de Edelen door het inkorten hunner vaak misbruikte voorregten,
het beteugelen hunner aanmatigingen door heilzame inriglingen en wetten, en het be-
perken van hun gezag, op den Graaf verbitterd. Hun wrok werd van builen , zoo-
wel van de Vlaamsche als Henegouwsche zijde, steeds aangestookt en onderhout
den, en had [
floris reeds eenmaal aan den rand des verderfs gevoerd (4). Uit
hen ontsproot wol niet de heillooze zamenzwering tegen Graaf
floris , doch sommigen
van hen uit de geslachten van
ev,eringen, mallant, van der hooge , oostende en
anderen namen er deel in (5). J
an van Renesse had er kennis van, cuwolfert van
Borselen
, schoon onlangs nog door een plegtig verbond met den Graaf verzoend, moet
er zelfs diep ingewikkeld geweest zijn (6), De vlookgenooten bostonden voor-
namelijk uit Hollandscho Edelen en leenmannen, wier hoofdgrieve, naar het
schijnt, voortvloeide uit het schijnbare of wezenlijk streven van den Graaf, den
adel van zich afhankelijk te maken en tot onderdanigheid te brengen.
Jan
van Kuik was zijn leenman gewrden (7). Do Ridder Hendrik van Aske, en

(1) TnivETDs ad annum 1290, bij wagenaar, D. III. bl. 70. Van wijs meent, dat Let gerucht
van 's Graven overdragt zijner landen aan een ander, betrekking had op den jongen zoon zijner
nicht,
κατπαηικε de ddrbuv, weduwe des Heeren van Voorne. Bijv. en Aantn. pp wage^aar,
St. ΠΙ. bl. 31 (u).

(2) Zie den brief van den 26 van Zomermaand 1296, bij van iueris, Charterb. v. Hall. D. I.
bl. 572. Verg.
bilderdijk, D. II. bl. 242—245.

(3) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 245.

(4) liiLDEKDiJK, D. II. bl. 131, 232, hierin volgende scriveuiüs Graven, bl. 226, en goüd-
noEVEK's Chron. bl. 337, 341. Zie hiervoor bl.l '

(5) Te water , Vaderl Hist. D. H. bl. 239.

(6) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 272, 294. B. V. bl. 364. D. Hl. B. VH. bl. 2, 3.

(7) Zie hiervoor, bl. 364.

-ocr page 367-

DES VADERLANDS. 858,

ΛΚΝουτ van Steijne hadden hem hunne goederen afgestaan, en waren er Λveder ^
mede beleend geworden
(1). Jan van Heusden had insgelijks aan fiobis zijn erf-
goed , de stad en vrijheid van
Heusden, opgedragen en het weder in leen van hem
ontvangen (2), Hij was met
van kuik naauw bevriend, Aviens dochter aan zijnen zoon
gehuwd, en met wien hijvvoor
immi^Tn van boerden in twaalf honderd zeven en tachtig,
borg gebleven was. Men meent, dat hg op den Graaf in het byzonder was gebeten,
dewijl deze de eer zijner dochter geschonden had (3). Zeker is, dat Hertog
jan de II
van
Jiraband, welke geheel aan de belangen van Engeland gebonden was, in twaalf
honderd zes en negentig, twee duizend Ponden tournois en honderd Ponden Brabandsch
beloofde » voor al zulken dienst, als die Here
van Heusden den voorsz. Hertoge, on-
der denConinc
^anYngelant, tegen den Coninc van ^i-aMCÄry'Äe , louede te doen" (4).
Amstel en woerden waren insgelyks leenmannen van floris geworden, en noch de
gunstbewijzen met Avelke hy hen overlaadde, noch het vertrouwen dat hij hun schonk,
noch de onderscheiding en hartelijkheid welke hij hun betoonde, konden de herinne-
ring van de vorige onafhankelijkheid, noch de spijt over de harde vernedering Avelke
zij ondergaan hadden, uitwisschen (5J.
Gerrit van Velzen, met floris opgevoed en

(1) V. MIERIS, Charlerh. v. Holl. D. I. bl. 392, 550,

(2J V. MIERIS, Charterh. v. Holl. D. I. Li. 505.

(3) V. GouTiioEVEN , ChroH. v. ΠοΙΙ.ΙΑ. 341. De moeder van-witte can J/aaiMsietie was eene doch-
ters van
aarkoüt, een jonger broeder ymim van Heusden, volgens bilderdijk, D. II. bi, 186,187.

(4) V. ΛνπΝ op AVAGENAAR, St. III. 1)1. 32. bilderdijk twijfelt evenwel nog, of vak iiecsden deel
gehad heeft aan het verraad tegen
tldris , D. II, bi. 240 , 259.

(5) Melis stoke, D. II. B. IV. hl. 257, 265, 266, 267, 281. Verg. hiervoor, hl. 351, 352.
Herman
«α» Woerden schijnt in het bijzonder's Graven vertrouwen bezeten te hebben. Melis
STOKE roept hem verwijtend toe, hl. 266:

Ay πεκμαν! bi avat zaken
Wilstu der quader name ontfacn?
Was di niet ghenoech ghedaen?
De Grave hadde di ghemaket rike,
En dinen buren al ghelike.
Hi belrouwede alles di.
Oec so weet ie wel, dat hi
Sinen oversten raet di hadde gheaet.
Hi betrouwcde di vele bet,

Dan du hem naer deels an scyn ♦

Du drocghes oec de cleder syn,'^ Dat ie, de hofklceding, die hij als hoogc
dienstman van
floris droeg.

-ocr page 368-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— in aanzien aan hel grafelijk Hof (1), was met woerdews erfdochter gehuwd , en betreurde
dus mede wat zij hem ten huwelijk had moeten aanbrengen (2). Hij vond eene andere
reden van misnoegen tegen
floris in het onthoofden, op 's Graven bevel , van zijnen
Neef
jair, welke te Leiden den grafelijken regier gewond en tevens eenen manslag
begaan had
(3). Floris zou daarenboven naar het eertyds algemeen gevoelen»
VAW VELZEN als echtgenoot, grievend beleedigd hebben en aan dat feit eigenlijk
zyn dood verschuldigd zijn (4). Bij hen voegden zich
aresd van Benskoop, gerard

(1) Melis stoke, D. II. B, IV. bl. 267.

lin du, Glieraert, felle man ,

Droeghes oec sinc cleder an.

Du hads van kinde met licm {jliewcscn.

(2) Bilderdijk, D, II. bl. 234.

(3) L. V. vELTiiEM, Spiegel nisi. B. III. c. 45. bl. 203, 204.

(4) Lodewuk van velthem, Spiegel Hist. B, III. c. 42. bl. 202.

Ander seggen: dat om eene Vrouwe quam,
Dat men liem (
flouis) syn leuen nam,
Daer bi met soude hebben te doene ,
Die Wijf was een van sinen Baroene. *
Zie voortsj.
α levdis, CÄmt.Z/iÄ.XXIV. c.26,27. B. skoiZfai.Zii. VII,p. 102. Übboemmiüs,
Rer. Fris, Hist. Lib. XII, p. 181. Men beeft dit in latei· tijden voor een kwaadaardig sprookje ge-
houden., uitgedaclit om de nagedachtenis des Graafs te bezwalken en zijne moordenaars te veront-
schuldigen. Zie
bilderdijk, D. Π, bl. 234—238. Ondertusschen is deze Sage, welke blijkens van
VEiTHEH, reeds in den tijd van FioRis zeiven algemeen verspreid was, van geslachie tot geslachte over-
gegaan en in versregelen in den mond des volks beAvaard gebleven. Dit blijkt uit eenige rijmen, nahet
slot van een afschrift van
melis stoke uit de 15de eeuw. Zie wagenaab, D. III, bl. 68 (3). Van
wijn
op -wagenaar, St. III. bl. 33. V. mieris op den Klerk uit de laage Landen
COPER, Proeve van Taal· en Dichtkunde,
D. II. bl. 370, Later heeft men op liet schutblad
van den geschccvenen Rijmbiibel van
j. v. maeblakt, een oud volkslied over hetzelfde onder-
werp ontdekt, welk volgens het slot van het eerste couplet, uit het laatste gedeelte der I4de
of het begin der 15de eeuw afkomstig is.
Lelijveld heeft het medegedeeld in zijne Aant. op
nuYDECoPEu's Proeve van Taal· en Dichtkunde, D. II. bl. 371—376. Verg. des Hoogleeraars
tijdeman Aant. op diiderdijk, D. II. hl. 346. Velzens gemalin heet aldaar isabele van Ben-
them,
welke men nergens elders ontmoet. In het Register der Leenkamer wordt gesproken van
sinen wive niLüEGONDE, V. -wijn op wagenaar, St. III. bl. 33 (w). Weinig overleveringen, zoo
eene, zijn geheel van geschiedkundigen grond ontbloot. De onderhavige is niet in strijd met het
karakter van Graaf
floris, welke geheel niet onverschillig was voor de schoone kimnej en zij

-ocr page 369-

DES VADERLANDS. 860,

van Kraaijenhorst, mallem van Teilingen, willem van Zaanden , hugo van Baar- 125f?—
landf kostijn van Hoternisse, alewijn en meer anderen (1). Het blijkt niet, λγοίΐίο
hunne grieven tegen den Graaf ge\Yeest zijn. Welligt had hg hunnen haal opgewekt,
doordien hij iich had onderwonden, Teertig der rijkste huislieden lot den adel- of rid-
derstand te verheffen (2). Uit de zeden van dien lijd verklaard , komt dit hierop ne-
der , dat de Graaf eenige
onvrije of schotboortige landlieden , Avelke zich bij hem
verdienstelijk hadden gemaakt, van alle slaafsche
dienst ontslagen, hun land van het
schot ontheven, en hen voor welgeborenen verklaard had. Dit welgeborenschap gaf hun
regt op ambten, zij konden leenen beuren, Heerlijkheden verkrijgen en lot hooger
stand opklimmen (3). Anderen meenen dat
flokis misschien eenige afstammelingen
uit jonger takken van adellijke huizen gegoed, en alzoo uit hunne duisterheid weder in
aanzien zal hersteld hebben (4). Dit is echter minder waarschijnlijk, daar hij door
sommige Edelen en Ridders uit schimp ;
der Keerlen God geheeten Averd (5).

In deze spanning der gemoederen tegen den Graaf, welke door het Engelsche goud
nog hooger was opgevoerd, kwam
jan van Kuik mi Engeland [<o). Onder voor-
wendsel van eenen manslag te verzoenen, werd te
Bergen op Zoom eene bijeenkomst
gehouden, op Avelke
vapt velzen , vaw λνοεηϋεν, van heusden , ongetwyfeld ook van
amstel
en eenige andere Edelen verschenen. Van kuik verzekerde dengenen, die nog
om deze of gene reden wankelden, van den bijstand des Konings van niet al-

geeft Avelligt de verklaring;, waarom van velzek meer dan een der andere zaraengczworenen, op
den Graaf verbitterd was. Hij Arordt zelfs door
melis stoke als het liooid des eedgespans beschouwd.
D. II. B. IV.
vs. 1152-1162. Verg. scrivekics Chron. v. Holl. Zeel. en Vriesl. bl. 224, 228,
gobdnoeven, Chroti. v. Holl. bl. 340. Het is waar, noch melis stoke, noch de Klerk uit de
laage Landen,
noch wilhelwus procurator, noch de beka, bijna alle tijdgenooten, melden
hiervan iets. Doch )) van zulke euveldaden der Vorsten wordt zelden in de schriften hunner tijd-
genooten gerucht gemaaktzegt
λυαοεναακ , D. III. bl. 69. Het geval moge betwijfeld, maar kan
bezwaarlijk voor ongeloofelijk of onwaarscliijnlijk gehouden worden.

(1) Melis stoke, D. H. B. IV. bl. 287,

(2) De Klerk uit de laage Landen, bl. 162, 163.

(3) Klüit, Ilist. d. Holl. Staatsregering, D, IV, bl, 92, hierin gevolgd door bildebdijk,
D. II. bl. 241.

(4) V. mieris, op de Klerk uit de laage Landen, bl. WS (4), hierin gevolgd door bilderqijk ,
I). II. bl. 242.

(5) De Klerk uit de laage Landen, bl. 164. Keerlen beteckende oudtijds boeren. Zie πυτ-
»ecoper op stoke, D, II. bl. 83.

(6) L. v. velthem, Spiegel Ilist. B. III. c. 43, bl. 201. Melis stoke, D. II. B, IV. bl.267,
en de aant. yan
iii'tdkcopeb op vs. 1195.

II, deel. 47

-ocr page 370-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256—leen, maar ook van dien des Graven ουι van Vlaanderen en des Herlogs jan II van
Brabandy welke aan ma-rgaretha, eene dochter van eduard gehuwd was; terwijl
bij hen waarborgde, dat zij niets van de wraak van 'sGraven zoon
jan te vree-
zen hadden (1). En nu werd een schriftelijk verbond bezegeld, hetwelk den val van
FLORis voorbereidde (2). Op eene tweede vergadering, te
Kamerijk gehouden, werd
het plan nader overwogen en lot stand gebragt. Hier waren in het voorjaar van twaalf
honderd zes en negentig, ten overslaan van twee Pauselijke afgezanten, onderhande-
lingen over eenen vrede of bestand tusschen
Frankrijk en Engeland aangeknoopt.
Graai
floris avas door eduard , even loos als geveinsd, tot een zijner gemagtigden
benoemd (3). Hij verscheen natuurlyk niet, maar
van kuik kwam er in naam des
Hertogs van
Braband; en in overeenstemming met den Bisschop van eduards

zaakgelastigde, en de beide gemagtigden des Graven van Vlaanderen werd besloten,
den Graaf op te ligten, naar
Engeland te voeren , hem daar levenslang gevangen te
houden en inmiddels zijn zoon
jan in het grafelijk bewind te stellen (4). Ofschoon
velen hierin niet wilden treden, lieten zij zich echter de zaak welgevallen en zwegen
stil, zoodat den Graaf niet het minste van den aanslag ter ooren kwam (5).

Om het laaghartig verraad met den sluijer van rondborstige eerlijkheid te bedekken,
zond
van kuik eenen geestelijke aan floris met eenen brief van dezen inhoud:
»Eenen grooten Heere, eenen edelen man. Haren
florense, Grave y^n Hollant, ende
van
Zeelant, ende Heere van Vrieslant. lek jan , Heere van Cuyk, ombiede u
minen dienst. lek sende aan u Haren
heinric , minen Cappellaen, ende ghelovet hera
der woorden die hy u segghen zal van minen Λvegen. In orkonde der lettere, besegeit
5 van met minen segel, in 'tjaer ons Heeren MGGXCVI, des Vrydaeghs naer ons Heeren op-
niaand "V'aert (6)." De goede kapellaan was, naar het schijnt, ontsteld toen hij spreken moest

vm

(1) Wij liebbcn Lier de vcrtlarino· van stoke's Avoordon, D. II. LI. 270, vs. 1220—1225,
door
wagehaar cn iniVDEcoFER, gcvolgd. Bilderduk echter meent, dat de zaak neerkwam, »op
)) liet bewaren van 't recht van den Jonkheer
jan , en dezen te dienen tegen oogmerken, waarvan
.ie Graaf zwanger was!" D. II. bi. 246.

(2) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 267—270. L. v. veithem, Sp. Rist. B.III. c. 45. bi. 204.

(3) Wagekaar , D. III. bl. 73.

(4) De beka, p. 98. Meus stoke, D. II. B. IV. LI. 270. Cron. de Hollant, ap. ματτπαει
Analecl. T. V. p. 547. ^

(5) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 271, 272. Verg. hutdecoper aldaar, met nuderduk,
D.
II. bl. 246.

(6) V. MIERIS, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 571.

-ocr page 371-

DES VADERLANDS. 862,

en een weinig achterwaarts geweken. Althans floris riep hem toe: » Kom nader en 125(1—
spreek vrijuit, u zal geen leed geschieden." Hierdoor aangemoedigd, verklaarde hij
zijnen last, welke daarin bestond, dat »indien het gebeurde, dat
vak kuik met Hee-
ren te rade ging, zoodat
floris er aan lijf of eer door benadeeld mögt worden, hij
tü allen tijde deswege jegens den Graaf buiten opspraak wilde zijn
(1)" Floris
van niets wetende en niets ergs vermoedende, schertste hartelijk met deze boodschap
en zeide lagchende: » Waar zal het thans met mij heen ? Do Heer
van Kuik verklaart
mij den oorlog! Nu zoo hij mij uit het land jaagt, zal er Avel niemand in blijven."
Hierop liet hij den Priester veilig vertrekken en bekommerde zich verder niet over
deze zaak (2).

Doch de slag die hem moest treffen was naderbij dan hij zich verbeeldde. Om
den zoen tusschen de maagschap der gesneuvelde Heeren
van Zuilen en do Heeren
VAN AMSTEL en WOERDKN te bewerken (3) , en hiermede tevens de reeds door hem
aangevangen bevrediging der Stichtsche Edelen te vollooyen, ontbood hij de strij-
dende partijen tegen eenen bepaalden dag binnen
ütrccht (4). De Eedgenooten
beschouwden dit als eene gewenschle gelegenheid, om het verraad uit Ie voeren,
hetgeen in
Utrecht ligter viel dan in Holland, waar de meeste en aanzienlijksto
Edelen, en ongetwijfeld al de gemeenten aan den Graaf verknocht waren (5).
Daarenboven was Bisschop
jan van Zierik, de neef en vriend van floris , onlangs
naar den zetel van
Toul verplaatst en door Willem van Mechelen opgevolgd, welke
het Hollandsche Gravenhuis ongenegen zijnde, welligt den aanslag begunstigen
zoude (6). De zoen Avordt getroffen; do edelmoedige
floris geeft, ter verligting

van amstel en woerden , vier honderd Ponden van do vijf honderd op welke het zoen-
of weergeld door de -
van zuilens gesteld is, en noodigt toén opgeruimd en vrolijk,
hen allen ter maallyd
(7). Men verhaalt, dat op den morgen van dien dag eene ge-
ringe vrouw den Graaf onder weg, of in de kerk terwijl hij de Mis hoorde, een briefje
in de hand drukte, waarop deze woorden stonden : » Conincx kynt, eedel Heere, ge-

··'■ r-i '. Sfii^f

(1) Melis stoke, D. II, B. IV. bl. 273, volgens de verklaring van nuYDEcoPEK, welke ook door
liitnERDiJK gevolgd wordt,
D. Π. bl. 248.

(2) Melis stoke, D. II. B. IV. M. 272—276,

(3) Zie ΙύοΓτοοΓ, bl. 350. Verg. wagehajir, D. III. bl. 40 , 74.

(4) Melis stoke, D. II. B, IV, bl. 279 , 280.

(5) De Klerk uit de laage Landen, bl. 167.

(6) Wacehaar, D. III. bl. 75. Budebdijk, D. II. bl. 249,

(7) Melm STOKE; D. II, B. IV. M. 281. L. v. vkltdek, Spiegel Hi$l. B. III. c. 43. bl. 202.

47*

-ocr page 372-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

denct (lat die geenc, die den Zouter maeckle, propheteerde endeseyde: Etenim homo
pacis meae in quo speravi, qui edebat panes meos, magnificavit super me sup-
flantationem
(1)." Flokis echter sloeg liglzännig dezen waarschuwenden wenk in
den wind (2).

Het was de dag vóór St, Jan (3). Amstel en woerden zalen ter wederzijden van
den Graaf aan den vrolijken disch. Beluigingen van gehechtheid en trouw werden bij
de schuimende bekers den Graaf toegedronken, en geen spoor van wrok of haat was
te. bespeuren. Men besloot de tafelvreugde door het vermaak der valkenjagt, een lie-
velingsgenot van
FLoais , af te wisselen , en terwijl de Graaf zich door een middagslaapje
verkwikte, alles daarvoor in gereedheid te brengen. Doch de verraders begaven zich
buiten
Utrecht, waar verscheidene andere Eedgenooten in volle wapenrusting bijeen
gekomen waren, om te zorgen, dat niets de uitvoering van hunnen heilloozen toeleg
belemmerde; en gewapende manschappen werden verborgen op den Aveg dien zij zou-
den inslaan en langs de
Vecht gelegd, om den aanslag te ondersteunen. Niet lang
had
floris gerust, toen gijsbreght van Amstel hem wekte, hetgeen geen edelknaap
zou gewaagd hebben ^4). » Gy slaapt te lang, Heer Graaf," zeide hij op gemeenza-
men toon. »Het weder is te schoon; op, op ten vederspel!" »Gij hebt gelijk,
van
AMSTEL," is het antwoord van den Graaf, »ik heb te lang geslapen. Roep een van
mijne lijQonkers." En toen GUSBRECnT hierop vast vooruit naar het veld Avilde gaan,
zeide
fi-oris: »Wacht, Heer gijsbregut, eerst wil ik nSinte Geerie Jfimie geven (δ)."
De huichelende verrader ledigde den beker van de hand des Graafs, wien hij een
» God hoede u" toewenschte, en snelde naar het vloekgespan.
Floris beval onmiddel-
lijk de paarden te zadelen, en reed met eenen schoonen sperwer op de hand, verzeld
door zijn neef
jan van Avenues, den oudsten zoon des Graven van Henegouwen, en

(IJ Psalm XLI. 10. « Zelfs de man mijns Vredes, op wien ik vertrouwde, die mijn brood at,
heeft de versenen tegen mij opgeheven."

(2) De Klerk uit de laage Landen, bl, 166. De bek*, p, 98.

(3) Zie nutdecoper op melis stoke, D. Π. B. IV. bl. 282.

(4) » Dat en dorste doen {jlieen enape," Melis stoke, D. li. B. IV. vs. 406.

(5) St. Geerte Minne was de gewone dronk van afscheid of behouden reis, zoowel in Duitsch-
land
als in Holland. Zie onze aanm. D. I. bl. 306 (2) en de aldaar aangehaalde Schrijvers,
benevens
j. grimm, Deut, Mythol, S, 36—38, en v. wijs, Naleez, op de Faderl, Ilist.
bl. 146, 147.

1256-
1300

23 van
Zomer-
maand,

1296

-ocr page 373-

DES VADERLANDS. 864,

Jonker gehard van JToorne, beide nog jong, nevens een klein gevolg, vrolijk de stad 1256—
uit (1). Zijn hofstoet zou volgen, zoodra men gereed zoude zijn (2).

Omlrent een half uur gaans van Utrecht^ naar den Vechtkant, kreeg hij vanwoer-'
DEN in het oog en reed op hem aan, om te vragen waar het vederspel gehouden werd.
Woerden , amstel , velzen , van benskoop , van kraaijenhorst , van teilingen en
van zaanden, met ccnigen meer, ijlden terstond den Graaf te gemoet, >Yelko hen met
zijne gewone minzaamheid begroette. » Uwe hooge sprongen , Heer Meester, zijn nu
gedaanbeet hem
woerden toe, en greep 's Graven paard bij den teugel. » Gij zult
nu niet meer den baas spelen. Of het u lief zij of leed , gij blijft onze gevangene."
»Ik weet wel beter," zeide
floris lagchende, die nog alles voor scherts hield. »En
ik zweer u, dat het ernst ishervatte
arend van Benskoop, welke hem ondei-
honende woorden, den sperwer van de hand rukte, terwijl
woerden er op norschen
toon bijvoegde: » Zoo waar God leefi:, gij zult
Holland nooit wederzien." Nu gaan den
verraden Graaf de oogen open; hij slaat de hand aan zijn zwaard, doch wordt omsin-
geld.
Van amstel, even lafhartig als geveinsd, houdt zich of hij nergens van weet;
doch VELZEN, met ontbloote kling dreigendezweert den Graaf » het hoofd tot de tan-
den te klieven, indien hy zich verweert." Te vergeefs vliegt een van 's Graven gevolg
tusschen do verraders, om zijnen meester te beschermen; hij wordt gevaarlijk
{sere)
gewond en zijn paard aan den hals gekwetst. Inmiddels vlieden avennes en voorne
spoorslags naar ütrecht, waar zij de "mare van de gepleegde wandaad verspreiden , welke
bij eenigen vreugde, bij anderen verslagenheid opwekte (3).

Men voerde floris in allerijl naar het slot Kroonenhurg aan de Vecht, een eigendom
dos Heeren
van Amstel (4). Van hier werd hij naar het door hem gebouwde of her-
bouwde slot te
Muiden gebragt, welks ligging aan de Zuiderzee den Eedgenooten de

(1) Te onrcgte noemt biideudijk, D. II. bl. 251, van avkrkks en voorhe Mnderen. Zie ucY·
DEcopER op MELIS sTOKE,
D. II. B. IV. VS. 1437, 1442.

(2) Melis stoke, D. II. B, IV, bl. 281—287. L. τ. velthebi, Spiegel Hist. B. ΙΠ. c. 44.
bl. 202. De Klerk uit de laage Landen, bl. 166—170.

(3) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 287—291. L. v, yzLTUE^iSpiegel Ilislor. B. III. c. 44,
bl. 203,
De beka, p. 99. De Klerk uit de laage Landen, bl. 170, 171.

(4) Wilhelmus procurator, p. 536, 540. IIutdecopeu op melis stoke, D. II. B. IV. bl. 291,
ontkent, dat Graaf floris eerst naar het slot Kroonenhurg gevóerd werd. liet zal ook wél niet bet
oorspronkelijk plan der verraders geweest zijn, liet genoemde slot aan te doen; maar vrees of toe-
val kan er hen gebragt hebben. Hun vertoeven op
Kroonenhurg heeft hun hoogst waarschijnlijk
de mogelijkheid benomen,
floris naar Engeland oyar ia \oetm. Zie oroebe, ocer floris V,
bl, 126(1),'

-ocr page 374-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ί256— geschiklsto gelegenheid aanbood, om hun prooi naar ^«^e/aMc? in te schepen, ofzelvea
in geval van nood, te onlkomcn (1), Men verhaalt, dat do Graaf hier in boeijen ge-
sloten, doch dien nacht, door hevige darmpijnen aangevallen, weder Tan zijne ketenen
ontslagen werd ; dat
vaw woerden inzonderheid, hem door woorden en daden wreedaar-
dig mishandelde, hem, toen hij zijne slaking voor aanzienlijke goederen wilde koopen,
den dood aanzeide, eenen biechtvader weigerde, en op een houten blok twee treu-
rige nachten en meer liet doorbrengen (2). Do zaak is echter niet geloofbaar. Teregt
is opgemerkt, dat noch
woerdeti, noch het eedgespan ten oogmerk had, floris te
dooden, maar hem over te leveren (3).

Ondertusschen had zich het gerucht van 's Graven ongeval alom verspreid. Zoodra
het
Utrecht bereikt had, waren de jonge avennes en voorne door Aen^eer van Arkel
in bescherming genomen, en in veiligheid naar het slot te Gorinchem en voorts naar
Dordrecht gevoerd. Van Utrecht had zich ook wolfekt van Borselen derwaarts
gespoed, en de ontstelde burgers bewogen hem twee gewapende koggen te verschaffen,
om
Zeeland tegen een waarschijnlijken aanval der Vlamingen te dekken. Filips
van Wassenaar y de zegelbewaarder van floris, sloeg dadelijk na'sGraven ge-
vangenneming, ten overslaan van den Raad , het Grafelijk zegel, in tweeën , en » pensde
wel, doe hi dat dochte (4)." De adel over het geheel, bekommerde zich niet om het
lot van den Vorst en hield zich stil; het volk daarentegen geraakte in beweging en
besloot den beminden Landsheer te verlossen of voor hem te sterven (5). In geheel
Holland, zelfs in West-Friesland Terhief zich de dankbare, diep getroffene gemeente,
en de naastbijgelegene Kennemers, Waterlanders en West-Friezen snelden aanstonds naar
Muiden, Zonder aanvoerder , zonder stormtuigen kon echter deze zamengeraapte menigte
tegen het slot zelf niets ondernemen , doch op raad van
klaas de grobbere , een West-
Friesch Edelman en in dienst van den Graaf, bezetten zij den toegang, terwijl kleine
vaartuigen in de
Zuiderzee kruisten , om de Edelen te beletten van dien kant floris weg

(1) Wagekaar, D. III. bl. 79. IIdydecopeb op melis stoke, D. II. B. IV. bl. 291, λνίοη nil-
derdijk
volgt, D. II· bl. 252.

(2) L. V. τΕίτπΕΜ, Spiegel Historiaal, Β. III, c. 45, bl. 202—205.

(3) ΒαοΕκυυκ, D. II. bl, 253,

Ι

(4) Melis stoke , D. II. B. IV. vs, 1580, » En wist wel waarom hij dit deed." Zie hhydecoper
op VS. 1576.

(5) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 295, 29Θ.

\

-ocr page 375-

DES VADERLANDS. 866,

te Toeren (1). Mèn meent, dat dit alles reeds op den eersten, uiterlijk op den tweeden 1256—
dag üa het gepleegde verraad geschied zij, dewijl hel anders onbegrijpelijk is, dat de
Eedgenoolen j die ongetwijfeld een Taartuig in gereedheid hadden, niet dadelijk den
Graaf te scheep yervoerd hebben (2). Het is echter zeer ligt mogelijk , dat windstilte of
tegenwind hen hierin Terhinderd hadden. Thans noodzaakten zg
floris lot hel afzenden van
cenen brief, om het verbitterde volk dat hen van alle zijden omringde, gerust te stel-
len en te bevelen af te trekken, dewijl » hij mögt vertrouwen, binnen kort in der
minne geslaakt te Avorden." Natuurlijk sloeg niemand geloof aan dien brief. »Men
heeft er hem toe gedwongen," riep elk en zwoer tevens den verraders dood en ver-
derf (3).

De Zamengezworenen oordeelden het thans niet raadzaam, zich daar langer op te
houden en besloten langs een anderen weg* te vlieden, om den Graaf zoo niet naar En^
geland, dan naar Braband of Vlaanderen te vervoeren (4). Zij trokken hem een
graauwen rok aan om onbekend to blyven, zetlen hem te paard, knevelden hem de han-
den , snoerden zijne voeten onder den buik van het paard stijf aan elkander, en slaken
hem een handschoen in den mond (5). De logt ging langs omwegen en door moeras-
sen naar
aarden (6). Doch de Naardingers en Gooilanders hadden het plan der
Edelen vermoed of vernomen, en lagen op eenigen afstand van het
Muiderslot in
het koren verscholen, om hunnen Heer, zoo mogelijk, te onderscheppen en to bevrij-
den. De Eedgenooten werden hen bij
Mmderherg gewaar, en gerrit van Velzen
vooruitgereden, vroeg hun wat zy zochten ? » Datgene," is het antwoord , » dat gy met
u voert, onzen Graaf." » Dat zal niet waar zijn ," herneemt
van velzew en rent spoor-
slags naar de zijnen terug. In Aveinig woorden verhaalt hij zijne ontmoeting, schetst
het gevaar waarin zij verkeeren en trekt, aangedreven door
van-woerden , zijn zwaard,
om den Graaf het hoofd te kloven.
Floris tracht dit to ontwijken en zoo gebonden als hij

(1) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 349. L. v. velthem, Spiegel Ilist. B. III. c. 46. üe
Klerk uit de laage Landen,
bl. 171. Wilheljiüs procdrator, p. 537.

(2) Wagenaar , D. III. bl. 80. Groebe , over Graaf fiokis V. bl. 126 (1).

(3) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 350.

(4) WlLHELBllJS procurator, p. 537.

(5) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 301. L. v. velthem, Sp. Eist, B. III. c. 46. bl. 205. Ih
Klerk uit de laage Landen,
bl. 171. V. veltdem meldt als een men zegt, dat den Graaf de
vingers opgesplefen werden, opdat hij zijne banden niet zou kunnen gebruiken, wanneer die los
geraaklcn.
Wagejtaar twijfelt te regt aan deze barbaarsclie jnishandeling, welke bilderduk ecli-
ler als geloofwaardig aanneemt.

(6) Dk beka , p. 99.

-ocr page 376-

;ί76 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

was, met zijn paard over eene sloot te ontkomen, doch het dier stort er in met zijnen weer-
Joozen ryder, wiens zamengevleugelde handen nu de slag treft, die beiden in eens afhouwt.
Van velzens bloeddorst is hiermede niet gelescht; hij stijgt van zijn paard en brengt den
worstelenden Graaf in het Avater nog verscheidene wonden toe. De anderen volgen dit
voorbeeld en laten den ongelukkigen
floris, met meer dan twintig steken doorboord ,
voor dood liggen. De aansnellende Naardingers en West-Friezen hadden de moorde-
naars uiteen gedreven, en naauwelijks Avas
velzen , door de edele zelfopoffering van
een zijner knapen, doch niet zonder eene wonde te ontvangen, aan hunne woede ont-
snapt. In de hitte zijns ijvers was zijn paard hem ontloopen; grootmoedig bood in het
dreigend gevaar zijn schildknaap hem het zijne aan, en ontrukte daardoor ten koste
van eigen leven, zijnen Heer aan eenen onvermijdelijken dood. Hij werd met een
of twee andere knechten gegrepen en op staand en voet geradbraakt (1).
27
van Men vond den Graaf zieltogende en nog eenige woorden uitende (2). Zijn lijk werd
nieim.
Muiderherg gebalsemd, van daar naar Alkmaar gebragt en in het Koor bijgezet,
doch later door zijnen zoon te
Rijnshurg bij zijne gemalin beatrix μάά F laander en ^
die hij slechts weinig maanden had overleefd, plegtstatig begraven (3). Hot ingewand
bleef echter te
Alkmaar en wordt daar in eene fraai gebeitelde steenen kist, in het
Hooge Koor der Groote Kerk bewaard (4). Men Avees vijf en twintig Ponden aan, om

(1) Melis stoke , D. Π. B. V. bi. 351—354. L. v. velthem , Spiegel Hist. B. III. c. 47.
bl. 206.
De Klerk uit de laage Landen, bl. 171, 172. Wilhelmds procdrator, p. 537,538.
DE ΒΕΚΛ, p. yy.

(2) De Klerk uit de laage Landen, bl. 172. De βεκλ , ρ. 99. Hutdecoper heeft denjuistcn
da^f van
iloris dood buiten eenigen twijfel gesteld. Breede Aant, op melis stoke, D. 11. B. V.
bl.
439—442.

(3) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 354, 355. De Klerk uit de laage Landen, bl. 172.
WiLiiELMLs procürator, p. 540. De beka , p. 99. J. a. leydis, Lil). XXV. c. 6. Beatrix was
den 23 van Lentemaand 1296, op Goeden Vrijdag overleden.
Melis stoke, D. II. B. IV. bl.262,
en
HiiYDEcoPER op vs. 1130. Melis stoke zegt van haar, dat zij

De prijs hadde boven andren wiven
In dogheden en in oetmoedicbeden.
Noch prijst men op den dach van lieden,
De horen spreken van haren levenc,
Hoe heflike si de beghevene,

En aide heden, plach tontfaen. B. IV. vs, 1134—1140.

(4) J. α leydis , Lib. XXIV. c. 29. Eene afbeelding van deze kist, of liever van het eergraf
zelf, vindt men in
eikelehbergs Alkmaar, bl. 96, Het verhaal bij melis stoke van de twee

\

I

-ocr page 377-

DES VADERLANDS. 377

hier zielmissen voor hem te houden, hetgeen later naar ^s Hage werd overgebragt (1). 1256_

En ongeveer dertig jaren na zijnen dood, Averd lot rust zijner ziel door Graaf avil- ^^^^
LEni UI te Muiderberg Avaar hij was overleden , eene kapel geslicht (2). '

Treffend is de overeenkomst van plokis V, zoo wel naar ligchaam als geest, met
zijn vader "
willem II (3). Een welgemaakt, krachtig en bevallig uiterlijk, werd bij
hem opgeluisterd door innemende zeden en beminnelgke hoedanigheden. Weldadig
en edelmoedig, reglvaardig en vergevensgezind, rondborstig en gulhartig, welbespraakt
en minzaam, had hij zich do liefde des volks verworven welks afgod hij genoemd werd (4).
Die liefde bleek ondubbelzinnig uit den ijver der gemeenten en zelfs der West-Friezen,
Avelke hij eerst onlangs aan zich geheel had onderworpen, om hem uit de handen der
Eedgenooten te redden en daar dit mislukte, zijnen dood op de onverlaten te wreken.
Zijne opregtheid en goedhartigheid, welke veinzerij noch ondankbaarheid in anderen
vermoedden, of wel zijn gebrek- aan doorzigt en menschenkennis, maakten hem min-
der omziglig dan eenen Regent betaamt en beletten hem den valstrik te vermijden
door
gui van Vlaanderen, en later door eenige Edelen gespannen. Hij beminde
de gezelligheid en trachUe onder den adel beschaafdere zeden in te voeren. Van dar-
telheid en wellust daarentegen heeft men te vergeefs getracht hem vrij te pleiten (5).
Zijn omgang met de jufferschap op het Hof in
den Haag en het lusthuis de Vo-
gelenzang,
was niet altijd onschuldig (6). Deze ongebondenheid is dan ook de
zwaarste beschuldiging, welke legen hem wordt ingebragt en die eene schaduw werpt
op zijne vele en velerlei voortreffelijke hoedanigheden. De oorlogen tegen de West-

windhonden , die bij Graaf floris waren leen hij gevangen werd genomen, hem voorts niet veriie,
ten, zijn lijk naar
Aïkmaar en Rijnsburg volgden, cn noch eten, noch drinken, noch zijn graf
verlaten wilden, wordt door
uüydecoper in de^Aant. op melis stoke, B. V. vs. 96 te regt voor
ondergeschoven verklaard. Men vindt het mede opgeteekend bij
de Klerk uit do laage Landen,
bl. 173. Oude ΗοΙΙ.Ώίν. Kron. Div. XIX. c. 25. Het Goudsch Kron. bl. 74.

(1) Wagenaar, D. m. bl. 84.

(2) Μλττπαει Analect. T. HL p. 184 (1). _T. Π. p. 538.

(3) Zie hiervoor, bl. 259.

(4) De beka beschrijft floeis als: » Princeps valde gloriosus, slaturd proeerus, virtute robustus,
aspectu decorus, sermone facundus, corde magnaniinus, agilitafe etrenuus, in dando largifluus,
peroptimus Musicus, et acquirectus Justiciarius." p. 99.

(5) Bilderduk , D. H. bl. 258.

(6) De vermeerderde beka, bl. 182. V. kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 120. De ge-
meenzaamheid van FLORis niet AGKES vQ,fi dcf ^luts ^ dc moeder VAU ΛνιττΕ van HacLmstcdc cn

II. deel. 48

-ocr page 378-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256— Friezen, gevolgd door de onderwerping van dat hardnekkige volk; de Limburgsche
1(300

krijg; die met do Heeren van Amstel en ffoerden en legen gui van Vlaanderen,
getuigen van zijn moed, dapperheid en krijgsbeleid. Het geluk waarmede zij ge-
kroond werden voedde ongetwijfeld de zucht naar uitgebreider magt, hooger aan-
zien en uitgestrekter heerschappij, welke hij niet minder door staalkundig beleid dan
door het zwaard bevredigde (l).
Holland werd onder zijn bestuur ten Noorden door
het beteugelde
West-Friesland, ten Ooslen door de aanwinst der goederen van amstel ,
van -woerben en door Nardingerland, eene gift dor abdis goedele , en ten Zuiden door
de hecrlykheid
Heusden, Altena en do stad Woudrichem, aanmerkelyk vergroot (2).
Hij had zich van den leenpligt voor
Zuid-Rolland aan Brahand bevrijd, en door het
verwerven der Keizerlijke vergunning, dat de opvolging in het graafschap aan eene
dochter mögt opgedragen worden,
Holland in een zoogenaamd goed leen veranderd.
Men wil ook, dat het gezag hetwelk bij in
Utrecht voerde, den grond gelegd heeft
tot den lateren grooten invloed der Hollandsche Graven op het
Sticht (3).

Groot en edel vertoont zich floris als Regent. Hem behoort de onsterfelijke
eer, de vrijheid en den bloei der gemeenten in
Holland tot stand gebragt te heb-
ben. Tredende in do voetstappen zijns vaders, deelde hij met onbekrompen hand
. voorregten, vrijheden en vergunningen aan de sleden uit, dewijl hij »syne lieve
Poorters altoos gaerne wilde vorderen (4)." Sinds den aanvang zijns bestuurs had
hij zich deze schoono laak onwrikbaar ten doel zyns levens gesteld, en geen zijner
voor- of nazaten onder de Graven van
Holland, heeft den ingezetenen zoo begun-
stigd en ondersteund als hij. De veelvuldige keuren, wellen, bepalingen en instel-
lingen welke hij verleende, strekten zoo wel om hunne veiligheid en vrijheid te

met KATHARINA de Durbuy, vrouw van Foorne en burggravin van Zeeland, dc weduwe van
ALBERT van Voorne, slrekt liicrvan ten bewijze. Deze laatste had grooten invloed ten llove^ en
van FLORIS aanzienlijke goederen ontvangen, Avelke zij beloofde ΛvcdeΓ te geven wanneer zij mögt her-
trouwen. Zie
van mieris, Chaiterb. v. Holl, D. I. bl. 554. Zij huwde na den dood van tloris ^
welke bij liaar een zoon had verwekt, met den bekenden -wolfert van Borselen. Zie v. wijn op
wagenaar, St. III. bl, 31 (u). Men wil ook, dat floris de dochter van jak van Heusden, op het
huis
de Vogelenzang tot zijne bijzit hield en haar naderhand aan gerrit van Velzen tot vrouw
wilde opdringen. Dit echter wordt even als het schenden van
velzeks gemalin, voor een leugen-
achtig vertelsel gehouden. Zie
bilderdijk , D. II bl. 230,

(1) Groebe, over Gr. floris V. bl. 129. ^

(2) Bilderdijk, D. II. bl. 259 , 260.

(3) Van kampen, Faderl. Karakterk. D. I. bl. 121.

(4) V. mieris, Charterb. v. Holl. D. I, bl. 342.

-ocr page 379-

DES VADERLANDS. 379

verzekeren, als om landbouw, nijverheid en handel te bevorderen, welken laalslen hij 1256—
als de hoofdbron van 's volks welvaart beschouwde en naar vermogen ondersleunde (1).
To dien einde verleende hij ook onderscheiden buitenlandschen kooplieden bijzondere
voorregten (2), en hield een naauwkeurig loezigl op wegen, vaarten en dijken, waar-
van veelvuldige doeltreffende wellen en inslellingen getuigen (3). Heilrijk waren de
gevolgen dezer onvermoeide en weldadige pogingen, uil welke ongetwijfeld
Hollands
latere grootheid en rijkdom zijn ontsproten. Onkreukbaar handhaafde hij regt en ge-
regtigheid, bewaarde den binnenlandschen vrede, onderschraagde zoo wel Regenten als
onderdanen in hunne wederzijdsche regten , en beschermde het volk legen de aanma-
tigingen der geestelijkheid en des adels (4). Hierbij beperkte hij zich niet. Hij gaf
de Steden nevens de Edelen deel in het raadplegen over de belangen van den Staal,
deed haar als getuigen en borgen bij huwelijks- en handelsverdragen optreden, en liet
soms zijne handvesten en keuren door haar zegel bekrachtigen (5). Voorzeker ging
hij in do prijzenswaardige zucht, de gemeenten uit den staat van vernedering op
te heffen Avaarin zij gedompeld lagen, met meer y ver dan voorzlgtigheid te werk
en berokkende zich daardoor hoofdzakelijk zijnen val. Bij het knotten van het vermo-
gen en aanzien des adels, hetwelk hieruit reeds van zelf moest voortvloeijen, kon hij
niel verbergen, dat ook heerschzucht en eigenbelang zijne daden regelden, en dat
het bevoorregten der burgerijen slechts moest strekken, om hem legen de beleedigde
Edelen te sterken, wier gezag bij kortwiekte, wier goederen hij aan zich gelrok-
ken , of welke hij van onafhankelijke Heeren tot zijne dienstmannen gemaakt had (6).
Hierin handelde hij dikwerf geheel in strijd met die zucht voor regt en billijkheid ,
welke hem wordt toegekend en waarvan hij een treffend bewijs gaf, toen hij bij eene
uitspraak over een geschil met
willem van Brcderode, niet schroomde te erkennen,
dat hij zich omtrent hel regt der vrye heerlijkheden van dien Edelman vergist had,
en dit grootmoedig door een open brief bevestigde (7).

Gelijk elke deugd, Avanneer zij overdreven wordt, in eene ondeugd ontaardt, zoo nam

(1) Zie hiervan veelvuldige voorbeelden Lij v. mieuis, Charlerb. v. Holl. D. L bl. 342—550.

(2) V. MIERIS, Charterb. ν. Holl. D, I. bl. 385, 3U4, 396, 534.

(3) V. MIERIS, Charterb. v. Holl. D. I. LI.403 ,419,445,447,451,452, 501,509,535,564,

(4) Y. MIERIS, Charterb. v. Hall. D. I. bl. 403 , 410 , 435 , 441, 454 , 500 , 501, 503 , 534.

{5} V. mieris, Charterb. v. Holl. D. I. bl. 385, 389, 395, 404, 412, 314. Kluit, Hist.
Crit. Com.
Τ. II. ρ. 960.

(6) Verg. hiervoor, bl. 366 , 367,

(7) V. MIERIS, Charterb. v. Holl. D. I. bl. 431, 432.

48 ^

-ocr page 380-

580 ALGEIilEENE GESCHIEDENIS

1256— niet zelden de milddadigheid van floris het karakter der verkwisting aan. Onder de
velen welke in zijne weldaden deelden doch hem met ondank loonden, behoorde in de
eerste plaats het huis van
Aoennes, waardoor hij een adder in eigen boezem koester-
de (1). Spaarzaam daarentegen was liij in het begunstigen der Geestelijken, wier over-
moed hij. niet schroomde Ie breidelen (2). Dienstbetooningen bleven bij hem niet on-
vergolden, Den Wormers, onder anderen, verleende hij vrijheid van jaarlyksche bede
en lol, om den bijstand welken zij hem tegen de West-Friezen verleend hadden (3).

Bij de voortreffelijke hoedanigheden van het hart, vercenigde floris vele begaafdhe-
den van den geest, waaronder ook die van een goed zanger te zijn genoemd wordt (4).
Zaag- en dichtkunst waren in dien tijd, de eeuw der minnedichters, niet gescheiden
en behoorden tot het wezen van den volmaakten Ridder (5). Op aanmoediging van den
Hollandschen Graaf vervaardigde de Vlaamsche Dichter
maerlawt zijnen Spiegel Histo-
riael
, en hel blijkt, dat onder denzellden invloed de oude Egmonder Kronijk in Nederduitsch
rijm overgebragt en door
melis stoke, een Grafelijk beambte, voortgezet werd (6). Ge-
lijk zijn vader moedigde hij inzonderheid de bouwkunst aan , en Avijdde bovenal zijne zorgen
aan de waterbouwkunde
(7). Hij voltooide het Hof in'i jSTa^e, door avillem II begonnen ,
en stichlle daarbij eene kapel voor den adel, bouwde het lusthuisje
Vogelenzang lus-
schen
Haarlem en Leiden, en stichtte of verbeterde onderscheidene kasteden ter verdedi-
ging der grenzen en ter handhaving van de inwendige rust. — Onwillekeurig verheft zich de
Avensch , dat eenen Vorst, versierd met zoo vele deugden , bekwaamheden en bevallige vor-
men , een beter lot ware ten deel gevallen; en »men geraakt in verzoeking met hel lot te
twisten, dat de weldoener des volks het slagloffer moest worden van eenen adel, welke
'slands welzijn aan buitenlanders verried, om zijne eigene heilloozemagl te behouden (8)."

(1) Zie t. mieris, Charterl·, ν. Holl. D. I. bl. 350, 351,353,361,369,377,379; 395,453,554.

(2) V. MIEBIS, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 555.

(3) V. MIERIS, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 410.
(4}
De heka , p. 99.

(5) Bilderduk, D. Π, bl. 258.

(6) J. v. maerlant, Spiegel Eistoriacl^ D. I. bl. 3. Leiden 1784. Melis stoke, D. I. B. 1.
bl. 7. Verg. v. Wijn, Hist. Avondst. D. J. bl. 280. Ypey, Gesch. d. Nederl. Taal, bi. 335.

(7) Dit blijkt uit verscheidene zijner brieven bij v. miebis, Charterl·, ν. Holl. D, I. bl. 403,
404,419, 445,447, 448.

(8) Verg. de karaktersclietsen van fioris V door simom siuij Opkomst en Bloei der Nederl.
bl. 37, 38. (Uitji. 1778). V. kamfen, Faderl. ÄaraÄierÄ, D. I. bl. 117—123. Bilderduk,
D. II.
bl. 257—259. Groebe, over noRis V, bl. 128—135. Vah hees van BERKEi,,Ot?ei· Gesch.
en Staatsregt,
bl. 45-48, bl. 120, 121.

-ocr page 381-

DES VADERLANDS. 381

Door 's Graven dood was het land hoofdeloos geworden daar de wettige, doch 1256—
jeugdige opvolger zich nog in
Engeland bevond. Vóór dat hij herwaarts komen of ^^^^
zelf de teugels des bewinds aanvaarden konde, moest in het bestier des lands worden
voorzien. Reeds op den derden dag na de gevangenneming
vanFiORis, en dus op
Maandag eer deze op Woensdag vermoord werd , waren de Edelen van
Zuid-Holland
te Dordrecht bijeengekomen, en hadden het ongeval wijd en zijd aan 's Graven vrien-
den en betrekkingen, aan Keizer
adolf, den Aartsbisschop van Keulen en bovenal
aan den Graaf van
Henegouwen door boden bekend gemaakt. Zij hadden tevens dezen
laatsten verwittigd , dat zijn zoon
jan in Dordrecht was en hem den wensch te ken-
nen gegeven, dat hij als naaste bloedverwant van
flokis , spoedig mögt overkomen,
om hen met zijnen raad in deze hagchelijke oogenblikken te ondersteunen. Hy vond
echter niet geraden aan de uitnoodiging te voldoen, maar zond zijn broeder
gui, Kan-
nonik van
Luik, naderhand Bisschop van Utrecht, om alles behoorlijk op Ie nemen,
de gemoederen te winnen en allen te verzekeren, dat hij eerlang zelf zoude volgen.
Gui werd te Dordrecht met open armen ontvangen en trok na het voltooijen zijner
zending, door een aantal burgers vergezeld naar
Kroonenhurg, om ook te zien wat
daar omging (1).

In dit slot was velzen met andere zamengezworeneii gevlugt, doch onmiddellijk door
de verbitterde,Kennemers en West-Friezen omsingeld geworden, die vastbesloten had-
den het huis niet te verlaten, vóór dat zij zich op de verraders en moordenaars van
hunnen Heer gewroken hadden. De Waterlanders en de Hollanders, ten Zuiden en
ten Noorden van de
Maas, waren zoowel uit de sleden als van het platte land der-
waarts gesneld. Bij hen hadden de Heer
van Zuilen, gusbreght van IJsselstein en
later
loef van Kleef zich gevoegd, aan wien het bevel der belegering was opgedra-
gen (2). Deze
loef van Kleef was Graaf van Hulkenrode, Heer van Tonnenburg
en broeder van dirk , den regerenden Graaf van Kleef (3). Uit naam der Edelen van
Holland had hij den brief aan Koning eduard bezegeld, in welken dien Vorst van
's Graven omkomen kennis gegeven werd met verzoek, »dat hij den jongen Graaf
ten spoedigste wilde herwaarts zenden en van eenige manschap verzeilen, opdat
hem de moordenaars zijns vaders niet overvällen en op gelijke wijze mishandelen mog-
ten (4)." Men vermoedt, dat er tusschen
loef en den Graaf van Henegouwen, wien

(1) Melis store, D. li. B. V. bi. 364—367.

(2) Melis stoke, D. II. B. V. W. 361-364.

(3) Hütdecoper op melis stoke, D. ΙΓ. bi. 363 , 364.

(4) Y. MIERIS, Charterb. ν. Holl. D. ί. bl. 572. IIuYDEcorEii houdt dien brief voor onecht.
Aant. op mei,is stoke, D. II. bl. 382, 383.

-ocr page 382-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256— men niet geheel onschuldig hield aan het verraad, betrekkingen bestonden en dat
^^^^ hij, om de oogmerken van den Graaf, Avelke zoo lang heimelijk en openbaar naar de
erfenis van
floris gestaan had, te bevorderen, zich naar het beleg van Kroonenhurg
had gespoed (l). Het is echter meer waarschijnlijk, dat hij met den Koning van
Engeland heulde en met betrekking tot den Henegouwer, eene geveinsde rol speelde;
hetgeen door zijn later gehouden gedrag en zijnen briefwissel met
eduard ondersteund
wordt. Hij ontving voor
Kroonenhurg güi van Aoennes ten uiterste minzaam en met
schijnbare vertrouwelijkheid; zette, door de Dordtsche poorters versterkt, het beleg
met meer nadruk voort en liet de stormtuigen tegen het slot oprigten (2).

Middelerwijl verscheen Graaf dirk van Kleef aan het hoofd van zes honderd man
voor
Kroonenhurg en nam als de voornaamste en de regerende Vorst, het opperbevel
'over de hier bijeengevloeide menigte op zich (3). Naar de oudste berigten, die ech-
ter onder het bewind van het huis van
Henegouwen zijn opgesteld , was hij door den
Heer
van Kuik aangespoord, om de belegerde verraders aan de volkswraak te ont-
trekken, en daar hij dit toonde door zijn broeder
loef, doch te vergeefs berispt
geworden (4). Later heeft men dit in twijfel getrokken en het gerucht, alsof hy al-
leen gekomen was, om do moordenaars te redden of te beschermen, voor eene list van
de Henegouwsche zijde gehouden, om do verdenking die legen
Henegouwen Avas, op
den Graaf van
Kleef ie werpen, dezen bij het gemeen in wantrouwen te brengen,
het volk tegen hem wederspannig te maken en dus eene verdeeldheid te wekken , waar-
van het gevolg den belegerden voor een gedeelte te stade kwam. Het geslacht van Ä^/ee/
immers was altijd naauw aan het huis van
Bolland verbonden, Graaf dirk zelf had flo-
ris
bijzondere blijken van vriendschap gegeven, en daar hij in den zoen met van amstei.
borg was gebleven, zoo verpligtten hem eer en geweten den gruwel, door welken die zoen
geschonden werd, te wreken (5). Hij kan evenwel belang in do Edelen gesteld en ge-
tracht hebben hen voor de beleedigingen des volks te beschermen, niet om henzelven,
maar om hunnen stand of adel. Daarenboven waren allen niet even schuldig, velen zelfs

(1) Bilderdijk, D. II. 1)1. 262. Verg. wageSaae , D. III. bl. 88. '

(2) Melis stoke , D. II. B. V. bl. 367.

(3) Wagenaar, D. III. bl. 89, zegt dat vak kuik. met zijn volk voor Kroonenhurg gekomen;
zich al liet gezag over het beleg aanmatigde, enz. Hij heeft het verhaal van
stoke niet begrepen,
gelijk door
nuyoEcoPEn, D. II. bl. 367—370, juist is opgemerkt, en ook door de Klerk uit de
laage Landen,
bl. 175, bevestigd wordt,

(4) Melis stoke, D. II. B. V. bi. 367—372. De Klerk uit de laage Landen, bl. 175,

(5) Verg, B1LDERDIJK, D. II. bl.'263, 264,

-ocr page 383-

DES VADERLANDS. 381

met den eigenlijken toeleg niet regt bekend geweest; hij wilde alzoo, gelijk billijk was, 1256—
over elk een regtvaardig oordeel houden en straffen op eene wijze, welke den adel niet
beleedigde.

Het slot Kroonmhurg werd door hem hevig aangetast en onophoudelijk bestormd,
tot dat VAN VELZEN, die zich schuil gehouden en zelfs niet gewaagd had zich te ver-
toonen, door gebrek aan mondbehoeften zich moest overgeven (1). Tegen verwach-
ting vond men by hem
arend van Benshoop, kostijh van Boternesse, alewijn den
geschutmeester
[met siere smisse), willem van Teilingen ■Willem van Zaanden en
eenige anderen wier namen niet gemeld worden (2), Alles geraakte in rep en roer
toen de Graaf van
Kleef de gevangenen in zijne magt wilde houden, om met hen
naar eisen te handelen, heigeen natuurlijk met den woesten Avraaklust van het verbitterd
gemeen niet overeenkwam. De Kennemers en West-Friezen vlogen terstond te wapen,
elk den dood dreigende, die zich vermeten zoude 'sGraven moorders levend weg Ie
voeren. » Geef ons de booswichten, of gij en al de uwen laten hier het levenschreeuw-
den zij den Graaf toe, welke hen bevredigde door eene verdeeling te maken.
Velzen ,
VAW ZAAWDEH en nog twee anderen, welke hy alle deernis onwaardig en buiten alle wet
gesteld achtte, werden aan de woede des volks prijs gegeven
(3). Arekd van Bens-
koop
en willem van Teilingen geraakten in handen van loef van Kleef, om hen in
bewaring te houden en voorts aan Graaf
jah van Henegouicen ter straf over te leve-
ren. Hij voerde hen naar het slot
Kervenheim in Kleefsland^ doch leverde hen niet
uit, en zij bleven vrij van alle onderzoek en straf (4),

Velzen en van zaanden werden geweldig aangegrepen, alsof men hen levend ver-
slinden wilde voortgesleept, en hunne beide lotgenooten vermoord (5). Er is be-

(1) De beka, p. 99. J. α leïdis , Lib. XXIV. c. 30, welke echter den Graaf ua>i Kleef met
flon Graaf van
Gehe verwisselt.

(2) Meus stoke, D. II. B. V. bl. 372.

(3) Bilderdijk , D. Ii! bl. 264.

(4) Meus stoke, D. II. B. V. bl. 373, 374.

(5) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 374.

Giieraebde van Velsen en willeb van Zoenden
Trecten de Ifnechte en (eenden,
Al of sise alle wilde eten;
En doden daer toe, zaldi weten,

En dander tuee, als hem bctaqic. ' ^ ,

-ocr page 384-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256— vveerd, dat vau velzek op eene verschrikkelijke wijze zijn leven eindigde (1). Het
schijnt echter, dat hij slechts gevangen genomen en kort daarna ontsnapt of geslaakt
is (2). Uit brievenzeven jaren later, blijkt althans ten duidelijkste, dat hij toen nog
in leven was , en , oven als κυικ,
heusden , amstel en woerdek zich buiten 's lands be-
vond (3). Eenige zyner medestanders ontvingen te
Dordrecht hunne straf. Hugo van
Baarland
ten minste, met nog drie of vier anderen, ^γelke den Jonkheer van voorne
in handen gevallen waren, werd aldaar op het rad gelegd; en gerard van Kraaijen-
horst
, wien van voorne zelf hel schelmstuk had zien uitvoeren, Λverd door dezen,
welke hem onder weg opving, onmiddellijk op dezelfde wijs ter dood gebragt. Het
slot
Kroonenburg werd afgebroken en Muiden, door zijne bezetting verlaten, aan birk
van Haarlem toevertrouwd (4).

De Graaf van Kleef begaf zich hierop naar Dordrecht en nam tegen den zin des
volks, het landsbestuur op zich (5). Men verhaalt, dat hij met
gui van Avenues het
bewind deelde, zoodat deze te
Geertruidenberg over Zuid-Holland regeerde, terwijl
hij
Noord-Holland beregtte en in ^sGravenhage zijn verblijf hield (6). Het blijkt
echter, dat hij het alleenbewind voerde tot dat do komst van
jan van Henegouwen
daaraan een einde maakte (7). Avennes was de naaste bloedverwant van floris V
en een zoon van aleid, wier beminnelijke hoedanigheden, bij de Zuid-Hollanders
eenen günstigen indruk hadden achtergelaten. Hij werd dan ook onder het blijde
gejuich des volks te
Geertruidenherg ingehaald, en voorts met uitbundige geest-
drift te
Dordrecht ontvangen. Men verwachtte in hem den wreker van den beminden
Heer y en weldra hadden drie duizend mannen zich te zijnen voordeele verklaard. Hij
begreep te wel zijne belangen, om van deze algemeene opgewondenheid geen gebruik te
maken, en het volk door eenen eed aan zich verbindende, toog hij met vele Zuid-
Hollanders naar
Delft. Hier onderhandelde hij zeven dagen lang met den Graaf van

(1) Verg. wigesaar, D. ΙΠ. bl. 91. Bildeedijk, D. II. bl. 265.

(2) V. wuN op wagenaar, St. III. bl. 39.

(3) V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. II. bl. 27, 28, 31. Verg. ν. wijn, t. a. p.

(4) Melis stoke, D. II. B. V. bl.^380—383. De Klerk uit de laage Landen, bl. 176, 177.
De beka
, p. 99.

(5) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 383. i

(6) De bera, ρ. 99. De Klerk uit de laage Landen, bl. 177. Hutdecoper houdt dit voor
verdicht.
Melis stoke, D. II. B. V. bl. 385.

(7) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 383-385.

-ocr page 385-

DES VADERLANDS. 385

Kleef over de landvoogdij , van welke deze eindelijk afzag en het land ruimde (1). 1256—
Men geeft dien Vorst na, dat zijn kort oponthoud in 'i
Hage zich door buitensporige
verteringen, ten laste der gemeente, onderscheiden had (2).

Loef van Kleef hlecÏ'm Holland. Hij deelde zoowel in het vertrouwen des Konings
van
Engeland als in dat des Graven \Άτι Henegouwen , hetgeen een vermoeden opwekt,
dat er toen tusschen
eduard en avennes , ten opzigte van jan van Holland^ over-
eenstemming heerschte. Het huwelijk van dezen laatste met de Engelsche Prinses was
nog niet voltrokken, en dit strekte
edüard ten voorwendsel, om den jeugdigen Graaf
nog in
Engeland te houden, ondanks het verzoek dor Hollandsche Edelen, van Avelke
reeds eenige uit de aanzienlijkste geslachten zich te
Haarlem bevonden, om de komst
van hunnen Avcttigen Heer af te wachten (3). Hij zond twee Ridders,
curistiaan va«
Raaphorst en reinoud van Jermeny, nevens twee Geestelijken, righard van Have-
ring
en walter van Brugge, naar Holland met verzoek', »dat uit elk der voor-
naamste gewesten van het graafschap ten minste drie Edelen, en uit elk der goede
steden ten minste twee mannen, tegen den elfden van Slagtmaand naar
Engeland
Avierden afgezonden, om met jan van Holland, den zoon en erfgenaam van Graaf
FLORis, over het voltrekken van zijn huwelijk, over de bevestiging van het verbond,
ΛνοΙοβΓ met den overleden Graaf aangegaan, en over den toestand des lands te hande- 14 van
len." Deze brief in welken de Koning met afgrijzen spreekt over den moord aan l^c^'st^
Graaf
floris gepleegd , is gerigt aan de Baroenen , Ridders, Schepenen, Burgeren , 1296
goede Mannen en alle andere ingezetenen der graafschappen en landen van Hol-
land , Zeeland, Kcnnemerland
en Friesland (4). Twee dagen later zond hij zijnen ge-
zanten een vrijgeleide voor de Hollandsche afgevaardigden qaar
Engeland, en tevens
brieven aan de Hollandsche Edelen, aan de gemeente van
Dordrecht, de gemeente
van
Zeeland, de burgers en goede mannen van Zierikzee, aan woLrERT van Bor seien
en LOEP Da« Kleef, welken laatste, onder vele dankbetuigingen, ernstig verzocht wordt,
»in die genegenheid voor den Koning te volharden, van welke hij lot nu toe zoo vele
blijken gegeven had (5)."

Middelerwijl was de Ulrechtsche Bisschop willem van Mechelen, ofschoon aau
FLORis V vermaagschapt, geheel onverwachts in
Holland gevallen; naar eenigen uit

(1) Meiis stoke, D. IL Β. V. Η. 387.

(2) Melis stoke , D. IL Β. V. bl. 384.

(3) V. MIEBIS, Charterb. ν. Holl, D. Ι. bl. 672. Zie hiervoor, bL 381.

(4) V, mieris, Charterb. ν. Holl. D. L bi. 573. Waoemaar, D, III. hl. 03.

(5) V. MIEBIS, Charterb..,v. Holl. ϋ. L bl. 573 , 574. ■ ' l'
h, deel.

49

-ocr page 386-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

spgt, dat hy de verraders op Kroonenhurg niet ontzet had; naar anderen om denver-
vallen slaat des bisdoms te herstellen (1). Hij verraste
Maiden en rigtte de blijden
en andere stormtuigen, welke hij daar van
floris aantrof, tegen het slot dat hevig
werd aangetast. De dappere
dikk van Haarlem Averd door de bezetting, van welke
slechts vijf man het uiterste met hem wilden verduren, tot overgave gedwongen. Hij
verwierf lijfsbehoud doch ten koste zijner vrijheid; en de inwoners van ver-

klaarden zich op nieuw voor onderdanen des Bisschops en der Kerk van Utrecht. In-
dien de belegerden slechts twee dagen langer weerstand geboden hadden, meent men,
zou JAN van
Henegouwen hen ontzet hebben, welke tot dat doel reeds te Amstelre-
danime
gekomen Avas (2). Bisschop willem trok nu naar West-Friesland en bragt
de ligt ontvlamde bevolking, wier hulp hij reeds tegen de Keunemers en Waterlanders
had ingeroepen (3), door de hoop op vrijheid en onafhankelijkheid, met weinig moeite
lot opstand en afval. Van de sloten die
floris ter beteugeling van het gewest ge-
bouwd had, werd
ïVijdenes ^ door boudewun ï^an iVaoWici^'Ä verdedigd, hel eerst
aangetast, welhaast bij verdrag ingenomen en ten gronde toe geslecht.
Eenigenhurg
en het nog onvoltooide Νieimenduren ondergingen hetzelfde lol. Medemhlik werd
verbrand, om het slot aldaar van rondom te kunnen bestormen. Doch de wakkere
slotvoogd
floris vuH Egniond of van Kennemerland, tartte het geweld der twee
blijden van Graaf
floris , welke Bisschop Willem gezonden had. Men besloot toen de
sterkte in te sluiten en hare bezetting uit te hongeren (4).

Met'het berigt hiervan ontving jan van Avenues^ die zich nog in Holland bevond,
tevens de mare, dat de Vlamingen onder
guyot , den zoon van Graaf gui, Middel-
burg
belegerden (5). Deze stad , die geene andere beschermers telde dan hare eigene

(1) Melis stoke, D. 11. B. V. bl. 388. De beka, p. 101. Willem va7i Mechelen was een
kleinzoon van
aleid van Braband, de zuster of moei van MAcniELD, de groolmoeder van floris V.
Hoïdecoper op melis stokE; D, II. li. bl. 388. vs. 561. Bilderdijk , D. II. bl. 270 (I).

(2) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 388—390. De beka, p. 101. Heda, p. 226/228.

(3) V. mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 574.

(4) Melis stoke, D. 11. B. V. bi. 390—392. De beka , bl. 101.

(5) Wij voijjcn hier bet {jcvoelen van otydecoper in cencAant. op melis stoke, D. II. bl. 392,
vs. 650, ook door dilderdijk omhelsd, D. II. bl. 271. Het is ons echter zoo geheel duidelijk
niet, dat
wolfert van Borselen, althans heimelijk en onder de hand, niet met de Vlamingen
geheuld heeft. Hij deelde in het verlrouwen des Konings van
Engeland, blijkens den brief bij
van mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 51 i, en die Vorst was thans naauw aan gui van Vlaan-
deren
verbonden. Hij had daarenboven; naar de getuigenis vah melis stoke, D, II. B, V. vs.670,

Ι25β-
1300

-ocr page 387-

DES VADERLANDS. ^ 49

inwoners , Avas, zonder vaardige hulp, in het uiterste gevaar van verloren te gaan, ter- 1256—
wijl de bezetting van het slot te
Medeniblik, thans slechts omsingeld om haar door
den honger te bedwingen, zoo schielijk nog geen nood had (1).
Avenues spoedt zich
dan terstond naar
Zeeland, doch vindt bij zijne aankomst de vijanden reeds verdwe-
nen, en Avordt door de Middelburgers met gejuich en speeltuigen ingehaald (2). Hier
raadpleegde hij met
wolfert van Borselen cn andere Heeren, over het ontzei van het
huis te
MedemMih. Daar Zeeland echter bloot stond voor de aanvallen van Vlaan-
deren
en Brahand, zoo konde men hem slechts eenige manschappen afslaan, om na
Nieuwejaarsdag gereed te zijn. Hij nam hierin genoegen en vertrok naar
Holland,
om heirvaart te gebieden, bevelende dat zij hem aldaar zouden volgen (3).

Hoezeer avennes zich inderdaad verdienstelijk maakte, dat hij bij deze aanvallen het
hoofdelooze land bewaarde en bestuurde, zoo waren echter zyne bedoelingen, om
eens meester van het gebied te word«n, uit zijn vorig en tegenwoordig gedrag
te blijkbaar, dan dat do Edelen geenen argwaan tegen hem opvatten en naar
hunnen welligen Heer verlangden, aan wien hij niet scheen te denken (4). Hun
verlangen werd te meer opgewekt, dewijl hij de genegenheid der gemeente in
Holland trachtte te verwerven en den adel betoomde, zoodat deze het niet
waagde zich tegen hem te verzeilen
(5). Er werden eenigen uit hun mid-
den gekozen die, verzeld door twee Poorters uit elke stad, naar
Engeland over-
staken, om uit naam van
Holland en Zeeland^ hunnen Graaf en Heer op te
vragen (6). Men wil hier alleen aan
Zeeuwsche Edelen en Zeeuwsche Poorters

van Güïot aanzienlijke sommen ontvangen, om, zöo als ποτοεοορκκ meent (bl. 395), ook andere
Zeeuwsche Edelen Ylaamschgezind te maken. Ons komt derhalve de redenering van
wageuaar ,
D. III. bl. Ü9—102, niet zoo geheel ongegrond, veel min zoo dwaas voor als uUDEttrnjK, D. II.
bl, 271, haar noemt.

(1) Hüydecopek op melis stoke, D. IL bl. 450.

(2) Melis stoke, D. IL Β. V. bl. 394, 395. De bijzonderheden, welke λυλοεκαλκ, D. IU.
bl. 101, van de belegering van Middelburg verhaalt, berusten op eenige ondergcsehovene regel»
in
melis stoke, gelijk huidecoper , D. II. bl. 442—453, overtuigend beeft aangewezen.

(3) Melis stoke, D. IL Β. V. bl. 396; en de aant. v. iiijydecoper op re. 692 en 698. Bu-
bebdijk, D. IL bl. 272.

(4) Bilderdijk, D. 1L bl. 272 , 273.

(5) Melis stoke, D. IL Β. Υ. bl. 398.

(6) Melis stoke, D. IL Β. V. bl. 400. *

49*

-ocr page 388-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

125G— gedacht hebben (1). Het blijkt onderlusïchen, dat dirk. van Brederode^ die op eigen
kosten vaartuigen had uitgerust,
willem en gerard van Egmond, hekdrik, Burg-
graaf van
Leiden, sigolaas van Persijn, jan van Teilingen, simon van Benthem
en JAw van Renesse, benevens den Abt van Egmond met meer andere, zoo geeste-
8 van Igke als wereldlijke personen uit Holland en Zeeland, zich te Gipwich in Engeland
inaand bevonden en getuigen waren der belofte van Graaf jan I, zijne geschillen met den
1297 Hertog van
Brahand aan de uitspraak des Konings van Engeland over te laten (2).
Het is opmerkelijk, dat deze Edelen aan het Eiigelsche Hof verschenen. Nevens an-
deren hadden zij het leenverbond tusschen
fxups van Frankrijk en Graaf floris V ,
zoo nadeelig voor
Engeland, bekrachtigd en onderteekend, en niet een hunner
was, althans openlijk , betrokken in de zamenzwering tegen dezen Graaf (3), Naar
het schijnt, waren zij den dag te voren tegen\Y00rdig geweest bij het huAvelijk van
Graaf
jan met elizabeth , de dochter van eduahd , te Gipicich voltrokken. De Ko-
ning voldeed nu zijnen schoonzoon vijf duizend zes honderd en veertig Ponden zwarte
Tournois van do vyftig duizend welke hij, ingevolge de overeenkomst met Graaf
floris, verschuldigd was (4). Hij benoemde reinoud ferker en uighard de have-
KiNG, »om de morgengave van acht duizend ponden jaarlijks der Gravin toege-
legd , in
Holland uit de inkomsten der grafelijke landerijen, bosschen en andere
goederen in
den Raag en door het gansche land tusschen de Maas en de
Zijp
gelegen, en indien deze zoo ver niet strekten, uit andere grafelijke inkomsten
te vorderen niet alleen, maar zelfs het bestuur over de goederen, uit welke die in-
komsten vallen moesten, te eischen." Graaf
jan moest plegtig beloven, de beide
genoemde Engelschen, die met Iiem zouden gaan, tot zyne geheime Raden aan te
stellen; of eigenlijk, hetgeen echter weinig verschilt maar fijner bedacht schijnt, slechts
diegenen tot Raadslieden te kiezen, welke zij hem zouden voorstellen, en nooit tegen
het gevoelen van dezen te handelen dan met goedvinden van
eduard , aan wiens uit-
spraak tevens al de geschillen van
Holland met Vlaanderen zoo wel als mclBraband
moesten gesteld worden. De Koning trad ook in nadere onderhandeling met loef van
Kloef
en met wolfert en floris van Borselen, die in zijn byzonder vertrouwen
deelden, en drong bij Keizer
adolf van Nassau ernstig aan, zijnen schoonzoon het

(1) hliïdecoper op mélis stoke , D. II. B. V. \8. 728, cn eilderdijk, D. II. bl. 274.

(2) Vak mieris, Charterb. ν. Holl. D. I. bi. 576. Verg. de Klerk uit de laage Latiden,
bl. 179. wilnelmbs i>roctiuator, p. 541. De beka, p. 101.

(3) Van jiiekis, op de Klerk uit de laage Landen^ bl. 179 (3).

(4) Zie liiervoor, bl. 348.

-ocr page 389-

DES VADERLANDS. 381

verlei te schenken, dewijl deze niet in persoon verschijnen kon om het van hem te 1256—
ontvangen (1). Strekten deze maatregelen om den invloed van to fnuiken

en den jongen Graaf aan het geweld en de listen zijner bloedverwanten te onttrekken,
zij toonen niet minder, dat
eduard daarbij zijne eigene belangen niet uit het oog ver-
loor, ten einde dat gezag op het bestuur van
Holland te verwerven waarnaar hij
steeds getracht had.

Onderlusschen had avennes ,>in ZTö^/öwc? teruggekeerd, heirvaart beschreven om nog
vóór den winter het slot
Mcdeniblik te ontzetten. Nevens de Zeeuwsche Edelen, van
Avelke slechts eenigen hunne belofte waren nagekomen, namen
jan van Arkel en
NicoLAAS
van Putten, en van de sleden in het bijzonder de burgers van Dordrecht ^
deel in dezen togt. Men stapte te EnkJmizen, toen nog een dorp, aan wal, verdreef
terstond de zich verwerende Friezen en stak de plaats in brand, wier vlammen den
belegerden op het huis te
Medemllik, Avaar reeds groot gebrek heerschte, ontzet
aankondigden. Naauwelijks was
avennes genaderd, toen de slotvoogd hem door eenen
uitval ondersteunde, waarop do vijand de vlugt koos en zijnen voorraad achterliet. Uit
hoofde dor opgekomen felle vorst werd den burgzalen gelast, de levensmiddelen en
krijgsbehoeften uit 'sGraven schepen, die voor de haven van JiecieOTÄiiÄ op stroom
lagen, te halen. Hierop trok
avenues uit West-Friesland, doch verstrooid en met
moeite kwam zijn leger in
Rolland terug. Te Haarlem vernam hij de komst van
Graaf
jan, waarop hij zich naar den Raag en voorts naar Dordrecht begaf, om
zijnen neef to begroeten (2),

Jan I was ten minste veertien jaren oud, en alzoo naar hot leenregt huwbaar en
ter regering bevoegd (3), toen hij met zijne prachtig getooide schepen te
Veere in Zee-
land
aankwam. Hij was verzeld door een aanzienlijken stoet van Engelsche Grooten be-
nevens den Heer
van Brederode, en werd door wolfert van Borselen, Heer van Veere ,
ontvangen (4^. Ongetwijfeld liet men hier en niet in Holland den jongen, onervaren

(1) Van mieris, Charterb. υ. Holl. D. I. bl. 576—580.

(2) Melis stoke, D. II. B. V. bi. 402—409. De Klerk uit de laage Landen, bl. 179. De
beka
, p. 101. wiiiielmüs procüratob , p. 541. Het Goudsche Kron, h\. IQ, n. .Bijv. eil
Aanm.
op wagehaar, St. III. W. 35.

(3) Verg. hiervoor, bl. 339, 347. Kluit, Hist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 335 (ra). Bil-
derdijk, D. II. 1)1. 276—278.

(4) Wilhelmüs procübator , p. 541,542, benevens de Aant. van matthaecs aldaar, en in de Analeci.
T. III. ρ, 188. De beka , ρ. 101. Uit melis stoke blijkt, dat 's Graven gemalin elizabeth niet met hem, zoo
als de beide genoemde Sclirijvers en anderen willen, maar eerst later uit
Engeland overgekomen is.

-ocr page 390-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256—Graaf binnenloopen, om hem aan den invloed van avennes te onttrekken, die nu,
om do vrienden van
floris te believen, zich voor geheel Franschgezind uitgaf en in
het Zuidelijk gedeelte van
Holland bovenal, eenen magtigen aanhang telde welke
hom in
Zeeland ontbrak. Daar avas wolfert van Borselen door zijne vermaagschap-
ping aan het grafelijk Huis van Holland^ de aanzienlijkste persoon die even alsEDUARD
en GUI van
Vlaanderen, tegen Frankrijk Avas ingenomen. Tvree zijner zonen zaten
er gevangen, en de Koning van
Engeland had beloofd, indien wolfert »hem
zekere dienst bewees," geen vrede of bestand
mei Frankrijk te sluiten, wanneer
zij niet geslaakt werden (1).

Van borselen deed zich aanstonds gelden. Hij verwijderde allengs van den Vorst,
die zich geheel in zijne magt bevond, allen welke hem niet aanstonden.
Avehnes
verliet het land. Vóór zijn vertrek, verzocht hij den Graaf in Dordrecht te komen,
waar hij hem de regering overgeven, doch bij hem blijven zoude, indien zijn raad den
Graaf nog langer van dienst konde zijn. Het antAvoord Avas,
λ dat zoo atenhes den
Graaf van
Holland wilde spreken, hij te Bridorp in Schoutoen, doch met niet meer
dan honderd man, moest verschijnen en dat men hem te dien einde goed geleide
zoude geven."
Avenhes ontvonkte in woede op dit bescheid. »Ik heb het geleide
van mijnen neef niet noodig," riep hij uit en zwoer zich op diegenen te wreken,
•welke dit den jongen Vorst hadden ingegeven. De burgers van
Dordrecht boden hem
hulp aan, om zich met geweld van den Graaf meester te maken. Hij wees dit als een
schandelijk middel van de hand en vertrok met den Heer van
Arkel, zeggende: »Er
zal een tijd komen, dat de Graaf van
Holland blijde zal zijn, mij te zien en te
spreken (2)." Vruchteloos bezette
wolfert van Borselen de wegen en legde vaar-
1 tuigen op de stroomen, om hem te onderscheppen. Reeds had hij te dien einde vijf

duizend Ponden verspild, toen men berigtte, dat avesnes behouden in Henegouwen
gekomen was (3). Ondertusschen werd cr een Raad tot het landsbestuur onder den
Graaf, uit de aanzienlijkste en rijkste Heeren zamengesteld (4). Het lijdt echter geea

D. II. B. V. vs. 1075—lOiSO. Woifert van Borschn had Veere in 1282 van floris V getocht,
het vervolgens aan de Gravin
beatrii opgedragen en van liaar, met 's Graven toeslemming, als
erfelijk leen terug ontvangen. Zie
boxuorn op reigersberg, D. I. bl. 213—215.

(1) Melis stoke , D. II. B. V. bl. 414.

(2) V. mieris, Charlerb. v. Hall. D, I. bl. 579. Wagesaar, D. II. bl. 103, Bilderdijk ,
ü. II.
bl. 278.

(3) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 409-411,

(4) Melis stoke, D. II, B. V. bl, 411, 412. WiinELMCs procürator, p, 642.

-ocr page 391-

DES VADERLANDS. 381

twijfel, dat wolfert van Borselen de klem van het bewind in handen hield en alles 1256—

13CÖ

naar zynen wil regelde (1). Zij die aan de zamenzwering tegen floris Vdeel geno-
men hadden staken moedig het hoofd op, Terzekerd dat zij van den jongen Graaf,
die naar het schijnt geene groote rerwachling van zich inboezemde, niets te vreezen
zouden hebben (2).

Jah I opende zijn kortstondig bestuur met het bedwingen van eenen opstand in
West-Friesland^ Waar men Λveigerde hem voor Graaf te erkennen. Hij bragt eene
aanzienlijke krijgsmagt bijeen en trok daarmede in de vasten naar
Alkmaar ^ terwyl
de West-Friezen in groote menigte zich op den
Vvonergeest nedersloegen. Toen hij in
hun gezigt genaderd was en hen te vergeefs tot onderwerping vermaand had, verdeelde
hij zijne benden in drie hoofdafdeelingen en zond eenige gewapende koggen af, om langs
de naaste meren te kruisen, ten einde den vijanden van achteren het vlugten te belet-
ten. Nu stormde men moedig op hen aan doch ontmoette eenen dapperen tegenstand.
Drie duizend Friezen bedekten het slagveld eer de overwinning zich voor den Graaf 27van
van
Holland verklaarde. Wijd en zijd vlugtende werden velen afgemaakt, velen „ja^nj
dronken in de meren en moerassen. Onder de >Yeinige Edelen die aan's Graven zijde ^^^^
sneuvelden, behoorden de dappere
jan van Arhel en jah van Dortoge. Het dorp
of stadje
Fronen werd Terbrand ·, doch Ouddorp, welks ϊηΛνοηεΓβ geen deel in den
opstand genomen hadden, verschoond (3). De West-Friezen onderwierpen zich en
moesten ten zoen eene zware boete opbrengen; van de weduwen der gesneuvelden,
onder anderen, werd de helft harer goederen gevorderd. Het bestuur werd bij hen als
in
Holland ingerigt, en sinds dien tijd zijn de Hollandscho Graven nooit weder genood-
zaakt geweest tegen hen de wapenen op te vatten (4).

Graaf jan ontbond zijn leger en trok geheel zijn gebied door, om regt uit te oefenen
en de binnenlandsche zaken te regelen.
Jan van Renesse werd lot Baljuw van Zuid-
Holland
aangesteld, zeer ten misnoegen der Hollandsche Edelen, welke te vergeefs
trachtten den Graaf aan de magt der Zeeuwen te ontrukken. WoLFEax
van BoneUn

(1) Wagenaab, D. III. 1)1. 106.

(2) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 413.

(3) Dat' de zeer magtige stad Vronen, van welke soeteboom, Oudh. v. Zaanland, D. II, zoo
veel weet te verhalen, cn die door altikc, iVoi. Germ. Inf. Ρ. II. ρ. 193, mede voor eene
oude, magtige en sterke stad gehouden wordt, onder de fabelen behoort,
is reeds aangetoond door
bikelehberg, Gedaante van Westfriesland, Alkm. 1714.

(4) Melis stoke, D. II. II. bl. 414, 420. B. bl. 455. Wilbblhüs procubatos, p, 542.
öe beka, p. 101.

-ocr page 392-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256—bediende zich thans van al zijn inyloed bij den Graaf, die zich bij eene scbrifteliike
belofte met eede Tcrbond, »in alles den raad van
wolfert te volgen," nadat deze had
gezworen η den Graaf naar zijn beste welen, in alle zaken met raad en daad te zullen
ondersteunen (1)." Zulke overeenkomsten tusschen de Hollandsche Vorsten en hen
welke zij tot hunne Raadslieden aanstelden, van beide zijden bezegeld en beëedigd, vfn-
ren niet ongewoon in die tijden , toen de magiigste Edelen, met betrekking lot hunne
goederen, somtijds' van het Duitsche Rijk, niet van den Graaf afhankelijk en zelfs in
staat waren, om des noods eenigo manschappen tegen hem te velde te brengen. Het
verdrag met
wolfert van Borselen zal zeker niet builen kennis of toestemming van
het Engelsche Hof gesloten zijn, en minder bevreemding dan wel misnoegen verwekt
hebben, wegens de voorregten welke deze gunsteling zich daardoor verschafte doch
misbruikte (2). Niemand nevens zich duldende, ontsloeg hij
dirk ü'i'ei/eroi/e uit
's Graven dienst (3). Ook was hy het ongetwijfeld, welke SM^vanRenesse, die hoog in
gunst stond bij Graaf
jan I en met wien hij veinsde in onderling vertrouwen zamen te
werken, den voet ligtle, cn, weinig kiesch op de middelen wanneer hij zijn doel konde
bereiken, hem cenen verraderlijken trek speelde. Er moesten verschillen met
Brahand
vereffend worden, hetgeen, naar het schijnt, reeds vruchteloos door Koning eduard ,
beproefd was (4). Om de beslissing van dezen twist, die mede uil hel verraad aan flo-
Ris V gepleegd ontsproten was, thans te bespoedigen, had wolfert zich met den
Graaf naar
Remersimle [Romerswaal) begeven, terwijl renesse van de hand en naar
Itergen op Zoom werd gezonden , om aldaar met de Brabandsche gelasligden in on-
derhandeling te treden en de gevoelens wederzijds over te brengen. Spoedig echter
verspreidde zich een gerucht, dal
renesse den Graaf, welke zich met van borselen op
een speelreisje bevond, wilde opligten en aan
Brahand oyev\e\Gxcn. Onmiddellijk wer-
den hiertegen maatregelen genomen, en
renesse , wien alle toegang lot den Graaf af-
gesneden Averd, begaf zich onverwijld en treurig naar zijn slot Jioermoiïc?, om den
uitslag af te wachten. Hij werd weldra op aansporen van
wolfert vaii Borselen, te
Veere voor den Graaf gedagvaard, en daar hij Aveigerde zonder geleide te verschijnen,
bij voorraad gebannen. Kort daarna werden ook zijne vrienden gedaagd; zij die op-
kwamen gegijzeld, en de goederen der teruggeblcvenen verwoest,
Maermond werd

(1) Zie den brief van den 30 van Grasm. 1297 Lij matthaeis , Analect. T. IV.p. 542. V. miekis,
Charterb. ν. Holl. D. I. LI. 584. Ver[i. Waleez. op de Vaderl. Hist. LI. 147-151.

(2) Van wijn, Nalees, op de Faderl. Hist. LI. 149, 151.

(3) "^itnelmus procurator , p. 542.

(4) V. mieris, Charterh. v. Holl. D. I. LI. 576, 581.

-ocr page 393-

DES VADERLANDS. 381

aangetast, len' gronde toe geslecht en jas van Renesse genoodzaakt het land Ie ;ier-, 1256'
laten
(1). Zijne bezittingen werden verbeurd verklaard en Haatnstede, eene zijner
heerlijkheden, later aan
witte, den natuurlijken zoon van ploris V, geschonken (2).
Door het verAvgderen van
kenesse en van allen die hem in den Aveg stonden, kreeg
WOLPERT van Borselen het alleengezßg in handen en onbeperkt was zijn invloed op
den zwakken Graaf, die hem met giften en gunsten overlaadde. Bovenal steeg zijn aanzien
iu
Zeeland, door het huwelijk zijner dochter met Jonkheer gerard van /^oorweenvan
hem zei ven met de moeder, Avelke aan het huis van
Holland vermaagschapt Mas (3).

De Vlamingen waren uit Zeeland verdreven geworden, doch daar zij de verraders
van
ploris V beschermden, en Graaf jan I hun den leeneed voor het land bewester
Schelde
weigerde, duurden de vijandelijkheden met hen voort (4). Koning eduard ,
bondgenoot beide van laanderen en Holland, beschouwde het van belang , dien krijg
te eindigen. Hij was thans in persoon den Vlamingen in den oorlog tegen jFirawÄryÄ te
hulp gekomen, terwijl Koning
filips , krachtens het verbond met ploris V aangegaan ,
den bijstand van Graaf
jan had ingeroepen, welke als opvolger hiertoe verpligt was, on
Avien hij yan zijnen kant aanbood zijnen vader te helpen Avreken. Gui van
Vlaanderen
evenwel trachtte door groot geld den Hollandschen Graaf voor zijne belangen te winnen,
ofschoon VAN AMSTEL, AvoERDEN en anderen der zamengezworen Edelen zich steeds in zijn
gebied ophielden. Er werd tusschen de beide Graven een aanvallend en verdedigend
verbond getroffen , waarbij de Hollandsche Graaf beloofde dien van
Vlaanderen in den 12 van
krijg tegen Frankrijk met vijfhonderd ruiters en tien duizend voetknechten bij te
staan. Gui daarentegen zou een Averkeloos aanschouwer blijven van den oorlog, die 1298
thans tusschen den Hertog van
Brahand en den Graaf van Holland plaats had (5).
Hieruit blijkt, dat do geschillen met
Brahand toen iü eenen openbaren krijg ontaard
waren, van welken echter nergens elders eenig gewag gemaal^Lt Avordt (G). Op aan- ,
drijven van
wolfert van Borselen werd onder voorkennis van eduard, een nader
verdrag met
Vlaanderen gesloten, Avaartoe zeker minder de naauwe vermaagschapping 2g yyn
tusschen de beide Graven en den
 sm Engeland, dan wel de vrees voor aveknes ,
_____ ' 12i>8"

(1) Melis stoke, D. Π. 15. V. W. 422-428.

(2) UoxnoKif op retgersberg, D. II. 1)1. 104. V. JiiERis, Charterh. v. Holt. D.I. bl,ÖI1.012.

(3) Melis stoke, D. II. B. V. LI, 428, 429. Υογ^. van wijk op avagekaar, St. III. W. 31 (1).

(4) Kleit, HisL Crit. Com. Τ. II. Ρ. II. ρ. 994.

(5) Kldit, Ilist. Crit. Com. T. II. p. 241, 367. T. IL p. Ö83—991. Mr. pii. c, van den bkrgii,
Gedenkstukken tot opheldering der Nederl. Geschiedenis, Leiden, 1842, bl. 70—77. van wij.x
op wagenaar, St. HI. bl. 38. (w) '

(6) Van wuk op wagesaak, St, III. bl. 37. - ·

Π. nnEL. 50

-ocr page 394-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256—die Frankrijk voorstond en wien men als den govaarJijksteii vijand van het Hollandscho
Huis beschouwde, aanleiding zal gegeven hebben (1).
Vlaanderen τΆ^ af van de hulde
en manschap wegens
Zeeland heicester Schelde ten behoeve van Graaf jan I en zijne
erfgenamen co?/ieiic?e
van sinen lechame; de zijdelingsche opvolgers echter zouden tot
die manschap verpligt zijn (2). Blijkbaar is deze bepaling
λvegens avennes er ingevoegd ,
welke het vorig jaar tegen oui en zijne erfgenamen (/iOiVi^ met den Koning
\&ιλ Frank'
rijk
in verbond gelreden was, en op het bezit van Holland yldmAc (3). De kwijtschel-
ding der Zeeuwsche leenhulde geschiedde onder goedkeuring en bezegeling van al de
zonen des Graven van
Vlaanderen, ook van guijot wien door zijnen vader, ongeveer
twee jaren te voren, de Vlaamsche aanspraken op sommige regten, goederen en in-
komsten in
Zeeland leicesler Schelde afgestaan waren (4). Hunne toestemming werd
noodzakelijk gevorderd, dewyl
gtji mede voor zijne erfgenamen afstand deed van het
leenheerschap, en, volgens het toen beslaande regt, niet alleen de stamgoederen, maar
in het algemeen de aangeërfde reglen niet zonder bewilliging der naaste magen (agnalen)
konden afgestaan worden (5j. Daar
gui onder verdenking lag van deel gehad fe hebben
aan de gevangenneming en moord van Graaf
floris V , zoo moeslen hij en zijne zonen zich
liiervan door eenen eed zuiveren (G). »Doch ofzij Avaarheid zwoeren, " zegt
stoke ,
)) weet God;" en hij voegt er bij, dat »Graaf jan dit alles gedoogen moest, maar hen
nooit aanzag zonder oogenblikkelijk weder de oogen neêr te slaan (7)." Hunne betui-
ging met betrekking tot den moord zeiven, dewijl deze onvoorbedacht gepleegd werd,
.ff' mag echler voor opregt gehouden worden (8), Te
Biervliet werd het bovengenoemde

28 van wederzijds door do beide Graven nader bekrachtigd (9). Hierop volgde

Lcnlc- Q-raaf jan zijnen grootvader gui naar Gent, doch keerde spoedig naar Veere terug.

' (1) BIelis stoke, D. II, B. y. bl. 430 —434 en de Aant. van nl'ydecoper op vs. 1276. HilderduK;
D. II.
hl. 284.

Ρ (2) Klüit, Rist. Crit. Com. Τ. I. Ρ. II. ρ. 372. Τ. II. Ρ. II. ρ. 992. vak den behgii, Ge-

denkstukken, bi. 77—87. j

(3) V. mieiiis, Charlcrb. v. Holl. D. I. bl. 585. Rltjit , Bist. Crit. Com. T. I. P. II. p.37l.
Wien bilderdijk volgt, D. II. bl. 284. Vcrg. v. d. beugh, Gedenkst, bl. 78.

(4) Zie den bricf van den 20 van Hooimaand 1296, bij ν. υ, berge, Gedenkst, bl. 76.
{5) V, d. bercn, Gedenkst, bl. 79.
(0) K
lüit , Ilist. Crit. Com. Ϊ. II. P. II. p. 985. $ 3.

(7) MEtis STOKE, D. II. B. V. W. 435, 43G. '

(8) Buderdijk', D. II. bl. 286.

(9) Kluit, Ilist, Crit. Com, T. II. P. II. p. 994-999. v. d. bergii, Gedenkst, bl.87-92.

-ocr page 395-

DES VADERLANDS. ^ 50

Koning eduard , dio zich insgelijks in Vlaanderen bevond, voer aveg en liet güi aan

lüOO

zijn lot over. Hij sloot nog binnen het jaar een besland met Frankrijk, waarin
ook do Graven van
Vlaanderen Holland begrepen werden (1).

Onderlusschen had de Bisschop \Άη Utrecht, Avelke door de nederlaag en onderwerping
der AVest-Friezen aan
jan I, in zijne heerschzuchtige bedoelingen was Ie leur gesteld,
in
Friesland beoosten het Vlie cene kruisvaart tegen den Graaf van Holland, zijnen
bloedverwant, gepredikt. Hij beschuldigde hem en zijn volk van ketterij of ongeloof
en achtte zich deswege verpligt, het zwaard legen hen aan te gorden en den Pausse-
lijken aflaat dengenen te beloven , die het kruis aannamen. De Friezen stelden een
aantal ten krijg gewapende schepen onder zijne bevelen, met welke hij naar
Monni-
kendam
overstak. De Haarlemmers, Kennemers en Waterlanders hiervan verwittigd,
voeren hem te geraoet, veroverden aanstonds een zijner grootste schepen en dreven de
vloot uiteen, die een ontzaggelijk verlies leed, terwijl hij zelf ter naauwernood in een
bootje naar ontsnapte. Groot was het getal der gesneuvelde en gevangene Friezen,

welke laatslen voor een aanzienlijk losgeld geslaakt werden (2). Wolfert van Bor-
selen
maakte van het ongeluk des Bisschops gebruik, om hem tot vredelievende ge-
dachten te brengen en bewerkle, dat de Kerkvoogd zelf zich over
Dordrecht naar
den HoIIandschen Graaf to
Fcere begaf en met hem een verbond sloot (3J. Do voor-
waarden kwamen hierop neder: do goederen van
amstel en vv^oerdek in het Slicht
gelegen, werden den Graaf in leen opgedragen, om er naar welgevallen eeneu
man in te plaalsen, die den Bisschop, welke het hooggeregt er in bekleedde, hulde
en leenmansdienst bewijzen moest. De Graaf zou in het bezit blijven van
Muiden,
PFeesp
en het goed bij de Vecht, veelligt het slot Kroonenhurg nabij Loenen , lot
dat de Bisschop met zeven Geestelijken zijner kerk pleglig verklaard had, gelijk
tien dagen later in de Domkerk te
Utrecht geschiedde, dat deze goederen aan het
Sticht behoorden. De Graaf van Holland zou daarentegen met zijnen Raad onder-
zoeken, of
Bindelmaerhroek aan het Sticht of aan het huis van Amstel behoorde,
en in dit laatste geval, daarvan bezitter blijven." Het pleit werd een jaar daarna tot zijn
voordeel beslist. Wijders verbonden zich de Bisschop en Graaf, » noch met
gijsbrecht,
die men hiet Here van Amstel, met herman, die men hiet Here van PVoerden,
noch met do andere moordenaars ziph te zullen verzoenen of te gedoogen, dat zij op

(1) Melis stoke, D. Π. B. V. bi. 436—437. Act. Pull, Angl Τ. I. Ρ. II. ρ. 190, 192, aan-
{jehaald bij
wageriar D. III. bl. 111.

(2) Melis stoke, D. Π. B. VI. bl. 457—461. De Beka, p. 101. 102. Bo Klerk uit de laage
landen,
bl. 182. Croji. de Hollant, apüd ματτπαεο» , Analect. T· V. p. 550,

(^) B^li» stoke , p, II. B. VI. bl. 461. i

50*

-ocr page 396-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256- hunne goederen terugkeerden. Zij beloofden daarenboven, in onderlinge vriendschap Ic
leven en elkander wederkeerig te ondersteunen tegen elk, die hen in hun gebied den
. oorlog aandeed, den Keizer alleen uitgezonderd (1)."

Do \voelzieke Mijtervorst had echter spoedig berouw over hetgeen hij had aange-
gaan , en besloot op nieuw zijn geluk met de wapenen Ie beproeven.
Wolïert hier-
van onderrigt, kwarn met den Graaf in
Holland, om in de verdediging van het ge-
west te voorzien en bewerkte te dien einde een verdrag met
dirk van Herlaar, welke
hem zijn slot
Anieide ter bezetting afstond (2). Tot hetzelfde doel vorderde hij van
's Graven leenman
gusbrecht oan IJsselstein, de overgave van het slot van dien
naam, eene belangrijke sterkte tegen
ütrecht, zoo lang de krijg duurde, waarna het
hem schadeloos zou teruggegeven worden.
Gijsbregut weigerde dit als Maarschalk van
den Bisschop , dien hij voor zijnen wettigen Heer en Meester erkende. Straks werd op
raad van
wolfert , heervaart beschreven .en het slot geweldig aangetast. Gijsbreght zelf
geraakte bij verrassing, in handen van
iiubkegiit «an en werd op het slot te Ä"««'-

lenhurg gevangen gehouden. Dit echter benam den moed niet aan zijne echtgenoote
BERTHA van Arltel, aan wie thans de verdediging der sterkte was toevertrouwd. Te
vergeefs beukten zware steenen uit de blijden geslingerd , do muren; te vergeefs worden de
burgzalen, die zich op de transen vertoonden , door do boogschutters uit de stormtuigen en
torens geveld; zij wilde van geene overgave hooren. Het beleg had ongeveer een jaar
geduurd, toen de dappere vrouw, door gebrek aan levensmiddelen genoodzaakt was, het
slot onder voorwaarde op te geven. Ofschoon zij in het bezit was van een kind van
HUBREGHT vau Viauen, hetwelk een trouwlooze knecht aan zijn meester had ontstolen ,
vermögt zij echter alleen lijfsbehoud voor zich en de helft haror manschappen te bedingen.
Langs horden, want de brug was reeds vernield, trok nu's Graven volk in het slot, waar
men slechts zestien weerbare mannen aantrof; de overigen waren gedood, gewond of
in hulpbehoevenden toestand. De roover des kinds werd den verbolgen vader uitgele-
verd en boette op hot rad zijne misdaad. De gevangenen-werden naar
Dordrecht ge-
voerd. Hier moesten zij ten overstaan van
aloud, thans in resesse's plaats Baljuw
van
Zuid-Holland, en in bijzijn van bertha om het leven loten. Twee bolletjes van
gelijke kleur en grootte, waarvan het eene een Hollandschen en het andere een Leuven-
schen penning bevatte, besliste hun lot. Elk trok echter niet voor zich zeiven.
Aloud
had hen in twee hoopen verdeeld, waardoor het lot van acht personen lot één gemaakt
werd, en leven of dood van alle zestien afhing van de eene hand, die het eerst trok.

(1) v., Mieris, Chartcrb. v, ΠοΙΙ,.Ό. I. bl. 587—591; 593, Het verdrag werd bezegeld den
2U van Herfstmaand 1297. ' . ·

(2) WAGEKAiR, D. III. bl. 113. : ^ :

-ocr page 397-

DES VADERLANDS. 397

Zij , -svien de Leuvensche penning ten deel viel, werden onmiddellijk onthalsd ; de an-
deren behielden het leven, doch bleven gevangen (1). Echter volgens een ander be-
rigt, zouden de vrijgelotenen ontslagen en met
eertiia naar Meukelom vertrokken
zijn (2). Op bede van
wolfert van Borselen werd aan zijne echlgenoote, de vrou-
we van Vom-ne, door Graaf jaw het slot met de landen van IJsselstein, Benskoop
en oerden in leen geschonken. Wolfert Het terstond een grooten en sterken burg
in het land van
TVoerden opwerpen, maar heeft geen tijd gehad diente voltooijen (3).
Het lijdt geen twijfel, dat hij door deze gift, van welke de Graaf het belang niet inzag,
beoogde zich ook in
Holland ontzaggelijk te maken. Wekte hij hierdoor de afgunst
der Hollandsche Edelen op , niet minder berokkende hij zich den haal der steden door
het besnoeijen harer voorreglen, terwijl ook do nadeelige verandering, Avelke hij
onlangs in de munt gemaakt had, do gemeente tegen hem in beweging bragt (4).
Het misnoegen over dit alles zal door
jan van Avennes, welke in Holland steeds een
aanzienlijken aanhang telde, ongetväjfeld aangestookt en onderhouden zijn (5). Doch
hoe dit zij, de Ioopl)aan van den vermögenden gunsteling spoedde ten einde, waartoe
het volgende voorval de naaste aanleiding gaf.

In Dordrecht zaten eenige misdadigers in hechtenis (6). De Baljuw aloud eischte 1299
deswege eene stille waarheid te beleggen, hetgeen Schepenen aannamen » behoudens
sladsregt en mits het te hunnen overslaan geschiedde, zij daar vonnis over spreken
zouden, doch niet zwaarder dan tot ballingschap voor eenigen tijd, en hij niemand aan
lijf of goed zou komen , terwijl de gebannene , zoo hij zijn ban schond, alleen door den
Schout beregt of vervolgd zou worden (7)." Middelerwijl kwam
wolfert mei den Graaf
in
Dordrecht, Hij beweerde, dat de zaak tot 'sGraven regtbank behoorde en vorderde
terstond de stukken van het geding , ten einde alles zelf te onderzoeken en elks schuld of ver-
grijp , naar de wet te straffen. Schepenen weigerden dit; zij beriepen zich op do met
aloud

(1) Melis stoke, D. 11. B. VI. bl. 462-.474.

(2) Vak wijn op wagenaar, St. III. bl. 3ίί. ^
(3^ Melis stoke, D. II. B. VI. bl. 475. DeBéka, p. 102. De Klerk uit de lange landcnhl.l^'i.

(4) De beka , p, 102. »Wolfert bczwacrdc Hollant mit eene nuwer munten, ende mit nuwen
reclite."
De Klerk uit de laage Landen, bl. 186. j

(5) Verg. BiLDERDiJK, I). II. bl. 289.

(6) Melis stoke zegt: menig pilic knecht. D. II. B. VI. bl. 475. Hüïdecoper verklaart dit
woord, door
moeitemaker^ rustverstoorder; doch biidebdijk ioov .lijfstraffelijk misdadiger,
D. II. bl. 290. ' , '

(7) Melis stoke, D. II. B. VI. bl. 477—479. Verg. dilderdijk, D, II. bl.^290.^

i;

-ocr page 398-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

•gemaakte voorwaarde en op een hand vest van Koning willem, waarbij deze Vorst belooft,
dat
»noch hij ^ noch enich Rechter van hem sal vorder wijsen dan Seepenen ge-
loijst hebben
(1)." Dit voorregt, om zelf zonder hooger beroep, vonnis te vellen^
was sedert door Graaf floris V eenigzins bevestigd geworden (2). Wolfert , onge-
duldig over de legenkanting der Schepenen, zeido hun aan, dat eenigen van hen ,
naar keus van den Schout , zich te
Oeljt, waar de Graaf heen ging, in gijzeling zou-
den stellen (3), Do Schout benoemde vijf personen uit hun midden, welke naar
Delft
vertrokken, om 's Graven bevelen af te wachten. Hun Averden nog drie boden, wel—
ligt gemagligden uit de wolhouderschap, als middelaars tusschen hen en den Graaf toe-
gevoegd. Deze was inmiddels naar
den Haag en wolfert naar Woerden vertrokken.
Dordrecht zond nu nog vier andere afgevaardigden, van welke zekere πεινε en pauwels
mot name genoemd worden. Te vergeefs wendden zij zich tot den Graaf, welke in deze
zaak niets zonder zijnen gunsteling beslissen wilde. Men zond derhalve een bode naar
wolfert Avelke zich te JJsselstein niet zijne gemalin en nikolaas ϊ^ακ ^α/ί, een zijner
vertrouwden, bevond. Hij bepaalde den tijd zijner komst in
den Ifaag, waarop de
Dordsclie gemagtigden
jan de molenaar , pieter Heeren tielemans zoon en jakob zich
derwaarts begaven. Do Graaf beried zich beide met
atolfert en met aloud. Men ver-
nam of
πεινε en pauwels, welke do hevigste ijveraars schijnen geweest te zijn, zich
nog in
Delft bevonden. Dit verwekte een vermoeden , dat men het bijzonder op hen
gemunt had. Zij hiervan verwittigd , hadden zich derhalve weggemaakt, toen de Graaf
met
wolfert te Delft aankwam, wier overhaaste komst Avclligt ten doel had, hen te
verrassen en op te ligten. De Dordsche gemagligden werden op het raadhuis voor
den Graaf en do Schepenen aldaar ontboden. Zij wezen te hunner verdediging, op
de gemaakte bepalingen met
aloud. Deze loochende dit openlijk; de driften ge-
raakten in beweging, en
aloud niet gezind zijne woorden in te trekken, daagde
elk , welke het tegendeel slaande wilde houden, ten kampstrijd uit. Do Schepenen
van
Delft verzetten zich hiertegen, op grond, dat men der poorteren regten niet van
don onzekeren uilslag eens kampgevechts mögt laten afhangen. Schoon
aloud » niet
pver keuren en voorregten \Yilde vechlen , maar om zijn woord,
gij liegt het, te

(1) v. Mieris, Oharterb. v. Holl. D. I, bi. 204. Melis stoke, D. Π. B. VI. bi. 481. 4S2.

(2) M. BALEN, Besch, ν. Dordrecht, LI. 270.

(3) Bilderdijk. , D. II. bi. 2Ü2—295 veroordeelt op refjlsfjronden, het gedrag der Schepenen
van
Dordrecht, hetwelk door huydecoper, op melis stoke , D. II. bl. 480, verdedigd, en door
TE WATER
\i een moedig voorstaan van oorspronkelijke voorregten" genoemd Λvordt. Vaderl. Hisi.
Ferk.
V. I, bl. 25^.

1250-
1300

-ocr page 399-

DES VADERLANDS. 399

staven, hetgeen zijn regt als edelman Avas (1)", werden evenwel de redenen der 1256—
Delflsche Schepenen voor geldig gehouden. Men wendde althans de zaak over een an-
deren boeg en vroeg naar
paüwels en πεινε. Zij Avaren nergens te vinden. De Schout
van
Dordrecht vatte toen het woord op en veroordeelde beiden als wederspannigen, de-
wijl zij niet voor den Graaf verschenen waren , met Aviens hoogste ongenade hy henbe··
dreigde. Hiermede was dit afgeloopen, en de Graaf keerde naar
dm Haag terug (2).

Terstond zonden de gijzelaars te Delft ter geruststeUing eenen bode ηαΆτ Dordrecht,
Avaar zich het gerucht verspreid had, dat zij allen in hechtenis genomen Avaren. Heike
en Pauweis keerden den volgenden dag, en Avelhaast al de gijzelaars met degenen die
hen naar
Delft gevolgd Avaren , zonder ontslag of oorlof naar de slad terug Avaar zij met
groote blijdschap
Averden ontvangen. Over deze schending van 's Graven gijzeling,
zeide men in 's Graven naam , geheel
Dordrecht den oorlog aan. In dezen neteligen
toestand kozen
do Dordtenaars vier hoofdmannen aan Avien het beleid der zalien Averd
toevertrouAvd. Dadelijk zonden zij renboden naar allo steden van Jlolland cn Zeeland,
om hunne voorspraak bij den Graaf te zijn, en de zaak van Ziorrfrce/ii als de hare te be-
schouwen. Ondertusschen
Averd do slad naauAV ingesloten, om haar door het afsnijden
van allen toevoer ,
tot onderwerping te dwingen. Te dien einde lag witte van Haam'
stede
op het Huis te Putten-, hikolaas van Kats beneden de slad to Alhlasserdam,
houdende met uitleggers op de Μ er we, de vaart gesloten; en de Baljuw aloud op het
sterke huis
Kraaijenstein to Sliedreeht boven Dordrecht, Avaar hij den dijk door
eene sterke were of schutting had afgesloten. Welhaast vielen er wederzijdsche gevechten
voor. Op zekeren nacht Avaagde het eene der koggen van
aloud de slad te naderen;
doch naauAvelijks had zij de poort bereikt, toen do alarmklok oud en jong in de wape-
nen bragt. De
Avere, achter Avelke aloud , door het gerucht inde stad op do been gebragt,
had post gevat, geraakte bij den eersten aanval onder den voet. De
BaljuAv mengt zich
nu bedektclijk onder de verwoede menigte, die hem gelukkig door het donker van den
nacht niet herkent, trekt
met haar naar het slot dat hij beschermen Avil, doch Avendt
zich, toen hij er voor gekomen is-, met cenigen der zijnen om en valt den vijand
aan. Al strijdende komt hij over de valbrug, van
Avelke heike , een der hevigste
voorvechters der Dordsche zaak, in het
Avater gedrongen Avordt. Eer men hem kan red-29 γ^^

den is de valbrug weder opgehaald en do Dordtenaars trekken af, zonder eenig verlies Hooi-
maand

dan van een kind hetwelk medegeloopen Avas. Aan de zijde van aloud Avaren zooAvel 1299

gesneuvelden als gekwetsten (3).

(1) Biiderduk, B. II. bi. 290.

(2) Melis stoke, D. II. B. VI. bi. 482—494.

(3) Melis stoke, D. II. B. VI. bl. 494—508.

-ocr page 400-

400 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

125(5— WoLFERT van Borselen, welke zich in 'i Ha^e bli den Graaf bevond , hiervan on-
derrigt en bewust, hoe men in
Holland tegen hem gezind was, besloot terstond met
den Graaf naar
Zeeland Ie vertrekken, waar hij meende alles te vermogen, en aldaar
heervaart legen
Dordrecht te beschrijven. Van het bedwingen dier stad hing zijne
eer, zijn gezag, zgn aanzien af, en hij begreep, dat hij moest vallen, of de meester
van zynen meester blijven (1). Het misnoegen , Avelk het Avegvoeren van den Graaf in
Holland ongetwijfeld zou verwekken , noch de verlogen van zijnen schoon- en stiefzoon ,
den jongen
van voorke, welke hem, naar men wil, de vriendschap opzeide, wan-
neer
hy in zijn opzet volhardde, konden \1"0lfert van zijn voornemen afbrengen; hij
zou zelfs , over deze tegenspraak verbitterd, den edelen jongeling doorstoken hebben ,
indien hij niet door anderen hierin verhinderd ware. De wraak en haat des volks tar-
tende, stijgt hij bij nacht te paard met den Graaf, die geheel van zijnen wil afhing;
hun gevolg plaatst zich in rgtuigen , en men vertrekt met allen spoed, om zich te
Schiedam naar Zeeland in te schepen. Achter hen worden alle bruggen afgebroken ,
om het achterhalen te voorkomen. Spoedig echter vermist men den Graaf. Hof en
gemeente geraken in beweging, en het weeklagen der jonge Gravin ontvlamt 'svolks
woede. Men tracht onmiddellyk
avolfert en zijne togtgenooten op het spoor te ko-
men en verneemt te
Vlaardingen, dal zij reeds van wal gestoken, maar nog in
h'et gezigt zijn. Met alle kracht wordt in schuilen, onder het geschreeuw :
de
Graaf, de Graaf!
hel vaartuig, dat door den geringen wind niet voort kan, na-
geroeid en weldra ingehaald. Le Graaf belooft, onder handslag, dat hij in hel
land zal blijven, en wordt naar
den Haag teruggebragt, zonder zich verder, naar
het schijnt, over het lot van zijnen gunsteling te bekommeren.
Gerard van
Voorne
,die zijns ondanks was medegevoerd, wordt in vryheid gesteld ; doch \yol~
FERT met zijne echtgenoote te Delft op een slecnhuis of slot gevangen gezet. Hot
woedende volk is echter spoedig op de been, snelt naar het huis eneischt, onder de be-
dreiging van dood en verderf, » den verrader van hunnen Heer." Men sleept
wolfert
naar beneden, scheurt de vrouw , die in zijn lol wil deelen, van hem af en stoot hem

1 van ongeharnast de deur uit onder de razende menigte, die hem ineen oogenblik met duizend

maand wonden ontzielt (2).

1299 2,qo werd woiiFERT van Borselen wien geeno groote bekwaamheden als staatsman
en hoveling kunnen betwist worden, hel slagtoffer zijner heerschzuchl, hoogmoed en

(1) Bilderdijk, D. II. bl. 298. ,

(2) Melis stoke, D, Π. B. VI. bl. 508—.518. Wimelmüs rnocübator, p. 547 , 548. Het
(ioudsche Kron., bl. 82 en snoi, Lib. VIII, p. 107, verhalen, dat vvolfeut uit de vensters
van het steenhuis };cworpen, op pieken gevangen en daarna verinoord werd.

-ocr page 401-

DES VADERLANDS. 381

hebzucht. Hierdoor had hij den haat der gemeenten zoo wel als der Edelen opgewekt, 1250
Avelke ongetwijfeld door
avenues en van renesse , die hij den voet geligl had, aangevuurd
en bezield Averd (1). Het blijkt, dat in den moord aan hena gepleegd, de edele geslachten

van DUIVENVOORDE , ZANDHORST , HAARLEM , βεντπεμ , VOORNESSE , AMMERS , VAN DER μεπε ,

ZASSENEM, VAN DER LANE en EVER bctrokkeo waren, legen wie zijne kinderen en
bloedverwanten , waar zij konden, Avraak oefenden. Dit gaf twee jaren later aan-
leiding tot een hevig oproer binnen
P^eere, doch waarvan de eigenlgke toedragt
onbekend is. Bij den zoen tusschen de betrekkingen van
wolfert en de Edelen,
door middel des Bisschops van
Utrecht, des Graven van Kolland wiitEii III en Tan
GERARD van Voorney Burggraaf van Zeeland^ in dertien honderd negen bewerkt,
moesten de eersten, wegens het oproer te
Vecre, drie duizend ponden zwarten Tour-
nois voldoen, en de laatsten
Wolferts dood met duizend dergelijke ponden boeten (2).

Van borselews ondergang sleepte dien van den Baljuw aloud na zich. Spoedig was
het gerucht van het omkomen des gehaten gunstelings naar
Dordrecht geyJogen, Men
luidde er de klokken van vreugde, en jong en oud, aanzienlijken en geringen snelden
aanstonds naar het huis
ia Kraaijcnstein , waar aloud zich bevond , die van het gebeurde
te
Delft nog onbewust was. Hiervan onderrigt geworden, trachtte hij te vergeefs van
de belegeraars voor zich en de zijnen lijf en leven te bedingen. Hij werd met do bezet·'
ting gevangen naar
Dordrecht gevoerd, doch voor de poort door het woedende ge-
peupel , met twee zijner broeders, van welke de eene een geestelijke was, benevens
den beul
[hangman) en twee dienaars doodgeslagen. De overigen liet men ongehinr
derd vertrekken (3).

Wolferts dood bragt eene groote verandering in het bestuur des lands. Jan I be-
hoorde onder die Vorsten, welke nimmer mondig worden. ' Daar hij steeds aan den
leiband van
van eorselen geloopen en geen steun in zich zeiven had, wierp hij zich
in de armen van
jan van Aoennes, welke pp zyn bevel ontboden en verzocht werd,
hem in het beAvind met raad en daad te ondersteunen. Onmiddellijk begaf zich
aven^
NES naar
Brugge, toen in de magt zijner bondgenooten , de Franschen, om zich van-^
daar over zee herwaarts te spoeden, Gelukkig ontsnapt aan do lagen zgner vijanr

(1) Melis stoke, D. II. B. VI. bl. 518—523. Meterus, Annal. Flandr. Lih.\. p. 98,
hesclmldigt
avewhes van de zamenzwerinjj teg[en wotFEai van ßorselen^ wien hij » Vir quidem
strenuus et fidelis" noemt, gesmeed en bezield tc hebben. De bedenkingen
hdydecoper op
vs. 898 tegen deze getuigenis, worden door bilderdijk , D. II. bl. 301, krachteloos gemaakt.

(2) Zie den zoenbrief, bij v. mieris, Charterb. ν. Holl,. D. II. bl, 83, 84. Verg. Hoydecopsr
op melis stoke, D. III. bl. Π—ld. ' '

(3) Melis stoke, D. II. B. VI. bl, 535—531. Wilhelmüs procurator, p. 548. .

II. deel. 51

-ocr page 402-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256—den, kwam hij in eene visschcrsboot Ie Middelburg, en -«'cïdra in Holland, Graaf
JAN cn zijne gemalin gingen vol vreugde hunnen neef te gemoet, bewezen hem
veel achting, en trokken met hem naar
Dordrecht. Hier stelde zich de Graaf van
Holland voor den lijd van vier jaren, onder voogdij of liever loezigt van avenues ,
Aviens wil en zegel kracht aan het zijne geven moesten (1). Hij behield wel de opper-
magt in handen , doch hoe veel gezag zijn Voogd of eerste staatsdienaar op het bestuur
der zaken uitoefende, blijkt uit de grafelijke brieven van dien lijd, welke gewoonlijk dus
beginnen. » Wij
jan , Graeve van Hollandt, van Zeelandt, ende Heer van Vrieslandt,
■maken kondt allen luyden met kennisse van w'aarhede, dat wij bij authoriteyt ende
.toedoen
eens hooghen mans, ons lieven Neven jan van Α oennes, Graeve van Hene-
gouw,
bij wiens authoriteyt loij alle dinck doen (2); oï hij wien wij alle saecken
doen,
als bij denghenen , wien wij ons land hebben bevolen," enz. (3).

Ten einde ongestoord te kunnen handelen cn geene tegenwerking van den kant der
maagschap en aanhangers van
avolfert te ontmoeten, bewerkte ayennes aanstonds
eene verzoening tusschen hen en do moordenaars van dezen staatsman. Hij vorderde
van degenen die met
yan borselen gevangen naar Delft gebragt waren, eer zy
ontslagen Averden, borgen voor hunne onderwerping en den eed van hulde af. Zij
lieden den eed, doch hebben dien kwalijk onderhouden (4). Eenige Zeeuwsehe Edelen
l)leven borg voor de trouw van
w^olferts zonen en betrekkingen (5)^ De groote giften
aan
yaiv borselen gedaan werden vernietigd , cn het land van Woerden nevens hei
«lot te
JJsselstein wederom met de graaflijkheid van ZfoZianc? vereenigd (6). De beide
Graven trokken toen te zamen naar
Zeeland, ongetwijfeld om ook daar do benoeming
van AYENNES te laten goedkeuren. Ilier geene zwarigheden ontmoetende, keerden
zij spoedig naar
Holland terug, waar zij den voogdijbrief, ten behoeve van ayennes

(1) Melis stoke, D. 11. H. VI. bl. ,53.5-542. De plaats van melis stoke, D. II. B. VI.
1245—12Ö0,
op Avicr [;eza{j wagenaar, D. III. bi. 129 verliaalt, dat 's Graven zegel gebroken en
Toorlaan elke brief met het groot zegel van
avennes , en mei een klein van Graaf jan hczcjfcld
werd; wordt door
bilderdijk teregt yoor een invleclilsel verklaard, dat verworpen moet worden,
m. II. bl. 305.

(2) Zie don brief bij boxhorn op reigersberg, D. II. bl. 104..

(3) Handv. v. Enhhuizen, bl. 1.

(4) Melis stoke , D. II. B. VI. bl. 544.

(5) V. mieris, €harierb. v. Hall. D. I. bl. 607, 008.

(6) Wageraar, D. III. bl. 130. Bij melis stoke, door dezen gescliicdsclmjver ter bevestiging
liiervan aangehaald, Avordt dit niet gevonden, gelijk reeds door
bilderdijk is aangetoond, D. U.
M. 309, met wien wij ccliter aan de zaak zelve niet twijfelen.

-ocr page 403-

DES VADERLANDS. ^ 403

gegeven, tot meer zekerheid, door de steden Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, ^^^^
Leiden, Oelft, Haarlem^ Alkmaar
en Geertruidenherg deden bezegelen (1|.
Weinig
dagen te Toren hadden zij met deze steden een Yerbond gesloten tegen de
verraders en moordenaars van Graaf floris V, met name tegen ja-W vmi Kuik,
jan van Keusden, gijsbreght, dien men heet Heer van Amstel, herman, dien
men heet Heer
van Woerden, gerard van J^elsen en dio met hen in vairde en
velde
Avaren, toen de Graaf vermoord werd, en hunne mannelijke nakomelingen tot
in het zevende lid. Zij verpligtlen zich, » met geen van hen ooit zoen of verbond te
maken, noch hen in het land toe te laten, maar de gevangenneming en dood van
floris
op elk te wreken, dio er kennis van gehad of raad toe gegeven heeft; en dengenen bij-
stand te verleenen, welke hun hiertoe de behulpzame
hand zouden bieden." Eindelijk
verbinden zij zich, » nooit een vrede, welke door een van hen met de verraders en
moordenaars mögt gemaakt worden , gestand te zullen doen (2)." Met overleg van
aven-
kes,
verzoende zich Graaf jan met de West-Friezen, welke erkenden, dat zij »den
Graaf in den strijd te
Vronen en door hel vernielen zijner sloten zwaar beleedigd had- gj^^jj.
den, belovende de boete, die hun opgelegd zou worden, naar eisch te voldoen (3)." ma-^nfl
Te zelfden
dage werden in den Haag nieuwe keuren opgesteld , naar welke West-
Friesland
moest beregt worden (4). Enkhuizen kreeg toen ook stads vrijheden (5).

De binnenlandsche zaken dus geregeld en op; een bestendigen voet gebragt zijnde,
scheen alles eeno betere toekomst te voorspellen, tqen
jan I te Haarlem door eene
koorts werd aangetast, welke spoedig in rooden loop ontaardde.
Aveskes evenwel
reisde in deze bedenkelijke oogenblikken
η^ατ Frankrijk, waar hij Aveldra de lij-
ding van 'sGraven overlijden ontving (6). Terstond verspreidde zich het gerucht,
jq

dat de jonge Vorst vergeven was, en hpt vermoeden viel op avenhes» (7).' Melis Slajjt-

niaand

--------. j,.^: ..-ytii:., 1299

(1) Melis stoke, D., IL II. VI. bl. 544—546, v. j^ieris, Charterb. v. Holl. D. 1. W. 614.
De Liicf is van den 27 van Wijnmaand, 1299.

(2) V.' mieris,'CAarieri. v: Hall. ϋ.Ί. bi. 612i' 'Dc verbondsbricf is van den 17 van Wijn-
maand
1299. Verg. de Schrijvers door vvages.var , D. III. bl. 131 aangehaald.

(3) V. MIERIS, Charterb. v. Hall D. I. bl. 616. De Klerk uit de laage Landen, bl. 184.

(4) V. MIERIS, Charterb. v. Holl. D. I. bl. 617. f· ' '·■!

(5) WACEiïAiii, D. III, bl. 133.

(GJ Melis stoke, D. Π. B. VI. 1^1. 546, 547, De Klerk uU de laage Landen, bK 186,
WiLnELMÜS rROCURATqRj.p, 549. yV

(7) Melis stoke, D. II. B, VI, bl. 547. L. v. vkltheh, Sp. Jlist. c. 47, bl.207. Metebos,
Annal. Flandr. Lib. X. p. 98. Mattdeds westmokasteriensis , en de Jaarb, der Dominicanen
pan
Colmar, aangehaald bij sciiriverius , Chron. v. Holl. Zeel. en Friesl, hl, 257,

403*

-ocr page 404-

404 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— STOKE pleit hem vrij van deze beschuldiging, welke echter door 's mans erkende grens-
looze heerschzucht en ontijdige reis naar
Frankrijk, terwijl de Graaf reeds gevaar-
lijk ziek lag, als niet van grond ontbloot beschouwd wordt (1). Het lijk werd in
het klooster te
Rijnsburg, naast tLonis V bijgezet (2). De Gravin elisabeth vertoefde
nog ruim twee jaren in
Rolland, om het weduwengoed, overeenkomstig de huwelijks-
voorwaarde , te verkrijgen, doch vruchteloos. Ontevreden keerde zij in dertien hon-
derd twee naar
Engeland terug, en hertrouwde daar met JIumfried, Graaf van
Her ford (3).

Slechts drie jaren had jan I den graventitel gevoerd. Zwak van verstand, zonder
geestkracht, zonder zelfvertrouwen, zonder staat- en menschenkennis en geheel nietig
van karakter had hij steeds ten speelbal van bloedverwanten en gunstelingen verstrekt,
die hij trouwens bij elke wissehng van hel lol, onverschillig aan de omstandigheden op-
oflerde. Zijn overwinnende togt tegen de West-Friezen getuigt evenwel, dat het hem
aan moed en krijgsbeleid noch aan goedheid van hart mangelde. Door de schrander-
heid en ijver van
avennes en van borselen waren de eer en de waardigheid van land
en Vorst binnen en builen 's lands gehandhaafd, en de sleden bevoorregt geworden (4).
Ook \vas het door hun beleid , dal onder zijn kortstondig schijnbestuur de West-Friezen
voor allijd beteugeld, en de Graven van
Holland van do leenhulde wegens Zeeland
hewester Schelde
ontheven werden; twee zaken, om welke zijne dappere voorgangers
eeuwen lang gestreden hadden. Hij stierf kinderloos en met hem eindigde hel door-
luchliff stamhuis der oude Graven van
Holland dat vier eeuwen onder toenemenden
luister gebloeid had, en lot hoog aanzien was opgeklommen.

ütrecnt. OvERUSSEi,. Drenthe. Het Slicht Utrecht daarentegen had in dit tijd-
perk door buitenlandsche oorlogen en inwendige beroeringen, veel van zijnen vorigen
glans verloren. Kort na het einde van den oorlog met
floris den Voogd van Hol-
land (5),
had Bisschop Hendrik van Fianden zich in den krijg tusschen den Aartsbis-
schop van
Keulen, zijn bloedverwant, en willem Graaf van Gulik gewikkeld. Met
ecno aanzienlijke krijgsmagt snelde hij den Keulschen Kerkvoogd te hulp.. Terwijl de

(1) Melis stoke, D. II. B. V. bl. 547. Verg;, de Aant. v. nuydecoper op vs. 1302 met wage·
naar, D. III.
bl. 134, 137, cn bilderduk, D. II. bl. 310.

(2) De bera, ρ. 102.

(3) De bera, ρ. 102. Van mieris, op De Klerk uit de laage Landen, bl. 186.

(4) Zie de handvesten gegeven aan Zierikzee, Haarlem, Dordrecht, Rotterdam, Schiedam
en de Beverwijk bij v. mieris, αarieri. «. Holt. D. I. bl. 581, 582, 691, 592, 596, 599,

-604 , 616.

(5) Zie hien-oor bl. 336. ^ ' ï" '■'·· '

i. ,

-ocr page 405-

DES VADERLANDS. 381

beide vyandelgke heiren tegenover elkander gelegerd Avaren, om den volgenden dag 1256—
slag te leveren, trak hij des nachts zijne tenten op, als >vilde hij terug trekken. Do
vlammen der dorpen verkondigden echter weldra , dat hij in
Gulik gevallen was. Schrik
en ontsteltenis bevingen des vijands benden, die in verwarring de legerplaats verlieten,
om haardsteden en altaren te beschermen.
Hendbik toog hen te gemoet, zegevierde en
keerde met rijken buit en vele gevangenen terug (1). Er blgkt uit een vredesverdrag ,
dat om dien tijd ook verschillen tusschen hem en den Graaf van
Gelre in dadelijkheden
waren uitgebarsten (2). Sedert schijnt hij den vrede met de buitenlandsche mogendheden
bewaard te hebben. Slechts vindt men nog van cenen twist tusschen hem en den Bis*
schop van
Doornik gewag gemaakt. Het geschil betrof het reglsgebied der ütrechlsche
Bisschoppen over eenige plaatsen in
Vlaanderen, en werd door scheidsmannen beslist (3).

De inwendige rust des Stichis werd inmiddels door onlusten met do Drentherwolders
gestoord. Hoewel niet alle omstandigheden hiervan naauwkeurig zijn opgeteekend, 1259
blijkt echter zoo veel, dat Bisschop
dehdrik zekere buitengewone belasting van hen
vorderde, welke zy , naar het schijnt, weigerden te voldoen. Op zijn bevel althans rukte
eene bende gewapende Prenthenaars in
Drentherwolde, om vier kerspels aan te tasten.
Zij maakte zich van de toegangen des lands meester, stak eenige verlatene woningen in
den brand, en gedroeg zich alsof zij reeds eene volkomene overwinning behaald had.
Ondertusschen waren de naburige Friezen den Drentherwolders te hulp geschoten. Zij over-
vielen den vijand zoo onverhoeds, dat een twintigtal zijner manschappen bij den eersten
aanval sneuvelde, en honderd , die hun behoud in de vlugt zochten, in
de Hunze ver-
dronken , terwijl velen gewond, ontwapend en uitgeschud of gevangen genomen werden (4).
Van den afloop des geschils wordt niets gemeld; waarschijnlijk zal de Bisschop zijnen
eisch niet verder hebben doorgezet (5). In
Drenthe handhaafde hij met meer geluk zijne
regten. De bewaring van het kasteel
Koeverden was door hem bij den dood van ues-
drik
van Borkulo ^ welke slechts een onmondigen zoon naliet, aan gerard cleske
1ia.ke
van den Hardenhergh en koelof glenke , althans voorloopig opgedragen , onder be-
ding, dat zij hem steeds den vrijen toegang derwaarts openhouden en tweehonderd pon-
den Deventersche munt voorschieten, doch na de terugbetaling dezer gelden, het slot
weder overleveren zouden (6). Weinig jaren daarna geraakte hij in twist mei de na- "

(1) De beka, p. 88.

(2) Bokdam, Charterb. ν. Gelre, D. I. bl. 528, De zoenbrief is van den 5 van Bloeimaand 1258.

(3) V. D. BERGH, Gedenkst, bl. 10—17. Het vonnis is gedajteekend 22 van Wijnmaand 1264.

(4) Mehcokis Chron. in ηαττπαει Analect. T, II. p.158,159. Yl.nmiikmResTransisal ZÜi.HI.p.lü?.

(5) Tegenw. Staat v. Drenthe, bl. 118. ' ' ^ '

(6) Mackib, over de besturen in Drenthe, St. II. eerste Gedeelte, bl.23—35.

-ocr page 406-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1250—maagschap van den Schout rütger van Eelde, die mei zijnen broeder onder do voor-
l^ÖO naamsle aanhangers der
Gelkingen in Drenthe behoord had. Hunne zonen, welke
dezelfde partij aankleefden, bouwden om dezen tijd, tot eigen veiligheid, te
Eeldeccu
sterk slot. Bisschop πενοκικ , bij wien de Burggraaf egbeut van het hoofd

der Groenenbergers, in hooge gunst stond, gelastte hun dit werk te slaken, en beval
1266 eindelijk den zonen van adoli? van Peize en geraud gliivg (clenke ?) , de slerkle omver
te werpen.
Rutgers zonen , to magleloos om zich op den Bisschop zelvcn te wreken ,
verhaalden hun leed op zijne aanhangers, die allen niet lang daarna , aan hunne wraak
2 van werden ofjgeoiTerd (1), Ondertusschen was de wakkere TJtrechlsche Kerkvoogd over-
niaami (^)' Waardigheid had hij eene reeks van jaren de teugels van het

12G7 bewind gevoerd, en groot aanzien bij de omliggende volken verworven. De Graven οττο
van
Gelre en dirk van Kleef hadden hera onder de scheidslieden verkoren , aan wier
uitspraak zij hunne geschillen onderwierpen (3). Rusteloos had hij voor de uit en inwcn-.
dige belangen des
Stichts gewaakt, on de stad ί7ίλ·ί?ο/ίί in het bijzonder, met onderschei-
dene Yoorreglen begifligd. Hij had den Schepenen veroorloofd, zoodanige gebouwen,
kerken en geestelijke gestichten te mogen afbreken, welke bij eene gedreigde belege-
ring, der slad gevaarlijk konden worden (4). Ook bekrachtigde hy het oude voorregt,
dal do Utrechtenaars niet verpligt waren den Bisschop verder dan tot aan de maren der
stad te volgen (5). Merkwaardig vooral waren de Trijheden , welke hij den St. Jans
of 3Iallhezer Ridders binnen
Utrecht verleende (6). Ter belooning van getrouwe dien-
sten vergunde hij den poorters dier slad en aan de vreemde kooplieden , welke daar
kwamen handel dry ven , vrij en onverlet
de Vecht op en af te mogen varen, terwijl
hy beloofde, hen tegen alle geweld en afpersingen op dien stroom door het slot
Vree-
land
te beschermen en aldaar geene nieuwe tollen te zullen invoeren (7). Amersfoort
en Oudewater gaf hij stedelijke regten en den inwoners burgerlijke wellen (8). De

(1) Mencomis Chron. p. 168. Uddo emmius, Rer, Fris. Hist. Lib, XI. p. 165. H. brdmami
Res Transisal, Lib. Wl. p. 108.

(2) De bek\, p. 88. Bücuelius ad bek,\m et bedabi, p. 92, 216, Qhron. Tiel. p. 233 ct v.
LEEDWEtf in nat. 1.

(3} PoNTAHUs, Hist. Qelr. Lib. YI. p. 14^.

(4) llEDA, p. 218.

(5) IIeda , p. 21Ü.

(6) IIeüa, p. 220, 221. i

(7) Heoa, p. 221.

(8) liocuELios apud uedaji, p. 2l7,,218i,

-ocr page 407-

DES VADERLANDS. 381

:geldmiddelen waren op eenen gewenschlen yoet gebragt, en de grenzen van het Sticht 1256—
door sloten en vestingen versterkt. Behartigde hij de \Yereldlijke belangen des bisdoms, ^^^^
ook zijne geestelijke betrekking verloor hij niet geheel uit het oog. Immers stichtte hij
een kapittel van twaalf kanoniken te
Sleenwijk, schonk aanzienlijke goederen envoor-
regten aan het nonnenklooster van
st. maria naby Deventer, en herstelde prachtig de
Domkerk, welke dreigde dn Ie storten (I).

Geheel zijn tegenbeeld was zijn opvolger jaw I uil het geslacht der Graven van iVai-
saii, welke met eenparige stemmen der kapittelheeren werd verkozen (2). Hij was aan
de Graven van
Holland, Gelre en Jf/ee/vermaagschapt, hetgeen welligt niet weinig
invloed op zijne verkiezing zal gehad hebben. Hij word als een eenvoudig man afge-
schilderd, die oorspronkelijk niet tot den geestelijken stand behoorde en wiens on-
kunde zoo algemeen bekend was, dat de Paus geweigerd zou hebben, hem in de
bisschoppelijke Avaardigheid te bevestigen (3). Hieruit zou tevens blijken, dat de oude
gewoonte, naar welke de Bisschoppen van
Utrecht te ^Tew^e·« bevestigd werden, toen
reeds in onbruik was geraakt Het is echter niet onwaarschijnlijk , .dat do Aarts-
bisschop geweigerd had
jan van Nassau te bevestigen , waardoor deze, om zich te
wreken, aanstonds den Graaf van
Gelre in oenen krijg tegen den Keulschen 12Ö7
Kerkvoogd ondersteund hoeft (5). Do inval der Kennemers onder aanvoering van -
gijs- 1208
BRECHT van Amstel in het Sticht getuigt , dat het hem als wereldlijk Vorst evenzeer
aan bekwaamheden mangelde (6). Twee jaren bleef
Utrecht in de magt der burgers en
oproerigen. In vereeniging met den Graaf van
Gelre, omsingelde Bisschop jATf, kort
na den aflogt van
gijsbreght van Amstel, de stad met eene aanzienlijke krijgsmagt,
doch brak na vier dagen, door de dappere tegenweer der burgers, jiet beleg op.
Toen werd
Amersfoort belegerd welks inwoners met de Kennemers verstand gehouden
hadden. Het plaatsje gaf zich over aan den Graaf van
Gelre, welke het geheel ver-
woestte uit wraak over eenigo beleedigende woorden hem door de bewoners toegevoegd.
Daarop vertrok hij, en de Bisschop begaf zich naar
Deventer, Avaar hij zijnen zetel ves-10 van
ligde tol dal het
zweder van Boesichem gelukte, Utrecht tebemagligen. Vcrzeld door
de Utrechtsche uitgewekenen klom de dappere Ridder in het geheim over de muren der ^^^^

(1) De bkk4, p. 88. TIeda , p. 214 et· bucdelius ad cundem,

(2) De beka , p. 92. Heda , p. 222.

(3) De beka, p. 92 et BUcnEuus ad cundem p. 95. (α). Heda, ρ. 222 et BücnEtiPS, ρ.

(4) II. ν. Επυκ op de Batavia Sacra, D, II. bl. 200 (c).
i(5) M
encokis Chron. p. 170.

',(6) Ih hiervoor; Μ. 340, 341.

-ocr page 408-

403 ALGEMEENE GE S C HIE D Ε ΝIS

1250·»-stad. Velen waren aan beide zijden gesneuveld, eer zich de overwinning voor hem
verklaarde. De nieuwe overheid werd gebannen en het bestuur, op den vorigen voet
hersteld. De ballingen echter rustten niet. Na eene poos geraakten zij in stille bin-
nen de stad, welke nu een tooneel van strijd en moord opleverde. De Ridder
hiko-
laas
van Kats, Voogd van floris V, rukte met vijfhonderd oorlogsknechten aan,
om een einde aan do bloedige verwarringen to maken. Met geweld liet hij de poor-
ten openen , rigtte in hot midden der stad eene vierschaar op en noodzaakte veertien
honderd belhamels
Utrecht te verlaten , waar hij alles naar zynen wil regelde en de
rust zooveel mogelijk herstelde (1). Men meent, dat het stedelijk bestuur sinds dien
lijd veranderd is en het volk er meer deel in gekregen heeft (2),

Het is natuurlijk, dat door deze onlusten en beroeringen de inkomsten des Bisschops
merkelijk waren verminderd, terwijl hij daarenboven aanzienlijke sommen moest op-
ofTeren, om zich tegen zijne vijanden te handhaven en zijn gebied van hunnen overlast
te bevrijden. Doch men beschuldigt hem van zedeloosheid, spilzucht en slecht be-
heer, waardoor do schuldenlast steeds meer en meer vergroot werd (3). De welvaart
der steden , bijzonder die van het
Boven-Sticht, steeg echter onder zijn bestuur. De-
venter , Zwol
en Kampen bloeiden door binnen- en buitenlandschen handel (4).
Kamperveen werd tot land gemaakt en met bijzondere voorregten begiftigd (5). Via-^·
nen
verkreeg marktdagen (6), en Genemuiden stadsregten , welke niet alleen door on-

1272 derscheidene Sallandsche, Twentsche en Vollenhoofscho Edelen geteekend , maar ook
door de steden
Deventer, Zwol en Kampen bezegeld werden (7). Sterker bleek het
aanzien en vermogen der Overijsselsche steden in dien tijd, toen
Kampen in twaalf
honderd tachtig eenen oorlog voerde tegen den Koning van
Denemarken; en die stad,
nevens
Deventer en Zwol, do verschillen tusschen Hamburg Gn Harderwijk onisl^sin ^
besliste (8). Het Neder-Sticht verkeerde in minder günstigen toestand. Door de

(1) De Beka, p. 93. IIëda,?. 222,

(2) Bdcheliüs ad Bekam, ρ. 95 (c). j
(3^
De beka, p. 95. Heda , p. 223.

(4) Overijss. Kron, in. dmbbar's Analcct. T. Π. p. 233. A. Moomeit, Qhron. v. Deventer,
bl. .20.

(5) Overijss. Kron. in 1. c.

(6) Heda , p. 224. ' -

(7) H. Brümani Res Transisal. in dcmbar's Analect. T. II. p. 108. Reviüs, Hist. Davenfr.
Lih.
I. p. 20.

(8) Brcmani Res Transisal, p. 109. Overijss. Kron. bl. 233 in dcmbar's Analect. T. .II,

-ocr page 409-

DES VADERLANDS. 381

twisten en onlusten, ■welke steeds tussclien de Uirechlenaars en hunnen Bisschop heersch-1256—
ten, had
floris V eenen overwegenden invloed in het Sticht verworven en den zwak-
ken Mijtervorst onder zijn toezigt gebragt (1). Het verpanden der sloten
Vreeland
en Montfoort aan de bitterste vganden des bisdoms, de wrange vruchten, welke deze
staatkundige misslag weldra opleverde, en de aanzienlijke som, die aan den Hol-
landschen Graaf, wegens het bedwingen der Heeren van
Amstel en Woerden, moest
voldaan worden, vervreemdden aller gemoederen van eenen Regent onder wien de slaaf
eenen geheelen ondergang te gemoet snelde (2). *Tot overmaat van ramp verbrandde 1279
een groot gedeelte van de stad
Utrecht met onderscheidene kerken, terwijl de uitge-
putte schatkist den ongelukkigen inwoners alle krachtdadige hulp en ondersleuning
AVeigerde (3). De haat tegen den Bisschop , welke ook het slot
Kuilenburg den
Graaf van
Gelre in leen had afgestaan (4) , wies hand over hand en men zag uit naar
middelen, om zich van hem te ontslaan. De laatste daad van gezag, welke van hem gemeld
wordt, is het beslissen van een geschil tusschen
Deventer en Amersfoort aangaande 1286
den zoogenaamden katentol (5). Ruim twintig jaren had hij den zetel bekleed, toen
er eeno algemeene bijeenkomst der kapittels gehouden -werd, op welke ook de Graven
van
Holland, van Gelre, en van Kleef, benevens eenige aanzienlijke Edelen en Rid-
ders tegenwoordig waren. Bisschop
jaw deed in deze vergadering, hetzij vrijwillig,
hetzij gedwongen, afstand van zijne Avaardigheid, en hem Averd door gunstige beschik-
king van den Paus, die zijne benoeming nimmer bekrachtigd had, uit de inkomsten
van het
Sticht een jaargeld van duizend ponden aangewezen. Hij moest echter in den
brief van afstand beloven, dat, wanneer zyn opvolger hem deze jaarlijksche uitkeering I2S8
mögt weigeren, hij de kapittels deswege niet moeijelijk zou vallen of benadeelen (6).

De vervallen slaat des bisdoms vorderde dringend eenen man van moed en geestkracht,
om het tol zyn vorig aanzien op Ie voeren.
Jan ra« ZiVcA, gesproten uit het aanzienlijk
Lotharingsch grafelijk geslacht van dien naam, werd deze gewigtige taak opgedragen en
bi], onder pausselijke goedkeuring, ten bisschoppelijken zetel verheven (7). De uitwen-
dige rust, welke het
Sticht onder zijn bestuur genoot, wijdde hij ter verbetering der diep
bedorven geestelijkheid. Zijne drie lastbrieven te dien einde aan haar gerigt, ofschoon

(1) Zie hiervoor bi. 349.

(2)'Zie hiervoor bl. 350, 351.

(3) Heda, p. 222. Bucuelius ad Bekam, ρ. 95 (/).

(4) Heda, ρ. 223.

(5) Α. Mooseh, Chron. υ. Deventen, ])1. 20.

(6) De IJeka, ρ. 95. HiicnELios ad Bekah, ρ. 97 (f). Hed*, ρ. 222.

(7) De Beka, ρ. 95. bocnehcs ad Bekam ρ. 99 (α). Heda, ρ. 225, , . i .h

Π. deel. 52

-ocr page 410-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1250—zij van weinig gevolg geweest zijn, getuigen van de pryzenswaardigc pogingen des edelen
mans , » die waar allen de ondeugd dienden, liet goede zochten leveren levens een treurig
bewijs op, hoo zeer het verderf in alle rangen en standen der kerkelijken en Λvereldlij-
1291 ken was doorgedrongen (1). In den eersten brief spreekt hij den ban uit over de ver-
stoorders der kerkelijke tucht en hunne helpers, de beroovers en onregtvaardige bezitters
^ van geestelijke goederen, en de ontuchtige priesters. Het stuk wordt met onderscheiden

j bevelen aan de land-dekens, onder bedreiging van ambtsschorssing, in het bijzonder ter

I handhaving van het bisschoppelijk gezag besloten. De tweede brief gebiedt der geeste-

■ lijkheid zich van dronkenschap, het dikwijls vertoeven in herbergen, het bezoeken van

i dio plaatsen » waar hij het meest geprezen Avordt, die een grooter getal dronken maakt

en de grootste bekers kan liglen," het drijven van koophandel, simonie, woeker en het
ï dragen van wapenen te onthouden, betamelijk gekleed te gaan, geene tooneelspelen

i in de kerken of op de kerkhoven toe te laten , geene kerksieraden te verpanden , geheime

huwelijken te begunstigen , noch het begraven der lijken van zelfmoordenaars en misdadigers
in gewijde aarde to veroorloven. Wanneer een geestelijke gevangen of vermoord werd ,
moest de kerkelijke dienstin het kerspel, waar het misdrijf gepleegd was, stilstaan. Geen
1 geestelijke mögt voor eene wereldlijke regtbank gedaagd Λvorden. Voorts worden bepa-

5 lingen gegeven omtrent den doop, de mis, en de bediening der kosters benevens eenige

'l bevelen aan de land-dekens. De verstoorders der kerkelijke vrijheid en reglspleging , do

ä woekeraars, oneerlijke handeldrijvers, ketters en munt- of zegelvervalschers moesten

i tweemaal 's jaars, openlijk als in den ban vervallen verklaard worden. Den priesters

; wordt bevolen, der gemeente eenigo Latijnsche versregelen, waarin die misdrijven ,

^ 1293 wier beoordeeling de Bisschop aan zich behouden had, vervat waren, voor te lezen

ï en daarna in de moedertaal te vertolken. Bijna dezelfde bepalingen als de vroegere,

doch met eenige verzachting in sommige punten, bevat het derde bevelschrift. Hierin
I worden de kerken en kerkhoven tot vrijplaatsen verklaard voor misdadigers, uitgezon-

. derd kerkschenders en openbare roovers of geweldenaars. Tevens wordt den priesters

Β geboden, eiken zondag het onze Vader en het Geloof ^ en zoo niet elko maand, ten

f minste drie of vier malen in het jaar, der gemeente i/e tien gehoden en de zeven sa-

I 1294 cranienten in de landtaal to verklaren (2). De Bisschop werd in zijn edel streven on-

i dersteund door petrus, Kardinaal van St. Joris en destijds 'sPausen afgezant in do

I Nederlanden , wiens bevelschrift aan de geestelijkheid van het Λ/οΛί , de noodzakelijk-

I heid der bisschoppelijke bepalingen wettigt (3).

(1) Glasiüs, Gesch. d. Christ. Kerk in de Nederl. D. II. bl. lOS.

(2) Zie deze drie bevelscliriften in de Batavia Sacra, D. II. bl. 219—237

(3) Zie dien brief in de Batavia Sacra, D. II. bi. 237.

\

-ocr page 411-

DES VADERLANDS. 381

mKmm

Slechts acht jaren versierde deze waardige Kerkvoogd die zoö welizijne'roepiiig 1256—
begreep, den Utrechlschcn stoel. Hij aanvaardde toen op lastivan den Paus, hel bis- ^^^^

1296

dom van Toul', waar hij negen jaren later overleed (1). ui ί π ί ■) Jitr;

Heèrschzuchiig, !onruslig en oorlogsgezind was zijn opvolger willem berthold , de zoon
van WAiTER V , Heer van Ervaren in het kerkelijke_ en vcereldlijke'regt,

had hij vroeger het ambt van gewoon regier bij het geestelijk Hof bekleed (2). Men
wil, dat hij Proost van
Letivenwas toenj hij tot den bisschopszetel van het Slicht ge-
roepen werd (3). Terstond (trachtte hij voordeel trekken uit de'verwarringen in welke
de moord aan
floris V gepleegd, Holland gedompeld had (4). Het geluk , dal zijn
eerste poging bekroonde, werd hem ongetrouw, en weldra verijdelde eenï opstand in
het Sticht het doorzetten zijner heerschzuchtige, oogmerken op Holland [5). De'waro
oorzaak der verbittering tegen hem hgt nog in het duister. Men vermoedt,, dat
hij hel misnoegen der stad
Utrecht en van vele Stichtsche Edelen dqor do ge-
strengheid had opgewekt, met welke hij de wetten handhaafde en die leengoederen
terugeischte, welke naar zijn oordeel, aan de Utrechtsche Kerk vervalleja waren (6).
Indien men den invloed nagaat welken de Hóllanders in de stad
Utrecht] bezaten,
waar zij steeds eenen aanzienlijken aanhang lelden , en dal zij het leed, hun'door Wil-
lem
onlangs berokkend, niet vergeten hadden, is hel meer 'dan waarschijnlijk, dat
het vuur der tweedragt, zoo al niet door hen ontstoken, althans onderhouden en ge-
voed is geworden (7). Zeker is, dal uit deze beroering de aanhangen der Lichten-
bergers , Gunterlingen, Friezen en anderen ontsprolen zijn, welke later zoo vele ram-
pen over het bisdom en bijzonder over do stad i/iree/iiiverspreid hebben (8). Thans
was het ongenoegen tol dien graad gestegen, dat Bisschop
willem door jakob van
Lichtenberg, Burgemeester (^maß-ister civium)
van Utrecht ^ ondersteund door do
Ridders
zweder van Montfoorty^xe aan eeno natuurlijke dochter jvan floris V gehuwd
was , DOBREGHT
van, Vianen en jaw van Linsehoten, gevangen genomen én een gerui-
men tijd op het huis
Lichtenberg m hechtenis gehouden werd {9). .Hetdandvolk be-

1299

.i; ,■

(1) De beka, p. 101. IIeda, p. 220. Bat. Äacr. D. Π. bl. 206.
'(2)
De bek.a, p. 101, 103 (α). Heda, ρ. 226.
(3j
Bat. Sacra. D. Π. bl. 260.

(4) Vcr{j. liiervoor, LI. 385,

(5) Verg. hiervoor, LI. 384 j 394—396.

(6) Bücheliüs ad πεοαη, ρ. 228. (/"}. ;

(7) Buchelius ad bekam, p. 104 (r).

(8) BiicnELiüs^ad^.BEKÄüi, p. 104 (r).

(9) Dk beka, p. 103. Heda, p. 227.

Ii ;

.^i Ji
.W" .i'i , 1

ifc.:" . /
» . /

Λ-,Ι .)d
52 1

Iii .α

ίί"

jémis

It. .ί

-ocr page 412-

412 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

-ocr page 413-

DES VADERLANDS. 381

aan hetwelk zich Aveder om de slad Utrecht geslagen had. De moedige Kerkvoogd , van 1256—
het naderen der Hollanders onderrigt, rukte hen tegen. Op de
Hooge Woerd, nabij ^^^^
Montfoort, geraakten de heide legers handgemeen. Hevig was de strijd en velen 4 van
sneuvelden. Eindelijk werden de Hollandsch c benden aan het wyken gefaragt, doch jyiaand
zwEDER van Montfoort snelde ter hulp en deed de krijgskans wenden. AVoedenderwerd
het gevecht hervat. Bisschop
willem van drift vervoerd, vloog roekeloos door de ge-
lederen der Hollanders henen, zonder dat men het waagde hem aan te raken, uit vrees
het bloed van een gewijd persoon te storten. Doch toen hij ten derden male beproefde
door te dringen , werd hij doodelijk aan het hoofd gewond , stortte van zijn paard en gaf
kort daarop den geest. Dit besliste de zege ter gunste der Hollanders; het bisschoppe-
lijk leger vlugtle" na eene bloedige nederlaag , in de grootste verwarring ginds en her-
waarts, terwijl de overwinnaars, onder het vreugdegejuich des volks, in
ütrécht ont-
vangen werden. Velen waren aan de zijde der Slichtschen gesneuveld en een groot
aantal was gevangen genomen. Het lijk des Bisschops bleef op het slagveld eenigen lijd
onbegraven liggen, tot dat de Ridders van
St. jan het in hunne kerk bijzetten, van
waar het later naar den
Dom is overgebragt. Eeh steenen kruis wees langen lijd de
plaats aan waar hij viel, en tot zoen voor zijnen dood, grondde en begiftigde de Graaf
van
Holland twee geestelijke stichtingen (1). Vijf jaren had willebi van Mechelen
het Sticht in onrust bestuurd, en zich meer als krijgsman dan als geestelijke
herder onderscheiden. Hij had echter niet geheel de geestelijke belangen van het
bisdom verwaarloosd, gelijk zijn bevelschrift, met toestemming des Domkapittels, aan
de geestelijkheid uitgevaardigd, bewijst. Hij verbiedt hierin, dat onechte zonen,
zonder verlof van den Paus in geeslelyko bedieningen geplaatst worden, en beveelt,
onder zekere bepaling, dat niemand twee kerkelijke ambten gelijktijdig zal be-
kleeden (2).

Gelderland. Het bisdom had onder het bewind van willesï , door de burgertwisten
en oorlogen,' veel van den ouden luister verloren, en menig Stichtsche Edelman den
Graaf van
Gelre voor zijnen leenheer erkend (3). Dit graafschap vvas onder, οττοIIlot
verhoogde magt en aanzien gestegen (4). Deze wakkereRegent verbreedde steeds aanmer-
kelijk de grenzen zijns gebieds , en deelde in de achting en het vertrouwen der omliggende

(1) Melis stoke, D. III. Β. ΥΠ. bi. 64-60. De beka, ρ. 103. Heda, ρ. 227 , 229. Wil.
helmus procurator,
p. 553, 554. Chron de Traj. p. 342 {o)i

{2) ßatavia'Saam, Ό. 11. hh 263—266. ■ ' ^ ' ^ ' i·'

•i ' .i'i •')v·, I ■ .f n·;'

(3) PoRTAXüs, Ilist. Gelr. Lih. VI. p. 172 ' .

■ ; ;>> > . ■ ν;..] ;

(4) Zie hiervoor bl. 298—303. - ' ·{;]

-ocr page 414-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

125f)^ Vorsten. Was hij reeds ne\'ens den Koning van Fi'aw/crjj'Ä en den Hertog van Bra·
band,
als middelaar in'de geschillen tusschen/^^aawrferen eniZTö^Zant/iopgetreden (1),
' thans iverd hem deze eerebetrekking Opgedragen in de twisten tnsschen de Braban-
21 van ders en Luikenaars (2). De uitspraak zelve is onbekend gebleven, doch hel pleit denke-
luaandten voordeele des^ Bisschops "van
Luik, 's Graven broeder, beslist (3). Naden
1257 dood
Tan Koning willem had otto zich· aan de zijde des Aarlsbisschops van Keulen
geschaard, door wiens aandringen, κιαπΑκυ van Engeland meerderheid van
stemmen lot Koning van Averd verkozen. Hij vergezelde dien Kerkvoogd

met andere Duitsche Vorsten in gezantschap naar wË'ii^e^anci, en bevond zich bij de kroo-
20 van liing van
righard te Aken (4). Naauwelijks terug gekeerd , Ybreffende hij , in vereeni-
inaand Graaf van
Vlaanderen , de geschillen tusschen den Bisschop van Utrecht

1257 en floris den Voogd van Holland, en naar het schijnt, lot wederzijdsch genoegen (5).

Deze beide Vorsten althans, ondersteund door den Hertog van Limburg en den Heer
25
van van Valkenberg, beslisten de verschillen tusschen otto II en den Graaf van ä^^eß/(6).
nmnci ^^^ verliepen echter nog drie jaren vóór dat de oneenigheden, door tusschenkomst

1257 (les Hertogs van Brahand geheel werden uit den weg geruimd. Eeno van otto's
dochters werd toen aan den oudsten zoon des Erfgraafs van Ä/ee/ verloofd en de hu-
welijksvoltrekking yasfgesleld, zoodra beide huwbaar zouden zijn (7).

De band van vriendschap tusschen den Graaf van Gelre en den Bisschop yanUtrecht

was middelerwgl· verbroken geworden. Wat hiertoe aanleiding heeft gegeven is onbe-

5 van > maar dat er vijandelijkheden gepleegd-zijn , blijkt overtuigend uit het aanwezig

Bloei- vredesverdrag (8). 'Hierbij worden al de gevangenen zonder losgeld geslaakt, en de
maand ,

1258 Bisschepen do Graaf verbinden zich, de schattingen, welke zij sedert een jaar van el-

i.

(1) Zie hiervoor, 1)1, 334. ,,, 'iH^ii .-i , ; « lici

(2) Bokdam;, CAar/eri Gelre, Ώ. I. bl.i 517. .... ; i.;; -i;^ · ; , i. , ï i;

' (3) liosDXMV't. a. p. (b). ' , - ■ ' ^ ■ - '

j

\ ii ί' Q ü'iiMusi; ί . - j

(4) POHTASCS, Hist. Gélr. Lib. VI. p. 147.

■ Ü'i !S. 'VU,■■'!■· , ;; ) ü , 1 i i MuH'»!! - ü·»! ί"*> 'Ίίί ■ '■;> iiiil':'J

(5) Bosdam, Charterl·, ν. Gelre, D. I. bi. 521. Verg. hiervoor, bi. 336.

(6) Bomdah, Charterb. ν. Gelre, D. I. bl. 525.

(7) Zie het huwelijksverdrag .van'den 13 van Breimaand 1260 bij bokdab , Charterh. ^Vi Gelre^

f>v .ν.-ί'ί ... i , ü" . .'1 ;.ί!ί/.:;!;)«;ΐΊ

(8) Bokdam, Charterb. ν. Gelre , D. I. bl. 528. Deze Schrijver meent,^dat die krijg het ge-
volg van vroegere oneenigheden geweest is.
Not, (a). »Deze echter," zegt vah spaem, »waren
lang bevredigd, in 1257 heerschte er een groot vértrouwen tusscÉen'de'Vorsten,"^
Gelderl. D. I. bl. 22«. .k; ..... μ it;

-ocr page 415-

DES VÄDERLAWDS. 415

kanders dienstmannen en eigenhoorigen, die zieh in hunue stäten ophielden, hadden 1256—
afgeperst, terug te geven en de wederzijdsche keurmeden te voldoen. Vier Stichtsche
en vier Geldersche borgen aan de eene zijde des
IJssels ^ en een gelijk getal aan de
andere zijde dier rivier stelden zich tot .zekerheid der uitvoering van dezen zoen. De
verschillen over de goederen aan de Kerk van
Utrecht hehoorende, zouden nader af-
gedaan Avorden (1). Hieraan is eerst ongeveer driejaren later, op den dertienden van
Lentemaand, door vier zegslieden en scheidsmannen voldaan. Zij bepaal4en , » dat de
Graaf al de regten des Bisschops
TOor vijf ponden 's jaars in pacht, en alle novalia
behouden zoude. Over de andere tienden moesten vier scheidslieden onder eede von-
nis vellen, gelijk medo over de grenzen van het veen bij
Buchorst, > De Bisschop be-
hield het veen
Sehoonrewoerd, en de Graaf de goederen te Wijck, die hij van de abdij
Duits gekocht had; do tiende te Driel bleef aan den Bisschop. Geen der beide
Vorsten zou schatting vorderen van des anderen Avelgeboren dienstmannen, noch de Graaf
van
Gelre van de St. Maartens mannen, len zij man, vrouw en goederen hem toe-
behooren. Het verwoesten van het slot
Goor door de Gelderschen werd verzoend.
Noch Bisschop, noch Graaf zou een burg of veste in des anderen gebied verwerven,
doch de Graaf het slot Zan^iroe/c behouden, of hem de daarvoor betaalde som uil-
gekeerd worden. De Bisschop mögt van zijne geestelijke regten iri
Gelderland gebruik
maken, gelijk dit aan alle Bisschoppen in andere landen toekomt (2)." Dewijl deze
uitspraak slechts betrekking had op de regten van eenige bezittingen en goederen, en
echter bij het vorige vredesverdrag niet
naauwkeurig sommige Terongelijkingen en we-
derzijds aangedane schaden vereffend en bepaald waren, zoo werd op den vijf en
twintigsten van Hooimaand^ daaraanvolgende, door uitspraak van den Graaf van
Kleef,
een nader verdrag gesloten, waarin de meeste der reeds overeengekomen punten be-
krachtigd werden, terwgl men daarenboven nog bepaalde, » dat aan
gijsbregut van
Amstel de goederen teruggegeven zouden worden , welke hem door zijne verbindtenis
met
Gelre ontnomen' waren. De banvloek en het.interdict tegen den Graaf van Gelre
zoude opgeheven worden,» en οττο deswege schadeloosstelling ontvangen, dewgi zij
tijdens het bestand waren geveld. Indien de Bisschop of de geestelijkheid iets onbe-
tamelijks tegen den Graaf geschreven hadden, zouden zij) andere brieven uitgeven en
verklaren, dat hij aan eerloosheid onschuldig was, eu dus hunne woorden intrekken.
Alle begane manslagen zouden gebeterd en geene boosdoeners in de wederzijdsche lan-

(1) UoiTDAM, Charterb, ν. Gelre. D. I. bi. 528—531. Verg. ρονταη««, Hist. Gelr. Lib.
VI. p. 147. ' ' ■

(2) Boitdab, Charterh, v. Gelr, D. I. bi. 550—552. Verg. v. sweii , Hist. v. 'GèMé^L loh.

228. ;; ,i,· τ _ . y

-ocr page 416-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256—den geduld worden." Tevens werd voor de belangen van eenige Heeren geaorgd ; on-
der anderen voor die
Tan ηενοκικ van Borkulo, welke de Geldersche, en Tan hen-
DaiK van Almelo, welke de Slichlsche zijde gehouden had (1). Wij hebben den
inhoud dezer verdragen eenigzins uitvoerig medegedeeld , dewijl zij niet alleen den
geest dier tijden leeren kennen, maar ook volledig aantoonen, op welken voet eindelyk
al de langdurige geschillen tusschen
Gelre en het Sticht, door eenen bestendigen vrede
vereffend z^ ng

Beiangryk voor de kennis van de zeden dier eeuwen is levens de overeenkomst tusschen

O Τ

Graaf οττο II en het kapittel van Xanten. Hierin wordt bepaald, dat het kapittel het

maand.geestelijk regt in Gelre genieten en do visscherij te Wese behouden zal. De Graaf,
zoo lang hij hot
Rijkswald bezit, zal jaarlijks aan de kapittelheeren voor de regten
die hun aldaar toekomen, tien mark pacht geven. De mannen en knechten van hel
kapittel, Avelke in Geldersche sleden vvonen, zullen daar blijven in die regten, op welke
zij aangenomen zijn; maar met betrekking tot diegenen, welke in het vervolg aldaar
ontvangen worden, blijft hot regt van het kapittel in zijn geheel. Bij sterfgeval zullen
zy moeten betalen , even alsof zij ten platten lande woonden, behalve voor slrijdpaarden
en wapenen (2), Men heeft uit deze laatste voorwaarde aangetoond, hoe veel lichtzy
verspreidt over het inwonen van dienstluiden en eigenhoorigen in steden van andere
Heeren. Men zocht vreemden aan te lokken; hier over vielen klagten , en men trachtte
zich tegen die vermindering van regten en inkomsten, door verdragen te handhaven (3).

Steeds op het heil zijner onderdanen bedacht, poogde Graaf οττο hen legen de roof-
zucht en den overmoed des adels te beschermen. Het Rijnverbond , door onderscheidene
zoo geestelijke als wereldlijke Duitscho Vorsten, bij wie zich meer dan honderd steden
voegden, gesloten en door Koning
willem bevestigd, was na den dood van dien Vorst,
bij de heerschende verwarringen en onlusten in het Rijk, en het krachteloos bewind
zijns opvolgers, ontoereikend geworden Ier handhaving der gemeene rust en veiligheid.
Ongestraft pleegden de Edelen weder de vorige geweldenarijen, en de
Rijn san Bazel
Ipt beneden Keulen was bezoamd met sloten en roofnesten, uit vVelke zij de slroomen
en wegen onveilig hielden , zich do buitensporigste afpersingen en knevelarijen ver-
oorloovende. ^ Om hieraan een einde Ie maken waren in versqhillende oorden van
Duitschland, byzondcre bondgenootschappen legen deze adellijke roovers opgerigt.
Ter bereiking van hetzelfde doel sloten en beëedigden ook Graaf οττο van
Gelre

(1) Bokdam, Chartert), ν. Gelre, D. I. bl. 552—554. Verg. v. spae«, Ilist.v. Gelderl, D. i.
bl. 230.

(3) Bondam, Charterl·, ν. Gehe. D. I. bl. 537—539,,
(3) V. SPAEM,
Bist. V. Gelderl. D. I. bl. 231.

-ocr page 417-

DES VADERLANDS. 381

willem, Graaf van Gulik , dikk , Erfgraaf van Kleef, de gezanten des Bisschops van 1250—
Utrecht, der Gravinnen van den Berg en van Seyn, nevens de afgevaardigden van ^^^^
verscheidene sleden, vele Edelen en dienstmannen,
ie Keulen met den Aartsbisschop van
dat stift eenen gemeenschappelijken landvrede, ter eere van God, van de Kerk,
van 14 van
het Rijk en van den Roomsch-Koning
righard , zoowel als lol hun aller zekerheid, ^aand
Men kwam overeen , » dal elk der bondgenooten den vrede te waler en te land , onver-
rainderd zijne regten, zou handhaven. De kooplieden Én reizigers zouden vreedzaam
en veilig door de landen mogen trekken, onder betaling van behoorlijke tollen en
>veggelden. Elk Heer zou in zijn gebied geschikte heden benoemen, voor wie alle
klagten over vredebreuk zouden gcbragt worden, en welke daarvan den landsheer
verslag zouden geven. Indien deze niet maglig genoeg was, om de noodige ver-
goeding te verschaffen, dan moest hij der bondgenooten hulp inroepen, om den vrede-
breker te straffen. Was hij zelf daartoe ongenegen, zoo zouden al de bondgenooten
legen hem opstaan." Eindelijk werd bepaald, »dat elk, die vrede begeerde, in dit
verbond konde opgenomen worden
(1)." Het blijkt niet, welk nul deze overeenkomst
heeft opgeleverd. Men vermoedt, dat zij uit gebrek aan zedelijke kracht weldra ver-
vallen is, dewijl hare deelgenoolen zich aan dezelfde misdrijven schuldig maakten,
welke zij in anderen moesten straffen (2), Ook hier Averden aan der Vorsten heersch-
en hebzucht de rust en het geluk der volken opgeofferd.

Het was de nooit bevredigde begeerte naar uitbreiding van magl cn invloed, welke
Graaf οττο II en zijn broeder den Bisschop van
Luik in de gescliillen wikkelde, Avelko
.bij het overlijden van
dekdrik III van Braband, betreffende de voogdijschap over zijno
vier minderjarige telgen, ontstonden. Het is onzeker, of zij zelve op de voogdijschap
gevlamd, dan slechts
herdrik van Gaasheek , een kleinzoon van Hertog hekdrik I,
in zijnen eisch op deze betrekking ondersteund hebben. Zoo veel blijkt, dat het der
HeΓtogin-Λvedu\ve eindelek gelukte, hen door groote beloften en eene somme gelds
voor hare belangen te Avinnen, en dat zij door de Edelen en steden tot voogdesse harer
kind,eren werd aangesteld (3). Ofschoon zij den Heeren
van perweis en tan meguelen
al haar vertrouwen schonk, onttrok zij zich echter niet geheel aan den raad van den
Gelderschen Graaf en den Luikschen Bisschop, te wier overstaan zij onder anderen oen

(1) Van spaek, Rist. v. Gelderl. D. I. bi. 234,

(2) Var spaen, Hist. v. Gelderl. D. I. bi. 234.

(3) ßlagti, Chron. Belg. p. 279. Pontakcs, Eist. Gelr. Lib. VI. p. 140; vergeleken inct
DswEz, Hist. Gén. de la Belg. T. II. p. 42.

II. deel. 53

-ocr page 418-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1250 geschil lusschen de Kanoniken van Antwerpen en eenigo burgers dier stad, be-
"^^^^lechtte (1).

Het is niet onwaarschijnlijk, dat otto en zijn broeder zich deswege ter gunste der
Hertogin-weduwe van
Brahand verklaard hadden, dewijl hun het uitzigt op do voog-
dijschap over den onmondigen FLORis V van
Holland werd geopend (2). Do tijd der
Geldersche bewindvoering over
Holland niet met juistheid te bepalen. Men vermoedt
dat
otto , om zich in de voogdij te handhaven , zich van de vriendschap der nabu-
27 van "S® Vorsten wilde verzekeren (3). Hij sloot althans een onderling hulpverbond met
^^26" Bisschop van
Utrecht, waarbij tevens bepaald werd, dat alle voorkomende ge-

schillen door vier wederzijdsche scheidslieden in der minne zouden vcrefi'end wor-
den (4). In een dergelijk verdrag trad hij te
Biervliet met den Graaf van Vlaande-
ren.
Men beloofde elkander naar vermogen bijstand te bieden. Wanneer οττο naar
Vlaanderen werd geroepen, moest gui alle kosten op zich nemen, doch het weder-
^,j„^keerige zou plaats hebben , wanneer de Graaf van
Vlaanderen dien van Gelre ter hulp

Spiok- snddo (5).
Jcelm. ^

120Ü Niet lang daarna word οττο van de voogdij over Holland ontslagen (6). Het zij dat
dit hem, die niet rusten konde, bewoog om het kruis naar het Heilige Land aan te ne-
men, of wel, dat dit ontslag een gevolg was van dit voornemen, zeker is het, dat hem
ter uitvoering van dit plan door Paus CLEHEfis IV vergund werd, twintig duizend pon-
1 van^®" liglen uit den honderdsten penning, welken de geestelijkheid der stiften van

Oogst- Mentz, Trier en Keulen uit hare goederen tot onderstand der kruislogten moest op-
maand

brengen (7). Hel is minder zeker, dat hij deze gelden ontvangen, dan dat hij zijne reis
naar
Palestina gestaakt heeft, in wier volvoering waarschijnlijk nieuw ontstane on-
lusten met de naburen hem verhinderd hebben. Het blijkt ten minste, dal in dien tijd
geschillen lusschen
Gelre en Kleef ontstaan waren, welke aan de uitspraak des

(1) pomtanüs, Ilist. Gelr. Lib. VI. p. 148. Bosdam, Charterb. ν. Gelre. D. I, bl. 565.

(2) Zie hiervoor, bl. 338, 339.

(3) V. SPAEK, Hist. V. Gelderl. D. I. bl. 237.

' (4) Bondam, Charterb. ν. Gelre. D. 1. bl. 572.

(5) üit de Arch. v. Rijssel, volgens v. spaes, Hist. v. Gelderl. 1). I. bl. 237. In de Ge-
denhstukken tot opheldering der Nederl. Gesch., opgezameld uit de Archiven te Rijssel,
door
Mr.
PU. c. V. D. BERGii, vvordt dit verdrag niet gevonden.

(6) Zie hiervoor, bl. 339.

(7) Bosdam, Charterb, ν. Gelre. D. I. bl. 582,

-ocr page 419-

DES VADERLANDS. ^ 419

Bisschops van Utrecht, des Graven willem van Gulik en des Heeren van Borne ^
derworpen werden. Behalve eene nadere bepaling van sommige voorwaarden, bij vroe-
gere verdragen overeengekomen, en eenige punten van minder belang, werd de
vrijheid der Nijmeegsche burgers op de Kleefsche lollen langs
Rijn en Waal verze- 1206
kerd, en den Graaf van
Kleef de verpligling opgelegd, om geen andere munt dan do
zijne met zijnen stempel te mogen slaan (1). Naauwelijks was dit vereffend, toen οττο
in de twisten van zijnen broeder
Hendrik , Bisschop van Luik, met de Brabanders
gewikkeld werd. Het schijnt, dat de verschillen door zijne tusschenkomst en die der 6 van
Graven van
Vlaanderen en Gulik zijn bijgelegd. Dit bestand was van korten duur. maand
Otto en Hendrik vielen in Brahand, doch moesten na eene vergeefsche poging om
Meclielen te overweldigen, terugtrekken, waarmede de krijg eindigde (2).

Spoedig riepen de wapenen den slrijdlustigen Graaf van Gelre naar een ander too-
neel, waarop hij meer lauweren zoude inoogsten.
Engelbert, Aartsbisschop van
Keulen, leefde sinds eenigen tijd in onmin met de burgers zijner zelelslad, welke
ter verijdeling zijner pogingen om hen te bedwingen, zich eindelijk onder bescherming
des Graven van
Gulik gesteld hadden. Hierover ten uiterste verbolgen, viel de Kerk-
voogd met zijne bondgenooten in
Gulikerland, welk hij te vuur en te zwaard ver-
vioestle. Onmiddellijk wendde zich de Graaf om hulp tol zijnen zwager οττο van
Gelre, die weldra met al zijne strijdkrachten opdaagde en den weifelenden aanverwant
met nieuwen moed bezielde. »Vrees niet," zeide hij , »geene woorden maar daden
■worden hier gevorderd. God en het regt zullen ons nog meer ondersteunen, dan onze
vrienden en magen. De Aartsbisschop heeft slechts eene zamengeraapte menigte, die
hem verlaten en vlugten zal, zoo als gij heden met eigen oogen zien zult. Wij , uwe
vrienden, zweren met u te overwinnen of te sterven. Snellen wij ten strijd eer iemand
den vijand te hulp komt 1" Ondersteund door de Bisschoppen van
lAiik, Munster,
Utrecht
en andere bondgenooten, rukte hij onversaagd met zijno benden voorwaarts.
»Zwager, volg mij," riep hij den Graaf van
Gulik toe, en stormde op het eens zoo 18 van
talrijk heir der vijanden aan. Eene volkomen overwinning bekroonde na eenen hard-
nekkigen en bloedigen strijd zijnen moed. Vele Groo'.en en Edelen vielen met den
Aarlsbisschop , zijnen broeder den Graaf of Heer van
Valkenburg, en den Bisschop
van
Paderborn [Padhurnensis] in handen des overwinnaars; de Graaf van Kleef
redde zich door de vlugt. De Keulsche Kerkvoogd werd in het slot Nydeck opgcslo-

(1) Bokdam, Charterb. ν. Gehe, D. !. bi. 583. Verg. poktasüs, ƒ/««/. Ge/r. Lib. VI, p. 149.
V. sLicnTEKnoKST,
Geld, Gesch. Β. VI. bl. 98.

(2) Vak spaen, Ilist. v. Gclderl. D. I. bl. 240.

419*

-ocr page 420-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256—ten en onzacht behandeld. De Paussclijko afgezant, bernard ra« Castineto, sprak

2van hoofde don kcrkelijken banvloek uit over de Graven van Gelre en Gulik,

Oofjst- hunne bondgenoolen en de ingezetenen van Keulen. Hij herhaalde dien twee jaren
maand σ σ

1268 later met al do gebruikelijke plegligheden, bij brandende kaarsen en onder klokken-
gelui , in de Geldersche en Guliksche sleden, ook in
Keulen, en legde deze gewesten
den groolen ban
(interdict) op. Otto verzoende zich niet met de Kerk vóór hetjaar
twaalf honderd een en zeventig, toen de Aartsbisschop geslaakt en een vredesverdrag
getroöen werd (1).

Trouwens, niet slechts de wereldlijke maar ook de geestelijke Vorsten bekommer-
den zich weinig meer oin de banbliksems uit het Vatikaan geschoten. Terwijl op οττο
nog de banvloek rustte, had zelfs de Bisschop van
Utrecht zijne hulp tegen de Ken-
nemers ingeroepen (2). En zoo weinig hinderde hem het
interdict in zijne bewegin-
gen , dat hij de wapenen tegen
jan van Brahand opvatte. De twist ontstond wegens
de stad
Tiel dio onder het gebied des Hertogs behoorde, maar op welke OTfo ver-
meende eenige aanspraak te hebben. Om de stad tegen eenen aanval der Gelderschen
te dekken, werd de dijk aldaar in het najaar, toen do
JVaal hoog gezwollen was, op
last des Hertogs, die zich hier bevond, doorgestoken en een gedeelte van
Gelre met
overstrooming bedreigd. De wakkere οττο echter bemagtigde te goeder ure den dijk
etj stopte de doorbraak (3). Het schijnt dat de vrede spoedig gelroffen werd. Men
vindt althans, dat de Hertog van
Brahand beloofde vijftien honderd pond aan de
schuldeischers des Graven van
Gelre te zullen voldoen (4).

Er waren om dien tijd tusschen οττο en de stad Zutphen geschillen ontstaan en zelfs
tot zulk eene hoogle gestegen, dat de Graaf de tolvrijheid te
Lobede oi Lohith aan de
Zutphensche poorters verleend, inlrok. Op zijn sterfbed toonde hij berouw over deze
daad en beloofde in do aangedane verongelijking te zullen voorzien. Doch de dood
verhinderde hem het nakomen dezer belofte, welke echter onder het volgend bestuur
vervuld werd (5). Hij eindigde den tienden van Louwmaand twaalf honderd een
en zeventig zijne loopbaan, en werd in hot klooster te
^s Gravendaal, door hem ge-

(1) MEjicoNis Chron. ap. matthaedm, Andect. T. II. p. 170. V. spabs, Hist. v. Gelderl.
D. I. bl. 241—244.

(2) Zie hiervoor, bl. 340, 341. Vas spaes stelt den inval dei· Kenneiners in Utrecht op het
jaar
126Ü. üist. v, Gelderl. bl. 245.

(3) Chron. Ttel,'·^. 236. Not (ο). Pontanus, Uist. Gelr. Lih. VI. p, 151.

(4) V, spAEH, Rist. V. Gelderl. D. I. b. 246.

(5) Bohdam , Chartorb. ν. Gelre, D. I. bl. 607.

1270

-ocr page 421-

DES VADERLANDS. 381

slicht, bijgezel, alwaar later een praalgraf ter erkentenis zijner deugden is opgcrigt (1).
Do achling welke hij bij den tijdgenoot had verworven , is tot de nakomelingschap over-
gegaan. Men huldigt zijne voorziglige en gezonde staatkunde in het afwijzen van do
Keizerlyke kroon; zijne onverpoosde Averkzaamheid in het behartigen van de belangen
des staats; zijnen edelen ijver in het bevorderen van den landvrede lot veiligheid der
onderdanen en ter beteugeling van het vuistregt; zijne erkende schranderheid en braaf-
heid , waardoor hij menigmaal als middelaar optrad in de geschillen tusschen de nabu-
rige Vorsten; eindelijk zijnen onverwrikbaren oorlogsmoed en tevens zijne zucht tot
vrede wanneer deze, naar zijne overtuiging, op eerlijke voorwaarden konde bedongen
worden. Onmatige heersch- en hebzucht echter verleidden hem nu en dan tot daden,
die in strgd Avaren met zgne aangeboren eerlgkheid en grootmoedigheid. Twee en
veertig jaren had hij, over het geheel met roem en geluk, het bewind gevoerd , de
grenzen van
Gelre, vooral door aankoop van goederen, aanmerkelyk uitgebreid
en zijn gebied door aanzienlijke leenmannen versterkt (2). Op het voetspoor van andere
Nederlandsche Vorsten, en hierin beslaat zijne grootste verdienste, had hij'ook aan vele
steden het aanzijn geschonken of liever haar van voorreglen, keuren en handvesten,
voorzien ; met name aan
Harderwijk, Emmerik, Arnhem, Lochern , Doeshirg, Deu-
tichem, Wageningen, Roermond, Goch
en Gelre (3). Daar hij echter deze gunst-
brieven verleende zonder den Keizer te kennen, aan wien het alleen stond sladsregten
te vergunnen, zoo werden al de handvesten door hem en de vorige Graven van
Gelre aan de steden gegeven, in dertien honderd tien door don Roomsch-Koning πεκ- ·
«RIK krachteloos en van onwaarde verklaard (4). Een blijk, dat de Graven van Gelre
meer afhankelijk waren van het Rijk of minder magüg dan die van Rolland, bij wio ,
zoo verre ons bewust is, de Keizers nooit hunne regten als leenheeren met zooveel na-
druk deden gelden,

Otto 11 was tweemaal gehuwd geweest; eerst met Margaretha van Kleef, welke
in twaalfhonderd een en vijftig overleed, en daarna met
philipotte van Dammartin ^
de moeder van zijnen zoon en opvolger reihoud I, Hij liet verscheidene dochters na,
van welke
elizabeth aan den Graaf van den Berg, en ermgarb aan dien van Kleef

(1) Chron. Tiel, p. '2ΆΊ. Bosdam, Charlerb. υ. Gelre, D. I. bl. 603. V. spaen, Ilist. v.
Gelderl.
D. 1. bl. 246 (24).

(2) Van leeuwen ad Chron. Tiel, p. 238, 239. Y.spaen, Hist.v. GelderLYi.l.h\.2Vè~252.

(3) Bokdam, Charlerb. v. Gelre, I). I. bl. 379, 398, 404, 420, 421, 559. V. spaeh, Hist.
«. Gelderl
D. I. bl. 252.

(4) Van spaen , Hist. v. Gelderl. D. 1. bl. 255.

-ocr page 422-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

125f?—werd uilgchuwelijkt (1). Het Yoorouderlijke wapen, de drie mispelblocmcn , had hij in
eencn ongekroonden, eenslaarligcn Leeuw zonder blokken veranderd. Wat hem hier-
toe bewoog , kan met geene zekerheid bepaald worden (2).

Reinoud I konde bij den dood van οττο Π niet minder dan zestien of zeventien ja-
ren bereikt hebben, dewijl hij reeds als getuige van zijnen vader voorkomt bij do gift
van
dirk, Voogd van Roermond, aan de abdij st. maria. aldaar in twaalfhonderd
acht en zestig (3). Hij schijnt evenwel nog een jaar onder voogdijschap zijner moeder
en dor Bisschoppen
ym Luik enütrecht geweest te zijn (4). Immers als regerend Vorst
1 van komt hij het eerst voor bij dc opdragt van het leenheerschap over goederen te
Sehalk-
1272 aan het Dom-kapittel te Utrecht, ofschoon hij zich daarbij nog van een Jonkheers

zegel bediende (5). De eerste jaren zijns bestuurs onderscheidden zich , in zoo verre
de berigten tot ons gekomen zijn , door geene merkwaardige gebeurtenissen. Nieuw
ontstane onlusten met
Kleef, wier oorzaken onbekend zijn, waren reeds vóór dien tijd
bij een verdrag vereCFend (6). Even weinig kan men bepalen , waardoor de Hertog
van
Brahand vijftien honderd Leuvensche ponden aan reinoud schuldig Avas, die hij
17 van in twee termijnen beloofde te voldoen, doch met welke de Graaf zich niet vergenoegde

cj ros 1x1

1274 achttien honderd pond eischte (7). Dit geschil werd ter beslissing aan scheids-
mannen overgelaten, en was mogelijk de aanleidende oorzaak, dat Hertog
jaw een
huis of slot te
Tiel versterkte, om hel doorbreken van eenen dijk aldaar te bescher-
men (8). De omliggende landen werden hierdoor gedurig aan overstroomingen bloot-
gesteld , om welke te stuiten
reinoud twee jaren daarna, den nieuwen dam achter
1276
Drumpt liet opwerpen (9). De geschillen werden eindelijk bijgelegd. Immers sloten
12
van de Hertog van Brahand, de Aartsbisschop van Keulen, de Graven van Ge/re en van
niaancï eenen landvrede voor drie jaren. Blen beloofde hierbij , zich gezamenlijk te

1279

(1) V. SPAEN, ƒ«/. to% de Hist. v. Gelderl. D. II. bl. 216—229.

(2) V. SPAEK, Inl. tot de Ilist. v. Gelderl. D. II. bi. 74—80,

(3) Bokdam, Charterl·, ν. Gehe, D. I. bl. G02.

(4) V. spa'en , Inl. tot de Hist. v. Gelderl. D. II. bl. 229. Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 20\·;.

(5) Zie liet diploma in den Codex Dipl. van v. spaes gevoegd achter dc Itd. tot de Hist. ran
Gelderl.
D. IV. hl. 24.

(6) lloifDAM, Charterb. ν. Gehe, D. I. bl. 609.

(7) Willems, Code.v Diplomaticus, bij de Rijmkron. van j. v. deeld, bl, 397.

(8) V. si'AEN, Hist. V. Gelderl. D. I. bl. 269.

(9) Chron. Tiel, p, 246, 251. Pontanus , Hint. Geh. Lib. VI. p. 155.

-ocr page 423-

DES VADERLANDS. 381

verzetlen tegen alle rooverijcn en het gevangennemen van personen, tegen liet munten
op onbehoorlijke plaatsen en het slaan van penningen onder eenen vreemden stempel.
Voorts weiden zekeren kooplieden eenige voorregten vergund, en bepalingen, sommige
tollen betreffende, gemaakt (1). Dit verbond werd met eene spoedige ontbinding be-
dreigd, toen de Aartsbisschop van
Keiden, wenschende voordeel te trekken uit het
ombrengen van Graaf
willem van Gultk to Aken, het grootste gedeelte van dat
graafschap vermeesterde (2).
Reinoud bood met den Hertog van Limburg, den ver-
drukten Guhkers onderstand, en zelfs naderde reeds de Hertog van
Brabmid met het-14 van
zelfde doel, toen door tusschenkornst van den Pausselijken gezant, de vrede getrof- jnaand
fen werd. Het grafelijk huis van
Gulik verzoende zich het volgende jaar met de stad
Aken, en onder de getuigen in dat verdrag wordt ook reinoud van Ge/rc genoemd (3) 20 van
Keulen en Aken werden nu in den landvrede begrepen; en bij een afzonderlijk ver- maand
bond met de eerstgenoemde stad, verwierf
reinoud voor zich en voor zijne onderdanen
de belofte, dat zij binnen en op den
Rijn voor die stad, als de eigen burgers zouden 24 van
beschouwd en beschermd worden (4). kelra.

Het jaar te voren was ayalram III, Hertog van Limburg, overleden. Hij liet slechts l^Hl
eene dochter
ermgard genaamd, achter , welke reeds in twaalf honderd zes en zeventig met
den Gelderschen Graaf gehuwd was, doch twee jaren na haren vader kinderloos over-
leed (5).
Reinoud had zich onmiddellijk na avalrams dood in het bezit des hertog-
doms
Limburg gesteld, waarvan zijne gemalin de wettige erfgename was. Ongehin-
derd , naar het schijnt, Avas hy voor Hertog erkend geworden en had ook dien titel
in zijne brieven gevoerd (6). Op den Rijksdag te Worms, waar hij als Rijksvorst mede ] 5 van.
uitspraak deed over de geschillen tusschen
Vlaanderen en Henegouwen, had Keizer
rudolf *s Graven gemalin ermgard met Limburg en al de leenen haars vaders verlijd 1282
en bepaald, dal deze bij vooroverlijden der Hertogin, op haren echtgenoot, gedurende

(1) V. spaen, Eist. V. Gelderl. D. I. bl. 271. Wiliems, Codex Diplom, p. 404.

(2) l·. v. velthem, Sp. Jltstor. 15. 1. c. 46. Chron. Tiel, p. 248 (I). J. a. leydis, Chron.
Belg. Lib.
XXIV. c. 12. Pohtahüs, Hist. Geh. Lib. VI. p. 150. 3Iagn. Chron. Belg. p. 200.
V. SPAEN,
Hist. V. Gelderl. D. I. bl. 270.

(3) Bokdam, Charterb. ν. Gehe, D. I. Η. 649.

(4) Bohoam, Chmierh. ν. Gelre, D. I. bl. 657.

(5) Willems , Rijmkron. van v. oeelü , Jntroduction, p. XLII. B. I. vs. 1452—59. V«rg.
V. SPAEN, hü. tot de Eist. v. Gelderl.'D. II. bl. 235-40. Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 278,279.

(6) Zie een brief van den 12 van Bloeimaand 1280, in het Codex Dipl, van v. spaek , Inl. tot
de Hist.
V. Gelderl. D. IV. bl. 25 j en die van den 24 van Sprokkelmaand 1281 bij bohdam ,
Charterb. ν. Gelre D. I. bl. 657 , 659 , 661.

-ocr page 424-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256—zijn leven, zouden overgaan (1). Tevens ontving de Graaf de Keizerlijke vergunning,
de munt van
Limburg naar ^s Eertogenrode te verleggen, binnen ^rn/tem geld te mo-
gen slaan en de termijn tot afdoening der pandpenningen over de slad en burg van iVy-
megen , nog vijfjaren te verlengen. De Keizer verbond zich daarenboven , geene nieuΛτig-
hedcn in het landgeregt tusschen
Rijn en Maas te zullen invoeren zonder bewilliging
der Graven van
Gelre en Gulik, en der Heeren van ITalkenhurg en Heinsberg (2).

Men meent, dat do Hertogin vóór do beleening met Limburg reeds was overleden,
en REiKOUD haren dood voor den Keizer geheim gehouden had, of wel, dat het berigt
hiervan eerst eenige dagen laler
Worms bereikte (3). Dit gevoelen verkrijgt eene hooge
male van waarschijnlijkheid, dewijl bij
ermgards kinderloos overlijden, adolf , Graaf
van
den Berg, een kleinzoon van Hendrik van Limburg, haren Grootvader, als naaste
erfgenaam op het bezit van
Limburg aanspraak maakte, ener zich ook spoedig andere
mededingers opdeden, onder welke de Bisschoppen van
Keulen en Luik geleld wor-
den. Zij zullen de bondigheid en kracht van het Keizerlijk verlij behvist hebben,
daar het na den dood der beleende gegeven was (4). De Keizer zelf schijnt van dit
begrip geweest te zijn. Immers blijkt niet, dat hij bij de verschillen over de Lim-
burgsche opvolging zijn gezag als Opperhoofd des Rijks en Opperleenheer met nadruk
deed gelden. Hij bemoeide zich verder bijna niet met de zaak, en al wat voorts ge-
beurde, geschiedde geheel buiten hem
(5).

Reinoud daarentegen hield zich na het overlijden zyner gemalin , aan 's Keizers bepaling
te zijnen opzigte, en handhaafde zich eenen tijd lang in het bezit der sterke plaatsen van
Limburg, Do Graaf van den Berg, te zwak om door de wapenen die regten te onder-
steunen , welke hij waarschijnlijk reeds tevergeefs getracht had door onderhandelingen te
■p doen gelden, Avendde zich tot zijne bloedverwanten (6). Men vermoedt dat hij hun, die

(1) Zie den Jmcf van den 18 van Zomermaand 1282 bij bondam^ Charterb. ν. Oelre, D. I,
bi. 676.

(^) Zie tic brieven van den 18, 19 en 20 van Zomermaand 1282 bij bosdam, Charterb. van
Gelre,
D. I. bl. 076-679.

' Λ

(3) Bondam, Charterb, v. Gelre, D. I. bl. 676 (b). Willems, Rijmkron. van v. ueelu , ƒ«-
iroduction, p. XLII, welke haren dood op den 12 van Bloeimaand 1282 bepaalt. Van spaen daar-
entegen stelt dien in de tweede helft van 1282
of het begin van 1283. Rist. v. Gelderl. D. I, bl. 279.

(4) Willems, Rymkron. van v. heelu, Introduction, p. XLII. Verg. v. spaen, Inl tot
de Jlist.
V. Gelderl. D. II. bl. 240. Jlist. v. Gelderl. D. I. bl. 280.

i

(5) V. SPAEN, Hist. V. Gelderl. D. I. bl. 277.

(6) Van deelu, B. I. bl. 58.

-ocr page 425-

DES VADERLANDS. 381

zelve omlrent de erfopvolging het met elkander niet eens waren, zijne aanspraken op i25(5—
Limburg voor eenige geldelijke voordeelen aanbood (1). Zeker is het, dal zij hem ^^^^
slechls hunnen bijstand beloofden onder voorwaarde, dat aan elk hunner een gedeelte
der nalatenschap van
ermgard wierd toegekend (2). Adolf in de verbrokkeling des
hertogdoms geen genoegen nemende, en wanhopende of afkeerig zich met
reinoud
te verstaan, droeg met toestemming zijner broeders, al zijne regten op Liniburg aan 13 van
Hertog JAW van
Bruland op, wien hij kort te voren had aangezocht, hem met dat ma^nd
gedeelte van
Limburg te beleenen , welk onder hewdrik III een leen van Brahand 1283
geworden was (3). De afstand geschiedde bij wijze van gift ter gelegenheid van
het huwelijk, welk fusschen 's Hertogs zoon
godfried en eene nicht van Graaf adolf
gesloten werd (4). Daar dit huwelijk door het spoedig afsterven van den jongen Prins,
niet konde voltrokken worden, eisdile de Graaf van den Hertog ecne geldelijke
schadeloosstelling (5). Wiet vóór dat een aanzienlijk gedeelte daarvan ontvangen
Avas (6), gaf hij zijnen Opperleenheer, den Keizer, den afstand zijner regten op
Limburg te kennen en bekrachtigde dien tevens door eenen openen brief (7).

Reikoud was de man niet, welke zich gemakkelijk zijne vermeende regten liet ont-
wringen. Hij bevroedde terstond , dat hij die met do wapenen zou moeten verdedigen ; en
verkocht zijne moederlijke erfgoederen, de sloten en sleden
Argucl, Harßeur, Mar^
taigneulley Vacheresse sur Somme,
de bosschen van Cantastre en eenige renten
op het burggraafschap van
Ahheville, aan Konirjg eduarp van Engeland^ waar-

(1) WiiiEHS, Introduction, p. XLII.

(2) V. nEELü, B. I. bi. 58.

(3) Zie den brief van den 3 v. Oogstmaand 1283 in avillehs, Cod. Dipl, ρ. 414. Introduction.
ρ. XLII.

(4) Willems, Cod. Dipl. ρ. 416. Een uilirelsel van dien brief λτοΓάί gevonden bij bondam,
C/iarlerb, v. Gelre, D. I. bl. 086, doch verkeerdelijk op den 8 van Herfstmaand {jesteld.
V.
heehi, B. I, bl. 59. L. v. velinem, Spiegel Hist. B. II. c. 44. bl. 135. V. spaeit, Htst.
V. Gelderl D. I. bl. ,283. ^

(5) Willems, Introduction, p. XLIII,

(0) Zie de uittreksels van verscheidene ontvangbrieven enz. bij bobdam , Chatterb, ν. Gelre,
D. 1. bl. 688.

(7) Zie de beide brieven van den 21 van Bloeimaand 1284, bij βοιτολμ, Charierb. ν. Gclre,
bl. 665—672. Volgens den Codex Vipl. van Willems, ρ. 453, zijn zij eerst den 29 van Bloei-
maand 1287 gegeven.

II. deel. 54

-ocr page 426-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

^jgyJ^schy olijk om in do oukosten des dreigenden borlogs te Voorzien (1). Ongelukkig werd
Limburg in dit gewigtig tijdpunt, zoo zwanger -van groole en beslissende gebeurtenis-
sen , door binnenlandsche twisten geschokt. Twee aanzienlijke adellijke geslachten, dio
aldaar den gröolslen invloed uitoefenden , stonden tegen elkander op. Het geslacht
sga-
TEDKiESCii verklaarde zich Toor Gelre·, dal van MOLttEPAS voor Brahand. Op raad
zijner Limburgsche aanhangers , toog Hertog
jan een en andermaal over de Maas ^
eischle brandschatting en pleegde op deze togten vele daden van overmoed en ge-
Aveld (2). Zulk èen gedrag bragt de Heeren tusschen
Maas en Rijn in beweging.
Zij vreesden voor hunne onafhankelykheid , indien de Hertog van
Brahand het land
van
Limburg met zijn gebied vereenigde, en sloten zich aan den Graaf van Gelre,
zwerende, hem naar vermogen te ondersteunen (3). Sifrid, Aartsbisschop van
21/22
Keulen, voegde zich bij hen en trad met keinotjd in een verbond t«gen den Hertog
Herik-en Graaf
adolf van den Berg (4). Later sloot reinoud een verdrag met
'naaiul zijnen zwager , Graaf
dirk van Kleef , welke, tegen genot van eenige voordeden en
14 van i'^glcii j beloofde
Gelre en Limburg, doch op keinouds kosten, tegen de Brabanders
auaantf heschermen (5). Hertog
jan verzuimde niet zich insgelijks met bondgenooten tever-
i; «terken, in het bijzonder zijnen neef, Graaf floris van Holland, voor zijne belan-

II 'gen lo winnen , en magtigc toebereidselen ten krijg te maken (6). Vooraf echter wilde

S hij beproeven, do zaak met den Graaf van Gelre in der minne te schikken. Hij sloeg

|| hem uit dien hoofde voor , dat hij op eenen bepaalden dag ziyne huwlyksvoorwaarde

W zou voordragen, en zich tevreden stellen met het genot van hetgeen hem daarin ten

vruchtgebruik werd toegekend. Dacht hem dit echter niet genoeg, dan zou de Hertog
gaarne datgeen afslaan, wat den Graaf door Keizerlijke beslissing nog daarenboven
zou
worden toegelegd (7). Reinoud λυοοβ dit van de hand; hetzij uit verbolgenheid op den
I Hertog, welke door het onderhandelen met
adolf van rfm Berg, de regten van dien

'(1:) Van spaen, Hist. v. GeJäerl. D. I. LI. 280.
((2:3 Van deelu, B. 1. bl. 59—61. L. τ. veltiiem, Sp, Ilist. B. Π. c. 44. M. 135.
,(3)
V. πεείυ, Β. I. bl. 61—62. L. v. veltheh, Sp. Eist. B. Π. c. 44. H. 135.

(4) Bohdam, Chamrb. v. 'Gelre, D. I. bl. 6ö8. Wh-lehs, €od. Dipl. ρ. 417, V. iieelti,
B.
I. bl. 62, 63. ,

(5) Yan spaeh, Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 285, 286.

(6) Vcrjj. hiervoor, bl. 353. > s !

(7) Van heelu, B. I. bl. 63—64. L. v. velthem, Sp. liist. B. II. c. 44. bl. 135.

-ocr page 427-

DES VADERLANDS. ^ 427

Graaf op Limburg erkend had (1); heizij h^ niet in staat was door zijne huwlijksvoor- 1256—
waarde Ie bewijzen, datihem het vruchtgebruik van dat gewest toekwam (2),

De poging ter verzoening mislukt zijnde, 'moest aan het wisselvallig lot des krygs,
in welken meest al de Vorsten van
Νeder-Diiitschland deel namen, de oplos-
sing van het Liinburgsche vraagstuk worden overgelaten. Hertog
jan opende de
vijandelijkheden door eenen inval in het land van
Valkenhurg, waar hij het kas-
teel
Limale veroverde en verwoestte (3). Middelerwijl vereenigde reinoud zijnheir,
versterkt door de hulpbenden des Aartsbisschops van
Keulen, der Graven van Luxem-
hiirg, Lotharingen, Kleef, Gulik, Sein, Spanheim, Nassau, Nuwenaar, Solms,
Sahn
en der voornaamste Edelen uit Limburg (4). Op het berigt hiervan trok do
Hertog naar het dorp
Gulpen bij Maastricht, waar zijn zwager, de Bisschop van
Luik, en zijn oom, de Landgraaf uekdrik van Hessen, zich met een klein gevolg
bij hem voegden (5). Hier bevond zich
reinoud , en de beide heiren λvaren slechts
door het riviertje do
Geule, welk Valkenhurg doorsnijdt en zich in de Maas
verliest, van elkander gescheiden. Het kΛvam echter tot geen gevecht, Eenige Fran-
ciskaner monniken bewerkten eenen zoen of wapenstilstand, waarbij men bepaalde,
dat onderliisschen de verschillen aan do uitspraak des Graven van
F laanderen zouden
onderworpen worden (6). De Hertog trok met zijn volk in
Brahand terug. (7). Van
do uitspraak des Graven van
Vlaanderen is, naar hét schijnt, toen niets gekomen (8).

(1) Van heeltj, B. I. bi. 64.

(2) Willems op van heeld, B. L vs. 1606. » Indien er toch cene huwelijksche voorwacrdc bc-
stacn badde,"
ζορ,ι willejis verder, »blijkens welke dit vruchtgebruik op liem (ueinoüd) moest
overgaen, dan zou waersclii_inlijk daervan in zijne compromissen, in den brief van den Roomschen
Koning, of in de verschillende uitspraken der scheidsmannen, eenige melding te vinden zijn
f;eweest." Het schijnt, dat'REinoDD zijne aanspraak alleen grondde op den leenbrief van Koning
ntdolf van 18 van Zomermaand 1282, te vinden bij vah spaen , Inl. tot de Rist, v, Gelderl. D,
H. bl. 236 (95). ■ < - . .
 Λ:,.

(3)'Va5 iieelu, B. L bl. 64, 65. L, v. veltheji , Sp. Eist. B. II. c. 45,'bl. 136. '

, j-f f =·'··-ί tin;^·· ., -ü ■ f·:, ."c.'ii·.^

(4) Vas iieelu, B. I. bl. 65; 66, 69, 70. L. v. velineji, B. II. c. 45. bl. 136.

(5) Van deelu , Β. I. bl. 66, 67. L. ν. veltheji, Β. II. c. 45. ^ ■ ^ .

(6) Van heelu,, Β. I.. bl. 67—7J.,f}V. velthem, Β. II.i c. 45. bl."136, 137.j Van spaen,
Hist. V. Gelderl., D, I. bl. 287,^slcltijmct pontanus^ ZiA. VI. p. 161 en sucniENnoRST, B. VI.
bl. 102, dezen togt in het begin van .1284 j willejis, |iaar pns inzien, juister ip het laatst van
1283. Zie zijne Aant. op B.
I. vs. 1742·

(7) Van heelu, B. I. bl. 69.

(8) L. v. veltbem , Sp. Jlist, B. II. c. 45. bl. 137, Verg. willsms op v. πεει,β , Β. L ν$.1704. bl. 70.

427*

-ocr page 428-

428 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256 De oorlogsvlam barsllo weldra met nieuw geweld wederom uit. Koenbaad sïfabbe,
1300 ^^^ Lonsies en Graaf reiiiiouds Drost yan Limburg, Ycrbillcrd op jan Tan

Jirahand, viel roovende en brandende in het land van Dalem. Hij werd echler spoe-
dig door den voogd van dit slot,
kegwier de viset , een fier en stout Ridder, gevan-
gen genomen en te
Genappe opgesloten. Het sein ten krijg was hierdoor gegeven ,
en
Limburg werd de prooi van kleine gevechten en schermutselingen , welke niets
1284 beslisten. Ku eens was deze , dan gene overwinnaar.
Walraves , Heer van Falken-
burg,
een getrouw bondgenoot des Graven van Gelre, stroopte tot voor de muren
van
Maastricht waar ogier vaw haren het bevel voerde. Daarentegen viel wenne-
μαλβ van
GEMMENicn, Heer van Hoogstraten , een dapper krijgsman, verdelgend in
het land van
Valkenburg cn sloeg het beleg voor 's Eertogenrode, doch word vóór
die veste door een pijl doodelljk getroffen. ïe
Nuits waren inmiddels do Aartsbisschop
van
Keulen, de Graven van Gelre en Luxemburg en walraven van Γalkenburg
Ie zamengekomen, om de Brabanders te beteugelen. Zij bragten volk bijeen en
belegerden
IVijk tegenover Maastricht, Hendbik van Gaesbeek, arnoud van
Driest
en andere Ridders snelden uit het wel versterkte Maastricht den belegerden
te hulp, en ontzetten hen na een hevig gevecht.
Valkesburg rigtte nu in het land
van
Dalem de vrecsselijkste verwoestingen aan en trok, nadat Herve, tusschen Da-
lem
en Ferviers , door den Hertog van Draband was in de asch gelegd , de Maas
over en verbrandde Lamelle in de Kempen (1),

Aken was in de magt der Brabanders en het punt waaruit zij LAmburg verontrust-
ten. De bondgenooten des Graven van
Gelre sloegen deswege het beleg voor die stad
en sneden haar allen toevoer af. Reeds was er het gebrek ten top gestegen , toen
hendrik van Gaesbeek, zijn broeder arnoüd van Breda en andere Ridders uit
Maastricht, de belegeraars ten aftogt noodzaakten. De burgers van Aken echter,
door 'sRonings schout aangespoord, poogden zich van de Brabanders te ontslaan. Er
ontstond een hevig oproer , welk door den Heer van
Wesemale, Maarschalk van Bra-
band,
gedempt werd. Hij doodde thieleman van Lenke, den aanvoerder van het
graauw, en dwong den schout de stad te verlaten. Daarentegen werd
Kerpen, tus-
schen
Dueren en Keulen, door den Aartsbisschop bemagtigd en vernield. Dit deed
den moed der bondgenooten van
Gelre stijgen, en Aken zag zich op nieuw door
hunne benden omsloten. Hertog
jan trok dadelijk zijne strijdkrachten bijeen. Be-
halve de dapperste Fransche krijgsoversten van dien tijd, telde hij in zgη leger de
hulpbenden der Graven van
Bourgogne, van Holland, van Loon, van der Mark,
van Waldek en van andere Graven en Baronnen. Hij haastte zich den vijand op te

(]) Vau deelü, li. I. bl. 72—81. L. vak υειτπεη, B. H. c, 47, bl. 138, 139.

•I

-ocr page 429-

DES VADERLANDS. 381

xoeken , welke de Geide was overgelrokken, en weldra stonden de Leide heiren Aveder
tegenover elkander te
Gullen. Een beslissende slag scheen onvermijdelijk, toen eaoül
DE GLERMONT, gezant des Konings Frankrijk, bewerkte, dat de wederzijdsche
geschillen aan de uitspraak der Graven van
Vlaanderen en Henegouwen werden on-
derworpen (1). Ter vereffening van den twist over
Limburg y had Koning eduard
van Engeland, ongeveer eene maand te voren, een aanzienlijk gezantschap naar den
Hertog van
Braland benoemd , hetgeen ongetwijfeld krachtig zal hebben medegewerkt, om
do strijdende gemoederen tot vrede te stemmen (2). Welligt waren de Engelsche afgevaar-
digden nog niet in het leger aangekomen, toen de overeenkomst getroffen werd (3).
Hoe dit zij , reeds den volgenden dag werd uitspraak gedaan. De Graaf van
Gelre zou
voor zijn leven het hertogdom
Limburg behouden zoo als hij dit bij het overlijden
zijner gemalin, bezeten had
{en tel maniere com il Ie fu tenant au j our he sa ferne
ala de vie α mort)
(4). De Hertog was met deze bepaling niet tevreden , en Graaf rei-
wouD, naar het schijnt, even weinig. Partijen werden derhalve te Parijs voor de Ko-
ningen van
Frankrijk en Engeland gedaagd, die zich vermoedelijk totOpperscheids-
lieden hadden aangeboden. Zij beslisten hot pleit ten voordeele des Hertogs en be-
vonden hem in
zijn regt, doch konden zijnen rusteloozen tegenstander niet bewegen
hierin te berusten (5). Deze sloot door tusschenkomst der Engelsche gezanten, een
wapenstilstand voor één jaar met den Graaf van
Holland^ den bondgenoot des Hertogs
van
Braband, opdat binnen dien lijd de Koning van Engeland Aq oneenigheden tus-
schen de beide Graven zoude beslissen (6). Hiervan kwam echter niets, ofschoon
flo-
Ris V een jaar na het sluiten dezer overeenkomst, zijne gezanten in Engeland mag-
tigde, om die uitspraak te bewerken (7). R
einoud benoemde walram van Ljuxem-
hurg
, Heer van Ligny , onder zekere voorwaarden, tot zijnen stadhouder van Lim-
burg
(8), en vernieuwde drie dagen later het verbond met den Aartsbisschop van

(1) Vajx πεεί,ϋ, Β. I. 1)1. 82—95. L. ν. veltdem, Β. Π. c. 48. bl. 139, 140. Bokdam, Char-
terb. ν. Gelre,
D. I. bl. 694. Willems, Cod. Dipl p. 429.

(2) Bondaji, Charterb. v. Gelre, D. 1. bl. 693.

(3) Willems op vak deelii, B. I. vs. 2509. bl. 96.

(4) Bondam, Charterb. v. Gelre, D. I. bl. 695. Willems, Cod. Dipl. p. 430.

(5) V. nEELU, B. I. bl. 95, 96. >

(6) Bobdam, Charterb. v. Gelre, D. I. bl. 696. Zie hiervoor, bl.-'353.

(7) Bondam, Charierb. ν. Gelre, D. I. bl. 699.

(8) Bokdam, Charterb. v. Gelre, D. I. bl. 698. Wiuems, Cod. Dipl. p. 432.

1256-
1300

17 van
llooim.
1284

'9 van
Oo'jsi-
maaiid

13 van

00[J8t-

maan(t

-ocr page 430-

430 ALGEMEENE GE S C III Ε D EN IS

1256—Keulen, onder anderen'belovende , de bezittingen van dien Kerkvoogd , zelfs tegen
zijno naaste bloedverwanten te zullen verdedigen (1).

Niet ontijdig waren deze voorzorgen en maatregelen. De vijandelijkheden werden·
op nieuw horvat en hoe langer hoe heviger voortgezet. De Brabanders vielen in
Gelr^l van J^enlo tot aau Bommel bleef geen huis onbeschadigd. De Gelderschen
trokken over do
Maas en bragten moord en verwoesting in Braband, doch werden
teruggejaagd. Nu viel Hertog
jan in het gebied des Aartsbisschops van Keulen , en
Lechenich f lUsschen die stad en Bonn, ging met de omliggende dorpen in de vlammen
op. Te midden dezer overwinningen en omringd door verbitterde vijanden , verliet de
Hertog van
Bruland echter het tooneel van dezen oorlog, om den Koning van Frank-
rijk
op eenen krijgstogt naar Arragon te vergezellen, hetgeen te regt do grootste
verwondering opwekte (2). Het schijnt evenwel, dat er in den winter van twaalfhon-
derd vier en tachtig op twaalf honderd vijf en tachtig eenige toenadering van partijen,
zoo niet zelfs een bestand tusschen hen heeft plaats gehad (8). Hoe dit zij, de Hertog
stelde
wouter. ΒΕΐντποϋΰ, vHeer van Mechelen tot zijnen stadhoudfjr aan gedurende
1285 zijne afwezigheid J en nam de ddpperste Ridders en knapen met zich (4). Indien hij op
een verdrag vertrouwd heeft, is dit zeer kwalijk onderhouden geworden. Naauwelijks
had hij zich verwijderd, toen do Graaf van
Luseemhurg het slot Fraipont, tusschen
Luik en Verviers, innam. Het oorlogsvuur brandde langs de oevers van de Maas
tot aan de grenzen van Holland, cn voor al leed Gelre vreesselijk door den Heerm«
Kuik. Kléine gevechten wisselden elkander gedurig af, en een aanslag van reinoub
op Grove mislukte (5). ' j . ί

In dezen staat van zaken keerde de Hertog van Brahand uit Arragon terug. Vblen
zijner Ridders en Edelen wären do slagtoffers geworden eener besmettelijke ziekte,
welke een groot gedeelte des Franschen legers vernield had. Koning
filips zelf was.
aan haar te
Perpignan overleden , en Hertog jan ter naauwernood aan hetzelfde lot
ontsnapt (6). Bij zijne terugkomst Averd de oorlog heviger voortgezet. De Heer
van
Ligny
had^ van Hendrik: snabbe , wiens vader koenraad nog steeds door de Braban-
ders werd gevangen gehouden, al de sloten en burgen, die hij inhield, opgeëischt. Dit

(1) V. sPAEs, Hist. v. Gelderl. D, I. bi. 290. . , ■ m·

(2) V. HEEtr, 15. I. bl. 06^98. .......rs>, :

(3) Divaeus, Rer. Brah. Lib. XII. p. 126. Verg. aviliems op v. ueeli-, B. I. vs. 2573, ljl.9S.

(4) V. ΠΕΕίυ, B. I. bl. Ü9i' - .

(.5) V. DEELu, B. I. bl. 99—102, V. veltueji, B. II. c. 48. bl. 140. c. 49, bl. 141.
(6) V.
πεείϋ,νΒ. I. bl. 102-r-104. V. veltiiem, B. II. c. 49. bl. 141,

-ocr page 431-

DES VADERLANDS. 381

was hora geweigerd geworden ,> waarop hij het beleg voor Zoni/e^ y waar-nEirDRiK." zich 1^56—
bevond, had geslagen. Hertog
jan noodzaakte hem af te trekken snabbe oiiderv^ierp
zich aan dien Vorst, wien hij de sterkten, in zijn bezit overleverde en welko hierdoor
meer dan de helft van
Limburg onder zijne bevelen bragt (1). De Graaf van
Kleef, ofschoon eeiwouds zwager, verbond zich mei den Hertog en den Graaf van
Rolland, ouder voorwaarde evenwel, dat hij niet verpligt zou zijn het stift Keulen te
benadeelen. Er Averd tevens bepaald , dat al do veroveringen onder hun drieën zouden
gedeeld worden, uitgezonderd het hertogdom
Limburg en de Tieler- en Bommen ^
■lerwaard ,(2). . ■ (· · n u. . .y,. <■ ■ ·,! maand

Reiwoud werd in dezen neléligen toestand geraden, door eene echtverbindlenis
'den magtigen=Gui van
Vlaanderen voor zijne belangen to ΛνΙηηοη. Hij was reeds
verloofd aan
Margaretha, de dochter van dien Graaf, weduwe van alexatider van
Schotland, en ondertrouwde haar te Namen, waar tevens do huwelijksvoorwaarde
gesloten werd, voor welke onderscheiden Geldersche Edelen borg bleven.
Rei-21 van

gt ris ixl

woud ontving dertig duizend ponden tournois tot morgengave, waarvoor hij siarga-
RETHA drie duizend ponden bewees, op Roermond, iFe/j/o en eenige sloten geves-
tigd. Daarenboven beloofde de Aartsbisschop van'Ä"«;«/«!·??, opii's Graven verzoek', haar,,
wanneer zij gehuwd zou'ziju , een jaarlijksch inkomen van vier duizend Xeuvensche
ponden uit do goederen , w'elke REmouD van het f stift Äieu/c« in ieen hield, en· die ß van
naderhand op de steden
Gelre, irocA, ; en -dem lol iQ.Lohith werden gevestigd. Het iHaand.
huwelijk werd den tweeden van Hooimaand .daaraan volgende,lioltrokken (3); ^

Ondertusschen was het eenjarig bestand 'van iREmouD'.jnett FioRis Holland TceHsi
eenige maanden ten ieinde geloopen.· De onderlinge -Triéndschappelijke'betrekkingen
tusschenide beide Graven , waren echter nog tot liet laatste gedeelte des verleden jaars blij den.
bestaan , dewijl
REiNouo itoen ? beloofde, de Heeren «α« Omstel mei io^zuWcn onder-
steunen, wanneer zij den zoen met Graaf
fxoris mogteni verbreken (4)., Thans zond?

(1) V. nEELu, Ji. I. bl. 104—106. V, velthem, B. II. c. 50. bl. 142.

(2) V. miebis, Charterb. ν. Holl. D. I. hl. 464. Willems, Cod. Dipl bl. 447, 448. Wu^
lEMS brengt dit verdrag op den 6''®° van Bloeimaand 1287. Jlet stuk zelf wijst echter het jaartal
1286 aan,

•ΛΜ"·:,

(3) V. SPAEH, Inl. tot 'de Eist. v. Gelderl D. II. Cod. Dipl. bl. 80-89. D. IV. bl. 332—
336.
Verg. Willems op v. heelu , B. i. vs. 2807. Cod. Dipt. p. 439. V. d. bebgd , Gedenkst.
bl. 20-25, 30—38. . f t-yj ■ ff χ-

(4) V; MIERIS, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 460—462. Bondah, Charterb. ν. Gelre, J). J.
bl. 700—704. i

-ocr page 432-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

12öO—FLORis den Heer van Borselen en jan van Äene-r^e met manschappen naar iliaaiiWc/ti
tot hulp des Hertogs , verwoestte met zijne schepen de oevers
van Maas anJVaal, zoo
vor het gebied des Graven van
Gelre zich uitstrekte , en maakte zich meester van het
huis te
Mere nabij Maastricht, Jan van Braland had T'/e^ versterkt en het bevel aan
jan van Knik toevertrouwd. Reinoud koesterde het voornemen die stad te bemagtigen,
en legerde zich te
Senne in den Tielerwaard, Doch hier werd hij door van kuik ,
de Heeren van Heusden en Eesheen, arnoud van der Sliiys en andere Ridders aan-
getast en na een bloedig en hardnekkig gevecht geslagen. Middelerwijl had de Hertog
een leger te
Oosterwijk , drie uren van den Bosch, bijeen gebragt om in den Bomme-
levwaard
to dringen. De overtogt der Maas werd hem te vergeefs door gerhard
van Bassum aan het hoofd eener bende gewapende huislieden betwist; en reinoud ,
wanhopende hem te verdrijven, hield met zijne bondgenooten vasten voet in den
Tielerivaard. De Hertog liet het zijner keuzo over om in άβη Bommelerwaard te ko-
men, of hem te vergunnen
de JVaal over, te trekken, ten einde door eenen beslissen-
den slag den vernielenden krijg te eindigen.
Reinoud wees beide voorstellen af. Tiel
J1 van werd stormenderhand door hem ingenomen , geplunderd, verbrand; en hij die aan de
maanddes zwaards en der vlammen ontsnapte, gevangen weggesleept. Frank m»
]2«6 ffanghe, de bevelhebbers jan de cog en jan utewhove, drie dappere degens, stier-
ven in den kerker; eenige anderen werden later tegen borgstelling, doch beroofd van
hunne goederen, ontslagen (1). Na het belangrijk verlies van
Tiel, stichtte de Her-
tog van
Brahand een burg te Driel, om den Bommelerwaard in bedwang te houden.
Reinoud, Avelke dit niet beletten konde, toog met zijne strijdmagt de Maas op en
vereenigde zich met den Aartsbisschop van
Keulen, de Graven van Luxemburg en de
hulpbenden des Graven van
Vlaanderen. Dit talryk heir trok de Maas over, naar het
schijnt, om een aanslag op
Maastricht te beproeven, waar men op een mijl afstands
genaderd was. De stad echter was, onder het bevel van
wesemale en arnoud van
Walheem,
sterker bezet dan men vermoedde: en daar de Hertog van Brahand zich
tusschen
Molle en Merhout, bij Turnhout, had neergeslagen, togen de bondgenoo-
ten weder over
de Maas. Den Graaf van Vlaanderen ontmoetende, sloegen zij het
beleg voor
Witham, doch moesten voor de dapperheid der bezetting zwichten.
Lonsies werd nu met geweld aangetast. Gerhard van MmsUnge [Mylingen?)
had reeds veertig dagen achtereen met onbezweken moed den burg verdedigd, toen de
Hertog van
Brahand met eeno sterke krijgsmagt lot ontzet opdaagde. Op het berigt

(1) Vau deelü, B, I. bi. 108—116. L. v. veithem , B. II. c. 51. bl. 143. Chron. Tiel.
p. 255 cn de aant. van v. leeiwk«. J, a. ietdis, Chron, Belg, Lib, XXI. c. 21. p. 223. Zie
Uiervoor, bl.
353. j,

, u____

-ocr page 433-

DES VADERLANDS. 381

van zijnen aantogl verspreidden zich de bondgenooten, te zwak om hem tegensland te ^ j^oö"
bieden. De Aartsbisschop van
Keulen begaf zich naar Wassenberg, de Graaf van
Vlaanderen naar IS amen , de beide Graven van Luxemburg naar Limburg en rei-
KOUD naar Nieuwstad, De Brabanders rukten voort en gaven nu den vrijen teugel
aan hunne woede; hot platte land Averd te vuur en te zwaard verwoest, een groot
aantal sloten verdelgd en do stad
Limburg zelfs, waar zich reinouds gemalin be-
vond , in brand gestoken (1). Middelerwijl sloot Hertog
jan te Tiel met ploris V
een nader verbond tegen
reikoud (2). Men trachtte echter weldra Holland met Gel- maand.
re te verzoenen, en de onderlinge verschillen aan do uitspraak van vier scheidslieden ^^^^
te onderwerpen; doch hiervan kwam niets
(3), Eenige dagen later trad reikoud met 14 van
den Heer van Kuik in een verdrag van onzijdigheid voor de landen van Kessel^ maand.
de en Kuilt, uitgenomen do stad Grave (4). Driel, door den Graaf van Gelre be-31 van
magtigd, Avas kort te voren door den Heer van
Kuik hernomen en ter bedwinging
van den
Bommelcrwaard sterk bevestigd. Om denzelfden tijd moet ook do Geldersche
burg
te 'Nieuwen Grave door de Zeeuwen veroverd en vernield geworden zijn. / On-
der deze Ycrrigtingen was de winter genaderd; Hertog
jan trok naar Braband en
zond de hulpbenden met rijke belooning terug. Dit spoorde de Graven van
Luxem-
burg
aan, hunne Avraak over do geledene schande voor Longies te bevredigen. In het
midden van den feilen winter veroverden zij het dorp
Spre?nont, versterkten de kerk
en trachtten den burg door hongersnood tot overgaaf te dwingen. Onverwachts echter 1287
verscheen de Hertog, versloeg en verdreef de aanvallers, maakte zich meester van de
kerk en voorzag den burg van levensmiddelen (5).

Nu genoot het geteisterde Limburg eene poos verademing. De oorlog tusschen den
Bisschop van
Metz en den Graaf van Bar ontstaan, in welken de Hertog van Bra-
band
voor dezen, en de Graven van Luxemburg voor genen zich mengden, verplaat-
ste het krijgstooneel elders. Door beleid van den Ridder
wouter de Ligne, werd 9 van
echter eerlang do vrede gesloten , zonder dat de bondgenooten het zwaard ontbloot
hadden (6). Tot dezen zoen heeft vermoedelyk de bevelbrief van Keizer '
rudolf niet

(1) V. nEEtti, B. I. bl. 116—126. V. vELTnia B. II c. 51, 52. bl. 143, 144.

(2) Zie hiervoor, bl. 353.

(3) V. MIERIS, Charterl·, ν. Boll. D I. bl. 4C6.

(4) I. Α. KtnoFF, Gcdenkw. uit de Gesch. van Gelderl. I) I. Oorkonden, bl. 6. Willems,
Cod. Dipl. ρ. 444.

(5) V. neelü, Β. I. bl. 126-134. V. veltuem, Β. Π c. 52 bl. 144, 145.

(6) V. HEELii, Β. I. bl. 134—138. L. v. VEttnEH, B. Π c. 53. bl. 145, 140.

π. deel, 55

-ocr page 434-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256—weinig bijgedragen, in welken de Aartsbisschop van Keulen gelast wordt, de vijande-
lijkheden legen den Hertog van
Brahand niet te hervallen, daar de Keizer zich voor-
behield de beslaande moeijelijkheden , op eene bijeenkomst tegen den vijf en twintig-
sten van Hooimaand, te vereffenen (1). Het blijkt niet, dat hieraan gevolg gegeven,
öf hoe de uitslag geweest is. Weinig tijd na 's Keizers aanschrijving, deed Graaf
adolp
van den Berg^ bij wijze van gift, afstand van zijne regten op Linihurg aan den Her-
tog van
Brahand, tevens den Keizer verzoekende, dien Vorst met dit gewest te belee-
2i) vannen (2). Het schijnt, dat om dien tijd do Koning van Frankrijk ook in de Gel-
maanfl derscli-Limburgsche geschillen betrokken is geworden. Immers REiifouD benoemde
12δ7 cenige gevolmagligden, om voor 's Konings Hof zijne regten tegen zijne zuster
Eliza-
beth
, Gravin van den Berg, te verdedigen (3). Het ligt nog, wel is waar, in het
duister, welke regten hier bedoeld worden; maar dewijl
elizabeth slechts eene halve
zuster van
reinoud was, kunnen zij vermoedelijk slechts betrekking op de Limburg-
sche zaken en niet op do goederen van
reinouds moeder in Frankrijk gelegen, ge-
vanjjjj^ hebben, gelijk men gegist heeft (4). Kort daarop sloten Hertog
jan en Graaf
maand.
floris V ter eenre, en reinoüd van Gelre, de Aartsbisschop van Keulen en de Gra-
ven van
Luxemburg ter andere zijde eene Λvapeπschorsing tot den vijf en twinligslen
van Herfstmaand dezes jaars, welke daarna met nog twee maanden verlengd werd (5).
Den tijd des bestands maakte zich Graaf
reinoüd ten nutte, om zijn gebied aan den
28 van kant van
Holland te versterken. Hij vermeerderde de bezetting van het slot Renooi
'.^^j'met dertig gewapenden onder jan van Herwen^ wien hij tot erfvoogd van dit slot
had aangesteld (6).

Na het einde des wapenstilstands, in het begin van den winter, werden de vijande-
lijkheden aan de zijde des Graven van
Gelre hervat. De Aartsbisschop van Keulen-^x^X
in do landen des Graven van den Berg, doch vvas spoedig genoodzaakt voor de Bra-
banders terug te trekken, Avelke tot aan de
Erff, een riviertje bij Nuis, voort-
ruklen. De Aartsbisschop belette den Hertog den overtogt, die toen om
Duren toog
en zijnen weg door roof en brand kenmerkte. Minder uit vrees, zegt men, van door

(1) Willems, Cod. Dipl. ρ. 452.

(2) Willems, Cod. Dipl·, ρ. 453.

(3) Zie het document van Bloeimaand 1287 Hj-v. d. dergu, Gedenkst. Li. 41.

(4) V. sPAEN,//isi. V. Gelderl. D. I. bl. 300. V. b. bebgh, Gedenkst, bl. 42 (1).

(5) Νυπογρ, Gcdenkio. Ό. l. Oork. h\. 7. Willems, Cod. Dijo/. ρ. 454, 455. Postakus,
Ilist. Gelr. TAb. VI. p. 163.

(6) NvnoFF; Gedenkw. D. I. Oark. bl, 9,10.

Hcrfst-
nia

-ocr page 435-

DES VADERLANDS. 381

den Kerkvoogd en Graaf reinoüd , ^γelke te Leggenich, tusschen Duren en Bonn,
en den Graaf van Luxemburg, welke in Berg en walraven van Valkenburgdie te
Rode gelegerd waren, ingesloten te worden, dan wel door het slechte weder, staakte
de Hertog zijnen togt; hij keerde
wam Duren terug en van daar τάλάϊ Maastricht. Hier
bevond zich Bisschop
jan van Luik, welke :met den Heer van Valkenburg in krijg geraakt
was, en thans door hulp van den Hertog, met wien hij een verbond van vriendschap
gesloten had, het land van
Valkenburg beoogde aan te vallen (1). Te vergeefs snelden
de Aartsbisschop van
Keulen, Graaf reinoud en anderen ter ondersteuning van hun-
nen bondgenoot. Immers
herman van Witham op eenen avond uit Maastricht
trekkende, verbrandde Mersen aan de Geule, Avaarop de Heer van Valkenburg,
aan wien deze plaats behoorde, en zijne bondgenoolen het veld ruimden, wanende
dat de vereenigde magt van
Brahand en Luik tegen hen in aantogt was. Limburg
werd nu op nieuw aan roof, brand en moord prijs gegeven; en wat de woede der
Brabanders verschoonde, vernielde de wraakzucht der geslachten van
Scavedriesch
en Molrepas (2).

Middelerwijl deed kunegünda, Hertogin-weduwe van Limburg, afstand van de aan-
spraken, welke zij op dat gewest hebben mögt, ten behoeve van
jah van Brabandi^).
Deze verlangde thans meer dan ooit den vernielenden oorlog, die in kleine niets af-
doende togten en gevechten met afwisselend geluk bijna vijf jaren geduurd had, door
eenen beslissenden veldslag, of door eene verzoening te eindigen. Dit laatste scheen bij
partij eenen gewenschten weerklank te vinden. Om de vredesonderhandelingen aan te
knoopen bégaf zich de Hertog naar
Maastricht. Onder voorwendsel van hetzelfde
doel, kwamen de Gravin
Vlaanderen, de Aartsbisschop van Keulen, de Graaf van
Gelre^ de beide Graven van Luxemburg, en de Heer van Valkenburg nevens eeni-
ge andere Ridders te
Valkenburg bijeen. Doch wel verre van aan eenen zoen met
Braband te denken, bepaalden zij, dat het land van Limburg geheel den Graven
van
Luxemburg, als uit den rnannelijken stara van Limburg gesproten, zou ver-
blijven. Graaf
reihoüd deed hun, bij koop, afstand van zijne regten en zwoer
plegtig met al zijne bondgenooten , hen met kracht van wapenen in het bezit daarvan
te stellen en te handhaven (4). Gloeijende van verontwaardiging over dil besluit,

18 van
Gras-
maand

15 van
Bloei-
maand

23 van
Bloei-
maand

(1) Het verbond tusschen den Hertog en den Bisschop dea 15 van Grasmaand 1287 geeloten,
is opgenomen in
Willems, Cod. Dipl, bl. 449.

(2) V. heelu, Β. I. bl. 138-144. Υ. veltheh, B. II. c. 53, 54, bl. 145—148.

(3) Willems, Cod. Dipl. ρ, 458.

(4) Willems, Cod, Dipl ρ. 45S, 459. Verg. de aant. «ρ ν. deïld, Β, I. r«. 4033.

^55 *

1250—
13ÜÜ

1288

-ocr page 436-

378 ALGEMEENE CrESCHIEDENIS

1256—brak de Herlog den volgenden dag mei zijn leger naar Valkenburg op, om de bijeen-
gekomen Vorsten te verrassen. Ofschoon zij zich reeds door de vlugt gered hadden,
bestormde hij echter het slot, hetwelk, door lusschenkomst des Graven
yan F laanderen
en legen borgstelling van vier duizend mark zilver, dat do Heer van Falkenlurg zich
Toortaan in dezen krijg onzijdig zou houden, van het beleg ontheven word. Onmiddellijk
zetto hij met vijftien honderd man do vlugtelingen lot aan
Heinshergen, bij do Rhoer
tusschen Maeseyk en Gulik, doch vruchteloos , achterna. Nu wendde hij zich naar den
Rijn, verwoestte tusschen Keulen en Bonn de hoven en wijngaarden, en vermaakte
zich, alsof hij met zijne vijanden den spot wilde drijven, Ie
Brühl, do jagtplaats of
diergaarde des Aartsbisschops, met jagen en feestvieren. Hier verzochten hem de Gra-
ven van
den Berg, van Gulik, van der Mai'k en ^mnJValdek, de Proost λ'άϊι Aken ^
nevens vele Edelen, Ridders en de voornaamste burgers van Keulen, het slot Woe~
ringen,
tusschen die stad en Nuys, te vernielen. De Aartsbisschop had het laten
versterken, om zyne zetelstad in toom te houden, doch toen de burgvoogd hem vroeg,
waar hij het noodige onderhoud voor de bezetting zou vinden , geantwoord:
Er loo-
pen vier heirwegen voorhij het slot.
Dus tot straatrooverij gemagtigd, hield de
bezetting do omliggende streken onveilig en schond den landvrede. Men verzocht
den Hertog dezen te herstellen, en hieraan gehoor gevende / sloeg hij het beleg voor
Weeringen (l).

Bij het berigt hiervan ontbood de Aartsbisschop, die nu meende den vyand verschalkt
te hebben, zijne bondgenooten, welke in grooten getale te
Nuis opkwamen en onder
hen ook de »mechtige Grave van
GelreJ'^ Op een mijl afstands van TVoeringen
5 van genaderd, begaf hij zich met de krijgsbenden in den vroegen morgenstond naar de
maand -ffrö^wezVer, zong de hoogo mis en hield vervolgens eene bemoedigende aan-
1288. spraak. » Verheugt u ," zeidc hij , » de Hertog en zijn volk zijn zonder moeite in onze
handen geleverd. Zij zouden vlugten, indien zij konden; maar het is nu te spade.
Zij zijn in onze magt. Immers niet alleen hebben wij meer gewapende landlieden,
maar ook twaalf honderd helmen meer dan zij." Hierop gaf hij hun aflaat van alle
zonden, en sprak den banvloek uit over den Hertog en zijne bondgenooten , gelijk in die
eeuwen van woestheid en bijgeloof gebruikelijk was. Terstond hierop stelde zich het
leger in beweging naar do
Fuhlinger heide bij Woeringen, waar reeds de Herlog
yan Braband, door verspieders van 's vijands doel verwittigd, zich van eene voor-
deelige stelling had verzekerd. Zoo veel vertrouwen stelden de bondgenooten op
hunne overmagt, dat zij wagens met zich voerden, beladen met ketenen om de Bra-
banders te boeijen.

(I) Yas ueelu, B. I. hl. 144. 15. II. bl, 149-158. L. v. velthem, B. III. c. 2, bl. 151.

-ocr page 437-

DES VADERLANDS. 381

De beido legers waren door oenen groolen weg, met grachten omringd, van el-1250—
kander gescheiden en schaarden zich in drie verdeehngen len strijd. De Aartsbisschop ^^^^
van
Keulen gebood den regtervlengel der bondgenooten, de Graaf \an Luxemburg
het midden, en Graaf reinoud van Gelre den linkervleugel. De Hertog van Brw
hand,
welke op eene hoogte, die van achteren door een moeras gedekt was, had
post gevat en door de Fransche ruiterij werd ondersteund , besloeg het midden zijns
legers. De hulpbenden des Graven van
Loon, der Heeren van Arhel, Kuik, Heus-
denen Mechelen,
die, even als de poorters van Brussel, jdntwerpen en Thienen
onder hunne bijzondere banieren streden, vormden den regtervlengel onder bevel
van Graaf
arnoud van Loon. De benden der Graven van der Mark, van Waldek,
van Tecklenburg en van Ziegenhain, benevens verscheidene Edelen van Gulik en
een groot gedeelte der poortiers van
Keulen, maakten met do Bergscho landlieden den
linkervleugel uit, welke aan Graaf
abolf van deti Berg was toevertrouwd. Vóór het
aangaan van den slag, beproefden eenigo Ridders en Broeders der Duitsche orde
eene verzoening te bewerken, doch vruchteloos. Naar gewoonte werden nu onder-
scheidene Edelen tot Ridders geslagen, en do Hertog sprak zijne dapperen met deze
woorden aan: »Gedenkt aan den koenen aard uwer voorvaderen, die men niet zag
deinzen, of van hunnen Heer vlugten. Wilt gij hun navolgen, dan zal ons grooto
eer toevallen. Ik weet, Ridders en knapen, dat gij allen mij dikwijls wel gediend
hebt; maar thans komt het er op aan, want ik denk hier mijn dood te vinden, of
met eer het veld te behouden. Het is God bekend, dat ik hierin geraakt ben, om
dat ik den landvrede, waarbij God ons wille bewaren, wilde bevestigen. Ik zelf zal
de voorste zijn , omdat ik het best gewapend ben. Sluit u allen zoo vast en moedig
aan mij, dat men mij noch van achteren, noch ter zijde kan aanvallen. Die ons
van voren willen bestoken zal ik zoo afslaan, dat het ons tot eer zal verstrekken.
Zoo gij ziet, dat ik mij wil overgeven of vlugten, wil ik dat gij mij doodt!" (1)

(1) — Na den coencn aert

Van uwen vordren seldi dinken,
Die men nie en sacli winken,
Noch van haren lieerc vlicn!
Wildi nu daer na tien,
Soc sal ons grote ecre gevallen.
Ic Lelove my \an u allen,

Dat ghi my dicke hebt wel gedient, ,

Ghi beeren, ende lieve vrient;
Maer nu gheet ierst ane die noot;
Want ic dincke hier te bliven doot^^

-ocr page 438-

1256-

1300

438 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

■ Op deze woorden ontvlamde de moed in aller harten: en elk wenschte vurig den
strijd (1).

De Aartsbisschop opende het gevecht en viel op den Graaf van den Berg aan. Zoo-
dra do Hertog de zijnen zag wijken, snelde hij hen ter hulp, waarop de bondgenooten
onmiddellijk hunne geheele magt tegen hem vereenigden, en de Brabanders aan het
Λvijken bragten. Onvoorzigtig gingen zij uiteen en geraakten hierdoor in verwarring,
terwijl de Brabanders hunne slagorde gesloten hielden. De Graaf van
Luxemburg
drong mei zijn gevolg door tot de plaats waar jan van Bruland, door een stoet
van dapperen omringd, zich bevond. De beide mededingers, die lang gewenscht
hadden elkander te ontmoeten, trekken de zwaarden, die zij weldra laten val-
len , om meer van nabij handgemeen te worden. Door het toeschieten der
Brabanders wordt do Graaf van
Luxemburg teruggedrongen, die echter in zijnen
schildknaap,
wouter van Nes, eenen wreker vindt, welke den Hertog eene wonde
in den arm toebrengt. Nu valt
walraven van Ligny onverschrokken op de Braban-
ders aan, en zendt
beroald van Ilalloy zijnen broeder ter hulp, doch stort van zijn
paard en bezwijkt onder de slagen der vijanden. De dood des helds verdubbelt de
woede des Graafs en zijner Ridders, welke zich te midden van dit bloedig gevecht wer-

Of ic sal tfelt met eercn winnen :
Want, dat moete God beginnen,
Dat ic quam in dcse saken,
Dat ic lantvrede woudc maken:
Daer bi sal ons God bewaren.
Ic sal selve te vorst varen,
Want ic ben bat dan [jlii
Ghemonteert, blijft bi my,
Beide arme ende rikc,
Soe vaste ende soe vroemelike
Dat my, van achter noch van besiden,

I

Nieman en moge toeriden.
Die ons van vore willen deren,
Die salie alsoc verweren
Dat ons sal eere daer af gescien.
Siedl my gaen in bant, of vlicn

Ic wille dat glii my selve verslaet!" V. heeld , B. II. vs. 4700—4727.
JusTüs tiPSiDS, in zijn Lovaniutn, Lib, II. c. 9. p, 64, Jieeft deze fraaije en krachtige aan-
spraak bedorven. Hij legt den Hertog woorden in den mond, die deze wel konde zeggen, maar
niet gezegd heeft.

(1) V.beeit, B. II. bl. 158-179,313. V. velthem, B. III. c, 3.4. bl. 152-155. c.20. bl. 173.

-ocr page 439-

DES VADERLANDS. 381

pen. Tweemaal zinkt de standaard van Brahand uit stervende handen; tweemaal ver^ 1256^
liest de Hertog zijn paard en wordt bedwelmd op den grond geworpen. Hij komt we-
der tot zich zclven , bestijgt het paard van
arnoud van der Hofstad yaxi Leuven msnoli
met eene kleine bende op den Graaf van Luxemburg aan, Aviens banier op hare beurt
moet vallen. Het ros van den Graaf wordt gekwetst, en hij zelf door
wouter van
den Bisdomme
gedood. Met hem sneuvelen zijne broeders. Do overwinning des Her-
togs is beslist (1).

Ondertusschen hadden de beide vleugels van het hertogelijk leger, die nog buiten
gevecht gebleven waren, zich op die der bondgenooten geworpen en de zege
voltooid. De Aartsbisschop van
Keulen, reeds in den aanvang des gevechts door
een. gedeelte zijner benden verlaten, verdedigde zich evenwel eenen tijd lang dap-
per tegen de Bergsche landlieden, die met zeissen, knodsen en hooivorken ge-
wapend waren. Eindelijk geheel ingesloten, moest hij zich aan
godfried van Brahand,
*s Hertogs broeder, overgeven, welke hem den Graaf van den Berg toevertrouwde,
onder voorwaarde, van met hem in geen verdrag te treden wegens zijn losgeld, buiten
toestemming des Hertogs en der burgers van
Keulen. Hij werd den Rijn over naar
Monhen [Mauhen?) gebragt; doch zijn standaard, in een wagen-kasteel medegevoerd,
onder weg door eene vijandelijke bende, omvergeworpen, vernield en de wacht ge-
dood (2). Heviger doch even ongelukkig werd do strijd door
reinoud van Gelre
gevoerd. Nadat de Heeren van Kuik, van Arkel en van Heusden het nadeel bij
den eersten schok geleden, hersteld hadden, waren de Gelderschen met vernieuwde
woede aangevallen onder het geschreeuw » de Brabanders zijn geslagen en de Hertog
is gesneuveld!" Dit gerucht deed den vijand niet wankelen, en werd slechts door
het geroep beantwoord: »weert u, edel
Brahand^ de Graaf van Luxemburg is
gedood, de Aartsbisschop gevangen en de bloem van
Gelre gevallen!" Gozewtw
van Borne ^ die dapper naast eeinoüds zyde streed, had reeds een zijner zonen den
heldendood zien sterven, eenen anderen gevangen nemen, en lag zelf zwaar gewond on-
der zijn paard , toen hij door eenen derden zoon , een Franciskaner monnik , herkend en
uit het strijdgewoel gevoerd werd. Met gelijke onverschrokkenheid vocht
hekdrib: van
Borculo, doch sneuvelde. De Heer van Keppel daarentegen gaf door eene schandelijke
vlugt zijnen strijdgenooten een noodlottig voorbeeld. Zij vloden uiteen en de weinige

(1) V. HEELu, B. Π. tl. 179—220. V. νΕίτπΕΜ, Β. III. c. 5—11. bl. 155, 162.

(2) Van neelti beschrijft uitvoerig dit wagen-lasteel, B. IL vs. 6150—6167. V. velthem, B.
III. c. 12 bl. 163. Vcrj;. j. griïïm, Deutsche Rechlsalterlhümer B. I. S. 263, 264. Götlingen
1828.

-ocr page 440-

440 Α LGEME ENE GESCHIEDENIS

dapperen, die zich nog om den Graaf van Ge^reschaarden, verraogten niet den hevigen
aanval des vijands te wederslaan.
ÏIeiptoüd , hoewel zwaar aan het hoofd gewond, ver-
\Yeerde zich tot op hel uiterste, en dacht niet eer aan zelfbehoud, dan toen zijn ba-
nierdrager, ARiiouD
van Graverode, naast zijne zijde gevallen was, en er zich geene
mogelijkheid meer opdeed, het gevaar op eene eervolle, wijze te ontkomen. In dit
beslissend oogenblik erkent hem zijn vriend de Graaf van
Loon, welke thans voor
den Hertog strijdt, doch hem Ie zijner redding eenen schildknaap zendt met last,
hem van wapenrok en alle kenbare teekenen te ontdoen.
Reinoud ontsnapt hierdoor
aan het gedrang en bij den Burgvoogd van
Montenaken, die bevel ontvangt,
hem in het geheim uit het gevecht te geleiden. Toevallig echter bemerken eenige
Brabandsche knechten, dat iemand verborgen Avordt; zij volgen den onbekende
op hot spoor en nemen hem gevangen, terwijl de Burgvoogd, door het gedrang
van ruiters en voetknechten, van hem gescheiden is(l). Een tijdgenoot betreurt, dat
zulk een dapper Vorst, door de verkeerde bezorgdheid van eenen vriend, niet in
den strijd en met do wapens in de vuist gevangen genomen is; zijn lof zou dan,
zegt hij , den roem van allen overtroffen hebben (2).

Tegen belofte en eed had ook de Heer van Falkenhurg in den slag deel ge-
nomen on met leeuwenmoed nu eens wijkende, dan voorwaarts rukkende gevochten.
Na zijne banier verloren te hebben, ontrolde hij eene andere, onder welke zich vele
Geldersche Ridders en knapen vereenigden, welke den strijd voortzetten. Hij zelf
geraakte in tweegevecht met den Proost van
Aken, wien hij het hoofd vaneen spleet;
doch op dit oogenblik werd hij door eenen Ridder in het aangezigt gewond en
zou het leven er by hebben ingeschoten , indien niet de Graaf van
Loon en ak-

(1) V. ueelt, n. H. bl. 221—246. L. v. veltdem, B. III. c. 11—14 bl. 162—106.

(2) V. HEELÜ, B. II. VS 6652: Ware den grave dat geval

Ghescict, dat Iii ware bieren,
Soc groote daet liadde hi gedreven ,
In sine wnpcne glievaen,
In wcringe ende in weder slaen,
Soe Avare hi des strijts in eeren
Verre boven allejheeren.
]Jie van diere siden quamen,
Si daden (juact, die dat benamen.
Noclitan, lioe dat vcrginc daer mede,
Het was dor lieren een , diet best dede,
finde lanxt inden strijt geduerde.

1256-

1300

-ocr page 441-

DES VADERLANDS. 441

WOUD van Stein, zijne bloedverwanten, hem uit den nood gered hadden. Zes zijner 12ó6—

XiJVv

Ridders vielen naast hem, en de zevende overleed den volgenden dag aan zijne avon-
den. De Geldersche Edelen, dio zich om zijnen standaard geschaard hadden, als de
Heeren van
Batenburg, Bronkhorst, Meurs, Kuilenburg·, p^oorst, Gennep,
Borne, Vianen,
alaard van Driel, hehdrik van Geire, natuurlijke broeder van
Graaf reinoud , en anderen, hielden nog eenigen tyd moedig stand; een gedeelte stierf
den dood der helden, de overigen moesten zich gevangen geven. De Ridder
helmigu
van Damme sneuvelde met zyne acht schildknapen (1). In een gelijk lol deelden
de Edelen
vait scavedriesgh , wier banier nog steeds onverwonnen Λvapperde. Onver-
schrokken betwistten zij de zege aan den Hertog, toen hun gezworen vijand , de Heer
Tan Molrepas, van achter de Brabanders, waar hij zich, zoo lang de overwinning
wankelde, verscholen had , op hen toeschoot. Meer dan honderd leden van hun ge-
slacht vielen in den hardnekkigen strijd. Vier alleen ontkwamen en onder hen
koen-
raad snabbe
, welke tot de zijde van reikoud was teruggekeerd (2).

Deze merkwaardige slag had van des morgens negen uren lot laat in den avond
geduurd. Meer dan elf honderd strijders, meest Ridders en Edelen, en onder
hen de broeder des Aartsbisschops van
Keulen, waren aan de zijde der bond-
genooten in hel gevecht gesneuveld, terwijl velen later aan hunno wonden over-
leden. De Brabanders zouden nog geene veertig man verloren hebben. Graaf
ADOLF van
JSassau, naderhand tot Keizer verheven, de Graaf van Nuwenaar,
de Proost van Bonn, walram van Berchem, loep van Kleef, de Heeren van
Leeuwenberg, Ysenborch, Drachenfels, en andere zoo Duitscho als Luxem-
burgsche Edelen en Ridders, waren in hunne handen gevallen; ook beroemden
zij zich meer dan vier duizend paarden van de verbondenen gedood te hebben (3).

(1) V. HEELu, 15. II. bl. 247-256. V. velthem, B. III. c. 14. bl. 166, 167.

(2) Y. deelü, 15. II. bl. 264-269. V. veltde«, B. III. c. 15. bl. 16S.

(3) V. heeld, B. II. bl. 260, 270-272. V. veitdem, 15. III. c. 15, 16. bl. 168,^169. De«
beide Icronijlcschrijvers geven hel getal der strijders in den slag van
Weeringen niet op. V. heelo
icgt sleclils B. II, vs. 4670, dat het getal der Brabanders klein was in vergelijking van dat der
bondgenooten.
Pontamjs, Hist. Gelr. Lib. VI. ρ. 165 en met hem slicuternobsx, vau spaek en
anderen, verhalen, dat 20,000 bondgenooten door 4000 Brabanders verslagen werden.
Ascdek-
berg,
aangehaald door wjllems, op v. neelü, B. II. vs. 7334, brengt het getal der strijders aan
de Bi'abandsche zijde op 15,000, waaronder slechts 4000 voelknechten.
Reihodd cn zijne mede-
«tanders zouden 40,000 man onder hunne banieren geteld hebben. Van deze laatsten zouden
6000 man en daaronder llOO ridders geweest zijn, en de Brabanders 2000 man verloren hebben.
Deze Schrijver echter heeft zijne bcrigten door geene voldoende bewijzen gestaafd.

II. deel. 56

-ocr page 442-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

125f) — Ofschoon dit eeuigzins OTerdroven zijn mag, was hunne overwinning echter volkomen,
eti in
Gelre de rouw over het verlies van bloedverwanten en vrienden zeer groot. Do
Hertog, gewond en van den strijd afgemat, vertrok den volgenden dag te scheep naar
Keulen, om zich en de andere gekwetsten te laten genezen. De gesneuvelden Averden
op het kerkhof van
JVocringen begraven (1). Het slot van dien naam geraakte in
handen der Brabanders, welke het met den grond gelijk maakten (2).

Do gevangenen , ten getale van meer dan duizend naar men Λνϋ, Averden onder do
overwinnaars verdeeld en allen, met uitzondering van
adolf van IVa&mu, moesten
eenen zwaren losprijs voldoen. Deze dappere Graaf had reeds met eigen hand vijf der
stoutste Ridders van
jan y^n Brahand gedood , loen hij gevangen genomen werd. Do Her-
tog vroeg hem : » wie zijt gij , dappere Ridder, wiens moed mij heden zooveel zorg en
moeite veroorzaakt heeft?" — )) Ik ben de Graaf van
Nassau ^ maar Avie zijt gij, die
mij gevangen gemaakt hebt?" »Ik ben die Hertog van
Brahand, welken gij
onophoudelijk in het gevecht achtervolgde." »Aclihernam de Graaf, »aan dit
zwaard, hetwelk vijf van uws gelijken gedood heeft, moest gij niet ontkomen zijn."
Dit openhartig antwoord behaagde den overwinnaar, welke terstond zijnen gevangene,
zonder eenig losgeld, in vrijheid stelde (3). De Aartsbisschop van
Keulen daarentegen
zat ruim een jaar in hechtenis en werd onmenschelijk behandeld (4). Hij moest dag
en naclit de zware wapenrusting aanhouden, welke hij in den slag gedragen had.
Slechts om te spijzigen werden hem voor een oogenblik, helm en handboeijen afgenomen (5).

(1) V. nEÉLü, B. II. bl. 318-326. L. v. veltiiem, B. III. c. 21. bi. 174.

(2) PoflTANiis, llist. Gelr. Lib. VI. p. IGO. In liet verhaal van dezen inerkwaardigen veldslag
liebben wij slcehts
j. va« iieeiuj een ooggeluige, en zijnen verkorter of naschrijver, i. v. veltbem ,
[jcvüljjd. Veig. overitjcns de brokstukken uit oude kronijken door Willems in de Bijlagen op
v. ueelu medejicdeeld, bl. 348, 373—38ü. ßlagn. Chron. Belg. p. 21)0, 291. J. α leydis,
Chron. Belg. Lib, XXI. c. 21. Div.veds, Rer. Brab. Lib. XII. p. 128. Powiawus, llist. Gelr.
Lib.
VI. p. 164—166. Slicutenuorst, Geld. Gesch. B.Vl.bl. 109. V. svxm, Èist. v. Gelder!.
]). I. bl. 303—312.

(3) Chron. Leobienses apud Willems, Bijlagen op v. heelb, bl. 387.

(4) Van spaek , Tlist. v. Gelderl. D. 1. bl. 314. In hef begin van Oogstmaand des volgenden
jaars was hij nog niet onislagen.
Willems, Cod. Bißl. bl, 500.

(5) Reimkronik von ottocak horheck, in willems Bijlagen op v. ueelu, bl. 369. Vreesselijk
was de wraak, welke de Aarlbisschop daarna den Graaf van
den Berg om deze mishandeling deed
pndcrvinden. A
.dolr, in 1295 in zijne handen gevallen, word in cene ijzeren kooi gesloten en
alzoo, naakt en met honig besmeerd, aan het steken der insektcn blootgesteld en doodgemarleld.
Zie
avillems op y, ueelu, B. I. vs. 1464. v. sucbtemhorst , Geld. Gesch. Β. VI. bl. 108.

-ocr page 443-

DES VADERLANDS. 443

Reinoüd van Gelre, dien men herkend had, werd naar Leuven^ rervolffcns naar iV^«-12.'ίβ—
velles gevoerd, en tot aan zijne bevrijding, heusch en hoffelijk behandeld (1). -i
Hoewel de schitterende overwinning te
PFoeringen behaald het lot van Limburg
besliste en dit gewest aan Braband onderwierp, Avas echter met haar niet alles geëin-
digd. Ontegenstrijdig had
GVi F laanderen, de schoonvader des Graven van Ge/rc,
en de geslepenste staatkundige van zijnen lijd , ten doel zichzelven het genot van
Lim-
btirg
te verschailen. Zyn gedrag laat in dit opzigt geen twijfel over, en zeer waar-
schijnlijk bediende hy zich van den Heer van
Valkenburg, den zwager van beinoud ,
om zijne oogmerken te bereiken (2). De oorlog ontvlamde alzoo op nieuw. Terwijl
VALKENBURG zich iu
Namen ophield, waarover hem het stedehouderschap was opge-
dragen, rukte de Hertog van
Braband, welke hem van trouwloosheid en woordbreuk Oop,s(-
beschuldigdo, voor zijn slot.
Van valkekbukg viel onderlusschen in Waahsch-Bra- 'Y^H^lf
hand
en versloeg den Heer van Melin, die hem was tegengezonden. De Hertog brak
toen het beleg op, om hem op te sporen; maar hij was reeds over
Ag Maas in Namen
teruggekeerd (3). Kleine gevechten en strooplogten wisselden elkander af. Gui van
Vlaanderen had op nieuw zijne leenmannen tegen Braband ontboden , toen zyn neef
WILLEM van
Henegouwen, Bisschop van Kameryk , eene wapenschorsing beworkle. De
Hertog van
Braband helooida zijne verschillen met reinoud betrefiende , aan

de uitspraak des Bisschops, onder boete van honderd duizend ponden , te onderwerpen (4). 24 cn
Daarop werd door den Kerkvoogd voorloopig bepaald, dal
reiNoud binnen acht dagen
in zijne handen moest gesteld worden , terwijl daarentegen de Graaf van
Vlaanderen maand,
hem
Limburg, Bode en Spremont zou overleveren; de overige punten moesten
eenige dagen later beslist worden (5). De genoemde plaatsen werden door de Vlamin-
gen , ten behoeve des Bisschops, aan
wouter van antoing , Heer van Bellone, inge- 8 τηη
ruimd. Do Hertog echter voldeed niet aan 's Bisschops bepaling, hctzy hij den scheids-
man wantrouwde, of dewijl deze zijne volmagt \Tas te builen gegaan door de vrij-
stelling van ivEiKouD te bevelen, hetzij op grond, dat hij geene bewijzen had , dal de
Graaf van
Gelre in deze tusschenkomst, op zijn naam aangegaan, toestemde (6). Deze
laatste zwarigheid werd weggenomen, toen
beinoud de handelwijs zijns schoonvaders

(1) V. SPAEN, Ilist. V. Gelderl. D. I. hl. 315.

(2) Willems, Introduction, p. 46'.

(3) Va» spaes, llisl. V. Gelder}. D. I. bl. 313.

(4) Nïiioff, Gcdcfikw. D. Oorkonden, hl 11—15.. Willems, Cod, Dipl, ρ, 407—470.

(5) ^ivnoff, Gedenhw. D.'l. Oork. bl. 15. Willems, Cod. Dipl p.'^47ü.
(0) V. spvEs,
Hist. t. Gelderl. 1). I. hl. 316. Willems, lutrod. ρ. 47.

56 *·

-ocr page 444-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256 goedkeurde, en aan jaw calvart benevens rubijss van Roermond het verder bevor-
_1300

deren zijner belangeii opgedragen Averd. De Bisschop drong op 's Graven uillevering
aan, doch te vergeefs, waarop hij
jan sawBraband in eene boele van honderd duizend
pond besloeg, do overgave van
Limburg , Rode en Spremont voor nielig verklaarde,
13—16en den Herlog beval, de verdere in bezitneming van
Limburg Ie staken (2). Hij zelf
^ierm! ^^'^^ok zich vervolgens geheel aan de zaak en gaf
willem van Vlaanderen volmagt, oin
I2SS den Hertog van
Jiraband lot nakoming zijner beloften aan te sporen (3). Doch hier-
18 van van kwam niets; en alzoo liep deze geheele onderhandeling vruchlcloos af.
term' Graaf van
Vlaanderen, de Heeren van Luxemburg cny^u Falkenburg, Voog-

den van Gelre, tijdens de gevangenschap van reinoud , vallen nu de wapenen Λveder
op. Weinig bijzonderheden zijn van dien hernieuwden krijg lot het nageslacht geko-
men. De Aartsbisschop van
Keulen nam er geen deel in. Hij was nog in de raagt des
van^''^^'^'^ B^^S" i on moest daarenboven bij een verdrag aan
jan van iJraÄanrf be-

in!an(i ' Liraburgschcu oorlog de onzijdigheid te zullen bewaren (4). Walravejt

12ÖÜ van Valkenburg beproefde de stad Limburg, welke de Hertog in bezit gehouden
bad en waar
herman van Witthem hel bevel voerde, door verraad van binnen Ie be-
magligen, doch de aanslag mislukte. Hij zelf werd op zijn slot belegerd, tot hel
nitcrsle gebragt en om eenen geheelen ondergang te ontgaan, genoodzaakt zich door
cenen duren eed te verpligten, nimmer weder hel zwaard legen
Braband aan Ie gor-
den (δ). De vijandelijkheden duurden voort, lol dat eindelijk de Koning van
Frank-
T5 van^'i/^i tusschen beide Irad. Hertog ja.it, Graaf reikoud en gui van Vlaanderen ver-
^^amV Parijs en beloofden hunne geschillen geheel aan zijne uitspraak Ie on-

derwerpen (6). Zij was hoofdzakelijk van dezen inhoud: »De Graaf van Gelre wordt
in vrijheid gesteld en zal ten behoeve des Herlogs van
Braband, afstand doen van al
zijne regten en aanspraken op het hertogdom
Ijimburg benevens de sloten Usemhourc
{Duisburg?), Wassenberg, Herve
en Spremont. Hij zal Tiel aan den Herlog we-
dergeven, maar daarentegen
AmBommeler- cnTielerwaard, voorbehoudens den lecn-
pligt, van hem terug ontvangen." De overige punten van minder belang gaan wij
stilzwijgend voorbij. In dit verdrag werden mede begrepen de Graven van
Holland^

(1) Nïnorr, Gcdenhw. D. I. bl. 17.

(2) ΝγπσΓΡ, Gedenkw. bl. 21—27. )

(3) Kyuoïf, Gedenkw. bl. 27.

(4.) Vau spaes , Eist. v. Gelderl D. I. bl, 314. WillehS; Cod. Dipl. ρ. m~¥3L·

(5) PoBTAKüs, Jlist. Gelr. Lib. YI. p. 16Ö.

(6) WitiEMs, Cod, Dipt. p. 502-508.

-ocr page 445-

DES VADERLANDS. 445^

van den Berg, van Gulik, van Kleef en van der Mark, de Heer van Falkenlurg
en de Lurgers van Keulen en ^ken (1). Den Graaf van F laanderen, van Gelre en 1300
den Heer van
Valkenburg werden door den Koning van Frankrijk eene aanzienlijke
eom gelds, aan den Hertog van
Braband Ie voldoen, opgelegd (2).

Zoo eindigde na eene meer dan vijfjarige worsteling de Geldcrsch-Limburgsche
oorlog, wiens
naλveeën voor Gelre smartelijk en van langen duur geweest zijn. Reisoud
moge daarbij geen duim breed gronds en slechts zijne regten op Limburg verloren
hebben, die niet verder strekten dan zijn leven , en dóór velen betwijfeld werden ,>inaar
zijn land was verwoest, zijne schatkist uitgeput, een groot aantal zijner Edelen ge-
sneuveld en de slaat met zware schulden belast. Zijne bondgenoolen moesten voor
verlies aan knechten, paarden, wapenen en de onkosten der verdediging van burgen
en sloten, schadeloos gesteld j de gelden, door hem opgenomen, zoo wel als die,
welke ten behoeve des Hertogs van
Brahand bepaald waren, voldaan en de verpande
Limburgsche goederen ingelost worden (3). Groot
waren de eischen des Graven van
Flaanderen, welke borg voor hem was gebleven en aanzienlyke sommen had uitge-
schoten (4). Kort na zijne terugkomst uit
Parijs, zag hij en zijne gemalin, om gui
te bevredigen, zich genoodzaakt dezen , met toestemming van den Gelderschen adel,
al de inl omsten en opbrengsten nevens het beheer der graafschappen
Gelre, Zutphen

Sprok-
en van hei. land
yan Kessel gedurende vijfjaren af te staan, ten ware de scbul<l vroeger keim.

1 ΟΠΛ

vereffend wierd. Daarentegen mögt de Graaf van Flaanderen, wanneer hij aan het
einde van den bepaalden tijd niet geheel voldaan Λvas, nog langer in het .bezit dier
landen en zoo lang blijven, tol dal de afrekening geheel gesloten zou zijn.
Reihoud
beloofde geene bevelen in zijn gebied uil te vaardigen, zonder toestemming des Graven
Λ'Ά,η F laanderen, wien hij vergunde daarin stadhouders, slotvoogden, ambtslieden,
reglers, schepenen en ontvangers aan te stellen, welke alles op zijnen naam deze vijf
jaren beheeren zouden. Hij noodigde alle inwoners en onderzalen der vrijo of Gra-
felijke sleden, der sloten en vesten, benevens al zijne leenmannen uit, de bevelen
des Vlaamschen Graafs Ie gehoorzamen en dezen alle schallingen te betalen, terwijl hij
hen ontsloeg van den eed van trouw, Avelken zij hem gezworen hadden. Insgelijks
verzocht hij alle ingezetenen, de reglers, schepenen en ontvangers der vrijsteden, de»

(1) Vau mieris, Charicrb. v. 77o//. D. I, bl. 498.

(2) Zie dc kwijtbrieven hij avillems, Cod. Dipl. ρ. 510, 5Π.

(3) V. sPAEif, Inl. tot de Gesch. Gelderl. D. IV. bl. 320. Hist. v. Gelderl. D. I.'bl. 322.
Verg. KYiioFF,
Gedenhio. D. I. Oork. LI. 30. N». 23.

(4) Willems, Cod. Dipl. p. 51Ö verj. mct p. 509-, 530.

-ocr page 446-

446 Α LGEME ENE GESCHIEDENIS

]25β—inhoud vau dezen brief op te volgen en hem met raad noch daad te ondersleu-
l.iOÜ jjgjj^ indien hij zijne belofte mögt verbreken, maar in alles den Graaf van
Vlaan-
deren
te gehoorzamen. Overleed die Vorst binnen do vijf jaren, dan zouden zijne
erfgenamen dezelfde regten genieten. Voorts verzocht hij den Hertog van
Braband
en de Heeren van Valkenhurg en Knik, zich bii brieven te verpligten, hem geene
hulp te verleenen , indien hij iets in strijd met dezen afstand mögt ondernemen. Te-
vens verzocht hij den Aartsbisschop van
Keulen, en de Bisschoppen van Luik, Utrecht
en Manster, hem met den kerkban te vervolgen, indien hij aan den inhoud van dezen
brief niet getrouw voldeed (1). Men meent, dat do Graaf van
Vlaanderen, tol meer-
dere zekerheid, tevens bedongen heeft, dat
reinouds dochter, philippa , hora als
gyzelaarster zou overgeleverd worden (2).

Onmiddellijk werd deze overeenkomst in werking gebragt. Gui van Vlaanderen
stelde in zijnen naam den Heer van Valkenburg tot stadhouder van Gelre aan (3).
Hij ontving daarenboven, in mindering zijner eischen , de gelden, welke de Koning
yiiw Frankrijk wegens den aankoop der heerlijkheid/i^/c« aan reinoud schuldig was (4).
Ongetwijfeld om dezelfde reden, magtigden hem do Graaf en Gravin van
Gelre, om
den Scholschen lijflogt der laatstgenoemde , als weduwe van den zoon des Konings van
Schotland, eene jaarrente van duizend pond sterling te ontvangen (5). Er zijn jaren
verloopen vóór dat de schuld geheel is afbetaald. Drie jaren na het sluiten van het
bovengemelde verdrag, gaf de Graaf van
Vlaanderen aan zijne vrienden de Ridders,
schildknapen, burgers, gemeenten en inwoners van
Gelre zijne goedkeuring Ie ken-
nen, dat zij hunnen Graaf behulpzaam wilden zijn in het betalen zijner schulden en
wyst hun aan, dat zij do penningen in handen zijner rentmeesters kunnen overge-
ven (6), Later stond
reinoud , ter gedeeltelijke aflossing, de inkomsten zijner goe-

(1) Dezen meikwaardiifen brief van afstand heeft willesis in zijn {>cliecl nicdej^edccld in zijn Co«/.
/)//j/. 11. 516. De liootclinhoud was reeds door van spaes 0]iffrjtcvcn in de lid. tot de llist. v.
Gcldcrl. D. IV. bl. ,•^21-325. Hist. v. Gelderl. D. i. hl. :i22-m.

(2) V. D. BERGU, Gedenkst, bl. 95.

("i) Dit blijkt uit een kwijtbrief van den Hoer van Falketibitrg, dtn 12 v. Zomermaand 1292.
V. sp
\enj Inl. tot de Hist. v, Gelderl. D. IV. V. d. βεκοιι^ Gcdenhst. bl. 55.

(4) Nvnorr, Gedenkio. D. I. Oork. bl. 34.

(Γ)) V.' d.'BERcn, Gedenkst, bl. 55. De volmagt i.s yan don 31 v. liloeimaand 1292.

(0) V. d. bercn, Gedenkst, bl, 55, 56. De brief is van 4 v. Lentemaand 1293. Verg. v. srA£.»r,
/«/. tot de Hist. r. Gelderl. D. IV. bl. 326. Ilist. v. Geldcrl. 1). 1, bl. 323.

-ocr page 447-

DES VADERLANDS. 447^

deren in Frankrijk aan zijnen schoonvader af (1). Tvvee jaren daarna benoem-125(5—
den de beide Graven eenige scheidslieden, om de nog hangende zaken tusschen
hen te vereffenen (2). Dit b'ep vruchleloos af. Immers onder
gui's opvolger, Ro-
bert
, was reiwoud den Graaf van Vlaanderen nog vyf en Iwinlig duizend ponden
Geldersche munt schuldig, voor Avelke hij zijne Fransche goederen geheel moest af-
slaan (3). Daarentegen had hij zijne dochter
piiilippa uil hare gijzeling terug ont-
vangen (4). Doch ook dit schijnt nog niet voldoende geweest te zijn, daar
reinoud
twee jaren later, aan de ingezelenen van den Tielerwaard over de gelden schrijft,
welke zij tot vernietiging van do Vlaamsche schuld hem belaald hebben en nog betalen
zullen (5). Er verliep weder een tweetal jaren, voordat de geheele achterstand was
afgelost
(6). —

Het Vlaamsche bewind in Gelre had echler vóór dien tijd een einde genomen. Het
blijkt, dat dit reeds met het uilbarsten van den oorlog der Vlamingen tegen do Fran-
schen in twaalf honderd vyf en negentig, geschied is (7). Anderen meenen , dat
gui een
jaar later nog in
Gelre geheel meesler Avas (8). Reinoud bleef onderlusschen al dien tijd
door, in het volkomen bewind zijner landen en oefende daden van hoog gezag uil; ook
\Yordt in de oude Geldersche slaalspapieren naauwelijks, en slechts in het voorbijgaan,
van do Vlaamsche heerschappij gewag gemaakt (9). Keizer
rudolf bevestigde hem in de

(1) V. d. bekgh, Gedenkst, bi. G8. De briefis van den 15 van Slagtmaand 1296.

(2) V. d. bergii, Gedenkst, bl. U2. Verg. bi. 63.

(3) Zie liet verdrajj lussclien kobert en reisocd van den 30 v. Oogstmaand 1305, bij v, o.
BERGH
, Gedenkst, bl. üö.

(4) Zie den brief van reikodd tan Gelre, den 30 v. Oogstmaand 1305, bij v. d. dehgu, (ie·
denkst.
1)1. 95.

(5) Y. εγλεκ, InL tot de Rist. v. Gelderl. D. lY. bl. 329. Cod. Dipl. γ. 35. Rist. υ.
Gelde,ι.
D. I. bl. 327, 328.

(f)} I'ostascs, Ilist. Gelr. Lib. YI. p. 180.

(7) Yam spaek, Inl. tot de Rist. ». Gelderl. D. IV. bi. 326-328. Rist. v. Gelderl. D. I.
bl. 325, 326. ' ' . ' ,

(8) V. d. uergii, Gcdetikst. bl. 64. · ·' 'Λ

(9) Y. Spaes , Inl. tot de Rist. v. Qeïderl. D. IV. bl, 328, 329. Yerscheidenc bewijzen
Kiervau zijn (e vinden bij hïdüif,
Gedenkto, I). 1. Oork. bl. 30—108.

-ocr page 448-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256_ niuntgeregligheid, welke hem reeds acht jaren vroeger was geschonken, met verlof,
^^^^ de munt naar welgevallen, van
Arnhem naar Harderwijk of naar Roermond te
31 van verplaatsen; een voorregt dat naderhand door
adolf van Nassau en albreght van
1290*
Oostenrijk bekrachtigd werd (1). Op denzelfden dag vaardigde rudolf een bevel-
schrift uit aan de Friezen, dat zij den Graaf van
Gelre, welken hij twee dagen te
voren het bewind over
Friesland, behalve over het gedeelte dat aan Holland be-
hoorde, had opgedragen, in alles zouden gehoorzamen, en gelastle de omliggende
zoo geestelijke ais wereldlijke Vorsten, hem hulp en bijstand to bieden (2). Het schijnt
dat KEiifouD zich naar
Friesland begeven, althans het doel gehad heeft, de land-
voogdij te aanvaarden, Avelke hem zelfs met de magt bekleedde, om in halszaken te
vonnissen, regters aan te stellen en de inkomsten te heffen, die hij echter aan den
Keizer moest verantwoorden. Ten mins[e do Abt van het Cisterciënser klooster
Klaar-
25 Tan kamp, het oudste in Friesland, vermaande, uit naam zijner orde, de overige Friesche
maand, abten, een hunner aan den Graaf van
Gelre te zenden, om hem in het behandelen der
Friesche zaken behulpzaam to zijn (3). Het blijkt echter niet, dat dit verder van eenig
gevolg geweest is, ofschoon de beide onmiddellijke opvolgers van Keizer
rudolf deze
schenking of opdragt, ten behoeve van den Gelderschen Graaf herhaald en bevestigd
hebben (4j. Men vermoedt, dat
reihoud eenige pogingen gedaan heeft, om zich in
het opgedragen bewind te stellen, die den Friezen niet behaagden cn tot eenen oor-
log of opstand tegen hem in
Friesland aanleiding gegeven hebben (5).

Een nieuw bewijs van 's Keizers gunstige stemming, ontving hij door de vergunning,
om
Staveren op de J^eluwe, tot eene stad te verheffen , heigeen sedert door den
Roomsch-koning
adolf van Nassau bevestigd werd (6). De plaats ontving inderdaad
stedelijke voorreglen van
κΕίκουο, doch zij en hare burgers bleven hem eigenhoorig
en moesten jaarlijks den honderdsten penning van hunne goederen opbrengen. Het
plan hier eene stad te bouwen is echter, en \velligt uit hoofde der nabijheid van

(1) Νγηογρ, Gedenhto. D. I. Oork. bl. 33, en aant. (1).

(2) PoKTAHCs, Bist.Gelr.Lib.Ml.Y,. ICö, V. sticDTEsnoRST, Gelders. Gesch. Β. VI. bl. 107.
NviroFF, Gedenkic. D. I. Oork. LI. 33..

(3) Nyuoff , Gedenkio. D. I. Oork. bl. 34.

(4) pohtahïis, Hist. Gelr. Lih. VI. ρ, 171. Nyuoff, Gedenkw. D. I. Oork. bl. 46, 47.
V. spiEit, Hist. V. Gelderl. ü. I. bi. 330.

(5) V· 8PAEII, Hist. υ. Gelderl. D. I. bl. 331.

(6) pontahos, Hist. Gelr. Lib. VI. p. 167, 168. V. jiieris, Charterb. ν. Holl. D.I.bl.537.
V. BucHTEsnoRST,
Gcldersi. Gesch. Β. VI. bl. 107.

-ocr page 449-

DES VADERLANDS. 449^

Harderwijk, niet verwezenlijkt. Het slot Staveren λτογ(1 laier door beinoud aan de 1256—
sï. JANS Heeren geschonken, en is vervolgens in andere handen overgegaan. Ten tijde
van Hertog
karel van Egmond was de eigenaar van dit goed verpligt, tegen genol
van zes malder rogge 's jaars, een zeker getal Avitte paauwen te houden, om in den
witten vederbos van 'sHertogs helm te voorzien (1).

Niet lang na deze vergunning overleed rudolf ran Eahshurg, en de keuze der 11 vaa
Keurvorsten over eenen opvolger zweefde tusschen
adolf van Nassau en rehsotjd van ^aand.
Gelre. Eindelijk werd adolf verkoren en te Aken gekroond. Reinoud bevond zich, ^^^^
naar gissing, om dien tijd te
Rome en zou aldaar die twee gunstbewgzen van den Paus
ontvangen hebben, waarvan de brieven zijn bewaard gebleven (2). Bij den eersten
brief wordt hem vergund, wanneer het land onder den grooten kerkban
{interdict)
ligt, de dienst voor zich en zyn gezin mot gesloten deuren in zijne kapel te laten ver- tcrai.
rigten, mits hij zelf geene reden tot den banvloek gegeven heeft; en bij den tweeden, 2'i vaa
dat zijn kapellaan een draagbaar altaar mögt hebben, om voor hem en zijn hof, waar
zij zich bevonden, de mis te bedienen (3).

Reinoud moet om dezen tijd in verschil met do naburige Vorsten geraakt zijn. Hij
verscheen althans op den Ryksdag
ie Neurenberg, om bij den Keizer regt te ver wer-J 4 vaa
ven. Op zijn verlangen bepaalde adolf , » dat een opkomend eiland of weerd in den ^jlys'
Rijn'oï eenigen anderen stroom, aan den Graaf behoorde, welke het geleide en de
tollen op dien stroom bezat, en niet aan den Graaf, wiens regtsgebied zich langs de
oevers uitstrekte." Nevens eenige andere punten, werd tevens vastgesteld , dal » nie-
mand in een graafschap eene sterkte mögt bouwen buiten 's Graven bewilliging; en alle
belegeringen van sloten, op 'sKeizers bevel moesten opgebroken worden (4)." Deze
laatste bepaling kwam
reinoud in het bijzonder to stade, toen de Heer van Valken-
hurg
en de Graaf van Loon het beleg voor Borne geslagen hadden, uithoofde hunner
schuldvordering op den Graaf van
Gelre, die steeds in geldgebrek verkeerde en wiqn
gui van Vlaanderen onlangs op nieuw eene som had voorgeschoten (5). Reinoud
wendde zich lot den Keizer, welke beval, dal hel beleg zou opgebroken worden en
van loon en yalk.enbür& hunne eischen'voor hem, in regten tegen den Graaf vai|

(1) V. SPAEN, Hist. V. Gelderl. D, I. bl. 331—333.

(2) V. SPAEH, Tlist. V. Gelderl. D. I. bl, 333, 334.

(3) Nydoff, Gedenkw. D. I. Oork. bl. 39.

(4) V. MIERIS, Charierb. v. Holl. D. I. bl. 5.50,'

(5) V. d. bergd; Gedenkst. LI. 53. N», XXXIIl. bl. 60. No. XLIV.

II. deel. 57

-ocr page 450-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Ü56—Geire zouden brengen. Hij gelastte levens den Aartsbisschop Keulen en den Gra-

29 van^'^" ^^n Uenegoutocn, Holland en Kleeft dit bevel te onderscliragen en des noods

inaind verdediging van het ύοΐΒόνηβ behulpzaam te zijn (1). Do Keizer be-

1294 perkte hierbij niet zijne gunstbewijzen. Terwijl hij reinoüd in het bewind over Friesm
land bevestigde, bepaalde hij , dat indien de Graaf van Gelre geen mannelijk oir ach-
terliet, zijno oudste dochter en hare nakomelingen, en bij oiilslenlenis van deze, de
daaropvolgende oudste dochter en hare afstammelingen in rang, tot de laatste toe,
hem in het gebied van
Gelre, zoowel als in alle Rijks mansleenen en achterleenen ,

21 van zouden opvolgen (2).

maand. ^^^ wonder dat reinoud , zoo hoog bevoorregt, zich met den Hertog van

1295 Brahand en de Graven van Vlaanderen en Bar, in den oorlog tusschen Frank-
rijk
en Engeland, aan de zijde van den Keizer schaarde, welke voor honderdduizend
mark zilvers den Koning
Tan Engeland bijstand beloofd had. Hij en de Aartsbis-
schop van
Keulen verbonden zich, hunnen Opperheer duizend gewapende mannen,
waaronder honderd vijftig Ridders, tegen vergoeding van honderd duizend ponden tour-
nois, gedurende zes maanden te zullen verstrekken.
Adolf verklaarde wei den Ko-
ning Yan
Frankrijk den oorlog, doch bepaalde zich hierbij en bezigde het Engelsche
goud , om zich tegen de Duitsche Vorsten te handhaven , welke zamenspanden om
hem van den troon te stooten. Hij liet derhalve den Graaf van
Vlaanderen, die thans
door al de magt van
Frankrijk Averd aangevallen , aan zijn lot over. Dit voorbeeld

1297 werkte besmettelijk op de meeste zijner bondgenooten , welke gelijk de Graaf Ge/re,
naar hunne haardsteden terugkeerden.
Adolp konde echter zijn Avankelend gezag niet
lang onderschragen. Zijn mededinger
albreght van Oostenrijk, voor Avien ook rei-
KOUD, alle Aveldaden vergetende, en welligt op aandrang des Graven van Vlaanderen,

2 vanjjjßjj verklaarde, werd in zijne plaats verkoren, cn kort daarna sneuvelde hij in den

Hooi-

ïnaand veldslag bij Spire (3}.

^^^^ Benieuw ontstane geschillen met/Tiee/over het Rijkstcald, de inkomsten van den tol
te
Lobilh cn de tienden van Hönnepel, welke den Graaf van Kleef ten bruidschat
Avaren toegewezen, had men het jaar te voren door een verdrag vereffend, waarbij
reinouds dochter, ma-rgaretha. , die aan het hof haars grootvaders gui van Vlaande-

(1) V. ΒΡΑΈΝ, Inl. tot de Hist. v. Gelderl. D. IV. bl. 330. Cod. Vipl. p. 27. Hist. v. Gel-
derl.
D. I, bl. 328.

(2) V. SPAEN, Inl. tot de Hist. t\ Gelderl. D. 11. bl. 243, 244. Cod. Dipl. ρ. 89. verg. Hist.
V. Gelderl. D. I. bl. 336, 337.

(3) V. spAEif, Htsi. r. Gcldcrl. D. I. bl. 337-339.

-ocr page 451-

DES VADERLANDS. 451

ren werd opgevoed, met dirk, Eifgraaf van Kleef., verloofd Averd (1). Tussclien gtii 1256—
en REiiiouD rees spoedig daarna een twist, waarvan de oorzaak niet gemeld wordt en
wiens beslissing aan de Hoeren van
Kuilt en Falkenhurg werd opgedragen (2), liet
blijkt niet, dat
reihoud zich eenigzins met de ütreGhlsche zaken, of onmiddellijk met
de Hollandsche binnenlandsche verschillen bemoeid heeft. Men acht het evenwel niet
onwaarschijnlijk, dat hij in het geheim de misnoegde Hollandsche Edelen zal ondersteund
hebben, dewijl zij , met hem,
Engeland waren toegedaan , terwijl floris V naar
Frankrijk overhelde (3), Dit gevoelen wordt versterkt daar men weet, dat gysbkecut
en zijn zoon jan van Amstel niet ongunstig in Gelre ontvangen zijn (4). Daarentegen
had hij een werkelijk deel genomen in den oorlog der Heeren
zweder en herman van
Voorst,
met de steden Deventer^ Zwol, Kampen en eenige der naburige Edelen.
Het belegerde slot
Voorst werd door Jaem ontzet, en voor deze dicnstbetooning bewe-
zen hem de eigenaars hulde als ledigmannen
(5). Met minder deed hij zich gelden
legen οττο , Heer van
Buren, en diens zoon alard , Avelke zich, men weet niet waarin,
tegen hem vergrepen hadden. Zij werden genoodzaakt hun slot aan hem op te dragen, 1298
en ontvingen het uit genade weder in leen terug, onder voorwaarde, het voor hem en
zyne nakomelingen als een open huis te bewaren (6). Kort daarna snelde hy , op Keizer-
lijk bevel, nevens andere Heeren, den Aartsbisschop -van
Keulen tpgen eenige Edelen Ier
hulp, welke het slot
Keizersweerd met geweld hadden ingenomen. Het belang zijner
Zutphensche onderdanen was hierin betrokken , dewijl hun aldaar vrydom van tol door de 14 van
Keizers was verleend , welken
albreght bevestigd had (7). Hij moet insgelijks met de stad
Keulen oorlog gevoerd, en by het vredesverdrag acht honderd mark van haar ootvan- 1299
gen hebben (8). Op het einde des jaars sloot hij een verbond met
gerard , Graaf van Wijn*^
_______maand.

(1) PoHTAHüs, lUst. Gelr. Lib. VI. ρ. 169.

(2) V. d. beron, Gedenkst, bi. 92.

(3) V. SPAES, Hist. T. Gelderl. D. I. M, 344.

(4) V. spaen , Hist, V. Gelderl. D. I. bl. 344. De ovcilevcring meldt, dat gijsiireciit van Om-
stel
naar het sloi Doornenbiirg, in de Over-ßetime, gcvlugt is. Het is opmerkelijk, dat aldaar in
een der vertrekken, het geslachtregister van het huis van
Amstel, de afbeelding van gijsbrecut
in gips aan den zolder, en een prachtig schilderstuk, zijne vlugt uit Amstelredam voorstellende,
bewaard worden.
Geldersche Volks-Almanak voor 1838, bl. 139, 140. ' ..

(5) Zie den brief van den van Slagtmaand 1295, bij hyhoff , Gedenkw. D. 1. Oork. bl. 50.

(0) postands, Hist. Gelr. Lib. VI. p. 170. Verg. kvdoff, Gedenkw. D. I. Oork. bl. 62.'

(7) NinoFF, Gedenkw. D. I. Oork. bl. 63,

(8) V. SPAEN, Hist. V. Gelderl. D. 1. bl. 342.

57*

-ocr page 452-

452 ALGËMEÈNE GESCHIEDENIS

1256—die hem tegen al zyne vijanden onderstand beloofde, uitgenomen tegen het
Rijk, den Koning van
Frankrijk en den Hertog van Braband (1).

Friesland. Gkohingett. Terwijl de geschillen met buitenlandsche magten Gelre
den ondergang dreigden, werd Friesland, inzonderheid beooslen de Lauwers, voort-
durend door binnenlandsche oneenigheden en beroeringen geschokt. Dit verhinderde
cchler den Friezen niet, in den tweeden kruistogt van
lodewijk IX naar het Oosten
deel te nemen. Hunne neiging voor deze wisselvallige togten was steeds levendig ge- .
bleven, en de herinnering van hunne dappere daden in
Palestina niet verloren. Uit
1260 dien hoofde zond zekere broeder
thomas , 's Pausen afgezant en Bisschop van Bethle-
hem,
uit Ptolemaïs eenen brief aan alle wereldlijke en geestelijke bestuurders in jPWejr-
land, in welken hij vermaant, do vrouwen af te raden, in den aanstaanden kruistogt
ter bedevaart mede te trekken, gelijk vroeger had plaats gehad, dewijl dit gebleken
^γas der goede zoden nadeelig te zijn. Men moest haar bewegen do gelden, tot dit doel
afgezonderd, naar het
Heilige Land over te zenden, ton ware zij daarmede de kruis-
vaarders ondersteunen, of eenige plaatsvervangers wilden huren. Tevens uit hij den
wensch, dat aan die Friezen, welke vóór tien of meer jaren zich met het kruis getee-
kend hadden, hunne gelofte herinnerd werden. Bij Avettige redenen van verschooning,
konden zij zich van deze verph'gting vrijkoopen en zouden dan, gelijk ook de vrou-
wen, evenzeer aflaat van zonden verwerven, alsof zij zeiven het
Heilige Land bezocht
hadden (2). In eenen anderen brief schetst bij een tafereel van den treurigen toe-
stand van
Palestina door de Mongolen bedreigd, die ïcqL· Bagdad^ Aleppo en
Damaskus aan zich onderworpen hadden (3). De nederlagen, dezen veroveraars
sedert in
Syrië toegebragt, bevrijdden het Heilige Land voor hunne heerschappij.
Weldra echter Averd dit gewest heviger door de Saracenen aangetast en tot zulk een
uiterste gebragt, dat
lodewijk IX van Frankrijk op nieuw het kruis aannam , en Paus
12G8 CLEMENS IV in het algemeen, alle Christen volken opwekte, in dien logt deel te nemen.
De Koning van
Frankrijk noodigde door brieven inzonderheid do Friezen hiertoe uit,
en zond nevens anderen ook zekeren
herardus of gerardus , die het klooster der Ja-
kobijnen te
Norden geslicht heeft, ter kruistogt prediking naar Friesland. In do
kerken werden bussen geplaatst ter inzameling der offérgaven op zon- en feestdagen,
en hun, die oflerden, vijf dagen aflaat van brood en water verleend. Vele Edelen,
rijken en armen namen het kruis aan. De schrandere
gerbrand , Abt van Dokkicm,

(1) Nyiioff, Gedenkw. D. I. Oork. bi. 77.

(2) Mescosis Chron. p. 161, 162. Ovcre;enomen door v. mieris, Charterb. ν, Holl. D. I.
bl. 336, en
scbwartzehderg , Charterb. ν. Vriesl. 1). I, bl. 95.

(3) Mescobis Chron. p, 159-161.

-ocr page 453-

DES VADERLANDS. 453^

maakte vervolgens in naam des Konings bekend , dat het vertrek der kruisvaarders naar 1256—
het
Heilige Land, uit de haven van Aigues Mortes [Jquae Mortuae) tegen den
vier en twintigsten van Zomermaand van het aanstaande jaar bepaald was (1).

In alle deelen van Friesland werden schepen en manschappen ter kruisvaart uitge-
rust. Daar men echter voor een te groot aantal behoeftige deelgenooten vreesde, be-
paalde men, eerst in
Fivelingo en daarna in het geheele gewest, dal liever een ge-
ringer getal, maar goed uitgerust, zou vertrekken, dan eene groote doch behoeftige
raenigle, die uit gebrek aan het noodige weldra terugkeeren, of in het
Oosten onnut
en zelfs tot last zijn zoude. Er werd uit dien hoofde vastgesleld , dat ieder kruisvaarder ten
minslc zeven marken sterling aan geld, benevens de noodige kleeding en wapenen, zes
tonnen boter, een ham
[pernam de carnibus porcinis), anderhalve zyde rundvleesch,
en eeno mudde of tweo vierendeelen meel zou medebrengen. Toen alles gereed
was, gingen de kruisvaarders, na het houden eener hoogo mis, onder vele heil-
wenschen scheep, terwijl diegenen van hen, welke zich aan moord en doodslag
schuldig gemaakt hadden aflaat verkregen. Met gunstigen wind stevenden zij naar
Borkum, onder Eniisgo, de algemeene verzamelplaats der Friesche schepen, doch28 van
werden daar door tegenwind twintig dagen opgehouden. Vijftig koggen waren uitj^i^anj
Friesland vertrokken, van welke Fivelingo vier had geleverd. De vloot liep om-
slreeks Hemelvaartsdag in eene haven van
Vlaanderen binnen, waar zij eervol ontvan- 12 van
gen werd en eenigen tijd vertoefde, om de geledene zeeschade te herstellen en zich „J^'j^L
van het ontbrekende te voorzien (2), Na eenen onvoorspoedigen togt kwam zij te ilfor-
seille, nabij de haven van Aigues Mortes, doch vond hier niet den Koning van
Frankrijk, welke naar Tunis vertrokken was, toen de Friezen op den bepaalden
tijd niet verschenen waren (3).

Terwijl lodewijk IX de Saracenen op de kusten van IS oord-Afrika bestreed, waren
de Friesche kruisvaarders tot aan
Sardinië voorlgezeild. Zij besloien, ingevolge hun-
ne gelofte, regtstreeks naar het
Heilige Land te stevenen , doch riglten , op sterken

(1) Mescokis Chron. p. 172, 173.

(2) Meïïcosis Chron. p, 173, noemt deze Vlaamsche haven Stein, of naar eene andere le-
zing,
Syrm. Westendorp, Jaarb. v. Gron. D. I. "bi. 350, verstaat hieronder het beJtendc-δΐ^ί«
in Vlaanderen. Mr. dirks, Nederl, en de Kruist, bl. 311, vraagt of het ook öi/e«cie zijn
kan? ÜBBo EMJiiDs,
Rer. Friste. Eist. Lib. XI. p. 166, Iaat den naam weg en wordt hierin
door scnoTAHos, sJOERDs en de schrijvers van den
Tegentc. Staat v. Friesl, gevolgd.

(3) Mescouw Chron. p. 173, 174. Verg. birks, Nederl. en de Kruistogten, bl 310—312.
en de Aant. aldaar. <

-ocr page 454-

45,^ ALGIiMEENE GESCHIEDENIS

I2Ö6—aandrang hunner geestelijke opperhoofden of raadslieden (praei/zcaiorei) , den koers
max Tunis. Bij hunne aankomst was iodewijk IX, benevens een zijner zonen en vele
kruisvaarders, onder de vermoeijenissen en pestziekten bezweken. Op raad van 's Ko-
nings broeder
, ka.rel van Anjouy verkozen zy Hendrik, Graaf van Luxemburg, een
inagtig , dapper en oorlogzuchtig man , lot hunnen veldheer, onder hel opperbevel, naar
het schijnt
i van Graaf gtji van laanderen, die vurig verlangde hen onder zijne vanen
geschaard te zien. Ook hier verloochende zich niet der Friezen heftige aard, locn zi],
het dralen des opperbevelhebbers moede, op hunne wijze de Saracenen wilden bestrij-
den , die met eene ontelbare menigte de vlakte tusschen
Tunis en de legerplaats der
* Christenen bedekten. Naauwelijks kon de Graaf van
F laanderen hen zoo lang be-
dwingen, tot dat hij zijno benden behoorlijk geschaard en voor overrompeling en hin-
derlagen beveiligd had. Nu sloot hij zich den Friezen aan en vermaande hen, zijne
ruiterij niet uit onversaagdheid vooruil te snellen, maar te volgen en met haar tege-
lijk den vijand aan te vallen. Eene menigte Saracenen sneuvelde door het zwaard,
en velen kwamen om in do golven van eenen inham der
Middellandsche zee,
werwaarts zij getracht hadden zich door de vlugt te redden. Daar echter de kryg aan
de zijde der Christenen niet met nadruk werd voortgezet, keerden do ongeduldige Frie-
zen naar hunne schepen terug en stevenden naar
Ptolemaïs, waar zij zich, na een
nioeijelijken togt, ontscheepten. Velen waren door gebrek en ziekte omgekomen; de
overgeblevenen werden door den Aartsbisschop van
Tijrus, onder toezegging van her-
nieuwing der aflaten, naar
Tyrus gevoerd, dewijl hier het gevaar dreigender was dan
voor
Ptolemaïs. Zoo lang de Friezen in het Heilige Land vertoefden, heerschten er
rust en vrede. Het verdrag echter door
kakel van Anjou met Tunis gesloten, en
νΠΰ het vertrek der Fransche Vorsten naar
Eurofa, deed ook hen besluiten Palestina te
verlaten, dewijl zij te gering in getal waren, om de steeds aanwassende magt der Sa-
racenen te wederstaan, of verder iels van belang uit te rigten. Sommigen waren reeds
vroeger, doch zonder verlof en op eene schandelijke wijze vertrokken. Met overleg van
den Aartsbisschop van
Tyrus en der Ridders van st. jan , hernamen zij de reis naar
hel vaderland, doch lieten eene vrij aanzienlijke som ter verdediging van het
Heilige
Land
achter. Z,ij voeren op verschillende tijden , naar verschillende havens van Eu-
ropa }
velen van hen zagen den geboortegrond niet weder, en de anderen keerden
daar naakt, beroofd , en gedeeltelijk in vreemde schepen terug (1).

(1) Mekcowis Chron. p. 178—ISO. Dirks ; Noord-Ncderl. en de Kruist, bl. 314—318.
Verg. over dezon kruislogt winsemius , Chron. v. Vriesl. B. VI. bl. 172, 173, en ubbo emjiids ,
Rer. Fris. Hist. Lib. XI. p. 165—167, wicn scüotaküs, Friesche Bist. B. V. bl. 139, 140,
cii f. sjoerds,
Fr. Joaih. D. III. bl, 09—ü6, voljjcii.

-ocr page 455-

DES VADERLANDS. ^ 403

Met den val yax\ Ptoiemais in twaalf honderd een en negentig, geraakte geheel 1256
Palestina in handen der Saracenen. Vruchteloos trachtte men ook in Nederland den 1^00—
ijver voor eenen nieuwen kruistogt op te wekken (]). Zulk eenen indruk had echter
de dapperheid der Hollanders en Friezen, in'deze legten betoond, achtergelaten, dat
op hen bijzonder de aandacht gevestigd werd, toen men in do veertiende eeuw aan
eene herovering van
Palestina weder begon te denken. Onder de volken , welke hier-
voor uitnemend geschikt waren, worden door eenen tijdgenoot de Friezen genoemd ,
» die ten westen van
Westfalen aan de zee wonen, gelijk ook de bewoners der ge-
westen
Duland [Holland) en Syland [Zeeland), ten Aveslen van de graafschappen
Gelre en Kleef, » Deze Volken ," voegt hij er bij , » bewonen eilanden, stranden of
oevers van groole rivieren, die door hun land stroomen; uit dien hoofde weten zij op
buiten- en binnenwateren uitmuntend te varen, en is van hen de beste raad en daad te
verwachten, ten behoeve van do voorgenomen verovering van
Egypte (2)."

Ondertusschen was Friesland tusschen de Lauwers en Eems door overstroomingen
cn aardschuddingen vreesseliyk geteisterd geworden. In twaalf honderd twee en zestig
had een geduchte vloed de dijken doorbroken en het zoute water over de velden tot
eene geweldige hoogte opgejaagd. Een aardschok had niet alleen den klokketoren te
TVittewierum ongemeen doen schudden, maar ook aanmerkelijke schade aan kerken,
kloosters en woningen töegebragt (3). Vijf jaren later waren de dijken wederom be-
zweken en nieuwe verwoestingen door het water aangerigt. Slechts
Fiveltngo was
vrij gebleven, dewijl de dijken daar meer dan elders verhoogd waren. De verarmden uit
de omliggende gewesten hadden hier onderstand gezoeht en dien, vooral bij de klooster-
lingen, gevonden (4). Deze gastvrije hulpbelooning was ongetwijfeld het Tveldadig ge-
volg der overeenstemming, welke thans tusschen de bewoners der verschillende gemeen-
ten van dit gewest heerschte , en die uit den in de stad
Groningen herstelden vrede was
voortgesproten (5). Deze vrede was in twaalf honderd acht en vijftig door
een altijd-
durend verbond tusscTien de Fivelingoërs en do eigenërfden van
Groningen gevolgd.
Hierbij gaf men elkander wederzijds verzekering voor de veiligheid van
personen en
goederen, en kwam onderling overeen wegens de boeten en straffen op doodslag, roof

(1) Van wijk, Hist. Avondstonden, D. I. bi, 297.

(2) Marinds saktjtüs torselirs, Secreta fidelium crucis, Lib. II. p. 4, c. 18, aangehaald
door DiBKS,
Noord-Nederl. en de Kruist, bl. 319.

(3) Menconis Chron. p. 166, 167.

(4) Mehconis Chron. p. 168. '

(5) Zie hiervoor, bl. 32!ί.

-ocr page 456-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— en andere misdaden. Do gebannenen en voortvlugligen wegens een bekend misdrijf,
zou men wederkeerig verdrijven; en ter handhaving dezer bepalingen elkander, zoo
dikwijls hot noodig ware, met raad en daad ondersteunen (1). Men verwondere zich
niet over dit verbond. Dergelijke overeenkomsten van onderlinge bescherming, werden
voor zeer geoorloofd gehouden en dikwerf tusschen de steden en gemeenten in het
Rijk gesloten, zonder dat zulks als eeno inbreuk op het Keizerlijk of Koninklijk gezag
beschouwd werd. Daar nu
Gi'oningen reeds eene burgerschap uitmaakte, zoo zien
wij hier de erfgezetenen dier stad en niet haren Burggraaf, als handelende personen
optreden (2).

Slechts eenige jaren had dit gedeelte van Friesland de weldaden van binnenlandsche
rust en vrede genoten, toen het overlijden van
gaiko , den zoon van sikko en Deken
van
Fermsmn, tot eenen hevigeu opstand in het Oldamht aanleiding gaf. Rodbebw ,
1270 een man van aanzien en bloedverwant van gaiko, had voor zyn zoontje, een knaap
van veertien jaren, de kerk en het dekenschap van
Fermsum, Avier bestuur sinds
langen tijd in hun geslacht van vader op zoon was overgegaan, van den Bisschop van
Munster verworven. Naar de oorspronkelijke instelling echter, moesten jaarlijks de
Dekens, en wel door de priesters en kapitteUieeren
[capitulares) verkozen worden.
Van dezen regel was men in dit gewest ten platten lande reeds lang afgeweken, de-
ivijl de Bisschop van
Munster , in het belang der godsdienst en zeden het beter
geoordeeld had, dergelijke betrekkingen aan voorname Edellieden en leeken opte-
dragen , Avier invloed en gezag de kerkelijke wetten met nadruk konden handhaven,
ïegen de verkiezing van
rodberws zoon verzette zich wilbert eppenga , insgelijks
een vermogend man , die de gemeente van het
Oldamht in beweging bragt. Hij
stelde haar het ongepaste voor, dat aan een kind zulk eene aanzienlijke kerkelijke
waardigheid was opgedragen, en hief luide klagten aan over de ondragelijke boeten
en opbrengsten, door welke de Bisschop en de Dekens het volk uitzogen, over het
zedeloos leven der geestelijken, en het vertrappen dei- regten en vrijheden van lieden ,
wier raderen nooit geschroomd hadden hun leven voor de vrijheid veil te, hebben. Bij
eppehga voegde zich aanstonds zekere hereward , een man van invloed, eh nu geraakte-
met het
Oldamht, ook Reiderland, Broekmerland en Eemsland op de been. Men
kwam met elkander overeen, om zich tegen de geestelijken te verzetten, en beval na-
drukkelijk den Dekens zoowel als den zaakwaarnemers des Bisschops van
Munster, op

in

(1) Ubdo eïïmics , lier. Friste. Jiist. Lih. XI. p. 163. Scuotakus , Fr. Hist. B. V, p^ 139,
sjoerds,
Fr. Jaarb. D. III. hl. 67. Westendorp, ^aarh, v. Gron. D. I. bl. 333—335.

(2) WesterdorP; Jaarb. v. Gron. D. I. bl. 336.

-ocr page 457-

DES VADERLANDS. ^ 403

geene Avijze eeaige boelen of nieuwe belastingen te vorderen. Na wederzijdsche on-1256'—
derhandelingen beloofden de Dekens, zich aan de uitspraak van goede mannen
uit de landschappen te onderwerpen en gaven hunne zonen tot gijzelaars, doch brag-
ten evenwel hunne zaak voor den Bisschop. Hierover verbitterd, legde men in
Emisgo
en in Reiderland hunne huizen in de asch en joeg hen ten lande uif. Gewapende
mannen uit de beide gewesten bestormden het sterke slot van RODHERri in
Five-
lingo,
vermoedelijk te Fermsum, doch werden met eenig verlies afgeslagen. Zij
trokken terug, om zich tot een tweeden aanval beter voor te bereiden, en beschuldigden
geheel
Fioelingo van zamenspanning tegen hen. Dit spoorde skelaer vaw sghermur
en meer andere Edellieden, benevens de redgers van Fioelingo aan, rodbern hulp to
bieden, onder voorwaarde, dat hij en zijne bloedverwanten bij het gewest voor de oor-
logsschade borg zouden stellen. Hij begreep echter zich zeiven hierdoor te veel aan
gevaar en zijne namaagschap aan verarming bloot te stellen, en vertrok met zijne
have en gezin naar eene veiliger plaats. Zijn slot werd door do Emisgoërs en hunne
bondgenooten spoedig onder den voel gehaald.

Op het berigt dezer verregaande ongeregeldheden , sprak de Bisschop van Munster 1271
den groolen kerkban
(interdict) over de oproerige landschappen uit. Terstond Λverden
de kerken gesloten, op de kerkhoven niet meer begraven, de klokken niet meer
geluid en alle godsdienstoefeningen geschorst.
Eppekga. echter beval en dwong
weldra de priesters in het
Oldambt mei hunne dienst voort te gaan, op verbeurte van
hunne inkomsten en op straf van verbanning. Velen gehoorzaamden; de overigen
werden smadelijk bejegend en in ballingschap verwezen. Hetzelfde bevel werd in
Emisgo, Broekmcrland en Reiderland uitgevaardigd, doch de Geestelijken weiger-
den hier eenparig hunno bediening waar te nemen. De bondgenooten gaven inmiddels
in geschrift reden van hun gedrag en verklaarden onder anderen , » dat hel verbod
des Bisschops onregtvaardig en goddeloos was; dat zij met het grootste regt de Dekens
hadden weggejaagd, dewijl deze-gehuwde lieden waren, welke hunne eigene goederen
en erven bezaten, de gemeenten uitmergelden, door hunne zonen in het dekenschap
werden opgevolgd, zonder toestemming van den Paus, en zich aan alle ongebonden-
heid overgaven; dat de Bisschop op de regten der geestelijkheid inbreuk gemaakt en
zich tegen de kerkelijke instellingen vergrepen had, dóór willekeurig te verkoopen het-
geen om niet behoorde gegeven te worden, en aan kinderen kerkelijke en wereldlijke
ambten weg te schenken." De Bisschop trachtte zijno handelwijze insgelijks door een
geschrift te regtvaardigen waarin hij beweerde, dat het » den bondgenooten, indién
zij ook eenige reden van klagen hadden, evenwel niet geoorloofd was den weg van
het regt voorbij te gaan, nog veel minder de Dekens te verjagen ; dat zij hierdoor de
hoogheid van het goddelijk regt gekwetst en verdiend hadden uit de geraeenscliap der
geloovigen geworpen en van hunno reglen verstoken te worden ; ja, dat men zelfs
lï.
deel, 58

-ocr page 458-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

125G— niet naar reglen met hen kon handelen , len \Yare zij eersl genoegzame voldoening ge-
geven en den beleedigden schadeloosslelling beloofd hadden." Ten slotlo verklaarde
hij »dat al de bevelen der weerspannigen , als strijdig met de kerkelijke regelen en
de vrijheid der geestelijken, nielig waren; en dat zij, die er naar handelden of in den
opstand eenig deel hadden , uit het getal der geloovigen gesloten zouden worden."

Niel alleen bekrachtigde de Kerkvoogd hierdoor het uitgesproken banvonnis, maar
verbood daarenboven al zijnen onderdanen eenigen handel of omgang met hen, die on-
der den ban lagen. Meer dan ooit drukte thans dit vonnis zwaar op de schuldig ver-
klaarde landschappen. Reeds zeven jaren had door geheel
Friesland en ff^estfalen
eene vernielende veepest gewoed, waardoor de landzaten het zuivel moesten ontberen
dat voor velen een hoofdtak van beslaan opleverde. Door eenen hongersnood welke
drie jaren aanhield, slceg de ellende ten top, en er zou eene nog grooter menigte
slagloffers gevallen zyn, indien niet de kloosterlingen de ondersteunende hand
naar vele behoefligen hadden uilgeslrekt. Het alom heerschend gebrek was deels een
gevolg der kruistoglen , welke do bevolking van geld ontbloot en hierdoor den graan-
liandel op de
Oostzee aanmerkelijk gestremd hadden; deels van do slechte oogsten
door vier achtereenvolgendo natte jaren veroorzaakt, zoodat in de
fVoudstreken, in
Drenthe en aan de Eems niets te bekomen was; deels van het banvonnis waar-
door de markten in
Emisgo, Broekmerland, Reiderland en het Oldamht ge-
heel onbezocht bleven. In deze gewesten bovenal, vertoonde zich het gebrek onder
zijne vreesselijkste gedaante, daar derwaarts niet dan met vele kosten en als ter sluik,
eenige granen uit do
Oostzee, schoon daar overvloed was, aangevoerd konden wor-
den. Hoe schaars ook het geld zijn mögt, daalde het evenwel, met betrekking tot
de levensmiddelen, geweldig in waarde. Eene mudde koorn gold achttien schellin-
gen Sterlings gereed geld, doch vier marken Sterlings wanneer de betaHng een jaar
daarna geschiedde, heigeen een treurig denkbeeld oplevert van de verschrikkelgke
duurte en ellende dier tijden , dewijl do renle bijna driemaal de hoofdsom te boven
ging. De landerijen en boerenplaatsen, bovenal in de lage gronden , vonden geene koo-
pors, en de vroeger ΛveIvarende eigenaars zagen zich gedwongen in de dorpen te
bedelen, zoo men hunne diensten voor den kost weigerde: de steden, kloosters en
kerken gaven gelukkig aan velen dier verarmdem Λverk en onderhoud. Tegen den
herfst klom de nood op het hoogste ; eenigen stierven van honger, velen verlieten den
geboortegrond om;elders brood te vinden, en feen groot aanlal leefde van netels, disle-
len en ander onkruid (1).

(1) Mekcokis Chron. p. 183—188. E. benï^ga, Tlist. v. Oostfr, bl. 122, 132. Ubbo eumics,
Rer. Fris. Hist. Lib. XI. p. 1C9. Schomhbs, Fr. Rist. β. V. bl. 141, 142. F. sjoebds, Fr,
Jaarb.
D. Hl,, bl. 97—102. Westebdobp, Jaarb. v. Gron. D, L bl. 351—358.

-ocr page 459-

DES VADERLANDS. 459

Te midden dezer rampen was Bisschcp gerhard van Munster overleden en door 1250—
EVERHARD vttii Diest opgevolgd. De vier landschappen die onder den kerkban zuchtten ,
genoten hierdoor eenige verademing, dewijl de nieuwe Kerkvoogd de streng niet zoo 1272
sterk tegen hen trok , eii meer vruchtbare tijden weldra eene betere toekomst voor-
spelden (1). De onlusten en verdeeldheden echter die thans
Duitschland in verwar-
ring dompelden, werkten even nadeelig op den staal van zaken in deze gewesten, welke
nog steeds aan het Rijk onderworpen bleven , als in het overige
Friesland. Het Kei-
zerlijk gezag zonk ook hier meer en meer, en naar die mate verdwenen veiligheid en
rust. De adel daarentegen steeg in magt en aanzien, doch kon onderling den vrede
niet bewaren. Hebzucht, afgunst en heerschzucht voedden den ouden haat en wrok
der Edelen en verleidden hen tot daden van euvelmoed en geweld. Zoo Averd
geruit
GAMMiNGA of CAMGA, een aanzienlijk Friesch Edelman te Marrum, om dezen tijd door
RiTSKE wiBALDA en AALTZE iiERWEisMA in het geheim gevangen genomen en iveggevoerd.
Ritske's zoon, juke λλ^ιβαεβα , viel eenige weken daarna in handen van haito of haitzo
gammisga,
den broeder van gerbit , doch wien het onbewust Was, dat deze door ritske
gekerkerd werd. Ritske openbaarde hem dit geheim , en beloofde gerbit te slaken ,
wanneer men zijn zoon in vrijheid wilde stellen.
Haito ontvlamde in hevigen toorn
en zou den jongen
wibalda terstond vermoord hebben, indien alsdan niet een zelfde lol
zijnen broeder bedreigd had. Eindelijk werden de beide gevangenen tegen elkander uitge-
wisseld , doch zoo weinig de wederzijdsche gemoederen hierdoor bevredigd, dat sedert
een doodelijke haat tusschen de beide geslachten gebleven is (2).

Het niet handhaven der Avetten, het gering gezag der bewindvoerders, het gebrek
aan geregelde regtsplcging, het misbruiken der vrijheid, de wensch naar onbeperkte
onafhankelijkheid , door rijkdom en overvloed onder de landzaten aangewakkerd , en ein-
delijk de moedwil der Edelen , noodzaakten elk op eigen veiligheid bedacht te zijn.
Fries-
land
beoosten het ΡΉβ werd uit dien hoofde van tijd tot tijd met eene menigte stinzen
of sterke steenen huizen bedekt, zoo als men weleer gewoon was legen de invallen
der Noormannen te stichten. De geringste omstandigheden, beuzelingen zelfs, zoo als
de voorrang bij plegtige omgangen of in het gaan naar de kerk en dergelijke, konden
al de verbittering eens Edelmans opwekken. Sleenhuizen en burgen werden dan ook
gedurig aangevallen, verwoest en de gewesten met moord, brand en vernieling ver-
vuld. Onderscheidene aanzienlijke adellijke geslachten voTfmden zich eenen bijzonderen
aanhang onder de poorters en huislieden, en de woede der tweedragl werd verschrik-
kelijker , naarmate deze verschillende aanhangen tot twee pa*rtijen, die der Schieringers

(1) MEscome Chron. p. 186, l«ö.

(2) Occo scarlehsis, bl. 120.

63*

-ocr page 460-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— in JVest ergo en dio der Velkoopers in Oostergo, ineen smolten. Gelijk laler de Hoekschen
en Kabeljaauwschcn ia
Holland, de Heeckerens en Bronkhorslen in Gelve, de Lok-
horsten en Lichtenbergers in
Utrecht, even zoo ontsproten ook de Schieringers en
Vetkoopers in
Friesland uit de verwijdering en verbittering der adellijke geslachten
1274 onderling; of wel uit het streven van de rijke en maglige Edelen, orn zich van alle
aanzienlijke en winstgevende ambten te verzekeren, zich tot hoogen adel en landshee-
ren
{terrae domint) Ie verheffen en den overigen adel nevens de eigenerfden, te on-
derwerpen en Ie vernederen (1), Over den naamsoorsprong en de beteekenis van
Schieringers en Velkoopers zijn vele gissingen opgeworpen, doch zoo veel is zeker,
dat door dezen de aanzienlijken en vermögenden, door genen do minder gegoeden of
-geringeren aangeduid Averden (2). De Schieringers, of de volksgezinde partij, vond
steun in
Rolland; de Velkoopers, of do adelsgezinde (aristocratische) aanhang, in do
landen over de
Lauwers, Beide partijen waren echter door de Middelzee niet zoo
scherp van elkander gescheiden, dat zij zich niet met den lijd door de beide gouwen
verspreidden, en Velkoopers in
TVestergo, Schieringers in Oostergo zich vestigden,
Het was niet zeldzaam, dat onder naaste bloedverwanten, elk eenen afzonderlijken aan-
hang omhelsde, en het behoeft geen betoog, welko onlusten hieruit in de geslachten
huisgezinnen ontstonden. Men onderkende elkander aan bijzondere leekens, leuzen,
en woorden en handelingen, waaronder ook die van het turf leggen aan den haard be-
hoorde (3). De strijd der ontwaakte vrijheid tegen de aanmatigingen der Grooten, of tus-
schen adel en steden, magt en geld , Patriciërs en Plebejers was ontvlamd en woedde
met afwisselende kans, meer dan Iwee eeuwen voort, toen beide parlijen, door burger-
oorlogen afgemat, uitgeput en ontzenuwd, zich onder liet juk van eenen vreemden
meester moesten krommen.

De Iwislen en geschillen der landschappen Ε mis go , Broekmerland, Reiderlaud

. I

(1) Wëstenoorp, Jaarb. v. Gron. D. l. bl. 355.

(2) F. sjoerds leidt, in navolging van occo scaklensis, L·!. 122, den naam van Schieringers
van de
Schicring of Scliicr-aal [Paling) af, welke in fFestergo in overvloed gevangen wordt;
terwijl de Vetkoopers genoemd zouden zijn naar de vette runderen, welke zij op de weiden van
Oostergo aankweekten. Fr. Jaarb, D. III. bl. 130. Westekdorp nierkt op, dat men eenen man
niel een voorkomen van rijkdom en gezag, ook tlians nog in
Groningerland eenen Vetkooper, en
iemand die zindelijk gekleed is, doch van een burgerlijk vooikomen, sc/uer noemt.
Jaarb. v.
Gron.
D. I. bl. 356.

(3) Occo scarlensis, LI. 121—123. F. sjoerds, Fr. Jaarb. D. III. bl. 127—132, Wes-
tendorp,
Jaarb. v. Gron. D, I. bl. 354. D. II. bl, 3.

-ocr page 461-

DES VADERLANDS. ^ 403

en het Oldamht met den Bisschop van Munstei· Avaren inmiddels met meer of minder 1256—

. . . .. 1300

hevigheid voortgezet, en door de ciseheB en aanmatigingen van kerkelyke regtban-

ken en personen gevoed geworden. Dit had de Hunsingoërs en Fivelingoërs eens in
de wapenen gebragt, heigeen niet zonder bloedstorting was afgeloopen. Thans werd de
vereffening der geschillen door den Bisschop van
Munster aan eenige kloostergeeste-
lijken opgedragen, in welke de wereldlijken, tusschen wie en de kerkelijken zij den
middelstand uitmaakten, in dien tijd groot vertrouwen stelden. Do scheidslieden,
onder welke
eggard , Abt van Adewerd, nuGO, Abt van Oldeklooster in de Marne,
REMBOLD, Abt van Feldwerd onder Holwierde, en οττο, Abt van Bloemhof of
Wittewierum zich bevonden, kwamen te klein F'alderen, een dorpje bij Etnden
en naderhand binnen die stad begrepen, bijeen. Blijkens den zoenbrief, welke iu
gevolge hunner gehoudene onderhandelingen, door Bisschop
everuard van Mvnstcr
werd uitgevaardigd, was men ontevreden geweest over de zwaro boeten en breuken, bij
het geestelijke regt gebruikelijk, voor misdrijven gepleegd in des Bisschops vierschaar
en hof, aan en in de kerken en op kerkhoven, voor huwelijken in verboden graden,
voor woeker en eerloosheid.
Everuard voldeed aan de daarin verlangde matiging en
stelde eenige nieuwe bepalingen vast, omtrent de wijze van regtsvolging, en over het
dooden, Avonden en berooven van geestelijke personen. Niet minder groot was de
ontevredenheid over de geldafpersingen der priesters bij do toediening der
Sakra-
menten en bij het verriglen van andere kerkelijke diensten, over het verhuren van
kerkelijke ambten, over het gedrag van sommige onwaardige Geestelijken , over den dwang
der kerkelijken betrekkelijk de begraafplaatsen, en over andere misbruiken aan welke
insgelijks door
everhard, zoo veel mogelijk, paal en perk gesteld werd. De overige
punten van den zoenbrief strekten ter bevordering van de onderlinge veiligheid en het
wederzijdsch verkeer, van den vrijen handel, van de wederkeerige bediening des goeden
regls, en van eene gelijke behandeling der Friezen, Duitschers en Saksers in het bis-
dom
Munster. Deze bepalingen, ten getale van vier en dertig, bragten cene aan-
merkelijke toenadering en verzachting te weeg, vooral in de uitoefening van het ker-
kelijke regt. De eigendunkelijke en onbepaalde handelingen, die zoo dikwerf de bron
geweest Avaren van twist en verbittering, hielden nu op, en men beperkte daarenboven
ook in andere opzigten, het regt der Avereldlijko geestelijkheid binnen engere gren-
zen (1). De vier oproerige landschappen onderwierpen zich aan den Bisschop, wien zij
schadevergoeding beloofden voor do gewelddadigheden door hen gepleegd, en verbonden

(1) Westendorp, Jaarb. v. Gron. D. II. bl. 7—9, naar driessek,T. III. p. 434—438.
Verg. e. besraga, Tlist. v. Oostfr. bl. 122—132. Ubdo ejjmhis, Rer. Fris. Jiist. Lib. XI.
p. 173, 174.

-ocr page 462-

462 ALGE Μ EEN Ε G Ε S C Η1 Ε ΰ Ε 1 S

125f)— zich, om Toortaan in eenen bestendigen vrede en goede verstandhouding met hem te
zullen leven. Torens namen zij op zich, om met hem de bekrachtiging dezer overeen-
komst bij den Paus Ie verzoeken. Ook des Keizers bevestiging van dit verdrag werd
vereischt en verworven; een blijk, dat het Keizerlijk gezag hier nog steeds door de
gemeenten en door den Bisschop erkend werd (1).

Niettegenstaande Keizer hudolf met kracht^le teugels van het Rijksbevvind in handen
hield en den landvrede met nadruk handhaafde, werd nog vaak in
Friesland en
elders de inwendige rust door den overmoed des adels gestoord. De twee aanzienlijke
geslachten der
Folkringen en der Gardringen in de Ommelanden leefden in open-
baren twist, die eindelijk in eenen bloedigen strijd uitbarstte, waarin vijf en negentig
gewapenden het leven verloren (2). Omstreeks dien zelfden tijd was
britze joulsma,
uit het adellijk geslacht van dien naam te Britzum bij Leeiitcarden, door zekeren
jETzo KiMGA doodgeslagen. Vreesselijk werd hij door zijnen zoon gewroken, die met
zijnen aanhang niet alleen den doodslager zeiven nevens drie zijner zonen ombragt,
maar ook hunne vrouwen in de
ha\en \an Britzenburg in het water liet versmoren (3).
Welligt was
britze joulsma de vader van 'dien watze joulsma , welke inzonderheid
onder die dappere Friezen genoemd Avordt, welke Keizer
rüdolf in den oorlog dien-
den. De Friezen deelden over het geheel in de hooge achting van dezen Vorst, wien
zij een plegtig gezantschap zonden, om de bekrachtiging en vernieuwing hunner oude
regten en vrijheden te verzoeken , welke van verschillende zijden belaagd werden. De
Keizer bewilligde hun verzoek en vermeerderde bovendien hun landregt met eenige
nieuwe punten, welke men als aanmerkelijke verbeteringen beschouwde. Hij ont-
sloeg hen tevens van den heirban, in welken oudtijds alle landeigenaars den krijg
moesten volgen, doch die thans grootendeels ontaard en krachteloos was geworden,
onder de navolgende verpligtingen , welke zij teregt vergunningen noemden : 1°. moes-
ten zij ter heirvaart trekken naar het H. Land;
2". naar Rome, wanneer men er
tegen den Keizer en den Paus opstond; 3". naar den
Rijn, wanneer men aldaar de
kasteelen of steden aan het Rijk wilde ontweldigen; en ten 4". hun land te water en
te land beschermen (4)." —

De vreugde over 's Keizers gunstige stemming werd grootendeels door gewelcfige

(1) Driesses, Monum. T. IIL p. 438—441, bij Iwestekdorp, Jaarb. v. Gron. D. IL bi. 10.

(2) Ahosymi Continuatio Chron. menconis, p. 190,

(3) F, sjoERDs, Fr. Jaarb. D. IIL bi. 121.

(4) E. benimga, Hist. V. Oostfr. bl. 133, 134. Ubbo emmics,, i?er. Fris. Eist. Z/ii. XI.
p. 174, 175.
W^imsemius, Chron. v. Vriest. B. YL bl. 174. Schotamus, ß. V. bl. 148.
F. sjoerds; Fr. Jaarb. D. 111. bl. 120-122. Westendorp, Jaarb. v. Gron. D. IL bl. 16—18.

-ocr page 463-

DES VADERLANDS. ^ 403

overslroomingcn en watervloeden veinieligd. Welke verwoestingen zij ten Westen der 1256—
Lauwers aanrigtten , zoo waren deze echter niet tc Tergelijken Lij die Ijcooslen dien
stroom, en wel bijzonder in de streken tusschen
Groningen eniiet tegenwoordig Oost-
friesland.
Omtrent Kerstijd, des avonds te elf ure, bezweken do lemsdijken bij
Jansum en Reide voor eenen hcvigen storm uit het Noord-westen, welke het zeewatei 1277
tot eene buitengewone hoogte opzweepte. Vele landerijen werden met hare bewoners
onder het water bedolven, en daar de verarmde dijkspligtigen niet in staat Avaren de
breuken te herstellen, zoo stroomden nog drie jaren achtereen dé golven ongestoord'
en verdelgend binnen. Ondertusschen weigerden de meeste eigenaars der meer binnen-
waarts liggende gronden , iets ter herstelling der dijken bij te dragen, vermoedelijk om
daardoor de dijkspligtigen tol den afstand hunner landerijen te noodzaken. Sommige
Edelen en kloosterlingen zouden verklaard hebben, dan eerst te zullen dijken , Avan-
neer het water aan hunne deuren gekomen was. Zekere
tiddo winiiengha, een ver-
mogend en invloedrijk man in
Reiderland, de voornaamste bewerker van dezen
onwil, zwoer zoo lang te wachten, tot'dat zijn land lei' hoogte van eene spies onder
water stond. Hij is naderhand als een arme kostganger in het Reiderlandsche klooster
Palmaar gestorven. Eindelijk legde men een nieuwen dijk aan de Eems^ doch
niet gelijk de vorige aan den zoom dier rivier, waarvan de bestanddeeléü stevige klei
waren, maar op eenen lossen derriegrond. Het water drong hier bij de overstroo-
mingen , welke tien jaren aanhielden, in den uifgespitten bodem en verzwolg allengs
eene groote oppervlakte gronds met het stadje
Torum, twee kloosters, meer dan
dertig dorpen cu bijna zoo vele gehuchten. Hierdoor was reeds in het' laatste jaar
der dertiende eeuw de
'Dollart aanwezig, wiens uitgestrekte watervlakte volgende
vloeden voltooid hebben (1).

Terwijl aan de oevers van de Eems' eigenbelang en hebzucht het land aan^ de
woede dor natuur ten prooi gaven, verbonden; zicW by eede
in' Hun»ingo de mariné-
lijke ingezetenen van en boven de twaalf jaren, den tijd-wanneer men in'détl'heir-
Iwn of landweer werd ingeschreven, den landvrede te handhaven' en zelfs voor
den tijd van vier jaren, het dragen van alle wapenen af te schaiTen' (2). Öóli' 1278
werden hier gelijk elders in
Friesland^^ geheel in den geest van Keizier hüdolpÏ'
vredemannen
[Fredemans) gekozen, op wie de taak' rustte, den binnenlandfechen vrede
te onderhouden en aan alle oneenigheden, twisten en vijandelijkheden, hetzy in der

(1) Ubbo emmids, Rer. Fris. Hint. Lih. XII. p. 170. Odditof, Verh.' d. WaUrvl) bl.
329—353. Westendorp ,e/aari. v. Grow.D. Il.bl. 20,173—75, cn de aldaar aangehaalde Schrijvers.

(2) Anokymi Continuatio Chron. mencoris, p. 195. übbo emmids, Rer. Fris. Hiel. Lib.
XII. p. 177.

-ocr page 464-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256—minne of met gevyeld en magt, een einde te maken (1), De regtspleging was op Tas-
teren voet gebragt , en in Fivelingo werd het regt door negentien redgers of raden
{Consules) en tien regters {Judices) of gezworenen uitgeoefend. De bediening Tan
redger werd bij beurten , onder zekere landeigenaars in do negentien redgerschappen
1280 van
Fivelingo Tvaargenonien. Men kwam jaarlijks op bepaalden lijd en plaats bijeen,
opdat hij, die aan de beurt lag, het redgerambt zou aanvaarden. Op eene dezer bij-
eenkomsten ontstond een hevige twist tusschen
rodmar , welke thans deze betrekking
moest bekleeden, en zijn broeder
elbo , die hem wilde voorgaan. Beide vonden aan-
hangers, Te vergeefs trachtten eenige geestelyken en wereldlijken de opgewonden ge-
moederen te bedaren. Men schreeuwde: »Laat ons strijden en ons verdedigen," en
greep tegelijk naar de wapenen.
Elbo en de zijnen moesten vlugten en verscholen
zich ginds en herwaarts, uit vrees voor den woedenden kampvechter
kobeut cn zijne
makkers. Zes strijders verloren het leven, velen werden gewond en een groot aantal
naakt uitgeschud (2). Dezelfde oorzaak bragt in
Ilunsingo eene gelijke uitwerking
voort. Ook hier werden bij de keuzo eens redgers spoedig de zwaarden getrokken,
on behalve de beide mededingers,
duerdeco van Coldehera cn geïso van Terhranda ,
vele andere Edellieden gedood. Hiermede was echter de zaak niet afgeloopen. Eene
der partijen viel het steenhuis op de landhoeve van de abdij
Oldeklooster aan , wondde
eenige der be.woners, die zich door de vlugt wilden redden, roofde de granen cn an-
dere eetwaren ^veg, en ondergroef de muren onder voorwendsel, dat men den vijanden
beletten wilde, zich hier te nestelen. De boerderij der abdij van
Rotlum werd door
GODESGiiALK cn AYLBOLD
vaïi üithuizm geplunderd , welke beweerden, dat hun vader
in het klooster twee prebenden gesticht had waarvan hun de begeving toekwam , het-^
geen de monniken ontkenden (3).

Ondanks de strengere maatregelen van Keizer rüdolf ter bewaring Tan rust en vrede,
on do kerkelijke wetsbepalingen des Bisschops
everhard ^άιλ Munster , getuigen deze en
velo andere daden van geweld, hoo weinig het vuistregt in deze gewesten nog beteugeld
J2iS3 was. Zekere Jonkvrouwe
ida van Menterwolde , sinds een jaar met elbo aienalda te
Helium gehuwd, had haren echtgenoot verlaten, onder voorwendsel, dat zij in dit hu-
welijk niet hffd toegestemd, cn was met
folbert , zoon van eeuen eigenerfde, diederik.
folpetra
, te Mitwolde hertrouwd. Om zich te wreken, overviel elbo met z^ne

i

(1) E. benikga, Hist. V. Oostfr. bl. 134. Uuuo emjius, Rcr. Fris. Hist. Lib. Xf. p. 175
W
esiehdorp, Jaarb. φ, Gron. D. II. bl. 21, 22.

(2) Arosymi Continuatio Chron. meiïcohis, p. 194, 195.

{3} Anohymi Continuatio Chron. hesconis, p. 195, 190. Ubbo emmics , Rer. Fris, Hist.
lib.
XII. p. 177.

-ocr page 465-

DES vaderlands. 465

bloedverwanten des nachts het huis van polpetra en voerden hem met zoon en schoon-

loUU

dochter gevangen naar Helium. Do vader kocht zich spoedig vrij cn roofde in den nacht
de weduwe
frotjwe λάϊλ Schildwolde mcl liaar dochtertje weg , om daaidoor de slaking
van het gehuwde paar te verwerven. De zaak werd door de behoorlijke reglers onder-
zocht en ten nadeele van
elbo beslist. Deze echler bekreunde zich hieraan weinig en
weigerde
folbert uit te leveren. Geheel Fioelingo werd nu tegen hem opontboden
en, overeenkomstig de wet, zijne woning met verbranding bedreigd, wanneer hij niet
gehoorzaamde. Niet bestand tegen de overmagt, leverde hij zijnen gevangene aan den
Abt oüDGER van
Bloemhof ter bewaring over, waarop de bijeengeroepen gemeente
naar huis terug keerde.
Folbekt ontsnapte weldra, onder medewerking der Midwol-
ders , door een venster aan zijne bewakers. Inlusschen had de Bisschop van ü/imiier ook
de uillevering van Jonkvrouwe
ida bevolen ; doch elbo beriep zich op· den Paus , w elke
de zaak in handen van den Abt van
Klaarkamp stelde, die uitspraak deed geheel ia
strijd roet het bevel des Bisschops. De
menalda's en de Midwolders kwamen hierop
overeen , om de beslissing des geschils aan de Dekens van
Loppersum en Fennsum
op te dragen; doch ook deze konden het niet eens worden , en de Bisschop gelastte
hen , zich niet met de zaak van het huwelijk in te laten, daar die voor zijne regtbank
behoorde.
Elbo eischle nu van den Abt van Bloemhof den in bewaring genomen
POLBERT terug, en pleegde zoo vele daden van geweld tegen de abdij-, dat eenige
Edellieden lusschen beiden moesten komen, op wier bedreiging hij dit bedrijf staakte.
JKr blijkt niet wanneer en op welke wijze de twist vereffend is geworden (1).

Middelerwijl Avas de Bisschop van Munster in de Ommelanden of Klein Friesland
gekomen, om de seenden te houden, de gemeenten te onderzoeken en de misdrijven,
waar dit gevorderd werd, te straffen. Daar zijne kömst den kloosters overgrootc kosten
veroorzaakte, hadden de kloostervoogden onderling plegtig besloten, hem en zijn
gevolg niet zonder algemeeno toestemming te ontvangen. De Geestelijken in
Hun>·
tingo
hadden zelfs bewerkt, dat de wereldlijke overheid dit op straffe eener geld-
boete verbood. Doch toen de Bisschop te
Βαβο aangekomen was, noodigden hem
de rijke monniken van
Adewerd uit, zijn verblijf bij hen te nemen. De overige kloos-
ters waren alzoo wel genoodzaakt dit voorbeeld te volgen, en die hem niet als gast ont-
vingen, vergoedden hem zijne vertering in gereed geld (2).

Belangrijker was een verbond van veiligheid in handelen in wandel, door de Édelliedeu
van
31enterne, Groot en Klein Termunten ende eigenërfdeburgers van Groningenüa^n-

(1) äkostai Coniinuaiio Chron. mescoäis, ρ. 198—202.
Lib. XII. ρ. 177.

(2), Λβοιιτπι Gontinuatio Chron. bercohis, p. 192.
u. deel.

-ocr page 466-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256'— gegaan. In tijdon waarin regt en wetten met zoo weinig klem werden geliaudhaafd; waar
men den schuldenaar straiFeloos berooven, en wanneer hij een vreemdeling was , aanhouden
of zijne goederen in beslag nemen konde, waren overeenkomsten van dien aard hoogst
weldadig. Bij dit verbond werd bepaald, dat de schuldvorderingen, welke men op
iemand bebben mögt, aan een geregeld regterlijk onderzoek moesten onderworpen wor-
den. De regters zelfs zouden verpligt zijn, al wat in hun regtsgebied eigendunkelijk
was in bezit genomen, terug te bezorgen, den onwettig gevangen schuldenaar te ont-
slaan
cn den overtreder der wet lot betaling der bepaalde geldboete te noodzaken. Vier
jaren later sloten de Edellieden van
31enterne met die van Menterwolde, en deze
laatsten met do burgers van
Groningen, op denzelfden voet een dergelijk verbond van
vrede cn veiligheid in den handel (1).

De Groningers streefden ernstig, om de goede verstandhouding met hunne naburen
te bewaren, en stonden in naauwe betrekking met de Ilunsingoërs, Beide hielden al-
gemeene bijeenkomsten te
Groningen, op welke de gemeene zaken behandeld Averden.
Voor eene dezer bondgenootschappelijke vergaderingen werden
egbert en ludolp van
Selwerd, zonen
van den Ridder godsch,\.lk , dewijl zij eenen man van T'ipetïie in hechtenis
genomen hadden, aangeklaagd. Daar echter het huis
Selwerd op den zamenloop van
Jlnnsingo f Groningen cn van het Gorecht gelegen was , waagde men het niet te
beslissen, onder welk regtsgebied zij behoorden, en liet het hunner keuze over, waar
zij te regt wilden staan. Na overleg met hunne bloedverwanten, stelden zij zich, tot
aller genoegen , voor
egbert tOn 6rroerie«Zier^, den bestendigen regier \&nGo GnW^olde.
Er werd nu bepaald, dat zij voortaan van allen regtsdwang van Hunsingo en van
Groningen ontslagen en steeds onder groenenberg en zijne erven zijn zouden. De
13
van verklaring hiervan opgemaakt, werd met het zegel van Hunsingo bekrachtigd en aan
miand I
ngbert Ier hand gesteld. Dit is onderhouden lot dat, na de ineensmelting der gc-

1283 slachten van groenekberg en selwert , het huis van dien naam in een klooster

1284 veranderd werd (2). Egbert komt ook voor als getuige bij eene OTereenkomst der
ingezetenen van eenige hoeven te
Zuid-Laren ^ met Gerhard mensinge |over tienden
en renten (3). Hij wordt tevens onder do scheidslieden gevonden, welke het geschil

1287 lusschen de monniken van Adexoerd en de bewoners van Ooster-wolde en Go,
wegens eene waterloozing, beslisten (4).

(1) Westehdorp, Jaarb, v. Gron. D. Π. bl. 45, 46.

(2) ÜBBO EJiMiüs, Rer. Fris, Ilist. Lib. Xil. p. 178, Scuotahcs, Fr. Hist. B, V. bl. 140.
Westendorp,
Jaarb. v. Gron. D. 11. bl. 43, 44.

(3) Driesses, Monum. T. 111. p. 562, bij wesieadorp, Jaarb. v. Gron. D. II. bl. 46, 47.

(4) UüBo emmiüs, Rer. Fris. Ilist. Lib. XII. p. 178. ScnoTAsrs, Fr. Hist. B. V. bl. 149.
AVestesdokp , Jaarb. v. Gron, U. II. bl, 50 — 52.

-ocr page 467-

DES VADERLANDS. 958

^ssÊ!BÊÊÊÊÊSB=!^ÊÊ!ÊmmmmmssÊSSÊSs

Door de verdeeldheden en paatijscliappeii, die in i^r/eiiaiit/ ^γoedden , M'crden de 1250 —

dijken en walerkeeringen verwaarloosd, en vandaar de overslroomingen en doorbraken,

welke genoegzaam jaarlijks dit gewest teisterden. De rampen hierdoor reeds veroor- 14 of

3-7 V lil

zaakl, vermeerderden, toen in den winter, Ie middernacht, een geweldige storm met
onweders vergezeld , het zeewater over en door de dijken heenjoeg, een groot aantal
huizen medesleepte, kerken en kloosters vernielde, en sterke stinzen, ofschoon op
hoogten gebouwd, omverwierp. Het stadje
Grind of Grijn, op een eilandje van
denzelfden naam, aan het FUe gelegen, werd bijna geheel door den vloed verzwol-
gen. Geheele streken stonden blank, het zouite water bedekte zelfs de hooger liggende
veengronden en stond vijf voelen hoog in de lage landen, waar groote stukken gronds,
uit
de Wouden losgescheurd , zich vestigden. Eene menigte menschen en vee kwam
om , en namelooze ellende vertoonde zich allerwege. Velen waren naar de hooger
liggende veengronden gevlugt en leefden van den aandrijvenden voorraad. Een man,
een wolf, een hond en een haas spoelden op eenen balk in
de JVouden aan. Naar
de beëedigde opgave der Priesters en Dekens, verdronken in dien vreesselijken vloed,
tusschen het
VUe en do Lauwers dertig duizend, en van de Lauwers tot de Ε eins
twintig duizend menschen. W^einig Aveken later verhief zich weder een vervaarlijke 5 van
storm, Avelke vele rijk geladene iichepen tegen doFriesche kusten verbrijzelde, de zee^j^'^nj'
op nieuw landwaarts indreef en onberekenbare schade aanrigtte (1). Men beweert, dat
in deze beide overstroomingen , meer dan drie duizend kloosterlingen zijn omgekomen (2).
Bij onderzoek bleek echter, dat van do orde der Premonstreiten of Norbertijnen alleen
nog ongeveer vier duizend, zoo monniken en nonnen als leekebroeders, waren over-
gebleven. Men mag daaruit besluiten, hoe zeer
Friesland tusschen het Flie en
de Eerns, in dat tijdperk met kloosterlingen bevolkt geweest is (3).

Dit gewest verkeerde steeds in eenen staat van verwarring aan Avelken Keizer
RUDOLF besloot een einde te maken , en er het geschonden Keizerlijk gezag to her-
stellen. Eenen belangrijken invloed heeft dit op de gemoederen en op de staatkun-
dige gesteldheid van
Friesland uitgeoefend, en is de bron van ernstige en gevolg-
rijke twisten geworden (4). Onder goedkeuring dor Kijksgroolen, begiftigde
rudolf29 van

Ilooi-

----maand.

1290

(1) Axontmi Continualio Chron. mekconis, p. 197. Occo scarleasis, bl. 123. Wiksemivs ,
Chron. v. Vriesl. B. Vl. bl. 175. ScnoUHUS, Fr. liist, 15. V. bl. 147.

(2) Westendorp, Jaarb. v. Gron. D. II. bl. 49.

(3) sibuahdt LEoms Fitoe et Res Gestae Ahbatum in Lidlum, in »utthaei Analect. T.
III. ρ. 550. U
bbo EMMIÜ8, Rer. Fris. Hisi. Lib. XII. ρ. 179. WiitsEiiica, Chron, υ, Vriesl.
Β. VI. bl. 176.

(4) Wesiekdorp, Jaarb. v. Gron. D. II. bl. 53.

60 +

-ocr page 468-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256—Graaf reinoud van Gelre met de latiden tusschen het Flie en de Eems, voor zoo
29 van^'^'^'^'' behoorden.
Reinoud ontving »de volle magt, om of zelf, of

Hooim. van zijnentwege kennis te nemen van schuld, te straffen, Ie oordcelen, te vonnissen^
acht te slaan op boosdoeners, boeten op te leggen, zijne on 'sRijks regten te her-
nemen en uit te breiden, do inzamelingen of beden
(collectas seu precarias) te
heffen, in
Friesland ambtlieden [officiales) en regters aan Ie stellen, regten
(stad- en landregten) te geven en te handhaven ; voorts te verrigten, te bevelen , Ie
schikken en te handelen, zoo als de Keizer, tegenwoordig zijnde, zou kunnen ver-
rigten , regelen en schikken. Hij moest echter bij den Keizer, of bij de wettige opvol-
gers in het Rijk, de opbrengsten, beden en alle overige rcgtmatige inkomsten
verantwoorden. Alle buitengewone giften , geschenken en voordeden echter zouden
hem behooren." De Keizer en zijne nazaten verpliglen zich daarentegen » op gee-
nerlei wijze anders over
Friesland zullen beschikken, vóór dat de Graaf, of zijne
erven, schadeloos waren gesteld wegens de kosten en uitgaven, welke hij ter bedwin-
ging en hervorming van
Friesland had besteed. Zoodra dit gewest onder het onmid-
dellijk beheer des Keizers was teruggekeerd, zou hij bovendien voor zijne moeite nog
eene som van vierduizend mark zuiver zilver genieten , en die landgoederen in eigen-
dom mogen behouden, welke hij door koop aan zich gebragt had en die niet onder
het Rijk behoorden (1)." Men ziet uit dit belangrijk staatsstuk, dat
reinoud van Gelre
hierbij al do magt ontving , welke de bediening van Graaf iii zich vercenigde , zoo als
het bestuur, do regtspleging, de burgerlijke en lijfstraffelijke zaken, de policie en het
1291 innen van belastingen , onder verantwoording daarvan aan den Keizer (2). De spoedig
gevolgde dood van
rudolf , de verdeeldheden in het Rijk, de onwil der Friezen , en
ongetwijfeld het gebrek aan magt na den ongclukkigen krijg met
Braland, verhinder-
den REisouD de Keizerlijke beschikking ten uitvoer
Ie brengen, ofschoon zy ook door
do Keizers
adolf van Nassau en albrecnx van Oostenrijk bevestigd werd (3).

Keizer rudolf had hot verzet der Friezen tegen zijn besluit voorzien en deswege do
emliggende leenmannen des Rijks gelast, den Graaf van
Gelre te ondersteunen.
Dit schynt aanleiding gegeven te hebben tot het verbond van wederkeerige hulp on

(1) ScuoTABus, Fr. Mist. B. T. W. Ï50. Brieven cn Documenten, bl. 15, V. miebis·,
Charlerh. v. Holl. D. I. bl. 507. Groot Charterh. v. Friesl. D, I. bl 123. Vcrjr. cnno em-
Hiüs, Rer. Fris. Ilist. Lib. XII. p. ΙδΟ, Wiksejuus, Chron. v. Vriesl. B. VII, bl. 177.
Hiervoor, bl. 448 cn de aldaar aangehaalde schrijvers.

(2) Westesdorp, Jaarh. v. Gron. 1). II. bl, 54.

(3) Verg. hiervoor, bl. 448.

-ocr page 469-

DES VADERLANDS. ^ 403

bijstand , ATelk thans door de reglers , raden en genieenle van Groningen met den slot- 125()—
voogd van
Koevorden en de gemeente van Drenthe gesloten werd. Immers beloof- ^^^^
den bij dit verbond de Groningers en de Drenthenaars, elkander wederzijds mot de
wapenen te liulp te komen , indien een met magt bekleede persoon., of de gemeente
van eenig landschap, hen onregtvaardig gewapenderhand aanviel; ook wanneer eenig
vermogend ingezeten tegen het regt, de ge
\Y00nlen en de tot nu too vreedzaam
opgevolgde vryheden, of tegen de gemeenten zich aankantte en verzette. Men zou
elkander op eigen kosten bijstand verleenen, doch voor de daardoor geledene verliezen
schadeloos stellen (1),

Het ontbrak Keizer adolf van ^^assau, welke de beginselen zijns voorgangers om-
helsde , aan magt, om dien geest van vrijheid en opstand,
λυοΠιβ zich in deze
oorden zoo ondubbelzinnig openbaarde, te beteugelen en de waardigheid des Rijks te
handhaven. De Friezen weigerden steeds den Graaf van
Gelre als landsheer te erken-
nen en verkeerden thans in eenen slaat, die zeer na aan regeringloosheid grensde.
Stavoren echter huldigde Graaf floris "V van Holland, als Heer van Friesland, en 1 van
ontving van hem, in die hoedanigheid, voorregten en vrijheden (2). Tusschen de 1292
Lauicers en de Eems daarentegen, heerschte ongestraft het regt van den sterkste., en
onder de vele voorbeelden hiervan in do geschiedenis opgeteekend , zal het verhaal van
den op nieuw ontbrandden twist met de
mewalda's, tevens een merkwaardig tafereel
opleveren van de zeden en den toestand dezer woelige tijden. Het vuur der tweedragt
was blijven smeulen en door daden van geweld gevoed geworden.
Elbo de Jonge
had eenige lieden gedood, wier bloedverwanten, wraak en voldoening eischende,
zich aan elkander sloten en het slot van den vermoorden
rodmar versterkten. Te
vergeefs trachtte ELBo
de Oude, een man van doorzigt en verstand, den vrede te 1295
herstellen. Men trok tegen de laEWALDA's op. Aan de zijde hunner vijanden
echaarden zich
ailward en eiso snelgers , nevens de brocderszonen van elbo en hunne
medestanders, by Avie insgelijks
esscuel mirichja van Schildioolde, welke melde
mewalda's wegens het iredgerschap in onmin was, en zijne maagschap zich voegden.
Met hen vereenigden zich ook vele rijken en Edelen van
Drentherioolde\ terwijl
Ridders uit verschillende dorpen en zelfs uit
Ae Wonds treek , do deelgenooten der
sKEiGERs in het geheim aanmoedigden. De HEifALDA's , door twee onderscheidene ben-
<len, eene uil de Oostelijke en de andere uit de Weslelijke streek bedreigd, waar tegen
iij zich niet bestand achtten, boden vruchteloos aan, zich wegens do bestaande verschil-

(1) Dhiesses, Monum. bij westesdobp, Jaarb. v. Gron. B. li. LI. 58, 59.
.(2) Zie hiervoor, bl. 360.
Groot Chartcrb. FriesL D. I. bl. 124, 126, 132.

-ocr page 470-

470 ALGEMEENE G Ε S C Η1Ε D Ε 1 S

1250— len , aan de uitspraak des Abls van Wittewierum en drie andere scheidsmannen Ie on-
^^^^ derwerpen, en naar landregt on gewoonte, vergoeding en voldoening te geven.

De Oostelijke bende, zamengesteld wit de gebroeders luibrad en tjffo , hunne bloed-
verwanlen en vrienden van
Oostorhroek en uit eenige andere dorpen , vergezeld door
ALBERO ALDiKGA , Luippo YODEGA en hunnc maagschap, trok van den eenen kant aan,
terwijl van de andere zijde, uit het Westen, de
snelgers onder trompetgeschal
en hot gelui der klokken van
Schildwolde, opdaagden. Do menalda's, door de
avalbertiita's versterkt, vielen op de aanrukkende bende der skelgers bij de stins
van DODO FEDDi]\A aan, vóór dat zij zich met de anderen konde vereenigen, en
dreef haar op de vlugt. Een man uit
Schermer sneuvelde, eenigen werden gewond,
velen verminkt en anderen naakt uilgeschud. Nu wendden zij zich tegen de Oostelijke
bende, die insgelijks Aveldra de vlugt koos, namen
uffo met een zijner aanhangers
gevangen, en keerden zegevierend terug. Zij hadden slechts eenen enkelen Edelman
uit
Midwolde verloren. De Avraak was hiermede niet bevredigd. Eleo de Jonge en
eenige edelknapen verrasten kort daarna , bij het vallen van den avond , te
Slochte-
ren
een paar hunner voornaamste vijanden, welke zij gevangen naar Helium voerden
en in boeijea wierpen. De
snelgeus versterkten daarop in den nacht den burg van
dodo jeldikga te Schildicolde, en slaken de omringende houten huizen in brand. Op
dit berigt vielen hen de
menalda's dadelijk aan, dreven de buitenwacht op de vlugt,
omsingelden, door de Oostbroekers ondersteund, den burg, wierpen vuur door de
vensters, ondergroeven de muren en dwongen do bezetting, zich op lijfsgenade over
te geven. Den redger
iiessel, albero aldinga en anderen, ten getale van twintig,
voerde
elbo naar hét slot van kodmar in hechtenis, en aldinga werd bijna
naakt, in twee boeijen geklonken. Door tusschenkomst van den Abt
ymfVittewierum
echter, werden de ovcrigo gevangenen , onder belofte van verder gcene vijandelijkheden
te plegen , in vrijheid gesteld, waarop de burg ontmanteld en de halfscheid er van
door ELBO, tol den opbouw van de kerk te
Helium, gekocht Averd.

De sKELGERs trachtten intusschen thans voor zich te verwerven, Avat zij ikort te voren
de
menalda's met zoo veel overmoed geweigerd hadden. Zij verzochten· den Abt van
Witteicierum , door zijne tusschenkomst, de bevrediging te bewerken. Deze vertrok
hierop naar
fféllum, doch vond er alles in beweging. Het huis van zekeren dodo
JELDIGKWA zag hij omsingelen , en ontdekte bij die gelegenheid op een der bovenver-
trekken
wubbo abenama, Avclkc dcH zoon van wubbo bullema gedood had, wiens
bloed hier door de bloedwrekers gezocht werd. Slechts zoo veel konde hij van
elbo
en de Oostbroekers verwerven, dat zij de gevangenen en bovenal de gewonden, wél
zouden behandelen. Daarop begaf hij zich naar
Slochteren, en bewerkte eindelijk de
loslating der gevangenen tegen den afstand hunner goederen. De
sselgers , welke met
de redgers en regters, op ecne slaking zonder losgeld hadden aangedrongen , moesten in

-ocr page 471-

DES VADERLANDS. ^ 403

deze overeenkomst berusten van welke verscheidene afschriften ten behoeve der ver-1256—
schiileudo belanghebbenden, gemaakt werden (1). ^^^^

Om aan de binnenlandsche veeten een einde to maken en de buitenlandsche aanval-
len te beter af to weren, zouden de Friezen den Koning van
Denemarken tot hun-
nen beschermheer verkoren hebben, die hun zijnen schoonzoon lot stadhouder
zond, wien zij echler weldra, uit hoofde zijner gestrengheid en willekeurig bestuur,
doodden (2). Dit voorval wordt elders honderd jaren vroeger gesteld; en deze onbe-
paaldheid, vereenigd met de blijkbare verdichtselen, sprookjes en onwaarschijnlijkheden
waarmede het verhaal is opgevuld, verbieden, dat men er, althans onvoorwaardelijk ,
geloof aan hecht. Zeker is, dat de ütrechtsche Mijtervorsten groote magt en invloed
in
Friesland bezaten, toen Bisschop willem met Friesche schepen den logt legen
Holland ondernam (3). Deze Kerkvoogd noemt ook in eenen gunstbrief, do Gronin- 1297
gers
zijne burgers, welken hij, op hun verzoek, in zijn gebied vrijgeleide en be-
scherming van personen en goederen schenkt, zijne schouten, regters en ambtena-
ren gelastende, deze
zijne burgers te ontslaan, wanneer zij ergens rnet hunne goe-
deren te onregt op- of aangehouden werden (4). Grooter nogtans was het gezag der
Graven van
Holland in dien tijd in Friesland. Van daar, dat eenige voorname Gees-
telijken in
Oostergo zich bij Graaf jan I ernstig van de beschuldiging zuiverden, dat

zij den aanval van Bisschop willek op Holland ondersteund hadden. Uit hunne schrif-26' van

• Grnsiii«

lelijke verklaring , in Avelke zij den Graaf Heer van Friesland noemen, blijkt vrij 2297
duidelijk, dat zij do Westergoers geenszins vrij kenden, hem in den Westfrieschen
krijg veel nadeel berokkend te hebben (5). De stad
Stavoren moet echter den Hol-
landschen Graaf getrouw gebleven zijn; hij bekrachtigde ten minste de vrijheden en
voorregten haar door
floris V verleend, en zij zwoer hem waarschijnlijk daarop huldo
en trouw als haren Heer (6). Ook den Groninger koopheden schonk bij verscheidene 12ÜÜ

(1) A.n0by31i Contin. Chron. mencobis , p. 204—209. Westehdorp, Jaarb. v,- Gron, D. 11.
bl. 64-69.

(2) Occo scarlensis , bl. 125—129.

(3) Zie hiervoor bl. 395. Ubbo emmiüs, Rcr. Fris. Ilist. Lib. XII. p. 183. Wwsemids, CAro».
V. Fried. Β. VII. bl. 181.

(4) Driesseb, Monum. T. I. p. 59, bij westemdorp, Jaarb. v. Gron. D. II. bl. 73.

(5) V. JuERis, Charterb. ν. Holl. D. I. LI. 584. Groot Charterb. ν. Vriesl. D. I. bl. 130.

(6) V. MIERIS, Charterb. ν. Holl. D. II. bl. ö. G. Charterb. v. Vriesl. D. I. bl. 132. in den
huldiglngsbrief van Graaf
ja« II als Heer van Friesland. verij. schotanus, Fr. Hist. B. V. bl,
153. F.
sjoERos, Fr. Jaarb. D. III. bl. 181.

-ocr page 472-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— vergunningen en voorreglen Toor den tijd van yijflien jaren en gaf hun vrijheid de
goederen, die zij anders naar het Swtn in Γ laanderen braglen, in zijne stalen lo
verkoopen (l).

Bezwaarlijk is het zich een duidelijk denkbeeld to vormen van den staatkundigen toe-
stand van
Friesland tusschen liet Flie en de Eems, in dit tijdperk. Het blijkt, dat
de Keizers, de Graven van
Holland, en de Bisschoppen van Utrecht en Munster er
te gelijken tijde, nu eens meer en dan weder minder, gezag uitoefenden en hunne
bijzondere aanhangers hadden. Welligt wordt niet geheel onjuist van de Friezen dier
lijden gezegd, » dat zij dikwijls, zoo wel uit eigen verkiezing als door dwang, onder
Yreernde Heeren stonden , doch zoodra deze iels tegen 's lands voorreglen ondernamen ,
straks weder moesten vertrekken. »Dit is," voegt men er bij, »van den aanvang bij hen
gewoonte geweest, daar zij geene eigendunkelijke heerschappij over zich konden dulden
en de vrijheid boven alles beminden. Doch wanneer zij daarentegen eenen Heer hadden , diQ
hen naar 's lands weiten en voorreglen regeerde, was hij hun aangenaam en welgeval-
lig , on zij deden hem meer goeds uit vrijen
λυχΙ , dan hij zelfs van hen wel zou begeerd
hebben (2)." Het Keizerlijk aanzien was onder het magleloos besluur van
adolf aan-
merkelijk gedaald , en toen
albrecdt van Oostenrijk den Rijkstroon had beklommen
I en het verloren Keizerlijk gezag poogde te herstellentoonden de Friezen , wier ben-

j den in de gelederen van adolf gestreden hadden , zich geenszins onderdanig. Om zyn

doel te bereiken en levens de goede diensten, hem door reisoud van Gelre bewezen ^

f 2Γί van te beloonen, bevestigde hij den opdragtsbrief zijns vaders, to gunsle van dezen

timsDi»

jj^gjj^jj'Graaf (3). De Friezen hebbcQ waarschijnlijk de wapenen tegen eeinoud opgevat, loen
129Ü jjjj bestuur over hen op zich wilde nemen. Men gist dit uit eenen brief van den
? Keizer aan de Geestelijken, overheden en reglers van
Friesland beoosten het yiie,

om den oorlog aldaar door tusschenkomst der Graven van Kleef, Gulik, Berg en
Mark, der Heeren van Valkenhurg en Kuik en der stad Keulen, zijne gevolniag-
tigden, te doen eindigen,
Reinoud wordt niet onder de middelaars genoemd, den-
kelijk dewijl die krijg legen hem als benoemden Stadhouder of Landvoogd, wien de
Friezen niet voor gebieder wilden erkennen, gevoerd werd (4).
 I

De onderlinge verdeeldheid der Edelen had middelerwijl dieper wortelen gescholen
en bragt do wrangsle vruchten voort. Zeker Edelman
jucke uelbada had onvoorbe-

(1) Westendorp, Jaarb. v. Gron. D. 11. bl. 73. I

(2) Occo sciELEssis, bl. 129.

(3) Pontanus, Ilist. Gelr. Lib. VI. p. 171. SticnTEsnoRST, Gelders, Gesch. 15. VI. bl. 109.
y. MIERIS,
Charterb. v. Holl. D. I. bl. 604. Gr. Charterh. v. Friesl. ü. I. bl. 131.

(4) Vak spaer, ΠίβΙ. ν. Gelderl. D. I. bl. 331.

-ocr page 473-

DES VADERLANDS. ^ 403

dacht nouwe , den zoon van worp ropta uit Metzehcier, gevaarlijk gewónd, hetgeen 125Π—
door den vader zoo eavel was opgenomen, dat hg van dien oogenblik af slechts
trachtte zgnen moed, zoodra mogelijk , aan den dader te koelen. Hem derhalve op
den weg tusschen
Ferwerd en Marrum ontmoetende, randde hij hem onverschrokken
aan, schoon hij slechts door twee bedienden verzeld werd, en
helbada met de zijnen',
zeven man sterk was. Er ontstond een hevig gevecht. Een van
ropta's dienaars
sneuvelde, doch
helbada , gewond en van zijn paard geworpen , zou onder de slagen
zijns verwoeden vgands zyn bezweken, indien niet zgne lieden met verdubbeld geweld,
zich op ROPTA en zijnen getrouwe geworpen hadden. Niet bestand tegen deze over-
magt en beide ZAvaar gewond, verlieten zij den strijd , zonder achtervolgd te worden.
Met het gevecht nam evenwel de vgandschap geen einde, en zelfs kozen verscheidene
adellijke geslachten voor een van beide kanten partij. Immers, toen
worp ropta
weinige naanden later vernam, dat helbada zich met eenige vrienden en bondgenooten
in het dorp
Hoogeheintum bevond , viel hij, door tiete camaiiïfga en zijne mannen
ondersteund, hem zoo geweldig aan, dat
helbada met vier zijner aanhangers sneuvelde
en de overigen vluglten. Do zeventienjarige zoon van
helbada beproefde den dood
zyns vaders te wreken. Op den weg naar
Dokkum tastte hij camminga en de zynen 1293
aan, doch werd zoo dapper ontvangen, dat hij en zijne gezellen hun behoud in de
vlugt moesten zoeken. Eerst vier jaren daarna, maakte de dood van
ropta en cam-
MiKGA een einde aan dezen bloedigen twist, rnaar verzoende niet de op elkander ver-
bitterde geslachten, welke er in betrokken geweest waren (1). Hoe weinig belangrijk
deze geschillen, op zich zelve, zgn mogen, verdienen zij echter in de geschiedenis op-
geteekend te worden, daar zij naar hel leven eenen tgd voorstellen, welken men wel
eens als de eeuw aller ridderlijke bedrijven en deugden wil verheffen en aanbevelen.

Noord-brabaitd en Limburg. Terwijl Friesland aan al de rampen der tweedragt en
der regeringloosheid werd prijs gegeven, steeg
Braband onder het bestuur van wak-
kere regenten, tot groot aanzien en hiister. Hertog
hesdrik ΙΠ , wiens wijsheid , moed 23 van
en zedelijke hoedanigheden met zoo vpel regt geroemd Avorden, was na een be\vind van
dertien jaren overleden en
ie Leuven begraven (2). Sinds den aanvang zijner rege-
ring, had hy zich de bevordering van het geluk zijner onderdanen ten doel gesteld, en
zulks door het verleenen van belangrijke voorregten bewezen. Had
hendrik II hun ver-

(1) Occo SCARLEHSIS, bl. 129—132. WmsEMiDs, Chron. v. Friesi B. VII. bl. 183, 184.
F. sjoERDs,
Fr. Jaarb. D. III. bl. 191, 192.

(2) V. HEEtxi, Rijmkron. β. I. bl. 7. L. v. velthe«, Sp. Hist. B. I. c. 40. bl. 52. Magn.
Chron. Belg.
p. 271. Divveüs, Rer. Brab. Lib. XI. p. 121. Verg. hieivoor, bl. 331, 332,
334, 338.

II. deel. 60

-ocr page 474-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— gund voor den gewonen regier teregt te staan, hij ontsloeg hen van alle persoonlijke
Jasten en eigendunkelijke afpersingen , aan welke zij nog steeds onderworpen geweest
waren. Doch bovenal hadden zijne zorgen zich over die ongelukkigen uitgestrekt,
welke in de taal van het leenregt,
vassali ministeriales [lijfeigenen) genoemd wor-
den, maar die als slaven beschouwd en behandeld werden. Behalve de krijgsdienst,
waren zij lot verschillende andere diensten verpligt, en de Heer legde hun naar wille-
keur, zeer dikwijls ongewone belastingen op (1). Om zijnen leenmannen, over wier
dienstbaren bi] niet beschikken kon, een voorbeeld te geven, verhief Hertog Hendrik III
de lijfeigenen van zijne domeinen inderdaad lot den rang van vrije lieden , door het
slaalsjluk waarin hij bepaalde, dal ook zij naar regt en wellen behandeld en van allo
buitengewone schallingen en opbrengsten bevrijd en onlheven zouden worden (2).
Woelige lijden volgden den dood van eenen Vorst, die zich door zyne verlichte
denkwijze en echte volksliefde onderscheiden had. Z-ijne weduwe
albid , de dochter
van HUGO, Graaf van
Bourgogne, eene vrouw vvier beleid en moed elkander even-
aarden , nam het bestuur des lands en de voogdijschap harer vier minderjarige kin-
deren op zich.
Hendrik, Landgraaf van Thüringen, halve broeder van den overleden
Hertog, maakte echter, als naaste bloedverwant, op de voogdijschap aanspraak , doch de-
wijl hij een vreemdeling was, die zelfs geene de minste goederen in
Braband bezat ?
werd hij eenparig door de Edelen en sleden afgewezen, en keerde naar zijne stalen
terug. Thans moest
Hendrik van Leuven, Heer van Gaasbeek, als oudste zwaard-
maag , naar regt voogd worden , doch de schrandere
aleid bewerkte, dat noch hij ,
noch zijne neven, de Graaf van
Gelre en de Bisschop van Luik, hun doel bereikten.
Van deze gevaarlijke mededingers ontslagen, werd zij in hot bewind over
Brahand be-
vestigd , en koos
godevaart van Ρ erweis, nevens wouteii bertuoud van Mechelen,
om haar met hunnen raad en bekwaamheden Ie ondersteunen. Van perweis overleed
spoedig en werd in zijne betrekking door
Hendrik van Boutershem opgevolgd (3).

Het griefde arnoud van Wesemale, Maarschalk van Braband, geweldig dat hem
deze waardigheid niet Λvas aangeboden, op welke hij meende door gebooHe, rang en
diensten, de biliijkste aanspraak Ie hebben. Om zich te wreken, trachtte hij de
Leuvenaars in opstand en aan zijne zijde te brengen. De omstandigheden begunstigden
zyo voornemen, daar
Leuven door twee aanhangen, de Blanekaerls en Ag Colveren,

(1) Verg. hiervoor, bi. 13.

(2) Dewez , IlisU Gén. de la Belg. T. III. ρ, 24.

(3) Van πεε^, Β. I. bl. 8—11. , L. ν. yeltdem, Sp. Jlist, B, I. c. 40. bi. 52—54. ßlagn.
Chron. Belg.
p. 271, 279. Verg. hiervoor, bl. 417.

-ocr page 475-

DES VADERLANDS. 475

verdeeld was, wier twisten dikwijls do stad ten Lloedbad maakten. De Colveren ver- 125ß—
klaarden zich voor
wesemale en joegen do anderen, dio der Hertogin-weduwe toege-
daan waren, de stad uit. Aan het hoofd eener magtige en slrijdhafte bevolking,
vervolgde
wesemale onverpoosd de aanhangers der Hertogin en ontstak de fakkel der
tweedragt door geheel
Brahand. Edelen en steden geraakten tegen elkander in be-
weging, en het algemeen belang word met dat van het Hertogelijk geslacht, aan bijzon-
deren haat en Avrok opgeofl'erd (1).

In dezen staat van verwarring beproefde Bisschop bendrik van Zmzä , van moeders-
zyde aan het Hertogelijk huis vermaagschapt , de voogdij van
Brahand voor zich 1266
te verwerven. Onder voorwendsel, dat het slot
Falais, bij de stad Hoy, onder
zijn slift behoorde, sloeg hij er het beleg voor, doch werd door den Heer
va7i Meche-
len
genoodzaakt terug te trekken. Oloeijende van wraak bragt hij weldra een talrijk
leger bijeen , en rukte tot in de nabgheid van
Mechelen voort. Drie dagen stonden hier
de beide heiren tegenover elkander ten strijde geschaard, toen door tusschenkomst der
Gravin
Margaretha van Vlaanderen , welke den Luikenaars bijstand bood, werd over-
eengekomen, dat de Bisschop, dewijl hij gezworen had niet te zullen wederkeeren éér
hij te
Mechelen geweest was, zich met een klein gevolg tot aan het sluithek dier stad
zou begeven, zijne hand daaraan slaan en dan terug keeren
(2), Naar een ander berigt
echter, had
hendbik van Luik, ondersteund door do Graven van Gelre, Gulik, Berg,
Nassau
en Zoo«, een heir van zestig duizend man verzameld; Hariu, Landres, TiV"
lemont
en Vilvoorden verwoest en twintig dagen Mechelen belegerd, toen gebrek
aan levensmiddelen hem noodzaakte af te trekken (3). Vol spijt in het hart over dezen
mislukten aanslag, keerde hij naar
Maastricht en kwam er met geweld binnen. Do
sterke toren van Wißh ^ een plaatsje tegenover de stad en thans met haar vereenigd ,
werd door hem ingenomen, afgebroken , en van de steenen het slot
Montfoort bij
Roermond ten deele opgebouwd, om de Luikenaars te bedwingen, met wie hij steeds
in twist leefde (4). f-

Niet alleen moest berthold van Mechelen de regten der Hertogin-weduwe tegen
dezen woelzieken Kerkvoogd handhaven, maar ook de overige omliggende Vorsten be-
toomen, welke gedurig en buiten oorzaak,
lirahand verontrustten, doch wien het niet
gelukte eenige voordcelen te behalen. Ondertusschen was
uesdrik. , de oudste zoon

(1) Vak heeld, R. L bl. 11—13. L. τ. τειτηεμ, ΰ. I. c. 41. bi. 54.

(2) V. heelu , B. L bJ. 15—19. V. veitjiem, B. I. c. 41. bl. 64—5β.

(3) Jeak d'ottbebeüsk, aangehaald door willems, aant. op v. beelü, B. I. vg. 429.

(4) V. ueeld, B. I. bl. 19—21 en de aant. v. wiliejis, op vs. 481. V. τειτπεμ, B. Lc. 42.
bl. 56. V. spaek, Hist. v. Gelderl. D. I. bl. 240.

60 +

-ocr page 476-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

des overleden Hertogs, meerderjarig geworden en als opyolger zijns vaders in Bra-
hand gehuldigd. Daar hij echter, gebrekkig iiaar ligchaana en zwak van geest, voor
het bestuur der zaken weinig berekend was, trachtte
aleid , onder goedkeuring der
Edelen en sleden en met toestemming van
bkrthol» , hem ten nutte des lands te be-
wegen , zijne waardigheid ten behoeve van zijn broeder
jan af te staan, wien de natuur
met hare schoonste gaven rykelijk had begiftigd
(1). Vak wesemale ende Leuvenaars,
op welke hij nog steeds den grootsten invloed uitoefende, namen dit der Hertogin-
wedmve ten hoogste euvel af en beweerden , dat indien zwakheid van geest
hekdrik voor
de regering onbekwaam maakte, men hem ter ondersteuning, schrandere voogden of
raadslieden moest geven. Zy dreven de zaak tot zulk een uiterste, dat toen
aleid en
haar zoon
jan zich, naar oud gebruik, ter inhuldiging naar Leuven begaven, zij de
poorten voor hen sloten en verklaarden, geen ander dan
hewdrik voor Vorst te erken-
nen. Zy vielen zelfs Terwoestend in de heerlijkheid des Heeren
van Meckelen, dien
zij als den bewerker dezer maatregelen beschouwden , doch werden spoedig gedwongen
terug te trekken.
Van wesehale kwam daarop met eene groote krijgsmagt terug, om
Meehelen zelf aan te tasten. Berthold echter overviel de opstandelingen, en versloeg
hen ten eenenmale in eenen enkelen veldslag (2). Op eene. vergadering van vertegen-
woordigers uit de meeste groote en kleine steden, van Edelen, Ridders en aanzienleken
van den Lande te
Cortenherg, tusschen Brussel en Leuven ^ verzoenden zich de Leu-
venaars met
aleid ; hare zonen en aanhangers (3). Acht dagen later deed eendrik te
Kamerijk, in tegenwoordigheid van hikolaas , Bisschop dier stad, van vele geestelijke
en wereldlijke Heeren, Edelen, poorters en mannen van
Brahand, »uit vrijen wil en
beweging, voor altgd afstand van al zijne regten op het hertogdom
Brahand, onder
welken naam ook , te gunste zijns broeders, wien hij den Brabanders, welke hij van
den hem gedanen eed ontsloeg , beval als hunnen wettigen Heer hulde en trouw te
zweren, te dienen en ta gehoorzamen." Deze afstand werd door Keizer
righard be-
krachtigd , doch slechts nadat hij zich van de toestemming der Hertogin-weduwe, der

(1) V. heelü, B. L bh 21—24. V. veltdem, B. I. c. 43. bi. 57. '

(2) Divaeus, iïer. Brab. Lib. XL p. 121. Baulandi Chron. Brab, p. 42.

(3) V. heelii, B. L bl. 24. Divaecs, Rer. Brab. Lib, XL p. 121. Willems, Codex Dipl.
ρ. 393. Wij vereeiiigen ons geheel met het gevoelen van dezen Geleerde, in de aant. op v. heelü ,
B. I. vs. 551, dat men onder » die stade van Braband, dein ende groote, niet met dewea cn
anderen aan eene vergadering der
Staten, maar der steden van Braband denken moet. Vaiv
VELTHEM, B. L c. 43. bl. 67, ondersteunt deze meening. Hij zegt:

1256-
J.'iOO

14 van
Bloei-
maand.
1267

3 -van
Zomer-
maand.

Men ontboet dorp ende port (poort , stad)
Ende die Heeren van den lande.

• \

-ocr page 477-

DES VADERLANDS. ^ 403

Baronnen, der Grooten en der sleden tan ßraband verzekerd had (1). Ηενολικ. iiara 1256—

1300

in het klooster te Dyon het monnikskleed, maar niet het monnikenleTen aau. Hij'hield
een hofstoet overeenkomstig zgne geboorte, en bragt, verwgderd en vergelen van de
wereld, zgne overige dagen in rust en vrede door (2).

Jas I was zeventien jaren oud, toen hij te Leuven en in al de overige sleden ν an 16 van
liraband gehuldigd werd (3). Keizer rigdard bekrachtigde kort daarna op nieuw
het verdrag van
Cortenberg, en bevestigde tevens den jeugdigen Vorst in het bewind 1268
over
Lotharingen en Braband (4). Zijn opvolger rudolp van ÄaÄiJt/r^, hernieuwde
te
Aken deze beleening, voor welke Hertog jan hem aldaar den gewonen eed van 1273
manschap aflegde (5). Op dat tijdstip had de Hertog eene krggsmagt bijeengebragt,
om zich op den Bisschop van
Luik, die toen in St. Truijen χιάβ , te wreken, en
legde
Frij-Houthem, tusschen deze stad en Hanu gelegen, in de asch. De Bis-
schop liet dit ongewroken, en heeft hierover nimmer zoen of vrede getroffen, dewijl
hy spoedig daarop door Paus
ghegorids X in de kerkvergadering te Lyon^ Ave- 1274
gens zijne grove buitensporigheden werd afgezet. Sedert leefde hij op den burg
van
Montfoort, en werd tien jaren later door den Ridder birk. νμη der Weiden van
het leven beroofd. Hg,zou vijf en zestig kinderen hebben nagelalen, van welke de
Heeren van
Petersheim de voornaamste waren, en alleen genoemd worden (6).

De inwendige rust en de vrede met de naburige Vorsten, veroorloofden Hertog ja^:
zijne ridderlyke deugden in
Frankrijk, Spanje en Engeland op dc steekspelen ten
toon te spreiden (7). Geheel in den geest van de ridderromans dier lijden verhaalt
men, dat
^kvlIK van Braband, zijne zuster , gehuwd aan Koning filips den Stoute ύάϊχ
Frankrijk, in den kerker werd geworpen, op de beschuldiging van zekeren gunste-
ling
labrosse, dat 's Konings voorzoon en erfgenaam van den troon, lodewijk , door 1276

(1) Mag. Ckron. Belg., p. 279. Dewez, Hist. Gén. de la Belg. T. III. ρ. 45. Willems
op van ueeiij, B. I. vs. 556.

(2) Viir ΠΕΕί,ϋ, Β. I. bi. 25 , 26- De ScbrijTcr van het Magn. Chron. Belg. p. 279, zegl
dat HEftDRit Abt van dit klooster werd.

(3) Vam heelu, B. I. bl. 27. Magn. Ckron. Balg. p. 279. Ditaeus , Äer. Brab.Lib. XII. p'. 123.

(4) Willems , Cod. Dipl. ρ. 394.

(5) vilt HEELÜ, β. ι. bl. 30.

(6)'Van heelu, β. ι. bl. 31, 32, en Willems op vs. 730. V. velthem, Sp. Hist. Β. i. c. 44.
bl.
60. Meerbait, Qeteh. v. Gr. Wille» II. ü. 1. bl. 238.

(7) V. deelu, B. I. bl. 33-40. V. v-eltdem, B. I. c. 44, 45. bl. 60, 61.

-ocr page 478-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1256— haar vergiftigd was ge\Yorden ; eene misdaad , welke men vil, dat de Yeraclilelijke vor-
^^^^ stendienaar zelf geploegd had, om de Koningin , die zijn invloed met leede oogen aan-
zag, in het verderf te storten, of zijn eigen val te voorkomen. De ongelukkige Vorstin
vond middel, haren broeder daarvan te verwilligen. IJlings en in het geheim verlaat
A.QZf: Brussel en komt, als een Franciscaner monnik vermomd en slechts door zijnen schild-
knaap en zijnen hond vergezeld , te
Parijs. Het gelukt hem tot in de gevangenis der
Koningin door te dringen , welke hem van hare onschuld overtuigt. Hij verklaart zich ,
naar de taal en het gebruik dier eeuw, voor haren Ridder en daagt dengenen tot een
tweegevecht uit, welke zich vermeet als beschuldiger van do Koningin op te treden.
La-
brosse
neemt devlugt, doch wordt achterhaald, in hechtenis gezet en op de pijnbank ge-
legd. Het vergiftigen van den jongen Prins is niet deeenigsle misdaad aan welke hij schul-
dig bevonden wordt. Uit zijne brieven en zijne bekentenis blijkt, dal hy geheimen van
staat, in den oorlog van
fiijps tegen altohsus van , verraden en dezen laatste van

den wanhopigen toestand des Franschen legers verwittigd had. Labrosse wordt door een
besluit van het Parlement tot de galg veroordeeld , en dit vonnis dienzelfden dag ten
uitvoer gebragt, in tegenwoordigheid des Graven van
Artois , van Bourgogne en des
Hertogs van
Brahand, welke bij zijn verhoor het voorzitterschap bekleed hadden (1).

Hertog jan vond bij zijne terugkomst uit-ê'^^c^anrf, zijn schoonvader gui van Vlaan-
deren
in eenen krijg met jan , Bisschop van Luik gewikkeld. Hij bragt dien weldra
tot eer van den Graaf ten einde, en trok toen met zijne krijgsmagt naar de kanten van
Heusden op. Om do geweldenarijen der Heeren van dien naam tegen ^s Herlogenhosch
gepleegd, Ie tuchtigen en te bedwingen , had de Drost van Brahand hunnen burg
omsingeld. Daar men eenen aanval van den Graaf van
Holland duchtte, Avelke den
belegerden eene spoedige hulp beloofd had, was de Hertog, op ditberigt, dadelijk
opgerukt. Vóór zijne aankomst echter had de bezetting, het ergste vreezende, den burg
verlaten , dien hij in bezit nam , doch later den Heer Tan
Heusden terug schonk. Nu
trok hij met zgn leger ongehinderd langs
de 31 aas, en bij Maastricht over die rivier;
al de Heeren des lands, die zich tegen hem vergrepen hadden, in het onzekere latende,
wat hij ondernemen en werwaarts hij zich begeven zoude. Hij bepaalde zich lot
Lim-
burg,
en wel bijzonder lot de landen tusschen Maas en Rijn, een leen van Brahand,
waar zijne onderdanen aan mishandelingen en knevelarijen bloot gesteld waren. Tevens
moest hij, als voogd van
Aken, de inwoners dier stad tegen de Limburgers bescher-
men, welke hen, uit wraak over den moord aan den Graaf van
Gulik, het vorige

(1) V. Heelu, B. I. hl. 54—56, en de aant. v. wulehs , op vs. 1377. V. veltneh, B. II.
c. 40—42. bi. 130-133.
Divaeus, Rer. Brab. Lib. XI. p. 124, 125. Dewez, Hist. Gén. de
la Belg.
T. III. ρ. 127-130.

-ocr page 479-

DES VADERLANDS. ^ 403

jaar gepleegd, gedurig verontrustten eu benadeelden. Door kracht van wapenen be-1256—

1300

dwong hij de verstoorders der gemeene rust en veiligheid, vernielde eenige ridderbur- jg^y
gen en sloot niet sommige Rijn-vorsten een verbond, ter onderschraging van den land-
vrede. Hierdoor zijn doei bereikt hebbende, keerde hij naar zijne staten terug (1).

Doch meer dan al deze krijgstogten en overwinningen in de ridderspelen , verwierf 1288
zich Hertog JAif eenen grooten naam in den Geldersch-Limburgschen oorlog, welke
voor hem met even veel eer als voordeel eindigde (2). Na de schitterende overwinning
te
Woeringen, werd hij met de levendigste bewijzen van vreugde en dankbaarheid,
door de burgers van
Keulen, als hunnen bevrijder en beschermer ingehaald. Zege-
pralend trok hij door
Limburg terug , en dit gewest werd nu voor altijd met Brahand
vereenigd, welks Vorsten sinds dien tijd bij den titel van Hertog van Brahand en Lo-
tharingen,
ook dien van Limburg voerden. Eene huwelijksverbindtenis lusschen
'sHertogs oudste dochter
Margaretha, en Hendrik, Graaf van Luxemburg, wiens va-
der in den slag bij
Woeringen was gesneuveld , maakte ten eenenmale een einde aan
de bloedige twisten, dewijl daarbij als eene eerste voorwaarde bepaald werd, dat
Lim-
burg
onafscheidelijk aan Brahand zou blijven. Door dezen krijg was ondertusschen
'sHertogs schatkist geheel uitgeput, doch de Brabanders gaven in deze omstandigheid,
hunnen Vorst een nieuw en treffend bewgs van liefde en genegenheid. Uit
eigene be-
weging
stonden zy hem, ter schadeloosstellitig voor de oorlogskosten, boven de gewone
opbrengsten, een twintigste gedeelte van al hunne goederen en inkomsten af, slechts
onder plegtig beding, dat dit zonder gevolgtrekking voor de toekomst zijn zoude. Ter
herinnering van den slag bij
Woeringen, slichtten zij op la place du Grand-Sahlon
te Brussel, eene fraaije kerk voor Notre-Danie des victoires; hielden jaarlijks, den
zondag vóór Pinkster, een plegtigen omgang en een optogl in zegewagens door de
stad , en stelden een eeuwfeest in , dat
Brahands hoofdstad eeuwen lang op het luis-
lerrijkste gevierd heeft (3j.

Geen krijg bragt na de vereffening der Liraburgsche zaken, Hertog jan weder in de
wapenen. Slechts als middelaar trad hij op in de geschillen lusschen den Graaf van 7 van
Vlaanderen en dien van Zeeland heicester Schelde, ofschoon hij met

gui een hulpverbond legen floris V gesloten had (4). Door zijne lusschenkomst werd 1291

(1) V. ΠΕΕίυ, ΰ, I. bl. 40—50. V. veltiieb, B. I. c. 45. bl. 61—04. Zie hiervoor, bl.
422, 423.

(2) Zie hiervoor, bl. 423—445.

(3) L. v. yelthem, Sp. Hist. Lib. 111. c. 21, bl. 174. Divaecs, lier. Brab. Lib. XII. p. 129,
130.
Magn. Chron. Belg. p. 279. Βελυεζ, Hist. Gén. de la Belg. T. III. ρ, 138, 139. Wn-
lEMs, Introduction, p. XLIV, XLV, LU. Codex Dipl. ρ. 555-558. ^

(4) Zie hiervoor, bl. 356-359. WulemS; Cod, Dipl. ρ. 521, 531, 536, 540, 544, 555.

-ocr page 480-

480 ALGEMEENE GESCHIEDENIS DES VADERLANDS.

i2'S— tevens de twist van Flaanderen met Henegouwen uit den vTeg geruimd (1). Groote-
jyj^^ deelde hij in de gunst en het Tertrouwen van Keizer adolp van Nassau, welke
hem de eervolle taak opdroeg, in zijnen naam, de leenhulde van den Graaf van
Hol-
land
te ontvangen (2). Hij nam hem in zijne bijzondere bescherming en begiftigde
hem met verscheidene marktgelden en inkomsten tusschen de
Moezel en de zee (3).

Den buitenlandschen vrede bezigde Hertog jan tot bevestiging der binnenlandsche
rust en ter bevordering van de belangen zyner onderdanen. Onder de voorregtbrieven
door hem aan verschillende Brabandsche steden geschonken, is vooral de keure, te
Brussel in twaalf honderd twee en negentig, » bi rade sijner manne ende sljner liede
van den lande," uitgevaardigd, om de misbruiken, buitensporigheden en woeste zeden
te beteugelen, ten uiterste merkwaardig (4). Hy bepaalt in dit belangrijk stuk onder-
scheidene straffen , als geldboeten , verbanning, verbeurte van Igf en goed , naar de grootte
van het misdr^f en het aanzien van den persoon, tegen hen, welke anderen beleedi-
gen, belasleren, met bier, wijn of eenigen drank werpen, hen slaan, kwetsen of in
hunne huizen aanranden; die boomen schenden, hekken uithalen, heiningen omver-
Λverpen, vee of grahn stelen, toortsen verschaffen om brand te stichten, anderen
verraden en valstrikken leggen om te dooden. De openbare rustverstoorder of vrede-
breker zou gevierendeeld en de stukken moesten op vier palen aan de grenzen des
lands, geplaatst worden. Indien bij verbeurdverklaring van goederen, de misdadiger
vrouw en kinderen had, zouden deze de helft zijner goederen behouden, doch de
andere zou den Heer ten deel vallen, die echter alles behield ,
Avanntf-r de schuldige
ongehuwd en kinderloos was. Wie niet van eene betigte misdaad konde overtuigd worden,
moest zijne onschuld door geloofwaardige getuigen trachten te bewijzen, en, zoo hij
vreemdeling was, bij eede verklaren, dat hij onschuldig en het hem onmogelijk was ,
getuigen op te sporen. Op maagdenroof en dien van onmondige kinderen, werd de
doodstraf en verbeurdverklaring van goederen , zoowel op den misdadiger als zijne hel-
pers bepaald ; doch den vrouwen- of maagdenschenner zou het hoofd met een houten zaag
worden afgezaagd. De wet der wedervergelding Averd toegepast op hem, die een ander
verminkt of van eenig lid beroofd had. De Drost van
Brahand noch eeuig regterlijk
ambtenaar mögt geschenken of dienstbewijzen ontvangen, om de reglspleging te
verhaasten of te vertragen, onder straffe van dubbele betaling der onkosten, of bij ge-
breke daarvan, verbeurte van lijf en goed. Eindelijk belooft de Hertog aan niemand de

(1) WiLtEws, Cod. Dipl. ρ. 563 , 564.

(2) V. MIERIS, Charterl·, ν. Holl. D. I. bl. 548.

(3) WiiLEMs, 'cod. Dipl. p. 561, 562.

(4) WiLLEBs, Cod. Dipl. p. 521, 532 , 534 , 541, 567.

-ocr page 481-

DES VADERLANDS. ^ 403

betrekking ταη Drost, Baljuw, Schout of Schepen, voor gegeven of geleend geld op 12^—
te dragen (1).

Het was den wakkeren Weigever niet vergund de vruchten zijns arbeids te plukken.
In de volle kracht des mannelijken levens, bemind door den adel en het volk, over-
leed hij te
Lier aan eene wonde, welke hem op het prachtig steekspel in Engeland, 4 van
bij do huwelijksvereeniging des Graven van
Bar met de dochter van Koning eduarb I, ,ηπΓικΙ.
door den Ridder
de beaufremond was toegebragt. Het lijk werd in het koor van do ^^^^
kerk der Franciskanen te
Brussel bijgezet en door een praalgraf verheerlijkt (2),

Zoo immer een Vorst dit onderscheidend blijk van do achting, liefde en erkentelijk-
heid des volks verdiende, was het jan I van
Brahand. Hij immers had zijne onderda-
nen vrij en magtig gemaakt, de grenzen des lands uitgebreid, de inwendige vust en vei-
ligheid verzekerd, handel, nijverheid en landbouw opgebeurd, de letteren aangekweekt
en do Avaardigheid van den slaat builen 's lands gehandhaafd en verhoogd. Bij het ver-
stand des regents en de zucht om de welvaart zijns volks te bevorderen, paarde hij
den moed des helds en de bekwaamheden des veldheers; hel beleid, zonder de sluw-
heid van den staatsman, bij de wijsheid en menschelijkheid des wetgevers. Zijne daden
l)cves!igen, dat hij grootmoedig Avas en weldadig, openhartig en minzaam, opregt cn
getrouw aan woord en pHgt, de vader der eer en de vijand der vleijerij (3).
Al de
deugden van den echten Ridder der middeleeuwen waren in hem vereenigd, en hiervan
getuigen de meer dan zeventig steekspelen, in welko hij den prijs der overwinning
behaalde, zoowel als zijne bedrevenheid in den minnezang. Doch reeds in zijnen lijd
werd deze harlslogtelijke zucht voor do ridderlijke oefeningen , van \velko hij eindelijk
het slaglofler werd, even zoo in hem gelaakt, als zijne overdrevene liefde voor de
schoonen, wier bevalligheden hij door minneliederen in de volkstaal verheerlijkte (4).

Te Zi'er, op zijn sterfbed, had hij met den Graaf van Vlaanderen en de Engelsche

(1) Willems, Cod. Dipl. ρ. 541—54Ü. Ten behoeve van Iict land van NtvcUes, werd deze
kcure in het Franscli ovcrjcbragt
, Willems in 1. c. ρ. 549—555.

(2) L. ν. vELTHEJi, Β. III. c. 41. LI. 1Ü8, lüü. c. 42. bl. 200. Magn. Chron. Belg. p. 282.
Divaei'S, Her. ßrab. Lib. XII. p. 130, 131. Hct praalgraf van jaä I Avcrd in de Spaansclie
oorlogen door de Onroomsclien geschunden, op last van den Aartshertog
aldertüs hersleid, doch
bij liet bombardement van 1695 vernield.
Dewez, Rist. Gén. de la Belg. T. III. ρ. 141 (b).

(3) Melis stoke, D. II. B. IV. bl. 200, 201. J. de Klerk, de Brabantsche Feesten, of
liijmkronijk van
Braband. B. V. c. 2. Ilitg. door j, f. willems, Brussel, 1839. L, v. teltuem,
Sp. Ilist. B. III. c. 42. bl. 200. Magn. Chron. Belg. p. 281.

(4) V. vel τ des , B. III. c. 40. bl. 197, 189. Chron. j. de. thfelerodi, bij willïms, Bij-
lagen op
v. neelü, p. 349. Introduction, p. LX Vil.

II. deel. 61

-ocr page 482-

482 ALGEMEENE GESCHIEDENIS DES VADERLANDS.

1256_gezanten, welke dien Vorst voor de belangen huns Meesters legen den Koning van

prankrijk moesten winnen, het ontwerp van een naauwer verband lusschen de volken
van Gennaanschen oorsprong gesmeed, welks uitvoering, meent men , het geschiktste
middel zou geweest zijn, om de onafliankelijkheid van
België te verzekeren en den
verdgrfelijken invloed, Avelken
Frankrijk sinds de veertiende eeuw op dat gewest
heeft uitgeoefend, te voorkomen (1). Dit plan vond echter geen steun bij
jan II, zijn
zoon en opvolger, ofschoon deze een kleinzoon des Graven van
F laanderen en
gehuwd was aan
Margaretha, dochter van eduard I van Engeland. Hij vereenigde
zich wel in een verbond met Keizer
adolf, Koning eduard, Hertog albrechï van
1296
Oostenrijk, en do Graven van Vlaanderen ^ van Henegouwen en van Bar tegen
Frankrijk , en was ongetwijfeld, nevens gui en den Koning van Engeland, in de
zamenzwering tegen
floris V, den bondgenoot van filips den Schoone, gewikkeld,
maar niettemin schraagde zijne belangzuchtige staatkunde, onder de hand, den Fran-
ΙΰΟΟ sehen Vorst in den geweldigen krijg met
Vlaanderen, welke dit gewest, voor eencn
tijd, aan de Fransche dwingelandy onderwierp (2).

(1) OüDEGUERST, Chroiu ct Annal. de Flandre, Cli. 130. p. 212, 213. WillejiS; Intrad,
dc V. UEELÜ , p. LXIX.

(2) Meyerls, Annal. Flandr. Lilj. X. p. Ö4. Dewez^ Rist. Gén. de la ßclcj. Τ. lil. j). 176',

Λ

-ocr page 483-

ZESDE HOOFDSTUK.

vam d ε h

MAATSCHAPPELIJKEN TOESTAND IN NEDERLAND,

van

—130®.

De Noord-Nederlandsclie Vorsten laadden zich in dit tijdvak tot groot aanzien verheven. 900—
Zij waren aan de kroonen en voornaamste gcsJachten van
Frankrijk en DuitscKland
vermaagschapt, en door de inkomsten hunner erf- en leengoederen, zoo wel als door
die, welke uit hunne betrekking voortvloeiden, rijk en magtig geworden. Zij bleven
evenwel leenmannen van het Duitsche Rijk en erkenden het oppergebied der Keizers. (1).
Het onbegrensd gezag echter, door
karel den Groote en zijne onmiddellijke opvolgers
over hen uitgeoefend, was later door den magteloozen en verwarden toestand des Rijks,
zoowel als door den zwakken en vaak onnatuurlijken band, welken het leenstelsel tus-
schen den leenheer en zijne leenmannen strengelde, binnen enge grenzen omschreven.
Do Hertogen van
Brahand, langen tijd door de Keizers, althans in naam, over de
Nederlandsche Graven en Heeren gesteld; de Hertogen van
Limburgs de Graven van
Holland en van Gelre waren niet alleen erfelijke, maar bijna geheel onafhankelijke
Heeren geworden, die niet meer van 's Rijks wege, maar op hun eigen naam en als
wettige, vrijmagtige heerschers, het bewind voerden. Bij het aanvaarden der regering
werden zij te platten lande door de Edelen, en in de steden door de Poorters gehul-
digd. In
Kennemerland, in Friesland aan dezo en gene zijde van het J^lie, en
Avelligt elders, voerde men hen, naar de wijze der oude Germanen, op een schild,
door eenige herauten op de schouders gedragen, rond. ,Bij de inhuldiging deed hun

(1) Vergelijk liicrvoor, bl. 16.

61 *

-ocr page 484-

484

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 het volk den eed van gelrouwheid, welken zij, na de twaalfde eeuw, wederkeerig
met dien van handhaving der regten, keuren en vrijheden der gemeenten beantwoordden.
Als Rijksvorsten verschenen zij op do Rijksdagen, Avaren bij de verkiezing en kroo-
ning der Keizers tegenwoordig, en plaatsten, als getuigen , hunnen naam onder de
keizerlijke bevelen en gunstbrieven. Doch slechts uit eerbied alleen bewezen zij den
Keizer hulde, en gehoorzaamden hem wanneer dit met hunne staatkunde strookte,
maar maakten inbreuk op de regten des Rijks, zoodra deze met hun belang in strijd wa-
ren. Doorgaans zonder den Keizer te kennen, volgden zij elkander op in het bewind,
liiüven tollen, legden belastingen op, verleenden vrijheden, schordcen gunst- cn voor-
reglbricven, voerden krijg, zelfs legen het Opperhoofd des Rijks of zijne leenman-
nen, sloten vredesverdragen, weerstreefden vaak openlijk de keizerlijke bevelen cn
oefenden ongestoord het muntregt uit. Hun behoorde het regt van jagt en visscherij ,
de opbrengst der boelen, der verbeurdverklaarde goederen cn van alles, wat door
aanwas of aanspoeling gewonnen werd. De grafelijke bediening was alzoo geheel van
hare oorspronkelijke instelling afgeweken (1). Alle Kederlandsche Vorsten bezaten
echter niet hetzelfde landsheerlijk gezag. De Hertogen van
ßraband en , naar het
schijnt, zelfs vroeger dan zij, de Graven van
Holland, aan de uiterste grenzen des
Rijks gelegen en moeijclijk te bestrijden, verecnigden in zich do wetgevende en do
uitvoerende magt, en beschouwden zich als wettige eigenaars des Lands. De Graven
van
Gelre daarentegen, mogten in verscheidene omstandigheden niet op eigen gezag
handelen, maar moesten dikwerf de beslissing van het Hoofd des Rijks vragen cn af-
wachten.

De hofhouding of het verblijf der Vorsten was in dien tijd nog niet aan eene be-
paalde plaats verbonden. Zij begaven zich afwisselend op hunne groole goederen of
hoven , waarbij een slot of eene geschikte woning gevonden werd, en hielden er zich
zoo lang op tot dat de voorraad van levensmiddelen, voor hun gezin benoodigd, ver-
teerd was. Deze hoven waren van groote uitgestrektheid en omvatten landen
{territo-
ria)
, gehuchten , velden , bosschen , wateren , jagten , visscherijen , een talrijk gezinde
[familia) , mannen, dienstmannen en knechten, ^s Hertogenhosch Graoenhage ,\ια\.
huis de Vο gelzang, het huis te Rozendaal behoorden onder de voornaamste dezer
vorstelijke hoven. De hofstoet was reeds aaijzienlijk en bestond uit Hofmaarschalken
of Opperstalmeesters , Groothofmeesters, Grootschenkers , Opperjagermeesters , welko
betrekkingen voorname Edellieden bekleedden , eenen Hofkapellaan, verscheidene kamer-
heercn , edelknapen en mindere bedienden. Do bezoldiging dezer beambten bestond groo-
lendeels in voortbrengselen der natuur, in brood, kleederen en dergelijke. Zij waren

(1) Ycrg. Jlg. Gcsch. d. radcrl. D. I. bl. 295, 380, 381.

-ocr page 485-

DES VADERLANDS. ^ 403

echter, volgens hunne dienst, slechts verpligt een Lepaald gedeelte van het jaar aan 1300
bel Hof te verschijnen en werden dan, naar hunnen rang, op kosten van den Vorst
onderhouden. Blen raoet deze Averkelijke hofbedienden , wier ambt niet erfelijk was,
die bezoldigd werden en afgezet konden worden, onderscheiden van de erfelijke lands-
ainblenaren van denzelfden naam aan wier betrekking leengoederen verknocht waren,
en die in later dagen alleen bij de inhuldiging of begrafenissen der Vorsten en andere
pleglige gelegenheden, opgeroepen werden.

Tiaar oud gebruik bezochten de Nederlandsche Graven ten minste eens in het jaar,
do verschillende landschappen en sleden van hun gebied, in vele van welke zij hoven
of paleizen hadden. Door eenige Edelen en leenmannen, hunne Pairs
{Pares), verge-
zeld , zaten zij daar om de bezwaren , voorstellen en verzoeken der ingezetenen aan te
hooren, en oefenden er alle deelen der oppermagt uit. Hot gezag der Drosten, Bal-
juws, Schouten en andere ambtenaren was voor dien tijd geschorst, ofschoon heimeer |
dan waarschijnlijk is, dat in de meeste gevallen hun gevoelen, als dat van mannen vau \
kennis en ondervinding , ingewonnen en gevolgd werd. Eerst in het laatste gedeello
I
der dertiende eeuw vindl men in Holland van eenen bestendigen grafelijken Raad ge- Jj^
wag gemaakt, wiens leden door den Graaf zeiven, doch bij onderlinge en van weerszij- jl
den bezegelde en beëedigde overeenkomst, werden aangesteld. Bij belangrijke voorvallen j
en gelegenheden riep de Landsheer zijne aanzienlijkste cn vertrouwdste Edelen, Dienst-
mannen , magen of vrienden bijeen, welke doorgaans in de staatsstukken dier tijden,
als getuigen cn bezegelaars dor vorstelijke bepalingen, giften of voorregten optreden.
Werd het Hoofd van den staat door oorlogen, kruisloglen of andere omstandigheden
builen 'slands geroepen, dan stelde hij eenen Landvoogd aan, welke in zijn naam het
hoog gezag voerde.

Eenvoudig was de regeringsvorm en de geheele staatsregeling rustte op oude ge- li":

woonlcn [costumen), gebruiken, regten en herkomsten. Van Landstenden of Staten is ; ■

vóór de veertiende eeuw geen spoor te vinden. AI de magt Avas nog bij den Landsheer,
welke in verschillende deelen zijns gebieds door Stadhouders, Drosten, Baljuws cn
Schouten vertegenwoordigd werd, die van zijnentwege het burgerlijk en reglerlijk gezag
uitoefenden. Slechts zaken van het hoogste gewigt Averden schriftelijk behandeld , en daar
de geestelijken bijna uitsluitend met dc schrijfkunst bekend waren, zoo was de Hofka-
pellaen tevens Kanselier cn Geheimschrijver van staat. De inkomsten werden door den
Rentmeester-ontvangen en aan den Kamerheer verrekend, wienalzoo eigenlijk hel beheer
der geldmiddelen was opgedragen. Deze inkomsten bestonden uit de opbrengst der
tollen, cijnsen, cn beden of vrijwillige giften bij zeldzaam voorkomende gelegenheden,
maar hoofdzakelijk vloeiden zij voort uit de eigen goederen , bezittingen, tienden en
andere regten van den Landsheer zeiven. ïeregt is aangemerkt, dat de geest van het

ψ

I

j

ih

Μ

-ocr page 486-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 stelsel der geldmiddelen in die tijden Avas, dat de Landsheeren meer als grondbezitters
dan als oppergebieders hunne schatkist Tuiden (1).

Bij een wereldlijk gebied, hetwelk de landen tnsschon den Hollandschen iJssel,
don Rijn en de Hanze omvatte, vereenigden do Bisschoppen van Utrecht het geestelijk
gezag over bijna geheel
]Soord-Nederland. Slechts Ilunsingo, Fivelingo en het Old~
amht,
behoorden, in het kerkelijke, onder het bisdom Munster; het Rijk van Nij-
megen
of de landen tusschen Maas en Waal, deels onder het aartsstift Keulen, deels
onder
Luik; en do abdijen van Eginond en Rijnsburg waren onmiddellijk van den
Roomschen stoel afhankelijk. In het wereldlijke was het
Sticht aan het DuitscheRijk,
en in hel geestelijke aan den Paus onderworpen, voor zoo ver het zich aan het kerke-
lijk gezag des Aartsbisschops van
Keulen, den Metropolilaan der Kerk van Utrecht,
wien het reeds zeer vroeg onderworpen geweest was , onttrokken had (2). De Utrecht-
sche Bisschoppen werden onder toeslemming des Keizers, door het volk en de geeste-
lijkheid , later bijna uilsluitend door de gezamenlijke Kapillelheeren van
Utrecht ver-
koren. De keus moest door den Keizer worden goedgekeurd, Avelke den gekozen
Kerkvoogd in het wereldlijk gebied met den schepler, en in het geestelijke met
ring en staf bevestigde. Nadat Keizer
Hendrik V ten behoeve van den Paus, afsland
van dit laalslo verlci gedaan had, werden de Bisschoppen van
Utrecht minder van het
Rijk, doch moer van den Roomschen Stoel en van de hen omringende wereldlijke Vor-
sten afhankelijk (3). Sinds dien tijd verminderden allengs do ontzaggelijke magt en

(1) Zlc van Loon, Aloude Regeeringimjze v. Holland, D. L J.1. 229-284. D. II. bi. 300—305.
D. IV. bl. 200; 225, 237. D. V. bl. 138. 510—518. V.
mieris, Ferh. over de Leenroerigh.
v. Holl. bl. 49. Kerhcl. Oiidh. v. Utr. D. III. bl. 425. L. P. γ. d. Spieoel, over den Oorspr.
der Faderl, Rechten,
bl. 88—114. IJomdah , Charterb. ν. Gelre , bl. 330, 55Ü (c), Meerjiak
Gesch ν. Gr. avillem II. D. L B. L bl. 8—19, 29—46. Rlujt, Htst. der Holl. Staatsreg.
D. I. bl 10—25. 369—374. D. IV. bl. 28—62. 121—128. - Van.' spaen, Inl. tot de Hist.
V. Gelderl. D. III. bl, 119, 199, 455. D. IV. bl. 263-278. Bist. v. Gelderl. Ώ. I.
bl. 132—146, 154. R
vepsaet, Oeuvres Compl. T. I. p. 123—198. Nijiioff , Gedenhw. de
Gesch.
V. Gelderl. D. I. bl. IV, XLIX, LIV. Λ'^λν hees ν,νκ derkel, ßeschotm. over Gesch. en
Staatsr.
bl. 87—157. Mr. j. d. keijeb, Over de verantto. der heden en onderstandgelden door de
Graven van Holland,
in de Veih. der tweede Klasse yan lict Kon. NedcrI. Inst. 1). VI. bl. 46—99
en elders. B
ilderdijk, 1). II. bl. 115—117. 324. Groen van pki^stekek , Ilandb. d. Gesch. v.
h. Faderl.
St. 1. bl. 16, 31, 32. '

(2) Alg. Gesch. d. Faderl. D. I. bl. .383. Hiervoor, bl. 264, 269, 407. Bondam, Charterl·, v.
Gelre, D. I. bl. 217.

(3) Zie hiervoor, bl. 83, 142. De veranderinjj in liet verkiezingsstelsel der Utrechtsclie Bisschoppen
is onjuist voorgedragen door den Sclirijver van de
Batavia Sacra, D. I. Voorberigt, bl. 94; door

-ocr page 487-

DES VADERLANDS. ^ 403

invloed, welke zij als λΥ6Γ0ΐ(1!ί]ΐ4.0 en geeslelijke Heeren,, zoo in hun gebied als in do 1300
naburige slaten, tot hiertoe hadden uitgeoefend (1). Daar bij hunne verkiezing do
toestemming des Keizers niet langer gevorderd Mcrd , hing de keus geheel af van de
kapittels als hoogo geestelijkheid des bisdorns, Avelke door de lagere geestelijkheid,
die doorgaans haar onderwijs in do kapittelscholen had ontvangen, gerugsteund werden.
De Keizers, die het sticht van
Utrecht ter onderschraging van hun wankelend gezag in
]Sederland en als een voormuur legen Holland, ondersteund en magtig gemaakt had-
den , slaakten nu hunne rijko giften, deels uit onvermogen, deels uit wantrouwen op de
Bisschoppen, die gelijk thans dikwerf plaats vond, door de kuiperijen en het welbegre-
pen staatsbelang der Hollandsche Graven, gekozen werden.

Gewoonlijk ging men onmiddellijk na den dood des Bisschops lot de keuze van eencn
opvolger over. Hel ontbreekt evenmin aan voorbeelden , dal twee Kerkvoogden gelyk-
lijdig, als dat eenigen in strijd met de kerkelijke regelen verkoren werden. Hij, welke
op deze laatste wijze benoemd was en de Pausselijke bevestiging niet ontvangen had ,
werd de gecischte
{postulalus) , de wettig beroepene daarentegen, in hetzelfde geval,
de verkozeno
(eleclus) geheelen. Met veel praal en plegtigheid werd de nieuwe Bisschop
in de hoofdstad zijns stifts door de geestelijkheid en hel volk gehuldigd, en hem het
geestelijk en wereldlijk bewind opgedragen. Ondanks do hoogste magt en den lilel
van
Heer van Utrecht en Genadige Vorst, welke hem werden toegekend, ondanks
de pracht en luisler welke hem omgaven, was echter zijn gezag in het
Sticht zeer
beperkt. De kapittelen, die uitgestrekte landgoederen en tienden bezaten , maakten in
het wereldlijk bestuur den eersten slaat uit, welke met den adel en do stad
Utrecht
nevens andere steden, eene landsvergadering zamenslelden, later de drie Staten van
Utrecht genoemd, welke de algemeene belangen van het Neder-Sticht regelde, en
aan het einde van dit tijdperk, zich zoo veel mogelijk van het gemijterd Opperhoofd
trachtte onafhankelijk te maken. Zonder bewilliging der kapittels mögt de Bisschop oorlog
voeren noch vrede sluiten , de kerkelijke goederen bezwaren , vervreemden, noch door
aankoop vermeerderen. Hij was slechts bestuurder en vruchtgebruiker, niet de wille-
keurige beschikker over deze bezittingen, welke de eigendommen der kerk bleven aan
welke zij geschonken waren en die door de kapittelen vertegenwoordigd werd. Men zorgde
steeds, dat de wereldlijk-bisschoppelijke magt niet aan den Kerkvoogd zelven, maar aan
het
Sticht, aan welks hoofd hij geplaatst was, werd toegekend. In de stad Utrecht

GLAsn!S, Gesch. d. Christ, kerk in Nederl. D. Π. bl. 4; «uderduk, D. I, bl. 247, en door vis
Ascu VAU WIJK, Over het oude Handelsverkeer der stad Utrecht, bl. 403, dewijl zij steunen υρ
dm blijkbaar oncclitcn brief van Keizer
koekraad III, bij heda , p. 163—100.

(1) Zie hiervoor, bl. 143, Bilderdijk, Ό. 1. bl. 244—248.

-ocr page 488-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 zclvo was zijn gezag het gerjngsle. Reeds in de achtste eeuw was hier een kcizerlijko
stadvoogd
{praefectus urhis) ; Jater waren de Heeren yan Kuilt erfburggraven
[comités) van ütreeht, en ook zij schijnen al van ouds keizerlijke ambtenaren ge-
weest te zijn. De Stadsschout werd door don Bisschop, de andere stedelijke overheid
vrij door do bevolking verkozen. Graven, Burggraven en Slotvoogden voerden in
naam des Bisschops elders het bewind. Nevens hen bestonden nog de Kerk- of KIoos-
tergraven
[advocati ecclesiae), Λvelko in dio tijden ontsproten Avaren, toen de
Bisschoppen , zich uitsluitend met de geestelijke Belangen hunner gemeenten bezig
houdende, het beheer, en bijzonder do bescherming der kerkelijke goederen en onder-
zaten, aan anderen moesten overlaten. Elk bisdom, elk klooster, elk kapittel, hijna
elke kerk had eenen dergelijken wereldlyken beschermer , die tevens regt sprak over de
vrije onderhoorigen van degenen, aan welke hij zich verbonden had, en hen ten slrijd
aanvoerde. Hoogo personen, zelfs Vorsten en Koningen, bekleedden deze betrekking,
welke groote voordeden opleverde. Toen echter de Bisschoppen niet schroomden zelf
het zwaard aan te gorden, verloren de Kloostergraven veel van hunne niagt, eu
hun gelal werd allengs verminderd, dewijl zij dikwijls den bisdommen, kerken eu
kloosters meer tot last, dan tot onderstand verstrekten.

De magt der Ulrechlsche Bisschoppen, hoe eng begrensd ook in hun eigen gebied ,
was niet te min ontzaggelijk voor de naburige staten. In het bijzonder gevoelden
Holland en Gelre menigmaal het vermogen dezer Mijtervorsten , wier geestelijke wapenen
ruim zoo veel te duchten waren als de groole stoffelijke strijdkrachten, welke zij uit
hun veel uitgestrekter gebied en door hunnen grooten invloed op den Keizer en de
Rijksvorsten, in beweging konden brengen. Immers bezaten zij het geestelijk regtsge-
hied over deze gewesten, de menigte van geestelijken daarin verspreid , vloog van hunne
wenken, voerde heerschappij over den geest der bevolking en konde die gemakkelijk
tegen den Landsheer in opstand brengen (1). In het
Sticht zelf was echter in veleop-
zigten, hun geestelijk gezag even zoo beperkt als hun wereldlijk. De kapittelen door
welko zij gekozen en bij hunno benoeming in de geloofs- en kerkleer onderzocht wer-
den, waren in schijn minder, maar inderdaad magliger dan hun gemijterde Kerkvoogd,
welke in hunno vergadering geene stem had. Aan elk der vijf kapittelen in
Vtrecht,
dat van st. salvatok of den Ouden Munster, van st. haarten oi den Dom, van
st. makia, st. pieter cn st. jan, Waren kerkelijke goederen aangewezen, bestemd
voor de eerdienst zoowel, als voor het onderhoud der kerken, geestelijken en kapit-
telscholen., Zij waren meer onafhankelijk van den Paus dan de Bisschop, die zijne
bevestiging van den Roomschen Stoel moest ontvangen, en stelden bij hel openstaan

(1) Zie dit brecder en voortrcfFclijk uiteengezet door uildbrdijk , D. II. b. 244—248.

-ocr page 489-

1300

DES VADERLANDS. 4S9

van zijnen zelel, eenen plaatsvervanger {vicarius) aan. De Kanoniken , in geestelijken
[reguläres) en in wereldlijken (seculares) verdeeld, Avaren, over hel geheel, mannen
van kunde en bekwaamheid, of van eene aanzienlijke geboorte. "Vorsten, Keizers zelfs,
behoorden eershalve onder hunne leden en lieten hunne proven of praebenden door
geestelijken in hunnen naam waarnemen. De wereldlijke Kanoniken legden de gelofte
van kuischheid; de geestelijke ook die van armoede en gehoorzaamheid af. De eersten
waren gansch niet onverschillig voor rijkdom of aanzien, en leidden een vrijer en
minder gebonden leven dan de laats ten, welke den ouden strengeren tuchtregel ble-
ven volgen. Aan het hoofd van elk kapittel stond een Deken, een man van gezag
en invloed, en doorgaans uit een hoog geslacht ontsproten. Onder hen was de
Deken der Domkerk of van
st. maarten de voornaamste, welke dan ook bij uitsluiting
de Deken van Utrecht genoemd Averd. Hem waren naast den Bisschop, do hoogste be-
langen van het
Sticht aanbevolen. In gewigtige omstandigheden riep hij de kapittels
bijeen, welke vergadering het
algemeen kajiittel genoemd werd en het regt bezat,
niet alleen om geestelijken en wereldlijken, maar zelfs den Bisschop ter verantwoording
te roepen. Het gezag der Dekens was echter niet onbepaald, daar het blijkt, dat zij
aan de besluiten der kapittels onderworpen waren. Na hen bekleedden de Proosten of
Aartsdiakens de aanzienlijkste betrekking aan deze geesteljjko inrigtingen. Hun was in
hel bijzonder het beheer der kapittelgoederen opgedragen. De schatbewaarders
[thesau-
riers)
hadden het opzigt over de inkomsten, de kleinooden, het licht en de klokken.
De kapittelscholen waren aan het bestuur van den schoolopziener
[scholaster) loever-
trouwd. Regterlijke beambten
[officiales) deden in naam der Proosten, reglspraak over
kerkelijke en burgerlijke zaken, zoo ver zich het gebied des kapittels uitstrekte.

Sinds de Utrechtsche Bisschoppen wereldlijke Heeren waren geworden en zich in
lijdelijke zaken mengden , werden , bij de Choorbisschoppen , Aartsdiakens of Proosten ,
Aartspriesters en Priesters, Avclke hen in het geestelijk ambt ondersteunden, nog Mede-
bisschoppen of
Sufraganen gevoegd (1). Deze hadden wel eene wijing on den titel
van een stift of van eene kerk in het gebied der ongoloovigen gelegen, ontvangen ,
mogten kerken, kapellen en altaren inwijden en zelfs aflaten geycn, maar waren ech-
ter altijd en in alles den eigenlijken Bisschop onderworpen. Zij vertegenwoordigden
hem in hel geestelijke, gelijk zijne plaatsvervangers of Vicarissen in het wereld-
lijke, overal waar hij zelf moest handelen, doch verhinderd werd Ie verschijnen.
Landdekens vervingen thans doorgaans de Choorbisschoppen in het opzigt over de land-
gemeenten , en moesten óp het gedrag der Priesters, de kerkelijke goederen en de in-
komsten acht geven. Nevens deze geestelijken moest een zwerm van monniken en iion-

(1) Zie A\g. Gesch. d, Faderl. D. L hl. 383..

II. deel. 62

-ocr page 490-

490 ALGEMEENE GESCHIEDEii IS

]300 nen de belangen van kerk en godsdiensl bevorderen. De magligsle van hunne menigvul-
dige en rijkbegifligde kloosters werden abdijen genaamd, -svier Abten menig Bisschop, en
Avier Abdissen menige Vorstin in aanzien en rijkdom evenaarden. De voornaamste de-
zer abdijen waren die van
Egmond en Rijnshurg in Holland; van St. Paulus en
Mari'ènwaard in Utrecht; die van Ellen in Gelre; van Lundigakerk en Witte-
wierum
of Bloemhof 'm Friesland en Groningen, en van de H. Maria van Bern
in Noord-Brahand, De opziglers der mindere kloosters voerden den titel van Prioors
of Oversten (1).

Het is moeijelijk de staatkundige gesteldheid van Friesland, lusschen het FUe en
de
Eems, in deze eeuwen naauwkeurig te bepalen (2). Sinds karel den Groote be-
hoorde dit gewest onmiddellijk onder het Duitsche Rijk en de Keizers oefenden er,
meestal door Saksische Graven en Markgraven, het hoog gezag uit, dat echter na
do elfde eeuw, weinig meer geëerbiedigd werd (3). Ontegenstrijdig hadden ook de
Graven van
Holland regten op Friesland, bijzonder op Oostergo cn ^esterffo, en
wisten dio vaak Ie doen gelden; doch nimmer gelukte het hun, deze gewesten geheel
in onderwerping Ie houden (4). Evenzeer bezaten hier de Utrechtsche Bisschoppen, door
keizerlijke schenkingen, magt en invloed en geraakten deswege dikwijls in botsing
met de Graven van
Holland, Het bewind over het graafschap Drenthe was door Kei-
zer HENDRIK III op hen overgedragen , en hun gezag strekte zich lot in en over de
stad
Gr oninfjen uit (5). Oudtijds voerden ook de Bisschoi^pen van Breinen, en later
die van
Munster, eenig wereldlijk gebied in de landen lusschen do Lautvers en de

(1) Bat. Sacra, D. I. bl. XC-CLX. Eist, v. h. Bisd. lltr. D. I. bi. 80, 267, 745. Vak
LOON, Jloude Ilegeeringsio. v. Holl. D. 11. bl. 119—150, V, mieris, Charterb.'v, ΗοΙΙ,Ό.Ι.
bl. 331. Bo'ndam, Charterb. ν. Gehe, D. I. bl. 83 (e), IIÖ, 217, 342, 423 (a), 585, 596.
Aanf. op de Oude Friesehc Weiten, uitg. door wierdsma cn braktsma, bl. 207, 209 , 210 , 219,
233—235. Vah ascii v. wijck,
over het Oude Handclsverk. v. Utr. bl. 306, 402—412. Magkim ,
Over de besturen in Drenthe, D, I. bl. 136, 137, 155—157. Glasius, Gesch. d Christ. Kerk
in Nederl. Ό.
I. bl. 79, 156, 313. D. II. bl. 3—15. Mr. i. rn. c. v. b. BERGii, 'Oi;er de oude
wijze van Strafvordering,
bl. 37—39. Leiden, 1842.

(2) Vcrjj. liiervoor, bl. 472.

(3) Van iialsema, Verh. over den Staat en Regeringsvorm der Ommelanden, in de Verli. v. Ii.
Genoolscli.
Pro Excolendo Jure Patrio, D. II. bl. 173,305—312. Verg. hiervoor, bl. 102-105,
158, 169, 170, 448, 462, 467, 472.
Over het ambt en de bediening der keizerlijke Graven in
Friesland, zie Alg. Gesch. d. Faderl. D. I. bl. 380.

(4) Zie hiervoor, bl. 28, 79, 80, 104, 147, 168, 183, 302, 321, 360, 469, 471.

(5) Zie hiervoor, bl. 84-86; 91, 102, 104, 147, 158, 163, 169, 314, 471.

-ocr page 491-

DES VADERLANDS. 491

Eems (1). Daar deze verschillende gezagvoerders elkander benijdden, bestreden en 1300
verzwakten , zoo onlbrak het hun aan genoegzame magt, om zich duurzaam in
Friesland te
handhaven. De Friezen werden hierdoor nooit geheel aan vreemde, Avillekeuri ge heer-
schappij onderworpen; zij erkenden zich aan het Rijk alleen afhankelijk, ondersteunden
de Keizers met manschappen in den krijg en verzochten van hen de bekrachtiging
der voorregten en vrijheden, welke zij door en na
karel den Groote verkregen had-
den (2). Hun inwendig landsbeslier had waarschijnlijk sinds dien Vorst, en zoolang de
keizerlijke Graven in stand bleven, geeno belangrijke verandering ondergaan (3). De
bepalingen op den grooten Rijksdag in de velden van
Roncali'é nabij Piacenza in
elfhonderd acht en vijftig vastgesteld, waren ook op
Friesland, als een gedeelte van
het Duitschc Rijk, toepasselijk. Men erkent daarin niet alleen de magt des Keizers, om
nieuwe wetten te geven, maar ook zijnen wil voor de hoogste Avet, De overheidspersonen
in de sleden moesten, onder toestemming des volks, door hem benoemd worden, hem
den eed van trouw afleggen en zijn regt, zoowel als dat der ingezetenen, handhaven.
Onder verschillende andere voorregten , behoorden hem de openbare wegen , bevaarbare
stroomen, havens, visscherijen en tollen; bepaalde aandeelcn in boeten en breuken, de
bezittingen van veroordeelden en verbannenen wegens hoofdmisdaden , buitengewone gif-
ten voor eene onderneming, en de magt om regterlijke ambtenaren aan te stellen (4)
Eerst nadat de keizerlijke Graven waren weggevallen; schijnen de Friezen van tijd lot
tijd een eigen Opperhoofd, onder den naam van Potestaat, aangesteld te hci)bcn, Avclke
het oog over al de deelen van het bewind liet gaan en na een jaar zijne Avaardigheid
nederlegdo (3). Allengs ontwikkelde en vestigde zich eene regering van aanzienlijken
of Edelen
{aristocratie) , welke spoedig verbasterde en tot de schroomelijkstö twisten,
verdeeldheden en partijschappen aanleiding gaf. Men hield nog steeds jaarlijkscho ver-
gaderingen des Dingsdags na Pinkster bij den Opslalboom
 bdm) ntkhi] Aurieh ,
waar de afgevaardigden uit de zoogenaamde zeven Friesche Zeelanden bijeenkwamen,
om de belangen en regten des gemeenschappelijken volks en vaderlands Ie behartigen (6).
Van het jaar twaalfhonderd een en dertig tol dertienhonderd drie en twintig zwijgt

(1) Zie hiervoor, bl. 102, 103, 320, 472. Vak ualsebm, Verh. t. a. p. W. 175, 176,

(2) Zie hiervoor, bl. 325. Vcrfj. bl. 472, en Alg. Gcsc/i. d. Faderl. D. I. bl.3G3,364,379.

(3) Verg. yilg. Gesch. d. Faderl. D. I. bl. 380—382. WESTEisDonp, daarb. v. Gron. D. I.

bl. 214—224. '

'iï.- ■ a-, Λ

(4) Westendorp; iJaa/Zi. c. Grom D. I. bl.'182, 1Ö3.

(5) Zie hiervoor, bl. 16'9, 321, 328. Alg. Gesch. d. Faderl D. I. bl. 303. Verg. cbho
EMMiDs, Rer. Fris. Hist. Lih. II. p. 32. Ondh. v. Friesland, D. II. bl. 418—435.

(6) Unno EMMirs, Rcr. Fris. Ilist, Lih. Π. p. 35. Van halsema, Ferh.i. a. p. bl. 295—305.

63*

-ocr page 492-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]300 echter de geschiedenis van deze landdagen. Zij werden sedert weder van lijd tot lijd,
doch niet meer regelmatig jaarlijks gehouden, en namen nog in de veertiende Eeuw
een einde (1). Het kerkelijk bestuur in
Friesland was geheel op denzelfden Toet ge-
bleven als onder
kakel den Groote (2),

'Heilspellend voor de toekomst ontstonden in de twaalfde en dertiende eeuwen dc
sleden of gemeenten in
Nederland, Welke zoo veel invloed op het staatsbestuur gehad
hebben. Ongetwijfeld waren hier reeds vroeger steden aanwezig, zelfs met muren en
poorten voorzien, doch nog geene eigenlijke
Gemeenten (Corporatién), wier aanvang
niet juist te bepalen is. Eerst na de elfde eeuw schynen zij ontstaan te zijn, toen de
cigenhoorigen of lijfeigenen en de vrije, zoowel als de onvrije handwerkslieden, welke
op do heerengoederen woonden, om do woede des oorlogs, waaraan zij steeds blootge-
steld waren j en bovenal om den dwang hunner meesters te ontgaan , in de sleden en
burgen Irachlten opgenomen te worden, In het bijzonder zochten zij toevlugt in de
sleden en burgen van den Landsvorst, wier onvrije pf schatlingschuldige inwoners vrij

Het woord Opstalboom wordt aldaar bi. 203—209, 214, afgeleid van op, up of oh zoo veel
als oZier,
over, opper; en van liet Gothïsclie staU {stel, stol, stul), heteekcnende stoel, troon,
seiet
van gczajf, magt, gebied en waardiglieid. Opstalboom is alzoo een over of opper gerigts-
boom,
waarbij het algemeen of hoogste geregt des Fiieschen volks gehouden λveγd. J. cbijiji
geeft cene andere afleiding. Stal, zegt hij, is locus, upstal is de locus editus, cUvus, (de
hooge plaats, de heuvel) op welken de boom stond.
Deutsche Rechts Alterthümer. S. 795.
Güttingen 182S.
Upstal daarentegen beteekent, volgens den Heer halbertsma, in liet Friesch
consilium ineundi actio cum aUis. Ovenjss. Almanak voor 1841, bl. 42. Deze beroemde
vergaderplaats lag aan den open weg, een halve mijl ten Westen van
Aurich, νιΆΆτ men
Ihans nog een klein gedenkteeken ziet, en besloeg een veld van negenhonderd voeten in den
omtrek met statige eiken beplant.
Van halsema , t. a, p. bl. 54. Verg. Jlg. Gesch. d. Faderl.
1). I. bl. 379. M. ALTijfß leidt hieruit, doch zeker geheel onjuist, het woordje Opstalboom
af, als zijnde tc zamengesteld uit np, stel en bome, zoo veel beteekenendc als; ad sta-
iutas arbores. Not. Germ. Tnferioris
in voce UpstelUsbome, Over de zeven Friesche Zee-
landen,
zie Alg. Gesch. d. Faderl. D. I. bl. 379, 380. Hiervoor, bl. 46, 47. Deze verdeeling
van
Friesland in Zeelanden, dus genoemd naar hunne ligging aan de Noordzee, heeft tot in de
15''° eeuw voortgeduurd. Het eerste
Zeeland omvatte Noord-Rolland van Alkmaar tot aan het
Vlie; het tweede Westergo en het derde Oostergo; het vierde een gedeelte van Overijssel en
geheel
Drenthe; het vijfde Groningen en de Ommelanden; het zesde Oost-Friesland; en het
revende het
Oldenbnrgsche tot aan den IFezer, Zie Gesta Fresonum, vermoedelijk uit het
midden der eeuw oorspronkelijk, bl. 123 cn dc Aant. bl. 155—158. Werkum, 1837,

(1) Ferh. v. h. Genootsch. Pro Excolendo Jure Patrio, D, I. bl. 347. Westendorp, Jaa^'b,
Gron.
D. I. bl. 285.

(2) Alg, Gesch. d. Faderl. D. I. bl. 382—384.

-ocr page 493-

DES VADERLANDS. ^ 403

■verklaard waren, en -welke huu meer bescherming beloofden dan die der Heeren of ΙθΟΘ
Edelen. De Vorslen, om de dreigende magt dezer bezillers van uilgeslreklc goederen
te fnuiken en tevens hun eigen gezag uit te breiden, moedigden dit aan. Zij vergroot-
ten en versterkten de oudesteden, die slechts uit eenige huizen omeenhof, slotofburg
gebouwd, bestonden, bouwden nieuwe aan en troonden, door belangrijke vergunnin-
gen, steeds in grooten getale nieuwe aankomelingen van het platte land derwaarts. Zy
verzekerden den overgeloopenen lijfeigenen volle vrijheid, indien hun meester hen
«iet binnen eenen bepaalden tijd had teruggeëischt. Om dit te voorkomen, hielden
2ich deze vlugtelingen tot na het afloopen van dien tijd verborgen , en Averden hierin
door de stedelingen of burgzaten ondersteund. De aangenomenen zwoeren dadelijk den
Vorst hulde en trouw, welke hun Avederkeerig bescherming beloofde en hen, tegen eeno
jaarlijksche schatting en vrijwillige gift bij buitengewone gelegenheden, voor alle kne-
velarijen der Heeren beveiligde; zij hielden op
slaaf te zijn. Men volgde hierin het
voorbeeld van Keizer
fkedkrik: II, welke in twaalf honderd zes en dertig bepaalde, dat
elk lijfeigene, welke in eene keizerlijke stad zich vestigde, daardoor zijne vrijheid
verwierf. Deze uitstekende Vorst beweerde, dat geen mensch ooit de eigendom eens
menschen konde worden , dat allen 's Keizers onderdanen waren en onder keizerlyko
bescherming stonden. Daar do nieuwe aankomelingen ondertusschen naar hunne bij-
zondere wetten, gebruiken en regten leefden, Avelke dikwerf in strijd waren met die der
oude inwoners, zoo gaf dit niet zelden aanleiding tot hevige botsingen. Er bestond
dus eene dringende behoefte, om deze veelsoortige bevolking onder eene voor allen ge-
lijke wet te brengen, hen te verbroederen en tot één geheel te vormen. Dit gelukte,
en de gemeenten of poorterijën waren geboren, wier leden allen bij eede en onder
strafbepaling voor elko overtreding , zich verpligtten lot onderlingen vrede , Avederzijd-
sche bescherming, handhaving hunner regten en vrijheden legen hunne vorige mees-
Iers en het geweld der boeren of huislieden, die hen dikwerf verontrustten. Daar zy
verpligt waren hun verblijf binnen <le sleden of poorten te houden , werden
Poorters ,
ook wel vrije en wezenlijke hurgers of binnenlieden genoemd, in tegenoverstelling
van de
persoonlijke hurtjers of huitenlieden, welke voor een matig geld, van de
verpligting binnen de muren te moeten Avonen, ontslagen, doch evenwel, als ?na««en
van den Vorst, hem hulp en raad verschuldigd Avaren, In sommige keuren Avordt
ook den Poorters vergund, om in de lente en gedurende den oogst cenigen lijd op het
land door te brengen, zonder hierdoor hunne vrijheden en voorregten to verliezen.

Het vestigen der gemeenten in de landsheerlijke steden ontmoette natuurlyk de le-
vendigste tegenkanting aan de zijde der geestelijke cn wereldlijke Heeren , Avier vermogen
en aanzien hierdoor gevoelig Averden aangegrepen. Zij zagen echter eindelijk zelf zich
gedrongen voor de algemeen geopenbaarde behoefte en zucht naar deze inrigtingen te
zwichten, en Aveldra op hunne eigene bezitlingen het voorbeeld der Vorsten Ie volgeu.

-ocr page 494-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 Grool en weldadig waren de Yoordeelen , welke uit dit stelsel voor volk en slaat Toorl-
vloeiden. De magt van den Vorst werd ten kosle van die eens trotschen en moed-
willigen adcls verhoogd en daardoor aan het vuistregt perken gesteld; kunsten en
handwerken , ontslagen van de engo handen in welke zij op de uitgestrekte adellijke
goederen gehouden werden , ontwaakten door inededinging in de sleden tot een krach-
tiger leven; handel en fabrijken stegen door de voorregten en bescherming, Avelke do
Vorsten den Poorters verleenden tot ongekenden bloei; rijkdom en overvloed vervingen
de vroegere armoede en gebrek; de ellende der slavernij maakte plaats voor de zege-
ningen der burgerlijke vrijheid; de ruwheid van zeden week voor hoogere beschaving,
en woest zingenot voor edeler geneugten van het leven; eindelijk werd later uil dit
stelsel de derde stand in den slaat geboren , welke de magt van den adel verbroken en
de Vorsten zelve verhinderd heeft willekeurige heerschers te worden.
Braband is
voornamelijk aan
Hendrik: I, iiendrik 11, Hendrik III, en jan I; Holland aan flo-
Ris II, AYiLLEM I, AvitLEM II en ploris V; Utrecht aan Hendrik van Vtanden , en
Gelre aan οττο Π en reinoüd I, do opkomst hunner sleden of burgerijen verschul-
digd, welke onwedersprekelijk ook door do toglen
naar het Oosten bevorderd werd.
De beginselen waaruit deze Vorsten handelden mogen niet allijd en geheel van eigen-
belang zijn vnj te pleiten , de onverwrikle moed echler met welken zij de adellijke
dwingelanden des volks bekamplen, heigeen
tloris V met zijn leven boette, en de
heilrijke staat van zaken daardoor tot stand gebragt, geven hen regt op den schoonen
eernaam van:
Weldoeners hunner volken.

De burgers aan den kring der eigenhoorigen en lijfeigenen onlrukt, waren slechts
den Landsheer onderworpen. Hij gaf hun wetten, vrijheden en voorregten , naar welke
zij als vrije lieden moesten behandeld worden. Zij hadden eene eigene reglsbedeeling
en een afzonderlijk burgerlijk bestuur. Uit hun midden werden de Schepenen gekozen,
die met den Schout of Baljuw, door den Vorst aangesteld om in zijnen naam als
Opperregter te vonnissen, bet
hurgerlijk hewind vormden en de vrijheid hadden
Keuren te maken, mits niet strijdende met 'sGraven regten en de be]1alingen hier-
omtrent aan de sleden voorgeschreven. Het beheer der stedelijke geldrriiddelen , het
opleggen en invorderen van plaatselijke belastingen , het weigeren of toekennen van
vrywillige bijdragen ten behoeve van den Vorst, geschiedden met overleg en goedkeuring
der gemeente, welke bij klokslag Averd zamen geroepen. Later kwamen alleen de rijk-
slen en aanzienlijksten of
Raadsmannen bijeen. Het bouwen , onderhouden en verde-
digen van muren, wallen, iorens en poorten, welke oorspronkelijk den Heer behoor-
den, moesten do burgers op zich nemen, die daarentegen het regt verkregen, onder
hun eigen banier ten strijde te trekken. Het bestuur en de aard der steden of gemeenten
in de overige Nederlandsche gewesten, verschilden weinig, en het meest ini de namen
der overheidspersonen, van die in
Holland', zij die hier Schepenen heetten, werden

-ocr page 495-

DES VADERLANDS. ^ 403

in Friesland Azigen in Groningen Aldermans genoemd. Burgeraeeslers, vroed- 1300
schappen en andere sledelijke bestuurders ontslonden eerst later. Reeds in de dertiende
eeuw waren vele steden tot zulk een aanzien opgeklommen, dat zij te gelijk met de
Edelen, tot raadpleging over staatsbelangen door den Landsheer opgeroepen werden,
zijne handvesten en vergunningen bekrachtigden, zelfs met hem verbonden sloten, op
eigen kosten buitenlandsche oorlogen voerden, en Vorsten onder hare medeburgers telden (1).

De Edelen, hoezeer door do opkomst der steden in hun vermogen geknot, bleven
nog steeds do magiigste en aanzienlijkste onderdanen van den Landsheer; zy bezaten
uitgestrekte eigendommen, leengoederen en ambachtsregten waaruit daarna de hooge,
middelbare en lage heerlijkheden zijn voortgekomen; zij bekleedden de gowigligste be-
trekkingen, namen de luisterrijkste eerambten waar, en genoten bijzondere voorregten.
Bij het begin dor grafelijke regering, beweert men, waren zij in
Rolland niet aanwe-
zig. Behalve den Graaf zeiven, uit den hoogen Adel of Heerenstand des Rijks gespro-
ten, kende men hier slechts
vrije landbezitters, vrijen of welgeborenen; en onvrije
landbewoners, slaven
of lijfeigenen, welke voor deze vrijen en den Graaf den grond
bebouwden, aan welken zij als eigendom gehecht waren, en deswege
eigenhoorigen
en hofhoorigen genoemd werden. De vrijen of welgeborenen waren tot de krygsdienst
verpligt, maar overigens volkomen meesier over hun persoon en goederen; zij waren
van alle belastingen, schot, lot of cijns ontheven en leefden, schoon aan do lands-
heerlijke wetten onderworpen, meest naar oude herkomsten. Diegenen van hen, welke
bij en onder den Graaf bedieningen en Avaardigheden bekleedden of, van hem, heizij
ter belooning voor bewezen diensten, hetzij om hen nader aan zich te binden, onder
voorwaarde van hulde en manschap, leengoederen ontvangen hadden, werden om hun
meerder aanzien,
novibiles, later nohiles of Edelen genoemd. De minder gegoeden
of begunstigden, zij die geene Edelen waren, behielden eenvoudig den naam van
F'rijen of fFelgeborenen, doch bleven in het genot der oudo voorregten. Zy ver-

(1) Wagenaah, D. III. bl. 129—133. Vak wijk, Hist. Aeondsl. D. II. bl. 39-52, Meer.
iiitf,
Gesch. V. Gr. willem II, D. I. bl. 26—29. Van spaen, Inl. tot de Hist, v. Gelderl.
D. IV. bi, 225-235, Jlist. v. Gelderl. D. I. bl. 149-152, 252-250. Kleit, //ΐίΛ d. Holl.
Staatsrcg.
I). IV. LI. C2—305, bcknoplelijk zamcngcvat door den Schrijver van de Schets van
Ncerl. Staatsbestuur,
bl. 19—31 cn groe.\ van γκιμβιεκεπ , Ilandl. tot de Gesch. ν. h. Faderl.
St. I. bl. 20—22. Raepsaet, Over de Poortcrijen of Gemeenten in Nederl. bl. 7—34, 66 enz.
Oeuvres Compl. T. II. p. 285—295. ï. p. 141—170, Westkkdorp, Jaarb. v. Gran. D. I,
bl. 218, 296, 339, 367. D. II. ],1, 14, Van hees vak derkel, Over Gesch. en Staatsr.
bl. 32—51. Mr. l. ph, c. v. d. βεηοπ, Over de oude icijze van Straf vordering, bl. 25—32.
Nunorp, Gedcnhc. uit de Gesch. V. Gelderl, D. I. bl. Gl—CXVI. W. c. ackersdije, Over de
vernietiging der slavernij in de Nederl. bl. 40—08. Vcrif. hiervoor, bl. 400; 408, 421 en elders.

-ocr page 496-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

KiOO smolten allengs onder de sledelingen en de plallelandbewoners, loen de eerslen meer
aanzien gekregen hadden en de laalsten vrije lieden geworden waren. Men vond in
Holland ook Edelen, welke onmiddellijk van den Keizer goederen in leen hielden en
die, gelijk de vrije Heeren in
Braband, Gelre en elders, welke oorspronkelijk tot
den Rijksadel behoorden, den titel van
Baron voerden. Zij waren als leenmannen des
Keizers, de gelijken, standgenooten of evenkniën van den Landsheer, van wien zij in
vele opzigten en zoo lang onafhankelijk bleven , tot dat het verzwakte Rijksgezag hen
drong, zich onder zijne bescherming te begeven en zijne gunst te zoeken. Hoewel
leenmannon van den Vorst zijnde en zijne Getrouwen genoemd, stonden de Edelen ,
over het geheel, door hun hoog opgevoerd aanzien, hunnen rijkdom en invloed het
gezag van den Landsheer dikwijls zeer in den weg. Ilun vermogen was echter legen
het einde der dertiende Eeuw aanmerkelijk gedaald, toen velen verpligt Λverden hunne
vrye goederen den Vorst op tedragen, en allen hunnen adeldom moesten bewijzen,
om vrijheid van
schot en lof te blijven genieten , waarvan veel misbruik gemaakt
was; en hieruit ontstonden de adellijke kwartieren, de heele, halve, vierde of achtste
adel, naar mate men zijne afkomst konde aantoonen. Doch meer dan alles strekte
het vestigen en begunstigen van eenen vrijen burgerstand in de steden, om het verlo-
ren overvvigt der Vorsten tegen hen te herwinnen. De adel trachtte het dreigend ge-
vaar af te wenden , en nu ontstond de strijd tusschen Edelen en Gemeenten, welke,
bijzonder in
Holland, met zoo veel Avoede is gevoerd geworden (1).

De Ridders en Schildknapen maakten een gedeelte van den adel uit. Ridder en rui-
ter was oorspronkelijk hetzelfde. De Germanen hadden in hunne legers slechts weinig
paardevolk , welks zwaro wapenrusting vermogende lieden alleen bekostigen konden. Van
daar waren do eerste ruiters meestal Edelen , welke Ridders
(^Ritter) genoemd werden,
dewijl zij goed bereden
{heriiten) met het heir ten strijde trokken. In de eeuwen van
het vuistregt ontstonden uit hen de Riddergenootschappen of gilden,
wier voornaamste wet
en gelofte was, het bewaren van hunne eer, handhaving der gercgligheid,. verdediging
der vervolgde onschuld , bescherming van weduwen en weezen, strijd tegen de ongeloo-
vigen en verovering van het Heilige Land. Bij do godsdienstige dweeperij mengde
zich later de dweeperij der liefde. Door de
groote verpligtingen, die op hen rust-
ten , en de dappere daden, welke zij verrigtten, stonden de Ridders in hoog aanzien.

(1) Van loon, Aloude Regecringsw. v. Holl. i). V. W. 1-12«, 199-250, 552—581,
(587—712. Wagenaar, D. Π.
1)1.300—312. Meerman, Gesch. v. Gr. willem II. 1). I. B. L
bl. 19-23.
Klvit, Hist. d. Hall. Staatsreg. D. IV. 1)1.38-62,85-94. D.V. bl.212-219.
Het gevoelen van dezen Sclirijver wordt Lelcnoptelijlc medegedeeld in de Schets van Ncérl. Staats-
ie stuur,
1)1. 14—17. Vau spaeit, Inl t. d. liist. v. Geldcrl. D. II. bl. 239—254, Nunorr,
Gedenkw, uii de Gesch. ν. Gelderl. D. I. bl. ixvi—ixxxiv.

-ocr page 497-

DES VADERLANDS. ^ 403

Zij waren prachlig en onderscheidend gekleed, verschenen op allo steekspelen, zalen 1300
aan alle vorstelijke tafels en hadden den rang boven eiken Edelman, zelfs boven een
jongen Vorst, welke geen Ridder was. Hij die een bepaald getal gewapende Ridders
op zijne kosten in het veld bragt, verkreeg het regt eenen standaard of eene banier
en den naam van
Baanderheer, Baanrois of Baanrits te voeren. De Ridders wer-
den door de Koningen zelfs Heeren genoemd, en maglige Vorsten rekenden het zich
tot eer, in hun edel genootschap opgenomen te worden. Niemand werd door zijne
geboorte Ridder, maar elk Ridder had het regt eenen anderen, die echter een en
twintig jaren oud, in het algemeen van goeden adel of hooge afkomst en bovenal
van onbevlekten naam zijn moest, tot deze waardigheid te verheiren. Meestal had
dit plaats bij het kroonen eens Keizers, het inhuldigen van eenen Vorst, vóór het aan-
gaan van een gevecht of na eene zegepraal op het slagveld. Vele plegligheden werden
hierbij gewoonlijk in acht genomen, welke, Avanneer het vorstelijke personen gold, met
veel pracht en praal vergezeld waren (1). Tot den ridderlijken rang werden ook
jonge Edellieden verheven, Avanneer zij zeven jaren eenen Ridder als schildknaap
trouw gediend en bewijzen van dapperheid gegeven hadden. Zoodra zij weerbaar Avaren
geworden, dat is, het harnas torschen en speer en slagzwaard dragen konden, volgden
zij den Ridder , in wiens slot zij dikwerf reeds van de vroegste jeugd waren opge-
voed , ten krijg, droegen hem zijne wapenen achterna, zorgden voor zijne paarden
en verhelen hem niet in den strijd, maar vochten naast zijne zijde en boden hem
in alles de behulpzame hand. Zij verzelden hem ook op do steekspelen, maar mog-
ten zelve hieraan geen deel nemen of iemand ten strijde uitdagen ; behalve in den
krijg, Avas het hun slechts ter verdediging vergund van de khng gebruik te maken.
Zoo ras zij daarentegen met den ridderslag zwaard , helm en speer ontvangen hadden,
konde geene beleediging door hen onverschillig behandeld worden, want geen Ridder
mögt den hem aangedaneu hoon ongewroken laten. Onder voorwendsel van zijne eer
Ie handhaven, Averd echter menig Ridder een vechter, een dwingeland en lot last van
degenen , die met hem in betrekking stonden of in aanraking kwamen (2).

Op het einde der dertiende Eeuw was alzoo de maatschappij in Nederland zaraenge-
steld uil: 1) den Adel of de Ridderschap;
2) de Geestelijkheid; 3) de Welgeborenen;
4) de Stedelingen en 5) de Landbouwers of Huislieden, uit welke de boerenstand is
voortgesproten, en die toen van de vorige slaafsche dienstbaarheid groolendeels onthe-
ven , slechts tol het opbrengen van schot-, cijns- of tijns in gereed geld, ook wel

(1) Nqv^. liiervoor, LI. 230, 231.

(2; Vas loon, Aloude Rrgeeringsw. r. ΠοΙΙ. D. V. bl. 260—372. Vis wuii, JlisL Acondsl.
D. IL bl. 51, V. SPAE«, IhL lot de Hist. v. Geldeii. D. 1. bl. 257 sqq.

II. beel. 63

-ocr page 498-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 in voortbrengselen der natuur en der nijverheid, aan den Hoer verpligt waren. Eene
groote en weldadige omwenteling was derhalve in de maatschappelijke betrekkingen voor-
gevallen. De vestiging der gemeenten had het geweldig drukkend geworden leenstelsel
geknakt, de magt des adéls gefnuikt, het vorstelijk gezag bevestigd, het lijfeigenschap
genoegzaam afgeschaft, en in den slaat, naast de Geestelijken en Edelen, eenon der-
den stand, dien der stedelingen gevormd, welke nu ook weldra als vrije lieden in aan-
merking kwamen. Indien niet kan ontkend Avorden, dat de vrije bevolking reeds in
vorige eeuwen hare Vertegenwoordiging gehad heeft, is het zeker, dat zg thans meer
zelfstandigheid, en daardoor meer aanzien en magt verkreeg (1).

Met den verbeterden staal des volks moest natuurlijk de reglsbedeeling, in vele opzig-
len , eene groote verandering ondergaan. De stedelingen vrij geworden, stonden niet
meer onder 's Graven Opper- of land ba Ij uw, maar werden door Schepenen, uit hun mid-
den gekozen, hunne evenkniën, beoordeeld en gevonnisd. De Avetten waren eenvoudig
en meest op oude herkomsten en gewoonten gegrond. In de dertiende eeuw begön men
de inlandsche landregten naauwkeurig te beschrijven, en sinds het midden dier eeuw,
geraakte het Roraeinsche regt in
Nederland in gebruik (2). De straffen bestonden hoofd-
zakelijk in boelen en breuken (3).
Boete was hetgeen waarmede den beleedigde het
aangedane ongelijk of geleden verlies
hersteld en vergoed werd; hreuke noemde men
hetgeen voor het schenden
[breken) der wet moest voldaan worden (4]. Uithoofde van
schaarschheid aan geld werden deze boeten en breuken dikwijls met vee betaald. In
geval de dader onvermogend Nvas die te voldoen, waren , naar deFrieschewetten, zijne
bloedvrienden hiertoe verpligt. Indien dit niet geschiedde, Averd hij aan den lijve ge-
straft. In
Holland verloor hij de hand; in de Ommelanden de beide oogen. De
Heer moest voor den knecht verantwoorden. Eerst in do twaalfde eeuw vervingen lijf-
en doodstraffen op sommige misdaden, do plaats der weer- of losgelden. Men was ech-
ter zeer huivetig in hét toepassen der doodstraf , en manslag zelfs kon nog in de zes-
tiende eeuw in
Gelre en Groningerland met geld verzoend worden.

(1) lUErsAET; Ooufres Compl. T. Π. p. 74—119. Schets van Nedcrl. Staatsbestuur, bl.23.
L. Pn. C.
v. d. berou, Over de oude wijze van strafvordering^ h\. 25. Alg. Gesch. d. Fadërl.
D. I. bl. 294.

(2) WESTENDORt., Jaarb, v. Groti. D. I. bl. 219, 316—322, 328, D. II. bl. 15, 16, 31.
B
ondam, Charterb. ν. Gelre, D. I. bl. 514 (c).

(3) Ecnc uitgebreide en naauwkeurige lijst van boeteii en breuken op bijzondere belecdigingen
en
baldadigheden, wordt gevonden in de Oude Friesche Wetten, bl. 339—398, door wieudsma,
en DRANTSHA uitgegeven.

(4) Verhandel, v. h. Oenootsch, Pro JEwcolendo Jure Patrio, D. V, bl. 57. Aant,

-ocr page 499-

DES VADERLANDS. 499

Dö reglspleging geschiedde, in, het openbaar; op het platte land had dit plaats in de 1300
open lucht onder statige boomen , bij groote
Steenern en, aan, kruiswegen; in de sted«n
op de kerkhoven, in do portalen der kerken;, en eindelijk vóór en binnen het raad-
huis (1). Onder de Karolingers had' men hier to· lande twoo openbare geregten.
Ge-
hodme,
die onregelmatig, en ongehodene ., die op rast bepaalde lijden^ gehouden wer-
den. Deze laatste werden, naac hel schijnt, allengs door do eerste geheel verdrongen.
Althans in het tijdperk dat wij behandelen, werd steeds op. onbepaalde lijden en da-
gen, de zon- en feestdagen· uitgezonderd, ter aangewezen plaatse, de bank of vier-
schaar gespannen (2), Gewoonlijk driemaal 'sjaarsi hield dö Landsheer in eigen per-
soon regtsdag; het Friesche
hodthi/ivg, een algemeen en plegtig gerigt, daarentegen,
kwam slechts eens om de vier jaren bijeen. Mögt er geene dagvaarding vóór den opgang
noch na den ondergang der zon geschieden, evenzoo moest mede tusschen den morgen
en avond het regtsgeding en de teregtstelhng of uitvoering van het vonnis plaats hebben.
Ook mögt niemand eenen anderen langer gijzolen dan eenen dag. De teregtzvttenden
waren de Schepenen, die gewoonlijk ten getale van zeven of twaalf bijeenkwamen en
onder voorzitting van 's Graven Baljuw, Drost, Schout of Regler, in alle zaken, voor eene
rcglbank aanhangig, oordeel w«zen. In de Nederlandsche gewesten· van
Aen Rijn bij
Katwijk tot aan de Lauwers had men in plaats van Schepenen ; Azigen, {^Aesga)·, en
iusschen de
Lauwcrs en den D.ollaart: Redgers en Regters. Nevens deze aangestelde
oordeelaars, waren er
gezworenen of witachtige mannen uit den boezem der vrije be-

(1) De naam voor sere{;t of jreregtsplaats was in Holland, mal οΐ maal ook wel maelstedc iii
friesland en Groningetl·, warf; in Zeeland, Gelderland, Overijssel en Jiraband, Ileymaal,'
Heemstede, Sprake.
Zie over de aileidinfj dezer woorden de broeb, in de Verliandelingcn Pro
Excolendo Jure Patrio,
D. I. bl. 393—398. V. b. beägd, Over de oude wijze van Straf-
vordering hl.
3,4.

(2) Het woord vierschaar is misschien uit den vierkanten vorm dep gereglebanken, en uit Let
Oud-DuiCselie woord
scranna, zetel, bank, ontstaan. V, d. bebgh , Over de oude tvyse van
strafvorderingy\i\.
11, 12. Daarentegen boudt eaepsaet, Oeuvres Compl. T. III. ρ. 351—354,
Jiet woord
vierschaar {virscara), naar eene gewone lelterverandcring van c in v, voor het-
zelfde als
gyrscara, hetwelk, uit gyrare, bezoeken, rondtrekken, en scara, eene bende, troej)
oF schare zamengesteld, eene omgaande, aan geene vaste plaats verbondene regtbank beteckende,
overeenkomstig de oude gewoonte, naar welke de Landsheer of zijn vertegenwoordiger rond-
leisde om regt te spreken. De leden eener zoodanige regtbank, heetten
scartli, scarariοΐ scara-
mannt.
De uitdrukking, de vierschaar spannen is allerwaarschijnlijlcst ontleend uit de gewoonte,
om voor den ingang tot de plaats waar de regters zaten, eene koord te spannen. Deze ingang werd
ook wel door een ijzeren staf
[harre de fer) afgesloten, en vandaar zou bet woord barreau ont-
staan zijn.

63*

-ocr page 500-

4'42· ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 Tolking gekozen, die in burgerlijke zaken, maar bijzonder in het bezitten van zooge-
naamde
stille waarheid, gebruikt werden. Veel overeenkomst met hen hadden de
Friesche
Redjevan of raadgevers, die naar het schijnt, reglsgeleerden geweest zyn. In
de hooge heerlijkheden, welke lijfstraffelijke regtspraak, het regt van galg en pul
bezaten, werd de regier door den Heer benoemd, welke dan naar het vonnis van Sche-
penen regt deed. In de mindere heerlijkheden was do wijze van reglsbedeeling ver-
schillend en niet naauwkeurig te bepalen. Bij elk gerigt was een
hode, in Friesland
frana
en elders klerk genaamd, die zoo wel hel ambt van griiDer als van deurwaar-
der bekleedde, en gewoonlijk den Regler met eene roede vooruilging. De betrekking
van scherprt'gler werd oudtijds door dengeen, welke den misdadiger gevat bad, of
door eenen der regters zei ven waargenomen. Er waren echter toen reeds vast aangestelde
acherpreglers,
hangdieven ook wei knechten genoemd, hetgeen genoegzaam aanduidt
in welke verachting zij reeds destijds stonden.

De klager moest van adel, althans vrij man zijn; een slaaf kon alleen tegen slaven
als beschuldiger optreden. Nadat hij op eene plegiige Avijze hiertoe verlof gevraagd
had, bragt hij gewapend zijne klagte voor de regtbank onder welke de beschuldigde
hehoorde, of voor die van het regtsgebied , waarin de misdaad gepleegd was. De
beklaagde behoefde echter slechts voor dat gerigt te verschijnen, voor hetwelk hij
bereglbaar was. Beide, beschuldiger en beschuldigde, bragten gewoonlijk getuigen,
of medezweerders met zich , die meerderjarig en, behalve in
Friesland, bij voor-
keur vrije of welgeboren lieden moesten zijn. Zij waren doorgaans de vrienden en bloed-
Terwanten van dengenen, voor wien zij optraden, en naar male de meerdere of min-
dere belangrijkheid van de zaak, in grooter of geringer aantal aanwezig. De getuigen
moesten bezweren , Avat zij gezien en gehoord hadden. De medezweerders traden daar-
entegen dan alleen op, wanneer de leregtstaande zich door een eed >vilde zuiveren, en
zulks niet voor genoegzaam gehouden werd. In dit geval moesten zij hunne overtui-
ging van de waarheid van den eed huns vriends bezweren.

De lijfslraflelijke of hooge geregten waren in Nederland van tweeërlei aard; stille
waarheden
en openbare vierscharen. Daar oudtijds slechts op aanklagte van den be-
leedigde regt geoefend werd, en het een regtsregel was; waar geen klager is daar ii
ook geen regier, zoo was elk ingezeten geroepen als klager op te treden , wanneer de
misdaad den Staat of het algemeen betrof, in het geheim of tegen personen gepleegd
was, die zelve als beschuldigers konden noch durfden opkomen, en maag noch vriend
daartoe genegen vonden. Reeds in de negende eeuw werden overal uit de ingezetenen
bepaalde lieden gekozen, welke dergelijke misdrijven moesten opsporen en op de alge-
meene of vaste grafelijke gerigten aanbrengen, welke door de geheele gemeente bijge-
woond werden. De klagte geschiedde alzoo in het openbaar ; de beschuldigde, tegen-
woordig zijnde, konde zich verdedigen, doch bij afwezigheid werd hij door den Graaf

-ocr page 501-

DES VADERLANDS, 501

ingedaagd. Toen de gemeenten deze geriglen niet meer bijwoonden, werd de be- 1300
Bchuldiging van zelve geheim, en alleen den regier en zijnen bij zitteren opgedragen. De
beklaagde werd op de beëedigde beschuldiging van zeven goede knapen, door den Graaf
of zijnen Baljuw, met overleg der overige tereglzittenden, in verzekerde bewaring ge-
nomen , doch de zaak Ier verdere voldinging of nadere beregling naar de eerstvolgende
openbare vierschaar verwezen, en daarna vonnis gesproken. Dit regtsonderzoek, dat op
deze -wijze van de dertiende tot het midden der zestiende eeuw in
Holland, en veel
langer in iVoorc^-ZïraAtiiic?heeft voortgeduurd, heette men
stille waarheid houden. Hot
had slechts eenmaal 'sjaars plaats en verschilde aanmerkelijk van de veemgerigten , welke
in het Zutphensche en Overijsselsche, zelfs, naar het schijnt, in de landen van
den
Briel
en Foorne niet geheel vreemd waren. Op deze werd niet alleen heimelijk be-
schuldigd , maar ook geprocedeerd, gevonuisd en gestraft. Het ligt nog geheel in
het duister, hoedanig het beslaan der veemgerigten en hunne wijze van handelen in
de Nederlanden geweest zijn , en wanneer zij opgehouden hebben hunnen invloed in
die gewesten uit te oefenen (1).

Bij het houden der openbare hooge geriglen plaatste de Regler, wanneer do bepaalde
tyd verschenen was, zich op zijnen zetel en vroeg den Schepenen, of het hoog genoeg
op den dag was, om vierschaar te spannen. A¥erd dit nevens zijne tweede vraag, of de
bank behoorlijk bezet was, toestemmend beantwoord, dan heegde hij het gerigt,
bande vrede en gebood stilte. Nu werd elk, die over eenig misdrijf te klagen had,
verlof gegeven met getuigen en medezweerders op te treden. Was er een moord ge-
schied , dan trad de naaste zwaardmaag des verslagenen met het bloote zwaard in de
hand op en riep driemaal: wraak! wraak! wraak! over den moordenaar uil. In
Fries-
land
geschiedde dit op het graf des vermoorden, ten teeken, dat men den moordenaar
vervolgen wilde. De Regler stond insgelijks met uitgetogen zwaarde. Bij ontstentenis
eens bloedyerwants nam de Landsheer of zijn plaatsvervanger zelf do vervolging des mis-
dadigers op zich, wiens misdrijf hij waarschynlijk meestal in de
stille waarheid onder-
zocht had. Met jjen Avraakkreet werd tevens, naar cene overoude Germaansche ge-
Avoonte, het lijk binnen gebragt en onder veel plegtigheid, er eene hand van af-
gekapt , welke de Regler aanraakte, vragende, wat hij met de doode hand schuldig
was Ie doen? Magen en vrienden begeerden hierop, dat men een vonnis deed. De
klager of zijn taalman (advokaat) droeg nu de beschuldiging voor, nadat hij gezwo-
ren had, niemand dan den misdadiger en zijne medepligtigen te zullen beschuldi-
gen. Vervolgens eischte hij eenen dag van regie, welke binnen de eerste veertien da-
gen, of liever nachten, bepaald werd. Verscheen de beschuldigde niet nadat hij drie-

(1) Belangrijk ie in dit opzigt liet stukje getiteld: Zutpken voor hel Vecmgeregt, in KUnoFr'»
Bydragen voor de Faderl. Gesch, D. II. St. III. bl. 133.

-ocr page 502-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 maal achtereen, onder gelijke tijdsbepaling, was gedagvaard ora gehoord te worden,
dan Averd hijs bij verstek veroordeeld, ten ware hij wettige verhindering bewees, bui-
ten do wet gesteld en gebannen. Hem was nu niet vergund zonder toestemming des
klagers en des Landsheers ierug te keeren, en de voldoening der zoenboete en
breuke werd alsdan ten strengste gevorderd. Verscheen hij voor het geregt, waartoe
hem vrijgeleide, zoo Avel bij: zijne komst als terugkeer huiswaarts verleend werd, dan
was hij gehouden de misdaad te ontkennen of haar te belijden. In het laatste geval ver-
scheen hij ongewapend, bloothoofds en barrevoets, in hemd en broek gekleed, en
wachtte indiervoege het vonnis der oordeelaars af. In geval van ontkenning, voerde de
aanklager zijne getuigen of volgers aan, en ook de regier konde ongevraagd een of
meer der omstanders tot aflegging van getuigenis uitnoodigen, maar hiertoe niet ver-
pligten. Na de bewijzen des beschuldigers Averden de tegenbewijzen van den beschul-
digde gehoord. Wanneer het geding was' afgeloopen, vroeg de Regler den Schepe-
nen , of zij den aangeklaagde schuldig kenden aan het hem te lasle gelegde feit.
Naar inwendige overtuiging van schuld mögt niet veroordeeld worden, maar alleen bij
betrapping op heeler daad, bij' blikkender schijn (aanwezigheid van het
corpus delicti
voorliet geregt) of op bekentenis. Was een dezer bewijzen voorhanden, dan spraken de
Schepenen het schuldig uit, en de straf werd gezocht, welke de wet op die wandaad
gesteld had. Onlbraken de vcreischle bewijzen, dan werd den beschuldigde veroorloofd
zich op dö boven aangetoonde wijze door eenen eed te zuiveren, of de beslissing der
zaak aan een godsoordeel over te laten. Dit regt werd hem ook toegestaan, wanneer
hij niet voor het geregt verschenen was, maar geene bewyzen van schuld aanwezig waren.
Naar het schijnt was dez« wgze van zich te zuiveren reeds in overoude tijden gebrui-
kelijk geweest, en niet alleen bij de beschuldiging van moord toegelaten, maar ook bij
die van andere zware misdrijven alis vrouwenschennis, moordbrand of brandstichting in
hel geheim , hoog verraad, gewapende opstond, roof en diefstal onder zekere omstandighe-
den, welke overigens op dezelfde wijze, enkele bijzonderheden uitgezonderd , door de ko-
nings- of bloedban beregt werden. De gereglelijke eed werd met opgestoken hand of vingers,
en waarschijnlijk met onlblooten hoofde afgelegd. Wanneer de beschuldigde gezworen had,
was hij vrij; maar indien de Regler overtuigd was, dat hij valsch zou zweren , konde hij
den eed beletten en een godsooüdeel vorderen. De godsoordeelen
{ordalia) waren van
verschillenden aard,
ahl° vuurproev6n\ 2° waterproeven', hampproeven·, kruis-
proeven;
5" geicijde Iroodproeven en ten 6° het haargerigt. De plaats gedoogt niet
over deze godsoordeelen uil te weiden, welke trouwens ook genoegzaam bekend en door
anderen uitvoerig behandeld zijn (1), Slechts mogen wij opmerken, dat dedrieeersl-

(l)ij. Giumm, Deutsche RechtsaHerthümer, S. 908—937, V. b, bergh; Over de oude wljse
vm strafvordering,
LI. 94.

-ocr page 503-

DES VADERLANDS. ^ 403

genoemde proeven doorgaans in Nederland in gebruik ge\yeest zijn, en inzonderheid de 1300
geregtelijke kampgevechten aldaar lang beslaan hebben. Vóór het einde Tan het be-
handelde tijdperk echter hadden zij reeds bij het algemeen hun gezag yerloren, en
Maren in
Holland en Gelderland in onbruik geraakt of uitdrukkelijk afgeschaft. Veel
later worden zij nog in
Friesland en de Ommelanden aangetroffen; bij den adel
bleven de wettelijke tweekampen tot in de vijftiende eeuw aanwezig.

Op den ongunstigen uitslag Tan het godsoordeel, Terklaarden Schepenen den
aangeklaagde verwonnen en schuldig, en do straf door de wet op zijne misdaad be-
paald , werd door den Regler over hem uilgesproken. Gewoonlijk geschiedde de
Ter-
oordeeling op schuldbekentenis van den misdadiger zelve. In de oudste tijden werden
de misdrijven en beleedigingen meestal gewroken, of met goed Terzoend. Toen men
begon
Tast Ie stellen, dat eenige misdaden en beleedigingen niet zoonbaar waren, wer-
den door den invloed Tan het Romeinsche regt, de wellen bloediger en wreeder, en
dood- en lijfstraffen Tervingen do oude zoenboeten. Hel stond echter aan den beleedigdc,
of hij klagen wilde en dat do misdadiger gestraft werd, dan of hij door scheidslieden
de misdaad door geld wilde geboet hebben; dit laatste geschiedde dikwijls. Men oe-
fende op Terscheidene wijzen de doodstraf uit. Dieven, Terraders, sluikmoordenaars
en, vermoedelijk, valsche aanklagers, werden gewoonlijk gehangen; geweldige moor-
denaars en moordbranders geradbraakt; Tredebrekers en oproermakers doorgaans ont-
hoofd. Vervalsching in geschrifle en ontvoering van onmondigen werd met verbeurte
van lijf en goed gestraft. Verlies
Tan hoofd of hand stond op zware verraderlijke Ter-
wondingen. De doodstraf voor vrouwen was het wurgen en TerdrinTien. Het ontbreekt
aan geene voorbeelden, dat do straf Tan
levend hegravm^ vierendeelen , verbranden ,
in een lek schip zonder roer in zee te zenden
op sommige hoofdmisdaden, ofschoon
zeldzaam, is toegepast. De lijfstraffen naast aan de doodstraf, waren het
afkappen
der leden
waarmede óf waarlegen men gezondigd had. Htit geeselen en brandmerken,
dit laatste gewoonlijk op de wang, was reeds in gébruik. De regtsvordering over
diefstal verjaarde binnen jaar en 'dag; ^ie over moord, brandstichting en vroawen-
schennis nimmer.

Voor de lage geregten werden meestal mindere misdaden gevonnisd, zoo als een-
TOudige manslag, ofschoon hierop ginds en elders de dood was gesteld; het toebren-
gen
Tan gewone wonden, wier aard, diepte en grootte naauwkeurig onderzocht werden;
diefstal of roof zonder verzwarende omstandigheden; brandstichting in het openbaar of
ter zake van openlijke veete gepleegd; meineed en andere soortgelijke misdrijven. Dezo
werden met geld geboet, of met
Terlies van 'burgerlijke regten en smadelijke straffen
getuchtigd. Van dien aard waren het aan
de kaak stellen, het dragen van eenen
ton
of houten huik, ook steemn en ijzeren kogels en dergelijke meer, die somtijds
de grenzen Tan het onkiesche naderden. De boete genoot de bclcedigde niet alleen;

-ocr page 504-

504 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 zijn gelieelc huis , meestal lot aan het zevende lid, deelde er in en ieder ontving zijn deel
naarmate den graad van namaagschap. Daarentegen moesten ook de bloedverwanten
des misdadigers de boete mededragen , wanneer hij onvermogend was; dit echter schijnt
reeds in de dertiende eeuw te zijn afgeschaft, tenware de magen zelve medepligtig waren.
Het zoengeld werd naar hel zoogenoemde tt-eer-of bepaald , waarop elk naar zijne

geboorte, stand en bijzondere betrekkingen geschat was. Een onedele gold de helft, elders
slechts het vierde gedeelte van eenen Edelman. Gewoonlijk moest het geheele weergeld
door den dader aan do magen van den gedoode betaald worden. Op verwondingen,
verminkingen eu dergelijke Avas slechts een deel van het weergeld gesteld , dat even-
wel , bij verzwarende omstandigheden, tot negenmaal loe verhoogd konde worden. De
voldoening der boelen , voor manslag althans, ging met voelval, smeeken om vergiffe-
nis en
oorvede of belofte van bestendigen vrede voor zich, zijno magen en medehelpers,
verzeld. Zoo lang do oorvede niet geschied was, moest de schuldige aan gewonen
doodslag het land ruimen. Elk misdadiger had tevens aan den Vorst eenc boete
[fre-
dus, freda)
wegens hel verbreken van den landvrede, verbeurd. Zij werd naar ge-
lang der overtreding berekend ; bij zware misdaden kwam zij den schuldige doorgaans
op al zijn goed te slaan. Nevens de weergelden en boeten, moesten de kosten van het
rcglsgeding voldaan Avorden , welke
hannus, laler reedde genoemd en meestal onder
do breuken gerekend Averden.

Wanneer Schepenen in twijfelachtige gevallen het niet waagden te vonnissen, AVend-
den zij zich tot den Landsheer zeiven als
Hoofd, als hunne hoofdplaats , of tot den
vrijen grondbezitter onder wien de regtbank behoorde. Dit noemde men
te hoofde
varm
om vonnis te halen. Sinds de dertiende eenw werden hoven ingesteld waarheen
do Schepenen ,
die des niet toi/s en waren, gelijk de regtslerm Avas, verwezen werden;
en nu kwam het woord
hofvaarten in gebruik. Men Λνοη slechts den raad dier hoven
of hofvaarten in , en sprak dan zelf het door hen gewezen vonnis uit. Overal waar het
niet bij de wet of partijen verwillekeurd was, mögt men, na het wijzen van eenregts-
geding, zich op den Graaf of zijnen vertegenwoordiger beroepen, door wiens hof het
geslagen vonnis herzien, bekrachtigd of veranderd werd. Deze hoven van beroep be-
oordeelden de zaak naar de wellen, welke in de woonplaats van den beschuldigde
geldig waren. Bij weigering van uitspraak, werd de Graaf of zijn Baljuw voor de
vierschaar van Schepenen geroepen, de Baljuw daarenboven in eene geldboete verwe-
zen, en geen ander vonnis geveld vóór dat den klager regt geschied was. De meeste
beroepen geschiedden van de mindere of plaatselijke regtbanken, die slechts de bur-
gerlijke en geringe strafzaken beregllen. De hoogo vierschaar (bloedban) behoorde
den Landsheer zeiven, die meestal met kracht van gewijsde vonnisde en van wien
men alleen bij gebrek van bekentenis, betrapping op heetor daad, blikkenden schijn,

-ocr page 505-

DES vaderlands. 505

of wanneer men in de toepassing der strafwet geen genoegen nam, zich op den Keizer 1300
beroepen mögt.

De laatste middelen Tan behoud voor den veroordeelde waren de vrijplaatsen en
het regt van genade {gratie). Do misdadiger, die in eene kerk, kapel of op eeu
kerkhof gevlugt was , mögt daar, als aan eene heilige plaats , niet aangerand worden.
Sinds de dertiende eeuw werd dit voorregt allengs beperkt; het regt van genade daar-
entegen verkreeg in vervolg van tijd , meerdere uitbreiding en werd een regt van den
Landsheer. Oudtijds behoorde het den Vorst slechts dan, wanneer de misdaad tegen hem.
zeiven of den Slaat gepleegd was; indien het vergrijp anderen betrof mögt hij, zon-
der toestemming der beleedigde partij , geene genade verleenen , noch de straf ver.
hinderen. Bij zyne inhuldiging echter had hij, waarschijnlijk reeds in dit tijdperk , hot
regt, alle ballingen die zich aan zijn paard of zijnen wagen vasthielden, vrijelijk
weder in het land te brengen.

Zoodra het vonnis in kracht van gewijsde λυββ overgegaan, werd het door den Reg-
ler uilgesproken. Sprak hij de doodstraf uit, dan brak hij waarschijnlijk, even als
dit in
Duitschland gebruikelijk was, den staf, dien hij ten teeken zijner waardigheid
in de hand hield, ter aanduiding dal nu voor den misdadiger vrede en regt verloren
waren. De bloedverwanten van den veroordeelde moesten zweren, noch de regters,
noch. den aanklager of zijne vrienden te beleedigen; en hierop Averd meestal denzelf-
den dag nog, indien er geen beroep was, het vonnis voltrokken. Eene begraafplaats
in gewijde aarde was den tereglgestelde geweigerd, ofschoon hem echter geestelijke
bijstand, biecht en lijkdiensten niet onthouden geworden waren. De onthoofden, even
als de zelfmoordenaars, Averden in ongewijde aarde bijgezet; zij, die op heeter daad
gedood waren, op eene horde naar de geregtsplaats gesleept en onder do galg met
aarde bedekt; de overigen bleven gewoonlijk onbegraven en strekten den vogelen ten
buit. Na afloop van het geregt werden de Regler cn Schepenen, ten koste des veroor-
deelden of van de stad , behoorlijk onthaald (1).

Hoewel de wellen bloediger en de strafl'en onmenschclijker waren geworden, hadden

(I) V. d. bergii, Verh. Over de oude ivijze van strafvordering, vergeleken met vau loon,
Aloude Rcgeeringsw. v. Holl. D. II. bi. 50. D. III. bi. 272, 306—314. D. IV. noofdst. V en
VI. D. V. 1)1. 710. Wagenaau, D. III. bl. 112 (ü)—118. IIovdecoper op melis stoke, D. II.
bi. 47G. op de oude Friesche TVeltcn, hl. 18, 22, 2G, 31, 37, 40. Het Jlyemaal of

manier van regtspleging, in liet Eerste Deel der Verh. Pro Excolendo Jure Patrio, LI.
,·?67—449. Bosdam, ylaiit. op het Charterb. ν. Gelre, 11.83, ÖO, 340, 514, 570. Vasspaes,
Inl tot de Hist. v. Gelre, D. IV, LI. 212, 271. Ι\αεγ8Αετ, Oeuvres Compl.'Ï.Wl. γ. .

NuiioFF, Gedenho. uit de Gesch. v. Gclderl. D. I. LI. Ü4, 116-121, 215-229, 254—257,
294. G
eims, Deutsche Rechts Altherthümer, S, 600—900.

II. ΌΕΕΙ,. 64

-ocr page 506-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 echter de zeden, gebruiken en gewoonten , door den invloed der kruistogten en het
vestigen der gemeenten , aanmerkelijk in beschaving gewonnen. De steden, welke uit
ongeplaveide groote pleinen en enge straten bestonden, in wier slijk en mesthoopen de
zwijnen omwroetten, waren in de dertiende eeuw aanzienlijk uitgebreid en verfraaid
geworden. De houten omheiningen met welke vele slechts omgeven Λvaren, hadden
allengs plaats gemaakt voor steenen muren, die somtijds tot eene hoogte van achttien of
twintig voeten opgetrokken en met trotsche poorten en torens voorzien waren. De
sombere en kleine woningen, meestal van hout los opgeslagen en met stroo of riet ,
ook wel eens met blik bedekt, werden sinds de elfde eeuw, eenigzins beter en gemak-
kelijker ingerigt, en met twee of drie vertrekken voorzien, doch bleven evenwel nog
zoo onaanzienlijk, dat slechts lieden van den behoeftigen stand er in onze dagen zou-
den kunnen of Aviilen wonen. De weinige steenen huizen
(sthisen) strekten deels tot
gevangenissen, w elke uit dien hoofde den naam van
steen of 'ä· Gravensteen ontvingen,
en deels , om zich in die tijden van geweld en onrust te verdedigen , tot welk einde ook
dikwijls do kerken versterkt werden. Met de ontluikende welvaart der steden in de
dertiende eeuw, vermeerderden en verbeterden do steenen gebouwen , zoo wel ter in-
Avoning van aanzienlijke personen als lot openbaar gebruik ingerigt. Onder de Noord-
Nederlandsche steden spande
Utrecht, zoo door het Bisschoppelijk paleis, als kerken en
andere gebouwen, boven allen de kroon. Do rijkste burgers hadden insgelijks in dezen
tijd reeds van steen opgehaalde woningen, Avelke met eene spitse kap naar bo-
ven opliepen en met smalle boogsgewijze deur en vensters of ramen
[raamplen]
op straat uitkwamen. De glasvenstors waren sinds de twaalfde eeuw hier te lande in
gebruik, en bestonden uit kleine vierkanten in lood gevatte en met ijzeren traliën ge-
dekte of overkruiste ruiten. Vele huizen echter waren, behalve eene deur, aan de
straten blind en zagen op eeno binnenplaats uit, van welke zij het licht ontvingen. De
buitenglazen der openbare gebouwen en vooral der kerken werden reeds fraai beschil-
derd. Van bijzondere zomer- en winterverblijven , van jagthuizen en wildbanen wordt
mede in dien tijd gewag gemaakt (1).
 1

Do adellijke sloten werden doorgaansin den reeds vroeger beschreven stijl gebouwd,
en spreidden inwendig dezelfde , zooniet zelfs eene verhoogde en meer verfijnde pracht en
loon (2). Immers de rijkdommen, door den aanwassenden handel aangebragt, hadden de
sporen van de plunderende invallen der Noormannen uilgewischt; en de welvaart tot dio
hoogte gebragt, dat do Vorsten en aanzienlijken zich de kostbare, smaakvolle en kunsti-

(1) Vak wijn, Uist. Avondst. D. II. bl. 53—58. C. de kokisg, de Voorvaderlijke Levens-,
wijze,
bl. Ü9—109, 228-230. Aant. op de Fr. JFetten, bl. 245, 24Ö.

(2) Zie Alg. GescL d. Fadcrl. D. I. bl. 439, 440.

-ocr page 507-

DES VADERLANDS. 50?

ger bewerkte luiissieraden konden Tcrschaffen , welke zij op de kruisloglen in de Zuid- 1300
Europesche en Oostersche steden leerden kennen. Het ontbrak dan ook in de verblij-
ven der Groolen en rijken niet aan al Avat de weelde in die dagen lot gemak des le-
vens had uitgevonden. De gladhout bevloerde en met goud doorwerkte tapijten
behangen zalen , prijkten met grooto metalen of kristallen spiegels en kroonen, die
door waskaarsen verlicht werden; gouden, zilveren, en fraai beschilderde of kun-
stig ingelegde tafels; sierlijk gebeeldhouwde stoelen met zachte zittingen, en rustban-
ken met gevulde zijden kussens bedekt. In de slaapvertrekken stonden ledikanten
met sierlijke behangsels, donzen bedden, dekens van het kostbaarste bont, fijne lakens
van onderscheidene kleuren, en sierlijk gewerkte zachte hoofdkussens. In de eetza-
len waren gouden en zilveren vaatwerk, messen, lepels en andere tafelgereed-
schappen van dezelfde metalen, niets ongewoons. Van vorken wordt vóór de veer-
tiende eeuw bijna niet gesproken. Servetten op do borden schijnen van nog late-
ren oorsprong te zijn. — Treurig slak hierbij het huisraad der minvermogenden ai.
In het donker vertrek , waar men door een lagen en kleinen ingang binnentrad , en
het licht door eenige weinige kleine vensterglazen werd opgevangen, was dc roode
steenen vloer met stroo of biezen bestrooid. De naakte wanden waren met de gering-
ste allernoodzakelijkste huishoudelijke gereedschappen bedekt, welko men zich niet
eenmaal de moeite getroost heeft bij name op te teekenen. Dikwijls verving eene ope-
ning in den zolder de plaats eens schoorsleens , door welko do rook van den haard op-
steeg, op welken des winters meestal een zware boomtak te branden ofte smeulen lag.
Eene zeer eenvoudige tafel met houten banken omzet, diende tot het houden van den
maaltijd, welke doorgaans uit gerookt varkenvleesch, peulvruchten, meelspijzen eu
zwart brood bestond (1).

Op de gastmalen der Grooten heerschten overdaad en weelde. De tafel waaraan men op
banken zat, lag op schragen en werd met een kleed,
ammelaken genoemd, gedekt en
rijkelijk van gouden, zilveren en kristallen tafelgereedschap voorzien. Dan werd hel
brood gebragt, en men door het geschal van den hoorn ter maaltijd geroepen. . Het
handen-Avaschwater werd nu in zilveren vaten den gasten aangeboden , en vervolgens
elk hunner, naar rang en jaren, eene plaats aangewezen. Men droeg zorg, om lie-
den van onderscheide kunne naast elkander te plaatsen, ten einde hel onderhoud des
te levendiger te maken. Des middags ten twaalf ure, misschien nog veel vroeger,
zette men zich aan den disch. In
Friesland althans was men gewoon des morgens
ten negen ure het middagmaal
[etentide) te houden (2). In overdekte gouden en

(1) Van wijh, Eist. Avondst. D. II. bl. 58—75. C. de rokibg, Foorvaderl. Levemw.,
bl. 72—78, 132—134. Verg, Alg. Gesch. d. Faderl D. I. bl. 440.

(2) Zie Aant. op de oude Friesche Wetten, bl. 39.

64^

-ocr page 508-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 zilveren schalen NYcrden ge\Y000Ujk de spijzen opgedragen, wier lioofdbeslanddeelen ,
even als de dranken, overliet geheel, dezelfde gebleven ^γaren (1). Er werd meer dan
eenmaal aangeregt, en de spijzen waren gewoonlijk door koks toebereid. Doorgaans
bestond het eerste geregt uit rund- en ζ wijnen vleesch, op verschillende Avyzen en met
sterk gekruide, zeer vette sauzen toebereid. Hiernevens werden ook scholels uit stuk-
ken
Tan zeehonden , bruinvisschen , meerzwijnen , bevers en walvisschen zaraengesteld ,
opgedischt. Onze gewone zee- en riviervisschen werden gewoonlijk vóór de vleesch-
spijzen aangeregt. Wild en tam gevogelte, hazen en ander wildbraad, benevens de
groenten en toespijzen, vormden het tweede of derde geregt. Het nageregt bestond
uit versehe vruchten, die dikwijls ook vóór den maaltijd omgediend werden, uit ge-
bakken en confituren, welke men
specie noemde. De beker werd onder en na den
maaltijd niet vergeten. Bier was steeds de hoofddrank en werd niet alleen vóór en
na
den eten, maar ook bij het ontbijt, des morgens ten zeven ure, met vruchten,
brood, boter en kaas gebruikt. Het Duisburger en Hamburger bier werd door de aan-
zienlijken gedronken en voor eene lekkernij gehouden. Ook de wijn bekleedde aan
de tafels der Grooten eene voorname plaats, en werd in verschillende soorten, als
Fransche, Rynscho , Moezel en Grieksche wijnen, door do schenkers
[schinken) rijke-
lijk gediend. Op het nageregt werden geestrijke en verhittende zamengestelde wy-
nen geschonken, en hierbij zelden do wetten der matigheid geraadpleegd. Lang aan
tafelte zitten en dapper te drinken was een van do hoofdvermaken dier tijden; op
groote gastmalen moesten somtijds kamerspelers of zangers
[menestrelen) , springers of
goochelaars hot genoegen der aanzittenden verhoogen. Na den maaltijd werd de tafel
weggenomen; men wiesch zich andermaal de handen, en het gezelschap ging eenig-
zins uileen. Eenigen bleven koutende staan of zitlen , anderen gingen wandelen of ja-
gen, sommigen namen een middagslaapje, terwijl velen zich met muzijk, zang en spel
verlustigden. De luisterrijke feesten aan het hof van
floris V kenmerkten de hoogero
beschaving, welke in de dertiende eeuw het leven der groote wereld was binnengetre-
den. De zangen der dichters of
menestrelen, door dans en snarenspel afgewisseld,
gaven een verfijnd genot aan deze gezellige en schitterende bijeenkomsten, op welke
de begaafdheden van dezen Vorst in dans en zang uitblonken. Het avondeten
[eten an
den avont)
werd te zes of zeven ure gebruikt, en bestond weder uit verschillende
vleeschen en andere spijzen. Het overige van den avond, dikwerf zelfs den geheolen
nacht, werd met drinken en dobbelen doorgebragt (2).

I

(1) Zie Alg. Gesch. d. Vaderl. D. I. bi. 441—444.

(2) Le gra?(d d'aussy, Fie privce des Franpats, T. lil. p. 303 cIc. Huvdecoper op jieuï
stoke,
D. Π. bl. 283; D. III, W. 17Ü, Van wij:i, Jlist. Avondst. D. II. bl. 7ö-~lÜ3. C. de

-ocr page 509-

DES VADERLANDS. ^ 403

Allo belangrijke voorvallen, zoowel in het bijzondere als openbare leven , werden door 1300
maallijden gevierd. Het behalen eener overwinning, het sluiten van een vredesverdrag,
de verjaarfeesten der Vorsten , het inwijden eener kerk, huwelijksvereeniging , geboorte-
dagen van huisvaders en moeders , het doopen van een kind , de herstelling eener kraam-
vrouw en wanneer zij haren kerkgang deed, begrafenissen, het binnenhalen van den
oogst, het scheren der schapen, het aankomen of vertrekken van vrienden en derge-
lijke omstandigheden meer, gaven gelegenheid tot feestmalen, meer of minder kostbaar
naar gelang der gebeurtenissen en den staat, stand of het vermogen des gastgevers.
Op allen, doch vooral op de bruiloftsmalen, tot welke men de wederzijdsche bloedver-
wanten noodigde , werd der vreugde de ruime teugel gevierd. . Men gaf dan in het
Lyzonder elkander aan tafel raadsels op, welker uitlegging met een' beker van den
heerlijksten wijn beloond, doch hij die hierin faalde, tot het drinken van gepekelden
of walgelijk zoeten wijn veroordeeld werd. Do onbetamelijke tooneelen, welke hieruit
niet zelden ten koste van den benaauwden ongestelden gast voortvloeiden, Terschaf-
ten nieuwe stof lot vreugde, gelach en spotternij. Men verlustigde zich voorts met
spelen van onderscheiden aard; dans, zang en muzijk werden bij eene bruiloft nimmer
vergeten. Weinig minder luidruchtig, en alzoo minder eigenaardig en gepast, werden
de begrafenismalen gehouden , waar dikwerf overdaad en buitensporigheden tot een
uiterste gedreven werden. Doch aan welke ongeregeldheden men zich op de maaltijden
mögt schuldig maken, het bidden en danken vóór en na den eten werd even weinig
vergeten als het drinken der drie gewijde bekers,
ter eere Gods, ter eere der
Heilige Maagd
en ter eere der Heilige Engelen. De dronk van St, Gcertenmimie
of do Schaal van Nivelles, werd niet alleen aan tafel, maar bij verschillende gele-
genheden ter betuiging van vriendschap en genegenheid aangeboden (1).

De kleeding der Grooten in de dertiende eeuw evenaarde de pracht hunner zalen
en de weelde hunner feestmalen. Hoeden of hooge mutsen
{kaproenen) van bont,
ook wel uit andere kostbare sloffen, naar elks vermogen en luim zamengesteld, strekten
beiden geslachten tot hoofddeksel. Het haar der mannen was kort afgesneden en som-
tijds met een kalotje of muisje bedekt. Sieraadshalve liet men een klein baardje aan
de kin groeijen; het dragen van lange baarden was alleen den geestelijken en kruis-
vaarders veroorloofd. Over het hemd droeg men een kort gewaad of rok
(bliaut) van
linnen, laken, of eene andere fijne, kostbare slof
[sindale, dundoek) y nu eens grijs

KOMHC, da Foorvaderl. Levensw. hl. 22.29, 30, 57, 69, 70, 100, 107—109, 122—125.
JOKCKBLOED,
Aant.op Beatrys, hl. 56—65. Verg. Alg. Gesch. d. Faderl. D. I. hl. 441—444.
en LE FBASCQ VAN BEKKDEY,
Ntttiiurl. Jlist. V. Holl. D. III, St. V. hl. 14G0. ciiz.

(1) C. DE KOfiisc, de Foortaderl, Levensw, bl. 58, 70, 77, 101.

-ocr page 510-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 van kleur, dan eens heraelsblaauw, met goud of bloemen geslikt. De mouwen hin-
gen tot op de handen, en de rok werd niet, zoo als vroeger, geheel toegeknoopt,
maar los en zonder knoopen, door oenen met goud en zilver doorwerkten of met
diamanten omzeilen gordel om het lijf gesloten. Aan do linkerzijde van dezen gordel
was, door middel van eenen riem, een lasch gehecht, welke de zakken in de klee-
deren verving en tot berging van geld diende. Om den hals hing lot op do borst een
snoer of kelen met eenen diamant of ander edelgesteente er aan. Over den rok sloeg men
bij het uitgaan, of misschien alleen bij pleglige gelegenhedeneen overkleed
[sorcoet),
gewoonlijk van iliiweel mei hermelijn gevoerd en dat tot de kuiten afhing. Over den
hliaut en den sorcoet werd een lange lakenschen mantel gedragen, met bont ge-
voerd en omzoomd , ook dikwijls met goud en zilver doorwerkt. Hij werd van voren
aan den hals met een haak
{Jiecsel), die somtijds zeer kostbaar en sierlijk be-
werkt was, vaslgemaakl, en Avanneer men aanzienlijke personen bezocht, afgelegd.
Daar het niet ieder vergund was goud, zilver of bont te dragen, zoo schijnen deze
mantels uilsluilend do dragt des adels geweest lo zijn. De beenen waren door eene broek ,
onder de knieën vaslgeslrikt, en door gekleurde kousen of
hozen bedekt. De schoe-
nen hadden lange punten , waren op den voet wat open , of aan de zijden wat uitgesne-
den en met kleine gespen
{spangen) vastgemaakt. De Ridders droegen gouden spo-
ren, ringen, armbanden en halskelens. Het gebruik van handschoenen was reeds vrij
algemeen.

De kleeding der vrouwen verschilde weinig van die der mannen. Naar het schijnt,
droegen zij het haar in lange vlechten , die met zijde of gouddraad omstrikt op
den rug nederhingen, ook wel opgebonden werden; soms echter speelden de lokken
los om het voorhoofd. Op het hoofd droegen zij eene
huve, eene soort van gladde
linnen muts, of een sluijer, welke aan de wangen wat afwijkende, van achter flodde-
rend nederhing. Ook bedienden zij zich van een
kaproen of hoed, welke met vederen
en edele metalen getooid was. Onder den langen, ruimen manlel droegen zij een
kleed dat op do voelen nedergolfde, met goud,, paarlen en edelgesteenten pra'chtig af-
gezet en door eenen kostbaren gordel vastgemaakt, aan welks regterzijde een lasch af-
hing. Aan de borst en van onderen bleef dit kleed open, opdat het gebloemde borst-
lijf en de fraai geborduurde rok te beter zouden uitkomen. Do sloifen dezer kleeding-
stukken waren zijde, fluweel, scharlaken en bontwerk. Nevens de oorsieraden,
ringen en armbanden, prijkten hiils en borst met eene snoer paarlen of diamanten.
Kousen en schoenen van gekleurd fijn leder en soms van andere sloffen, door riemen
kruisgewijze gebonden, vastgemaakt, volmaakten het tooisel eener aanzienlijke vrouw
uit dit tijdperk. — Do geringe stand droeg nagenoeg dezelfde kleeding als de rijken,
doch meestal korter en natuurlijk van veel geringer slof. Doorgaans waren zij voor de
mannen uitkalfsleder, voor de vrouwen uit grof doek en laken
[sarge) yervaardigd.

-ocr page 511-

DES VADERLANDS. 51ί)

De burgers gingen in de kleuren van luin stadswapen gekleed. De landman Avas ge- 1300
huid in een lederen wambuis, welk met broek en kousen één stuk uilmaakle, en
het hoofd met een rond muisje of kalotje gedekt. Even zoo de boerin, Avier korte
sargejak, naar het schijnt, aan den rok van dezelfde stof was vastgehecht. Beide droe-
gen houten klompen
(^hoosblokken) aan de voeten; somtijds schoenen of eene soort
van halve laarzen van voren zamengeregen (l).

Ten krijg of ten steekspel trekkende, waren hoofd en aangezigt bij Edelen en Rid-
ders met eenen ijzeren helm bedekt, Avelks lop met een vederbos of afbeeldsels van
leeuwen, draken en hoornen, naar den rang en de afkomst van den strijder, versierd
was. Onder den helm, die eene opening had, vizier genoemd, welke geheel konde
gesloten worden, droegen zij de gewone met staal bekleedo muts of kap Het bovenlijf
werd door een harnas en een lederen met wol gevoerd wambuis beschermd. Het on-
derlijf was meestal door gemaliede kouzen of ijzeren platen , en de handen met dikke
lederen, vaak ijzeren handschoenen beschut. Vorsten en Baanderheeren droegen over
de wapenrusting eenen prachtigen mantel. Hunne wapenen waren een groot slag-
zwaard, welk aan eenen met goud gestikten lederen draagband hing; een rond schild,
fraai beschilderd , en met gedrevene of gegraveerde beelden versierd; een korte
ponjaard of dolk,
knijf genaamd; eene zware, sterke lans met een vaandeltje; een
strijdbijl, ijzeren hamer of dikke knods met ijzer beslagen, soms met ingedreven
pennen en van voren met een zwaren metalen kogel voorzien, die ook wel eens
los met kettingen aan het hout gehecht was. Deze knods hing gewoonlijk ter regter-
zijde van het in ijzeren platen en dekkleeden gehulde paard; het zwaard aan de linker-
zijde , de dolk van voren , en de lans werd in de hand gevoerd. Zulk een van top tot leen
geharnaste Ridder streed zoo wel te voet als te paard. Ofschoon geheel in ijzer gehuld ,
Avas hij echter niet onkwetsbaar. Men wist elkander door de voegen van den helm , of door
het getraliede vizier met de lans gevaarlijk te wonden. Hoofdzakelijk echter trachtte
men zijne tegenpartij door geweldige slagen met zwaard en strijdkolf te bedwelmen en
op den grond te werpen; gelukte dit, dan bediende men zich van de
knijf, om den in
onmagt liggenden door de enge zamenvoegingen der ijzeren wapenrusting den laatstcn
of genadesteek toe te brengen , en van daar werd dit moordtuig ook wel
mi«cricordo
genoemd. — Bij de dienstmannen der Ridders (servienten) of voetknechten was hel
hoofd door een helm, en het lijf door eenen mahënkolder of jak
(j)anlser) van dik

(1) Λ'^αμ look, Aloude Regeeringsw. v. Holl. D. V. bi. 373—413. Le frascq vak βεπκιιεγ,
Natuurl. Ilist. v. Holl. D. 111. bi. 495—533. Van wijn, Ilist. Avondst. D. H. bl, 125--140.
C.
de kokikg, de Foorvaderl. Levensw. bl. 53, 98, 110, 126, 235—236, liuderdirk, D, Hl,
bl. 160. W.
j. α.. johckdloet, AufK. op den Beatrijs, bl. 39—47.

-ocr page 512-

512 ALGEMEENE GESGHIEDEKiS

1300 leder met over elkander liggende plaatjes, in den vorm Tan schubben, bedekt en
van daar
schohhenjak geheeten. Hunne wapenen bestonden in schild en speer, boog
en pijlen , nevens een dikken knods met prikkels erin. De Vlamingen noemden deze
vervaarlijke knodsen
goedendag, dewijl zij onder het toeslaan, hunnen vijand
dit woord, naar men wil, toeriepen. Behalve deze wapenen, maken de geschriften
dier dagen melding van verscheidene andere, doch die misschien niet in den krijg
gebruikt werden. By de belegeringen bediende men zich van onderscheidene stormtui-
gen , als
Blijden, uit sterke palen zamengestelde gevaarten, welke dienden, om van
verre zware steenen , somtijds wel van drie honderd pond , tegen de muren te slinge-
ren ; stormladders, langs welke do belegeraars, onder bescherming van zoogenaamde
schilddaken, de wallen beklommen. Katten of houten gevaarten, onder wier bedek-
king de stoffen ter demping der grachten aangebragt, of de muren ondergraven wer-
den;
Even/iooi/en, eene soort van torens, van Avelke men met pijlen schoot of luiken
op do muren nederliet;
Oestalen en Sprimjalen , uit welke zware pijlen [geschotea
werden , en do
Armborsten of hand- en voelbogen (1).

De kracht der legers bestond in het paardenvolk; het voetvolk was van weinig be-
teekenis. Wanneer de Vorst heirvaart had ontboden, Avas de adel verpligt op eigen
kosten, hem in den krijg te volgen, doch do verliezen, welke zij in den strijd leden,
moesten door hem, na den afloop van den togt, vergoed worden. Zoodra den Edel-
man of Ridder bevolen Λν88 een
man van loapenen te zenden, verscheen hij zelf zwaar
geharnast en te paard aan het hoofd zijner schildknapen en knechten, gevolgd door tien of
twintig gewapende ruiters, naarmate van zijn vermogen , op de aangewezene plaats. Men
noemde dit
qqïxgglavie οίspeer. Hij moest tevens ook een aantal zijner onderhoorige dienst-
mannen medebrengen , welke het voetvolk vormden. De Vorst zelf onderhield een aantal ge-
wapenden uit zijne dienstmannen en lijfeigenen. ïoen de vrije gemeenten in de steden
opkwamen, waren de poorters verpligt den Landsheer, wanneer hij ten oorlog uit-
trok , te dienen in eenen togt en wederlogt, maar doorgaans des Graven land te bo-
schermen, wanneer het overvallen werd (2). Dit noemde men
ter landweer ko?nen.

(1) Over de^ wapenen en wapenrusting dier tijden vindt men uitvoerige en wetenswaardige beriglen bij
nrYDEcoPER op MELIS sTOKE, D. I. bi. 52G. l). II. bl. 132—143. ü. 111. bl. 81-88, 281—319,
Vak loon, Jloiido Rcgeeringsio. v. Holl. D. V. bl. 422—449. Vergelijk de kohiäg , de Voor-
vadert. Levenswijze,
bl. 93, 94. IJosscui, Nccrlands Heldendaden te Land, D. 1. bl. 48,
55—58, 89.
wiltems, Introduction de v. iieelu, p. LIII. Over het Schilddak, den zooge-
naauiden
Schildpad {testudo), zie Alg. Gesch. d, Vaderl. D. L bl. 154 (3).

(2) Zie den brief van Graaf willem I van 1213 aan Geertruideuberg, bij vas jiieris, Char-
terb.
V. Jloll. D. I. bl. 159.

-ocr page 513-

DES VADERLANDS. 51ί)

De Vorst lionde zijne vrije onderdanen niet noodzaken, maar slechts uitnoodigen, hem 1300
in eenen buitenlandschen oorlog, of uit andere Levveegredenen behalve de verdediging
van het bedreigde vaderland, te dienen. Allo vrije mannen boven de vijftien en bene-
den do zestig jaren oud, hetgeen men
mansweei'd üocmAe, waren krijgpligtig. Allen
eehter trokken niet gelijktijdig te velde, maar slechts bij loting dat getal, waarop ie-
dere stad of dorp geraamd was. De aangelotene, welke zonder wettige beletselen,
niet ter heirvaart verscheen, werd naar gelang van omstandigheden , ter dood, tot ge-
vangenisstraf of in eene geldboete verwezen. Eerst sinds het laatste gedeelte der der-
tiende eeuw, konde men zich voor geld van de verpligting om ter heirvaart te trekken
ontslaan; ook werd zij somwijlen, even als andere lasten , kwijt gescholden. Op het
luiden der
bankloky kwamen do heirbanschuldige mannen bij de kerk van hun kerspel
behoorlijk en naar vermogen gewapend bijeen. Van daar trokken do schotbare vrijo
plattelandbewoners, onder bevel van den Baljuw, naar do algemeene verzamelplaats
door den Vorst aangewezen, waar eene groote Avapenschouwing gehouden werd. Do
Poorters, aangevoerd door hunne Poortmeesters, verschenen er met slaande trommen en
vliegende vaandels. Elke stad , doorgaans zelfs elk dorp of kerspel voerde een bijzon-
der vaandel, en de manschappen onderscheidden zich door verschil van kleeding. De
burgers der Hollandsche sleden tooiden zich van ouds in de twee kleuren van hun
stadswapen of vaandel, en trokken in dat gewaad te velde. Hunne benden werden
uit dien hoofde vaak door den spottenden vreemdeling,
bonte kraaijen geheelen.
ïot den oorlog, welke ter verdediging van den staat of met toestemming des volks
gevoerd werd, verschaften de hulp der leenmannen en de opbrengsten of vrijwilligo
giften des volks, de benoodigde middelen; eenvoudige strooptogten daarentegen kwamen
geheel voor rekening van den Vorst (1).

Nadat de verschillende krijgsbenden op de groote algemeene vergaderplaats gekomen
en door den Vorst in oogenschouw genomen waren , trokken zij onder den vorstelijken
standaard en krijgsmuzijk, ten strijde. Zoodra het vijandelijk grondgebied betreden
was, werden de banieren ontrold, en in het ongelukkig gewest de vreesselijkste ver-
woestingen door vuur en zwaard aangerigt. Het verhaal van den Geldersoh-Limburg-
schen krijg, leert de wijze van oorlog voeren en slag leveren genoegzaam kennen (2).
De hoofdregels van de krijgslaktiek dezer eeuwen waren, de benden naar zeker
plan, heizij in liniën , hetzij in verschillende hoopen te stellen, zon en wind in zijn
voordeel te hebben, en de linie van bafaille te verbreeden naar evenredigheid van die

(J) Vak loon, Ahnde Regeenvgw. v. Holl., D. IV. bl. 314—375, Willkss Introduction

da VAH UEEI.D^ p. L.

(2) Zie hiervoor, bl. 427-445.

II. deel, C5

-ocr page 514-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 des Tiiands. De aanval geschiedde gewoonlijk door de slingeraars en boogschuUers;
soms door de ruilerij , v clkc mei gevelde lansen op den vijand slorradc, om door zijne
gelederen Ie breken. Dezen scliok ie weerstaan , noemde men
die j)orsse dragen en
besliste vaak het lot van den slag. Onder het vechten werd geen plan meer in acht
genomen; slechts Irachtle men de vyandelijke hoofdbanier omver te werpen, en met
den Vorst of Opperbevelhebber handgemeen Ie worden.
Bij hem, omringd door de aan-
Bienüjkste Ridders, was dan gewoonlijk do strijd het hevigste, en van daar, dat zoo
vele Vorsten en Edelen sneuvelden of krijgsgevangen werden. Na dc zegepraal wer-
den de gevangenen onder de overwinnaars Terdeeld; de aanzienlijken konden niet
dan voor groole opofleringen hunne vrijheid verwerven (1), Even
weinig geregeld werd
de krijg te waler gevoerd. De vloot was gewoonlijk in drie of vier gelijke afdeelingen
gesplitst en sterk bemand. Onder krijgsgeschreeuw cn krijgsmuzijk klampte men el-
kander aan en vocht spoedig man legen man, als in een gevecht Ic land. Niet alleen
irachlte men de vijandelijke bodems Ie beklimmen, maar ook in den grond te zeilen.
De voornaamsle kracht eener vloot bestond uit dien hoofde zoowel in de grootle en
boogie der Schepen, als in de menigle "van strijders, die nevens de gewone wapenen der
voclknechlcn, zich ook van brandende stoffen bedienden. De krijgsscliepen waren zoo-
genoemde
koggen , een naam welligl in dien van koffen nog overgebleven, welke be-
halve
Tan mast, want, zeilen en riemen of roeispanen , ook van torens en kasteelen,
cenc soort van houten verschansingen, voorzien waren , welke rondom do masten wer-
den aangebragt, en zoo wel lot bescherming der manschappen als tot bevechting van
den vijand strekten f2). Men vindt van onderscheidene scheepsroeren melding gemaakt,
als van het
staande roei', het lepelroer, hel hangende roer en het handroer (3).
De strijdbare mannen op de schepen bcslonden uit vrijgeborenen; doch om te roeijen
Averden de dienstbare huislieden gebruikt. Den bewoners der zeekusten, van voorname
handelsteden en waterrijke streken, werd doorgaans de verpligling opgelegd , den Lands-
heer in eenen krijg te waler te dienen. De Weslfriezen, door de hen omringende wa-
teren, op het bevaren van stroomen ongemeen afgerigt, waren hiertoe bij uitnemend-
heid geschikt en leverden de meeste roeijers. Vier dorpen in het Noordelijk gedeelte
van dat gewest,
ISijdorp, Schagen, Langendijk en Koedijk hebben daardoor de

(1) Verg. V. ΚΑΗΓΕΝ, Faderl. Karakicrk. D. I. bl. 88. Bosscha^ lYeerl. ΙΙρΙάβικίΛβ land.
D. I. bl. 58. Willems, Inirod. dc ν. ιιεει«, ρ. L—LVII.

(2) iiüydecopeu op melis stoke, III. bl. 329—342. De jokge, Gesch. ν. h. JVederl. Zeew,
D. I. bl. 17—27. V. asch v. wijck , over het Jlandehverh. v, Ufr. bl. 372 (2), 518.

(3) Zie den {jiflbrief van willeh I aan Geeriruidenherg in 1213, bij v. mieris , Charterl·, r.
Holl, D. I. bl. 15y,

-ocr page 515-

DES VADERLANDS. 515

naam van: de vier Noorder koggen ontvangen. Zulk een dieiislpliglig doq) moest 13<X>
eene of meer bemande koggen leveien , of werd op een bepaald getal riemen en roei-
jers, naar gelang van zijn vermogen, aangeslagen hetgeen men
riemialen noemde,
liet afkoopen van deze verpligting, of, naar anderen, de belasting lot onderhoud
der koggen, noemde men
hogschuld en bedroeg gewoonlijk voor eiken riem zes
schilden (1).

Een gewest met zoo vele wateren doorsneden als Nederland, had reeds sedert eeu-
wen het onderhoud van een groot aantal bodems, zoowel ter bevordering des handels,
als van het onderling verkeer der inwoners, noodzakelijk gemaakt (2). Sinds de roof-
togten der Noormannen , hield men eene gewapende scheepsmagt op de rivieren , om
buitenlandsche aanvallen af te weren en binnen'slands de vaart op de stroomen tegen
vrijbuiierij te beschermen, aan welke zich zelfs de Vorsten schuldig maakten (3).
Meermalen werd een scheepsstrijd op deze wateren geleverd en eene bloedige zegepraal
J)evochten. De ontwikkeling der Hollandsche zeemagt echter dagleekent zich eigen-
lijk uit het tijdvak der kruistogten, waarin de Nederlanders zoo veel deel namen, en
hetgeen den aanbouw eener menigte en van groolere vaartuigen noodzakelijk maakte.
De scheepsstrijd van
plgkis III tegen de Vlamingen , de togt van avillem I naar het
Oosten, die van flokis IV naar de /F"ezer tegen de Stadingers, en van flouis V tegen
de Friezen bewijzen , welk eene uitgebreidheid de Hollanders aan hunne zeemagt ge-
geven hadden (4). Doch ondanks de talrijke vlooten over welke deze Vorsten be-
schikken konden , bestond er geene scheepsmagt, om de zeevarende koopvaardijschepen
te dekken. Deze moesten zich zelve in staal van verdediging stellen tegen de vrijbui-
ters aan wie de zee nog steeds was overgelaten , en welke de koopvaart geweldig be-
iemmerden (δ).

In weerwil der zeerooverijen, strandregten en oorlogen, was de handel in dit tydvak
door de kruistogten, de stichting en het begunstigen der vrije gemeenten in de steden,
de toenemende bevolking en de vermeerderde behoeften, in bloei en omvang aanmerke-
lijk toegenomen. Uit eene welbegrepen staatkunde trachtten de Vorsten , deze bron van

(1) V. roos, Aloude Regecrmgsw. v. Holl. D, H. bl. 175—179. IV. bl. 375—391. Db
josGE,
Gesch. V. h. Nederl. Zeewezen, D. I. hl. 5—H. V. Ascn v. wijck, over het oude
Handehverk. v. IHr.,
bl. 222 , 512. Verg. Alg. Gesch, d. Faderl. D. I. bl. 435.

(2) Ver-;. Alg. Gesch. d. Faderl. D. I. hl. 434.

(3) V. ascii. v. λυυηκ, over het oude Handelsverkeer der stad Utrecht, bl. 510—519.

(4) Verg. liicrvoor bl. 126 , 213 , 223 , 340 , 360.

(5) De jonge, Gesch. r. h. Nederl. Zcew. D. I. bl. 36, 37, 45.

65 *

-ocr page 516-

516 ALGEMEENE GESCIUEDEKIS

1300 welvaart naar hunne stalen te leiden, te verbreeden en steeds rijker te doen -vloeije».
Dikwerf hadden zij het zwaard ter bereiking
Tan dat doel aangegord, en ongelwijfeld
was het handelsbelang grootendeels do drijfveer der oorlogen ran
Utrecht met Hol-
land,
welks Graven zich van de monden der rivieren verzekerd hadden, Avelke wel-
eer in de magt en het bezit der ütrechtsche Bisschoppen geweest waren. Het stichten
van
Dordrecht door dirk III op het punt waar toen de Maas met dc Waal of de Menm
en de Schelde, door de Strijne, zich vereenigden, zoo wel als hel bezit van den
mond der
Maas, door welken Aa Waal, de Lek en de Ilollandsche Yssel zee-
waarts uilslrooraden , bevorderde ongemeen de belangen des Hollandschen handels,
welks bevestiging zoo niet grondlegging, leregt aan
dirk III wordt toegekend. Door
hem werd » de hoeksteen gelegd van het groole gebouw, dat moer en meer uitgebreid ,
eenmaal dat des wereldhandels verdiende genoemd te worden." Zijne opvolgers werk-
ten in zijnen geest voort, en een gelukkig gevolg bekroonde hel met moed beraamd
en met kracht uitgevoerd ontwerp , den Nederlandschen handel eene geheel andere rig-
ting te geven en in
Rolland te vestigen (1). Door de verstandige maatregelen en
bepahngen van
willem II, maar bovenal van floris V, was Holland een der aan-
zienlijkste zeevarende en handeldrijvende Nederlandsche stalen, en
Dordrecht de voor-
Jiaamsle handelplaats van dat gewest, en op hel einde der dertiende eeuw, de stapelplaats
der Engelsche wol geworden (2). Hier dreef men, zoo ter zee als langs de rivieren,
groolen handel in wijn, granen, zout, ijzer, hout, lakens, wol en andere waren.
Uit het
Zwin, eene der ruimsle havens en welke zeventien honderd schepen konde be-
vallen, ging de vaart op do
Schelde, tusschen Schouwen, Zonnemaar m Duive-
land,
verder tusschen de eilanden van Voorn en Putten heen, door do Bornesse,
lot aan den mond der Maas, om met den Yssel en Lek in gemeenschap te komen ;
ook derwaarts riglte zich do vaart op de
Strijne, welke uit de Schelde ontsproot en
Ie
Strifnemonde in do Maas viel. De handelvvegen op Engeland waren grootendeels
in de magt der Graven van
Holland. Op Texel, Goedereede, Schouwen, Walcheren
en. te ^s Gravenzande schijnen de hoofdveeren op dat Rijk geweest te zijn, met hel-
Avelk het oude verkeer levendig onderhouden en de handel, naar gissing, meest mei
Ilollandsche schepen gedreven werd. De voornaamste voorwerpen, welke de Hollan-
ders en Zeeuwen derwaarts voerden, Avaren Kikens , linnens, boler , kaas en vee;
zij haalden van daar hoofdzakelijk wol en metalen. Door eene gunstige beschikking
van Koning
eduarb werd hun de vrije, ongestoorde vischvangst op de Engelsche kuslen

(1) V. Ascu V. WIJ CK , over het oude Handelsverkeer van Utrecht) bl. 285—374.

(2) V. MiEnis, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 385; 388, 3ΰ4, 398; 3ÜÜ; 503, 534, 541 , 540,
555; 5GÖ. Zie hiervoor
bl. 345, 379.

-ocr page 517-

DES VADERLANDS. 51ί)

verzekerd, cn dit acht men het eerste blijk van de haringvisseherij dezer landen te 1300
zijn (1). In hel laatste gedeelte dor dertiende eenw breidde zich de handel
\Άη Holland
en Zeeland ook naar de Oostzee uit. Imm(;rs sloten Oostzeesche koopsteden in twaalf
honderd zes en zeventig, met deze gewesten, even als met
Friesland, een verbond van
vrede en koophandel (2).

Ondanks don bloei des Ilollandschen handels, welke dien derNederlandscheRijnstaten
dreigde te verwoesten, bleef
Utrecht echter dit geheele tijdvak door, de voornaamste
koopstad van
Ν oord-Neder land. De weleer uitgebreide handel van Duurstede was ,
grootendeels door de herhaalde aanvallen der Noormannen , vernietigd gewordenen , naar
het schijnt, op
Utrecht overgegaan. Het langdurig verblijf der Noormannen in deze
stad, had het verkeer harer inwoners met het Noorden van
Europa verbreed. Dit ver-
keer en de handel met
Éoord-Daitschland werd levendig gevoerd. De vaart over
de
Zuiderzee was onbelemmerd, en de Noordsche zeeschepen voeren do Vccht op lot
voor
Utrecht, de verzamelplaats van bodems zoo van het Noorden als van den Rijn,
en het middelpunt des handels van de Rijnstreken met do Oostzeelanden en Enge-
land, Tiel
op de Waal, Deventer en Kampen op don Gelderschen JJssel, Stavo-
ren
aan den Noordelijken Rijnmond, Muiden aan den mond der Fecht en Gronin-
gen
aan de Hunze, alle onder hel bestuur of den invloed der Ulrechtschc Bisschop-
pen , waren belangrijke punten voor den Stichtschen handel, en bloeijende koopsteden.
Behalve andere min voorname markten, werden vier hoofdjaarmarkten of missen , even
als thans nog in de groote Duilsche koopsteden , te
Utrecht gehouden cn sterk door
vreemde kooplieden bezocht; een blijk, welk een uitgebreide handel hier gedreven
werd, daar reeds eene enkele jaarmarkt ecne belangrijke vergunningen begunstiging
was, waaraan vele sleden hare opkomst te danken hadden. Immers^ marktregl aan
ecne plaats te verleenen was den handel aldaar te vestigen, dewijl deze er beschermd
en door plaatselijke instellingen geregeld werd.
Utrecht vond in Stavoren een ouden
en ijverigon mededinger. Deze stad, hoe dikwijls en vreesselljk door de Noordsche
zeeroovers geteisterd, was de hoofdzetel des Frieschen handels gebleven, welke met
Denemarken, Noord-Duitschland, de Oostzeelanden, en langs de Vecht over Vt-
recht ,
met de Rijnlanden gedreven werd. Uil de havens der Oostzee haalden nog
steeds de Friezen de kostbare voorwerpen, welke derwaarts uil hot
Oosten langs de
bekende handelwegen , over
Kiow of Novogorod, werden aangevoerd, en voorzagen
daarvan de
ISederlanden en <le Rijngewesten , welke in dien lijd langs geenen ande-
ren weg deze voorlbrcngselen ontvingen.
Ripen was hunne stapelplaats voor den

(1) Wagen4AR, D. III, bl. 53, 54.

(2) WestendokP; Jaarh. v. Gron. D. II. bl. 7.

-ocr page 518-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 Noordscben handel, en ceu aantal hunner kooplieden bevond zich steeds to Sleesicijk.
Groningen
deelde ook in dezen Oosterschen handel en in dien op Hamburg ^ vvelko
langs do
Eems en de Ranse gevoerd werd. Naast Utrecht en Stavoren was Tiel de
voornaamste Noord-Nederlandsche koopstad in dit tijdperk. Het dreef eenen uitgebrei-
dcn handel met
Keulen^ op Engeland en verschillende steden van Noord-Duitsch-
land.
De welvaart, daardoor verkregen, bragt weelde, losbandigheid en eene gelieele
verbastering van zeden voort, terwijl de toenemende bloei van
Dordrecht deze wel-
vaart langaaatn rnaar zeker bedreigde. De Geldersche steden
Zutphen, Doesburg,
Nijmegen, Arnhem, Zaltbomniel
en Harderwijk dreven hnnncn handel met de om-
liggende stalen , langs den
Rijn en de Zuiderzee. Zutphen en Harderwijk stonden
in handelsbetrekkingen met
Hamburg en de Oostzee ι van hun verkeer op Engeland
wordt geen blijk gevonden. In Noord-Braland moet de handel in de elfde eeuw
reeds aanmerkelijk geweest zijn, dewijl men in dien lijd van een lol- en wisselhuis te
Jaucht gewag gemaakt vindt. Inlandsche nijverheid verlevendigde den handel. De van
ouds beroemde Friesche lakens, welke meest in
Utrecht geweven werden, en andere
geweven wollen stoffen behoorden ouder de voornaamste voorwerpen van uitvoer, in
het bijzonder naar het Noorden van
Europa^ waar zij, even als de wijn , tegen haring,
Avelkeu de
Oostzee \n menigte opleverde, ingeruild werden. Het vervoer dezer lakenen
langs den
Rijn^ en de verdere verzending van daar naar het Oosten, duurden steeds
voort. Ook in
N^'megen en andere plaatsen bloeiden lakenweverijen. Graaf floris V
trachtte door aanzienlijke voorreglen, lakenwevers naar
Dordrecht te lokken. De
schoonheid en levendigheid der kleuren, voor welke de Friesche lakens beroemd wa-
ren , getuigen hoe zeer men hier in het bereiden der verwen bedreven was. De ver-
schillende en kostbare verfstoffen waren alzoo reeds van ouds handelsvoorwerpen , Avel-
ker aanvoer in den tijd van den bloei der lakenweverijen, aanmerkelijk moet geweest
zijn. Goud- en zilverwerken te
Utrecht vervaardigd , maakten insgelijks een tak van
handel naar do Noordelijke streken uit. Detalryke en aanzienlijke bierbrouwerijen waren
in staat groote verzendingen te doen en wel in verbazende hoeveelheid. De bijenteelt
en paardenfokkerij leverden voor
Noord-Braband, gelijk de landbouw en' de vee-
teelt voor
Friesland, een aanzienlijken tak van bestaan op. Metalen werden uit Sak-
sen,
granen uit de Oostzee· landen, verschillende delfstoffen, doch bijzonder wol, uit
Engeland, en wijnen vil Frankrijk ende Rijngewesten ann^eyocv^. Zout, visch ^
bier, hout, vruchten en dergelijke , Avaren hoofdvoorwerpen van den binnenlandschen
handel (1). I .

(1) FiscHEn, Gesch. d. teulsch. Handels. Th. I. S. 446—450. V.. asch v. avijck^ over het
oude Uandelsverlieer der stad Utrecht,
bl. 199—639. Ïiumvr, Gedcnhc. uit de Gesch. r. Gelderl,

-ocr page 519-

DES VADERLANDS. 51ί)

Bijna alle marklplaatsen bezaten nog, gelijk oudtijds, het munlregt, en vele levens het 1300
regt van muntslag (1). Hot eerste bepaalde zich tot het onderzoek van de waarde en
gehalte der muntsoorten, die in omloop vfaren, alzoo ook op den geld wissel; het laat-
ste strekte zich uit lot het geldmunten zelf. Sinds lange waren
Utrecht, Stavoren,
Dohkum , JVijk te Duurstede^ Groningen^ Nymegen, Tiet, Dordrecht
en andere
plaatsen iu hel bezit dezer beide regten. Het geld was echter, over het geheel, nog
schaars en deswege konden goederen ia betaling gegeven worden. Deze werden tegen
een vierde minder dan de waarde in geld gerekend. Vier marken aan goederen ston-
den gelijk met drie marken aan geld
{2). Er waren geene munten , hoe klein ook ,
dan van zilver in omloop. Zij werden uit dunne platen fijn en zuiver metaal geslagen ,
iifgewogen , rondgesneden , de randen een Aveinig ingebogen en, bij groote sommen ,
toegewogen , zoowel gemakshalve als om het besnoeijen en vervalschen Ie beletten.
Zij AYaren aan de voorzijde met het beeld , den naam of het wapen van den Keizer
of Landsheer; aan de keerzijde met den naam der stad of van den muntgeregligde,
ook wel met een kruis of de afbeeldsels van Heihgen bestempeld. Hel is moeijelijk
deze oude geldmunten te verklaren en de waarde er van naauwkeurig te bepalen. Zij.
komen onder verschillende benamingen voor en velo zouden nu slechls eenen heelen,
halven, vierden, en achtsten stuiver bedragen. Ofschoon «g in onderscheidene ge-
westen denzelfden naam voerden, was do waarde echter verschillend en aan verande-
ring onderworpen. Men rekende gewoonlijk bij zware en ligte ponden
(librae) ,
schellingen [solidi] en grooten [denarii). Twaalf grooten maakten eenen schelling, en
twintig schellingen een pond uit. De zware ponden,
oude groote Konings Tournooi-
sen
genoemd , hadden zestienmaal de waarde van de ligte ponden, Meine of zwarte
Tournooisen
geheeten, die nu aan onze guldens, gelijk hunne schellingen aan onze
stuivers, gelijk zouden zijn. De ponden Sterhngs, mede in twintig schellingen ver-
deeld , hadden de waarde van vier ponden klein Tournois; vijf sterlingschc schellingen
stonden alzoo met een pond zwarte ïouruois gelijk. Een
goede Ilollandsche penning
kwam in waarde met twee kleine ponden Tournois overeen. De Utrechtsche i/enaj'/c«,
grooten of penningen, waren eene algemeen bekende munt cn mede buiten*» la nds gang-
baar. Men bediende zich ook in het rekenen "van marken of half ponden, die iii
waarde, niet in gewigt, met do zwarte Tournooisen overeenkwamen; want
weeg en iel-
gelden, ofschoon oorspronkelijk dezelfde, moeten wel van elkander onderscheiden Avor-

D. L bl. XX—ΧΧΧΠ, Ackersdijk , Ferh. over de vernietiging der slavernij in Nederl. hl. 66.
Verjr. Alg. Gesch. d. Faderl. D. I. bl. 427-—454.

(1) Verg. ^Ig. Gesch. d. Faderl. D. 1. bl. 433.

(2) Aant, van Mr. }i, πειτεμα op bet Emsiger Landrc^jt, bl. 115,

-ocr page 520-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

130() don. Zij waren mede in zwaro en ligte soorten verdeeld. De zware mark bevatte on-
gevcei- de waarde van het kleine pond Tournois; de ligte zou thans genoegzaam een
tiencentensluk waard zijn. Doch ook hierin heerschto in de verschillende landen een
aanmerkelijk verschil. De Brabandsche marken onder anderen, werden gerekend tegen
acht en veertig schellingen zwarte Tournois. Men rekende insgelijks bij gouden en
zilveren marken. De mark gouds zou nu in waarde met honderd en twintig; de mark
fijn zilver met vijf en twintig gulden onzer munt gelijk slaan. Onder verschillende
andere muntsoorten, wordt van
Schilden gewag gemaakt. Men twijfelt of dit eene
wezenlijke dan slechts denkbeeldige munt geweest zij. Zy komen in vele en verschil-
lende beleekenissen of benamingen en gehalte voor. De meest gebruikelijke waren de
oude Schilden, welke met vier en twintig schellingen kleine Tournois j Ga gewone
Schilden ,
die met een en twintig schellingen , vier grooten, dezer munt overeenkwamen.
Doch de waardij dezer schilden is altijd noch overal dezelfde geweest en kan be-
zwaarlijk naauwkeurig opgegeven worden. Het is voorzeker onnoodig to herinneren ,
dat de betrekkelijke waarde van het geld toen aanmerkelijk grooter was dan thans;
lallooze voorbeelden zouden dit kunnen slaven (1). ■— Wat do grootte der maten en
gevvigten betreft, men acht dat zij nagenoeg dezelfde was, Avelke lot op de invoering
van het tientallig stelsel hier te lande in gebruik geweest is (2).

Met de uitbreiding des handels ging natuurlijk die van de zeevaart gepaard. De
Nederlanders stonden van ouds als voortreffelijke en stoute zeevaarders bekend , doch
boven allen muntten in dit opzigl de Friezen uit. Zij voeren niet alleen naar de
uiterste grenzen der
Oostzee, maar ten tijde van Keizer Hendrik III bezochten
eenige Friesche Edelen, door zucht naar onderzoek aangedreven, de
Orkadische
eilanden, IJsland, Groenland
en Lapland, geraakten tot onder de ISoordpool in
de
IJszee en drongen , naar men vermoedt, tot aan Kamschatka door. Er worden
door eenen tijdgenoot, wien zij hunne lotgevallen mededeelden cn eenige der medegebragte
voorwerpen ten geschenke aanboden, vele wonderen van dien togt verhaald , die echter
de nieuwste ontdekkingen gedeeltelijk bevestigd hebben , en daarenboven vele kenmer-

(1) Van alkemade, dc Munt der Graven χ,αη Holland, bl. 1—62. Ilist. v. h. Vtrcehtsch Bis-
dom,
D. ί . hl. D. li. 1)1. 679. V. mieris, Bissohopp. Munten van Γ///·, bl. 80—126.
Hüïdecoper op melis stoke, D. I. bl. 52ü—532. Weckers, Ferk. over de oude Groningsche
munten,
in de verli. Pro Excolendo Jure Patrio. D. III. S. III. bl. 81—176. Fischer, Gesch.
d. Teut. Handels,
Th. I. S. 277—284. V. ascii. v. λνυοκ , over het oude handelsverk. d. stad Utr.
bl. 606—GOB. NunoFF , Gedenkto. uit de Gesch. ν. Gelderl. D. 1.1)1. XXXII—XXXVI. Bijdrage
tot de petininghmde in Friesl.
in het Tijdschrift i/e vrije Fries], D. KI. St. I. bl. 23—24, 52;

(2) NiJiiOPV, Gedenkw. uit de Gesch. ,ν. Gelderl. D. I. bl. XXXIV.

-ocr page 521-

DES VADERLANDS. 51ί)

II................................ »»«MMMl^MMMaWBMBBMMMMWMMMiMM··········»·

ten Tan waarheid en geloofwaardigheid met zich voeren. Zonder kompas , zonder zee- 1300
kaarten, zonder de overige voordeelen der latere zeemanskunst, zouden dus reeds vóór
achthonderd jaren de Friezen den weg om het Noorden van J^iiro/^a naar ^^/ëen ^me-
rica gevonden hebben, hetgeen do Hollandsclie, Britsche en Russische zeelieden lot he-
den toe te vergeefs beproefden! Aan den anderen kanl strekten de Friezen hunne
scheepvaart op den
Oceaan lot in de Middellandsche Zee uit. Immers hunnp en
andere Nederlandsche vrijbuiters hadden reeds onder aanvoering van zekeren
wink-
MA.R, acht jaren do kusten van SjyanJe en Italië verontrust, toen zij op het einde der
elfde eeuw, in
Palestina aankwamen. De schepen dezer vrgbuiters schijnen zich voor-
deelig van de Italiaansche en andere bodems, welke de
Middellandsche Zee bevoeren ,
onderscheiden te hebben. Zij waren zwaar en stevig gebouwd, en voerden vergulde
masten met zeilen van verschillende kleuren. Minder Λverd deze zee door Nederlandsche
koopvaardijschepen bezocht, dewijl destijds de Levanlsche handel uitsluitend in handen der
Italiaansche zeesteden, of van
Marseille en Barcelona zich bevond. De Nederlandsche
bedevaartgangers naar het ΓΙ. Graf namen doorgaans hunnen weg over de
Middelland-
sehe Zee,
Avelke vervolgens dikwerf door de kruisvaarders bezocht werd. Deze bede-
vaartstogltn waren echter zeer langdurig; eene Noorweegsche vloot van veertig vaartuigen
met tien duizend bedevaartgangers had tweo jaren noodig gehad, eer zij het
Heilige
Land
bereikte. Het gemis van het kompas en de beperkte zeemanskunst dier tijden niet
alleen , maar ook de zceroovers en vrijbuiters, die zoo min vriend als vijand spaarden,
maakten verre zeelogten voor de koopvaarders zeer gevaarlijk. Het strandregt, uit de
woestheid der zeden gesproten, waarbij elk schipbreukeling, of hij welke zonder verlof
des Landheers het strand betrad, vrijheid en goed verloor, was nog
in algemeen gebruik
en de geestelijkheid genoot de tienden der gestrande schepen en goederen (1).

De gevaren der krijgs- en zeetogten werden bij de Vorsten, Edelen en Ridders door
die der steekspelen afgewisseld, welke zoowel lot oefening in don wapenhandel, als lot
verlustiging gegeven werden. Tot het eerstgenoemde doel strekten doorgaans de kleinere
steek- of krijgsspelen op de sloten der Edelen en Ridders; tot het laatste oogmerk dien-
den meer bepaaldelijk de groote ridderfeesten, hier te lande
Hofhoudingen geheeten.
Do eigenlijke oorsprong der steekspelen is onzeker; men acht gewoonlyk, dal zij door
Keizer
hekduik I het eerst zijn ingesteld, doch ook dit is aan twijfel onderworpen.
Tot de groote wapenspelen werd eene stad of plaats, in
]Soord-Nederland bij voor-
keur
Geertruidenlerg, Utrecht, ^sGravenhage en Haarlem, uitgekozen en van al

(1) Fiscder, Gesch. d. Teut. Handels, T. I. S. 408—430, 446—451. V. AScn v. wijck, Ocer
het oude Handelsverkeer der stad Utrecht,
bl. 368, 413—424, 516—523.

II. deel. 66

-ocr page 522-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 het noodige voorzien, ten einde de Toorname gasten en hun gevolg behoorhjk te ont-
vangen. Het bestuur van het feest was eenen aanzienlijken Edele, onder den titel van
Tornooikonïng, aanbevolen. Hij noodigde plegtig door brieven de naburige Vorsten
en Heeren ten steekspel uit; oordeelde daags vóór het tornooi, of de ongenoodigdeRid-
ders, die zich aanmeldden, uit hoofde van geboorte, deugd en verdienste konden toe-
gelaten worden, onderzocht hunne ^yapenen on paarden en gaf, bij hun vertrek, de
getuigschriften af, dal zij naar de wellen gestreden hadden. Hij en dehern toegevoegde
Herauten , Kreitsioaarders en Poursuivantes, alle van adellijke geboorte, moesten
gedurende het spel, de lucht en slille handhaven, de drift der strijdenden beteugelen,
en zorgen, dat zij elkander noch door woorden beleedigden, noch gevaarlijke ofdoode-
lijke slagen toebragten. De voorbeelden der Nederlandsche Vorsten
dirk IV, florisIV,
diens broeder avillem van Holland, floris den Voogd en jaw I van Brahandy den
groolslen en geoefendsten sleekspeler van zijnen tijd, getuigen, onder vele anderen,
dat men hiertegen niet altijd koude waken. Na het aanhooren cener pleglige mis, be-
gaven zich de strijders naar de tornooiplaats, welke afgeschoten en door een groot
gelal aanschouwers, waaronder ook vrouwen van den hoogsten rang, omringd was.
Het steken der trompetten gaf het sein ten aanval. Men vocht te voet of te paard.
Doorgaans kampten twee legen twee; somtijds streed een grooter getal tegen elkander,
en in later tijden vocht man tegen man. Eerst werd met de lans , daarna met hel zwaard
gestreden. Het hoofddoel was, zijne parlij uit den zadel to ligten of op den grond te
werpen, en daardoor de zege te behalen. Den prijs der overwinning, doorgaans eenig
gouden wapentuig, ontving de gelukkigste Ridder uit de handen eener bevallige jonk-
vrouw , met Avie hij vervolgens do eer had het bal te openen waarmede het ridderspel
gesloten werd (1). Veel pracht en luisler werd bij deze feesten, dio dikwijls verschei-
dene dagen aanhielden, ten toon gespreid, en de vreemde gasten werden ongemeen
rijk onthaald. Menigmaal verschenen zeshonderd en meer Vorsten, Baanderrotsen en
Ridders, welke Avedijverden om elkander in kostbaarheid van klceding, prachligo
wapenrusting on schitterende schilden, met het veelkleurig wapen gelooid , te over-
Ireifen. Gelijk de oude Grieken, Romeinen en Germanen, versierden de Ridders der
middeleeuwen hunne schilden naar welgevallen, met gedrevene, gegraveerde of geschil-
•derde afbeeldsels van dieren of monsters en andere vreesselijke gedaanten , als zinne-

(1) V. miehis; Charterh. v. ίίοίΐ. D. ï. LI. 3ö—40, IIktdecoper op jielis stoke, D. 11.
])1. 200. 1), lil. W. 288. D
e koning, Foorvaderl. Levensw. bi. 09—90. De ridderlijke slcek-
s])clen waren geheel vcrseliillcnd van de geregtelijke kampncvccliten , welke
vas alkemade uitvoerig
in een afzonderlijk werkje heeft beschreven, getiteld:
Behandeling van het Kampregt, Delft^
16üi). Eenc tweede, door v,
d, scuellimg vermeerderde uifgave, verscliccn in 1740.

-ocr page 523-

DES VADERLANDS. 51ί)

beelden van hunnen geest, inborst of daden. Sinds het deelnemen in do kruisloglen , l.'JOO
namen de meeste Nederlandscho Vorsten, die van
Brahand, Limhurff, F laanderen.
Namen, Henegouwen, Holland
en Gelre, den leeuw, Avelligt met toespeling op den
Overwinnenden leeuw van
Juda , tot wapen aan. Niet vóór do helft der dertiende eeuw ,
meent men, werden de wapens erfelijk , of geslachtwapens op de zegels overgebragl (1).

Ryden, jagen en vissehen bleven, na de wapenspelen, steeds de hoofduitspanningen
des adels. Men vermaakte zich insgelijks met onderscheidene soorten van balspelen ,
kaatsen, kegelen, klossen of werpen door een ring , naar het wit schieten en andere
ligchaamsoefeningen. De ledige avonduren werden met dobbelen, waarop men harts-
togtelijk gezet was , aan de werptafel, het tiktak of verkeerbord
[quaeckhord), ook wel
met het dam- en schaakspel doorgebragt. Niet zelden echter verschafte dans-, zang-
en toonkunst eene meer edele tijdkorting. Do viool of vedel, de harp,
Aq rota,
insgelijks een snarentuig dat met de hand werd getokkeld , de bazuin, do trompet en
het
speelrad, een werkstuk dat in de rondte gedraaid en alzoo bespeeld werd , de
fluit, de guitar of citer, de luit en andere speeltuigen begeleidden de zangen tot
lof der Vorsten en helden aangeheven. De vrouwen en dochters namen deel aan al
deze vermaken der mannen, of verkortten zich den tijd met borduren en andere vrou-
welijke handwerken. Sinds de twaalfde eeuw werden de uitspanningen van den geest
meer gezocht, veredeld, beschaafd en uitgebreid. De dichtkunst werd aan de hoven
der Vorsten en in de verblijven der magiigen bemind , en do zanger met eer en goud
beloond. Do edele Ridder zag niet meer met verachting neder op beschaving van
verstand en geest; niet meer uilsluitend golden bij hem daden van moed, onver-
schrokkenheid en kracht; ook hij zocht roem door do dichtkujist te verwerven, en
menig dappere degen beliandelde met dezelfde hand waarmede hij het groote slagzwaard
zwaaide, en vaak even gelukkig, de lier der dichters. Zelfs Vorsten bragten der zang-
godinnen geene onbehagelijke offers. Vele adellijke burgen werden van roofnesten in
oefenscholen van vernuft herschapen. Daar hield men dichterlijke wedstrijden , beoe-
fende dans, zang en muzijk meer naar de wetten der kunst, verpoosde zich met het
lezen der riddergedichten, en vond behagen in de sprekers van sproken en romans, of
hoorde met \velgevallen naar do bevallige zangers der liefde (2).

Het ridderlijk heldendicht en het minnelied kwamen het meest overeen met den
geest en smaak dier tijden. Den Ridder immers moesten bij voorkeur de lotgeval-
len, wapenfeiten en heldendaden dier oude krijgers boeijen, Avelke onder Koning
ARTHUR, DiEDERiK. vau
Bcm , SIEGFRIED ^ÏitiΝedevlund, SABIN Brahand, of^AREL

(1) Vau spaen, Inl. tot de Ilist. v. Gelderl. D. II. bl. 57—84.

(2) Van wijii, Jlist. Avondst. D. II. 1)1.103—111. J0BCKBL0ET,^a«<.0/>^ea<rys,bl.6'l—63.

66*

-ocr page 524-

524 ALGEMEENE G£SGülΕDEN 1S

lüUO den Grootc zich eencn onsterfelijkcn roem verworven hadden; terwijl de schoone jonk-
vrouw zich niet rainder gestreeld vond door den dichter , welke hare bekoorlijkhedeji
bezong, dan door don Ridder , welke voor haar in het strijdperk trad. DeIcllerkunde
dier dagen, in welke de dichtkunst en liefde meer dan ooit den beminnelijken schep-
ter voerden , is dan ook ο verrijk aan dichleriyke voortbrengselen in den hoog roman-
tisch deftigen riddertoon, en in den gloeijenden, vi celderigen , nu eens luimigen, dan
weder gevoelvollen slijl van den minnezang. Even als in
Duitschland, Frankrijk ,
Spanje
en Portugal, was eene rnenigle ridderromans en minneliederen 'm Nederland
bekend, van welke een aanzienlijk gedeelle, doch grootendeels in handschrift, nog
aanwezig is. De Ncderlandsche romans zijn doorgaans verlahngen of navolgingen van
Fransche voorbeelden, zoo als do
Ferguut, IValcwein , Merlin^ Lancelot ^ Per-
cival
en anderen. Er bestonden ook oorspronkelyke dichtstukken van die soort, onder
welke de
Grimhergsche oorlog behoort. De sproken {Fahliaux) waren vertellingen
van kleineren omvang, gelijk die van
den Zwanenridd er ,ydi\\ -ryki^us , Ag vier Heems-
kinderen
, ourson en valentijk , flokis en blaïïgefleur , en dergelijke, van welke vele
later in ongebonden stijl, soms vrij onhandig omgewerkt, genoegzaam tot op onzen
tyd bij de geringere volksklassen in omloop geweest zijn. Beide, romans en sproken,
zijn, overhel geheel, do voortbrengsels eener verhitte, onbeteugelde, vaak gedrogte-
lijke verbeelding, minder aanbevelingswaardig wegens dichterlijke verdienste dan be-
langrijk voor de kennis der taal, zeden, gebruiken, gewoonten en denkbeelden dier
verwijderde dagen; zij zijn in dit opzigt een rijke bodem met welks ontginning men
naauwelijks eenen aanvang gemaakt heeft (1). In het minnelied , de uitstorting van het

{1} Tot cene proeve van den stijl, taal en voordragt dezer gedichten, strekke de voljjcndo
plaats uit
Beatrijs. De dichter besclirijft de vlugt dezer non met haren minnaar, vs. 398.

Si reden bercli ende dale.

In (ik) can u niet glieseggen wel

Wat tusschen lien tween gevel.

Si voren alsoe voert

Tes si quamen in een poert,

Die scone stont in enen dale,

Daer soe hequaemt liem wale (avcI) ,

Dat siere hieven der iarcn seven,

Moesten si teren van den pande,
Die si brachten uien lande. *

Cleder, scoenheit (sieraden) ende paerde
Vercocliten si te halver warde
En hrochtent al over saen (spoedig door)
Doen en Avisten si wat bestaen.
Si en conste ghenen roe spinnen,
Daer si (iet) raet mochte winnen.


Ende waren in verweenden (prachtig) leven Die tyt werd in den lande diere
Met ghenuechten van lichamen, Van spisen , van wine ende van biere,

Ende vvonnen ij (twee) kinder tsamen. Ende van al datmen eten mochte,
Daer na den seven iaren Dies hem wert te moede onsochte:

Alse die pcnninghe verteert waren Si ΛγαΓοη hen liever vele doet (dood),

-ocr page 525-

DES VADERLANDS. 51ί)

teedcrste gevoel, zijn de Nederlandscho menislrels meer oorspronkelijk; de invloed der 1300
Fransche troubadours op hunne voortbrengselen is echter niet geheel Ie ontkennen (1).
De eigenlijke volksliederen daarentegen, bleven geheel vrij van vreemden geest en

Dan si hadden orhcbedenbroet (brood, [{ebcdeld). Ende voer te sinen lande weder.

Die armoede maecte een gliescect (scheiding) Si en sacben met oghen nye (nooit) zcder.

Tusschen hen beiden, al waest hen leet. Daer bleven met hare ghinder

Aan den man ghebrac dierste trouwe j Twee utermaten scone kindcr.

llie lictse daer in groten rouwe,

lieatrijs, uitg. door jonckdioet , bl. 15, 16.

(1) Zie hiervan ten voorbeelde een der negcii minneliederen, welke van Hertog jam 1 van J}ra-
band
nog aanwezig zijn, en waarin men eene navolging van eenige stukjes van tisaud, Graaf van
Champagne, gelijk ook van Hertog hendiiik III van Braband, meent op te merken.

1.

Eens meien morgens vroege

Was ic opgestacn
In een scoen bocmgardekin (boomgaard)

Soudic spelen gaen:
Daer vant ic drie joncfrouwen staen:

Si Avarcn soe welgedaen.
Dene sanc vore, dander sanc na:
ITarba lorifa, harba harba lorifa, harba loriia.

2.

Doe ic versach (aanschouwde) dat scone cruut

In den boemgardekijn,
Ende ic verhordc dat suete geluut

Van die mageden fijn,
Doe verblide dat herte mijn

Dat ic moeste singen na:
Harba lorifa, harba harba lorifa, harba lorifa.

3.

Ic groette die alderscoenste

Die daer onder stont.
Ic liet mine arme alom bcgacn.

Doe, ter selver stond ,
Woudicse cussen an haren mont:
Si sprac: Laet staen , laet staen, laet staen,
Harba lorifa, harba harba lorifa, harba lorifa-

-ocr page 526-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 geven dien des Tolks zuiver terug. Onder deze liederen behoorde de fabel van den
Vos en den Wolf, welke, naar men vermoedt, reeds vóór de negende eeuw als zoodanig
in A'erfer/anrfinheemsch geweest is. Het beroemde episch fabeldicht,
Reinacrt de os ,
hieruit ontsproten, is, naar het schijnt, behalve eenige toevoegselen van lateren tijd,
in de tweede helft der twaalfde eeuw opgesteld en het oudste bekende oorspronke-
lijke dichtstuk, waarop de Nederlandsche taal, zonder tegenspraak, roemen kan (1),
Sinds de helft der dertiende eeuw, ontbrak het dier laai mede niet aan gedichten van
godsdiensligen, zedekundigen , natuurkundigen en geschiedkundigen inhoud. Zy ver-
drongen de ridder- en minnezangen, en openden een nieuw tijdvak in do geschiede-
nis der dichtkunst, welks beschouwing derhalve tot een volgend tijdperk behoort.
De ongebonden stijl had even als do dichterlijke, eene groote verandering ondergaan,
in het oogvallend is het verschil tusschen de taal en voordragt van
het Leven van
Jezus
en andere stukken uit de dertiende eeuw, en do vroegere letterkundige over-
blijfselen, welke men meent dat in de taal, die hier te lande sinds do negende eeuw
gesproken werd, zijn opgesteld (2). Het INederlandsch uit do eerste helft der mid-
deleeuwen, bijna hetzelfde als het Angel-Saksisch, was allengs begonnen dalgeen te
worden, wat het thans is (3). Het tegenwoordig Hoogduitsch en het Nederlandsch zijn
slechts twee onderscheidene hoofd-tong^'allen van eene en dezelfde taal, die hoe hooger
men opstijgt, elkander naderen en eindelijk bijna ineensmelten. De taal der Nederlanders

(1) Reinacrt dc Vos, uitgefjevcn met aanm. en opheldcrinfj. door j. f. Willems, Gent, 183().
Inleiding, bl. XVI—XLVII. Ilct begin des gediclits luidt aldus, naar de uilgavc van ^
viliems :

Het was in enen .sinsendage (pinksterdag) Dat hire (liij er) niet dorste gaen.

Dat ])eide bosch ende liage Die hem besculdicli kent ontsiet.

Het groenen leveren waren bevaen. Also was Reinaerde gesciet;

Nobel die coninc haddc gedaen Ende hier omme scuwedi (schuwde hij) sconinx hof,

Syn hof craieren (bijeenroepen) overal, Daer hi hadde cranken lof.

Dat hi waende, liadde liijs geval Doe al dat hof versamet was

Houden ten wel groten love, Was daer niemen, sonder die das,

Doe quamen ter coninx hove Iline (of hij) hadde te Magen over Reinaerde

Alle die diere, groot ende clene, Den feilen, metten roden baerde.

Sonder (uitgezonderd) vos Reinaert allene. B. I. vs 41—61.

Iii haddc te liove so vele misdaen, j

(2) A. Ypey, Beknopte Gesch. d. Nederl. taal. ïltr. 1812, bl. 251—256, 273—279,
282—287 , 297.

(3) Zie de Voorrede mijner Proeve eener Gesch. der Dichlk. en Fraaije Letteren onder do
Angel·Saksen,
Amst. 1842,

-ocr page 527-

DES VADERLANDS. 51ί)

echter is minder van haren oorsprong verJoopen dan die der Duilschers (1). Zij werd 1300
in elf honderd dertig reeds geschreven, en sinds het midden dor dertiende eeuw, zoo-
Avel in de openbare staatsstukken, waartoe weleer uitsluitend het Latijn gebezigd werd ,
als in de geregtshoven gebruikt (2). Nevens de volkstaal, wier aankweeking Hertog
jan
I van Brahand en Graaf kloris V van Holland aanmoedigden, werd het Fransch
beoefend. De veelvuldige navolgingen en vertalingen van de voortbrengselen der
troubadours en trouvèrcs dier lijden, strekken hiervan ten bewijze. Het Fransch zelfs
Avas zoowel de taal aan de hoven der Nederlandsche als der Duitsche Vorsten , en er
mede bekend te zijn hel kenmerk eener beschaafde opvoeding (3). Het Latijn bleef de
eigendom der geestelijken , welke daarin de vruchten hunner overdenkingen en geletterde
nasporingen mededeelden. Onderscheidene Nederlanders, de Utrechtsche Bisschoppen
badboud en adelboli), de Abteu emo en mengo , alpertus , witigihnus en anderen be-
speelden in dit tijdvak do Latijnsche lier, of maakten zich als geschiedschrijvers in
die taal verdienstelijk. In de dichtkunst muntte
radeotjd , inde geschiedenis adei.-
jiOLD boven zijne lijdgonooten uil (4). Beide Kerkvoogden gloeiden van ijver voor de
wetenschappen , en de laatstgenoemde in het bijzonder , bevorderde met nadruk den
bloei der kapittelscholen te
Utrecht. ^ Deze scholen behoorden destijds osuler do be-
roemdste wetenschappelijke instellingen in
Europa. Zij werden door jongelieden uit
de aanzienlijkste, zelfs Koninklijke geslachten bezocht, en leverden menig uitstekend
kweekeling op. Even als elders in de stifts- en kloosterscholen, zal zich ook hier het
onderwijs tot de zoogenaamde zeven vrije kunsten (liet
trivium en quadrivium), welke
men met den titel van wijsbegeerte vereerde, de godgeleerdheid en de oude lettereu

(1) Ypey, Gesch. d. Ncderl. Taal, ])1. 171-174.

(2) Willems, Inl. op Reinaert dc Vos, hl. XVII. Vpev, Gesch. d. Nederl. Taal, hl,
'281, 315, 317.

(3) Melis stoke , D. II. B. IV. 1)1. 188, welke plaats iiütdecoper te onrcgte vciOOrdeelt.
F, woLi', über die alt französische ïleldcngedichte, Wien, 1833, S. 44, 45.

(4) suffridcs tetrcs, do Sci'ipiorihus Frisiae, p. 5ö—64. A. matmaebs, Analect. T. 11.
p. 1—212.
Kluit, /lisi. Crit. Com. Holl. Τ. I. Ρ. I. ad Lecforcm, ρ. XXI-XXIX. 1'. nor-
31AH PEEKLKAMP, de Poetis Latinis Nederlandiarum, p. 11—17. Verj;. over de leKcrkundifjc
veictienslen van bisschop luncoun, hiervooi· bi. 7
(0), en over die,van dcu Abt emo, westesdora»,
Jaarb. v. Gron. D. I. bi. 224—227. V. asch v. wtck , Over dc instellingen van hooger οη-
derwijs in Utrecht,
lil. 20, 30. Yan waltek. Abt \Άη Villers, een Utrecht enaar van aanzienlijke
geboorie, heeft
iieda , p. li)2, eenijfc zedespreuken bewaard j en cühiza , eerste Abdis van Rijns-
burg,
was beroemd we^-ens liarc geleerdheid en welsprekendheid, Wilhelmbsrroccratok, p.402.

-ocr page 528-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 bepaald hebben. Ia de abdij van st. paulus, op Hohout of den Heiligenherg ge-
sticht, genoten jongelieden een voorbereidend onderrigt, ten einde vervolgens hunne
studiën aan de Hoogeschool te
Parijs voort te zetten (1). In de stad Ge^re bevond zich
in de twaalfde eeuw eene bloeijende school, aan Avier hoofd een beroemd letterkundige,
jozef d'isga oi yan Devonshire, geplaatst was, die eenige schriften heeft nagelaten (2).
AI deze inrigtingen van onderwys strekten hoofdzakelyk ter opleiding van geestelijken ,
doch ook jongelingen van den beschaafden stand ontvingen er onderwijs in lezen , schrij-
ven, rekenen, in de Latijnsche taal en in do wetenschappen. De verstandelijke opvoe-
ding des volks daarentegen werd genoegzaam geheel verwaarloosd, en slechts zeer
weinigen konden schrijven en lezen. Het schoone schrift in de gedenkstukken dier
tijden, toont echter aan, tot welk eene volmaaktheid de schrijfkunst onder de kloos-
terlingen gestegen was, die door haar een aantal letterkundige voortbrengselen der
oudheid bewaarden, en zich hierdoor bij het nageslacht oneindig verdienstelijker ge-
maakt hebben , dan door hunne eigene wysgeerige, godsdienstige en zedekundigo op-
stellen. Over het geheel werden do schoone Kunsten door de gecstelykheid , tot opluis-
tering van de uitwendige Godsvereering, begunstigd. De kruistogten naar
het Oosten,
en do hieruit voortspruitende betrekkingen met Italië en Griekenland, hadden het
kunstgevoel in het westelijk
Europa meer ontwikkeld. De trotsche kerkgevaarten uil
die eeuwen nog aanwezig, getuigen van de vorderingen, welke de bouw-en beeld-
houwkunde ook hier te lande, gemaakt hadden. Men bewondert nog de bekwaam-
heid van do bouwmeesters der
St. Pieters- en St. Jans kerken te Utrecht, in het
midden der elfde eeuw gesticht. De kerkmuzgk had sinds de algemeenmaking van
het liniestelsel, aanmerkelijk gewonnen. Met even gelukkig gevolg \verd de teeken-
kunst beoefend, waarvan de fraaijo teekeningen en versieringen, welke in de oude
Handschriften voorkomen, getuigen. Minder gunstig is het oordeel over den toestand
van de schilderkunst, wier weinige overblyfselen ons geene groote gedachte van hare
beoefenaars inboezemen. De overgebleven munten en zegels wijzen den trap aan tot
>velkeu de stempelsnijkunst zich had verheven. Het kunstig bewerken van gouden en
zilveren sieraden moet destijds in
Utrecht een aanzienlijke hoogte bereikt hebben, en
door de rijke geestelijkheid ongemeen bevorderd geweest zijn (3).

De meerdere beschaving van den geest had geen invloed op de veredehng van het

(1) Vam loon, Aloude Regeeringsw. v. Hall. D. II. bl. 64—85. V. ascii v. wyck , Over
de instelling v. hooger onderwijs in Iftr.
bl, 27—53. Veig. jilg. Gesch, d. Vaderl. D. 1.
bl. 447, 44.8.

(2) Υλν sPAEif, Hist. V. Gelderl. D. I. hl, löO, 181.

(3) V. ascii v. wïck, Over het oude Handelsverk. d. stad Utr. bl. 539 (1), 543, 611.

-ocr page 529-

DES VADERLANDS. 51ί)

hart en de verbelcring van de zeden der geestelijken. De dienaars ταη do godsdienst 1300
gaven zich steeds ongestraft
OYcr aan al die buitensporigheden, door welke zij reeds in
een vroeger tijdperk hunne grootsche bestemming geschandvlekt hadden (1). DeUlrecht-
sche Bisschoppen Avaren, over het geheel, mannen van kundo en bekwaamheid , doch
de meeste van hen begrepen niet hunne ware roeping, verwisselden dikwerf den her-
dersstaf voor schild en zwaard , en streefden slechts naar uitbreiding van wereldlijk
gebied, aanzien en vermogen. De mindere geestelijkheid volgde het voorbeeld harer
voorgangers en weinig kiesch inde middelen, wanneer zij baardoel konde treffen,
verrijkte zij zich vaak langs de schandelijkste wegen met het goed der leeken (2).
De kerkban en het bijgeloof ondersteunden hare pogingen, en talrijk en aanzienlijk
waren de giften aan kerken en kloosters, wier getal steeds toenam, en aan geestelijken ,
waarvan de oorkonden dier dagen overvloedig voorbeelden opleveren (3). Men waande,
en Vorsten zelfs betuigden openlijk, daardoor de Hemelsche zaligheid te zullen verwer-
ven (4). Door dit streven naar aardsche goederen , werden de geestelijke belangen des
volks verwaarloosd. Do godsdienstleeraars bekommerden zich zoo weinig om de uit-
breiding en vestiging des Chrislendoms, dat in het laatste gedeelte der twaalfde eeuw
nog openlijk Ileidensche optoglen hier en daar in
de Nederlanden ongehinderd plaats
hadden (5). De godsvereering week steeds meer en meer van haren oorsprong af en
bestond in uiterlijke plegligheden; op de bevordering van godsdienstige kennis, op de
verbetering van hart en Avandel, op de verstandelijke en zedelijke verlichtiag des volks
werd weinig gelet. Bedevaarten, vasten, geeselingen , giften aan geestelijke gestich-
ten , en vaak de zeldzaamsle boetedoeningen, moesten den zondaar mei God ver-
zoenen , of hem de voorspraak der Heiligen verwerven, wier aantal dagelijks ver-
grootte en aan wier overblijfselen wonderkrachten werden toegeschreven
(6). De
vereering van de Maagd
maria was algemeen; kerken en kloosters werden te harer
eere geslicht en begiftigd , dichters bezongen haren lof, en men was niet spaarzaam

(1) Verj. ^/g. Gcsch. d. Faderl. D. I. hl. 452. Hiervoor, hl. 135, 138, 149, 200, 312,
313, 410, 413, 456, 462. Treuri;]; is liet tafereel door den Abt
emo van dc {jcestclijkcn zijns
lijds opffclianfien.
Chron. emoms, p. 50, in μαγτπαεαι Analecl, T. Π.

(2) Vcrli. v. h. Gonootsch. Pro Excolendo Jure Patrio, D. 1. bl. 227—

(3) Zie de Charterboeken van v. mieris, bokdam en scuwartzekberc.

(4) V. MIERIS, Charterb. ν. Holl. D. I. bl. 2. Verg. Kerkelijke Oudheden van Rijnland,
LI. 163. Mr. groen tak priksterer, Ilandb. v. d. Gesch. ν. h. Faderl. St. I. bl. 33.

(5) J. GRI31M, Deutsche Myth. S. 158.

(6j Verg, GIASII'S, Gesch. d. Christ. Kerk in de Nederl. D. II. bl. 15--33.

II. deel, 67

-ocr page 530-

SOG ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1300 in hot vermelden van de wonderen door haar verrigt (1). Met do Heiligen vermeer-
derden natuurlijk de feestdagen, die dikvvijls, zelfs in de kerken, op de bespottelijk-
ste en buitensporigste wijze gevierd werden. Op het einde der dertiende eeuw , moest
Bisschop JAN
van Zirck het vertoonen van kluchten, schouwspelen en maskeraden in
do kerken en op de kerkhoven verbieden (2). Do geestelijken trachtten het gebrek van
zedelijken invloed op het volk, door het bevorderen van het bygeloof te vergoeden.
To dien einde werden talloozo wonderwerken, verschijningen, teekenon en tooverijen
verzonnen, welke de aanzienlijken zoowel, als de geringen onvoorwaardelijk geloofden (3).
Wee ook dengenen , welke het waagde te twijfelen aan hetgeen hem als waarheid
werd voorgedischt! Hij werd als ketter vervolgd, mishandeld en de vreesselijke
banvloek over hem uitgesproken. Niettemin stonden er mannen op, die moedè genoog
bezaten, zich openlijk tegen do godsdienstleer van hunnen tijd te verzetten. Onder
hen behoort
tanchelin of tanghelm in de eerste helft der twaalfde eeuw. Er heerscht
veel duisters én over den persoon én over do eigenlijke leer van dezen man, dewijl de
oudste berigten hem betreffende , uit zijne vijanden zijn ontsproten en hij door latere
schrijvers zeer uiteenloopend is beoordeeld geworden (4). Verschillend wordt zijn naam
gespeld; zijne afkomst is even onbekend als de plaats zijner geboorte en de stand , welken
hij in de maatschappij bekleedde. Hij schynt een
Nederlander, doch slechts leek
geweest te zijn, welke in
Vlaanderen, Anticerpen en Zeeland eenen grooten en
raagtigen aanhang vormde. Veel wordt van hem en van zijne leer verhaald dat aan
het omvaarschijniijke, aan het ongeloofelyke grenst en slechts het verzinsel eener wraak-
zuchtige geestelijkheid zijn kan. Zoo veel blijkt, dat hij een dweeper was in wien groote
gaven van den geest, door lage driften, buitensporige daden en krankzinnige stellingen
ontluisterd werden. Hij werd het slagtoffer van den haat der geestelijkheid, welke
hij ten geescl en schrik verstrekte, openlijk predikende, dat zij niets beteekendc en

(1) Over clc Maria-clicnst raadplejje men pars, Rijnsh. Oudh. uif{{ van v. d. scnéllix^:g, bi.
312—321.
Grimm, Veut. Myth. S. 37, 118, 124, 194, 694. Gervihus, Gesch. d.poet. Natio-
nal-Literatur der Deutschen,
Tli. I. 8. 424—443, Th. II. S. 113—135, onderzoctt, welken
invloed de vcreerinfj der Maagd
maria op de letterkunde der middeleeuwen gehad Jieeft.

(2) Zie den tweeden brief dezes Bisschops in Bat. Sacra, D. II. bi. 226. Hiervoor, bl, 410.

(3) Verselieidene middeleeuwsche bijgeloovigheden worden door grium vermeld in de Deut.
Myth.
S. 104, 10.5, 123, 125, 128, 139, 153, 159, 163, 109, 170, 325-397, 424-456.
Glasiüs,
Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl. D. II. bl. 41—44.

(4) Vergelijk slechts den Nedcrlandschen Siilpitius van jacouüs baselius , bl. 158—167) mei
mosheim, Kerl·. Gesch. D. IV, bl. 384, en glasics, Gesch. d, Chr. Kerk in de Nederl, D. IL
bl.
54-64.

-ocr page 531-

DES VADERLANDS. 51ί)

men haar noch achting, noch tienden, noch eenige opbrengsten verschuldigd was. 1300
Het blijft derhalve geen raadsel meer, hoe hij zoo vele volgers en vervolgers telde. Hij
viel door de hand eens Priesters, toen hij uit de gevangenis des Aartsbisschop
y^n Keu-
len
ontsnapt, onverzeld scheep gegaan vcas. Slechts weinige jaren overleefde hem zijne
leer, welke bijzonder in do Zeeuwsche streken wortel had geschoten (1). Het blijkt
niet, dat het uitroeijen dier leer met den moord en de verdelging harer aanhangers
gepaard ging. In elf honderd vijf en dertig echter werden te
Utrecht, op last van
Keizer
lothair , eenige lieden , van ketterij beschuldigd , verbrand. Men meent, dat
zij de leer van ΒΕΒΕΚΓχΑκιυδ omhelsd hadden (2). Het geloofsonderzoek en ketterraoor-
den geraakte in
'Nederland in do dertiende eeuw in gebruik, toen zich waarschijnlijk
aldaar de leerstellingen der Waldenzen verspreidden, en in
Friesland de zoogenaamde
ketterij der Stadingers eenigen ingang vond (3). Hierdoor trachtte de geestelijkheid de
steeds meer doorbrekende verlichting en ontwaakte zucht naar vrijheid van den geest te
beteugelen, welke der priesterheerschappij den naderenden val aankondigden.

De Christelijke Godsdienst, hoe misvormd en verbasterd, had echter in vele opzig-
ten, heilrijk op den zedelijken toestand des volks gewerkt. Het huwelijk was door haar
heiliger en eerbiedwaardiger, de vrouw niet meer de slavin , maar de vriendin haars
echtgenoots geworden. Huisselyke en gezellige deugden werden hierdoor meer en meer
aangekweekt. En wio zal den invloed des Christendoms miskennen op hel verzachten
en de eindelijke geheele afschaffing der lijfeigenschap, op de beteugehng van den wil-
den krijgsgeest, de verzorging der armen, de verbetering der regtspleging, op hel on-
derwijs , en het ridderwezen waaruil de meerdere verfijning van zeden en hoogerc be-
schaving van den geest geboren werden? De Geestelijken zelve bevorderden eenen
beteren slaat van zaken, dikwijls, ongetwijfeld, zonder het to weten of te willen. De
Godsvrede [treuga Dei, treva Dei) was hoogst weldadig in de ijzeren eeuwen van het
vuislregt, en verzekerde de algemeeue en persoonlijke veiligheid. De ijver met welken
de monniken de woeste landen om hunne kloosters ontgonnen en vruchtbaar maakten ,
strekte den landzaten tot een navolgenswaardig voorbeeld. De heerschzucht der Gees-
telijken beteugelde eenigzins het willekeurig geweld der wereldlijke Grooten, waarbij
het volk slechts winnen konde. Door hunne rijkdommen, hoe onwettig vaak verwor-

(1) BoxnoRN op reygeusbergen, Chfon. i\ Zecl D. II. bi. 34. Erasdt, Hist. der Refor-
matie,
D, 1. lil. 16, 17. Wagekaar, D. II. bl. 211, cn de zoo cvengcnocmde schrijvers.

(2) Brakdt, Hist. d. Ref. D. 1. bl. 17.

(3) IJRANiiT, Ilist. d. Rcf D. I. bl, 17-22. Gusire, Gesch. d. Christ. Kerk in de Nederl.
D. II. bl. Gü—74.

i/%

Pi

V'

|i *
eIJ-

-ocr page 532-

532 ALGEMEEPiE GESCHIEDENIS DES VADERLANDS.

KiüO ven , lot het bouwen en oplooijen van kerken, kloosters en kapellen aan te wenden,
bevorderden zij de kunsten en nijverheid (1). De groote gevolgen der kruislogten op
den staatkundigen, wetenschappelyken en maatschappelijken toestand der volken zoowel,
als op hunne zedelijke en godsdienstige beschaving, zijn reeds meermalen ontwikkeld
geworden (2). Ofschoon deze gevolgen zich reeds in
de ISederlanden vertoonden
en een verblijdend uilzigt in de toekomst openden, vFas echter de toestand dezer ge-
Avesten op het einde der dertiende eeuw, nog betreurenswaardig. In
Holland, waai
het oude Gravenhuis in den laatsten telg roemloos was geëindigd, heerschten ver-
warring en verdeeldheid;
Utrecht bevond zich door eenen krijgszuchtigen Bisschop
tot eenen staat van verval en achteruitgang gebragt; Gelre was geheel uitgeput door
den Limburgschen krijg en onder het bestuur van eenen Vorst, die bij vlagen zinne-
loos , voor zijn volk slechts onheilen bereidde;
Friesland en Groningen waren door
partijschappen verscheurd en aan al de rampzaligheden der regeringloosheid prijs gege-
ven ;
Limburg, in den oorlog tusschen Brahand en Gelre verwoest, zag zich door
binnenlandsche geschillen ten top dór ellende gevoerd; en
Brahand, hoezeer tot luister
opgeklommen, was echter van ter zijde, in de oorlogen tusschen do Vlamingen en
Transchen gewikkeld. Alom in de
Nederlanden was het zaad des wrevels, des oproers
en der verbittering gestrooid , om in de volgende eeuw tot eene noodlottige hoogte
op te schieten.

(1) Verg. v. spaeh, Ilist. v. Geldeti. D. I. 1>1. 1^0—193, Westendorp, Jaarh. v. Gron.
D. I. bl. 164—166, 196, 362—365. Glasiüs, Gesoh.d. Christ. Kerk in Nederl.\)AlM.m—^\.

(2) Baron padst tot bingebden, Over den invloed der Kruisvaarten op den toestand der bur-
germaatschappij in ons Vaderland.
Utrecht, 1821. Glasics, Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl.
1). I. bl. 306—309. W. a. vah hengel , Gesch. der Zedelijke en Godsdienstige Beschaving
van het hedendaagsche Europa,
D. III. bl. 357—450.

-ocr page 533-

JD Έ Μ n Μ Β Ο Έ Ιί4

EERSTE HOOFDSTUK.

JAAR 900—1010.

Nederland thans onder eenen beheerscher gekomen, bladz. 5. — Lotharingen van
Duitschland gescheiden hij het uitsteroen van den Karlovingischen stam, ald. — Voort-
durend verblijf der Ν oor mannen in
Nederland, bl. 6. — Hunne vestiging in Utrecht,
ald. ·—
Ferschillende Bisschoppen van dit stift, bl. 7. — Onder deze munt vooral rad-
boud
uit, ald. ·— ISieuwe oneenigheden over het bezit van Lotharingen door een verdrag
te
Bonn, tusschen kareIi den Eenvoudige en iiKHnmK den F ogelaar , uit den weg geruimd,
bl. 9. — Vermoedelijke landoerdeeling daarbij , bl. 10.— Meerdere ontwikkeling van het
leenstelsel ^ beschouwing van zijn aard en oorsprong,
ald. — Verschillende soorten van
leenen,
bl. 12. — Verpligtingen der leenmannen , bl.13. — Die der leenheer en, bl. 14.—
fVijze van het beleenen, ald. ■— Hoe een leenman zijn leen verliezen kon, bl. 15. >—
KareL· de Groote gaf aanleiding tot de erfelijkheid der groote leenen, ald. — Neder-
land
als erfelijk leen erkend door karel den Eenvoudige, ald. — Betrekking van dat
gewest tot het Duitsche Rijk,
bl. 16. — Ontstaan van het graafschap Holland, ald.
De eerste Graven aldaar, bl. 18. — Dirk I met onderscheiden gouwen heleend door Ko-
ning KAREI, den Eenvoudige ,h\.
20. — Uitgestrektheid van zijn graafschap; stichting
van het klooster
Egmond, bl. 22. — Zijn dood, bl. 23. — Zijn zoon dirk U volgt hem
op,
ald. — Karel de Eenvoudige onttroond endoor rudolf van Bourgondië opgevolgd^
ald. — Lotharingen tusschen dezen en den Koning van Duitschland verdeeld, ald. — In-
vallen der Hunnen,
bl. 23. — Wapenstilstand met hen gesloten, bl. 24. ■—■ Oorsprong
der steekspelen , en, zoo men teil, der schutterijen ^
ald. — Dood van den Koning van
Duitschland, ald. — Hij wordt door zijn zoon otto I opgevolgd, ald. ■— Burger-oorlog
des Rijks,
ald. — Lotharingen aati xodewijk van Frankrijk opgedragen, die het spoedig
weder verliest,
ald. — Hendrik door zijn broeder οττο I tot Hertog van Lotharingen
verheven, bl. 25. — Dit gewest, later onder het bestuur van bruno, Aartsbisschop van
Keulen gekomen, vwrdt in twee deelen gesplitst en onder twee Hertogen verdeeld,
ald. ■— Bruno voert den titel van Aartshertog, ald. ■— Frankrijke Koningen bezitten
nog vele goederen aldaar,
bl- 26. — Graaf dirk II door lotiiair Π van Frankryk
met Wasda begiftigd, en waaruit dit vermoedelijk bestond, ald. — Verdere uit~
Weiding der bezittingen van
dirk II, bl. 27. — Öorsprong der graaßijke domeinen,
bl. 28. — Van het regt der Hollandsche Graven op Friesland, ald. — Onlusten met dit
geicest,
ald. — Dood νακ dirk Π, bl. 29. — Arnout zijn zoon, volgt hem op, ald. —
De PVest-Friezen weigeren hem hulde, bl. 30. — Hij vindt in een veldslag tegen hen,
zijn dood,
ald. — Dirk III volgt hem op, bl. 31. — De Friezen door eene keizerlijke
vloot tot onderwerping gedwongen,
ald. — Hervatte strooptogten der Noormannen in
Gelre en Utrecht, ald. — Bisschop balderïk verdrijft de JSoormannen uit Utrecht
en versterkt het, bl, 32, — Hij breidt het gebied en gezag der ütrechtsche Kerk uit,

h. deel, ,

ii;«

υ D.

■ί|ί

I Ν Η

-ocr page 534-

ii inhoud.

al(]. — Ontvangt verscheidene voorregten van den Keizer^ welke den handel bevorderen ,
1)1. 33. — IJver van den Bisschop en hloei van het Sticht daardoor, bl. 35. — Zijn
dood,
alil. — Onzekerheid omtrent zijnen opvolger, ald. ■— Ansfrid ten bisschopszetel
verheven,
bl. 36. ■—■ Zijne hooge afkomst ^ ald. — Redenen waarom hij den geestelijken
stand omhelsde,
bl. 37-. — Hij vemeerderde aanzienlijk het Slicht door zijne eigene
goederen en door giften en voorregten der Keizers ,
bl. 38. — Dood van ansfrid, bl.
39.—
Nieuwe invallen der Noormannen , ald, — Zij verwoesten Tiel, ald. — Hun laat-
ste strooptogt in
Nederland, bl. 40. — Redenen daarvan, ald. — Toestand van Utrecht,
bl. 41. —
f^roegste verdeeling van Gelderland, bl. 42. — Legende van den Zwanenrid-
der ,
bl. 43. — Onzekerheid omtrent de vroegste Graven van Teisterband en Hameland ,
bl. 44. —
Oudste verdeeling van Friesland, bl. 46. -— Invallen en vestiging der Noor-
mannen aldaar,
bl. 47. — Invloed daarvan op het karakter der Friezen, bl. 51. —
Binnenlandsche onlusten in Friesland, ald. — De tweede zoon van Graaf arnout
vlugt naar Friesland, bl. 52. — Hij huwt de dochter des Potestaats lüdigman, ald. —
Lotharingen
door burgeroorlogen geteisterd, bl. 52. — Neder-Lotharingen door οττο Π
aan karel van Frankrijk in leen opgedragen, bl. 53. -— Lothair hierover misnoegd
valt in
Lotharingen, ald. — Tot kken .doorgedrongen, moet οττο II voor hem vlugten,
ald. — Deze valt het volgende jaar in Frankrijk, bl. 54. — Lothair staat zijne aan-
spraken op
Lotharingen af, ald. — Hertog kk^eu behoudt het ZicïüMiöf en fa ίί in Frankrijk ,
ald. ■—
Hij sterft en wordt door zijn zoon οττο opgevolgd, ald.

TWEEDE HOOFDSTUK.

JAAR 1010—1085.

Oorlog tusschen Holland en Utrecht, bl. 56. —■ I'Fat hiertoe aanleiding gaf, ald. —
Nederlaag des Bisschops van Utrecht, bl. 58. — Hij roept de hulp zijner bondgenooten
in,
ald. — Hertog Godfried tast Dordrecht aan, bl. 59. —■ Lijdt eene zware nederlaag
en
wordt gevangen genomen, bl. 60. — Uiteenloopende herigten omtrent dezen oorlog,
bl. 61. — Graaf dirk UI benoemt zijn broeder sigfried tot zijn Landvoogd, ald. ■—
Die^is krijgslist tegen den Proost adelbert te Trier, ald. — Zijn dood en graf schrift,
bl. 62. — Graaf dirks bedrijven na den vrede met Utrecht, bl. 63. — Hij onderneemt
eene bedevaart naar het II. Graf,
ald. ■— Zijn dood en lof, bl. 64. ■— Dirk IV volgt
hem op als Graaf van
Holland , ald, — Zijn broeder fIjORïs bestiert als Stedehouder
Kennemerland en West-Friesland, ald. —- Aard van dit stadhouderschap, ald, — Opkomst
der twisten met
Vlaanderen, bl. 65. — Omvang en verdeeling ï;a« Zeeland , ald, —
Aanspraak van Holland en Vlaanderen daarop, bl, 66. — Keizer Hendrik III herstelt
den Utrechtschen Bisschop in eene door Graaf
dirk IV bezette landstreek, bl^ 67. —
De Graaf verbindt zich met Hertog οοπΐηιΚΏ tegen den Keizer, zSA,— Nijmegen door hem
hemagtigd·,
Opper-Lotharingen m Utrecht a/^ei'/roopi, bl. 68. — Paus xjio W verzoent
godfried met den Keizer, ald. — Eene vloot des Keizers neemt Rijnsburg en Vlaardin-
geq
in , doelt wordt bij don terugkeer door dirk IV verslagen, ald. — Oorzdak van
den oorlog der Bisschoppen van
Keulen, Luik , Utrecht en Metz en den Markgraaf van
Brandenburg, tegen DmK IV, bl, 69. — Dordrecht door hen ingenomen, ald. — Graaf
dirk herneemt de stad, doch xvordt door een vergiftigden pijl gewond en sterft,
ajd. _ Zijn broeder floris I volgt hem op, bl. 70. ■— Heirvaart tegen hem, ten voor-
deele van
Utrecht ondernomen, ald. —Krijgslist en volkomene overwinning van FhOViisi,
71, — De krijg drie jaren later hervat, ald. — Floris I na de overwinning op
het slagveld'verrast en gedood,
ald. — Bisschop van MiïQchï hernieuwt zijne aan-
spraken óp een gedeelte van
Holland, en wordt hierin door den Keizer bevestigd,
bl. 72. — Overweging van derzelver gegrondheid, bl, 73. ■— Robert de Fries tracht
zich van de regering van WoWanA meester te 'maken ^
ald. — Bit gelukt hem eindelijk
door zijn hmvelijk met de Gravin-weduièe, h\.
74, — Oorlog met Vlaanderen, bl. 74.—
De oorzaak daa-rvan , bl, 75. — Godfried met den hult valt «n Holland en verslaat

-ocr page 535-

•ι Ν Η ο υ D.

äorert die het land moet ruimen, ald. — Deze overwint de Franschen lij Cassel, en
ïoordt, door den dood zijns neefs, Graaf van
Vlaanderen, ald. — Godfried onder~
werpt
West-Friesland aan zich, ald. — Oorsprong van Delft, bl. 77. ■— Dood van God-
fried
met den bult, ald. — Fan Bisschop willem, bl. 78. — Robert de Fries tracht
Holland te heroveren voor zijn behuwdzoon, ald. — Verslaat de vloot des Utreehtschen
Bisschops en neemt
IJsselmonde, ald. — Wint het gezag in Holland, bl. 79. — Welke
regten de Hollandsche Graven op
Friesland hadden, ald. — Krijgstogt van Graaf dirk
tege7i de Friezen, bl. 80. — Zijne overwinningen, ald. — Hij wordt door de Friezen
als Heer. gehuldigd,
ald. — Gezag en rijkdotnmen der Bisschoppen van Utrecht, ald,—
Adelbolds heerschzucht en ijver, bl. 81. — Zijne stichtingen, bl. 82. — Zijn dood,
ald. — Bernulp door Keizer koenraad II tot zijn opvolger benoemd, ald. — Zijn
vreedzame aard,
bl. 83. — Rigt op en hernieuwt onderscheidene geestelijke stichtin-
gen ,
ald. —Uitbreiding der voorregten en bezittingen van het Slicht, bl. 84. — Drenthe
daaraan toegevoegd, bl. 85. — Verdere giften aan hetzeloe, bl. 86. — Oorlog met
Holland, ald. — Dood van bernulf, bi. 87. —■ Krijgszuchtige aard van zijn opvolger
willem, ald. — Diens rampspoedige togt naar het H. Land, ald. — Zijne oneenigheid
met den. Bisschop van
Noj'on, bl. 88. — Zijn deel aan de kerkelijke geschillen van dien
tijd,
ald. — Zijn dood, bl. 89. — Koenraad van Zwaben volgt hem op, bl. 90.—
Omhelst mede de partij des Keizers tegen den Paus, ald. —■ Nieutoe uitbreiding van het
Sticht, bl, 91· — Gelre tot graafschap verheven, ald. —■ Binnenlandsche onlusten,
en waaruit deze ontsproten,
ald. — Buitensporig gedrag van adela, bl. 92. — Haar
ongelijk huwelijk met
balderick, ald. — Wichman de mededinger har er heerschzucht,
bl. 93. — De Utrechtsche Bisschop mengt zich in den strijd, die voor korten tijd door
den Keizer gestild wordt,
ald. — Beurtelings uitgeborsten en iveder gestild, bl. 94. —
Snoodheden en moorden door adela en balderik bedreven , bl. 95. — Zij verliezen hunne
goederen en eindigen hun leven in armoede,
bl. 96. — Met hen sterft de grafelijke
stam van
Hameland uit, bl. 97. — Verdeeling van Gelre, ald. — Eerste Voogden van
Gelre, bl. 98. — Otto de eerste Graaf van Gelre, bl. 100. — Vereenigt daarrfiede het
Graafschap
Zufphen , ald. — Duisterheid omtrent de afkomst der Graben van Gelre en
die van
Zulphen , bl. 101. — De eerste bekende Graven van Zutphen , ald. — Dezelfde
duisternis heerscht omtrent de Geschiedenis van
Friesland en Groningen in dit tijdperk,
bl. 102. — Gezag der Bisschoppen van Bremen over die geioesten, ald. — Oudste berig-
ten daarover,
bl. 103. — Krijgstogt van Godfried met den bult naar Friesland, ald. —
Egbert II van Saksen vereenigt zich met de onderworpene Friezen, bl. 104. — Hij
verliest zijne graafschappen, die eerst aan zekeren
otdelrik, later, althans gedeel-
telijk , aan het
Slicht geschonken icordcn, ald. — Egbert herovert de ontnomen goe-
deren,
ald. — Neder-Lotharingen eaw Godfried III opgedragen, bl. 105. — Onlusten
hierover ontstaan en bevredigd,
ald, — Gothilo I volgt godfried III na zijn dood op,
bl. 106. — Zijne oneenigheid met den Keizer, loffelijke regering en dood, ald. —
Vreesselijke hongersnood, ald. — Onlusten over de opvolging, bl. 107. — Godfried IV,
de oudste zoon van gothilo, verliest zijn gezag, ald. — Hij voert op nieuw krijg na
den dood zijns broeders,
ald. — Hij geraakt eindelijk aan het gezag, bl, 108. — Zijn
dood,
ald. — IS α het kinderloos overlijden van zijn ojwolger , godfried met den bult,
wordt
Neder-Lolharingen door Keizer Hendrik IV aan zijn oudsten zoon koenraad ge-
schonken.

DERDE HOOFDSTUK.

JAAR 1085—1190.

Dirk V beschenkt de abdij van Egmond , bl. 109. — Hij xoordt opgevolgd door zijn
zoon
FLORis II, bl. 110. — Aanzien van het Hollandsehe Gravenhuis in dien tijd, ald,—
Loffelijke en vreedzame regering van florisII, ald. -— Zijn gedrag ten opzigte van den
Abt van
St. Truijen en den Fries galama, bl. 111.— Zijn dood ,\Λ. 112. — Landverhui-
zing van eenige zijner onderdanen,
ald. — Oudste handvesten der Hollandsche Graven,
bl. 113. — Betrekking der Hollandsche Graven tot de Keizers ,Ά\ύ, —. ί]ι\\κΥΙ volgt onder

πι

1

j i!

J!

; ji

• i"

1

ï<

-ocr page 536-

INHOUD.

voogdijschap zijner moeder petronella , zijn vader op, bl. 114. — Moedige aard dezer
vromo ,
ald. — Oorlog met den Ouitsehen Keizer, welke eindigt hij de verhejjing van haren
hroeder
lothaïR tot Keizer, ald. — Ooor hem ontwringt zij den Utrechtachen Bisschop
de Friesche graafschappen
Ooslergo en Weslergo , ald. — Eai 'e pogingen om voor haren
zoon het gebied ooer
Vlaanderen te verwerven, mislukken, bl. 115. — Dirk VI begint
zijne regering met een gelukkigen togt tegen de Friezen
, ald, — Zijnen broeder klo-
ris
den Zwarte wordt het gezag door de fVest-Friezen opgedragen, bl. 116. ■— Hunne
strooptogten in
Holland, bl. 117. — De broedertwist door Keizer lothair bijgelegd^
ald. — fierdere woelingen ï^aw floris den Zwarte, bl. 118. — Hij wordt in eene hin~
derlaag gedood, en door Keizer
lothair en Graaf dirk VI gewroken, aki. — ^s Keizers
opvolger
koenraadIII, schenkt Ooslergo e» AVeslergo weder aan het Slicht, bl. 119. —
Het gevolg is een oorlog tusschen Holland en Utrecht, a'd. — Graaf dirk Vi slaat het
beleg voor
Utrecht, bl. J20. — Op bedreiging van den banvloek wordt het opgeheven
en door den vrede gevolgd^
ald. — Dood van petronella, bl. 121. —■ Haar lof, ald. ■—■
Dirk VI vestigt gewapenderhand «erMAN van Uooru op den zetel van Utrecht, ald. ·—■
PFoelingen der West-Friezen, ald. — Dood van Graß/" dirk VI, ald. —Landverhuizin-
gen onder zijn bewind voorgevallen,
bl. 122. ■— Zijn zoon floris IH volgt hem op,
ald. — Diens huwelijk met ada ï;«« Schotland , bl. 123. — Hij begeert van den Utrecht-
sehen Bisschop
Ooslergo en Westergo, ald.— Deze en andere oneenigheden met het Slicht
worden door den Keizer beslecht, bl. 124.—Oortog met Vlaanderen, bl. 125. — Onzekere
berigten omtrent denzeloen,
ald. — Nederlaag en gevangenneming van floris III, bl. 126. —
Fernederend vredesverdrag door floris III gesloten, bl. 127. — Onlusten tusschen d&
Kennemers en FF est-Friezen,
ald. — Alkmaar verbrand, ald. — Hevige watervloed,
bl. 128. — Wordt door een buitengemeen vruchtbaar jaar, en dit door een nieuwen
watersnood gevolgd,
bl. 129. — Hollandsche dijkwerkers naar Nl^anAerengezonden, bl,
130. — Oorsprong van Darnme, ald, — Floris III trekt naar het H. Land, bl. 131. —

Hij overlijdt te Anliochië, bl. 132. — Zijn lof, bl. 133.--Koenraad , Bisschop van

Ulrechl, vermoord, bl. 134. — De aangroeijende magt van het Domkapittel, door
zijn opvolger
burghard bevorderd, bl. 135. — Godebald ten Utrechtschen zetel ge-
klommen, herstelt de tucht der geestelijkheid en sticht de abdij te
Oostbroeli, ald. —
Kiest de zijde des Pauzen tegen den Keizei', bl. 136. — Hij loordt van eene zamenzwering
tegen dezen beschuldigd,
bl. 137. — Sluit een verbond tegen den Keizer, ald. ~ Wordt
tot den vrede gedwongen ,
bl. 138. — De Friesche graafschappen aan het ontnortien,
ald. — Godebald eindigt zijn lenen in het klooster te Ooslbroek , ald. — Zijn opvolger aii-
drlrs van Kuik trach t even als hij , naar de verbetering van zeden bij de kerkelijken , ald. —
Bevordert het stichten van kloosters en kerken, bl. 139, ■— Ontvangt de Friesche graaf-
schappen terug,
ald. — Zijn dood, bl. 140. — Zijn opvolger herbert bedwingt d&
opgestane Groningers en D rent henaar s,
ald. — Tweespalt in Groningen door hem. be-
dwongen ,
aki. — Op nieuw ontvlamd, doch weder gesmoord, bl. 141. — Utrecht door
brand geteisterd,
ald. — Dood van Bisschop herbert, bl. 142. — Zijn manhaftige
aard,
ald. — F"er ander de wijze van verkiezing der Bisschoppen, ald. — Gevolgen
hiervan,
bl. 143, — Oneenigheden hij de keuze van zijn opvolger, ald.— Herman van
Hoorn gekozen tot misnoegen van velen, ald. — Hij wordt de stad Utrecht uit-
gedreven,
bl. 144, — Graaf dirk VI van Holland plaatst hem gewapenderhand in
den zetel,
ald. — Hij wordt door den pauselijken gezant daarin bevestigd, en de
Utrechtenaars door den Keizer met eene geldboete gestraft,
ald, —■ Burgertwisten on-
der zijn krachteloos bestuur,
ald. — Zijn dood, bl. 145. —■ Krachtige regering van zijn
opvolger
godfried van Rhenen , ald. — Oneenigheden met de Groningers. ald. — Deze met
behulp van den Graaf vaiiGtahe , belegeren den Bisschop in Xiivechl,
bl. 146. — Graaf flo-
rïs lil te zijner hulp geroepen, aki. — jdfloop van dezen krijg, ald. — Geschillen van
het
Sticht mei Holland over de Friesche graafschappen en den Rijnloop, bl. 147. — Met
den Heer van ,
ald. — Verdere woelingen gedurende zijne reqerinq , bl. 148. ■—■

ir

Utrecht door overstrooming en brand geteisterd, ald. ■— Dood van Bisschop godfried,
1)1. 149. — Aanzien der Utrechtsche hooge geestelijken, bl. 150, — Boudewijn van
JJenlhera ivordt ^Bisschop, ald. — Zijti karakter, ald, —Zijn tioist over het leenheer^
schap van
Gelre, bl. 150. Door Keizer fkederik I gestild, doch wordt hervat en op

^ ί ■

-ocr page 537-

INHOUD.

nieuw door Keizer Hendrik VI heslecht, bl. 151. ·— Gelre, Zulphen en do Veluwe onder
één Graaf gekomen,
bl. 152. —Gerhard I Graaf oan Gelre, ald, — Wordt </oor Ger-
hard
II, en deze door zijn zoon Hendrik opgevolgd ^ bl. 153.— Wijze waarop de Graven
van
Gebe, Zulphen bezaten, bl, 154. — P^er schillende verrigtingen van Graaf \iisn-
drik, ald. — Zijne maatregelen ter wering van overstroomingen; zijn aanzien en
dood,
bl. 155. — Otto 1 volgt hem op in het bewind van Gelre, Ziili)hen en rfe Veluwe,
bl.
156. — Gunstbewijzen hem door den Keizer gegeven, ald. — Hij volgt dezen naar
het H. Land, onderscheidt zich aldaar en komt behouden terug,
bl. 157. — Oer Frie-
zen ijverige deelneming aan de kruistogten ,
bl. 158. — Zij verwisselen gedurig van
Heer ^
ald. — Worden eindelijk weder onder den Utrechtschen Hisschop gesteld, ald. —
Deze zet eenen Stadhouder over hen, bl. 159. — Lotgevallen der eerste Friesche kruis-
vaarders,
ald. — jianslag van Hendrik van Saksen op Friesland , bl. 161. — Hij wordt
geslagen en sneuvelt,
ald. — ISieuwe togt van eenige Friezen naar het H. I^and,
bl. 162. — Tien jaren later herhaald, doch door een ongunstigen uitslug gevolgd,
ald. — Aangroeijende magt van Groningen, bl. 1G3. — Bisschop godebald dwingt de
Groningers de versterkingen der stad te slechten,
ald. — Der Friezen weerzin in Hol-
lands
oppergezag, ald. — Burgertwisten hij hen heer sehende, bl. 164. — Dappere
tegenweer van eenige Friezen tegen de Obodriten,
bl. 165. — Heldendaad van Priester
GERLACH, ald. -— Kruisvaart tegen de Slavoniërs aan de Oostzee, bl. 166. ~ De Frie-
zen nemen deel aan de kruisvaart onder
arnold van Aerschot, ald. — Liegende om-
trent dezen togt,
bl. 167. — Welvaart van Friesland, ald. — Mislukte aanslag van
hendrik 11 van Saksen, ald. — Zware watervloed, bl. 168. — Nieuwe onlusten over de
Friesche graafschappen,
ald. — Deze moorden door Keizer prederik 1 vereffend,
bl. 169. — Wat er zij van de vrijheid der Friezen in die tijden, abl. — De Friezen
verbinden zich met den Graaf van
Oldenburg tegen Hendrik den Leeuw, bl. 170. —
Veroveren Bremen, ald. — Trekken naar hun land terug ^ bl. 171. — Friesland door
]Soordsche zeeroovers geteisterd en door de onderlinge twisten der Edelen geschokt,
ald. — J^oornaamste adellijke geslachten in Friesland , ald. — De Friezen brengen eene
vloot ten kruistogt bijeen,
bl. 173. — Hunne daden in het Ooslcn, ald. — Lof van
godfried van Bouillon, ald. — Zijne daden, bl. 174. — Hij wordt Koning van Jeruza-
lem, ald. —
Zijn dood, ald. — Zijne staten komen aan het /ui/'j ί;αηLimburg, bl. 175.—
H
endrik van Limburg trekt partij voor den Keizer tegen diens zoon, ald.— Hij wordt
van zijne waardigheden ontzet, en
Godfried I (VU) van Leuven of Braband ontvangt
Neder-Lolharingen in leen, ald. — De naam van Neder-Lolharingen gaat thans in dien
van
Braband verloren, bl. 176. — Hendrik van Limburg uit de gevangenis ontsnapt,
tracht zijne aanspraken op
Lolharingen te doen gelden, doch wordt door Godfried ge^
slagen, wien hij zijne regten afstaat,
ald. — Godfried door jifirtij te kiezen voor een
der mededingers naar de Duitsche kroon, verliest
Lolharingen, hetwelk aan waleram,
den zoon van Hendrik van Limburg, wordt geschonken, ald. — Deze geraakt weldra
met
godfried in oorlog, die geslagen, doch door koenraad III bij zijne komst tot den
Keizerszetel, in het bezit zijner staten hersteld wordt,
bl. 177. — Zijn dood en lof-
felijk karakter,
a](L — Zijn opvolger godfried II (VUl) icordt door den zoon van
wkUiKkm. aangevallen,
bl. 178. — Verslaat dezen, doch overlijdt kort daarna en wordt
door zijn eenjarig zoontje opgevolgd ,
ald. — Geweldige binnenlandsche krijg, bekend
onder den naam van Grimbergschen oorlog,
ald. — Oorsprong en einde daarvan na
achttien jaren strijds,
bl. 179. — Fiere taal des jongen Hertogs godfried UI (IX),
ald. —
Hij geraakt in een oorlog tegen boudewijn van Namen, die met afwisselend
geluk gevoerd wordt,
ald. — Hendrik van Limburg zijn bondgenoot, in Arion ingeslo-
ten, icordt eindelijk genoodzaakt den vrede te sluiten,
bl. 180. — Godfried III (IX) zei
den oorlog voort, die Braband , Vlaanderen , Henegouwen , Namen en Luxemburg teistert,
tot dat eindelijk
boudewijn zegepraalt, ald. — Hij draagt het bewind op aan zijn zoon
hendrik I, ald. — Oorlog met den Graaf van Loon en den HertogvanlAmhavg, ald.—
Oorsprong van 's Herlogenbosch, ald. ·— In het vervolg noemen de Hertogen van Lolha-
ringen
zich Hertogen van Braband, bl. 181.

-ocr page 538-

VI 1 Ν Η ο υ D.

: ■ VIERDE HOOFDSTUK.'

JAAR 1190—1256.

,. τ !

.Ui ".

Graaf flouisiIII van Holland in het Oosten overleden, wordt door zijn zoon dirk
VII
opgevolgd, bl. 182. — Onlusten in Vlaanderen, ald. ■— Graaf Όΐηκ tracht hier-·
van partij te trekken, om zich van de leenroerigheid aan
Vlaanderen te ontslaan,
ald. — be Keizer bevestigt hem in de tolheßing van Geervliet, waaruit icaarschïjn-
lijk de daarop volgende oorlog met
Vlaanderen ontsproot, bl. 183. — Oneenigheden tus-
schen Graaf
dirk VH en zijn broeder willem, ald. — De laatste zet de West-Friezen
tot opstand aan,
bl. 184. — Graaf dirk trekt naar Zeeland tegen de Vlamingen,
zijne gemalin tegen de fVest-Friezen ,
ald. — Beide behalen de overwinning , bl. 185.—
"VViiiLBM verzoent zich met zijn broeder en ontvangt van dezen Oostergo en Weslergo
in leen, ald. — Voert den titel van Graaf van Friesland, ald. — Aanmerkingen over
dezen afstand,
bl. 186. — Nieuwe twisten tusschen de broeders, bl. 187. — Willem,
door graor/ dirk gevangen genomen, ontsnapt en huwt met de dochter van den Graaf
van
Gelre, bl. 188. — Verzoening tusschen de broeders en οττο I van Gelre, ald, —
Krijg van dezen laatste met den Bisschop van Utrecht, bl. 189. — Otto van Gelre e/t
later Graaf dirk VII worden gevangen genomen, ald, — De laatste sluit vrede met den
Bisschop,
ald. — En met diens bondgenoot den Hertog van Lotharingen, bl. 190. —
Dood van Graaf turk VII, bl. 191. — Zijn karakter, ald. — Zijne bedoeling omtrent
de opvolging zijner dochter
ada , onder voogdijschap van zijn broeder, bl. 192.—-Dit
strijdt met de verlangens zijner gemalin
adelheide , welke uit dien hoofde hare doch-
ter aan den Graaf van
ILoon wil uithuwelijken, bl. 193. — Ergelijke spoed waar-
mede dit huwelijk, tot misnoegen van eenige Edelen, gesloten wordt,
bl, 194.—Wil-
lem
begeeft zich in Η geheim naar Zeeland, icaar hij als Graaf gehuldigd wordt, bl.
195. — Een aanslag om het jonge paar op te ligten, mislukt, ald. — Adelheide
vlurgt met van loon, en ada kiest op den burg te Leiden eene schuilplaats, ald. -7-
Ada
icordt tot de overgave genoodzaakt en naar Texel, later naar Engeland gevoerd, \

bl. 196. — Haar huwelijk door vele Edelen als geldig beschouwd, — De Graaf van
Loon wordt door den Bisschop van Utrecht en verscheidene Edelen , als Graaf van Hol-
land
erkend, bl. 197. — Hij brengt een leger tegen willem te veld, ald.·—Deze opent
den krijg,
bl. 198. — De Bissehop dringt tot Leiden door, c?i van loon valt in Hol-
land , aïd. —
Willem wijkt naar Zeeland , ald. — Ook hier bestookt, ontsnapt hij ter
naauwernood,
bl. 199. — De Zeeuwen verklaren zich weder te zijner gunste, ald. —
Van loon te Voorschoten gelegerd, ontvangt berigt van den afoai der Zeeuwen en den
aantogt der Kennemers,
bl. 200.— Deze laatsten icorden door hem verslagen, ald. —
Bij het naderen van het leger van gr ma/willem , kiest van loon de vlugt en neemt
de wijk in
Utrecht, bl. 201. — Graaf willem wordt thans als Graaf van Hölland,
ook door den Duitschen Keizer erkend, bl. 202. — De oorlog duurt echter nogi hoort,
ald. ·— Graaf willem I sluit een verdrag met den Bisschop van Utrecht, ald. ■— Hij
wordt op nieuw in
Zeeland door den Graaf van^amtn, den bondgenoot van van loon ,
aangevallen, doch koopt van hem den vrede, bl, 203. — Van loon en Gravin απκι.-
heide icorden hierdoor genoopt, naar het land van Loon te keeren, bl. 204. — Van
loon
zoekt hulp bij den Hertog van Lotharingen, ald. — Wat Willem I bewogen hebbe
tot het nadeelig verdrag, later met
van loon aangegaan, ald. — Bepalingen van dit
verdrag
 205. — Willem voldoet niet aan de voorwaarden, en wordt in deii ban

gedaan, doch door ''s Pausen opvolger daaruit ontslagen, ald. — Adelheide roe^i iZc
hulp des Konings van Engeland in, hl. 206. — Vatj loon, die zich te dien einde
derwaarts begeeft, ontvangt zijne gemalin terug,
ald. — Hij draagt hare vrije goe-
deren in
Holland, en zijne eigene leenen den Hertog van Braband in leen op, ald. —·
W^iLLEM
I wordt door den Duitschen Keizer οττο IV met al de leenen zijner voorzaten
begiftigd,
bl. 207. — Sluit een verbond met den Koning van Engeland, en vereenigt
zich, uit kracht daarvan, met den Graaf van
Vlaanderen tegen den Koning van
Frankrijk, ald. — De Graaf van Vlaanderen ontvangt de nederlaag en vlugt naar

-ocr page 539-

I Ν Ii ο ϋ D.

Zeeland, ald. — Doch keert met wirilbm l^ dmr de hulp des Keizets, met een tulrijk
heir tveldra terug,
bl. 208. — Jïet gebied over Walcheren tusschen den Hollandsch^u
en Flaamschen Graaf verdeeld,
ald. — Ί)β Graaf van Loon strijdt voor den Bisschop
'van
Luik, ald. —■ De Franschen uit Vlaanderen verdreven, ald. — Willem Ï bevordert
het hmvelijk van den Keizer met de dochter des Hertogs van
Braband, bl, 209. —
Veldslag tegen de Franschen bij Bouvines, ald. — Be bondgenooten iivorden geslagen,
bl. 210. — £en aantal Heeren, icaar onder Graaf \\ïJAJS.ts.l, tcorden gevangen gemaakt,
en later voor groot losgeld geslaakt ^
aldl» — Willem 1 verlaat de zijde des Keizers
en sluit zich naamver aan den Hertog van
Braband, ald. Nieuwe jwgingen van van
loon
bij den Koning van Engeland en Keizer otto IV, bl, 211. óro«/willem I
neemt het kruis aan, ald, — Oood van den Graaf van Loon, bl. 212. — Uiteenloopende
gevoelens over zijn karakter^
ald. —■ Lotgevallen van aua zijne gemalin en van hare
moeder,
ald. —- Krijgsbedrijven van Willem I op den togt naar Palestina in Portugal,
bl. 213. —
Hij wordt Opperbevelhebber der kruisvaarders genoemd, bl. 215. — Deze
verwerven veel roem bij het beleg van
Damiate, bl. 216. — De stad wordt eindelijk
vermeesterd,
bl. 218. — Overlevering omtrent dit beleg, ald. —^ Hoe deze waarschijn·-
lijk moet verklaard worden,
bl. 219. ■— Aanspraak van Dokküra op den roem der
verovering van
Damiate, bl. 220. — Graaf Willems terugkeer in Holland , zijn huwe-
lijk, dood en karakter,,
bl. 221. — Floris IV volgt hem op als Graaf van Holland,
en zijn ticeede zoon οττο als Graaf van Friesland, ald. — Floris neemt deel in de Gel-
dersche onlusten met
Utrecht, bl. 222. — Na der zeiver verevening geraakt hij opnieuw
met den Vtr echt sehen Bisschop en daarna met
Vlaanderen in gescMl,, ύΑ» — De Ut-
recht sehe Bisschop sneuvelt tegen de D rent henaar s,
ald, — Deze worden door zijn
opvolger beteugeld ,
bl. 223. — Kruisvaart tegen de Stadingers idXA*— Graa/floris IV
neemt met eene vloot hieraan deel, ald. — fVanhopige verdediging der Stadingers,
welke geheel geslagen en verstrooid worden,
ald. — Floris sneuvelt in een steekspel,
bl. 224. — Voorregten door hem aan de steden geschonken, bl. 225.— Hij wordt door
zijn onmondigen zoon
willem II opgevolgd, ald. — Otto, Bisschop van Utrecht, tot
Voogd benoemd,
ald. — Hi,j draagt de voogdijschap aan zijn Äroerfer willem over',
bl. 225. — Vreedzame regering tijdens de onmondigheid van willem 11, ald. — Wil-
lem
de Voogd overlijdt, en wordt waarschijnlijk door ταονΌΐ,\\ιΐΐί van opge-
volgd,
ald. — Willem II aanvaardt zelf het bewind, bl. 227. — Giftbrief ter gunste
der Duitsche Orde, door
willem 11 uitgevaardigd, ald. — Verschillende keuren en i
voorregten aan de steden gegeven , ald» — Keizer prederik II van den Rijkszetel ver-
vallen verklaard, en
Hendrik van Thüringen tot Roomsch-Koningverheven — Door
den zoon van
prederik 11 xcorden de wapens tegen deze verkiezing aangegord, ald. —
Hendrik van Thüringen verslaat hem, doch overlijdt kort daarna, ald. —- Verscheidene
Vorsten weigeren de aangeboden kroon van
Duitschland, ald. — ίτrί^߃ wii-lem II tot
Roomsch-Koning verkozen,
ald. — Vele geestelijke en wereldlijke Vorsten kiezen ech-
ter de zijde van
frederik II, bl. 229. — Willem te Weeringen gehuldigd, ald. — ,;
Gevaarlijkheid van de hem opgedragen k? 'oon , bl. 230. — W^illem tot Ridder gesla-
gen,
ald. — Plegtigheden waarmede dat geschiedde, ald. — Lof van den Paus aan
Willem gegeven, bl. 231. — Aken, de krooningsstad, in handen van frederik II,

bl. 232.__Willem draagt het bestuur van Holland aan zijn broeder whoms op , ald.— ;

Geldgebrek van willem en de wijze waarop hij daarin heeft voorzien , ald. — Vele
Bisschoppen kiezen zijne partij,
bl. 233. ■— Hij belegert Aken en Keizersvvaard, ald, —
Merkwaardige overeenkomst van den Hertog ■wöwtOpper-Lotharingen mei (/en Pawé·, ald,—
Willems leger voor Aken door Fi'iesche kruisvaarders versterkt, bl» 234. — Dappere
verdediging van de stad
Aken, ald. — Zij wordt ingenomen , bl. 235. — Willem ; /

wordt er gekroond, bl. 236. —■ Het beleg van Keizersvvaard voortgezet, bl, 237. — i I ^

Koenraad IV verslagen, ald. — Overgave van Keizersvvaard, ald,·—Edelmoedig gedrag f f

van willem jegens den slotvoogd, bl. 238, — De meeste plaatsen aan den Kyn en I j

Moezel onderwerpen zich aan hem, ald. — Frederik Π overlijdt en wordt door zijn ' ■

vii

ίήί

zoon koenraad IV opgevolgd, ald. — Willem overwint hem Oppenheim , bl. 239. —
Willem huwt met de dochter des Hertogs van Brunsvvijk, ald. — Onlusten in het Sticht
roepen hem dericaarfs ,bl. 2i0. Geschillen met yhrndetca en de oorzauk daarvan ,αΐά.--·

I ■
i

-ocr page 540-

yin inhoud,

Zij toorden bijgelegd, bl. 241. — Avenkes weigert zich daaraan te onderwerpen,
ald. — Hij vervoegt zich tot vvillem , bl. 242. — Deze geeft hem zijne zuster ten hu·'
welijk,
hl. 243. — Margaretha, van Vlaanderen vat de wapens tegen Holland op, en
dwingt
PLORis den Voogd tot erkenning harer regten op Zeeland, ald. — Verdere pun-
ten van het toen gesloten verdrag, dat door
willem heoestigd, doch de huldiging ver-
ichoven wordt,
bl. 243. —■ Willem stelt eene krijgstnagt ter beschikking van avennes
en handelt tevens geheel oppermagtig in Zeeland, bl. 244. De Piiusselijke gezant
verhindert nog het uitbreken der oorlogen,
ald. — Voordeelig verdrag willemII
te Brussel gesloten, bl. 245, — Onmin tusschen de Gravin van Vlaanderen en hare
zonen,
ald, — Willem, verklaart als Roomsch-Koning, vervallen van een

deel harer landen, en draagt die aan avennes op, wien hij ook in het bezit van Hene-
gouwen
poogt te stellen, bl. 246. — Magtig leger door Margaretha te velde gehragt,
ald. — Zij vordert dadelijke leenverhejjing van willem , en verklaart hem, op zijm
weigering, van zijn leen vervallen
, bl. 247. — Het uitbarsten van den krijg door
den Hertog van
Braband belet, bl, 248. — Margaretha's leger doet een inval in Zee-
land , bl. 249. —
Wordt door floris verslagen, bl. 250. — Margarethas magt geheel
geknot,
bl. 251. — Hare wraakgierige fierheid, bi. 252. — Zij draagt Henegouwen
aan karel van Anjou op, ald, — Koning willem verzoekt dezen, zich van vijande-
lijkheden te onthouden,
bl. 253. ■— Op diens honend bescheid bepaalt hij hem tijd en
plaats tot een veldslag, hetgeen door
a.mov wordt aangenomen, ald. ^—■ Bij de nadering
van
willem neemt hij echter de vlugt, bl. 254. — Het land komt in handen van
willem , en margaretha wordt tot een vernederenden vrede gedwongen , ald. — Keizer
kobnraa» IV overleden, bl. 255. Willem bijna alom als Roomsch Koning erkend,
doch zijne Keizerskrooning door den Paus uitgesteld,
ald. — Nieuwe onlusten met de
fVest-Friezen,
bl. 256. — Zijne komst en ontmoeting te Utrecht, bl. 257. — Hij ver-
klaart die stad den oorlog,
ald. — Tracht met de West-Friezen in onderhandeling te
komen,
bl. 258. — Deze geweigerd zijnde, rukt hij op hen aan, doch zakt door het
ijs en wordt door de Friezen afgemaakt,
ald. — Het leger neemt in icanorde de vlugt
en het lijk des Konings wordt heimelijk begraven,
bl. 259. — Karakter van Koning
willem, bl. 261. — Aanzien van het Urafelijk huis van Holland, ald. — Twisten van
Bisschop
boudewijn met de Drenthenaars, ald. — Het slot te Koeverden ingenomen,
ald. — De slotvoogd ontslagen en Graaf oTTo va7i Benlhem in zijne plaats aangesteld,
bl. 262. — De eerste pleegt voortdurend vijandelijkheden tegen den Bisschop, die op
nieuio verwoestend in
Drenthe valt, ald. — Door bemiddeling van den Graaf van Geire
toorden onderhandelingen geopend, die plotseling door den Bisschop worden afgebroken,
— De vijandelijkheden hervat,
bl. 263. — De vrede wordt eindelijk gesloten,
alj. — De Graaf van Benlhem weet den Bisschop tot nieuwe vijandelijkheden over te
halendoch beiden worden geheel geslagen, a\i\. — De Bisschop valt met het overschot
zijns heirs in de
Veluwe, eti de Graaf van Gelre daarop in *s Bisschops gebied, ald. —
Éindelijk toordt de vrede tusschen hen gesloten, ald. ·— De Bisschop wendt zich om
hulp teqen de Drenthenaars tot den Keizer,
bl. 264. — Hij overlijdt, ald. ·— Ö,neenig~
heden hij de verkiezing van zijn opvolger,
ald. — Het wereldlijk beheer aan Graaf
DIRK Vli opgedrugen, ίχ[Α. — Een oorlog met Gelre is hiervan het gevolg , ald. — iVe-
derlaag van οττο van Gelre, ald. — De Paus benoemt arnolt» van Isenburg^ en na
diens overlijden^'^OiViK.
van der Aare tot Bisschop van Utrecht, bl. 265 — Deze trekt
in
Friesland om schatting te heffen, ald. — Willem «a/i Holland hierover verbit-
terd,
verrast yden Bisschop en voert hem gevankelijk weg, die echter door eenige
monniken en Friezen verlost xvordt, ald. — Willem weet de Grave7i van Holland ei»
Gelre hem op te zetten, bl. 266. — Vrede van den Bisschop wei Holland , ald. —

Zijn verder gedrag jegens willem van Friesland, ald. — Hij verbetert den staat
des Bisdoms,
ald. ■— Houdt vrede met de Drenthenaars, ald. — Zijne verordeningen
omtrent de geestelijkheid^
ald. — Zijn dood, h\. 268. — Zijne verdiensten omtrent
het
Slicht, ald. — Tot zijn opvolger wordt οττο III gekozen, ald. — Het staatktindig
heilzame dezer keuze,
aldi — De Paus weigert hem, wegens zijne prille jeugd^
de bevestiging,
ald. — Op een togt naar Rome overlijdt hij , ald. —■ Lof hem ge^
geven,
ald. — Οττο van der Lippe volgt hem op, Zijn onri^stigeaard,ύίϊ,—η

-ocr page 541-

' ΐΗ,ΚίI

INHOUD. IX

Hij trekt naar Palestina , en keert na vijf jaren afzijns terug, ald. — Krijg met |

Gelre, ald. — Overwinning des Bisschops te Herkelo , bl. 270. — Hij wordt rfoor οττο
van Gelre en diens hondgenooten verslagen en hinnen Deventer belegerd, ald. — Een
toapenstilstand wordt door een vrede gevolgd,
ald. — TSieuice onlusten in Drenthe en
wat daartoe aanleiding ga^,
bl. 271. — Bisschop οττο l\ trekt met een aanzienlijk heir
tegen dat gewest op,
ald. — Na vruchtelooze onderhandelingen komt het tot eenen veldslag,
in welken de Bisschoppelijken geheel geslagen worden,
bl. 272. — De Bisschop zelf
gevangen genomen, wordt loreedelijk mishandeld en omgehragt,
ald. — Willibrand
van Paderborn worrfi op aandrang van Graaf floris IV, den Graaf van Gelre en den Heer
van
Amstel, tot zijn opvolger gekozen, bl. 273. — Groningen door de Drenthenaars »

vruchteloos belegerd, ald. — Inval van eenige Stichtsche Edelen «nDrenthe, bl. 274.— \

Bisschop wiLLiBBAND ontslaat de gevangenen van alle verpligtingen jegens de JDren- \

thenaars aangegaan, over tcelke hij den banvloek uitspreekt en tegen hen een kruis- j

togt predikt, ald. — Hij dringt van drie zijden in Drenthe, en verslaat de Drenthe-
naars,
ald. — Deze onderwerpen zich, bl. 275. — Willibrand in Drenthe gehul-
digd,
ald. — Op nieuw weet rudolf het Slot van Koeverden te hemagtigen; de ;
Bisschop slaat het heleg er voor, doch moet dit door den invallenden dooi, ophre-
| Jf
hen, ald. — Wordt ten tweedenmale hiertoe genoodzaakt, bl. 276. — Aanwas van | i
den moed der oproerlingen ·, zij trachten echter zich met den Bisschop te verzoenen, | j;
en na vele afwisselende onderhandelingen, wordt een wapenstilstand gesloten, αΐά. — ^
Rudolf van Koeverden begeeft zich inmiddels naar den Bisschop, wordt in de
gevangenis geworpen en met een zijner vrienden ter dood gehragt,
bl. 277. — De j i
Bisschop onder verdenking van medepligtigheid hieraan, ald. — De Utrechtenaars
weigerende aan den oorlog met
Drenthe deel te nemen, zoekt de Bisschoj} hulp in Fries-
land , ald. ·—
J^erscheidene afdeelingen trekken tegen de Drenthenaars op, doch xcor-
den geslagen,
bl. 278. — De Bisschop behaalt echter daarna eenige voordeelen, en de '
geschillen worden door scheidslieden beslecht,
ald. — De Drenthenaars blijven achterlijk ? ij
in het vervullen der vredeshepalingen, en vatten de wapens toeder op, bi. 279. — De ^
Bisschop begeeft zich naar
Friesland; drie legerafdeelingen vallen vandaar in Drenthe, |f
de heide eerste rigten weinig uit, doch de derde onder den Bisschop , verovert het stadje \
Koeverden, hetwelk geheel verwoest wordt, ahU — De Bisschop is den volgenden dag
genoodzaakt af te trekken,
bl. 280. — Den Groningers treft een even ongunstig lot, i
ald. —
PFaarschijnlijk heeft de Bisschop zijne aanspraken op Drenthe opgegeven, ^ ί
ald. —
Zijn dood, bl. 281. — Zijne ver r igt ing en, ald. — Otto ΙΠ wn Holland ίοί ζί)« \
opvolger benoemd^ diens verrigtingen ten beste van het Sticht en zijn verdrag met de '
Drenthenaars,
ald. — Gewenschte rust van het bisdom, bl. 282. — De Bisschop neemt
ijverig deel aan de verheffing van
willem II tot Roomsch Koning, ald. — Hij maakt
van zijn invloed op dien Forst gebruik tot het verkrijgen van belangrijke inHellingen
en voorregten,
ald. ■— Willem Π laat zich als ütrechtsch burger opschrijven, ald. —
Zijne krachtige tusschenkomst ten voordeele van het Sticht tegen eenige Edelen, ald. ■—·
Dood van Bisschop οττο III, bl. 283. — Zijne verdiensten voor de stoffelijke welvaart ,
van het
Sticht, ald. — Gozewijn van Amstel wordt tot zijn opvolger gekozen, ald. —
Wegens zijne ongeschiktheid wordt deze gedwongen zijn ambt neder te leggen , en hen- ï
brik
wan Vianden bestijgt den zetel, bl. 284. — Aanmerkingen over de juistheid dezer ,
herigten,
ald. — Aard van den nieuwen Bisschop. bl. 285. — De lieer van Amstel
verbindt zich met eenige Edelen tegen hem, ald. — Ε en veldslag ter beslechting hunner
geschillen bepaald,
bl. 286. — Koning willem begeeft zich naar Utrecht, om dien te '
verhinderest, doch de Aartsbisschop van
Keulen weet hem hiervan te weerhouden,
ald. — De Bisschop overwint na een hardnekkig gevecht, bl. 287. — Zijn zegevierende
intogt in
Utrecht, welke door een vrede met Amstel en de zijnen gevolgd wordt, ald. —-
Nieuwe voorregten door Koning vuiiajuu aan Mirechi verleend, ald. — Willem geeft
een blijk van zijne liefde tot regtvaardigheid, door zich aan eene uitspraak, te zij^
nen nadeele gewezen , te onderwerpen,
bl. 288. — Inval van den Bisschop in de Ve-
luwe, bl. 289. —
Hij sticht het »J/oi Vreeland aan rfe Vecht, ald. — Voorwaarden
waarop de geschillen van Bisschop
boüdewijn met de Drenthenaars, door tusschen-
komst van
otto I van Gelre, bijgelegd werden, ald. — De Veluwe een twistappel tus—

ψ

-ocr page 542-

χ I Ν II Ο ϋ D.

sehen Gelro en het Slicht, bl. 290. ■— Onlusten tusschen Graaf oitol ï^awgelrem dirk
Vn van Holland, over het hezetteti van den Utrechtschen Bisschopszetel, bl. 291.—-. Zij
iierhinden zich tegen den benoemden Kerkvoogd,
ald. — De Hertog van Braband valt
in
Geli o en maakt Graaf οττο I tot zijn gevangen , ald. — Voorwaarden waarop deze
zijne vrijheid herkrijgt
, ald. —■ Ojj welke voorncaarden hij later met den Utrechtschen
Bisschop zich verzoent,
bl. 292. '— Hij verlaat de zijde van den Roomsch Koning
otto en verbindt zich naamver met Braband , aki. — Mengt zich weinig in den ticist
tusschen
vvillem I van Holland en den Graaf van Loon, bi. 293. — Zijn dood, ald. —
Stichting van het klooster te Roermond, aid. — Vreedzaam verloof der eerste rege-
ringsjaren van
gekhard III, bi. 294. — Zijne latere geschillen met omliggende Sta-
ten,
ald. — Hij kiest de zijde van den Roomsch Koning prederik , aid. — Wrange
vruchten welke hieruit voor hem ontspruiten
, bl. 29ä. — Nieuwe krijg met het Slicht,
ald. —
Dood van gerhard III, ald. ■— Zijn karakter beschouwd, ald. — Zijn aanzien
hij de naburige Forsten,
bl. 296. — ZÄjn zoon οττο II volgt hem op, ald. — Deze
wordt tot Kerkvoogd van het kapittel van
Emmerik aangesteld, ald. — Emmerik tot
eene stad verheven ,
ald. — Qnolitieemt deel aan onderscheidenekrijgstogten ,\>\.,—
Hij weigert de Keizerlijke kroon ,
ald. — Ondersteunt de pogingen ter gunste van
wiiiLEM Π van Holland, van loien hij de ίία«/ N^megen in erfelijk bezit ontvangt,
bl. 298. ■— Zijne diensten aan wilï4Em II bewezen, en verschillende belooningen daar
voor verworven
, bl. 299. — Of Nijmegen eene vrije Rijksstad ivas, bl. 300. — Ver-
woestingen waaraan
Friesland blootstaat, ald. — Opkomst van Franekcr en Leeuwarden,
ald. — Friesland
door den Graaf van de Kuinder bestookt, ald. — Ligging en aanzien
van dit graafschap ,
ald. — Hendrik de Kraan (/oor willem I van Holland verjaagd, en
zijn graafschap met
Friesland vereenigd , bl. 801. — Opstand der Groningers tegen
Bisschop
boudewijn van Utrecht; oorzaken daarvan, ald. — De Groningers door Bis-
schop
dirk van der aare bedwongen, bl. 302. — Aandeel der Friezen daarin, ald. —
Festiging van het gezag van Willem I van Llolland , ald. — Bloei van Friesland in hei
algemeen en van
Slaveren in het bijzonder, bl. 303. — Ferval dezer stad, ald. —
Fernielingen door overstroomingen in dit gewest, ald. — Aanwas der magt en wel-
vaart der kloosters in
Friesland, bi. 304^ — Weldadige verrigtingen der kloosterlin-
gen
, bi. 305. — Oorsprong van het Fluizermeer. Ferrigtingen der Friezen in het
Oosten , ald. — Nieuwe kruistogt in Friesland gepredikt, bl. 306. — Lotgevallen der Friesche
vloot,
aid. — Sanla Maria en Kadix door haar verwoest, bi. 307. — Zij overwintert in
Civila Vccchia, ald. — Gewigtige diensten door de Friezen bewezen hij het beleg van
Damiatc , bl. 308. — Freesselijke watervloed in Friesland en Groningen , bl. 309. ■—
Twisten over het herstellen der dijken, die met moeite vereffend worden, bi. 311. —
Nieuice watervloeden, ald. —Onderlinge twisten der Edelen vermeerderen de ellende,
aid. — Even als de afpersingen der geestelijken, bl. 312, — Nieuive kruistogt gepre-
dikt in
Friesland en Groningen, bl. 313. — Ferrigtingen van olivier ijan Keulen in
Friesland, bl. 314. — Bisschop οττο II vereffent de Groningsche geschillen, a\A. —
Na zijn vertrek ontbranden deze op nieuw,
bl. 315. — Mudolf van Koeverden'wiaaÄ'i
zich met geweld van het stadhouderschap van Groningen meester , en daaruit verdreven ,
belegert hij de stad, die door den Bisschop ontzet wordt,
ald. — Onlusten tusschen
do geestelijkheid in de
Ommelanden , welke eindelijk vereffend worden, bl. 316. Eene
vloot Friesche kruisvaarders steekt in zee, docji keert
terug zonder veel verrigt te
hebben,
bl. 317. — De Friezen nemen deel aan den oorlog der Drent henaars met den
Bisschop van
Utrecht, ald. — Hevige beroeringen in de Ommelanden, ald. — Floris IV
van Holland te Franekcr gehuldigd, bl. 318. — Friesland op nieuw door een loatervloed
geteisterd,
ald. — De krijg wordt in de Ommelanden met afwisselend geluk gevoerd,
bl. 319. —Kruistogt te^en de Stadingers gepredikt, M. 320. — Appingadam weigert
deel daaraan te nemen en tvordt daarvoor eene smadelijke boete opgelegd,
ald. — Five-
lingo
in den ban gedaan, ald. — Onlusten aan de oevers der Eems, ald. — Οττο IH
tot Bisschop van Utrecht verheven, bl. 321. — Friesland hierdoor onder het onmiddellijk
bestuur van
ploris IV gebragt, ald. — Binnenlandsche onlusten en rampen in dat
gewest, na den dood van dezen Forst,
bl. 322. — Aanslibbing der WxAi^^z^^ en opkomst
van
Leeuwarden , ald. — Nieuwe opstand in Groningen tegen den Bisschoppelijken ste-

-ocr page 543-

INHOUD. xi

dehouder, bl. 323, —- J)e rust hersteld en Groningen mei muren omringd, ald. ·— Kei-
zer
pbederik II afgezet, ald. — Kruistogt tegen hem in Friesland gepredikt, bl. 324.—
Een andere aldaar naar het H. Land gepredikt, doch door het beleg van Aken ver- |

ijdeld, ald. — Gewigtige diensten door de Friezen in dat heleg bewezen, bl, 325. —
i^reesselijke overstrooming door zware rampen gevolgd, ald. — Hernieuwde onlusten
tusschen
Groningen en de Ommelanden , bl. 326. — Groningen belegerd en ingenomen ,
ald. — Aanhoudende beroeringen in Groningen, bl. 327. ·— Deze stad bij verras- i

sing ingenomen en de rust aldaar eindelijk hersteld, ald. — Bloei van Friesland aan i

gene zijde van het Vlio, bl. 328. ·— Onderzoek of Graaf II de vrijheid der

Friezen belaagde, ald. — Onlusten in Noord-Braband , ten gevolge van den moord |

van ALBERT , JJisschop van Luik , ald. — F ij andelijkheden tusschen eenige Neder- ]

landsche Vorsten en boudewijn van Vlaanderen, ald. — De strijdende partijen wor- |

den door den Keizer verzoend, ald. — Hendrik I van Braband kiest de zijde van i

Keizer οττο, ald. — Hij neemt Aken in, waar de Keizer zich met zijne dochter ver- |

looft, en de Graven van Holland en Gelre dwingt hem als leenheer te erkennen, ald. — !

Zijne trouwloosheid tegen den Keizer en twisten met Luik, bl. 330. — Hij kiest de
zijde van Keizer
frederik 11, ald. — Zijn dood en karakter, ald. —Weldadig bestuur
van zijn opvolger
Hendrik Π, bl. 331. — In iciens voetstappen zijn zoon Hendrik III
treedt, welke den verdrukten onderdanen van den Bisschop van Luik bescherming ver~ ^

leent, aJd. — Vergelijk ten dezen getroffen, bl. 332. 1

V IJ FDE HOOFDSTUK. j

JAAR 1256—1300. j

I

Floris V als Graaf van Holland erkend, bl. 333. —^ Zijn oom floris regeert als \

Voogd, en sluit een verdrag met Margaretha van Vlaanderen, ald. — Inhoud van het- j·

zelve, bl. 334. — Het wordt door verscheidene steden bekrachtigd, bl. 335. — FLORisrfe 'f

Voogd legt den leenmanseed af voor Zeeland bewester Schelde, ald. — Verdrag tusschen '!

margaretha van Vlaanderen en hare zonen jan en boudewijn van Avennes , bl. 336. ·— !

Floris de Voogd beteugelt den adel, ald. — Vrede tusschen Ulrecht en Holhnd geslo-
ten, ald. —
Inhoud van het verdrag, bl. 337. ■— Dood van fLoris den Voogd, ald. —
Zijne verdiensten , ald. — Aleid, zijne zuster, volgt hem, legenden zinder Ε delen, in I

de voogdijschap op, ald. — Om hen te beteugelen kiest zij Hendrik ΠΙ van Braband [

tot medevoogd, welke in Zeeland gehuldigd, doch in Holland' kwalijk ontvangen wordt |

en spoedig naar zijne staten terugkeert , bl. 338. — Aleid door Keizer richard in de ί

voogdijschap bevestigd, terwijl de meeste Hollandsche Edelen die οττο van Gelre aan- |i

bieden, ald. — Οττο, door geheel Holland als Voogd erkend, ontzet XhEiD gewapen- i

derhand van de voogdij, bl. 339. — Floris V op zijn twaalfde jaar aan de rege- |

ring gekomen, blijft onder eene gewijzigde voogdij, ald. — Zijn huwelijk, ald. ■— |i

Geweldige opstand in Rennemerland tegen de Edelen, bl. 340. ■— 'he Kenne'mers vallen Ji

in Amstelland, waar gusbrecht van Amslel zich met hen vereenigt en het slot te Vree- |j

land belegert, ald. — Hij neemt Utrecht met hen in, bl. 341. — Schuift zich de Ken- Ij

nemers van den hals, welke door jan van Persijn geslagen worden, ald. -— Eerste !!

handelingen van Graaf fIaOTH^ , onder toezigt van aleid, bl. 342,— Zijn mislukte togt
tegen de JVest-Friezen,
ald. — Misnoegen ua« floris V ieye« aleid, bl. 343. — Zij
wordt met haren stoet ten lande uitgezet,
bl. 344, — Jan van Henegouwen breidt zijne
niagt in
Holland uit, ald. — Verloving van het dochtertje van Graaf FhOMs\ aan den
zoon des Konings van
Engeland , bl. 345. — Nieuwe togt tegen de West-Friezen, bl.
346. —
Zij worden verslagen en het lijk van Koning wiumvl gevonden, bl. 347. —
Geboorte van een zoon van kloris V, ald. — Nieuwe huwelijksonderhandelingen mei
Engeland, ald. — Belangrijk verdrag met Utrecht, bh 348. ■— Graaf floris tot
scheidsman in de geschillen des Ό tr echt sehen Bisschops gekozen, vereffent de onee-
nigheden in
Utrecht, bL 349. — Hij komt den Bisschop te hulp tegen kmiXcl en
Woerden, bl. 350. — Vordert hiervoor eene ruime helooning, bl. 351.— Marde voor-

-ocr page 544-

ät« I Ν II ο υ D.

maarden op welke Amstd zich met hem verzoent, ald. — Ook Woerden moet wel^
dra hiertoe overgaan,
bl. 352. — Floris V wordt ontslagen van de leenhulde voor
Zuid-Holland aan Braband, bl. 353. — Hi.j mengt zich in den krijg tusschen Braband
en Gelre, ald. — Geraakt in oorlog met de ff est-Friezen, welke geheel ten onder ge-
hragt worden,
bl. 354. — Hij sticht in West-Friesland verscheidene kasteelen, en
verleent
Monnikendam en Medemblik onderscheidene voorregten, ald. — Texel onder-
worpen, en in
West-Friesland dijken en wegen aangelegd, ald. — Misnoegen onder de
Zeewwsche Edelen,
bl. 355. — Velen huldigen güi van Vlaanderen, ald. —- Diens
grieven tegen
fi.oris, ald, — Gui landt op Walcheren e« Äe/e^eri Middelburg, doch wordt
genoodzaakt het eiland te verlaten
, bl. 356. — Hij neemt ploris V te kwader trouw in
hechtenis , toelke gedwongen is zich aan de uitspraak van drie, door
gUi benoemde scheids-
lieden , te onderwerpen,
bl. 357, " Hunne uitspraak, bl. 358. — Floris verzoent
zich met verscheidene Zeeuwsche Edelen,
bl. 359, — Hij dingt mede naar de kroon
van
Scholland, waarom hij naar Engeland vertrekt, ald. — Staat zijne aanspraken
daarop af,
bl. 360. — Hij begeeft zich naar Friesland en schenkt Stavoren verscheidene
voorregten,
ald. — De oorlog met Vlaanderen oj) nieuw uitgebarsten, doch door
tusschenkomst van den Koning van
Engeland iDordt een bestand getroffen , ald. — De
vijandelijkheden hervat, en door een nieuwen wapenstilstand gevolgd^
bl. 361. ■— Gui
van Vlaanderen hernieuwt den krijg, doch wordt in Zeeland geslagen ^ ald. — Einde
van den krijg,
bl. 362. — Nadeelig verhond voor ilollaiul tusschen Engeland en Vlaan-
deren , ald. —
Het gevolg daarvan is een verbond van fi^oris V met Frankrijk, ald.
Inhoud van dat verbond, bl, 363. — Misnoegen van Engeland daarover, en pogingen
om het te keer te gaan,
bl. 364, — Heerschzuchtige bedoelingen van Koning eduard
op het graafschap va?i Holland, bl. 365. — De Edelen spannen zamen tegen Graaf
ïflioris V , bl. 366. — Jan van Kuik belooft hun bijstand van Engeland , alsmede van
Vlaanderen en Braband, bl. 369. — Besluit om den Graaf op te ligten, bl. 370. —
Kuik verklaart floris V den oorlog, bl. 370. — Floris V verzoent Amslel en Woerden
7net de maagschap der van zuilens te Utrecht , bl. 371. — Hij begeeft zich na den
inaaltijd op de valkenjagt,
bl. 372. — BuitenXjU'Gchiicordt hij gevangen genomen, naar
het slot
Kroonenburg, en van daar naar dat te Muiden gevoerd, bl. 373. — De land-
zaten snellen derwaarts en omringen het slot, te water en te land,
bl, 374.— De eed-
genooten besluiten
floris \ te land weg te voeren, bl. 375. — Op weg aangehouden,
brengen zij den Graaf om het leven,
ald, ■— ^ijn lijk gebalsemd en te Alkmaar, later
te
Rijnsburg, begraven, bl, 376 — Overzigt van zijn karakter en zijne verrigtingen ,
bl. 377. — De Edelen van Zuid-Holland, op zijne gevangenneming bijeengekomen, noo-
digen den Graaf van
Henegouwen herwaarts, 1)1. 381. — Deze zendt zijn broeder gui,
die zich naar Kroonenburg begeeft, ald. ■— Dit slot wordt door de landzaten, onder
loep van Kleef belegerd, welke den Koning van Engeland verzoekt, den zoon van FhOKis,
over te zenden,
ald. ■— De Graaf van Kleef neemt het bevel van het beleg op zich,
bl. 382. —' Overgave van Kroonenburg, bl. 383. De Graaf van Kleef ivordt gedwon-
gen eenigen der zamengezworen Edelen aan "'s volks woede prijs te geven ,
ald. -τ— Lot-
gevallen der overige eedgenoot en ,
bl, 384. — DeGraafvan]s.[^(ii neemt het landsbestuur
op zich , doch wordt spoedig genoodzaakt het aan
avennes af te staan, ald. Eduaru
houdt den jongen Graaf j KS i «'/j Engeland, bl. 385. — Hij verzoekt, dat men eenige Ede-
len en mannen denoaarts ζ ende, om met den jeugdigen r orst te onderhandelen,
ald.—
De Hisschop van Utrecht valt in Holland, ald. — Verrast Muideu, brengt de fVest-
Friezen tot opstand en belegert
Medemblik, bl. 386. — Middelburg te gelijker tijd door
de Vlamingen belegerd,
aid, — Avennes trekt naar Zeeland, doch vindt den vijand
reeds verdwenen,
bl. 387. — Argwaan tegen avennes, en nieuwe pogingen bij Enge-
land ,
qm den jongen Graaf te erlangen, ald. — Jan I treedt met de dochter van Ko-
ning
eduard in den echt, bl. 388. ■— Beloften hem ie dier gelegenheid afgedwongen,
ald. — Avennes ontzet Medemblik, bl. 389. — Aankomst van jan I te Vecre, ald. —
Fan borselen maakt zich meester van het gezag, en avennes is genoodzaakt het land
te verlaten,
bl. 390. — Jan I ondericerpt de PFest-Friezen, bl. 391. — Verdrag door
"van eorselien met den Graaf aangegaan, h\, 392. — Renesse verraderlijk ten val ge-
hragt, ald. — Grooi ^ez«^ wan van borselen , bl. 393. — /-VrJra^ »ïei Vlaanderen αα«-

-ocr page 545-

I Ν HOU D. xuf

gegaan, ald. — Inhoud van dit verdrag, bi. 394. — Kruisloyt door den Bisschop van
Utrecht tegen Holland gepredikt, 1)1. 395. — De Friesche vloot onder zijn hevel, wordt
verslagen
, ald. — Van borselen haalt hem over tot het sluiten van een verhond, ald. —
Inhoud daarvan, ald. — Nieuwe woelingen voorziende, verlangt van borselen het slot
van
GijsBRECHT van IJsselslein te bezetten , bl. 396. — Heldhaftige , doch vergeef sehe
verdediging van het slot door
Bertha vankxktil, ald. ·— YAü BoViSELV.^ tcordt er mede he-
schonken
, bl. 397. — llisnoegen tegen hem, ald. — Hij mengt zich in eene regtzaak
te
Doi'drccht, ald. — Tegenstand der Dordsche Schepenen, bl. 398. — Dordrecht bele-
gerd,
bi, 399. — Van borselen besluit den Graaf «ααί· Zeeland te voeren, bl. 400. —
Op weg derwaarts wordt hij ingehaald, 7iaar Delft gevoerd en aldaar vermoord ,ϋΧ^.—
Zijn dood heeft den ondergang van denHaljuio κίΛΜΠ ten gevolge ,\)\,
— Jan 1 werpt
zich in de armen van
avennes, ald. — Diens gezag in het bestuur, bl. 402. — Zoen
van
van borselens maagschap met zijne moordenaars, ald. — Avennes aanstelling door
verscheidene Hollandsche steden bezegeld, en verbond met haar omtrent demoordenaars
van
ploris V, bl. 403. — West-Friesland ontvangt nieuwe keuren en Enkhuizen stads
vrijheden,
ald. — Dood van jan I, ald. — Zijn karakter, bl. 404. ·— Met hem sterft
het Stamhuis der oude Graven van
Holland uit, ald. — Bisschop üendRik Utrecht
trekt ten oorlog tegen den Graaf van GtwX'^i, ald. —■ Onlusten met de Drentheriool-
ders, welke met behulp der Friezen, zijne benden verslaan,
bl. 405. — Woelingen
in
Drenthe, ald. — Dood des Β is schop s, bi. 406. — Jan van Nassau volgt hem op^
bl. 407. —- Bestrijdt den Aartsbisschop van Keulen en de Kennemers, die uit Utrecht
verjaagd worden, ald. — Amersfoort belegerd en vericoest, ald. — Jan van Nassau'vei-
tigt zijn zetel te Deventer, ald. — Utrecht door zweder van Boesichem overrom-
peld,
ald. — NiKOiiAAS van Kats herstelt aldaar de orde, bl. 408. — Klagten tegen
den Bisschop,
ald. — Bloei van vele steden van het Boven-Slichl; minder gunstige
toestand van het
Beneden-Sticht , ald. ■— Utrecht grootendeels door brand verwoest,
i)l. 409. — De Bisschop doet afstand van zijne waardigheid, ald. — Jan van Zirck
daartoe verheven, ald. — Zijne pogingen ter verbetering der geestelijkheid — Zijne
drie brieven te dien einde, gegeven,
bl. 410. — Hij aanvaardt het Bisdom van Toul,
bl. 411. ~
Willem berthold van Mecbelen volgt hem op, wiens heersehzuchtige
oogmerken tegen
Holland mislukken, ald. — Tweedragt in het Slicht, ald. — De Bis'
schop op het huis
Lichtenberg gevangen gezet, ald. — Zijn aanbod tot nederlegging
zijner waardigheid door den Paus geweigerd,
bl. 412. — Hij trekt met èene krijgs-
magt tegen
Utrecht op, doch de burgers weigeren hem binnen te laten, ald. — Bijvalt
in de landen van
Amslel en Woerden , ald. — Veldslag tusschen de Bisschoppelijke en
Hollandsche benden op de
Hooge Woerd, bl. 413. — Oe eerste worden verslagen en de
Bisschop sneuvelt,
ald. — Zijn lijk te Utrecht bijgezet, ald. — Uitbreiding van Gel-
re's
magt onder οττο II. Aanzien %caaTin deze Graaf stond, bl. 414. ^— Zijn twist
met
Utrecht i/oor een vredesverdrag geëindigd. Inhoud daarvan, bl. 415. — Overeen-
komst tusschen den Graaf en het kapittel van
Xanten, bl. 416. — Hij sluit een bond-
genootschap) met onderscheidene Vorsten ter bewaring van den landvrede
, ald. — Neemt
deel in de geschillen over de voogdijschap vwn
Braband, bl. 417. — Geraakt aan de
voogdijschap van
Holland, bl. 418. — Hulpverbond met Utrecht en Vlaandefeu gesloten,
ald. — Otto bereidt zich tot een kruistogt naar het H. Land, dien hij echter niet
onderneemt,
ald. — Verscheidene geschillen imarin hij gemengd wordt, ald. — Hij
trekt met den Graaf van
Gulik tegen den Aartsbisschop van Keulen oj), welké over-
toonnen en gevangen genomen wordt,
bl. 419. — Βanolock deswege over hem uitge-
sproken,
bl. 420, — Hij ondersteunt den Bisschop van Utrecht ie^e« de Kennemers ,
en bestrijdt
jan van Braband uit hoofde zijner aanspraken op Ticl, ald. — Ongenoe-
gen met de stad
Zulphen, ald. — Dood van οττο II, ald. — Zijn karakter, bl. 421.—
Vele steden door hem begunstigd, ald. — Verandering door hem in zijn wapen aan-
gehragt,
bl. 422. — Zijn zoon reinoud 1 volgt hem op ^ ald. — Geschillen met Bra-
band ,
welke door het sluiten van een landvrede eindigen, ald. — Afzonderlijk verhond
tusschen
Gelre en Keulen, bl. 423. — Na den dood zijns schoonvaders, den Hertog
fvan Limburg, stelt reinoud zich in het bezit van diens hertogdom, — Bij het
kinderloos overlijden zijner gemalin doen zich verscheidene mededingers daarnaar op^

-ocr page 546-

xiv inhoud.

bi. 424. — De Graaf van den berg draagt zijne regten op Limburg aan Hertog jan
van Braband over, bl. 425. — Reinoud I vat de toapens op, ald. — Ferdeeldheid in L\m-
burg, bl. 426. — Fan weerszijden versterkt men zich door hondgenooten, aki. —■
Hertog jan stelt eene minnelijke schikking voor, die door reinoud verworpen wordt ,
ald. — Be Hertog opent de vijandelijkheden, bl. 427. — Een xoapanstilstand ge-
sloten,
ald. — JSieuwe uitharsting van den krijg, bl, 428. — Aken belegerd door
de hondgenooten der Gelderschen ,
ald. —· Fruchteloos trachten huitenlandsche mo-
gendheden de geschillen te vereffenen
, bl. 429. — De vijandelijkheden hervat,
bl. 430. — Hertog jan trekt naar Arrogon, doch de oorlog 'icoedt voort, en wordt
heviger na zijne terugkomst,
ald. — Reinoud I tracht zich door een huwelijk met de
dochter des 'Graven van
Vlaanderen, te versterken, bl. 431. — Fj^gris Y van Holland
kiest de zijde van Braband, ald. Tiel door JiÏ.inovT)\ ingenomen, bl. 432.— \s Graven
hondgenooten trekken hij de nadering van Hertog
jan terug, welke het platte land
verwoest,
bl. 433. — 'iVa vruchtelooze pogingen tot bemiddeling, wordt de krijg
voortgezet,
ald. — Door eene wapenschorsing gestaakt, doch -weder hervat, 'bl.
434. ■— De Hertogin-weduwe van Limburg doet afstand van hare regten aan jan van
Braband, bl. 435. — Reinoud I en de zijnen dragen daarentegen Limburg op aan de
Graven van
Luxemburg, ald. — Hertog jan tracht hen te verrassen, bl. 436. — Hij
slaat het beleg voor
Weeringen, ald. — De hondgenooten van Gelre trekken tegen hem
op,
ald. — Aanspraak van Hertog jan aan zijne benden, bl. 437. — Feldslag en be-
slissende overwinning des Hertogs bij
Woeringen , bl. 438. — ^Eiaovol gevangengeno-
men,
bl. 440. — Gewigtig voordeel door de Brabanders behaald, bl. 441. — Edel-
moedige behandeling van den Graaf van ^assdiU ,
bl. 442. — Wreede handelwijze met
den Aartsbisschop van
Keulen , ald. — De oorlog blijft op aanstoking van gui van
Vlaanderen voortduren, bl. 443. —■ Fruchteloos poogt de Bisschop van Kumerijk par-
tijen te bevredigen,
ald. — Op nieuw ontvlamt de krijg, doch wordt eindelijk door
den Koning
Frankrijk bemiddeld, bl. 444, — Drukkende lasten opGtdha,ten gevolge
van dien oorlog,
bl. 445, — Reinoud I staat al zijne inkomsten aan den Graaf van
Vlaanderen af, ald. — Deze stelt den Heer van Valkenburg tot zijn stadhouder over Gr&lvo:
aan,
bl. 446. — Langicijlige vereffening van den achterstand, bl, 447, —■ Reinoud I
blijft echter het hoogste gezag in Gelre voeren, ald. — Hem wordt door den Keizer
het bewind over
Friesland opgedragen , bl. 448, — Ferdere vergunningen hem door den
Keizer, en later door den Paus verleend,
ald. — Keizerlijke beslissing ter zake van
aangespoeld land,
bl. 449. — Borne belegerd door reinoud's schuldeischers, doch het
beleg op Keizers last ojigebroken ,
ald. — Reinoud I kiest 'i Keizers zijde tegen Frank-
rijk , bl.
450. — Hij verklaart zich voor Keizer albrecht, ald. — Ferloving zijner,
dochter met den Erf graaf van
Kleef, ald, — F er schil lende twisten en oorlogen waarin
hij deel neemt,
bl. 451, — Friesland voortdurend door binnenlandsche onlusten ge-
schokt,
bl. 452. — De Friezen icorden van onderscheidene kanten ter kruisvaart aan-
gespoord
, ald. — Toerustingen en schikkingen daartoe gemaakt, bl. 453, — Hunne
vloot verlaat
Friesland, ald. — Zij landen te Tunis, bl, 454. — De Graaf van Luxem-
burg
tot hun opperhoofd gekozen , ald. — Hunne verrigtingen aldaar en in het H.
Land,
ald. — Oordeel van een tijdgenoot over de Friezen, bl. 455« — Friesland: door
overstroomingen en aardschuddingen geteisterd,
ald. — Ferbond tusschen Fivelingo en
Groningen ald. — Opstand in het Oldampt ende omstreken tegen den Bisschop vanMnn-
ster , bl. 456. — De Bisschop spreekt over de oproerigen den ban uit, bl. 457. — Fan heide
kanten verdedigt men zijne handelwijze,
ald. — Drukkende gevolgen van den kerkban
voor de schuldig verklaarde landschappen,
bl. 458. — Feepest en hongersnood teisteren
deze gewesten bovendien,
ald.— ^s Bisschops opvolger handelt zachter met hen ,h\, —
Ferval van het Keizerlijk geza^ in
Friesland , ald. — Onderlinge twisten der Edelen,
ald. — Oorsprong van de partijen der Schieringers en Fetkoopers. Aard en duur de-
zer partijschappen ,
bl. 460. — De twisten met den Bisschop van Munsler door eeni-
qe geestelijken bijgelegd,
bl. 461. — Zoenbrief des Bisschops bij die gelegenheid,
wordt door den Paus en den Keizer bekrachtigd,
bl. 462. — Twisten in Friesland en
de
Ommelanden , ald. — Foorregten den Friezen door Keizer rudolp toegestaan , ald. —
Zware overstroomingen aldaar. Onwil om de dijken te herstellen, bl, 463, — Den

-ocr page 547-

INHOUD. XV

landvrede in Friesland bezworen, ald. — ffïjze van regtspleging ίηΤϊ^ύιη^ο
Twisten hij de verkiezing tot redger
, ald. — Het regt van den sterkste geldt nog in
Friesland, 'ald. — Zamenspanning der kloosters in de Ommelanden tegen den Bisschop
van
Miinster, 1)1. 465. — Verbond tusschen eenige Edelen en de burgers van Gronin-
gen , ald. —
Bondgenootschap dier stad met de Hunsingoêrs , bl. 446. — Slechte staat
der dijken in
Friesland , bl. 467. — Zware rampen bij eene ooerstrooming in dat ge-
west,
ald, — Groot getal kloosterlingen aldaar, ald. — De Keizer begiftigt reinoüd
van Gelre met de landen tusschen het Vlie en de Eems, ald. — Magt aan hem daarbij
verleend, doch niet uitgeoefend,
bl. 468. — Ferbond tusschen Groningen en Drenthe,

ald. _ Regeringloosheid in Friesland, bl. 469, — Stavoren huldigt PiiOnis V, ald. —

Twist met de menalda's,, ald. — Invloed der Utrechtsehe Bisschoppen aldaar ,\)\ΛΊ1.—
Grooter invloed der Hollanders,
ald. Graaf jkü I van Holland beschenkt Slavoren
en Groningen, ald. — Staatkundige toestand van Friesland , bl. 472. — Twisten der
Edelen,
ald. — Braband tot groot aanzien geklommen , bl. 473, — Dood van Hertog
HENDRIK in, ald. — Zijne begunstiging der landzaten, bl. 474. — Twisten over de
voogdijschap zijner kinderen,
ald. — De Bisschop van Luik tracht die voor zich te
verwerven,
bl. 475. — Hendrik, de oudste zoon^ als Hertog gehuldigd, ald. — De
Hertogin-weduwe
aleid tracht de regering op haren ticeeden zoon jan over te dragen,
bl. 476. — Twisten daarover door den vrij willigen afstand van Hendrik geëindigd,
ald, — Jan I als Hertog gehuldigd, bl. 477. — Hij bedwingt den Bisschop van Luik,
ald. —
Zijn togt naar Frankrijk ter redding zijner zuster, ald. — Hij herstelt en
handhaaft de algemeene rust en veiligheid in zijne staten,
1)1. 478. — Verwerft zich
grooten roem in den Geldersch-Limburgschen oorlog,
bl. 479. — Zijn huwelijk met
de dochter des Graven van
Luxemburg maakt een einde aan de geschillen omtrent Lim-
burg,
dat met Braband vereenigd wordt, ald. — Vrijwillige opbrengst zijner onderza-
len,
ald. — Zijne verdere verrigtingen, ald. — Belangrijke keur door hem gegeven,
bl. 480. — Zijn dood en karakter bl. 481. — Zijn ontwerp tot een naauwer verhond
tegen
Frankrijk, wordt door zijn opvolger jan II niet voortgezet, bl. 482.

ZESDE HOOFDSTUK.

BESCHOUWING VAN DEN MAATSCHAPPELIJKEN TOESTAND IN NEDERLAND.

JAAR 900—1300.

Aanzien der'Noord-Nederlandsche Vorsten , bl. 483.— Zij blijven echter leenmannen
van het Dwitsche Rijk,
ald. — Hoe zij gehuldigd werden, ald. — Uitgebreidheid van
hun gezag,
bl. 484. — Hunne hofhouding en hofstoet, ald. — Hunne jaarlijksche
togten door het land, om regt te oefenen,
bl. 485. — Wijze van regeringsvorm en
staatsregeling,
ald. — ''s Vorsten inkomslen, ald. — Groot gebied der Utrechtsche
Bisschoppen,
bl. 486. — Wijze hunner verkiezing, bl. 487. — Hoe het oppergebied
door de kapittels met hen gedeeld werd,
ald. —· Keizerlijke ambtenaren en wereldlijke
beschermheer en van het
Slicht, bl. 488. — De geestelijke en wereldlijke invloed der Bisscfiop-
pen op de naburige staten,
a!d. — Hoe zij in hun geestelijk ambt ondersteund wer-
den, \ύ.
489. — Voornaamste abdijen, bl! 490. — Onzekerheid omtrent de staat-
kundige gesteldheid van
Friesland, a'ld. — Verschillende gezagvoerders aldaar^ ald__

Het bitmenlandsch bestier, bl. 491. — Vergaderingen bij den 'Opstalboom, ald. — Ont~
staan der steden of gemeenten
m Nederland , bl. 492. — TegenL·nting der Edelen, bl.
493. —
Voordeelen van de vestiging der gemeenten, bl. 494. — Inwendig bestuur
der steden en gemeenten,
ald. — Magt en ν ο orr egt en des adels, h\. 495. — Ontstaan
der Ridderschap,
bl. 496. — Aard en vereischte om daarin opgenomen te worden
bl. 497. — Hoe de maatschappij in Nederland tegen het einde der 13® Eeuw, zamen-
gesteld was,
ald. — Regtsbedeeling der steden. Wetten en straffen, bl, 498, — Wijze

-ocr page 548-

I Ν Η Ο υ D.

xvr

■ \

α

/

van regtspleglng, bl. 499. — Openbare hooge gerigten, bl. 501, — Ferschilhnde
utraffen op zware en mindere misdaden,
bl. 502. — Instelling der hoven van beroep,
bl. 504. — Vrijplaatsen en regt van gratie, b), 505. — Uitvoering van het vonnis,
ald. — Meerdere beschaving der zeden en gewoonten, bl. 506. — Verfraaijing der ste-
den en gebouwen,
ald. ■— Inrigting eener burgeriooning en van adellijke sloten, αλά,—
Huisraad der Edelen en geringen,
bl. 507. — Gastmalen en wijze waarop die gehouden
werden,
ald.— Kleeding, bl. 509. —■ Wapenrusting der Edelen, Ridders en hunner
dienstmannen,
bl.511. — Krijgswerhtuigen, bl. 512. —■ Vorming van het leger , ald.—
Krijgspligtigen bl. 513. — JVijze waarop zij hij loting bepaald icerden, ald. ·— Wijze
■van ten strijde te trekken,
ald. — Krijgstaktiek te land en te toater, bl. 514. —
Wapening en bemanning der schepen, bl. 515. — Gewapende scheepsmagt op de ri-
vieren
, ald. — Toeneming van den handel in dit tijdperk, ald. — Oorzaken die den
Mollandschen handel begunstigen,
bl. 516. ■— Groote handel van Dordrecht, ald. —
Sterke handel der Hollanders op Engeland, ald. — Eerste blijk van de haringvisscherij
hier te lande,
ald. — Ontstaan van den handel op de Ooslzee, en vei^bond met eenigv
steden aldaar,
bl. 517. — Ulrccht de voornaamste koopstad van Nederland in dit
tijdperk,
abL — Verscheidene handelsteden tot het Siïchi behoorende, ald. — Handel
der Friezen op de
Oostzee, ald. —· Verdere handelsplaatsen, bl. 518. — Voorwerpen
van handel, en voortbrengselen des lands,
ald. — Het regt van munten en muntslag,
bl. 519. — Soorten van geldmunten en verschillende benamingen der zelve, ald. —
Maten en gewigten, bl. 520. — Verre zeetogten van eenige Friesche Edelen naar het
IS oorden,
ald, — Verdere scheepstogten der Nederlanders, bl. 521. — Steekspelen en
Ridderfeesten,
ald.— Wijze toaarop de groote wapenspelen gehoudemverden, bl. 522.—
Overige uitspanningen des adels, bl. 523. — Muzijk en dichtkunst dier tijden, ald.—
Verschil der taal en stukken vóór en na de dertiende Eeuw, bl. 526. — Geleerden
en dichters dier tijden,
bl. 527. — Instellingen van onderwijs, ald.— Begunstiging
der schoone kunsten door de Geestelijkheid,
bl. 528. — Trap waarop dezelve in Ne-
derland
stonden, ald.— Karakterschets der geestelijken van dien tijd, bl. 529.— jiard
der qodsvereering,
ald. — Ketters in Nederland , bl. 530. — Invloed des Christendoms
op ^e
Äßic/iaüzw^ m Nederland, bl. 531. — Reklagelijke toestand der JVederlandsche
gewesten op het einde der dertiende eeuw,
bl. 532.