" f. ·
-
DES
VAN DE
**
VROEGSTE TIJDEJV TOT OP HEDEN,
DOOR
II
VAN HET JAAR 900 TOT 1581 NA CHRISTUS.
MET ΡΙΑΤΕΛ', KAARTES EN PORTRETTEN.
...
./'λα
IE AMSTERDAM, bij
C. L·. SCHLEUER di ZOOW.
4
•5 " i"»'·
iVM^lEllilHffa^
IS
BIES
imiLi^j^
ID θ O Β
TlfEEm MEEL.. ZE SIM STUK..
C',
ίΐ-"·'
. V' "
"m
m
vvn ük
-1
VEREENIGING YAN AL DE NEDERLANDEN ONDER KEIZER KAREL V,
tot op
DE AtT-WERING VAN FiLIPS II.
1576—1581.
-ocr page 4-1
-ocr page 5-van het
tot ol'
157β—ISei.
De tijding van hel sluiten der Genlsclie Bevrediging werd door de Nederlanders, in 1576—
1581
het algemeen, met eene vreugde ontvangen, als bij menschengelieugen gehoord noch
gezien was (1). De Prins van Oranje^ wien zij door de fresin en elbertus leoifinus
was overgebragt, verwachtte er veel goeds van (2), ofschoon hij wel voorzien kon-
de , dat zy van geen langen duur zijn zoude. Velen toch hadden, naar zijne getui-
genis , )) terwijl men nog onderhandelde d^vars en van ter zijde allerhande beletselen
en verhinderingen, die zij slechts bedenken konden, in den weg geworpen, om deze
Bevrediging te verhinderen, hetgeen hun zeker gelukt zou zijn, indien zij niet ge-
vreesd hadden, zich daardoor in gevaar te brengen, en het volk, welk dien vrede
als den grondslag der vrijheid en van de herstelling der oude voorregten beschouw-
de, hen niet genoopt en gedwongen had, dien eenparig te sluiten (5)." Het was daar-
enboven aan geen twijfel onderworpen, dat de Koning, wanneer hij al eens deze Bevre-
diging mögt aannemen, haar toch niet zou nakomen. Voor den Prins niettemin leverde
zij onderscheidene voordeden op. Niet alleen werd hij er door uit den nood gered,
maar zij bood hem ook de gelegenheid aan, de sleden van Holland en Zeeland, die
(1) Apol. v. WILLEM I, bij BOR, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. 11. Authenl. Slukk. bl. 87.
(2) Archives de la Maison d'Orange, ï. V. p. 473, 509.
(3) Apologie v. willem I, t. a. p. bl. 87.
-ocr page 6-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— nog door de Spanjaarden bezet waren of hen aankleefden, zoo wel als het gewest en
de stad Utrecht weder onder zijn bewind te brengen. Tevens bewerkte hij er door, dat
Holland en Zeeland adem konden scheppen en zich van hunne geledene schade en ver-
liezen herstellen, terwijl hij daarenboven Braband, Vlaanderen en de overige Nederlan-
den in een verbond tegen de Spanjaarden wikkelde, en alzoo het tooneel van den
oorlog derwaarts overbragt. Maar het grootste voordeel, welk voor hem uit de Gentsche
Bevrediging ontsproot, was dat zy die gewesten nader tot hem bragt, welke hij later
door een verdrag wist aaneen te strengelen, hetwelk de grondslag van het Gemeene-
best der Vereenigde Nederlanden geworden is (1). Wel verre, dat deze Bevrediging de
verbindtenis of Unie, onlangs tusschen Holland en Zeeland gesloten, vernietigde, werd
zg er integendeel door bevestigd, en de Prins bleef in het bezit van al zijne waardig-
heden (2). Doch niet alleen gewon hij er bij, maar ook de Staten van Holland en
Zeeland, ja zelfs de Koning. Immers, »wat de Staten betreft, zoo werden hunne han-
delingen met den Prins en de magt hem gegeven nu door de overige gewesten, en
indien filips het verdrag aannam, ook door den Koning goedgekeurd en gewettigd. —
Wat den Koning aangaat, deze won er bij, dewijl hij in Holland en Zeeland thans op
zgn naam en commissie weder een Stadhouder en Admiraal had; hij werd, ten minste
naar het uiterlyke, in zijn regt niet verkort, door den Prins, als zijn Stadhouder, te
bly ven erkennen, gelijk deze sinds Vijftienhonderd negen en vijftig geweest was. En de
Prins won er bij, dat hij de ontvangen magt en het oppergebied niet alleen bleef be-
houden, maar daarenboven nog gedekt werd door den titel van Stadhouder zijner Ma-
jesteit , even alsof hij dien titel nooit verloren had, en hij zal dat blijven: met eene stil-
zwijgende erkentenis zijner vorige gevvigtige commissie, welke daarom in het zevende
punt der Gentsche Bevrediging afzonderlijk genoemd wordt, en uitdrukkelyk gezegd
van den Koning bij hem ontvangen. Hierdoor kon hij in het vervolg niet slechts van
de zijde der Staten zich beroepen op zijne aangenomen opperhoofdigheid, maar ook
van de zijde des Konings op zijne commissie van den Koning gekregen; welk beroep
hg in Vijftienhonderd negen en zeventig ook nog deed. Hierdoor was hg van alle
kanten gedekt. — Wat het Admiraalschap betreft, het is bekend, dat de Hollanders
onder de Graven niet wilden toegeven, dat zij onder den Admiraal vaw beverew in
Vlaanderen stonden, maar dat zg in zaken der zee alleen kenden den Stadhouder van
Holland en het Hof van Holland, onder den Koning als Graaf. Hierom besloten de
Staten in Vijftienhonderd twee en zeventig, dat de Prins zou stellen een »souverein
Admiraal en Commissarissen van zeezaken." En dit deed hij kort daarna. Hij kon dat
(1) Leven v«nwillen 1, D 11. bl. 661, 662.
(2) KLUIT, Hist. d. Holl Staatsreg. D. I. bl. 140, 141.
_________
DES VADERLANDS.
anders zelf geweest zijn. Dit werd dan bg dit punt bevestigd, en het is zeker, dat de 1576—
Prins die waardigheid of dat ambt ook bekleed heeft." — Bij het achtste punt der Bevre- ^^^
diging was daarenboven bedongen, dat )) middelerwgl geene plakaten of mandementen in
Holland zouden gelden dan die door den Prins van Oranje en zijne Raden goedge-
keurd werden, zonder nadeel voor het vervolg van den Grooten Raad des Konings.
Door dit beding hielden de Prins en de Staten in Holland en Zeeland de handen vol-
komen ruim, om in hunne gewesten alle verordeningen en schikkingen te maken, en
evenwel noch 's Konings Raden noch den Algemeene Staten eenigen aansloot te geven,
maar hunne bevelen te volgen of niet te volgen, naar mate zij deze dienstig of on-
dienstig rekenden voor Hollandss en Zeeland's belangen en ingezetenen (1)."
Overeenkomstig het verlangen van oraivje, dat de Gentsche Bevrediging door al de
gewesten en steden, elk in het bijzonder, zou bekrachtigd worden (2), werden afge-
vaardigden naar al de sleden van Holland gezonden, om de acte, waarby zij werd
aangenomen, te laten bezegelen; en er is geen twyfel aan, dat ook dit zijn beslag
gekregen heeft, hoewel daarvan geene verdere melding in de staatsregislers voorkomt (3).
Daar men in Holland thans beducht was, dat vele uitgewekene Roomschen, overeen-
komstig de Bevrediging, derwaarts zouden terugkeeren, besloten eerlang de Staten van
dat gevvest, van allen, welke zich daar weder wilden vestigen, vooraf een eed te vor-
deren waarbij zy, onder anderen, moesten belooven »niets tegen de Hervormde gods-
dienst te beramen of in het werk te stellen, en geene pogingen aan te wenden, eenige
andere godsdienst liier uit te oefenen, immers niet vóór dat zulks, na het vertrek of
verdrijven der Spanjaarden, door eene wettige vergadering der Algemeene Staten be-
paald zou zijn." De Prins van Oranje nam hierin geen genoegen en oordeelde teregt,
dat men niemand boven de punten der Gentsche Bevrediging mögt bezwaren (4). Deze
eed is dan ook spoedig door de Staten van Holland en Zeeland in zoo verre verzacht
geworden, dal men slechts de handhaving van het Verdrag van Gent behoefde te be-
loovenzonder omtrent de godsdienst tot eenige byzondere verklaring verpligt te zyn (5).
Eene gelijke vrees als die der Staten van Holland en Zeeland voor den invloed der
terugkecrende Roomschen op de Hervormde godsdienst, moesten natuurlijk de Staten
der overige Nederlanden voor de Roomsch-Katholijke godsdienst koesteren bij de we-
derkomst der uitgewekene Protestanten. Dit zoowel als het groot gezag, welk oranje
(1) kluit, Ilist. d. Holl. Staatsr. D. 1. bi. 141—143.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 467 , 468.
(3) KLUIT, IlisL d. Holl. Staatsreg. D. I. bl. 147, 148.
(4) BOR, HisL d. Nederl. Oorl. D. I. B. IX. bl. 741, 742.
(5) Groot Placaatb. D. II. bl. 2141. v. wijjt op wagenaar, St. Vil. bl 43.
-ocr page 8-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— zou kunnen verwerven, maakte vele Grooten ongerust, verflaauvvde hunnen ijver, ja,
deed hen bijna terugdeinzen (1). De vijand had hiervan voordeel kunnen trekken; en
de Prins van Oranje verklaart, »dat het niet aan den Heer van Sweveghem, den Graaf
van Roeulx, mouqueron en anderen gelegen heeft, dat de Spanjaarden, nog druipende
van het bloed der Antwerpenaars, geen dergelijk tooneel in Gewi aangerigt hebben (2)."
Het was een geluk voor die stad, dat de Spaansche soldaten in Antwerpen er niet
op aanrukten. Het slot immers was nog in handen hunner makkers, die, hoewel
slechts honderd veertig of vijftig man sterk en schaars van krijgs- en levensbehoeften
voorzien, zich onder Antonio de alinas maldonado, en aangevuurd door mondragon's
echtgenoote, dapper tegen den Graaf van Roeulx verdedigde, welke de sterkte sinds
geruimen tijd, doch, naar het schijnt, tragelijk belegerde. Mondragon, door den Graaf
van Ilohenlo, die op St. Anneland was gelegerd, van allen toevoer afgesneden, had
den derden van Slagtmaand Zierikzee verlaten, en Avas met zijn volk en geschut
(ligt onder Antwerpen voorbygetrokken, om de Spaansche soldaten te bewegen,
hem in het ontzetten van het slot te Gent te ondersteunen, maar had niemand daartoe
geneigd gevonden. Nu trachtte hij zich van het kasteel te Rupelmonde, in het Land
van Waas, meester te maken, doch werd door het krijgsvolk der Staten geslagen en
verloor daarbij honderd man, waarop zijne overige manschappen in Staatsche dienst overgin-
gen, en hij zelf de vlugt nam. Ondertusschen hadden de Gentenaars weder versterking
van ORAKJB ontvangen en maakten toebereidselen, op nieuw het slot te bestormen,
Slagtm. toen de manhafte bezetting, door honger en gebrek gedrongen, zich onder be-
houd van lijf en goed overgaf. ïwee dagen later vertrok zij, onder geleide, naar
Frankrijk. Het slot werd terstond door twee vaandels Staten- en twee vaandels van
'sPrinsen voetvolk bezet, doch is kort daarna met den grond gelijk gemaakt (3). ■—
Z.oodra mondragon Zierikzee verlaten had, zond de Prins van Oranje den Graaf van
Hohenlo, om die stad weder in bezit te nemen. De burgers echter, Avelke eene
belegering uitgestaan en al de rampen van den oorlog met den moedwil eener krijgs-
bezetting ondervonden hadden, weigerden hohenlo met zijn volk in te nemen.
Doch op 's Prinsen bedreiging, dat hij hunne stad ten prooi aan het krijgsvolk
(1) cnoEN v. pRiNSïERER, in de Archives de la Matsou d'Orange, ï. V. p. 471.
(2) Apologie van willem I, b 87.
(3) mendoce, Ilist. d, l. g. d. FL Liv. XVIII. p. 352—354, 359. campana, della guerra di
Fiandra, T. I. p. 166, 167. i.e γετιτ, Chron. d. Holl. Τ. II. ρ. 321. chappuys, Hist. Gén. d.
ι g. d. Fl. Liv. IV. p. 210. haraeus, Atinal Brab. T. III. p. 243. bor, Hist. d. NederL
Oorl D. I. B. IX. bl. 727. v. meieren, Hist. d. Nederl. Oorl ΰ. VI. bl. 123 verso, hooft,
Nederl Hist. Ii. XI. bl. 479. de jonghe, Gendtsche Gesch. D. I. bl. 254 , 283—287.
zou oYergeven, werd de Graaf met zijn volk binnengelaten en in zijne handen 157β—
door de Regering en burgerij de eed van getrouwheid aan den Prins en de
Algerneene Staten afgelegd, aan wier zijde Zierikzee sedert altijd is gebleven. De
verlatene schansen op het eiland Schouwen ^ de stad Brouwershaven en Bommenede
werden insgelijks door hohewlo in bezit genomen (1). Kort daarna kwam Oude-
vjaler, door den Heer van Swieten ingesloten, bij verdrag weder onder oranje.
Om dien tijd hadden de Spanjaarden ook de Beverwijk en het huis Assenberg
of Assumberg verlaten, welke sonoy dadelijk liet bezetten, terwgl de Overste hel-
ling bezit nam van de ontruimde Sparendammer schans, waardoor de toegang naar
Haarlem aanmerkelijk belemmerd werd. De la, margelle, welke in die stad het bevel
voerde, dreigde den Haag en het Weslland te plunderen, doch de Staatsche benden,
te Noordtvijk gelegerd, hielden hem daarvan terug. Inmiddels had het beklagens-
waardige Haarlem den drie en twintigsten van Wijnmaand op nieuw eene vreesse-
lijke ramp getroffen. In een wachthuis bij het Spaarne was door beschonkene Duitsche
soldaten brand ontstaan, welke bij een feilen wind uit het Noordwesten zoo snel om
zich greep, dat omtrent vijf honderd huizen eene prooi der vlammen werden, zonder dat
de bewoners het weinige, welk hun de roofzucht der Spanjaarden gelaten had, redden
konden. De schade begrootte men op meer dan vier maal honderd duizend gulden (2).—
Ingevolge de Gentsche Bevrediging, Λverd de Graaf van Bossu^ doch niet dan op na-
drukkelijk bevel van oranje, uit zijne driejarige gevangenschap Ontslagen, daar de Stalen
van het Noorder-kwartier, uit eigenbaat, eenige zwarigheden maakten, hem uit te leve-
ren. Hij werd den zeven en twintigsten van Slagtmaand, onder geleide van den Ad-
miraal KORNELis DiRKszooN, die hem had gevangen genomen, en filips kornehszoon,
Burgemeester van Alkmaar^ naar Middelburg gevoerd, door den Prins zeer minzaam
ontvangen en terstond op vrye voeten gesteld. Door hierges reeds vroeger vermaand,
de Spaansche zijde te verlaten, waarvan hij zich niet afkeerig had getoond, beloofde «
hij thans, niets ten voordeele der Spanjaarden te zullen ondernemen, begaf zich naar
Maanderen, voorts naar Brussel, en ging eerlang over in diensi der Algemeene Staten (5).
(1) Notulen ten Rade, van 5—7 Nov. 1576, aangehaald in den Tegenw. Staat van Zeeland,
D. I. bl. 313. BOR, llist. d. Nederl. OorL ß. I. Β. IX. bi. 727. Leven v, willem 1, D. II.
bi. G51, 652.
(2) bor, Ifist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. IX. bl. 726 , 727. hooft, Nederl. Hist. B. XI.
bl. 464, 480.
(3) Archives de la 3faison d'Orange, T. V. p. 448 , 469 , 483. de jonge, Besl d. Stat. Gen.
D. I. bl. 100, 101. bor, Hist. d. Nederl. Oorl D. I. B. IX. bl. 726. hooft, Nederl. Hist,
B. XI. bl. 479. vELiüs, Chron. v. Hoorn. bl. 451.
II Deel. 6 Stuk.
β)
-ocr page 10-10 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
^158]" ^^ blijde hoop op gelukkiger tijden, welke de Gentsehe Bevrediging over het ge-
heel bij de Nederlanders verwekte, verdween met de komst van den nieuwen Land-
voogd. Doii jan van Oostenrijk^ de zoon van karel V en, naar het meest aan-
genomen gevoelen, van bakbara von blomberg , eene Duitsche Jonkvrouwe, was
den vier en twintigsten van Sprokkelmaand Vyftienhonderd vyf en veertig te Begem-
hurg geboren, en tot den dood des Keizers door luis quijada in het geheim opgevoed,
toen van zijne afkomst onderrigt en door pilips als broeder erkend geworden. Van
dapperheid en krijgsbeleid had hy tegen de Mooren in Grenada, en tegen de Turken in
den vermaarden zeeslag bij Lepante zoowel, als bij het veroveren van Tunis uitstekende
bewijzen gegeven. Rijzig van gestalte, schoon van gelaat, minzaam, welbespraakt en
van de behagelijkste vormen, was hij berekend aller harten voor zich in te nemen.
Om zijne eerzucht te bevredigen, of veeleer om hem van de stoute plannen. Welke hij
koesterde, af te leiden, had filips hem, na den dood van de requeseks , tot Landvoogd
der Nederlanden benoemd. Doch don jaw bad zich juist deze benoeming laten welge-
vallen , dewijl zij hem, gelijk hij meende, het uitzigt opende, zijn geheim ontwerp te
kunnen verwezenlijken, namelijk: Koningin elizaeeth te ontlroonen, met maria Stuart,
hare gevangene, te huwen en de kroonen van Engeland en Schotland op zijn hoofd
te vereenigen. En toen hij kort vóór zijn vertrek te Madrid gekomen was en den
Koning mondeling hiervan onderrigt had, was deze verlegen geweest, hoe dien aanslag
te verijdelen, zonder bow jan den lust te benemen, zich naar de Nederlanden te
begeven. Uit dien hoofde, en om tevens in den heerschzuchtigen jongen held do
hoop levendig te houden, had hij hem te kennen gegeven, dat het plan tegen Engeland
met de Spaansche benden zou kunnen volvoerd worden, welke men nu toch wel ge-
noodzaakt zou zijn uit de Nederlanden te ontbieden. Meer dan ooit vervuld van schit-
terende verwachtingen, was don jan, om niet opgehouden te worden, onbekend en
vermomd door Frankrijk getrokken, slechts door ottavio gonzaga, voor wiens
bediende hij zich uitgaf, en een klein gevolg verzeld, en had te Parijs in het ge-
heim een mondgesprek 'met den Hertog van Guise gehouden, waarvan de inhoud
nooit naauwkeurig bekend is geworden. Hier vernam hij van den Spaanschen ge-
zant don diego de guniga den stand van zaken in de Nederlanden, en zette met
allen spoed zijne reis derwaarts voort. Op den dag der ramp van Antwerpen kwam
hij te Luxemburg en werd er, toen hij zich had bekend gemaakt, door den Heer de
navés, stedehouder des Graven van Mansfeldt, plegtig ontvangen (1).
(1) l. v. d. hammen y leon, don jüan de austria Ilisioria. Madrid, 1027, ρ. 290—293. sxra-
da, de Bello Belg. Lib. IX. p. 508. campana, della giierra di Fiandra, ï. 1. p. 171, 172.
bentivoglio, Ncderl. Eist. bl. 254, 255. le pItit, Chron. d. Holl. Τ. II. Li ν. XI. ρ. 318· chap-
ruTs, Hist, ϋώι. d. l, g. d. Fl. Liv. IV. p. 217. de tassis, Comment. Lib. III. p. 239, 240.
ί
-ocr page 11-DES VADERLANDS. 11
Dojv JAN verwittigde onmiddellijk de Staten van zijne aankomst en met »hoe veel 1576—
smart liij het wangedrag van het Spaansche krijgsvolk had vernomen, hetwelk hij,
na behoorlijk onderzoek, zou straffen. Voorts zou hij trachten de aloude wel-
vaart te herstellen, en alle twist en misverstand uit den weg te ruimen. De Koning
vorderde slechts volkomene gehoorzaamheid en handhaving van de Roomsch-Katho-
lijke godsdienst (1)." Den Spaanschen legerhoofden berigtte hij insgelijks, dat hij
Jiet opperbewind aanvaard had en gelastte hun, terstond de wapenen neder te leg-
gen (2). Hij was ondertusschen van een openen en van een geheimen lastbrief voor-
zien; de eerste hield in, den Staten voldoening te geven, de Spanjaarden weg 'te
zenden, en de voorregten te onderhouden; de tweede, de Gentsche Bevrediging te
verbreken en 's Konings oppermagt te herstellen. Van de rueda. zou hij nog een bij-
zonder berigtschrift ontvangen, en zich daarnaar ten eencnmale regelen (5).
Op de tijding van de aankomst van don jan, was het meerendeel der Staten ge-
stemd, hem als Landvoogd te ontvangen. En indedaad, hij kwam in naam en op
last van den Vorst wiens gezag en heerschappij men bleef erkennen, en lot hand-
having waarvan men beweerde, de wapenen tegen de muitende soldaten opgevat en
de Bevrediging van Gent tot stand gebragt te hebben. Tegen don jan zei ven had
men niets aan te merken. Hij was een man van uitstekende hoedanigheden en een
zoon van dien kaiiel V wiens nagedachtenis nog steeds bij de Nederlanders geëerd
werd; hij zelf had zich door groote daden beroemd gemaakt, en in zijne afgelegde
verklaring te kennen gegeven, dat hy vrede en rust in de Nederlanden wilde herstel-
len (4). Er werd dan ook den zesden van Slagtmaand ter Algemeene Statenvergade-
ring besloten, »dat de Heer d'isse zich naar don jan te Luxemburg zou begeven,
om hem vandaar naar Namen te begeleiden, alwaar eenige Nederlandsche Edelen van
aanzien hem zouden opwachten en voorts naar Brussel vergezellen." Twee dagen
later antwoorddqp de Algemeene Staten op de vraag der Staten van Namen, of en
hoe zij den Landvoogd moesten ontvangen ? dat zij hem »met eere zouden ontvan-
haraeus, Anncd. lirab. T. ΠΪ. p. 239. v. meteren, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. VL bl. 124, 125.
hooft, Nederl. Ilist. B. XI. bl. 481. v. d. vtockt, Hist. d. Troubl. T. II..p. 380 (f).
(1) Bon, IlisL d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 747. v. μετεπεν, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VI.
bl. 125. HOOFT, Nederl. Hist. E. XI. bl. 481.
(2) v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl B. VI. bl. 125. hooft, Nederl Hist. p. 385, 386.
v. d. vynckt, Hist. d. Troubl. T. II. bl. 125,
(3) v. reyb, Nederl Gesch. Β. II. bl. 16.
(4) groen ν. prikstereb, in de Archives de la Maison dOrange, T. V. p. 489, v. corvin-wiers-
BiTZKY, de Tachtigj. Oorl D. III. bl. 16, 17.
2*
-ocr page 12-!22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
f
;!
'y
ί ! "
ι :
1576—gen zoo hij ongewapend en slechts door eenige Edelen verzeld \Yas, anders niet (1)."
1 'ïSl
Doch DON JAN Torderde gijzelaars eer hij zich dieper landwaarts in begeven wilde.
Dit kwam den Staten vreemd voor, indien zijne vredelievende betuigingen aUhans op-
regt gemeend waren (2). Het is echter zoo geheel onverklaarbaar niet, dat don jan
huiverig was, zich ongewaarborgd en onbeschut naar gewesten te begeven, waar de
grootste opgewondenheid heerschte en het volk in de wapenen stond (3). Het wantrou-
wen, reeds door 'sKonings onderschepte brieven opgewekt, welke de Prins van Oranje
bij het begin der Gentsche onderhandehngen den Staten had medegedeeld, werd door
allerlei onder het volk rondloopende geruchten, welke daarmede overeenstemden en
die zeker niet alle uit de lucht gegrepen waren, versterkt. Men meende te weten, dat
DON JAN den Spaanschen legerhoofden 'sKonings tevredenheid over hunne diensten be-
tuigd had; dat zyn plan was, het bestuur van 'sLands zaken op een anderen voet te
brengen, en de regering aan diegenen te ontnemen, welke zich thans daarvan meester
gemaakt hadden; dat hij al hetgeen in de laatste tijden 'geschied was als geheel strijdig
hield met 'sKonings gezag en achtbaarheid, en derhalve besloten had, dit van onwaarde
te verklaren en de bewerkers er van te straffen. Men voegde daarby de beschuldiging,
dat hy met de Mooren in Grenada listig was te werk gegaan, en ten opzigte van don
carlos en de Koningin elizabeth van valois eene verraderlijke rol gespeeld had (4).
ψ»
"ί Doch meer dan alles vonden onderscheidene vertoogen van den vooruitzienden oranje
■ ingang bij de Staten, maar die, van den anderen kant, slechts strekken konden,
don jan te omzigtiger te maken. In het eerste dezer vertoogen zegt de Prins, »dat
I 9 Y, uit de wyze, op Avelke don jan en met zulk een klein gevolg gekomen is, duidelyk
' Koning en zijne Raadslieden er geheel aan wanhopen, hier te Lande
iets met geweld uit te rigten, en dat gebrek aan rnagt de eenige en ware oorzaak
|t. is, dat zij don jan aldus hebben overgezonden; dat zij voorts, gelijk altijd, sluw ,
tj vol listen en lagen en by elke gelegenheid op hun voordeel bedacht, door deze
praallooze overliomst van don jan wilden te kennen geven, dat hij tot geen an-
^ der oogmerk gezonden was, dan om de Nederlanders met alle zachtheid en welwil-
,} lendheid te behandelen, terwijl de ware bedoeling toch geheel anders was; uit vroe-
{I (1) de jonge, Besl. d. St. Gen. D. I. bl. 98. 102.
|j (2) bor, Hist. d. Nederl. Oorl J). I. B. X. bl. 747. v. metereit, Hist. d. Nederl Oorl. B. VI. bi. 125.
y. wiJtf op wagenaar, St. VII. bl. 44, zegt, zonder evenwel zijne bron op te geven, dat don
fl jan den eersten van Louwmaand 1577 het eerst óm gijzelaars verzocht.
Ψ
-- . (3) groen y. prinsterer, in de Archives de la Maison dOrange, Τ. V. ρ. 492.
Ii (4) ν. metereis·, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VI. bl. 125. Vgl. v. corvin-wiersbitzky , de Tachtigj.
Oorl. D, III. bl. 17-19-
-ocr page 13-DES VADERLANDS. IIS
gere daden, insgelijks met goedheid en inschikkelijkheid begonnen, was later
bleken, wat zij eigenlijk beoogd hadden. Indien men echter van deze komst
een goed gebruik, wist te maken, zou zij zeer gunstige gevolgen kunnen heb-
ben; zoo niet, dan zou zij het begin van een volslagen ondergang worden. Het was
boven allen twijfel, dat dott jan zou trachten den oorlog te schorsen, om intusschen
zijne zaken behoorlijk te regelen en onderhandelingen met diegenen aan te knoopen,
welke hij er het meest geschikt toe zou oordeelen, tot hij, wel voorbereid en zoodra de
gelegenheid zich gunstig toonde, al datgeen kon ten uitvoer brengen, wat de beve-
len, hem gegeven, en zijne bijzondere en geheime lastbrieven behelsden; en had hij
nu op zijn gemak den wil der Staten en het gevoelen van ieder in het bijzonder
uitgevorscht, naar welke hij niet in gebreke zou blijven zich te rigten, dan zou hij
zijne eischen hooger of lager stellen, naar mate hij hen weifelend, of standvastig en
volhardend in hunne voornemens of besluiten zou vinden. Overwegende aldus, dat don
JAN gekomen is zonder veihg geleide, hoewel de gesteldheid van 'sLands zaken hem
onmogelijk onbekend kon gebleven" zyn, was 's Prinsen raad, dat men, om de on-
aangenaamheden, welke daaruit konden voortvloeijen, af te wenden, trachten moest,
zich door alle middelen van dow jaw's persoon te verzekeren. Gelukte dit, dan kon
men veilig aannemen, dat zonder bloedvergieten, buiten kosten en ellende des
volks en zonder die tallooze rampen, welke de kryg medebrengt, met Gods hulp aan
dien oorlog gemakkelijk een einde zou gemaakt worden, daar ongetwijfeld de Koning,
wegens de achting, in welke don jan bij hem stond, liever aan de regtvaardige
beden der Staten zou willen gehoor leenen en de Spanjaarden uit het Land verwyde-
ren, dan zijn broeder in zulk eenen toestand te laten. Men zou tevens door dien stap
zooveel voor de toekomst uitwerken, dat nimmer iemand weder uit Spanje gezonden
Λvierd met last de Nederlanden te kwellen (1).
De Prins vermaande daarenboven nog onderscheidene mannen van invloed in het
bijzonder, tegen don jan op hunne hoede te zijn, wiens plannen hij niet voor beter
hield dan die van alba (2). Ook waarschuwde hij de Algemeene Staten niet met hem
in onderhandeling te treden, vóór hij de Spanjaarden weggezonden, de voorregten J4y.
hersteld, en wat door hen verrigt was goedgekeurd had (5). Dit alles werkte zooveel
uit, dat de Algemeene Staten, die natuurlijk groot bezwaar vonden, den nieuwen Land-
voogd in hechtenis te nemen, echter besloten, hem niet onvoorwaardelgk als zoo-
danig te erkennen; en daar zij over de strekking en den inhoud der voorwaarden on-
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 494—497.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 493, 506, 508.
(3) Cornespondance de guillaume Ic Tadturne, T. IIL p. 157—160.
-ocr page 14-!22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—(lerling verschilden, oranje dringend uit te noodigen, naar i? ra δα wi/te komen, om met
1581
^^ hen te raadplegen en alles te regelen, onder verzekering, dat liij op eene eerlijke
Slaj^tin. vrijze [honorablemeni) zou behandeld worden (1). Dit laatste zag waarschijnlijk daarop,
^ ^^ dat de Prins kort te voren eene dergelijke uitnoodiging van de zijde der Regering en
burgerij van Brussel had afgewezen, dewijl liij meende, zich niet naar Braband te mo-
gen begeven, zoolang de Staten omtrent de komst van don jan nog geen besluit geno-
men hadden, daar hij zich niet veilig achtte in een gewest, waar deze de sterkste was (2).
In het algemeen begeerden hem de burgerijen, niet altijd de Overheidspersonen, in
Braband tot Beschermlieer. En wat nog meer opmerking verdient, een groot getal
Roomsch-Ratholijke Geestelijken zelfs was hem ten sterkste genegen (3). Zyn moed,
zijne volharding, zijne bekwaamheden, in de ongelyke worsteling ten toon gespreid,
verwekten onder de gemeenten eene bewondering, die geheel vrij was van dien naijver,
welken reeds eenige Grooten tegen liem koesterden; daarbij kwam welligt nog eene
geheime neiging van de volksklassen voor de Hervorming, terwyl een groot gedeelte
van den Adel zich meer dan ooit aan het Roomsch-Katholijk geloof hechtte. Zeker
is, dat de Prins veel meer op het volk dan op de Grooten vertrouwde (4).
De Algemeene Staten hadden ondertussclien don jan te kennen gegeven, hoe vurig
zij Λvenschten, dat de zaken tot een gelukkig einde gebragt wierden »te dienst van
den Koning en to_t instandhouding van bet Roomscli-Ratholijk geloof." Don jan ver-
klaarde zich hierop schriftelijk en bij monde van den Heer van Bassinghem aan de
Staten in denzelfden zin, betuigde hun zijn leedwezen, dat de Spaansche soldaten nog
steeds voortgingen » Antwerpen te plunderen en te vernielenwaaraan hij echter beloofde
17V. paal en perk te zullen stellen; en vermaande hen, ten einde den Spanjaarden elk
' voorwendsel tot het plegen van vijandelijkheden te ontnemen, ook van hunnen kant de
wapenen neder te leggen, totdat op de eerste zamenkomst, die hy met hen dacht te
22V houden, daaromtrent nader zou besloten worden. Later betuigde hij hunnen afgevaar-
vSIaj^tm. (JigJen^ dat hij zich nsiax Namen zou begeven, doch eischte 1'^. eene lijfwacht van tien
vaandels voetvolk en vier of vijf kornetten ruiterij; 2°. dat men het zwaard aflegde,
hetgeen ook door de Spanjaarden zou geschieden; 3*^. dat de Edelen en Geestelijken
hem te Namen, overeenkomstig zijne waardigheid, zouden ontvangen en de sleutels
der stad aanbieden; en eindelijk 4®. dat de Leden van den Raad van State met eenige
van de Algemeene Staten zich derwaarts zouden begeven, om met hem over den vrede
ί
(1) DE JONGE, Besl d. St. Gen. D. I. bl. 118.
(2) Archives dc la Maison d'Orange, T. V. p. 508.
(3) DE TAssis, Comment. Lib. III. p. 281.
(4) GnoEK v. PRiHSTERER, iu (Ic Avchives de la Maison d'Orange, Τ. p'. 508.
-ocr page 15-DES VADERLANDS. IIS
eil het herstel Yan zaken te raadplegen »en zijne magt en wil te Terstaan." Hij ver-
klaarde alsdan genegen te zijn, terstond na de zamenkomst, de Spanjaarden en vreem-
delingen weg te zenden, waartoe hij Tolmagt bezat. Verder beloofde hij, al de oude
voorregten te zullen handhaven, met de Nederlanders daarvoor te strijden, en toe
te slaan al hetgeen de Staten hegeerden, »zonder nogians iet ie innoveren in
de Religie ende aueloriteit van Zijne Majesteit." De Staten besloten hierop hem
gemagtigden te zenden wier berigischrift inhield, dat men \eerlien dagen lang de
Avapenen zou scliorsen, mits de Spanjaarden zulks insgelijks deden en niets onder-
namen ten nadeele van het Land, of eenige der. geroofde goederen wegvoerden;
terwijl men in dien tusschentijd het binnenrukken van Fransch krijgsvolk zou be- Slagdn.
letten, in de hoop dat inmiddels de Spanjaarden zouden vertrokken zijn. Daar
dit vertrek het eenige middel Avas, de geschokte rust te herstellen, moesten de ge-
magtigden ten sterkste bij υοτί jan aandringen, zulks op het meest te bespoedigen.
Voorts moesten zij hem eene gelijke lijfsvacht aanbieden als filips zeiven bij zijne
iilijde Inkomst gegeven was, namelijk vier of vijf benden van Ordonnantie; zoo
hij meer begeerde, zou hy te meer het wantrouv\'en opwekken. Mögt hij niettemin
nog op eenig voetvolk blijven aandringen, dan moesten zij hem verzoeken, zich
van geene Duitschers te bedienen, eensdeels dew^l de Nederlanders zich niet bij-
zonder gevleid zouden vinden, dat hij zijn persoon meer den vreemdelingen dan
hun vertrouwde, en anderdeels omdat de Duitsche soldaten zich onlangs met de Span-
jaarden vereenigd hadden, en dit alzoo het kwaad vermoeden zou vermeerderen. In-
dien zij het noodig achtten, don jan eenige opening te geven omtrent de Gentsche
lievrediging, dan moesten zij hem bovenal de redenen ontvouwen, welke de Staten
bewogen hadden, deze aan te gaan en te sluiten, terwijl men hoopte, dat overi-
gens alles zou geregeld worden door de Algemeene Staten, »welke niet (naar be-
Jiooren) konden vergaderen, zoolang de Spanjaarden niet vertrokken waren." Eindelijk
moesten zij trachten don jan te bewegen, in het bovengenoemde verzoek te bewilh-
gen, zoo noodig »voor het behoud van het Heihg Geloof en de Roomsch-Katholijke
godsdienst, de dienst van Zijne Majesteit en de rust van zijne Landen, hetgeen de Sta-
len altijd liebben betuigd en nog betuigen." In dit geval beloofden zij don jan »alle
eer, achting en dienst, zelfs al die verzekering, welke hij zou kunnen hegeeren (1).'^
Den volgenden dag verscheen st. aldegonde ter Statenvergadering- met voorstellen
van ORANJE, die een geheel anderen geest ademden. In de eerste plaats drong d(i
Prins er op aan, krijgsbenden te ligten en den Graaf van Schwati zenburg, tegen
1576
(1) bondam, Onuüg. Stukk. D. I. bl. 155—157, 174—177, 183—187. de jonge, BesL d. St.
Gen. D. I. bl. 123, 136, 139, 289—292.
!22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—· eene jaarwedde van tien- of twaalf duizend gulden, en den Overste sghwendy,
tegen eene jaarwedde Tan zes duizend gulden, in Statendienst te nemen. Ten tweede
gelden in Duitschland, ten minste twee maal honderd duizend daalders, op te ne-
raen tegen zeyen of acht ten honderd, en waardgeld te geven aan drie duizend
ruiters voor den tijd van twee maanden. Ten derde goede verbindtenissen te onderhou-
den of aan te knoopen met de Vorsten en Stenden van het Duitsche Rijk en andere
omliggende gewesten, tot welk einde hij raadzaam oordeelde »te hebben eenigenHeer,
Graaf, of anderen Edelman van gezag en invloed, die zijn verblijf hield in Duitsch-
land en wel bekend en gezien was onder de Vorsten en steden," om tegen eene jaarl^'k-
sche tegemoetkoming van vier- of vijf duizend gulden, een wakend oog te houden op
hetgeen er omging, de Algemeene Staten daarvan te onderrigten, hunne belangen by de
Duitsche Vorsten en Stenden te behartigen, en de plannen hunner vijanden te verijde-
len. Ten vierde niet dan ten uiterste omzigtig met bon japt te onderhandelen en, in-
gevolge de Gentsche Bevrediging, »niets te ramen, bepalen of sluiten, zonder eerst
en vooral met hem (den Prins) en de Staten van Holland en Zeeland te raadplegen,
om' daarop met gemeen advies te antwoorden, zoo als tot meesten' voordeel van
den Lande zal bevonden worden te behooren." Mogten de Staten met don jan onder-
handelingen aanknoopen, »hetgeen hij hun niet kon ontraden," dat zy dan toch
diens »aclien, Avoorden en contenantien naauwkeurig gadesloegen, en zich niet heten
verabuseren met schoone woorden of zoete beloften." Nadrukkelyk vermaant hij hen,
» eer zij verder met don jan in gesprek treden, zoo veel te doen, dat de Spanjaarden
eerst en vooral met de daad uit den Lande vertrekken." En daar don jan, eens
als Landvoogd aangenomen, »terstond bezit zal nemen van de kasteelen en sloten,
welke regtstreeks onder den Koning behooren, zonder dat hij iets met de gemeenten
zal willen te maken hebben, hetgeen hem niet kan belet worden, en hij zich alzoo
gevoegelijk, naar mate hem goeddunkt, zal kunnen versterken en in het Land zoo-
veel vreemdelingen voeren zoolang en zoo dikwijls hij wil, is het noodig, eer men
verder in onderhandeling treedt, de kasteelen te slechten of althans aan de zijden
van de steden te openen en met deze tot één ligchaam te brengen, opdat er geene
wettige reden besta, die, als afhangende van de gemeente, in zijne handen te laten.
Dit moet vóór alles gedaan worden, want naderhand zal men zulks niet kunnen
bewerken, zonder in het verwijt van oproer, ongehoorzaamheid en weêrspannigheid
te vervallen." Ten vijfde het verzoek der Haarlemmers, die inzonderheid door oor-
log en brand geleden hebben, om van de vele drukkende lasten verligt of ont^
heven te worden, in aanmerking te nemen. Ten zesde verklaart de Prins, dat hij
dikwyls niet alleen door bijzondere personen, maar ook door geheele gemeenten is uit-
genoodigd geworden, over te komen zoowel tot ondersteuning van den Raad, als tot
regeling der zaken, maar dit altijd heeft afgewezen, omdat hij »steeds vreemd was van
DES VADERLANDS.
alle eergierigheid, en slechts gezocht heeft de welvaart en de algemeene rustals ook,
dewijl hij geen »afgunst of naijver Avilde opwekken." Hij zou zich echter daardoor niet
laten weerhouden, » wanneer hij verzocht en door de Staten wettiglijk geroepen wierd tol
hunne dienst." Hieruit, dat wij dit in het voorbijgaan opmerken, zou men opmaken,
dat de Algemeene Staten hun besluit van den vijftienden van Slagtmaand, ter uitnoodi-
ging van den Prins, niet ten uitvoer gelegd hebben. Zoo de Staten, gaat oranje
voort, verlangen dat hij overkomt, eischt hij, dat de stad en het kasteel Sluis in
Vlaanderen in zijne handen gesteld worden, daar hij niet denkt, zich naar Brabatidie
begeven, zonder verzekerd te zijn, dat hij er uit terug kan keeren. Te meer meende
hij hierop te moeten aandringen, daar ongetwijfeld onder de velen, welke met don jan
zullen onderhandelen, sommigen gevonden worden, die zich door beloften, fraaije
woorden, geschenken, of wel door vrees en bedreigingen laten verleiden, en het alzoo
te veel van hem gevergd zou zijn, zich zonder genoegzamen waarborg zoo ver van de ^
gewesten te verAvijderen, Avelker bestuur hem is toevertrouwd. Ongaarne daarenboven
zou men in Holland en Zeeland zien, en hij zelf zou zijn pligt te buiten gaan, wan-
neer hy, zonder behoorlijke verzekering, zich naar Braband begave, dewyl het ge-
rucht liep, dat men slechts poogde, hem uit zijne stadhouderlijke gewesten te lokken,
om die alzoo van hun Hoofd en Bestuurder te berooven, daar men »de importantie
van zijn persoon in de Landen aldaar kende." Gebeurde dit, dan zouden de Nederlan-
ders »de zee verliezen, in welke hunne voornaamste magt gelegen is," en zij zelve
weldra onder den voet en de magt der Spanjaarden geraken (1),
De Algemeene Staten waren inmiddels onvermoeid werkzaam, de krijgsmagt op eenen
ontzagwekkenden, en de geldmiddelen op eenen beteren voet te brengen (2). Zij
namen genoegen in 's Prinsen voorstellen betreffende het aannemen van krijgsvolk onder
scnwARTZENBüRG en scHWENDY, liet ligtcn van ruiters, het waardgeld en de geldlee-
ning, zoo don jan zich niet naar hun wensch mögt schikken. Over het afbreken
der kasteelen, het overleveren van Sluis in Vlaanderen, en de zaak van Haarlem
zouden zij zich nader beraden, maar inmiddels den Prins alles zenden, wat met don
JAN onderhandeld was, om te toonen, dat zij zich niet tegen de Gentsche Bevrediging
vergrepen hadden, welke zij integendeel in alle opzigten zouden nakomen; zoodra zy
met DON JAN overeengekomen waren, zouden zij bij den Koning op de slaking des
Graven van Buren aandringen. Niet alleen dankten zij den Prins voor zijne groote gj^^® τ.^
zorgen en bemoeijingen tot heil van het Vaderland, maar verzochtep hem, zich naar 1576
17
si
'H
(1) bondam, Onuitg. Siukk. D. I. hl. 188—207. Vgl daarbij den brief van obawe aanhes-
FELT, Archives de la Maisoii d'Orange, T. V. p. 528.
(2) de jonge, Besl. d. Slat. Gen. D. 1. bl. 105—133.
II Deel, 6 Stuk. 5
!22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
i516—Brussel te he§e\Gn, ten einde » den Lande van raad en advies te dienen," Te gelijken tijde
verboden zij de stad Namen, zonder hunnen last en dien van den Raad van State,
DOW JA-PT als Landvoogd te ontvangen; en zonden vier vaandels krygsvolk derwaarts,
zoowel ter bescherming van de stad, als van den persoon zijner Hoogheid (1).
Eenige dagen te voren had de Prins van Oranje aan de Heeren van liesfelt en st.
ALDEGOWDE in het breede de redenen ontwikkeld, welke hem verhinderden' naar Brus-
sel te komen, ofschoon aldaar, hoewel zeer tegen den wil des Hertogs van Aar schot,
doch onder het vreugdegejuich der burgers, tien vaandels van zijn krijgsvolk waren
binnengerukt, en zijne tegenwoordigheid steeds door de bevolking algemeen en vurig ver-
langd werd. Inmiddels had de komst van don jan veel kwaads bij de Leden der Algemeene
Staten gesticht, verdeeldheid tusschen hen verwekt en tot vele slechte praktijken onder
hen aanleiding gegeven. Uit den mond van Spanjaarden zelfs Avas vernomen, dat de
^ soldaten aan het bevel van don jan om te vertrekken niet zouden gehoorzamen, ten
volle overtuigd, dat hij hun slechts geschreven had, om den Staten genoegen te geven,
tijd te winnen en ander krijgsvolk af te wachten. Oranje beklaagde zich derhalve
ernstig bij st. aldegonde, dat de onderhandelingen der Staten met don jan reeds ver-
der gevorderd waren dan tot welzijn des Vaderlands voegde, terwijl hij niet begrijpen
konde, hoe men op de nietige verzekeringen en de misleidende woorden van dezen
Bewindsman vertrouwen konde stellen. Om van zijnen kant het geA'aar, dat hieruit
onvermijdelijk voor hen allen zou voortvloeijen, af te weren, schreef hij nogmaals
den Algemeenen Stalen, opdat zij naderhand zich niet konden verontschuldigen,
30 V. vooraf niet gewaarschuwd te zijn (2). De zakelijke inhoud van 's Prinsen brief komt
hierop neer: »In de eerste plaats roept hij God aan tot getuige, dat zijne bedoe-
ling niet is de beroeringen in het Land te doen voortduren, zoo als men willigt uit
zijne raadgevingen mögt opmaken, maar hij eenig en alleen er naar streeft, dat het
Land op de aloude wijze bestuurd worde, te weten, door de Algemeene Staten, za-
mengesteld uit de gemagtigden der Geestelykheid, des Adels, der steden en van het
platte land, onder de souvereiniteit van hunnen natuurlijken Heer. Allengs' ^vas deze
wijze van regeren door eenige heersch- en hebzuchtigen in verval geraakt, welke
gaarne alleen de magt in hunne handen wenschten, en de vergadering der Staten zoo
hatelijk in de oogen van den Landsheer hadden gemaakt, dat het bijna als Majesteits-
schennis beschouwd werd, er zelfs van te spreken. Thans waren die Staten bijeen,
om het voetspoor hunner voorvaderen te volgen; en hetgeen zij reeds verrigt hadden
s
I '
%
ί ;
's
I
'ï ·
I.
(1) de jonge, Besl. d. stat Gen. D. I. bl. 154, 155, 156, 157, 158. Correspondance de guil-
laume Ie Taciturne, T. III. ρ. 162—165.
(2) krchives de la Maison d'Orange, T. V. p. 528—530, 532—54355G.
—;
-
DES VADERLANDS. 19
loonde duidelijk, dat zij de ge^\eslen weder geheel in rust wilden brengen. ^
echter moesten zij op hunne hoede zijn en inzonderheid acht geven, hun gezag niet
te laten gh'ppen, daar alles den schijn droeg, dat don jan het werk zijner voorgangers
wilde Toorlzelten en de magt der Algemeene Staten fnuiken; deze daarentegen moesten
die magt hewaren ter beteugeling van willekeur en dwingelandij; dit was hun pHgl,
aangezien het volk op hen vertrouwde en hen uit zijn midden had gekozen, om voor
de algemeene belangen te waken. Don jan had, wel is waar, van den Koning in last
gekregen, zich eenen Piaad van Nederlandsche Heeren toe te voegen, doch dit was
slechts om de oogen te verblinden en het streven naar de onbeperklste magt te verbergen.
Hij vermaande hen derhalve, ja, smeekte dringend, in geene onderhandehngen met
DON JAN te treden vóór en aleer hy de Spaansche soldaten en andere vreemdehngen
had weggezonden. Zij dienden evenzeer er op bedacht te zijn, het opperbevel over
het krijgsvolk niet aan don jan tpe te vertrouwen, want daardoor zou men hem het
nies in handen geven, waarmede hij hun den hals kon afsnijden. Verdqr mogten zij
wel bij hem aandringen, dat hij al hunne voorregten en vrijheden bezwoer, niet alleen
die der Blijde Inkomst, maar ook degene, w^elke in de jaren Twaalfhonderd drie en
zeventig en Dertienhonderd twintig te Cortenberg verleend en door Hertog jan van Bra-
hanil in Dertienhonderd vier en twintig bevestigd waren; voorts, die voorregten, Avelke
zij in Dertienhonderd vier en vijftig te Leuven, in Dertienhonderd een en zeventig t^:
Brussel, en in Dertienhonderd twee- en drie en zeventig verkregen hadden, als ook
vele andere, hun Avelbekend. Zij moesten daarvan aan don jan echte afschriften zen-
den en hem daarbij voorliouden, dat zij zeer goed wisten, dat hij last had van den Ko-
ning, deze voorregten ongekrenkt te laten, zoo als filips dit hun te allen tijde beloofd
iiad: en dat, zoo hij Aveigeren mögt deze voorregten te erkennen, hij hen niet voor
oproermakers moest aanzien, als zij die naar al hun vermogen handhaafden, want zij
hadden onverwrikt besloten, den laatsten droppel bloeds daarvoor op te ofTeren. —
Zeer raadzaam ware het voor hen, zulk eene vrije en onbewimpelde taal te voeren; zij
liadden alsdan veel eerder een antwoord te wachten, hetwelk, zoo zij het in tijds ont-
vingen, ontegenzeggelijk voordeeliger voor hen moest zijn, dan dat zij door lange
beraadslagingen in onzekerheid gehouden werden en don jan tijd gunden, zijne maat-
regelen te nemen en zich ten strijde toe te rusten. Door zulk eene vrijmoedige taal
alleen had men in den tijd den Koning het besluit weten te ontwringen, dat hel
vreemde krijgsvolk uit het Land zou vertrekken, zoo als velen nog konden getuigen.
Dat DON JAN krijgsvolk van hen eischte, hetwelk hij ongetwijfeld voor zich onder-
eede zou nemen, was een duidelijk blijk, dat hij geen vertrouwen in hen stelde en
zoo hij eens in het bezit dezer benden geraakt was, die zou bezigen om den ver-
gaderden Staten vrees aan te jagen en hen naar zijnen wil te buigen. — Uit zyne
zucht, zich te wapenen en hun de wapens uit de handen te nemen, bleek insgelijks,
..yjif iM.iviiij^^i!«
»
3*
-ocr page 20-!22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
hij geene zuivere bedoeling koesterde; want oneindig billijker ware het loch^
1 i ■■
dat hij vertrouwen in hen stelde, vóór zij zich op hem verlieten; zij toch hadden te
allen tyde gehoorzaamheid getoond, en evenwel zooveel van de Spaansche overheer-
sching moeten dulden. Bovendien was het een geheel buitengewoon iets, dat hij bij
zijne komst al dadelyk gijzelaars ten onderpand en krijgsbenden eischte, daar het van
oudsher gebruikelijk was, dat de Landvoogden en Regenten het eerst en ongewapend
den eed aan de Staten aflegden. Zij mogten voorts wel bedenken, in welk licht zij
zich voor alle andere volken zouden stellen, wanneer zij meer ijver aan den dag leg-
den, om Doir JAN dan de arme bewoners van Maastricht en Antwerpen te bevredigen,
die zoo vele ysselijkheden hadden verduurd en wel van die eerlyke lieden, welke de
Koning, op grond dat zy evenzeer zijne onderdanen waren, op gelijken voet met de
geboren Nederlanders wenschte gesteld te zien; lieden, welke daden gepleegd hadden,
zoo afgrijsselijk en wreed als men ze nooit, zelfs van de meest barbaarsche volken,
had gehoord. Zulk eene handelwijze zou aan de andere sleden weinig moed geven,
welke onophoudelijk moesten vreezen, eenmaal hetzelfde verschrikkelijke lot van die-
zelfde soldaten te ondervinden, zoo zij immer onder het Spaansche juk werden terug-
gebragt. Nog zeer goed moesten zij weten, hoe euvel de steden het hun vroeger af-
genomen hadden, dat zij zich in den beginne niet met kracht tegen het bouwen der
kasteelen verzet hadden, van welke haar meeste leed dagteekent. Thans waren die
kasteelen in hunne magt, en hun pligt jegens het volk eischte, dat zij hen met den
grond gelyk maakten, of althans de muren afbraken, welke naar de stad waren ge-
bouwd, opdat uit die sterkten voor de steden geene ramp geboren wierde gelijk aan
die, onder welke de Antwerpenaars nog zuchtten. Zij behoefden niet te vooronder-
stellen , dat zy daardoor juist den Koning zouden vertoornen, of zich te vleijen, dat
zij nu slechts weinig zijn aanzien en gezag gehoond hadden, want altijd zou hij
den argwaan voeden, dat gebrek aan magt alleen hen belet had, nadrukkelijker te
handelen. Hij zou de hem toegevoegde beleedigingen, hoewel ten onregte, zoodanig
in zyn geheugen prenten, dat hij. die nimmer zou vergeten; en zij. moesten te min-
der hieraan twijfelen, daar zij gezien hadden, hoezeer het eenvoudrg overhandigen
van een smeekschrift zijn toorn had ontstoken. Ieder mögt dus naar zijn rang of
stand wel toezien, in weerwil van alle kwijtscheldingen en beloften van vergeven en
vergeten, waarmede men hunne ooren stopte en nog dacht te stoppen, welke plaats
hij by het gastmaal zou innemen, dat de Landvoogd hun bereidde. Nimmer ver-
gaten de Vorsten dergelgke beleedigingen, en ontveinsden hunne wraak slechts zoolang
als hun de magt ontbrak, die bot te vieren en tot tijd en wijle zich daartoe eene gun-
stige gelegenheid opdeed, zooals overvloedig bleek uit de gepleegde feiten, welke over-
bekend waren en waarvan de wonden nog bloedden. Zij allen hadden het bloed der
Graven van Egmond en Hoorne en van zoa vele andere Edelen en aanzienlijke burgers
DES VADERLANDS. IIS
Toor hunne oogen zien vlieten, ondanks de verlokkende woorden, welke men dezen 1576—
ongelukkigen gegeven had. Dit was der wereld loop en aan ieder bekend, welke het
leven kende. Geenen twijfel mogten zij voeden nopens het dreigende gevaar; immers
was het iets alledaags, dat men door sluwheid zocht te verkrijgen, wat men door ge-
weld niet konde verwerven, zoo als de kinderen plegen te doen, wanneer zij vogels
willen vangen; ja, waarvan zelfs de redelooze dieren gebruik maken als zij elkander
aanvallen. Hieruit was af te leiden, of men geene reden had, op zijne hoede te zijn
tegen list en bedrog, en om niet in den strik te loopen. Elk verstandig man mögt be-
slissen, hoe diep het eenen Vorst, die naar onbeperkte heerschappij streeft, grieven
moet, dat men zijne bevelen in den wind slaat en zijne magteloosheid, ten aanzien zy-
ner onderdanen, voor de oogen der gansche wereld ten toon stelt, terwijl hem de
middelen ontbreken, naar zijnen wil en zijne begeerten te handelen. W^as er wel van
zulk eenen Vorst te verwachten, dat hij een eenig bedrog, eene eenige list onbeproefd
zou laten, om zijn doel te bereiken? Zeer zeker niet; integendeel moet men het als
ontwijfelbaar stellen, dat hij al zijn verstand en zijne zinnen dag en nacht op list en
bedrog zal spitsen; het is toch eene eigenschap der hoogste magt, geene tegenspraak
te dulden, en nooit ontbreekt het haar aan vonden en schoonklinkende redenen, om
het volk te brengen tot hetgeen zij er van willen gedaan hebben. — De belofte, de
Spanjaarden uit het Land te verwijderen, zal evenmin worden nagekomen als die,
door den Koning bij zijn vertrek gegeven, dat zij het Land binnen drie maanden
zouden ontruimen; nog anderhalf jaar lang waren zij er destijds in gebleven, en men
mag zich verzekerd houden, dat zij in het geheel niet zouden vertrokken zijn, zoo de
nederlaag bij Zerhy geen plaats gehad hadde. — Uit dien hoofde verzocht hij de Alge-
meene Staten wel te bedenken, dat het hier geen spel was, maar dat zij, een magti-
gen vijand tegen zich in het harnas hadden gejaagd, en slechts tusschen twee za-
ken te kiezen hadden: onder te gaan, of zich manhaftig te weer te stellen met al de
middelen, welke God in hunne handen had gesteld en die toereikende zouden zgn,
mits men standvastig en eendragtig zich aan elkander hield. — Mögt het zoo ver komen,
dat υοτι jan, door nood gedrongen, in het vertrek der Spanjaarden bewilligde, dan
moesten zij er ernstig op aandringen, dat hij zich verbond, de oude voorregten te her-
stellenen te eerbiedigen, en bovendien de volgende voorwaarden aan te nemen: 1°. dat
de Algemeene Staten, als ook de Raad van State en die der geldmiddelen naast hem de
teugels der regering in handen hielden; 2dat de Algemeene Staten het regt hadden twee
of drie maal 'sjaars te vergaderen, ja, zoo dikwijls het Hun behaagde, zoowel om te
onderzoeken of alles naar regt en wet werd bestuurd, als om het gebrekkige te verbe-
teren of uil den weg te ruimen; en 3". dat alle kasteden geslecht wierden, en don jaic,
zonder bewilliging der Staten, het regt niet zou hebben, krijgsvolk aan te nemen of
buiten hunnen wil bezettingen in de steden te leggen. Op die wijze moesten zij eene
!22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— overeenkomst met don jan treffen; handelden zii anders, dan was te yreezen, dat,
1581 " '
terwijl zij hem poogden te Trede te stellen en het Land tot rust te brengen, zij slechts
grooler oneenigheid dan ooit te voren onder elkander zouden bewerken; immers kon-
den zij zich verzekerd houden, dat er velen onder hen gevonden wierden, welke zich
nimmer op het woord des Konings of dat van don jan zouden verlaten, zoodra zij
zagen, dat het gezag der Algemeene Staten, op wier standvastigheid en vroomheid
alleen zij al hun vertrouwen gesteld hadden, derwijze gefnuikt was. — Hoewel hij al
hetgeen deze brief bevat reeds vroeger had aangewezen, was het onderwerp nogtans
van zooveel gewigt en ging hem zoo na aan het hart, dat het hem niet ondoeltreffend
was voorgekomen, den Staten op nieuw en nader zijn gevoelen daaromtrent kenbaar
te maken, hetwelk hij vertrouwde, dat zij minzaam zouden opvatten als van een man,
die tot den laatslcn droppel bloed bereid was alles te doen, wat strekken kon tot welzyn
en bevrediging des Vaderlands, hetgeen hij uit den grond zijner ziel wenschte in staat
te zijn door daden te bewijzen (1)." — De invloed, welken deze redenen, »aange-
leid om tevens achterdocht, eerliefde en vrijheidslust te ontvonken," op de onderhan-
delingen der Staten met don jan hebben uitgeoefend, zal ontvouwd worden nadat wij
vermeld hebben, wat inmiddels elders in de Nederlanden voorviel.
Floiiis van pallant, Graaf van Culemborg, van wien zich de Prins van Oranje
bediende, om Gelderland tot eene vereeniging met IJoUand en Zeeland te bewegen,
bragt tevens veel bij, dat de Staten van dat gewest vroegtijdig besloten, tot de Gentsehn
Bevrediging toe te treden, die zij den tienden van Wintermaand aannamen (2). Hun
Stadhouder hierges was reeds vóór het sluiten dezer Bevrediging gansch niet ongezind
geweest, zich van de zijde der Spanjaarden te scheiden (5). Den Prins van Oranje,
ofschoon hij hem >vantrouwde, was het echter niet onverschillig, den vijand van eenen
' man te berooven, wiens dapperheid, goed gedrag, krijgstucht en invloed hij op prijs
wist te stellen. Derhalve vermaande hij ook de Algemeene Staten, hierges zooveel
mogelijk genoegen te geven, opdat hij zich voor hen mögt verklaren (4). Dit was
niet vruchteloos. Immers, reeds den tienden van Slagtmaand vereenigde zich hierges
(1) bor, Eist. d. Nedcrl Oorl. D. I. B. X bl. 747—750. v. meteuen, ïHsL d. Ncdcrl OorL B.
'VI. bl. 125, 12Ö. hooft, Nederl. IlisL B. XI. bl.484—487.
(2) Archives de la Maison d^Orange, Τ. V. ρ. 428. de jokge, Besl. d. Stat. Gen. D. 1. bl. 117,
124, 128, 131, 134, 141, 182, 200, 213. bokdam, Om/%. Stukk. B. I. bl. 93—98, 106, 141,
165—168, 171, 178, 232, 240, 272, 293, 298. v. hasselt, Stukh. υ. d. Yaderl. Ilist. D. III.
bl. 94, 97, 98—105. schotel, floris van pallast, bl. 95—97.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 448, 469, 483.
(4) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 485,511. bokdam, Onuitg, Stukk. D. 1. bl. 101,15S.
-ocr page 23-DES VADERLANDS. IIS
met de Stalen ταη Gelderland en. de Algemeene Staten tegen de Spanjaarden en be- 1576—
loofde, de regten en Trijheden der Geldersclien tegen alle geweld te beschermen (1). ^^^^
Hij verzocht, lot dat einde, geschut en krijgsbehoeften van oranje, welke ongetwpeld
liieraan zal voldaan hebben (2). Inzonderheid trachtte hij de Spanjaarden uit het slot
Vredenbiirg te Utrecht te verdrijven, en had daarover den Graaf van Bossu geraad-
pleegd, welke toen nog in Hoorn gevangen was, en die zijn plan toejuichte, zich bi]
de Algemeene Staten te voegen, dewijl dit het eenige middel was het Land te red-
den, hopende hem eenmaal daarin de behulpzame hand te kunnen bieden (5). Men
uieent, dat bossu op de Spaansche Regering verbolgen w^as, daar zij zoo weinig te
zijner bevrijding beproefd had, en hij deswege, korten tijd na zijne vrijlating, hare
zijde verbet (4). Inzonderheid trachtte men de gewesten en steden, die zich nog
in de magt der Spanjaarden bevonden of hun genegen waren, tot het aannemen
der Gentsche Bevrediging over te halen, of met geweld van wapenen daartoe
te dwingen. Utrecht drong herhaalde malen bij de Staten van Gelderland op bij-
stand aan tegen de bezetting van Vredenburg, die, wel is waar, naauwelijks twee
honderd man lelde, maar rijkelijk voorzien was van geschut en krijgsbehoeften,
en zich in een geduchlen staat van tegenweer gebragt had. De Staten van Gel-
derland konden echter over geen geld beschikken, en dit was het juist, waar-
omtrent de meeste verlegenheid bestond. Zij gaven goeden raad en beloften, maar
daarmede was men tegen het oogenblikkelijk dreigende gevaar weinig geholpen
Onderlusschcn had het geldgebrek in Utrecht tot een ergerlijk tooneel aanleiding gege-
ven. De burgers verbeeldden zich, dat hun Aartsbisschop, » de Genadige en Doorluch-
tige Heer" frederik van schenk, Vrijheer te Toutenhurg^ veel geld moest bezitten,
daar hij »niet pornposelick leefde," en begrepen, zich hiervan ten nutte der stad
meester te maken, vóór hij het naar elders liet vervoeren, of wel aan den Bevelhebber
O]) Vredenburg in bewaring gaf. Sommigen oordeelden zelfs, dat hel voor het geld Zijner
Genade veel veiliger was, wanneer het zich in hunne handen bevond, daar het anders
ligt door het krijgsvolk konde geroofd worden. Men stelde dan een geschrift op, >vaarbij
(1) BOKDAM, Onuitg. Slukk. D. I. bl. 89 , 92, 104, 152.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 522.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 469 , 470. de jokge, Besl. d. St. Gen. D. 1.
hl. 101.
(4) bokdam, Oniiitg. Stiikk. D. I. bl. 282. v. meteeen, Hist. d. Nederl. Oorl B. VI. bl. 24
vorso. Zie hiervoor, bl. 9.
(5) bosdam, Onuitg, Stukk. op onderscheidene plaatsen van D. I. bl. 149—329. Vgl. ν. bol-
huis, Gesch. ν. h. kasteel Yredenburg, in 'smans Verspreide Letterarbeid, bl. 60—93.
!22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— den Kerkvoogd eenige duizende gulden tegen zestien ten honderd te leen verzocht
^^^^ werden, aangezien het toch beter was, dat dit geld de Staten uit de verlegenheid redde
en hem rente opleverde, dan dat het renteloos lag of een prooi werd van muitende
Duitschers of Spaansche plunderaars. Hierop werden al de toegangen naar het bisschop-
pelijk paleis door burgers bezet, en eenige afgevaardigden naar den bejaarden Kerk-
voogd gezonden, welke, als naar gewoonte, in zijn kabinet bleef zitten. De deur
werd derhalve])) opengesmeten," en nadat men den Mijtervorst den nood der stad en de
gevaren, welke zijn geld bedreigden, ernstig had voorgehouden, van hem eene som
van vyftig duizend gulden te leen verzocht. Na eene poos bedenkens bood hy vp
duizend gulden aan, en toen dit als geheel onvoldoende werd afgewezen, verlangde
hij tijd van beraad tot den volgenden morgen. Men antwoordde, dat de hagchelyke
omstandigheden noch voor hem, noch voor de stad uitstel of beraad gedoogden,
en brak dadelyk eenige koffers open, uit welke van des avonds tot zes ure in den
morgen, in tegenwoordigheid der burgerhoplieden, omtrent twee en veertig duizend
gulden geteld werden. De wachthebbende burgers werden intusschen, ten koste der
Staten, op wijn, bier, brood en kaas onthaald, terwyl het ook hun, die met tellen
bezig waren, niet aan wijn moet ontbroken hebben. Bij deze gewelddadige han-
delwyze hield de Aartsbisschop zich )) standvastig en als een wys man, onberoerlyk en
onverstoord, ofschoon hij oud was en altijd voor het geld veel liefde scheen gehad
te hebben." Geene klagt ontghpte zijne hppen; slechts zeide hij des morgens, toen
men het geld wegvoerde, ))dat hij het Gode overgaf, welke de dienaars der ondeugd
niet ongestraft liet; hij bekommerde zich niet om het geld, maar vond het onredelyk,
dat men hem zelfs geen tyd van beraad had willen gunnen." Het geld werd naar der
Staten Kameraar of Ontvanger gebragt, om het daar, zoo het heette, te bewaren tot
men het noodig zou hebben. Na twee of drie dagen bragt men den Aartsbisschop eene
schriftelijke schuldbekentenis, en bood hem aan renten op de Staten te verleenen onder
behoorlijke verzegeling tegen den penning zestien. De grijsaard, diep gekrenkt over
het geledene onregt, wees deze aanbieding van de hand; ))hij was niet gewoon," zeide
hij, ))renten van zijn geld te nemen; hij verlangde alleen zijn eigendom zoo spoedig
mogelijk terug." Dit kostte veel moeite, en de schuld is eerst in Zestienhonderd
negentien ))bij accoord" geheel afgedaan (1). \
Niet alleen om Utrecht, maar ook om Deventer, Kampen, Groningen en Roermonde
aan de zijde der Spanjaarden te onttrekken, werden zoo wel van den kant der Alge-
7 · .
(l) VAN BOLHüis, Gesch. v. h. kasteel Vredenburg, bl. 80—84, wiens verhaal, uit echte beschei-
den geput, in eenige bijzonderheden verschilt met dat bij bor, Ilist. d. Nederl, Oorl. D. L B, X,
bl. 776 , 777.
DES VADERLANDS. IIS
meene Staten als van dien der Staten van Gelderland^ onderscheidene middelen beraamd (1). 1576—
Vóór het sluiten der Gentsche Bevrediging had de Raad van State de stad Amsterdam
schriftelijk afgevraagd, »of zij in de aanstaande Bevrediging al dan niet begeerde begre-
pen te worden?" Hierop was geantwoord, »dat de stad den Koning altijd getrouw
geweest was en dat, aangezien Zijne Majesteit de regering der Nederlanden den Raad
van State opgedragen had, zij zich ook voegen zou naar hetgeen door dien Raad op
het punt der Bevrediging wierd vastgesteld, in zooverre zulks niet streed met hare vrij-
heden en voorregten (2)." Thans noodigde de Raad van State niet alleen Amsterdam,
maar ook Haarlem en Muiden uit, zich bij de overige Staten te voegen (5). Daar
hieraan evenweinig als aan de veelvuldige aanschrijvingen en aansporingen der Staten
van Holland en Zeeland gehoor gegeven Averd, besloot men tot het nemen van meer
doortastende maatregelen en verklaarde den acht en twintigsten van Slagtmaand, op de
goederen der Amsterdammers beslag te zullen leggen en die openlijk te verkoopen,
zoo de stad zich vóór den twintigsten van Wintermaand niet met de Stalen van Hol-
land en Zeeland en den Prins van Oranje vereenigd had (4). In dien tusschentijd
werd door den Raad van State besloten, den Heer de schoore naar Amsterdam en
Haarlem af te vaardigen, om hen te bewegen, gevolmagtigden naar Brussel te zenden;
doch zeer kort daarna koos men den Graaf van Dossu, om met deze steden in onder-
handehng te treden (ö). De Algemeene Staten poogden inmiddels de Waalsche bezettingen
uit Haarlem en Schoonhoven door geld te verwijderen (6). Het berigt, dat de Am-
sterdammers zich om dien tijd voor de Staatsche zijde verklaard hadden (7), was voor-
barig. Wel zonden zij afgevaardigden naar Brussel (8), maar niettemin werd in het
laatste van Wintermaand door de Staten van Holland het hernieuwde verbod, dat nie-
mand naar Haarlem mögt reizen of met de ingezetenen dier stad eenigen handel drij-
ven buiten bijzonder verlof, ook op Amsterdam toegepast. (9). —
(1) DomvM, Onuitg. SlnkL· 1). 1. bl. 98, 139, 174 , 212 , 237 , 243.
(2) wagenaah, Beschr. v. Amst. St. I. bl. 348.
(3) DE JONGE, Best. d. Stat. Gen. D. I. bl. 119, 126, 127.
(4) BOR, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 754.
(5) DE JONGE, Best. d. Stat. Gen. D. I. bl. 184, 202.
(6) BOSDAM, Onuitg. Stukk. D. I. bl. 282.
(7) BOSDAM, Onuitg, Stuik. D. I. bl. 282.
(8) WAGENAAR, Besclir. v. Amst. St. I. bl. 349.
(9) Resolut. v. Holl, bij wageraar, D. VII. bl. 132. bor, Ilist. d. Nederl Oorl D. I. ΰ. X.
bl. 754 , 758.
Π Deel. 6 Stuk. 4
-ocr page 26-!22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Vï.
1576— Om dien tijd had de Prins van Oranje de Staten van Holland en Zeeland naar
Middelburg beschreven, om met hen inzonderheid over de beste middelen van
verdediging te raadplegen ingeval van oorlog met dok jaw, wien men geenszins ver-
trouwde. De Staten bewilligden in eene maandelijksche opbrengst van honderd duizend
gulden tot onderhoud van vijftig vaandels voetvolk, elk van honderd dertien man, van
twee honderd ruiters, drie honderd schansgravers, en vijf en veertig schepen van oor-
log; voorts nog vijftig duizend gulden ter maand tot ondersteuning der Algemeene
Staten tegen de Spanjaarden, en honderd zes en twintig duizend gulden ter verbetering
der vestingwerken van Oudewater, Woudrichem, Sparendam, Vlissingen en Veere, als
tot het aanleggen van nieuwe sterkten, waar de Prins dit noodig mögt achten (1).
Oraitje's jaarwedde werd tevens van zes en twintig duizend, op veertig duizend
gulden 'sjaars gebragt (2). Ingevolge de Gentsche Bevrediging, werden den uitge-
wekenen hunne bezittingen teruggegeven; en onderanderen ontving hierges bijzonderen
last van de Algemeene Staten, den Graaf van Culemborg in zijne goederen te herstel-
len (5).
Inmiddels had joris of george van Lalaing, Heer van Ville, later Graaf van Ren-
nenberg, broeder van den overleden Graaf van Hoogstraten, met acht vaandels Walen
zich van de stad en het slot Valenciennes meester gemaakt; en evenzeer was het botj-
dewijw vaw gavere, Baron van Juchy, gelukt, zich van de stad Kamerrijk voor de
Algemeene Staten te verzekeren (4). De stad Grave koos uit eigen beweging de
15V, Staatsche zijde, en werd aan den Prins van Oranje teruggegeven (5). Zwolle trad ins-
tom Gentsche Bevrediging, en de Staten van Gelderland verzuimden niet,
1576 geheel Overijssel daartoe te bewegen (6). Meer voeten in de aarde had het omzetten
van Friesland en Groningen. De Friezen zelve, gelijk reeds is verhaald geworden,
waren genegen zich aan het Spaansche gezag te onttrekken, maar hun Stadhouder de
ROBLES hield hen in toom (7). Deze Bewindsman was van geringe afkomst en had zijn
(1) BOR, Bist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 753, 760, 761.
(2) Resol. v. Hollaiid, bij wagenaah, D. VIL bl. 139.
(3) BONDAM, Onuiig. Siukk, D. I. bl. 254, 260, 273. l
(4) MERDOCE, IJist. d. l. q, d. Fl. Liv. XYIII. p. 359, 360. campatüa } della giierra di Fiandra,
ï. I. p. 171, 172. LE PETiT, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XL ρ. 321. bor, Bist. d. Nederl. OorL
D. L B. X. bl. 750. hooft, Nederl. Hist. B. XL bl. 481.
(5) DE JONGE, Best. d. Stat. Gen. D. L bl. 179, 201.
(6) BODAM, Onuitg. Stukk. D. 1. bl. 265, 267. D. IL bl. 6—16.
(7) Alg. Gesch. d. Yaderl. D. IL St. V. bl. 196, 227—229, 475, 476.
-ocr page 27-DES VADERLANDS. 27
naam ontvangen naar liet dorpje· in Portugal ^ waar hij geboren werd. Door zijne 1576—
moeder, de min van Koning filips II, kwam hij aan het Hof des Keizers, en werd
lijfjonker bij rené. Prins van Oranje, Hij wijdde zich aan de krijgsdienst, overwon,
ondanks zijne jeugd en onvolwassenheid, in een worstelstrijd eenen reusachtigen Fran-
schen kampvechter, en steeg nu van rang tot rang op. Door hmvelijk werd hij Heer
van Billy, Malapart en andere plaatsen. Tot Overste bevorderd, kreeg liij het bevel
over eene afdeehng in de Nederlanden, en wist zich derwijze in de gunst des Graven
van Aremberg te dringen, dat deze hem meermalen het bestuur van zaken in Fries-
land toevertrouwde. Na den dood des Graven van ü/e^cw, verhief hem de Koning tot Stad-
houder van Friesland, Groningen, de Ommelanden en Drenthe. Door de bezettingen
op de oude kasteden te Leeuwarden, Harlingen, Stavoren, en op de nieuwgebouwde
te Oostmerhorn, Lammen, Slochteren, Makkum, Delfzijl en te Groningen, waar hij
vóór omtrent zes jaren begonnen had een sterk slot te stichten, bedwong hij de bevolking
en regeerde oppermagtig. Gevoehg ecliter werd zijn trots gekrenkt, toen de Ko-
ning , op zijn verzoek hem tot den Gravenstand te verheffen, antwoordde: »dat hij wel
te Vreden mögt zijn, daar hij reeds hooger gestegen was dan hij verdiende (1)."
Zijne gestrengheid, en nog meer zijne gierigheid, vervreemde van hem de soldaten, wier
loon hij niet betaalde; en zijne schraapzucht en knevelarijen maakten hem gehaat bij
de Friezen, >Yier achting en genegenheid hij vroeger verΛvorven had door zijne mcnschlievende
zorgen bij den geweldigen watervloed van Vijftienhonderd zeventig, en door het aanleg-
gen van een grooten zeedijk, ter beveiliging van het geheele gewest, dat bij een nieu-
wen zwaren storm eene prooi der zee kon worden (2). Deze dijk moest loopen van
Makkum langs Harlingen tot aan den zoogenaamden Dijkshoek, eene uitgestrektheid
van bijna vijf uren gaans. Daar velen zich onwillig toonden, tot dit werk de hand te
leenen, liet de robles ginds en elders galgen oprigten en de kwalijkgezinden er aan
opknoopen. Van anderen wierp hij de brieven, krachtens welke zij van alle dijkslasten
ontheven waren, in de dijkbreuken, er in gebroken Nederduitsch bijvoegende: »Daar
drif den brief; kan ze dijk, goed; anders moetje boer dijk." Door zulke middelen
was de reuzenarbeid binnen ruim drie maanden voltooid geworden. Op dien zeedyk,
slechts weinige honderden schreden ten Zuiden van Harlingen, werd ter nagedachtenis
van DE ROBLES en ter erkenning van het gewigt en de grootheid zyns werks, eene stee-
nen gedenkzuil ter hoogte van vier- of vijfentwintig voeten opgerigt, welke tevens tol
grens- of scheidspaal strekte tussche'n de twee deelen, in welke de dijk gesplitst is, en
(1) Memoricn van rel^ico fhesikca van Frennicker, in dimbae's knalecta, T. III. ρ. 10, 11.
(2) Aig, Gesch. d. Vadcrl. D. II. St. V. bl. 152, 153.
i*
-ocr page 28-! ' ALGEMEENS GESCHIEDENIS
-die onder de namen van λ^ί]fdeels- hinnen- en huüeiidijken Lekend zijn (1). In weer-
wil dezer vereering der verdiensten van de robles , hadden de Friezen, na den dood
van de requesens, by monde van watse gamminga en hero ogkinga, zich bij den
Raad van State beklaagd, w dat zij in het verleden jaar binnen den lijd van zes maan-
den drie en dertig duizend gulden hadden opgebragt, en daarna, bij maandelyksche
schatting van acht en twintig dagen, elf duizend vijf honderd gulden; behalve nog
allerlei mondbehoeften voor het krijgsvolk, welke den bewoners van het platte land
werden afgeperst. Hierdoor èn door de overstroomingen uitgemergeld, konden zij deze
I
lasten niet langer dragen, daar ook de oproerlingen hen dagelgks plunderden en op brand-
schatting stelden. Zij verzochten derhalve, dat de opkomsten van 'sKonings domeinen
tot betaling der soldaten mogten aangewend worden, gelijk zulks door den Keizer was
verordend; voorts dat hun de som van zeven duizend zes honderd gulden, sedert lang
aan de robles verstrekt, uitgekeerd wierde, en de soldaten afgedankt of den Be-
velhebbers gelast zouden worden, hen in toom te houden, opdat zy de goede ingeze-
tenen niet meer mogten kwellen en uitputten." De Raad van State antwoordde hun,
in naam des Konings, »dat men voor alsnog het krijgsvolk niet kon ontberen; dat op
'sKonings domeinen door buitenlanders geld was voorgeschoten, en zelfs meer dan de
inkomsten opleverden, hetwelk men zou aflossen en dan de opbrengsten tot een behoorlijk
einde bezigen; eindelijk, dat de voorregtèn gehandhaafd, en den Stadhouder en Bevelhebbers
aangeschreven zouden worden, hun volk in tucht te houden (2)." De robles vond zich
ten hoogste beleedigd, dat de Raad van State hem de wet wilde voorschrijven, en was
meer dan ooit gestemd, de Algemeene Staten als oproerlingen te beschouwen, sinds zij
de Spanjaarden voor verraders van Land en Koning verklaard hadden. En toen de
Gentsche Bevrediging gesloten was, tot welke onderscheidene leden der Staten van
Friesland genegen waren toe te treden, vaardigde hij dreigende verbodsv\'etten daarte-
gen uit en eischte, dat zijn krijgsvolk hem voor den lijd van drie maanden trouw zou zweren ,
binnen w^elken hij hoopte van den Koning te vernemen, of hij met den Prins van
Oranje den vrede mögt aangaan. Hierop begaf hij zich naar Overijssel, om ook aldaar de be-
volking aan de Spaansche zyde te houden, en voorts met hetzelfde doel naar Gronin-
(1) De beschrijving en afbeelding van deze gedenkzuil wordt gevonden bij winsemius, Chron.
v: Vriest. B. XVII. bl. 588, 589. Dit gedenkteeken, door verloop van lijd en tot weinig eer der
opzieners van het dijkwezen, geheel in verval geraakt, Averd in de laatste lielft der verloopene
eeuw, op dezelfde plaats en in denzelfden vorm, door een ander vervangen, op kosten van karel
GEORGE, Graaf van Wassenaar-Twickel^ voorheen Dijkgraaf en Grietman van Franekeradeel. κοκ,
Yaderl. Woordenb. D. XXIV. M. 315, 316.
(2) wiksemius, Chro7i. v. Vriesl, B. XVIII. bl. 596. sghot.oüs, Friesche Ilisl. B. XXL bl. 792.
1576-
1581
-t
DES VADERLANDS. 29
</e», waar de gemoederen ia gisting geraakt waren. Ondertusschen zonden de Alge- 1576-
Hieene Staten frangois maetim stella, een Brusselaar, naar Friesland en Groninger-
land met last te beproeven, de soldaten zoo wel als het volk over te halen, zich der
(ientsche Bevrediging aan te sluiten. Toen stella echter den negentienden van Slagtmaand
Ie Groningen kwam, liet de robles hem in hechtenis nemen, zwaar aan handen en voeten
kluisteren, en vervolgens in zijne tegenwoordigheid ter pijnbank leggen, om zijn gehei-
men last te vernemen. Hij kon hem echter tot geene andere bekentenis brengen, dan dat hij
s^ezonden was om de stedelijke Regering uit te noodigen, afgevaardigden ter Algemeenc
Slatenvergaderiog te zenden. De robles, deswege verbitterd, trok zijn rapier, bragl
STELLA eenige Avonden toe en het hem gemarteld en gewond liggen, zonder in hel
eerst te gedoogen, dat men naar hem omzag. Stella wist door middel van den arts,
die hem, na herhaald verzoek, was toegestaan, met de aanhangers der Staten in ver-
blandliouding te geraken; ook slaagde hij er in, allengs een goed aantal soldaten, dooi-
l)elofte van volle betaling der achterstalhge soldij, voor zich te winnen. Inmiddels
liep bE ROBLES den twee en twinligslen van Slagtmaand zijn krijgsvolk in eene kerk
bijeen, en vorderde er hetzelfde van als onlangs van de benden in Friesland^ docli
voegde er thans bij, dat wie van hen staatsgezind was daarvoor openlijk moest uitko-
men, hij zou hem ongehinderd laten gaan. Een der soldaten verklaarde on-
bewimpeld, dat hij voor de Staten wilde leven en sterven; en de robles liet hem
vrij vertrekken. De overigen legden den eed af, behalve Hopman lijssy, zijne
sergeanten en korporaals, welke beweerden, dat de eed, dien zij negen jaren geleden
iian den Koning hadden afgelegd, voldoende was, en, ondanks al de pogingen en be-
dreigingen van de robles, bij hun besluit volhardden. ïe wel echter kenden zij den
aard van den Stadhouder, om niet te vreezen, dat hij op wraakneming bedacht
zou zijn, en besloten derhalve, na overleg met de ervarenste hunner soldaten en met
de sergeanten van hel vaandel van villers, welk de wacht had, hem te voorkomen,
door zich van zijn persoon te verzekeren. Zij hadden zich ten opzigle van de robles
niet vergist. Hij gelaslle Hopman loi>ez, welke den verlangden eed had afgelegd, rnet
zijn vaandel en eenige mei hagel en schroot geladen stukken geschut op den weg post te val-
len , en het vaandel van lussy , wanneer het daar langs trok om dat van vïllers af te lossen ,
Ie overvallen en te vernielen. Doch lussy, liiervan onderrigt, sloeg eene andere straat
in en kAvam met zyne soldaten, wier geweren met scherp geladen waren, op de markt
voor het huis van egbert alberda , waar de Stadhouder zijn intrek genomen had, dewijl
liet kasteel nog niet geheel voltooid Avas. De robles lag met zijn hoofd uit het ven-
ster, en daar de soldaten hem niet door hel lossen hunner geweren de gewone krijgseer
J bewezen, riep de opperwachtmeester apïtonio sarda hen toe: »geeft toch vuur,"
maar het antwoord Avas: »Geef gij ons eerst geld, om kruid en lood te koopen." Ver-
billcrd werpt sarda een soldaat op den grond, doch nu barst het oproer los; er val-
-■■ii.
■
4··?
-ocr page 30-! ' ALGEMEENS GESCHIEDENIS
1576—len eenige schoten, naar het hoofd des Stadhouders gerigt, en sarda neemt de vlugt.
Nu moedigt lussy zijne soldaten aan, onverschrokken te voltooijen, wat zij begonnen heb-
ben; het vaandel van yillers, gereed van de wacht te trekken, schaart zich onmid-
dellijk aan hunne zijde en zweert, met hen te zullen leven en sterven. Hopman lopez
snelde op het gerucht toe en trachtte het oproer te stillen, maar werd derwijze met
eene hagelbui van kogels begroet, dat hij zich te naauwernood in het varkenskot van
het huis eens bakkers redde. Zijne soldaten vereenigden zich met de muitehngen, die
nu te zamen omtrent vier honderd en vyftig man sterk waren. Onder een ver-
vaarlijk geschreeuw eischten zij, dat de robles naar beneden zou komen, die nu, in
ootmoedige houding en met den hoed in de hand, voor hen verscheen, hun min-
zaam toesprak en binnen drie dagen geld beloofde. Maar te vergeefs; zij noemden hem
een schelm, een verrader, en sleepten hem, aan beide beenen geboeid, onder het ge-
roep van: Leve de Prins! Leven de Staten! naar het raadhuis, waar zy hem aan eene
zware keten sloten. Terstond grepen zij mede zijn Luitenant en schoonzoon, den Heer
VAN RUYSBROEK, cn wierpen hem in denzelfden kerker. Insgelijks zetten zy hunne
Hoplieden villers, mowceau, ghampt en lussy zelfs gevangen, naar men meent, met
dier eigen wil, om daardoor alle verantwoordelijkheid wegens het wanbedryf der sol-
daten, waartoe zij later welligt konden geroepen worden, van zich te kunnen afschui-
ven. Nu kozen de soldalen uit hun midden eenen Eletto en andere Hoplieden, vlogen
naar de waag, waar de Sfropadacorda bewaard werd, een werktuig met welk zij bij
eenig vergrijp gekastijd werden, en sleepten het onder het geschreeuw: Leve de Prins!
Leven de Staten! naar de markt, waar zij het aan de vlammen opofferden. Daarentegen
voerden zij Stella uit zynen kerker, waar hy aan handen en voeten gekluisterd zat, in
zegepraal naar de markt., vormden om hem eenen kring en legden, nadat hij beloofd
had, hen met raad en daad te ondersteunen, den eed af van getrouwheid aan de Alge-
meene Staten. Om ongeregeldheden en botsingen te voorkomen, lieten de verkozen
! i Bevelhebbers omroepen, dat niemand der burgers zich des nachts op straat zou bege-
ven, daar men op hem zou schieten; en raadpleegden voorts met stella, wat hun
verder te doen stond. Hy vermaande, onmiddellijk de vier Burgemeesters te ontbieden
en van hen te eischen, dat zij in naam der stad den eed aan de Staten zouden afleggen.
I Dit geschiedde; en de Vroedschap, die reeds in den grootsten angst verkeerde, dat ook
5-
I Groningen het lot van Maastricht en Antwerpen was voorbereid, verklaarde zich vol-
ï-
I gaarne en met algemeene stemmen voor de Staten. Nu gingen de verbitterde soldaten
; de Bevelhebbers, die hen zoolang geplaagd en zich thans verborgen hadden, alom op-
1 zoeken. In het Minnebroedersklooster vonden zij den gewezen Stedevoogd van Zui-
I phen, ghristoffel vasques , als monnik vermomd, en sleurden hem onder het geschreeuw:
I »Hier is de nieuwe Bisschop!", omdat de overledene Kerkvoogd jan knijf tot die
: i Orde behoord had, naar de markt, Sarda werd, na lang zoeken, in een geestelijk gewaad
I
'i .
* t
1
i 3
DES VADERLANDS. OJ
gehuld, ea de Provoost-Geweldige in den schoorsteen bij een Pastoor gevonden. ^j^gJ"
man lopez voerde men al roepende: »Hier brengen wij den beul van Groningen,"
gevangen naar het Jakobijnenklooster bij de andere lïbplieden. De Luitenant jan mepske
of mepsgue werd in zijn eigen huis door vijftig soldaten bewaakt, en Mr. jurriaait
westendorp, Raadsheer in het Hof van Friesland, op het stadswijnhuis gevangen ge-
zet, waarover hij zich ten uiterste beleedigd toonde, den soldaten onder het oog bren-
gende, dat hij een dienaar des Konings was. »Zoo de robles Koning is," was het
antwoord, »zyt gij 'sKonings dienaar, anders slechts de handlanger van een Landver-
rader." Voorts werden de afbeeldsels van alba, de robles en sarda aan de galg
gespijkerd. De bezettingen van Delfzijl, Appingadam, Leeuwarden, Harlingen en
Stavoren verzekerden zich insgelijks van hare Hoplieden en zonden hen, wel bewaard,
naar Groningen, alwaar nu de poorten eenige dagen gesloten gehouden werden, lot
binnen de stad, Avaar tot meerder zekerheid nog een slerk vaandel voetvolk was inge-
rukt, alles geregeld was. Te Leeuwarden werd een Landdag gehouden, op welken de
gevoelens over het al of niet aannemen der Gentsche Bevrediging geweldig uiteen lie-
pen ; en men konde er niet eerder toe besluiten, dan nadat de soldaten, welke hier en
alom in Friesland morden, dat men hun den nieuwen eed afgeperst en noglans niets
betaald had, de echtgenoote van de robles op het blokhuis in verzekerde bewaring
genomen hadden. In Franeker maakte de bezetting zich meester van Hopman feuter,
en zette hem op Sjaardemahuis gevangen.
Inmiddels was stella met eenige afgevaardigden uit de burgerij en van het krijgs-
volk naar Brussel gezonden, om den Algemeenen Staten van het voorgevallene in
Groningen berigt te geven, van hen een nieuwen Stadhouder en Krijgsbevelhebber te
verzoeken, en op de betaling der achterstallige soldij aan te dringen. De Algemeene
Stalen noodigden dadelijk den Raad van State uit, den Graaf van Bossu het bewind
over Friesland, Groningen en Overijssel op te dragen, en indien hij niet spoedig
konde vertrekken, alsdan zijn broeder d'auxy met stella naar Groningen te zenden,
om de soldaten voor hun gehouden gedrag te danken en de goede stemming in hen
levendig te houden; voorts het afbreken van het kasteel aldaar te bevelen, en de Sta-
ten der drie genoemde gewesten schriftelijk aan te sporen, gemagtigden naar Brussel
Ie zenden. Daar men echter bemerkte, dat de komst van bossu, om het bloedbad
door hem weleer in RoUcrdam aangerigt, in Friesland niet aangenaam zou zijn, werd
op aanzoek van Leeuwarden, george van Lalaing, dien wij voortaan rennenberg zul-
len noemen, bij voorraad, lot Stadhouder van Friesland en Groniw^e^r aangesteld, en
de Raad van State beval den Stalen dezer gewesten, in naam des Konings, hem als
zoodanig te erkennen. Rennenberg trok over Zeeland, en werd Ie Middelburg door gg^
den Prins van Oranje, welke hem eenige brieven naar Friesland medegaf, minzaam Win-
ontvangen. In liet laatst van Wintermaand kwam hij tegen den avond met een klein 1570
ψ
! ' ALGEMEENS GESCHIEDENIS
- gevolg voor Groningen, overnachtte in het klooster Selwerd en werd den volgenden
dag, toen hij zijnen last getoond had, feestelijk door burgers en soldaten ingehaald. Om
dien tijd zonden de Staten van Friesland in het algemeen, en Leeuwarden met eenige
andere steden in het bijzonder, afgevaardigden naar Brussel^ om in de Gentsche Be-
vrediging, welke op last van den Raad van State reeds door geheel Friesland hfiVm^
gemaakt was, opgenomen te worden. Dit werd hun toegestaan, onder voorwaarde,
dat zij binnen eene maand van genoegzame volmagt voorzien zouden zijn, om over
het uitvoeren dezer Bevrediging, het verwijderen der Spanjaarden en dier aanhang, en
over alles wat er van afhing, behoorlijk met de Algemeene Staten te kunnen raadple-
gen (1).
De onderhandelingen met Frankrijk, in het begin des jaars gescliorst (2), waren
kort na het inhechtenis nemen van de Leden van den Raad van State weder aange-
knoopt. De Staten van Brahand hadden toen, denkelijk op aanraden van okanje of
van degenen, welke hem toegedaan waren, door gezanten den Hertog van Awjoii [Alen-
con) om bijstand verzocht (5). Deze Vorst had dien, naar het schijnt, uit eigen
beweging reeds vroeger den Prins en den Staten van Holland en Zeeland aangeboden.
Oranje echter wenschte, dat de Hertog Beschermheer van al de Nederlanden mögt wor-
den (4). Hij wilde evenwel met anjou niet zonder voorkennis van hepidrik III hande-
len, die hem, althans schijnbaar, geenszins ongenegen was (5). Ongetvvyfeld met toe-
stemming van dien Vorst, welke zich gaarne van zijn rusteloozen broeder ontslagen zag,
werd door anjoü in Wijnmaand den Nederlanders alle hulp toegezegd (6). Ondanks
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 501, 502,564,583. de jonge, Besl d. Slat. Gen.
D. L bl. 172, 178, 180, 199, 214, 222. bondam, Onuitg. Stukk. D. 1. bl. 181 (k), 214, 242,
245, 260, 284. Charterb. ν. Vriesl. D. III. bl. 1076—1082. mehdoce, Hist. d. I g. d. FL Liv.
XVIII. p. 360. strada, de Bello Belg. Lib. IX. p. 518, 519. campana, delta guerra di Fiandra,
ï. I. p. 170, 171. chappuys, Hist. Gén. d. l. g. d. Fl. Liv. lA^ p. 216, 217. le petit, Chron.d.
Holl. Τ. II. Liv. XL ρ. 322—324. de tassis, Comment. Lib. III, p. 211, 212. fbesinga, Memo.-
riën, bl. 12—21, 488—490. bor, Hist, d. Nederl. Oorl. D. L B. X. bl. 750—752. D.II.
Authent. Stukk. bl. 5. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VI. bl. 124. hooft, Nederl. Hist.
B. XL bl. 481—484. winsemius, Chron. v. Vriesl. B. XVIII. bl. 599 , 601. schotanus, Fr. Hist.
B. XXII. bl. 797—799.
(2) Zie Alg. Gesch. d. Yaderl. D. IL St. V. bl. 488.
' (3) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 419. v. reyd, Nederl. Gesch. B. IL bl. 18.
(4) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 441, 442.
(5) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 444, 445.
(6) v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VI. bl. 126.
J576-
1581
31 V.
Win-
tenn.
1576'
DES VADERLANDS. OJ
's Prinsen pogingen, toonden de Algemeene Staten weinig genegenheid lot een verbond
met Frankrijk en nog veel minder, om het beschermheerschap aan anjoü optedragen,
waardoor zij den Koning van Spanje op het hoogste moesten beleedigen. Zij vreesden daar-
enboven van de Spaansche in de Fransche dwingelandij te zullen vervallen, en Avantrouwden
ruim zooveel de Franschen als de Spanjaarden (1). Zelfs riepen zij den acht en twin-
ligsten van Slaglmaand de gezanten, door Brahand naar anjou afgevaardigd, terug,
verklarende, dat zij nooit de bescherming des Hertogs hadden ingeroepen en deze ook
niet begeerden, of uit hoofde van hunnen eed en vroegere betuigingen begeeren
konden (2). Nog meer afkeerig waren zij van een verbond met heisdrik van ISa-
varre, die den Prins van Oranje op nieuw zijne hulp had aangeboden, doch wien
de Hervormden zoo min als de Roomschgezinden, om de wuftheid zijner beginselen,
vertrouwden (3). Orasje Avaagde het alzoo niet, zich ver met hem in te laten,
maar spoorde daarentegen anjou aan, in zijne goede gezindheid jegens de Nederlanders
Ie volharden. De Hertog beloofde hem twaalf honderd soldaten over zee en twee dui-
zend man over land te zenden, en bovendien in Frankrijk nog een aantal krijgsvolk
gereed te houden, waarover hij in tijd van nood zou kunnen beschikken (4).
Ondertusschen waren de onderhandelingen met Engeland hervat (U), en de Baron
D'AUBiGPfY was dcrwaarts gezonden, om de Koningin met den toestand en de behoeften der
gewesten bekend te maken, waarop elizabeth bij den Koning van Spanje door den Ridder
SMiTu, doch vruchteloos, had aangedrongen, de Spaansche benden uit dc Nederlanden te ver-
wijderen. Daar de Staten het thans raadzaam oordeelden, zich alom ten krijg toe te rusten,
zonden zij den Heer van Sweveghem naar Engeland, om geldelijken onderstand te ver-
zoeken. Hij wendde zicli tot den Graaf van Sussex en bragt hem onder het oog,
»dat wanneer de Staten met twintig duizend Pond Sterling (veertig duizend Angelotten)
ondersteund wierden, men hun in de tegenwoordige omstandigheden eene dubbele
dienst bewijzen en hen voor altijd aan Engeland verbinden zoude niet alleen, maar
tevens aansporen, nimmer eenige hulp van Frankrijk aan te nemen, daar dit niet
slechts hun, maar ook voor Engeland zelfs in ,de gevolgen nadeelig konde zijn." Hier-
door werd eene gevoelige snaar bij EusAUETn aangeroerd. Zij toch vreesde allen Fran-
sehen invloed in de Nederlanden en wist, gelijk een tijdgenoot zich uitdrukt, » dat
(1) Archives de la Maison d'Orange, Τ. V. ρ. 445—447, 504.
(2) DE joTSGE, Best, d, SlaL Gen. D. I. bl. 146, 153.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 620—522 , 577.
(4) Archives de la Maison dWrange, T. V. p. 515 , 519 , 577. bosdam, Onuitq. Slukk. D. Ι.
hl 261.
(5) Älg, Gesch. d. Vaderl. D. II. St. V. bl. 484—487.
II Deel, 6 Stuk. κ
-ocr page 34-! ' ALGEMEENS GESCHIEDENIS
Ï576— eene Koningin yan Engelnnd deze gewesten, als de bolwerken van haar rijk, moet be-
schermen en met niet minder reden dan Duitschland ^ Hongarije tegen de Turken
beschermt." Weinig dagen later verwittigde sweveghem den Algemeene Staten, dat
de Koningin hun de gewenschte som had toegestaan (1).
De voorwaarden, door den Prins van Oranje voorgeschreven, op welke men don jaiï
lot Landvoogd moest aannemen, waren zeker meer geschikt, den oorlog te ver-
klaren dan den vrede te bewerken (2). Het is hier de plaats de beschouwingen
in te vlechten van eenen Geleerde, die zich, ten opzigte onzer geschiedenis, uitstekende
verdiensten heeft verworven.
»Kwam DON JAN," vraagt hij, »om met zachtheid of mei geweld te Averk te gaan?
Moest men zijne trouwloosheid vreezen, of veeleer zijne opregtheid vertrouwen? Op
Holland en Zeeland kan deze vraag niet van toepassing zijn. In de oogen van don jan
duurde nog steeds de oorlog tegen de beide gewesten voort; dien te eindigen was zyn
pligt, «n hij ontveinsde dit niet. De vraag betreft dus de overige Nederlanden; en als-
dan schijnt het ontwijfelbaar, dat zijne zending hoogst vredelievend was, en hij die
te goeder trouw wenschte ten uitvoer te brengen. — De Koning verlangde altijd de
gewone gehoorzaamheid en handhaving van het Roomsch-Katholyk geloof. Het was on-
mogelijk, zich met hem over deze twee punten te verstaan. Maar moet de reden daar-
van in zijn kwaden wil gezocht worden? Hij konde zijn gezag niet aan de Algemeene
Staten overdragen. Iets dergelijks voor te stellen was, volgens velen, » » ondienst, op-
roer, en Majesteitschennis."" En wat de godsdienst betreft, zoo de Koning zelfs, zijne
persoonlijke overtuiging verloochenende, gewild had in dit opzigt toe te geven, werd
hij er door eenen eed in belemmerd (5) , en door de eischen zijner Katholijke onderdanen
bedwongen. — Voor de ïCatholijken was de instandhouding, en voor velen onder hen,
de onverdraagzame heerschappy van de Roomsclie eeredienst het dierbaarste voorregt. —
Men kon zoo wel zijne kroon verspelen door het Protestantismus te dulden als door
het te vervolgen; de geschiedenis van Hendrik III en van de Ligue strekten daarvan
tot getuige. In de Nederlanden was de Ultra-Katholijke partij nog zeer magtig en
ïou, in «en dergelijk geval, niet lijdelijk gebleven zijn. Men kan hierover oordeelen
uit de verklaring van de chajipioni aan junius : »»Gy zelf hebt my openlyk ge-
zegd,"" schrijft deze laatste, »»waar 't zake, dat de-Koning ons iets dergelijks
(1) Archives de la Matsou d'Ordng , T. V. p. 573. de johge , Best. d. Slat. Gen., D. I. bi.
335—339. I
(2) groen v. priksterer, in de Avchives dB lu Maison d'Orange, T. V. p. 490. Zie hiervoor,
bl. 21, 22. Vgl. ΒΕΝτινοοίκκ, Nederl. Ilist. bl. 250.
(3) Vgl. hierover, Alg. Gesch. d. Vadert, B. 11. St. V. bl. 98—100.
-ocr page 35-DES VADERLANDS. OJ
(de uitoefening der Hervormde godsdienst) toestond, gij zelf de Avapenen tegen hem 1570—
zoudt opvatten en ook het gansche Land, zoo ver het in mve magt ware, tegen
Zijne Majesteit in opstand brengen."" — De Koning maakte genoegzaam geene zwa-
righeid alles aan te nemen wat hem mogelijk en geoorloofd toescheen. — Het stelsel
van den Hertog van Alba was ten eenenmale opgegeven. De Koning wilde weder de
gemoederen voor zich winnen en had dit door sterk sprekende daden bewezen: het
zenden van de requesens , de onderhandelingen te Breda, het afschaffen van den Tien-
den Penning, en het bestuur ad interim van den Raad van State. Men moet derhalve
vooronderstellen, dat de benoeming van don jan in overeenstemming was met deze
staatkunde. De Markgraaf van Havré had, bij zijne terugkomst uit Spanje^ de stel-
hgste verzekering van 's Konings neiging tot zachtheid en gematigdheid gegeven.
FiLiPS had hem gelast te verklaren, »»zijne groote liefde tot zijne Erf-Nederlanderi
en de begeerte, welke hij had, dat het al gesteld wierd in goeden vrede en rust,
mits bewarende het heilig Roomsch-Katholijk geloof en zijn behoorlijk gezag tot wel-
vaart dezer Landen, zonder verder op eenige andere zaken ter wereld aanspraak te
maken."" En hopperus had den Markgraaf evenzeer verzekerd, dat filips als een ge-
nadig en goedertieren Prins dikmaal (dit maal ?} besloten had, zijne onderzaten te be-
handelen op de beste en zachtste wijze mogelijk. Gratvvelle, welke de keuze van don
•TAN tot Landvoogd goedkeurde, raadde levens ten sterkste aan, niets onbeproefd te laten,
om den vrede in de Nederlanden te herstellen. — Men heeft beweerd, dat don jan een
open berigtschrifl, »om den Lande een goed genoegen te gevenen een geheimen
lastbrief, » om het Gentsche Verbond te verbreken en 's Konings vertreden gezag weder
op te rigtenontvangen had. De Prins van Oranje zegt in zijn Verweerschrift: )>» Heb ik
nog niet brieven in handen, door den Koning en een zijner geheimschrijvers van staat
geteekend en met zijn wapen gezegeld, welke getuigenis afleggen van den last aan don jan
gegeven? Daaruit is ons kenbaar geworden, dat al het onderscheid tusschen don jan, den
Hertog van Alba, en don ltjis de requesens daarin beslaat, dat de eerstgenoemde zijn
vergif niet zoo lang bedekt kon houden."" — Maar welk gevolg kan men uit dit
verwijt trekken? Dat don jan aanbevolen was, een verbond te voorkomen of te ver-
breken , het^velk gevaarlijk scheen; tot dat einde de Kalholijke gewesten te behagen,
en ten opzigte van verschillende gepleegde daden te veinzen, welker bewerkers men
later wel zou weten te straffen. — Het is waar, de partij welke den oorlog wilde,
had in Vijftienhonderd drie en zeventig don jan tot opvolger van alba voorgesteld;
maar in Vijftienhonderd zes en zeventig waren het niet zijne krygsmans bekwaam-
heden, die 's Konings keuze op hem bepaalden. In dat geval zou men er voorze-
ker aan gedacht hebben, het leger aanmerkelijk te versterken. Granvelle schreef;
»)) al de beroering in de Nederlanden is gegrond op de wraak over de slechte behan-
deling, welke de landzaten van de Spanjaarden ondervonden hebben en over hunne
»κ
I
! ' ALGEMEENS GESCHIEDENIS
- bedreigingen. Om dit alles Ie doen ophouden, moet men een weinig toegeven en zich
naar den tijd schikken, hetgeen zij niet gedaan hebben; ik twijfel zelfs of er niet zijn,
die wenschen, dat de beroeringen voortduren, en welke Zijne Majesteit tot den krijg
aansporen, hun eigen voordeel halve; terwijl het daarentegen blijkbaar is, dat de Koning
verlangt, alles in der minne te schikken, want anders zou hij don jan niet geheel
alleen en zonder krijgsvolk gezonden hebben."" — Filips had andere beweegredenen
voor zijne keus. Don jan, in de Nederlanden geboren (?) en zoon van karel V, wist
door zijne manieren en minzaamheid aller harten te winnen. — En wel verre, dat zyne
krygsbekwaamheden den Koning zouden aangespoord hebben hem te kiezen, deden
zij hem veel meer eenigen tijd aarselen. 's Vorsten ongerustheid, in dit opzigt, blijkt
duidelijk uit de herhaalde vermaning, den vrede te bevorderen en alles te vermijden,
wat dien in gevaar konde brengen. En don jan kende zeer wel den wil van zijnen
Meester (α). ~ Maar zoo de Koning opregt handelde, was dit ook het geval met
don jan? Wenschte hij misschien vredebreuk, om nieuwe krijgslaauweren te kunnen
plukken? De bevelen des Konings waren te steUig, om dat vermoeden ligtelijk aan te
nemen. Er bestaat geene reden, de sterke en zoo dikwerf herhaalde verzekeringen van
don jan in twijfel te trekken. Hij was opvliegend van aard, maar niet geveinsd, en dacht
veeleer weinig door by staatkundige beraadslagingen [h). Ongetwijfeld was de last,
hem toevertrouwd, niet in overeenstemming met zijn karakter en zeden. Hij moest
de rust herstellen, en moeijelijke en kiesche onderhandelingen tot een goed einde
brengen. Gewoon volstrekt te gebieden en in de gevechten opgevoed, konde hij
minder dan een ander, tegenspraak, getwist en getalm dulden. Van daar somtijds hel
hevige en geweldige zijner voorstellen (c). Maar hoe meer hij ronduit erkent, dat
zijne zending hem drukt, hoe meer men mag aannemen, dat hij zich voorstelde, haar
te vervullen. De Gordiaansche knoop zou hem veel minder kommer gebaard heb-
ben, wanneer hij gemeend had, dien te kunnen doorhakken, Zyn toestand werd hem
bovenal onverdragelijk door het besef, dat hij dien moest verdragen {d). Men moet
erkennen, dat zijne bijzondere gesprekken, welke door sghetz, wien men alle reden
heeft te vertrouwen, zijn opgeteekend, naar het schijnt bewijzen, dat zijn gedrag,
ten minste wat de algemeene strekking zijner daden betreft, vrij was van dubbelhar-
157ß-
1581
(a) STRADA, de Bello Belgic., p. 517, 518.
{b) THUANüs, T. I. Lib. LXIV. p. 212.
(c) bondam, Oniiitg. Stukk., D. I. bl. 313. de tassis , Comment., Lib. I. p. 242. bor , Ilist.
d. Ned. Oorl., D. I. B. XI. bl. 775.
(d) bdrman, knalect., T. I. p. 36, schetz , Commentarius, p. 1—13.
-ocr page 37-DES VADERLANDS. OJ
tigheid; hij is blijkbaar veeleer te beklagen dan te veroordeelen (a). Doir jast, hetzij 1576—
opregt of niet, moest verdacht voorkomen. Sinds zijne komst had de Prins van Oranje
alles in het werk gesteld, hem verdacht te maken en is er in geslaagd. Zeker, na
zoo vele trouwloosheden en moordtooneelen was een betrekkelijk vertrouwen niet onge-
past. De Prins hechtte weinig geloof aan de belofte van gematigdheid en zachtheid.
Men mag echter vooronderstellen, dat hij zijne vrees overdreef. Hij was te wel van de
4
beraadslagingen des Spaanschen Hofs onderrigt, om te gelooven, dat men op nieuw de
Nederlanden in vuur en vlam wilde zeiten. En voorts is het duidelijk, dat hoe meer
DOW JAN te goeder trouw handelde, hoe meer de Prins er belang bij had, overal kwaad
vermoeden uit te strooijen. Hoe meer eene toenadering tusschen den nieuwen Land-
voogd en de vijftien Nederlandsche gewesten gemakkelijk scheen, hoe meer dringend
gevorderd werd dit te verhinderen. Holland en Zeeland moesten de slagtoflers van zulk
eene overeenkomst worden. Wanneer de Spanjaarden vertrokken waren, zouden de
Katholijke gewesten uit erkentelijkheid en om zich van de blaam van ketterij en oj>-
roer te zuiveren, alom de heerschappij van het Pausdom eischen. De oorlog tegen
OBAWJE en de zijnen moest het eerste gevolg zijn van den vrede, en het onderhou-
den van de tweedragt was, in dergelijke omstandigheden, voor hen bijna eene voor-
waarde van behoud (1)."
Juist dit laatste zou reeds op zich zelve genoegzaam zijn, het gedrag van den Prins, ten op-
zigte van Dorr jan, te regtvaardigen; immers, de wet van het zelfbehoud is de hoogste wet.
Maar bovendien, welk vertrouwen kon in 'sKonings veranderd regeringsstelsel, ten aanzien
der Nederlanders, gesteld worden, daar hij hiertoe blijkbaar door de dringende nood-
zakelijkheid alleen gebragt werd? Hoe kon men eenen Vorst vertrouwen, die ge-
woon was, zoo als talrijke voorbeelden bewezen, met zijne woorden te spelen en
welke reeds vroeg zich van den eed, bij het aanvaarden van het bewind over de Ne-
derlanden afgelegd, had laten ontslaan (2)? Eenen Vorst eindelijk, die geheel door-
drongen was van de rampzalige, en zelfs voor het Roomsch-Katholicismus in de gevol-
gen heillooze leer, dat men Ketters woord noch eed behoeft te houden? Dit zou
onverantwoordelijk geweest zijn en Avel het allermeest in eenen man als oraitje, die
eenen blik tot in de diepste schuilhoeken van het hart van filips geworpen had, en
op wien Roomschen en Onroomschen, niet slechts in Holland en Zeeland, maar ook
{a) RANKE, Fürst, u. Völle, ν. Europa, Th. J. S. 167—183.
(1) groen v. prinsterer, iu de Archivcs de Ia Maison dOrange, T. V. p. 474—480.
(2) Alg. Gesch. d. Yaderl D. IL St. Y. bi 20.
i .
■ -' ι
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
in Braband en Vlaanderen alleen hunne hoop stelden (1). Spoedig zal blijken', dat
de Prins zich in den Koning noch in don jan vergiste.
Geleid door dit gewettigd wantrouwen, legden de afgevaardigden der Algemeene
Staten aan don jan eenige punten voor, op welke zij hem als Landvoogd wilden
erkennen en waarvan de hoofdinhoud was: het verwijderen der Spanjaarden, het
bekrachtigen der Gentsche Bevrediging, en de vergunning aan de Algemeene Sta-
ten, te vergaderen wanneer het hun goeddacht (2). »De Spanjaarden te laten ver-
trekken zonder hun te kunnen betalen, was niet gemakkelyk; een verdrag te be-
krachtigen, hetwelk de Ketters scheen te begunstigen, moest den Koning mis-
hagen; en het byeenroepen der Algemeene Staten had men reeds lang als uiterst
gevaarlijk vermeden (3)." Niettemin antwoordde don jan op deze voorstellen, »dat
hij het uitheemsche krijgsvolk wilde wegzenden, indien de Staten ook het hunne af-
dankten , en die vreemde benden steeds uit het Land zou houden, ten ware de nood
of een buitenlandsche oorlog het tegenovergestelde vorderde. Ook was hij genegen on-
derhandelingen over eenen algemeenen vrede te openen, mits men het Roomsch-Ka-
tholyke geloof en 'sKonings hoogheid niet te na kwame. Kon men hem te dien aan-
zien eenige zekerheid geven, dan zou hg de Staten ter algemeene dagvaart beschrijven.
Zelfs bood hij aan, zich in handen van een onzijdigen Vorst als gijzelaar te stellen, tot
de Spaansche benden het Land verlaten hadden (4)." Mondeling verklaarde hij later,
dat wanneer de Spanjaarden weigerden te vertrekken, hy zich bij de Staten zou voe-
gen, om hen te verdryven (5).
Deze betuigingen van don jan waren blijkbaar het gevolg van de voorwaarde, op
>velke de Algemeene Staten, die hun krijgsvolk tegen de roovende en brandschattende
Spaansche soldaten hadden afgezonden, den vijfden van Wintermaand in zijn voorstel
van eene wapenschorsing tot den twajalfden dier maand bewilligd hadden. Immers
verklaarden zij daarbij, hem niet als Landvoogd te zullen erkennen, zoo hij niet bin-
(1) Filips van lalaing schreef den negenden van Siagtmaand 1576 uit Gent aan den Prins;
«tonte l'esperance de tous ces pays resortit en vous." Archives de la Maison dOrange, T. V.
p. 505. Zie ook BENTivoGno, Nede^i. Hist. bl. 256.
(2) de jonge, Besluit, d. Stat. Gen. D. I. bl. 307—315. bor, Hist. d, Nederl. Oorl. D. 1.
li. X. bl. 761—763. hooft, Nederl. Hist. B. XI. bl. 487.
(3) groen v. prinsterer, in de ArcMvcs de la Maison dOrange, T. V. p. 491.
(4) de jonge, Besl. d. Stat. Gen. D. I. bl. 307—315. bondam, Onuitg. Si. D. 1. bl. 308. Cor-
respondance de guillauiMe Ie Taciturne, ï. III. ρ. 166. bor, Uist. d. Nederl. Oorl. B. X.
1)1. 761—763. hooft, Nederl. Hist. B. XI. bl. 488.
(5) de jonge, Besl d. Slat. Gen, D. I. bl. 168, 175. bondam, Ojiuitg. Stnkk. D. I, bl. 30a
3570-
1581
3 V.
Wiu-
Icrm.
1576
6 v.
Win-
leim.
DES VADERLANDS. .41
nen dien tijd, omtrent het Tertrek der vreemde benden een bepaald besluit genomen 1576—
had (1). — Voorts hielden zij bij hem aan, tot het Verbond van Gent toe te tre-
den , daar dit niet, gelijk hij beweerde , iets ten nadeele van het Roomsch-Katholijk
geloof of de achtbaarheid des Konings bevatte (2).
Intusschen was een aanzienlijk getal brieven van don jan aan de rueda en verschil-
lende Spaansche en Duitsche legerhoofden gerigt, benevens eenige van gonzaga,
DiEGO FELiGEs, DON ALONSO DE SOTTOMAYOR cn anderen van zijn gevolg, onderschept
geworden. De Hertog van Aar schot verwittigde hem hiervan in naam van den Raad
van State, en als een pligt den Koning en den Lande verschuldigd. »Met groote
moeite," zegt hij, »heeft men tot heden toe verhinderd, dat deze brieven in han-
den der Algemeene Staten geraakt zijn, uit welke men die echter bezwaarlijk zal 8 v.
kunnen houden, daar zij er berigt van hebben en bovendien vermoeden, dat Uwe
Hoogheid niet met de vereischte opregtheid handelt. En aangezien zij niets onbeproefd
laten, om de bedoeling van Uwe Hoogheid uit te vorsehen, zoo moet gij U niet ver-
wonderen, als alle pakken en brieven geopend worden. Zij welen niet wat zij van
het dralen Uwer Hoogheid moeten denken, nadat gij , zoo wel van wege Zijne Majes-
teit als van U zeiven, aan verscheidene personen, die met ü in naam der Alge-
meene Staten en van den Raad van State gesproken hebben, zulke goede aanbiedingen
gedaan hebt. Daarenboven heeft rassinguem den Raad van State berigt, dat Zijne
Majesteit wilde, dat Uwe Hoogheid met een klein gevolg uit Spanje zou komen en
aan mgn huis afstappen, om het vertrouwen te toonen, hetwelk de Koning wenschte,
dat gij in de Nederlanders zoudt stellen. Voorts, dat gij U in alles naar den Raad van
State zoudt gedragen, en ten uitvoer leggen, wat men gezamenlijk zou oordeelen te strek-
ken tot herstel en veiligheid dezer Landen, met bijzonderen last, de Spanjaarden te
verwijderen, ingeval niets anders de Staten konde geruststellen; als mede, dat Uwe
Hoogheid regt zou uitoefenen ten aanzien van hen, tegen welke men wettige klagten
konde inbrengen. Dit heeft sedert baptiste duboïs, onlangs uit Spanje gekomen en
door Uwe Hoogheid ons gezonden, niet alleen uit den mond van Zipe Majesteit zeiven
vernomen, maar ons insgelijks verzekerd, dat dit alles uitgevoerd zou worden, zoodra de
Staten de wapenen nederlegden. Het komt den Staten derhalve voor, dat, aangezien Zijne
Majesteit, wetende hoe zeer de Spanjaarden hier gehaat worden, Uwe Hoogheid met
zulk een klein gevolg uit Spanje beeft gezonden, het geenszins zijne bedoeling kan ge-
weest zijn, dat Uwe Hoogheid don alonso en feliges in Uwe dienst zou nemen, hetgeen
terstond bij hen het vermoeden beeft opgewekt, dat dit geschied is op raad van den Spaan-
(1) Arclüves de la Maison WOrange, Τ. V. ρ. 558 , 559«
(2) DE joKGE , Sesl. d. Stat. Gen. D. L bi 319, 321, 322,
-ocr page 40-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576— sehen gezant aan het Fransche Hof, welke, geUjk men weet, geheel doordrongen is van
den geest van wijlen den Groot-Rommandeur sMiKastilië en van de rueda, zoo als de
brieven getuigen, die hij met hen, zoo wel vóór als na den dood van de requesens,
gewisseld lieeft. Wanneer dit door Uwe Hoogheid behoorlijk wordt overwogen, zult gg
gemakkelyk nagaan, dat wij te regt aangespoord zijn geworden, ü te smeken, gelyk wg ü
smeken, om toch niet door praal en luister, zoo als deze Spanjaarden , om welke redenen
ook, ü in het hoofd willen brengen, te bederven wat Zijne Majesteit bevolen heeft en nog
beveelt, die (mogelijk) door eene te harde ondervinding overtuigd is geworden van de
waarheid van hetgeen wijlen Keizer karel V, hoogloff'elijker gedachtenis, Vader van Uwe
Hoogheid (zoo als dit sedert lang in deze gewesten algemeen geloofd wordt), gezegd
heeft, w dat de verwaandheid der Spanjaarden hem zijne staten zal doen verliezen." En
indedaad, de heerschzucht, de geslepenheid [fmarderié), de weinige waarheidsliefde der
Spanjaarden zijn zoo in strijd met den aard der Nederlanders als water met vuur. Zoo
zeer wil men hier zachtheid, minzaamheid, opregtheid en waarheid, dat als men zich
eens overtuigd heeft, dat men zoekt te misleiden door het eene te zeggen en het
andere te doen, zulks genoegzaam zou zijn, om al wat nog behouden is, geheel
Ie verliezen. Uwe Hoogheid zij verzekerd, dat het volk hier niet zoo kinderlijk, zoo
onnoozel is, ofschoon de Spanjaarden dit gelooven en beweren, dat het zich door de
neus laat leiden gelijk de slieren, wanneer het ziet, dat men op geene woorden
staat kan maken. Het is te vreezen, dat aan dit laatste, ten opzigte van Uwe Hoog-
heid, zal getwpeld worden, als men ontwaart, dat gij in het openbaar verbiedt, dat
de Spanjaarden zich tot U wenden en evenwel dagelyks met hen briefwissel houdt,
hun raad vraagt en dien volgt, zoo als dit uit Uwe brieven blijkt; terwijl ook de rueda
verzoekt, dat men hem in cijfers schrijve, omdat , ofschoon geene brieven van de Span-
jaarden aan Uwe Hoogheid, en van Uwe Hoogheid aan hen den gewonen weg gaan,
de onderlinge verstandhouding echter langs andere wegen ontdekt wordt. Uwe Hoogheid
herinnere zich insgelijks, dat de Groot-Kommandeur van KasUlië zich daardoor in het verderf
stortte, voorgegaan door den Hertog van Alba en gevolgd door de rueda , van wien men on-
derscheidene brieven vol leugens gevonden heeft, en die nogtans, zoo ver gaat zijne stout-
heid , aan den Koning zelfs geschreven zijn. Dit echter wettigt Uwe Hoogheid in Uwe brieven
aan de rueda, hetgeen geheel iets anders is dan zijn wangedrag af te keuren. Uwe Hoog-
heid zelfs prijst hem, hoewel hij indedaad den Raad van State verachtelijk behandelt; en,
waarlijk, de brief van Uwe Hoogheid, my den vyf en twintigsten der verloopene maand
geschreven, geeft genoeg stof te vermoeden, dat Uwe Hoogheid over dat staatshgchaam
niet denkt, zoo als gij er, naar rede, over moest denken, daar de Koning, in de brie-
ven uit Spanje door den geheimschryver yasseür medegebragt en door Uwe Hoog-
heid (aan ons) gezonden, duidelijk te kennen geeft, wien hij de meeste achting
toedraagt. Uit al de ooderschepte brieven blijkt ook, dat Uwe Hoogheid gemeenzame
DES VADERLANDS. .41
zaak maakt met de liier aanwezige Spanjaarden, even alsof gij de ingezetenen dezer 1570—
Landen voor vijanden van Zijne Majesteit beschouwdet, hetgeen zij volstrekt niet
zijn, maar wel, gelijk zij betuigen, van de snoode Spanjaarden, welke, zoo zij
zeggen, om Imnne heerseiizuclit en begeerlijkheid te dienen, den Koning en zijne
Landen verraden hebben. Zoo de Staten deze brieven in handen krijgen, kan Uwe
Hoogheid zich voorstellen, hoe zij denken zullen, dat het straffen der Spanjaarden
door Uwe Hoogheid, hetgeen zij zich beloofd hadden, nog ver te zoeken is, daar
gy in Uwe brieven aan sancho d'avila en aan de rueda het gebeurde in Antwerpen
niet alleen verontschuldigt, maar, als het ware, goedkeurt. Uwe Hoogheid daar-
enboven prijst in Uwe brieven aan de Duitsche Oversten, die met sakcho d'avila
bewerkers van al de beroeringen en bewegingen, welke ons schokken, geweest zijn,
hun gehouden gedrag, dankt hen daarvoor en voor hunne trouw aan den Ko-
ning. De toon, op welken gij aan de meeste anderen schrijft, wier raad gij in-
roept, duidt geheel iets anders aan, dan dat gij hen als schuldig aan!gekwetste Ma-
jesteit en als verraders van den Koning beschouwt, waarvoor de Staten hen houden,
üf dat gij de (Duitsche) Oversten bij het Keizerrijk als Schelmen zult aanklagen.
Uwe Hoogheid zal het gevoelen der Staten kunnen ontwaren uit het verzoekschrift,
Jictwelk zij, de verwoesting en den moord van Antwerpen betreflende, zullen aanbie-
den ; voorts uit zeker ander geschrift over het inhechtenis nemen van cenige Leden van
den Raad van State, en uit een uiltreksel van een stuk, welk zij tegen de (Duitsche)
Oversten bij de Rijksstenden zullen indienen. Dit geven wij Uwer Hoogheid te ken-
nen, opdat gij te beter moogt Aveten, in welken staat de zaken bij ons zijn. Wij
achten het tevens van onzen pligt op te merken, dat zoo Uwe Hoogheid langer uit-
stelt , de middelen (ter bevrediging) aan te wenden, over welke gij, naar uwe eigene
verklaring, beschikken kunt, en die de Koning, volgens de Heeren van Eassinghem
en baptiste dueois, ons door Uwe Hoogheid gezonden, wil aangewend hebben; zoo
Uwe Hoogheid zich op de hier aanwezige Spanjaarden verlaat, hun raad volgt en
lien wil onderschragen en begunstigen tegen de Landzaten, die met zoo veel regt
hunne klagten tegen hen bij Uwe Hoogheid ingebragt hebben, dan zal dit de oor-
zaak zijn, dat deze Landen, en mogelijk ook' de godsdienst, verloren gaan, en men er
vreemdelingen inroept, om zich vrij te maken, zoo als men openlijk te kennen geeft,
van de dwingelandij en onderdrukking der Spanjaarden. Hiervan en van hetgeen er
verder omgaat, kunnen wij niet nalaten ook den Koning te onderrigten, opdat hij zich
overtuige, dat wij onzen pligt betrachten, en hij ons onschuldig houde van hetgeen cr
zal gebeuren, wanneer de beloofde krachtdadige middelen uitgesteld worden, van
welker spoedige uitvoering alleen het behoud der zaken afhangt, en niet van weifelentle
onderhandelingen, die slechts kAvaad vermoeden opwekken. De Staten immers houden
zich verzekerd, dat Uwe Hoogheid hen hierdoor in slaap wil wiegen; dat gij aan alle
II Deel. 6 Stuk. O
-ocr page 42-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—kanten volk bijeenbrengt, waarvan ook iets in Uwe brieven bespeurd wordt, en geld
wacht, om degenen te ondersteunen, welke alom gebrand, geroofd en gemoord heb-
ben, schendende alle regten en wetten, hetgeen de Staten meenen, dat God eindelijk
niet langer zal gedoogen. Wij kussen zeer nederig de handen van Uwe Hoogheid en
bidden den Schepper, dat Hij U ingeve wat strekken kan tot bevordering van Zijne
dienst en die des Konings, en van de rust en den vrede dezer Landen."
Twee dagen later schreef nogmaals de Raad van State aan don jaw. »Naauwelijks
was gisteren de renbode met onzen brief van den vorigen dag van hier {Brussel) ver-
trokken, in welken wij Uwe Hoogheid meldden, dat ons eenige onderschepte brieven
van U ter hand gesteld waren, toen de alhier vergaderde Staten ons hunne afgevaar-
digden zonden en verwittigden, dat zij daarvan zeker bescheid ontvangen hadden en
inzage en lezing van deze stukken verzochten. Daar wij meenden, dit niet te kunnen
weigeren, zonden wy hun den Heer van Willerval, en zij hebben alles tot hunne
groote ontsteltenis vernomen, waaraan wij trouwens niet twijfelden, gelyk wij reeds
Uwe Hoogheid te kennen gaven. Wij brengen dit Uwer Hoogheid onder het oog,
opdat gij weten moogt, wat hier omgaat en dat het niet mogelijk was, hun inzage
van de gezegde brieven te onthouden. Intusschen verzoeken wij Uwe Hoogheid, dit
alles op te vatten zoo als het behoort, en eenmaal geloof te hechten aan hetgeen
Avij U zoo dikwerf geschreven hebben, namelijk, U zoo spoedig mogelijk te gedragen
naar hetgeen wij U voorgesteld hebben, aangezien wij niet twijfelen, dat men, door
dit langer te vertragen, eene onherstelbare ondienst aan Zijne Majesteit zal bewezen.
Gave God, dat het Uwer Hoogheid behaagd hadde, daaraan van den eersten oogenblik
af te gelooven!"
Doii JAw antwoordde hierop____»En wat betreft, dat uit mijne brieven zou blijken,
Win- dat ik de daad der Spanjaarden en van andere vreemdelingen goedkeur, zoo beware mij
1576 ^^^ bewaard heeft, dat ik eene slechte daad ooit goed zou
keuren. Gij moet echter in het oog houden, dat de Koning mij gelast heeft, de Span-
jaarden uit deze Landen te verwyderen, en dat het zijne bedoeling niet' is, hen te la-
ten vermoorden, maar terug zenden, om hem elders te dienen. Derhalve moet gij
het niet vreemd vinden, datj terwijl ik hen op de eene plaats veroordeel, ik hunne
Avettige zelfverdediging op eene andere verontschuldig. Ik wil niet voor den vijand van
eenig volk gehouden worden en verzoek u, naar uwe wisheid en bescheidenheid te
overwegen, wat het belang van den staat vordert, vooral in dit zoo belangryk, zoo
gewigtig tijdstip (1)." ,i
Zoo er ook geene andere redenen bestonden, zouden de onderschepte brieven van
(1) Correspondance de guillaüwe Ie Taciturne, T. 111. p. 172—176 (1)
-ocr page 43-DES VADERLANDS. 43
DON JAN alleen, het wantrouwen van den Prins in hem wettigen, en overtuigen,
dat hij niet te goeder trouw te werk ging, ondanks zijne verontschuldiging, welke
naauwelijks dien naam verdient. — De Hertog van Aarschot had intussehen een af-
schrift van den brief van don jan aan de rueda, als de belangrijkste, aan oranje
gezonden, )>Gy zult daaruit duidelgk zijne plannen ontwaren," voegde hij er bij.
»En dewyl v\ij oordeelen, eerlyk te moeten handelen en gelijk het betaamt voor
de dienst Zijner Majesteit, ten einde tot het ware geneesmiddel van'de rampen dezer
Landen te geraken, zoo moet men zich aan elkander duidelijk te verstaan geven, alle
geveinsdheid ter zijde stellen, en in alles opregt en open te werk gaan. Deswege heeft de
Raad van State aan don jan eenen brief gezonden, waarvan hiernevens insgelijks een
afschrift, in welken de voornaamste punten der onderschepte brieven met korte woorden
worden aangestipt. Daar onze afgevaardigden bij don jan in eene verlenging van den
wapenstilstand, welke den twaalfden dezer verstreken is, nog voor veertien dagen bewil-
ligd hadden, hebben wg deze vergunning voorloopig ingetrokken, dewyl de Raad van
State noch de Algemeene Staten er in wilden toestemmen, zonder eerst daaromtrent uw
gevoelen te hebben ingewonnen, hetwelk gij zoo goed zult zijn ons mede te deelen (i)."
Oranje betuigde den Hertog zijne erkentelijkheid voor de gezondene stukken, schonk
zijne goedkeuring aan het schrijven van den Raad van State aan don jan , doch wensch-
te, dat men de bewuste brieven openbaar zou maken, en verklaarde zich legen het
verlengen van de wapenschorsing. »Dikwijls heb ik den Staten onder hel oog gebragt
zegt hij, »en ik blyf er bij, dat al deze verlengingen en vertragingen zeer gevaarlgk
zijn en noodlottige gevolgen kunnen hebben. Het beste is, spoedig een vast besluit
te nemen, aangezien zij (de Spaanschgezinden) van hunnen kant alle toebereidselen
ten krijg maken, zoodat ik vrees, indien wy niet naauwkeurig opletten, wij ons der-
wijze verrast zullen vinden, dat het te laat zal zijn er orde op te stellen en de on-
heilen te voorkomen, welke ons van naby bedreigen. God zij mijn getuige, dat ik
altijd gewenscht heb en nog wensch, deze door alle gepaste en zekere middelen af te
wenden; en ik houd mij verzekerd, dat gij ook daartoe de behulpzame hand zult
leenen (2)."
De onderschepte brieven van don jan openden niet de oogen der Algemeene Stalen,
gelijk ORANJE verwacht en gewenscht had. Vergeefs klaagde hij steeds, dat de zaken
met den Landvoogd, hoe uiterst gewigtig en belangrijk ook, achteloos door hen behan-
deld werden; en betreurde, dat vele aanzienlijken hen van het Verbond met Holland en
Zeeland weder trachtten af te trékken. Hij en deze beide gewesten waren geenszins ge-
(1) Archives de la Matsou d'Orange, T. V. p. 558» 559.
(2) Correspondance de guillaübie Ie Taciiurne, ï. 1Π. p. 171—177.
157e-
1581
19 v.
Wiu^
term,
1570
6*
-ocr page 44-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—negen, de voorstellen van don jaw aan te nemen, zoo als dit het geval scheen te zijn
^^^^ bij de Algemeene Staten. Hij kon zich het geloof niet opdringen, dat de Spanjaarden
het Land zouden verlaten, en bleef ernstig op het §lechten der kasteelen aanhouden.
Dit echter ontmoette veel tegenstand zelfs bij vt'arrae Staatsgezinden, niet omdat zï]
deze sterkten noodig keurden »in een vrij land, dat naar zijne oude wetten en voor-
regten bestuurd wordt, maar omdat het gevaarlijk zou zijn ze te slechten of te ont-
mantelen, vóór dat de steden, in of bij welke zij zich bevonden, derwijze versterkt
waren, dat zij zich verdedigen konden of verzekerd waren zoo tegen uit- als inwendige
aanvallen." De Prins daarentegen bleef beweren, dat zoo de kasteelen, vóór eene
overeenkomst met don jan , niet afgebroken waren, »het Land in eene nog grootere
en onverdragelijkere dwingeland^ zou gestort worden dan ooit te voren." Toen reeds
voorziende wat later gebeurde, vermaande hij bossu , dat men toch vooral op het
kasteel van Namen acht zou geven (1).
Ondertusschen was, zonder 'sPrinsen gevoelen af te wachten, den vijftienden van
Wintermaand de wapenschorsing voor nog veertien dagen verlengd geworden, i mits de
Spanjaarden ook de vijandelijkheden staakten, en onder bepaling, dat zoo don jan,
vóór het verloop van dien tijd, zich ten aanzien van hun vertrek niet volstrekt verklaard
had, men dit als eene openlijke weigering zou opvatten, en derhalve al die maatregelen
nemen, welke men in de gegeven omstandigheden noodig zou oordeelen. Don jan
had reeds zijn geheimschryver jüan esgovedo en ottavio gonzaga gelast, zich naar
Antwerpen, Maastricht en Lier bij de Spaansche Bevelhebbers te begeven. Zij ont-
vingen van de Algemeene Staten vrijgeleide naar de genoemde steden, onder voorwaarde,
dat zij met de Spanjaarden over niets anders dan over hun aftogt zouden handelen, en
den Staten binnen vier en twintig uren, na het ontvouwen van hun last, den uitslag
hunner zending verwittigen. De Spaansche en Duitsche Oversten verklaarden by ge-
schrifte aan don jan: »dat zy gezind waren het Land te ruimen, wanneer men hun
afbetaalde en hen te scheep wegzond, dewijl het vergevorderde jaargetijde, de hoog
liggende sneeuw op de bergen, en de afgesloten wegen in Savoije, ter zake van de
aldaar heerschende pest, den togt naar Spanje over land onmogelijk maakten." Deze
verklaring was het uitvloeisel van een geheimen last van don jan, dat zij eischen moes-
ten over zee te vertrekken. Immers van de vloot, welke hen moest overvoeren, wilde
hij zich bedienen, om zijn geheim ontwerp tegen Engeland te volbrengen, met welk
rijk Paus gregorius XIII, onder 's Konings bewilhging, hém reeds beleend had (2).
(1) Archives de la Maison d'Orange, ï. ¥,< p. 554 , 556 , 560 , 561, 563 , 566 , 567 , 568,
570 , 571,574 , 580.
(2) bokdam, Onuitg. Stukk D. I. bi. 309, 310. de jonge, Bed. d. Stat. Gen. D. I. bl. 207.
-ocr page 45-DES VADERLANDS. .41
Inmiddels hadden de Al^emeene Stalen lodewuk blois van treslong naar den Prins 1570—
1581
van Oranje gezonden, om hem van hunne onderhandelingen met bon jan, waar tegen
hij zich zoo ernstig verklaard had, verslag te geven. Behalve het overleggen van on-
derscheidene stukken, daarop betrekkelijk, moest treslong hem mededeelen, dat
hunne afgevaardigden dikmaals, in gemeenzaam gesprek,. uit den mond van don jan
gehoord hadden, »dat hy uitdrukkelijken last had van den Koning, het Spaansche
krijgsvolk weg te zenden, hetgeen hij ook beloofde ten uitvoer te brengen en die be-
lofte getrouw op te volgen, daar hij er zeer op gesteld was, zijn woord stiptelijk te
houden." »Hij erkende," dus gaat het berigtschrift van treslong voort, »dat wij
grootelijks reden hadden over de beleedigingen, ons door de Spanjaarden aangedaan,
te klagen, zoo als hij dikmaals aan den Koning zelfs gezegd had, maar dat hij niet
begrijpen konde, dat wij de ware hulpmiddelen, welke hij medebragt om rust en
vrede in het Land te herstellen, niet wilden helpen ten uitvoer brengen {amplecter).
Hij betuigde, dat wij bepaald tegen den Koning Avaren, daar wij hem niet wilden hoo-
ren, wien de Vorst tot zulk een goed doel gezonden had, hetgeen hij echter zou
vergeven en vergeten, zoodra Avij zelve dit wenschten en ons aan de Katholijke gods-
dienst en de gehoorzaamheid des Konings onderwierpen, gelijk wij vei'pligt waren en
zulks dikwijls zelve erkend hadden. In het tegenovergestelde geval, wilde hij wei
verklaren, dat hij ons den oorlog aanbragt, waartoe het den Koning, die echter liever
alles in der minne wilde schikken, aan krachten noch aan vrienden ontbrak. — En,
aangezien het Land in de wapenen en vol onrust was, en de Heeren en Overheden
geen meester waren van de gemeente, zoo was het geen wonder, dat hij eené Duitsche
lijfwacht eischte. — Hij zou zich naar Marche en Familie begeven en verzocht, dat
de Raad van State en de afgevaardigden van de Algemeene Staten in genoegzame getale
te Namen zouden komen, om daar de zaken te voltooijen, welke hij, der groote h^-
langrykheid Avege, niet zonder overleg met genoemden Raad kon behandelen. Hij zou
zich dan naar de onlangs geslotene Bevrediging zien te schikken, in zoo verre zij billijk
was en niet in strijd met de Roomsch-Katholijke godsdienst en de gelioorzaamlieid aan
den Koning verschuldigd. — De Koning zou voor den Prins van Oranje den weg des
regts openstellen, om zich te verdedigen en te zuiveren, hetgeen de Prins zelf dikmaals
verzocht had. — Van 's Konings wege had hij wel volmagt, dc Gentsche Bevrediging
aan te nemen, maar geen last haar te beëedigen, daar zij builen voorkennis van den
Koning en van hem zeiven was gesloten, en men niet wist, of zij gepast en billijk
ware en niets bevatte in strijd met de Roomsch-Katholijke godsdienst en 's Konings
strada, de Bello Belg. Lib. IX. p, 510—515. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 765,
766. B. XI. bl. 841. hooft, Nederl. Hist. B. XL bl. 488, 489.
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—achtbaarheid. Van deze twee punten wilde hy eerst Terzekerd zijn, en dan nog zou
hy lieyer door de vingers zien (et lors aimeroït mieulx passer) Avat de Staten en de
Raad van State yerrigt hadden, en nog door de Algemeene Vergadering zou verrigt wor-
den, dan de bewuste Bevrediging te beëedigen. — Wanneer hy over dit een en ander
met den Raad van State en de Algemeene Staten, ter kwijting van zijn pligt jegens
den Koning, beraadslaagd had, twgfelde hij niet, of men zou het wel spoedig met
elkander eens worden en hij zich, zonder eenige Igfwacht, in onze handen stellen. —
Op de aanmerking der afgevaardigden, dat de strozzi, Kolonel-Generaal van hetFran-
sche voetvolk, naar men berigtte, byna twaalfhonderd Spanjaarden had verslagen, die
in Portugesche bodems waren ingescheept, om, door welke middelen ook, in deze
gewesten te vallen, en dat de Admiraal van Portugal^ die hen overvoerde, gevangen
was genomen, antwoordde Zijne Hoogheid, dat hij er in waarheid en trouw niets van
wist, en opregt geloofde, dat er ook niets aan was. En toen de genoemde afgevaar-
digden betuigden gehoord te hebben, dat Zijne Hoogheid last gegeven had, eenige rui-
ters van MAWDESLOOT, die in Frankrijk gediend hadden, in dienst te nemen, bekende
hy, twee duizend ruiters aangenomen en nog eenige andere in waardgeld gehouden
te hebben, waarin hij meende zich van zijn pligt als soldaat gekweten te hebben, daar
hij hierdoor zich versterkt en verzekerd had tegen de Staten, die aan alle kanten volk
bijeenbragten [qui faisoient gens α tous coslez). Hij had hun daardoor tevens de ge-
legenheid benomen, zich van deze ruiters tegen hem te bedienen, waarover zij echter,
om den goeden voet, op welken nu de zaken stonden, zich niet moesten ongerust ma-
ken, te minder, daar hij dit volk, als het thans niet noodig hebbende, zou afdanken
en te goeder trouw wegzenden. Een andermaal beloofde hij ons, op zijn woord, dat hij
ongetwijfeld de Spanjaarden, hunne aanhangers en de vreemde oorlogsheden zou laten
vertrekken en hierin niet in gebreke blijven, indien wg ook de uitheemsche benden,
in onze dienst aangenomen, afdankten en wegzonden. — Hij verzoekt ons, dal wij
hem zullen vertrouwen, ten minste zoo wg prys op zijne vriendschap stellen, daar
wantrouwen niet met ware liefde kan gepaard gaan; en wenscht, niet onze Landvoogd,
maar onze broeder, vriend en makker te zijn, zich in alles van onzen raad te be-
dienen en ons al het goede te doen, dat in zijn vermogen is, indien wg zelve dit
willen. Dikwijls zegt hij: »Mijne Heeren, helpt mij, bid ik u; geeft mij raad;
helpt u zeiven^ en ziet voor u uit; kleedt u in mijn gewaad en in mijn vel; kleedt
mijn persoon met den uwen:^^ hierdoor willende te kennen geven, dat indien wij ons
in zyne plaats bevonden, wy even zoo verlegen zouden zijn als hij, om te antwoorden
en zich van den pHgt jegens Zijne Majesteit te kwijten in zaken van zoo grootbelang,
en daar hij zulk een klein getal raadslieden om zich heeft. — De Koning wilde niet,
dat de Spanjaarden gedood of vermoord, maar naar Barharije zouden gezonden wor-
den, dewijl zij alle oude, zeer goede en dappere soldaten waren; hy beloofde echter
DES VADERLANDS. .41
over hen, welke het verdiend hebben, naar regten te handelen. Eindelyk, de afgevaar-
digden konden niets anders oordeelen, dan dat don jan in alles te goeder trouw, rond-
borstig en opregt te werk ging, en dat hij waarlijk gekomen was, om het Land tot rust en
den vorigen bloei terug te brengen (1)." — Hiermede strookte ten volle de getuigenis
van den Markgraaf van Havré in een brief aan den Hertog van Aarschot. wWij heb-
ben Zijne Hoogheid het beste gezind van de wereld gevonden, om de Nederlanden in
hunnen vorigen luister en ouden staat te herstellen. — Ik verzoek u dringend zorg te
dragen, dat voortaan geene vijandelijkheden gepleegd worden, want de rondborstigheid
en opregtheid, met welke don jan handelt, verdienen niet, dat men hem tegenzin
inboezemt; daarenboven wil hij wel naar rede hooren en geeft ons aanleiding genoeg,
te Vreden te zijn (2)."
De Algemeene Staten hadden destijds in dienst twee honderd vaandels voetvolk en
vier duizend ruiters, en verwachtten nog krijgsvolk van anjou en uit Engeland (5).
De Overste balfoub. en zijne twaalf vaandels Schotten, sinds de Gentsche Bevrediging
door de Staten van Holland ontslagen, waren reeds tot hen overgegaan (4). De Staten
van Gelderland boden hun duizend zwaar gewapende ruiters en het onderhoud daarvan
voor den tijd van drie maanden aan, en ingeval van nood, nog langer (5). De Abt van
St, Berlin schoot hun vier duizend gulden voor (6). Om het verlangen van don jan te
bevredigen, begaf zich de Raad van State met een of twee afgevaardigden uit elk gewest,
dat ter Algemeene Statenvergadering was verschenen, naar de stad Namen, terwijl hij
zich te Marche en Famine, vier mijlen tan daar, zou bevinden, om onderling over de
wijze van het vertrek der Spanjaarden te handelen. Er werd echter opnieuw besloten, hem 21 v.
Wiii-
niet als Landvoogd aan te nemen, vóór de Spanjaarden uit den Lande vertrokken, en de term.
steden en sterkten in handen der Staten geleverd waren. Men werd hierin gesteund door
Koningin elizabeth , welke geld en krysvolk aanbood, ingeval de Spanjaarden het Land
niet ontruimden. De Keizer benoemde den Hertog van Kleef, den Bisschop van Lui/c, en
den GrTdiai van Limburg tot middelaars tusschen don jan, de Spanjaarden, en de Staten; en
zoo zy zelve niet konden verschijnen, moesten zij zich elk door twee gezanten laten ver-
tegenwoordigen. Zoo groot was by velen nog het wantrouwen, dat de Geldersche afge-
(1) Correspondanee de güilLaüme Ie Taciturne, T. 1Π. p. 163—169.
(2) de jonge, Besluit, d. Stat. Gen. D. I. bl. 323 , 324.
(3) BONDAM, Onuitg. Stuhle. D. I. bl. 261.
(4) Archives de la Maison d^Orange, Τ. V. ρ. 501—554.
(5) bondam, Onuitg. Stukk. D. I. bl. 307.
(6) de jonge, Besluit, d. Stat. Gen. D. II, bl, 13.
-ocr page 48-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576— vaardigde dendrik yan thiel uit Brussel aan de Regering van Zuip hen schreef: » God
>γι1 schikken, dat het geen Parijsch werk worde. De Brusselaars zijn er niet wel mede
te Vreden. Hoe ons ook te moede is, weet God; maar dulce est mori pro Patria. Kom
ik niet weder, dan moogt gij voor mij eene zielmisse laten doen. — God geve, dat er
eene goede overeenkomst getroffen worde; zoo niet, dan houdt men een bloedigen krijg
voor ontwijfelbaar (1)·" Vóór hun vertrek naar Namen beloofden de Raad van State
en de afgevaardigden der Algemeene Staten bij een plegtigen eed, dat zij zich niet
van elkander zouden scheiden, vóór zij met dow jan en de Spanjaarden overeengekomen
waren, en op den negen en twintigsten van Wintermaand, wanneer de wapenstilstand
eindigde, gezamenlijk naar Brussel zoxxüen terugkeeren, hetzij eene overeenkomst getrof-
fen ware of niet, onder bedreiging eener gestrenge straf. Onder degenen, welke dezen
eed aflegden, worden de Hertog van Aarschot, de Markgraaf ύάώ. Havrè, de Burggraaf
van Gent, en de Burggraaf van Brussel met name genoemd. Eenige aanzienlijken van
Brussel verzochten de Staten, den Prins van Oranje te ontbieden, en dat zy niet naar
Namen zouden trekken (2). Jan de witthem. Heer van Berzele, noodigde den Prins
schriftelijk hiertoe uit. Hij verwachtte niets goeds van de onderhandelingen met doiï jak
en vreesde, dat de Staten zich zouden laten misleiden. Deswege was hij te Brussel bij
de Leden der Algemeene Staten gebleven, die, in gevolge een besluit van den vorigen
dag, het bestuur van zaken aldaar zouden blijven waarnemen (3). Het wantrouwen
werd nog versterkt door de tijding, dat Hertog erik van Brunswijk met paardevolk
in aantogt was, en don jan zoo veel krijgsbenden in dienst nam, als hij slechts be-
komen konde (4).
Om don jan \'an de aanstaande komst der Staten te Namen te onderrigten, en
tevens voorloopig omtrent hun gevoelen over den aftogt der Spanjaarden in te lichten,
werd willerval, na st. aldegonde geraadpleegd te hebben, naar hem gezon-
den. De Staten, inzonderheid die van Holland en Zeeland, hadden vele bezwaren
tegen het vertrek der Spanjaarden over zee. De schepen om hen, ten getale van
bijna acht duizend man, te vervoeren en waartoe wel veertig bodems, elk van honderd
vijftig last, gevorderd werden, konden niet dan na drie maanden gereed zijn, waardoor
de vreemde soldaten nog al dien tijd in het Land moesten blyven. De aanmerkelijke
kosten, tot de uitrusting en het onderhoud daarvan vereischt, kwamen ten laste van
(1) BOSDAM, Onuitg. Stukk. D. I. bL 261, 283, 310. Archives de la Maison d'Orange, T. V.
p. 572.
(2) de jonge, Besl. d. Slat, Gen. D. L M.'208, 212. bondam, Onuitg. Stukk. D. I. bl. 314.
(3) Archives de Ia Maison d'Orange, T. V. p. 572. de josge, Bcsl. d. Stat. Gen. D. I. bl. 213.
(4) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. I. bl. 283? 285, 286.
-ocr page 49-DES VADERLANDS. .41
de Algemeene Staten, doch waren, beweerde men, evenmin als de soldij υοογ het krijgs- 157fi—
volk te vinden. Bovendien was de vloot, eenmaal in de magt der Spanjaarden gesteld,
als verloren te achten (1). Indien echter don ja.n op den togt over zee bleef aan-
dringen en niet te bewegen was, de Spanjaarden over land weg te zenden, moest wil-
LERVAL hem voorstellen, »het voetvolk in te schepen, waartoe de Staten debenoodigde
bodems zouden verschaffen benevens eenige oorlogschepen, om deze naar Spanje te
geleiden en van daar terug te brengen, mits het paardevolk alsdan over land vertrok.
En wat de verlangde verrekening en betaling der achterstallige soldij betrof, deze
moesten de Spanjaarden van den Koning verzoeken, welke hen in dienst genomen en
herwaarts gezonden had. Door rooven en plunderen hadden zij zich twintig maal meer
toegeëigend dan hun loon bedroeg, welk bovendien genoegzaam geheel was afbetaald.
Voorts zou men niet gedoogen, dat zij iets van de geroofde goederen uit Maastricht
en Antwerpen met zich uit het Land voerden (2)."
Reeds hadden de Algemeene Staten te Namen, alwaar zij van den drie en twintig-
sten van Wintermaand tot den tweeden van Louwmaand des volgenden jaars hunne ver-
gaderingen hielden, met dow jan, die zich steeds te Marchc en Famine bevond,
nieuwe onderhandelingen aangeknoopt, toen hun de Prins van Oranje en de Stalen
van Holland en Zeeland een krachtig verloog inzonden legen zijn antwoord op de
onlangs aan hem gedane voorstellen. Zy beschouwden dat antwoord in te dubbelzin-
nige woorden gekleed, dan dat men het, zoo als het daar lag, konde aannemen; ont-
vouwden hoe listig het was opgesteld, en hoe weinig men op de belofte, daarin vervat,
konde staat maken, dewijl uit de onderschepte brieven bleek, dat de Spaanschen voor-
nemens waren, nieuw krijgsvolk te werven om den oorlog voort te zeiten. Zij ver-
klaarden zich niet gezind »tot eene overeenkomst toe te treden, welke den vrede en
de vrijheid kon benadeelen, en dat zij aan de rampen, welke hieruit voor het Land
zouden voortvloeijen, bij God en menschen onschuldig wilden zijn (5)."
Intusschen bad willerval zynen last aan don jan opengelegd en betoogd, dat de
vreemde soldaten zeer gevoegelijk langs denzelfden weg, dien zij gekomen waren, kon-
den terugkeeren, daar de Hertogin van Parma en de Hertog van Alba dien Avel geno-
men hadden toen zij, in hetzelfde jaargetijde als thans, de Nederlanden verlieten. Daar
hij tevens ernstig aandrong, dat de steden en Sterkten, door de Spanjaarden bezet, in
handen der Staten gesteld wierden, verzocht dos jan , welke ziek te bed lag, » dat men
(1) de jonge, Bcsl. d. St. Gen. D. I. bl. 331—334. Vgl. bl. 325—330. dor, HisL d. NederL
Oorl. D. I. E. X. bl. 766. hooft, Nederl. IHst. B. XI. bl. 489.
(2) de jonge, Best. d. Stat. Gen. D. I. bl. 209. bondam, Onuüg. Slukk. D. 1. bl. 310, 311.
(3) BOß, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 768, 769.
II Deel. 6 Stuk. 7
-ocr page 50-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—hem toch niet zoo lastig wilde vallen, en betuigde, dat hij in déze gewiglige zaak
niets besluiten konde, vóór gonzaga. en esgovedo teruggekomen waren, over wier lang
uitblijven hy zich niet genoeg kon verwonderen. En wat het bekrachtigen der Gent-
sche Bevrediging betrof, gaf hij zijne verbazing te kennen, dat de Slaten » met den Prins
van Oranje^ een Lutheraan en oproerhng tegen den Koning, onderhandeld hadden."
Hij verlangde tevens een geluigschrift van de geestelijkheid, »dat men niet bedoelde
nieuwigheden in de godsdienst in te voeren." Hierop dienden eerlang eenige Bisschop-
pen , Abten en andere geestelijken, als ook de god- en regtsgeleerde Faculteiten aan
de Hoogescbool te Lemen, schriftelyke verklaringen in, dat door het Gentsche Yer-
bond de Roomsch-Katholijke godsdienst niet beleedigd of benadeeld werd; terwijl de
Raad van State van zijn kant evenzeer verzekerde, dat er niets in voorkwam, hetwelk
inbreuk maakte op 's Konings gezag (1). Het is waar, men was er nog niet zoo ver
in gekomen, dat men den Koning voor vervallen van de regering verklaarde; zijn
naam stond nog aan het hoofd der staatsstukken, maar zijne Souvereiniteit was slechts
in naam, behalve in eenige sterkten, door zijn krijgsvolk bezet, en in Luxemburg,
dat men niet konde bewegen, afgevaardigden ter Algemeene Statenvergadering te zen-
den. Het aarselen van don jan, de Gentsche Bevrediging aan tc nemen, houden eeni-
gen voor een bewijs zijner opregtheid (2).
Middelerwijl was de tyd van den wapenstilstand verstreken. Don jan wenschte dien
nog acht dagen te rekken, waärin de Slaten, te Namen vergaderd, bewilligden en
1576 hiervan terstond den Prins van Oranje, rennenberg , hierges , en hunne achtergeblevene
medeleden te Brussel onderrigtten. In deze laatsten echter, door st. aldegonde geheel
onder den invloed van oranje gebragt, versterkten het mtstellen en dralen van bonjan
het kwade vermoeden tegen hem, en zij gaven hunne uiterste bevreemding over deze
verlenging der wapenschorsing te kennen, welke zij weigerden goed te keuren. Veel-
eer herinnerden zy de Vergaderden te Namen aan den afgelegden eed, verzochten hen,
binnen twee of drie dagen naar Brmsel terug te keeren en zorg te dragen, »dat hun
door don jan het net niet over het hoofd getrokken wierd. Zij toch waren uit Frankrijk
en van eldefs Oöderrigt, dat hij voet- en paardevolk,in dienst nam, waaruit gemak-
kelijk zijne bedoeling was af te leiden." — Te zelfden tijde ontbood don jan, 'by
'monde van den Heer van Rassinffhem, de Staten naar de Luiksche stad Ihiy, als eene
'onzijdige plaats; hij zelf zou aldaar verschijnen en zich tot alles wat billijk was laten
2üv.
Wiu-
terrn.
(1) de jonge, BesL d. Stat. Gen. D. I. bl. 216. boxdam, Onuitg. Stiihk. D. I. bl. 312—315.
bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 766, 707, 770. v. metere?», Hist. d. Nederl. OoH.
B. VI. bl. 127.
(2) BOKGXET, PHILIPPE II ct la Belgique, p. 97,'98, 99.
-ocr page 51-DES VADERLANDS.
linden. Men verhaalt, dat bij zich toen liet ontvallen: »Het is beier, dat de Slalen 1576—
1581
bij mij komen dan dat ik hen, gelijk een lijfjonker of lakei, volge." Ook moet bij
gezegd hebben, dat » zij by een Avijngaard te vergelijken vv'aren, welke vruchtbaar is,
maar besnoeid moet worden." Hij vergeleek hen insgelijks bij do kinderen Isrmls^
»die manna genoeg hadden, maar geen mozes." De Staten weigerden, zich naar IJuy
of eenige andere Luiksche stad te begeven, dewijl zij don jan reeds veel meer eer
dan ooit eenig ander Vorst bewezen hadden, door hem lot aan de grenzen van 'sKo-
nings gebied te gemoet te gaan. Hierop beloofden de afgezanten des Duilschen Rijks,
welke hun een schrijven van den Keizer overhandigden en zich als vredeslichlers aan-
boden, don jan, zoo mogelijk, over te halen zich aan hen in Namen te vertrouwen,
onder voorwaarde, dat zoo men niet met elkander overeenkwam, hij ongemoeid zou
kunnen vertrekken wcrwaarts hij begeerde. Op denzelfden dag gaf de Baron d'au- 31 v.
EiGNY ter Statenvergadering verslag van zijne zending naar Frankrijk; de Koningin-
Moeder bood hare goede diensten aan, om de geschillen tusschen de Stalen en den 1576
Koning van Spanje of don jan in der minne te vereffencp (1).
Van een en ander werd onmiddellijk door de Algemeene Staten den Prins van Oranje
kennis gegeven, wien zij tevens verzochten, de inbreuk, welke in Holland op de
(ienlsche Bevrediging, die zy besloten hadden sliplelijk na te komen, gemaakt werd,
ie herstellen en waarvan, onderanderen, het vernielen der kerken en beelden in Oudc-
waler ten bewijze strekte (2). Met smart vernam oranje het vernieuwd onderhandelen
met don jan. Reeds had hij een zijner vertrouwdste vrienden te Brussel gelast,
wanneer men bespeurde, dat de Staten zich onder diens eigendunkelijk {hnpérieus)
bewind wilden stellen, zich daartegen te verklaren, als geheel in strijd zijnde met
liet eerste punt der Gentsche Bevrediging en met 's Lands vrijheid. Voorts hun Ie verwitti-
gen , dat zij zich niet moesten verwonderen, indien hij en de Stalen van Holland enZee-
land alsdan op hunne hoede waren en die voorzorgen namen, welke zy voor hunne veilig-
heid noodig oordeelden, waardoor zy volstrekt geene inbreuk op den vrede wilden maken,
maar er, om hun eigen welzijn en behoud, toe genoopt werden. »Naar mijn inzien,"
voegt de Prins er bij, » zal ons dit bij elk reglvaardigen, daar wy iels voor onze ze-
kerheid moeten doen; en misschien zullen de Algemeene Staten, ons besluit verne-
/x
t
-Si
(1) de jonge, Besl. d. Stat. Gen. D. 1. LI. 219, 220, 221, 222. bondasi, Onuiig. Sluhk. D. L
hl, 313, 314, 315. Correspondance de guiüaume Ie Taciturne, T. 111. p. 178. non, llist. d.
Ncdcrl. Oorl. D. I. B. X. hl. 770, die echter andere redenen opgeeft, waarom de Stalen Aveiger-
den, zich naar Huy te begeven.
(2) de jonge, Besl. d. St. Gen, D. I. bl. 221. Correspondanpe de guillaujie Ie Tacilurne,
T. 111. p. 177—179.
Öl
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—mende, van gevoelen veranderen. — Indien men in het geheim van hen, of van eeni-
gen onder hen en van de Grooten een bewijs konde verwerven, dat zij al hetgeen ik
mögt ondernemen zouden goedkeuren, althans niet deswege de wapenen tegen ons op-
vatten, mits wij niets verrigtten (retrouvions) ten nadeele der (Roomsch-Katholijke)
godsdienst, zou ik meenen, dat wg met Gods hulp iets goeds konden tot stand bren-
gen, zoowel voor hen als voor ons (1)."
Hetzij omdat don jan weigerde zich naar Namen te begeven, hetzij ten gevolge van
het verzoek der achtergeblevene Staatsleden te Brussel, de Algemeene Staten met den
1577 Raad van State keerden tenminste den tweeden van Louwmaand uit Namen terug, en
hervatten den zevenden daaraanvolgende hunne zittingen te Brussel. Den dag vóór
hun vertrek hadden hunne afgevaardigden, de Abt van St. Gislain, de Markgraaf van
Havré, de Burggraaf van Gent, de Baron van Liedekerke, en adolf van meetkerke ,
DON JAN voorgesteld, in Leuveti of 'm Mechelen het verdrag [Ie traicté), te Luxemburg
tusschen hem, den Raad van State en de Algemeene Staten aangegaan, te komen vol-
toogen en ten uitvoer leggen. Tot zekerheid van zijn persoon, hadden zij hem, be-
halve de algemeene verzekering der Staten, eene lyfwacht uit inboorlingen, thans in
staatsolie dienst , en naar zijne keuze aangeboden, Avier Bevelhebber in z^'ne handen
den eed van getrouwheid en van de bewaking zyns persoons, naar zijn goedvinden, zou
afleggen; daarenboven zouden drie of vier Leden der Algemeene Staten zich als gijze-
laars in de magt des Bisschops van Luik stellen, tot zoolang de gewenschte vrede ge-
heel gesloten zou zijn. Don jan had hierin genoegen genomen »wegens de groote
liefde, welke hij koesterde en altijd getoond had en toonen zou voor de rust en
welvaart dezer gewesten." Tot lijfwacht koos en benoemde hij den Heer van Hier-
ges met eene afdeeling van drie duizend man; en verzocht voor gijzelaars den
Markgraaf van Havré, den Burggraaf van Gent, den Heer van Montigny, en den Abt
van St. Gertrude (2).
Nog vóór de terugkomst der Staten in Brussel was by eenige aanzienlijke mannen
aldaar het denkbeeld opgerezen, eene soort van nieuw Compromis te ontwerpen, niet
geheel ongelijk aan dat, welk bij den aanvang der Nederlandsche beroerten zooveel
deelneming had gevonden. Immers niet ongegrond was hunne vrees voor eene ontbin-
ding van het Verbond te Gent, daar verscheidene Leden, zoo van den Raad van State
als van de Algemeene Staten, dagelijks meer en meer lust betoonden, naar don jan te
luisteren, waardoor oneenigheid onder hen konde ontstaan», en zij zich, tot aller ver-
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 584, 585. ί
(2) de jonge, Besl. d. Slat. Gen. D. II. bl.. 2, 3, 419—421. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl.
B. VI. bi, 127 verso.
. DES VADERLANDS. 81
derf, van elkander mogten scheiden (1). Deze nieuwe verbindtenis, de Unie van Brus- 1576-^
sei genoemd, was ongetwijfeld het bestaan Terschuldigd aan de acht mannen, welke
haar den negen en twintigsten van Wintermaand des vorigen jaars het allereerst onder-
teekend hadden (2). Behalve misschien pierre de warghin, die weinig bekend is,
waren allen verklaarde vrienden van orakje , namelyk: jak van der linden , Abt van St.
Gerirude, die met hem briefwisseling onderhield; de Graaf van Lalaiiig, welke hem
gewoonlijk zijn vader noemde; de Graaf van Bossu, sedert zijne slaking geheel aan de
zaak van oranje en der Nederlanders verbonden; champigni , heze , willerval , en berzele ,
die 's Prinsen raad inriepen, of liever zijne bevelen volgden; allen ijverige vaderlands-
gezinden , hevige vijanden van de Spanjaarden, en onder hen de mannen, welke de han-
den aan den Raad van State gelegd hadden. Wel verre alzoo, dat den Prins van Oranje
deze Unie van Brussel zou hebben mishaagd, gelijk eenigen beweren, is het veeleer te
vermoeden, dat hij er toe vermaand, zoo niet haar bewerkt heeft. In geen geval althans
kon zij hem onwelkom zijn, daar zij strekken moest, de onderhandelingen met don jan
af te breken en de Gentsclie Bevrediging te handhaven; twee zaken, welke hij op
dien oogenblik het meest verlangde. De Raad van State en de Algemeene Staten be- inaarnt-
krachtigden de nieuwe overeenkomst, welke trouwens ook niets bevatte, dat niet op
vroegere besluiten van hen gegrond was. Daarop werd dit gewigtig staatsstuk rondge-
zonden en van lieverlede door bijna twee honderd zestig der aanzienlijkste mannen, zoo
geestelijke als wereldlijke, uit al de Nederlandsche gewesten, behalve Luxemburg, onder-
teekend. Men vindt er, buiten de reeds opgegeven namen, die van de Bisschoppen
van 's Hertogenbosch, van Iperen, van Brugge, van St. Omer, van Namen, en van
meer dan twintig Abten; voorts die van filips van Egmond, oudsten zoon van lamo-
raal; van karel van Aremberg, zoon van den gesneuvelden Stadhouder van Fries-
land; van filips van Croy, Hertog van Aarschot, en diens zoon karel van Croy; van
jan en eustache van Croy, Graven van Roeulx, karel-fiups van Croy, Markgraaf van
Havré, en eustague van Croy, Heer van Creeques; van karel , Graaf van Barlaymont,
en zijne zonen langelot, gilles, floris en glaudej van den Graaf van Mansfeldl,
den Heer van Bassing hem, j. en w. van merode, fran90Is van halewijn, Heer van
Sweveghem, robert de melun, Burggraaf van Gent, george van Lalaing, later Graaf
van Rennenberg, emanuel van Lalaing, Heer van Montigny, en jagques van Lalaing;
van den Heer van Auxy, broeder des Graven van Bossu; van karel van ga vre , Graaf
van Beaurieu, gilles van lens, Heer van Aubigny, george van ligne, en bucho van
(1) Bon, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 769.
(2) bür, Uist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 769. gboen v. pmnstérert, m dc ArcJiives de ία
liaison d'Orange, T. V. p. 590.
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
157^-aytta, neef van tiglius. Onder de gevolmagligden uil Gelderland, Utrecht, Overijssel,
Friesland, Groningen en de Ommelanden, welke dit geschrift teckenden, telt men
elbbrtus leomkus, bartolt vaw giiendt, Burgemeester van Nijmegen, en iiendriiv
van thiel, Burgemeester van Zutphen; jaw taets van Amerongen en Hendrik de
vooGHT vaw reijnevelt, Burgemecsters van Utrecht; eusebius bentynck, Drost van
iJsselmuiden, en joiiait ripperda; g. aernsma, Advokaat voor den Hove ύάώ Friesland,
marten van den nutzem, afgevaardigde van Westergo, en schelto van tzaerda ; glaes
van boermany (Bumiania), herman. Abt van Felwert, en eiso jarghes, uit het oud-
adelijk geslacht van dien naam, hetwelk nog aanwezig is (1). De afgevaardigden van
Holland en Zeeland, jakob muys van holy uit Dordrecht, sebastiaan van loozen
uit Gorkiim, beide Leden van den Raad des Prinsen van Oranje, en jan van den
ΛVARGκ, Pensionaris van Middelburg, teekenden de Unie onder voorwaarde, »dat de
Gentsche Bevrediging, met al de bepalingen daarin vervat, hare volle kracht zou be-
houden, verklarende zij, aan de tegenwoordige Unie slechts in zoo verre deel te nemen,
als deze niet van die Bevrediging afweek; dat z\] voorts het verdrijven der Spanjaarden,
gelijk bij het sluiten van den Gentschen Vrede, als het hoofddoel der Brusselsche
Unie beschouwden en waartoe zij zich thans op nieuw verbonden; en dat zij, wat het
punt van godsdienst en het gezag des Konings betrof, zich zouden houden aan hetgeen
de vergadering der Algemeene Staten, wanneer deze, na het herstel der rust, bijeen-
geroepen was, te dien opzigte zou beslissen, gelijk bij het Verdrag van Gent was
bepaald (2)." Ώβ Unie van Brussel, »het eenige Verbond, waarbij α/de Nederlandsche
gewesten, Luxemburg, zoo als is opgemerkt, alleen uitgezonderd, zamenspanden tot
behoud der vrijheid en tot verdediging des Vaderlands," en dat gesloten werd » op het
eenige tijdpunt, waar men iels goeds voor de Nederlandsche zaken mögt hopen (5),"
luidt, uit het oorspronkelijke Fransch vertaald, aldus;
»Wij Ondergcteekenden, Prelaten, Kerkdijken, Heeren, Edelen, Wethouders
{Magistrats des Loix), Steden, Burgvoogdijen enz. uitmakende en vertegen-
woordigende de Staten der Nederlanden, thans te Brussel vergaderd, en anderen,
zynde onder de gehoorzaamheid van den zeer hoogen, zeer magtigen, en zeer door-
luchligen Vorst, den Koning pilips, onzen genadigen Heer en natuurlijken Prins enz.
doen te weten allen tegenwoordigen en toekomenden, dat wij, in aanmerking ne-
(1) Belangrijke bcrigtcn over de onderteckenaars der Brusselsche Unie vindt men bij de jokge,
de Unie van Brussel, bl. 34—206.
(2) de jonge, Best. d. St. Gen. D. 11. bl. SJ de jonge, de Unie van Brussel, bl. 127, 128.
gftoen v. prinstereh, in de Archives de la Maison dWrange, ï. V. p, 589.
(3) de jonge, de Unie van Brussel, bi. 14
-ocr page 55-. DES VADERLANDS. 81
mende, hoe ons gemeenschappelijk Vaderland door eene meer dan barbaai'sche en 157ß-
wreede verdrukking der Spanjaarden gekweld wordt, bewogen, aangespoord en genood-
zaakt zijn gew orden, ons te zamen te "VOegen en te vereenigen, en met wapenen,
raad, volk en geld elkander hulp en bijstand te verleenen tegen de voornoemde Span-
jaarden en hunne aanhangers, welke als wederspannig tegen Z^ne Majesteit en voor
onze vijanden verklaard zijn. Deze Unie en Vereeniging is sedert door den onlangs
gesloten Vrede bevestigd, alles op gezag en met goedkeuring van den Raad van Sta-
te , door Zijne Majesteit met het algemeen bestuur dezer Landen belast. Daar nu, om het
voorgestelde doel met deze Vereeniging (te bereiken), alle getrouwheid, standvastigheid
en wederkeerige vérzekering ten eeuwigen dage vereischt wordt, en wij volstrekt nietbe-
geeren, dat eenig misverstand aanleiding geve tot kwaad vermoeden, veel min tot onwil
in iemand onzer, maar integendeel, dat de zaken, deze Unie betreffende, geheellijk
opgevolgd, bevorderd en uitgevoerd mogen worden met alle opregtheid, getrouwheid
en vlijt, zoodat niemand van de onderzaten en ingezetenen der voornoemde Landen
eenige billijke reden hebbe misnoegd te zijn of ons te wantrouwen; daarom en bij-
zonder om te verhoeden, dat er ongetrouw gehandeld worde ten nadeele van ons ge-
ineenschappelyk Vaderland en van zyne regtvaardige bescherming, of dat door achte-
loosheid of oogluiking iets worde verzuimd, wat tot deze regtvaardige bescherming
noodig is of zijn mögt, zoo hebben wij, uit kracht van ons vermogen en onzen last
wederzijds en anderzins, voor ons en onze nakomelingen beloofd en beloven, op trouw
van Christenen, van mannen van eer, en als opregte vaderlanders, onverbrekelijk en ten
eeuwigen dage te houden en onderhouden deze Unie en Vereeniging, zonder dat
iemand van ons zich daarvan kunne ontbinden of scheiden door veinzerij, heimelijke
verstandhouding, of op eenige andere wijze hoe ook, ter instandhouding van onsHeihg
Geloof en de Katholijke Apostolische Roomsche godsdienst, tot nakoming van de
(Gentsche) Bevrediging, en tot eenparige uitdrijving van de Spanjaarden en hunne aan-
hangers, onder verschuldigde gehoorzaamheid aan Zijne Majesteit, voor de rust en bet
welzijn van ons Vaderland; gelijk ook om te onderhouden allen en een iegelijk onze
voorregten, landregten, vrijheden, instellingen, gebruiken en oude herkomen, waartoe
wij al de middelen, in ons vermogen, zullen verstrekken, zoo met geld, volk, raad
en goed, ja, met den lijve zelfs, indien het nood ware; alsmede, dat niemand onzer, in
het bijzonder, eenigen raad, advies, of toestemming zal mogen geven, of geheime of
bijzondere gemeenschap houden met degenen, welke tot deze Unie niet behooren;
integendeel hun op geene wijze openbaren, wat in onze gemeenschappelijke vergadering
gehandeld, beraadslaagd of besloten is of worden zal, maar zich in alles voegen en
gedragen naar hetgeen ons algemeen en gemeenschappelijk besluit zal bepalen. En
indien eenig gewest, staat, landschap, stad, slot of huis belegerd, besprongen, aan-
geslagen, beschadigd of verdrukt worde, hoe dat zij; zelfs zoo iemand onzer, of
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
eenig ander die zich Toor het Vaderland en de geraeene bescherming daarvan dap-
per heeft gekweten tegen de voornoemde Spanjaarden, of in andere zaken daarvan
afhangende, zoo in het algemeen als in het bijzonder, opgezocht, gevangen, op
losgeld gesteld, benadeeld, bezwaard, lastig'gevallen of verontrust worde in zyn per-
soon , goed, eere, staat of anderzins, belooven wg daartegen hulp te verleenen bij alle
de bovengenoemde middelen; ook de slaking der gevangenen te bewerken, hetzij
met geweld, hetzij anderzins, alles op straffe van te worden ontzet van adeldom, van
naam, Tan wapen en van eer, en, voor God en alle menschen, gehouden te worden voor
meinëedig, ongetrouw en vyand van ons Vaderland en te vervallen in de schande van eer-
loosheid en lafhartigheid ten eeuwigen dage. En om deze onze Unie en Verbindtenis
te versterken, hebben wij het tegenwoordige stuk met ons gewoon handteeken onder-
schreven en geteekend den negenden van Louwmaand Vijftienhonderd zeven en zeventig."
Lager stond; »Nadien de gemagtigden der Algemeene Staten, hierboven ondertee-
kend, de Leden van den Raad van State, door Zijne Majesteit met het algemeen
bewind der .Landen van herwaarts over [de Nederlanden) belast, verzocht hebben
den inhoud van de Z/«^e, hierboven geschreven, te willen goedkeuren, zoo hebben
de Leden van dien Raad, in aanmerking nemende het voornoemde verzoek en
de redenen hierboven vermeld, voor zooveel in hen is, goedgekeurd en keuren goed
bij dezen, de voornoemde Unie, naar haren vorm en inhoud. Gedaan te Brussel op
het stadhuis ter vergadering van de Staten voornoemd, den negenden van Louw-
maand Vijftienhonderd zeven en zeventig. Op bevel van de Heeren van den Raad
van State, onderteekend berti (1)."
Gelyktijdige en latere Schryvers, de strekking en den geest dezer nieuwe Verbindtenis
miskennende, hebben beweerd, dat zij »aangemerkt moet worden als de eerste oorzaak
van den tweespalt, welke tusschen de Nederlanders ontstond en die daarna de scheiding
van de Noordelijke en Zuidelijke gewesten bewerkt heeft (2)." Daartegen is aangevoerd,
dat dit beweren onjuist en te onregte gegrond is op de uitdrukkelijke melding, welke
in dit Verdrag van het handhaven der Roomsch-Katholijke godsdienst gemaakt wordt.
(1) de jonge, de Unie van Brussel, Bijv. en Verbeter, bl. 54. le petit, Chron. de Holl. ï. 11.
Lib. XI. p. 326. du wont , Corps Diplomat. Τ. V. Ρ. 1. ρ. 285. Eene Nederduitsche vertalin}^
er van wordt gevonden bij Bon, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 769, 770. v. meteren,
Hist. d. Nederl. Oorl. B. VI. bl. 127, 128. a. van weerbeeck, Chronieke van de gansche We-
relt, D. I. bl. 288,; 289. Groot-Placaatb., D. IV. bl. 51, 52. 'cbuTHOEVEN, Chron. 'ß. II. bl.
125. Eene Engelsclie vertaling vindt men in het zeldzaam voorkomend wert van e. grimeston,
Α Generali Historie of the Netherlands, 2®. Edit. London 1627, Ib. X. p. 492. bentivoglio
geeft den beknopten inlioud dezer Unie op, Nederl. Hist. bl, 257.
(2) de jonge, de Unie van Brtissel^ bl. 1—31j en vooral Bijvoegs. en Verbeter, bl. 5—^24.
1576-
1581
. DES VADERLANDS. 81
»Zulk eene bepaling of voorwaarde achterwege te laten zou allervreemdst geweest 1576—
zijn. Het geval met Holland en Zeeland was eene uitzondering; men gevoelt, dat
hunne afgevaardigden zekerheidshalve, ja, zelfs uit welvoegelijkheid verklaarden, door
hunne onderteekening geene inbreuk te willen maken op de bepalingen van de Gentsche
Bevrediging. Maar de Katholijke gewesten, ofschoon ten volle erkennende, dat men
deze Bevrediging moest nakomen, niet er veranderingen in brengen, konden echter de
beleefdheid of inschikkelijkheid niet zoo verre drijven, dat zij stilzwygend de belangen
van hun geloof voorbij gingen; daarenboven had men, door de afgelegde verklaring,
minder deze belangen op het oog, dan wel om dengenen eene beweegreden of een
voorwendsel te ontnemen, die, hetzij uit geveinsde of ongeveinsde bezorgdheid voor het
Katholicismus, zich reeds niet ongenegen toonden, de voorstellen van don jan aan te
nemen. — De Vereeniging van Brussel was geenszins eene bron van tweedragt, maar
eene poging, die te voorkomen. Niet van dien tijd af vorderde men uitsluitend de
handhaving van de Roomsche godsdienst, want nimmer nog hadden de Staten er aan
gedacht, daarvan af te wijken. Gewis kon men de punten der Gentsche Bevrediging
in dezen zin niet opvatten. De Hervormden zelve bedrogen er zich niet in, ten
minste zij bekenden de zaak en kwamen er later openlijk voor uit. Petrus datiienus
strooide immers uit, dat het punt in de Gentsche Bevrediging, belreffende het hand-
haven der Katholijke godsdienst, goddeloos was (1)." Teregt alzoo vindt een tijdge-
noot de aanleiding tot de Vereeniging van Brussel niet eenig en alleen in den
wensch, de Roomsche godsdienst te handhaven, maar ook in het verlangen, den Vrede
van Gent te bevestigen, en malkanderen te verhinden met eenen nieuwen band (2).
Terstond getuigde het gedrag van eenige onderteekenaars de vrees, dat men te ver
gegaan was, en toonde duidelyk den invloed aan, welke toen begon te heerschen (5).
De afgevaardigden van Tperen, van Namen, van Braband, en onderscheidene Grooten,
zoo geestelgke als wereldlyke, verklaarden, dat zij de Brusselsche Overeenkomst slechts
geteekend hadden »voor zoo ver hunne magt zich daartoe uitstrekte" {tant que leur
povoir s^extend sy avant), en door hunne onderteekening niet gehouden wilden
worden, het gevangen nemen der Leden van den Raad van State, in Herfstmaand laatst-
leden, goed te keuren (4). De Prins van Oranje haastte zich volstrekt niet, de sla-
king dier Heeren te bewerken. Héze, zijn vriend en in wiens magt zij zich steeds
bevonden, was op dat tijdstip alvermogend in Brussel. Bevelhebber der stad en aan
(1) cnoEN v. pniNSTEHEn, in dc Archives de Ia Maison d^Orange, Τ, V. ρ. 589 , 590.
(2) ν. MEERBEECK, Chrou. bl. 435, bij de jokge, de Unie van Brussel, Bijv. en Verb. bl. 25,
(3) GROEN ν. pRiKSTERER, in dc Archivcs de la Maison d^Orange, T. V. p. 591.
(4) de jojioeBesl. d. Stat. Gen. D. Π. bl. 6—9.
Π Deel. 6 Stdk. 8
-ocr page 58-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—het hoofd eener gewapende bevolking, behandelde hij de Algemeene Staten zelfs met
trotschlieid en overmoed. Hij verstoutte zich, brieven aan hen en den Hertog van
Aarschot gerigt te openen, ja, somtijds geheel achter te houden; en ongetwijfeld
op zyn bevel, hield blotere 's Keizers renbode aan, en opende onbeschroomd de brieven
voor de Keizerlijke gezanten bestemd. Zonder zijn verlof mögt aarschot niemand buiten
de stad zenden; en dengenen, welke ten behoeve der gekerkerde Heeren spraken,
gaf hij menigmaal het ruw bescheid, »dat zij voortaan daarvan moesten zwygen,
anders zou hij de gevangenen naar Vilvoorden laten vervoeren." Op raad van oranje ,
had hij liet verzoek des Konings van Frankrijk, den Graaf van Mansfeldt te ont-
slaan, ontwijkend beantwoord, ofschoon ook de Algemeene Stalen het ondersteund
hadden, »om niet de verontwaardiging van den Allerchristelijken Koning, en verschei-
dene vijanden, zoo in Frankrijk als in Duilschland, zich op den hals te halen." Zoo
hevig was de ingenomenheid tegen de gevangene Raadsleden, dat het gemeen van
Brussel den geheimschrijver van den Franschen gezant beleedigde, omdat zijn Meester
te hunnen voordeele gesproken had. Eindelijk moest toch héze aan het herhaalde ver-
langen des Konings van Frankrijk en der Algemeene Staten toegeven. BARLAYMOJix,
MEGEW en HAUTEPENiiE Werden omtrent het midden van Louwmaand in vrijheid ge-
steld; met de geheele slaking van den Graaf van Mansfeldt liep het echter nog aan
lot in het begin der volgende maand (1). Om dien tijd werd ook oranje verzocht,
den Raadsheer delrio, welke naar Middelburg was opgezonden, te ontslaan (2).
Onderlusschen verzuimden de Prins en de Staten van Holland en Zeeland niet, de
steden, die zich nog in de raagt der Spanjaarden bevonden of gemeene zaak met hen
maakten, tot het omhelzen der Gentsche Bevrediging over te halen. Het verbod, mei
Haarlem eenigen handel te drijven (5), het afsnijden van bijna allen toevoer te water
derwaarts, door middel van de schans te Sparendam, en de bezorgdheid, dat de
Staatschen het brengen van zeevisch naar de stad zouden beletten, noopten de stedelijke
Regering, gemagtigden naar Delft te zenden, om mei de gewestelijke Stalen in onder-
handeling te treden. Overeenkomstig het Gentsche Verdrag, moesten die steden, Avelke
destijds nog niet onder het bewind van oranje waren teruggekeerd, van hem, in het
punt van godsdienst of in andere opzigten, voldoening [satisfactie) verzocht en ontvan-
gen hebben, vóór men haar in het Verbond opnam. Alsdan namen zij, bij wijze van
(!) DE JONGE. Bcsl d. Slat. Gen. D. I. bl. 107, 116, 166. D. 11. bl. 6, 11, 20, 23, 30, 31,
32, 34, 38, 39, 51, 57, 65, 66. Archivcs de la Maison d'Orange, T. V. p. 511—515. de
jONr.E, de Unie van Brussel^ bl. 181—185. ι ;
(2) DE JONGE, BesL d. Stat. Gen. ϋ. IL bl. 63, 445. ^
-ocr page 59-DES VADERLANDS. 7.5
verdrag, dien Vrede aan, maar niet al de punten van de Vereeniging tusschen 1570—
en Zeeland, en begaven zicli onder de gehoorzaamheid van den Prins, als 's Konings
Stadhouder, op zulke voorwaarden als zij best bedingen konden en voor hare bijzon-
dere belangen meest nuttig oordeelden (1). Zoo droegen thans de Haarlemmers hunne
eischen ter Statenvergadering voor, maar welke als onbillijk werden afgewezen.
Nadat zij deze even vruchteloos aan de Algemeene Staten hadden voorgesteld, zonden
zij hunne gemagtigden, in het begin van Louwmaand, met aanbevelingsbrieven van
de Staten van Holland naar den Prins, en den twee en twintigsten dier maand kwam
een vergelijk tot stand, waarbij hun werd toegestaan »vrije uitoefening van de Roomsch-
Katholijke godsdienst onder beding, dat zij den Onroomschen eene kerk moesten in-
ruimen. Hunne Wethouders zouden aanblijven tot op den tijd der verkiezing, welke
<kn naar oud gebruik zou plaats hebben. Voorts zou de stad met geene bezetting,
dan in geval van uitersten nood, bezwaard worden, en al hare voorregten behouden."
De Staten van Holland bekrachtigden eerlang deze overeenkomst, en in Lentemaand
verschenen weder voor het eerst Haarlemsche afgevaardigden ter dagvaart te Dordrcchf.
Op last van den Raad van State, verbet de krijgsbezetting de stad, over welke sedert
de Overste helling tot Bevelhebber werd aangesteld (2).
De afgevaardigden, door Amsterdam in Wintermaand des vorigen jaars naar Brussel
gezonden (5), ^γaren door den Schotschen Overste balfoub. opgeligt geworden en in
hechtenis gehouden. De reden er van blijkt niet duidelijk, doch schijnt het ter zake
van geld geweest te zijn. Op verzoek der Amsterdammers, gelastte de Raad van State
BALFOUR, behoudens zijn regt, de gevangenen te ontslaan en naar de Algemeene Sta-
ten te zenden, voor welke hij zich insgelijks zou stellen, ten einde hen tegen elkander
te hooren. Dit geschiedde niet vóór het begin van Sprokkelmaand; in Grasmaand was
het geschil nog hangende, en de afloop er van is ons niet gebleken (4). Welligt,
dat deze omstandigheid in Amsterdam kwaad vermoeden verwekt, en tot het
uitrusten van vijf en twintig oorlogsvaartuigen aldaar, tegen het einde van Louw-
maand, aanleiding gegeven heeft. Zelfs verspreidde zich het gerucht, dat in de stad
openlijk van de predikstoelen Gods zegen over een groot voornemen werd afgesmeekt.
Een en ander spoorde de Staten van Holland aan lot krachtige maatregelen tegen Am-
!<ierdam, hetwelk op nieuw alle toevoer, zoo te water als te land, werd afgesne-
(1) TE wATEn, Yaderl Ilist. D. IV. bl. 153, 154.
(2) ResohUiën d. St. v. Holl, bij wacenaar, D. VIL tl. 132, 134. de josce, BesL] d. Stal. Gen.
1). II. bl. 46, 96. Bon, Hist. d. Nederl. Oorl. D.I. B.X. bl.756. hooft,iVerfe»7.//wi.B.XI.hl. 491.
(4) DE josGE, Besl. d. Stat. Gen. D. 11. bl. 46, 56, 58, 64, 66, 76,135,177,192,208,210,216.
8*
-ocr page 60-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
den (1). Hierin kwam geene verandering, ofschoon de stad zicli den twaalfden van
Sprokkelmaand met de Algemeene Staten vereenigd had (2). Z.ij kon het met den
Prins van Oranje over de voorwaarden van voldoening (satisfactie) niet eens worden.
De stedelijke Regering wilde er namelijk geene andere dan de Roomsche godsdienst
uitgeoefend hebben, en den Hervormden, zelfs buiten de muren, geene vergader-
plaats toestaan, waarin oranje niet bewilligen konde (3).
Reeds den negentienden van Wintermaand des vorigen jaars Jiad de stad Muiden
aan sowoy verklaard, dat zy genegen was, zich met de Algemeene Staten te vereeni-
gen en tot het Gentsche Vredesverdrag toe te treden. Dit geschiedde dan ook den
eersten van Louwmaand, waarbij zij, behalve vrije uitoefening van godsdienst en
eenige andere voorregten, ook bedong, dat paulus van loo, hoezeer als Spaansch-
gezind bekend, Voogd van het Muiderslot en Baljuw van Gooiland zou blijven, onder
aflegging van den eed van getrouwheid aan de Staten. Naderhand echter is van loo ,
daar zyne trouw verdacht werd en hij in twist met de Staten geraakte, van beide
ambten ontzet en daarin door Jonkh. willem van züylen van nyeveld, die zich den
Lande veel verdienstelijker gemaakt had, opgevolgd. — Weesp en Weesper kar spel slo-
ten, kort na Muiden, een bijna gelijk verdrag met den Prins (4). Schoonhoven volgde
den twintigsten van Sprokkelmaand, en om denzelfden tijd, naar het schijnt, ook
Nieuwpoort, beide het vrije uitoefenen der Roomsche eeredienst bedingende (ö). Amsterdam
was alzoo de eenige stad in Holland, welke nog niet onder 'sPrinsen magt was terug-
gekeerd; en de gewestelijke Staten zouden getracht hebben, het met de wapenen daar-
toe te dwingen, indien oranie hen niet opmerkzaam had gemaakt, dat dit in stryd zou
(1) c0m3ielin, Besch'. V. Amst. bl. 1055, aangehaald door beeloo, Noord-Hoiland en de Noord-
Hollanders, bl. 23Ö. wagenaar echtei' maakt van deze bijzonderliedeu in zijne Beschr. v. Amst,
{;een gewag. Sleclils teekent hij aan uit een brief van Burgemeesteren aan bossü van den 27 van
Lomvmaand 1577, dat een convooischip op het IJ lag, welk de vaart naar Amsterdam stremde;
en dat Ouderkerk^ de Overtoom en de Avegen elders met Staatsch krijgsvolk bezet Avaren, Avelk
niet gedoogde, dat eenige leeftogt stadwaarts gevoerd werd. St. I. D. II. bl. 354. Hiermede stemt
overeen liet berigt van dor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 810.
(2) DE JONGE, Besl. d. Stat. Gen. D. II. bl. 79.
(3) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 810. wagenaar, Beschr. v. Amst. St. I. D. II.
bl. 350—354.
im-
1581
i
(4) Resolution ν. Holl, bij wagesaar, D. YII. bl. 133, 134./ !bor, Hist. d. Nederl. Om± D. I.
B. X. bl. 755. HOOFT, Nederl. Hist. B. XI. bl. 490, 491.
(5) ftor, Hist.. d. Nederl. Oorl, D. I. B. X. bL 778, 779. waoenaar, D. VIL bl. 138.
-ocr page 61-. DES VADERLANDS. 81
zijn met de Gentsche Bevrediging; ook wist liy te bewerken, dat het beslag, op de 1576—
goederen der Amsterdammers gelegd, opgeheven Λverd (1).
Goes met Zuid-Beveland, en de stad met het eiland Tholen begaven zich aan
's Prinsen zijde. Terstond na het sluiten van den Vrede te Gent, hadden de Algemeene
Staten en de Raad van State niets onbeproefd gelaten, Goes daartoe te bewegen.
Oüderanderen gaven zij den eersten van Louwmaand dezes jaars te kennen, dat »die
stad en de Edelen van Zuid-Beveland geene stem in de staatsvergadering Tan Zee-
land zouden hebben, Yóór zy zich met de andere leden van dat gewest onder'sPrinsen
stadhouderschap gevoegd hadden, zonder eenig acht te slaan op de eischen van den
verkozen Bisschop van Middelburg ^ jan van strijen." Dit besluit kan wel aanleiding
gegeven hebben, dat de Regering van Goes den negentienden daaraanvolgende gemag-
tigden zond, »om van wege de burgers en ingezetenen der stad en des eilands, van
den Prins te verzoeken en te ontvangen behoorlijke voldoening, ten einde daarnaar,
volgens den Vrede van Gent, de stad en het eiland te laten komen onder het bestuur
van den Prins, als 'sKonings Stadhouder, mitsgaders te verklaren, dat de W^ethouder-
schappen alsdan bereid zijn te ontvangen en te gehoorzamen de bevelen van den Prins."
Na veelvuldige onderhandelingen, en toen het Duitsche krijgsvolk, op last van den
Raad van State, Goes verlaten had, welks burgers reeds vóórlang bij de Algemeene
Staten daarop hadden aangedrongen, werd de voldoening door oranje en de ge-
volmagtigden der stad den twee en twintigsten van Lentemaand te Middelburg ge-
sloten en geteekend. Goes bedong »vrije uitoefening van de Roomsche godsdienst;
dat de Prins geen krijgsvolk in de stad en het eiland zou leggen dan ten koste van
het Gemeene Land, met voorkennis en bewilliging der stedelijke Regering, en niet dan in
tijd van nood; dat voorts het bestuur van het lijfstraffelijk en burgerlijk regt, het regtsge-
bied, en de jaarlijksche verandering der Wethouderschappen op den ouden voet blijven
moesten, volgens de voorregten, handvesten, keuren en gewoonten, welke de Prins
belooft stiptelijk te handhaven en te beschermen; dat de stad bevrijd zou zijn van te
dragen in de schulden, vóór dezen dag door de Staten van Holland en Zeeland ge-
maakt; dat zij zekere vrijheid van verlofgelden zou gemeten en eindelijk, dat er
eenige bepahngen, omtrent haar aandeel in de gemeene middelen en lasten zouden
gemaakt worden (2)." Op soortgelijke voorwaarden namen de stad en het eiland Tholen
den zeventienden van Grasmaand ook voldoening van den Prins, nadat zij zich reeds
(1) Resolut, υ. Holl, bij avagenaah, ]). VIL bl. 139.
(2) DE JONGE, Besl d. Stat. Gen. D. L bl 114. D, 11. bl. 62. Arckives de ία MaisondOrange,
Ί^ V. p. 485, 487, 53G. v. d. spiegel, Uist. d. Satisf. v. Goes, bl 224—235, 266—269, Bijlafie
bl. 395—405.
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576— den tweeden dier maand met de Algemeene Staten vereenigd hadden (1). Hoe onbe-
denkelijk veel zij Tan het Spaansche krijgsvolk geleden hadden, blijkt uit hun wanhopig
verzoek, in een ootmoedig sraeekschrift van Vijftienhonderd drie en zeventig aan alba,
»dat aangezien het hun volstrekt onmogelijk was langer de gevergde dienst aan Zijne
Majesteit te volbrengen, zij evenwel, om alles te doen wat in hun vermogen was, ver-
zochten , dat van 's Konings wege binnen Tholen en andere plaatsen van het eiland,
eenen gevolmagligde mögt gezonden worden, welke al hunne tilbare goederen zou op-
schrijven. Zij waren Avel te vreden, dat men die in het openbaar verkocht, behalve
hetgeen noodig was tot gebruik van de soldaten; en dat men de gelden, daarvan ko-
mende, onder deze laatsten verdeelde, mits de ingezetenen daardoor van verdere lasten
van het krijgsvolk ontheven zouden zijn (2)."
Inmiddels 'hadden de ütrechtschen, op aansporing der Staten van Holland en Zee-
land, bij de Algemeene Staten ernstig aangedrongen, hen van de Spaansche bezetting
op het slot Vredenhurg te bevrijden. Met ongegrond was hunne vrees voor deze krijgs-
bende, welke den een en twintigsten van Wintermaand onder frawcesco fernawdes
d'avila in de stad rukte en.verscheidene huizen in brand stak, doch door de burgerij,
met behulp van de Duitsche soldaten, naar het kasteel Averd teruggedreven, hetgeen
Utrecht voor het lot van Antwerpen bewaarde. Om zich voortaan legen dergelijke
aanvallen te verzekeren, werden terstond doeltreffende maatregelen genomen, verschei-
dene huizen, naar den kant van Vredenhurg, van schietgaten voorzien, hunne binnen-
muren hier en daar doorgeslagen, om de gemeenschap snel en gemakkelijk te maken,
kettingen en zeilen over de straten gespannen, en deze laatste opgegraven, beschansL
en met geschut beplant, dat nevens kruid en kogels, uit Holland werd aangevoerd.
Ondertusschen veroorzaakte het hevig vuur der Spanjaarden groote schade aan gebou-
wen, kerken en torens in de stad, doch werd niet minder hevig door het geschut der
burgers beantwoord. De bezetting bleef op het slot, ondanks de belofte van don ja]v,
haar van daar te zullen verwijderen. Hier ges zelf kwam te Utrecht, om in persoon de werk-
zaamheden tegen het kasteel te besturen, met uitdrukkelijken last van de Algemeene
Staten, geene middelen onbeproefd te laten, Vredenhurg in bezit te nemen. Hij ver-
klaarde dan ook, »er niet van te zullen scheiden, vóór hij er met Gods hulp zijn wil
van zou hebben." Eerlang echter bij don jaw ontboden, droeg hij den Graaf van
niet alleen het bevel op over het krijgsvolk, maar ook over\. Gelderland en Overijs-
sel. Bossu, aangespoord door de Stalen van Gelderland, ging met zooveel beleid en
(1) de jonge, Besl d. Stat. Gen. D. II. bi. 192, 256. bob, Eist, d. Nederl Oorl. D. 1. 15. X.
bi 809.
(2) Uit de Papieren der stad Goes, aangehaald bij v, d. spiegel, Ilist. d. Satisf. bl. 176.
-ocr page 63-DES VADERLANDS. 05
kracht te Averk, dat weldra de Spanjaarden, van alle kanten besloten en belegerd, hunne 1576—
uitYallen moesten staken. Den zesden van Sprokkelmaand begon hij de grachten om het
kasteel te dempen en zich tot bres schieten gereed te maken, toen des avonds de Spaan-
sche Bevelhebber door een tromslager den Avensch te kennen gaf, in onderhandeling
Ie treden. Vijf dagen later werd de overeenkomst getroffen, en den elfden van Sprok-
kelmaand trokken de Spanjaarden, honderd vijftig man sterk, met vrouwen, kinderen,
wapenen en goederen, maar zonder trommelslag of vliegende vaandels, uit het kasteel
naar het Carthuizerklooster aan de Vecht, van waar zij, na eenige dagen rust, over
Krimpen naar Breda en voorts naar Antwerpen geleid werden. Men wil, dat iii
liet beleg slechts vier Spanjaarden sneuvelden en acht gekwetst werden. De Spaansche
bezettingen van de kasteden te Vianen en Culemborg trokken toen insgelijks, en, zoo
gezegd werd, op last van don jan naar Antwerpen. Bossu liet terstond Vredenburg
door een honderdtal burgers bezetten onder bevel van den Schout, den Burgemeester
reynevelt cu den Hopman gornelis van kessel, welke in zijne handen den eed afleg-
den, het kasteel voor. den Raad van State en de Algemeene Stalen, in naam des Ko-
nings, te zullen bewaren en het, zoo min als de krijgs- en mondbehoeften, die er op
gevonden Averden, aan iemand dan op hunnen last over te leveren. Tot nakoming
van dit alles verbonden zich de Staten van de Stad en hel Land van Utrecht^ en elk
van hen in het bijzonder, onder verpligting van hunne personen en goederen, Avaar
ook gelegen. De Hoplieden der acht burgervaandels met hunne manschappen bezwoe-
ren insgelijks de gemaakte voorwaarden (1).
De vreugde der ütrechlschen over de ontruiming van het kasteel door de Spanjaarden
zou volkomen geweest zijn, indien zij zich tevens van de Duilsche benden hadden
kunnen ontslaan, welke onder den Overste van tamberghen in de stad lagen. Vóór
deze behoorlijk afbetaald wareii, was aan haar vertrek niet te denken. Verscheidene
pogingen werden daartoe in het werk gesteld, en het is waarschijnlijk, dal men toen
op nieuw de toevlugt nam tot den Aartsbisschop, wiens zilverwerk, ter waarde van
twintig duizend gulden, geleend en verpand werd. Men was reeds zoo ver gevorderd,
(1) Resolut, υ. Holl, bij wagenaar, D. VIL bl. 135. de jonge, Bcsl d. Stat. Gen. D. iLbl. 113.
Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 597. bondam, Onuitg. Stukk. D. I. bl. 249,253,255,
258, 2C3 , 264 , 277 , 278 , 281, 282,287—292,294—297,317,321—329,341. D. IL bl. 19—22,
2G, 36, 37, 45—49, 51, 54, 55, 57, 58, 75—79, 89—95, 119, 120, 172—182. wendoce,
Uist. d. I guerre de Fl. Liv. XVllI. p. 360—362. campana, della guerra di Fiandra, ï. 1.
p. 179 verso, chappuys, Ilist. Gén. d. l. g. d. FL Liv. V. p. 228. le petit, Chron. d. JIoll.
T. IL Liv. XI. p. 327. de TAssis, Comment. Lib. 111. p. 241. bor, Hist. d. Nederl, Oorl. D. L
B. X. bl. 777—781. v. meteren, lïist. d. Nederl. Oorl. B. VI. bl. 124 verso, hooft, Nederl
Uist. B. XI. bl. 491, 492. v. bolhuis, Gesch. ν. h. kasteel Vredenburg, bl. 98-161.
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576— dat binnen vijf dagen aan uossu dertig duizend gulden konden ter hand gesteld wor-
den, waarop de soldaten terstond zouden aftrekken, terwijl men beloofde, acht dagen
na hun vertrek nog negenduizend gulden, en twee maanden later de overige twintig-
duizend gulden te zullen afbetalen. Maar eer deze vijf dagen verloopen waren, ont-
ving men berigt van de overeenkomst op den twaalfden van Sprokkelmaand door de
Staten met don jan getroffen, en nu waagde het bossu niet, het krijgsvolk Aveg te zen-
den , vóór hij daartoe bevel van hooger hand ontvangen had. De Duitsche soldaten,
wier onderhoud den burgers hoe langer zoo ondragelyker werd, verloren eindelijk het
geduld. Met geladen geweren, brandende lonten en den mond vol kogels rukten zij
den zeven en twintigsten van Grasmaand naar het stadhuis op, om de Regering met
geweld lot betaling te dwingen. Het gerucht hiervan bragt de schuttery in de wape-
nen, welke terstond het stadhuis en alle toegangen derwaarts bezette. Weldra stonden
op alle punten soldaten en burgers slagvaardig tegenover elkander. De Oversten
tamberghen en de Hopman vinckewburgh werden op weg naar de Tolsteegpoort, door
welke zy meer volk dachten binnen te laten, van een hoop burgers aangehouden en
gevangen op Vredenbiirg gebragt. Dit verspreidde zoo veel schrik onder de soldaten,
dat zij afdeinsden; en toen des nachts eenige hunner Bevelhebbers door de burgers
van het bed geligt en naar het Kasteel gevoerd werden, zochten de meesten hun heil
in de vlugt. Met den dag werd het vaandel van tamberghew, dat nog op de Neude
stand had gehouden, met de overige soldaten ter Katharijnepoort uitgedreven. Nu be-
gonnen zij van verdrag te spreken, verlangden een gedeelte hunner achterstaUige soldij,
en dat de Hoplieden in vrijheid gesteld wierden. Daar echter een hoop soldaten, ter-
wijl men onderhandelde, de voorstad bij de Tolsteegpoort in brand stak, deden de bur-
gers eenen uitval, en een groot deel zetten de vlugtende Duitschers een goed eind wegs
achterna, terwijl de overigen den brand bluschten. Het krijgsvolk, dat in de omstreken
der stad gelegerd was, vertrok kort daarop. Zes vaandels er van vermeesterden Wijk
hij Duurstede, doch hunne poging, Vreeswijk en Amersfoort te bemagtigen, mislukte.
Het duurde tot in Zomermaand eer de andere steden en het platte land van Utrecht
geheel van de vreemde krygsbenden bevrijd waren; en eerst toen werden de gevangen
HopHeden aan bossu, op diens ernstig aanhouden, overgeleverd (1). Het kasteel Yre-
denbiirg, welks sloping reeds in Louwmaand door de Algemeene Staten besloten en
den Graaf van Bossu bevolen, maar waaraan,, om verschillende redenen, geen gevolg
gegeven was, werd van tijd tot tijd door de burgers zelve, \wien het een doorn in de
(1) de jonge, Best. d. Stat. Gen. D. II. hl. 211. bondam, Oriuitg. Stukk. D. II. bl. 155,
156, 160, sqq. 277 , 282—285 , 303 , 374—376. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl,
799—820. v. bolhuis, Gesch. ν. h. kasteel Vredenburg, bl. 161—165.
. DES VADERLANDS. 81
oogen was, afgebroken. De eerste hand daaraan sloeg de onverschrokltene echtgenoote
löO 1
Tan den manhaften Burgerhopman en Schepen jan jakobsz van leemput, catharina
DE BERGHES TEN ESSENDELLE, in de Wandeling, TRiJN LEEMPUT geheeten. Deze vrouw, van
Avier onversaagdheid onlangs nog een paar moedwillige Spaansche soldaten getuigen ge-
weest waren, vroeg haren man, eens laat uit den Raad te huis komende, »wat er
zoo lang te verhandelen was geweest?" En op zijn antwoord, dat men beraadslaagde,
hoe het kasteel weg te krygen, maar er geen kans toe zag daar zich van alle zijden
zwarigheden opdeden, hervatte zij: » Wel, wel, weet gij, Mannen, daar geene mouwen
aan te zetten ? Laat mij begaan, ik zal het wel haast aan een kant helpen." Ondanks de
vermaning haars gemaals, zich niet met het afbreken van 'sKonings sterkte te bemoei-
jen, hetgeen voor de stad bedenkelijke gevolgen kon hebben, maakte zij terstond
eenige van hare vriendinnen op, die gezamenlijk met houweelen op de schouders naar
het kasteel togen, zij vooraan raet een blaauwen schorteldoek aan een ragstok gebonden.
Vredenburg naderende, ontzonk der overige vrouwen de moed, maar trijn trok voort,
en begon alleen de eerste steenen af te breken, waarin zij spoedig door het volk ge-
holpen werd. Binnen weinig dagen was de sterkte zoo ver gesloopt, dat zij voor
geene verdediging meer geschikt was; doch het liep nog aan tot Vijftienhonderd een en
tachtig eer het werk geheel verrigt was (1).
De ommekeer van zaken in Friesland en Groningen (2) noopte de Algemeene Sta-
ten, den Hopheden en soldaten aldaar openlijk dank te betuigen voor de bewezene
dienst, hen te vermanen in hunne goede gezindheid te volharden, en geen acht te
slaan op de bevelen van don jan, daar hij nog niet als Landvoogd ontvangen was en
ook als zoodanig uiet zou ontvangen worden, vóór de Spanjaarden vertrokken waren
en hij in de Bevredfging met Holland en Zeeland had toegestemd (5). Eerlang ver-
eenigden zich Groningen en de Ommelanden met de Algemeene;; Staten, welke daar-
tegen beloofden hun verzoek, omtrent het slechten van het Groninger kasteel, bij den
Raad van State aan te dringen (4). Rennenberg was dadelijk by zijne komst te Gro-
ningen, aldaar en in de Ommelanden als Stadhouder erkend geworden, hetgeen in
Friesland, door de tegenkanting van eenige Leden van het Hof, eerst ruim veertien
dagen later geschiedde. Ingevolge zijn lastbrief, zond hij de gevangenen te Groningen
naar het kasteel van Leeuwarden, om aldaar in verzekerde bewaring gehouden te wor-
-5
1« (1) Archives de la Siaison d^Orange, Τ. V. ρ. 598. ν. bevebwijce, Uytnemendh. d. vrouwelijk,
i geslachts, bl. 553, 554. v. bolhuis, Gesch. ν. h. kasteel Vredenburg, bl. 165—209.
(2) Zie hiervoor, bl. 32.
(3) DE JOKGE, Besl. d. Stal. Gen, D. IL bl. 4, 33, 34.
(4) DE JORGE, Besl d. Stat, Gen. D. II. bl, 6, 41, 60.
II Deel. 6 Stüe. 0
-ocr page 66-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—den ter nadere beschikking ^an de Hooge Regering. De sterkte te Delfzijl werd hem
1581
overgeleverd f en Hopman jvelke; wJNiEES , eea Onamelander, tot Bevelhehher er van
aangesteld. CrioQle beaorgdheid baarde hern ondertusschen de soldaten, welke dreigden
Groningen te: plunderen, indien men hun· de achterstallige soldij van ruim tweemaal
honderd duizend gulden, door anderen, doch te onregte, op zevenmaal honderd
duizend gulden begroot, niet voldeed. Deels door overtuigen, deels door bedreigen,
deels door dwangmiddelen slaagde BJïNiiETiBERG er eindelij.k, in, de gewenschte som uit
Groningen, de· Ommelanden^ Friesland', en Brenthe bijeen te brengen. Van het zil-
verwerk des qvertedbnen Bisschops, der gevangene Hoplieden, en van dfe burgers, dat in
betaling was aangenomen , werd in Groningm geld gemunt en aan het. krijgsvolk uit-
betaald. De bezetting verliet omtrent het midden van Lentemaand de stad, tot groote
vreugde der burgers, welke dSt op de luidruchtigste wijze te kennen gaven. Men
braste, zwelgde, tierde, en des avonds werd de geheele stad door eene menigte lan-
taarns en toortsen verlicht en vuurwerk afgestoken, waarby men zoo onhandig te werk
gifig, dat de St. Martenstoreu in brand geraakte en merkelijk beschadigd werd". i Acht
vaandels schutters werden venvolgens opgerigt, welke zich bij eede verbonden, nimmer
eene krijgsbezettiiag in de stad te dulden. Θρ verzoek van κΕΝίίΕΝΒΕκα, bewillig-
den de Algemeene Staten en de Raad van State, dat het kasteel van Groningen om-
vergehaald wiérd, waarbij hij ea de buirgers zooveel ijver betoonden, dat zij zelfs
reizigers dwongen, hen in het werk te ondersteunen (1).
Met veel plegtigheid was rennenberg den vierden van Lentemaand te Leeuwarden
ingehaald. De schoonste- dochters der burgers, op het fraaiste uitgedoscht, tTaden hem
te gemoefc, de burgervaandels stonden onder het geweer, en de kanonnen werden gelost.
»De stad was .vol gewoel·, geriji en gespeel van vrouwen en kinderen, want men achtte,
dat nu de slavernij waS; afgeworpen." Twee dagen later werden dan ook van w^ege de
Staten van Friesland, of van het platte land, sgheltq tjaarda, harten taw der
nitshem , en feike tatmans naar Brussel gezonden, werwaarts men onlangs reeds karel
VAN RoonDA had afgevaardigd (2). Hun lastbrief hield in, dat de Staten van Fries-
land, dat is Qostergóï en Westevgo-, »altijd de gehoorzaamheid aan den Koning, ende
vaderlandsche wetten en geregtigheden in het oog gehouden hadden , niets anders zoe-
kende dan het behoud van vrede en rusfc, en vermindering van opbrengsten. Hadden zij
____________ 1 ■
.. . . - ■
(1) Charterb. ν.. Vriest. D. IIL bl. 1085, 1087, 1089, 1101, 1104, 1106, 1109. msiNCA,
Memorién, hl. 23, 24. boh, HisL d. Nederl. Oorl. D. 1. B. X. bl. 783, 784. v. meteren, Hist.
d. Nederl. Oorl. B. YI. bl. 124 verso, schotanus, Fr. Ilist. B. XXII.'bl. 799—801, 809. ww-
sEiüus, Chron. v. Vriesl. B. XVIII. bl. 605—608. . ' j
(2) BE JONGE, Bésl. d. Stat. Gen. D. I. bL 107. : . . '
-ocr page 67-DES VADERLANDS. 7.5
voorheen geklaagd over de zware heffingen ^ daar de vorige Stadhouder en het Hof van 1570—
Friesland^ onder schijn van het krijgsvolk te bevredigen, 'sLands ischatkist en het ver^
mogen der bijzondere personen hadden uitgeput, thans verzochten zij verligting van d^
schatting, Avelke het Land niet dragen kon. Zij namen de Gentsche Bevrediging aan,
onder voorwaarde , dat men matige belastingen oplegde, en door deze nieuwe verbindtenis
's Lands inkomsten en de bijzondere goederen niet vernielde. Voorts verzochten zij den
Algemeenen Staten, hun het regt te vergunnen^ den Landdag te mogen uitschrijven,
zonder dit vooraf van het Hof te moeten verzoeken, hetwelk door zijne weigering en
hardnekkigheid menigmaal goede zaken, die geen uitstel gedoogden, verachterde. Dat
Hof had onlangs nog, tot groot nadeel van het Land, het deelnemen iïi de Gentsche
Bevrediging tegengewerkt, om het gewest onder den moedwil der soldaten en de
hardvochtigheid van de robles te houden. Door invloed van dat zelfde Hof waren de
kasteelen, sterkten, en regtbanken met vreemdelingen bezet geworden, tegen de
overeenkomst met Keizer karel eertijds aangegaan. Daar nu de omstandigheden eenig-
zins veranderd waren, behoorde men inboorlingen aan het roer te zetten, de lasten
te verminderen, des Konings inkomsten ten behoeve van het Land te bezigen, en
vooral te zorgen, dat de Bisschop (van Leeuwarden), .die in alle overdaad leefde, en
tegen de wetten en vrijheden, ja, tegen dank van een ieder hun was opgedrongen, afgezet
wierd, en zijne geusurpcerde goederen lot de kloosters terugkeerden, van welke zij ge-
nomen waren. Eenmaal behoorde men gestreng te handelen tegen hen, die 'sLands
goederen, ambten, en waardigheden aan slechte of onverstandige lieden hadden toever-
trouwd. Zoo waren over de grietenijen en drostschappen personen gesteld, aan welke
het Hof om booze feiten, verpligting had. Ten slotte verzocht men, dat de vijftig
duizend gulden, door eenige inwoners van de Bildt opgebragt, voor betaling in den
naasten termijn mogten verstrekken, en dat de brieven der Algemeene Staten gerigt
wierden aan de Prelaten, Edelen, en Eigengeërfden, als Staten des Lands, met uitslui-
ting van de steden (1)."
Rennenberg Het afkondigen, dat al wat de soldaten door geweld of bedreigingen
hadden afgeperst, opgeteekend en de opgave,daarvan naar Brussel moest gezonden wor-
den , om hun, by de afbetaling, in rekening gebragt te worden. Vruchteloos had hij
getracht, de geschillen tusschen Ooslergo en Zevenwolden met Wesiergo^ over het aan-
deel in dó belastingen, te vereffenen (2). Thans verzocht hij de Algemeene Staten, in
deze zaak te beslissen. Ooslergo en Zevenwolden begeerden namelijk, dat Westergo twee
(1) wiNSEMius, Chron, v, Vriesl. B. XVIIl, hl 608—611. scnoiANUS, Fr. Ilist. B. XXII.
1)1. 809, 810,
(2) Chartcrh. v. \riesl. D. IIL bl. 1092—1102.
9*
-ocr page 68-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—derde zou dragen in de kosten voor de afdeeling krijgsvolk van de robles, terwyl de
Westergoërs beweerden, dat zij reeds meer dan hun aandeel daartoe hadden opgebragt,
en de beide andere Landschappen meer dan zij behoorden op te brengen, daar deze steeds van
sterkere bezettingen voorzien geweest waren. Ook wilden zij, dat men de robles met
zijne Hoplieden niet zou ontslaan, vóór hij de gelden, door hem ontvangen, en de
maandelijksche soldij van vijftienduizend gulden verrekend had (1). Dit echter was,
naar het oordeel van den Raad van State, geene voldoende reden, om de robles ende
zijnen langer in hechtenis te houden; ten eerste omdat, volgens de onlangs gesloten
overeenkomst met don jan, wederzijds alle gevangenen moesten ontslagen worden; ten
tweede, dewijl de invrijheidstelling van de robles en de zijnen de voorwaarde was,
op welke de Spaansche soldaten den Graaf van Egmond en de andere gekerkerden op
het kasteel van Antwerpen zouden ontslaan; en ten derde omdat men, wat het verant-
woorden der bewuste gelden betrof, altijd op de goederen van de robles verhaal mögt
zoeken, waartoe de Hooge Regering steeds naar regt, rede en billijkheid de hand zou
leenen. Ernstig verzocht derhalve de Raad van State, in naam des Konings, den Sta-
ten van Friesland de genoemde gevangenen onverwijld en ongehinderd aan den Heei'
van Ilierges uit te leveren (2). Dit verzoek had niet de gewenschte uitwerking. Im-
mers veertien dagen later zonden de Algemeene Staten twee afgevaardigden naar Fries-
land, om op dezelfde gronden als de Raad van State, de bevrijding van de robles te
bewerken, onder bedreiging, dat de Stalen van Friesland, ingeval van weigering, als
vijanden van Eloning en Vaderland zouden beschouwd vvorden. Tevens ontvin-
gen hierges en rennenberg last, zonder uitstel al de gevangene Spanjaarden naar
Stochern op te zenden (5). Nu werd de robles met zijne gade, kinderen, en hoplieden
aan hierges uitgeleverd. Overal waar zy doortrokken kwam het volk op de been, om
hen te zien en te honen, 's Hemels regtvaardigheid dankende, dat de kwelgeesten van
het Land ook eens in lijden kwamen. Naar men verhaalt, had de robles, nog gevan-
gen zijnde, rennenberg aangeraden, als een onfeilbaar middel om in Friesland den
meester te spelen, der Friezen oneenigheden te voeden, ten einde de verschillende par-
tijen, die elkander haatten en vervolgden, den voet op den nek te zetten (4). Wat
hiervan zij, hij moest zich uit de Nederlanden verwijderen; althans, ingevolge zijn aan-
zoek bij de Algemeene Staten, hun van zijn bestuur in Friesland rekenschap te geven,
len einde zich van de blaam te zuiveren, de gelden, onder ayn beheer, kwalijk besteed
(1) SCHOTANUS, Fr. Hist. B. XXII. bi. 810.
ψ
(2) Chartei'boek v. Vriesl. D. III. Μ. 1108, 1109. De brief is van dm 11 van Lentemaand 1577-
(3) de jonge, Besl. d. Stat. Gen. D. II. bl. 169, 172 , 471—475.
(4) SCHOTANUS, Fr. Hist, B, XXII, bl. 810.
-ocr page 69-. DES VADERLANDS. 81
te hebben, werd hem Tergund nog eenigen tijd in hel Land te Terloeven. Hij moest ^^^^^
zich op 'sKonings huis te Mechelen, of in dat van Noire Dame de Hault hegeyen, en
zich, op eigen kosten, onder goede bewaking stellen. Zonder bewilliging der Staten
mögt niemand bij hem worden toegelaten dan de personen, welke hij volstrekt niet kon
ontberen; ook moest hij beloven, onmiddellijk de Nederlanden te verlaten, wanneer
de Algemeene Staten dit zouden bevelen (1).
Ondertusschen had het Hof van Friesland den twaalfden van Lentemaand de Gent-
sche Bevrediging laten afkondigen, hetgeen reeds vroeger op onderscheidene plaatsen
geschied, doch door dat Hof steeds uitgesteld was (2). Daarop werd Doctor Christof-
FEL AERNSMA van wege de Friesche steden naar Brussel gezonden, om den Raad van State en
Algemeene Staten te verklaren, »dat zij de gemaakte overeenkomsten ter bevredi-
ging aannamen, zich er mede vereenigden en wenschten, er in opgenomen te worden.
Zijn lastbrief was geteekend den eersten van Grasmaand, en het werd hem vrijgelaten,
ia deze zaak gemeenschappelijk met de drie afgevaardigden van het platte land, thans te
Brussel^ of op zich zei ven te handelen (3j, Reeds den tienden daaraanvolgende werd
■Friesland, behoudens zijne regten en voorregten, in de Unie opgenomen, mits de ge-
westelijke Staten in de lasten deelden, volgens den Gentschen Vrede en de overeenkomst '
met DON jApr. Veertien dagen later, toen alle bezwaren uit den weg geruimd waren,
verkreeg aerwsma, als gevolmagtigde van Friesland, zitting in de vergadering der Al-
gemeene Staten, nadat hy en de drie andere afgevaardigden den twee en twintigsten
van Grasmaand de Unie van Brussel geteekend hadden (4).
Niettegenstaande de Algemeene Staten herhaalde malen, waarschijnlijk op aanzoek
van het Hof van Friesland, den Graaf van Bossu tot vervulling van het stadhouder-
schap in plaats van de robles, den Raad van State hadden aanbevolen, en dow jan
zelfs, naar het schijnt, hem daartoe bestemd had (5), bleef rennenberg echter in het
bewind en wist zich de genegenheid der Friezen te verwerven. Op een verzoekschrift
hunner Staten ter wegruiming van eenige grieven, had hij onderanderen geantwoord,
dat hij »'sLands voorregten, overeenkomsten en vrijheden zou handhaven en zich
daarnaar regelen ingevolge den last, hem reeds desaangaande door den Raad van State
en de Algemeene Stalen gegeven; voorts in zaken, het Land betreffende, den raad
•J
(1) de jonge, Besl d. Stat. Gen. D. II. bl. 208, 221, 222. Vgl. boh Hist. d. Nederl Oori.
D. I. B. X. bl. 784.
(2) schotanus, Fr. Hist. B. XXIL bl. 810.
(3) Charterb, ν. Vriest. D. IIL bl. 1114, 1119, 1120. Zie hiervoor, bl. 66 , 67.
(4) DE J05GE, Besl. d. Stat. Gen. D. II. bl. 212, 250, 251. Vnie van Brussel, bl. 167, 168,
(5) de josge, Besl. d. Stat, Gen. D. IL bl. 163, 164, 175, 193. fresisga., Memorim, bl.
-ocr page 70-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—van diegenen inwinnen, Λτβΐΐίβ 's volks welvaart beoogen > terwijl hy zou trachten de ge-
breken , voor 200 ver ïij in de regtspleging moglen bestaan, met overleg van den Voor-
zitter en de Raden des Hofs, te verhelpen (1)." Hy stelde j in naam des Konings en der
Algemeen« Staten, Friezen aau tot Bevelhebbers over de kasteelen te Leewwarden, Har-
lingen GQ -St&voren ^ in welke laatste stad hij den vijfden van Bloeimaand onder het
gejuich en gejubel des volks werd ontvangen, geheel anders dan bij een intogt van
DE ROBLES plagt tc gescliieden, »daar ieder een, voor hem gruwende, verliep op
het gerucht, dat hij komen zou." Van tijd tot tijd keerden nu ook de balhngen
en uitgewekenen terug. De Waalsche benden, welke begonnen te muiten (2), wer-
den afbetaald en weggezonden. De vreugde over deze wending van 2aken werd door
eene geweldige inbraak der zee vernietigd, welke den een en twintigsten van Zomer-
maand geheel Friesland, behalve de Vijf Deelen, die door den Slachtedijk be-
schut waren, onder water zette. Een groot aantal menschen en vee verdronk. De geheele
zomer was bovenmate koud, en met bezorgdheid zag men de toekomst te gemoet (5)»
Korten tijd vóór het sluiten der Unie van Brussel, was de Graaf van Aremhet^,
die zich op last vaü bon jaw naar Duiischland begaf, om den Keizer en de Byksvor-
sten, naar het gerucht liep, tegen de Nederlanders te stemmen, door een Staatschen Hop-
man, welke met honderd dertig ruiters in Limburg lag, opgeligt geworden doch weldra
weder losgelaten onder voorwaarde, zich binnen Brussel te stellen, wanneer men met
υον jan niet konde overeenkomen. Dow jan had dit ten hoogste euvel opgenomen en
den Staten voorgeworpen, »dat deze inhechtenisneming tijdens de ivapenschorsing ge-
schied was, om welke trouwens de Utrechtschen zich insgelijks weinig bekommerden,
daar zij het kasteel Vredenburg belegerden en beschoten." »Dit alles," voegde hy er
bij, »strekt meer om den oorlog dan den vrede en de eensgezindheid te bevorderen,
tot welk doel hij door den Koning was gezonden; ook konde hij zijne verwonde-
ring niét ontveinzen over het wantrouwen der Staten in een personaadje van zijn
rang, en die het zoo wel met den Lande meende." Hem werd geantwoord, »dat hy,
wat het ^kasteel van Utrecht en andere plaatsen betrof, kwalijk onderrigt was. De
Spanjaarden immers hadden, ondanks den wapenstilstand, het eerst vyandelijkheden ge-
pleegd; zij waren uit Vredenburg in de stad gevallen, welke zij een zelfde lot als
Antwerpen hadden toegedacht, doch teruggeslagen." Kort daarna, den eersten van
Louwmaand, waren zij met vijftien vaandels voetvolk, vier kornetten ruiterij en drie
; 't
(1) Charterh. v. Vriest. D. III. bi. 1110—1114.
(2) DE JONGE, Best. d. Stat. Gen. D. II. bl. 304.
(3) fresikga, Memoriên, bl. 25. schotanus, Fr. Eist. B. XXII. bl. 810, 811. outiiof, Yerh.
d. Watervl. bl. 542.
ILäfii.^
. DES VADERLANDS. 81
stukken geschut uit Antwerpen, op het zoogenaamde Tolhuis, tegen oyer St. Bmiard 157(ï—
aan de Scheldey op Ter Burcht en andere sterkten in den omtrek aangerukt, doeli met
verlies Tan veertig dooden en tvvee- of drie honderd gewonden teruggekeerd, O^k plun-
derden en brandschatten zij in Limburg. Om hieraan perk te stellen, trokke» den
tienden Tan Louwmaand zeventien vaandels Schotsch voetvolk en vier honderd Duitsche
raiters bij Luik over de Maas. Zij geraakten spoedig in een hevig gevecht met de Span-
jaarden, zeventien kornetten ruiters en zes honderd muskettiers sterk, welke tweemaal
den aanval hervatten, doch met groot verlies moesten aftrekken. Dagelijks hadden
er schermutselingen plaats, en de Staatschen ontvingen steeds uit Luik krijgsti en
mondbehoeften (1). ■ r
DoTT JA-N wendde zich tot de Keizerlyke gezanten met eene klagte wegens het krijgsvolk,
dat men, zijns ondanks, over de Maas had gezonden, en over andere vijandelijke bedrijven in
het tegenwoordig tydsgevvricht. Hij verzocht hun, bij de Staten te bewerken, dat dit
krijgsvolk uit Limburg opontboden en naar elders verplaatst wierd, »Mijne bedoe- ()
ling," zeide hij, »is niets anders, dan door het vertrek van de Spanjaarden en andere
gepaste middelen, het vuur der beroeringen te blussehen en- dén vrede in de Νederlan·' 1577
den te herstellen. — De Staten moesten mij daarin ondersteunen en alle beletselen,
zoo veel mogelijk, trachten uit den weg te ruimen, in stede van mij te tergen. En
zoo zij al eens een goeden uitslag van zaken, aan welken ik echter niet wanhoop,
mogten betwijfelen, is het immers nog altoos tijd genoeg, het slot van Utrecht te be-
leggen , dat van Limburg te bezetten, en voorts te verrigten, wat zy meenen niet te
mogen nalaten. ■— Dat zij toch mijn misnoegen over de komst van het krijgsvolk in
Limburg met toeschrijven aan de begeerte, mijzelve aldaar te legeren, jioch vermoaden,
dat üi het kasteel van Utrecht hulp zal bieden. Voor dit laatste beslaat hoegenaamd
geen bewijs; en Avat het eerste betreft, verzekert hen, dat ik slechts begeer, dat men,
zoo lang wij in onderhandeling zijn, alle vijandelijkheden', zelfs den schijn er van,
vermijde." Hij eindigt met den wenseh, dat de Staten hem geene gegronde reden raog-
len geTen, een anderen weg in te slaan en die maatregelen te nemen, welke hij
»het meest zou bevinden te behooren tot onderschraging van het gezag en de dienst
des Ronings, hetgeen hij niet zou· kunnen laten, na zoo vfile pogingen t^ hebben
aangewend, de Staten en Landen te voldoen, waardoor hij hoopte door GcmI en de
wereld onschuldig gehouden te woMen aan de moeijelijkheden. en onheilen, welke
mogten volgen (2)." Het Keizerlijk gezantschap, in Wintermaand laastleden te Mar-
(1) bosdam, Onuitg. Slukk. D. 1. H. 316, 317. D. Π. bl. 23 (m), 54—56. v. hasselt, ShikL
V. d. Vadert. Illst. D. III. bl. 109, 110. .
(2) BOSDAM, Onxdlg. Stukk. D. II. bl. 23—26.
-ocr page 72-952 ALGEMEENE GESGIIIEDENIS
-che en Famine aangekomen, bestond uit de volgende personen: filips, Vrijheer te
Wijnnenburg, Voorzitter bij het Keizerhjk geregtshof; Mr. andb. gaill, Byzitter van
het Kamergerigt te Spiers, een uitstekend regtsgeleerde en den Duitschen papiniands
bijgenaamd; l. torrewtius, achtereenvolgend Kanunnik te Luik, Aartsdeken van Bra-
bandf geestelyk Stedehouder van het bisdom Luik, en later Bisschop van Antwerpen;
wigolaus von wolstriad of wolfriad, beide laatsten waarschijnlijk afgevaardigd door den
Bisschop van Luik; wernher , Heer te Gimnich, Drost van Gulik, en Mr. johan lowerman ,
een zgner raden, vertegenwoordigers van den Hertog van Gulik (1). Zij antwoordden
reeds des anderendaags uit Huy, dat drie hunner ambtgenooten naar Brussel vertrok-
ken waren, om van de Staten te verzoeken, het bewuste krijgsvolk terug te roepen en
alle kwaad vermoeden ter zijde te stellen. Terwijl zij den uitslag daarvan afwachtten, ver-
maanden zij DON JAN, den vrede te bespoedigen, welke algemeen gewenscht werd en die
een einde aan de rampen des oorlogs zou maken. Ook de Keizer drong daarop aan en
had hun nadrukkelijk bevolen, dien met allen vlijt te bevorderen, niet slechts ten be-
hoeve van het gezag des Konings, maar »mede tot verzekering van het geheele Chris-
tenrijk, uit oorzake van de nadeelen, welke sommige leden en onderdanen van het
Duitsche Rijk geleden hadden door de onbeschoftheden (insoleniiën), in V^ijn- en
Slagtmaand laatstleden in de Nederlanden gepleegd (2)." De Keizerlgke afgevaardig-
den te Brussel hadden insgelijks den Algemeenen Staten den wensch huns meesters te
kennen gegeven, al het mogelijke aan te wenden, den vrede en de eendragt in de Ne-
derlanden te herstellen (3). Nadrukkelyker had eenige dagen te voren de Engelsche
afgezant, edward horsey, aan don jan verklaard, »hoezeer elizabeth begeerde,
dat de Landvoogd den vrede tusschen de Algemeene Staten en de Spanjaarden, en wel
op dien voet zou bewerken, dat de Spaansche soldaten de Nederlanden verlieten; ge-
beurde dit niet, en bleven de Staten hun woord getrouw, niet van Heer te verwisse-
len, welken God hun gegeven had, dan zou hen de Koningin zoo wel met geld als
volk ondersteunen, niet om oorlog te voeren tegen Zijne Katholijke Majesteit, ^maar
tegen de Spanjaarden." Horsey gaf hiervan kennis aan de Algemeene Staten en tevens,
dat wanneer »zij de verschuldigde gehoorzaamheid aan den Koning niet uit het oog
verloren, of de trouw schonden, welke zij hunnen Heer verpligt Avaren, noch iets van
hem vorderden strigdig met de pligt van goede onderdanen, elizabeth altijd gereed zou zijn,
hunne vrijheid en aloude voorregten te handhaven tegen allen , welke wenschen of trachten
(1) Archives de la Maison d^Orange, Τ. V. ρ. 608. boh, Bist. d. Nederl, Oorl. D. I. B.
bl. 770 , 775. BOKDAM, Onuitg. Stiikk. D. 11. bl. 51, 52.
(2) BOKDAM, Onuitg. Stukk. D. II. bl. 51—53.
(3) bondam, Onuitg. Stukk. D. I. bl. 320.
1576-
1581
DES VADERLANDS. /a
niogten, zulke eerlijke en getrouwe onderdanen te onderdrukken." De Stalen dankten
den gezant voor zijne mededeeling, yereerden hem een vergulden beker ter waarde van
vijfhonderd Karelsguldens, en betuigden schriftelijk hunne erkentelijkheid voor de geuite
gevoelens van welwillendheid aan de Koningin en den Graaf van ietce^ier, welke laatste,
naar men vernam, had aangeboden in persoon over te komen, om hen te ondersteu-
jien. De Prins van Oranje werd tevens verzocht, de Engelsche schepen, welke bij
Antwerpen waren aangehouden, weder vrij te laten doorgaan (1). Elizabeth bepaalde
zich niet slechts lot beloven. Eerlang bragl de Heer van Sweveghem uit Engeland,
zoo in gemunt als ongemunt goud en zilver, niet alleen de verzochte en vroeger toe-
gestane twintig duizend Pond Sterling (2), maar ook het berigt, dat nog eene som
van vyflig duizend Pond Sterling zou volgen tegen behoorlijken waarborg van de Sta-
ten, haar binnen den tijd van zes maanden, doch zonder rente, terug te geven, »al-
les onder voorwaarde, dat men geene verandering in de godsdienst zou brengen,
iioch van de verschuldigde gehoorzaamheid aan den Koning afwijken (5)." De Al-
gemeene Stalen gaven der Koningin hiervan de verzekering en dat »zy hen altijd
voor alle dienst gereed zou vinden, inzonderheid wat de punten betrof, welke
/Λ} wenschte dat in den vrede, dien men hoopte eerlang te Ire/Tcn, begrepen
zouden worden en welke reeds den afgevaardigden waren aanbevolen, die nu voor
de laatste maal met de Leden van den Raad van State zich naar don jan bega-
ven, om een einde aan zoo vele rampen te maken of zijn eindbesluit te verne-
men (4)." Hieruit blijkt, dat de Algemeene Stalen elizabeth geraadpleegd hebben,
eer zij de onderhandelingen met don jan voortzetleden. Hun was inlusschen een
uitvoerig verloog gezonden, hetwelk nadrukkelijk de redenen ontvouwde, waarom de
handelwijze van den benoemden Landvoogd velen hoogst verdacht voorkwam. De voor-
naamste daarvan waren: l°.'sKonings goedkeuring overhel gedrag van sancho d'avila,
OE RUEDA en van de overige Spanjaarden, welke men uit het Land wilde verwijderd
hebben, hetgeen filips als weerspannigheid beschouwde en waarover hij niet zou nala-
ten de uiterste wraak te nemen legen allen, die er zich eenigzins in gemengd had-
den; ten bewijze hiervoor strekten degenen, welke in de verledene onlusten betrok-
ken geweest Avaren, ofschoon hij er toen voor geen tiende gedeelte zoo veel reden
(1) de jonge, Besl d. Slat. Gen. D. IL bl. 3 , 5, 10, 14 , 422 , 425 , 426 , 428. bondam,
Onuitg. Stiikk. D. L bl. 320.
1576-
1581
10 v.
Louw-
maand
1577
15 v.
Loin\-
luaand.
18 V.
Louw-
maand,
(3) bondam, Onuiig. Stukk. D. 1. bl. 321. de jonge, Besl. d. Stat. Gen. D. IL bl. 18, 10,
23, 427. v. meteren, Hist, d. Nederl. Oorl. B. VL bl. 127.
(4) de jonge, Besl. d. Slat. Gen. D. II. bl. 427.
II Deel. 6 Stuk.
10
-ocr page 74-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—(occasie) toe had, als hij thans vermeent te hebben." 2®. De zekerheid, dat de Ko-
ning,· terwijl hij den Markgraaf van r ZTaiJre 'naar de iVeoieriancim met de schoone hoop
op vrede terugzond, zich dagelijks ten oorlog voorbereidde, Alowzo gütieres Avas
daarover met de rueda en de Spaansche Krijgsbevelhebbers alhier in briefwisseling ge-
treden en er zoo ver mede gevorderd, dat hy zich aan een geloofwaardig persoon,
die aan het Hof van Spanje verkeerde, liet ontvallen dat »binnen één jaar de
Staten der Nederlanden tot zulk een toestand zouden gebragt worden, dat zij voor
den Landvoogd met gevouwen handen op de knieën zouden vallen, en zonder de
minste tegenspraak alles aannemen, wat hij van hen begeerde, ja, zelfs het uur ver-
Avenschen, waarin zij zich tegen het opleggen en invorderen van den Tienden Penning
gekant hadden. »AI dit duidt aan," zegt het vertoog, »dat de Koning voortaan
meent deze Landen te besturen oion tantum manu regia, sed potius tyrannica, en zon-
der den raad of de toestemming der Staten te begeeren of op eenige wijze af te
wachten." 5*^. De onderstelHng, hieruit als van zelve voortvloeijende, dat don jan,
opgevoed in hoogheid en hoovaardij en van een lastbrief in zulk een geest voorzien, niet
alleen door alle middelen zal trachten de Spanjaarden hier te onderschragen, maar
ook, zoo mogelijk, het Land in eeuwige slavernij te brengen en het gezag der Staten en
van den adel te fnuiken, ja, henzelve geheel uit te roeijen, om alle gelegenheid te
benemen, dat het volk andermaal opsta of middelen hebbe der dwingelandij weer-
stand te bieden, welke de Spanjaarden altyd voornemens zijn uit te oefenen. 4°. De
onderschepte brieven van don jan, het duistere en dubbelzinnige zijner voorslagen,
zoowel, als zijn dralen en uitslellen in zaken van zoo veel belang als de tegenwoordige,
niettegenstaande men hem verzekering genoeg heeft gegeven omtrent de handhaving der
Roomsch-Katholijke godsdienst, en van behoorlijke onderdanigheid aan den Koning.
Zijn hardnekkig weigeren, de Spanjaarden weg te zenden, in weerwil niet alleen van
«Ie ernstige verloogen der Staten, als zijnde dit de eerste voorwaarde om tot vrede te
geraken, maar zelfs ondanks de vermaningen van vreemde Mogendheden , zoo als de
Koningin van Engeland en eenige Duitsche Vorsten, zich naar der Staten even redelijke
als regtvaardige begeerte te voegen. Hieruit kan men indedaad niets anders opmaken,
dan dat hij van den Koning daartoe geen last heeft, maar integendeel, de vreemde solda-
ten hier te houden. Het uitzigt, dat hij nu en dan op hun vertrek gegeven heeft,
is alleen geschied om tijd te wannen, de Staten in onzekerheid te houden, en sommige
van hen middelerwijl voor zich in te nemen, om te beter zijn doel te bereiken. Men kan
derhalve van zgne woorden en beloften niets goeds, maar veeleer een geheelen oorlog
verwachten, waartegen in tyds moet voorzien worden. 6°. Het verzoek van don jan
om den Heer van Ilierges met drie duizend man tot lijfwacht. Immers, zoo hij waar-
lijk de Staten vertrouwde, gelijk hij hierdoor wil te kennen geven, moest hij zich
te hunner bescheidenheid gesteld, aan hen de keuze zijner lijfwacht overgelaten, en
DES VADERLANDS. 7.5
ffcene gijzelaars daarenboven gevorderd hebben. Ingeval hij deze laatsten begeerde, 157e—
.. 1 'ÏR I
moest hij niet op de - eerste aandringen , .aangezien hij zich met de gijzelaars
alleen, heden van hoogen rang, tot verzekering van zijn persoon behoorde te vreden
te stellen, ofschoon eigenlijk noch het een noch het ander noodig zou zijn, indien hij
waarlijk te goeder trouw handelde. Men kan liieruit niets anders afleiden, dan dat
hij bedoelt en hoopt, van hiergbs en zijn volk voordeel te trekken; en hij zal dit
ongetwijfeld wanneer hij hen in eene van de voornaamste steden van Brahand, Mechelen
misschien, mögt leggen, van welke hij zich alzoo zonder slag of stoot meester zal
zien. Ondersteund door de Spaansche en andere benden, welke hij gereed heeft,
zal hij ook ligtelijk zijn voet in Brussel kunnen zetten, hetgeen zijn voornaam-
sle doel moet zijn. Geschiedt dit, dan kan hij rekenen, binnen kort heer
te zijn van de meeste andere steden en sterkten, ten minste van die, welke
builen Holland en Zeeland liggen. Maar eens gesteld, dat hij dit niet zoo on-
middellijk bedoelde, en men van den Heer van Ilierges, tegen het gemeen
gevoelen aan, niets te vreezen had, dan mag men toch aannemen, dat hij dezen
gekozen heeft, om den loop van zaken op nieuw te vertragen, wetende dat
111eb.ges vooreerst met zijn volk niet kan optrekken, dewijl hij het niet bijeen en
ook niet betaald heeft. »Wie uit dit alles niet ziet of merkt, dat hij te kwa-
der trouw handelt, die is blind van versland en zal niet wys worden dan wanneer
het kalf verdronken is." 7°. En ten slotte, het trouwloos gedrag van don ja.w in
Grenada^ zoo als algemeen bekend is, en later op Sardinië loont, dat hij woord
noch gelofte, hoe pleglig ook bezworen, weet te houden wanneer hij de bovenhand
gekregen heeft; en dat hij, even als de meeste Vorsten, doordrongen is van de
spreuk van gesar , dat »zoo het regt ooit geschonden mag worden, het ter zake
van heerschappij geschonden worde." Hierbij voege men nog den bekenden regel,
dat men »den ketters geen woord behoeft te houden," welken de Spanjaarden zonder
twijfel op ons in het algemeen toepassen, omdat wij met den Prins van Oranje onder-
handeld hebben en, overeenkomstig de Gentsche Bevrediging, met hem in goede ver-
slandhouding leven (1).
Dit verloog en een berigt van den Prins van Oranje^ dat de Spanjaarden te Antwer-
pen zich van eene groote menigte koren voorzagen, hetgeen niet aanduidde, dat zij
spoedig dachten te vertrekken, bleven niet zonder invloed op de Algemeene Stalen (2),
Zij bragten don jan onder het oog, dat zij hem geenszins vrijheid gegeven hadden,
zelf de gijzelaars te kiezen, en dat zij de personen, door hem daartoe gekozen, niet
(1) BOSDAM, Onuiig, Stukh. D. II. bi 27—39.
(2) Correspondance de guillaüme Ie Taciiurne, ï. III. ρ. 179.
10*
-ocr page 76-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
ί576—konden ontberen (1); zij zouden andere benoemen van minder aanzienlijken rang,
maar toch van belang genoeg in den Lande. Ook konden zij hem, om velerlei re-
denen, den Heer van Ilierges niet tot Bevelhebber zijner lijfwacht zenden; het zou
derhalve het best zyn, dat hy met een even groot getal personen als hunne gemagtig-
den, doch ongewapend, naar Äwy kwame. Voorts verzochten zij hem, zoo het vertrek
der Spanjaarden om gegronde redenen nog eenigen tijd moest vertraagd worden, het
kasteel van Antwerpen en de stad Lier in hunne handen te stellen, daar zij anders de
wapenen niet konden nederleggen en zich genoodzaakt zouden zien, de beide plaat-
sen met geweld te nemen. Tevens zonden zy hem een afschrift van de Unie van
Brussel (2). Don jan , welke reeds hierges had ontboden, die zich echter op last
dei' Algemeene Staten naar Brussel had begeven om hun nader bevel af te wach-
ten (5), bemerkte hieruit, dat de Nederlanders op verre na zoo onnoozel niet waren,
als men hen in Spanje en in Italië afschilderde en hetgeen den Hertog van Alba,
toen hij herwaarts toog, de bedreiging had ontlokt, dat hy hen in hunne boter en
melk sou smoren. Hij zag integendeel nu duidelijk in, dat hy met de meeste omzig-
tigheid moest te werk gaan, zoo hy zyn doel bereiken wilde. De vertoogen van
de gezanten des Keizers en der Koningin van Engeland tot vrede, de beperkte last-
brief van den Koning, welke alles langs den weg van onderhandelingen wilde ten einde
brengen, de weinige hulp, die hij zich van de Spaansche soldaten konde beloven,
(laar zy alom genoegzaam ingesloten gehouden werden, en bovenal de aanzienlijke
krijgsmagt der Staten weerhielden hena, van openbaar geweld gebruik te maken. Hij
oordeelde het derhalve raadzaam, zich inschikkelyk te betoonen, de Staten vertrou-
>ven voor zich in te boezemen, twist en tweedragt onder hen uit te strooyen, en hen
allengs aan zich te onderwerpen. En hierin, meent men, zou hij ongetwijfeld geslaagd
zijn, indien zijn geduld hem niet zoo dikwijls begeven had, waardoor hij vaak in drift
en onbezonnen zijne geheime bedoeling openbaarde (4). Hoe dit zy, don jan nam genoe-
gen in den voorslag der Algemeene Staten, welke van hunnen kant den vrede verlang-
den , om van het Spaansche krygsvolk bevryd te worden, hetgeen men moest trachten
te bewerken, al ware het ook dat niet in alles der Landen vrijheden en voorregten
voldaan wierden; had men later weder lust in den oorlog, dan zou men dien na het
vertrek 'der Spanjaarden met veel meer voordeel kunnen hervatten, en aan aanleiding
(1) Zie hiervoor, bl. 52.
(2) v. meteuen, Hist. d, Nederl. Oorl. B. VI. bl. 127 verso.
(3) bondam, Onuitg. StukL· D. II. bl. 20.
(4) v. meteren, HisL d. NederL· Oorl. B. VI. bl. 128.
-ocr page 77-. DES VADERLANDS. 81
daartoe zou het gewis niet ontbreken (1). Is het te verwonderen, dat bij zoo veel 1576—
wantrouwen en veinzerij de onderhandelingen en overeenkomsten tusschen doit jan en
de Staten vruchteloos waren, en slechts de bestaande spanning vermeerderden? De Gel-
dersche afgevaardigden te Brussel meldden om dien tijd hunnen meesters, dat don jan ,
toen zij hem de onderschepte brieven voorhielden, antwoordde: »dat hij als een goed
soldaat gehandeld had, dewijl de Staten niet verzuimden zich dagelijks met krijgsvolk
te 'sterken." Zij voegden hierbij: »uit allen handel en omstandigheden dunkt ons, dat
BON JAN en de Spanjaarden met hun vertrek het futzelboek zoeken, en men de
wapenen zal moeten opvatten (2)." Op verzoek der Algemeene Staten aan den Raad
van State, om terstond de krijgsbenden in Brahand bijeen te rukken, werden de voet-
knechten en ruiters uit Utrecht, Gelderland, en van elders ontboden (3).
Dr. elbertus leoninus en Dr. prederik. boyemer , naar die gewesten afgevaardigd,
om de soldaten door gelieele of gedeeltelijke betaling te bevredigen en dan weg
te zenden, waren insgelijks geraagtigd, den Prins van Oranje te verzoeken, voor het
oogenWik de wapenen neder te leggen en de vijandelijkheden tegen Haarlem, Am-
slerdam, Schoonhoven en eenige andere steden en plaatsen in Holland te staken, welke
lierhaalde malen te Brussel geklaagd hadden, dat zij als openbare vijanden behandeld
en mishandeld werden, niettegenstaande zij openlijk den wensch te kennen gaven,
zich met de Algemeene Staten te vereenigen en in de Gentsche Bevrediging opgeno-
men te worden. De beide afgevaardigden moesten derhalve trachten, den Prins lot
andere gedachten te brengen, en hem en den Staten van Holland alle redelijke vol-
doening geven (4). — Meenden eenige Hollandsche plaatsen, zich by de Algemeene
Staten over oranje te moeten beklagen, onderscheidene Brabandsche en Vlaamsche
steden wendden lot hem hare klagte over de Hooge Regering. Hij zond uit dien
hoofde de Heeren van Hautain en van Mansart naar Brussel ^ en wel bepaal- 17 v.
delijk naar den Graaf van Lalaïng, den Seneschal van Henegouwen, den Burggraaf
van Gent, montigny , πεζε , berseele , noyelles , de glimes , en de la motte. 1577
In de eerste plaats moesten zij dezen verklaren, dat de liefde tot het gemeenschap-
pelijk Vaderland den Prins noopte, hen op het behoud, de bescherming en de
bevrijding daarvan thans inzonderheid opmerkzaam Ie maken, dewijl hij ontwijfelbare
berigten ontvangen had van de groote krijgstoerustingen van don jan in Duitschlavd,
(1) v. METEDEN, Ilist. d. NedcrL Oorl B. VI. bi 128.
(2) BOSDAM, Onuitg. Stukk. D. IL bl. 47.
(3) BoxDAsi, Onuitg. Stukk. D. 1. bl. 321.
(4) DE joscE, Besl. d. Slat. Gen. D. 11. bl. 19. Corrcspondance de guiliaüme Ie Tacilume,
T. UI. p. 180. bojcdam;, Onuitg. Stukk, D. 1. bl. 321.
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
IBlß—FrankrijkLothaήngeil·■.,en\dάQm.L· \n de tweede, plaats moesten zij hun onder het
oog .brengen,, dat iT^ei^cheidene burgers uit Brussel^ iGent en andere stedenOver het
slechte beheer ταη zaken klaagden, en dat men niets anders zocht dan hen ter slagt-
bank te breügen, weswege zij den raad van den Prins hadden ingeroepen, die echter
vooraf het gevoelen van de Algemeene Staten daarover wilde vernemen. Hunne grieven
waren: 1°. dat zij geen vertrouwen konden stellen in vele Overheidspersonen en
Pensionarissen, welke zitting hadden ter Algemeene Statenvergadering, omdat deze nog
geheel in den geest waren van hen, die den aanhang des Hertogs van Alba en der
Spanjaarden onderschraagd hadden. 2®. dat de zaken van den eénen dag tot den an-
deren uitgesteld en.geschorst werden, hetgeen niet anders dan tot hun geheel verderf
en ondergang zou uitloopen, daar men duidelijk zag, dat door dit uitstellen elke gele-
genheid, iets goeds te verrigten, vruchteloos voorbijging, niettegenstaande het Land
door het krygsvolk opgeteerd werd en don jan zich versterkte, om hen onverwachts
en met éénen slag te treifen. dat er in alle steden lieden omliepen, die het
volk door groote beloften trachtten te overreden, van de Staten te scheiden en zich
bij DON JAN te voegen, met bedreigingen tegen degenen, die den Staten en der
vrijheid des Vaderlands getrouw wilden blijven. 4®. dat zij veel zagen gebeuren, het-
geen noodwendig ter kennis ίder Algemeene Staten moest komen, maar geheim en be-
dekt gehouden Averd, waaruit niets anders kon opgemaakt worden , dan dat men op
slechten voet voortging, ö". dat het gerucht liep, hoe eenigen groote beloften gedaan
Avaren, sommigen zelfs reeds jaargelden ontvangen hadden,, om het arme landvolk en
de burgers der steden te helpen bedriegen. 6°. dat men in een tijd, waarin zulke groote
en gewigtige zaken te behandelen waren, een goed aantal van hen, welke deze
moesten leiden, zich aan drinken zag overgeven en den dag nutteloos doorbrengen. 7".
diat ter Statenvergadering groote ongeregeldheid en ongelijkheid heerschten in het regt
van stemmen, daar eene enkele stad, zoo als Meclielen, Bijssel en andere, die als af-
zonderlijke gewesten geteld ' werden, even zoo veel stem hadden als Vlaanderen, Bra-
band, Holland en< andere gewesten, die vol sleden waren. 8". dat zij in velen eene
groote besluiteloosheid en wankelmoedigheid bespeurden, hetgeen ten laatste den ge-
heelen ondergang van het arme Land moest bewerken, te meer daar men ontwaarde,
dat zij, 'die zich het meeste gehecht aan het Vaderland en de vrijheid er van getoond
hadden, nu teruggetrokken, vaneen gescheiden, en als overgelaten waren aan de genade
hunner benijders en vijanden, waaruit het volk voorspelde wat die van de gemeente,
Avelke er zich dieper in gemengd hadden, te wachten hadden. 9°. dat men duidelijk
bespeurde, dat de (Gentsche) Bevrediging niet onderhouden werd en men, tegen
alle beloften aan, steeds nog voortging met don jan te handelen, ja, zelfs zijne bevelen
ontving, alsof hij reeds voor Algemeen Landvoogd erkend en verklaard ware geworden,
ofschoon hij van al wat hem was voorgelegd, nog niets had nagekomen en men zelfs
. DES VADERLANDS. 81
blijkbaar ?ag, dat hij znlks ook niet van zins ^vas; iels. geheel in strijd met hetgeen 157ß—
men, in naapi der Sta.t?n, beloofd en zoo dikwerf bekrachtigd had en op ,w,elk de
genoemde Bevrediging gegrond, gebouwd en 'gevestigd was. »Dit alles en meer nog,"
gaat 's Prinsen berigtschrift voort, » brengt de burgers derwijze in verbazing en verwarring,
dat zij niet weten, welk besluit te nemen. Waarschijnlijk zullen zij eindelijk, om hun
leven, goederen, vrouwen en kinderen te redden en als uit wanhoop, op eigen ge-
zag de wapens opvatten, of zich aan de zijde van don jan scharen; want, overtuigd
dat zij anders altijd tusschen hemel en aarde blijven zweven, slechts den doodslag
afwachtende, zullen zij liever partij kiezen dan langer in deze angst en weife-
ling verkeeren, uit welke zg niets dan een zekeren ondergang te wachten heb-
ben. — Men lette ondertusschen wel op, welke zwarigheden en wanorde er te vree-
zen zijn, wanneer men het arme volk in dien rampzaligen toestand laat, uit
welken niets anders dan eene schrikkelijke verwoesting van ons Vaderland te ver-
wachten is. En wanneer men zich de onregtvaardigheden en wreedheden, ten
tijde des Hertogs van Alba en zijns opvolgers gepleegd, herinnert en ziet, dat
men thans op het punt staat, in dezelfde ongelegenheids te geraken, kan men de
vrees en bekommernis van hèt arme volk niet vreemd vinden en dat hot begeert,
zich in tijds daartegen te voorzien, om er niet andermaal in te vallen. — En,
waarlijk, elk edeldenkend hart moet zich de terneêrgeslagene menigte aantrekken en
alles aanwenden haar te vertroosten, te helpen, te raden, en hare zaak met zoo
veel warmte en nadruk omhelzen, dat zij uit deze onrust, verbazing en wan-
hoop gerake, tot rust en kalmte terugkeere, hare belangen aan mannen, hier-
voor geschikt en berekend, geheel toevertrouwe en geene besluiten neme, ΛνβΠίΟ,
7,00 wel van de eene als de andere zyde, noodlottige gevolgen moeten hebben.
De Prins heeft derhalve afgevaardigden naar de Algemeene Staten gezonden, om
hun dit alles levendig en in zoo vele bijzonderheden als mogelijk voor oogen
Ie stellen, en hen tevens minzaam aan hunne verpligting jegens het Vaderland
en zich zeiven te herinneren, opdat zij er ernstig over nadenken, spoedig
doeltreffende middelen beramen, en deze zonder uitstel of vertraging ten uit-
voer leggen. Hij zal hen hierin naar al zijn vermogen ondersteunen, zoo ook de
Staten van Holland en Zeeland, die geheel gestemd zijn en besloten hebben, de
Gentsche Bevrediging in alle punten, boe ook genaamd, stiptelijk na te komen,
zonder er tegen te handelen of te dulden, dat men er in eenig opzigt van af-
^vijke. — Indien de Graaf van Lalaing en de overige opgenoemde Heeren, hetzij
gezamenlijk, hetzij elk op zich zeiven, eenige hulpmiddelen voorstellen, door welke
men de zaken op een goeden voet mögt kunnen brengen, zullen de afgevaar-
digden, of een van hen, hem daarvan terstond komen onderrigten, opdat men
die, na mededeeling, spoedig in werking kunne brengen. Maar zoo de ge-
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
i57,6'— melde Heeren voor het oogenblik geene middelen willen of kunnen aan de hand ge-
ven , en begeeren daaroTer zijn gevoelen te vernemen, zullen de afgevaardigden
hun het volgende verklaren: dat de Prins door vele en onderscheidene personen,
die het wel meenen met het volk, uitgenoodigd en dringend is verzocht gewor-
den, zijne toestemming te geven, dat men van de voornaamste personen, die thans
aan het bestuur en in den Raad van State zijn, zich verzekerde als van heden,
welke men in het algemeen vermoedt, dat den voortgang van de goede zaak verhin-
deren en belemmeren, en die toonen in geheime verstandhouding te zijn met don
JAN, of kwalijk gezind voor de vrijheid des Vaderlands, of niet berekend, om zaken van
zoo veel gewigt te leiden, maar dat de Prins daartoe nooit verlof heeft willen geven,
dewijl hij voor nog grootere wanorde vreesde en ook niet kon beoordeelen, wat er in
waarheid aan was. Indien echter de genoemde Heeren mogten goedvinden zelve dit te
verrigten, altijd onder voorwaarde dat den verzekerden personen geen kwaad wedervare
en zij alleen zoo lang in hechtenis blijven, tot eene betere orde van zaken is ge-
vestigd, laat de Prins zulks aan hunne bescheidenheid over, betuigende, wat
hem betreft, dat hij op dit oogenblik geen beter en krachtiger middel kent tegen
de bewuste bezwaren (dan dit), wanneer namelijk de Heeren het voegzaam vinden,
anders niet. — Zoo zij dit niet goedkeuren en evenwel geen ander middel
weten aan de hand te geven, welk het bekende kwaad zou kunnen genezen, moe-
ten de afgevaardigden hun vertoonen, dat aangezien al deze zwarigheden met eene
menigte andere, die ons van nabij volgen, uit de overeenkomsten en onderhandelin-
gen met don jan zijn voortgesproten, het onmogelijk is, die uit den weg te ruimen
of te herstellen zonder ten eenenmale deze onderhandelingen af te breken, onherroepe-
lijk te besluiten hem nimmer weder te hooren, in welk opzigt ook, en diegenen voor
vganden van het Vaderland te houden, welke met hem of met iemand van zijnent-
wege in gemeenschap treden vóór de Spanjaarden uit het Land vertrokken zijn , de
(Gentsche) Bevrediging toegestemd, bekrachtigd en in alle punten ten uitvoer is ge-
legd, de handelingen [faicl) der Staten goedgekeurd, en de voorregten hersteld zyn.
En daar alle overeenkomsten en verbindtenissen, voorheen aangegaan, naar hetzelfde
doel streven, zoo zullen (de afgevaardigden) bij den Graaf van Lalaing en de andere
Heeren aandringen, zich in dezen met den Prins en de Staten van Holland en Zee-
land te vereenigen, en dat elk van hen zich van de gewesten en steden zijns gebieds
en van de Edelen zijns gevolgs verzekere [se faire ung chascmi fort), terwyl zij vaste-
lijk mogen slaat maken, dat Gelderland, Friesland^ en Groningen zich bij hen zullen
voegen. De afgevaardigden moeien door alle mogelyke middelen trachten, van hen des-
wege verzekering in schrift of anderzins te ontvangen (1)."
(1) Corres'ponüance de güillaume I Tacitxirne, ï. lil. p. 181—^^187.
-ocr page 81-. DES VADERLANDS. 81
w
Vóór 's Prinsen gelastigden Brussel konden bereiken, hadden de Algemeene Slaten ^
den Abt van St. Gislain, den Aartsdeken bucho aytta, de Heeren ταη Champigni,
van Moerbeek, van Sweveghem, en den Pensionaris adolf van meetkerke benoemd, 18 v.
zich met de Leden van den Raad van State naar don jan in de stad Huy te be- ^^^^^
geven (1). Tevens besloten zy, den Heer van Rassinghem en den Prelaat van
Nienhoven, Avelke buiten hun last v\aren opgeligt, op vrije voelen te stellen en de
aanranders in regten te vervolgen, om de kwade gevolgen te voorkomen, die uil
deze daad van geweld kónden voortvloeijen; een bewijs, welke ongeregeldheden
er gepleegd werden en hoe de klem der Regering verlamd was (2). Ook vyerd
met toestemming van den Raad van State het volgende formulier van eed vastge-
steld voor degenen, welke, overeenkomstig de Gentsche Bevrediging, in de Neder-
landen terugkeerden: »Ik beloof en zweer, dat ik den Koning, als Heer dezer Erf-
Nederlanden^ getrouw zal zijn onder het bewind van den Raad van State, door
Zijne Majesteit gemagtigd, mitsgaders de Staten der genoemde Landen; dat ik
deze Stalen met goed en bloed zal bijstaan ter onderhouding hunner oude
voorreglen, regten, gebruiken en vryheden, en die handhaven tot bevordering
cn welvaart van de bewuste Landen, zonder op eenige wijze eenige inbreuk of
schending (daarvan) te gedoogen; dat ik insgelijks met al mijne magt helpen en
trachten zal, de Spanjaarden en andere vreemdelingen, bedervers en ontvolkers van
den Lande, met hunne aanhangers te verdryven en Ie verjagen, en zorgen dat zij
(er) uit blijven; dat ik voorts mij voegen en gedragen zal naar den inhoud dér
Bevrediging binnen Gent aangenomen en gesloten den achtsten van Slagtmaand laalsl-
leden, zonder daartegen te handelen met woorden of met werken, middellijk of on-
middellijk (3)."
Don jan had den afgevaardigden der Algemeene Staten brieven van vrijgeleide ver-
leend en de verzekering gegeven, dat men hen vier dagen na hunne komst te Huy,
ongehinderd en onverlet vandaar zou laten vertrekken (4). Hun was namelijk die be-
I)erkte tijdruimte gesteld, binnen welke de onderhandeling volstrekt ten einde moest
gebragt worden, om don jan de gelegenheid af te snijden, door allerlei bedenkingen
en haarkloverijen de zaak op tuil te houden (5). Zij kwamen den fwintigslen van
(1) BOR, Hist. d. Nederl Oorl D. ï. B. X. bl. 77L
(2) DE JONGE, Besl d. Stat. Gen. D. IL bl. 23, 24.
(3) BONDAM, Onuitg, Stukk. D. IL bl. 79—83.
(4) bondam, Onuitg. Stukk. D. Π. bl. 60.
f5) bokdam, Onuitg. Stukk. D. IL bl. 84, 97. de josce, Besl, d. SI. Gen. D.JL bl. 429.
Correspondance de guillaume Ie taciturne, T. HL p. 190.
Π Deel. 6 Stuk. Π
-ocr page 82-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—Louwmaand Ie Namen en, na ontvangst der verzochte brieven van veiligheid van den
Bisschop van Luik en der Regering van lluy, den twee en twintigsten daaraanvolgende,
en DON JAK een uur na hen, in de laatstgenoemde slad aan (1). Des anderendaags
werd de eerste bijeenkomst gehouden. Het berigtschrift der Staatsche gevolrnagtigilen
hield in, dat zij op het toetreden tot de Gentsche Bevrediging, welke niets in strijd
raet de verschuldigde gehoorzaamheid aan den Koning bevatte, en op het verwijderen
der Spaansche benden over land, dewijl de togt over zee vele bezwaren opleverde, moes-
ten aandringen; dat zoodra deze vertrokken waren, ook het vreemde krijgsvolk in
Staatsche dienst uit de Nederlanden weggezonden zou worden; dat zoo er sprake kwame
van de verpligting der Stalen, de Spaansche soldaten en de met hen vereenigde Duit-
schers te betalen, zy moesten verklaren, dat men daaraan in het minste niet dacht:
eerstens, dewijl de Staten al de beden, aan den Koning toegestaan, en nog meer op-
gebragt hadden zoo tot onderhoud van het krijgsvolk als anderzins; ten tweede, omdat
de Spanjaarden niet in dienst zijn van de Staten; en ten derde, dewijl zij verklaard waren
voor muiters, en zichzelve ten deele in Aalst betaald, verscheidene sleden en dorpen van
het Land geplunderd en gebrandschat, en de weleer rijke sleden Antwerpen en Maas-
'· iricht verwoest hadden. Uit hunne rooverijen, brandschattingen, afpersingen en kneve-
larijen hadden zij veel meer geld getrokken dan hun achterstallig loon bedroeg; en
zoo verre was het af, dat de Staten meenen zouden verpligt te zijn dit aan te zui-
veren , dat zij veeleer naar rede oordeelden, dat Zijne Hoogheid en Zijne Majesteit de
vreemde soldaten niet alleen moesten noodzaken terug te geven wat zij zoo buitensporig
geroofd hadden, maar hen ook naar verdienste voor de gepleegde en aangewezene mis-
dreven en snoodheden slrafFen. Daarenboven waren door de opgenoemde verwoestingen
den Staten de middelen ontnomen, om de betaling te verschaiFen die zij vroeger wel aan-
geboden hadden, maar door de Spanjaarden was afgewezen, welke deze thans, zoo zij
liaar toen ook hadden aangenomen, door hunne schromelijke wanbedrijven, om welke zy
\'00r oproerlingen tegen den Koning verklaard waren, toch verbeurd zouden hebben. De-
zelfde redenen golden ook tegen dc Duitschers, hunne medepligtigen, die in verscheidene
opzigten hunnen bestelbrief en de instellingen (statuten) des Rijks derwyze overtreden
hadden, dat zij in den Rijksban en voor schelmen en meinëedigen dienden verklaard te
Avorden. '— Ingeval het den afgevaardigden onmogelijk ware, don jan te bewegen, de
Spanjaarden en hunne aanhangers zonder eenige betaling te laten vertrekken, moesten zij
hem, by wijze van vrijwillige gift of geschenk, eene som van honderd duizend kroonen, elk
van veertig stuivers [palards], aanbieden, gelijk de Staten (onlangs?) ter Blijde Inkomste van
de Koningin van Spanje (anna van Oostenrijk gedaan hadden, om die terstond te betalen
-'S;
(1) bondam, Onuitg, Sttckk. D. 11. bl. 59. bob, Hist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. X. bl. 771.
-ocr page 83-DES VADERLANDS. 7.5
zoodra Zijne Hoogheid in het bewind der Nederlanden erkend zou zijn, onder voorwaarde
nogtans, dat hij binnen twintig dagen na de overeenkomst de Spanjaarden deed vertrekken.
Voorts moesten zij de uitwisseling der wederzijdsche gevangenen zonder losgeld bedingen
en voornamelijk aandringen, dat de Graaf van in de voordeelen der Gentsche Bevre-
diging zou deelen en herwaarts gezonden worden, om zijne goederen ongestoord te genieten.
Mögt DON JAN breeder voldoening begeeren omtrent de handhaving der Roomsch-Katholijke
godsdienst en de gehoorzaamheid aan den Koning in de toekomst, dan moesten zij hem
fcn echt afschrift van de Unie van Brussel aanbieden, welke den besten waarborg in
dit opzigt opleverde. Eindelijk, indien na alle mogelijke pogingen in het werk gesteld
cn de tusschenkomst der Leden van den Raad van State, van den Prins-Bisschop van
Luik, en van de gezanten des Keizers en des Hertogs van GuUk ingeroepen te heb-
ben , DON JAN tot dit een en ander niet mögt besluiten, moesten de afgevaardigden,
als zij hem tot het naarkomen zijner beloften vermaand en levens verzekerd hadden,
dat zij de hunne zouden houden, voor God en de wereld betuigen, dat »het aan hen
niet had gehaperd, en zij onschuldig waren aan al hetgeen hieruit mögt voortspruiten
tot ondienst van God, van den Koning, en tot verderf van het Land (1)."
Denzelfden dag, op welken de onderhandelingen te Buy werden geopend, zonden dc 23v.
Heeren van Havré, Lalaing, Fresin, Berseele^ en licze den lieer van Bloeyere naar
den Prins van Oranje met een afschrift van dezen lastbrief. Zy gaven hem insgelijks te 1577
kennen, dat dit het laatste gezantschap naar don jan zijn zoude; cn daar deze hoogst
waarschijnlijk in het vertrek der Spanjaarden niet zou bewilligen, dewijl hij door al dit
onderhandelen slechts tijd zocht te winnen, om intusschen eenige Staatsleden voor
zich te stemmen en twist en tweedragt onder hen te zaaijen, zoo hadden de Alge-
meene Staten eenparig besloten, den Prins van Oranje na verloop der vier bepaalde
dagen uit te noodigen, zich met hen op hunne vergadering te vereenigen. Van dit
besluit gaven de bovengenoemde vijf Heeren hem voorloopig berigt, als ook van het-
geen zij zelve afzonderlijk, en onder kennisgeving aan den Hertog van Aarschot, be-
raamd hadden. Tot zijne zekerheid zouden zij hem het kasteel en de stad Gcnl
i\ls mede Dendermonde openen, en er naar zijn goeddunken 'bezetting in leggen
van zijne eigene soldaten of van anderen. In Brussel cn elders zou hij, mede naar
zijne keuze, van eene lijfwacht voorzien worden. Voorts beloofden en bezworen zg,
<lat niets tegen zijn persoon zou ondernomen worden, dat zij dit beletten en hem lot
hun laalsten droppel bloeds wreken zouden. Sas van Gent zou versterkt, en voorts alles
gedaan worden, wat hij naar billijkheid verlangen kon cn zij bij magie waren voor zijne
(1) de jokge, Besl. d. St. Gen. D. II. bl. 429—433. bosdam, Onuitg. Stuhk, D. IL bl.84—89.
Verkort bij non, Hist. d. Nedcrl. Oorl D. I. B. X. hl 771.
11*
-ocr page 84-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—veiligheid en zekerheid te Terrigten. Daartegen moest hij hun en den Algemeenen Staten
beloven, dat door noch van wege hem iets ondernomen wierd tegen de Roomsch-Ka-
tholijke godsdienst, maar die haar aanrandden of beleedigden door hem voorbeeldig,
als verstoorders van de openbare rust, zouden gestraft worden. Op die voorwaarden wensch-
' ten zij, dat het hem behagen mögt, zich vooreerst naar Gent te begeven, waar
hem eenige der genoemde Heeren onmiddellyk na verloop der bewuste vier dagen
zouden opwachten. Bloeyere moest hem, ten slotte, op het nadrukkelijkste voor
oogen houden, hoe noodig het ware, zoo voor hem als voor hen en het Vaderland,
dat zij met raad en daad en op alle mogelijke wijze elkander ondersteunden, en
dat men de gelegenheid, die zich thans aanbood en welke waarschijnlijk de voor-
naamste en laatste zijn zou, niet moest veronachtzamen, daar hiervan het behoud des
Vaderlands ongetwijfeld afhing (1). De Prins, wien zij in een afzonderlijk schrijven
nog nader aanspoorden, hen met zijne tegenwoordigheid te onderschragen, zond
BLOEYERE terug, welke hun in zijn naam geluk moest wenschen, dat de Algemeene
Staten gezind waren de onderhandelingen met don jan af te breken; hen voorts van zyne
liefde voor het gemeenschappelijk Vaderland verzekeren en dat hij uit dien hoofde
Louw- besloten had ΊΐΆ,Άτ Brussel ie komen, hoezeer hij zelf, om de groote en zwaarwigtige zaken
jg^y in Hollanden Zeeland, veeleer van elders ondersteuning behoefde dan deze aan anderen
verleenen konde. Hunne welwillendheid en toegenegenheid alleen Avaren, wat zyn per-
soon betrof, voor hem genoegzame waarborgen, maar aangezien hij naar ambt, eed
en pligt inzonderheid gehouden was voor de belangen van Holland en Zeeland te
waken, zoo moest hy vóór zyn vertrek deze gewesten kunnen geruststellen, dat hiy
te allen tijde wanneer de nood het vorderde derwaarts konde terugkeeren. Der-
halve verzocht hij, opdat hem de wegen naar den kant van Antwerpen niet afgesloten
of benomen mogten worden, dat ook de stad Hulst in zijne handen gesteld wierd, om
altijd den weg naar Zeeland voor zich open te hebben. Ten slotte moest bloeyere
hen verzekeren, dat hy noch iemand, over welke hij te gebieden had, iets zou ver-
rigten tot hoon of nadeel der Roomsch-Katholijke godsdienst, mits hem ook de uitoe-
fening zijner godsdienst in zijn huis vrijgelaten wierd (2).
Den dag te voren waren afgevaardigden van Holland en Zeeland ter Algemeene Sta-
tenvergadering verschenen en hadden, na het onderzoek hunner geloofsbrieven, aldaar
zitting genomen (5). Intusschen stonden de gemagtigden te Huy op het geheel aan-
nemen derGentscheBevrediging, waartoe don jan, evenmin als tot het wegzenden der
(1) Co7Tespondance de guillaume Ie Taciturne, T. UI. p. 189—191.
(2) Correspondance de guillauue Ie Tacitume, ï. III, ρ. 195—199, 201.
(3) DE JOKOE, Best. d. Stat. Gen. D. II. bl. 35.
l· '
11
Ij
. DES VADERLANDS. 81
Spanjaarden, genegen was. Dit blijkt onmiskenbaiir uit de voorwaarden, op welke hij in 1576—
beide bewilligen wilde, doch waarvan de onredelijkheid en ongepastheid de afgevaar-
digden der Staten ontvouwden, die er geen ander doel in zagen dan om de zaken te
rekken (1). In hun gevoelen deelden niet alleen de Leden van den Raad van State,
die hen verzelden, maar ook de Keizerlijke gezanten, welke doiï jan vruchteloos ver-
maanden, de Gentsche Bevrediging aan te nemen daar hij geene reden had dit te
weigeren, sinds de gegeven verzekeringen der Staten ten opzigte van het behoud der
Roorasch-Katholijke godsdienst en der gehoorzaamheid aan den Koning; zij ten minste
betuigden, dat zij hierin geene zwarigheid zouden vinden wanneer zij in zijne plaats
waren. De afgevaardigden dienden toen bij don jan de volgende verklaring in:
»De Algemeene Staten der Nederlanden, toebehoorende den Koning, hunnen natuur-
lijken Heer, door hunne gevolmagtigden.op verscheidene plaatsen bij Zijne Hoogheid,
den Heere don jan van Oostenrijk^ alle naarstigheid aangewend hebbende, om een
einde aan de rampen der Nederlanden te maken ter eere Gods en ter behoudenis
van de behoorlijke gehoorzaamheid aan den Koning, hebben ons, hunne gemagtig-
den, tot Uwe Hoogheid in deze stad, van Huy gezonden met last, alle middelen te be-
proeven, gelijk wij gedaan hebben', om ü te bewegen, den Vrede, met den Prins van
Oranje en de Staten van Holland en Zeeland nevens hunne bondgenooten te Gent ge-
sloten, aan te nemen, nadien men door getuigschriften van Bisschoppen, geestelijken
en anderen, Uwe Hoogheid verzekerd heeft, dat de Roomsch-Kathoiyke godsdienst daarin
niet werd beleedigd, en de Raad van State U behoorlijk genoegen heeft gegeven ten
opzigte van het gezag des Konings. En daar zij ook Uwe Hoogheid verzocht hebben
de Spaansche soldaten, zoo te voet als te paard, en andere vreemdelingen, hunne
aanhangers, naar belofte weg te zenden, terwyl zij tevens aanboden, al de beloften van
hunnentwege gedaan te vervullen, zoo verklaren zij bij dezen voor God en menschen,
in tegenwoordigheid van Myne Heeren den eerwaardigen en doorluchtigen Prins-Bisschop
van Luik, de Keizerlijke en Guliksche gezanten, en de Leden van den Raad van
State, te weten: den Hertog van Aarschot, den Heer van Rassinghem, den Voor-
zitter sasbout, den Raadsheer fonk, den Heer van Indewelde, en den Heer van
Grobheildonk, Algemeen Schatmeester, dat het aan ben niet gelegen heeft of ligt, dat
de zaak met geen gewenschten uitslag is bekroond geworden, en dat zij zich onschul-
<lig houden aan alles wat er uit voortspruiten mag tot nadeel vati God, ondienst van
den Koning, en verderf van het Land (2)."
Don jan verloor nu alle geduld en riep verbolgen uit, »dat zij, die met zulke ver-
(1) Bou, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. X. bl. 771—774.
(2) noR, Ilist. d. XederL OorfD. l. B. X. bl. 776, 777.
-ocr page 86-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
157β— klaringen gewapend kwamen, geenen 'zin hadden tot een vergelyk le komen, hetgeen
1581
hem om hunnentwille speet. Zij mogten wel toezien en niet de wapenen tegen hun-
nen Landsheer opvatten, hetgeen hun den vloek der geheele wereld op den hals moest
halen. Nimmer zou de Koning zulk eene wederspannigheid ongestraft laten, maar daar-
toe al zijne magt, die niet gering was, bezigen. En wat hem betrof, hij zou in dit
geschil het zwaard brengen, niet het zijne, maar des Konings, en den felsten krijg
voeren waarvan men ooit hoorde gewagen. Al het onheil, hieruit ryzende, zou den
Staten te wijten zijn." Met deze hooge woorden werd de zitting opgeheven, en de
gemagtigden namen hun afscheid, om 's anderen daags naar Brussel te vertrekken.
Don jan zag echter spoedig in, dat zijn toorn hem te ver gedreven had, en gaf
gehoor aan de voorstellen van den Bisschop van Luik en anderen. Omtrent midder-
nacht bragt deze Geestelijke, verzeld door Pater fregozo , den Raad van State
en de gemagtigden hyeen, wien hy een eigenhandig briefje van don jan toonde van
dezen inhoud: Ik neem aan en keur goed den Yrede tusschen de Staten en den Prins
van Oranje aangegaan, mits daarin niets zij tegen de Pioomsch-Katholijke godsdienst en
het gezag des Konings, en op de voorwaarden in mijn laatste geschrift uitgedrukt."
Nog dienzelfden nacht verspreidde zich het gerucht hiervan door de stad en verwekte
algemeenc blijdschap. Toen de afgevaardigden des morgens reisvaardig waren, ver-
27 v. namen zij van den Raad van State, dat don jan hen gaarne nog eens spreken
maand ^vilde, en hij, behalve in den Vrede van Gent, ook in het vertrekken der Spanjaarden
^^^^ le land had bewilligd. De Bisschop van Luik en de Keizerlijke gezanten toonden hun
echter slechts een brieQe van zijne hand, waarbij hij alleen verklaarde: »volkomen
tot de Gentsche Bevrediging zyne toestemming te geven, daar hem uit de getuig-
schriften van de Bisschoppen, hoogescholen, en andeien gebleken was, dat zy niet
streed tegen de Roomsch-Katholijke godsdienst, en de Raad van State, de Bisschop
van Luik, en 's Keizers gezanten hem verzekerd hadden, dat zij mede niets bevatte
tegen de achtbaarheid des Konings." Niettemin begaven zij zich bij don jan, betuigden
hem voor zoo verre hun dank, en drukten hem nogmaals op het hart, ook in het
wegzenden van de Spanjaarden over land te bewilligen. Dit laatste liet hij onbeantwoord;
doch wal den vrede betrof, gaf hij op, » dat zij hem zekerlijk daarvoor wel behoorden te be-
danken als voor de hoogste weldaad, die zij van Zijne Majesteit konden ontvangen, le meer
omdat die Vrede na zijn vertrek uit Spanje gesloten was en hij, zonder last van den
Koning, dien uithoofde van den nood en drang der omstandigheden had aangenomen.
Dit alles veriliende wel, dat zy zich erkentelijk voegden naar de punten, welke hy had
voorgesteld." De afgevaardigden beloofden, alzoo de bepaalde tyd van vier dagen om
te onderhandelen verstreken w^as, aan hunne Meesters van alles een getrouw verslag te leveren,
namen van don jan afscheid, en lieten aan de Keizerlijke gezanten over, bij hem het
vertrek der Spanjaarden le land te bewerken, zonder dal de Staten verpligt zouden
. DES VADERLANDS. 81
zijn, vooraf de achlerslallige soldij aan te zuiveren (1). Zij gaven den derligslen van 1576--
Louwmaand berigt van den loop en uitslag hunner zending aan de Algemeene Stalen,
\velke twee dagen te voren den Raad van State hadden uitgenoodigd, allen, zoo geeste-
lijken als Avereldlijken, zoo adellijken als onadellijken, die weigerden de Wnie \Άη Brus-
sel en den Vrede van Gent te onderteekenen, voor oproerlingen en vijanden van Koning
eu Vaderland te verklaren. Het is ons niet gebleken, of aan dit verzoek, hetwelk
meer dan eens herhaald werd, is voldaan geworden (2).
De Keizerlijke gezanten verzuimden middelerwijl niets, don jan tot inwilliging
der nog onbesliste punten over te halen. Hij wierp de schuld op de Staten, »dat de
zaken nog niet ten volle waren vereffend. Zij toch moesten aan hunne gemagtigden of
nooit volkomen last gegeven, of deze hem steeds overschreden hebben, daar zij al-
tyd geweigerd hadden goed te keuren wat hij met hen was overeengekomen. Z,y
dienden te weten, welke personen zij zonden en wien zij hunne zaken toevertrouwden;
en waren de afgevaardigden hunnen last niet te buiten gegaan, dan was 'het eene ligt-
zinnigheid in de Staten, zoo onbedacht voor nul en van geener waarde te verklaren
wat besloten was." Bovenal beklaagde hij zich, dat zij zoo sterk op het vertrek der
Spanjaarden te land aandrongen, daar' nogtans hunne gezanten op de zamenkomst in
Luxemburg toegestemd hadden, dat »dit over zee zou plaats hebben, hetgeen ook de
dienst des Konings vereischte (5)." Men meent echter, dat niet dit laatste, maar het
geheime plan tegen Engeland de beweegreden was, waarom dok jaw op dit punt bleef
aanhouden, terwijl de Staten er zich legen verzetten uit vrees, dat hy met de vloot
Zeeland zou overrompelen (4).
Wien don jan door deze en dergelijke redenen ook mögt belezen, oranje voor-
zeker niet. »Dat toch de Keizerlijke gezanten," schreef de Prins aan jan van
Nassau, »de Algemeene Staten tot hun pligt aansporen, en deze zich niet door de
irouwlooze woorden van don jan laten misleiden, die slechts doelt, hen in het einde
te bedriegen, ofschoon hij thans geheel het tegenovergestelde wil toonen. Het is geens-
zins zijn plan de Gentsche Bevrediging te onderhouden, veel minder nog de Span-
jaarden weg te zenden, met welke hij in de naauwste verstandhouding leefl,
zoo als men dagelijks uit onderschepte brieven als anderzihs bespeurt. Van al de
i
(1) de jonge, BesL d. St. Gen. D. IL bl. 47< v. dasselt, Stukken v. d. Vadert, llist. D. IIL
118, 119. bor, llist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. X. bi. 774, 775. hooft, Nederl IJist. B. XL
(2) DE JONGE, Best. d. Stat. Gen. D. IL bl. 45, 47, 64, 88.
(3) BOÄ, llist. d. Nederl. Oorl. D. L B. X. bl. 785.
(4) BOR, llist. d. Nederl. Oorl. D. L B. X. bl. 775. Vgl. hiervoor, bl. 10, 44.
t
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1570—schoone beloften, bij zijne komst gedaan, heeft hy zelfs de geringste niet vervuld, maar
om de zaken op de lange baan te schuiven, begeerd in onderhandeling te treden,
nu eens met eenige van de Heeren, dan met sommige afgevaardigden der Algemeene
Staten, en later met die van den Raad van State. Allen zijn echter onverrigter zake
en zonder eenig bepaald besluit teruggekeerd, maar niet zonder bedreigingen, hun
met de groote middelen, over welke hij zegt te kunnen beschikken, eenen zwaren
krijg aan te doen, wanneer zij zich niet willen onderwerpen aan hetgeen hij Tan
'sKonings wege zal bevelen (1)." — Toen het 'sKeizers gezanten gelukt was, don jan
neder te zetten en de zaken op een tamelijken voet te brengen, begaven zi] zich nevens
30v. den Bisschop van Luik en ottavio gokzaga naar Brussel^ om met de Staten over
maand onbesliste punten in een vergelijk te treden (2). Opdat de komst des Prinsen
1577 van Oranje het werk des vredes niet mögt belemmeren, verzochten zij hem schrifte-
lyk, de reis naar Brussel uit te stellen (5). Ook schenen de Staten zelve niet ge-
zind, die te verhaasten (4). De Prins antwoordde den Keizerlijken gezanten, na hun
de belangen van het mishandelde Nederland ernstig op het hart gedrukt te hebben,
dat hij hun, wat zijne reis naar Brussel betrof, niet mögt verbergen, in dit opzigt
naar het goeddunken der Staten te zullen handelen, »daar hij steeds en altijd getoond
heeft en toonen zal, voor het Vaderland en ten behoeve van deze zoo geheel regtvaar-
dige Ghristelyke zaak al zijn vermogen op het spel te zetten en geene gevaren daarby>
te ontzien (5)." Inmiddels had hij den Algemeenen Staten, door het zenden van een
2 y onderschepten brief van alonzo de yargas , van een verraderlijken aanslag tegen
Sprok- ig Herlogenhosch kennis gegeven. Zij konden daaruit ontwaren, dat »het plan der
Spanjaarden was, den oorlog voort te zetten, zich meer en meer te versterken,,
en hun de middelen te ontnemen, door welke zij later boven hen de overhand konden
behouden. Daartoe dient hun grootelijks," gaat hy voort, »al dat dralen en talmen,
Avant wij moeten verzekerd zijn, dat zy alleen beoogen ons te bedriegen, wat
DON JAN en anderen daartegen ook mogen beweren." Uit medelyden met »het arme
land en volk," vermaande hij hen toch te goeder ure op hunne hoede te zijn, opdat
zij niet onverwachts overvallen wierden; de wereld zou de schuld van al de rampen,
welke daaruit onvermijdelijk voortvloeiden, op hen werpen. Ten slotte meldde hij
hen, dat' de vijand ook het oog op Douay geworpen had, welks bezetting zeer ge-
Μ
(1) Archives de la Maison d*Orange, Τ. V. ρ. 617. ,
(2) Archives de la Maison dWrange, T.V. p.612. bor, HisL d. Nederl. Oor/. D. 1. ß. X. bl. 785.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p, 606, 612-
(i)*Archives de la Maison d^Orange, T. V. p. 609.
(5) Archives de"la Maison d'Orange, T. V. p. 614—617.
-ocr page 89-. DES VADERLANDS. 81
ring was (1). De Algemeene Staten waren reeds uit Hertogenbosch zelf van den ^
beraamden aanslag onderrigt geworden, en hadden den Raad van State als 00k den
Prins van Oranje verzocht, zonder uitstel krygebenden derwaarts te zenden (2). Of- 3' v.
schoon dit alles de hoop op eene gewenschte schikking, naar het scheen, nog meer
moest verwyderen, verkregen echter de vredelievende gevoelens thans de overhand, het- 1577
geen ongetwijfeld aan de tusschenkomst der Keizerlijke gezanten, Avelke den eersten
van Sprokkelmaand ter Statenvergadering w^ren binnengeleid, moet toegeschreven wor-
den (5). Bij meerderheid van stemmen werd aldaar besloten, zich naar bet verloog 5 y.
van den Raad van State te gedragen. Dit hield in, »dat men aan don jak tweemaal
honderd duizend kroonen, door hem verzocht, zou voorschieten om de Spaansche sol-
dalen te kunnen wegzenden. Tot waarborg der teruggave stelde hy, onderanderen, zijn
eigen persoon en al zijne goederen, waarvan het huisraad alleen, onlangs aangekomen,
in waarde aan de gevorderde som gelijk was. Daarenboven zou hij zich niet uit de
Nederlanden xerv/ijdeven, vóór deze gelden uit Spanje terugbetaald waren. Wanneer dit
echter, tegen alle verwachting aan, niet mögt gebeuren, dan zou de Raad van State,
welke volmagt had van den Koning, ten behoeve des Lands voor achtmaal honderd
duizend kroonen aan domeingoederen te verkoopen, de Stalen schadeloos stellen (4)."
Dit besluit werd genomen onder uitdrukkelijk beding, dat de »Prins van Oranje vm
alles, wat 'met don jan onderhandeld was, onderrigt en hem verzocht zou worden, zijn
gevoelen vóór het eindsluiten van den vrede mede te deden; dat de Spanjaarden al de
krijgsbehoeften zouden achterlaten; dat de Graaf van Buren in jrijheid^, gesteld wierd,
niet alleen om dat dit was overeenkomstig de Gentsche Bevrediging, maar ook dewijl
hij, legen de regten en voorregten van Braband en der hoogeschool van Leuven
aan, uit het Land was weggevoerd; en eindelijk, dat het punt omtrent de herstel-
ling in ambten en waardigheden, die aan eenigen ontnomen waren, zou verblijven aan
de vergadering der Algemeene Stalen, volgens den Vrede van Gewi bijeen te roepen (ö)."
De Heer van Willerval, Mr. paulus buys, en Dr. and. gaill werden afgevaardigd,
om den Prins van Oranje daarvan kennis te geven en hem te verzoeken, »den η ^
Staten van zijn goeden raad te dienen, en wanneer hij begreep, dat de overeenge-
komene vredesvoorwaarden ten nutte van het Land konden strekken, zich naar hun
(1) Correspondance de güillaüme Ie Taciturne, T. IIL p. 204,
(2) de jonge, Besl. d. Stat Gen. D. IL bl. 57.
(3) de jonge, Besl. d. Stat. Gen. D. II. bl. 52. groen v. priksterer in de Archives de laMai-
son d'Orange. T. V. p. 617.
(4) DE joKGE, Besl. d. Stat. Gen. D. 11. bl. 437—440.
(5) DE JOKGE, Besl. d. St. Gen. D. Π. bl. 59.
-ocr page 90-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—berigt (advies) te voegen (1)." Büys oordeelde, dat de overeenkomst, zoo het heette
[quasi], getroffen was, en men slechts het gevoelen van den Prins verlangde, om op
hem den haat van don jan en de schuld van het verbreken des vredes te kunnen
werpen. Willerval veronderstelde, dat de toegevendheid der Staten ten aanzien van
DON JAN strekte, om dezen te verschalken, daar hunne bedoeling was, dat hij zonder
eenige krijgsmagt te Leuven of te Brussel zou komen, en zoo hij dit weigerde, niet
verder met hem te handelen (2). Hoe dit zij, zeker is, dat dienzelfden dag de Prins-
Bisschop van Luik, de Keizerlijke gezanten, en de Raad van State in de vergadering
der Algemeene Staten het vredesontwerp met don jan bragten, hetwelk eenparig werd
goedgekeurd. Men gelastte tevens den Hertog van Aarschot, don jan onder zijne be-
scherming te nemen en hem uit te noodigen, naar Leuven of Brussel te komen. De
Griiher der Staten moest bij eede beloven, geen afschrift van dit vredesontwerp af te
geven, vóór het door Zijne Hoogheid bekrachtigd was (3). Te Marche en Famine
12 v. teekende don jan het verdrag, waarin hij eenige onbelangrijke wijzigingen gemaakt
keim' Staten goedkeurden. Ernstig drong hij bij hen, daar zij nog steeds het
1577 antwoord van oranje wilden inwachten, tot het sluiten der overeenkomst aan, en in
dien geest spraken ook de Prins-Bisschop van Luik en de gezanten van den Keizer
en den Hertog van Gulik. Er had eene bijzondere zamenkomst plaats van den Raad
van State en eenige afgevaardigden der Algemeene Staten, welke oordeelde, dat
men den Prins van Oranje van de onderhandelingen niet onderrigt had, om die goed
te keuren, maar opdat hij zou weten wat er omging, en het derhalve niet noo-
dig was zijn antwoord af te wachten. Eindelijk werd, doch na veel moeite en na
vele bedenkingen, door de Algemeene Staten het verdrag aangenomen en, onder
den naam van Eeuvoig Gebod (ediki), plegtig van de pui van het stadhuis te
Sprok- Brussel den volke verkondigd (4). De zakelijke inhoud daarvan komt hierop neer: In
kdni»
naam des Konings belooft don jan al het vroeger gebeurde te vergeten en als onge-
schied te beschouwen; hij neemt de Gentsche Bevrediging aan en verklaart de Algemeene
Staten bijeen te zullen roepen op de wijze als daarin is omschreven; alle vreemde sol-
daten van den Koning zullen de Nederlanden verlaten en er ook niet in terugkeeren
of door andere vervangen worden, tenzij bij een buitenlandschen oorlog en dan nog
(1) de jonge, Besl. d. St. Gen. D. IL bl. 60, 64, 441—443. Correspondance de guillaume Ie
Taciturne, T. HL p. 204, 212.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 619 , 620.
(3) DE JONGE, Besl. d. SL Gen. D. II. bl. 67.
(4) de jonge, Besl. d. St. Gen. D. 11. bl. 91, 92, 93, 444. Correspondance de güillaüme Ie
Taciturne, T. III. ρ. XLV, XLVI, 212—219.
DES VADERLANDS. Öl
met inwilliging der Algemeene Staten; het vertrek van het vreemde krijgsvolk, met uil- 1Ö76—
zondering van de Duitsche benden, zal binnen veertig dagen plaats hebben; de Duitsche
soldaten zullen vertrekken als de Algemeene Staten hun de achterstalhge soldij uitbe-
taald, of zich met hen ten dezen verstaan hebben; in de vestingen, sleden en overal
elders moeten alle mond- en krijgsbehoeften, geschut en veldtuig achterblijven en aan
inboorlingen der Nederlanden overgeleverd worden; de schade, door de vreemde soldaten
aangerigt, zal naar regt en billijkheid onderzocht en opgemaakt, en de Overste of
Hopman, welke geweldenarijen gepleegd heeft, ter verantwoording geroepen worden;
de wederzijdsche gevangenen worden zonder losgeld geslaakt, doch de Graaf van Buren
zal zijne vrijheid niet erlangen, vóór de Prins, zijn vader, heeft nagekomen wat de
aanstaande vergadering der Algemeene Staten hem zal opleggen; over de herstelling der
personen, die ten gevolge der beroerten hunne posten, ambten en waardigheden ver-
loren hebben, zal door deze vergadering worden beslist; alle regten, voorregten, gebruiken
en gewoonten der Nederlanden zullen hersteld, en daarnaar zal voorlaan gehandeld wor-
den, — De Staten beloven van hunnen kant, het Roomsch-Kalholijke geloof en hel gezag
des Konings overal te handhaven en niets daartegen te bestaan; alle verbindtenissen, lot
hunne zekerheid en bescherming met vreemde Mogendheden aangegaan, Ie verbreken; hel
krijgsvolk, door hen geworven, uit het Land te verwijderen en Ie beletten, dat dergelijke
benden er weder ingebragt worden; Ier betaling van 'sKonings soldaten, de Duilschers
uitgezonderd, zesmaal honderd duizend pond van veertig groot te verschaflen; de Duit-
sche benden zoo spoedig mogelijk te vreden te stellen, waartoe zoo wel don jan als de
Keizerlijke gezanten hun in zoo verre de behulpzame hand zullen bieden, dal zij al
hun gezag en invloed zullen bezigen, om de soldaten lol billijke eischen en lol hel
spoedig verlaten des Lands te bewegen; voorts beloven nog de Staten, na het vertrek
der Spanjaarden, Italianen en Bourgondiërs, don jan te erkennen als Landvoogd der
Nederlanden, zonder dal daardoor evenwel inbreuk gemaakt worde op het Genlsche
Verdrag; alle toekomstige Landvoogden en Koninklijke ambtenaren in de Nederlan-
den zullen gehouden zijn hel onderhavige verdrag te bezweren; alle verkoopen,
bezettingen van renten, verzekeringen en leeningen, tijdens de beroerten gedaan, en
al de zoodanige, welke bij besluit der Staten nog gedaan moglen worden, zullen
worden goedgekeurd, inzonderheid die betrekkelijk de Koningin van Engeland; ein-
delijk, dit verdrag zal ten eeuwigen dage geldig zijn en blijven door de onderteeke-
ning van don jan, van den Prins-Bisschop van Luik, de Keizerlijke gezanten, en de
gemagtigden der Staten (1).
(1) Het oorspronkelijke stuk, in de Fransche taal opgesteld, bevindt zich op 'sRijks Arcliicf te
^sllage. Eene Latijnsche vertaling er van wordt gevonden bij de tassis, Comment. Lib. IlL
12»
-ocr page 92-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Indien men teregt heeft aangemerkt, dat de Unie van Brussel, welke.de Nederland-
sehe gewesten naauwer aan elkander strengelde en te midden dezer onderhandelingen tot
stand kwam, Toornamelijk ten doel had, don jan de noodzakelijkheid te doen begrypen
yan toe te geven (1), dan was dat doel bereikt geworden. Terstond ontvouwden de Alge-
meene Staten in een geschrift aan den Prins van Oranje de redenen, welke hen genoopt
hadden, vóór de ontvangst van zijn antwoord, het verdrag met don jan te teekenen, waar-
aan zich echter de afgevaardigden van Holland en Zeeland onttrokken hadden; st. al~
DEGONDE had zelfs onmiddellijk, na het sluiten daarvan, de vergadering verlaten (2).
Zij zonden hem daarenboven swevegdem en van meetkerke, om deze redenen monde-
ling nader toe te lichten, welke voornamelyk daarop gegrond waren; 1". dat, alles wel
gewikt en gewogen, in dit Verdrag niets gevonden werd, hetwelk niet grootelijks strekte
lot welzijn, nut, voordeel en rust van het Land, of niet overeenkomstig was met den
raad, vroeger door den Prins zeiven gegeven. 2°. dat bij dit Verdrag de Gentsche Be-
vrediging volkomen goedgekeurd, aangenomen en bekrachtigd, en derhalve ook in het
byeenroepen der Algemeene Staten, gelijk daarby bepaald is, toegestemd werd, in wier
vergadering men alle opkomende zaken zal kunnen regelen, en aanvullen wat by den
Vrede van Gent over het hoofd gezien is. 5". dat het wegzenden der Spaansche en andere
vreemde soldaten, het handhaven der vrijheden en voorregten, het slaken van den
Graaf van Buren, en vele andere gunstige voorwaarden ongetwyfeld 's Prinsen goed-
keuring zouden wegdragen. 4°. dat de Staten een oog in het zeil zouden houden en
op hunne hoede zijn als in tijd van openbaren kryg, tot het Verdrag geheel ten uit-
voer was gelegd. 5". dat don jan zich in handen der Staten zou stellen, en niet den
titel of rang van Landvoogd aannemen, vóór hij alles, in het Verdrag bepaald, had
nagekomen, terwyl intusschen het hoog gezag, zoo als tot nu toe, bij den Raad van
State zou berusten. G". dat dit Verdrag insgelijks door den Koning bekrachtigd, getee-
kend en gezegeld zou worden. En 7°. dat het volk, alom netelig over dit dralen en
rekken, ongetwijfeld in beweging zou geraken, wanneer de Staten langer het onder-
teekenen en afkondigen van het Verdrag uitstelden." Ondanks deze redenen, ondanks
het herhaald ernstig en nadrukkelijk aanhouden van den Prins-Bisschop van Luik, de
Keizerlijke gezanten en den geheimschrijver escovedo, zulk eene belangrijke zaak
niet te vertragen, en zulk eene gunstige gelegenheid, den vrede te herstellen, niet te
p. 247—256j en eene Hollandsche bij bor, Hist. d. Nederl Oorl. J). I. B. X, hl 786—789.
t. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B, VI. bl. 128—130. gouthoeve, Chron. v. Holl. D. II.
bl. 129—132. Zie ook mendoce, Hist. d. l. g. de Fl Liv. XVIII. p. 362—369.
(1) BORGNET, PHILIPPE II et la Belgique^ p. 99.
(2) Correspondance de guillatjme Ie Taciturne, T. III. ρ. 242.
m
. DES VADERLANDS. 81
venvaarloozen, zouden echter de Stalen welligt de zaak nog langer slepende gehouden 1576—
hebben in de hoop, spoedig 's Prinsen gevoelen daarover in te winnen, indien niet den
zestienden der loopende maand bugho van aytta , door hen naar Gent gezonden, des
nachts met een schrijven van willerval teruggekeerd ware en dit hun besluit geheel
bepaald hadde. Immers vernamen zij toen, dat oranje, gelijk trouwens zeer natuurlijk
Avas, over eene zaak van zulk een hoog belang eerst de Staten van Holland en Zee-
land wilde raadplegen, maar dat deze nog niet bijeengekomen waren, waarmede, naar
Jmn oordeel, nog een geruimen tijd zoude verloopen. Ook begrepen zij niet, dat de
Staten van Holland en Zeeland, dewijl deze een genoegzaam getal afgevaardigden te
Brussel hadden, die bij alle besluiten tegenwoordig geweest waren en, krachtens hunne
lastbrieven, hun gevoelen uitgebragt hadden of konden hebben en voldoende gemagtigd
waren, behoefden byeengeroepen te worden, hetgeen eene te groote vertraging en te
lang oponthoud zou veroorzaken. Daarenboven braglen hun de gezanten des Keizers
en van don jan thans nadrukkelijker dan ooit onder het oog, dat verder uitstellen hun
»de regtvaardige ongenade van God, van den Keizer, van de Koningin van Engeland,
van de Rijksvorsten, en van al de andere Mogendheden der Christenheid, die alle lot
vrede vermaanden, zou verwekken," zoo dat zij het niet waagden langer den alge-
nieenen wensch te weerstreven (1). Hieruit verklaart zich het plotseling omwenden
der Stalen, waarover men zich verwonderd heeft (2); des morgens toch besloten zij
nog bij meerderheid van stemmen, 's Prinsen antwoord af te wachten vóór zij het
Verdrag bekrachtigden, en gingen echter daartoe des nachts reeds over (3).
liet slechte weder had de Staten van Holland verhinderd, zich vóór den avond van
den zeventienden van Sprokkelmaand te Middelburg bij den Prins van Oranje te be-
vinden (4). Nogtans werd den tweeden dag daarna aan willerval een schriftelijk lö'i'·
antwoord overhandigd en daarin verklaard: wdat het den Prins van Oranje en den Ix^im,
Staten van Holland en Zeeland voorkAvam, dat door de hun voorgelegde vredes- ^^^^
voorwaarden met don jan het doel der Algemeene Staten, de Gentsche Bevrediging
te bevestigen, niet bereikt zou worden. Daarin toch werd aan de bevoegde personen
de vrijheid ontnomen, de Algemeene Staten bijeen te roepen, en deze ïaatslen werden
er aan ongewone eeden in onderworpen. Men beloofde, wel is waar, 'sLands vrijheden
en voorregten te handhaven, maar schond die echter door het langer gevangen houden
(1) Correspondance de guillaume Ie Taciiurne, T. III. ρ. 212—221.
(2) cuoEN V. PRiKSTERER, itt de ArcJiwcs de la Maison d'Orange, Τ. V. ρ. 619.
(3) de jonge, Besl. d. Slat. Gen. D. II. bl. 92, 93.
(4) Correspondance de gdillaumb Ie Taciturne, T. III. ρ. 223 , 224.
-ocr page 94-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576— van den Graaf van Buren. Vreemd was het ook ten behoeve van een hoop eerlooze
1581
fielten, die voor vijanden des Vaderlands verklaard waren, nu nog gelden op te bren-
gen niet alleen, maar hun ook toe te staan, de geroofde goederen mede te ne-
men. Voorts slreedt het tegen alle regt en billijkheid, dat geen enkel woord gerept
werd van de verpligting aan de Koningin van Engeland en den Hertog van Anjou,
welke, toen het gevaar dreigde, de meeste bereidvaardigheid hadden getoond, hen uit
de slavernij te verlossen. Zij vonden er ook veel minder zekerheid in dan hun bij
het Verdrag van Breda was aangeboden, en even w^einig waarborg voor de overige
gewesten, aangezien er geen woord van het slechten der kasteelen in gesproken
werd. Er was daarenboven, over het geheel, nog veel op deze voorwaarden aan
te merken, die, naar hun gevoelen, in overijling waren ontworpen en uit welke
men weinig goeds te wachten had. Het eenige goede dat zij er in vonden was,
dat men ten minste van de onderdrukkers bevrijd zou worden. VV^at hun betrof,
zij zouden zich niet alleen aan den Gentschen Vrede houden, maar zelfs, ten
einde het vertrek der vreemdelingen en de herstelling van ^s Lands voorregten te
bespoedigen, de hun toegezondene voorwaarden onderteekenen, mits de Algemeene
Staten hun de schriftelijke verzekering gaven, alle verdere verstandhouding en on-
derhandeling met DON JAN af te breken, wanneer de Spanjaarden ten bestemden tijde
het Land niet ruimden; deze, by gebreke daarvan, met geweld van wapenen te
verdrijven; en zelfs na het vertrek der vreemde benden, don jan niet als Landvoogd
te erkennen, vóór alle punten, strijdig met 'sLands geregtigheden, verbeterd en her-
steld zouden zijn (1)."
Inmiddels had de Raad van State andermaal bij den Prins op de slaking van
DELRio en andere gevangenen, die in zyne magt waren, aangedrongen. Ook ver-
zocht men hem, eenige afgevaardigden uit Holland naar Brussel te zenden, om met
^^ de Algemeene Staten over het regelen der munt te beraadslagen; voorts het oog op
Sprok- Nieuwpoort te houden, wegens de Fransche uitgewekenen, die er zich mogten vestigen,
^g,^^· en de inwoners van Haarlem overeenkomstig den Gentschen Vrede te behandelen. De
Prins zond daarop delrio met twee andere gevangenen ndLav Brussel, en stelde den Raad
vän State ten aanzien van Nieuwpoort gerust (2). Om dien tyd waren sweveghem en
van mketkerke vau hunne zending naar oranje teruggekeerd, en gaven daarvan verslag
ter Algemeene Statenvergadering. Betreffende het verdrag met don jan had de Prins
ifli
(1) Correspondance de guillaume Ie Taciturne, T. III. ρ. 225—232. bor, Hist. d. Nederl. Oorl.
D. I. B. X. bl. 790—792. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VI. bl. 130. hooft, Nederl.
Hist. B. XII. bl. 497.
(2) Correspondance de guiliaume Ie Taciturne, T. III. ρ. 233—241.
-ocr page 95-. DES VADERLANDS. 81
hun yerklaard, dat hij en de Staten van Holland en Zeeland er Terscheidene groote 1576—
bezwaren in vonden, vooral »omdat men er geen zekeren waarborg in vond voor het
nakomen der voorwaarden, en vermoedde dat de Spanjaarden niet zouden vertrekken, Sprok-
Icclni
aangezien de meeste Zuid-Nederlanders [la plus part de ceulx de pardeca) van zulk een 1577'
aard en natuur waren, dat zij terstond de rampen vergaten, die zij geleden hadden, en
zich op hun geraak zetten. De voornaamslen onder hen, die in groot aanzien stonden
en in het Hoog Bewind zaten, vreesde men, zouden de eersten zijn , die zich lieten
overhalen en trachten zouden don jan te believen, den Staten en goeden onderdanen
den voet te ligten (suppediier), en hunne voorregten, regten en vrijheden te vernieti-
gen, deels uit heerschzucht, gierigheid en behaagzucht, deels uit vrees en weifeling,
zoo als men zulks ten tijde der Hertogin van Parma ^ des Hertogs van Alha^ en des
Groot-Kommandeurs gezien had. Immers zag men reeds, hoe eenigen begonnen zich
in de gunst van dow jan te dringen, vóór hij nog tot het Hoog Bewind was toegelaten;
wat moest men dus niet van hen verwachten en vreezen, wanneer hij eens daartoe
geraakt was? Men moest daarenboven als een vasten regel aannemen, dat een Vorst
nooit het ongelijk vergeet, welk hij meent dat hem is aangedaan, en slechts het
gunstige uur afwacht, om er zich over te wreken; men behoefde tot overtuiging daar-
van alleen een blik op de twaalf laatste jaren te werpen. Men diende derhalve wel te
overwegen, of men van don jan minder te verwachten had. Het was pligt, alles aan
Ie wenden, om zich tegen de toekomst te verzekeren, opdat de Koning noch zijne
opvolgers inbreuk konden maken op de voorregten, welke men thaBs beloofde te on-
derhouden en te handhaven; want de wil om die te verkrachten, zou den Spanjaar-
den nooit ontbreken (2)."
Er is gevraagd, waarom de Prins over het sluiten van het Verdrag met don jan zoo
uiterst misnoegd was (3)? »Wanneer men zich zijne vrees herinnert," zegt men,
» had hij veel meer reden, er te vreden over te zijn. Immers weinig dagen te voren was
hij nog bezorgd geweest, dat de Gentsche Bevrediging geheel ter'zijde gesteld zou wor-
den. — Het schijnt, dat de Algemeene Staten bezwaarlijk langer hunne toestemming
in het Verdrag konden weigeren, zonder het verwijt van hardnekkigheid op zich te
laden. Het Λγantrouwen had, ten minste voor een groot gedeelte, zijne bron in enkele
vooronderstellingen. Er was veel blijk van goeden wil in den aard der aanbiedingen van
don jan en in zijn aandringen, om de gemoederen te verzoenen. Hij hield de Spanjaar-
den in toom, en trachtte te herstellen hetgeen zy misdaan hadden. Zeker vermaande hij
(1) DE JONGE, Besl. d. Stat. Gen. D. II. bl. 115, 110, 446—448.
(2) Zie zijn brief aan jan van Nassau van den 24 v. Sprokkelmaand 1577, ia de Archives de
la Maison d'Orange, T. V. p. 632 , 633.
96
Γ!
1576— hen , zich te allen tijde met de Avapenen vaardig te houden, maar gaf eene voldoende ver-
klaring van dit bevel (1).— Hij daarentegen had zich niet veel op de Staten te beroemen.
Hoe meer hy inwilligde, hoe buitensporiger hunne eischen werden; en zelfs, toen alles
bemiddeld scheen, beweerden zij, dat hunne afgevaardigden te ver gegaan waren. Hun
voorwendsel van vijandelijkheden aan den kant der Spanjaarden was te minder gel-
dig, daar de Staten te Utrecht en elders zich niet naauwgezet van vijandelijke daden
onthielden (2). — Daarenboven, wat wilde men meer? don jan willigde alles in. —
Het vertrek der Spanjaarden ? Hy had er sinds zijne komst in toegestemd, — Hun ver-
trek over land? Hij onderwierp er zich aan in weerwil der moeijelijkheden, welke
zich aanboden, en ondanks het onvoegzame van hel terugtrekken der Staten, welke
in den togt over zee bewilligd hadden. — De Vrede van Gent? Hij besloot dien aan
te nemen. — Het bijeenroepen der Algemeene Staten? Hij aarzelde niet dit te belo-
ven. — De Raad van State, die, ofschoon hij zich somtijds tegenover den Prins van
Oranje stelde, zich echter niet zeer partijdig voor don jan betoonde, gispte echter
het gedrag der Algemeene Staten te zijnen opzigte. Men twistte slechts nog over één
punt, namelijk het betalen der soldaten, die men wilde Avegzenden, hetwelk de Raad
van State oordeelde, dat geene wezenlijke beweegreden tot verschil zijn mögt. »»Tot
deze betaling niet te willen bijdragen, was den vrede onmogelijk maken, want don
JAN had noch de middelen om de soldaten te voldoen, noch hen onbetaald Aveg te
zenden. Men zou zich daardoor in eenen strijd wikkelen, die veel meer zou kosten
dan de nu aangebodene vrede ... en ten slotte toch geene andere vrucht zou voort-
brengen. Allen zouden de schuld op de Staten w erpen, daar zij, welke den oorlog
willen, of dreigen dien te zullen voeren, wel niet zoo ontbloot van geld moeten zyn,
dat zy geene kans zien, eene goede som aan te bieden om tot den vrede te gera-
ken."" Men bespeurt duidelijk, dat de Raad van State oordeelt, dat don jan aan-
spraak heeft op eene meer opregte medewerking, kiesche behandeling, en achting. Hij
vermaant de Staten: » »hun verstand niet te laten benevelen door een gevoel over de
verledene en geledene rampen; maar integendeel aan al de ellende, bezwaren en onheilen
des armen volks een einde te maken, door zich naar de begeerte van don jan te voegen." "
Hij wenscht dat men »»Zijne Hoogheid steeds in goede stemming jegens de Staten
houde ... ,ζοο als billyk en voegzaam is ten aanzien van een man, welke door den
Koning gezonden en tot Opperlandvoogd bestemd is." " Hy vordert dat de Staten, » » niet
alleen uit hoofde hunner aanbiedingen, maar ook pligtshalve betoonen getrouwe onder-
danen en leenmannen te willen zijn en blijven, niet slechts door woorden, maar ook door
Jl) Zie hiervoor, bl..77. ·
(2) Vgl. hiervoor, bl, 70, 71.
DES VADERLANDS^, 97
daden." " — Wil men andere ffeluiffenissen ? lakgbet schriift: » » hierin komen allen over- 1576—
1.581
een, dat de Stalen bijna al wat zij begeerden Tan den Koning Tan Spanje verkregen
hebben"" (α). Eindelijk, en dit zal zonder twijfel voldoende zijn, erkennen de Prins en
de Staten van Holland en Zeeland, »»dat don jan aan de Algemeene Staten niet
alleen de goedkeuring der Gentsclie Bevrediging toestond, maar ook genoegzaam al hetgeen
zij verlangden"" (6). Naar gewoonte echter maakten zij daaruit de gevolgtrekking, dat
»»zoodanige plotselinge zachtmoedigheid niet uit zijn aard konde voortkomen;" " maarzij
erkennen toch het feit. — Waarop hadden dus de Staten, den vrede verwerpende, zicli
kunnen gronden? Er blyft geene andere beweegreden over, dan het gebrek aan vol-
doenden waarborg. Maar dezen gaven zij zich zeken; want zij wilden don jan niet
als Landvoogd erkennen, vóór de Spanjaarden wezenlijk het Land verlaten hadden. —
Wij zouden dus niet geheel de volgende plaats uit het Verdedigschrift van oranje
durven onderschrijven, alwaar van hen, Avelke aan den vrede arbeidden, gezegd
wordt: »»hun haat tegen dit arme volk was zoo groot; zij Avaren zoo gewend degenen
Ie ondersteunen, welke uwe voorregten verkrachtten; de dwingelandij te dienen was
hun derwijze tot eene tweede natuur geworden, dat zij als wilde zwijnen, schuimbek-
kende van woede, zich zelve stortten in de zwijnspriet van het bloeddorstig hart van
DON JAN,"" — Moet men, zonder deze wat te hevige uitdrukkingen goed te keuren,
evenwel aannemen, dat de Algemeene Staten de regten van den Prins en der zijnen
miskend hebben? Ongetwijfeld behandelen zij hem op eene weinig betamelijke wijze.
Zij zenden hem afgevaardigden, zij vragen zyn gevoelen, en vóór hij dit heeft kunnen
geven, sluiten zij het verdrag (1). De Keizerlijke gezanten hadden aan den woorden-
strijd een einde gemaakt. Zij wisten, dat het plan des Prinsen met hun vredelievend
doel niet strookte; de wensch, zijne komst naar Brussel te voorkomen, zelfs niet zijnen
raad in te wachten, is eene hulde aan zijne wonderbare heerschappij over de gemoede-
ren. — Maar was er in deze wijze van overhaast handelen, schending van eene eigen-
lijke overeenkomst? Verpligtte het Verdrag van Gent de zeventien gewesten, niets te
sluiten dan met algemeene toestemming? — De Prins had reeds op deze verpligting
aangedrongen. Later beklaagt hij zich, dat de andere gewesten »»met don jan zijn
overeengekomen tegen zijn raad en dien der Staten van Holland en Zeeland, en legen
hunnen eed op de Gentsche Bevrediging afgelegd."" Nogtans is het moeijelijk aan te
nemen, dat te Gent de vijftien gewesten zich verpligt hebben, den Landvoogd, door
den Koning gezonden, niet te erkennen, zoo lang het hunnen nieuwen bondgenooten
(α) Epist. SccreL L 285.
{b) BOR, Hist. d. NeJerl. Oorl. D. L B. X. bl. 829.
(1) Men vergelijke ondertusschen hiervoor, bl. 92.
II Deel. 6 Stuk. 13
-ocr page 98-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
ï576—behaagde, er een veto tusschen te stellen. — De Prins kantte zich tegen het elfde punt
van het Eeuwig Gebod, welk het onderhouden der Roomsch-Ratholijke godsdienst be-
trof. Ondertusschen schijnt het, dat men, eenmaal de Unie Tan Brussel^ niettegen-
staande eene dergelijke bepaling, onderteekend hebbende, het Eeuwig Gebod onder
dezelfde voorbehouding konde teekenen; en dit te veiliger, daar men er in de aller-
eerste plaats de handhaving der Gentsche Bevrediging in aantrof, door welke de Pro-
testanten veel verworven hadden (1). — De Prins roept uit: »»Zij zullen zeggen: wij
hebben dow jan doen beloven, de Spanjaarden weg te zenden; even als of onze geheele
overeenkomst en verbindtenis alleen op dit ééne punt berustte. Moesten zij niet, vóór
het verdrag te sluiten, my in mijn bewind, in mijne goederen, en in het bezit mijns
zoons hersteld hebben!"" — Laat ons echter aanmerken, dat het vertrek der Span-
jaarden indedaad het hoofdpunt was; dat don ja.n zich verphgt had, den Prins in zijiie
goederen te herstellen en te zorgen, dat hem zijn zoon teruggegeven wierd; dat on-
overkomelijke zwarigheden beletten, dit onmiddellijk ten uitvoer te brengen, en dat
'sPrinsen plannen nog vrij twijfelachtig waren, om niet te aarzelen, zijne krachten te
vermeerderen en zich van zulk een kostbaar onderpand, als de Graaf van Buren, te
ontdoen. — Wat hier ook van zij, de Prins had, behalve deze grieven, andere en
meer wezenlijke redenen, om het Eeuwig Gebod af te keuren. Hij wilde den vrede
niet, zoo min voor de Nederlanden in het algemeen, als voor Holland en Zeeland in
het bijzonder. Hij wantrouwde don jan, en evenzeer de Nederlandsche Grooten (2).
Inzonderheid voorzag hij, dat het uitzigt, in de Nederlanden de kerkhervorming voort
te planten en te bevestigen, zou verdwijnen. De Landvoogd zou zich legen dergelijke
ontwerpen verzetten, te zamen met de Geestelijkheid, den Adel en de Overheidspersonen.
Voor Holland en Zeeland was het gevaar grooter, zekerder, onmiddellijker. Het ver-
drag eenmaal gesloten, zou men hen van nabij dringen; de weg voor don jan was
gebaand. Hij had zich rondborstig en zeer onbewimpeld te dien opzigte verklaard. Hij
rekende, dat de vijftien gewesten in de Algemeene Statenvergadering al het mogelijke
zouden beproeven, »»binnen Holland en Zeeland de Roomsch-Katholijke godsdienst
in haar geheel te herstellen, in dier voege, dat onze Heilige Vader de Paus en Zijne
(1) bougket merkt daartegen aan, dat ten opzigte van de Roomsch-Katholijke godsdienst, het
Ecuwig Gebod verder ging dan de Unie van Brussel. Immers bij liet elfde punt van dat Gebod,
))hadden zich de Staten verbonden, overal het Katliolicismus te handhaven; en deze beschikking
scheen eene bedreiging tegen de Staten van Holland en Zeeland te bevatten, Avelke de lloomsclie
godsdienst reeds hadden afgeschaft. Op het strengste genomen, konde men er ook eene aanran-
ding in zien van de bevelen, Avelke , volgens den Gentschen Vrede, voor de toekomstige verga-
dering der Algemeene Staten zouden bewaard blijven." philippe II et la Belgique, p. 101.
(2) Zie hiervoor, hl. 35, en op verscheiden andere plaatsen.
-ocr page 99-. DES VADERLANDS. 81
Majesteit daarover Toldaan zouden zijn. En indien het geviel, dat zulks niet in der 1576—
minne kon geschieden, zoo dat het weder noodig wierd, door geweld Ie dwingen, dan
zouden de Staten der vijftien gewesten beloven en zich verbinden, zich daartoe te laten
gebruiken (α)."" — Men begrijpt, dat sinds dien tijd de Prins zich wel wachtte, een
zoo geregelden loop van zaken te Avenschen. Hij had niets verzuimd, de onderhande-
lingen te verhinderen en den vrede te voorkomen. Men Yindt eene zeer naïve beken-
tenis van deze staatkunde in den brief, in welken de Heeren van Haulain enMansard,
na van de oorlogzuchtige stemming van eenige Heeren gesproken te hebben, er bij
voegen: »Wij kunnen niet anders dan een goeden uitslag daarvan verwachten; en
wanneer het ook van dien kant niet gelukte, is er zeer gegronde hoop, dat dit van
eene andere zijde zal slagen, want de Spanjaarden zeggen openlijk, dat zij niet zullen
vertrekken (1)." ^
Het onpartijdig en omstandig verhaal van de onderhandelingen met don jan en wat
daarop betrekking had, staaft de meer of mindere juistheid dezer redeneringen. Tegen
over haar verdient eene bijzondere aandacht het vertoog van st. aldegonde aan gaspar
sciiETz, Heer van Grobbendonk, ongetwijfeld onder invloed, denkelijk zelfs op last van
ORANJE geschreven, en een der merkwaardigste voortbrengselen, welke uit de pen van
marnix gevloeid zijn. Grobbendonk had getracht den Prins te overluigen, dat hel
opgevatte wantrouwen tegen filips en don jan kwalijk gegrond was, en dat de Ko-
ning opregtelijk besloten had, in het bestuur der Nederlanden de gestrengheid door
goedertierenheid te vervangen. De bedenkingen van st. aldegonde daartegen aan-
gevoerd, verspreiden een groot licht over 's Prinsen handelwijze in dit belangrijk
lydsgewricht, en verdienen alzoo hier opgenomen te worden. »Ik kan in de eerste
plaats niet begrijpen," zegt de Schrijver, »hoe gij kunt beweren, dat het wantrouwen,
welk tusschen 'sLands Staten en don jan bestond, kwalijk gegrond was. Het komtj
integendeel, velen voor, dat indien de Staten de zaken naar eisch, en niet naar het
overijld verlangen, een einde aan de onlusten te zien, wilden behandelen, zij don jan
openlijk voor vijand moesten verklaren, daar uit al zijne daden duidelijk blijkt, dat
hij, den last volgende welken hij van den Koning ontvangen heeft, zich altijd aan de
zijde der Spanjaarden, die gebannen en voor muiters verklaard waren, gehouden en
hunne daden heeft goedgekeurd en bekrachtigd, zoo niet elke in het byzonder, dan
toch over het algemeen, daar hij de oorlogsverklaring en de vijandigheid, welke zij
den Staten getoond hebben, heeft goedgevonden. — Wanneer men de brieven des
Konings aan de Leden van den Raad (van State), aan bijzondere Spanjaarden, en in-
{«) bor, Ilist. d. Nederl. Oorl D. 1. B. X. bh 772.
(1) GROEN v. rRiNSTEPjER, ίπ de ArckivGS de la Maison d'Orange, T. V, p. 626—632.
-ocr page 100-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—zonderheid aan de rtjeda geschreven toen hij dow jait uit Spanje afzond, en bo-
venal die van den geheimschrijver gayas , albornos en verscheidene andere verge-
Igkt, zal men duidelyk ontwaren, dat de Koning en zijn geheele Raad de genoemde
Spanjaarden voor de beste dienaars Zijner Majesteit houden, en hun niets meer te harte
gaat dan derzelver welzijn en behoud. Ten gevolge daarvan heeft de Koning, bij een
bijzonderen brief, hun verlof en vrijheid gegeven, ingeval van vredebreuk {en cas de
rompeinent) en na overleg met de rueda, tegen de Staten oorlog te voeren en alle
daden van vijandelijkheid te plegen, waaruit elk man van gezond verstand eene goed-
keuring ziet van het verwoesten van Maastricht^ Antwerpen en van de andere sleden,
burgten en dorpen, die zij geplunderd, vernield en verbrand hebben. En opdat men
niet denke, dat de Koning sedert van denkwijze veranderd is, heeft don jan aan de
RUEDA en MONTESDOGA geschrcven, dat, indien der Staten volk naderbij kwam, zij
het zooveel kwaad moesten doen als zij konden. Ook heeft men berigten, zoo Avel
uit Duitsefiland als Frankrijk en Engeland, dat in Spanje openlijk vreugdevuren zijn
ontstoken over de rampzalige verwoesting van Antwerpen. Wat hiervan zij, zoo veel
is zeker, dat don jan geschreven heeft, dat hij zeer wel gelooft, dat men het vernie-
len van Antwerpen niet vermijden konde en zich deswege ook niet behoeft te veront-
schuldigen; waaruit blijkt, dat hij deze ramp als regtvaardig, billijk en noodzakelyk
beschouwt, en derhalve als eene dienst den Koning aangenaam. Maar wat meer is, de
Koning zelf wenschte den Spaanschen soldaten geluk met het vernielen van Tirlemont
(Thilmond) en verheugde er zich over, beloofde hun belooning, dewyl zij zoo wel
gehandeld hadden, en vermaande hen het kasteel van Gent, door de Staten op last van
den Raad van State belegerd, ter hulp te snellen en allen, die er zich voor bevonden,
in de pan te hakken. — Voorts is duidelijk, dat de Koning en don jan met de rueda
en de andere Opperhoofden der muitelingen, door cijfers en andere geheime middelen,
eene zeer naauwe briefwisseling voeren en altijd gevoerd hebben; zelfs heeft men ge-
zien , dat de Spanjaarden te allen tyde zonder paspoort of schutbrief tot en van hem (don jan)
gekomen zijn; dat de Koning hun beveelt, niet alleen voor de Algemeene Staten,
maar zelfs voor den Raad van State, zijne meening en besluit omtrent de sterkten en
de betaling (1) der Spaansche soldaten geheim te houden, en dat don jan, volgens
zijn uitdrukkelijken last, hun raad en gevoelen in alles wat zich voordoet steeds ge-
volgd heeft en nog volgt. Evenzeer blijkt duidelyk, dat zy wederkeerig niets doen,
builen bijzondere voorkennis en toestemming van den Koning en van don jan. Laat-
stelijk nog te Huy hebben al zijne handelingen en voorstellen onwedersprekelijk geloond,
dat hij zich hield aan de zijde der Spanjaarden, verklaarde vijanden van de Staten;
(1) Mlsschicn moet men hier lezen parlement (vertrek) in stede van paycment (betaling).
-ocr page 101-. DES VADERLANDS. 81
hetgeen zelfs nog meer uitkomt in den aangeganen vrede, in welken hij niets zoo 1576—
zorgvuldig bedongen heeft dan de voldoening en bevrediging der Spaansche soldaten, te wier
behoeve hij een weinig te voren op schrift had gegeven, dat, dewijl zij niet anders dan
over zee en door de Duitschers verzeld wilden vertrekken, men noodzakelijk daarover
moest heenstappen. Hierin heeft hij zich geenszins gedragen als regter, en minder nog
als bemiddelaar, maar veeleer als tegenparty der Staten, aangezien hij anders de zaak te gunste
van hem, die het regt aan zijne zijde had, moest behandeld, en den anderen veroordeeld
Jiebben. Maar integendeel, in alles en overal het gedrag der Spanjaarden goedkeuren-
de, en hun alle voldoening en bevrediging verschaffende, heeft hy steeds ten aanzien
der Staten het woord Vergiffenis gebezigd, en daardoor blijkbaar te kennen gegeven,
(lat hij hen hield voor oproerlingen en Majesteitschenders, aan welken echter de Ko-
ning, door zyne aangeboren goedheid en zachtaardigheid, vergiflenis schonk. Sedert
heeft hij, op raad der Keizerlijke gezanten, het woord Vergiffenis in Vergetelheid ver-
anderd; maar in het woordenboek van machia.velli hebben beide woorden eene gelijke
beteekenis; overigens heeft hij altijd getoond dat, ten opzigte der Gentsche Bevrediging,
hij begreep, dat door hen Majesteitschennis gepleegd was. Ik kan derhalve niet be-
grypen, hoe gij het wantrouwen als kwalijk gegrond veroordeelt, daar integendeel
veeleer de laauwheid (flegme) der Nederlanders te veroordeelen is, die dus koel-
bloedig van zoo vele en zoo duidelijke redenen tot wantrouwen geen gebruik gemaakt
iiebben tegen een man, die zoo blijkbaar de zijde hunner gezworen vijanden en tegen-
standers gehouden heeft en nog houdt. — De tweede reden door u aangevoerd is, dat
de Koning van raad en besluit is veranderd en voortaan door goedertierenheid wil re-
geren. Zekerlijk, indien zulks zoo ware en alle daden dit met een opslag van het oog
loonden, hetgeen het geval niet is, zou men er dit gevolg uit kunnen trekken: dat,
zoo hij thans veranderd is, hij nog wel eens Λveder kan veranderen, en dit te waar-
schijnlijker, dewyl het veel gemakkelijker is lot zyn gewonen aard terug te keeren,
wanneer men er van afgeweken is, dan de gewoonte te verlaten aan welke men zich
altijd gehouden heeft, om eene nieuwe te omhelzen; de gewoonte toch, zoo als gij
weel, is eene tweede natuur, voornamelyk in zaken van staat, die op lange en rijpe
beraadslagingen gegrond zijn en in welke alle veranderingen, zelfs wanneer zy ten
beste strekken, gewoonlijk groote en gevaarlijke schokken na zich slepen. Dat nu het
bcwindvoeren door gestrengheid en geweld hem gewoonte en natuurlijk geweest is,
bekent gij zelf wanneer gij zegt, dat hij na vele verloogen eindelijk begrepen heeft,
niet langer zoo te moeten handelen als hij lot heden toe altijd gehandeld had. Nu kan
ik indedaad niet zien, dat eenige verloogen in dit opzigt veel gebaat hebben lot op
het vertrek van don jaw uit Spanje en het geheel vollooijen van zijn lastbrief. Im-
mers, men kan uit de brieven des Konings opmaken, dal hij last gehad heeft, het
Land tot eene geheele onderwerping Ie brengen, door welke middelen ook; op dood
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576— en leven krijg te Toeren met den Prins Tan Oranje en de Staten van Holland en Zee-
land; en ondertusschen met de andere Heeren geveinsd te handelen, tot hij eene goede
gelegenheid zou hebben, zijne plannen uit te voeren. Dit nu is zeker niet anders dan
de gewone wijze, op welke hij altgd tot op het tegenwoordig oogenblik toe gehandeld
heeft; en ik bevroed niet, welke vertoogen, sinds het vertrek van don jan, tot hem
raet zooveel nadruk en welsprekendheid kunnen gerigt zijn, ten ware door don jan of
de Spanjaarden zeiven; maar ook dit is niet waarschijnlijk, dewijl zij klaar genoeg door
daden het gevoelen, hetwelk zij daaromtrent koesterenbewezen hebben. — Gij voert
mede aan, dat de Koning bevonden heeft, hoe kwalijk men hem heeft geraden, den
weg des gewelds in te slaan, en hij uit dien hoofde veranderd zou zijn. Maar ook
hierin zie ilc geene groote waarschijnlijkheid; Avant zoo hij, naar myn bescheiden oor-
deel, bevonden had, dat men hem vroeger kwalijk had geraden, zou hij van raadslieden
veranderd, of raad bij mannen van hel tegenovergestelde gevoelen gezocht, of tenminste
door daden eenig bewijs van berouw gegeven hebben, dat hij kwaden raad gevolgd
had. Hiervan echter ziet men nog geen het minste bhjk. Hopperus, de eenige man in
den Raad, die hem gezonden raad konde geven, is inmiddels gestorven, en God geve,
niet op de wijze als bergen en montigny; de Hertog van Alba heeft meer dan ooit
invloed; de andere Spaansche Raadsheden hebben blijkbaar reden gehad noch gezien,
om van gevoelen te veranderen, daar allen eenparig de daden van sangho d'ayila en
zijne medepligtigen hoog geprezen en verheven hebben, ten ware gij misschien oor-
deelde, dat de getuigenissen der geestelijken en doctoren alhier, ten aanzien van de
godsdienst, en die van den Raad van State, ten aanzien van het gezag desKonings, den
geheelen Raad van Spanje tot andere gedachte gebragt hadden. Maar ik kan dit, open-
hartig gesproken , niet gelooven, noch zelfs denken, dat gij het gelooft. Immers, ik houd
mij overtuigd, dat gij mij zult toestemmen, dat de Spanjaarden nooit zoo veel gezag hechten
zullen aan het gevoelen van lieden van zulk een stempel als waarvoor zij de Nederlanders
houden, en dat zij, wat de godsdienst betreft, onze geestelijken en godgeleerden voor te
onbeschaafde Christenen en te besmet met het Lutheranismus beschouwen, om bij hen den
indruk van de doctoren in de godgeleerdheid en van de Spaansche Inquisitie uit te wisschen;
zelfs werpen zij bijna evenveel, zoo niet meer, de schuld der Nederlandsche beroeringen
op de geestelijken als op iemand anders. En wat den Raad van State aangaat, gij zelf
Aveet, dat die Raad van State, welke deze getuigenis heeft afgelegd, door den Koning
niet is goedgekeurd. Immers de voornaamste er van, de rueda, was er uitgesloten,
andere leden waren of gevangen genomen, of bevreesd geworden, of ten minste zonder
invloed. die er in bleven waren de Hertog van ilar^cAoi, reeds door den brief des
Ronings veroordeeld, en zijne aanhangers, of degenen welke, zonder bevel des Konings,
uit den Geheimen Raad in den Raad van State zitting genomen hadden. Er is alzoo geene
reden of schijn van te gelooven, dat hun gevoelen en hunne getuigenis den Koning of zijn
. DES VADERLANDS. 81
Raad overtuigd hebben, dat men hun vroeger kwalijk geraden had. — Maar gij Toert 1576—
* 1581
aan, dat wegens den uitslag der zaken, filips genoodzaakt is geworden met zachtheid
te regeren. Waarlijk, is dit zoo, dan is hij gedwongen goedertieren. Nu weet gij, hoe
geweld of dwang en minzaamheid met elkander gepaard gaan. Een leeuw zal zich wel
genoodzaakt zien gedwee te zijn, Avanneer hij in het hok stevig geketend en gekneveld
is, en zal dit door gebaren of liefkozingen, zoo veel hij vermag, te kennen geven;
maar ik zou dengenen kwalijk beraden achten, die zich onder zijne klaauwen stelde
iu het vaste vertrouwen, dat hy door geweld, mak en vreedzaam geworden was. —
Daarbij, naar het mij voorkomt, is er bewijs noch reden, welke krachtiger tot eene
tegenovergestelde gevolgtrekking zou leiden; de Koningen toch vergelen nooit de belee-
(ligingen, hun aangedaan. Daarom heeft de wijze salomo zeer wel gezegd, dat de toorn
des Konings de bode is van den dood; en hoe grooter de beleediging, hoe grooter
ook de verbolgenheid en de zucht naar wraak. Nu kan men ter wereld eenen Koning
geene grootere beleediging aandoen, dan hem zoo ver te brengen, dat hij, door zijne
eigene onderdanen gedwongen, ondanks zich zeiven goedertieren moet zijn. En in-
dien reeds bijzondere personen afgeperste beloften voor nul en van geener waarde houden,
wat moeten wij oordeelen van een Spaanschen Koning, in zoo veel grootheid en majesteit
opgevoed? Zullen wy denken, dat hij zich zoo ver zal laten leiden of dwingen, het
geweld te verlaten, om de goedertierenheid te omhelzen tegen degenen, Avelke hem de
grootste beleediging, die hij ooit ontvangen kan, hebben aangedaan? Gij zegt, dat gij
daarvan zekere berigten uit Spanje y en onderscheidene andere bewijzen ontvangen hebt;
maar ik bid u, denkt gij, dat het eenen Koning van Spanje moeite kost, dergelijke
berigten, naar hem goeddunkt en hy raadzaam oordeelt ter uitvoering zijner plannen,
te verspreiden, wanneer daarenboven zelfs zijn geheele Raad in zijnen geest gestemd is? Wie
in Frankrijk en daar buiten had niet gedacht, dat Koning karel (de IX**®) zijn woord
ten opzigte van den Admiraal (de goligny) , dien hij vader noemde, en van den
Koning van Navarre, wien hy zyne zuster ten huwelijk gaf, ongeschonden zou gehou-
den hebben? En alle berigten, bijna de geheele wereld, kAvamen hierin met elkander
overeen. Maar ik laat de vreemden daar. Toont de Koning van »S/^aw/ß zelfs niet duidelijk,
door de brieven in cijferschrift aan de rueda, dat zijn eigen Raad het doel van hetgeen
liij voorgeeft niet kent, daar hij zoo zorgvuldig beveelt, dat men den Raad van
State geheel iets anders dan de waarheid zal te kennen geven ? En cayas , zijn geheim-
schrijver, meldt aan de rueda , dat men den Raadsheer hopperus gevoelens had medegedeeld
geheel in strijd met de waarheid, opdat men niet aan de Avaarheid zoude twijfelen, wat
er van de zaak was. En wij hebben van den beginne af de listen gezien, van welke
men door huichelachtige berigten en bedriegelijke afkondigingen, die echter door
's Konings eigen hand en zegel bekrachtigd waren, heeft gebruik gemaakt, en welke
i>y had (uitgevaardigd), om de diensten van den Prins van Oranje^ van de Graven van
104 ALGEMEENE GESGIIIEDENIS
j57f}—Eg mond en Hoorne^ ea van andere Heeren als (hem) aangenaam te doen voorkomen.—
1 ^TiÄ!
Ik zou hier nog eene menigte voorbeelden tot staving mijner stelling kunnen bijbrengen,
zelfs van 'sKonings voorzaten, zoo wel uit het huis van Oostenrijk als van Bourgondië
en van Spanje, die de minste tegenkanting of beleediging van de zijde hunner onder-
danen zoo wel wisten te tuchtigen, dat zij aan het nageslacht reden gegeven hebben
te gelooven, dat hunne opvolgers nooit zoo zeer van hen zullen ontaarden, dat zij
zich zouden laten dwingen, goedertieren en zachtmoedig te zijn. Maar om niet te
uitvoerig te worden zal ik alleen zeggen, dat indien men mij slechts een enkel voor-
beeld weet aan te wijzen, dat sinds de wereld de wereld is, ooit een Koning, door
zijne onderdanen gedwongen het geweld te verlaten en met goedertierenheid te rege-
ren, ondanks zich zeiven met deze goedertierenheid volgehouden heeft, zal ik geloo-
ven, dat de Koning van Spanje al het verledene vergeten en voortaan zoo goeder-
tieren en zachtmoedig zijn zal, als dit ooit een Koning op aarde geweest is. —
Doch uwe redenen zelve doen mij het tegenovergestelde gelooven, daar gij zegt, dat
de Koning in aanmerking heeft genomen, dat noch de toestand des Lands, omringd
door zoo vele magtige naburen, noch de menigte van zoo vele sterke steden, noch
üok de aard der landzaten gedoogden, met de vroegere Λvijze van bestuur voort te
gaan. Zoo gij nu daaruit afleidt, dat hij van besluit of plan veranderen zal of ver-
anderd is, en voortaan door goedertierenheid wil regeren, maak ik integendeel daaruit
op, dat, aangezien de Koning door de uitkomst bevonden heeft, dat de middelen,
welke hy gebruikt heeft om tot zijn plan te geraken, niet doeltreffend geweest
zijn, hij, van middelen veranderen en andere zoeken, maar niet van zijn plan
afwijken zal. Want hij heeft het gebrek in de middelen en niet in het plan
gevonden, hetgeen uil al zijne brieven en daden, en uit allen, van welke hij
zich in zijnen Piaad bedient, (duidelijk blijkt) (1). Zijn doel is altijd hetzelfde,
maar de middelen zijn een weinig veranderd, overeenkomstig den raad van lysander,
dat waar de huid van den leeuw niet kan dienen, men de huid van den vos moet te
baat nemen. En, indedaad, gij ziet het uit de handelingen van don jan. Het zou
immers te onnoozel zijn te gelooven, dat na te Huy zoo openlijk zijn gevoelen en dat
des Konings, volgens zijn lastbrief, voorgesteld te hebben, hij één dag later geheel
van besluit zou veranderd zyn omtrent zaken van zoo groot belang; ook zou het in
hem eene te groote, te onverschoonlijke weifelbaarheid verraden. Dus zoo gij alles
wel nagaat, zult gij bevinden, dat de middelen veranderd zijn en niet het doel. Aan-
vankelijk wilde hy in het geheel niet de Bevrediging (van Gent) goedkeuren, ten ware
bi] zich de punten voorbehield, over welke hij berouw zou kunnen hebben, en wel de
i l,
(1) l)c tekst moet hier door den afschrijver verminkt gcAvordcn zijn.
-ocr page 105-. DES VADERLANDS. 81
twee voornaamste, namelijk: over de godsdienst en het gezag des Konings, gelijk mede 1576—
over de slaking des Graven van Buren. Doch toen hij daarna zag, dat hij langs dien
weg zijn doel niet konde bereiken, heejft hij een anderen gekozen, en verklaard, de
Bevrediging, wegens de ontvangene getuigenissen omtrent de beide genoemde punten,
aan te nemen en den Graaf van Buren te zullen ontslaan, zoodra de Prins van Oranje
aan eene zaak zal voldaan hebben, die van de Staten van Holland en Zeeland^ niet
van dien Vorst afhangt; zoodat hij indedaad alleen de huid en het vel van het dier heeft
veranderd, maar steeds bij zijn eerste plan blijft. En, waarlijk, de Koning heeft te
veel moeiten en kosten gehad, te zeer zijn naam en geheel zgn staat op het spel gezet,
om zoo ligt en zoo spoedig, builen de eene of andere dringende noodzakelijkheid, alles
op te geven en zich thans naar den wensch van 'sLands Staten te voegen, dat is: van
hunne welwillendheid af te hangen. Indien hij van den aanvang af bedacht geweest ware,
deze Landen bij hun wettigen vorm van bestuur, overeenkomstig hunne voovregten, regten
en vrijheden, te laten, en niet zoo veel magt en zoo vele millioenen kroonen (tot een
tegenovergesteld doel) gespild had, zou hier nog eenige schijn voor zijn; maar thans, nu
hij den voet niet kan terugtrekken zonder zijn gezag en goeden naam, als't ware, op het
schavot te brengen, om der geheele nakomelingschap tot voorbeeld te strekken van een
Vorst, die zich de wet door zijne onderdanen heeft laten voorschrijven, nu is het, naar
mijn oordeel, eene groote dwaling te denken, dat hij zijne plannen en zijn vorig besluit
zal laten varen, om een anderen vorm van bestuur, geheel in strijd met den eersten, te
omhelzen. — Gij ziet, dat de Koningen van Frankrijk, welken schijn zij ook aangeno-
men, welke openbare bevelen zij ook uitgevaardigd, welke schatten zij ook verkwist, en
hoe halstarrig zij ook hun staat te gronde gerigt hebben, thans minder dan ooit eene
andere wijze van bestuur, hoe ook genaamd, willen dulden dan die, welke zij voorheen
te vuur en te zwaard trachtten in te voeren. En zoo gij zegt, dat de Koning van S'/iawye,
uit hoofde van de ligging dezer Landen tusschen zoo vele magtige naburen, de me-
nigte en sterkte der steden, en den aard der landzaten, door eene dringende nood-
zakelijkheid gedreven wordt, antwoord ik, dat hij dit alles te voren wél geweten heeft.
Nog onlangs, toen hij de brieven aan de rueda schreef, wist hij alles wat hij thans
weet omtrent de drie bovengenoemde bezwaren; maar hij denkt, dat het hem ligt zal
vallen, alle zaken te regt te brengen; en aangezien hij uit de vorige middelen geen voor-
deel heeft getrokken, meent hij langs andere wegen eindelijk tot zijn doel te zullen ge-
raken. Immers, het enge bondgenootschap tusschen hem en den Koning van Frankrijk
zal gemakkelijk de eerste zwarigheid, de magtige naburen namelijk, uit den weg rui-
men; de tweede, de menigte en sterkte der steden, zal insgelijks ligtelijk verminderd
worden, zoodra dow jaw maar eenmaal in de versterkte plaatsen en grensvestingen
ingehaald is; want hij zal voorts wel zorgen, dat de misslag van den Hertog van
de zeehavens van kasleelen en bezettingen ontbloot Ie laten, niet meer te,
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—vreezen zal zijn; en daar men gezien heeft, dat (de steden) te willen trotseren^
1581
Tóór men er krijgsmagt binnen had, groote oorzaak geweest is, ze geheel te verlie-
zen, zal hij zich zeer wel naar den wil der inwoners weten te voegen, tot hij hen in-
gesloten heeft. En wat de derde zwarigheid, den aard der landzaten, betreft, wees ver-
zekerd, dat deze hem niet zal verhinderen, al zijne plannen naar genoegen uit te voe-
ren. — Gij zegt my, dat de Staten zoo goeden regel op alles stellen, dat hij zyn wil
niet zal kunnen volbrengen. Ik, integendeel, vrees, dat dow jaw er zulken regel op zal
stellen, dat de Staten het niet meer wagen zullen te spreken, zelfs niet meer als Sta-
len zich te gedragen. En dit is indedaad ook meer waarschijnlyk; want indien de
Staten in den tijd dat dok jaw zich zonder gezag of titel van Landvoogd te Luxemburg
bevond, toen zij bijna alle steden en sterkten in handen hadden en volstrekt konden ge-
bieden , nooit geweten hebben goeden regel te stellen op een leger dat reeds te velde was
en uit eigen beweging zich te hunner beschikking gesteld had; indien zij nooit een
handvol Spanjaarden konden verslaan of ten Lande uitjagen, noch zelfs een schgn van
krijgstucht wisten te bewaren, zoodat hunne eigene soldaten hun meer kwaad gedaan
hebben dan wanneer zij vijanden geweest waren; indien zij zelve openlijk en onbe-
wimpeld verklaren, dat het gebrek aan tucht en geld hen gedrongen heeft in deze
overeenkomst met dott jak te treden, welke reden is er te denken, dat zy le-
gers kunnen vormen, wanneer don jaw als volstrekt Heer binnen het Land zal zijn,
met al de sterkten in zijne handen en al de bezettingen onder zijn eed en te zyner
beschikking, om hen te breidelen? — Indien gij aanvoert, dat de Spanjaarden alsdan
uit het Land zullen zijn, antwoord ik, dat dit nog zeer twijfelachtig is; en wanneer
dit ook reeds zeker en ten uitvoer gelegd ware, zal men toch den weg wel welen
langs welken zij vertrokken zijn, om hen weder terug te voeren als het noodig is. En
Avanneer ook dit niet zoo zijn zou, zal men immersDuitschers en Walen, Franschen en
Vlamingers, en alle soorten van natiën in menigte vinden, gereed om deze gewesten in eene
veel hardere en ondragelgkere slaverng dan ooit te storten. Ons op den Turk te ver-
laten, is eene schrale en weinig gegronde hoop; want de Turk kan zijne strijdkrachten
tegen de Venetianen, tegen andere Italianen, of tegen de Persen wenden; ja, zelfs in eenig
verbond of overeenkomst met Spanje treden. En wanneer dit ook niet het geval is, zal
men wel middel vinden, als de nood het vordert, vier- of vijfduizend soldaten te kunnen
ontberen, om de Nederlanden niet in gevaar te brengen van verloren te gaan, en even-
wel den Turk weerstand te bieden; en hierop rekenen ook de Spanjaarden.— Ik twijfel
niet, of gij denkt by ü zeiven, dat al deze redekavelingen slechts gissingen en redeneringen
zijn, die, zoo als men zegt, in utramque pariem kunnen bestreden worden, en het beter
is een tegenwoordigen vrede te omhelzen en het wisselvallige der toekomst te verbeiden, dan
zich in een gewissen krgg te wikkelen en den uitslag daarvan, veel hagchelijker dan
de vrede, af te wachten. Vóór hierop te antwoorden, zal ik een woord zeggen; indien
DES VADERLANDS. 7.5
wij denken, dat de uitslag van den kryg tegen don jan thans zoo twijfelachtig is, dat 1576—
het beter ware den vrede, tot welken prijs ook, te koopen, dan een juk af te weren dat
nog niet op onze schouders gelegd is, zoo mag men veilig besluiten, dat de oorlog nog
veel gevaarlijker en onverstandiger in de toekomst zyn zal, wanneer wy het reeds opge-
worpen juk zouden willen afwerpen; want zoo er thans weinig middelen zyn, om den
krijg te voeren, zullen er alsdan in het geheel geene gevonden worden. — Maar ik
wil alle gissingen laten varen en tot betoogen overgaan. Ik geloof, gij zult mij
toestaan, dat wanneer don jan u het bewind dezer Landen geheel en in zulken vorm
aanbood als het was ten tijde van wijlen Keizer karel V, niemand der Staten zich daar-
tegen zou willen of durven verzetten, aangezien zij zelve in alle verdragen, naar het schijnt,
dezen voet en dien vorm op den voorgrond gesteld hebben, en don jan en den Koning
zelfs openlijk verklaren, dat dit ook hunne bedoeling is. Dit is niet meer gissing; het is de
uitgedrukte >vil en het vast besluit van de eene zoo wel als van de andere zyde. — Nu, bid ik
u, neem eens in aanmerking doorwien en in welken tyd de bloedbevelen (plakaten), uit
welke al deze rampen zyn voortgevloeid, werden uitgevaardigd; was het niet ten tyde van
Keizer karel? En al de vervolgingen tegen de arme Hervormingsgezinden, zyn zy niet
van den tijd van Keizer karel? Maar zwijgen wij van de godsdienst, daar de naam
alleen er van zoo gehaat is, dat men er niet van hooren wil. Gaan wy over tot het
staatkundige. Wie heeft het kasteel van Gent en dat van Utrecht gebouwd? Is het niet
Keizer karel ? — Men moet dus zeggen, dat don jan , ten gevolge van dezen vrede, zoo
veel kasteelen zal kunnen bouwen als hem behaagt. En heeft niet Keizer karel, wan-
neer het hem goeddacht, oorlog en vrede gemaakt? Heeft hij niet legers te zee en te land
gehgt zonder voorkennis of toestemming der Staten ? Hetzelfde zal dus don jan , in naam
des Konings, ook kunnen doen. En heeft hij (de Keizer) niet naar goeddunken bezet-
tingen in de sterkten en grensvestingen gelegd? Men zal dus hetzelfde aan don jan
moeten toestaan. En wanneer dit geschied is, bid ik u, welke middelen zullen de Staten
hebben, zich tegen zijne plannen te verzetten; of wanneer zullen zij kunnen beletten,
dat hij niet bij den kop vatte degenen, die het hem behagen zal; of dat hij niet
late ophangen, onthoofden, of verbranden degenen, die het hem behagen zal, aan-
gezien Keizer karel dezelfde magt gehad heeft? En zullen wij denken, dat don
jan zal dulden, dat de Staten bevelen uitvaardigen omtrent hetgeen men in het oog
te houden heeft betrekkelijk de godsdienst, zoo als in de Gentsche Bevrediging is
bepaald geworden? Zal hij niet zeggen, dat de Staten ten tijde van Keizer karel
dit niet gedaan hebben? Zoodat wij altijd in dezelfde zwarigheden zullen geraken,
en, gelyk men zegt, van den wal in den sloot vallen. Ik bid u toch, welken waar-
borg heeft men in dit verdrag bedongen? Ik, voor mij, zie er hoegenaamd geenen
m: want indien de Algemeene Staten goedvinden, dat de Prins van Oranje en de Her-
vormingsgezinden uit het Land vertrekken (ofschoon ik wel vertrouw, dat de Hollanders
987*
-ocr page 108-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—en Zeeuwen, wien deze zaak het naaste betreft, zich niet zoo spoedig daarnaar zullen
gedragen); zoo het in het algemeen en eenparig als goed en noodzakelijk geoordeeld
wordt, dat zij yertrekken, dan zal de Prins er zich naar moeten gedragen; maar wie, bid
ik u, zal alsdan Vlissingen en de andere zeehavens bewaren ? Zal het niet don jaw zgn?
Zal hij er niet zulke Bevelhebbers en bezettingen in leggen als hem goeddunkt? En
zal hy niet zooveel krijgsvolk over zee en over land kunnen invoeren, als hem be-
haagt, zonder dat iemand zich er tegen kunne of durve verzetten? — Er scheelt
zoo veel aan, dat dit verdrag met don jan te gunste van den Prins getroffen is, gelijk
gij het schijnt op te vatten, dat ik zou oordeelen, dat zelfs de Gentsche Bevrediging
lot zijn groot nadeel, ja zelfs tot ondergang van al de Nederlanden zou strekken,
indien niet in de (aanstaande?) vrije en plegtige vergadering der Algemeene Staten, naar
'sLands oude gewoonten en gebruiken, de meerderheid van stemmen tot niets zal dienen ,
en alzoo het eene gewest door de andere niet zal kunnen benadeeld worden, ook niet in
de algemeene middelen der opbrengsten of beden, waarover elk gewest zijn verslag en
vrije slem zal uitbrengen. Er is immers geen twijfel aan, of don jan zou gemakkelijk
een middel vinden, de meerderheid van de stemmen der Staten te winnen, om den
Prins en de Hervormden te veroordeelen, het Land van allen waarborg te beroo-
ven, en het voor altijd alle magt te ontnemen, ingeval deze stemming by meerderheid
niet regelregt streed met de regten, vrijheden en gebruiken des Lands. Dit was
de reden waarom wij, toen men over de gezegde Bevrediging onderhandelde, eerst
wilden welen, of men don jan of eenig ander Landvoogd, uit Spanje gezonden,
zou ontvangen, daar wy, zoo men zulks van plan was, geheel andere Avaarborgen
zouden eischen dan ingeval wij alleen met de Stalen te handelen hadden. Maar
hoe heeft men de beloften gehouden, die men ons toen deed? Ik laat dit aan
uwe eigene beoordeehng over. Wat mij betreft, ik kan niet begrijpen, dat deze vrede
ten voordeel strekt, ik zal niet zeggen van den Prins, maar zelfs van het Land, en
vind de redenen, welke gij aanvoert, van geen gewigt om my tot uw gevoelen over
te halen (1)."
Middelerwijl hadden de Algemeene Staten den Markgraaf van Havré en den Abt de
marolles naar d'on jan gezonden, om hem voor het teekenen des Verdrags te danken;
en tevens den Keizerlijke gezanten verzekerd, dat de hem toegestane som binnen den
bepaalden tijd zou verstrekt worden. Zij besloten de Duilsche soldaten te betalen en
eenige benden af te danken, maar evenwel krijgsbehoeften aan te koopen (2). Veel
werd beloofd en bepaald, doch weinig of niets, uit gebrek aan geld, ten uitvoer gebragt.
(1) Correspondance de güillaume Ie Tacitume, T. III. ρ. 241—257.
(2) DE JONGE, Besl. d. SI. Gen. Ό. Π. W. 97, 103, 104, 105, 107, 109, 116, 117.
-ocr page 109-. DES VADERLANDS. 81
Alle pogingen, om door leeningen, opbrengsten en andere middelen in deze behoefte te 1576—
voorzien, mislukten over het geheel, en hieraan moet gedeeltelijk de weinige kracht ^^^
en zelfstandigheid toegeschreven worden met welke de Algemeene Staten in dit tijd-
perk handelden (1). Evenwel verklaarden zij, in antwoord op het vertoog van den
Prins en der Staten van Holland en Zeeland van den negentienden van Sprokkelmaand,
))dät altyd hunne bedoeling geweest was en alsnog is, met de daad de Bevrediging 1 v.
van Gent te handhaven, en onder andere zaken ook te herstellen al wat bevonden
zal worden verrigt of voorgenomen te zijn tegen en buiten de voorregten, regten, vrij- 1577
heden en gewoonten der Nederlanden^ zoo wel in het algemeen als in het bijzon-
der; dat zij met geweld van wapenen de Spaansche, Italiaansche en Bourgondische
soldaten zullen verdrijven, naar luid van het voornoemde Verdrag, ingeval dit krijgs-
volk binnen den bepaalden tijd niet werkelijk, ingevolge het uitdrukkelijk bevel
van Zijne Hoogheid, vertrokken is, zonder verder in eenige handehng of over-
eenkomst te treden, om den aftogt der vreemde benden te vertragen. En aangezien
de gewestelijke Stadhouders, Opperhoofden en Oversten van het krijgsvolk gehou-
den zijn zich daarnaar te regelen, zoo zal men hun verzoeken, insgelijks het be-
sluit te onderteekenen, waarvan deze tegenwoordige akte is uitgevaardigd en welke,
op last van de Algemeene Staten, door hun griiBer en dien van Drahand is
geteekend (2)." De Prins van Oranje en de Staten van Holland en Zeeland stel-
den zich daarmede niet te vreden. Wel werd er in gesproken van het verdrijven
der Spanjaarden met geweld, wanneer zij ten bepaalden tijde niet waren vertrok-
ken, maar geenszins van de andere voorwaarde, op welke de Prins het Eeuwig Ge-
bod zou goedkeuren, namelijk, dat de Algemeene Staten dott jan niet als Landvoogd
ontvangen zouden, vóór hij »alle privilegiën realick gerestitueerd, ende 'l gene
contrarie van dien gedaen was, geredintegreert had;'' hetgeen floris τηιΐί, of-
schoon zeer gehecht aan den Prins, »eenc jsware elausele" noemde (3). Oranje
begeerde nog meer. Naar zijn gevoelen immers, moest men zich niet bepalen bij
de handhaving der aloude voorregten en vrijheden alleen, maar, op het voetspoor der
voorvaderen in dergelyke omstandigheden, zelfs nieuwe trachten te verwerven (4),
(1) de jonge, Best. d. St. Gen. D. Π. bl. 126 (o), en op een groot aantal plaatsen van
hl 105—284.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 7, 8. bor, Eist. d. Merl Oorl. D. I. B. X.
hl 792. van meteren, lUsi. d. Nedcvl Oorl. B. VI. bl. 130 verso, hooft, Merl Hist. B. XII. bl. 499.
(3) bondam, OnuUg, Stukk. D. II. bl. 153.
(4) Correspondanee de güillaume Ie Tacitiirne, T. III. ρ. 226. Archives de la Maison d'Orange,
T. V. p. 634.
44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Zulke eisclien droegen den iiem der weigering in zich, welke de Prins ongetwijfeld
1581
ook beoogde, daar hij een verdrag met don jan yreesde. Van den anderen kant tracht-
ten de Algemeene Staten met hem op een goeden voet te blijven, zoo wel uit zucht
voor den vrede, als omdat hy hun ten schrikbeeld konde strekken tegen don jan, en
weder hun hoofdsteun worden bij het terugkeeren van het gevaar. Hieruit laat zich
hunne overgroote erkentelijkheid jegens den Heer van Willerval verklaren, toen
deze een vredelievend antwoord van den Prins raedebragt. En oranje van zijne zyde,
kende zijne belangen te wel, om met hen den vrede te breken, en van daar zijne
verklaring, de Gentsche Bevrediging met alle kracht te zullen onderschragen; terwijl
hij, by alle betuiging van gematigdheid, evenwel laat doorschemeren, dat het hem aan
geene middelen ontbreekt, zich te doen gelden (1). Groot, ongetwijfeld, was zijn
invloed op het volk. Hij had in al de gewesten ontelbare aanhangers, en niet weinig
Leden der Algemeene Staten waren hem genegen (2). »Sinds de Gentsche Bevrediging
werd hij als de godspraak van het Land beschouwd, zoodat de moeijelijkste zaken
naar zijn raad behandeld, en naar de achtbaarheid van zyn gevoelen besloten wer-
den (3)." »Hij is een man van zeldzame hoedanigheden," schreef in dien tijd de
Engelsche gezant Wilson , » van groot gezag, algemeen bemind, buitengemeen schrander
in alle zaken, vry van alle aanmatiging of eigenwaan, en, wat bovenal in hem lof
verdient, hij wordt door verlies noch tegenspoed ter nedergeslagen (4)." Hij bleef
zyne taktiek tegen don jan volgen, voedde het wantrouwen, en versterkte het
kwaad vermoeden tegen hem (5). Dat wantrouwen en kwaad vermoeden waren
zoo groot, »en de geheugenis der rampen, door de Spanjaarden berokkend, was
zoo versch en verschrikkelijk, dat de Nederlanders, hoe grooter de aanbiedingen
van don jan werden, hoe meer zij oordeelden, die voor verdacht te moeten hou-
den (6)." »De Gentsche Bevrediging had de zeventien Nederlanden vereenigd; het
Eeuwig Gebod, door den Prins niet aangenomen, maakte dien band weder los.
In eenige opzigten van hem gescheiden, zich bgna tegen hem verklarende, maak-
ten de vijftien gewesten voortaan gemeene zaak met den nieuwen Landvoogd. Men
(1) groen v. piunsterer, in de Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 633—635.
(2) DE TAssis, Comment. Lib. IV. p. 263. j 1
(3) BENTivocLio, ΝβάβτΙ. Hist. bl. 256. strada noemt oranje het Delphisch Orakel der Neder-
landers. de Bello Belg. Lib. IX. p. 508.
(4) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. LXXII.
(5) groen v. prinsterer, in dc Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 635.
(6) BENTIVOCLIO, NedcrL Hist. bl. 255, 256.
-ocr page 111-. DES VADERLANDS. 81
moest dit verlies herstellen; waken, afwachten, gelegenheden scheppen en er gebruik 1576—
van maken, en een geschikt oogenblik waarnemen, om al de Nederlanden rondom
zich en tegen bon jan te vereenigen (1)." Nooit misschien heeft het staatkundig ge-
nie van ORANJE met zooveel luister geschitterd als in dit tijdperk. »Zijn werkkring
breidt zich uit; hij bestuurt eene beslissende beweging voor de Christenheid; en de
toestand bereikt den top van verwarring, als het ware, om de scherpzinnigheid van
zijnen geest, de vastheid van zgn karakter, zijne onvergelgkelijke bekwaamheid, en de
verbazende verscheidenheid zijner hulpmiddelen voor de wereld ten toon te spreiden (2)."
Inmiddels was don jan den vijfentwintigsten van Sprokkelmaand te Namen gekomen
en met groote vreugde door het volk ontvangen. Hij gelastte den Spanjaarden, zich gereed
te maken, binnen twintig dagen uit Antwerpen en de andere plaatsen te vertrekken (5).
Ook gaf hij den Hertog van Aarschot eene schriftelijke belofte, dat de Koning de Gentsche
Bevrediging en het Eeuwig Gebod zou belcrachtigen (4). Er liep een gerucht, hetwelk
later valsch bevonden werd, dat Hertog erik van Brunswijk met ruiterij naar de Nederlanden
in aantogt was (b). Dit verhinderde evenwel niet, dat van wege de Algemeene Staten
de Abt van St. Gerirude, de Heeren van Hesé en van Berchem, en de griffier der
Staten van Henegouwen^ garlier, naar Leuven werden gezonden, om don jan te ver-
welkomen (6). Derwaarts spoedden zich ook meest al de Grooten en de voortrefTelijk-
sten van den adel, om den aanstaanden Landvoogd te begroeten en zich zijner aan te
bevelen. Met eene lijfwacht van slechts tachtig hellebaardiers onder den Hertog van 3 ^
Aarschot, deed don jan zgne intrede in Leuven en werd zeer feestelyk ontvangen. Lente^
Hij verzuimde niets, om een gunstigen indruk bij het volk voor zich te verwekken 1577
en vrienden te winnen. Met kwistige hand deelde hij ambten, waardigheden, jaar-
wedden , onder anderen eene van twee duizend kroonen aan den Heer van Hezê, Bevel-
hebber van Brussel, en andere gunstbewijzen uit, ontving even minzaam als hartelijk
talrijke gasten aan zijn rijk bezetten disch, ja, verscheen in persoon op de maaltyden
der gilden, bezocht de wapenoefeningen en bijeenkomsten der schutterijen, schoot mede
naar den papegaai, mengde zich bij openbare vermakelijkheden onder het volk, en
sprak gemeenzaam zoo met geringen als aanzienlijken. Geen wonder , dat de »beroemde
(1) GROEN V. PRiNSTERER, ία de Arckwes de la Sfaison dOrangc, T. V, p. 635,
(2) GROEN V. PRINSTERER, in de Archives de la Maison dOrangc, T. YL p. 6-
(3) V. HASSELT, Stukk. V. d. Vadert. Hist. D. IIL hl. 139.
(4) DE JONGE, Besl. d. Siat. Gen. D. IL bl. 119.
(5) V. HASSELT, Stukk. v.d.Vaderl. Hist. D.III, bl.140. de jonge, Besl. d. St, Gen. D.U. bi. 492.
(6) DE JONGE, Besl. d. St. Gen. D. IL bl. 121.
-ocr page 112-44 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1576—en beminnelijke zoon Tan den Keizer, wiens gedachtenis den Nederlanders nog dierbaar
was, de harten Tan burgers moest innemen, welke nooit anders dan eene trotsche en
Ternederende behandeling Tan den kant der Spanjaarden onderTonden hadden." ETen-
wel ontbrak het niet aan de zulken, welke in dit alles niets dan Spaansche sluwheid
zagen, en zich Toorstelden, dat een man, zoo hooghartig als don jan, dit betoon Tan
minzaamheid en inschikkelijkheid eenmaal duur genoeg in rekening zou brengen (1).
Ondertusschen zond de Prins Tan Oranje den Heer Tan Mansart naar Brussel, en
Termoedelijk naar dezelfde personen, tot welke hij hem Troeger had afgevaardigd (2).
6 V.
lente-dringt hy bij hen aan, maatregelen te nemen, om zich in TeiHgheid te
stellen tegen de wraak des Konings en zijner staatsdienaars, fóór don jan als LandTOOgd
15//
erkend wordt. Tot dat einde raadt hij aan; zamenwerking en goede Terstandhouding tus-
schen de Algemeene Staten, de gewestelijke Stadhouders, en de Krijgsbevelhebbers; te wa-
ken tegen de listen en lagen der Spanjaarden, welke twist en tweedragt onder hen pogen
te zaaijen en hen Tan elkander te scheiden; de kasteelen te Ternielen, ten minste naar
den kant der steden te ontmantelen, of er Bevelhebbers aan te stellen, op wier trouw
men zich verlaten konde; het kasteel Tan Antwerpen, als het gewigtigste, aan den Graaf
Tan Egmond, hezé , merode , of bersele toe te Tertrouwen, niet alleen omdat zij de oudste
Edelen Tan Brahand waren, maar boTenal wegens de diensten, welke zij het Vaderland,
ter wederverk rij ging zijner vrijheid, bewezen hadden, terwijl men daarenboven verzekerd kon
zijn, dat zij nooit met don jan zouden onderhandelen; en eindelijk, het gezag der Alge-
meene Staten krachtdadig tegen don jan en den Raad Tan State te handhaven, dewijl daar-
van het behoud Tan 's Lands voorregten, regten en vrijheden afhing. Immers, indien men
gedoogde, dat de Raad van State het gezag der Algemeene Staten fnuikte, waar naar
hij zonder twyfel op alle wijze zal trachten, dan zou don jan zeer gemakkelijk
tot eene souvereine en volstrekte magt geraken door middel der Raadsleden, Avelke het
noch wagen zouden, hem in iets tegen te spreken, noch om de onafhankelykheid of
het gezag der Staten, op hetwelk zy zelfs naijverig waren, te onderschragen, zich
de ongunst zouden willen op den hals halen van hem, in wiens eed zij allen stonden;
waardoor het eindelijk don jan zou gelukken, niet slechts de Algemeene Staten onder
het juk te brengen, maar ook den Raad Tan State, die hem in dat oppergebied
gezet en gevestigd had naar hetwelk de Spanjaarden streven, zoo als uit het berigt
(1) v. hasselt, Stukk. V. d. Vaderl. Hist, D. III. bl. 143. de tassis, Comment, Lib. III.
ρ. 257, 258. haraeüs, Annal Brab. T. III. ρ. 253, 254. strada, de BeUoBelg, Lib. IX. p. 516.
campana, della guerra di Fiandra, T. I. p. 179. bentivoglio, Nederl. Hist. bl. 260. chappüys,
Hist. Gen. d. l. g. d. Fl. Liv. V. p. 228. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. X. bl. 804. v. me-
teben, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VI. bl. 130 verso, hooft, Nederl. Hist. B. XII. bl. 500.
(2) Zie hiervoor, bl. 77.
-ocr page 113-DES VADERLANDS. Π5
van de rueda aan den Koning duidelijk blijkt. Ten slotte vermaant hij, dat de Al- ^ j^gj"
tremeene Staten met hem en de Staten Yan Holland en Zeeland zicli in een naauw
verbond tegen don jan en de Spanjaarden vereenigen, deze laatsten, ^γanneer zij niet
op den bepaalden tijd zijn vertrokken, gewapenderhand verdrijven, en voortaan alle
onderhandeling met don jan afbreken (1)."
Don jan begreep teregt, dat, ofschoon hy zich op een vredelievenden voet met de
Algemeene Staten gesteld had, toch eigenlijk niets was uitgerigt, zoo lang de Prins van
Oranje het gezag van den Koning niet erkende. »Oranje," schreef hij aan filips,
)) is de stuurman van dit schip; hij alleen kan het redden, of laten vergaan. De grootste
hinderpalen zouden uit den weg geruimd zyn, indien men hem voor zich konde win-
nen." Aanvankelijk was hy van plan geweest, hetwelk 's Konings goedkeuring had
verworven, den Prins voor te stellen, zich van zijne ambten en waardigheden ten
behoeve van zyn zoon, den Graaf van Buren, te ontslaan en zich naar Duilschland
te begeven. Hij bemerkte echter spoedig, dat oranje daartoe niet te bewegen zou zijn.
Een dergelijk voorstel ware misschien eenige jaren vroeger aangenomen; maar het
nieuwe aanzien, welk de zaken gekregen hadden, en de wederkeerige verbindtenissen
lusschen de Staten der opgestane gewesten en den Prins, veroorloofden dezen laatsten
niet meer, aan een dergelijken voorslag gehoor te leenen.
Don jan raadpleegde hierover te Leuven den Hertog van Aarschot, en men be-
sloot , Dr. leoninus met een brief van den Hertog naar den Prins te zenden. Om
meer kracht aan de zaak by te zetten, wenschte don jan zelf met leoninus te
spreken, wien hij ernstig aanbeval, den Prins de gevaren en de bezwaren onder
het oog te brengen, aan welke hij (de Landvoogd) zich had blootgesteld, door
Spanje te verlaten om den vrede in de Nederlanden te herstellen; de gunstbewijzen,
welke hij voor deze gewesten van den Koning verworven had; wat hij gedaan had,
om het tegenwoordig Verdrag te bewerken; en eindelijk zi]n bepaald voornemen, dit
sliptelijk op te volgen. Leoninus moest er bijvoegen, dat het vertrek der Spnjaarden
zoo spoedig mogelijk zou plaats hebben; dat hetgeen don jan in deze en in alle an-
dere zaken beloofd had, verwezenlijkt zou worden; dat, wel verre van daarin de
minste verandering te brengen, hij veeleer de wapens zou opvatten tegen elk, die
hem mögt verhinderen, zijne verphgtingen in dezen na te komen; en dat hij, tot
waarborg van zijn woord, zich in de magt der Staten gesteld had. Leoninus moest
xiaarenboven den Prins te kennen geven, dat deze thans in de gelegenheid was, den Ko-
ning eene dienst te bewijzen, ter belooning waarvan hij niet alleen vergiffenis voor
zijne overtredingen zou verwerven, maar zelfs de genade des Monarchs en al de eer,
(1) Correspondance de guillaüjie Ie TacUurne, ï. III. ρ. 257—262.
II Deel. 6 Stuk.
Iii
-ocr page 114-994 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—welke hij zou kunnen Terlangen, waardoor hij alzoo de toekomst van zijn huis zou
verzekeren; dat don jaw zijn goede vriend zijn zou, en als zoodanig misschien meer
voor hem uitwerken dan hij vermoedde. Daarbij moest hij den Prins voorhouden,
dat, aangezien de Koning aan de Staten had toegestaan wat zij begeerden, en aan
hem wat hij konde vorderen, hg zich voor God noch menschen zou kunnen verant-
woorden wegens hetgeen hy gedaan had of nog verrigten zou, indien hij in zyn te-
genstand volhardde; elk zou alsdan teregt zich tegen hem wenden, en hij den onder-
gang van zijn huis berokkenen. Hij moest hem voorts verzekeren, dat don jan niet
li maar alleen kwam om
voornemens was de schreden van zijne voorgangers te volgc
vergiffenis te schenken, het verledene te doen vergeten, de regering in de Nederlanden
op den alouden voet te brengen, en er eenen vrede in te bestendigen, door welken
zij zich van de geledene rampen -konden herstellen. Eindelijk moest hij den Prins her-
inneren, dat indien hij om dit bewerken de wapenen had opgevat, hem geen beweeg-
grond overbleef, deze langer in handen te houden; dat hij derhalve moest besluiten,
den vrede niet alleen te bewaren, maar ook in Holland en Zeeland de Roomsch-
Katholijke godsdienst en het gezag des Konings te herstellen; en dat, zoo hij don
JAN wilde schrijven, hem een antwoord zou geworden, welk hem in allen deele zou
bevredigen.
Men moet don jan het regt laten wedervaren, dat hij in dezen te goedertrouw han-
delde. Een zijner brieven aan filips in dien tijd geeft er het bewijs van. Nadat
hij er onbewimpeld in verklaard heeft, dat de Koning even zeer in de Nederlanden
verafschuwd en veracht wordt, als men er den Prins bemint en eerbiedigt, spreekt
hy aldus over de zending van leoninus : »Ik onderhandel met den Prins, om hem
alle zekerheid te geven, want ik zie, dat het bestendigen van den vrede zoowel, als
het handhaven van de Roomsch-Katholijke godsdienst en van de gehoorzaamheid aan
Uwe Majesteit in deze gewesten thans van hem afhangt. Ook zijn de zaken tot die
hoogte gekomen, dat men van den nood eene deugd moet maken. Indien oranje
aan mijne voorstellen het oor leent, zal dit niet anders dan op zeer voordeelige voor-
waarden voor hem zijn: maar men moet daarover heenstappen^ liever dan alles te
verliezen,''''
Leoninus vertrok den achtsten van Lentemaand uit Leuven en kwam drie dagen later
te Middelburg aan, waar de Prins zich bevond, welke hem onmiddellijk bij zich ont-
bood. Leoninus overhandigde hem den brief des Hertogs van Aarschof, sprak vervol-
gens met hem in den geest der mondelinge bevelen van don jan, en verzekerde,
dat hem alle waarborgen zouden gegeven worden, welke hij voor de teruggave zijns
zoons en van zijne goederen en bezittingen verlangde. Hij verwittigde hem daaren-
boven , dat AAB.SGH0T bereid was hem te bezoeken op zoodanige plaats als hij zelf het
geschiktst zou oordeelen, om over de punten in geschil met hem te onderhandelen;
— λ 1 - j
DES VADERLANDS. 115
ja, dat DON JAN zelfs wenschte, ondanks liet gevaar welk liij zou kunnen loopen, zicli ^J"
met liem mondeling Ie onderhouden.
De Prins antwoordde, dat hg zijne Hoogheid zeer nederig dankte voor de groote en
ongemeene toegenegenheid zoowel, als voor de goede bedoeling, welke hij ter vesti-
ging van de algemeene rust aan den dag legde; dat hij hem ook, wat zyn persoon in
het bijzonder betrof, voor zijne aanbiedingen dankbaar was; dat hij niets vuriger ver-
langde dan hem te dienen en het zijne toe te brengen, opdat de vrede gehandhaafd
Avierd; dat het hem zeer aangenaam zou zijn met den Hertog van Aarschoi te onderhan-
delen (1), en tevens zijne Hoogheid schriftelijk te danken, maar dat liij het een noch
het ander mögt of konde doen buiten voorkennis van de Staten, naar wier raad hy zich
in alle omstandigheden gedragen had; dat, zoo hij anders handelde, hij zich van ver-
raad en geheime verstandhouding verdacht zou m^ken, en derhalve aan de bewuste
voorstellen geen gevolg konde geven vóór den vijf en iwintigsten van Lentemaand,
wanneer de Staten van Holland en Zeelmid te Dordrecht zouden bijeenkomen.
Na vele gesprekken hield leoninus den Prins voor, »dat don jan zonder eenige
krijgsmagt in de Nederlanden was gekomen, zich onder de bescherming des Her-
togs van Aarschot had gesteld, en zonder lyfwacht, enkel op het woord van de
burgers en de studenten, te Leuven was verschenen, al hetwelk van de opregt-
heid zijner bedoeling getuigde." Hij vermaande den Prins minzaam, »zulk eene
gunstige gelegenheid niet te laten voorbijgaan, om zijn huis en geslacht tegen alle
lotverwisselingen te waarborgen," en haalde ten slotte de voorbeelden aan van Ma-
rius , sylla, julius gesar cu andere bewerkers van burgeroorlogen. Bij het weggaan
verzocht hij hem, »toch rijpelijk na te denken over hetgeen hij hem had voorgesteld,
en God aan te roepen, opdat Hij hem ten goede mögt raden." — St. aldegonde en
van dorp verklaarden des avonds aan leoninus , dat zij het aannemen der voorstellen,
zoo als zij daar lagen, voor den Prins zeer gevaarlijk hielden. Den volgenden dag
betuigde hem oranje, dat »liy God had aangeroepen, en voor den veiligsten weg
hield, boven alles den Staten, jegens welke hij als hun dienaar verpligtingen had te
vervullen, van de zaak te verwittigen. Hij konde niet vergeten," voegde hij er bij,
»wat den Graven van Egmond en Hoorne gebeurd was, noch de wijze op welke de
belofte der Hertogin van Parma aan de Verbondene Edelen geschonden was, noch
het gedrag van den Koning van Frankrijk tegen den Admiraal de goligki. Hij had
daarenboven berigten uit Spanje, Italië, Duitschland, en de Nederlanden, dat men be-
(1) Men moet weten, dat iorten tijd te voren de Prins aan den Hertog den wensch liad te
kennen gegeven, met hem te zamen komen, maar dat aarschot zich daarvan had verschoond,
tot hij er door don jan toe gemagtigd zou zijn. Dit blijkt uit een brief van don jan aan den
Koning van den 22 van Sprokkelmaand 1577.
lö*
-ocr page 116-996 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
Sir
1576—sloten had, hem en de Staten van Holland en Zeeland te beoorlogen, welke gevolge-
lijk daartegen hunne maatregelen namen, te meer dewijl zij wisten, dat een Nuntius
van den Paus in de Nederlanden was gekomen, om een verbond tegen hen te sluiten."
Leomnus antwoordde, »dat don jait geheel anders van aard was dan de Koning van
Frankrijk en de Hertog van ΑΖδα; dat er bovendien een groot verschil bestond tusschen de
gevallen, door hem aangevoerd, en het zijne, want men had volstrekt geene waarborgen
gegeven aan den Admiraal, of aan de Graven van Egmond en Hoorne, terwijl hij integendeel
verzekeringen zou ontvangen, die hem van alle ongerustheid zouden onthefTen; dat ein-
delijk de berigten, van welke hij sprak, onnaauwkeurig waren." Dit onderhoud duurde
drie uren. De Prins en leowinus zetten zich vervolgens aan tafel. Des namiddags liep
het gesprek voornamelijk over de zaken van Amsterdam. Afgevaardigden van die stad
waren te Middelburg gekomen, gelijk ook filips van ber meeren en de Heeren van
Saventheni en Stcrrebeke met een last van de Algemeene Stalen, en leoninus was hun
toegevoegd. De Prins gaf den afgevaardigden voldoening omtrent de punten, welke,
den inhoud van hun berigtschrift uitmaakten. Na afloop van den avondmaaltijd,
kwam het gesprek weder op de zending van legniivus. De Prins klaagde, dat »de Al-
gemeene Staten zich zoo gehaast hadden, om het verdrag met don jan te sluiten; hy wees
er onderscheidene punten in aan, welke slechts het wantrouwen konden vermeerderen
en stof geven tot nieuwe verwikkelingen; de verpUgting, door de Staten aangegaan,
de Roomsch-Katholijke godsdienst te handhaven en te doen handhaven, was bo-
venal in strijd met de Gentsche Bevrediging, welke dit punt aan eene toekomstige
vergadering der Algemeene Staten ter beslissing gesteld had." Leoninus trachtte
vruchteloos deze bedenkingen te wederleggen. Hij nam den volgenden dag afscheid
13V. van den Prins, met wien hij zich, even als bij de vorige zamenkomsten, alleen
niaaiid ' hernieuwde zijne vermaningen. Doch oranje beweerde steeds, dat »hij
1577 er vooraf den Staten van Holland kennis van moest geven, indien hij zich aan den
eenen kant niet wilde blootstellen, in het verderf gestort te worden, en aan den ande-
ren kant, zich de verontwaardiging van diegenen op den hals te halen, welke mog-
ten vermoeden, dat hy hen verraden had." Leoninus, wien hy een antwoord voor den
Hertog van Aarschot medegaf, verzocht hem ten slotte te verklaren, »of er op eene
schikking in de toekomst nog eenige waarschijnlijkheid was; wat hem zeiven betrof, hy
had vele reizen ondernomen en een groot gedeelte zijns levens ter bevordering van den
vrede en der openbare rust doorgebragt, maar wilde er zich voortaan niet meer mede
moeijen." De Prins antwoordde, dat »hij, voor zich, geene hoop koesterde, dat men
elkander zou verstaan.^" Hij noodigde echter leoninus uit, zich in Dordrecht te bevin-
den, wanneer de Staten aldaar zouden vergaderen (1).
(1) gachard, Correspondance de guillaume Ie Tacilurne, T. ΙΠ. p. L—LX.
-ocr page 117-DES VADERLANDS. 117
Dow JAN had zich een anderen uitslag van deze zending voorspeld, doch liet zich 1576—
hierdoor niet ontmoedigen. Daar zijne erkenning als Landvoogd van het vertrek der
Spanjaarden afhing, trachtte hij dit zoo veel mogelgk te bespoedigen, en zond zyn
geheimschrijver esgovedo naar het kasteel van Antwerpe7i, om de Spaansche Bevel-
hebbers over te halen, deze sterkte te ontruimen. Het kwam echter, over het ge-
heel, den Spanjaarden hard en onbiUijk voor, dat zij steden en sterkten, met zoo veel
krachtinspanning gewonnen, nu op eens en ten believe der Nederlanders moesten ver-
laten. Velen onder hen hadden daarenboven een aantal jaren in de Nederlanden ver-
toefd, waren met vrouw en kinderen belast, bezaten er vaste goederen en waren er,
als 't ware, inheemsch geworden. Het ontbrak ook niet aan lieden, welke de
misnoegde gemoederen opruiden en vroegen: »of dit nu de dank was voor hunnen
arbeid en het storten van hun bloed? of dit het loon was voor hunne uitgestane ver-
moeijenissen en veelvuldige Avonden? In plaats van rust, was de ondankbare vergetelheid
van hun eigen volk, de hoon der wereld, en de haat en vloek der Nederlanders hun
deel. De Franschen, Italianen en alle andere volken zouden zeggen, dat Spaansche
krygsbenden nergens te dulden waren. Immers, zestien jaren geleden had men, onder
het bewind van Margaretha van Oostenrijk, de Spanjaarden uit de Nederlanden weg-
gezonden, en nu werden zij, onder een anderen Bestuurder uit het Huis van Oosten-
rijk , er weder uitgejaagd, doch met meer schande dan toen. Destyds toch waren zij,
onder voorwendsel van den oorlog in Afrika en om de oude afdeelingen voltallig te
maken, door den Koning opontboden; terwijl zij thans, bij een openbaar bevel, als
muiters en vijanden van den Koning en de Nederlanden y die zij nogtans voor hun
Vorst bewaard en zich daardoor den haat der bevolking op den hals gehaald had-
den, verdreven werden, even als of de Spanjaarden en de vrede aldaar met elltander
niet konden wonen (1)." Het kostte dan ook esgoyedo geene geringe moeite, vóór
hy in zijnen last slaagde. De Hertog van Aarschot, door de Algemeene Staten tot
Burgvoogd van Antwerpen benoemd en met een berigtschrift van don jan voorzien,
kwam aan het hoofd van eene bende W^alen en verzeld door de Keizerlijke ge-
zanten voor de poort van het kasteel. Martin de oto, Luitenant van sangho
d'avila, die zelf zich daartoe niet, wilde verledigen, trad uit tot over de valbrug,
welke achter hem werd opgehaald. Aarschot legde nu met ontblooten hoofde, in
handen van esgovedo den volgenden eed af: Ik, filips tan croy, Hertog van Aar-
schot, beloof en zweer bij God, bij de Maagd maria, en op de vier Heilige Evan-
|ehën, dit kasteel te zullen ontvangen, bewaren en houden te dienste van Zijne
Majesteit Koning filips onzen Heer, en het, zonder zijn uitdrukkelijk bevel, aan nie-
(1) STRADA, dc Bello Bdg, Lih. IX. p. 516, 517.
-ocr page 118-118 ALGEMEENS GESCHIEDENIS
1576—mand over te levereD dan aan hem zeiven in persoon, aan zijne erven, of nakomelin-
1581
gen." Hierop antwoordde escovedo: »Zoo gij nakomt wat gij zegt, dan helpe U God
en al Zijne Heiligen; zoo niet, dan hale U de duivel met lijf en ziel;" waarop eenige
der omstanders Amen zeiden. De oyo overhandigde nu den Hertog de sleutels van het
Lente- kasteel, de valbrug werd neergelaten, de poort geopend en aarschot trok binnen met
1577 vier vaandels Walen. De Spanjaarden ontruimden zoo wel de stad als het kasteel,
trokken naar Lier en voorts, met de Spaansche bezetting dier stad, naar Maastricht,
alwaar zij zouden afbetaald worden. Behalve hunne bagaadje en de geroofde kostbaar-
heden, voerden zij zes stukken geschut en de gevangene Heeren, egjiond, capres en
GOiGwiES, met zich. De vreugde der Antwerpsche bevolking over hunnen aftogt werd
echter merkelijk gematigd, daar zij voorloopig nog met de Duitschers, de medeplig-
tigen der Spanjaarden in het plunderen der stad, bezwaard bleef (1).
Om dien tijd berigtte dow jaw, bij monde van ottavio gonzaga, den Algemeenen
Staten, dat hij, zoo uit Frankrijk en Engeland als van elders, was gewaarschuwd,
hoe er een toeleg broeide, om hem van kant te helpen of gevangen naar La Bochelle
te voeren, waartoe zich eenige Franschen en Schotten hier te Lande verbonden hadden.
Naar zijn verzoek en op last der Algemeene Staten, onder wier hoede en bescherming
hij zich gesteld had, liet de Raad van State, op vermoeden , twee Edellieden van den
Hertog van Anjou, bonnivet en belawgreville , die zich te Leuven bevonden, in hunne
woningen gestreng bewaken. Zij werden echter spoedig weder in vrijheid gesteld, enAvel,
naar het schijnt, op verlangen of met toestemming van don jak zeiven, wien men geraad-
pleegd had, hoe met hen te handelen. Daar verder nopens dezen aanslag niets is uit-
gelekt , houden eenigen het voor zeer waarschijnlijk, dat don jan zelf dien had uitgedacht,
om eene sterkere lijfwacht of meer krijgsvolk te zijner beschikking te bekomen (2). De
zaak blijft echter nog steeds geheimzinnig. Het is waar, er wordt verhaald, dat na
regterlijk onderzoek, » men daervan niet bevonden heeft in 't minste noch in 't meeste,
dat eenige apparentie scheen te hebben (3)." Maar men weet wat onderzoek in zaken
van dien aard beteekent, vooral wanneer er personen van invloed in betrokken zijn (4).
(1) de jonge, Besl d. St. Gen. D. XL bl. 150, 151, 152 , 463. mendoce, IJist. d. l. g. de FL
Liv. XVIIL p. 340. campana, della guerra di Fiandra, ï. 1. p. 179 Tcrso. bentivoglio , Nederl,
Uist, bl 260, 261. chappuys, HisL Gen. d.-^l. g. d. Fl. Liv. V. p. 228 , 229. hameus, Annal
Brab, T. 1Π. p. 354. bor, Hist. d. Nederl. Oorl D. I. B. X. bl. 805. v. meteuek, Eist. d. Ne-
derl Oorl. B. VI. bl. 130. hooft, Nederl. Jlist. B. XII. bl. 501.
(2) v. conviR-wiERSBiTZKY, de Tachtigj. Oorl. D, III. bl. 75, 76.
(3) BOR, Hist. d. Nederl. Oorl D. I. B. X. bl. 805.
(4) groek v. prinsterer, in de Archivcs de la Maison d'Orange, Τ. VI. ρ. 42.
-ocr page 119-DES VADERLANDS. 119
En dit laatste was hier het geval. De heide Fransche Edellieden waren in verstandhouding 157ß—
met den Graaf van Lalaing, den Heer van Chanipigni, en eenige andere leden van de
Staten. Bownivet stond in betrekking met blotere , den ijverigen aanhanger van oranje.
Van de Spaansche zijde verspreidde men, dat het plan van den Prins, die een aantal
krijgsvolk in de nabijheid van Leuven bijeen had, was uitgegaan, maar dat het op last
van ANJOü moest uitgevoerd worden. De aanslag, naar het schijnt, is niet geheel uit de
lucht gegrepen; dow jan althans twijfelde er niet aan (1)» Het blykt echter niet, dat
de Prins er deel aan gehad heeft, ofsclioon hij zeker van dergelijke ondernemingen niet
afkeerig was, getuigen zijn plan, zich in Vijftien honderd acht en zestig van den per-
soon des Hertogs van Alba meester te maken, de poging van zijn broeder lodewijk van
Nassau in Vijftien honderd drie en zeventig, om de requesens onder weg op te ligten,
en nog onlangs zijn raad, don jan in hechtenis te nemen. — VV^at den Hertog van
Aarschot en de zijnen betreft, voor hen was de onderneming te stout; de Markgraaf
van Havré en de Graaf van Mondoucet gaven er don jan kennis van; en de Abt van Sl.
Gertrude, ofschoon een vriend van oranje , oordeelde, even als anderen, dat men door
de pijnbank de bekentenis van zulk eene zware misdaad moest afpersen, om haar te
straffen (2). Hoe 't zij, de Algemeene Staten, uit vrees dat de Hertog van Anfou den
hoon, zijnen gemagtigden aangedaan, ten hoogste euvel mögt opvatten, vaardigden den
Heer van Aubigny met een brief van verontschuldiging naar hem af (5).
Ondertusschen had de Prins-Bisschop van Luik, daar nu de vrede -in de Nederlanden,
gelijk hij meende, hersteld was, besloten naar zijn gebied terug te keeren (4). De Al-
gemeene Staten ontvingen van den Hertog van Anjou, met Avien zij tijdens de onderhan-
dehngen met don jan in betrekking gekomen waren, een brief van gelukwensching over
het sluiten van het Verdrag, en de verzekering van zijne welwillendheid en ondersteuning,
wanneer zij die ooit mogten behoeven (5). Ook Keizer rudolf gaf hun zijne tevredenheid
over den getroffen vrede schriftelijk te kennen (6). De Bisschop van Ripa, door den
(1) de jonge, Besl. d. St. Gen. D. II. bl. 281, vaar don jan uitdrutkclijk verklaart, dat de
inlieclitenisnemiiig der Fransche Edellieden )> a esté faict ä sou instancc et ά jusle cause,'*
(2) groen v, pßinsterer, in de Archives de la Maison d''Orange, Τ. VI. ρ. 42.
(3) DE JONGE, Besl. d. Stat. Gen. D. II. bl. 171, 172, 173, 175, 181, 190 , 262 , 281,
408 , 477 , 483—485. Archives de la Maison d'Orange, ï. YI. p. 42, 76. Correspondanee de
guillaume Ie Ïaciturne, T. III. ρ. 285. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 805. iiooft,
NederL Hist. B. XII. bl. 500.
(4) de jonge, Besl d. St. Gen. D. II. bl. 148.
(5) de jonge, Besl. d. St. Gen. D. II. bl. 71, 94, 144, 456—458,
(6) de jonge, Besl. d. St. Gen. D. II, bl. 459.
-ocr page 120-τ ■' ■ /i-
'"TT
ΤΙΤ
i .
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
120
•Μ.
1δ7β—Paus gezonden, om als middelaar in de Nederlandsche geschillen op te treden, en die
1581
Tijfligduizend dukaten met zich bragt, om de onderneming yan don jak tegen Engeland
te ondersteunen, wanneer het Spaansche krijgsvolk over zee konde yertrekken, betuigde
insgelijks de groote vreugde van den Heiligen Vader over het vredesverdrag, tot welks
behoorlijke uitvoering, de Paus zelfs zijne diensten aanbood (1). Dow jan maakte nu
ook geene zwarigheid, zich naar Brussel te begeven, mits de krijgsbezetting er uit-
trokke. De Algemeene Staten vertrouwden inmiddels zijn persoon aan de zorgen en
liet toevoorzigt van den Markgraaf van Havró en den Burggraaf van Gent, zoolang de
Hertog van Aar schot zich te Antwerpen zou ophouden (2). Zy betuigden hem hun
dank, dat hg het kasteel van Antwerpen en de stad Lier van de Spaansche soldaten
verlost had, en verzochten hem op die wijze ook elders te handelen (3). Op hun ver-
langen trok nu oranje zijne oorlogsvaartuigen, welke voor Antwerpen post gevat hadden ,
naar de Zeeuwsche stroomen terug met last, de vaart naar en van de Schelde niet te
belemmeren. Daar tegen droegen zij den Raad van State op, den Prins, overeenkomstig
den Gentschen Vrede, weder in hel bezit van de stad en het kasteel van Breda te stel-
len , behoudens de souvereiniteit des Konings. Doch Francisco verdugo , de Spaansche
Bevelhebber, had op last van de rueda het kasteel, naar het schijnt, aan de Duitsche
krijgsbezetting der stad onder den Overste fronsbergen overgeleverd. Althans, de
Duitsche soldaten bleven nog eenige maanden meester van Breda en van het slot, tol
grooten overlast der^burgerg (4).
De Algemeene Staten ontvingen een tweeden brief van den Keizer, in welken ten
ernstigste werd aangedrongen, dat de voorwaarden, in het Eeuwig Gebod bepaald, ge-
28 V. trouwelijk nagekomen wierden (5). De Bisschop van Luik en de Keizerlijke gezanten
maaiid "fOor hunne bewezene diensten plegtig door hen bedankt (6). Aan don jan
1577 werd een onderstand in geld toegestaan, maar tevens te kennen gegeven, dat men hem
β
(1) DE JONGE, Besl. d. SL Gen. D. II. bl. 140, 143, 144, 151, 1.54. Correspondance de
GUiLLAüME Ιβ Taciturue, T. lU. p. LVII. (2). ^
(2) de jonge, Besl. d. St. Gen. D. II. bl. 141, 142, 143-
(3) DE JONGE, Besl. d. St. Gen. D. II. bl. 167. Archives de la Maison d'Omnge, T. Vl. p. 20,
22. Correspondance de guillaume Ie Taciturne, ï, III. ρ. 209.
/
(4) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 18 , 21—23 , 46—48 , 72, 174. Correspondance
de guiltaüme Ie Taciturne, ï. ΠΙ. p. 266—275. de jonge, Besl. d. St. Gen. D. II. bl. 454.
BOR, Hist. d, Nederl Oorl. D. I. B. X. bl. 808-
■I
(5) de jonge, Besl. d. St. Gen. D. II. bl. 473.
(6) de jonge, Besl. d, St. Gen. D. II. bl. 182, 190.
% t'-
i-
DES VADERLANDS. 1001
op dit oogenblik niet ia de hoedanigheid van Landvoogd in Brussel kon ontvangen, 157ß—
doch vrel als Prins van den bloede en als broeder des Konings, ofschoon ook dit
niet vóór het aanstaande Paaschfeest. Men grondde zich in dezen op het zestiende
punt van het Eeuwig Gebod, waarin bepaald was, dat don jan vóór het vertrek 3q y
der Spaansche benden niet als Landvoogd zou erkend worden (1). Hij zelf getuigde,
dat hij zich in Brussel wenschte, alleen om »de Staten te meer van het nakomen 1577
zijner beloften te overtuigen, en hun, boven het gesloten Verdrag, nog alles toe
te staan, wat zij met rede verlangen en vragen konden; en dat zijn plan was ge-
weest, vol vertrouwen, geheel alleen en zonder lijfwacht te komen, opdat het volk
ook wederkeerig vertrouwen in hem mögt stellen (2)." Uit de brieven, door hem
en zijn geheimschrijver escovedo om dien tijd aan den Koning van Spanje geschre-
ven, blijkt echter, dat hij verlangde, zich naar eene plaats te begeven, waar hij
veihger kon zijn dan te Leuven, hetgeen men hem, na den waren of vermeenden
aanslag tegen zijn persoon, voorzeker niet euvel duiden kan. Maar uit deze brieven
heeft men ook afgeleid, dat »al de geloften, het schoone gelaat, en de geschen-
ken van DON JAN niets anders waren dan geveinsdheid, ten einde den adel en hel
volk in slaap te wiegen, om hen onvoorziens te overvallen; en dat hetgeen er tegen
den Prins van Oranje en de Staten van Holland en Zeeland in aangevoerd werd,
gezochte voorwendsels waren, om de eenen van de anderen te scheiden, en alzoo met
de magt en middelen van de eene partij op de andere te vallen, om zich nader-
hand op alle te zamen te wreken en hen te vuur en te zwaard uit te roeijen (5),"
(1) DE JONGE, Besl d. St. Gen. D. IL bl. 185, 187, 189.
(2) Correspondance de guillaume Ie Taciturne, ï. IlL p. 284, 285.
(3) bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. X. bl. 842, welke hier slechts de woorden vertaalt van
le petit, Chron. de Holl. Τ· II. ρ. 337. In dien geest is ook het gevoelen van chappuys, Hist.
Gén. d. 1. g. de Fl. Liv. V. p. 234, van v. iieteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VU. bl. 132
verso, en van hooft, Nederl. Hist. B. XII. bl. 517 over deze brieven, welke bentivoglio, Nederl.
Hist. bl. 270, en campana, della guerra di Fiandra, T. 1. p. 187, voor verdicht houden, zonder
echter eenigen grond daarvoor op te geven. jjZij bevatten verscheidene bijzonderheden," zegt
bentiv0gh0, ))welke don jan met groote reden v^erdacht zouden hebben kunnen maken, indien zij
zoo %vaarachtig geweest Avaren, als hij verzekerde, dat zij valsch waren. I)e voornaamste inlioud
er van Avas, dat hij den Koning vermaande, zich in de Nederlanden door de wapenen te doen
gehoorzamen, dewijl liij op alle andere wijzen zijn gezag en achtbaarheid aldaar verliezen zou." —
v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VI. bl. 132 verso, zegt daarentegen: »deze brieven waren
al in cyfFer geschreven, maer constelycken by den Heere van St. Aldegonde ontcyffert, ende den
A. B. C. gevonden, ende de Staten vertoont, in ghelyckformheyt van sillabe tot sillabe, met dc
originalen, in der voegen, dat een yegelyck conde mercken int uytleggeja, datter geen bcdrogh
II Deel. 6 Stuk. 16
-ocr page 122-122 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
-Van den anderen kant daarentegen is beweerd, »dat doit jan in deze brieven bet
voorgeschreven stelsel van toegevendheid en goedertierenheid blijft volgen, wel is waar
met tegenzin, maar met opregtheid. »»Uwe Majesteit,"" zegt hij, »»boude zich
verzekerd, dat indien geduld deze wonde genezen moet, zij genezen zal, ten ware ik,
door mijne natuur zoo veel geweld aan te doen, ziek wierde, of aangeboren genegen-
heid van den mensch, mij tot iets anders mögt dwingen. — Ik heb mij opgeofferd
en zal mij nog opofferen voor den wil des Konings, terwijl ik echter acht zal geven,
dat het opvolgen van dien wil niet regtstreeks tegen zijne dienst aandruischt." — Don
jan beveelt de Spaansche Bevelhebbers mondragon, d'avila, montesdoga, en ver-
dugo den Koning aan. En waarom niet? Zij hadden getrouvr gediend, en men kon
hun de ongeregeldheden der muiters niet te last leggen. Hij beloofde, dat zij in
Lombardije de verschuldigde belooning zouden vinden; hij was dus volstrekt niet van
plan, hen in de nabijheid te houden, opdat zij onverhoeds konden terugkeeren. Te-
genwoordig, nu het vervoer van krijgsbenden zoo veel gemakkelijker is geworden, is
Lombardije nog vrij ver afgelegen. — Hij vraagt zijn ontslag, juist omdat hij de
stemming der gemoederen kent en daardoor weet, dat men de ingeslagen wegen
moet blijven bewandelen. »»De zachtheid van eene vrouw of van een kind" zegt
hij, » » zal ongelijk veel beter hier te pas komen. — Mijn gestel en mijne jeugd zijn
niet voor de werkeloosheid van dit bewind, of om diegenen te dulden, welke men er
zonder voordeel zal moeten verdragen."" » »Indien de Koning mij niet veroorlooft
te vertrekken, zal ik tot iets gedwongen worden,"" schrijft hij aan Antonio perez,
»»dat elk stof lot verwondering zal geven."" En wat wilde hij hiermede zeggen?
Esgovedo leert ons dit, wanneer hij schrijft: » » Don jan is dertig jaren oud .... Ziet
hij, dat Uwe Majesteit hem niet dien bijstand verleent, welken hij aangetoond heeft
noodig te hebben, dan zal hij vertrekken als Uwe Majesteit daaraan het minst zal den-
ken." " — Don jan dringt aan op de noodzakelijkheid van zijn vertrek, in het belang
van den Koning zeiven. » » Zij zullen (niet) begrijpen," " zegt hij , » » dat Zyne Majes-
teit hun in goeden ernst vergiffenis geschonken heeft .... Want daar hun misdryf zeer
groot is, zoo dunkt hun, dat Zijne Majesteit dit niet ongestraft zal laten, en zij geloo-
ven vast, dat ik die straffende engel zijn zal; de verzekering van oranje en van Enge-
land , welke eenparig waken, om het wantrouwen en de boosheid levendig te houden,
1576-
1581
noch faute in en was, ende waren onderteeckent met don jan's eyghen liant, van vele seer wel
bekent, en namaels van hem selven hekent ende beleden, voor alle excusen allegerende, dat men
die qualycken verstont, en ten ergsten beduyde" Ook strada betwijfelde geenszins de echtheid
dezer brieven, maar zegt insgelijks, »dat men er ecne verkeerde uitlegging aan heeft gegeven,"
de Bello Belg, Lib. IX. p. 526.
DES VADERLANDS. 123
versterkt hen in dit gevoelen."" Hij roemt den Prins niet, maar had hij reden hem 1570—
te roemen? — Escovedo schijnt, ondanks zijn levendigen en scherpen toon, zich
echter ook naar 'sRonings bevelen te willen gedragen. Hij put zich uit in pogingen
om geld te bekomen, opdat de krygsbenden het Land kunnen verlaten; en oordeelt
zelfs, dat men ten aanzien van de godsdienst doen moet »»al hetgeen goedertierlijk
mogelijk zal zijn, om deze zaak met het minste kwaad mogelijk te stillen."" Alleen-
lijk is hij overtuigd, dat de stemming der landzaten ten slotte alle pogingen nutteloos
zal maken; hij vermaant het geval te voorzien, waar zachtheid tot niets zal leiden;
en wil niet, dat de Koning by eene gewaande zekerheid insluimere. »»Uwe Ma-
jesteit overlegge, wat er gedaan moet worden, ingevalle zij. God en Uwe Majesteit ver-
getende en wederkeerende tot de ketterij, het kwaad ten uitvoer willen brengen.""
Uitsluitend op soortgelijke mogelijkheden, door hem, het is waar, als naby en onver-
mijdelijk beschouwd, hebben zijne hoog gewraakte uitdrukkingen betrekking over de
noodzakelijkheid, zich van de eilanden meester te maken en voordeel tc ontleenen uit
de verdeeldheden tusschen de Roomsch-Katholijken en de Protestanten (1).
Bij dit verschil van gevoelen vordert de onpartijdigheid, den zakelijken inhoud dier
beruchte brieven en de plaatsen daaruit mede te deelen, welke den meesten aanstoot
gegeven en het wantrouwen ten hoogste versterkt hebben, ten eindo men in staal ge-
steld worde, een eigen oordeel te vellen (2). In den brief van den zeven en twintig-
sten van Lentemaand beklaagt zich escovedo bij den Koning, dat hij zelfs » geen reaal
op geloof (credit) heeft kunnen vinden," om het Spaansche krijgsvolk te voldoen.
Hij deelt voorts in het gevoelen dergenen, welke wenschen, dat de Koning den weg
der gestrengheid bleef bewandelen. »Maar," zegt hij, »de last, hier een volk te-
vreden te stellen dat zoo ver van zijne zinnen is en in zulk eene groote menigte,
die niet tevreden zal zyn met raad of woorden (aan welke zij geene plaats inruimt),
maakt mij verlegen, en stelt den Heer don jaw in gevaar zijne vrijheid te verliezen,
daar dit volk eene kwade meening heeft en nieuwe oorzaken zoekt, om zich achter-
waarts te trekken en alles in onrust te brengen. Men mag dit zien aan hetgeen zij
dezer dagen verrigt hebben. Men zegt, dat de Graaf van Lalaing en champigki de
(1) groen v. prirsteker, in dc Arcliives de la Maison dOrange^ T. VI. p. 53, 54.
(2) Bon geeft eene volledige vertaling van deze brieven in de Hist. d. Nederl, Oorl. D. I. B. X.
bl. 842—858. De hoofdinhoud er van Avordt gevonden in le petjt, Chron. d. Holl. Τ. IL
ρ· 335—337, ν. meteren, Hisi, d. Nederl. Oorl. B. YL bl. 133 verso, en hooft, Nederl. Hist. B.
XII. bl. 517—519. Zij waren door Hendrik van Navarre, later Hendrik IV, onderschept, en door
den Heer du plessis aan den Prins behandigd. Leven van Willem I, D. III. bl. 76. Het oor-
spronkelijke Spaansch met eene Nederduitsclie vertaling werd in 1577 tc Antwerpen door g. stl-
vius uitgegeven. Vide burmanni Analect, p. XXXIII (c).
■
16*
-ocr page 124-124 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—bewerkers daarvan zijn; en dit geeft mij geen wonder, vermits zij het minst gehouden
1581
zijn aan Uwe Majesteit. Kortom, Heere, zij willen vrij blijven en leven naar hun
goeddunken. En daarom zullen zij tevreden zijn, als de Turk Heer van den Lande
kon worden. Na den weg, dien zij inslaan, zal 't de Prins van Oranje zijn, wien
alles hetzelfde is. Hij heeft de havens gewonnen, wapent zich op nieuw, en ver-
sterkt zich, gelijk ik aan Uwe Majesteit geschreven heb; hy houdt ook Amsterdam
belegerd, zoodat het zich in zijne handen zal moeten geven, hetgeen groot jammer
zou zijn, daar deze stad zoo getrouw gebleven is. De Staten hebben burgers op het
kasteel te Ulrccht gesteld, dus mag men rekenen, dat ook de Prins dit inheeft.
Daar derhalve, Heere, de zaken alzoo staan, en de Nederlanders dow jan niet tot
Landvoogd willen ontvangen vóór de Spanjaarden, welke nog tot eenig redmiddel
konden strekken, geheel vertrokken zijn, zoo bevroedt Uwe Majesteit, welke pijn
en zorg dit ons moet geven, en of het tot de dienst van Uwe Majesteit niet van pas
geweest zou zyn, indien men hier geld gehad hadde, om er een einde aan te maken
en hen uit te roeijen; men zal zien wat dit vertrouwen zal baten (profiteren)." —
In een brief van den zesden van Grasmaand herhaalt escovedo dezelfde klagte over
gebrek aan geld. »De Statenzegt hij, w hebben niet gegeven wat zij geven moes-
ten, te weten: honderd vijftig duizend kroonen, en bewijzen geene hulp in iets, hoe-
wel ik regt ter snede te Brussel geweest ben, om hun en ook den Raad van State
onder het oog te brengen, hoeveel er hun aan gelegen Avas, mij te helpen. Ik on-
derhield hen daarover zeer lang, maar zij beminnen zoo ilaauwelijk Uwe Majesteit, dat
zij zich niet zeer haasten zullen iets tot stand te brengen; ook zie ik niemand, die
hen daartoe aanspoort; zoo veel te meer is er aan gelegen, dat men weder geloof
krijge bij de kooplieden." Tevens berigtte hij den Koning, dat hij, even als barlay-
MONT, DOW 3AJS had afgeraden, zich naar Brussel te begeven, aangezien » de meeningen
der inwoners ten eenenmale bedorven zijn, gelijk zij bewijzen door hunne woorden en
werken." — Ook was hy beducht, dat zy, welke don jan daartoe aanspoorden, zulks
deden »opdat het tot nadeel mögt zijn en tegen de achtbaarheid zoowel van den
Koning, als van Zyne Hoogheid, en dat zij hierin den raad van den Prins van Oranje
volgden, ten einde zij dit Land onder elkander moglen deelen." — »Ik heb den
Staten voorgehouden," schrijft hij verder, »dat indien wij den oorlog gewenscht had-
den, wij hun geenszins Antwerpen en Lier geleverd, noch hun den Heer don jan
toevertrouwd zouden hebben; tevens verzekerde ik hen op nieuw, dat onze werken
hen (hun kwaad vermoeden) zouden logenstraiFen. Van onzen kant zag de geheele
wereld reeds wat wij deden; en daar wij voor hun eigen welzijn handelden, waren
zij ook verpligt ons te gelooven. Hierop hebben zij mij zeer bedankt voor hetgeen ik
in het bijzonder tot hun voordeel verrigtte, en beloofd te doen al hetgeen zij ver-
mogten. Daarmede ben ik in deze stad [Antwerpen) gekomen, maar heb tot nog toe
-· -i
DES VADERLANDS. 125
verder niets uitgerigt. Nu, Heere, zal ik ü zeggen, dat ik, zelfs niet in eenen enke- 1576—
1581
len van lien, eenige woorden of werken zien kan, die mij hoop geven, dat dit volk
zich zal tevreden stellen, of volbrengen wat het beloofd heeft, want al wat men ziet
en hoort loopt uit op vr^heid van geweten. Hiervan kan Uwe Majesteit zich verze-
kerd houden en tevens, dat het van noode is te doen al wat goedertierlijk mogelijk
zal zijn, om deze zaak, met het minste kwaad mogelijk, te stillen. Uwe Majesteit
overlegge, wat er gedaan moet worden, ingeval zij, God en Uwe Majesteit vergelende
en wederkeerende tot de ketterij, het kwaad ten uitvoer willen brengen." — Er is
iets, dat misschien alles weder (teregt?) zal brengen, te weten: hunne bijzondere
eischen. Zij, immers, die gevangen waren, meenen dat zij verdienen wat den
anderen is gegeven geworden; en hierover zullen zij elkander plukharen. Indien dit
zeker is, gelijk ik geloof, zal de vrijheid van geweten, op welke zij aandringen.
Uwer Majesteit niet kwalijk te pas komen, daar de eene partg by Uwe Majesteit zich
zal voegen; en op deze wijze verdeeld zynde, zullen wij te gemakkelijker meester
kunnen worden en den eenen door den anderen tuchtigen. Niets zou wenschelijker
zijn, dan wanneer men in Frankrijk het volk begeerde, dat nu vanhier vertrekt.
Uwe Majesteit mag het ergste denken, en zich voorzien van hetgeen U zal dunken
noodig te zijn. Maar Uwe Majesteit wete, indien men daartoe moet komen, dat men
eenen anderen weg zal dienen in te slaan dan de Hertog van Alba en de Grool-Kom-
raandeur betreden hebben. Men zal een kleinen hoop krijgsvolk, maar die goed is,
moeten byeenbrengen, en zich niet bezwaren met de zoodanigen, welke verteeren
zonder dienst te doen, en die Uwe Majesteit uitgeput hebben. Men zal binnen kort
zien, wat er van is, en Uwe Majesteit daarvan onderrigten. Uwe Majesteit drage zorg,
Uw credit te behouden, want daardoor zullen wij veel herstellen. — Wat don jait
betreft, hij is dertig jaren oud; ik wil Uwer Majesteit niets belooven, maar zeker is,
dat wanneer hij ziet, dat Uwe Majesteit hem niet dien bijstand verleent, welken hg
herhaaldelijk aangetoond heeft noodig te hebben, hij vertrekken zal als Uwe Majesteit
daar het minst aan zal denken. — Ik verwittig Uwe Majesteit, dat de zaken niet zullen
genezen worden door zachte middelen, maar door vuur en bloedstorting, en dat men
er daarom in voorzien moet." — Don jan schreef den zevenden van Grasmaand aan
den Koning: »Ik kus de handen van Uwe Majesteit, om Uwe tevredenheid over
hetgeen ik verrigt heb tot (zelfs) het sluiten van den vrede toe. Uit hetgeen ik vroeger
geschreven heb en thans schrijf, zal Uwe Majesteit gezien hebben en zien, wat er
voorgevallen en gebeurd is, en in welken staat de zaken zich bevinden. Gij moogt U
verzekerd houden, dat indien geduld deze wonde genezen moet, zij genezen zal, ten
ware ik, door mijne natuur zooveel geweld aan te doen, ziek wierde, of aangeboren
genegenheid van den mensch, mij tot iets anders mögt dwingen. Maar ik zie, dat tot
nu toe dit geneesmiddel weinig uitwerking heeft, en weet niet, of het zulks in het
1006 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
157(?— vervolg hebben zal. Men zal dezen weg houden, aangezien er geen middel is eenen
anderen in te slaan, en ook niets verzuimen, om de onheilen, welke er uit voor-
zien worden, af te wenden, en het goede, dat er nog niet uit is voortgevloeid, te
bevorderen (1). Hetgeen esgovedo besloten heeft, en de onderstand van geld, wel-
ken ik eisch, zijn de hoofdmiddelen door welke dit ligchaam moet genezen worden.
Aldus kan ik niet nalaten Uwe Majesteit nogmaals te bidden, dat men niet in ge-
breke blijve daaraan te voldoen." Voorts schrijft hij den Koning over het aanstaande
vertrek der Spanjaarden en de moeite, welke het hem gekost heeft, een Opperbe-
velhebber te benoemen om hen naar Italië te geleiden, waartoe hij eindelijk den
Graaf van Mansfeldt, in spijt van de vargas, gekozen heeft. » Sawgho b'avila,
mondragott, montesdoga, verdugo, frangisco herwattdez d'avila," ZRgt hij, »en an-
deren, welke bevel in deze Landen gevoerd hebben, zijn zeer kwalijk tevreden, dat
zij het moeten verlaten zonder te welen, welke belooning hun en hunnen dienaars ten
deel zal vallen, en waarin zij een punt van eer stellen. Ik heb hen tevreden gesteld
met de verzekering, dat zij deze belooning in Lombardije zullen vinden; en heb be-
volen, dat ondertusschen, of zoo lang tot Uwe Majesteit iets anders zal bevelen, hunne
gagiën zullen voortduren. Ik geef hiervan Uwe Majesteit berigt, opdat Gij dit weten
moogt, terwyl ik U tevens zoo vriendelijk mogelijk verzoek, voor deze mannen en het
andere krijgsvolk, waarover ik ü met rodrigo be la guitcha geschreven heb, (zorg te
dragen?), want voorwaar daaraan is veel gelegen tot de dienst van Uwe Majesteit."—»Ik
wacht CTJNGHA met zoo groote begeerte terug, dat ik mij zelfs verbeeld, dat hij reeds
hier moest zijn." — Hij dringt voorts ten ernstigste bij den Koning aan, te zorgen dat
de soldaten betaald worden. Geschiedt dit niet, »dan zullen zij zich zeiven betalen,
waar zij maar kunnen; Avant zij zyn een volk, dat zich niet zal ontzien uit te voeren,
wat het voorgenomen heeft, bovenal ook om den tegenzin waarmede zij vertrekken."
Nadrukkelijk brengt hij hierop den Koning de gevaarlijke gevolgen daarvan onder het
oog. »Derhalve bidde ik Uwe Majesteit, mij eene goede somme gelds te verschaffen
en zoo spoedig mogelijk, want ik voorzie, dat ik anders in grooten last en moeite
zal geraken. Maar hetzg hoe het wil, ik verzeker Uwe Majesteit, dat ik dengenen
niet zal te loorstellen, die zich op mijn woord verlaten hebben, al 'moest ik hun mijne
signature in handen geven, om ten aanzien mijner verbindtenis niet in gebreke te blij-
ven , hetgeen ook noodig is voor de dienst van Uwe Majesteit. — Wat de onderwerping
en rust dezer Landen betreft, daarvan kan ik Uwe Majesteit nog niet verzekeren, even
(1) Letterlijk: »Men sal ook geen neerstigheid laten te doen, om den weg te ondergaen den
ongevallen die voorsion worden, en 't goed te beneerstigen dat hem noch niet en baert, sonder
eenige sake te sparen."
DES VADERLANDS. 127
min, of men van den gesloten vrede de vrucht zal plukken, die men daarvan hoopte. 1576—
Immers de Prins van Oranje gaat voort, zich ontzagchelijk in Holland en Zeeland te
versterken; de Koningin van Engeland ruit hem op en werkt zeer, opdat hij niet aan-
neme hetgeen men overeengekomen is, en biedt hem tot dat einde al hare magt aan.
Het grootste gedeelte van den Lande is met hem; eenigen om de liefde, welke zij hem
toedragen, anderen omdat zij van deze (van de Spanjaarden?) misleid zijn geworden,
zoodat onder dit geheele volk, diegenen, welke de genade, door Uwe Majesteit ver-
leend, wenschen te genieten, doch welke den kleinsten hoop uitmaken, zich laten
voorstaan, dat zij doen al Avat zy behooren, wanneer zij die aannemen. Daarenboven
zgn zij nog zoo kleinmoedig, dat zy geen kennelijk bewys daarvan geven zullen; en
indien zij ook al hun best willen doen, zal onder hen verwarring en twist ont-
staan zoodra de Spanjaarden vertrokken zijn, de eenen om mij in het bewind te
ontvangen, de anderen om zulks te beletten, en wel dewijl de eersten, gelijk ik ge-
zegd heb, geen hart in het lijf hebben. Mogten de anderen my in hechtenis nemen,
ι
dan zouden zij geheel den moed verliezen, en niemand zou zich durven verroeren,
ik peins vast, hoe ik mij naar eene veiligere plaats dan deze {Leuven) begeven zal,
van waaruit ik in alle zaken zou kunnen voorzien; want zoolang ik vrij ben, op
welke wijze ook, meen ik, dat er nog menigeen zal zijn, die ten minste verklaren
wil, dat hy voor Uwe Majesteit is, ten ware men mij ten eenemale met woorden en
gelaat mögt bedriegen. Ziedaar hetgeen waarmede ik mij thans bezig boude, niets
verzuimende, om de harten te winnen en den Staten te verstaan te geven, wat hun
van noode is; maar tot nu toe is 't niet anders dan de stem eens roepende in de
woestijn. Ik zal echter op dien weg voortgaan, en Uwe Majesteit van den uitslag on-
derrigten." — Voorts schrijft hij den Koning over het betalen der Duitsche soldaten,
en hoe weinig hij hierin steun vindt bij de Staten. Hij beveelt hem inzonderheid den
Graaf van Mansfeldt aan, »een man," zegt hij, »die hier zijns gelijken niet heeft.
Het is derhalve niet meer dan regtvaardig, en daarenboven ook noodzakelijk, dat men
hem te vriend boude. Ik verzoek dit van Uwe Majesteit; want daar Gij de kwaden
beschenkt, opdat zij niet erger mogten worden, moet Gij ook de goeden beschenken,
opdat zy nog beter mogten worden; anders zullen de eersten zich verhoovaardigen
en verheugen, ziende dat hunne boosheid hun voordeelig is; en de laatsten zullen,
om het tegenovergestelde, den moed verliezen en aangespoord worden, de schreden van
diegenen te volgen, welke de overhand hebben tegen regt en rede. En aangezien dit
een punt is van groot gewigt, zoo wensch ik, dewijl ik dit aan de dienst Uwer 3Iajesteit
schuldig ben, dat men dengenen, die het waardig zijn, niet weigere hetgeen dengenen
gegeven wordt, welke waardig zouden zijn, ten voorbedde van anderen gestraft te wor-
den." — »Ik bid Uwe Majesteit, zoo zeer als Uwe dienst vordert, dat men dit zoo
haast mogelijk volbrenge, aangezien voor dit ligchaam geen ander geneesmiddel is, dan
128 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—er van af te snijden, wat er aan gekwetst is; en zulks moet nu geschieden. Daarom
bidde ik er ü op nieuw om, want indien men er mede in gebreke blijft, zal er niets
overeinde blijven; intusschen is grootelijks van noode, dat God den tegenwoordigen
staat helpe." — Antonio perez schreef hij op denzelfden dag: »Ik ben zeer ver-
heugd, dat onze Meester tevreden geweest is met hetgeen men verrigt heeft; maar mij
verdriet zeer, dal wij van den vrede niet de vrucht plukken, welke men hoopte."
Voorts dringt hij aan op het zenden van geld, »want dat is het zal^e, Avaarmede deze
wonde moet genezen worden." — »Ik heb mij opgeofferd en zal mij nog opofferen
voor den wil Zijner Majesteit, terwijl ik echter zal toezien, dat het opvolgen van dien
wil niet regtstreeks tegen zijne dienst aandruischt. Daarom zal ik, zoo lang hier ge-
vaar is, of mijne tegenwoordigheid vereischt wordt, geen gebruik maken van den oorlof,
dien ik begeerd heb, al ware het ook, dat men mij dien vergunde. Maar als het ge-
vaar voorbij is en ik de zaken, welke ik kan bevorderen, voltooid heb, zou het
geenszins behoorlijk zyn, dat men mij dat verlof weigerde. Want zoo men dan den
ouden stijl in het bestuur moest volgen en dat, wat dit volk begeerde, als met geweld
moest geschieden, zou de zachtheid van eene vrouw of van een kind ongelijk veel
beter hier te pas komen, dan die, welke ik mögt gebruiken, van wiens opregtheid zij
zich nimmer zullen verzekerd houden (1). Daarom, gelijk ik zeg, zullen zij begrij-
pen, dat Zijne Majesteit hun in goeden ernst vergeven heeft, en dat hij de misdaden,
door hen bedreven, zal vergeten hebben, wanneer hij hun uit de oogen neemt een
persoon, tegen wien zij kwaad vermoeden koesteren, en hun eenen anderen zendt,
op wien zij geen argwaan hebben. Wamt daar hunne misdaad zeer groot is, zoo
dunkt hun, dat Zijne Majesteit die niet ongestraft zal laten, en zy gelooven vast, dat ik
die straffende engel zyn zal; de verzekering van ora.nje en Engeland, welke eenparig
' waken, om het wantrouwen en de boosheid levendig te houden, bevestigt hen in dit
gevoelen. Aldus zoowel hierom, als omdat mijn aard en mijne jeugd niet zijn voor
de werkeloosheid van dit bewind, of om diegenen te dulden, welke men er zonder
voordeel zal moeten verdragen, is het zeer noodig, dat Zijne Majesteit mij van hier
ontbiede. Geschiedt dit niet, dan zal ik in gebreke blijven al datgeen (te verrigten)
daar ik toe gehouden ben, en dit zal leiden tot grooter gevaar dan er te voren ooit
geweest is. — Ik wensch, dat men spoedig een besluit neme overeenkomstig mijne
begeerte, en mij bescheid zende; want, gelijk ik gezegd heb, ik zal van den oorlof,
dien men mij geven zal, geen gebruik maken dan wanneer mijn persoon hier niet
meer van nut zijn zal; terwijl ik u wel wil verzekeren, dat ik, als mij die geweigerd
wordt, gedwongen zal zijn, ten einde niet in grooter ongeval te geraken, tot iels,
(1) »Want nimmermeer en sullen sij heu van mij versekert houden."
-ocr page 129-DES VADERLANDS. 129
dat elk stof tot Terwondering zal geven." — »Als het krygs\Olk uit den Lande zal 157ß—
1 f
trekken, indien ik dat kan bewerken," meldt esgovedo den achtsten van Gras-
maand aan den Koning, »zal men duidelijk zien, wat de bedoeling van het volk hier
is. Dat Uwe Majesteit het ergste voor zeker houde. Ten minste, men wil vrijheid
van geweten. Uwe Majesteit zie in tijds toe, wat in deze zaak moet gedaan wor-
den." — »Ik merk veel kwaads in de wijze van handelen bij dit volk. De Hertog
van Aarschot was gisteren op een der schepen van den Prins van Oranje de Schelde
naar Vlaanderen overgestoken, om een zijner dorpen, drie mijlen van hier [Antwerpen)
gelegen, te bezoeken. Toen hij terugkeerde werd hij door de geheele armade, welke
in het kanaal ligt, begeleid. De Burggraaf van Gent was bij hem met den Heer
van Bersele. Men heeft bij het heen gaan en wederkeeren zoo geweldig geschoten, dat
de kooplieden en goede buz'gers bevreesd zyn geworden en vertrekken willen; en
deze stad zal den vijand geleverd worden, nadien zij God verlaat. Uwe Majesteit ge-
lieve op te merken, dat deze ongeregeldheden plaats hebben nu de Spanjaarden nog
in het Land zyn; wat zal er gebeuren, wanneer zij er niet meer zijn? Zoo deze zaak
door een wonderwerk moet genezen worden, dan wordt het hoog tijd; moet dit met
handen en geweld geschieden, dat Uwe Majesteit dan in tijds verschaffe wat noodig is.
Wat mij betreft, ik zou er weinig zwarigheid in vinden, dat zij (de Staatschen) de
plaatsen op het vaste land inhielden; maar op de (Zeeuwsche) eilanden moet men letten,
hetgeen ik voor moeijelijker houde dan het feit van (de onderneming tegen) Engeland.
Zijn de eerste in onze magt, dan is het laatste dit ook, en om zulks uit te voeren is
een middelbaar geweld (matige krijgsmagt?) genoegzaam. Uwe Majesteit denke niet,
dat ik dit zeg, om de onderneming van don jan te bevorderen, die ik verre op den
achtergrond stel, maar omdat, gelijk ik voor lang gezegd heb. Uwer Majesteit geen ander
geneesmiddel overblijft, zoo als de tijd heeft bewezen en te allen stonde nog meer bewij-
zen zal." — Hoe men nu ook over den inhoud dezer brieven denke, er blijkt, naar
ons inzien, zooveel uit, dat het nakomen van het Eeuwig Gebod noch aan de zijde van
DON jATi, noch aan die der Staten waarlijk ernst geweest is. Wij kunnen derhalve
niet toestemmen, dat filips en don jan aan den vrede geloofden (1). De Koning
bekrachtigde, wel is waar, den zevenden van Grasmaand het Eeuwig Gebod, en de
krijgstoerustingen in Spanje werden gestaakt; ma^r de geheelo regering van filips leert,
(1) groen v. prinsterer, in de Archives de la Maison d'Orange, Τ. VL ρ. 2. De aldaar aange-
voerde woorden van grakvelle en be morkat bewijzen zulks, naar ons gevoelen, niet, maar een-
voudig, dat de Koning den %Tede van Gent bekrachtigd heeft, waaraan niemand twijfelt. Men zou
er zelfs uit kunnen afleiden, dat filips, ondanks zicli zeiven, door de noodzakelijkheid gedwongen
en om don jan te believen, daartoe was overgegaan.
Π Deel. 6 Stuk. 17
-ocr page 130-1010 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—dat 'de nvoordeïi eri daden van dien Vorst geene waarborgen waren van hetgeen hij
eigenlijk beoogde.
Het Tertrèk der Spaansche, Italiaansche en Bourgondische benden, thans te Maas-
tricht Tèreenigd, werd steeds vertraagd. Openhartig betuigen de Algeraeene Staten aan
1577* Prins van Oranje: »Het hatigt vaa ons alleen af, dat de Spanjaarden niet ver-
trekken. Slechts met zeer groote moeite konden wij wisselbrieven voor de driemaal
hónderd duizend gulden bekomen, welke binnen twee maanden te Genua moeten
'geleverd worden. Maar nu eenige kooplieden de bijzondere schuldbekentenis van
sommige Staten en gewesten vorderen, trekken eönige afgevaardigden zich terug en
wenden voor, dat zij niet gemagtigd zijn, daarin toe te stemmen (1)..... Boven dat
alles ontbreken ons nog vier en vijftig duizend gulden .... Zie daar den voet, op
welken wij ons tot 'onze groote smart bevinden. Wij kunnen Zijne Hoogheid noch
de Spanjaarden in waarheid beschuldigen, dat zg in gebreke gebleven zijn in het-
'geen van hunne zijde beloofd is. Het is ons raadzaam voorgekomen, U hiervan te
verwittigen, opdat men U niet verkeerd onderrigte. Wij hopen, dat Zijne Hoogheid
'middel zal vinden, de bovengenoemde zwarigheid uit den weg te ruimen, Avaartoe
wij hem tot heden wel genegen gevonden hebben (2)." Don jaw, wiens belangen
het vertrek der Spanjaarden vorderden (5), schoot, om ^dit te verhaasten, den Sta-
ten zeven en twintig duizend gulden voor (4). Eindelijk kwam men ook omtrent
de uitwisseling der gevangenen overeen, hetgeen insgelijks vele moeijelijkheden had
opgeleverd, vooral wegens de äobIes, wien de Friezen ongaarne op vrije voeten stel-
den, vóór hij rekenschap van zijn beheer had afgelegd (5). Met goede woorden en
'beloften werden de Spaansche krijgsbevelhebbers'tevreden;gesteld, die evenwel geenszins
'hun misnoegen ontveinsden, dat zij de Nederlanden op eene wijze moesten verlaten,
-welke hun eergevoel krenkte, en hetgeen zy als nadeelig voor de belangen des Ko-
nings oordeelden. Men verhaalt, dat sawgho d'avila. met voorspellenden geest tegen
DON JAN zich liet ontvallen: »Uwe Hoogheid laat ons uit Nederland vertrekken;
maar bedenk, dat gij weldra gedwongen zult zijn, er krijgsvolk weder in te roepen."
Eindelijk trok den zes en twintigsten van Grasmaand de eerste afdeeling der Spaansche
(1) De Staten van Gelderland, onderanderen, weigerden daartoe gelden bij te dragen, de jonge,
Besl d. St. Gen. D. II. bl. 234, 23Ö.
(2) DE JONGE, Besl. d. St. Gen. D. II. bl. 488, 489. ^
(4) bor, 'Hist.'d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 806. Strada, de Bello Belg. Lib. IX, p. '519,
ispreekt van twéémaal honderd duizend gulden, hetgeen echter niet w^aarschijnlijk is.
8 T.
Grasm.
DES VADERLANDS. 131
soldaten uit Maastricht op; de o\nerigen volgden den zeven en twintigsten en acht 1576—
en twintigsten, en >verden door Staatsche benden aldaar vervangen. Zij namen den
weg naar Luxemburg en togen voorts naar Italië ^ waar de meeste hun graf vonden.
Onbeschrijfelijk was de vreugde der landzaten, daar nu verwezenlijkt werd waaraan zij
steeds getwijfeld hadden. En niet zonder reden zagen zij zich gaarne van deze strijdlustige
gasten bevrijd, welke, zeker niet zonder grootspraak, zich beroemden, in de zes
maanden vóór het sluiten van het Eeuwig Gebod, op de Staatschen zestig vaandels ver-
overd , meer dan twintig duizend man van hen verslagen, en zelf niet boven de zestig
man verloren te hebben. Men zong, men juichte, men schreef afscheidsversen, onder
welke eenige echter een voorgevoel van het terugkeeren der gehate benden te kennen
gaven (1).
De aftogt der Spanjaarden onder het opperbevel van mawsfeldt, baande don jan den 29 v.
weg naar Brussel. De Hertog van Aarschot, welke in zijn naam den Algemeenen Sta-
ten daartoe een voorstel gedaan had, Averd met eenige anderen door hen afgevaardigd,
om den Landvoogd, vóór zijne komst te Brussel, sommige punten, de bewindvoering
betreffende, voor te leggen (2). »Daar Zijne Hoogheid," dus luidt hun berigtschrift,
» voorheen aan de Staten heeft verklaard, dat hij hen wenscht te bevredigen in hetgeen
nog onbehandeld mögt gebleven zijn, stellen zij hem, in alle nederigheid, de volgende
punten voor: 1°. uit zijn gevolg alle vreemdelingen en hunne aanhangers te verwijderen,
van Avier raad hij zich in het bewind der Nederlanden zou kunnen bedienen. 2°. goed
te vinden, daar de algemeene zaken der Nederlanden nog niet geheel geregeld zijn,
dat de tegenwoordige vergadering der Staten te Brussel zoo lang dure ak zij raadzaam
zal oordeelen, om de zaken, voor welke zij bijeengekomen is, ongestoord af te doen,
onder afwachting van de aanstaande dagvaart der Algemeene Staten, welke bepaald is bij
(1) Een van deze versjes is het volgende t\reeregelige:
Uoctica gens abiit: cur ploras Belgica? dicam,
Λ quod in O nou est litcra versa, queror.
Namelijk in plaats van ahiit (Aveggegaan) oUit (gestorven), hooft geeft er deze vertaling van:
De Spanjaards zijn nu dooR. Wat schreit gliy Neerlandscli zaat?
Ik kerm, omdat in sted van d'R, de Τ niet staat. —
De jonge, Besl d. St. Gen. D. II. hl. 264 , 266 , 478—482 , 488—492 , 645. mesdoce, Hist. d.
l. g. d. Ft. Liv. XYIIL p. 339—342. strada, de Bello Belg. Lib. IX. p. 517—520. campana,
della guerra di Fiandra, T. I. p. 180. bentivoglio, Nederl. Ilist. hl. 261. cbappüys, Hist. Gen.
d. 1. g. d. Fl. Liv. V. p. 229. de tassis, Comment. Lib. III, ρ. 261, haraeus, Annal. Brah,
T. III. ρ. 254. bor, likt, d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bi 806 , 807. v. metebkk, Hist. d. Ne-
derl. Oorl. B. VI. bl. 130, 131. hooft, Nederl. Hist. B. XIL bl. 602 , 603.
(2) DE JORGE, Besl d. St, Gen. D. II. bl. 261, 262 , 264»
16*
-ocr page 132-152
j576~
1581
i. tó'
- den Vrede van Gent, door Zijne Hoogheid den twaalfden van Sprokkelmaand laatstleden
bekrachtigd; terwijl men hoopt, dat Zijne Hoogheid het bijeenroepen dezer Vergadering
zoo veel mogelijk zal bespoedigen, en voorts ten uitvoer leggen, wat door haar be-
paald en besloten zal worden. 5". te bewiUigen, dewijl de Staten voldoende ver-
klaard hebben, niets anders te beoogen dan de bevordering van de dienst van God,
liet behoud van de Roomsch-Katholijke godsdienst, handhaving van de verschuldigde
gehoorzaamheid aan den Koning, en zich tegen alle onderdrukking te verzekeren en
te vrijwaren, dat, terwijl de Nederlanden zich van de Spanjaarden, Duilsciiers en an-
dere vreemde benden ontslaan, het krijgsvolk, thans in (Staatsche) dienst, onder de
aangestelde en aan te stellen Bevelhebbers blgve tot het afbetaald en afgedankt kan
worden, waaromtrent zij (de Staten) berigten zullen, zoodra hunne geldmiddelen dit
gedoogen. 4". te veroorloven, daar hij al de middelen en bevelen wettigt, welke de
Staten in de tegenwoordige zittingen zullen oordeelen ter ontlasting hunner renten
(deniers) gevorderd te worden, dat de gewesten tot dat einde hunne bijzondere Staten,
leden en gemeenten bijeenroepen, wanneer zij het goedvinden, zonder gehouden te
zijn, op nieuw vergunning daartoe aan te vragen. de Vereeniging te erkennen
tusschen al de Staten aangegaan, en het bevel van den Raad van State uit dien
hoofde ten uitvoer te leggen. En 6°. te verklaren, daar bij het tiende punt der ge-
zegde Vereeniging Zijne Majesteit beloofd heeft, te onderhouden en te doen onder-
houden de voorregten, gebruiken, vrijheden en oude gewoonten van al de landen, ste-
den en slotvoogdijen, dat hy, tot meerder uitbreiding van het gezegde punt, verstaat
dat diegenen, welke van deze voorregten beroofd of ontzet zijn geworden, er ipso
facto en naar luid der gemelde Vereeniging in hersteld worden, zonder dat elk van
hen afzonderlijk daarin behoeve hersteld te worden." Don jaw antwoordde negen dagen
daarna: 1°. dat hij, middellijk noch onmiddellijk, in het bestuur der Nederlanden zich
van eenigen anderen raad zal bedienen, dan van dien der inboorlingen zelve, over-
eenkomstig het gemaakte Verdrag. 2". dat hij goedvindt, om de dringende behoeften
in welke men zonder hulp der Staten niet kan voorzien, dat hunne vergadering te
Brussel op denzelfden voet voortdure, vermits dit noodzakelijk is voor de dienst des
Konings en het welzijn des Lands, waartoe hij van zijnen kant al'het mogelijke zal
bijdragen. Evenwel verzocht hij, om alle zwarigheden, welke uit het dralen en rek-
ken voortvloeijen, te voorkomen en overbodige onkosten te sparen, dat de afgevaar-
digden der Staten alles, zoo veel mogelijk is en op eene behoorlijke wijze kan ge-
schieden, bespoedigen, opdat de aanstaande Algemeene Statenvergadering, door Zijne
Majesteit beloofd, bijeengeroepen kan worden, hetgeen hij (don jaw) grootelyks wenscht.
5°. dat hij, wat het onderhouden van krijgsvolk tot het aangewezen doel betreft,
den Staten alle voldoening wenscht te geven tot dienst van Zijne Majesteit en tot
veiligheid des Lands, doch daarover nader met de Staten zal handelen. 4°. dat hij,
DES VADERLANDS. 1013
overtuigd lioe Doodiff het is, dat, om de menigte van zaken, spoedig een goede on- 1576—
derstand in geld verschaft worde, niets meer wenscht dan dat dit onverwijld door alle
gepaste middelen geschiede, waarin hij niet nalaten zal de Staten te ondersteunen. En
daar hij vertrouwt, dat zij het wettig gezag van den Opper-Landvoogd zullen onder-
schragen , zonder eenige nieuwigheden te dulden, welke dat gezag konden ondermanen,
acht hij het billijk en regt, Avanneer de Statenvergadering (les Assembles) te Brussel
het raadzaam oordeelt, dat de bijzondere Staten van elk gewest bijeenkomen, dat zij er
hem van verwittigt, opdat hij hen daartoe onmiddellyk en op de gebruikelijke wyze
oproepe. Hij verlangt ook, dat men hem de middelen ter geldheffing openlegge, op-
dat de verwarring vermeden worde, welke zou kunnen voortkomen, wanneer elk zyne
lasten op de schouders zijner naburen wilde werpen, gelijk somtijds gebeurd was; en
tevens om hen, tot beteren uitslag van zaken, met zijn gezag en raad te ondersteunen,
b". dat hy, na de besprokene Vereeniging onderzocht te hebben, niets anders dan zyne
goedkeuring kan schenken aan de punten er in vervat tot handhaving van de oude
Katholijke Apostolische Roomsche godsdienst en van de verschuldigde gehoorzaamheid
aan den Koning, tot nakoming van de (Gentsche) Bevrediging, onderhouding van der
Landen voorregten, en het wegzenden der Spanjaarden. Dit laatste had hij reeds be-
werkt en zou, naar zijn vermogen, even zoo met de overige punten handelen. Hiertoe
moesten evenwel de Staten ook van hunne zijde medewerken, terwijl hij genoegen
nam, dat het bevel van den Raad van State in dezen ten uitvoer gelegd wierd. 6°.
dat het Verdrag in de handhaving en herstelling der zaken, door de Staten in hun
zesde punt vermeld, duidelijk heeft voorzien, hetgeen hij stiptelijk, wezenlijk, en in
de daad zal doen nakomen. Zoodra eenige gewesten, steden, of slotvoogdijen hem
te kennen geven, in welk opzigt hunne regten, gewoonten, instellingen, voorregten
of oude gebruiken geschonden zijn, zal hij, zonder verzuim, dit trachten te ver-
helpen (1).
Nog vóór het inzenden van dit antwoord, hield dok jan zijnen intogt te Brussel met ^
eene praal, welke men in de Nederlanden nooit te voren, zelfs niet by 'sKonings Bloeim.
inhuldiging, aanschouwd had. Hij zat op een fraai uitgedoscht paard, met 'sPausen
Legaat sega, Bisschop van Ripa, aan de eene, en den Prins-Bisschop van Luik aan
de andere zijde; achter hem kwamen de Keizerlijke gezanten, de Hertog van Aarschot,
en een stoet van Edelen met hun gevolg, ten getale van wel drie duizend personen en
zeven honderd paarden. Een vergulden wagen met goudlaken bekleed, getrokken
door twee witte rossen, en versierd met de zinnebeelden van den vrede en van zyne
heilrijke vrucht, den overvloed, reed hem vooruit. Zegebogen en eerepoorten, in alle
(1) DE joKGE, Besl. d. St. Gen. D. Π. bl. 547—551.
-ocr page 134-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
- straten j welke hij naar het stadhuis, waar de Staten hem opwachtten, moest doorrij-
den, opgerigt en kunstig beschilderd, herinnerden hem aan zijne roemrijke feiten,
bovenal aan de overwinning bij Lepmfo behaald. ' Uit de vensters der huizen, met
kostbaar tapijtwerk behangen, bestrooiden prachtig gekleede vrouwen en maagden den
heldhaftigen Keizerszoon en 2?ijn ridderhjk gevolg met bloemen en kransen. Bijna vier
en twintig honderd burgers kwamen hem, in statigen optogt, met hunne vaandels en
tambourins te geraoet. Het welluidende der speeltuigen en van het maatgezang, op
verscheidene plaatsen waar de stoet voorbijtrok aangeheven, werd verdoofd of afgewisseld
door de vreugdekreten des volks, welk langs de straten zwierde, het gelui der klokken
het gebulder der kanonnen, het roeren der trommels, en het vrolijk geschal der trom-
petten. Er ontbraken vreugdevuren noch openbare volks vermakelijkheden. Zes duizend
soldaten, zoo te voet als te paard, toen in de stad bijeen, verhoogden niet weinig de
plegtigheid. Don jan beantwoordde al deze eer- en vreugdebetooningen met een min-
zaam en opgeruimd gelaat, en hij geviel der gemeente, »die gewoon is naar den uiter-
lijken schijn de Vorsten te beoordeelen." Vigliüs, daarentegen, welke hem bij den
optogt in het oog kreeg, riep twijfelmoedig uit; »Is dat de Vorst, die ons den vrede
moet brengen!" De bejaarde staatsman zag zijn vermoeden niet verwezenlijkt. Hij
overleed zeven dagen later in den ouderdom van zeventig jaren (1). In zijn verzet
tegen het invoeren van den Tienden Penning had hij eene geestkracht en eenen moed
getoond, die hem anders zelden eigen Avaren en waardoor hij niet dien invloed op
den gang der zaken heeft uitgeoefend, welken men van zyne uitstekende bekwaamhe-
den en aanzienlijke betrekkingen had mogen verwachten (2).
Den volgenden dag des morgens te tien uren werden de Staten ten plegtigen ge-
hoore bij don jan ontvangen. De Bisschop van Namen voerde het woord in de Fransche
taal en verklaarde, »dat de Staten niets beoogden dan hem alle mogelijke dienst en
de verschuldigde gehoorzaamheid te bewijzen." Des anderendaags besloten zij aan
hem de Bisschoppen van 'sHertogenbosch, Brugge, Iperen, en den verkoren Bisschop
van Alrecht, de Graven van Egmond, Aremberg, en Lalaing, de Heeren van Cham-
(1) de jonge, BesL d. St. Gen. D. II. hl. 267. strada, de Bello Belg. JAh. IX. p. 520. cam-
γανα, della guerra di Fiandra, T. I. p. 180 verso, bentivoglio, Nederl. HisL bl. 261. chappüys,
Hist. Gén, d. l. g. d. FL Liv. V. p. 230. tó petit, Cliron. d. Holl. Τ. II. Liv. XI. ρ. 328. de
tassis, Comment. Lib. III. p. 261. haraeüs, Annal. Brab. T. III. p. 255. bob, Hist. d. Nederl.
Oorl. D. 1. B. X. hl. 811, 812. v. μετεκεγτ, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VI. bl. 131. hooft, Ne-
derl Hist. ß. XII. bl. 507. burman, Analect. p. XXX,
(2) Vgl. Alg. Gesell d. Vaderl. D. II. St. IV. bl. 154, 155. St. V. bl. 157, 159, 1G5. De
ziaeprcuk van viglius was: Vita mortalium Yigilia; het leven der stervelingen is ·ν73ΐί6η.
134
1576-
1581
DES VADERLANDS. 135
pigni, Ilierges, Croiselles, en Slracelle ; en de Burgemeesters Tan Leuven en Antwerpen 1576—
1 f Ä1
af te vaardigen met verzoek, »het bewind op zich te nemen, in het vertrouwen, dat
hij het dubbele (duplicaat) van zijnen last (commissie) zal overleggen, en zijne beloften
als ook de andere punten, in de (Gentsche) Bevrediging vervat, nakomen." Tevens
werd hij uitgenoodigd, den eed, zoo als die door de Staten ontworpen was, af te leg-
gen en gunstig op de voorstellen Ie antwoorden, welke hem door den Hertog van
Aarschot te Leuven waren voorgelegd, en hierboven reeds met zijne aanmerkingen
door ons zijn opgegeven (1). Dow jan zal in dit een en ander bewilligd hebben.
Hg werd althans door de Algemeene Staten en den Raad van State voor Landvoogd
aangenomen. »Dat men hiertoe overging, vóór men tyding had, dat de Spanjaarden
uit Luxemburg vertrokken waren," schreven destijds de Utrechtsche afgevaardigden
te Brussel aan hunne lastgevers, »is uit zake dat eenige Heeren en ook de Raad
van State zich lieten dunken, dat overmits de kwade ordre, die onder de Staten
gehouden werd, de landen dagelijks in groot verloop kwamen en nog meer wouden
komen wegens de menigte van soldaten, die zij op den hals hadden, ten ware dadelijk
hierin, door middel van geld, voorzien wierd. En aangezien de Staten daarin kwalijk
met elkander konden overeenkomen, zou het gezag van Zijne Hoogheid daar veel in
kunnen uitrigten. Bovendien behoorde men Zijne Hoogheid te beheven en hem in zijne
waardigheid te erkennen, dewijl hij de Spanjaarden uit de steden had laten vertrek-
ken (2)." — Des morgens te half tien uren begaven zich de Algemeene Staten naar ^ ^
het paleis. Nadat zij in de groote zaal zich gerangschikt hadden, verscheen don jak,!^^^®!™·
uitgedoscht als Ridder van het Gulden Vlies, gaande tusschen den Nuntius en den
Bisschop van Luihy gevolgd door den Hertog van Aar schot en den Graaf Barlay-
mont, die insgelijks het ridderteeken van het Gulden Vlies omhadden, de gewestelijke
Stadhouders, de Keizerlijke en Kleefsche gezanten, en een groot aantal Edelen. Toen
öON JAN zich op zijn zetel geplaatst had, verzocht hem de Heer van Champigni, uit
naam der Algemeene Staten, het bewind te aanvaarden overeenkomstig het Verdrag van
de Bevrediging {tractaat van de pacificatie) tusschen hem en de Staten aangegaan, en
tevens de voorstellen, hem onlangs aangeboden, goed te keuren. Don jan antwoordde,
»dat hij voornemens was alles te onderhouden wat hij beloofd had., en zich jegens de
Staten als broeder, vriend, en makker te gedragen; dat hij als Christen de Geestelijkheid,
als Ridder den Adel, en als mensch de Gemeente de hand boven het hoofd zou houden,
en voorts alle zaken regelen tot eer van God, tot behoud van de Katholijke Apostoli-
sche Roomsche Godsdienst, tot dienst van den Koning, en tot welvaart van het Land;
(1) de joxge, Besl d. SL Gen. D. 11. bl. 268, 269, 270, 271.
(2) BONDAM, Omiig. Stukk. D. II. bl. 296, 297.
-ocr page 136-156
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157G— dat hij te dien einde bet regt zou handhaven, en de Toorregten, gewoonten en der-
gelijke onderhouden, verzoekende en begerende, dat men dit zou gelooven en hem
vertrouwen." De Voorzitter sasbout verklaarde hierop, »dat de Raad van State in
den aanstelliagsbrief (commissie) van don jan niets gevonden had, dat eenige zwa-
righeid konde opleveren." De brief zelf werd nu voorgelezen, daarna het Verdrag
tusschen don jan en de Staten, en toen de eed, waarbij de Landvoogd moest beloo-
ven en zweren, al de punten, in het voornoemde Verdrag begrepen, op te volgen.
Hierop legde don jan de hand op een Evangelieboek en sprak met luider stemme:
je Ie jure el maintiendrai. Na het ontvangen der gelukwenschen, begaf hy zich,
op dezelfde wijze als hij gekomen was en door de Algemeene Staten vergezeld, naar
de hofkapel, waar eene plegtige mis de Sanclo Spiriiu gezongen en vervolgens hel
Te Deum laiidamus aangeheven werd. Nu ontving hij van den Pauselyken Nuntius den
zegen, en hiermede nam de plegtigheid een einde. »God de Heere," voegen de be-
rigtgevers er bij, » wil hem geven den wil en de magt, om te volbrengen hetgeen hij
beloofd heeft, en den Staten insgelijks, om (zich) daarnaar te voegen (1)!"
Tijdens de onderhandelingen met don jan, hadden de Algemeene Staten al de Ge-
westen , de Stadhouders, Hooge Geestelijken, Edelen en Steden uilgenoodigd, den vrede
van Gent en de Unie van Brussel goed te keuren, te bezweren, te teekenen en te
bezegelen, waardoor zij meenden, de zaak der vryheid tegen alle mogelgke aanvallen
van den aanstaanden Landvoogd genoegzaam te zullen Avaarborgen (2). De Hertog
van Aarschol had reeds vroeger getracht, den Prins mede tot het aannemen van het
Eeuwig Gebod over te halen, waaraan oranje geen gehoor geleend, maar te meer op
het nakomen der Gentsche Bevrediging aangedrongen, en op grond daarvan den Alge-
meenen Staten verzocht had, in het bezit zijner goederen in het Luxemburg sehe, in
het graafschap Chiny en elders, waarmede men steeds draalde, hersteld te worden (5).
Met gunstiger uitslag hadden de Antwerpenaars op het slechten des kasteels aangehou-
den. De Staten zonden althans de verzoekschriften, daartoe ingediend, aan den Raad
van State, ten einde deze mögt zorgen, dat die sterkte naar de zijde der stad ont-
ïnanteld, of in zulk een staat gebragt wierd, dat zij den handel niet konde belem-
meren, opdat de vreemde kooplieden de stad niet verlieten en buiten de Nederlanden
de stapelplaats hunner goederen vestigden (4). Regtvaardig en billijk waren de gron-
den, op welke het verzoek der Antwerpenaars steunde, wier huiveringwekkend tafereel
(1) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. II. bl. 296—300.
(2) de jonge, Best. d. St. Gen. D. II. bl. 237, 238, 240, 245.
(3) de jonge, Best. d. Stat. Gen. D. II. bl. 243, 244, 248.
(4) DE JONGE, Besl. d. St. Gen. D. II. bl. 257, 258.
Μ
-ocr page 137-DES VADERLANDS. 1017
■van de rampen, welke het kasteel hun berokkend had, het ernstig aanhouden Tan 1576^
ORAWJE wettigde, deze steunsels der dwingelandij alom te Ternietigen (1). —
De Koning gaf in een bijzonder schrijven aan de Staten van Vlaanderen, of wel aan 7 v.
hunne afgevaardigden te Brussel ^ zijne »liooge vreugde" over het sluiten van het 1577
Eeuwig Gebod te kennen, en dankte hen voor de diensten, hem in deze belangryk«
zaak bewezen. Op denzelfden dag ontvingen de Staten van Brahand een brief van
hun zaakgelastigde in Spanje Balthasar schets, Heer van Boboken, in welken ech-
ter, ofschoon vier dagen later dan die van filips afgezonden, geene melding van
het Eeuwig Gebod gemaakt wordt (2). De Algemeene Staten besloten eenparig, ge-
zanten naar den Koning van Spanje, den Paus, den Keizer, den Hertog van Anjou
en den Hertog van Gulik af te vaardigen, waarschynlijk om hen met de aanneming van
BON JAN tot Opperlandvoogd en den toestand des Lands bekend te maken. Ook verbon-
den zij zich, DON JAN voldoenden waarborg te geven voor het krediet en de schuld-
brieven, welke hy hun, ten bedrage van vyfmaal honderd duizend kroonen ter be-
taling van het Duitsche krijgsvolk, wilde verleenen. En toen hij hun kort daarna tot
hetzelfde doel een geschenk van zestig duizend ponden Artois aanbood, en daarvoor
geene andere belooning eischte dan hunne toegenegenheid, »van welke hij zich trou-
wens ten volle overtuigd hield," betuigden zg hem plegtig hunnen dank voor het
goede voorbeeld, hierdoor aan anderen gegeven. De Bisschop van Luik en de Reizer-
lyke gezanten, welke zich tot hun vertrek gereed maakten, werden overgehaald nog
eenige dagen te vertoeven, om door hun invloed, zoo mogelyk, de zaken met de
Duitsche soldaten te regelen (δ).
Don jan was door den ongunstigen uitslag zijner onderhandelingen met den Prins
van Oranje niet afgeschrikt geworden, die op nieuw aan te knoopen (4). Hij hoopte
uit 's Vorsten gemoed alle vrees en kwaad vermoeden te verwijderen, vooral wanneer
hij hem tot het houden van een mondgesprek kon overhalen. »W^ij leven niet in
eenen tijd," schreef hij den Koning, »dat men op voorrang moet aanspraak maken,
of zich met hofgebruiken (punten van etiquette) ophouden; men moet den slaat door
alle mogelijke middelen trachten te redden; in het behoud des Lands bestaat het ware
gezag, de ware roem, en ik zie geen anderen weg zijn ondergang te voorkomen.
(1) DE JONGE deelt in de BesL d. St. Gen. D. Π. bl. 498—544 de vertpogen der Antwerpenaars
mede, welke vele merkwaardige bijzonderheden bevatten.
(2) DE JONGE, Best. d. St. Gen. D. II. bl. 273 , 551—555.
(3) de jonge, Best. d. St. Gen. D. II. bl. 276 , 279 , 281 282 , 283 , 290 , 292. v. hasselt,
Stukk. V. d. Vadert. Hist. Ώ. III. bl. 153.
(4) Zie hiervoor, bl. 113—116.
-ocr page 138-138 ALGEMEENS GESCHIEDENIS
1576— daïi dieïi man (dén Prins) té winnen {de reducir) > welke zoo veel invloed op het Tolk
uitoefent (1)." Hij overtuigde zioh échter weldra, dat zijne hoop op weinig vaste
grondslagen rustte, en dat orawje, wel verre van aan zijne verwachting te zullen be-
antwoorden, meer dan ooit verwijderd was, het Eeuwig Gebod te onderteekenen en de
waarborgen, die hij hem konde bieden, aan te nemen. Maar sedert hij als Landvoogd
te Brussel was ontvangen, achtte hij zich verpligl, den wensch des volks te bevredi-
gen en bg dèn Prins nog éénen stap te beproeven. Hy stelde derhalve den Algemee-
nén Staten voor, afgevaardigden van hunnen kant en van den zijnen aan oranje te
zenden, om met hem al de punten te regelen, welke nog onbeslist gebleven vra-
ren (2), Hierop benoemden «ij daartoe grobbëwdonk benevens Dr. ieoninus , die onlangs
van eene vergadering der Staten van Holland en Zeeland^ te Dordreeht gaXiovAen, was
téruggekeerd, alwaar hij op eene eenparigé régeling van de munt en de gemeene
lasten aangehouden, en hét lerugtrekkeö Yan eenige schepen omtrent Antwerpen en
op de 'Maas, aïsmede hét afschaflfeö der verlöfgelden, doch dit laatste vruchteloos,
verzocht had (3). Don jan koos tot zijne vertegenwoordigers den Hertog van Aurschot,
de Heeren van ïliérges en van Willefval, den Keizerlijken gezant Dr. gaill, en
ADOLF VAN MEÉTKERKE. Be zameukomsten hadden te Geertruidenberg plaats, waar toen
'de dagvaart der Staten van Holland en Zeeland verlegd was. Grobbendonk en leoninus ,
het eerste ér aangekomen, hadden den volgenden dag gehoor bij den Prins. Hun
13 V. 'lastbrief hield hoofdzakelijk in: »andermaal op het afschaffen der verlöfgelden, op eene
gelijke regeling van het muntwezen, op het aannemen en bekrachtigen van het Eeuwig
Gebod, op de uitbetaling van honderd en vijftig duizend gulden, aan de Algemeene
Stalen bewilligd, en op nog eénige punten van ondergeschikt belang aan te dringen."
ï)é Prins verklaarde, »dat hij in alles wat regt en billijk was wilde voorzien, maar
•buiten de afgevaardigden der Staten van Holland en Zeeland^ welke hij heden ver-
'wachtte, niéts konde 'beslissen; hij verzocht ihen derhalve den volgenden dag terug te
fkbmen." Z.ij troffen hem toen aan met de Hollandsche en Z,eeuwsclie gemagtigden st.
aldegonde, van nyevèlt, van der. mijlen, contngk en vosbergen, en ontvingen op
hunne 'voorstellen tot antwoord: »dat de verlöfgelden zouden afgeschaft worden, be-
'houdens een matig geleigeld -tot beveiliging van de scheepvaart; dat men gemagtigden
zou zenden, om eenparigheid in het muntstelsel te brengen; dat de gevorderde uit-
keering van honderd vijftig duizend gulden in nadere overweging zou genomen wor-
den, maar dat men het Eeuwig Gebod niet konde aannemen, aangezien er bepalingen
(1) Correspondance de guilladme ie Taeiitirne, T. III. ρ. LX (J).
(2) DE JONGE, Beal. d. St. Gen. D. 11. bl. 271, 274.
(3) bor, Ilist. d. Nederl. Oorl D. I. B. X bl. 807—809. hooft, iVci/ir/. i/wi. B. XH.-bl.-501.
-ocr page 139-DES VADERLANDS. 139
m vervat M'areii, tegen welke men zich ook reeds verklaard had, die lijnregt streden 1576—
met de oude Christelijke Apostolische godsdienst, welke dß Prins en de Hollanders en
Xeeuwen beleden (1). Bloeim.
Eenige dagen later kwamen de gezanten van don jaw te Geertruidenberg. Met grobbendok^ ^^^^
en LEOMNus, welke hun door de Algemeene Staten warea toegevoegd, openden zij hun 20 y.
la^t v«or den Prins en de afgevaardigden van Holland en Zßßlmd. Meetkerke voerde
het eerst het woord. Hij betoogde «de «pregtheid en den zuiveren ijver met welke »os
JAN, nadat hij hét bewind had aanvaard, zijne belofte was nagekomen; de weldaad,
welke hy den Lande door het wegzenden der Spanjaarden bewezen hadj hoe hij ge-
zind was, .op den ingeslagen weg voort te gaan en te voltooyen wat hij zoo wel begon-
nen had, om deze gewesten namelijk tot den voormajigen viede, bloei en welvaart terug
te brengen , van welke de regeringswijze zgner -voorgangere en de onbeschoftheid der
vreemdelingen hen beroofd hadden; hoe hij geheel anders en steeds jgciet «verleg en raad
der inboorlingen dacht te regeren en zoo als men bevinden zou, dat het meest hunne weL·
vaart en rust konde bevorderen; hoe regt en reden eischten, daar hij zich zoo genegen
en 'bereidwillig toonde, alles op een goeden voet van waie eendragt en vereeniging
te brengen , en hij het 'Land sreeds in beteren staat had gebragt, dat ook de Prins van
Oranje en de Staten van Holland en Zeeland geene zwarigheid van hunnen kant
moesten maken, zich aan de rede en aan de gehoorzaamheid, den Koning verschuldigd,
te onderwerpen, alle wantrouwen en kwaad vermoeden te verwijderen, naar al hun
vermogen de zoo lang gewenschte eendriigt te bevorderen, en zich met de overige
gewesten ,tot één ligchaam, onder éénen Heer te .vereenigen, zoo als zij sinds overoude
tijden geweest waren. Daar echter vele omstandigheden den schijn ^gaven, als of
zij den lust noch het voornemen hadden hiertoe te komen, ja zelfs altijd geschei-
den en in eeuwig wantrouwen en oneenigheid wilden blijven, zou het bovenal
noodig zijn,, vóór don jan verder iging met hetgeen hij begonnen ,was, dit te verhel-
pen. Uit dien hoofde moesten de Hollanders .en Zeeuwen het iverdrag te Marche en
Famine gesloten, als Eeuwig Gebod bevestigd en 'later no^ qp uitdrukkeUjken last van
Zijne Majesteit bekrachtigd, in hunne ^gewe^ten en steden afkondigen, .opdat het alge-
meen en door elk aangenomen >βη goedgekeurd wierd, daar zoo lang ,dit niet geschied
was, het schijnen zon,, ^alsoLHolland en^eeland zich van de anderen wilden^geschpidw
houden en miet aan^deze algemeene iVereenigipg deel jpemen,, welke toch het ware
en eenige middel ,was,, rom het I^and te,redden en tp J)ehoud,en. insgel^'ks zou jgevqr-
(1) oaciïabd, Correspendance'de guiblaöme He Jacitume, T. tlH. ip. IH., MX—éW., 459, '00..
'bondam, iOmitg..StuIcic,:J). 1L 31. 326 (α),,331„ 362 (^). Pe 3>48sis, Cmmnt. ^^ib. JV. p. 262-
m\, Hist. d.Nederl, Oorl D. I. B. X. bl. 814—816. hooft, Nederl. Hist. B. XII. .bL.508 , 609.
16*
-ocr page 140-140
1576— (ierd worden, dat zy het Terslerken der steden en van andere plaatsen staakten, waar-
mede zy thans niet alleen voortgingen, maar zelfs nieuwe versterkingen opwierpen,
hetgeen met vredesgezindheid scheen te strijden. Aangezien de een den ander niet vij-
andig was en er geen reden bestond tot wantrouwen, zoo was het niet noodig zich
tegen elkander te wapenen en te versterken, ten ware men mistrouwen wilde zaaijen
en aan vermoedens van vyandelgkheid plaats geven. Daar zy bovendien niet alleen da-
gelyks nieuw geschut lieten gieten en zich van alle soorten van krijgsbehoeften voor-
zagen als of men nog in oorlog ware, maar ook de oude stukken, versierd met
's Konings wapen, vergoten en er andere wapens op plaatsten, geheel in strijd met de
Gentsche Bevrediging, welke zegt: »dat omtrent het teruggeven van 's Konings ge-
schut, krijgsbehoeften, vestingen, schepen en dergelijke door de Algemeene Vergade-
ring der Staten nader bepaald en bevolen zal worden," zoo wenschte don jatt, dat
daartegen wierd voorzien en zij voortaan dergelijk gieten en hergieten nalieten. Even-
zoo verlangde hij, dat zij zich onthielden, geheime en afzonderlijke verbonden en ver-
bindtenissen met vreemde Vorsten of met de naburige landschappen aan te gaan,
dewyl zulks niets anders dan wantrouwen kon verwekken en stof leveren tot kwade
verstandhouding onderling, om niet te zeggen, dat het aandruischt tegen den pligt
der gehoorzaamheid, welke de onderdanen aan hunnen natuurlijken Vorst verschuldigd
zijn. Ten slotte was de begeerte van den Landvoogd, dat zoo spoedig mogelyk de
Algemeene Statenvergadering gehouden wierd in den vorm als in de Gentsche Bevredi-
ging, welke hij bekrachtigd en beloofd had na te komen, was omschreven; en dat
men hem te dien einde de middelen, den tijd en wat verder noodig was om dit te
verwezenlijken, wilde opgeven."
De Prins begaf zich hierop met de afgevaardigden der Stalen van Holland en Zeeland
in een belendend vertrek. Toen hij na eene poos was teruggekeerd, drong hy aan,
dat )) men de voorgestelde punten, waaronder zeer belangrijke waren, schriftelyk zou
mededeelen, ten einde elk in het bijzonder en na rijp beraad te kunnen beantvroorden
niet alleen, maar ook, omdat mondelinge woorden naderhand, zoo wel van de eene
als andere zijde, verkeerd uitgelegd, ja, zelfs ontkend konden worden, gelijk de on-
dervinding leerde. Immers trachtte men het zoo plegtig gesloten Verbond van Gent
nutteloos en onvruchtbaar te maken, door eenige punten, welke daarbij mondeling
behandeld waren, in een geheel anderen zin op te vatten. Hij en de Staten van Hol-
land en Zeeland hadden derhalve besloten, voortaan slechts schriftelijk te onderhande-
len." Leonihus hervatte, dat »men hiertegen geene zwarigheden wilde opperen, maar
wenschte, dat de Prins en zijne Staten eerst, bij wijze van vriendschappelijk ge-
sprek, hunne grieven te kennen gaven, opdat men beproeven mögt hen te bevredi-
gen , terwijl zij tevens voorstellen konden, wat] zij tot hunne zekerheid of waarborg
noodig oordeelden." —
Μ
DES VADERLANDS. 141
»Maar," vraagde hierop de Prins, »daar men niet nakomt wat zoo plegtig te Gent 1576—
beloofd, door de Staten in het algemeen en door verscheiden Edelen en Sleden in het
bijzonder met eede bevestigd, ja, door don jan en den Koning bekrachtigd is geworden,
welke hoop kan men hebben, dat hetgeen men voortaan zal beloven, gehandhaafd en
gehouden zal worden?" — Op de weinig afdoende redenen met welke dit beantwoord
werd, verklaarde oranje : »dat aangezien men bij de Gentsche Bevrediging omtrent
die punten was overeengekomen, welke toen vast bepaald {appointês) konden worden,
ten einde met elkander in eendragt en vriendschap te leven, terwijl de andere ter beslis-
sing der aanstaande Algemeene Statenvergadering waren overgelaten, het niet meer dan
billyk en gepast was, eerst aan deze vastgestelde bepahngen te voldoen, en daarna de
overige in de genoemde Vergadering ter tafel te brengen, waar hy en de Stalen van
Holland en Zeclnnd voornemens waren die punten voor te stellen, over welke men hen
thans reeds wilde hooren."
»Maar," werd hierop aangemerkt, »terwijl men deze Vergadering afwacht, kunt
gij toch opgeven, waarin gy u bezwaard gevoelt en wat gy tot waarborg ver-
langt."
»Wij hebben niets op te gevenhervatte de Prins, »noch ons over iets te bekla-
gen , mits men de voorwaarden der Bevrediging opvolge; want daar men te Gefit is
overeengekomen, elkander naar de aldaar omschrevene wyze tot op de genoemde Ver-
gadering te onderschragen, zijn wy daarmede te vreden en zullen er ons aan houden
zonder eenigen anderen waarborg te verlangen, terwyl wij ons daarenboven aan de ge-
zegde Vergadering onderwerpen."
»Maar," vroeg de Heer van Grohbendonhy »welken waarborg zult gij ons geven, dat
gij de Bevrediging zult nakomen?"
»Wij zijn niet gehouden eenigen waarborg te geven," antwoordde de Prins, »want
het nakomen der Bevrediging brengt zelf zijnen waarborg met zich. Zij, immers, die
te Gent in naam der Algemeene Staten onderhandeld hebben en sinds door deze zijn
erkend geworden, hebbende punten, in het aldaar gesloten Verdrag vervat, voorgesteld als
gronden van voorloopigen waarborg tot op de aanstaande Algemeene Statenvergadering; en
daar de eenen zeiden dus, de anderen zoo te willen handelen, zijn zij daaromtrent met
elkander overeengekomen. Men moet zich dus aan deze gronden houden en er zich
mede te vreden stellen, of noodwendig de Gentsche Bevrediging ontkennen en verbreken.
Let wel op, of gij haar al dan niet wilt erkennen. Indien gij haar wilt houden, moet
gij van uwen kant de punten, welke zij bevat, nakomen, gelijk wij van onzen kant
steeds daartoe gereed geweest zijn; en zoo "op ■ dit laatste tot heden toe iets mögt zyn
aan te merken, hetgeen wij niet hopen, zijn wij bereid voldoening te geven."
»Gij Λvilt derhalve," zeide een der gezanten, »nadat u al de steden en plaatsen
van Holland en Zeeland in handen gesteld zijn, en men u het bewind over UtrecH
142
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— én 'Amsterdam heeft .gegfeven, dat wij geeneti waaxbOTg ;hoe^enaamd ran uwen kant
^^^^ ziiflen hefcfeen, 'dat gij de Bevrediging znlt honden ?"
'i)'Maar," hervätie 'dse Prins, »indien wij haax nu reeds houden, wat wil men dan
mèei· Vain öns, of welken waarborg -zgn wj yerphgt te geven?"
'i)'0p deïé wijze," bragten de anderen in hét midden, »zoudt gy, na alles wat gij
gevraagd 'hebt verkregen 'en u daardoor meer dan ooit versterkt te hebben, ons den
odrlog kuföneü aandoen."
»Den oorlog!" riep 'de Prins uit. »Wat vreest igij toch? Wij zijn slechts een hand
vol volk , eën worm tegen dén Koning van l^panje,; en igij zijt vijftien gewesten stegen
twee; wat hebt gij te vreezen?"
»Wij hebben geziön," afitwöordde een van hen, »wat gij vermoogt^ wanneer gij
ttieester van de zee zijt ; acht iu derhalve maar zoo klein en gering niét."
St. alüegoiide nam het woord op. »Nooit hebben wij," zeide hij, «den krijg dan
verdedigenderwijze gevoérd en Ook niet anders 'kunnen voeren. Zoo wij dien aanvallend
voeren , moeten vvij -er eeist toe getergd worden , want wij zullen nimmer (uit eigen
beweging) de andere gewesten aanvallen."
»Men w^eet wel hoe datigaat," riep een der gezanten uit; »en dat geen krijg ver-
dedigehderwijze gevoerd wordt, die niet tevens aanvallend wordt ; getuige onder anderen
het innemen 'van 'Geertruidenberg.^^
»Zijt verzekerd," hervatte men van de andere zijde, »dat wanneer gij ons niet
aäiiYalt, wij u nimmer met de wapenen zullen aanranden." »En wat Geertruideiiberg
betreft," voegde vosbergen er bij, »die stad was een lid van Holland en onder het
bewind, ija, zelfs'een'eigendom van den Prins; zij is ook niet door geweld>van wapenen,
maar door loosheid en uit gebrek van waakzaamheid aan uwe zijde ingenomen."
»'De 'Gentsche Bevrediging," viel oranje in de reden, »heeft hierin voor-
zien. 'Gij üiebt gemeend, dat Igij door de bepahngen er in vervat goed beschut
wäart 'én geen anderen waarborg noodig hadt, zoo als ook indedaad het geval is,,
terwijl igij ^het overige tot de (aanstaande) Algemeene'Statenvergadering hebt uitgesteld;
gij moet u'derhalve daarmede tevreden houden; fimmers, u den oorlog te verklaren
is zöödèr grond en- zonder schijn. Indien gij niet igeloofd diadt, dat er niets voor u te
¥reezén was,-^zóudt gij niet in gebreke gebleven'zijn, .waarborgen te vragen ; maar gij
hebt igezien met welke openhartigheid wij destijds met u omgingen^ en hoe wij lons
•^gewest ivan'>krijgsvolk lontblootten om u .te ondersteunen, zélfs vóór de vrede nog ^e-
^sloten was. En ofschoon wij reden hadden waarborgen-te verzoeken, ! hebben .wij Üit
echtér niet ï gedaan, oitidat wij te goeder trouw > met de:Staten handelden , doch dui-
delijk gettoeg'te fennen)gegeven,'dit, zoo wij «metilden rKoning of met gelastigden van
iiijnentwege f moesten handelen, '»wij andere waarborgen ïzouden gevorderd hébben. Van
'onzen ikant is ' er nooit sprake; geweest eenigen 'waarborg te geven, daar wij geene mid-
DES VADERLANDS. 1023
delen hadden en ook nog niet hebben, μ aan te Tallen, hetgeen Ofls trouwensi ook niet 157β—
raadzaam of belamelyk zou zijn,**
»Om de waarheid te zeggen," zeide grobbewpowk, i)wij yerli-qiivven dat gij
ons den oorlog niet zult aandoen, maar zien niettemin, van der^ anderen kant, (Jat gij
alom uwe godsdienst tracht te verbreiden en u niet vergenoegt di§ allc^o onder u
handhaven, daar gij allo middelen in het werk atelt, haar iö onze gewesten te vciiv
spreiden. Welken waarborg nu zullen wij hebben, wanneer u is toegestaan al wiit gij
verlangt, dat gij geene nieuwigheden op het stuk van godsdienst, tegeo de (ient^che
Bevrediging aan, zult invoeren?"
»De waarborg, Avelken wij zouden kunnen geven,'' anty^^Qordde de Prins, »is, dftt
wij indedaad de Bevrediging zullen nakpmen, op welke wij heiqofd hebben geene ipr
breuk te zullen maken noch er eenige nieuwigheid in tq vperen, Wij houden ons aan
hetgeen wy beloofd hebben."
»Dit zijn slechts beloftenzeide wiLLEjivAl·, » Gij ^vilt, dat ιρβιρι μ^θ wpoffien ge-
loove, maar aan de wojorden en beloften van doït jas of van ons wilt gij niet gelqpven."
» Het is hier de vraag niet van gelooven of niet gelooven," Ijqryattp de Pfins. »Zop
door DON JAN en u de Bevrediging wordt gehandhaafd, zullen wij u gelqpven en uit
uwe daden bespeuren, dat gij op een goeden voet met ons wandelt; jnaar gij geeft ons
reden van Avantrouwen, wanneer wij zien, dat gij uitvluglen ioekt om do Bevrediging,
in strijd met hetgeen gij beloofd hebt, niet na te komen onder voorwendsel van ons
andere punten tot onzen Avaarborg voor te stellen, hetgeeA de (tpekomendp) verga-
dering der Algemeene Staten moet overgelaten worden,"
»Wij hebben ook punten aangevoerd," merkte tEONiiijus .op, »in Avelke gij de Be-
vrediging niet hebt nagekomen."
»Wij hebben u daaromtrent," zeide van der mijlen, »wat de hoofdpunten fcptreflt,
Toldoening gegeven en zijn bereid, u die, wat de pverige aangaajt, insgelijks jle gevpn,
hoewel er niet één is, op welk wij het eerst inbreuk genjaakt hebben; >vaqt hetgeen
waar men ons van beschuldigd, hebben wij op het voorbeeld dejr Gentenaars en naar
regterlijke uitspraak (par senlence prononcée] gedaan; zoq er derhalve jscheijding plaa,ts
heeft, komt zij van u, niet van ons."
»Maar," vraagde grobbendonk, »het hoofdpunt der Bevredigiqg wül, dat gy u, teji
opzigte van de uitoefeniog uwer godsdienst, aaa de Algemeene Staten onderwerpt; welke
verzekering hebben' wij nu, dat gij dit zuit nakomen, wanneer gij zi|Jt bevredigd
zijn in alles wat gij begeert?"
»En welke reden hebben wij u gegeven," was het vragend antwoord van den
Prins, »ons te wantrouwen, daar wij >van onzen kant de Bevrediging opgevolgdihebben,?
Aangezien wij nu eenmaal hierin overeengekomen zijn, mo^st gij u daarmede „tevreden
houden."
144 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576_ »Belooft gij dan," hervatte grobbendonk, »aan alles wat de Algemeene Staten,
1 'ïSI . ·· ··
zoo wel in dit als in de overige punten zullen bevelen, u te onderwerpen, gelyk gij,
volgens de Bevrediging, verpligt zijt?"
»Ik weet het niet," hernam de Prins, »want gij hebt reeds inbreuk op de Bevre-
diging gemaakt en haar geschonden, daar gij, zonder onze toestemming, een verdrag
met DON JAN aangegaan, ja, hem zelfs voor Landvoogd erkend hebt."
» Gy zult derhalve," ging grobbendonk vragend voort, » de beslissing der Algemeene
Staten niet aannemen?"
»Dat zeg ik niet," was 'sPrinsen antwoord; »het zou wel kunnen zijn, dat wij die
aannamen, maar het zou ook wel niet kunnen zijn. Wij zouden alsdan raadplegen en
overwegen, in hoe verre wij verpligt waren, er ons aan te onderwerpen, daar wij
niet meer in ons geheel zijn zoo als ten tyde van de eerste Verbindtenis te Gent
aangegaan."
»Maar men zal u in uw geheel herstellen," zeide grobbendonk.
»Dit kunt gij niet," hervatte de Prins, »want gij hebt ten eenenmale op de Bevre-
diging inbreuk gemaakt."
»Derhalve," zeide meetkerke , » kunnen wij niets doen, en gij wilt de Bevrediging
als geheel verbroken beschouwen."
»Niet wij," hernam de Prins, »hebben haar verbroken, maar gij; en echter weige-
ren wij niet, er ons aan te houden, mits wij onze redenen kunnen aanvoeren en
zonder nadeel in ons geheel hersteld worden. Maar gij hebt ons reeds veroordeeld
door uwe belofte aan don jan, de Roomsch-Katholijke godsdienst in alles en overal
te handhaven en van elk den eed te vorderen haar te onderhouden, zoo dat wij niets
van de Algemeene Staten te verwachten hebben dan geheel in het ongelijk gesteld
te worden.
»Gij zult dus niet," vraagde grobbendonk, »ten opzigte van het uitoefenen der
godsdienst, u aan de uitspraak der Staten willen onderwerpen?"
»Z-eker niet," was het antwoord; »want om u de waarheid te zeggen, wij zien
dat gij ons wilt uitroeijen, en wij willen niet uitgeroeid worden."
»Ho!" riep de Hertog van Aarschot uit, »niemand wil dit." Hetgeen ook de Heer
van Hierges beaamde.
»Laat dit zoo zijn," hernam de Prins. »Wy hebben ons aan u te goeder trouw^
onderworpen in de hoop, dat gy alleen het welzgn des Lands in het oog zoudt hou-
den en op niets anders acht slaan dan op hetgeen nuttig en heilzaam was; en nu
gaat gij ten wille van don jan u verpligten, de Roomsch-Katholgke godsdienst in
alles en overal te handhaven en te doen handhaven, maakt deswege een verbond,
en vordert van elk eene dergelijke belofte, die niet anders dan door ons uit te roeijen
kan nagekomen worden."
mmm
DES VADERLANDS.
»Nooit was dit de bedoeling van hetgeen in dat Verbond (hetEeuwig Gebod) beloofd 157ß-
is; men heeft er zelfs niet aan gedacht," zeide leoninus; »de Staten hebben zich
slechts daardoor meer Tan elkander willen verzekeren en getracht te verhinderen, dat
zij zich ontbonden."
»Maar," hernam de Prins, »zij waren reeds door de Gentsche Bevrediging aan
elkander verbonden en wel zoo eng, als het nieuwe Verbond dit ooit zou vermogen."
Aldegojnde toonde hierop aan, hoe onbillyk het was, dat terwijl aan het Verdrag van
Gent, zoo plegtig gesloten en welk men beloofd had door al de voornaamste Edelen,
Overheidspersonen en Ambtenaren te laten onderteekenen, in dit opzigt niets gedaan was,
men een nieuw Verbond, op raad en gezag van bijzondere personen aangegaan, door elk
wilde laten teekenen en goedkeuren, omdat er (uitsluitend) de handhaving der Roomsch-
Katholijke godsdienst in beloofd was. »Hierdoor," zeide hy, »moet men noodwendig,
of zich verdacht maken niet van de Roomsche godsdienst te zijn, of onze zaak blijk-
baar zonder onderzoek veroordeelen."
De gezanten verzekerden op nieuw, dat dit nooit hunne bedoeling geweest was, en men
eene geschrevene verklaring daarvan wilde geven. »Maar," hervattende anderen, »daarom
zult gij niet van de verpligting van uw eed en belofte ontheven zijn, van welke gij u
noodwendig moet kwijten, wanneer gij door don jan lot de vergadering der Algemeene
Staten geroepen wordt, of gij zijt meineedig niettegenstaande uwe verklaring."
Nu vatte Dr. gaill het woord op en zeide in het Latijn, »dat hy, die de wet
gemaakt heeft^ haar kan verbreken, en alzoo de Staten, die dit Verbond aangegaan
hadden, het naar goeddunken konden uitleggen en afschafien."
Aldegonde antwoordde, insgelijks in het Latijn, »dat er een groot onderscheid was
tusschen eene wet en eenen eed. Hij toch die een eed heeft afgelegd, kan er zich niet
van ontslaan, omdat hij dien voor God afgelegd en den heiligen naam van God tot ge-
tuige en regter genomen heeft, terwijl een wetgever in eene bepaalde wet zelf regier is."
Leoninus merkte hierop aan, »dat in alle overeenkomsten en verdragen, wanneer de
eischer (stipulateur) den anderen van zijne belofte ontslaat, de toezegger (prometiant)
ontslagen en ontlast is, ofschoon hij zich met eede verbonden heeft."
»Iets dergelyks heeft hier geene plaatshervatte aldegoïtde. »Gij toch zijt hier
niets met ons of zelfs met dott jan overeengekomen, waarvan wy u kunnen ontslaan,
maar hebt u, voor ;het aangezigt van God, bij dat Verbond verpligt te onderhouden
wat gij beloofd hebt. En wanneer men het zoo wil opvatten, dat wij met elkander
een verdrag hebben aangegaan, dan nog kunnen wij niet gewaarborgd zijn tegen na-
deden , zoo als ons reeds berokkend werden (ewcor ne pouvons nous estre pourtant déli-
vrés du préjudice desja donnè); want gij hebt de bedoeling en den wil van uw hart
te kennen gegeven; en zoo deze· wil u bijblijft, kunt gij onze regters noch scheids-
mannen zijn, daar die wil blijkbaar partijdig is." . « ^^ . /
II Deel. 6 Stuk. 19
US
146 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—^ Leoninus beweerde, dat de (bewuste) belofte gedaan was ten aanzien der vijftien ge-
^^^^ westen en niet van Holland en Zeeland. Hierop werd door vosbergen aangevoerd,
dat in de uitgevaardigde acte van bevrediging, van welke hij een afdruk bij zich
had, gelezen werd: in ende overal, en voegde er bij; »Zeker, si tacuissetis, non
philosophi [ut olim philosopho fuit ohjectum), sed judices fuissetisy
De gezanten hervatten, dat dit alleen van de gewesten aan de overzijde (de vijftien gewes-
ten) verstaan werd. De afgevaardigden van Holland en Zeeland nogtans begrepen, dat hoe-
danig men dit ook verstond, het altijd klaarblijkelijk tot hun nadeel strekte en het derhalve
billijk noch redelijk was, dat zij zich aan het oordeel (der Algemeene Staten) onderwierpen.
Nadat men hierover nog eenigen tijd met elkander getwist had, werd op voorstel
van LEONiMus besloten, dit geschil te laten rusten en te beproeven tot een verdrag te
geraken. Tot dat einde zou men de punten, dien dag mondeling voorgedragen, schrif-
telyk behandelen, en insgelijks schriftelijk op de vroegere , door leoniwus en grobben-
BONK voorgesteld, bij den Prins en de Staten van Holland en Zeeland nader terugko-
men. Hierop ging de vergadering uiteen (1).
Oranje vermaande ondertusschen de Hollandsche en Zeeuwsche afgevaardigden ten
ernstigste en als hun hoogsten pligt, de voorregten en vrijheden des Lands legen don
JAN en de zynen, die slechts trachtten het volk in slavernij te dompelen, met kracht
23v. te handhaven (2). Eerlang dienden grobbendonk en leoninus een vertoog bij hen in,
^157™' hoofdzakelijk op de uitbetaling der bekende honderd en vyftig duizend gulden
werd aangedrongen, om die tot »de gemeene welvaart" te bezigen (3). De gezanten
van DON JAN hielden inzonderheid aan, dat »de Prins, die nu verworven had wat hij
zoo vurig begeerde, namelijk: herstelling in eer en goederen en het vertrek der Span-
jaarden , waarom hy de wapenen had opgevat, verklaren zou, of er nog iets aan
zijn verlangen en zekerheid ontbrak, opdat men hem bevredigen mogte; dat het Eeuwig
Gebod in Holland, Zeeland, en de oorden met hen verbonden afgekondigd wierde;
en dat men alles achterwege liete, wat naar vijandelijkheden zweemde of mistrouwen
mögt verwekken, zoo als het onderhouden van krijgsvolk, het versterken van plaatsen,
het sluiten van verbindtenissen, voornamelijk met uitheemschen, en het vergieten van het
t
geschut, hetwelk in zijn geheel behoorde te blijven tot op het besluit der Algemeene Staten,
over den tyd van wier bijeenroeping men thans diende te raadplegen (4)." Den gezan-
ten was gelast, wanneer de Staten van Holland en Zeeland over de zaak van godsdienst
f, ¥
Λ
(1) Correspondance de guillauiMe Ie Taciturne, ï. III. ρ. 447—459.
(2) Correspondance de guillaüme Ie Taciturne, T. III. ρ. 459.
(3) BOR, HisL d. NederL Oorl. D. I. B. X. bl, 816, 817.
(4) bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 817. hooft, Nederl. Hist. B. XII. M. 509.
-ocr page 147-DES VADERLANDS. 147
mogten spreken, zich daaromtrent niet uit te laten, maar hen naar de aanstaande Al- 1576-
gemeene Statenvergadering te verwijzen, op welke dit punt, volgens de Gentsohe Be-
vrediging, nader zou behandeld worden. Daarentegen moesten'zg eisclien, dat onmid-
dellijk het bevelschrift Averd ingetrokken, den tweeden der loopende maand in Bolland
cn Zeeland op naam des Konings en by rade van den Prins van Oranje uitgevaardigd,
om de kerkelijke goederen in die gewesten te verkoopen en te vervreemden ten be-
hoeve van de leeraars, bedienaren, schoolmeesters en onderwijzers van de nieuwe
godsdienst; een besluit waarover don jan zich ten uiterste verbaasd had, als zijnde
eene buitensporige, hoogst onregtvaardige, niet te dulden daad en geheel in strijd met
het twintigste en een en twintigste punt der Gentsche Bevrediging (1). Het blijkt
echter niet, dat aan dien last door de gezanten gevolg is gegeven. Er is althans geene
sprake van in het antwoord op hunne voorstellen, waarin de Prins en de Staten ver-
klaarden , )) dat het hun ontijdig voorkwam, nieuwe verzekeringen te geven eer de voor-
waarden van het Gentsche Verdrag vervuld waren, waardoor men het best het wantrou-
wen kon uit den weg ruimen; dat het verschil tusschen de Gentsche Bevrediging en het
Eeuwig Gebod hen verhinderde, dit laatste op andere voorwaarden aan te nemen dan
zg in hun vertoog aan den Heer van Willerval, den acht en twintigsten van Wijnmaand
laatstleden, hadden uitgedrukt; dat de Algemeene Staten wel betuigd hadden, den Vrede
van Gent te zullen handhaven, alle inbreuk op de vrijheden, voorregten en gewoonten
der Landen te beteren, en het Verdrag door de Stadhouders en Krijgsbevelhebbers, als
gehouden zijnde zich daarnaar te rigten, te laten teekenen, maar dat het daarbij gebleven
cn het besluit niet uitgevoerd was; dat de Duitsche benden, die men verpligt Avas af te
danken, nog midden in het Land lagen; dat de Prins van Oranje niet hersteld was in het
bezit zijner goederen, 'en zijn zoon, de Graaf van ^wre^i, steeds gevangen werd gehouden,
hetgeen niet alleen tegen den Vrede streed, maar ook tegen 'sLands vrijheden; dat hem
onderscheidene plaatsen, begrepen onder het stadhouderschap hem ^door den Koning
opgedragen, nog onthouden werden, en de Raad van State zelfs de Utrechtschen, die
genegen waren, zich weder onder zijn bewind te begeven, daarin verhinderde; dat de
voorregten en vryheden wel verre van onderhouden te worden, gelijk men beloofd
had, op menigvuldige wijze verkracht werden; dat de dagvaarten der Algemeene en der
Gewestelijke Staten aan de willekeur van don jan bleven onderworpen; dat men in de
andere landschappen den Hervormden niet veroorloofde te blijven wonen, zoo als vol·
gens het Verdrag van Gent moest plaats hebben; dat don jan, zonder hen (oranje en
liet gelieele lezenswaardige berigtschrift aan de gezanten wordt door gachabd medegedeeld, Cor·
respondance de guillaume Ie Taciturne, T. IlL p. 438—446. . >
(1) gachard, Corrciipondance de guillaüme Ie Taciturne, T, 1Π. p. 445, 446.
16*
-ocr page 148-148 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
- zijne Staten) daarin te kennen, als Landvoogd aangenomen en, tegen de bepalingen te Marche
en Famitie overeengekomen, met een gevolg van Spanjaarden en Italianen in Brussel ontvan-
gen was; dat aan zijn Hof dagelijks vele lieden verkeerden, die zich kwalijk tegen de welvaart
des Lands gekweten hadden, zoodat alom het gerucht liep, dat hij met hen geheime
bedoelingen koesterde; en eindelijk, dat het onderteekenen van het nieuwe Verdrag, het-
geen men van hen eischte, indedaad eene nieuwe invoering van geloofsonderzoek was,
veel wreeder dan het vorige, ja, zelfs dan het Spaansche, hetwelk slechts verdachte per-
sonen het aantasten, terwijl de onderteekening van dit Verbond de verpligting oplegde,
de Roomsche Katholijke godsdienst te verdedigen.''^ Dit antwoord werd, even als het
voorstel, schriftelijk overgelegd. Eenige, en daaronder belangrijke punten, werden echter
ook mondeling behandeld. Bitter liet de Prins zich uit, dat men zijn zoon niet slaakte,
welke tegen de voorregten des Lands en inzonderheid tegen die van de Hoogeschool te
Leuven was opgeligt, hetgeen door leoninus zeiven erkend werd. En toen men hierop,
ironisch genoeg, aanvoerde, » dat dit alleen uit vaderlyke genegenheid van den Koning ge-
schied was, om hem en zijn zoon voor alle onheilen te vry waren," hervatte de Prins, »dat
hij dit bezvi^aarlijk gelooven konde, daar de Koning hem te zelfden tijd uit het Land
gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard had." Hij klaagde insgelijks, dat hem,
in weerwil der Gentsche Bevrediging, zijne heerlykheid Breda niet werd ingeruimd.
De gezanten billijkten ook deze klagte, maar merkten tevens op, dat het den Koning
als Landsheer vrijstond, steden zoo wel als kasteelen met krijgsvolk te bezetten, wan-
neer hem zulks goeddacht." »In tijden van vrede en rust moet een vassaal dit'gedoo-
gen," antwoordde oranje, »maar thans komt mij, als partij in dezen, Breda toe,
daar ik het uitdrukkelijk bij de Staten bedongen heb." Tegen zijne grieve, dat Utrecht
niet onder zijn stadhouderlijk bewind teruggebragt werd, voerde men aan, »dat de
Raad van State en de Raad van Meehelen oordeelden, dat Utrecht niet onder zijn
stadhouderlijk bewind behoorde, of dat dit althans tot de aanstaande Algemeene Staten-
vergadering onbeslist moest blijven." De Prins echter beweerde, »dat deze zaak
noch by den Raad van State, noch bij den Raad van Meehelen te huis behoorde, aan-
gezien het bewind over Utrecht hem insgelijks door den Koning was opgedragen en
hij, naar luid van de Gentsche Bevrediging, weder in zijn vorig stadhouderlijk ge-
bied moest hersteld worden. Op zulk eene wijze zouden zij de uitvoering van al de
punten dier Bevrediging, welke hun niet bevielen, tot op de aanstaande byeenkomst der
Algemeene Staten kunnen verschuiven."'^— De gezanten beloofden van het een en ander
verslag te zullen geven. Oranje maakte hun voorts opmerkzaam op het afbreken der
kasteelen van Antwerpen^ Utrecht en Gent; doch zij begrepen, dat het slechten der beide
laatstgenoemde sterkten honend zou zijn voor de nagedachtenis van Keizer karel V,
welke die gesticht had. »U dunkt," zeide toen de Prins, »dat ik wantrouwig ben;
maar mij dunkt, dat gij een kwaad oog hebt op de stedelingen, en daarom aldus de
1576-
1581
DES VADERLANDS. 149
zaak der kasteelen bepleit, welke gij tegen de vrijheden der steden denkt te misbrui- 1576—
ken." En als de gezanten hem hierop te gemoet voerden, »dat hij door brieven ^^^^
in Gelderland, Friesland en Utrecht onrust scheen te zaaijen," hernam hij, »dat
hij niets geschreven had, of hij wilde het gestand doen, daar alles slechts neêrkwam
op aanbieding van zijne diensten tot bevordering der algeraeene welvaart; hij zou hier-
mede voortgaan, daar zijn streven was, de geschondene voorregten en vrijheden te herstel-
len , om het Land tot zijn ouden bloei en voorspoed terug te brengen." Toen de gezanten
hem ten slotte trachtten over te halen, eenige bijzondere voordeden voor zich zeiven
te eischen, daar dow jan gezind was, alles in te willigen wat hem genoegen kon geven,
antwoordde hij, »dat hij boven alles begeerde, dat aan de bepalingen van de Gentsche
Bevrediging voldaan wierd. Wilde men hem daarna eenige andere gunst bewijzen, hij
zou die dankbaar aannemen, zoo het tot nut van den Lande strekken konde, daar
hij alleen dit, niet zijn eigen belang zocht (1)." Wat de bewuste honderd vijftig
duizend gulden betrof, daarvan begrepen de Prins en zyne Staten honderd duizend gul-
den aan de dijkaadje van Zierikzee te moeten besteden; de overige vijftig duizend
zouden zy aan de Algemeene Staten, ter betaling der soldaten, uitkeeren. Hiermede
namen de onderhandelingen een einde, en de vergadering ging vriendschappelijk
uiteen (2), Den laatsten van Bloeimaand gaven grobbendonb: en leokinus ter verga-
dering der Algemeene Staten verslag van hunne onderhandehngen te Geertruiden-
berg (5). Op denzelfden dag werd aldaar de lastbrief der gezanten van don jan
bij den Prins en de Staten van Holland en Zeeland, van welks inhoud zij tot nu toe
onkundig was gebleven, voorgelezen en de uitslag der zending medegedeeld (4).
Er is aangemerkt, »dat de Prins zich niet zonder grond beklaagde; men gaf hem
zijn zoon noch zijne goederen terug, en daardoor reden tot wantrouwen. En welke
waarborgen van zekerheid zou hy, na het afkondigen van het Eeuwig Gebod, gehad
hebben? Hij strekte echter," meent men, »zijne aanspraken zeer ver uit. De Raad
van State, bij voorbeeld, merkte met eenige rede aan, »»dat de Gentsche Bevredi-
ging geene melding maakte van Utrecht, en het >vel zou kunnen betwist worden, of
dat gewest daarin begrepen was." " » De Prins hadgaat men voort, » meer wezenlijke be-
weegredenen , ofschoon hij die niet openbaarde, voor zijne weigering. Voor hem was niets
wenschelyker dan het status quo, en niets meer te vreezen dan de plegtige vereeniging der
Algemeene Staten. Men behoeft zich derhalve niet te verwonderen, wanneer men in de
(1) dor, Hist. d. Nederl Oorl D. L B. X. bi. 817-^19. hooft, Me?-/.//iii. B. XIL bl. 510,511.
(2) Correspondance de guillaume Ie Taciturne, T. III. ρ. 464.
(3) Correspondance de guillaume Ie Taciturne, T. UI. p. 459—464.
(4) bonüam, Onuitg. Stukh. D. II. bl. 304—368.
-ocr page 150-150 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—wyze, op welke hij de hem gedane aanbiedingen beantwoordt, door nu eens de leven-
digste aanzoeken weêrstand te bieden, dan eens de uitnoodigingen, om duidelijk op te
geven wat hij begeert, te ontwijken, en dan weder met edele fierheid elk persoonlijk
voordeel af te wijzen, den wensch ziet doorschemeren, minder misschien om zyne
eigene grieven hersteld te zien, dan er zich van te bedienen, om de zaken in onze-
kerheid te houden (1)."
Middelerwijl had oranje in zeer beleefde bewoordingen den eigenhändigen brief van
24 v. don jaw, aan hem gerigt, beantwoord en zich daarbij geluk gewenscht, dat deze Vorst
^^ηη' e&ne andere gedragslijn dan zyne voorgangers wilde volgen, daar hy zi-ch het herstellen
van den vrede en de rust in de Nederlanden alleen ten doel stelde. »Ook ik," zegt hg,
»heb te allen tijde getracht, het welzijn, de rust en de veiligheid des armen volks te
bevorderen, en miine eigene belangen daarbij uit het oog verloren, waarin ik
zal volharden zoo lang ik leef. Daarom verzoek ik nederig Uwe Hoogheid, dit ins-
gelijks als het eenige doel van al uwe daden te beschouwen, en te gelooven dat
in dit geval ik niet alleen zal trachten, mij naar al mijn vermogen van mijne verplig-
tingen te kwijlen, maar zelfs mijn eigen leven noch iets dat in mijne geringe magt
is zal sparen, om Uwe Hoogheid in dit heilig en lofwaardig werk te dienen en te
ondersteunen als een man, die zich altijd geheel heeft toegewijd aan de dienst van
Zijne Majesteit en aan het welzijn van zijn Vaderland. Zelfs kan Uwe Hoogheid zich
verzekerd houden, dat (alsdan) de Hollanders en Zeeuwen aan Zijne Majesteit en Uwe
Hoogheid alle verschuldigde en wettige gehoorzaamheid zullen bewijzen, gelijk ook
van miijne zijde geschieden zal met al die trouw en bereidwiUigheid, waartoe goede
leenmannen en onderdanen verpligt zijn." Ter bevestiging van de gevoelens, door don
JAN geuit, en in antwoord op hetgeen door den Hertog van Aarschot en zijne mede-
gezanten was voorgesteld, verzocht de Prins, dat de Gentsche Bevrediging in allen
deele ten uitvoer gelegd wierd. »Gelijk zij," zegt hij, »de eerste stap geweest is,
om het arme verdrukte volk te bevrijden, zoo bestaat ook het eenige middel, om den
top van den zoo vurig verlangden vrede te bereiken, alleen in de opregte en wezen-
lijke handhaving en het geheel nakomen van al de punten, welke zij bevat (2)."
Dit is zeker een geheel andere toon dan die, welken de Prins, naar de getuigenis
van BON JAN aan den Koning, tegen de gezanten te Geertruidenberg zou gevoerd heb-
ben, doch Avelke ons geheel in strijd schijnt met oranje's bekende voorzigtigheid en
behoedzaamheid. Hij zou zich namelijk aldaar tegen hierges uitgelaten hebben, »dat
men het volk moest tevreden stellen; dat hetgeen men voor het volk deed duurzaam,
(1) GROEN VAN PRiNSTEiiER, in de ArcMvcs de la Maison d'Orange, T. VI. p. 86.
(2) Con'espondance de cuillaume Ie lacittame, T. 111. p. 289—291.
-ocr page 151-DES VADERLANDS. 151
maar de wil der Koningen Toorbijgaand was." Aan aarsghot zou liij Yerklaard hebben, 1576—
»dat zoo men hem Utrecht niet onmiddellijk in handen stelde, hij het met geweld zou
nemen." Hij zou hem daarenboven den raad gegeven hebben, »niet op den Koning te
vertrouwen, want zoo hij het deed, zou hij zijn hoofd in de waagschaal stellen. Wat hem
zeiven althans betrof, hy zou nimmer zulk een vertrouwen koesteren, daar de Koning hem
dikmaals bedrogen had; dat bovendien 's Konings stelregel was: den ketters geen woord te
houden ; eindelyk, dat hij reeds kaalhoofdig en kalvinist {calbo y calhamsta)y^A& en als zoo-
danig wilde sterven (1)." Twee dagen daarna schreef don jan aan filips :»Het volk hier 31 v.
is, als het ware, door den Prins betooverd; zy beminnen, zij vreezen hem, enbegeeren 1577
hem tot Heer. Zij onderrigten hem van alles, en nemen geen besluit zonder zijn raad in
te winnen." Dit was niet geheel onjuist; en bon jan huldigde insgelijks de waarheid, toen
hy later den Koning meldde: »De Prins heeft van niemand ter wereld meer afkeer dan
van Uwe Majesteit." Maar zeker ging hij te ver, toen hij er deze vreesselijke woorden
bijvoegde: »Indien hij het bloed van Uwe Majesteit konde drinken, hij zou het doen (2)."
Niet alleen bij don jan, maar ook bij de Algemeene Staten drong de Prins van
Oranje, weinige weken na de zamenkomsten te Geertruidenherg, in eenen hoogst be-
langrijken brief andermaal op het handhaven der Gentsche Bevrediging ten ernstigste aan,
waarbij hij te gelijk zijn gedrag en dat der Staten van Holland ten opzigte van Amsterdam
verdedigde. »Er is niemand onder u," schreef hij, »welke niet ziet en erkent, dat
de Vrede te Gent gesloten het eenige hulpmiddel geweest is legen eene menigte ram-
pen en onheilen, welke ons arm Vaderland getroffen hebben, en Avaardoor tevens het
onverdragelijke juk der vreemde dwingelandij, hetwelk men ons en onze nakomelingen
voor altijd wilde opleggen, is afgewend. Met welke opregtheid en rondheid ik ge-
handeld , hoe vele moeiten en gevaren ik mij getroost, en hoezeer ik mijne vrienden en
broeders, al mijne goederen en bezittingen, mijn goeden naam en het leven zelfs daar-
voor in de waagschaal gesteld heb, is u allen niet minder bekend dan de bereidvaar-
digheid, goede trouw en standvastigheid, welke de Staten van Holland en Zeeland in
deze zaak beloond hebben, die met hun eigen ligchaam, leven en middelen de brug
gelegd hebben, over welke men lot zulk een bijzonder en wenschelijk goed gekomen is,
hetgeen trouwens zoo algemeen erkend wordt, dat het overbodig zou zijn daarvan te spreken.
En niettemin daar eenigen, die voor het Vaderland weinig liefde gevoelen en slechts
in zijn ondergang tot hoogen staat en eere pogen te geraken, door listen en lagen
en slinksche wegen de oude twisten en burgeroorlogen trachten terug te brengen,
(1) Brieven van den 28 en 29 van Bloeimaand aan den Koning, gachard, Correspondance de
guillaüme Ie Taciturne, ï. III. ρ. LXIII. (1, 2). Zie ook strada, de Hello Belg. Lib. IX. p.521.
(2) Correspondance de guillaüme Ie Taciturne, T. III. ρ. LXIII, LXIV.
-ocr page 152-1032 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—zouden deze weldaden, die wij uit de hand en door de gunstige beschikkingen Gods
ontvangen hebben, spoedig Terloren kunnen gaan. Daarom kan ik, zoo wel uit
pligt jegens het Vaderland als uit de genegenheid, welke ik altijd om u te dienen
gekoesterd heb en nog koester, niet nalaten, u minzaam te verzoeken en ernstig te
vermanen, gelijk ik u bij dezen verzoek en vermaan, dat, ofschoon al het overige,
hetzy door onverschilligheid, hetzij door den verblindenden luister van eenige ont-
leende kleuren, op den achtergrond en uit uw gezigt en geheugen geraakte, gy ten
minste steeds het goede voor oogen gelieft te houden, welk het geheele Vaderland
door deze Bevrediging ontvangen heeft. Weet ook, gelijk de waarheid is, dat even als
de hoop, welke ieder voedde, deze gewesten tot den ouden vrede, bloei en voor-
spoed teruggebragt te zien, met deze Bevrediging begonnen is, er ook geen
ander middel ter wereld bestaat, dit goede en gelukkige begin tot een gewenscht
einde te brengen, dan haar in allen deele te onderhouden en ten uitvoer te leg-
gen. Derhalve verzoek ik u, dat gij dit met dien ernst overweegt, welken zulk
eene belangrijke zaak verdient, en daaraan eenmaal deugdelijk de hand wilt hou-
den, opdat deze Bevrediging, zoo heilzaam voor het gansche Land en welke gij
zoo plegtig bezworen en zoo dikwerf bekrachtigd hebt, eindelijk geheel moge nage-
komen worden, want tot nog toe schijnt het, dat wij er veeleer eene schaduw of
een schijnbeeld van hebben dan de waarheid en het Hgchaam. Hierdoor vinden wij, in
het algemeen, ons van de voornaamste vruchten er van beroofd, te weten: eene vaste
vereeniging, opregte vriendschap, en onderling vertrouwen. Immers nog op dit oogen-
blik, zoo als wij voor uwe afgevaardigden grobbendonk en LEoifmus breeder uiteengezet
hebben, ziet men niet, dat de goederen teruggegeven, de gewesten vereenigd, de vreem-
delingen , die zich voor de grootste vijanden van het Vaderland verklaard en de goederen
der landzaten geroofd en vernield hebben, vertrokken, de gevangenen in vrijheid ge-
steld, de baUingen toegelaten, de oude voorregten hersteld, en de inbreuken, daarop
gemaakt, afgeschaft zijn. Zelfs schijnt het, dat men weder listen en lagen zoekt, om
allengs het gezag der Staten te ondermijnen en de vreemdelingen tot aanzien te ver-
heffen , welke toch de oorzaak en bron van den algemeenen ondergang geweest zijn; ja,
men poogt de bloedbevelen, ter zake van godsdienst, op nieuw in werking te bren-
gen en schavotten op te rigten, om bet geweten der arme burgers te dwingen,
en alzoo weder die verderfelyke zaden van tweedragt en scheuring uit te strooijen,
welke ons al de verledene rampen, ellenden en verwoestingen aangebragt hebben. Dit
alles, gelijk gij gemakkelijk kunt nagaan naar de wijsheid, die God u gegeven heeft,
kan slechts het wantrouwen vermeerderen en aan de eene en aan de andere zijde
groote beroeringen verwekken, zoodat het zeer te vreezen is, ten zij gij zorgt, dat
de Gentsche Vrede geheel worde nagekomen, dat wij in erger toestand zullen geraken
dan ooit te voren. Gij zult bovendien daardoor bij alle volken en in alle gewestenden
DES VADERLANDS. 1033
roem en lof verliezen, welke gy door uw heldhaftig en grootmoedig bedryf verworven 157β—
I/ÏSI
hebt, te meer als zij zien, dat gij, na zulk een schoon begin, eene zaak onvol-
tooid laat, van welke al uw welzijn, behoud en vrijheid afhangt, en gij de deur opent
voor degenen, die zich naderhand op u naar hun begeren zullen wreken en u en
uwer nakomelingschap een slavenjuk opleggen, veel onverdragelijker dan te voren. Zij
zullen niet anders kunnen oordeelen, dan dat al hetgeen tot nu toe door u verrigt is,
veeleer uil eenigen hartstogt en kwalijk gegrond ongeduld, dan uit Λveloverdachten raad,
ware grootheid van ziel, en een deugdzaam besluit, op regtvaardigheid en billyk-
heid gegrond, is voortgevloeid. Hierdoor zal by elk de gunst en welwillendheid, die
men u tot heden heeft toegedragen, in haat en spotternij verkeeren, hetgeen gij kunt
voorkomen door de Gentsche Bevrediging stiptelijk en in allen deele op te volgen,
waartoe ik u andermaal minzaam en ernstig uitnoodig, en verzoek mij daaromtrent uw
gevoelen mede te deelen (1)."
Om den zelfden tijd berigtte GROBBEPfnowK den Prins van Oranje, dat de Algemeene
Staten, zoowel als de Landvoogd, steeds draalden, zich over het verhandelde te Ge.erlrul·
denherg te verklaren. Tevens trachtte hij hem te bewegen, het wantrouwen tegen den
Koning en Doiy jan af te leggen. »Indien gij overweegt," zegt liij, »dat de Koning,
onze meester, na zulk een langen oorlog en zoo veie groote en nuttelooze kosten tot
de overtuiging is gekomen, dat men hem slecht geraden heeft, om van de twee we-
gen van regeren den weg der gestrengheid boven dien van zachtheid te verkiezen,
en hy derhalve eindelijk, hetzij uit noodzakelijkheid, hetzij door goddelijke ingeving,
van gevoelen veranderd is; wanneer gij bedenkt, dat dopt jaw tot op dezen oogenblik
zoo wél aan de veranderde zienswyze des Konings beantwoord, en zich zoodanig naar den
wenscii der Staten gevoegd heeft, dal men hem met rede niet van eenige andere bedoe-
ling verdenken kan; dat hij ook geen ander krijgsvolk in dienst heeft dan dal der Staten,
en alzoo, indien hij zelfs iels anders beoogde, dit niet zou kunnen uitvoeren, moet dit alles
uit uw hart hel te groot wantrouwen bannen, hetwelk ons thans zoo nadeelig is. Daarom
verzoek ik nederig, in plaats van zoo veel kwaad vermoeden te koesteren, veeleer te over-
wegen en te ond.erzoeken, of en in hoeverre gij moet en kunt vertrouwen, en deTgrens
daarvan zoo min mogelijk te beperken ten behoeve van de algemeene rust en welvaart, om
welke Ie bevorderen men alle eigenbelang, ja, des noods, naar het voorbeeld van alle
groote mannen, zijn leven zelfs moet opoiTeren. Gij zelf zijt daarin tol op dezen oogenblik
zoo weinig in gebreke gebleven, dat de wereld met ééne stem, aan u de weldaad van het
handhaven der vrijheden en voorreglen des Lands toeschrijft. Ik wensch, dal deze vrij-
(1) Correspondance de guillaume Ie Tacilurne, T. III. ρ, 292—29δ. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl,
D. I. B. X. bl. 829, 830.
II Deel, 6 Stuk. 20
-ocr page 154-154 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576— hetlea en voorregten, en gevolgelijk het volk en Vaderland, niet verloren gaan , hetgeen echter
gebeuren zal, wanneer gij aanleiding geeft, dat onze rust in een nieuwen krijg herschapen
wordt, hetgeen God verhoede." Hierop brengt hij den Prins de nadeelige gevolgen onder het
oog, welke eene nieuwe vredebreuk voor hem en zgn geheele huis konde hebben, terwijl
hij hem vermaant, » zich niet door de gewone spreuken te laten verleiden, dat men den
Ketters geen woord behoeft te houden, en dat de toorn der Koningen onsterfelijk is; want
het eerste konde zeer wel verholpen worden door het gezag van den Paus, interposita ßde
publica Imperatoris et principum Imperii; en wat het laatste betreft, dit werd door
eene menigte voorbeelden, zoo uit de nieuwere als oude geschiedenis, weersproken." —
Orawje antwoordde, dat »hij gaarne zoo lang mogelijk het besluit uit Brussel, om-
trent het verhandelde te Geertruidenberg, zou afwachten, maar wenschte dat men be-
greep, dat alles waar hij had op aangedrongen slechts strekte om den vrede, dè alge-
meene rust en 's volks welvaart te bestendigen, en het er alzoo verre af was, dat hij door
eigenbelang gedreven werd." — »Ik ben van uw gevoelen," gaat hij voort, )>dat
wantrouwen in de tegenwoordige omstandigheden voor ons zeer nadeelig is, en kan dege-
nen niet toevallen, welke oordeelen, dat in alle welgeregelde regeringen, het wantrouwen
altijd tot tegenwigt of breidel der dwingelandy moet blijven. Maar gij zult mij toe-
stemmen, dat gelijk er tusschen ware vrienden goed vertrouwen bestaat, er tusschen vij-
anden niets dan wantrouwen bestaan kan; zoo men dit laatste wil wegnemen, moet men
eerst de vijandschap (wegnemen), welke er de oorzaak van is, en vrede maken. Vrede
derhalve alleen neemt het wantrouwen weg. En wij hebben een vrede niet minder
plegtig dan weldadig voor het geheele Land onderling gesloten. Daarom, nu er over
het wegnemen van wantrouwen sprake is, moet men beginnen met dezen vrede na te
komen en alle haarklovergen achterwege te laten; men moet toonen, dat er noch vijand-
schap, noch kwaad vermoeden bestaat, welke ons verhindert het verdrag, wederzgds
iiangegaan, op te volgen en te vervullen. Maar thans zien wg integendeel aan
uwe zijde zoo veel wantrouwen, dat men niet een enkel punt van dien vrede nakomt,
ja , er dagelgks meer en meer inbreuk op maakt, alsof hij nooit gesloten, nooit bezwo-
ren geweest ware; want met groote moeite zal men van het eerste tot het laatste punt een
enkel, kunnen aanwijzen, dat van uwen kant ruiterlijk en vvezcnlyk'opgevolgd is. Men
vindt in alle aanleiding tot haarkloveryen en nietige uitvlugten, of geeft er spitsviumge
uitleggingen aan , om niet te vervullen wat de rede gebiedt en eed en pligt vorderen,
of zoekt uitstel, of wel weigert rondwegjhet na te komen. Aldus houdt men de besturen
(gewesten) in oneenigheid, de goederen in beslag, de gevangenen in hechtenis, de vreemde
krijgsbenden in het Land, de kasleelen, ware nesten en toevlugtsoorden der dwinge-
landij, in stand, 'svolks voorregten in bedwang, de bloedbevelen, of ten minste de
uitwerking daarvan, in kracht, de burgers en inwoners der steden in ballingschap, en
over het geheel alle Hervormingsgezinden in onverzoenlyken haat. En wanneer wg ons
DES VADERLANDS. 1035
daarover beklagen, wil men van ons nieuwe waarborgen, dat wij de punten zullen na- 1576—
komen, welke eerst in de (aanstaande) Algemèene Vergadering der Staten moeten be-
handeld worden, alsof daarin niet reeds genoegzaam door de Gentsche Bevrediging
voorzien ware, aan welke wij van onzen kant in alle opziglen voldaan hebben en voldoen.
Men verlangt, dat wij alle wantrouwen laten varen, terwyl men door daden niet alleen
loont, dat men ons niet vertrouwt, maar zelfs niet wil, dal in hen vertrouwen.
Immers, zoo wel door hun dralen, hunne uitvlugten en spitsvinnige verklaringen, waar-
door zij het vervullen der Gentsche Bevrediging trachten te ontwijken, als door de
nieuwe waarborgen, die zy van ons vorderen en ons van hunne zgde aanbieden, geven
zg duidelijk het weinig vertrouwen te kennen, welk zg in ons stellen. Evenzeer toont
de wgze, op welke zij mij en al de onzen behandelen, ons verbannende, onze goede-
ren in bezit, onze personen in hechtenis houdende, en op ons ligchaamsstrafTen toe-
passende , welke de bloedbevelen niet gestrenger zouden kunnen voorschrijven, hoeveel
vertrouwen wij in hunne genegenheid voor ons kunnen en mogen stellen. Het schijnt
mij derhalve toe, dat men de bekende spreuken volstrekt niet moet verwerpen: dat
men den Ketters geen woord behoeft Ie houden, en dat de toorn dsr Koningen onster-
felijk is. De eerslgenoemde toch wordt blijkbaar tegenwoordig nog bewaarheid
door het voorbeeld der Gentsche Bevrediging, onlangs beloofd en bezworen, maar
niets minder dan nagekomen; de andere steunt steeds op dezelfde gronden , uit welke
zij haren oorsprong ontleend heeft. En daar de oorzaak tot toorn nog niet ophoudt,
is er geene groote waarscliijnlijkheid, dat de uitwerking er van ophoude; want wat
gy aanvoert, dat de noodzakelijkheid of eene goddelijke ingeving het gevoelen van den
Koning zou veranderd hebben, is zoo verre van mij te overtuigen (gerust te stellen) ,
dat integendeel, indien ik vroeger geen wantrouwen hoegenaamd gevoed had, deze bewe-
ring dit in mij zou opwekken, daar zij my geen anderen grond van vertrouwen geeft,
dan dien, Avelke de ware bron is van alle veinzerij, te >veten: de noodzakelijkheid.
En wat de goddelyke ingeving aangaat, daar zij den menschen onbekend is kan men
over haar alleen naar de uitkomsten oordeelen, en zoo lang men er geene andere
van ziet dan tot nu toe het geval geweest is, zal men altijd reden hebben te twijfelen,
of DON JAN niet veeleer beantwoord heeft aan het besluit door den Koning geno-
men toen hij hem herwaarts zond en aan de rueda schreef met de Nederlanders tol
betere gelegenheid te veinzen, dan aan eenige verandering van gevoelen sedert op-
gekomen , waai van nog geene andere blijken zijn dan die, welke, naar uwe
eigen getuigenis, de noodzakelijkheid heeft afgeperst. — Maar zoo wij indedaad
zien, dat men het kwade vermoeden en wanlrouwen laat varen, welke men tegen
ons zonder oorzaak heeft opgevat, daar wij van onzen kant de Gentsche Bevrediging
opregt hebben nagekomen, en men wezenlijk en zonder uitvlugten te zoeken de nog
overige punten ten uitvoer legt, zullen wij niet alleen alle wantrouwen ter zijde
f;i·
®:ι·
i'iï
16*
-ocr page 156-156 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
- stellen, maar ons ook in het overige zoo billijk en gematigd betoonen, dal elk zal er-
kennen , dat wij op geene wijze hoegenaamd een nieuwen oorlog willen bewerken.
Wederkeerig hopen wij, dal de Staten der vijftien gewesten (niet zoo geheel vergeten
zullen), dat de groote moeijelijkheden en gevaren, welke wij hier hebben uitgestaan,
door de genade en zegen van God de ware middelen geweest zijn, door welke het Land
in het algemeen \an de onverdragelijke dwingelandy, onder welke het gedrukt werd, is
bevrijd geworden, en dat zij ons alzoo den oorlog zullen aandoen noch dulden, dat men
ons dien aandoet. Wij begeren daarenboven niets dan in allen deele de Gentsche Be-
vrediging te handhaven, welke door hen vastgesteld en bezworen is. Wanneer zij tot
krijg mogten besluiten, zou dit behalve de gewone rampen, welke de oorlog altijd met
zich voert, nog het middel zijn, hen van al hunne vrijheden, regten en voorregten te
berooven, hen ten eenenmale te onderdrukken en tot lijfeigenen en slaven te maken
van de bloedige dwingelandij der vreemdelingen en kwaadwilUgen, daar diegenen,
welke steeds naar dit doel gestreefd hebben, ter wereld geen schooner middel zouden
wenschen of kunnen wenschen, om hunne plannen te verwezenlijken en zich op
hen naar hartelust te wreken. Ik verzoek u derhalve dringend, zoo veel in u is te
zorgen, dat de eenmaal gemaakte vrede ongeschonden bewaard en onderhouden, en
daardoor het Land in zijn ouden bloei en voorspoed hersteld worde." Ten slotte klaagt
de Prins, dat hem zijne goederen in Bourgondië nog niet teruggegeven zijn, en
daarop zelfs weinig hoop is, dewyl men er zoo vele zwarigheden tegen opwerpt (1).
1576-
1581
Te midden dezer staatkundige verwikkelingen, werden oranje's zorgen ter regeling
van binnenlandsche zaken gevorderd. Onderscheidene dyken in Holland en Zeeland
waren in den vorigen krijg op vele plaatsen doorgestoken, en hadden daarenboven van
de stormen op het einde des verloopen jaars geweldig geleden. De vruchtbaarste streken
stonden onder water en leverden derhalve geene inkomsten op, terwijl men nog grooter
verwoestingen vreesde. Om daarin te voorzien werden aanmerkelijke geldelijke opofferingen
gevorderd, en dit baarde groote moeijelijkheden; de een trachtte zich met zijne voorreg-
ten te dekken, om iets ter bestryding der kosten by te dragen, de andere weigerde
den onvermogenden nabuur te ondersteunen; aan de eene zyde moesten bezuinigingen
gemaakt, aan de andere nieuwe belastingen opgelegd worden. Eindelijk gelukte het
aan de voorzigtigheid, het wys beleid en het groot gezag van orawje alle zwarigheden
te overwinnen. »Men zou het schier onmogelyk achten," zegt de waarheidlie-
vende HOR, wdat Holland en Zeeland^ 'welke een oorlog tegen den magtigsten Po-
tentaat van Europa zoo vele jaren op den hals gehad hadden, en daardoor derwyze
bedorven waren, dat er naauwelgks één kwartier onbeschadigd was gebleven, of waar
(1) Correspondance de guillaume ie Tacïturne T. 111. p. 297—307.
-ocr page 157-DES VADERLANDS.
de vijand niet in het midden gelegen had, zoo dat men kwalijk zonder gevaar van 157β—
de eene stad naar de andere konde komen, de landen op vele plaatsen woest en on-
bewoond, vele met de wateren bedekt, dorpen, huizen, hoven verbrand en yernield,
de adelijke sloten ten platte lande meest alle verwoest, en daarbij het onderhoud van
zoo vele krijgsbenden en oorlogschepen tot hunne verdediging, het opbrengen van
aanzienlijke sommen tot ondersteuning van hunne naburen, zoo groote kosten konden
bestryden als tot hel herstellen en vernieuwen der dijken noodig waren; evenwel is
dat alles geschied, hoewel bezwaarlyk, maar met zulk eene goedwilligheid, dat het
wel te verwonderen en eeuwige herinnering waardig is (1)." — Toen men in
Holland en Zeeland ijverig trachtte, zich tegen het water in veiligheid te stellen, steeg
dit in Friesland omtrent het midden van den Zomer, die buitengemeen koud en guur
was, zoo geweldig, dat het over het hoogste van den Bildtdijk heenstreek , waardoor
geheel Dongeradeel onderliep, eenige menschen en vele runderen verdronken, en het
afgemaaide hooi weg dreef, terwgl het andere, dat nog op den wortel stond, door
de ziltigheid van het water verbeten werd, en de huisman alle hoop op herstelling
verloor. De Slagtendijk echter hield het water tegen, waardoor de Vijf Deelen
vrij bleven (2).
Zoodra DON JAN het hoog bewind had aanvaard, poogde hij bovenal te toonen, hoe
zeer hem het handhaven der Roomseh-Katholijke godsdienst te harte ging. Bij open
brieven van den drie en twintigsten van Bloeimaand had hy den Bisschoppen en Ketler-
meesteren gelast, »een wakend oog op hunne schapen te houden, hen door een
voorbeeldigen levenswandel te stichten en met goede leer te wapenen tegen de aanslagen
der verslindende wolven, welke zij naar de geestelijke regten en de kerkvergadering van
Trente moesten straffen, waartoe hun 'sKonings magt en de zijne, wanneer de nood
het vorderde, niet zou ontbreken. Voorts moesten zij den volke verkondigen, dat men
de vrijheid, welke de Ketters uitstrooiden verworven te hebben, geenszins dacht te
dulden, maar hen, als verstoorders van de rust des Lands, daarvoor hoogelijk zou laten
boeten." Byna hetzelfde werd den Voorzitters en Raden der gewestelijke geregtshoven
bevolen met bijvoeging, »ernstig op alle Ketters acht te geven, die zich aan oproer,
wanorde, ergernis, of woorden mogten schuldig maken, welke tol besmetting en verlei-
ding der zielen strekten, en op hen de straffen toe te passen, op het krenken en ver-
hinderen der gemeene welvaart gesteld." Terstond waren deze voorschriften ten streng-
ste in werking gebragt. Reeds den dag na de uitvaardiging er van was te Mechelen
zekere pieter panis, een burger van onberispelijken levenswandel, doch beschul-
(1) BOR, llisL d. Nederl Oorl. D. 1. B. X. bl. 819.
(2) schotanus, Fr. Hist. B. XXII. bl. 811. outhof, Watervl. bl. 542.
157
1'
|i
ii
1038 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1676—digd eene vergadering van Hervormden in het dorpje Bolhein bijgewoond te hebben,
in den kerker geworpen. Hij beleed het feit, maar weigerde hen te noemen,
die aldaar insgelgks geweest waren, hetgeen de regters te meer verbitterde. Vruch-
teloos beproefden dan ook eenige zyner bekenden bg den Schout willem de
KLERK, Ridder en Heer van Boevekerken, de vrijheid voor hem te verwerven. »Hy
behoort," was het antwoord, »tot het volk dat zich om zyn geloof laat ophangen en
verbranden. Hij wil zyne ketterij niet verloochenen; er is geen raad voor hem; hy is
te hardnekkig. Ik voor my, zou te wille van myn geloof miyn vinger in geene bran-
dende kaars willen steken, en deze kerel zegt, dat hg zich liever levend wil laten bra-
den dan het zyne verzaken. Er is dus geen raad voor hem (1)." De Prins van
Oranje verzocht de regering van Mechelen den beschuldigde, op grond der Gentsche
Bevrediging, te ontslaan en de oude tooneelen der dwingelandij, bronnen van zoo veel
bloed en ellende, niet weder op te rigten. Maar de Algemeene Staten gelastten, dat
men den gevangene, die eene'ergerlijke daad (acte scandaleuze), het bywonen eener
preek namelijk, gepleegd had, als verstoorder van de openbare rust zou behandelen, en
12V. den Prins onder het oog brengen, »dat, volgens de Gentsche Bevrediging, de vrijheid
rj
m^nd geweten, behalve in Holland en Zeeland, in de Nederlanden alleen aan Hervormde
1577 vlugtelingen, niet aan inboorlingen vergund werd; en dat, overeenkomstig die Bevredi-
ging, eene ergerlijke daad genoeg was, zonder dat zij openbaar of klaarblijkelyk behoefde
gepleegd te zijn, aangezien de tekst dier Bevrediging het woord openbaar of klaarhlij'
15 v. kelijk niet bevatte (2)." In overleg met don jaw, welke zich toen in Mechelen he-
maand ^ond, werd panis ten dood verwezen en denzelfden dag in het openbaar onthoofd (5),
Den Algerneenen Staten baarde ondertusschen het afbetalen der Duitselie krygsbenden ,
waar de Prins van Oranje ten sterkste op aanhield, steeds groote zorg, daar het hun immer
aan de benoodigde gelden ontbrak, en de Duitschers tot eene billijke schikking zich
weinig genegen toonden (4). Na vele vergeefsche pogingen, hen daartoe te bewe-
gen, verzochten zij don jan, zich naar Mechelen te begeven, om in persoon met
de Duitsche Oversten, tot dat einde aldaar byeengekomen , te onderhandelen. Hy
(1) bob, Uist. d. Ncderl. Üorl. b. 1. li. Λ. bi. 820.
(2) DE JONGE, Besl. d. St. Gen. 1>. II. bl. 370, 37J. !
(3) BOK, Uist. d. Nedeti. Oorl. D. 1. B. bl. 820. v. meteuen, IJisl. d. Nedoi. Oorl. i], VU.
bl. 133. Hoorr, Nedeii. Hist. li. Xll. J)l. .514, wicu njuMvr woordelijk voljjt in do IHst. d. Re-
form. 1). 1. bl. 590.
(4) üe jokge, Besl. d. St. Gen. 1). 11 op een j^root aantal plaatsen van bl, 202—367. Vg .
hiervoor, bl. 137. bor, Uist. d. Nederl. (hrU 1). 1. li. X. bl. 820, 821. hooft, Nedeii. Hist.
li. XII. bl. 512.
mm-
pi^
DES VADERLANDS. 1039
bewilligde hierin op voorwaarde, »dat terwyl hij op hun verzoek en te hunnen be-
hoeve niets verzuimen zou, de zaken zoo spoedig mogelyk te regelen, zij ijverig moes- ^^^
ten trachten, de benoodigde gelden ter afdanking der Duitsche soldaten te vinden;
voorts middelen te beramen, om het overige krijgsvolk [gendarmene) te ontslaan,
over welks baldadigheden dagelijks klagten werden aangeheven; en eindelijk zich de
stad Amsterdam aan te trekken, welke zoo veel leed om hare gehechtheid aan het
Roomsch-Katholijke geloof en getrouwheid aan den Koning, dat elk Christen haar
de behulpzame hand moest bieden." — Na hunne dankbetuiging voor de groote ge-
negenheid, welke hij den Lande toedroeg, verzekerden hem de Algemeene Staten
bij monde van hun Griffier, »dat zij altijd, gelijk tot nu toe, den Koning en het
Roomsch-Katholijk geloof getrouw zouden blijven; dat zij, ten opzigte van Amsterdam^
alles zouden verrigten, wat goeden en getrouwen onderdanen betaamt; en eindelijk,
dat zij heden besloten hadden al het krijgsvolk af te danken, behalve de beide afdee-
lingen van den Hertog van Aarschot en van den Heer van Champigni, die zoo lang de
Duitsche benden niet vertrokken waren , in dienst moesten blijven. Voorts zouden zij
niets van gewigt zonder overleg met den Landvoogd uitvoeren, wien zij deswege ver-
zochten naar Brussel terug te keeren, zoodra de zaak met de Duitsche Oversten
geregeld zou zijn (1)." Elders wordt verhaald, dal don jan, vóór zijn vertrek naar
Mechelen, van de Staten vergde, den Prins van Oranje te beoorloogen, welke den
vrede door het kwellen der Amsterdammers geschonden had. »Dit laatste inzonderheid
gaat mij zoo aan het hart," zeide hij, »dat wanneer ik mij thans in Spanje of in Italië
bevond, ik de reis herwaarts zou aannemen, alleen om de zaak van Amsterdam te ver-
dedigen." Dit baarde groot nadenken. De Staten echter antwoordden meer niet dan
» dat men er eerst beter kennis van behoorde te nemen, en de rampen des oorlogs moest
vermijden, zoo lang er hoop was de geschillen in der minne te vereffenen (2)."
Men meent, dat don jan dankbaar van de gelegenheid gebruik maalde, zich uit
Brussel te verwijderen, Avaar het hem in geenen deele beviel (3). Hij had getracht,
zoo veel mogelijk, ten uitvoer te leggen wat hem big het Eeuwig Gebod, hoe vernede-
rend vele bepalingen daarin ook voor hem mogten zijn, was voorgeschreven. Hij had
de Spanjaarden laten vertrekken, de gevangenen ontslagen, zelfs eerder dan dit van de
zijde der Staten geschied Avas, geld en schuldbekentenissen aangeboden, om den aftogt
der Duitsche benden te bespoedigen, het bevel over de kasteelen aan inboorlingen op^
gedragen, van wier trouw hij niet eenmaal verzekerd was, zich zeiven, ten blijke van
(1) de jonge, Best. d. St. Gen. D. 11. bl. 367, 3ß8.
(2) Bon, Hist. d. Nedm^l Oort. D. 1. B. X, bl. 821. hooft, Nederl. llist. B. XII. hl. 512.
(3) STRADA, de Hello Belg. Lib. IX. p. 524.
-ocr page 160-160 ALGEMEENE CxESCHIEDENlS
1576—zijn vertrouwen, onbeschermd Ie midden eener gewapende bevolking begeven, die
^^^^ hem over hel geheel weinig genegen Λναβ; hij had de grooten mei voorkomenheid,
de geringen met minzaamheid behandeld; en echter, wel verre van hem voor dit alles
erkentelijk te zijn, betoonde men hem zelfs niet die achting en dien eerbied, op welke
hem zgn naam, zijn rang en zijne verdiensten aanspraak gaven (1). In zijne wijze
van handelen zagen velen niets dan enkele geveinsdheid; en om hem gehaat en ver-
dacht te maken werden allerlei geruchten verspreid. Zoo verhaalde men elkander, dat
hy een gedeelte der Spaansche benden in Luxemburg en in Bourgondie verborgen
hield, terwijl het andere gedeelte zich naar Frankrijk en slechts schijnbaar in dienst
der Ligue had begeven, om by de eerste oproeping naar de Nederlanden lenig Ie
kunnen keeren (2). Hij en die van zijnen rade waren dagelijks aan de hatelijkste
schotschriften, aan de onbeschaamdste verzoeken, en aan de grofste beleedigingen van
hel Brusselsche gemeen blootgesteld, zonder dat hij bij magie was, dit te straffen of
de schuldigen ter verantwoording Ie roepen. Eens toen hij van een feestmaal, hem
ter eere door de stedelyke Overheid gegeven, terugkeerde, viel het gepeupel op zyne
lyfwacht aan en dreef die, onder veel smaad en hoon, uiteen. Dit vergrijp bleef,
ondanks zijne klagte, ongestraft. De Heer van Hezé, Bevelhebber van Hrussel, daar-
entegen , reed ongeliindeid, trotsch en vol zelfvertrouwen met zijne wacht door de stralen
der stad, en ontving meer uiterlijke bewijzen van eerbied en ontzag dan de Landvoogd,
wien niet slechts de burgers, maar ook de Staten \veinig bedacht waren, genoegen te
geven (3). De besluiten dezer laatsten strekten meer ten voordeele van orawje dan van don
jAif die hen vruchteloos lot hel handhaven der Roomsch-Kalholijke godsdienst aanspoorde,
daar zij de Protestanlsche Leeraars, door den Prins en de Staten van Holland en Zee-
land· uitgezonden, en de bijeenkomsten der Ketters oogluikend gedoogden. Diegenen
onder hen, welke gaarne in eenen anderen geest zouden gehandeld hebben, werden
uit vrees voor oranje, en bovenal voor het volk van Brussel, medegesleepl. Wat dit
laatste betreft, hierop werd sedert aan de zijde van bon jan aangemerkt, »dat de Staten
zich daarmede niet konden verontschuldigen, dat het gemeen van Brussel onstuimig hunne
vergadering indrong en hen met geweld noodzaakte, in vele zaken naar den boozen
wil des volks te besluiten, aangezien z^ eene andere stad lot hunne ^byeenkomsten kon-
den gekozen hebben, gelijk men voorlang van hen verzocht had, waar zy vryei en
de burgers minder oproerig zouden geweest zijn dan te Brussel·,^' »maar," werd er bij
(1) Vgl. guoen v. i'iuinsxeheh, in de Archivcs dc la Maison dOramje, T. VI. ρ. 83—85, 104.
(2) sTRAbA, de Bello Belg. Lib. IX. p. 522.
(3) scheti Comment. in buhmanni Analect. T. 1. p. 21, 27. tassis Comment. Lib. IV. p. 264.
haraeüs, Annal. Brab. T. 111. p. '255. oa'mpana , della guerra di Fiandra, T. 1. p. 182, 183,
184. BENTfvoGiio, Ncderl. Hist. bl. 261—266. bor, Hist. d. Ncderl Oorl D. 1. B. X. bl. 882.
DES VADERLANDS. 1041
gevoegd, »men bemerkte wel, dat zij door de beloften, giften, listen en praktgken 1676—
van den Prins gewonnen en omgekocht waren (1)." Doch niet alleen bezat don jan
uaauwelijks eene schaduw van de magt hem toegekend, hij verkeerde zelfs in gevaar
leven of vrijheid te verliezen , en was meermalen daarvoor gewaarschuwd. In Bloei-
maand , onder anderen, had hem eens tegen middernacht de Burggraaf van Genl
uit den slaap gewekt en bezworen, op zijne veiligheid bedacht te zyn, daar er een
aanslag tegen hem broeide. Nog onlangs was hem door den Hertog van Aarschot het-
zelfde verzekerd, en dat er een aanhang bestond. Contra-Jannisten genoemd, die
zich door bijzondere kenteekens onderscheidde (2). Men verhaalt, dat de Prins van
Oranje den Heer van St. Aldegonde naar Brussel zond, om, ondersteund door de iiezé,
den Landvoogd met geweld of list naar Zeeland te voeren, doch twijfelt, of dit Avel in
ernst gemeend geweest zij, en de Prins dit niet slechts heeft uitgestrooid, om don jan
lot het een of ander Avanhopend besluit te drijven; zoo niet misschien deze zelf dien
aanslag heeft verdicht, om tot oorlog te geraken (3). Zeker is, dat oranje verklaarde,
dat hij aan dien toeleg geen deel had, en alles door don jan verzonnen was, om
zyne bijzondere oogmerken te bereiken (4). 's Prinsen pogingen werden trouwens ook
niet vereischt, om den Landvoogd van oorlogzuchtige plannen te verdenken, daar deze
niet alleen aandrong, hem met dezelfde magt als zijne voorgangers bezeten hadden te
bekleeden, maar ook eene sterkere lijfwacht begeerde en daarenboven vorderde, dat
hem het opperbevel over de krggsbenden wierd opgedragen. De Staten waren er
verre af zijne eischen in te willigen en nog minder gezind, hem de middelen te
verschaffen, den Prins van Oranje met de wapenen aan te tasten. Onbeschroomd
verklaarden zelfs eenige van de aanzienlijkste hunner leden, »dat zij om de godsdienst,
noch om eenige andere zaak, het zwaard tegen den Prins en de Staten van Holland
en Zeeland zouden opvatten; ja, dat het beter was, in de vyftien gewesten schade aan
de godsdienst te lijden en dat er het gezag van den Koning verloren ging, dan zich
in een nieuwen krijg te wikkelen. (5)."
(1) DOR, llist. d. Nederl. Oorl D. I. li. XL bl. 886.
(2) v. d. hammen, Hist. de don jüan de austuia, Lib. VI. p. 303. campana, la Querru di
Fiandra. ï. I. p. 183, 184, 185. bentivoglio , Nederl. Hist. M. 255. scueti Comm. p. 40.
bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 882, 883.
(3) stuada, de Bello Belg. Lib. IX. p. 524. bentivoglio, Nederl. Hist. bl. 266. de tassis,
Cmnment. Lib. IV. p. 264—269. hauaeüs , Annal. Brab. T. III. ρ. 258, 259.
(4) Archives de la Maison d' Orange, Τ. VI. ρ. 121. bürmannüs, Analect. Τ. 1. Praefal, ρ.
XL. sqq, treedt als verdediger van oranje in dezen op.
(5) Zie hiervoor, bl. 159. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. XI. bl. 886 , 887. v. meteren,
Hist. d, Nederl. Oorl. B. VIL bl. 132 verso.
II Deel. 6 Stuk. 21
-ocr page 162-162 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
_ Behalve de opgenoemdevcisehen van doït jan, waren er nog andere omstandiglieden,
1581 vyelke aan het kwaad vermoeden tegen hem voedsel gaven. Aan zijn hof voerden gon-
zaga en esgovedo den boventoon, van wier raad hij zich uitsluitend bediende, on-
danks de bepaling daartegen in het Eeuwig Gebod vervat en door hem bekrachtigd.
Nederlanders werden er zoo veel mogelijk uit verwijderd; en die weinigen van hen,
welke hij, om de leus, nu en dan raadpleegde, zoo als de Graaf van Barlaymont en
zijne vier zonen, de Raadsheer assonville en be tassis waren, zoo als men het
noemde, verspanjaard (geëspagnoleerd) en stonden in kwaden reuk bij de menigte.
Lieden van geringe afkomst, en onder hen die verspieders ten tijde van alba , en mede-
pligtigen aan de ramp van Antwerpen geweest waren, plaatste hij in aanzienlijke be-
trekldngen, en wettigde door dit een en ander het wantrouwen der Staten en de
minachting des volks (1).
Het is zeker niet vreemd , dat don jan , omringd door eene gewapende, overmoedige, en
dreigende bevolking, er ernstig aan dacht, zich uit Brussel naar elders te begeven,
waar hij minder in zyne handelingen belemmerd wierd, en wanneer de nood het
vorderde, zich spoedig van gewapende hulp kon voorzien. Zoo hij bij zijne komst en
later indedaad getracht heeft, de goede verstandhouding tusschen den Koning en
de Staten der Nederlanden te herstellen, peinsde hij echter sinds eenige weken over
een beslissenden slag [coup d^état), om zich meer invloed en gezag te verschaffen (2).
Een Spaanschgezmd schrijver verzekert, dat toen don jan zich in Brussel niet meer
veilig achtte, hy naar eene geschikte plaats begon om te zien, uit welke hy zich zoo
wel wreken als verdedigen konde (5). De zaak der afbetaling met de Duitsche Over-
sten in Mechelen te regelen, bood hem eene ongezochte gelegenheid aan, zich
zonder opzien te baren uit de hofstad te verwgderen. Tot afdanking van het inlandsche
krygsvolk en dat des Prinsen van Oranje waren reeds vroeger onderscheidene be-
sluiten door de Stalen uitgevaardigd, en gedeeltelyk ten uitvoer gelegd (4). Om de
Duitsche benden, wier aanzienlyke achterstallige soldij dagelijks met eenige duizende
guldens vermeerderd werd (ö), te kunnen bevredigen, beproefden zij om dezen tijd
eene leening van twee maal honderd duizend daalders, tegen zes ten honderd j
(1) tE PETIT, Chron. d. Holl., Τ, IL Liv. XI, ρ. 329.
)
(2) scHETi Comment ρ. 21, 22 , 27. Conf. mmkmi Analect. T. 1. Praef. p. XXXIV. (d).
(3) STRADA, de Bello Belg. Lib. IX. p. 524.
(4) DE JONGE, Bes/, d. Si. Gen, D. II. op verscheidene plaatsen van W. 230 tot 365.
(5) bondam, Onuiig. Slukic. D. III. bl. 2, 3.
-ocr page 163-DES VADERLANDS. 1043
met Hertog julius van Saksen te sluiten (1). Ook bevolmagtigden zij den Burggraaf 1576—
van Gent, doit jan's gezant aan liet Engelsche hof, yoor hen bij elizabeth hon-
derd duizend Pond Sterling τοογ eenige maanden te Terwerven, of, indien dit 12 v.
mislukte, eene verlenging van den tijd der teruggave van de vroeger voorgeschotene
geldsommen, vrelke zij teruggeeischt had, te bewerken (2). Doiï jan echter verbood 1577
zijn gezant, dien last uit te voeren. De Staten beklaagden zich hierover groote-
lijks, en leidden er uit af, dat de Landvoogd niet gaarne de Duitsche krijgs-
benden zag vertrekken (5). Hun besluit tot het heffen van een hoofdgeld van
alle inwoners der Nederlanden, zoo geestelijke als wereldlijke, naar gelang van elks
1 v.
rang, aanzien en vermogen, werd evenwel door hem goedgekeurd, en hij bood Hooim.
zelfs, ^uit eigen beweging, eene aanzienlijke geldelijke bijdrage daartoe aan. De
Hooge Geestelijkheid, den uitersten nood des Lands in aanmerking nemeode, gaf
terstond en gewillig hare goedkeuring aan deze hefïing, zonder daartoe »het verlof
van zijne Pauselijke Heiligheid te verzoeken, daar dit te veel tijd zou wegnemen, het-
geen het geheele bederf en den ondergang des Lands zou na zich slepen (4)." Niet
al de gewestelijke Staten waren met dien lofwaardigen ijver bezield; ten minste Gel-
derland en Utrecht bewilligden niet in deze belasting, aan welke, naar het schijnt,
verder geen gevolg is gegeven (ö). Middelerwijl was dopt jan te Mechelen gekomen (6).
(1) de jonge, Besl. d. St. Gen. D. II. hl. 366.
(2) de jonge, Besl d. St. Gen. D. II. bl. 365, 560—564.
(3) centivoglio, Ncdcrl. Ilist. bl. 264 , 265. v. meteren, Hist. d, Nederl. Oorl. B. VIL bl. 133.
(4) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. III, bl. 1—^22. Merkwaardig voor de geschiedenis van het be-
lastingstelsel in Nederland is de lijst van den taks, op welken elk gesteld werd. De Aartsbis-
schoppen , de Hertogen, Hertoginnen, Prinsen en Princessen moesten elk f600 j de Bisschop-
pen, Markgraven, Markgravinnen, Graven en Gravinnen elk /·300; de Abten en Abdissen, naar
gelang hunner inkomsten, van /"100 tot /400; de Baanderheeren en vrouwen elk /"150, en
de mindere rangen naar evenredigheid opbrengen. Groothandelaars ΛveΓden op /20, klcinlian-
delaars, winkeliers en ambachtslieden op eenige stuivers, en de houders van banken van leening
voor elke bank op /"50 gesteld.
(5) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. III, bl. 33—40.
(6) v. METEREN, IHst. d. Ncdcrl. Oorl. B. VII. bl. 133 bepaalt den dag van's Landvoogds komst
te Mechelen den vijfden van Zomermaand. Den elfden dier maand echter bevond hij zich nog te
Brussel de jonge, Besl d. St. Gen. D. II. bl. 367. lakario meldt ons juister dat hij den
dertiendcn van Zomermaand Brussel verliet (Ie guerre di Fiandra, p. 60). Hij voegt er deze
bijzonderheid bij, dat don jan eene andere poort uittrok, omdat bij die, Avelkc naar Mechelen
leidde, het gemeen zamengescholen was, om hem op te lijiten. Zie ook v. d. hammen, Historia
de don Jüan de aüstria , p. 303.
16*
-ocr page 164-1044 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Hier trad hij , wel is waar, in onderhandeling met de Duitsche Oversten, maar niet
in den geest der Staten, en zijne dubbelhartigheid in dit opzigt wordt zelfs door zijne
vrienden erkend (1). Hij trachtte in het geheim de Duitschers Toor zich te winnen
en tegen de Staten in te nemen. Terwijl zij, het oor leenende aan zijne schoon-
klinkende woorden en beloften, dezen laatsten, wier billykste voorslagen steeds Avaren
afgewezen, voorwaarden stelden, welke zij niet bij magte waren te vervullen en hen
alzoo in de uiterste verlegenheid bragten, zond hij esgovedo met een brief naar
9 v. Brussel. Hierin betuigde hij »zijn leedwezen, dat zijne tusschenkomst zoo weinig
^^577 > verklaarde tevens, dat hij, wel bevroedende dat men de vereischte gelden
niet kon bijeenbrengen, besloten had esgovedo naar Spanje te zenden, om bij den
Koning op de benoodigde middelen ter afbetaling van het Duitsche krijgsvolk^ aan te
houden."— De Staten waren hiermede zoodanig ingenomen, dat bij velen het vroeger
opgevatte mistrouwen tegen don jaw geheel verdween, en zij besloten esgovedo,
die niet verzuimde hoog op te geven van den wensch zijns meesters, de rust en
welvaart in de Nederlanden te herstellen, na zijne terugkomst eene jaarwedde van
twee duizend kroonen toe te leggen. Zij gaven hem een uitgebreiden brief aan den
Koning mede, in welken zij met bescheidene vrijmoedigheid de gepleegde wanbe-
^Irijven der Spanjaarden openlegden, de beweegredenen van hunne eigene daden ver-
schoonend ontvouwden, en 'sKonings ondersteuning tot afdanking der Duitsche soldaten,
welke de landzaten ondragelijk kwelden, ootmoedig verzochten (2). Esgovedo vertrok eer-
lang naar Spanje^ doch werd er, kort na zijne aankomst, verraderlijk vermoord (5).
»De ware reden zijner zending," zegt een Spaanschgezind schrijver, »was den Ko-
ning volkomen met den staat van zaken in de Nederlanden bekend te maken, en hem
van de noodzakelijkheid te overtuigen, dat don jan zich, zoo spoedig mogelijk, in
veiligheid stelde (4)." 'sLandvoogds kwade trouw blijkt onwedersprekelijk, wanneer
iiooim Duitschen Oversten schrijft: »Ik hoop, dat gij u nog zult herinneren, wat
(1) scHETi Comment. p. 22. Vgl. burmannus , AnalecL T. 1. Praef. p. XLYIII.
(2) campana, della giierra di Fiandra, T. I. p. 184. bentivoglio, Nederl. llist. bl. 265, 266.
le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XL ρ. 330, 331. chappuys, llist. Gén. d. l g. d. FL Liv.
V. p. 231, 232. de TAssis, Comment. Lib. IV. p. 265. haraeüs , ^Anna/. Brab. T. III. p. 258.
bor, llist. d. Nederl Oorl. B. I. B. X. bl. 821—827. v. meieren, Hist. d. Nederl. Oor/.B.VII.
bl. 133. iiooFT, Nederl Hist. B. XII. bl. 512—515.
(3) thuanus, Hist. sui temp.Lib, LXIV. p. 217. Lib. LXVl. p. 276. hooft, Nederl Hist. B. XIL bl. 520.
ranke , Fürst, und Volk. B. I. s, 181—183.
(4) bentivoglio, Nederl. Hist. bl. 266. Zie ook den brief van don jan aan den Overste fohkeb
of fugger bij bor, Hist. d. Nederl Oorl D, L B. XL bl 852.
DES VADERLANDS. 1045
ik met u te Mechelen (1) onderhandeld en hoe ik u aangetoond heb, wat gij aan de 1576—
dienst Zijner Majesteit verpligt zijt. En hoewel ik geenszins twijfel, dat gij deswege
noch in gebreke blijven, noch alles met die kracht en dat beleid ten uitvoer zult bren-
gen, welke gg steeds in de dienst des Konings betoond hebt, zoo wilde ik u echter,
aangezien het hooge belang van de zaak, dit op nieuw in het geheugen terugroepen,
en u in naam des Konings bevelen, onverwijld en zoo spoedig mogelijk al wat tusschen
ons besloten en bepaald is Ie volbrengen. Gij zult dan niet alleen handelen naar pligt
en eer, maar u ook daardoor de uitbetaling uwer soldij verzekeren, welke de Staten
u willen onthouden, hetgeen gij noch ik mogen dulden, dewijl des Konings en mijne
bedoeling is, dat gij behoorlijk betaald en beloond wordt." Eigenhandig voegde hij er
als naschrift bij: »Gij weet wat ik u te Mechelen bevolen heb, en dat gij door
het uitvoeren daarvan aan uwe verpligting jegens den Koning voldoen zult niet alleen,
maar zelfs uw leven en uwe soldij verzekeren. Daar het plan der Staten is, u weg
te zenden en alles te ontnemen, ben ik gehouden u daarvan te onderrigten, zoo wel
tot uwe als mijne eigene veiligheid. Wij moeten alzoo elkander ondersteunen en den
Koning deze dienst bewijzen, daar hij het is, die u moet betalen, en ik degene ben,
welke in zijn naam dit moet uitvoeren." Aan de Duitsche Hoplieden en soldaten te Ant-
werpen schreef hij": »Mijne vrienden. Ik gedraag mij aan hetgeen uwe Oversten u
uitvoerig zullen mededeelen. Gelooft hen en volhardt, zoo als gij verpligt zijt, in de
trouw aan den Koning, welken gij dient en die u zal betalen; ook hetzelfde zal ik
doen als uw Generaal, vriend, en medesoldaat." Eene week later zond hij jerome
GüRiEL met geloofsbrieven aan de Duitsche Oversten. »Ik zend u hier," schreef hy,
» GURiEL, om u meer in bijzonderheden open te leggen, wat gij uit hem zult hooren.
En daar de teerling nu geworpen is, moet noodzakelijk het spel voortgezet worden.
Om daarin wel te slagen, behoort men spoedig en met ijver ten uitvoer te leggen
hetgeen wij zijn overeengekomen (2)." Dit was niets minder dan zich van Antwerpen
te verzekeren. De vier vaandels Duitschers, welke aldaar lagen, zouden met nog
vier andere onder kortfeus van den eindew versterkt worden, die gezamenlijk en in
verstandhouding met lodewijk yan blois van treslong, den tijdelijken bevelhebber
van het kasteel, don jan de stad in handen moesten spelen. Eene gelijke taak werd
aan de Duitsche benden in Bergen op Zoom, Breda, 'sJlertogenbosch, Thülen, De-
venier, Kampen en Roermond, met betrekking lot die steden, opgedragen. De Graaf
van Barlaymont en zijne zonen ondersteunden het plan van den Landvoogd, en twee
(1) Hieruit blijkt, dat don j^n zich reeds op dien tijd in de stad Namen bevond. Vfjl.
CHAPPUYS, Ilist. Gén. d, l. g. d. FL Liv. V. p. 233.
(2) LE PETIT, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XL ρ, 330, bor, Hist. d. Nederl. Oorl, D. 1. B. XL
bl. 848, 849.
166 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576— van hunne vier afdeelingen Walen zouden naar Antwerpen oprukken. Drie vaandels
afbetaalde Duitschers, welke met paspoort uit Vlaanderen togen, ontvingen te Den-
dermonde bevel te blijven, doch weigerden te gehoorzamen en zonden den lastbrief
aan de Staten (1).
Inmiddels had posr jan den Algemeenen Staten bij monde van den Heer van Grob'
hendonk verklaard, dat hij naar Brussel zou terugkeeren, om hen naar vermogen te
ondersteunen, zoodra de zaak met de Duitsche Oversten op eenen voet gebragt was,
dat zijne tegenwoordigheid in Mechelen niet meer gevorderd werd. Daar echter vele
kwade geruchten, »in weerwil der waarheid en in spijt zijner goede bedoeling, die hij
genoegzaam door daden betoond had," verspreid werden, om de Staten en het volk te
beroeren, w.enschte hij vooraf, om alle mistrouwen en vrees te verdry ven, dat nu,
daar toch de Spanjaarden en vreemdelingen vertrokken waren, alles mögt uit den
weg geruimd Avorden, wat voedsel aan die uitstrooisels konde geven. Tot dat einde
verlangde hij, dat de Staten van Brahand de afdeelingen van egmond , hezé , bersele
en FLOYON, die het platte land deerlijk afliepen, zouden wegzenden, gelijk met de
afdeelingen van andere gewesten geschied was; dat men een wakend oog zou werpen
op de woelzieke vreemdelingen en Ketters, welke waarschynlijk deze boosaardige ver-
zinsels verspreidden, en hen uit Brussel verwijderen; dat de Algemeene Staten van hunne
zaken en besluiten aan niemand, behalve den wettigen afgevaardigden en onder eede
van geheimhouding, kennis zouden geven; dat zekere Franschman, die, onder
schijn van zaakwaarnemer [agent) des Prinsen van Oranje ^ in de besluiten en ge-
heimen der Staten deelde, geweerd wierd; begeerde oranje een zoodanig per-
soon, dat hij dan daartoe een inlander koze en geen vreemdeling, vfim het niet
voegde , zich met 's Lands zaken te moeijen of de geheimen van staat te weten; dat,
ten slotte, de Staten in alle voorkomende omstandigheden, bezwaren en twijfelingen
zich tot hem zouden wenden, gelijk hij van zijnen kant ook te hunnen opzigte han-
delen zou, en alle lastertaal, kwaadaardig uitleggen van goede daden en bedoelingen, en
valsche geruchten tegen gaan, welke door onrustige geesten uitgestrooid werden, om
liet mistrouwen te vermeerderen en het Land in gisting te houden. — Der Staten
antwoord was, dat zij don jan aanspoorden, zoo spoedig mogelijk de zaak met de
Duitschers te verefifenen en zich dan terstond naar Brussel te begeven, om in vereeni-
ging met hen een einde aan den toestand dezer bedrukte Nederlanden te maken.
Ook zij waren overtuigd, dat de nadeelige geruchten door kwaadwilligen werden ver-
spreid, om de algemeene rust te storen, en wel verre van dergelijke lieden te dulden
li 1
(l) le γετιτ, Chron. d. Holl Τ. IL Liv. XL ρ. 331—333. Βοη, Ilist. d. Nederl. Oorl D. L
B. XL bl. 849—853. v. meteben, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VIL bl. 133.
DES VADERLANDS. 167
of te beschermen, zouden zij de stedelijke Overheden aanschrijven, hen in hét oog te 1576—
houden, te achtervolgen, en ten voorheeide van anderen te straffen. Zij vertrouwden echter,
dat de tegenwoordigheid des Landvoogds en de goede wil, welken hij zou toonen, aan
deze uitstrooisels van zelf een einde zouden maken. Op hun aandringen zou Brahand,
gelijk andere gewesten, reeds voorlang de krijgsbenden weggezonden hebben, indien geld-
gebrek dit niet verhinderd had. Er was echter geen twijfel aan, of men zou daartoe al
het mogelijke beproeven, terwijl zij, van hunnen kant, niet minder ijverig waren,
het arme volk van den overlast der soldaten te bevrijden. Voorts hadden zij reeds alle
afgevaardigden, zelfs den geringsten hunner klerken, bij eede tot geheimhouding verpligt
van hetgeen in hunne vergadering besloten werd, en zouden zorg dragen, dat niemand
aldaar werd toegelaten, die niet wettig door zijn gewest was gezonden. Het was be-
zijden de waarheid, dat zy eenigen zaakwaarnemer van den Prins van Oranje hunne be-
sluiten en geheimen vertrouwd hadden; dikwerf hadden zij de Staten van Holland en Zee-
land verzocht, afgevaardigden te zenden, om met dezen te beraadslagen en hun
te gereeder voldoening te kunnen geven in hetgeen de zaken van hunne gewesten betrof.
Eindelyk was hun hoogste verlangen steeds geweest en nog, met den Landvoogd in
goede verstandhouding te leven, zich bij alle belangrijke gelegenheden en voorvallen
tot hem te wenden, en alle lasteringen, boosaardige uitstrooisels, en slinksche uitleg-
gingen van woorden en daden tegen te gaan. Maar wederkeerig verzochten zij hem
ootmoedig en in alle opregtheid, geen oor te leenen of ligtvaardig geloof te hechten
aan al hetgeen hem overgebragt of ingeblazen mögt worden, noch ongeteekende aan-
klagten aan te nemen, en van zijn hof diegenen te verwijderen, welke bij het volk
aanleiding tot kwade vermoedens konden geven (1).
Terwijl don jaw zoo dubbelhartig te werk ging, werd tegen hem met geen beter
trouw f gehandeld. Sinds zijne komst in de Nederlanden stonden de Algemeen« Stalen
in betrekking met den Hertog van Anjou (2), Avien zij zelfs niet ongezind waren het
hoog bewind op te dragen (5). Daarover in het geheim met den Graaf van Lalaing,
Bevelhebber van Valenciennes, en andere aanzienlijke Nederlanders ruggespraak te hou-
den, was het doel eener reis van Margaretha, van Valois, Koningin van Navarre en
'sHertogs zuster, om dien tijd door Henegouwen naar Spa, onder voorwendsel aldaar
de baden te gebruiken (4). Ondertusschen had don jan de Graven van Mansfeldt en
(1) bor, IKst. d. Nederl Oorl D. I. B. X. bl. 827 , 828.
(2) bondam, Onuitg. Stukk. D. I. M. 261. de jokge, Besl, d. St. Gen. D. Π. bl. 352.
(3) nooFT, Nederl. Eist. B. ΧΠ. bl. 519.
(4) bentivoglio, Ncdevl IlisL bl. 267, 268. ιιοο^ί , Nederl. Ilist.B. XII. W. 519. — stmda,
de Bello Belg. Lib. IX. p. 525, vermoedt slechts een bijoogmerk: η si modo hisce sub aguis aliud
mn latebat," zegt hij. Vgl. bumashus, Analect. T. I. Praefal. p. XXXVI (e).
168
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1570_van Barlaymont, de een Stadhouder Yan Luxemburg, de ander van Namen, bij zich
1 1
' ontboden en hun den neteligen toestand ontvouwd, in welken hij zich bevond. Zijne
en ESGOVEDO'S onderschepte brieven waren voor weinige dagen ier kennis van de Staten
gekomen, en maakten alom een ontzaggelijken indruk. (1} Barlaymowt oordeelde, dat
de Landvoogd zich van de stad en burg van Namen moest verzekeren; de doortogt naar
Luxemburg stond dan altijd voor hem open, en daar zou hij de strijdkrachten, welke
men toch genoodzaakt zou zijn op nieuw naar Nederland te ontbieden, ongehinderd
kunnen ontvangen. Mansfeldt , ofschoon niet afkeerig van dit plan, merkte echter
teregt aan, »dat er geen twijfel was, of de uitvoering er van zou tot eene alge-
meene wapenkreet verstrekken, op welke alle Nederlanders terstond naar het zwaard
zouden grijpen. Eq wat zouden oranje en zyn aanhang beter kunnen wenschen?"
voegde hij er bij. »Welk eene vreugde zal het voor hen zijn, wanneer de Land-
voogd de eerste is, die geweld bezigt? En hoe bezwaarlyk zal hij zich kunnen
verontschuldigen ? Daarenboven is het nog zeer te betwyfelen, of hy zich daarover
niet meer in Spanje dan in Nederland zal moeten verantwoorden. In elke bewind-
voering zyn rampen met het geluk vermengd, en onder de rampen is deze eene van
de grootste, dat de daden naar den uitslag beoordeeld worden." Het kwam hem der-
halve raadzamer voor, »eerst de terugkomst van esgovedo uit, Spanje met 'sKonings
antwoord af te Avachten, en inmiddels alle gevaarlijke ondernemingen en botsingen
zorgvuldig Ie vermijden. Men had reden op den bijstand van God, den Beschermer
van het goede, in deze zaak, welke bijna meer die van God dan des Koningswas,
volkomen te hopen." — Naar dezen verstandigen raad zou don jan misschien de uit-
voering van het plan, door barlaymont voorgesteld, althans vooreerst opgegeven heb-
ben, indien niet de komst der Koningin van Navarre hem eene gelegenheid had aan-
geboden, zich zonder opzien te baren naar Namen te begeven (2).
Daar deze Vorstin de schoonzuster was van Koning filips, achtte hg het van zijnen
pligt, haar aan de grenzen des Lands te ontvangen eij naar Spa te geleiden. Onder
zijn gevolg bevonden zich de Hertog van Aar schot, de Graaf van Barlaymont metzgne
vier zonen, de Graaf van Roeulx, de Heeren van Grobbendonk en ύάώ Rassing hem, en an-
dere aanzienlijke Nederlandsche Edelen, die zich daartoe deels vrijwillig aangeboden hadden,
deels door hem uitgenoodigd waren. Ook de Prins van liet zich hiertoe, doch met.
moeite, overhalen en tevens, om het kasteel van Antwerpen, waarliij als plaatsvervanger
zijns vaders, den Hertog van Aarschot, het bevel voerde, tijdelyk aan lodewijk van blois
VAN TRESLONG, die de belangen van den Landvoogd geheel was toegedaan, in handen
(1) Archives de la maison d' Orange, Τ. VI. ρ. 114, 115. Zie ook den brief van treslong aan
DON JAN , bij BOR, IHst. d. Nßderl. Oorl. D. 1. B. XI. bl. 851. ..
(2) BERTivoGLio, Ncdevl. IJist. bL 267. , . ' '
-ocr page 169-DES VADERLANDS. 169
w····^
te stellen. Don jan had vóór ziin Tertrek uit Mechelen in stilte aldaar, zoo wel als 1576—
1581
te Brussel, zijn huisraad, ja, zelfs zijn wgnkelder te gelde gemaakt. Te Namen onthaalde
hy de Koningin op het feestelijkste. Den avond van hare aankomst was de geheele
stad verlicht. Den volgenden morgen woonde zy de mis bij, welke op de Spaansche wyze |
met maatgezang en speeltuigen gehouden werd. Bij het middagmaal zat bon jan aan ξ
eene afzonderlijke tafel met haar alleen, en liet door ogtavio gonzaga haar knielend f
den wijn toedienen. Des namiddags werd zij in eene sierlijke boot, omringd door vaar- I
tuigen met zangers en speellieden, naar een eilandje in de 3iaas gevoerd en aldaar ί
in eene met bloemen en twijgen getooide zaal ontvangen, waar zang en snarenspel I
elkander afwisselden zoo lang de avondmaaltgd duurde. Toen voegde men zich ten }
dans, en keerde in den nacht weder stadwaarts. Des morgens zette de Koningin de i;
reis voort, en werd tot aan hajir vaartuig door den Landvoogd verzeld, welke haar |
naar de Markgravin van Havré te Hwj deed geleiden. Dadelijk daarop bragt hij, onder "
schgn van toebereidselen tot eene jagtpartij, in de nabijheid van Namen een aantal L
gewapend volk bijeen, en zond den Graaf van Barlaymont met zijne zonen, hierges,
megen, floyon, en haütepenhe naar het slot, om den Bevelhebber jan van bour- Ij
gondie, Heer van Froymont, voor te houden, hoe gepast het zou zijn, hem in
het voorbijreden binnen te noodigen, om de sterkte te bezigtigen. Froymont be- |
willigt. Don jan treedt in en blijft, terwijl men hem een ontbijt gereed maakt,
onder het verwulf van de poort in gesprek met barlaymont en zijne zonen, tot |
eensklaps, op een gegeven teeken, eene in hinderlaag gelegene ruiterbende toe- |
schiet. Hij en de zijnen zetten terstond hunne pistolen der arglooze wacht op de ||
borst, welke zwicht en met de overige bezetting uit het slot g^aagd wordt. |(
»Dit is de eerste dag mijner landvoogdy!" roept don jan vol vreugde uit toen |ji
hij de sterkte in bezit neemt. Dadelijk verzamelt hij al de Edelen, die hem ver- |
gezelden, om zich heen en houdt hun voor, »dat hy, te veel getergd door |
de Staten, eindelijk alle geduld verloren had en voortaan stipt, overeenkomstig zijn ||:
lastbrief, wilde gehoorzaamd worden. Zucht voor zelfbehoud had hem genood-
zaakt, zich van het slot meester te maken, daar zoo wel te Mechelen als te Brussel
zyn leven gedurig was bedreigd geworden, gelijk uit onderscheidene, doch niet on-
derteekende brieven, Avelke hij hun toonde, duidelijk bleek. Hij liet hun echter de
vrije keuze, bij hem te blijven of tot de Staten terug te keeren, daar hij met de
dienst van onwilligen zich niet geholpen vond." Velen verwyderden zich terstond; an-
deren, en onder hen aarsghot en ghimay, bleven afwachten, welken keer de zaken
nemen zouden. De ontroerde Namensche burgerij, Λvelke voor het slot Avas zamen-
gevloeid, werd met woorden gestild. Daarop zond don jan den Heer van Rassing-
hem, om den Algemeenen Staten van het gebeurde en wat hem daartoe genoopt had
kennis te geven, en dat hij »niet naar Brussel zou wederkeeren, vóór men aan zijn
ÏI Deel. 6 Stuk. 22
l\
170 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—Bevel, den Heer van Jlezé en de burgerij aldaar te ontwapenen, voldaan had. Hij wilde
in geenen deele den, vrede breken, maar zelfs voortgaan, de Duitsche benden uit de
steden te verwijderen." Yoorls koos hij een krijgsraad, voorzag zich van levensmiddelen,
en vaardigde brieven af aan de gewestelijke Staten, aan vele Steden, Edelen en Geeste-
lijken van aanzien, om de redenen van zijn gedrag te ontvouwen en zich te regtvaar-
digen (1). Den bevelhebber en de regering van iVame?i verzocht hij schriftelijk, zich over
den stap, waartoe de belangen Tan de godsdienst en van den Koning, zoowel als het
behoud van zijn eigen leven, hem genoodzaakt hadden, niet te verontrusten, dien aan
geene slechte bedoeling toe te schrijven, en allen te straffen, welke daaromtrent kwade
geruchten verspreidden (2). Terstond verwittigde hij de Duitsche Oversten, die van den
aanslag bewust geweest waren, het welgelukken daarvan (3). Dewijl de onderneming
mislukken konde, had don jak getracht, de gezagvoerders van andere plaatsen in dien
oord voor zich te winnen. Philippeville was door den Bevelhebber er van in zyne
handen gesteld; Charlemont en Mariënburg waren door hierges bernagtigd, Luxem-
burg was reeds in zijne magt. Zijn toeleg op Bergen in Henegouwen werd door de
waakzaamheid des Graven van Lalaing verijdeld (4).
(1) Archives de la Maison d'Orcmge, T. VI. p. 113, 114. v. d. hammen, Ilist. de don Jüan,
ρ. 304. strada, de Bello Belg. Llb. IX. p. 525. campana, della guerra di Fiandra, T. 1. p. 184,
185. lanario, Ie guerre di Fiandra, p. 60, 61. bentivoglio, Nederl. Bist. bi. 208, 269. thüa-
süs, IlisL T. III. Lib. LXIV. p. 217, 218. le petit, Chron. d. Holl. Τ. IL ρ. 332. chappuys,
IlisL Gén. d. l g. d. FL Liv. V. p. 232, 233. scheti Comment. p. 23, 27—29. de tassis,
Comment. Lib. IV. p. 267—269. haraeus, Amial. Brah. T. III. p. 259, 260. bor. Ilist. d. Ne-
derl. Oorl. D. I. B. X. bl. 829. v. meieren, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. VIL bl. 133. hooft, Ne-
derl. Hist. Β. Xll. bl. 515, 516. haraeus cn campana verhalen, doch zeer onwaarschijnlijk, dat
don jan een schrijven van de Algemeene Staten Aras in handen gevallen, Avaarin zij der regering
van Namen gelastten, hem in hechtenis te nemen, wegens zijne en escovedo's brieven aan den
Koning, die toen te hunner iennis gekomen Avaren. Hij, hierover ontsteld, zou terstond naar
Luxemburg de wijk genomen hebben, indien barlatmont hem niet aangeraden had, zich liever
van het slot meester te maken, welks bevelhebber den Koning niet ongenegen Avas.
(2) gachaud, Analeetes Belgiques, p. 348 (1). Naar dien brief moet dc verrassing van het slot
le Namen vóór of op den drie en twintigsten van Hooimaand plaats gehad hebben. In een schrij-
ven van den vijf en twintigsten dier maand, meldt don jan aan de Duitsche Oversten «dat hij
gisteren morgen op het kasteel gekomen is." bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XL bl. 84Ö.
Met die dagteekening stemmen ook de meeste schrijvers overeen.
(3) bor, llist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XL bl. 849.
(4) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. ρ. 113, 114, 117. de tassis, Comment. ρ. 26Ü'
lESTivoGLio, Nederl llisi. bl. 270. Vgl. v. d. vynckt, Hist. d. Troubl. T. IL p. 399.
DES VADERLANDS. 171
De tijding van het Termeesteren van het slot te Namen bragt alom de gemoederen 1576—
in beweging, en overal gingen kreten op over de trouwloosheid en verradery van den
Landvoogd. Later echter heeft men dit feit als door de noodzakelijkheid geboden voor-
gedragen en betoogd, dat don jan slechts bedoelde, dewijl zijne vrijheid en zijn leven
bedreigd werden, zich in veiligheid te stellen, zyn verloren gezag te herkrijgen, en
zich ten oorlog voor te bereiden, in geval hij daartoe gedrongen werd; dat het hem
als Landvoogd vrijstond, al die kasteelen en sterkten te vermeesteren en te bezetten,
welke onder het gebied des Konings behoorden; een regt, welk de Prins van Oranje
zelfs erkende; en dat het onger^'md is te beweren, dat hij zijn plan, vóór de uitvoe-
ring, den Algemeenen Staten moest medegedeeld hebben. Voorts wordt te zijner ver-
ontschuldiging bijgebragt, dat niet een van zijne vijanden er eene gewetenszaak van
maakte hem te misleiden, terwijl het bovendien zeer natuurlijk was, dat hij zich van
die beperkingen zocht te ontslaan, welke hem van alle zijden belemmerden (1),
Welke beweegreden don jan ook gedreven hebbe, zyne daad was ten hoogste ge-
waagd, en als zoodanig beschouwde haar ook de Heer van Grobbendonk, een zijner
opregtste vrienden, doch dien hij kort te voren met eenen last naar Brussel gezon-
den had, maar wiens tegenwoordigheid en raad het volvoeren er van misschien
zouden voorkomen hebben (2). Ook filips gaf er onmiddellijk zijn misnoegen over
te kennen (3). Aan de regering van Arnhem, en ongetwijfeld mede aan de andere
Nederlandsche gsweslen en afzonderlyke sleden, schreef hij: »Onze beminde broe-
der .... heeft ons onlangs gemeld, hoe de boosheid en onrust van zekere lieden ....
hem genoodzaakt hadden, zijn persoon binnen Namen in veihgheid te stellen en om met
te meer vrijheid en zekerheid op het bestuur dezer Landen te kunnen lellen, hei-
geen ons zeer leed geweest is, omdat welligt dit oorzaak kan zijn, dat de zaken, die
zulk een goeden keer genomen hadden, verachteren en verlengen (4)." De vrien-
den des vredes waren er door lerneêrgeslagen; anderen daarentegen verheugden er
zich over (5). Oranje noemde don jans vermelden stap eene dwaasheid {folie), uil
welke hij echter wonderwel voordeel wist te trekken (6). De Engelsclie gezant schreef
(1) GROEN V. pRiKSTERER, in de Archives de la Maison d^Orange, Τ. VL ρ. 108—112. ν. cor-
yis-wiEiisBiTZEY, de Tachiigj. Oorl. D. IIL bl. 99—101.
(2) scHETi Comment. p. 27.
(3) scheti Comment. p. 76. Negociai. de sega, aangehaald door iianke, Fürst, u, Yölh. B. L
i. 182.
(4) myx)XM, Onuitg. Stukken, D. III. bl. 163—165.
(5) STKADA, de Bello Belg. Lib. IX. p. 525..
(6) Archives de la Maison d^Orange, Τ. VL ρ. 141. bektivoguo, Nederl. Hist. bl. 270.
16*
-ocr page 172-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
172
1576—aan den Graaf van Leicesier: »de Prins is er ongemeen verheugd over, vooral omdat
hij den vrede steeds nagekomen is en nu erkend zal worden, dat don jan dien ver-
broken heeft, hetgeen strekken zal, om oranje's onschuld open te leggen, en den Land-
voogd bij allen te meer in haat te brengen (1)."
Zoodra de Algemeene Staten den Heer van Rassinghem gehoord hadden, zonden zij
25v. den Abt de marolles, bugho van aytta, en den Heer van buisse naar don jan, om
1577* hem onder het oog te brengen, »hoe weinig schijn de toeleg op zijn persoon had; de
brieven toch, welke dien mededeelden, waren ongeteekend. Kon hij de aanbrengers
en de aanleggers van het werk noemen, dan zou men een naauwkeurig onderzoek naar
de zaak instellen. Dringend verzocht men hem naar Brussel terug te keeren, waar hy,
op hun woord en verzekering, zich veilig zou kunnen ophouden." Don jan toonde
zich hiervan wel niet geheel afkeerig, maar stelde deze voorwaarden: 1°. dat hg, tot
onderschraging van zijn gezag en aanzien als Opperlandvoogd, eene lyfwacht van Ne-
derlanders zou mogen nemen, zoo als men, naar uitwijzen der Gentsche Bevrediging,
bevinden zou te behooren tot zekerheid van zgn persoon en gevolg, en om ongehinderd
te kunnen gaan en reizen werwaarts het hem behaagde. 2°. dat er geene bijzondere
Stadsbevelhebbers (Gouverneurs) in die steden zouden zijn, waar zij oudtijds niet geweest
waren. 5°. dat alle Stadsbevelhebbers, Oversten, Kolonels en krijgslieden van den Lande
voor hem moesten komen als zij ontboden wierden, en hem als hun Kapitein-Generaal
gehoorzamen. 4°. dat hij als Opperlandvoogd zou mogen beschikken over alle ambten
en lasten, die zich zouden voordoen, ten ware zij legen de bovengenoemde Bevredi-
ging en de voorregten van den Lande streden. 5°. dat hem de lijst, welke de Staten
onlangs besloten hadden op te maken van allen, welke zg geschikt hielden, hunne
vergaderingen bij te wonen, met den eersten zou gezonden worden, om te onderzoe-
ken, of er eenige personen op voorkwamen, welke verdacht waren van kwade diensten
te zullen bewijzen, of in de vergadering niet behoorden te komen. En 6°. dat men,
in geval de Prins van Oranje en de Staten van Holland en Zeeland zich niet stipte-
lijk hielden aan de bovengenoemde Bevrediging, door hem, iu naam des Konings,
en de Algemeene Staten aangenomen, voortaan alle verkeer en verstandhouding met
hen zou afbreken, en zich bg hem (don jan) voegen, om den Prins, naar de voor-
schrevene Bevrediging, tot rede te brengen." Hij drong op dit alles aan, »opdat den
Koning weder de verschuldigde gehoorzaamheid bewezen wierd, hetgeen de Staten aan
hem als Landvoogd beloofd hadden, en hij zelf die achting en dat gezag mögt erlan-
gen, welke andere Landvoogden van den bloede, zijne voorzaten, bezeten hadden,
om alzoo de Landen in rust en vrede te mogen regeren en besturen, gelijk zij begee-
iiS·:
(1) queen elizabeth, V. IL p. 60, aaDfjehaald door groen van prijisterer in de Archives de la
Maison d'Orange, T. VI. p. LXXLII.
DES VADERLANDS. 173
ren." In een byzonderen brief aan de Algemeene Staten, verontschuldigt liy nogmaals
zijn gedrag als een gevolg der noodzakelijkheid, tot verzekering van zgn persoon en 27v.
lot behoud van het Land, hetgeen hij door bewijzen tracht te staven. Nimmer, naar
zyne getuigenis, had hij eenig ander doel dan Gode wat Godes, en den Koning wat
des Konings was te geven, gelijk al zijne woorden en daden, welke hij opsomt, duide-
lijk toonden. Maar onrustige geesten poogden hem door allerlei leugens en verdicht-
selen bij het gemeen hatelijk Ie maken, waarin zy maar al te zeer geslaagd waren.
Inzonderheid brengt hij tegen den Prins van Oranje vele grieven in, even als tegen
de Hollanders en Zeeuwen, » die groote vijanden en vervolgers van het Roomsch-Katho-
lijk geloof, en welke geene zaak meer te harte nemen dan dat geloof geheel uit te
roeijen, ja, zich verstouten te zeggen, dat zoo door de Algemeene Staten bevolen
wierd, de Roomsch-Katholijke godsdienst te handhaven en te onderhouden, zy daaraan
niet zouden gehoorzamen." Daarenboven zonden zy hunne prekers rond, welke niets
dan kwaad en onrust stichtten. De Koning en hij hadden veel meer gedaan dan
waartoe zij gehouden waren; oranje en de zijnen integendeel weinig of niets uitge-
voerd van hetgeen door hen beloofd was. Hij verzekert de Staten, dat zyne opregte
bedoeling is, »alom en in alles te onderhouden de verdragen van Bevrediging, zonder
iets anders te begeeren dan het behoud van de oude opregte Roomsch-Katholijke gods-
dienst, op welke de Koning, gelijk zijne voorzaten, ontvangen en bezworen is
geworden voor Prins en Heer van den Lande, en de Staten onder zijne bescher-
ming en hoede genomen heeft, weshalve aan niemand geoorloofd is, die godsdienst
te veranderen of te verstoren tegen zijnen wil (1)." Voorts dringt hy aan op de
verschuldigde gehoorzaamheid aan den Koning, niet slechts door woorden, maar, en
bovenal, door daden te bewijzen zoo als vóór de onlusten. Van zijn kant zal hy al
het verledene vergeten, zoo wel wat vóór als na de Gentsche Bevrediging geschied is;
hij zal elk naar verdienste gunst bewijzen, maar ook degenen, die voortaan misdoen,
naar de regten, voorregten, gebruiken en gewoonten der Landen straffen, zonder eenige
oogluiking of toegevendheid, daar bij gebreke van gepaste uitoefening des regts, alles
hoe langer zoo meer verloren zal gaan. Immers, niet alleen geene regering, staat of
rijk, maar zelfs geen huisgezin kan behoorlijk bestuurd worden zonder regt en zonder
gehoorzaamheid aan zijn hoofd en overste; want vvaar elk wil gebieden, kan niets
anders dan verwarring heerschen. Deswege wil hij gehoorzaamd worden in alles, wat
hij naar regt, rede en billijkheid voor 'sKonings dienst gebieden en bevelen zal.
»Mijn wil en meening is," zegt hg, »'sKonings bevelen te doen gehoorzamen, over-
eenkomstig de (Gentsche) Bevrediging, zoo 't wel regt en rede is; en ik ben verze-
mm-
mp
il) Ygl. hierbij Mg. Gesch. d. Yaderl. D. II. St. V. 11. 98 , 99, 100 , 439 (1).
-ocr page 174-174 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—kerd, dat gij van geen anderen wil of meening zijt." Voorts verklaart hij, in Namen
^^^ te zullen Myven tot hg het besluit der Staten zal vernomen hebben en alles volbragt
is, wat hy begrijpt, ^dat »in zulke redelijke en billijke zaken gedaan moet worden.'*
Hij vermaant hen geen oor te leenen aan kwaadwilligen, maar zich naar den raad van
welgezinden te gedragen. Wat hem betreft, hij heeft besloten meer den weg van
zachtmoedigheid en toegevendheid dan eenigen anderen te bewandelen, in de hoop,
dat men hem geene reden geve, den tegenovergestelden Aveg in te slaan tot handha-
ving der gehoorzaamheid aan God en den Koning, en van dat aanzien en gezag, op
welke hij als Landvoogd aanspraak heeft. De Staten zouden dit vreemd noch kwaad
vinden, daar hij steeds gedaan had en altijd zou doen, wat hij verpligt was en beloofd
had; hij zou de Gentsche Bevrediging nakomen, daar hij even goed gezind als opregt,
en meer vriend van het Yaderland was, dan velen, die er zich op beroemden."
30T. In antwoord op dit alles herhaalden de Algemeene Staten, dat zij nooit van andere
gedachten geweest waren, en ook nimmer zijn zouden, dan in de Hoomsch-Katholyke
godsdienst en onder behoorlijke gelioorzaamheid aan den Koning te leven en te ster-
ven ; te zorgen, dat beide ongeschonden bewaard werden, en gevolgelijk het gezag van
zijne Hoogheid, als vertegenvsOordiger des Konings, zonder eenig mistrouwen of ach-
terdenken te eerbiedigen. Zij mogten echter niet ontveinzen, dat niets eene zoo
groote ontsteltenis en zoo veel wantrouwen konde baren, dan het overhaast vertrek
zijner Hoogheid naar zulk eene sterke plaats, builen hunne voorkennis of die de»
Raads van State. Andermaal wenschten zij de namen der aanbrengers van den
aanslag tegen zijn leven te kennen, om de misdadigers op te sporen en hen, of de
betichters, wanneer het bleek dat de zaak slechts een verzinsel was, voorbeeldig te
straffen. — Zij namen overigens genoegen, dat zijne Hoogheid, boven de gewone
lijfwacht, nog zou hebben drie honderd busschieters, geboren Nederlanders, hem en
hun aangenaam, om zich te begeven werwaarts hij verkoos, mits hij tot Bevelhebber
daarover den Graaf van Bossu, of den Heer van Montigny ^ van Willerval, van Krui-
ningen, of van Noyelles aanstelde, die Hoplieden en Onderhoplieden zouden kiezen,
den Stalen aangenaam, en welke, even als de soldaten, moesten zweren, den Land-
voogd tegen elk te beschermen, en al de punten der Gentsche Bevrediging en van
het Eeuwig Gebod na te komen, zonder te gedoogen, dat er iets gedaan of beproefd
wierd ten nadeele Tan den Landvoogd, of van de bijzondere zoo wel als de algemeene
Staten. — De gestelde voorwaarden ' van don jan werden, in zoo verre men dit
konde, door hen, doch onder zekere bepalingen, die niet altijd van hun groot ver-
trouwen getuigden, ingewilligd. Voorts Terzochten zij den Landvoogd, »zich in BruS'
sei bij hen te voegen, daar hun hoogste wensch was in rust en vrede onder de ge-
hoorzaamheid des Konings en diens Yertegenwoordiger te leven, en dat hij de Duitsche
soldalen zoo spoedig mogelijk zou wegzenden, opdat terstond daarna de Algemeene
DES VADERLANDS. / /
Slatenvergadering gehouden konde worden. Uit onderschepte brieven Tan esgovedo en 1576—
anderen had men ontwaard, dat de inblazingen Tan Treemdelingen en de raad Tan
kwalijkgezinden oorzaak Tan het heerschend mistronvTen en der wanorde waren, Einde-
lijk baden zij nogmaals don jan, uit zijn gevolg allen te Terbannen, tegen welke men
teregt een kwaad Termoeden koesterde, en daarin Nederlandsche Edelen op te nemen,
die te goeder naam en faam stonden." — De Graaf van Bossu, de Heer yan Brussel
en ADOLF ΤΑΤί MEETKERKE Werden tot het overbrengen Tan deze boodschap Terkozen;
»niet zoo zeer, naar het schijnt," zegt hooft, »opdat zij die Terrigten zouden, als
om den Landvoogd stof in de oogen te werpen, en hem Tan het letten op der Staten
Toornemen af te wenden (1)." Naar luid van hun lastbrief, moesten zy don jan Tan
der Staten trouw en gehoorzaamheid op nieuw Terzekeren, hem Terzoeken, met de
daad de Gentsche Bevrediging na ie komen en tot bewys daarTan in de eerste
plaats de Duitsche benden uit Antwerpen laten Tertrekken, treslong Tan het kas-
teel aldaar terug ontbieden, waar hij, strijdig met de Gentsche Bevrediging en de
Toorregten van Braband, het bcTel Toerde, en den Hertog Tan Aarschot^ den eigen-
lijken slotvoogd, derwaarts zenden; men Tertrouwde, dat de Landvoogd daarin te
minder zwarigheid zou Tinden, aangezien hij niet alleen van 'sHertogs getrouwheid
OTertuigd, maar ook gehouden was hieraan gehoor te leencn, ter kwijting van zijn
woord, gelofte en eed, de Gentsche Bevrediging te zullen handhaTen, welke in dit
opzigt geschonden werd. De Termeerdering zijner lijfwacht en de eed, welke Tan het
krygsvolk gevorderd wierd, moesten allen twijfel omtrent der Staten opregtheid bij hem
uit den weg ruimen. Voorts moesten de afgeTaardigden hem dringend uitnoodigen,
zich te Brussel bij hen te Toegen, om ten allereerste de nog onafgedane punten der
Gentsche BcTrediging te voltooijen, »tot instandhouding Tan het heilig geloof en de
Roomsch-Katholijke godsdienst, de behoorlijke gehoorzaamheid aan den Koning, en
van de rust en den vrede des Lands."
1'
De gevolmagtigden ontvouwden hun last in tegenwoordigheid Tan den Hertog van
Aarschot, den Markgraaf van Havrè^ dc GraTen Tan Aremberg^ Roeulcc en Frauque-
bourg, de Heeren ταη Froymont^ Liques, en Grobbendonk^ assonville en fonk, ende ι ^^
geheimschrijTers berti , scharekberg en vasseur. Don jan antwoordde: »dat hem
dergelijke Tertoogen en Toorstellen reeds dikwijls Tóór en nadat hij de landvoogd^ 1.577
had aanvaard gedaan waren." Op norschen toon herhaalde hij de bekende rede-
nen, waarom hij zich in het bezit des kasteels van Namen gesteld had, en Toegde
er bij, dat daar oranje Tan dag tot dag OTermoediger werd en zyne »Terdoeme-
hjke godsdienst" meer en meer deed Terspreiden, het hoog noodig was, dat »de
(1) Nedcrl. llist. B. ΧΠ. bl. 523.
-ocr page 176-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
157^ Algemeene Staten zich met den Koning en diens Landvoogd vereenigden, zich van
den Prins Tervreemden, en eendragtig de wapenen opvatten, om hem te dwingen,
de Gentsche Bevrediging na te komen en tevens te beletten, dat door te veel geduld
en lijdzaamheid, de schade en het kwaad bij den dag toenamen." Hierop gaf hij een
uitvoerig verslag van den smaad, den hoon, en de verguizing met welke men de wel-
daden, door hem den Lande bewezen, en die hij herhaalde malen opsomde, beloond
had. Te vergeefs bragten de afgevaardigden in het midden: »dat het ontijdig was,
thans, door het opvatten der wapenen, de Gentsche Bevrediging te verbreken; en dat,
om de godsdienst en het gezag des Konings te bewaren, het noodig was haar stiptelijk
op te volgen; tot dat einde moest men eerst en vooral de Duitsche soldaten uit de Ne-
derlanden wegzenden, daarna de Algemeene Staten bijeenroepen, zich vervolgens rigten
naar de besluiten, welke door hen genomen wierden, en dan den Prins van Oranje^
wanneer hg zich daartegen kantte of ze niet wilde eerbiedigen, zyn ongelyk onder het
oog brengen." Don jan hield zich aan hetgeen hij gezegd had en begreep, » dat goede
en getrouwe onderzaten veeleer het gezag van hunnen Koning moesten handhaven dan
te gedoogen, dat een zijner vasallen, een Ketter, allengs zijne landen zich toeeigende."
Voorts hield hij zich verzekerd, dat de Prins zich nooit aan de besluiten der Staten
zou onderwerpen (1).
Terwyl · de afgevaardigden zich nog op het slot te Namen bevonden, kwam de tij-
ding, dat het kasteel van Antwerpen voor de Staten verzekerd was. Dow jan, welke
het tegenovergestelde verwachtte, werd er ten hoogste over ontsteld. Immers nog kort
te voren had hij zich onvoorzigtig tegen den Abt de marolles laten ontvallen, »dat
hij het kasteel van Antwerpen voor het zijne hield; en hem geld, noch volk ontbreken
zou (2)," Deze wenk konde slechts de waakzaamheid der Staten verdubbelen; en op
het berigt, dat kornelis van den einden met Duitsch krijgsvolk op bevel van don jan naar
Antwerpen in aantogt was, gelastten zij onmiddellijk den Heer van Champigny, welke
in Brahand lag, hem den pas derwaarts af te snijden. Het gelukte den Heer de vers,
door champigny tot dat einde afgezonden, van den einden te verslaan, hetgeen men voor
het begin der openbare vyandelykheden tegen don jan rekenen mag. Intusschen had
zich, dank zij de pogingen van den Heer van Liedekerken, thans Bevelhebber van
Antwerpen, den stadsgeheimschrijver willem martini, en pontus de noyelles, Heer
(1) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bi, 835—839. Vgl. scheti Comment. p. 34—36.
bentivoglio, Ncderl Hist. bl. 270. campana, della guerra di Fiandra, T. I. p. 185, 186, 187.
chappuys, Hist. Gén. d. L g. d. Fl. Liv. V. p. 233, 234. ie petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Lir.
XI. ρ. 334. hooft, Nederl Hist. B. XII. bl. 522 , 523. Leven van willem I, D.III, bl.62—70.
(2) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. ü. I. B. XI. bl. 839. hooft, Nederl. Hist. B.XII.bl. 522, 523.
-ocr page 177-DES VADERLANDS. / /
van Β Ours, Hopman van een vaandel voetvolk op liet kasteel, de bezetting aldaar, op 157ß—
voorwaarde van gelieele voldoening der achterstallige soldij, voor de Staten verklaard.
Treslong was met zy'n vaandel, na een hardnekkig gevecht, gevangen genomen, en 1 v.
uit zijne papieren zijne verstandhouding met don jan kenbaar geworden. Dienzelfden
nacht nog gaf martini schriftelijk kennis van het gebeurde aan de Algemeene Stalen, ^^^^
aan de Staten van Braband, aan den Prins van Oranje, wien hij van den toeleg ver-
wittigd had, aan den Admiraal willem van blois van treslong, aan de Zeeuwsche
steden, en aan den Heer van Hautain, door oranje met krijgsvolk naar Tholcn ge-
zonden, wien hij verzocht, dadelijk met al zijne benden en vaartuigen naar Antwerpen
te komen.
Het omslaan van het slot bragt de stad in rep en roer. De Duitsche bezetting,
vreezende dat het nu haar zou gelden, bleef den geheelen nacht onder het geweer
en trok den volgenden morgen naar de Meerbrug, waar zij zich in slagorde schaarde.
De burgerij snelde insgelijks in allerijl te wapen en hield de Duitschers in het oog,
die, in hunne stelHng zich niet veihg achtende, naar de Nieuwstad trokken, waar zij
zich achter balen, balken, wagens, wolzakken en dergelijke verschansten. Onder-
tusschen laat de Regering, door den Heer van Liedeherken op het kasteel ontboden,
de toegangen naar de stad door de schutterij bezetten, om hun den terugpas af te
snyden, en zendt tevens gemagtigden, welke met de Oversten fronsbergen en fugger
of focker in onderhandeling treden, die echter een hoogen toon blijven voeren en zelfs
dreigen, met geweld in de stad te zullen dringen. Op deze mare heeft elk niets dan
roof en moord en eene tweede woede voor oogen. Men beeldt zich in, dat de Duit-
schers de bezettingen van Breda, ^sBertogenhosch, en Bergen op Zoom te hulp ontbo-
den hebben, en het gerucht gaat, dat de Graaf van Megen en de Heer van Floyon
met hunne krijgsbenden in aantogt zijn. Eenige der aanzienlijkste kooplieden begeven
zich naar het kasteel en verzoeken, »dat men zich in der minne met het vreemde
krijgsvolk mögt verstaan, al moest dit twee of drie tonnen gouds kosten,· zij zouden
het geld leveren." Hierop worden andermaal gemagtigden naar de ISieuwstad gezonden
met last, honderd vijftig duizend gulden te bieden; de kassiers der kooplieden met groote
zakken gelds, en eene menigte gewapende burgers vergezellen hen. De soldaten, door de
klinkende munt bekoord en aan den anderen kant door het gewapende geleide ontzag
ingeboezemd, namen in het aanbod genoegen, terwijl men daarenboven beloofde, hun
schepen en wagens tot vervoer der bagaadje te verschaffen. De Oversten evenwel toon-
den zich minder gereed, het voorstel aan te nemen, ondanks het geschreeuw der solda-
ten, ))dat zij er hen >vel toe zullen dwingen." — Reeds begon de avond te vallen en
nog was men de zaak niet eens geworden, toen plotseling de ontbodene vloot van den
Heer van Hautain, met veelkleurige vlaggen en Avimpels uitgedoscht, de Schelde opzeilt
en naderende een paar kanonskogels legen de brug werpt, waardoor eenige soldalen
11 Deel. 6 Stuk. 23
li
ë
176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—gekwetst worden. Door schrik Termand, slaan de Duitschers onder het geroep: »de
1581
Geuzen, de Geuzen zijn er!" in alle rigtingen op de vlugt, zak en pak, en sommigen
zelfs de wapenen, achterlatende. Op weinigen na, die in het vlieden geveld werden,
geraakten allen de stad uit, welke alzoo eindelyk van eene bezetting bevrijd werd, die
haar een tal jaren gekweld had. Hautaiit werd feestelijk ingehaald en door de stede-
lijke Regering met een gouden keten vereerd. Onder de papieren der Duitsche Oversten
vond men de brieven van don jan, waaruit middagklaar bleek, op welke wyze hy met
hen te Mechelen onderhandeld had. Fkonsbergen was naar Breda, fugger naar
op Zoom gevlugt. De gevangen treslong werd naar Brussel gevoerd en in het Brood-
huis gekerkerd (1).
Op de tijding van het gebeurde te Antwerpen, verlieten de meeste Edelen in het ge-
heim Namen, en onder hen de Hertog van Aar schot en de Markgraaf van Havré (2).
Don jan was over den afval der beide laatsten ten hoogste verontwaardigd, daar zij hem
waarschijnlijk zelfs hadden aangespoord, zich aan de voogdy der Staten te onttrekken,
althans zeker de verrassing van het slot Ie Namen goed en regtvaardig gekeurd, en be-
loofd hadden, den Landvoogd te zullen volgen en diegenen voor schelmen en verra-
ders te verklaren, welke dit weigerden (3). Hij zond hen dan ook, zoodra men hun
vertrek gewaar werd, ottavio gonzaga met dertig of veertig ruiters achterna, met
5 V. last, zegt men, hen levend of dood terug Ie voeren (4). Zij ontkwamen naar Brussel,
maand^^^^ zich de Prins van Chimay reeds bevond, en schaarden zich aan de zijde der
1577 Staten, die hen echter aanvankelijk wantrouwden (8). Barlaymont met zijne zonen.
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 132. v. d, hammen, Historia de don juan,
p. 303 verso. stiiada, de Hello Belg. Lib. IX. p. 526, 527. campana, dclla guerra di Fiandra,
T. I. p. 187, 188. le petit, Chron. d. Holl. ï. II. Liv. XI. p. 338. chappuys, Hist. Gén. d. I
g. d. FL Liv. V. p. 235, 236. de tassis, Comment. Lib. IV. p. 270. haraeus, Annal. Brab.
ï. 111. p. 261. bor, Hist. d. Nederl, Oorl. I). I. B, XI. bl. 853—855. v. meteben, Hist. d. Ne-
derl. Oorl. ΰ. VII. bi. 133, 134. hooft, Nederl. Hist. B. XII. bl. 524—527. de jonghe, Gent.
Gesch. D. I. bl. 304. Leven van willem I, D. III. bl. 76—79.
(2) Archives de la Maison d'Orange, ï. VI. p. 128, 132. bondam, Stukk. D. 111.
bl. 134.
(3) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 888. Vgl. groen v. prinsterer, in de Archives
de la Maison dOrange, ï. VI. p. 142.
(4) bondam, Onuitg. Stukk. D. III. bl. 134. de tassis, Comment. Lib. IV. p. 272.
(5) languet, Epist. aangehaald door groen v. prinsterer, in de Archives de la Maison d^ Orange,
Τ. VI, ρ. 143. Vgl. bentivoclio, Nederl. 'Hist. bl. 273. le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XL
ρ. 339. chapms, <Hist. Gén. d. l. g. d. Fl. Liv. V. p. 236. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl.
B. VII. bl. 134. hooft, Nederl. Hist. B. XII. bl. 527.
DES VADERLANDS. '203
en de Graaf van MansfeUt in Luxemburg waren de eenige Nederlandsclie Edelen van 157ß~
1581
aanzien, welke don jan nog ter zijde stonden (1). De inhoud der onderschepte brie-
ven aan den Koning, welke toen algemeen ruchtbaar werd, zal ongetwijfeld veler ge-
moederen van hem vervreemd hebben (2).
De Prins van Oranje deed op dien tijd een togt door Holland, ora zich met eigen
oogen te overtuigen, dat zijne beschikkingen omtrent de dijken en het krygswezen
werden nagekomen; voorts de geschillen, hier en daar gerezen, door zijn aanzien bij
te leggen, en elk zoo veel mogelijk genoegen te geven. Verzeld door zijne gemalin
CHARLOTTE van Bourbon^ bezocht hij inzonderheid de steden benoorden het ƒ/, waar
hij sinds jaren niet Avas geweest, zoowel uit hoofde zijner menigvuldige bezigheden,
als ook, omdat de toegang naar het Noorder-Kwartier, zoo lang beide Haarlem en
Amsterdam in de handen der Spanjaarden waren, moeyelyk, zelfs gevaarlijk was. In
Alkmaar, Medemblik, Hoorn, Enkhuizen, en Edam, alom, zoo in dorpen als steden,
werd hij met onbeschrijfelijke geestdrift, ongehuichelden eerbied, en innige hartelijkheid
ontvangen. Vader willem is gekomen! Vader Willem is gekomen! was de vreugde-
kreet, welke overal Avaar hy binnentoog zich deed hooren. Gelukkig, die hem mögt
genaken; gelukkig, die een woord mögt opvangen van den man, wien men naast God
als den eenigen redder en Avreker van het mishandelde Vaderland beschouwde. Wat hij
voorstelde behaagde; wat hij aanraadde werd gevolgd. Trouwens, geen Vorst bezat
ooit in hooger mate de kunst, harten te winnen als willem van Oranje; en teregt is
opgemerkt, dat hij »door zijne minzaamheid, vriendelijkheid, en gemeenzaamheid den
Spanjaarden meer afbreuk deed dan door zijne legers." Men heeft iemand goedkoop,
die ons slechts eene groete kost gaf hy gewoonlijk dengenen tot antwoord, die hem over
deze heuschheid lastig vielen. Met het grootste geduld hoorde hij elk, hoe gering van
rang of stand ook, ten einde toe aan; en een vriendelijke glimlach speelde om zyne
lippen, wanneer de eenvoudige Noord-Hollander hem kortaf: willem noemde (3).
Te Enkhuisen ontving hij de tijding van de vermeestering van het kasteel te
Namen. Oranje , »wiens snedigheid van geest en behendigheid in het leiden der
zaken, zich altijd in de neteligste omstandigheden en in onvoorziene gebeurtenissen op
het schitterendste vertoonden, voorzag ligtelyk de gevolgen, welke' uit deze onbezonnen
(1) BENTivoGtio, Nedcrl. llist. bl. 273.
(2) GROEN v. PEINSTEREH, in de Archives de la Maison d^Orange, Τ. VI. ρ. 142.
(3) Βοη, llist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 830. hooft, Nederl. Hist. B. XII. bl. 527.
velius, Chron. v. Hoorn, bl. 457. brandt, llist. v. Enkh. bl. 216, 217. Fraai wordt 'sPrinsen
togt geschilderd door beeloo, Noord-Holland en de Noord-Hollanders, bl. 238—240. Reeds in 1575
noemden de Stalen van Holland den Prins, in een besluit van den 25·*®" van Wijnmaand: » een ge-
trouwen Vader, Overste en Bescliermer dezer landen." Zie vas wijn op wagenaab, St.VI.bl.54.
23*
-ocr page 180-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—daad van den Landvoogd noodzakelijk moesten voortvloeijen (1)." Dadelijk schreef hij
den Algemeenen Staten, dat zij hunne strijdkrachten moesten bijeentrekken en drie dui-
zend Duilsche ruiters in dienst nemen, met welke het hun gemakkelijk zou vallen, don
3ATS uit Namen, zelfs uit Luxemburg, te verdrijven (2). Deze raad werd in den wind
geslagen, daar velen nog niet aan het behoud van den vrede wanhoopten (3). Men be-
denke daarbij ook, dat het Staatsche krijgsvolk, hetwelk zich de grofste baldadigheden
veroorloofde, van tijd tot tijd was afgedankt en weggezonden (4); dat de Duitschers niet
te vertrouwen waren; dat men in groot geldgebrek verkeerde en de Nederlanden on-
der een zwaren schuldenlast gebukt gingen (5). Indien de voorzigtigheid van oranje
het niet verhinderd had, zouden ook de Staten van Holland en Zeeland, na het ver-
trek der Spanjaarden, hunne strijdmagt, welke in het begin des jaars uit vyftig vaan-
dels voetvolk, alle inboorlingen der Nederlanden, ter bewaking der voornaamste sleden,
en uit vijftig gewapende schepen in de monden der rivieren bestond, welligt geheel
afgedankt hebben (6); thans hadden zij haar slechts op vijf en veertig vaandels en
dertig oorlogsvaartuigen ingekrompen (7). Dit was genoegzaam, een eersten aanval
althans af te weren, en in geval van nood konde het leger spoedig weder voltallig
gemaakt worden. De Prins van Oranje mögt daarenboven op de ondersteuning der
Koningin van Engeland, met wie hij in het geheim onderhandelde, niet zonder grond
rekenen, wanneer don jan de Z.uidelijke gewesten tegen hem ten oorlog aanzette (8).
(1) BOKDAM, Onuiig. Stukk. D. III. bl. 62 (α).
(2) bor, HisL d. Nederl. Oorl B. I. B. XI. bl. 830. v. meteren, IJist. d. Nederl. Oorl.
B. VII. bl. 136. Hiervan echter is gecnc sprake in 'sPrinsen brief van den 2 van Oogstmaand
uit Medemblik aan de Algemeene Staten gerigt, in welken hij hnn slechts nadrukkelijk aanspoort,
een krachtig besluit tegen don jan te nemen. Archives de la Maisond'Orange, Τ. VI. ρ. 121—125.
In een brief aan st. aldegonde , die zich toen van zijnentwege te Brussel bevond, om op den gang
van zaken een wakend oog te houden, wenscht hij, dat de Staten regel op hunne krijgs- en geld-
zaken stelden, en don jan, zoo veel mogelijk, in het naauw bragten. p. 140, 141.
(3) bor, HisL d. Nederl. Oorl. D. 1. B. XI. bl. 830.
(4) de jonge, Besl d. St. Gen. D. II. bl. 165, 205, 225, 230, 231, 245, 248. Archives de
la Maison d'Orange, T. VI. p. 52. v. hasselt, Siukk. v. d. Vaderl. HisL D. ΙΠ. bl. 157, 158-
(5) DE JONGE, UesL d. SL Gen. D. II. bl. 236, 287, 305, 315, 317 enz. Volgens bl. 396
bedroeg die schuldenlast acht of negen millioenen gouds. Het is ons niet duidelijk, wat hier
onder milUoenen gouds verstaan wordt.
(6) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 61, 62.
(7) ΒΟΆ, nisL d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 829.
(8) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 133.
-ocr page 181-DES VADERLANDS. / /
Hulp uit Frankrijk was niet onwaarschijnlijk, sinds Schömberg Koning Hendrik III had 1576—
1 'iSl
aangeraden, de onlusten in de Nederlanden te Toeden en te trachten, orawje aan
zijne zijde te trekken (1).
Niet vóór den zeyenlienden van Oogstmaand kwam de Prins uit het Noorder-Kwartier
te Woerden terug. Hier ontving hij een gezantschap van de drie Staten van Utrecht en
de uitnoodiging, hunne stad met een bezoek te vereeren, doch zonder gewapende lyf-
wacht, in plaats waarvan men hem eene eerewacht van burgers aanbood; eene uitnoo-
diging, welke reeds eenige dagen te voren in het Kapittel beraadslaagd en aangeno-
men was geworden (2). Het Sticht verkeerde sinds geruimen tijd in eenen vreemden
toestand. Wie er eigenlijk Stadhouder was wist niemand: oranje, door den Koning
vóór de onlusten benoemd; bossu, sedert 'sPrinsen vertrek naar Duitschland, door
den Raad van State aangesteld; of hierges, welke den Graaf, na het verlies van
den slag op de Zuiderzee ^ was opgevolgd. De Prins beriep zich op het zesde en
zevende punt der Gentsche Bevrediging, terwijl anderen ontkenden, dat aldaar sprake
was van Utrecht. Bossu en hierges schenen in deze netelige zaak oranje Ie willen
believen en plaats voor hem te maken. Immers de Regering van Utrecht schreef in den
aanvang dezes jaars: » de Heer van Hierges eerst, en daarna de Graaf van Bossu hebben het
bewind verlaten, waardoor wij, van hen vergeten , aan elk tot een roof en prijs, naar het
schijnt, gegeven worden." Zij gelastte haren afgevaardigden Ie Brussel, »van den Raad
van State en de Algemeene Staten eene verklaring te verzoeken, wien zij als Stadhouder
behoorde te erkennen, zonder evenwel van harentwege een naam te noemen, om niet
den schijn te geven, dat zij voor iemand partij koos." Een groot gedeelte der Utrechtsche
geestelykheid was tegen den Prins, die echter onder het volk een magtigen aanhang
telde, welke nog aanmerkelijk versterkt werd, toen de Graaf van Bossu, na het ont-
ruimen van Vredenburg door de Spanjaarden, de bewaking van dat slot aan de burgers
toevertrouwde, vele van oranje's tegenstanders daardoor ontmoedigd werden, en eender
hevigste zelfs de stad verliet. Niettemin werd nog al de behendigheid van paulüs büys,
door den Prins in Lentemaand naar Utrecht gezonden, tegen de verzeltingspartij {oppo-
sitie) gevorderd. Het gelukte zijner onvermoeide pogingen, het Kapittel van St, Jan
en de Staten van Utrecht te bewegen, behoorlijke Voldoening [satisfactie) van den
Prins te verzoeken, »die, gelijk zijne aanhangers dreven, zoo min als de Staten van
Holland en Zeeland zou gedoogen, dat het land van Utrecht aan zijn bewind onttrok-
ken Avierd." Het volvoeren echter van dit plan vond tegenstand bij de Algemeene Sta-
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 54—64.
(2) bokdam, Onuitg. Stukk D. 111. bl. 137, 147, 148. bor, lHst. d. Nederl Oor/.-D. 1. B. XL
bl. 831.
192 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
1578—ten en noff meer bij den Raad van State: ook moet men erkennen, dat hunne be-
1581
weegredenen schijnbaar zeer aannemelijk waren (1). Oranje bleef middelerwijl niet
in gebreke, door minzame brieven zich in de genegenheid der ülrechtschen aan
te bevelen, hen van zijnen bijstand, zoo met raad als daad, te verzekeren, hun
verligting van lasten en bevordering hunner belangen te beloven, en krijgsvolk te
hunner beschikking aantebieden (2). Op de tijding van het innemen des kasteels
van Namen^ bragt hij hun de hooge noodzakelijkheid onder het oog, zich onderling
tegen de aanslagen van dow jan te beveiligen. Reeds had diens roekeloos bedrijf
aanleiding gegeven tot het verzoek der Hoplieden en burgerij van de stad Utrecht
aan de gewestelijke Staten, binnen zes of acht dagen het nemen van Voldoening van
den Prins ten einde te brengen, onder bedreiging, dat zij zelve anders de hand
aan het werk zouden slaan en die zaak geheel afdoen (3). Deze gunstige stemming
des volks en de hoop, veel vrucht van een bezoek in Utrecht te zullen plukken,
wogen zwaarder bij oranje dan de teedere bezorgdheid zijner gemalin en de raad
van anderen, zich in geene stad te vertrouwen, welke zich nog niet onder zijne ge-
hoorzaamheid begeven had en waar hij vele vijanden telde. Slechts door zijn hofstoet
18 V. verzeld, hield hij zijn intogt te Utrecht. Bij het binnenrijden van de Tolsteegpoort
mSd P'^'^P ^^^ bussen, welke op de wallen te zijner eere gelost
1577 werden, tegen de koets. Doodelijk ontsteld viel de Prinses haren gemaal om den
hals met de kreet: wij zijn verraden! Naauwelijks had hij haar gerust gesteld,
toen naby de Reguliersbrug een meisje uit een venster voor zijn rijtuig dood ne-
derviel. Terstond liet hij stilhouden, bezigtigde het kind, en gaf den bloedver-
wanten zijne innige deelneming te kennen. Ongehinderd zette de Prins nu den togt
voort, en nam zijn intrek bij adriaan van zuylen, Deken van St. Jan. Hier werd
hij feestelijk ontvangen en heerlijk onthaald. De onlangs opgerigte rederijkskamer be-
groette hem in een gedicht, waarin hij de tweede david genoemd Averd en van welk
elke versäfdeeling (couplet) eindigde met de woorden:
)) Wees dan wellekom Prinse aller eere waardig,
»Die nooit en zijt bevonden bloedgierig noch hovaardig (4)."/
(1) BONDAM, Onuitg. StiikL D. Π. hl 38, 148, 155, 160, 185—209, 211, 218—262, 269,
273, 291, 294, 314, 333, 349, 372. Archives de la Maison d'Orange, Ti VI. p. 9—12, 17.
BOR, Ilist. d. Nederl. Oorl, D. I. B. X. bl. 792—795.
'(2) Zie 'sPrinsen brieven, medegedeeld in de Kronyk van het ütr. IJist. Genootsch. voor 1848,
bl. 269—272 J en voor 1849, bl. 326, 327.
(3) BONDAM, Onuitg. Stiikk. D. III. bl. 65.
(4) Men'vindt dit gedicht in zijn geheel in het JVieu Geusen Liethoek, Amst. 1616, D. Π·
b . 81, 82.
DES VADERLANDS. / /
's Anderendaags ging de Prins, van eenige regeringsleden en gewapende burgers ver-1δ76—
zeld, te voet door de stad, welke hij den volgenden dag verliet met de overtuiging, dat
Utrecht zich eerlang weder onder zijn stadhouderlijk bewind zou begeven (1). Nog
vóór zijn vertrek, hadden de Staten van dat gewest op nieuw den Algemeenen Staten
verzocht, Voldoening van hem te mogen nemen, hetgeen toen bewilligd was gewor-
den. Veertien dagen later werden de ontworpene punten daarvan door hen, [met
uitzondering van Amersfoort, goedgekeurd en den Prins voorgesteld. Na veel onder-
handelens, werd het verdrag van Voldoening door oranje den negenden van Wgn-
maand te Brussel, en door de Staten van Utrecht, behalve Amersfoort^ den laatsten
dier maand geteekend en bezegeld. Mr. floris heermale werd afgevaardigd, om het
stuk door de Staten van Holland en Zeeland te laten bezegelen en onderteekenen (2).
Het bevatte in een en dertig punten de volgende voorwaarden; de Roomsch-Katholijke
godsdienst moest ongestoord blijven; tde Prins zou het regt hebben, te allen tijde met
zyn gevolg in de stad te komen, doch zonder krijgsvolk, ten ware de burgerij hiertoe
bewilligde; leeraars, tot het houden van Onroomsche oefeningen, zou hy niet in
de stad mogen brengen; slechts Roomsch-Katholijken zouden met Kerkelijke ambten
begiftigd, en de overige aanzienlykste posten niet dan bij goedvinden der Staten bege-
ven worden; de Prins zou het handhaven der voorregten en vrijheden op zich nemen,
en het regtsgebied des Aartsbisschops onverkort laten; alleen met bewilliging der
Stalen zou in de stad bezetting worden gelegd; ook zouden zij, naar hun"goeddunken,
het muntwezen regelen; 'sKonings ambtenaren behielden hunne betrekkingen," en de
Trins zou zich in 'het Sticht geen grooter gezag aanmatigen, dan hij er van ouds^had
uitgeoefend; niet dan met bewilliging des Konings, der Staten, of van de betrokkene
■plaats zouden sterkten mogen aangelegd worden; eindelijk zou deze overeenkomst zoo
lang van kracht zijn als Utrecht onder den Prins of diens nakomelingen zou staan, of
zoo lang er, volgens den Gentschen Vrede, dien men in volle kracht liet, geene andere
regeling geraamd werd bij de Algemeene .Staten." Op verzoek van den Prins, beze-
gelden de Staten van Holland en Zeeland dit verdrag; doch Bommel, de Bommeler-
en Tielerwaarden, bewerende dat vele punten er van met hunne landregten streden,
maakten er zwarigheid in, ofschoon zij zich gezind verklaarden, met hunne bondge-
nooten den algemeenen vyand weérstand te bieden (3).
Oranje's wenschen bepaalden zich niet bij de herstelling in het bewind zijner stad-
(1) bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. X. bl. 831. hooft, Nederl. llist. B. Xll. bi. 527, 528.
(2) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. III. Μ. 147, 152, 158—168 , 218 , 220 , 280—303 , 308—311.
IV. bl. 59. DE JONGE, Besl, d. Si. Gen. D. II. bl. 239 , 271, 272.
(3) BOR, Hisi. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XL bl. 893.
-ocr page 184-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576— houderlijke gewesten alleen. Onmiskenbaar was zijn doe], bovenal na de komst van
Doiï JAN, de Noordelijke Nederlanden met zich en Holland en Zeeland door een na-
der en naauwer verbond te vereenigen , om bij eene mogelijke ontbinding van de Al-
gemeene Vereeniging te Gent gesloten , de groote zaak, voor welke hij streed, tegen
de Spanjaarden en Spaanschgezinden te kunnen handhaven (1). Van daar in Lentemaand
zyn nadrukkelijk verzoek aan de Staten van Holland en Zeeland, den afgevaardigden
van Gelderland al de hulp en bijstand te verleenen , welke zij van hen zouden begee-
ren, aangezien » van het behoud van Gelderland de welvaart van Holland grootendeels
afhing (2)." Kort te voren hadden de Kanselier, Raden, en Rentmeesters des Konings
in Gelre en Zutphen aan de eene zijde, en de burgers van Arnhem, zoo geestelijke als
wereldlijke, aan de andere, elkander gelofte en eed afgelegd, de een den ander te allen
tijde met raad en daad bijtestaan, tegen alle aanranding met goed en bloed te beschermen,
met elkander te leven en te sterven , en zich onverwrikt aan de Gentsche Bevrediging te
houden ; voorts geene verbindtenis of verstandhouding met Spanjaarden aantegaan , en van
hen giften noch geschenken aan te nemen, zelfs geene brieven afzonderlijk van don jan
of van zynentwege te ontvangen, zonder deze aan elkander mede te deelen, en eindelijk
aan 's Lands vyanden niets te openbaren van hetgeen bij het gewest verhandeld of be-
sloten mögt worden (3). Hoewel de Stadhouder hierges terstond na het sluiten van het
Eeuwig Gebod, de Staten van Gelderland had uitgenoodigd (4), en er van het gewes-
telijke Hof een bevel was uitgegaan, don jan als Landvoogd te erkennen (b), hadden
zij echter besloten, het Eeuwig Gebod niet aan te nemen en te verbieden, dat op den
Landdag of in de Landschapsvergadering, diegenen wierden toegelaten, welke geweigerd
hadden of nog weigerden de Gentsche Bevrediging te onderteekenen (6). Hierges,
welke zich bij don jan op het slot te Namen bevond, vermaande hen, niets te beslui-
ten tegen de Roomsch-Katholijke godsdienst en de gehoorzaamheid aan den Koning,
van welke zij trouwens ook niet gezind waren te scheiden (7). Dit belette echter niet,
dat zij den vijfden van Oogstmaand op den Landdag te Nijmegen 'sPrinsen gezanten,
•WILLEM VAN zuiJLEN VAN NiJEVELT cn Mr. LEONARD CASENBROOD, ten gehoor ontvingeu,
(1) Zie dit breedvoerig betoogd in bondam's Redevoering over de Unie van Utrecht, bl. 84 en?.
(2) bondam, Onuitg. Stukk. D. IL bl. 183,184. ΎζΙ hor, Ilist. d. Nederl. Oor/. D.L B. X. bl. 811.
(3) v. hasselt, Stukk. v. d. Vader-l. Hist. D. 111. bl. 111—113.
(4) v. hasselt, Stukk. v. d, Yaderl. Hist. D. 111. bl. 136.
(5) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. II. bl. 328.
(6) bondam, Onuitg. Stukk. D. III. bl. 26, 27.
(7) BOKDAM, Onuitg. Stukk. B. III. bl. 4G, 105.
-ocr page 185-DES VADERLANDS. / /
welke hun met kraclit ταη redenen de hooge noodzakelijkheid trachlten aan Ie toonen,
zich in het tegenwoordig tijdsgewricht met oranje, Holland^ Zeeland en de naastlig-
gende Landen tegen de ondernemingen van don jan te vereenigen, terwijl zij hun te-
vens allen bijstand ter herkrijging hunner aloude voorregten en vrijheden aanboden (1).
Mr. PAULUS BUYs drong mede op zulk eene nadere vereeniging der Noordelijke gewes-
ten ernstig aan, te meer daar den Prins onlangs van wege den Koning en den Paus
of diens Nuntius »zulke wonderlijke dingen waren voorgesteld, dat het tijd was,
aan goede verzekerdheid te denken (2)." De Staten van Gelderland meenden hierop
vooreerst geen ander antwoord te kunnen geven, dan dat zij de Gentsche Bevrediging
en de daarop gevolgde Unie (van Brussel) stiptelijk zouden nakomen, en een nieuwen
binnenlandschen oorlog bij alle mogelijke middelen pogen te voorkomen (5). Om denzelf-
den tijd verzochten hun de afgevaardigden van Utrecht^ even als de zaakgelastigden van
Groningen reeds vroeger, en beide ongetwijfeld op aansporing van oranje, zich met
hen te vereenigen. Ten gevolge van het gebeurde te Namen en te Antwerpen beslo-
ten zij, zich enger aan Utrecht, Overijssel, Friesland en Groningen te sluiten, altijd
in overeenstemming met de Gentsche Bevrediging en de Brusselsche Unie, en voor-
behoudens de Roomsch-Katholijke godsdienst en de gehoorzaamheid aan den Koning.
Twee zaakgelastigden werden naar den Prins gezonden ter vereffening der geschillen
over Bommel (4). Sinds die stad en de Tieler- en Bommelerwaarden in Vijftienhon-
derd twee en zeventig zich voor oranje verklaard hadden, waren zij , gelijk Buren,
als bondgenooten van Holland en Zeeland, wier zaak zij steeds getrouw aankleef-
den , beschouwd geworden, zelfs dikwerf als medeleden in de Statenvergadering dier
gewesten verschenen, en hadden zich derhalve van de andere deelen van Gelder-
land gescheiden. Na het sluiten der Gentsche Bevrediging en der Brusselsche Unie,
trachtten de overige Leden van Gelderland hen weder met zich te vercenigen, het-
geen tot menigvuldige onderhandelingen tusschen de Gelderschen aan de eene, en
den Prins met Bommel en de Tieler- en Bommelerwaarden aan de andere zijde aan-
leiding gaf. De afgevaardigden bereikten hun doel niet, en er verliep zelfs nog een
aantal jaren, eer de hereeniging haar volle beslag ontving (ö). Middelerwijl hielden
(1) Zie dit hoogst ezenswaardig betoog bij bondam, Onuitg. Sluklt. D. IlL bl. 94—101. Vgl.
bl. 4Ü, 63 (α), 75.
(2) Zie zijn brief van 27 van Hooimaand 1577, in de Kronyk v. h, Hist. Gezelsch. te Utrecht,
voor 1849, bl. 405, 406.
(3) BoxDAM, Onuitg. Stukk, D. IIL bl. 102—104.
(4) bonüam, 07mitg. Stukk,, D. III. bl. 85 , 88 , 91, 92, 105—110 , 119r-122, 123—130.
»
(5) BOKDAM, Onuitg. Stukk. D. III. bl. 127 (6).
Π Deel. 6 Stuk. 24
-ocr page 186-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—de Staten van Gelderland de betrekking met oranje levendig, wiens bijstand zij dik-
^^^^ werf, en nimmer te vergeefs, tegen de geweldenarijen der Duitsclie soldaten onder
polweiler inriepen. Deze huurlingen, die zicli voor don jan verklaard hadden, hiel-
den op het vreesselijkste huis, bijzonder in Roermond^ Deventer, Kampen en de om-
streken. In Deventer geraakte de burgerij derwijze tegen hen in beweging, dat zij
van DON JAN versterking verzochten, terwijl de Staten van Gelderland, naar het schijnt,
besloten, met hulp van oranje, hen van daar en uit Kampen met kracht van wape-
nen te verdrijven. Venlo verzette zich tegen hen; en de Algemeene Staten gelastten
den Heer van Wittenhorst, de burgerij van Roermonde in het verjagen dezer gewelde-
naars te ondersteunen. Op de Veluwe sloeg men naauwkeurig al hunne handelingen
gade, en Harderwijk en Elhurg werden in staat van tegenweer gebragt. Oranje maakte
van al deze omstandigheden gebruik, zijn plan, Gelderland enger met Holland en Zee-
land te verbinden, meer en meer der verwezenlijking nader te brengen; en in de laatste
helft van Herfstmaand knoopten de Staten van Gelderland, ondanks de vermaning der
Algemeene Staten, zich door niemand van de Gentsche Bevrediging te laten aftrekken,
met zijne gezanten onderhandelingen aan, voornamelijk »om zich met hem en de na-
burige gewesten te vereenigen tegen de listige praktijken der vijanden (1)."
Het overrompelen van het slot te Namen vervreemde insgelyks Friesland en Gronin-
gen van don jan. Z.oodra hij er dezen gewesten kennis van had gegeven, ontwaakte
het wantrouwen; ook werd uit Brussel doeke martena vermaand, »dat men wel op
zijne hoede behoorde te zijn, om de herstelde vrijheid niet weder te verliezen," De
tijdelijke Stadhouder rennenberg (2), door don jan naar Mechelen ontboden, doch bij
wiens komst de Landvoogd reeds van daar vertrokken was, had terstond na het gebeurde
Ie JSamen de zijde der Algemeene Stalen gekozen, welke hem eerlang tot vasten Stad-
houder over Friesland, Groningen, Drenthe, Twente en Lingen aanstelden (5). Het ge-
rucht Avilde, dat don jan lot die waardigheid de robles, welke tot nu toe in verze-
kerde bewaring was gebleven (4), bestemd en hem den last gegeven had, Friesland
op nieuw te bezetten. Hoe dit zij, om dien tijd werd te Groningen franciois mayart,
voormalig Provoost onder de robles, in hechtenis genomen, en daar men brieven bij
11
r'it
(1) bondam, Onuiig. Stukh. D. III. Μ. 155, 183, 189, 196, 198, 222, 227, 230, 237, 256,
264, 270, 274'. D. IV. bl. 31, 36. v. iiasselt, Stukk. v. d. Vaderl. Ilist. D. III. hl 165, 166,
167, 171, 174, 176, 183, 184, 185, 186, 188, 108, 203—205, 206, 218.
(3) Zijn aanstellingsbrief is gedagtcekend, den Sisten van Oogstmaand, en te vinden ia het
Chariet^b. v. Vriest. D. III. bl. 1150.
(4) de jonge, Besl d, St. Gen, D. IL bl. 377, 395. Vgl hiervoor, bl. 68, 69.
-ocr page 187-DES VADERLANDS. '203
hem Tond, welke liet kwaad Termoeden tegen liem versterkten, werd hij op de pijn- 1576—
bank en tot de bekentenis gebragt, dat de robles eerstdaags met "vijftien Yaandels
voetvolk en drie honderd ruiters in Friesland zou vallen, om met behulp zijner aan-
hangers, die nog talrijk waren, zich in zijn stadhouderschap te herstellen. Mr. georü
westenberg, Raadsheer aan het Hof van Friesland^ en jan mepsghe van Groningen,
die men van verstandhouding met de robles verdacht hield, werden door den Dros-
saard japt van mathenes van vi'^ijbesma opgeligt; mepsghe werd naar Groningen ge-
voerd, en WESTENBERG Op het slot te Leeuwarden gekerkerd. De Regering dier stad,
beducht dat men velen, onder voorgeven dat zij de robles genegen Avaren, een
zelfde lot mögt bereiden, versterkte de wachten, waarop mathenes de bezetting van
het slot met een vaandel voetvolk vermeerderde, hetgeen het wantrouwen verhoogde.
De bevolking geraakte in beweging en in het geweer, daar men uitstrooide, dat de
stad geplunderd zou worden. Mathenes stelde echter de menigte daaromtrent gerust,
en zond zelfs een gedeelte der bezetting naar Dokkum en Oostmahorn. Rienk de-
kema, Grietman van Kollumerland, naar het schijnt der zaak van de robles in het
geheim toegedaan, verliet hierop Oostmahorn, >vaar hij zich met eenig krijgsvolk
bevond, doch zond zijn Onderhopman wijbe van goutum met honderd dertig man
naar het Vliet, cene voorstad van Leeuwarden. Mathenes liet, in weerwil der ver-
maning van rennenberg uit Brussel, goede w^acht te houden, door van goutum
zich zoo ver belezen, dat hij hem op het slot innam, waarvan deze zich spoedig
geheel meester maakte. De verbitterde burgerij greep op nieuw naar de wapenen en
zwoer, die niet te zullen nederleggen, noch te eten of te drinken vóór het slot in
hare handen gesteld was. Daar geweld echter niet baatte, moest zij zich met van
goutum verslaan en zijn aftogt, welke den tweeden van Herfstmaand plaats had,
voor drie en dertig honderd gulden koopen. Mathenes bleef gevankelyk op het slot
achter, hetwelk de burgers bezetten en dadelijk geslecht zouden hebben, indien men
niet begrepen had, eerst de terugkomst des Stadhouders te moeten afwachten (1). Vier
dagen daarna bevond zich reeds rennenberg te Leeuwarden, waar hij met groot vreug-
debetoon was ontvangen. Ingevolge eene aanschrijving der Algemeene Staten, erkenden
hem de afgevaardigden van Friesland op den Landdag aldaar, den derden van Wijn-
maand, voor Stadhouder en verklaarden, zich aan de Gentsche Bevrediging te zullen
houden, in zoo verre zulks niet strekte ten nadeele van der Friezen voorregten en
)
(1) Charterb. ν. YriesL D. IIL bl. 1175. fresirga, Memoricn, hl. 26—32. le petit, Chron,
de IMl. T. Π. Liv. XI. p. 340. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 869, 870. scno-
ta^ius, Fr. Ilist. B. XXII. hl. 811. ηοοργ, Nederl. Hisl. B. XII. bl. 531, 532. v. iietereif, Hisi.
d. Nederl. Oorl. B. VIL bl. 143, wiens verhaal echter even beknopt als onjuist ie.
24*
-ocr page 188-192 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
- vrijheden, naar welke hy beloven moest hen te besturen, hetgeen door hem werd
aangenomen (1). Op denzelfden Landdag stelde men een Collegia aan van Gedepu-
teerde Staten, waarvan gerardus jagobi , Abt van Klaarkamp, doeke martena , seerp
galama, goslik hiddema, erasmus douma, en baarte idzaarda de CCrste leden
waren. Hun last was onderanderen en hoofdzakelijk, »met den Stadhouder te onder-
zoeken, in welke opziglen 'sLands wetten, voorregten en vryheden gekrenkt waren,
en deze Ie herstellen en te handhaven; voorts zich over het geheel aan het Gentsche
Verbond te houden en te bevelen, wal zij dienstig oordeelden tot bevordering van
's Lands welvaart en vrijheid. Zij zouden het toezigt hebben over de openbare wer-
ken, dijken, wegen, vaarten en sluizen; acht geven op de ambtenaren en op alles wat
tot de hoogheid des Lands en van den Staat behoorde. In belangrijke zaken, welke
de Stadhouder niet op zich nam te beslissen, moesten zij zich tot den Raad van State,
de Algemeene Staten, of elders wenden, om tusschen beide te treden, mits niet in strijd
met de geregtigheden des Lands." Men had hierin den raad des Prinsen van Oranje
gevolgd, welke er mede bedoelde het bestuur van Friesland meer op de leest van dat
van Holland te schoeijen niet alleen, maar ook 'sKonings regering aldaar te verzwak-
ken, wier klem voornamelijk in de magt des Hofs van Friesland bestond, welke hier-
door aanmerkelijk werd ingekrompen. Dit Hof beklaagde zich wel nadrukkelijk over
deze beperking van gezag en invloed, maar martena en galama inzonderheid sloegen
naauvvlettend al zijne handelingen gade, opdat niets besloten en ondernomen Avierde
ten nadeele van 's Lands voorregten en vrijheden (2).
Belette de hoop op eene minnelijke schikking, zoo wel als gebrek aan middelen, de
Algemeene Staten, den wensch des Prinsen van Oranje te bevredigen (3), ook don
JAN was niet bij magte, onmiddellijk de wapenen op te vatten, gelijk hij onbewimpeld den
Duitschen Oversten verklaarde (4). Men bleef derhalve onderhandelen. Van den kant des
Landvoogdö werd aangedrongen, dat, overeenkomstig de belofte der Algemeene Staten,
geen bijzondere Stadsbevelhebber in Brussel of in eenige andere stad zoude zijn, waar zij
te voren niet geweest waren; dat alle krijgslieden, van welken rang of aard ook, hem
volslrckielijk moesten gehoorzamen, en »zich niet verroeren" zonder zijn bevel als hun
Kapitein-Generaal (ö); dat elk ongehinderd met zijne goederen in en uit Brussel zou
mogen trekken; dat de Graaf van Bossu, of wien hij anders daartoe benoemde, voor
(1) Charterk v. \riesL D. III. bl. 1151, 1152, 1153—1157, 1175.
(2) schotanus, Fr. Ilist. B. XXII. hl 812, 813.
Ί
(3) Hiervoor, bl. 180.
(4) bor, Ilist. d. Nederl. Oorl, D. I. B. XI. LI. 851, 852.
(5) Vgl. hiervoor, bl. 171, 174.
1576-
1581
DES VADERLANDS. / /
Stadhouder van Friesland zou erkend worden; dat naauwkeurig diegenen gadegeslagen 1576—
en, zonder uitzondering van persoon, naar verdienste gestraft >vierden, welke zich tegen
de Roomsch-Katholijke godsdienst vergrepen; dat sx. aldegonde , terlon en dergelijken,
die niets anders dan kwade diensten bewezen aan God en den Koning, niet langer ver-
oorloofd wierden te Brussel onder de Staten of op andere plaatsen aldaar te verkeeren;
dat de afgevaardigden der Algemeene Stalen, te Brussel vergaderd, van daar moesten
vertrekken en zich te Leuven vestigen; dat den Landvoogd elk uitgeleverd wierde,
welke een renbode uit Spanje aanhield, of zich verstoutte de brieven des Konings
open te breken en te ontcijferen; dat de bevolking van Brussel zich rustig moest hou-
den , en zich ontwapenen zoodra de Duitsclie en andere vreemde soldaten afgedankt wa-
ren; dat de Algemeene Staten naar vermogen moesten zorg dragen, dat de Prins van
Oranje en de Staten van Holland en Zeeland niet, gelijk thans dagelyks het geval was,
tegen de Gentsche Bevrediging handelden; dat men te dien einde, zoo wel van hunnent-
als van 'sLandvoogdswege, den Prins bevelen zoude, zonder uitstel het Eeuwig Gebod
en de bekrachtiging daarvan door den Koning te laten afkondigen, alle predikatiën,
scholen, en godsdienstoefeningen van de nieuwe sekten in de steden Haarlem^ Schoon-
hoven en andere plaatsen te schorsen, welke sinds de Gentsche Bevrediging weder in
zijne handen gesteld waren, en de bezettingen weg te zenden, die hij, legen de overeen-
komst , daarin gelegd had; dat hij voorts zou nalaten sterkten op te werpen, maar daarentegen
de vestingwerken afbreken, welke hij te en elders had aangelegd, en Aïewu;-
poort en Nieuw-Kasteele teruggeven; dat hij de kerken en kloosters, benevens hunne
goederen en inkomsten, in den toestand zou herstellen, in welken zij vóór de Gentsche
Bevrediging waren; dat hij zijne oorlogschepen van voor moest terug ontbieden,
en den handel dier stad noch te land noch te water belemmeren; dat, indien de Prins aan
dit en aan alles waartoe hij gehouden en verpligt was weigerde te voldoen, en duidelijk
zyne hardnekkigheid, oproerigheid, ongehoorzaamheid en kwade bedoeling liet blij-
ken, de Algemeene Stalen zich tegen hem zouden verklaren en met den Landvoogd,
als vertegenwoordiger des Konings, zich vereenigen, om hem te dwingen tot hetgeen
waartoe hij volgens de Gentsche Bevrediging verpligt was; dat men voortaan in alles en
overal naar behooren den Landvoogd, even als zijne voorgangers, zou gehoorzamen,
zonder evenwel de Gentsche Bevrediging te overtreden; dat, eindelijk, in het kasteel van
Anhverpen het krygsvolk moest toegelaten worden, hetwelk de Landvoogd ter bewaking
er van derwaarts zou zenden; en dat men den Heer van Treslong en de andere gevan-
genen zou uilleveren. Werd aan deze voorwaarden terstond en zonder uitstel door de
Algemeene Slalen voldaan, dan zou de Landvoogd van zijnen kant voldoen alles wat
bi] de Gentsche Bevrediging overeengekomen, bevoorwaard, en beloofd Mas (1)." De
(1) bor, llist. d. Nederl. Oorl D. L B. XL bl. 839 , 840.
-ocr page 190-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
Heer van Grohhendonh werd naar Brussel met deze voorstellen gezonden, die in zijn
oog vrij billijk en gematigd waren, maar welke de Algemeene Staten ivat hard,
onredelijk en in strijd met de voorgaande verdragen oordeelden (1).
Het oponthoud te Marehe en Famine van mannen als moivdragon, de robles, ver-
DUGo en DEniio, die alle der zaak van don jaiï waren toegedaan (2), en de ontdekte
briefwissel met de Duilsclie Oversten moesten den twijfel aan de vredelievende gezindheid
des Landvoogds versterken (3). Men maakte dan ook eerlang te Brussel oorlogstoebe-
reidselen, ofschoon van beide zijden steeds plegtig verklaard werd, dat men zich on-
verbrekelijk aan den Gentschen Vrede dacht te houden. De Graaf van Lalaing werd
tot Opperbevelhebber van het leger, de Burggraaf van Gent tot Opperbevelhebber der
ruiterij, de Heer de gongies tot Opperbevelhebber van het voetvolk, en de Heer la
motte tot Opperveldtuigmeester benoemd. De gapres averd tot Overste aangesteld
over de vijf vaandels van de afdeeling van floyon , welke, even als de geheele
afdeelingen. van uierges en siegen, tot de Staten waren overgegaan, terwijl de
Bevelhebbers zelve doiv jan bijbleven (4). De Prins van Oranje vermeesterde mid-
delerwijl in Zeeland eenige Spaansclie schepen, welke onder anderen eene goede
hoeveelheid goud en zilver voor don jan medebragten (3). De Algemeene Staten
zonden den Heer van Champigny met vijf vaandels voetvolk en honderd ruiters op
de Duitsche benden af. Zijn ridmeester elias de lion bemagtigde het slot Wouive,
dat met veertig man bezet was, die bijna alle over de kling gejaagd werden. Een
der weinigen welke ontkwamen, bragt de tijding er van in Bergen op Zoom en tevens
groote verslagenheid onder de drie vaandels Duilschcrs, die er met függer in bezet-
ting lagen. Champigny trok des nachts in de nabijheid der stad heen en Aveder, onder
het steken der trompetten en het roeren der trommels, om te doen gelooven, dat zijne
krijgsmagt sterker was dan men vermoedde. Hierin werd hij door zekeren jakob de
vos, een burger van Bergen, ondersteund, die des morgens daar binnen kAvam en
hoog opgaf A'an het aanrukkende talrijke leger, hetwelk de muren van alle zijden
11V. tegelijk dacht te bestormen, en van 'sPrinsen vloot, welke naderde. De Duitsche
maSd benden, aan Avie geen tijd van beraad gelaten werd, gaven zich bij verdrag over. Het
3577 eene vaandel, welk bij de plundering van Antwerpen tegenwoordig geweest was, zou
m
(1) sciiETi Comnent. p. 42. bondam, Onuitg. Stukk. D. 111. bl. 135. bor, Ilist. d. Nederl.
Oorl. D. 1. B. XI. M. 840.
(2) DE TAssis, Comment. Lib. IV, p. 272.
(3) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. III. bl. 135.
(4) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. III. bl. 140, 141.
(5) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 132-
-ocr page 191-DES VADERLANDS. / /
mm
genade verwerven, mits het van al zijne achterstallige soldij afzag, den Overste fug- 1576—
GER, die getracht had vermomd te ontkomen, uitleverde, en de wapenen afstond,
welke chabipigisy echter, tegen een schriftelijk bewijs van de genoemde kwijtschelding,
terugschonk. De twee andere vaandels, vroeger reeds in de stad in bezetting, ontvin-
gen eenig geld, terwijl de Staten voor de voldoening der overige soldij op bepaalde
tijden borg bleven. Fuggeb. werd eerst naar het slot Saniecroy nabij Antwerpen^ en
van daar later naar Brussel vervoerd (1). In vereeniging met den Graaf yan llohenlo y
nam cnAMPiGNY nu Steenbergen en Tholen insgelijks bij verdrag in, en Iwam toen
voor Ilerlogenbosch, waar vier vaandels van wijlen den Graaf van Eberslein lagen,
welke na langdurig onderhandelen en onder billijke voorwaarden de stad ruimden (2).
Terwijl de Staten zich versterkten, trachtte no^ jaw zich tegen hen te verzekeren.
In allerijl ontbood hij krijgsbenden uit Italië, Frankrijk en Duifschland. Het ge-
rucht zelfs wilde, dat er reeds zeventig vaandels Spanjaarden, veertig vaandels Italia-
nen, acht duizend ruiters, en vijftien vaandels Bourgondiërs in aantogt waren (5). Hij
sloeg ondertusschen den Staten eenen wapenstilstand voor tot de Koning in zijne plaats,
ten minste wanneer zij hem niet langer als Landvoogd begeerden, eenen anderen Prins
van den bloede zou benoemd hebben. Tevens verzocht hij zijne en escoyedo's onder-
schepte brieven terug, welker inhoud hij daardoor poogde te vergoelijken, dat zfl
in een tijd geschreven waren, toen hij nog niet als Landvoogd erkend Avas; wat
ESGOVEDO geschreven had, mögt deze zelf verantwoorden. Voorts betuigde hij, dat
de weerspannigheid der burgers en de krijgstoerustingen des Prinsen van Oranje hem
niet veroorloofd hadden, den aftogt der Duitsche soldaten te bespoedigen. In antwoord
op dit schrijven, verklaarden de Algemeene Staten nogmaals, onder het g«zag des Ko-
nings, hun natuurlijken Heer, en bij het Roomsch-Katholijk geloof te zullen blijven;
dat zij van het hervatten des oorlogs eenen af keer hadden, maar evenwel aan het behoud
des vredes begonnen te twijfelen. Immers, terwijl zij bijna al hun krijgsvolk hadden
(1) Verkeerdelijk melden bor, hooft en anderen, dat de bezellinij van Bergen op Zoom zich
den 13den van Oogstmaand overgaf. Uit een brief der afgevaardigden van Vtrcelit tc Brussel
blijkt, dat dit twee dagen vroeger gcscliieddc. boxdam, Onuiig. Stukk. D. III. bi. 141.
(2) campana, della gucrra di Fiandra, T. I. p. 188. bektivoclio, Ncderl, Hist. bl. 272. xe
petit, Chron. d. Holl. Τ. Π. Liv. XI. ρ. 340. ciiapms, Ilist. Gén. d. I. g.. d. FL Liy. V.
p. 236, 237. haraeus, Annal. Brak Τ. III. ρ. 261, 262. »e tassis, Conment. Lib.lV. p.27L
bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. 11. bl. 855, 856, v. βιετεβεν, Hüt. d. Nederl. Oorl. B.
VII. bl. 134. HOOFT, Nederl. Hist. B. XII. bl. 528 , 529. v. nEuuif, Hist. v. 'sHerlogenh. D. II.
bl. 97—101. De stad Averd niet voor den 2i8ten van Herfstmaand door de Duitscbers ontruimd.
(3) BosDAJi, Onuitg, Stukk. D. III. bl. 173.
-ocr page 192-192 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
weggezooden, had de Landvoogd daarentegen vóór zijn vertrek naar Namen, de Duitsclie
soldalen bijeenverzameld, vreemdelingen en anderen, welke den Lande niet genegen
waren, bij zich gehouden, en waren zijne brieven aan den Koning en aan de Duitsche
Oversten onderschept geworden. Zij vraagden het derhalve hem zeiven op het geweten
af, of zij reden hadden, zich overtuigd te houden, dat hij de Gentsche Bevrediging
waarlijk wilde handhaven; of zij in deze omstandigheden zich vrij bevonden, den vrede
of den krijg Ie verkiezen; en of zij niet veeleer gedrongen werden, naar het regt der
natuur, op zelfverdediging bedacht te zijn? »Het staat niet aan ons," dus eindigen
zij, »Uwer Hoogheid eene wet te geven, noch minder voor te schrijven, of hij zich
naar vrede of oorlog zal regelen; de Gentsche Bevrediging, zoo plegtig door Uwe
Hoogheid bezworen en door den Koning bekrachtigd, wijst meer dan genoeg den weg
aan, welken Uwe Hoogheid behoort te bewandelen. Wij van onzen kant betuigen, de
Gentsche Bevrediging en de Brusselsche Unie van punt tot punt te zullen onderhou-
den en geenszins den Koning, onzen Heer, den oorlog aandoen of hem noodzaken, de
wapenen op te vatten ter verdediging van de dienst Gods, en de onderdanigheid hem
verschuldigd, welke wij, overeenkomstig de Unie door ons bezworen, nimmer zullen
tegenwerken, ten ware wij daartoe door Uwe Hoogheid genoodzaakt wierden, welke,
de wapenen opvattende, oorzaak zal zijn van den geheelen ondergang der godsdienst,
zoo als de scheiding der gewesten Holland en Zeeland^ tot ons zeer groot leedwezen,
wel genoeg bewezen heeft (1)."
1576-
1581
Don jan had intusschen aan de bijzondere Gewestelijke Staten, Bisschoppen, Raden
en Steden een uitvoerig schrijven gerigt, waarin hij de bekende redenen ontvouwt,
welke hem genoopt hebben, naar eene plaats van veiligheid voor zich om te zien; ver-
volgens de diensten opsomt, door hem den Lande bewezen, en aantoont, dat hij steeds
zijne beloften is nagekomen, terwijl het valsche geruchten zijn, dat hij den oorlog zou
Λνϋΐοη en tot dat einde, op zijn ontbieden, reeds Spaansche en Ilaliaansche benden in
aantogt waren, al hetgeen door eenige woelzieke geesten werd uitgestrooid, die de rust
en den vrede zochten te verstoren, welke hij met nadruk tracht te bewaren. Hij betuigt,
dat hij van niets ter wereld meer afkeer heeft dan van oorlog en zijn streven alleen
is: het Roomsch-Katholijke geloof, de gehoorzaamheid aan den Koning, en de Gent-
sche Bevrediging te handhaven, gelijk hij meer dan eens aan de Algemeene Staten
had te kennen gegeven. Hij kan zyne verwondering niet ontveinzen, dat zulk een
klein getal kwalijkgezinden zoo grooten invloed heeft, » zoo vele eerlijke, goede, voor-
treffelijke'lieden, Kerkvoogden, Geestelijken, Grooten, Edelen, wijze en verstandige
onderdänen" èn -goede' Katholijkeh de wapenen te doen'ί opvatten tegen hunne eigene
Ν
(1) BOR, Ilist. d. Nedcvl. OorI, D. 1. B. XL bl. 858.
-ocr page 193-DES VADERLANDS. / /
193
godsdienst en natuurlijken Heer, tegen hunne vrienden, magen, Vaderland en zich-Ι57β—
zeiven, hun eigen bloed en ingewand. — De oorlog, tot welken zy u willen aansporen,
moet ongetwijfeld zijn, óf tegen de Katholijke godsdienst, óf tegen den Koning, onzen
Oversten Heer en natuurlijken Prins, óf tegen onzen persoon, waaruit men beslui-
ten en oordeelen mag, dat gij veranderen wilt van godsdienst, óf van Heer, óf van
Landvoogd, óf van allen te zamen." Verandering van godsdienst zou de Koning even-
min dulden als verandering van Heer, en er met al de middelen, die hem God ver-
leend had , tegen waken. Begeerden zij een anderen Landvoogd, hij zou, om den vrede niet
in de waagschaal te stellen, aan den Koning zijn ontslag verzoeken, op de wijze en
voorwaarden, welke hij reeds den Algemeenen Staten had te kennen gegeven. Ernstig
vermaant hij hen, zich door een hoop onruststokers, die den krijg willen en alzoo
hunne ergste vijanden zijn, niet te laten misleiden en den Koning te noodzaken,
tegen zijn wil aan, maar tot handhaving van de godsdienst en van zijn wettig gezag,
zoo wel als lot bescherming der goeden en tot tuchtiging der kwaden, de wapenen
op te vallen. Nadrukkelijk en welsprekend stelt hij hun de gruwelen en ellende van
een binnenlandschen krijg voor oogen, welken men, door elkander te verstaan, zoo
gemakkelijk kan voorkomen (1). Ten slotte hoopt hij, »dat God verhoede, dat zulke
schoone en edele gewesten door de kwaadaardigheid van eenige raddraaijers in hel
verderf gestort Avorden (2)!" — Namen was een, zoo niet hel eenige der Nederlandsche
gewesten, dat zich hierop te gunste van don jan verklaarde, met wien het »wilde
leven en sterven en zich verzetten tegen allen, die op de Gentsche Bevrediging en
Brusselsche Unie inbreuk moglen maken (5)." Ten bewijze van de opregtheid des
Landvoogds, Avordt zijn brief aan de Keizerin bygebragt, die eene dochter was van
KAREL V en geheel de belangen van het Katholicismus en van Spanje toegedaan, voor
(1) Reprcsentez vous doncques devant les yeulx les saccagemenfs des esglises, destruction ct
subversion de villes, ruine et desjfat de pays, meurdre d'hommes, violations de femmes et filles,
servitude et oppression du peuple, cessation de mestiers, de marchandises et de tous arts, mesmes
la famine, la pestilence, et en somme Pire de Dieu sur tous. — A^oyez aussi l'insolence des sol-
(lats mal disciplinczj Yoyez leur infidelité, considérez leur rapacitc et oppression et voleriesj
rememorez cc qu'ils prétendent leur estre deu, qu'il fault payer, Ie peu de moyens qu'il y a de
trouver argent, et que la malice est si avant venue, que la justice est par terre, et que la popu-
lace commande aux magistrats, les mauvais aux bonsj par ou sc poeult apertcment preveoir quelle
sera la fin ct yssue de cecy, sans oblier avec quel roy et maistre vous avez a faire.
(2) GACHARD, Analectes Belgiques, p. 354—361. Eene Hollandsche vertaling van dien brief bij
BOR, Ilist. d. Nedcrl Oorl. D. I. B. XL bl. 858—860.
(3) GACHARD, AnalecL Belg. p. 361, 362.
II Deel. 6 Stuk. 25
. > ·
176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—wie hij derhalve zijne ware gevoelens niet behoefde te verbergen. Hij geeft daarin den
^ ^^^ vryen loop aan zijne verontwaardiging, maar zegt evenwel: »Ik doe al wat mogelijk
is, opdat men wederzgds de wapenen nederlegge, en elk aan zijne zijde vervulle,
waartoe hij gehouden is. Maar daar hun eigen geweien hen beschuldigt, zoo koeste-
ren zij wantrouwen .... God weet, hoe zeer ik zou wenschen het uiterste te verme-
den, maar ik weet niet, hoe dit aan te leggen met lieden, die zich zoo halsstarrig
en wederspannig toonen (1)." Ware vredesgezindheid, wat men ook moge zeggen,
ademt echter de volgende hartstogtelijke zinsnede in dien brief niet: »De Staten zijn
zoo ver gekomen, dat indien ik een weinig getoefd had, mijn persoon in veiligheid te
stellen, ik verloren zou geweest zijn te gelijk met de godsdienst en de onderdanig-
heid aan zijne Majesteit, hetgeen voorzeker het grootste kwaad is en het verlies, dat
men onder alle andere het minst behoort te dulden. Want in waarheid, zij willen
hier noch hun God erkennen, noch hun Koning gehoorzaam zijn, gelijk zij behooren,
maar in alle zaken vrijheid hebben, zoodat het deerlijk is te zien, hoe zij te werk
gaan en met welke onbeschaamdheid en geringachting zij zijne Majesteit de ge-
nade vergelden, die hy hun bevrezen heeft, en mij de moeiten, onwaardigheden
en gevaren, welke ik om dit volk geleden heb. Uwe Majesteit mag opmerken, hoe
weinig dat gebaat heeft; en nog trekken de kwaden voordeel uit de gunst, die men
hun bewijst. In het kort, zij beminnen en gehoorzamen in alle opzigten den allerver-
keerdsten, weêrspannigsten, en tirannigsten Ketter, welke in de wereld is, narae-
lyk den vervloekten Prins van Oranje; daarentegen verfoeyen en onteeren zy den naam
en het bevel van hun natuurlijken Vorst en Heer, zonder God te vreezen en zonder
achting of schaamte voor de menschen (2)." Hetzij don jan opregtelijk of niet opreg-
telijk getracht hebbe de zaken in der mxnne bij te leggen, bij zulk eene gemoedsstem-
ming als de zijne, en bij den schamperen toon der Staten, die dikwerf zijn prikkelbaar
gestel in toorn en woede moest ontvlammen, konden de onderhandelingen slechts de
klove tusschen beide partijen verwijden; en ofschoon het waar moge zijn, »dat don
JAN van de eene bewilliging tot de andere overging, eindelijk zelfs toestemde, Namen te
verlaten en allen te ontslaan, aan welke hy betrekkingen ten oorbaar van het Land had
opgedragen (3)het eenmaal gevestigd, en zeker gansch niet ongegrond wantrouwen
(1) gnoen v. ph1nsterer, in de Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 126.
(2) BOR, üist. d. Nederl. Oorl. D. L B. XI. bl. 852.
(3) GROEN VAN pRiNSTERER, iu de ArcMves de la Maison d'Orange, T. VI. p. 126, 127, 165.
Vgl. daarbij scheti Comment. p. 55 sqq. ν. hasselt, Stukli. v. d. Vadert. Hist. D. III. bl. 168.
bondam, Onuitg. Stukk. D. III. bl. 203, 206, 213—217. v. meieren, Hist, d. Nederl. Oorl B.
VIL bl. 135. BOB, Hist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. XL bl. 860 enz.
op de beloften, verzekeringen en eeden van de Spaanscbe zijde was magiiger dan zyne 1576·—
1581
toegevendheid en stelligste betuigingen. De Staten begrepen zelfs, dat bet nu te ver
gekomen was, nog langer op eene minnelijke schikking met hem te hopen, en beraad-
slaagden , eenen gezant naar Spanje te zenden. Het lot van bergew en montigny zweefde
elk echter nog te levendig voor den geest, dan dat iemand die taak op zich zou geno-
men hebben. Zij werd derhalve den vier en twintigsten van Oogstmaand aan een geschrift
toevertrouwd, hetwelk men den achtsten van Hei-fstmaand aan den Koning zond met
eerbiedig verzoek, don jan, wiens trouwelooze handelwijze men niet ontveinsde, doch
verschoonend aan den kwaden raad van esgovedo toeschreef, bevel te geven, den Gent-
gehen Vrede en de Unie van Brussel te eerbiedigen; voorts zoo spoedig mogelijk een
anderen Landvoogd in zijne plaats te zenden, en ondertusschen aan den Raad van State
het beleid der regering op te dragen. Men eindigde met de verklaring: »niets anders
te begeeren dan te blijven bij de oude en Katholijke godsdienst en onderdanigheid
aan den Koning, zoo als men den Keizer, zijnen vader, betoond had (1)."
Inmiddels hadden de burgers van Antwerpen den Staten verzocht, het kasteel,
dat hun zoo veel leeds gebaard had, te mogen slechten, althans het gedeelte dat
naar de stad gekeerd was, en hierop te meer aangedrongen, daar don jan, naiar men
wilde , gezworen had, deze sterkte onder zijne magt terug te brengen, al moest dit den
Koning eenige millioenen kosten. Het bewilligen in dit aanzoek werd door de Staten
van Holland en Zeeland ter Algemeene Vergadering, waar zij juist, ondanks de
tegenkanting der geestelijkheid, zitting en stem verkregen hadden, doorgedreven. Groot
was hierover de vreugde in Antwerpen; alle doorgestane ellende scheen vergeten; de
stedelijke regering beschonk rijkelijk de Bevelhebbers en kende den Heer van Bourse een
aanzienlijk jaargeld toe. Juichende werd het werk der vernieling begonnen. Edelen, 28v.
Oogst-
burgers, vrouwen, zoo van aanzienlijken als geringen stand, allen, jong en oud, zelfs maand
de Slotvoogd van liedekerken, leenden daartoe de behulpzame hand totdat de sterkte,
aan den kant der stad, geheel met den grond gelyk gemaakt was. Het gehaatte stand-
beeld van alba (2), door de reqüesens op last des Konings omvergeworpen en ver-
borgen, werd gevonden, schimpend langs de stralen gesleept en verbrijzeld. Eenige
stukken er van werden als zegeteekenen in de huizen ten toon gesteld; de overige lot
geschut hergoten (5). Om denzelfden tijd haalden ook de Gentenaars, met verlof der ^ J·
liLIISL·"
(1) bor, IlisL d. Ncderl Oorl D. L B. XL bi. 866—868. v. metehen Hisl. d. Nederl. Oorl.
B. VIL bl. 134, 135 verso.
(2) Alg. Gesch. d. Yaderl D. II. St. V. bl. 157.
(3) Archives de la Maison dWrange, T. VI. p. 139. strada, de Bello Belg, Lib. IX. p, 531.
campasa, dclla gucrra di Fiandra, T. 1. p. 188 verso, bentivoglio, Nederl. Jlist. bï. 272. ihd-
195
2Ö*
-ocr page 196-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—Algemeene Staten, hun kasteel omver, waarin de Antwerpenaars hen even wakker
bijstonden, als zij deze geholpen hadden. Een gelijk lot ondergingen met het
Vredenburg iQ Utrecht, de sloten te Rijssel, Valenciennes, Bethune en Atrecht.
Het kasteel te Doornik werd uit inschikkelijkheid jegens den Bevelhebber, die het
bewoonde, en het slot te Kamerijk, welk onder het Duitsche Rijk behoorde, gespaard,
doch dit laatste, dewyl de ligques, welke don jan was toegedaan, er het be-
vel voerde, door den Heer van Auxy verraeesterd en voor de Staten verzekerd.
De Graaf van Egrnond bragt Staatsche bezetting in de stad Lier, en nam er den
Schout met eenige regeringsleden in liechtenis. Zonder den Prins van Oranje of
de Staten van Holland te kennen, werd het slot te Gouda door de burgerij ge-
slecht. Men meent, dat bij die gelegenheid de belangrijke boekverzamehng, door
hopperus bij zijn vertrek naar Spanje aan zijn schoonzoon, den Burgvoogd van der
mijle, aldaar ter bewaring achtergelaten, niet zonder verlies van vele belangrijke
stukken, de geschiedenis en den staat des Lands betreffende, is verstrooid en verloren
geraakt (1).
Na de overgave van ^sIleriogenbosch logen ghampigny en ποπενιο voor Breda, om
het reeds vroeger genomen besluit der Algemeene Staten ten uitvoer te leggen (2), en
sloten de stad van alle kanten in. De Overste fronsbergen, welke er met zes vaandels
Duitschers in bezetting lag, zond eenen Hopman naar Namen om last van don jan.
De Hopman werd in het terugkeeren opgeligt en te Geertniidenberg bij den Prins
gebragt, welke door bedreigingen en beloften uit hem vernam, dat hij met een
briefje van don jan aan fronsbergen belast was. Men tornde dit uit zijn broeksband,
maakte met behoedzaamheid het zegeltje los en ontcijferde het schrift, dat in slechts
zes regeltjes eene vermaning bevatte, »de stad nog zes weken, uiterlyk twee maan-
den, te houden, onder verzekering, haar binnen dien tijd te zullen ontzetten." Onmid-
dellijk liet de Prins door den vermaarden boekdrukker Willem silvius, welke de hand
li ) s
Γι
ANUS, Hist. s. t. T. III. Lib. XL VI. §. 20. le petit, Chron. d. Holl Τ. II. Liv. XI. ρ. 340.
chappüts, Jlist. Gén. d. l. g. d. FL Liv. V. p. 237. hakaeus, Annal. Brab. T. III. p. 262. bor,
Ilist, d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 855, 856. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VIL bl
136. HOOFT, Nederl Hist, B. XII. W. 530. )
(1) strada, de Hello Belgico, Lib. IX. p. 532. campana, della guerra di Fiandra, T. I. p. 188
verso. BENTivoGLio, Nederl Hist. bl. 273. le petit, Chron. d. Holl T. IL Liv. XI. p. 340.
chappuys, Hist. Gén. d. l g. d. Fl Liv. V. p. 237. bor, Hist.^d. Nederl Oorl D. I. B. XI. bl.
855, 905. v. meteren, Hist. d. Nederl Oorl B. VII. bl. 136. hooft, Nederl Hist. B. XIL bL
531. v. wijn op AvAGENAAR, St. VII. bl. 55. Nalees, op de Vaderl Hisl bl. 291.
(2) Zie hiervoor, bl 120,
des Landvoogds volmaakt wist na te bootsen, een dergelijk brie^'e schrijven en onder- 1576—
teekenen, waarin fronseergen gelast werd, η de stad op de best mogelijke voorwaarden ^^^^
over te geven, daar hij geen ontzet te hopen had." Het briefje wordt met het onbe-
schadigd gebleven zegeltje digtgemaakt en den Hopman medegegeven, welke zich door
belofte van eene gouden keten, vier duizend gulden en dienst onder den Prins van
Oranje had laten overhalen, het aan fronsbergeit ter hand te stellen en onder het
volk uit te strooyen, dat hulp ver te zoeken was. Aan zijn woord getrouw, brengt hij
de geheele stad in rep en roer, en de soldaten nemen den Overste gevangen, wien zij
dreigende van misleiding en kwade trouw beschuldigen. De Prins laat hun in deze opge-
wondene stemming vryen aftogt met hunnen Bevelhebber, doch zonder betaling, aanbieden,
of twee maanden soldij aan geld en eene aan lakenen, mits zij het overige achterstaUige
den Staten kwijtschelden en fronsbergen uitleveren. Zij kiezen het laatste. De beloofde
uitbetaling moet zeer laat, indien ooit, geschied zijn. De Prins werd alzoo op den vier-
den van Wijnmaand in het bezit zijner stad Breda hersteld, tot groote vreugde der
burgerij, welke langen tijd naar haren Heer verlangd had. De verraderlijke Hopman
ontving de toegezegde belooning, en daarenboven van den Prins nog eenen gouden pen-
ning ter waarde van honderd kroonen (1).
De Algemeene Staten hadden den twintigsten van Oogstmaand den Paltzgraaf ja.»
ca.simrr in een uitvoerigen brief de geschillen met don jan uiteengezet, het hervatten
van den krijg als mogelijk voorgesteld, en, ingeval van nood, zijne hulp ingeroepen.
In een minzaam antwoord verzekerde hij hen, bij de eerste uitnoodiging oorlogsvolk
te zenden, en raadde hen tevens nadrukkelijk aan, den Prins van Oranje aan het hoofd O v.
der regering te stellen, daar hij in Holland en Zeeland sedert vele jaren door daden
getoond had, hoe zeer hij tot het vervullen van zulk eene betrekking berekend 1577
was (2). Juist dienzelfden dag handelden zij naar de bedoeling van den Paltzgraaf,
wiens schrijven echter niet vóór den twintigsten van Herfstmaand ontvangen
werd. Op het berigt, dat reeds eenige vaandels Spanjaarden, door don jan ont-
boden, te Mezières waren aangekomen, besloten zij bij meerderheid van stemmen,
den Prins naar Brussel te noodigen, waarvan reeds vroeger meer dan eens sprake ge-
■ '.-»Äl
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. ρ. 174, 206. strada, de Bella Belg. Lib. IX. p.
553. campana, della guerra di Fiandra, ï. 1. p. 190 verso, le petit, Chron. d. Holl. Τ. IL
Liv. XL ρ. 341. chappuys, Hist. Gén. d. l. g. d. Fl. Liv. V. p. 241. bor, Hist. d. Nederl. Oorl.
D. 1. B. XL bl. 856. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VIL bl. 134. hooft, Nederl Hist,
B. XIl. bl. 529, 530.
(2) BOR, Hist. d. Nederl. Oorl. D. Ί. B. XL bl. 873 , 874.
ij
197
DES VADERLANDS.
176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—vveest was fl). Behalve aan de onvermoeide pogingen-van st. aldegonde (2), aan den
1581
invloed der Oranjesgezinden onder de Staten, aan den lang gekoesterden wenscli des
volks, en aan het dreigende gevaar, mag dit beslüit ook toegeschreven worden aan de
jongste hulpj door den Prins aan Antwerpen bewezen; voorts hoopte men, dat Holland
en Zeeland^ onlangs, doch naar het schijnt zonder gewenscht gevolg, om geldelijken
bystand aangezocht, de algemeene zaak meer ter harte zouden nemen, wanneer oran-
je, die bij hen alles gold, in hooger bewind en aanzien gesteld wierd (5). Derhalve
werden jan van der linden. Abt van St. Gertrude, chabipigny, elbertus leoninus,
en de Advokaat liesveld naar Geertruidenberg gezonden (4), waar de Prins met be-
williging der Staten van Holland en Zeeland (ö) zich bevond, om den gang van zaken
in Brahand meer vaii nabij gade te slaan en zijne vrienden ter Statenvergade-
ring met raad en daad te ondersteunen. Zij ontvouwden hem in de meest vlei-
11V. jende bewoordingen hunnen last, en verzochten in naam der Algemeene Staten,
maand onverwijld naar Brussel Avilde begeven, opdat men met hem, als
1577 (oud) Lid van den Raad. van State, over 'sLands zaken en bij alle voorvallen en
omstandigheden zou kunnen raadplegen. »Maar," voegden zij er by, »daar de vijan-
den des Lands alom de Staten, de gewesten over het geheel, en vele aanzien-
lijke zoo wel als ambtelooze personen beschuldigen, ten einde hen bij den Koning
en alle andere Mogendheden gehaat te maken, dat zij slechts bedoelen, inzonderheid op
aanhitsing van den Prins, om van Heer en van godsdienst te veranderen, zoo verzoch-
ten zij hem en de Staten van Holland en Zeeland dringend eenigen maatregel te ne-
men, om deze lastertaal te logenstraffen en tevens te toonen, dat zij niets anders
trachtten, dan te houden wat zij bij den Gentschen Vrede beloofd hadden. Uit
dien hoofde wenschten zij ernstig, dat het den Prins niet alleen mögt behagen,
de uitoefening van de Roomsch-Katholijke godsdienst, overeenkomstig dien Vrede,
in die plaatsen te gedoogen, welke sedert in zijne handen waren gesteld, maar ook in
alle sleden van Holland en Zeeland, die zulks mogten begeeren; voorts bij wetteliike
(1) bok, Ilist. d. Nederl. Oorl, D. I. B. XI. bl. 872. v. meteren, Hist. d. Nedcrl. Oorl. B.
VIL bl. 136. groen v. prinsterer, in de Archives de la Maison d''Orange, Τ. VI. ρ. 144.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 139.
(3) hooft, Nederl Bist. ß. XII. bl. 533. wagenaar, D. VII. bl. 166, 167. groen v. i-rinste-
BEß, in de Archives de la Maison d^Orange, T. VI. p. 146, 147.
(4) In stede van den Advokaat liesveld, noemt de trillo,| in een scimjven aan oranje, den
Heer van Sweveghem. Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 154. Dat deze opgave onjuist
is, blijkt uit bondam, Oniiitg. Slukk. D. 111. bl. 257.
(5) Resol. i>. Holl. 9 ν. Oogstm. 1577, by wagenaar, D. VIL bl. 167.
-ocr page 199-DES VADERLANDS. / /
oorkonde op nίeu^γ te beloven, dat de Staten van Holland en Zeeland niet zouden toe- 1576—
1581
staan, dat de Roomscli-Katholijke godsdienst aangerand of eene andere eeredienst in de
overige Nederlandsclie gewesten ingevoerd wierd, maar veeleer tegen dit laatste helpen
Avaken naar luid der Gentsche Bevrediging." De Prins antwoordde schriftelijk, »dat
bij God ten hoogste moest danken en de Staten prijzen voor het vast en eendragtig
besluit, om tusschen de gewesten eene onderlinge zekerheid te bewerken, opdat zy, vol-
gens den Vrede van Geht, zich met elkander tot hun behoud mogten verstaan. Hij hoopte
dat God, welke hun deze heilzame eendragt had ingegeven, ook hunne heilige en
loffelijke bedoeling zou zegenen en laten gedijen tot welzijn des Lands in het alge-
meen en van elk gewest in het bijzonder, en tot herleving van den ouden bloei
on voorspoed van het geteisterde Vaderland. Hij was den Staten voor het gunstig ge-
voelen , welk zij van hem koesterden, ten uiterste verpligt, en tevens gereed, alle hem
te dienst staande middelen te hunnen behoeve en ten beste des Lands aan te wenden, ja,
zelfs zijn bloed en leven daarvoor op te offeren. Gaarne zou hij aan hunne uitnoodi-
ging voldoen en zich naar Brussel, de stad vt^aar hij was opgevoed en zoo vele dier-
bare vrienden telde, onverwijld begeven, indien hij niet steeds geene zaak van eenig
gewigt had ondernomen, zonder de Staten van Holland en Zeeland te kennen, met
welke hij ook thans, men wilde hem dit ten goede houden, vooraf zou raadplegen;
gaven deze hunne toestemming, dan konde hij ook te gemakkelijker, te vrijer en zonder
schroom zich geheel aan de belangen des Algemeenen Vaderlands toewijden. Wat het
punt van godsdienst betrof, zou hij zich stiptelijk houden aan het Gentsche Verdrag.
Maar dewijl de Staten van Holland en Zeeland daarbij uitdrukkelijk hadden be-
dongen , dat in dit opzigt geene verandering gemaakt wiérd, althans niet vóór de by-
eenkorast der aanstaande Algemeene Staten, zoo mögt hij niet, zonder hunne bewilliging,
eenige nieuwigheid toelaten, daar dit ligt tot een volksopstand aanleiding konde geven, van
welken men de schuld op hem zou werpen. Wel wilde hij, zoo voor zich zeiven
als in naam der Staten van Holland en Zeeland, de verzekering geven, dat zij, over-
eenkomstig den Gentschen Vrede, niets zouden gedoogen, wat den vrede en de rust
verstoren, of der Roomsch-Katholijke godsdienst en de uitoefening daarvan hinderlijk
zijn konde. Verder liet hij het over aan de Staten te Brussel, boven Avelke hij
zich geen het minste gezag Avilde aanmatigen, maar die hij slechts naar vermogen,
en voor zoo ver zij dit begeerden, in het bestuur van zaken wilde dienen en onder-
steunen, op dit punt zulken regel te stellen, als zij, naar de Gentsche Bevredi-
ging, gepast zouden oordeelen, terwijl hij niet zou verzuimen degenen te helpen
straffen, die, op welke wijze ook, daartegen mogten handelen en de openbare rust be-
dreigen (1)."
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 155—161. bosdam, Onuitg. Stukk. D. III,
-ocr page 200-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Hoewel ongaarne, bewilligden de Staten van Holland en Zeeland in 'sPrinsen Ter-
^^^^ trek naar ßraband, waartoe hy zicli reeds vroeger, even als thans, genegen getoond
had (1), en welk men aldaar als »het eenige middel ter redding uit de ellende"
beschouwde (2). Blijkbaar was de bedoeling van den Prins in de eerste plaats, aan
het dralen der Staten een einde te maken en de onderhandelingen met don
JAN af te breken. Hij wikle niet langer van een verdrag hooren, waarop nog
slechts zekere lieden aandrongen, die, gelijk hij zich uitdrukt, » zich weinig of niets
bekommerende om de rust en welvaart des Lands, daardoor slechts de bevordering van
hun eigen aanzien en belang beoogden." — Ten tweede, door de generaliteit te regeren.
Tot dat einde moest men den Raad van State hervormen. Sedert lang had de Prins de
opperhoofdigheid [suprematie) der Algemeene Staten op het oog, uitgeoefend door eenen
Raad, welke door hen gemagtigd en zamengesteld was uit »eenige Grooten, Heeren, of
andere der aanzienlykste mannen uit elk gewest, by wien het geheele belieer van al de
zaken van Slaat en Landsbestuur, van wege en in naam der Algemeene Staten, zou
berusten."— En ten derde, de gemoederen tot het aannemen van eenen godsdienstvrede
in al de Nederlanden voor te bereiden, onder het beschermheerschap of oppergebied des
Hertogs van Anjou. Ter verwezenlijking dezer plannen rekende oranje inzonderheid op
de stemming en toegenegenheid der bevolking. Niet alleen in de meeste Noordelijke
gewesten genoot hij de gunst des volks, maar ook in een groot gedeelte der Zuidelyke ,
waar sinds den Gentschen Vrede de uitgewekenen teruggekeerd, de Protestanten
talrijk geworden , en in vele steden de gemeenten der Hervorming genegen waren. Geloofs-
onderzoek en bloedbevelen waren afgeschaft; het preken was, wel is waar, den Her-
vormden verboden en de overtreders werden gestreng gestraft, maar deze en dergelijke
maatregelen strekten slechts, om te meer naar 'sPrinsen komst te verlangen en de liefde
des volks voor hem Ie verhoogen. Reeds vóór lang was de invloed der gemeenten zeer
groot en dikwijls beslissend. Hierop steunende, had men den Raad van State gevangen
genomen, de Gentsche Bevrediging verworven, orawje's soldaten m Brussel gevoerd, de
Algemeene Staten beschroomd gemaakt, en dok jan bijna op de vlugt gebragt. De
Grooten vreesden deze verbindtenis van den Prins met het volk, aan welks vaak onbescheidene
bl. 257. cAMPANA, della guerra di Fiandra, T. 1. p. 190 verso. cnAPPUvs, Hist. Gén. d. l. g.
d. FL Liv. V. p. 240. haraeus, Annal. Brak T. III. ρ. 262 , 263. bor, HisL d. Nederl. Oorl.
υ. I. Β. XI. Μ. 872 , 873. ν. meteren, Eist. d. Nederl. Oorl. Β. VIL bl. 136, 137. hooft,
Nederl. Ilist. Jj. XIL bl. 533, 534.
(1) BOR, Ilist, d. Nederl. Oorl. D. I. B. X, bl. 760.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 171.
-ocr page 201-DES VADERLANDS. / /
eischen zelfs hij zich dikwijls onderwierp. Maar oranje Yoorzag, dat hij weldra den 1576-
1581
naijver der Groolen, de vooroordeelen der Geestelijken, en de gehechtheid der stedelijke
Overheden aan den Koning zou te bestrijden hebben. Hij konde zich niet anders dan
door de gemeenten schragen, en zoo hij op haar niet gebouwd had, zou hij zich nim-
mer naar Braband gewaagd hebben (1).
Vergezeld van zijne gemalin, zijn broeder jan van Nassau^ den Heer van St. Aide-
gonde en zijn gewoon hofgezin, verliet de Prins omtrent den middag te scheep Geer-
truidenherg. Bij Oudenbosch stapte hij aan wal en werd door ruiterij ontvangen,
terwijl hem uit Antwerpen de gewapende burgerg te gemoet trok, om hem naar hare
stad te geleiden. Hier werd hij, na eene afwezigheid van elf jaren, met onbeschrijfe-
lijke vreugde en geestdrift door het volk begroet. Hij nam al de gemaakte' veranderingen
in oogenschouw, gaf zijne tevredenheid over het vernielen des kasteels te kennen, en
betuigde zijne diepe smart over de ramp, welke de stad door de Spanjaarden had ge-
troffen. Van wege de Algemeene Staten verwelkomden hem de Abten villiers en de
marolles, de Baron van Fresin, Sénéchal van Henegouwen, en de Heer van Capres*
Na een verblijf van vijf dagen verliet hij Antwerpen, uitgeleid door de schulteBÏj in
het geweer tot op eene mijl afstands van Brussel. Hier ontving hem de Brusselsche
burgerij, insgelijks onder de wapenen en met vliegende vaandels. Op de nieuw ge-
gravene vaart aldaar lagen drie schepen gereed voor den Prins en zijn gevolg; op het
eerste was een banket voor hem aangerigt; op het tweede prijkten aan onderscheidene
pijlers de wapens der zeventien Nederlandsche gewesten, welke hem hier, als 't ware, kwa-
men begroeten; en op het derde schip vertoonden de Rederijkers van Brussel een spel van
zinne: de bevrijding der gevangenen en verdrukten, waarmede zij te kennen wilden geven,
dat zij den Prins als het Averktuig in Gods hand beschouwden, om de Nederlanden
uit de slavernij der Spanjaarden te verlossen. Zegepralend was zijn intogt in de stad 23 v.
zelve. »De juichende menigte," zegt een Spaanschgezind schrijver, »noemde hem ^^^^
den Vader, den Verdediger, den Steun van de vrijheid der Nederlanders, en riep dit
zoo luide, dat de lucht er aan alle kanten van weêrgalmde. De vreugdebetuigingen
van de hoogere standen waren niet minder, zoodat zijne intrede en ontvangst meer
die van den Oppervorst dan van zijn onderdaan schenen te zijn (2)." Dit was zeker
een der schoonste dagen uit het leven van Willem den Eerste. Schitterend zag hij
zich gewroken over al de beleedigingen, welke hij ondergaan had. Brussel, waar de
hoofden van zoo vele zijner trouwe vrienden en aanhangers waren gevallen; waar het
banvonnis over hem was uitgesproken; waar hij, de voortvlugtige, veroordeelde, en
(1) groek v. prinsterer, in de Archives de la Blaison d'Orange, ï. VI. p. 147—149·
(2) BENTIVOGLIO, Nederl. Hist. bi. 273.
Π Deel. 6 Stuk. 26
-ocr page 202-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—vervolgde, te vergeefs «ene schuilplaats gezocht had, toen hij tegen alba ten strijde
toog, smeekte hem thans om hulp en bescherming (1). Maar hoewel zijne vijan-
den onder den Adel verdreven .waren of het niet waagden zich openlijk tegen hem
te verzetten, vreesden evenwel zgne vrienden, dat men iets tegen zijn leven mögt on-
dernemen. De Graaf van Sclmartzenherg had hem vermaand, niet te veel te ver-
trouwen, en inzonderheid zijn persoon in acht te nemen (2). Groote bezorgdheid
koesterden velen voor hem, en inzonderheid de Prinses (5). Op haar aanzoek, gelastten
de Staten van Holland en Zeeland^ dat dagelijks in alle kerken voor zijn behoud zou
gebeden worden (4).
Te regten tijde kwam orawje te Brussel. Daar nog altijd velen aan den vrede
niet wanhoopten, waren de onderhandelingen met doit jaw voortgezet, ofschoon
men zich ten krijg toerustte, zelfs vijandelijkheden pleegde, en den Prins tot zich
noodigde. Dit laatste inzonderheid had den Landvoogd in geweldigen toorn ontstoken,
doch het was grobbendowk gelukt, hem tot bedaren te brengen. Zelfs was men er in
geslaagd, een zeer uitvoerig verdrag te ontwerpen, waarover de wederzijdsche afge-
vaardigden het eens geworden waren. Er ontbrak niets aan dan de bekrachtiging
der Staten; en, dank zij der onvermoeide pogingen van groebenboptk, nog vóór
's Prinsen komst te Brussel werd het in den voormiddag van den drie en twintigsten
van Herfstmaand ter Algemeene Statenvergadering aangenomen, juist toen oranje's
ijverigste aanhangers hem te gemoet getogen vvaren, en niettegenstaande de af-
gevaardigden , van Holland er op aandrongen, de beslissing tot op zijne komst
uit te stellen. De Prins, welke dien zelfden dag aankwam, wist in één oogen-
blik met de uiterste behendigheid het verdrag omver te werpen, waaraan grob-
BEïfDOTiK met den grootsten ijver en uitstekende bekwaamheid twee maanden on-
verpoosd gewerkt had, en dat nu, na het wegruimen van ontelbare |)ezwaren, ein-
delijk tot stand gebragt was. Terstond wilden eenige Staatsleden de eindstem-
ming niet als geldig beschouwd hebben, dewyl zij er niet bij tegenwoordig geweest
waren; doch hierop werd geen acht geslagen, daar men vroeger reeds in hun bgzijn,
wat de hoofdzaak betreft, was overeengekomen. Nu liet zich de Prins het verdrag lid
mèL·
(1) Vgl. ν. d. vynckt, Uist. d. Troubl. T. H. p. 401.
1
(2) Archives de la Maison dWrange, T. VI. ρ. 130.
. {3) Archives de la Maison d' Oranje, T. VI. p. 172—177, 178, 179.
(4) campaïia, della guerra di Fiandra, T. I. p. 191. bentivoglio, Nederl. HisL bl. 273. le
petit, C/iron. d. Holl. Τ. Π. Liv. XI. ρ. 341. chapputs, IHst. Gén. d. l. g. d. FL Liv. V. p.241.
habaeus, Annal. Brah. T. III. ρ. 263. bor, Eist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. hl. 873. v. me-
ieren, llisl. d. Nederl Oorl. ΰ. VII. bl. 137. hooft, Nederl. Eist. B. XU. bl. 535.
DES VADERLANDS. '203
voor lid uiteenzetten, en scheen het, op eenige weinigbeteekenende wijzigingen 1570_
na, goed te keuren. Eene onbelangryke verandering echter, welke bon jan in een ^^^^
der punten had voorgesteld en door de Staten, om aan het eindverdrag geene hinder-
palen in den weg te werpen, was toegestaan, werd als eene nog niet geheel besliste
zaak door oranje beschouwd; en zoo veel wist hij te bewerken, dat zij niet alleen
verworpen werd, maar de Staten by het verdrag nog eenige nieuwe punten en voor-
waarden voegden, welke het met zorg opgetrokken staatkundig gebouw van grobben-
DONK geheel in duigen deed spatten. Eene dezer voorwaarden onder anderen was,
dat »DON JAN zich onmiddellijk naar Luxemburg begeven moest, zoo als hij zelf
vroeger had voorgeslagen, en daar, tot de komst zijns opvolgers, alleen naar het goed-
dunken van den Raad van State, of wie de Algemeene Staten daartoe geschikt zouden
oórdeelen, het bestuur uitoefenen (11)."
Het sprak van zelf, dat deze onverwachte eischenj welke door den Bisschop van
Brugge en den Heer van Willerval naar Namen werden overgebragt, bon jan verbit-
terden» Onbewimpeld gaf hij er zijn misnoegen over te kennen, en nog meer daarover,
dat men den Prins van Oranje^ »den grootsten rijand van het Roomsch-Katholijk geloof
en van den Koning," naar Brussel genoodigd had. Daar hij evenwel nog niet ten
krijg gereed was, sloeg hij eene wapenschorsing voor. De Staten, welke hierin slechts
eene poging zagen om tijd te "winnen, bewilligden er in, doch niet langer dan voor
twee of drie dagen, binnen Avelken tijd de onderhandelingen, in elk geval, moesten
afgeloopen zijn. Zulk een voorstel, dat aan bespotting grensde, Avas bijna eene
oorlogsverklaring; en bon jan, beducht dat men hem in Namen zou belegeren, liet
zoo in de stad als op het slot eene genoegzame bezetting achter, en begaf zich eerst
naar Marche en FaminCy toen naar Luxemburg. Schriftelijk verweet hij den Staten
hun gedrag en beschuldigde hen, »dat zij hunnen Heer alles, op den enkelen titel
na, ontnemen wilden (2)." En den veertienden van Wijnmaand melde hij hun uit maand
Luxemburg^ »dat hij in last had, hun 's Konings ongenade ten strengste Ie doen
gevoelen, ten ware zij van hunne stouten eischen afzagen en den Prins met zijn
aanhang verdreven (5)." Was zulk een hooge en dreigende toon niet geschikt,
de breuken te heelen, het scherpe antwoord der Staten moest die onherstelbaar ma^
ken. Na don jan eedverkrachting en daden verweten te hebben , uit welke niets
1), scHETi Comment. p. 94—110. bob, UisL d. Nederl. Oorl. D. L B. XL bi. 874—876.
Hoori, Nederl, HisL ΰ. XIL bl. 535, 536. cboen v. piunstereb, in dc Archives de la Maison
d'Orange, T. Vl. p. 167—169.
(2) scheti Comment. p. 107, 108. bob, IUsL d. Nederl Oorl. D. L R. XL bl. 876.
(5) scnETi Comment. p. 110. bob, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. L B. XL bl. 884.
26*
-ocr page 204-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
• anders dan de algemeene verwoesting en ondergang der Nederlanden konden voorl-
vloeijen, gaan zij aldus voort: »Indien gij daarin voliiardt, zal dit tot groot nadeel
strekken van de Heilige Roomsch-Katliolijkc godsdienst en de gehoorzaamheid aan den
Koning verschuldigd, gelijk elk ligtelijk kan begrijpen. Wy zullen beide naar al ons
vermogen, overeenkomstig onzen eed, pligt en de Unie, even zoo gestreng hand-
liaven, als men weinig kan zien, dat Uwe Hoogheid het eene en het andere ter
liarte neemt. Niet alleen tracht gij ons, maar ook de geheele Christenheid te versto-
ren, dewijl gij hier de tirannij der Spanjaarden denkt te bestendigen, reeds sinds jaren
uitgeoefend tegen den eed, welken de Koning heeft afgelegd, dat hij de voorregten
dezer Landen zou onderhouden, en in weerwil der verpligting, die hij heeft aan zulke
goede onderdanen en leenmannen, als zijne voorzalen altijd (aan ons) gehad hebben.
En aangezien Uwe Hoogheid niet slechts geenszins opgevolgd, maar zelfs de voorwaarden
cn bedingingen, op welke gij tot algemeen Landvoogd· aangenomen zijt, en datgeen wat
gij ons van wege zijne Majesteit verschuldigd waart geschonden hebt, zoo hebben wg
thans goede reden, u niet meer voor onzen Landvoogd te houden; bovendien heeft Uwe
Hoogheid ons verwittigd, dat zijne Majesteit u veroorloofd heeft, het bewind te verla-
ten. Wij verzoeken derhalve nogmaals Uwe Hoogheid, de wapenen neder te leggen,
en het bestuur van zaken, tot meerder zekerheid, in handen des Raads (van State)
te stellen, gelijk de Stalen Uwe Hoogheid in hunne jongste brieven hebben voorgeslagen,
daar dit loch in het minste niet geschiedt, om zijner Majesteils gezag te verminderen of
te verkorten, maar als het eenige middel, welk het geheele Land tot de genegenheid en
liefde voor zijne Majesteit kan terugvoeren, van welke de wreedheid der vorige Land-
voogden het bijna hadden vervreemd. Hierdoor zullen de godsdienst en de behoorlyke
gehoorzaamheid aan zijne Majesteit zich alleen kunnen staande houden, en de rust en vrede
dezer Landen gehandhaafd worden, tot zoo lang zijne Majesteit zulk eenen Landvoogd
zal gezonden hebben, als Uwe Hoogheid ons aangeboden en zijne Majesteit beloofd
heeft, en dien wij gaarne zullen aannemen, in zoo verre hij van den bloede is als be-
hoort en niet van Spaansch of eenig ander verdacht bloed {tiü van dem Spanischen
humeuren sye, noch van solcher verdencken). Zoo echter Uwe Hoogheid op den in-
geslagen weg blijft voortgaan, betuigen wy voor Uwe Hoogheid, voor God en den Ko-
ning, onzen hoogsten Heer, en voor de geheele wereld, dat wij aan de toekomstige
nadeelen en onheilen even zoo weinig schuld zijn als aan de verledene; terwijl wij
vertrouwen, dat de waarheid ten laatste zal zegevieren. Maar als Uwe Hoogheid met
(het plegen van) geweld voortvaart, hebben wij besloten, alle Keizers, Koningen, Po-
tentaten, vrije Steden en anderen tot hulp in te roepen, om ons van het geweld te
bevrijden, hetwelk Uwe Hoogheid en de Spanjaarden ons mogten aandoen. Wij bedoe-
len hiermede niet tegen zijne Majesteit te handelen, maar alleen ons op de best mo-
gelijke wijze, naar alle geestelijke en wereldlijke regten, tegen het ongeluk (ongelijk?)
1576-
]Γ>81
>
'f ■ Λ '
-ocr page 205-DES VADERLANDS. / /
l€ yerdedigen, dat Uwe Hoogheid hoe langer zoo raeer ons poogt aan te doen, en 157ß—
waardoor gij reeds tot het omverhalen der sloten en andere daden, die tegen u zijn verrigt
geworden, aanleiding gegeven hebt, ten einde wij ons tegen de aanslagen moglen dekken,
die gij aan alle kanten beproefd hebt, om ons te overvallen en te onderdrukken. Wij
zullen zijner Majesteit schrijven en ons gereed niaken, ons tegen zoo Tele valsche en
lasterlijke zaken, die men ons aanlicht, te regtvaardigen en deze aan den dag te
brengen, ofschoon ongaarne wegens de genegenheid, die wij voor de dienst en goeden
naam van Uwe Hoogheid koesteren. — Wat de komst des Prinsen van Oranje betreft,
deze is op ons aanzoek geschied, dewijl wij daardoor zijne Majesteit wilden handhaven
bij hetgeen hij met eede, door Uwe Hoogheid afgelegd, bekrachtigd heeft. Met betoog
op de Gentsche Bevrediging, kan men ons dit niet ten kwade duiden, daar wij,
krachtens het tweede en bovenal het vierde punt, verpligt zijn, gemeenschappelijk te
trachten de verbondene gewesten te beschermen. En wanneer men onze daden naar
waarheid zijner Majesteit onder het oog bragt, zou hij dit niet euvel nemen na de
groote jammeren en ellenden, welke de vorige Landvoogden ons berokkend hebben,
daar wij niet anders bedoelen dan onder dezelfde betuigingen, welke wij zoo dikwerf
herhaald hebben, wel en eenparig te verrigten, wat Uwe Hoogheid en zijne Majesteit
hebben bewilligd. Wij hopen, dat de goede God, welke onze harten ziet, door
Zijne barmhartigheid onze Beschermer tegen alle ongeregtigheid zijn zal, even als wij
Hem ook bidden, dat Hij Uwe Hoogheid een goed en lang leven schenke (1}."
Na het afzenden van dien brief, in welken, behalve zoo vele andere scham-
pere uitdrukkingen, aan don jan bedektelijk zijne onwettige geboorte verweten wordt,
was het den Staten byna onmogelijk terug te treden (2). Dit was ook zeker hunne
bedoehng niet. Eerlang gaven zij eene verdediging van hun gedrag in zeven talen,
het Latijn, Hoog- en Nederduilsch, Fransch, Italiaansch, Spaansch en Engelsch, in
het licht, waarbij de onderschepte brieven van don jan en escovedo gevoegd werden,
en zonden die aan bijna al de Christen Mogendheden met verzoek, dat men don jan
noch krijgsligting, noch doortogt Tan krijgsvolk toeliet. Hierop verscheen spoedig
een uitvoerig antwoord, waarin don jan den Prins van Oranje en de Staten met ver-
wijtingen overlaadde. St. aldegonde, oranje's vertrouwde, getuigde hij, »voerde
zeer oproerige en hatelijke redenen tegen de oppermagt der Vorsten, daar hij in
de school van galvinüs geleerd en onderwezen en diens huisgenoot zoo vele jaren ge-
(1) bondam, Onuitg. Stukk. D. IIL bi, 299—307. Deze brief was reeds den achtsten van
Wijnmaand ontworpen, doch blijkbaar eerst na de ontvangst van don jas's tweede schrijven alge-
zonden. Vgl. bondam, Onuitg. Slukk. D. 1Π. hl. 302.
(2) GROEN v. rwNSTERER, in de Archives de la Maison d^Orange, Τ. VL ρ. 170.
-ocr page 206-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576_ weest was. Hii beweerde, dat alle Vorsten tirannen waren, dat er geen wettige rege-
1581
ringsvorm was dan die der Zwitsersche Kantons, en dergelijke stellingen meer, zulk
eenen bedrieger waardig, waarop alle Koningen en Vorsten wel dienden acht te geven,
als zijnde eene zaak, aan welke hun staat en eer gelegen was (1)." Doch de overige
» breed uitgerekte dingtaalenzeggen wij met hooft , » hier in klampen, ik staa des lee-
digh; voorneemlyk, naardien uyt den aangeweezen wandel beyde der partyen genoeghzaam
te scheppen is, wat stof zy ter weederzyden gehadt hebben (2)." Onder de beschul-
digingen van DOW JAN tegen den Prins ingebragt, en van welke eenige ongegrond,
andere ten uiterste gezocht, sommige ten langste uitgemeten waren, behoorde ook deze,
dat hij beoogde, zich in het algemeen bewind der Nederlanden te dringen. Zeker is, dat
de Oranjesgezinden steeds zorgden, zoo wel bij monde als bij gedrukte geschriften, den Prins
hemelhoog te verheffen en hem als den verlosser der Nederlanden uit de slavernij der Span-
jaarden voor te stellen, tot wien men in den nood zijne toevlugt moest nemen. »Wan-
neer men het beleid en gedrag van den Prins in al zyne zaken gadeslaat, zal men bevin-
den, dat hij door geschriften gewoon was zich den weg tot het bereiken zijner plan-
nen te banen, en dat hy door de pen meer verworven heeft dan door den degen,
waartoe hij vele bekwame mannen, onderanderen st. aldegosde, in zijne dienst had,
die door welberedeneerde en bondige geschriften, de gemeente voorbereidden tot het-
geen hij in den zin had te ondernemen (3)." Daareoboven had hg met uitnemend be-
leid overal de gemeenten beschermd en voorgetrokken niet alleen, maar haar zelfs in
zaken van bestuur geraadpleegd. Door dit een en ander was hy , in den volsten zin des
woords, de man des volks geworden, op welks liefde en vertrouwen zijne magt en in-
vloed hoofdzakelijk gegrond VFas. Onmiskenbaar bleek dit toen de drie Leden van Brus^
sei met de Hoofd-Dekens der Gilden en andere voorname burgers van Antwerpen,
den drie Stenden of Staten van Braband verzochten, orawje tol hijzonder Stadhouder van
hun gewest te benoemen, waarin na veelvuldig en rijp overleg bewilligd werd. Daar de
Algemeene Landvoogd der Nederlanden, welke te Brussel zijn verblijf hield, van zelf
het ambt van byzonder Stadhouder van Braband waarnam, vervulde de Prins, door de op-
dragt dezer laatste waardigheid, de plaats van don jan , en van nu aan scheen hem den
weg geopend, dezen ook in andere betrekkingen te vervangen (4). De Algemeene Staten
(1) bor, Hist. d. Nederl. Oorl D. I. B. XI. bl. 877—893. AuthenL Stukk. hl 151—164,
180—187.
(2) Nederl. Hist. B. Xll. bl. 539.
3) Leven υ. willem I, D. III. bl. 129, 130. i
(4) groen van rninsterer, in de Archivcs de la Maison d^Orange, Τ. VI. ρ. 208. bor en de
meeste overige, zoo oude als nieuwere schrijvers onzer geschiedenis melden, dat de Prins tot
DES VADERLANDS. / /
hechten den twaalfden, naar anderen den twee en twintigsten van Wijnmaand hun ze- 157Θ—
gel aan 'sPrinsen benoeming tot »bijzonderen Stadhouder, doch slechts Toorloopig en
tot er een Algemeen Landvoogd zou aanwezig zijn; tevens onder voorwaai-de, dat hij in
alles zich zou houden aan de Gentsche Bevrediging, vooral aan het vierde punt er
van, krachtens welk hij niet mögt dulden, dat er iets ondernomen wierd tegen den
algemeenen vrede, of tegen de Roomsch-Katholijke godsdienst en de uitoefening daar-
van (1)." Van de handhaving of onschendbaarheid van het gezag des Konings, is
hier volstrekt geene sprake. — De Prins zelf spreekt nadrukkelgk tegen, dat hij ooit
eenigen stap ter verkryging van de bewuste waardigheid gedaan heeft (2); en de Sta-
ten van Brahand verklaarden aan de Algemeene Stalen, dat grawje eerst» na veelvuldige
en dringende redenen en verontschuldiging," zich deze keuze had laten welgeval-
len (5). 'sPrinsen tegenkanting, hetzij al of niet opregt gemeend, was niet onverwin-
nelyk; en het volk in Brussel en Antwerpen gaf hierover zyne vreugde door ver-
hchtingen en feestvuren te kennen (4)."
Oranje konde geen treffender en overtuigender bewijs van de gunst en de gehecht-
heid des volks ontvangen dan zijne verheiEng tot de besprokene waardigheid, te meer
daar zij het gevolg was en tot tegenwigt moest strekken van eenen maatregel, door
de aanzienlijkste Edelen beraamd en uitgevoerd, om zijn gezag en invloed te knot-
Stadhouder en Ruwaard ^ycvkozm werd. In liet verzoekschrift aan de Algemeene Staten, \ven-
schen de Staten yan Brahand slechts , den Prins tot hunnen hijsonderen Stadhouder te mogen
aanstellen. Zie bondam, Onuitg, Slukk. D. III. bl. 320. Teregt merkt de Heer g. v. p. aan, dat
de waardigheid van bijsonder Stadhouder en die van Ruwaard niet eensbetcekenend {synoniem)
zijn. De titel van Ruwaard drukte vrij wat meer uit. Een Ruwaard {Ruhe-Wirth, Rustbewaar-
der?) werd in de Nederlandsclie Staten alleen in zeer buitengewone en dringende omstandighe-
den verkozen, wanneer de \vettige Vorst minderjarig of ziek was, of wel als het volk reden had,
zich tegen zijne willekeurige regering te verzetten. De Ruwaard mögt, overeenkomstig de voor-
regten, alles verrigten, wat anders den Vorst of lieer veroorloofd was, en gewoonlijk werd eene
dergelijke verkiezing door de benoeming tot Landsheer gevolgd. Vgl. ν. wijk op wagenaar,
St. VII. bl. 60—62.
(1) bondam, Onuitg. Stukk. D. III. bl. 321. strada, de Bello Belg. Lib, IX. p. 528. behtivo-
glio, Nederl. Jlist. bl. 274. le petit, Chron, d. Hall. Τ, II. Liv. XI. p. 341. haraeüs, Annal.
Brab. T. III. ρ. 265. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 898. vak meteeek, Hist. d.
Nederl Oorl. B. VIL bl. 137. hooft, Nederl. Hist. B. XII. bl. 537.
(2) Vgl. groen v. priksterer, in de Archives de la Maison dOrahge, T. VI. p. 208.
(3) bondam, Onuitg. Stukk. D. III. bl. 320.
(4) le petit, Chron. d. Holl. ï. II. Liv. XL p. 341. bor, Hist. d. Nederl Oorl D. 1. B. XL
bl. 898. ' ■ .
176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576— ten, welke vele ταη hen sinds geruimen tijd met afgunst, nijd, en bezorgdheid vervulden (1).
1 iiSI
Er was geen twijfel aan, dat zij geheel op den achtergrond zouden geraken, wanneer
de Prins, dien zy zich gelyk rekenden, aan het dikwerf uitgedrukte verlangen der be-
volking gehoor leende en te Brussel verscheen, waar hij zich, dit was te voorzien,
van het beleid van zaken zou meester maken. Om dit te voorkomen en hem, als
't ware, de handen te binden, begrepen zij, hem zoo wel als don jan, een ander
gezag tegen te stellen (2). De trotsche en wufte Hertog van Aar schot y welke oranje
uiterlijk een goed gelaat toonde, maar hem in het geheim tegenwerkte en lagen leg-
de (3), zijn broeder de Markgraaf van Havré^ de Graven van Egmond en van La-
laing, de Burggraaf van Gent, de Heeren van montigny, ville, hezé, champigny,
KASSINGHEM, wiLLERVAL, swEVEGHEM en anderen, ten getale van zestien of achttien
Edelen, vereenigden zich, om over dit plan te raadplegen. Het moet verwondering baren,
dat zich onder hen mannen bevonden gelijk lalaing, yille en hezé, welke tot de
ijverigste vrienden en aanhangers van oranje behoorden. Men heeft hierop aangemerkt,
dat deze Edelen door godsdienstbezwaar werden aangedreven, zich in het onderhavige
geval aan de zijde van 's Prinsen benijders te scharen. Zij gloeiden voorzeker van
haat tegen de Spanjaarden, maar de Roomsch-Katliolijke godsdienst ging hen na aan
het hart, en deze konde gevaar loopen, ja, misschien zelfs geheel door de Hervormde
leer verdrongen worden, wanneer een Kettersgezind Vorst aan het hoofd van zaken
geraakte (4). Tot nieuwen algemeenen Landvoogd werden, onder meer anderen, ook
de Hertog van Anjou, met wien de onderhandelingen steeds waren voortgezet, en de
Paltzgraaf jan Casimir voorgesteld. Eindelijk bepaalde zich de keuze op den Aarts-
hertog matthias, jongsten broeder van den regerenden Keizer rüdolf 11, en die later
zelf de Keizerlijke waardigheid bekleed heeft. Hij was een jongman van twintig ja-
ren , zacht, buigzaam en vredelievend van aard, maar met zwakke geestvermogens, en
zeker voor niets minder berekend dan voor de gewigtige betrekking, welke men hem
wilde opdragen en waartoe hij zelf zich reeds het vorige jaar bij de Algemeene Sta-
ten had aangeboden. Doch juist deze hoedanigheden maakten hem aanbevelenswaardig
big de eerzuchtige Edelen, welke vertrouwden, hem naar hunne handite zullen stel-
len, of, zoo als het naïf wordt uitgedrukt, »hem goede opiniën en instructiën in te
storten." Hij was een zusterszoon van filips Π; men hoopte derhalve, dat de
Koning deze keuze zou billijken, welligt zijne dochter tot gemalin en de Neder-
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 178, 191, 210.
(2) v. CORVIN-WIERSBITZKY, de Tachtigj. Oorl. D. III. bl. 140, 141.
(3) ciiOEN y. piuNSTERER, in de Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 141, 142.
(4) V. coRviR-wiERSBiTZKY, de Tachtigj, Oorl. D. III. bl. 144, 145.
-ocr page 209-DES VADERLANDS. / /
landen tot huwelijksgift aan den Aartshertog zou geven. Don jan, meende men, zou 1576—
het niet wagen, het zwaard tegen zyn mededinger aan te gorden: en de Keizer,
dacht men, zou zich thans de bevrediging der Nederlanden nadrukkelijker aantrekken.
Matthias , eindelijk, behoorde tot een geslacht, hetwelk gestreng Katholijk was; voor
de godsdienst was derhalve van hem niets te vreezen (1).
De Heer van Maelstcde, vroeger Jonker aan het Keizerlijke Hof, was den zes en
twintigsten van Oogstmaand dezes jaars in het geheim naar Weenen gezonden, om
door tusschenkomst van lazarus sghwendy den Aartshertog te polsen, of hij genegen
zou zijn, de hem toegedachte waardigheid aan te nemen. De Prins van Oranje werd
van het plan eerst een paar weken later door den Markgraaf van Havré vervt'ittigd,
welke, op zijn togt als gezant naar Engeland^ door Geertruidenherg "kssdim. Hij scheen
er aanvankelijk eenige bezwaren in te vinden, doch op de verzekering, welke hij, naar
het ons voorkomt, niet behoefde, dat een Raad uit den hoogen Adel den jeugdigen Vorst
zou ter zijde staan, liet hij zich de zaak welgevallen. Ongetwijfeld toch vertrouwde hij,
dat deze stap der Edelen den haat van don jan op den Adel niet alleen onverzoenbaar
zou maken, maar er ook botsing tusschen de beide hoofdtakken van het Huis van Oos-
tenrijk uit zou ontstaan, welke den Nederlanders ten voordeel konde strekken.
Het blijkt ten minste, dat hij zelf reeds vóór drie jaren niet ongaarne zou gezien
hebben, dat een van de zonen des Keizers de opperlandvoogdij over de Nederlanden
aanvaardde (2). Het kan zijn, dat dit minder met zijne plannen strookte nu hy zich
te Brussel indedaad aan het roer van staat geplaatst zag, en met eiken dag zijn aan-
zien en invloed vermeerderden. Maar juist dit moest den Hertog van Aarschot en die
van zijnen rade nopen, hem onverwyid eenen door geboorte hooger geplaatsten persoon
legen te stellen. Matthias werd dan, builen weten van oranje en de Staten, uitdruk-
kelijk genoodigd, zich ten spoedigste naar de Nederlanden te begeven (5). Dade-
lijk besloot hij heimelijk te vertrekken, daar de Keizer, althans officieel^ mais
van de zaak mögt weten (4). In den nacht van den derden op den vierden van
(1) GROEN v. pRiNSTERER, in de Archives de Ia Maison d^Orange, Τ. ΥΙ. ρ. 184,187,191—195;
en, naar liem , ν. coryin-wiersbitzky , de Tachiigj. Oorl. I). III. bl. 145, 146.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. V. p. 96. Alg. Gesch. des Vadert. D. IL St. V. bl. 430.
Vgl. BENTivoGLio, Ncderl. llist. bl. 275. groen v. prinsteker, in de Archives etc., T. VI. p. 193.
AVAGENAAR, D. Yll. M. 173, 174, welke hierin iiooft volgt, Nederl Eist. B. XIL bl. 537. v. corvin-
wiERSBiTZKY, de Tachtigj, Oorl. D. III. bl. 146,147.
(3) GROEN ν. PRINSTERER, in de ArcUvcs de la Maison dOrünge, T. VI. p. 194, 195. v. cor-
viN-wiERSBiTZKY, de Tachiigj. Oorl. D. III. bl. 147, 148.
(4) groen v. prinsterer onderzoekf, uitvoerig, of de Keizer van liet vertrek zijns broeders gewe-
ten en het goedgekeurd heeft. Archives de la Maison d^Orange, Τ. VI. ρ. 201, 202.
II Deel. 6 Stuk. 27
-ocr page 210-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—Wijnmaand verliet hij, in het gewaad van een bediende en het gezigt geverwd, om
geheel onkenbaar te zijn, met postpaarden de stad Weenen, alleen door zijn Kamer-
heer VON DAüWYTz, den Heer van Maelstede, en een klein gevolg verzeld. Over Keu-
len kwam hij, vóór het einde der genoemde maand, te Lier in Braband, onlangs
door den Graaf van Egmond, een zijner vrienden, voor de Staten verzekerd (1).
»Men zou naauwelyks iets roekeloozer kunnen bedenken, dan dat eenige Edelen,
op eigen gezag, eenen Opperlandvoogd aan de Nederlanden wilden geven, noch iels
loszinniger dan de inwilliging des Aartshertogs, welke toch overwogen moest hebben,
hoe gevoelig hij hierdoor den Koning van Spanje zou honen, aan wien hij zoo na
vermaagschapt was, en van wiens opperste en wettige magt eene dergelijke verkiezing
alleen afhing (2)." Het zij de Keizer dit insgelijks begreep, het zij om allen
schijn van medepligtigheid van zich af te werpen, onmiddellijk zond hij den Aartsher-
tog boden achterna en beval hem terug te keer en, doch Matthias verontschuldigde zich
daarmede, dat hij alleen in het belang des Konings van Spanje handelde en om te ver-
hoeden, dat de Nederlanden in uitheemsche handen geraakten (5). 's Keizers plegtige
4 verzekering, dat alles »geheel buiten zijn weten en wil" geschied was (4), vond bij
DON JAN geen geloof, welke terstond na het ontvangen van dien brief, den vijf en twin-
1577 tigsten van Wijnmaand, aan alexander farnese, Prins van Parma, schreef: »Ik ben
indedaad over dfe zaak niet weinig onthutst, wanthoewelik weet, dat er reeds verleden jaar
bij de Staten sprake van geweest is, konde ik mij echter niet verbeelden, dat de Aarts-
hertog een dergelijk aanzoek gehoor zou geven, of zyne moeder en zyn broeder daarin
zouden bewilligen. Ik verwonder mij niet over de Keizerin-Weduwe, welke ik acht, dat
niets van den geheelen toeleg geweten heeft; veeleer beklaag ik haar, als ik de ge-
volgen bedenk, welke zij van de hgtzinnigheid haars 2X)ons te vreezen heeft. Maar
van den Keizer weet ik voor als nog niet wat ik denken zal. Hij toch wist, wat er
mm
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. ρ. 196, 202, 213, 215. bondam, OmiUg. Stukk.
D. III. hl. 297. D. IV. bi. 43, 44. v. iiasselt, SLukk. υ. d. YaderL JJisL D. III. bl. 234.
stiuda, de Bello Belg. Lib. IX. p. 532. campana, dclla guerra di Fiandra, T. I. p. 191. benïi-
voGLio, Nedcrl. Uid. bl. 274. le petit, Chro7i. d. Holl. ï. II. Liv, XI. p. 342. chappüys, Hist.
Gen. d. l. g. d. FL Liv. V. p. 241. haraeus, Annal Brah. T. III. ρ. 264, 267. bor, Hist. d.
Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 898, 899, 900. vi meteuer, Hist. d. Nederl. Oorl. E. VII. bl.
137 verso. HOOFT, Nederl. Hist. B. XII. bl. 537, 538. v. reyd, Nederl. Gesch. 13. II. bl. 17.
(2) BENTiYOGiio, Nederl. Hist. bl. 274.
(3) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 899. sïrada, de Bello Belg. Lib. XI. p. 532.
bondam, Onuitg. Stukk. D. III. bl. 297.
(4) Den brief van den Keizer beeft bondam opgenomen in zijne Onuitg. Stukk. D. III. bl. 296—298.
-ocr page 211-DES VADERLANDS. 211
gaande was, en heeft dit niet alleen niet belet, maar er zelfs den Koning, in strijd met
zijn pligt, niet van verwittigd. Wat my betreft, zoodra ik de aankomst van dén Aarts-
hertog verneem, zal ik hem minzaam tegen alle vereeniging met de Staten waarschu-
wen; slaat hij mijn raad in den Avind, dan geeft hg my daardoor het regt, hem als
vijand te beschouwen (1)." De Keizer zal denkelijk bij den Koning, wien hi] mede
van zijne onbewustheid in dezen poogde te overtuigen, even weinig geloof gevonden
hebben (2). — Naderhand beroemde hij zich, wel is waar, bij de Algemeene Staten,
dat hij zijn broeder had aangespoord, zich naar de Nederlanden te begeven, maar
verklaarde dit in een tijd, toen hij zich met hen wenschte te verzoenen. Zeker is,
dat zijn medeweten, zoo dit al bestond en waarop hij zich beriep, den Aartshertog ||
fi
weinig voordeel heeft aangebragt (3). -
Het berigt van de aankomst des Aartshertogs te Keulen en van het doel zijner reize,
door den Hertog van Aarschot den Staten te Brussel medegedeeld, verwekte onderhen
-fif
groote ontsteltenis en oneenigheid. Velen waren verbolgen, dal eenige Edelen eigen- .i
magtig eenen vreemden Heer hadden ingeroepen; anderen neigden tot den Hertog van
Anjou, van wien zij meer hulp en voordeel verwachtten; en eenigen drongen nog aan, 1}]
met DON JAW te onderhandelen. Men was ten eenenmale besluiteloos, hoe zich ten op-
zigte van Matthias te gedragen en noodigde oranje dringend uit, ook zijn ge- ||
voelen daaromtrent kenbaar te maken. Indien aarschot en de zijnen zich. vleiden,
dat de Prins, verbitterd over den stap, dien zij om hem te krenken en Ie vernederen I
gedaan hadden, naar Holland zou terugkeeren, of wel zich openlijk legen Matthias ver-
klaren, vonden zij zich te leur gesteld. De schrandere Vorst begreep teregt, dat, zoo hij ί'
tot het eerste besloot, men voorloopig van hem ontslagen was; en indien hij tot het laatste ^'
zyne toevlugt nam, dit ook zijnen vijanden in dé hand zou werken. Zoo hij zich daar- ^ ^
entegen voor den Aartshertog verklaarde, zou hij de Edelen tot zwijgen en het volk, [
van DON JAN konde bevorderen, voorkomen; hij zelf zou inmiddels trachten, uit de
omstandigheden voor zich het meest mogelijke nut Ie trekken. Hij twijfelde er welligt
niet aan, of de Aartshertog zou spoedig zich geheel in zijne armen moeten werpen. Hij ^
bragt derhalve de Staten onder het oog, dat zoo men Matthias afwees, men onvermijde- j
lijk den haat van het huis van Oostenrijk op zich zou laden en inzonderheid den Keizer
(1) STRADA, de Bello Belg. Lib. IX. p. 533.
(2) BEüTivoGLio, Nederl. Hisi. bl. 275.
(3) GROEN V. pRiNSTERER, in de Archives de Ja Maison d'Orange. T, VI. p, 202,
27
-ocr page 212-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
157β— beleedigen door zyn broeder dus honend te behandelen, zelfs wanneer hij diens stap in
allen ernst afkeurde (1). üitdienhoofde werd dan reeds den elfden van Wijnmaand be-
sloten, Matthias , bij zijne aankomst, als broeder des Keizers en als Aartshertog te ontvan-
gen, hem naar Bergen in Henegouwen of naar Gent te laten komen, en inmiddels te over-
wegen, of men hem en op welke voorwaarden tot Landvoogd zou verkiezen. Nader
Averd bepaald, dat de Graaf van Egmond, de Senechal van Henegouwen , en de Heer
van Willerval hem zouden opwachten en naar Bergen geleiden (2). Later echter werd
dit besluit gewijzigd, daar men Bergen als eene slad van te veel belang beschouwde,
om haar aan eenen Vorst in te ruimen wiens stelling, ten opzigte van het Land, nog
zeer onbepaald was (3). De Aartshertog kwam derhalve te Lier. Aarsghot, welke
onlangs door de Algemeene Staten in stede van den Graaf van Boeulx, welke de
zijde van don jatt volgde, tot Stadhouder van Vlaanderen benoemd was, trachtte met
eenige andere Grooten, zich van zijn persoon meester te maken, om hem naar hunne
hand te buigen. Het plan was, hem van Lier naar Dendermonde te voeren en daar-
toe de hulp der Bevelhebbers van het Staatsche leger te Waveren te verwerven; doch
door de verstandige maatregelen van oranje en het beleid des Graven van Lalaing
spatte het geheelc ontwerp in duigen (4). MATTraAs erkende weldra, hoe zeer de
aanhang van oranje over dien van aarsghot de bovenhand had, en dat hij meer door
middel van den eersten dan van den laatsten het doel van zijn streven zou berei-
ken (5).
Het blijkt, dat omtrent de helft van Wijnmaand don jan van de naderende komst
des Aartshertogs nog onbewust was. Hy schreef toen uit ÏAixemburg een scherpen en
verwijtenden,, brief aan de Staten te Brussel^ hen verwittigende, dat de Koning beslo-
ten had, zich aan het Eeuwig Gebod (6) sliptelyk te houden en hen beveelt, over-
eenkomstig hun eed, te blijven bij de Roomsch-Katholijke godsdienst en de volstrekte
gehoorzaamheid, hem naar goddelijk en menschelijk regt verschuldigd, maar welke zij
(1) GROEN VAN PMNSTERER, in dc Arckivcs de la Maison d'Orange, T. VI. p. 22Ü—231, wien
v. corvin-wiehsbitzky volgt in de Tachtigj. Oorl, 1). 1Π. bl. 151. Zie ook bentivoglio, JSederl.
Uisl. bl. 275. Leven van willem I. D. III. hl. 139, 140.
(2) Resol. M. s. s. des Elals Gén. aangehaald door groen van prinsteuer, in de Archives de la
Maison d'Orange, ï. Yl. p. 231. )
(3) BOR, llist. d. Nedcrl Oorl D. 1. B. XI. bl. 899.
(4) v. meteren, IHst. d. Nederl. Oorl. B. VU. LI. 137 verso, hooft, Nederl. Hist. B. Xli.
1)1. 539, 540. !
(5) bentivoglio, Nedcrl. Hist. bl. 275.
(6) Dit wordt blijkbaar bier onder édict de pacification verstaan.
ir'-'iTi^'iiimiriÉaiBaiBttè^^
-ocr page 213-DES VADERLANDS. / /
grootelijks overtreden hadden; voorts de wapenen neder te leggen, die zij huiten zgn 1576—
last en toestemming hadden opgevat; geen gezag te voeren over het krygsvolk en an- ^^^^
deren, maar dit aan hem over te laten, wien het alleen toekomt over zijne leenman-
nen, onderdanen, en krijgslieden te gebieden; niet langer den Prins van Oranje en
zijn aanhang, openbare vyanden van de godsdienst en van hun Koning en schenders
van de Gentsche Bevrediging, onder zich te dulden; diegenen, welke niet in de ge-
noemde Bevrediging begrepen waren, van de posten te ontzetten, in welke zij zich
gedrongen hadden; de gevangenen in vrijheid te stellen; het gemeen te ontwapenen;
in de betaling van de Duitsche krijgsbenden te voorzien, opdat deze spoedig konden ver-
trekken, en zij zelve zich naar hunne woonplaatsen terug begeven, om het bijeenroepen
der Algemeene Staten af te wachten, hetgeen hij wilde, dat zoo spoedig mogelijk zou
geschieden. »Wanneer gij aan al deze voorwaarden voldoet," gaat don jan voort,
»moogt gg op de goedertierenheid des Konings hopen, en terstond zullen de krijgs-
benden, die reeds ter onderschraging van de godsdienst en 's Konings gezag in aan-
togt zijn, terugtrekken." Hierop verwacht hij dadelijk antwoord, anders zal hij zich
genoodzaakt zien, ingevolge 'sKonings last, van de middelen gebruik te maken, welke
God in zijne handen gesteld heeft, om de beide genoemde punten te handhaven, daar de
Koning vast voorgenomen heeft, veeleer al zijne krachten daartoe aan te wenden, dan
het minste in dit opzigt toe te geven, de Staten voor de gevolgen verantwoordelijk
stellende (1). Op bezadigder toon vermaande hij de Staten weinig dagen later, bij
de mare, dat Matthias herwaarts was genoodigd, wel in het oog te houden, »datnie-
mand, wie ook, in de Nederlanden het opperbewind mögt voeren, ten ware door den
Koning behoorlijk gezonden en gemagtigd; en zij derhalve, indien er aan het gerucht
iets ware, hetgeen hij niet gelooven konde, den Aartshertog niet als Landvoogd 20v.
zouden ontvangen, dewijl zij daardoor in de misdaad van gekwetste Majesteit vervielen.
Veeleer moesten zij op hunne hoede zijn, zich niet door eenige heethoofden te laten 1577
misleiden, die alleen om eigen voordeel nieuwigheden zochten (2)."
De wreede en ongelijke worstelstrijd, welke nu reeds tien jaren de Nederlanden ver-
scheurde, had elk weleer vreedzaam ingezeten in een onverschrokken soldaat herschapen.
Een groot aantal Edelen en burgers was op liet schavot of in den krijg omgekomen,
en de nagelaten betrekkingen waren daardoor slechts te meer lot woede en wraak
ontvlamd geworden. Er was geen gezin, dat niet een verlies aan leden of goederen
te betreuren had; en de haat tegen de Spanjaarden, van vader op zoon overgegaan,
had in aller gemoederen vasten wortel gescholen. Men weet met welk beleid oranje
(1) v. HASSELT, Slukk, ü. d. Ύαάω^Ι Ilist. D. 111. bl. 231—234.
(2) BOR, llist. d. Nederl. Oorl. 1). 1. B. XL bl. 900.
-ocr page 214-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1570__ zich deze stemming te nutte maakte, en hoe vele mannen Tan invloed op het volk
1 eQ-l
hij aan zijne belangen wist te verbinden. Onder zijne talrijke en vermogende aanhangers
te Gent waren de voornaamste jan hembise of imbise en frans van kethulle. Hem-
bise stamde af uit het adellijk geslacht der sillys, dat onder verschillende namen in
Vlaanderen, Henegouwen, en Frankrijk in groot aanzien was. In zijne jeugd had hij
veel gereisd, en vereenigde bij eene uitgebreide taalkennis eene groote belezenheid.
Daartegen wordt hij afgescliilderd als een man zonder godsdienst, zonder zeden, zonder
beginselen, even stout in den voorspoed als ter neergeslagen in den tegenspoed, onstui-
mig, willekeurig, en wiens onbeperkte eerzucht niemand boven zich dulde. Zijn gloei-
jende haat op de Spanjaarden, de moed, met welken hij zich tegen hunne dwingelandy
verzette, en zijne onmiskenbare bekwaamheden hadden hem den weg tot eer en aanzien
gebaand. En daar hij dikwerf tot overheidsambten was verkozen, had hij zich eene
naauwkeurige kennis van den toestand en de belangen der stad niet alleen, maar ook
van het geheele gewest verworven, alwaar hij de zaak der vrijheid bij uitstek zou be-
vorderd hebben, indien hij geweten had, naar de inzigten van meer schrandere mannen
dan hy zich te schikken. Zijn tegenhanger, frans van kethulle. Heer van Rißhove,
stamde insgelijks af van goeden huize, en ofschoon nog heviger en vermeteler van
aard dan hebibise, liet hij zich echter in vele gevallen door oranje leiden, aan wien
hij ten sterkste verknocht was.
Groot was de invloed dezer twee mannen in Gent, waar zij aan de voornaamste ge-
slachten vermaagschapt waren en door hunne redenen en gesprekken, die vrijheid en
haat tegen de dwingelanden ademden, als echte zonen des Vaderlands, als redders uit
de slavernij beschouwd werden, terwijl zij zelf intusschen naar een volstrekt gezag
streefden. Ter bereiking van hun doel wisten zij zich de gunst van het gemeen te
verwerven, dat, grootendeels hervormdgezind en door den ramp der tijden van de
hoofdbronnen zijns bestaans beroofd, dikwerf de plunderende hand naar de kerken en
kloosters uitstrekte. De beide volksleiders, wilden zij zich aan het hoofd van dezen
magtigen aanhang, welke den naam van Geus Aveder invoerde, handhaven, moesten
dit en het plegen van andere ongeregeldheden dulden, maar daarvoor stonden hun dan
ook op den eersten wenk twintig duizend gewapende mannen te dienst, welke zij dik-
maals, zonder eenige noodzaak dan alleen om hun gezag en invloed te toonen, op de
been bragten. Om in de achting des volks nog hooger te stggen, hadden zij zich
verbonden te bewerken, dat al de oude voorregten hersteld wierden, zelfs die be-
trekkelijk de Opper- en Onderdekens der Gilden, welke karel Y in Vijftien honderd
veertig aan de stad ontnomen had. Gemagtigden werden deswege naar Brussel^ gezon-
den, en gedurig verzoekschriften daarover ingediend.
De Staten van Vlaanderen, de Bisschoppen van Brugge en Iperen, bijna al de Be-
velhebbers der steden, de Stadhouder van Waalsch-Vlaandei'en en vele voorname
DES VADERLANDS. / /
Edelen waren te Gent bijeen, om over den staat van zaken Ie raadplegen, welke al 1576—
hunne oplettendheid vorderde, toen de Hertog van Aar schol, met drie en twintig
vaandels voetvolk en drie honderd ruiters als Stadhouder naar Vlaanderen vertrokken,
aan het hoofd van een schitterend gevolg er binnen toog en feestelyk ontvangen werd.
Om zich bij de bevolking aangenaam te maken, liet hij dadelyk verbreiden, dat hij
de herstelling harer voorregten met zich bragt; doch daar de openlijke afkondiging er
van uitbleef, wekte dit in hooge mate de ontevredenheid der gemeente op. Daarenbo-
ven moest een bewindsman, zoo weinig volksgezind als hij, wiens naijver op oranje ,
verzet tegen het slechten der kasteelen, en inroepen van Matthias bekend waren,
den Gentenaars weinig welkom zijn; en de Heeren van Champigny en van Sweveghem,
welke hem als Raden waren toegevoegd, konden evenmin den Prinsgezinden behagen,
daar zij zich tegen het benoemen van oranje tot Stadhouder van Brahand verklaard
hadden.
De denkwijze des Hertogs van Aarschot en de uitgestrekte last met welken hij door de
Algemeene Staten voorzien was, boezemden hembise en rijhove bezorgdheid in, daar zij nu
niet alleen hunne plannen verijdeld zagen, maar ook tot verantwoording zouden geroepen
worden wegens daden, welke zij zich op eigen gezag veroorloofd hadden. Zij werden hierin
versterkt toen champigny en sweveguebi zich eens ten opzigte van oranje zoo vijandig
legen rijhove'uitlieten, dat deze zich gedrongen voelde, voor den Prins partij te trek-
ken. Het gevolg hiervan was, dat hij en elk, welke oranje of de Hervormde gods-
dienst aankleefde, vermeden en naauwkeurig gadegeslagen werden. Het hoofdstreven der
beide volksmenners was thans, het dreigend gevaar af te weren. Tot dat einde begaf
zich RIJHOVE in het geheim naar den Prins te Antwerpen, wien hij mededeelde,
hoe het in Gent geschapen stond. Hier lagen nog eenige vaandels soldaten, welke bij
het beleg van het kasteel gediend hadden, en rijhove verzocht, dat zij hem, tot ster-
king van zijn aanhang, mogten afgestaan worden, waarin de Prins echter niet bewil-
ligde. Toen sloeg hij voor, ten einde zich en de zynen te redden, een opstand onder
het volk te verwekken en aarschot met zijne Edelen in hechtenis te nemen. De
Prins scheen dit stoute plan ver van de hand te wijzen, doch vraagde des anderendaags
aan rijhove, »of hij nog altijd bij zijn voornemen bleef?" En toen dit bevestigend
werd beantwoord, haalde hij de schouders op en verwijderde zich. Maar nu trad alde-
gonde met rijhove in gesprek en raadde hem aan, zijn ontwerp te verwezenlijken,
doch zonder den Prins deswege verder te moeijen. Zoo oranje nu al daartoe niet
openlijk (oßcieel) bevel gegeven heeft, hetgeen hem trouwens zijne stelling verbood,
kan echter bezwaarlijk in twijfel getrokken worden, dat dit met zijn overleg en
goedkeuring geschied is. De omstandigheden waren dezelfde als ten tijde der in-
hechtenisneming van den Raad van State te Brussel. Rijhove toog dadelijk naar
Dcndermonde, en van daar heimelijk met vier muskettiers naar Gent terug, werwaaits
216 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ook de Heer Tan Dolhain door den Prins gezonden werd, om op den gang der zaken
het oog te houden.
' Ondertusschen had de Herlog van Aarschot, door aan zijne belofte geen gevolg Ie
geven, het geduld der heethoofden op eene te zware proef gesteld. Hembise hield hem
eens op straat staande en vorderde op hevigen toon, dat nu toch eindelijk de her-
stelling der oude voorregten afgekondigd zou worden. Aausghot tracht een antwoord te
ontwyken, doch, sterker gedrongen, barst hij uit: »dat men die muiters, die vrijheid-
kraaijers wel zou vinden en met een strop om den hals tot zwijgen brengen, al waren
zij ook nog zoo opgestookt 'door den Prins van Oran/e." Deze woorden ontvlammen
HEMBISE en die hem omringen in woede, en verspreiden zich spoedig van wyk tot wijk.
De burgers kiezen party, de een voor aarsghot , de ander voor iiembise ; men loopt te
wapen, en niet dan met moeite gelukt het der Overheid de gemoederen allengs tot be-
daren te brengen. Naauwelijks is de beweging gestild en het volk huiswaarts gekeerd,
toen RunovB tegen den avond uit Antwerpen terugkomt. Hoorende wat er geschied
is, ijlt hij naar hembise en verwijt hem, »dat hij de gemeente het geweer heeft
Jaten nederleggen, terwijl men thans moest doortasten, daar de hier bijeengekomen Bis-
schoppen en groote Heeren het er slechts op toelegden, hen te vernietigen. Spoe-
dig moest de dreigende slag worden voorkomen, anders was men onherstelbaar verloren.
Wie nu bleef slapen, liep gevaar dien nacht van het bed geligt te worden." De bur-
ger Hopman jakoe mieghem en eenige andere onversaagde volksgezinden deelden in dit
gevoelen. Terstond werd van rijhove's plan den overigen burgerhoplieden kennis gegeven ,
die onmiddellijk hunne manschappen bijeen riepen, van welke echter ter naauwernood
de helft opkwam. Rijhove begeeft zich van vier bedienden en vier muskettiers vergezeld
op straal, om het gemeen aan te sporen, zich bij hem aan te sluiten, doch vindt weinig
gehoor. De schaars bijeengebragte hoop verzamelt zich intusschen voor de woning van
hembise, waar eindelijk een besluit genomen wordt. Tegen middernacht breekt rij-
hove op, en bij hembise blijft een goed aantal gewapenden achter, om hem, inge-
val van nood,''te hulp te schieten. Spoedig heeft hij het Prinsenhof en heti oude slot,
waar het geschut bewaard werd, ingenomen en de voornaamste pleinen met zijne
manschappen bezet. Versterkt door een hoop burgers, die, ziende dat het ernst werd,
de wapenen' had aangeschoten, begeeft hij zich met den Hopman mieghem tegen
den morgen naar het hof van St. Bavo, waar de Hertog van Aarschot zijn verblijf
hield. Dreigend eischt men, dat de poort geopend worde, maar de bedienden stel-
len zich te weer. »Laat ons de vogels in hun nest verbranden!" roepen de beide
aanvoerders elkander toe, terwijl zy bevel geven brandstoffen aan te voeren ren voor
de poort te leggen. Nu wórdt er opengedaan; de woeste hoop stuift binnen, en aar-
sghot, die hen in zijn nachtgewaad bedaard te gemoel treedt, zou ongetwyfeld hun
slagtoffer geworden zijn, indien niet rijhove hem lot tweemaal toe aan hunne handen
1576-
1581
28 ν.
Wijn-
maand
1577
r,.
Ρ
i-
-ocr page 217-DES VADERLANDS. / /
ontrukt, in eigen persoon in hechtenis genomen, en onder een sterk geleide naar zijn 157β—
1581
huis in verzekerde bewaring gezonden had. Derwaarts werden dien morgen ook
gevangen gevoerd de Bisschoppen van Brugge en van Iperen; de Heer van Moiiseron,
Groot-Baljuw van Gent, en zijn zoon; de Heeren van Rassinghem, van Swevegherrif
van Enhe, en van Esche; de Heer van Erpe^ Groot-Baljuw van Korlrijk; jan tisch,
Baljuw vanjakob hessels en jan de la porte, Raadsheeren van Vlaan-
deren, behalve vele andere personen. Het hof van Ravestein was met geweld ingeno-
men, doch de Heer be paméle. Voorzitter van den Raad van Artois, welke het be-
woonde en op wien men het gemunt had, in zijn hemd ontsnapt; zijn broeder werd
gevangen gezet, doch spoedig Aveder ontslagen. Den volgenden dag bleven de
stadspoorten gesloten; slechts de Heer van Dolhain, 's Prinsen gemagtigde, werd in
het geheim in- en uitgelaten.
De gebeurtenissen te Gent werden door de Algemeene Staten ten hoogste euvel
opgenomen. En indedaad, zij, de Raad van State, en de Staten Vlaanderen waren
er grootelijks door beleedigcl. Niet alleen zagen zij er nieuwe botsingen en twisten
uit te gemoet, maar duchtten blijkbaar voor zich een gelijk lot als den Hertog van 29 y
Aarschot en zijne aanhangers getroffen had. Onmiddellyk verzochten zij st. aldegonde Wijn-
maand
dringend, zich, in elk geval, bij den Raad van State te Brussel te vervoegen, en 1577
rigtten den volgenden dag een gelijk verzoek tot den Prins van Oranje, ten einde met hem
over de Gentsche zaken te raadplegen. Zij besloten tevens, de Heeren be la haye , be la
groys, en Mr. sille in allerijl naar Gent te zenden, en kort daarop den Abt van Sl,
Gertrude met den Advokaat liesveld. Op hun aanzoek, en welligt ook op het ver-
toog van champigny, zond de Prins Jonker arend van dorp mede derwaarts, om te be-
werken , dat de Hertog van Aarschot in vrijheid gesteld wierd, hetgeen velen bevreemdde,
daar algemeen het gerucht liep, dat rijhove's toeleg met oranje's voorkennis althans
Λν38 uitgevoerd. Niet vóór den veertienden van Slagtmaand, en na veel moeite en be-
zwaren , werd de Hertog ontslagen; zijne lotgenooten echter bleven op het Prinsenhof,
en de Raadsheer Hessels met den Baljuw visgh in de stadsgevangenis onder sterke be-
waking. Den dag na het uitvoeren van den stouten aanslag, had rijhove drie honderd
man in soldij genomen en de burgers bijeengeroepen, welken hij de beweegreden van
zijn gedrag ontvouwde en die hij geheel voor zich wist te stemmen. Intusschen bleven de
poorten gesloten, de pleinen bezet, de straten met ketens gespannen, en de burgers
ouder de wapenen. In de huizen der lands- en stadsontvangers werden wachten geplaatst,
en de gelden in beslag genomen.
De beide volksmenners deelden nu met elkander het beheer van zaken. Rijhove
belastte zich met het krijgswezen en de uitvoerende magt; hembise nam het burgerlek
bestuur op zich. Er werden op het toetspoor van Brussel en van andere steden,
waar het volk de bovenhand had, zoogenaamde achttienen, eene soort van gemeens-
II Deel. 6 Stok. 28
-ocr page 218-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
-mannen, aangesteld, welke inrigting de Prins van Oranje begunstigde. Zij waren uit
de onderscheidene wijken der stad, deels uit den Adel, deels uit de burgery, gekozen
en vertegenwoordigden het volk. Alle behoorden tot de bewegingsparty, en hembise
stond met een geheimschrijver van staat aan hun hoofd. Deze bewindsmannen, nu eens
achttienen, dan achtbaren, gemagtigden of bijzitters des volks geheeten, herstelden
terstond de oude voorregten, door kabel V in Vijftienhonderd veertig der stad ontno-
men, en elk trad weder in het bezit der goederen, die vroeger op last der Algeraeene
Staten waren verbeurd verklaard. Nu staken de twee en vijftig gilden hunne vaandels
weder op, hernamen hunne oude titels en waardigheden, en kwamen als eertyds
op hunne gildekamers bijeen. Ook de wevers, in hunne verschillende afdeelingen,
volgden dit voorbeeld. Ieder gild koos zijn Deken, en deze Dekens kozen uit hun
midden den Opperdeken. Elke zaak werd eerst voor een krijgsraad gebragt, uit de
Bevelhebbers der burgerij en der soldaten zamengesteld ; dan kwam zij voor de
onderscheidene afdeelingen der wevers, voor de twee en vijftig gilden, voor de ver-
schillende collegien van beheer, en eindelyk voor de achttienen, waar zij haar beslag
ontving. Al deze nieuwigheden waren door hembise en rijhove met toestemming der
Vroedschap en burgerij ingevoerd.
Ondertusschen was te Gent, in naam der Edelen (notabelen), aanzienlijken, en
gemeente, een geschrift in het licht verschenen, Avaarin de redenen van het ge-
vangennemen der Heeren ontvouwd en zij beschuldigd werden, »getracht te hebben,
den Prins van het stadhouderschap over Braband te berooven; tweedragt onder de ge-
westen , inzonderheid tusschen Braband en Vlaanderen, te strooijen; den Aartshertog
lot Opper-Landvoogd te verheffen en hem eenen Raad van State naar hunnen zin toe
te voegen, buiten bewilliging des Konings en der Algemeene Staten; krijgsvolk in
Gent te brengen en den Prins te beoorlogen, als hy het bewind over Braband niet
nederlegde; zich van de gelden, te Douai tot het voeren van den algemeenen krijg
voorhanden, meester te maken, om oranje te bestrijden; en dat zij hever het Land
tot een roof aan don jan zouden laten, dan van hun toeleg afzien." Reeds vroe-
ger waren er afschriften van zekeren brief, naar men voorgaf, door hessels aan den
Gra?if van Roeulx gerigt, onder het volk verspreid, waarin onderanderen gezegd werd,
»dut men, overeenkomstig 's Konings bedoelingen, de zaak bij don jan moest voort-
zetten , om 'den schendigen Ketter (den Prins) met al zijn aanhang te ringelooren^
De oorspronkelijke brief echter werd niet getoond, en het is meer dan gissing, dat
men dien verdicht heeft, zoo wel om het volk meer op te zetten, als om aan den
stouten stap te Gent een schijn -van regt vaardigheid te geven. »Het zou belangryk zijn,"
schreef st. aldegonde aan den Prins, »indien het gebeurde te Gent gebillijkt
konde worden, want ik verneem, dat hetgeen (den brief van Hessels ?) Uwe Excellentie
heeft gezien, niet echt is,"
Ï576-
1581
y V.
Sfajjlm,
1577
' -t i·
St'..'
•m
-ocr page 219-DES VADERLANDS. 219
De sleden liijssel·, Douai en Orchies, hel zoogenaamde Waalsch-Vlaanderen, ver-157β—
zochlen, na het slaken des Hertogs van Aarschot^ de invrijheidstelHng van haren
Stadhouder, den Heer van Rassinghem. Dit echter werd door de achttienen van de
hand gewezen; en toen de afgevaardigden aandrongen, om dan ten minste de namen
van degenen te mogen weten, welke hem gevangen genomen hadden, ontvingen zij tot
antwoord, » dat men hun die ten gelale van tien of twaalf duizend man, bij den eersten
trommelslag, onder de oogen zou brengen, zoo zij niet binnen twee uren de stad ruim-
den." Dit ruw bescheid had voor de Gentenaars noodlottige gevolgen, en was eene
der redenen, om welke later de Walen tegen hen de wapens opvatten. — Intus-
schen trachtten hembise en rijhove zich te versterken, en beproefden tot dat einde de
naaste Vlaamsche steden aan zich te verbinden. Maar <lit wekte in de vier Leden van
Vlaanderen het vermoeden op, dat de beide volksmenners eene nieuwe partij in den
Staat Λvilden opwerpen, en zij verzochten den Prins, zich naar Gent te begeven, om
regel op de zaken te stellen.
Oranje hield zich nog steeds te Antwerpen op, waar hij met werkzaamheden was
overladen, door eene overgroote menigte lieden bezocht en geraadpleegd werd, en,
gelijk JAN van Nassau zich uitdrukte, » onophoudelyk van het eene gastmaal naar het
andere, van het eene gezelschap naar het andere gaan moest, hoe ongelegen hem dit
ook zijn mögt (1)." Verzeld door zijn broeder, onderscheidene andere aanzienlijke
Heeren, en honderd zeventig gewapende Antwerpsche burgers, vertrok hij den ne-
gen en twintigsten van Wintermaand naar Gent, en werd er luisterrijk ontvangen.
De Heer van Croivelde toog hem met twee honderd soldaten te gemoet, en niet ver
van de stad werd hij door een gelijk getal voorname Gentenaars en vier honderd
gewapende burgers, Λvelke hem tot lijfwacht moesten strekken, opgewacht. Vóór
de poort stonden vier en vijftig afgevaardigden met brandende toortsen geschaai-d, en
even zoo veel piktonnen waren aan beide zijden van den weg ontstoken, welke naar
zijn verblijf geleidde. Op het gastmaal werd. hij door een zinnebeeldig persoon, de
gemeente voorstellende, in versen begroet van welke elke afdeeling eindigde met;
» Wees welkom, edel Prins! binnen onser steden,
Die in 's Heeren naam komt als een Vorst der vreden."
De stad vereerde hem een open hart van zuiver goud, waarop het woord Sinceritas
(Opregtheid) gegrift was. Rust en vrede schenen, als het ware, bij zijne komst her-
steld; men trachtte op alle mogelijke wijze zijn verblijf te veraangenamen; en gast-
malen en schouwspelen wisselden elkander af. Ruim veertien dagen vertoefde oraisje
(1) Archives de la Maison d^Orange, Τ. VI. ρ. 215.
28^
-ocr page 220-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—Ie Gent, welken tijd hij zich ten nutte maakte, om den slaat yan zaken aldaarnaauw-
keurig te leeren kennen, de opgewondene gemoederen te bedaren, en den geest van
oproer te breidelen. In naam des Konings en met volmagt der Algemeene Staten,
bekraclitigde hij de oude voorregten en vrijheden der stad, vrelke zij zich reeds weder
liad toegeëigend, herstelde de Overigheid met de keuren en gewoonten vóór het jaar
Vijftienhonderd veertig in zwang, en plaatste uembise aan het hoofd des bewinds. Door
dit een en ander maakte hij zich bg de bevolking aangenaam, en vergrootte niet weinig
dien invloed, welken hij met zoo veel beleid zicli wist te verschaffen en tot zijn voordeel
te bezigen. Hoewel hij het gebeurde te Gent in het openbaar niet sterk gispte, gaf hy
echter, bij onderscheidene geheime zamenkomsten, den hoofdbewerkers er van zijne afkeu-
ring onbewimpeld daarover te kennen. Inzonderheid verweet hijHEMBisE, thans, naar het
schijnt, veel overmoediger dan rijhove , zijne eigenbaat en ydelheid, door welke hy de wel-
vaart van het algemeen op het spel ging zetten, vermaande hem wel toe te zien, de Waal-
sche gewesten niet in opstand te brengen, en voorspelde hem, dat hij eens, zoo hij
zich niet matigde, het slagtoffer zyner heerschzucht zou worden. Deze waarschuwin-
gen en vermaningen, met schijnbaren ootmoed aangehoord, hadden zoo weinig invloed
op de beide volksleiders, wien de gelukkige uilslag hunner onderneming de borst deed
zsvellen, dat de Prins niet eens het slaken der geA^angen Heeren van hen kon verwer-
ven, Velen echter meenen, dat oranje dit aanzoek geen ernst geweest is, en hy
zelfs zich niet ongaarne van mannen bevrijd zag, welke hem bij matthias in den weg
konden staan (1).
Toen bow jaw door den Keizer van het vertrek des Aarlsherlogs naar de JSederlan-
den verwittigd was, waarschuwde hij op vriendelijk-vermanenden toon nogmaals de Al-
gemeene Stalen, en op dezelfde gronden als vroeger, hem niet voor Landvoogd te er-
kennen (2). Doch zij hadden reeds eenige punten of voorwaarden, op welke zij matthias
als zoodanig zouden aannemen, ontworpen en aan de geweslelyke Stalen rondgezonden
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 216—227 , 266 , 276. stiiada, de Bello Belg.
T. II. Lib I. p. 5. campana, della guerra di Fiandra, T. I. p. 191, 192. bentivoglio, Nederl.
IlisL bl. 275 , 276. haraeus, Annal. Brab. ï. III. ρ. 266, 267. bor, Ilist, d. Nederl Oorl.
D. I, B. XI. bl. 903—905, 916. v. meteren, liisL d. Nederl. Oorl. B. VII. bl. 137—139, 140
verso. hooft, Nederl. Ilist. B. XII. bl. 540—543, 547. v. reyd, Nederl. Gesch. Β. II. bl. 16,
17. gouthoeve, Chron. v. Holl. D. II. bl. 137. le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XI. ρ. 341.
chappuys, Hist. Gén. d. l. g. d. Fl. Liv. V. p. 242. v. d. vtngkt, Hist. d. Troiibl. T. II.
p. 431—444, welke vele echte bescheiden liecft geraadpleegd, en wien ν. gorvin-wiersbitzky
hoofdzakelijk volgt in de Tachtigj, Oorl. D. III. bl. 154—170. Leven van Willem 1. D. HL
bl. 146—153. !
(2) BOKDAM, Onuitg. Stuhk D. IV. bl. 42—46.
-ocr page 221-DES VADERLANDS. / /
met veraoek, daarover zoo spoedig mogelijk te berigten en een besluit te nemen (1). 1576—
15q1
Tevens hadden zij gewenscht, een nieuwen Raad van State aan te stellen, en het ontwerp
van een berigtschrift voor dat ligchaam insgelijks aan de Staten van elk gewest ter
overweging en goedkeuring medegedeeld (2). Zij wendden zich schriftelgk tot den Kei- jj ^
zer met de bede, bij den Koning van Spanje te bewerken, dat don jan opontboden en
jo/ /
MATTHIAS in zijne plaats gesteld wierd (3). En daar zij in hét zekere onderrigt waren,
dat uit Frankrijk krijgsvolk en krijgsbehoeften tot onderstand van don jan gezonden
werden, hetgeen hen niet weinig in verlegenheid bragt, trachtten zy den Franschen
Koning te bewegen, dit te verbieden niet alleen, maar zelfs de Nederlanden tegen
den Spanjaard bystand te verleenen, terwyl zij hem en den Hertog van Anjou uitvoerig jgy.
de redenen ontwikkelden, Avaarom zij met den Aartshertog in onderhandeling getreden
waren en begeerden, hem by voorraad als Landvoogd aan te nemen tot door den
Koning van Spanje, met toeslemming der Algemeene Slalen^ anders bevolen wierd (4).
Matthias bevond zich nog steeds te Lier; daar er echter op dien tyd eene ^besmet-
telyke ziekte heerschte, werd hij naar Antwerpen uitgenoodigd en door den Prins 21 γ
van Oranje luisterrijk ontvangen. Hij zou aldaar vertoeven tot de onderhandelingen af- Slagtm. 5
geloopen waren (ö). * ^
Zou men den Aartshertog in de Landvoogdij stellen, dan sprak van zelf, dal
DON JAN er vooraf van vervallen moest verklaard worden. Dit geschiedde by een open-
baar bevelschrift, waarin de Staten betuigden , » dat zij hem, sedert het bemagtigen van η ^^
JSamen, niet meer als 's Konings Landvoogd erkend, maar voor vijand van het Land
gehouden hadden, hoedanig zij hem ook voortaan van elk wilden aangemerkt hebben,
en dat al zyne aanhangers als wederspannigen en oproerlingen, strafbaar aan lijf en
goed, zouden beschouwd worden." Op denzelfden dag geboden zy, in naam des Ko-
nings, bij een ander bevelschrift, de goederen op te schrijven van degenen, welke
voor aanhangers van don jan bekend stonden; en gelastten alle ambtenaren, die zon-
der verlof hun post hadden verlaten, er binnen veertien dagen op terug te keeren,
onder verbeurte van hun ambt. Voorts werd ten strengste verboden, don jak eenige
hulp te verleenen, of in hel minste gemeenschap met hem te houden (6). 'sKonings
(1) BONDAM, Onuiig. Stukic. D. IV. bl. 8—22. Vgl. hl. 46—50.
(2) bondam, Onuitg. Stukk. D. IV. bl. 51—59.
(3) bondam, Onuitg. Stukk. D. IV. bl. 64—68.
(4) bosdam, Onuitg. Stukk. D. IV. bl. 93—106.
(5) bondam, Onuitg. Stukk. D. lY. bl. 125.
(6) nou, llist. d. Nederl. Oorl. D. L B. XL bl. 917 918. Groot Placaatb. D. IL bl. 2148.
-ocr page 222-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
Raden in Gelderland, en welligt ook elders, maakten aanvankelijk zwarigheid, deze
bevelschriften ,af te kondigen; het Hof Tan Friesland weigerde dit openlyk, en het
geschiedde in dat gewest niet dan drie maanden later door het gezag van' den Stad-
houder (1).
Onlangs was eene nadere onderlinge Verbindtenis van de Nederlandsche gewesten, of
Nieuwe Unie van Brussel, door de afgevaardigden ter Algemeene Statenvergadering,
onder toestemming hunner meesters, aangegaan (2). Zij was van den Prins van Oranje
ontworpen, en in de hoofdpunten niets anders dan eene hernieuwing en bevestiging van
de '_Gentsche Bevrediging met dit opmerkelijk onderscheid echter, dat de Pioomsch-
Katholijken er in beloofden, de Hervormden te beschermen en niet te dulden, dat zij
term. om hun geloof op de eene of'andere wijze lastig gevallen, of in de uitoefening hunner
1 'τί77
godsdienst belemmerd wierden; en de Hervormden zich verpligtten van hunnen kant, de
Roomsch-Ratholijke godsdienst evenzeer te beschermen en te eerbiedigen (3). Nadat
deze overeenkomst door de bijzondere Staten en de Bevelhebbers des legers was goed-
gekeurd, werd zij den negenden van Louwmaand des volgenden jaars afgekondigd (4).
Toen deze belangrijke zaak geregeld w^as, zonden de Algemeene Staten de Abten van
St. Gerirude en de marolles , den Hertog van Aarschot en den Heer van Fresin naar
Antwerpen, om met den Prins van Oranje aan den Aartshertog de punten voor te
leggen, op welke men hem de algemeene Landvoogdg begeerde op te dragen, en die
17 V. hoofdzakelijk hierop neerkwamen (5): De Aartshertog zal den Koning en den Alge-
ternï, Hieenen Staten trouw zweren. De Stadhouders der bijzondere gewesten, de Krijgsover-
sten en soldaten zullen hem eenen dergelijken eed afleggen. De Algemeene Staten
zullen een Raad van State aanstellen, welke nevens hem het beleid der regering zal
hebben, en naar wiens besluiten hij zich zal moeten regelen. In zeer gewigtige
zaken zal hij niets verrigten zonder bewilliging der Algemeene Staten, welke zelve
dergelijke zaken den aanzienlijksten en der gemeenten moeten voordragen, eer zij er
Placaatb. v. Gelderl D. I. bl. 736. Placaatb. v. Utrecht, D. I. bl. 51. Charterb, ν. Vriesland,
D. III. bl. 1167, èn in het Latijn bij de tassis, Comment. Lib. IV. p. 274—278. i\
(1) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. IV. bl. 202 {b).
(2) bondam, Onuitg. Stukk, D. IV. bl. 127.
(3) te water, Utrechtsch Placaatb. D. I. bl. 55—57. Den oorsprontclijken Franschen tekst
heeft DE JONGE in zijne lezensAvaardige Verhandeling over de Nieuwe of Nadere Unie van Brussel,
medegedeeld. Onuitg. Stukk. D. 11. bl. 198—204. Vgl, ghoen v. piunsterer, in de Archives de
la Maison d'Orange, T. VI. p. 257, 258.
(4) de tassis, Comment. Lib. IV. p. 278—280. bondam, Onuitg. Stukk. D. IV. bl. 152, 177,
(5) bokdam, Onuitg. Stukk. D. IV. bl. 148, 198.
-ocr page 223-DES VADERLANDS. / /
een bepaald besluit op nemen. De Aartshertog zal de oude voorregten herstellen en 1576—
bekrachtigen- De Algeraeene en de Gewestelyke Staten zullen, zoo dikwijls en zoo
lang zij goedvinden, mogen bijeenkomen. De Gentsche Bevrediging zal ongeschonden
gehandhaafd, en de uitlegging van duistere plaatsen daarin den Aigemeenen Staten
overgelaten worden. De Landyoogd zal geene sterkere lijfwacht verlangen, dan hem
^ naar tydsomstandigheden door de Staten zal worden verleend. Hij en de Raad van State
zullen de hooge krijgsbedieningen slechts met toestemming der Algemeene Staten mogen
begeven. In tijd van oorlog zal hy de krijgszaken regelen in overleg met eenen krijgs-
raad , hem door de Staten toegevoegd. De Staten behouden aan zich het beheer
van 's Lands geldmiddelen en tevens het regt, voornamelyk in oorlogstijden, aanbie-
dingen, hun door naburige Vorsten gedaan, aan te nemen, terwijl de Aartshertog d,e
zoodanige, welke reeds mogten zijn aangenomen, zal bekrachtigen. De aanhangers
van DON jan zullen met al de gestrengheid der wet vervolgd, en de kasteden, welker
slechting is ingewilligd, omvergehaald worden. De Aartshertog moet alles wat sinds het
verrassen van Namen verrigt is, bekrachtigen, en waar men bij den Koning ook op zal
aanhouden. Zijne Hoogheid zal, door tusschenkomst van den Keizer en andere Duit-
sche Vorsten, het terugroepen van dow jan by den Koning trachten te bewerken.
Geene vreemdelingen zal hij in zijne dienst mogen nemen, en die hij heeft
medegebragt, of op lastbrief der Stalen nog mögt aannemen, zullen naar geene ambten
mogen staan, of zich met regeringszaken bemoeijen. Zoo de Aartshertog deze voor-
waarden overtreedt of schendt, achten de Staten zich van alle gehoorzaamheid aan
hem ontslagen en behouden zich de vryheid voor, de ^wapenen tegen hem op te
vatten , wanneer hij het gepleegde onregt niet herstellen en tegen hen geweld gebrui-
ken wilde (1).
Deze uiterst beperkende voorwaarden waren insgelijks uit den Prins van Oranje, wiens
raad de Algemeene Staten hadden ingeroepen, grootendeels voortgevloeid. Het nuttig en
wettig oordeelende, dat de gemeeijten deel namen aan de openbare zaken, had hg, in het
eerste ontwerp der voorwaarden, aan het volk nog veel meer regten toegestaan; doch daar
(1) bor, Hist d. Nederl. Oorl. D. I. B. XL bl. 927—929. hoopt, Nederl. Ilist. B. XII.
1)1. 548—550. te water, Utrechtsch Placaath, D. I. bl. 52—55. Het stuk is gedagteetcud den
Ssten van Wintermaand 1577. De lioofdinhoud er van wordt gevonden bij de tassis, Commmt.
Lib. IV. p. 286. iiaraeüs, Annal. Brab. T. 111. p. 269. cameaka, dellß guerra di Fiandra,
T.1. p, 198—198. ~ v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl B.VIl. bl. 140, 141, heeft bij vergissing
pen vroeger ontwerp ingelascht, welk in eenige punten van den waren tekst aanmerkelijk versehilt,
zoo als BONDAM te regt aantoont, Onuitg. Slukk. D. IV. bl. 13—23. bi'MOST, Corps Diplomatiquer
ï. V. P, I. p. 215, heeft van meieren gevolgd.
176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—(leze te zeer in de voorregten der Geestelijkheid en van den Adel ingrepen, konden zij Ier
Statenvergadering niet doorgedreven worden (1). Er is aangemerkt, dat» de Nederlanden
nu volkomen ontgraaflykt en vergemeenebestgezind (gerepiiblikamseerd) waren sterker
dan Holland zelf. Want was alles wat men in Holland (en Zeeland) deed ad in-
terim en blootelijk gedurende den oorlog met den Vorst, wiens gezag daardoor geschorst
en in andere handen gesteld moest worden: daar in de (overige) Nederlanden geen
oorlog met den Vorst was, maar zij zijn regt en bezit niet betwistten. En erkende
men in Holland (en Zeeland) den Prins als Stadhouder des Konings, en onderwierp
zich aan hem, en niet hem aan zich, daar hier de Staten zich zeiven niet slechts de
orde op de Regering, maar ook het regeren zelf en het besluiten TOEëiGiNDEN (2)."
Zeker is, dat bij zulke voorwaarden, als Matthias werden voorgelegd, het gezag van den
Vórst of van den Opperlandvoogd weinig of niets beteekende (3). En men vraagt, of
noN JAW wel zoo geheel ongelijk had, toen hij zeide: »De Staten hebben zich niet
geschaamd, den Aartshertog punten voor te houden, zoo buitensporig, ongewoon, onbil-
lijk en onredelijk, alsof zij nooit Prins of Heer gehad hadden of nog hadden, daar zij
iii geen er van gewag maken, noch van de godsdienst, noch van het gezag des Ko-
nings, maar alleen bedacht zijn, hunne eigene magt te vestigen en te bestendigen?"
De Staten wenden later wel voor, »dat deze voorwaarden niet strekken tot verminde-
ring van het Koninklijk gezag, maar om de beleedigingen en onregtvaardigheden van
Landvoogden en Raadsheeren te verhoeden en te vermijden;" doch dergelijke veront-
schuldigingen geven verlegenheid te kennen (4).
De voorwaarden werden door matthias, onder verpligtende dankbetuigingen aan de
Algemeene Staten voor de hem bewezene gunst, denzelfden dag aangenomen, op >vei-
ken zij hem waren voorgelegd. Niet alleen beloofde hij, zich naar luid daarvan te gedra-
gen, maar zich ook in alle voorkomende zaken naar der Staten wijzen raad en berigl
te regelen, en niets te sparen, om de Landen en goede onderdanen van de ellende en
jammeren te verlossen, welke hen zoo lang geteisterd hadden, en onder hen rust,
vrede en welvaart te herstellen, niet twijfelende, of de Staten zouden hem in dezen
gevaarlijken tijd daarin getrouw ondersteunen (5). Dadelijk ging men nu over tot het za-
menstellen van den nieuwen Raad van State, waar oranje reeds lang op aangedrongen en
(1) GROEN VAN pMNSTERER, in de ArcMvcs de la Maison d'Orange^.T. VI. p. 259, 260. borg-
net, PHILIPPE II et la Bclgique, p. 119. )
(2) bilderdijk, D. VI. bl. 206.
(3) BORGNET, PHILIPPE Π ei Ζα ρ. 119. , ^
ι (4) GROEN ν. PRINSTERER, in de Arclüvès de la Maison dOrange, Τ. VI. ρ. 259. '
(5) BONDAM, Onuitg, Stukk. D. IV. bl. 198, 199/208.
-ocr page 225-DES VADERLANDS. 22t>
hetgeen tot veelvuldige beraadslagingen aanleiding gegeven had. Door den steeds was- ^
senden invloed van den Prins en medewerking van jan viw der liifdejr, Abt van St,
Gertrude , werden eerlang uil dien Raad eenige Leden verwijderd, welke oranje minder
genegen waren, en door zijne vrienden st. aldegonde , de marölles , steenbeke , en
liesveld vervangen (1). De Algemeene Stalen legden watthias een jaargeld van hon-
derd twintig duizend gulden {six vinv.t mille florins) , gelijk den Prins van Oranje,
voor den fijd van een half jaar, een daggeld van honderd gulden, en den Leden
van den Raad van State een bepaald inkomen toe. Ook schreven zij openlyke omgangen
en gebeden uil, »om 'sHemels zegen over het bestuur van den nieuwen Landvoogd
aftesmeeken." Zy vaardigden gezanten af naar den Paus, den Keizer, de Keurvorsten,
en den Koning van Spanje, om hen van hel gebeurde te onderrigten, en verzochten
den Koning van Portugal, bij filips de terugroeping van don jan te bewerken (2).
Het aanstellen van een Opperlandvoogd Avekte van zelf de vraag op, hoe het nu
met 's Prinsen waardigheid als Stadhouder van Broband gaan zou , daar steeds de beide
betrekkingen door éénen persoon bekleed geworden waren? De gevoelens liepen hier-
omtrent zeer uiteen. Terwijl oranje's tegenstanders beweerden, dat hij er thans van
ontzei moest worden, Iraclilten zijne aanhangers door te drijven, dat hij er niet alleen
in bevestigd, maar zelfs tot Algemeen Stedehouder {ÏAnlenani-Generaal) der Nederlanden
onder den Aartshertog benoemd wierd. De Regering van Jirussel, op aandrang der bur-
gerij, verklaarde zelfs, dat slechts onder beding, dat men in den Prins deze twee ambten
zou vereenigen, matthias in hare stad vriendschappelijk [amiahlemenl) zou ontvangen worden.
Daarenboven had Koningin elizabeth het verleenen van hulp aan de Staten, volstrekt van
oranje's benoeming tol Algemeen Sledehouder afhankelijk gemaakt. In weerwil van
'sPrinsen betuiging, welke men zeker niet in den strengsten zin moet opvatten, dat
hy, uit vrees voor oneenigheid als om andere redenen, naar deze ambten niet streefde,
besloten de Algemeene Staten, zoo sterk gedrongen, bij meerderheid van stemmen, dat 8 v.
oranje, welke dit trouwens ook wel verwachtte, tot op de bijeenkomst van al de Sta-
ten der Nederlanden afzonderlek Stadhouder van Brahand zou blijven, onder gelijke 1^78
voorwaarden als in Wijnmaand laatstleden waren bepaald, terwijl hij tol den Opperland-
voogd in dezelfde betrekking zou staan als de andere gewestelijke Stadhouders. Voorts
zouden zij den Aartshertog verzoeken, den Prins lot zijn Algemeenen Stedehouder aan
(1) ιιογίϋλμ, Onuilg, Slukk. i). IV. bl. 208—210, 222,225.ΰ. V, bl. 37 ,/IJS. V{{1. onoex van prix-
sterf.r, in dc Archivex de la Maison (iOmwi/e, T. VI. p. 270—273, en het opstel v{in Prof. vissgiier ,
over de benoemingen tot den Baad van State, bij de komst van den Aartshertog watthias, in de
Berigten van het Hist. Gezelschap te Utrecht, D. L Afd. L bl. 7—17. Van hl. 17—34 aldaar vindt
men van denzelfden schrijver eenc levensschets van joh. vas dkr likden.
(2) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. IV. bl. 211, 217, 218, 219, 220, 225.
-ocr page 226-226 A^LGEMEENE GESCHIEDENIS
te stellen. Daar nu niets meer der blijde inkomsle van den Landvoogd te Brussel in den weg
stond, begaf MATTHIAS zich derwaarts en kwam den dertienden van Louwmaand te Mechelen,
doch werd verzocht, aldaar zoo lang te vertoeven, tot de Prins van Oranje, die zich te Gent
ophield, zou gekomen zijn, om hem te verzeilen. Behalve dien Vorst, begeleidden hem Graaf
jan van Nassau, Graaf Hendrik van Schwartzenburg, 's Keizers afgezant, en een aanzienlijke
stoet Edelen naar Brussel, waar hij met buitenge^vonen luister ontvangen werd. Driedui-
zend gewapende burgers met speeltuigen en vliegende vaandels togen hem te gemoet;
eerebogcn , zinnebeeldige voorstellingen, en andere feestelijkheden wisselden den intogt af,
welke door het schoonste weder begunstigd werd. Den volgenden dag zonden de Staten
den Hertog van Aarschol , den Graaf van Bossu, den Heer van T^re^m, en va> ;vieetkerk:e
naar den Aartshertog met verzoek, oranje tot zijnen Algemeenen Stedehouder te
benoemen, en den Prins uit te noodigen, die waardigheid aan te nemen. Gelijk te
voorzien was, gaven beide hunne bewilliging, en nu werd met de meeste plegtigheid
de eed door den nieuwen Landvoogd en zijn Stedehouder afgelegd (1), Op last der
Algemeene Stalen werd een nieuw zegel vervaardigd. Men meent, dat dit het Groote
Zegel geweest is, den Leeuw voorstellende met een biindel van zoo veel pijlen als er
te dien tyde gewesten Avaren, welke zich door den band der Algemeene Unie vereenigd
hadden. Van dat zegel bediende zich de Algemeene Staten bij alle gewigtige staats-
stukken , waartoe men te voren het zegel der Staten van Braband gebruikte. Toen
het Algemeen Bondgenootschap, door den afval van eenige en het vermeesteren van
andere gewesten, uiteenspatte, verbleef dit zegel bij de Algemeene Sfaten van die
Landschappen, welke zich l)ij de Unie van Uireclu aan elkander sloleii, en is het
Groot Zegel van liet Gemeenebest der Nederlanden geworden, alh'cn met dit onder-
scheid , dat de pijlbundel slechts zeven pijlen, het getal der Vereenigde Gewesten, be-
vatte (2). De Leden van den nieuwen Raad van State moeslen den Koning en den
Algemeenen Staten trouw zweren en beloven, der Landen voorregten en vrijheden, de
Gentsche Bevrediging, en de voorwaarden, door den Aartslierlog aangenomen, naar ver-
mogen te handhaven (3). Het schijnt, dat ook van de steden een eed, in dien geest,
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. ρ. 276—281. BO>nAii, Omdtg, Stühk. ü. IV.
hl. 224, 220, 229, 231, 232, 235, 230, 239, 242, 243, 200, 207, 273, 281, 291, 300.'
stuada, de Bello Uelg. Lib. IX. p. 534. campajja, della gucrra di Fiandra, T. 1. p. 197 verso.
nESTivoGLio, NederL Ilist. 1)1. 270. i>e ïassis, CommciiL Lib. IV. p. 280. non, llisL d. Nederl.
OorL D. 1. 13. XI. hl. 930, 931. v. meteren, ilist. d. NederL Oorl. H. Vil. bl. 141 verso, hooft,
Ncdei-L Ilist. B. Xlll. bl. 551. habaeus, ΑΐΐηαΙ. Brak Τ. III. ρ. 270—272. Berigten van het
Ilist. Gczelsch. ie Utrecht, D. 1. Afd. I. bl. 37—40.
(2) BONDAM, Onuitg. Stukk. D. IV. bl. 245, 240, 277. '
(3) Bon, Ilisf, d. Ncderl: Oorl D. L B. XI. bl. 931.
1576-
1581
18 V.
Louw-
maand,
1578
20 v.
Louav-
maand
&
DES VADERLANDS. / /
gevorderd werd. Immers de Overheid en Burgerij van Nijmegen zwoeren, »zich van 1576—
hunnen Heer (den Koning) niet Ie zullen scheiden of wijken, maar cendragtig cn te
zijnen behoeve de stad te bewaren tegen don jan , legen de Spanjaarden en hunnen aan-
hang, en iegen alle vijanden van stad en Vaderland; — lijf, goed en bloed met elkander
op te zeilen, en mei elkander te leven en te sterven. Voorts bij de Gentsehe Bevredi-
ging te blijven, goede eendragt, en de voorregten der stad onverbrekelijk te onderhou-
den (i)."
Oranje had z^n doel bereikt. Bij de Algemeene Staten berustte tlians hel wezenlijke
deel der oppermagt (souvereiniteil), en het uitvoerend bewind was aan een Raad van
State toevertrouwd, door hen benoemd en van hen afhankelijk (2). Hij zelfwas ten
top van eer en gezag verheven. Matthias loch was slechts Opperlandvoogd in naam; zijn
Stedehouder was dit werkelijk; hi^' onderleekende gedwee ai wat deze hem voorlegde,
en van daar, dat de aanhangers van don jan hem spottend: » den Griffier van den Prins
van ORANJE" noemden (5). Het schijnt indedaad, dat hij met het streven naar de
Landvoogd^ niets anders beoogde, dan daardoor eene schitterende en prachtige
hofiiouding te kunnen voeren (4). Naar waarheid getuigde granvelle, dat Matthias
niets vermogl; maar zijne scherpzinnigheid faalde, wanneer hij er bijvoegde: »de Prins
van Oranje, welk goed gelaal hij ook toone, moet zich zeer belemmerd en verlegen gevoe-
len, daar thans zulk een zware last o|) z^ne schouders drukt; hij moet vreezen, dat men
hem aan zijn lol overlaten, en de zaak een kwaad einde nemen zal, zoo als het geval
is met allen, die zich tegen hun natuurlijken Heer verzetten en op het gemeen steunen.
Om het volk Ie winnen, heeft hij er zoo veel gezag aan toegestaan en hel zoo veel
stoutlieid ingeboezemd, dal hij er waarschijnlijk ten laatste niet naar zijn wil over zal
kunnen beschikken; en hel konde wel eens gebeuren, dat het volk zelf liem uitle-
verde (t))." Granvelle kende oranje niet.
Onder het regelen van zoo vele gewigtige staatszaken, werd de oorlog slechts zeer
flaauw voortgezet. In Wijnmaand des verloopen jaars was de Graaf van Ilohenlo met
twaalf vaandels voetvolk en honderd vyftig ruiters voor Hoermond gekomen. Hier en
in de voorstad lagen te zamen vp vaandels Duitschers van polweiler, en zeven vaan-
»
dels van don jan hadden in den omtrek post gevat, doch togen, bij hel naderen van
(1) BONDAM, Omiilf). Sltikk. 1). iV. J)l. 246, 247. Ken gelijken <!ed deed later ook de Regcririff
van ülrcchi. Zie üosdam, i). V. bi. 186, 220—224.
(2) BoiiGSET, PHILIPPE 11, €l Itt Belgique, p. 118.
(3) ΠΕ ïAssis, Comment. Lib. IV. p. 290.
(4) GKOTiüs, Annal. Belg. Lib. 11. p. 51.
(δ) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 339, 340.
-ocr page 228-. I".
228 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576--. hohenlo, op Carpeti terug. Uit gebrek aan volk en grof geschut, kon de Graaf niets
1 ^üS I
anders uitrigten, dan de stad door zeven of acht schansen in te sluiten. De bezetting
weerde zich dapper en bij een harer uitvallen werd hoheulo zelf ernstig gewond.
Meer dan twee maanden had zij het beleg verduurd, toen de Heer van Hierges en de
Overste μονοκαοον met geoefend krygsvolk tot ontzet opdaagden. Hohenlo trok nu
den derden van Louwmaand naar de schans Tolen aan gindsche zijde der Maas^
welke hij echter ook moest verlaten, en wierp toen eenige vaandels, niet zonder weerzin
der burgerij, in de steden Gelder en Venlo, die thans don jan voor vyand verklaar-
den. Hierges en mondragon bleven tot den negentienden van Louwmaand onder Moer-
mand , voorzagen de stad van eene sterkere bezetting en mondbehoeften, en togen naar het
Land van Limburg op het gerucht, dat eene bende krijgsvolk van don jan omtrent
Namen door een aanval der Staatschen bedreigd w erd, die zich echter alleen van Bouvignes
bij verdrag, en van het slot Desponlin slovmenderh-and meester maakten (1).
Inmiddels bleef de stad Amslerdam nog aan de zijde van don jan, welke in haar,
en teregt, gioot belang stelde (2). De onderhandelingen met oranje en de Staten ter
bevrediging rigtten weinig uit, daar de stedelijke Regering blijkbaar alleen beoogde,
hierdoor den tyd zoo lang te rekken lol don jan gereed was, haar hulp te verleenen.
Derhalve werd de stad, werwaarls de toevoer sinds lang belemmerd was geworden,
nu naauwer ingesloten (5). Om een einde aan de zaak Ie maken, besloten de
Staten van Holland en Zeeland den eersten van Slagtmaand, Amslerdam te vermees-
teren. Het uitvoeren van (Umi aanslag werd weder aan den Overste herman helling,
verzeld door den Hopman ruïciiaver en tien vaandels krijgsvolk, toevertrouwd. Vier vaandels
zouden zich te scheep naar de stad begeven; de zes andere den drie en Iwinligsten
van Slagtmaand des morgens vroeg voor de Haarlemmerpoort verschijnen, 's Daags
te voren vorderde helling van zijne soldaten eene schriftelijke belofte, dat zij zich , wan-
neerde toeleg gelukte, van alle plundering zouden onthouden, waartegen hij hun twee
maanden soldij tot belooning verzekerde. Op zijn verzoek om onderstand, zond soNor
bevel aan twee Hoplieden, Ie Monnikendam en te Zaandam gelegerd, hem bij het
eerste opontbod met hunne vaandels ter hulp te snellen. — Sinds de Gentsche Bevre-
Ψ-L >
'mX
(1) bokdam, Onuitg. Slukk. D. IV. bl, 311—321. v. hasselt, Slukk. v. d. Vadert. Hist. D, IlL
J)l. 251, 255, 203. hanaeus, Annal. lirab. T. lIL p. 273. bob, Hist. d. Nederl. Oorl D. 111.
B. XL bl. 897, 898. v. meteren, Uisl. d. Nederl. Oorlog. B. Vlll. bl. 144. hooft, Nederl. Hist.
ΰ. Xin. bl. 551, 552.
(2) Hiervoor, bl. 159. Vgl. bl. 25, 59.
/
(3) Correspondance de guu.laume Ie Taciturne, T. IIL p. 295, 296, 441, 4C2. wacesaab,
Bejichr. v. Amstcrd. St. 1. bl. 352—355. 1
DES VADJERLAJNDS. 229
tliging had men 's Prinsen volk in Amsterdam toegelaten, mits het de wapenen bij de 1576—
.. ] 1581
poort afleverde. Helung's Luitenant, frahgois girgoürt, kwam op die wijze den twee
en twintigsten van Slagtmaand tegen den avond in de stad met zeven of acht rappe gasten ,
welke , om allen argwaan te voorkomen , den geheelen nacht met zwieren en dansen door-
bragten. Des morgens, tnsschen zeven en acht uren, keerden zij naar de Haarlemmer-
poort terug, eischten hunne wapenen weder en traden naar buiten, waar zij eenigen
van het krijgsvolk ontmoetten, welk des nachts met schuiten nabij de genoemde poort
aan het IJ gekomen was. Men begint te spelen, toen schijnbaar te twisten, en wel-
dra het zwaard te trekken, als of men elkander te lijve wilde. De wacht aan de poort
tracht de vechtenden te scheiden, doch wordt terstond van beide zijden aangevallen,
ontwapend, en wie zich van haar te weer stelt, gedood. Op het geschreeuw van: Victorie,
Victorie! de stad is ons! treden met allen spoed de vier vaandels met helling en ruyg-
HAVER uit de schepen, en met vliegende vaandels de stad in. Men bezette de poort,
schoot in het voortrukken naar elk, die zich op straat vertoonde, doch riep, dat wie
zich in huis en stil hield, geen leed zou geschieden. Onder dekreet: oranje, oranje,
de stad is ons! drongen de soldaten ongehinderd en regelregt naar den Dam; eenigen
echter bestorraden onderweg het korenmetershuisje op de Kolk, een fraai gebouw en voor
weinige jaren nieuw opgetrokken, hetwelk zij voor het stadhuis aanzagen. Maar op den
Dam werden zij uil het raadhuis en de waag door de wachthebbende soldaten en bur-
gers met geweerschoten begroet. Weldra geraakte men handgemeen, waarbij weder-
zijds eenigen sneuvelden. Helling zond in der ijl een bode naar de Haarlemmer-
poort, om het oprukken der overige zes vaandels, welke aldaar met den dag beschei-
den waren, te bespoedigen; doch te vergeefs werd naar hen uitgezien, daar zij in dit
beslissend oogenblik, uit misverstand meent men, voor de poort der stad Haarlem, in
plaats van voor de Haarlemmerpoort te Amsterdam zich bevonden. Hopman gerard
van woerden van vliet, die met zijn volk te Zaandam lag, om hulp aangezocht,
was huiverig op eene enkele mondelinge boodschap zijne schans te verlaten, en zond
een wachtmeester naar Amsterdam ^ om eerst den stand van zaken aldaar te onderzoe-
ken. Inlusschen was het aantal gewapende burgers en stadssoldaten derwijze aange-
groeid , dat helling genoodzaakt werd langs den Nieuwendijk naar de poort te-
rug te wijken, door welke hij gekomen was. Hier verschanste hij zich zoo goed
mogelijk met kisten, balken, balen, bedden en alles wat er te vinden was. Ruyghaver.
raadde hem aan, eenige huizen in brand te steken, om <laardoor de burgerij af
te leiden. Hij echter bepaalde zich, bij eenige brieven in de stad te laten verspreiden
van dezen inhoud: »dat hij alleen gekomen was, om in Amsterdam de oude nering en
welvaart te herstellen, daar de Burgemeesters, die nog wekelijks brieven van don jak
ontvingen, tegen aan werkten. Hierom vermaande hij elk, zich stil te houden, aan
geestelijken noch wereldlijken zou dan eenige overlast geschieden; doch stelde men
157β—zicli te weer, dan zou de slad geplunderd en aan kooien gelegd worden," Maar de
^^^^ burgers, bespeurende dat hij geen onderstand kreeg, trokken, ondersteund door hunne
twee vaandels soldaten en twee stukken geschut, moedig voorwaarts en gaven
een hevig vuur op de Staalsciien. Hellinu werd doodelijk door een kanonskogel ge-
trofFen. Ζϊ^'η volk ontzonk nu de moed, en vruchteloos was het pogen van kuygha-
VEK, wiens eigen vaandel afwezig >vas, de orde te herstellen. Het springen van een
vat buskruid vergrootte de verwarring, en elk zocht zijn behoud in de vlugt. Het aan-
tal gesneuvelden aan beide zijden was gering; maar daaronder werd de edele ruygha-
VER geteld. In een burgerhuis, waar hij de wijk genomen had, was hij door een
zyner bitterste vijanden ontdekt en, ofschoon hij een zwaar losgeld aanbood, in koelen
bloede vermoord. In hem verloor het Vaderland een zijner dapperste zonen; de vrijheid
een harer moedigste verdedigers.
Hetzij de onderneming tegen Amsterdam met of buiten voorkennis van den Prins van
Oranje was beraamd en uitgevoerd, zeker is, dat hij er zich ten hoogste misnoegd
over toonde. Zij streed ook werkelijk met de Gentsche Bevrediging. i)e Staten van Rol-
land voerden, onder andere redenen, de dubbelzinnige rol, welke de Regering van Amster-
dam speelde, die in het geheim met don jan heulde, tot verontschuldiging van hun gedrag
aan en verklaarden tevens, dat zij, om den Prins voor alle verantwoordelijkheid te
dekken, den aanslag voor hem verborgen gehouden hadden. Orawje stelde zich hier-
mede tevreden, doch liet hun de verdere zorg over, zich bij de Algemeene Staten te
verdedigen, tot wie de Amsterdamsche Regering hare klagte over het gepleegde geweld
en het voortdurend belemmeren van den toevoer gerigt had. Doch de omstandigheden
verhinderden thans de Algemeene Staten, de zaak van Amsterdam met nadruk te onder-
steunen; ook moesten zij bovendien weinig genegenheid koesteren voor eene stad, welke
de Spaansche zijde zoo hardnekkig bleef aankleven. En toen zij don jan en zyn aan-
hang openlyk voor vijanden verklaard hadden, waarvan het bevelschrift door Mr. Wil-
lem bardes in Amsterdam gebragt werd, vonden de Staten van Holland zich te
meer aangespoord, die gewigtige slad tot toetreding te dwingen, niettegenstaande
hun de Prins al de bezwaren en gevaren daarvan voor oogen stelde. Zij vertrouwden
op de goede gezindheid van een aanzienlek gedeelte der burgery, en zouden de ver-
eischte kosten, die op honderd en vijftig duizend gulden beraamd waren, bij omslag
vinden. Ingevolge hmi last, de stad op het naauwste in te sluiten, bezette sonoy , wiens
schepen steeds de vaart op het IJ verhinderden, het Karthuizerklooster, het Lepro-
zenhuis en andere toegangen, en wierp langs den Haarlemmerdyk en elders schansen
op, zoodat niets uit of in kon zonder zijn verlof. Toen de stedelijke Regering hem
hierover hare bevreemding te kennen gaf, daar de onderhandelingen over" de
Voldoening (satisfactie) met den Prins in Brussel en met ile Staten te Delft
werden voortgezet, antwoordde hij, »dat alles op bevel·der Staten van HoUandige-
230
ΐρρ^ρρρρι^^ιίριι
Irr
'•-iMflmii^
DES VADERLANDS. / /
schiedde, niet om tegen de stad vijandelijk te handelen, maar om te beletten, dat de 1576—
algenieene vijand iets legen haar, ten nadeele des Lands, mögt ondernemen." Evenwel
werden er nu en dan vijandelijkheden gepleegd en scholen gewisseld, terwijl beleedi-
gende uitdrukkingen, elkander toegeworpen, de verbittering vergrootten. Ondertusschen
verlieten verscheidene inwoners de slad, waar het gebrek aan levensmiddelen zich hoe
langer zoo meer deed gevoelen, en van een zilveren beeld van st. nikolaas nood-
munten geslagen werden. In dien benarden staat van zaken, keerden de gelastigden
uit Delfl terug. Z,ij hadden slechls een bestand van zes dagen kunnen verwerven,
en trokken, na verloof) van dien tijd, welke met nog vier dagen verlengd werd, den
eersten van Sprokkelmaand naar den Jlaacj, werwaarts de Staten zich intusschen begeven
hadden. Hier waren insgelijks afgevaardigden van Utrecht als middelaars verschenen. Aan
de vereffening van het gescliil was hun gewest veel gelegen, daar de Amsterdammers
niet alleen Amsfeiland, maar ook een goed gedeelte van het iSWc/zi en onder
water konden zetten en voor jaren bederven. Na veel onderhandelens, gehikte het hun
eindelijk den achtsten van Sprokkelmaand het gewenschte doel te bereiken. Amsierdam
stelde zich toen onder het gezag van den Prins, op voorwaarden van welke deze de belang-
rijkste waren: »binnen de stad en haar regtsgebied zal alleen de Roomsche godsdienst
uitgeoefend, doch niemand om zijn geloof gemoeid worden; het bijwonen van de pre-
ken der Hervormden daar buiten zal elk vrijstaan, en den Onroomschen eene behoor-
lijke begraafplaats binnen de muren worden aangewezen; liet beleg zal terstond opge-
broken worden, mits een Burgemeester en vijf leden van den Raad zich te Delft in
gijzeling begeven, lot het tegenwoordig sladskrijgsvolk afgedankt en ander door den
Prins uit de burgery geworven zal zyn; de drie schutterijen zullen Aveder opgerigt
worden; de balhngen mogen ongehinderd zich op nieuw in de stad vestigen, en ieder
zal vrijheid .hebben aldaar te komen of er uit te vertrekken; de stad zal hare hand-
vesten en voorregten, vóór het begin der beroerten verkregen, behouden met uitzon-
dering slechls van een paar punten van minder belang; de stedelijke Regering, de stads-
ambtenaren , en de ingezetenen zullen den Koning, als Graaf van Holland, den Prins,
als Stadhouder, en der stad den eed afleggen en de Gentsche Bevrediging aannemen.
De Prins en de Staten van Holland beloven dit verdrag te bekrachtigen, en te be-
werken , dat zulks ook door hunne bondgenooten en de Algemeene Staten, als ook door
de Staten van Utrecht geschiede." Terstond na het sluiten dezer overeenkomst,
«
kwamen de gijzelaars, onder geleide van soldaten, in den Haag en het beleg werd
opgeheven. Eerlang werd het Verdrag van Voldoening door den Prins van Oranje^ den
Aartshertog m.vtthias, de Algemeene Stalen, de Staten van Zeeland en die van Utrecht
bekrachtigd en door de stedelijke Regering bezvporen. Een groot aantal uitgewekenen
keerde naar Amsterdam terug, alwaar de kwijnende handel en zeevaart begonnen te
herleven, zeker ten koste der West Friesche zeesteden, waar vele aanzienlijke Amsler-
176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
mm>
157f)— damsche handelaars, tijdens hunne stad de Spaansche zijde hield, zich hadden gevestigd,
1581 '
maar nu mei hunne nering en schepen weder herwaarts vertrokken waren (1).
ïntusschen hadden de Algemeene Stalen te vergeefs getracht, schriftelijk hun gedrag,
ten opzigle van don jan, bij den Koning te regtvaardigen en, even als m\tthias zelf,
op hel bekrachtigen van de verkiezing des nieuwen Landvoogds aangedrongen (2).
Niettemin toonde zich fiijps lot vrede geneigd. Op het berigt van de inneming des
kasleels van Antwerpen door de Slaalschen, had hij wel onmiddellijk besloten, de
wapens op te vallen en daarloe reeds de noodige bevelen uitgevaardigd, maar echter
verklaard, het zwaard niet te zullen aangorden, wanneer de Stalen zich wilden houden
aan hetgeen zij, met betrekking lot de godsdienst en de hem verschuldigde gehoor-
zaamheid, beloofd hadden. Er Avas ook sprake, dat de Hertogin van Parma, welke
zich daarloe had aangeboden, naar de Nederlanden zou vertrekken, om de geschillen
lusschen don .tan en de Stalen, zoo mogelijk, te vereifenen. Zelfs later, toen door het
eigendunkelijk verkiezen van den Prins van Orajije tot Stadhouder van Brahand en
van MATTHIAS lot Opperlandvoogd in het gezag van den Landsheer schromelijk gegre-
pen was, betuigde evenwel granvrlle, die steeds gewenscht had, dat de vrede in de
Nederlanden bewaard weid, dat de Koning al het gebeurde zou vergelen, indien de
Staten, vóór men verder ging, verklaarden, de beide genoemde hoofdpunlen te zullen
nakomen (5). In Louwmaand kwam .ian van noircarmes , Heer van Silles, herwaarts
met een schriftelyk antwoord van filips, gedagleekend den achttienden van Wintermaand,
op de brieven der Stalen van den vier en Iwinligslen van Oogstmaand en den achtsten
van Herfstmaand. Hierin stond hij alles loe: algemeene en geheele vergiffenis;
vertrek van alle vreemdelingen; een nieuwen Opperlandvoogd, hetzij den Prins
van Parma, den Aartshertog Ferdinand, of wattmas zelf, mits handhaving van de
Roomsch-Katholijke godsdienst en gehoorzaamheid aan den wettigen Heer zoo als ten
tijde van Keizer jcarel V (4). Misschien zouden deze aanbiedingen niet geheel vruch-
teloos geweest z^n, indien zij vóór de kornst des Prinsen van Oranje in Brahand had-
den plaats gehad ; maar sedert was de denkwijze der Stalen, thans geheel onder den
invloed van oranje, merkelijk veranderd. Daarenboven den staat van zaken op den
I'
Ä '1·
(1) \va(;enaau, Beschr. v. ArnsL St. I. bl. 352—365. Vgl. bor, Hist. d. NederL OorL 1). L
B. Xl. bl. 896, 906—910. B. XII. bl. 921—927. hooft, NederL Hist. B. Xll. bl. 644—546.
B. Xm. hl. 552, 553, .561—566. vemus, Chron. v. Hoorn, bl. 458—4G0. brandt, Hist. v.
Enkh. bl. 217, 218.
(2) v. WETEREN, Hist. d. Ncderl. OorL B. Vil. bi. 141 verso.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 203—205, 247, 248. /
(4) bor, HisL d, NederL OorL D. 1. B. ΧΠ. bl. 938.
-ocr page 233-DES VADERLANDS. / /
voet terug te brengen als ten tijde van wijlen den Keizer, was zoo veel als den I57iï—
Gentschen Vrede te vernietigen en weder Ie keeren lol de strenge uitvoering der
bloedbevelen; en dit was zeker de bedoeling der Staten niet geweest, toen zg den
achtsten van Herfstmaand den Koning schriftelijk betuigden, te willen blijven )) in
de oude Katholijke godsdienst en onderdanigheid aan zijne Majesteit, zoo als zij aan
zijnen vader betoond hadden." Filips had in den Gentschen Vrede bewilligd; in zijn
schryven echter werd van dien Vrede geen woord gerept; en daar de selles zich
eens liet ontvallen, dat de Koning zich ook daaraan niet dacht te houden, hadden de
onderhandelingen met hem slechts dit gevolg, dat zij de verwijdering nog grooter
maakten (1),
De betrekkingen met Frankrijk waren inlusschen niet geheel afgebroken. De Her-
tog van Anjou, steeds op het beschermheerschap der Nederlanden vlammende, had
niet verzuimd, den Prins van Oranje voortdurend van zijne bijzondere vriendschap te
verzekeren, en met de Staten en de Edelen te onderhandelen, hun zijne hulp en
dienst aan te bieden en te verklaren, dat hunne zaak de regtvaardigste en regtscha-
penste van de wereld was, en die hij met al zijn vermogen zou onderschragen (2), De
Duitsche Vorsten , daarentegen , waren, even als vroeger, » mild in raadgevingen, maar
karig in het verleenen van hulp." De Landgraaf willem van Hessen nam* het zelfs den
Nederlanderen euvel af, dat zij zich tegen de Spaansclie dvvingelandy verzetleden (3).
Hij en de Keurvorst van Saksen verklaarden slechts aan de afgevaardigden van bok jan,
dat de eenige grondslag van een bestendigen vrede in de Nederlanden alleen de vrij-
heid van geweien zijn konde, In spgt van al zijne pogingen, en in welk ongunstig
daglicht hij ook de Nederlanders stelde, toonde zich de Paltzgraaf jan gasimir tot hunne
hulp geneigd (4). Keizer rudolf had οττο Hendrik, Graaf ^ Schwartzenburg,
(1) groen v. prinsteiien, in dc ArcMvcs de la Maison d'Orange, T. VI. p. 283—286. Vgl.
ν. hasselt, Stukk. v. d. Vaderl, HisL D. IlL bi. 273 , 274. bondam, Onuilg, Stukk. D. V. bl,
100—103. strada, rfe J9e//o i?<?/(7. Lib. X. p. 583, 584. bor, lUsL d. Nederl. Oorl. D. 1. B.
XIL bl. 939—947. v. meteren, HÜL d. Nederl. Oorl B. VIÏ. bl. 141, 142. hooft, Nederl·
HisL IJ. XIU. bl. 566, 567.
(2) Archwea dc la Maison d'Orange, T. VI. p. 235—238 , 242—246 , 281. bokdam, Onuitg,
Stukk. D. IV. bl. 71—75.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. VI, p. 317.
(4) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 253—256, 267—270, 300·—318. De Landgraaf
noemt de Nederlanders: »een Avuft volk, dat zich even gemakkelijk tot iets laat overhalen als er
weder van afbrengen. Alle erkennen zich nog voor onderdanen des Konings van met wien
zij in godsdienst en vervolgzucht overeenkomen, terwijl zij den Prins van Oranje afgunstig en
van harte vijandig zijn."
176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1570— naar de Nederlanden gezonden, om den Algemeenen Staten de handhaving van de
1 ^ftl '
Roorasch-Katholijke godsdienst en gehoorzaamheid aan den Koning op het hart tc
drukken, en hun levens zijne bemiddeling tot den vrede aan te bieden. Van den
kant der Staten werd hierop bij hem een geschrift ingediend, hetwelk niets anders dan
de gewone, reeds dikwerf herhaalde grieven bevatte (1). Beteren uitslag hadden de
onderhandelingen met Engeland, werwaarts de Markgraaf van Havré en adolf vait
MEETKERKE in Herfstmaand laatstleden als afgezanten der Staten vertrokken, en door de
Koningin zeer gunstig ontvangen waren. Elizabeth was met den hagchelijken toestand
der Nederlanden volkomen bekend. Indien het geluk de wapenen van don jan be-
kroonde, zou zij in hem, wiens plannen tegen Engeland thans ruchtbaar waren ge-
worden, een magiigen en gevaarlijken vyand ontmoeten; en de Staten, hetgeen zij ruim
zoo veel vreesde, zouden, door nood gedrongen, zich welligt in de armen van Frankrijk
werpen. Zy ging derhalve tot het nemen van meer doortastende maatregelen over,
en met de Staten werd eene overeenkomst getrofien, waarbij men hun veroorloofde,
lionderd duizend pond sterling bij de burgers van Londm op te nemen, welke gel-
den binnen het jaar terugbetaald moesten worden, en waarvoor eenige Nederlandsche
steden borg zouden blijven. — De Koningin zou vijf duizend man voetvolk en duizend
ruiters te hulp zenden, onder beding echter van soldy zoo als andere aangevvorvene krijgs-
benden. Over deze benden wilde zij een Bevelhebber benoemen, welke toegang tot den
Raad van State zou hebben. Buiten haar weten en wil zou men geen oorlog of vrede mogen
aangaan. Zoo zij genoodzaakt mögt zyn hare vloot te wapenen, zou men haar veertig
oorlogsschepen, waarvan geen beneden de veertig tonnen last, tegen betaling te hulp zen-
den. Engelsche oproerlingen, door haar als zoodanig verklaard, ζοηά^η\χ\ de Nederlanden
4
niet worden geduld. Ingeval van vrede met den Koning van Spanje, moest men zorgen,
dal hij de bovenstaande punten bekrachtigde (2). Ondertusschen verklaarde el[zabeth's
gezant leyton aan de Algemeene Staten, dat zijne Meesteres een edelman naar Spanje had
gezonden, om den Koning aan te sporen, den vrede in de Nederlanden te herstellen, door
aan het volk de aloude vrijheden en voorregten ongestoord te laten genieten, hun een
Landvoogd te geven, die hun aangenaam was, en de Gentsche Bevrediging te hand-
(1) bokdam, Onuitg. Stukk. D. V. bl. 58, 154—159. bok, llisl. d. Nederl. Oorl. D. L 15. XII.
hl. 935—938. Authenl. Stukk. bl. 176—180, v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B, Vil.
bl. 142, 143. HOOFT, Nederl. ÏUsL 11. Xlll. bl. 566', 567.
1
(2) bondam, Onuitg. Stukk. D. IV. bl. 227 , 228. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI.
bl. 900. v. meteren, lUst, d. Nederl. Oorl B. Vil. bl. 139 ver$o. hooft, Nederl Hist. B. XIII.
bl. 553. BENTivoGLio, Nederl Hist. bl. 278.
DES VADERLANDS.
haven; dat hg hierin geene zwarigheid moest maken, daar de Nederlanders eTenmin 1570—
van Heer als van godsdienst wilden veranderen, en niets anders begeerden dan by den
Gentschen Vrede te blyven, welks onderhouding hij zelf bezworen had. Zoo de
Koning echter den weg van geweld en gestrengheid bleef bewandelen, zou de Konin-
gin, zoo wel ter verdediging van de vrijheden, voorregten en aloude regeringswijze der
Nederlanden, als om de gevaren en beroeringen te voorkomen, welke daaruit voor
hare eigene staten konden voortvloeijen, den Nederlanders met al hare magt en midde-
len ondersteunen." Leyton had tevens last, eene wapenschorsing tusschen don jan en
de Algemèene Staten te bewerken, tot dat het antwoord van filips op de voorstellen der
Koningin zou ontvangen zyn (1). De Staten betuigden, »zich naar al wat redelijk
was te willen rigten, maar dat zg vooraf het gevoelen van dois jan Omtrent een be-
stand wenschten in te winnen, daar de Koningin toch niet zou verlangen, <lat zij het
geringste voordeel, te hunner regtvaardige verdediging, zouden verliezen (2)." Don jan
echter wilde van geene wapenschorsing hooren. Trotsch en onbescheiden voerde hij den
Engelschen gezant te gemoel: »dat hij in geene onderhandeling over eenige toenadering
kon treden, veel minder nog een verdrag aangaan; dat hij zelfs den krijg niet langer kon
uitstellen, daar zijne strijdkrachten gereed waren cn hij van den Koning last had, den
Nederlanders eenen goeden oorlog aan te doen; dat hij zich noch om de Engelschen,
de Franschen, of den Keizer bekommerde, en dezen laatsten de Turken in lionga-
rijen op den hals zou zenden, om hem te verhinderen zijnen broeder, den Aartsher-
tog, te ondersteunen; dal hij dien Aartshertog op dezelfde wijze als al de andere Ne-
derlanders zou behandelen en binnen kort een bezoek in Brussel brengen, welke
stad hij in zijn geweld wilde hebben, al moest hij er ook het leven voor laten; dat,
eindelijk, de Brusselaars zich op hel ergste moesten voorbereiden, indien de Staten
niet de wapenen nederlegden en zich aan zgnen wil onderwierpen." Leyton vertrok
hierop naar Engeland met verzekering aan de Staten, hun verzoek, om spoedige toe-
zending van de beloofde vijf- of zes duizend man en van het geld, bg de Koningin te
ondersteunen (3).
'sKonings zakeii in de Nederlanden verkeerden in eenen alles behalve gunstigen toe-
Vji
■β.
(1) Remonslrance du ,ν leton, in de Kronyk v. h. IHsU Gezelsch. te Vir. voor 1849, bl. 28.
Hiermede stemt niet in alle deelen overeen het verhaal bij v. metebek, Hist. d. Nederl. Oorl-
B. Vil. bl. 139, 140. hooft, Nederl. Hisi. B. Xlll. bl. 553, 554.
(2) BONDAM, Onuiig. Siukk. D. IV. bl. 234, 243, 244.
(3) bondam, Onuiig. StukL Ώ. V. bl. 59—63. bor, Hisi. d. Nederl. Oorl. D. l.'B. Xll.
'bl. 932, hooft, Nederl. Hist. B. Xlli. bl. 554.
255
%
- ''k.
50»
-ocr page 236-176 ALirEMEENE GESCHIEDENIS
1576—stand. Met uitzOndering van Luxemburg en de steden Roermond, Deventer, Kampen,
1581
Namen, Charlemmit en Marienhurg, waren al de gewesten tegen hem in opstand onder
het beleid van zijn meest gedachten en onverwrikten vijand den Prins van Oranje, en
vonden steun bij buitenlandsche Vorsten. Don jan was zonder geld, zonder krijgsbenden,
zonder geschut, zonder oorlogsbehoeften toen de Prins van Parma, in de laatste dagen
van Vijftienhonderd zeven en zeventig, met eenige keurbenden in het Luxemburg sehe
aankwam. Alexandur farnese, de zoon van ottavio farnese, den tweeden Hertog van
Parma, en van Margaretha van Oostenrijk, de gewezen Landvoogdes der Nederlan-
den, was te Ihme in Vijftienhonderd vier en veertig geboren, met don garlos en
don jan in Spanje opgevoed, te Brussel in Vijftienhonderd vijf en zestig met de Infante maria
van Portugal gehuwd, en had zijn krijgsmans loopbaan in Vijftienhondertl een en ze-
ventig geopend, toen liij schitterend deel nam in het zeegevecht bij Lepante. Don
JAN was getuige geweest van 's Prinsen onverschrokkenheid in dien gedenkwaardigen
slag; hij kende daarenboven zijne voorzigtigheid, schranderheid en wijs beleid. Toen
hij het plan gevormd had, zich van het kasteel van Namen meester te maken, waarvan
de uitvoering onvermijdelijk eene vredebreuk met de Staten ten gevolge moest hebben,
gevoelde hij de noodzakelijkheid van eenen man naast zich, op wien hij zijn geheel
vertrouwen vestigen konde. Esgovedo, naar den Koning gezonden, moest derhalve
verzoeken, dat parma naar de Nederlanden als Luitenant-Generaal van den Landvoogd
gezonden wierd. Don jan zelf had hierop meer dan eens aangedrongen. Sinds zyne
komst in de Nederlanden toch was zijne gezondheid derw^ze ondermijnd geworden, dat
hij, ofschoon in het bloeijendste tijdperk des levens, een voorgevoel had van zijn na-
derend einde. Hij herinnerde den Koning, welke moeijelijklieden bij den dood van de
REQUESENS uit gebrek aan een opvolger waren voortgevloeid. »De Prins van Par-
?na,"l schreef hy aan filips, »zou te beter Uwe Majesteit kunnen dienen, nadat hy
zich met mij op de hoogte van zaken gesteld had, welke hij door zijne dapperheid
en andere verdiensten beter dan iemand zal regelen (1)."
ΐΓΐ
ν
- γ^κ
Don jan had Marche en Famine tot verzamelplaats zijner strijdkrachten aange-
wezen. Behalve de Spaansche en Italiaansche benden door parma aangevoerd, bragt
Graaf karel van Mansfeld aldaar zijne afdeeling Franschen, en een goed aantal
Walen en Duitschers sloot zich den overigen aan. Om den moed der strijders te
verhoogen, had Paus gregorius XIII, bij eene bulle, aan elk, welkö tegen de
Nederlanders de wapens opvatte, volle aflaat en vergiffenis van zonden beloofd.
Het leger van don jan bestond nu uit vier duizend Spaansche voetknechten,
twee duizend Spaansche en Albaneesche ruiters, vier duizend Franschen te voet
. /
(1) gacharü, Correspotidance d'alexasdre faiinese, Première Partie, ρ. 9—12. Vjjl. stüada, de
Hello Belg. Lib. IX. p. 538—553, en bertivoglio, Nederl. IJist. bl. 280.
DES VADERLANDS. 21>7
en YÏjf honderd te paard, v^f duizend Duitschers, en twee duizend achl honderd
Walen, benevens de afdeelingeu van hierges , ploïos en meges Ie zamen bijna 1531
vier duizend man. Voorts lag een aanzienlijk getal Duitschers en andere benden in de
weinige getrouwgebleven steden en vestingen in bezetting. Het vereenigde leger
lelde alzoo ruim twee en twintig duizend man; naar opgave van parma. ech-
ter, konde het in monstering geen achttien duizend halen. De aanzienl^kste Ne-
derlanders, die er zich in bevonden, waren de beide Graven van Mansfeldt en ear-
laymojsï met zijne zonen. De krijgsraad, welke dok ja« ter zijde stond, was zamen-
gesteld uit alexawrer farnese, ottavio gonzaga, don gabriel nigo, den Graaf van
Rarlaymont, Graaf karel van Mansfeldt, Dr, delrio, don lopez, don pedro de
tassis , de robles, mondragon en dc Geheimschryvers vasseur en esgovedo , ofschoon
deze laatste zich in Spanje bevond. Aan het hoofd van dit leger, hetwelk in zijne
vaandels een kruis voerde met het omschrift: ίη hoc signo vici Turcos, in hoe stgno
vincam Herelicos (1), trok don jan uit hel Luxemburg sehe naar Namen, Vooraf echter
had hij den vijf en twintigsten van Louwmaand Ic. Marche en Fa mine een geschrift ofeene
oorlogsverklaring in de Fransche en in de Hoog- en Nederduitsche talen in het licht ge-
geven, waarin h^ betuigde, de wapenen alleen op te vatten ter handhaving van de
Roomsch-Katholijke godsdienst en van de behoorlijke onderdanigheid aan den Koning;
groote beloften toezeggende aan allen, die zich aan zijne z^de zouden scharen (2).
Bij den ijver en de voorlvarenheid van don jan, slak de traagheid der Algemeene
Stalen in hunne krijgstoerustingen geweldig af. Reeds voorlang was oranje over den
slechten staat van hel leger geklaagd en voorspeld, wat later te Gemhlours gebeurd
is (3). Doch gebrek aan geestkracht, goeden wil en eensgezindheid bij de Staten,
»onder welke weinig vaderlandlievende mannen, maar veel geestelijken, onervarene
jonge lieden, omkoopbaren, eer- en hebzuchtigen, vreesachtigen en laf hartigen zich
bevonden (4)," had het nemen van krachtige maatregelen verhinderd. Sommige
leden waren nog onnoozel genoeg te gelooven, dal na al het gebeurde, hel behoud
(1) In dit toeken heb ik de Turken overwonnen, in dit toeken zal ik de Ketters overwinnen.
(2) strada, de Bello Belg. Lib. L\. p. 555. ολμρλνα, della guerra di Fiandra, T. l. p. 199,
200. LANAnio, Ie guerre di Fiandra, p. 66, 67. bestivoglio, Nedcrl. Hisl. bl. 280—^283. le
peirr, Chro7i. d. Holl. Τ. 11. Liv. Al. p. 346. haraeus, Annal. Brab. T. 111. p. 273. bor, Hisl.
d. Nederl. Oorl. D. L B. XII. bl. 932 , 933. v. μετεπεν, HisL d. Nederl. Oorl. B. VUL bl. 144.
HOOFT, Nederl. Hist. B. Xlll. bl 554.
(3) Archives de la Maison d'Orange, ï. Vl. p. 250, 262.
(4) Archives de la Maison d'Orange, T. Yl. p. 227. Vgl. ρ. 215, 219.
-ocr page 238-1118 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—des vredes niet onmogelijk was (1); ofschoon de zaken, naar de getuigenis ran jaw
mn Nassau, zoo hoog gekomen waren, dat zij slechts op eenen burgerkrijg konden
uitJoopen (2). Men had in deze hoogst belangryke oogenblikken zelfs Duitsche ben-
den afgedankt, en den Koning van Portugal ingewilligd, vierduizend man daarvan in
dienst te nemen en naar hem in te schepen (5). Al de voorstellen van den Prins
van Oranje^ hoe verstandig ook, vonden tegenwerking, vooral by den hoogen Adel,
onder welken velen zyne magt en invloed met nijdige oogen aanzagen en by elke gele-
genheid poogden te knotten (4). Zyn raad, don jan aan te vallen vóór hij zyne kryge-
benden bijeen getrokken had, werd, hoewel toen zeer uitvoerbaar, in den wind gesla-
gen (5). De strijdmagt der Staten, naby Namen gelegerd, evenaarde wel in getalsterkte
die van dott jan, maar lelde minder ruiterij, bestond daarenboven meestal uit onge-
oefend volk, en was alzoo bij de oude beproefde Spaansche krijgers niet te vergelijken.
Ook de legerhoofden, zoo als de Veldmaarschalk de goignies , de Graaf van Lalaing,
Opperbevelhebber van het voetvolk, de Burggraaf van Gent, robert de melun, Over-
ste van dè ruitery, la motte , Opperveldtuigmeester, en de andere gezagvoerders, met
uitzondering van den Graaf van Bossu, moesten in bekwaamheid voor die der Span-
jaarden zwichten. Te wel was* oranje met den toestand van het Staatsche leger en
'svijands magt bekend, om niet te vermanen, geenen slag te wagen vóór men meer
versterking bekomen had. De goignies ontving derhalve bevel, in vereischte orde op
ßraband terug te trekken. Twee dagen vóór deze achterwaartsche beweging zou ge-
schieden , had DON JAN, welke zich op het kasteel van Namen bevond, twee duizend
man naar het Staatsche leger gezonden, om liet uit zyne verschansingen en ten strijd
te lokken. De poging mislukte; maar uit twee krijgsgevangenen vernam men het plan
van den Veldmaarschalk, en tevens, dat de voornaamste Bevelhebbers afwezig waren,
eenige j zich te Brussel bevonden, om het huwelijksfeest van den Heer van Bersede met
de Markgravin van Bergen bij te wonen, en andere zich elders ophielden, om de win-
tervermaken te genieten,
By hel krieken van den dag ten aftogt bepaald, begon de goignies van het dorp
(1) bor, Hüt. d. Nederl. Oorl. 1). 1. B. XH. bl. 933,
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 227.
(3) bondm», Omiitg. Slukk. ». IV. bl. 288. bor, Uisl. d. Nederl. Oorlog, ü. 1. B. Xll. bl.947.
(4) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 116, 179. bor, HisL d. Nederl Oorl. D. I.
B. XII. bl. 933. v. mkteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B, VIII. hl. 144- hooft, Nedei^ Hist.
B. XIII. bl. 555.
(5) v. meterek, Hist. d. Nederl. Oorl. B, VIII. bl. 144.
-ocr page 239-DES VADERLANDS. 21>7
St. Martin, waar hij 'gelegerd was, op te breken, verbrandde, naarkrygsgebruik, zgne 1576—
tenten en sloeg den weg in naar Gemblours, werwaarts hij reeds vóór den dageraad
hel zwaarste geschut gezonden had. Be voorhoede bestond uit de afdeelingen Montigny
en Hezé, aangevoerd door den Heer van Montigny en gedekt aan de z^dcn door de
ligte ruiterij van villers en fresnoy. Hel middenpunt [centrum] bevatte de afdeelingen 31 v.
Champigni en Bossii, dertien vaandels Schollen en een deel Engelschen onder den Overste
balfour, en dekte van alle kanten de pakkaadje en eenige veldstukken. De achterhoede 1578
was gevormd uit de afdeelingen Egmond en Lumey, benevens een hoop Franschen eii
Schotten, en werd door de goignies zeiven geleid. De zwaargewapende ruiterij moest
den teruglogt dekken. — De voorhoede van het Spaansche leger, onder bevel van
OTTAVIO GONZAGA, welkc tot Overste der ligte ruitery was verheven, bestond uil zes-
tienhonderd busschieters te paard, kurassiers en zwaar geharnaste speerruiters. Hel
middenpunt, zaniengesteld uit het Spaansch en Hoogduitsch voetvolk, in twee vierkan-
ten geschaard en elk onder zijn bijzonderen Overste, werd door don jan, verzeld van
PARMA en zijne lijfwaclit, aangevoerd. De achterhoede, onder den ouden Graaf van
Mansfeldt, bevatte eene afdeeling Walen, insgelijks een vierkant vormende, de ligte
Bourgondische ruiterij, de pakkaadje en de wagens. Don jan was nog bij donker van
Namen opgetrokken en had een hoop paarden- en voetvolk vooruitgezonden, om
de wegen en bijgelegene bosschen te doorspieden en te bezeilen. Eenige benden onder
den jongen Graaf van Mansfeldt waren aan den oever der Maas gelalen, om het af-
snijden van toevoer te beletten. Er was bevel gegeven, voorloopig den aftrekkenden vij-
and slechts te bestoken, en zich in geen ernstig gevecht in te laten, lol don jan met hel
gcheele legei· was aangekomen. Doch parma , gezonden om kennis te nemen van heigeen er
omging, ziende dat de Staatschen langs een eng pad, naast een moerassigen hollen weg,
inoeijelijk en opeengedrongen Yoorllrokken, kon zynen moed niet langer bedwin-
gen. Met gevelde lans rent hij dwars door den diepen weg heen ter zijde op hen in, door
mendoza, delmonte, mondragon en andcFC dapperen gevolgd. Gonzaga ondersteunt
deze beweging door een krachtigen aanval. De Staatsche ruiterij wordt, na eenigen
weerstand, op het voetvolk geworpen, en dit laatste, hierdoor in schrik en wanorde
gebragt, gedeeltelijk verstrooid, gedeeltelijk in de pan gehakt, en de goignies zelf ge-
vangen genomen. Hel meest had het voetvolk, inzonderheid de afdeeling Scbotten,
geleden; de ruiters hadden zich bijna alle door de vlugt gered. De Spanjaarden, welke
deze beslissende overwinning binnen anderhalf uur bevochten, waren bij den aanvang
van den strijd, niet boven de zeshonderd, en op het einde er van niet boven de twaalf-
honderd ruiters sterk geweest, van welke acht of tien , naar anderen, slechts twee gesneu-
veld en vijf gewond waren. Minder nog dan in de opgave van dit niet noemenswaardig
verlies, komen de berigten ten opzigle van dat der Staatschen overeen, hetwelk door eenigen
op drie duizend, door anderen, doch minder waarschijnlijk, op zes- achl- ja zelfs tien-
240 ALGEMEENE CtESGHIEDENIS
1576— duizend man begroot wordt. Al de veldstukken, dertig vaandels, vier standaarden, bijna
1581 geheel de legertros, en zeshonderd gevangenen waren den overwinnaars in handen geval-
len. ïoen DE GoiGNiES voor don jat^ werd gebragt, sleeg hy af om de handen van
den Prins te kussen, welke hem dit vergunde doch toebeet: »Dus straft God dege-
nen, welke tegen Hem, tegen Zyne dienst, en tegen hunnen Vorst zich verzetten."
De zeshonderd krygsgevangenen, weinige uitgezonderd, werden te Namen opgehangen,
uit weerwraak over de wreedheden, onlangs, zoo als men beweerde doch waarvan
hel bewys ontbreekt, door de Slaatschen tegen een Spaanschen Hopman en eenige sol-
daten gepleegd.
By Gemhlours had zich de voorhoede onder montigm in eenige hoven en boom-
gaarden genesteld, om tegenstand te bieden; daar zg echter de vlugtelingen niet tot
slaan konde brengen, trok zij, bij het aanrukken der Spanjaarden, in allerijl den weg
op naar Brussel. Gernblours, waar zich een groole voorraad van krijgs- en mondbe-
hoeften bevond, gaf zich op genade en ongenade over, dewijl don jan van geene voor-
waarden hooren wilde. Op bede van lambert, Abt en (xraaf van Gernblours, werd de
stad gespaard, üe soldaten trokken uit, doch zonder geweer; de Nederlanders onder
hen moesten zweren, nimmer weder de wapenen tegen den Koning van Spanje op te
, vatten, en de uitheemschen binnen hel jaar niet. Vierhonderd Spanjaarden werden er
2i v.
Sprok- in bezetting gelegd (1).
1578 Groot was de ontsteltenis Ie lirussel op (Uï lijding van de nederlaag Ie Gernblours.
Het gemeen was woedend; en degenen, aan wier zorgeloosheid dit ongeval geweien
werd, de Aartshertog zelfs, zouden er de slagtoffers van geworden zijn, indien niet
ORANJE hen bevciUgd, de orde gehandhaafd, moed ingeboezemd en liet volk gerustge-
steld had. De Algemecne Staten, de Raad van State, de Aartshertog en de Prins be-
gaven zich ivAAv Antwerpen, waar, lijdelijk, de zetel van hel bewind werd overgebragt.
De Graaf van Bossu bleef met dertig vaandels in Brussel, waar men elk uur don jan
voor de poorten verwachite. Men was onderlusschen door het ongeluk verstandiger geworden.,
(1) bom)am, Onuiig. Shikk. 1). V. hl, 194. v. hasselt, Stukk. v. d. Vadert. Hist. i). III.
bl. 274 , 275. vak dek hammen, Hisioria de pon jiian de Austria, Lib. VI. p. 315, 317. sïrada,
de Bello Belg. Lib. IX. p. 555—562. campana, della guerra di Fiandra, T. 1. p. 200—202.
j.anario, Ie guerre di Fiandra, p. 67 , 68. bentivoglio, Nederl, Hist. bl. 283—285. le ιέτιτ,
Chron. d. Ihll. Liv. XI. p. 347. ciiappuys, UisL Gén. d. l. g. d, FL Li ν. V. p. 255, 256. ha-
baeus, Amutl. Brab. T. III. ρ. 274. de tassis, üomment. Lib. Iλ^ p. 293. «or, Hist. d. Aederl.
Oorl. D. I. B. Xll. bl. 934. v. meteren, HiM. d. Nederl. OorL B. Vlll. hl. 144 verso, hooft,
Nederl. Hist. B. XIII. bl. 556—559. aüberi, Memoires, p. 71. Conf. burmannus, Analect. Belg.
Praef. p. LXXXll (9).
DES VADERLANDS. 241
Men zag nu het noodlottig gevolg der besluiteloosheid, van het gebrek aan eendragtige 1576—
zamenwerking, en van kleine, bijzondere belangen boven die van liet algemeen te ^^^^
stellen. De Staten verklaarden dan ook, »om hunnen ijver en de genegenheid voor
het algemeene welzijn en het Vaderland te toonen, dat zij om niets ter wereld van
elkander scheiden, maar de Unie, door hen bezworen, onverwrikt zouden nako- 5 v.
men." Zij wierpen zich in de armen van oranje, besloten voortaan meer naar zijn ^gj^J
raad te luisteren, en droegen hem, in gemeen overleg met Matthias en den Raad 1578
van State, het volstrekte beheer over de krijgszaken op. Ter bestrijding der oorlogs-
kosten werden eerst viermaal honderd, toen zesmaal honderd duizend gulden Ier
maand door hen aangewezen; en den Prins van Oranje later vijf duizend gulden maan-
delyks voor de geheime verstandhoudingen toegekend. Tot het vinden dezer gelden,
werd een buitengewoon regt op de mondbehoeften en in- en uitgaande goederen gehe-
ven. Men stelde daarenboven den gewestelijken Staten voor, het ongewijde zilverwerk,
de juweelen en kleinooden van de geestelijkheid, de kloosters en andere inrigtingen
van dien aard te leenen. De Staten van Holland en Zeeland, welke, onder 's Prin-
sen goedkeuring, sinds het begin des krijgs tegen υο» jak zich buiten gemeenschap
van lasten met de andere gewesten gehouden, maar zich verbonden hadden, voor de
bezetting hunner steden te zorgen, zoo veel oorlogsschepen uit te rusten als de Prins
noodig mögt oordeelen, en daarenboven nog vijf en twintig vaandels voetvolk, elk 'van
twee honderd man, benevens honderd ruiters te onderhouden, besloten, in stede van
in het heilen der nieuwe belastingen te bewilligen, waartoe zij insgel^ks waren uitge-
noodigd, de zes vaandels van den Overste ijsselsteik ook op hunne kosten te onder-
houden. Bovendien namen zij eenige maanden achtereen nog vijf andere vaandels,
welke tot het beleg van Deventer en Kampen ytcrAen gebruikt, voor hunne rekening, en
stonden een geruimen tijd lang hel bedrag der geleigelden, in hunne gewesten ontvan-
gen, aan de Algemeene Staten af, zoo dat zij weinig minder opbragten, dan toen zij
alleen den last des oorlogs torschten. De ondervinding leerde hen echter weldra,
dal zy zeer verstandig gehandeld hadden met op zich zelve te blijven. Vlaanderen
beloofde, behalve het opbrengen der uitgeschrevene buitengewone lasten, nog dertig
vaandels voetvolk en zes honderd ruiters te ligten en te bekostigen. Matthias schreef
aan den Keizer om hulp. De Koningin van Engeland werd aan hare belofte
herinnerd en Paltzgraaf jan Casimir verzocht, drie duizend man voetvolk en even
zoo veel ruiters voor de Algemeene Staten in soldy te nemen. De Overste scuettk.
was met duizend ruiters uit Duilschland in aantogl. Tot de krijgsdienst werd de veer-
tigste man uit de steden, en de twintigste uit de dorpen alom opgeroepen. Om
het handgeld aan het nieuw geworven krggsvolk terstond te kunnen betalen, sloot de
Prins eene leening van honderd twintig duizend gulden met de Antwerpenaars. Reeds
had hij de krijgsbenden uit Vlaanderen, Holland en Gelderland naar Braband, enden
242 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Graaf van Ilohenlo met al zijn volk naar Antwerpen ontboden, de slad Lier met drie
honderd soldaten nevens eenige Antwerpsclie burgers bezet, en zes vaandels Schotten
in Mcühelen geworpen. De afdeeling van mowtigny lag in Nivelles, die van lumey
in Vüvorden^ van ghampigny in /ia//, en die van lalaing te ^er^ew m Henegouwen (1).
Het ontbrak don jan geenszins aan wil, maar aan rnagt, Brussel aan te tasten. Hi]
besloot derhalve eerst versterking af te wachten, en inmiddels zich van eenige andere
plaatsen te verzekeren. Gonzaga dan berende Leuven, dat sleclit versterkt was en
toen de zwakke Schotsche bezetting op Brussel terugtrok zich overgaf onder voor-
waarde, met geen krijgsvolk bezwaard te worden. Judoigne en Tienen gaven zich ge-
willig over, doch ylön'c/io/moest daartoe gedwongen worden. Hier ges maakte zich bij ver-
drag meester van Bouvincs. Parma trok voor Sichern, eene kleine stad met een kas-
teel, den Prins van Oranje behoorende. De bezetting sloeg de bestormende Spanjaar-
den driemaal moedig af, maar eindelijk zwichtende, werd eene vreesselijke slagting
onder haar aangerigt. De Bevelhebber en eenige manschappen, welke op het kasteel
de wijk genomen liadden, moesten zich op genade en ongenade overgeven en werden,
zoo het heette ten voorbeeld van anderen, voor de vensters hunner vertrekken opge-
hangen. Het stadje üiest, insgelijks eene bezitting van oranje, en Leeuwen onder-
wierpen zich zonder tegenstand aan parma, welke toen voor Nivelles rukte. De bezet-
ting, zes vaandels voetvolk en vier vaandels ruiterij sterk, gaf zich, na viermaal
den storm heldhaftig te hebben afgeslagen, bij verdrag over. De burgers behielden
lijf en goed, de Hoplieden trokken te paard uit en de soldaten met hun zijdge-
weer, doch de zieken en gekwetsten, welke achterbleven, werden, tegen de over-
eenkomst aan, schandelijk van kant gemaakt. De wapenen en de pakkaadje wees
men der Franschen benden toe, welke onder karel van Mansfeldl bij het bestormen
veel geleden hadden en op plundering vlamden. De gift kwam haar echter duur te
staan. Daar elk naar het beste van den buit tastte, geraakten zij handgemeen,
waarbij eenigen gewond werden, terwijl het ontploffen van een vaatje buskruid aan hon-
derd en twintig man het leven kostte. Zonder eenigen tegenstand werden nog andere
1576-
1581
22 V.
Spi'ok'
keim.
1578
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 292, 29o, 297, 298. bosdam, ümiitg. Stukk.
1). V. bl. 91, 111, 120—122, 141, 143—140, 188, 194—204, 206, 209, 211, 216—220,
248—250, 291, 342, 347, 353—364, 374. v. iiasselt, Stukk. v. d. Vadert. Η ist. Ό. lil.
hl. 275, 356, 357, 359. strada, de Bello Belg. Lib. IX. p. 563. campana, della guerra di Fi-
andra, T. 1. p. 202. bentivoglio, Ncderl. Ilist. bl. 286. haraeus, Annal. Brak ï. 111. p. 275.
bor, Hist. d. Ncderl. Oorl. D. l. B. XII. bl. 935, 948, 949. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl.
B, VIII. bl. 144 verso, hooft, NederL Hist. B. ΧΠ. bl. 559, 569, 570. v. reyd, iVerfer/.
Gesch. Β. II. bl. 17.
DES VADERLANDS. 243
kleioe plaatsen in Braband en Heneqonwen, zoo als Roeulx^ Soiqmes^ ßinch, ββαηΊ57β—
monl^ Walcouri, Maubeuge en C'/winar veroverd (1).
Onder zulke omstandigheden was dok jan minder dan ooit lot den vrede gezind. De
zending van den Heer van Seiles mislukte derhalve te eenenmale, eu de Graaf van
Schwar!zenburg, als vredesbemiddelaar door den Keizer gezonden, moest mede onverrigter
zake naar Duitschland terugkeeren. Er verscheen een koninklijk bevelschrift, den eer-
sten van Sprokkelmaand gedagteekend en door de robles, welke met het berigt van
de overwinning bij Gemhlours naar Spanje was gezonden, herwaarts gebragt, waarbij
den Staten gelast werd, »niet dan met toestemming van den Landvoogd te vergaderen
en hun krggsvolk af te danken. De Koning gaf tevens zijn hoogste misnoegen over
hunne handelwijze te kennen, verbood, dat hun eenige schatting opgebragt wierd,
en beval, alle ambtenaren af te zetten, welke weigerden doiv jan te gehoorzamen."
Hij had daarbij aan de robles toegezegd, vooreerst negenmaal honderd duizend kroo-
nen over te zenden, en vervolgens elke maand driemaal honderd duizend, om een leger
van dertig duizend man voetvolk, zes duizend ruiters, en dertig stukken geschut bijeen
te brengen en te onderhouden (2).
Alle hoop op vrede was nu eene hersenschim geworden. Matthias gelastte krijgs-
volk in IhiitschlaMd te >verven, ofschoon de Keizer den Staten een stilstand van wa-
penen met DON JAN lot aan den kort op handen zijnden rijksdag te Worms had voor-
geslagen (5). De Markgraaf van Havré >verd naar de Koningin van Engeland afge-
vaardigd, om op het zenden der twee duizend man aan te dringen, welke zij door
haren gezant onlangs verklaard had, vooreerst te dienst der Stalen reisvaardig
Elizabeth was echter sedert te rade geworden, het krijgsvolk bij zich Ie houden, hetzij
(1) BOKDAM, Omiiig. Slulek. J). V. hl, 182, 281. Archhm de la Maison d'Orange, Τ. VI.
ρ. 309. ν. i). hammes, Hist. de dos juan da Austria, Lib, VI. p. 317. strada, de Bella Belg.
Lih. IX. p. 563—571. campaka, della guerra di Fiandra, Ύ. I. p. 202 , 203. lanakio, le'guerre
di Fiandra, p. 68, 69. «entivoglio, Nederl. JJisL hl. 285 , 286. le i-etit, Chron. d. Holl.
T. IL Liv. XL p. 347. chai'puys, Hisl. Géit. d. l. g. d. FL Liv. V. p. 256 , 257. de tassis,
Comment. Lib. IV. p. 296—299. haiiaeus, Annal. Brak T. Iii. p. 275. bor, JHsL d. Nedei^L
Oorl, D. I. IL Xli. bl. 934, 935. v. meieren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VIIL bl. 144, 145.
HOOFT, Nedai. Hist. IL XIIL bl. 559—561.
(2) Bou, Hist. d. Nederl. Oorl. ΰ. 1. Ii. XIL bl. 935—937 , 946 , 947. Auth. Stukk.
bl. 176—180. HOOFT, Nedeii. Hisl. 13. XIIL bl. 567, 568.
(3) bondam, Onuitg. Stukk. D. V. bl. 312. v. hasselt, Stukk, v. d. Vaderl. Hist jD. HL
bl. 281. BOR, Hist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. XIL bl. 938.
(4) mnOku, Onuitg. Stukk D. V. bl. 281.
56*
-ocr page 244-244 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— om den Franschen geen argwaan te geven, hetzg dat de dreigende toestand van Schot-
land haar dit gebood (1). In stede van manschappen, stond zij den Staten twintig dui-
zend pond sterling toe, Avaarvoor de Paltzgraaf jan Casimir nog drie duizend miters en
even zoo veel voetknechten in soldij zou nemen. Hij moest als een Engelsch Prins en
Veldheer van harentwege beschouwd, en zonder zijne toestemming mögt geen wapen-
stilstand, vrede, of nieuw verbond aangegaan worden. Zij wees bovendien nog vijf dui-
zend pond sterling aan tot inkoop van krijgs- en mondbehoeften. Daartegen begeerde
zij twee sleden, door haar nader aan te wijzen, tot onderpand der geleende sommen;
ook moesten de Staten vooreerst alle onderhandelingen met den Hertog van Anjou sta-
ken. Van de opgenomen honderd duizend pond sterling bij de Londensche burgers was
reeds de helft overgemaakt (2).
Inmiddels waren st. aldegowde , Jonkheer jan van gendt , Heer van Oye, en an-
dere aanzienlijke Nederlanders naar den ryksdag te Worms gezonden, om ondersteu-
ning van de Duitsche Vorsten te verwerven. Meermalen, en nog onlangs op eene za-
menkomst van den Westfaalschen Kreits, was zulks te vergeefs beproefd; doch thans
koesterde men eene betere verwachting, »zoowel om de hoogere magt van den vollen
rijksdag, door den Keizer bijeengeroepen ten einde middelen ter bevrediging der Ne-
derlanden te beramen, als wegens den nieuwen slaat van zaken in die gewesten, aan
welker hoofd 's Keizers broeder geplaatst was." Onder weg moest aldegonde met den
Paltzgraaf een mondgesprek houden en hem aansporen, mei zijne krijgsmagt naar de
Nederlanden op te rukken. Casimir , welke steeds de Duitsche Vorsten lot hulpverleening
aan de Nederlanders had o])gewekt, gaf nu, door het Engelsch geld gesterkt, dit aan-
zoek gehoor. De Prins van Oranje echter vreesde, en niet zonder grond, dat de
komst van een Protestantschen Vorst aan het hoofd van een Protestantsch leger op
nieuw mistrouwen en tweespalt in de Nederlandsche gewesten, die grootendeels
Roomsch-Katholijk waren, zou verwekken (5).
Den zevenden van Bloeimaand hield st. aldegonde op den rijksdag eene uitvoerige en
(1) v. reyd, Nederl. Gesch. 15. II. bl. 19. hooft, Nederl HisL B. XIII. bl. 569. v. convm-
wiERSBiTzKY, dc TücMigj. Oorl. D. 111. hl. 207.
(2) bondam, Onuitg. Stukk. 1). V, bl. 367. v. hasselt, Stukk. v. d. Vadcti. Uist. D. III.
bl. 327, 328, 353. non, liisL d. Nederl. Oorl. 1). I. B. XIl. bl. 949. v. meteren, Hist. d. Ne-
deti. Oorl. B. VIII. bl. 151. v. reyd, Nederl. Gesch. Β. II. bl. 19.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 300, 317, 352—356. v. hasselt, Stukk. v. d.
Vaderl. Hist. D. III. bl. 335. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XII. bl. 952 , 953. v. mete-
rbn, Hist. d'. Nederl. Oorl. B. VIII. bl. 150, 151. hooft, Nederl. Hist. B. XIII. bl. 571.
v. reyd, Nederl. Gesch. Β. II. bl. 19. le petit, Chron. de Holl. Τ. II. Liv. XI. ρ. 348.
DES VADERLANDS. 21>7
Avelsprekende redevoering in de Latynsche taal. Levendig en krachtig schelste hij »de 157β—
rampen, welke Nederland onder alba , de requesews en don jan geleden had; toonde
met nadruk de listen van den laatsten aan, die slechts '^bedoelde de Gentsche
Bevrediging te verbreken en de straf bevelen, welke meer met bloed dan met inkt
geschreven vtaren, Λveder in te voeren; en hield den Rijksstenden ernstig voor
oogen, dat de vlammen, die Nederland dreigden te verteeren, ook Duilschland niet
verschoonen zouden. Alba immers had reeds aanslagen op de steden Keulen an Munster
beproefd, om vasten voet aan den Rijn te verkrijgen, en de requesens het op
Emhden toegelegd. De Nederlanden waren van overoude tijden aan Duitschland ver-
bonden geweest, en nog onlangs door Keizer rudolf voor een der uitstekendsle
leden van" het Roomsche Rijk verklaard. Hij vertrouwde derhalve, dat men zich
het lot der verguisde Nederlanders zou aantrekken, don jan in den rijksban verkla-
ren , hem geen toevoer laten geworden, en de üuitsche Bevelhebbers uit zijne
dienst terug roepen. Ten slotte beloofde hij, dat de Algemeene Staten op het stuk der
munte, door hen uit nood boven de bepalingen van het Rijk verhoogd, en tegen het
stroopen van hun krijgsvolk op Duitsch grondgebied bedacht zouden zyn." Door de
gewone laauwheid der Duitsche Vorsten, welke jan Casimir even bitter als vruch-
teloos gegispt had (1), en de pogingen van don jan's afgezanten wrocht deze aan-
spraak niets anders uit dan een besluit der Rijksstenden, op nieuw te beproeven door
hunne tusschenkomst eenen vrede te bewerken (2). Tot dat einde begaf zich eerlang
de Graaf van Schwarlzenhurg weder naar de Nederlanden^ waar zyn streven, om
althans voorloopig eenen wapenstilstand te bewerken, door de Engelsche en Fransche
gezanten bij don jan ondersteund werd.
Elizabeth trad als middelares op dewijl zij, wanneer de krijg werd voortgezet, den
invloed van Frankrijk op den staat van zaken in de Nederlanden duchtte, welke hare
plannen konde tegenwerken. Immers had de Hertog van Anjou, onmiddellyk na den
slag van Gemblours, den Staten op nieuw en nadrukkelyk zijne hulp aangeboden,
waarop aubigny en mansart waren afgevaardigd, om nader met hem te onderhande-
len. Men was echter niet dan na hevige woordenwisselingen tot dit besluit gekomen,
daar de meerderheid der Algemeene Staten, en nog veel minder Matthias, den Her-
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. ρ. 300, 317.
(2) bor, IlisL ά. Nederl. Oorl. D. 1. B. XIL 953—960. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl.
B. VIII. bl. 150 verso, hooft, Nederl. IlisL B. Xlll. bl. 571—573. bentivoglio, JSoderl. Hist.
bl. 288 , 289. scuELTEMA, Mengelwerk, D. IV. bl. 26—155. cnoEN v. priksterer, in de Archives
de la Maison d'Orange, T. VT. p. 356,357. broes, f. v. marnix, D. 11. St. Π. bl. 45—53. Vgl.
D. 11. St. 1. bl. 19—21.
ALGEMEENE CxESGHIEDENIS
1576— log genegen wus. Den Protestantsgezinden leden, in hel algemeen, Itonde hij, als
1581
Katholijk, niet aangenaam zijn, en de Pioomscligezinden. over het geheel, begeer-
den hem niet, daar zijne komst den Koning nog gevoeliger moest krenken dan die van
den Aartshertog, wiens belangen en die van het Duitsche Ryk zich ook tegen
hem verklaarden. Maar de Edelen, welke mattuias ontboden hadden, doch in hunne
verwachting te zijnen opzigte teleurgesteld en door oranje de voet gcligt waren,
toonden zich de ijverigste voorstanders van anjou, wien zij den Aartsliertog, of
veeleer den Prins van Oranje^ en den Paltzgraaf wilden tegenoverstellen. De Graaf
van Lalaing, een der voornaamste onder hen, de Heer van Fresin, en dieükigh
ligïhart hielden te St. Ghislain een mondgesprek met anτoτ^e de sillï, Graaf
van liockepot, en roghus t)E sorbières, Heer van Primemix, afgevaardigden van
anjou. Van voorwaarden was hier nog weinig sprake; slechts gaf men in algemeene
bewoordingen de verzekering, dat de Hertog, wanneer hij kwam, overal in de Ne-
derlanden een goed onthaal zou ontmoeten, Lalaing beloofde, bij monde van zijn
broeder, den Heer van Moniigny, hem Henegouwen en Artoifi in handen te spelen.
Hierop besloot hij dan ook vier- of vijf duizend man op de grenzen van Henegovmen
bijeen te brengen, en zich weldra in persoon derwaarts te begeven, Lalaing opende
in sommige plaatsen de poorten voor de Kransche benden, hetgeen hem bij de Staten
niet weinig in verdenking bragt (1),
Ondertusschen poogde don jan door geweld of venaad zicli van meer steden
meester te maken. Zijn aanslag tegen SL (rhislain^ op aansporing van den Bisschop
van Atrechi ondernomen, en een andere legen Maasfric/ii, alwaar hij onder de
Waalsciie bezetting eene gevaarlijke muiterij verwekt had, mislukten. Een toeleg
op Brugge, door verslandhouding van binnen, werd door rijhove verijdeld, welke,
van het plan onderrigt, bij stikdonkeren nacht zich uit Gent met duizend man
voetvolk en veertig ruiters in die stad geworpen en haar voor de Staatschen verzekerd
had, welke nu ook het kasteel van Sluift in Vlaanderen bezetten. Daarentegen gaf
DE LA moTTE, vertoornd, naar het schijnt, over eene hem aangedane beleediging, in
het begin van Grasmaand de vesting Grevelingen aan de Spaanschen over. De sterkte
Philippeville, waar de glimes^ over vijf vaandels voetvolk en een vaandel ruiters
het bevel voerde, verdedigde zich dapper tegen don jan en den Prins van Parma,
·»,
(1) GUOEK v. i'RiNSTEBEi! liccft dit lil do Arch'wes de la Maimn d'Orange. 'I'. Vl. j). 365—372,
378—382 uitvoerig onlwikkeld. llcm volgt v. r.oRviN-wiEKSBrrzky , de Tachtigj. Oorl. I). III.
hl 210, 211. Vgl. v. hasselt, Stukk. v. d. \aderl Hist. D. ΠΙ. bl. 322 , 334 , 349. istrada,
de Bello Belg. T. U. tib. I. p. 3—5. bor, //ύ/. d. Nederl. Oorl. Ό. I. Β. All. bl. 950J ν, me-
ΤΕΚΕΝ, UisL d. Nederl. Oorl. B. Vlll. bl. 151 verso, hooft, Nederl. Hist. bl. 575.
Avelke baar met acht- of tien duizend man belegerden. Nadat zij meermalen be- ^jggjp"
scholen was en dooi· gestage uitvallen den vijand geteisterd had, gelukte het don
JAN een gedeelte der bezetting door schoone beloften te winnen, en de plaats gaf
zich bij verdrag Drie vaandels benevens de glimes, welke daardoor het vermoe-
den van zanienheimng met don jan steunde, traden in Spaansche dienst; de overige
vaandels trokken met krijgsmanseer naar Maaslrichl.
Don jan begaf zich lot lierstel zijner gezondheid, welke bij het beleg van Philippe-
ville merkbaar geleden had, naar Namen. Een gedeelte zijner strijdmagt zond hij met
PARMA naar hel, Limhurgsclie, om het aanrukken van de hulpbenden, welke de Staten uit
Duilschland vervvaclilten, te belemmeren; hel andere onder Qom\QK naav JJeneffOUwen,
om de plannen des Hertogs van Anjou te verijdelen. Parma berende de stad Limburg,
nadat hij zich, door verraad eens korporaals, van het slot Heude meester ge-
maakt had. Naauwelijks begon zyn geschut te spelen, of burgerij en bezetting gaven
zich zonder verdrag over. Slechts veertig soldaten weken op het sterke kasteel, doch
noodzaakten weldra hun Jievelhebber, Avelke hen tot moedige verdediging aanspoorde,
met MONDRAGON iii gesprek te treden, bedongen aftogt met gew eer en pakkaadje, doch
traden meesl allen over in Spaansche dienst. Ook het slot Valkenburg en hel stadje
Uaalhem werden door de benden van don jvn, niet zonder bloedstorting en het ple-
gen van afgrijsselijke wreedheden, ingenomen. Een hernieuwde aanslag op Maastricht
werd door den Graaf van Bossu verijdeld. — Ondertusschen was den negenden van Zo-
mermaand de Graaf van Megen, en drie dagen later zijn vader, de Graaf van Barlay-
mont, overleden. Beide hadden zich meer door Spaanschgezindheid dan door uitstekende
bekwaamheden onderscheiden.
Der Staten leger had zich voor Bergen in Henegouwen verschanst. Gonzaga's magt
was daar niet tegen oj)gewassen. Hij bepaalde zich derhalve tot het vernielen der vel-
den en vruchten zoo veel in zijne magt was. Bij hel dorp Barlaymont werd hij door
den Graaf van Lalaing aangetast, en hem een verlies van vierhonderd man toege-
bragt (1). Zijn aanslag tegen Mechelen^ waar hy met eenige Regeringsleden in ver-
standhouding stond, mislukte (2).
(1) v. hasselt, Slulik. V. d. Vaderl. UisL 1). ill. hl, 335. hoopt cn andere schrijvers verhalen
juist hel tegenovergestelde, tn dat bij die gelegenheid vierhonderd Franschen sneuvelden. Nederl,
Hist. B. XJIl. hl. .575.
(2) Archives de la Maison d'Orange, ï. VI. p. 346 , 372. v. hasselt, Slukk, v. d. Vaderl.
Hist. υ. UI. bl. 307 , 335 , 346. strada, de Bello Belg. Lib. IX. p. 571—573. Lib. X,
p. 574—582, campana, della gucrra di Fiandra, T. I. p. 204—208. bentivoglio, Nederl. Hist.
bl. 286 , 287. le petit, Chron. de Holl. ï. II. Liv. XI. p. 349 , 350. chai-puys, Hist.
248 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Hagchelijk was het in de Nederlanden gesteld. »De geheele staat hangt aan een
zyden draad," schreef de Raadsheer assonville aan den Kardinaal granvelle. »Het
gezag des Konings, des Aartshertogs, der Staten is tot niets teruggebragt. Alles wordt
door het gepeupel gedreven en omver geworpen. De onruststokers^!llen de godsdienst
en den Koning te onder hebben; zy alleen gebieden en dwingen de anderen." De
Landgraaf van IJ essen noemt de Algemeene Staten, »een zeldzame ollo putrido, een
woest, goddeloos en ligtzinnig gespuis, dat der (Hervormde) godsdienst weinig toege-
daan , ja, veeleer van harte vyandig is, en den Prins van Oranje, uit vrees dat hij te
groot mögt worden, tracht te onderdrukken en te verzwakken," En jan van Nassau
getuigde, dat zijn broeder »zich midden onder de wolven bevond en met de Hollanders
en Zeeuwen de eenige was, welke zich openlijk voor de Hervormde leer verklaard had,
behalve hier en daar in de overige gewesten een deel van het gemeene volk (1)."
Sinds lang echter was er geen sprake meer geweest van vervolgingen om het geloof.
De Algemeene Staten, hoe weinig zij, over het geheel, ook der nieuwe leer mogten
genegen zyn, zagen zich evenwel genoodzaakt, haar oogluikend toe te laten, uithoofde
van oranje's dringende vermaningen tot verdraagzaamheid, zijn steeds klimmend gezag
bij hel volk, waaronder bijna uitsluitend de Hervormingsgezinden zich bevonden,
lol welke ook de krijgsbenden behoorden, op welke men eenig en alleen vertrou-
wen konde, daar de overige, inzonderheid de Walen, zich dagelijks aan verraad en
eedbreuk schuldig maakten; en eindelijk, uit ontzag voor de Protestantsche Eliza-
beth en het naderende Duitsche leger onder Casimir. Zelfs werden bij voorkeur Her-
vormden in regeringsposten en andere ambten gesteld, sinds er onder de Roomsch-
gezinden, zoo als te Maastricht, Leeuimrden en elders, zamenspanningen Ie gunste
der Spanjaarden ontdekt waren. Dit alles deed de stoutheid der Onroomschen zwellen,
die zich vele buitensporigheden veroorloofden, en wier haat tegen de Katholijken door
de terugkomende ballingen, welke zoo veel om hun geloof geleden hadden, werd aan-
gevuurd; terwijl de Katholyken, bovenal hunne geestelyken, aan wie natuurlijk zulk
een staat van zaken niet konde behagen, de belangen van don jan trachtten te bevor-
deren (5). Om nu den overmoed der eersten te fnuiken, en de plannen der laatsten te
verijdelen, werd den twaalfden van Grasmaand door de Algemeene Staten een geschrift
Gén. d. l. g. d. FL Liv. V. p. 260—262. de xassis, Commeni. Lib. IV. p. 299, 300. iiaraeüs,
Annal. Brah. T. 111. p. 277. bor, Hist. d. Nedert. OorL D. 1. B. Xll. bl. 951, 952. v. mbte-
ben, Hist d. Nederl. OorL B. VIII. bl. 145. hüoft, NederL HisL B. Xlll. bl. 573—575.
(1) Archivcs de la Maison d'Orange, T. VI. p. 311, 318, 341.
(2) GROEN V. pRiNSTERER ίπ de AvchivBS de la Maison d'Orange, T, VI. p. 382—384, wieu v.
coRviN-wiERSBiTZKY volgt iii dc TacMigj. Oorl. D. III. bl. 333, 337.
1576-
1581
DES VADERLANDS. 21>7
sm
uitgevaardigd, waarbij aan alle zoo Roomsche als Proteslantsche geestelijken, en over 1576—
het geheel aan elk, wie het ook zij, ten strengste verboden wordt, »in het geheim of
openbaar stellingen te verkondigen, die twist en beroerte konden verwekken, of strijdig
waren met de gehoorzaamheid en den eerbied, den Aartshertog, den Prins van Oranje
en den Algemeenen Staten verschuldigd; of door woorden of daden te beproeven,
de belangen van now jak en diens aanhangers te bevorderen." Dit werd tien dagen
later door een nog scherper bevelschrift gevolgd, waarbi] gelast wordt, »het Gentsche
Verdrag na te komen, en zich te onthouden van alles wat de gemeene rust en het
uitoefenen der Roomsche godsdienst, buiten Holland en Zeeland, zou kunnen versto-
ren. Voorts wordt alle gemeenschap met den vijand don jan en die van zijnen rade
onder gestrenge strafbepalingen, ja, in sommige gevallen, op doodstraf verboden. Allen
ambtenaren, regeringsleden, geestelijken en monniken wordt opgelegd te zweren, zich
aan de Gentsche Bevrediging te zullen houden, don jan als vijand des Lands te be-
schouwen, en den Aartshertog Matthias met goed en bloed te ondersteunen. Wie het
afleggen van dezen eed mögt weigeren, zou met verbanning en verbeurdverklaring van
goederen gestraft worden (1)."
De Jezuiten te Antwerpen, welke in het afleggen ν«η dien eed zwarigheid maak-
ten, werden op Pinksterdag gewapenderhand overvallen, hunne kerk en woning open-
gebroken, alle voorwerpen, die er in waren geroofd of geschonden, en zij zelve onder de
smaadredenen van het gemeeii de stad uitgezet. Dit was ook het lot van eenige Francis-
kaner monniken aldaar, welke omtrent dien eed in hun gevoelen deelden. Te dier
zake werden insgelijks al de Minderbroeders uit Utrecht gejaagd, en hunne goederen
en kostbaarheden in beslag genomen. Te Brugge en te Gent werden eenige monniken
wegens onnatuurlijke misdaad ten vure gedoemd, en andere gegeeseld; voorts de vier
bedelorden uit Gent gebannen. Men dreef ook de Jezuiten uil Brugge, Door-
nik, Maastricht en andere plaatsen (2). Eenige maanden vóór het uitvaardigen
van het bewuste bevelschrift der Algemeene Staten, had reeds de Raad der stad
Utrecht besloten: »dat men de Jesuyten, die binnen deze stadt gecommen zijn,
ende de gemeente opmurmureert, die weet doen zal mit civililé, dal zij milten eersten
vuyt desen stadt ν er tree ken, om alle inconvenienten te verheuden (5)." Men noeme
(1) bor, lUst. d. NedcrL Oorl. I). L B. XIl. bl. 950. v. μετεπε», Hist. d. Ncderl, Oorl.
B. Xa. 1,1. 148. STRADA, de Bello Belg, Lib. IX. p. .534.
(2) STRADA, de Bello Belg. Lib. IX. p. 535—537. bob, Hist. d. Nederl. Oorl. D. l. B. XIL
hl 953. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VUL bl. 149—15L hoopt, Pfederl. Hist. B. XUL
bl. 575, 576.
(3) BONDAM, Omitg. Stukk. D. IV. bl. 290.
-ocr page 250-250 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
derhalve geen vervolging (1), wanneer de sleden dergelijke gasten uit haar midden
verwijderden, en de wereldlijke magl geestelijken en monniken tuchtigde, wier losban-
digheid en zedeloosheid algemeene ergernis verwekten, der Roomsch-Katholijke gods-
dienst tot schande strekten, en haren vijanden, als het ware, de wapenen in de han-
den gaven. — Eerlang kwam een bevel, voortaan geene Annalen of eerste jaargelden
meer naar Home te zenden, gelijk door de Kerkvoogden bij hunne inwijding plagt te
geschieden (2).
Maar niet minder dan de vervolgingszucht en spaanschgezindheid der Roomsch-Ka-
tholijken, maakten de overmoed en de onverdraagzaamheid der Hervormden het nemen
van gestrenge maatregelen noodzakelijk. Niet alleen in Holland en Zeeland, maar ook
in de overige Nederlandsche gewesten, deden de Onroomschen zich gelden. Ondanks het
verbod en in weerwil van den Prins van Oranje, hielden zij op onderscheidene plaat-
sen in Braband en Vlaanderen openlijke preken, en oefenden hunne godsdienstplegtig-
heden uil. In Gefit verschenen zij zelfs ongewapend bij honderden ter preke, een be-
wijs hoe magtig zij aldaar waren (3). Te Amsterdam, waar hun aantal en invloed
door den terugkeer der ballingen zeer vergroot waren, verwekten zij het eerst eene
hevige opschudding. liet wantrouwen en de verdeeldheid, welke hier steeds lus-
sehen de Roomschgezinde Regering en de grootendeels Hervormingsgezinde burgerij
heersehten, werden vermeerderd door een gerucht, dat dopf jan , onder voorwendsel van
de Hoogduitsche bezettingen in Deventer en Kampen te hulp te komen, eenen aanslag
tegen de stad in den zin had, alwaar misschien ook iets was uitgelekt van een berigt,
door st. ildedoivde op zijne reis naar den Rijksdag bij de Algemeene Staten inge-
zonden , dat de Spaanschen zich, met behulp van Zweedsche schepen, van Amsterdam
wilden verzekeren (4). De Hervormden klaagden vruchteloos, dat hun, in stede van
eene geschikte begraafplaats, zoo als men was overeengekomen, een onaanzienlyke
hoek daartoe was aangewezen. Ook konden zij niet verkroppen, dat zij, die
elders in Holland de aanzienlgkste ambten bekleedden, hier buiten alle openbare
betrekking gehouden werden. Maar bovenal baarde misnoegen en argwaan, dat
de Regering niet bewilligde in de regeling der schutterijen, door de gemagtigden
der Stalen van Holland en van den Prins-Stadhouder ter meerdere verzekerdheid der
burgerij voorgesteld, onder voorgeven, dat dit inbreuk maakte op haar gezag en kwa-
lyk overeenstemde met de onlangs geslotene Voldoening. Nu begrepen vele aanzienlijke
(1) Zoo als BiLDEHDiJK, D. VI. bl. 210.
(2) bbandt, IHst, d. Ref. D. L bl., 600.,
(3) CROEN V. pRiNsTBBER, iii de Arclüves de la Maison d'Orange, T. VI. ρ. 384 , 38Si
(4) Bon, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XII. bl. 952. ^
HM
' !
i
-ocr page 251-DES VADERLANDS. 2Si
burgers, dat het beter was te voorkomen dan voorkomen te wonlen, en » hunner tegen^ 1576—
partij den voet te ligten, eer zij h€t hun deed (1)." Men moet echter bij deze oorza-
ken tol opschudding nog eene, en welligt de voornaamste voegen: de godsdienstname^
Igk. Alom in Holland werd de Hervormde leer openlijk beleden en uitgeoefend, en in
Amsterdam, de voornaamste stad van het gewest, zou zij slechts bij oogluiking geduld,
ja, alleen buiten de poorten mogen verkondigd worden, terwijl hare aanhangers binnen
de muren aan allerlei smaad en verguizing, zelfs na hun dood, blootgesteld bkvenl
Dit » ware zoo regelregt strijdig met den geest des tijds, dal zich niets onbestaanbaar-
der laat denken (2)»" Geen wonder dan ook, dat de Hervormden reikhalzend ver-
langden , aan dien toestand een einde te maken.
Onder hunne teruggekeerde geloofsgenooten bevond zich Mr. willem bardes, zoon '
van den gewezen Schout der stad, welke als het hoofd der Onroomschen in Amster-
dam kon beschouwd worden. Hij verzocht sonoy, wiens sledehouder hij, tijdens zijne 24v.
ballingschap, in Noord-Holland geweest was, om wapenen en levens om het krijgsvolk, in
de nabijheid van Amsterdam liggende, te gelasten, zich gereed te houden , ten einde bij 1578
het eerste bevel der Staten van Holland of van hunne gemagligden, welke zich in de stad
bevonden, te kunnen optrekken. Sonoy zond dadelijk de noodige bevelen aan de Hop-
lieden te Monnikendam, Zaandam en elders, terwijl de Hervormden zich van het mecren-
deel der stedelijke bezetting verzekerden, welke met de Regering, wegens het waarnemen
der wachtposten, overhoop lag. Terstond na het bijwonen eener preek van thomas
vAw THiELT, den gewezen Abt van St. Bernard bij Antwerpen, aan den St. Anionies~
dijk buiten het regtsgebied der stad, beraamden de Hervormden tijd, plaats, en wijze
ter uitvoering van hun plan. Hierop keerden zij huiswaarts, doch bleven den gan-
schen nacht door waken en op hunne hoede.
Den volgenden morgen vervoegden zicli bardes, maartef jaiïsz. koster, abriaait 26v.
kromhout, adriaats pauw en ftuillaume i)u gardin Op hct Stadhuls, Om nOg eens J
te beproeven, of men in der minne de uitdenwcgruiming van de grieven der Her-
vormden konde verwerven. Zij gingen onderscheidene malen tusscfaon hel stad-
huis en de herberg van de gemagtigden der Staten, welke op den Dam was, heen en
weder, terwijl het volk, van alle kanten zamengevloeid, met ongeduld den afloop ver-
beidde. Omstreeks elf uur kwam de bezetting in het geweer, en aan elk der vier
vaandels werd zijne standplaats aangewezen. De onderhandelingen hielden tot na den
middag aan, toen du gardin op de pui van het stadhuis verschijnt, den hoed van het
hoofd ligt en dien terstond weder op zet, ten teeken dat met goede woorden niets van
(1) WAGENAAR, Beschr. υ. Amtt. St. 1. B. IX. bl. 364—367.
(2) BKELOO, Noord-HoUand en de Noord-Hollanders, bl. 249.
32
-ocr page 252-252 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1676— de Regering te verwerven is. Hetzelfde geeft ook Hopman simon hetcdriksz. jonk.-
' HEIN, welke kort na hem van het raadhuis aftreedt, door gebaren te kennen, en spoedt zich
naar zyn vaandel, om de Nieuwe Kerk tegen allen overlast van het gemeen Ie beveiligen.
Op dit oogenblik valt een schot uil de waag, en een matroos springt bij dit sein
met. eene ontrolde vaan voor den dag onder hel geroep: » Wie oranje lief heeft toone
hel, en volge mij." Daar stuiven burgers van alle rangen en standen te zamen, met
de teruggekeerde balhngen aan het hoofd. Een deel snelt naar het tuighuis, sleept
het geschut er uit naar den Dam, en stopt al de toegangen derwaarts met wolbalen,
welke toevallig bij de waag liggen. Nu wordt eene vracht steenen naar de getraliede
vensters van de vierschaar geworpen, om de wacht te verdrijven, welke daar in tijden
van onrust bij een stuk geschut geplaatst werd, om het, in geval van onraad los Ie
branden. Dewijl er geen vuur gegeven wordt, stormt de menigte len sladhuize in, haalt
den Schout en de Regeringsleden zoo van daar als uit hunne woningen, en brengt hen
met een goed aantal Roomsche geestelijken en bijna al de Franciskaner monniken op
de waag. Van hier worden zij tusschen twee gelederen soklalen door, om hen tegen
het graauw te beschermen, hetwelk schreeuwde, »dat men hen naar de galg moest
voeren, daar zij menigeen aan geliolpen hadden," naar het Water geleid, in vaar-
tuigen naar den Sl-, Antomesdijk gebragt; en aldaar op vrije voeten gesteld.
De wreede en onverdraagzame Oud-Burgemeester henduik dirkszoon toog met eenige
anderen naar Haarlem. Hij had niets anders verwacht, (km dat het vaartuig,
Λvaar hij en zijne arnbtgenooten zicli op bevonden, buiten den boom in den grond
geboord zou worden, en daarom twee hemden, hem door zijne vrouw nagezonden,
aan de dienstmaagd teruggegeven met de vvoorden: «dat hij ze niet noodig zou heb-
ben." Ter eere van Amstels burgerij zij gezegd, dat bij deze belangrijke omwenteling
van zaken geen enkele droppel bloeds gestort werd. Hel gemeen koelde zijne woede
aan het klooster der Franciskanen of Minderbroeders, en haalde er de altaren en
beelden omver. Naar de winkels en woningen der Roomschgezinden werd echter
geene hand uitgestrekt, noch verder eenige moedwil gepleegd. Tegen den avond bezet-
ten de Onroomschen de voornaamste wachtposten. Hel is opmerkelijk, dat de rusl vol-
strekt niet gestoord werd, ofschoon de stad tot op den derden dag zonder Overheid
bleef. Toen werden uit den boezem der drie schutterijen, welke den vorigen dag,
len overstaan van de gemagtigden der Staten van Holland, de weggevoerde Regenten
van eed en dienst ontslagen hadden, zes en dertig achtbare mannen, meerendeels Her-
23 V. vormdgczind, gekozen, die op het stadhuis bijeenkwamen en Mr. Willem bardes , Dr.
ma^d janszoon koster , adriaan reimersz. kromhout, en dirk janszoon graaf , alle
1578 gewezen ballingen, tot Burgemeesters aanstelden. Voorts benoemde men Schepenen en Vroed-
schappen , en de Onderschout willem maartenszoon kalf werd tot Schout bevorderd.
De kerken bleven nog eenige dagen gesloten en werden toen, op last der Regering,
DES VADERLANDS. 21>7
van beelden en sieraden beroofd. Terstond werd de Oude Kerk, en kort daarop 1576—
1581
de Nieuwe Kerk ten behoeve der Hervormden afgestaan. De Regering veroorloofde ook
den Lutherschen en Doopsgezinden bijeenkomsten in de stad te houden, en gedoogde
zelfs den Roomschen godsdienstig te vergaderen, mit? niet openlijk om geene ergernis
te geven (1). Teregt wordt deze omkeering van zaken, die zoo geleidelijk en bedaard,
zonder eenige weerwraak op de vervolgingzieke en wreede Regering of haren aanhang,
in het groole en volkrijke Amsterdam was tot stand gebragl, »eene gebeurtenis
genoemd, welligt zonder voorbeeld in de geschiedenis, en te merkwaardiger in eeu
tijd, waarin het voornamelijk godsdienstige meeningen gold, die de driften en harts-
togten doorgaans sneller en heviger in beweging Lrengen, dan in de meeste andere
gevallen (2)."
Niet zonder bloedvergieten, zoo als te Amslerdam, liep dan ook eene dergelijke be-
weging te Haarlem af. Op Sakramentsdag stormden aldaar de soldaten der bezetting, 29v.
na het eindigen van de mis en terwijl de plegtige omgang zou beginnen, met geveld ge-
weer de Groole Kerk binnen en joegen de talrijke schare uiteen, waarbij menig bur- 1578
ger en geestelijke gekwetst en de Priester balling van achteren met een dolk doorslo-
ken werd. De Risschop godfried van miekloo , welke des ochtends daar gepreekt
had, kocht zich voor vijftig gulden uit de handen, in welke hij gevallen was, en werd
in veiligheid gebragt. Nu ging men aan liet ])lunderen, waar het den soldaten eigen-
lyk om te doen was; den Priesters werden kleederen en sieraden van hel lijf gescheurd,
de altaren van den feestelijken looi beroofd, en kisten en kasten opengeslagen. Eerst
by het verschijnen van den Schout ruyghavkr en liurgemeester kies in de Kerk,
ruimen haar de soldaten, minder uit ontzag voor de Overheid, dan wel omdat er niets
meer te rooven was. Een deel van hen stelt zich schrap op de markt, uit vrees voor
een aanval der burgers, terwijl de overigen de kloosters en kerken der gehate Francis-
kanen, der Dominikanen, en eenige Bagijnen-gestichlen plunderen. Dit teugellooze
krggsvolk, drie vaandels sterk, werd kort daarop naar elders verlegd, en de moorde-
naar van den Priester balling, op last der Staten van Holland^ met den dood gestraft.
De Groole Kerk bleef lot in Herfstmaand gesloten, en werd toen door de Regering aan
de Hervormden ten gebruike afgestaan, in weerwil van de hevige tegenkanting der
Roomschgezinden en hun beroep op den Genlschen Vrede (5).
(1) bor, Uist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. XU. bl. 952, 953. v. meteren, Hisi. d. Nederl. Oorl,
B. XIII. bl. 146. hooft, Nederl. Hist. B. XIII. bl. 577—579. brandt, Hist. d. Reform. D. 1.
bl. 600, 601. lelong, Reform, v. Amslerd. bl. 554. wagenaar, Beschr. v. Amsl. St. I.
bJ. 366—370, 381.
(2) beeloo, Noord-Holland en de Noord-Hollanderbl. 253.
(3) hooft, Nederl. Hist. B. XIII. bl. 579. scmrevehüs, Beschr. υ. Haarl. bl. 155-~157.
-ocr page 254-158 i
2y4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Orawje Terklaarde zich altyd ernstig tegen dergelgke builensporiglieden, welke echter
uit haat en pactydigheid aan hem, door granvelle zelfs, geweten werden. Veeleer
vonden de Roomsch-Katholyken in den Prins eenen Beschermer, wanneer en waar zij
onderdrukt werden (1). Van dienzelfden geest van verdraagzaamheid getuigt medé
zyn gedrag ten opzigle van andere gezindheden. Inzonderheid vonden de Doops-
gezinden, welke van den beginne af de gemeene zaak naar vermogen ondersteund
hadden, in hem eenen krachtigen verdediger tegen den bekrompen godsdienstijver der
Hervormden, wier eischen steeds grooter werden, en die voor zich begeerden, wat zij an-
dersdenkenden niet dan zeer schoorvoetend vergunnen wilden (2). Immers besloten om de-
zen Igd de Nederlandsche Hervormde Kerken op eene algemeene Synode te Dordrecht^
onder voorzitting van petkus datiiewüs , aan den Aartshertog Matthias en den Raad van
State vrije uitoefening van godsdienst te verzoeken. Eerlang leverden zy dan ook een smeek-
schrift in, waarbij zij hierop ernstig aandrongen na aangewezen te hebben, » hoeveel zy om
de godsdienst geleden hadden, en dat, ondanks al het vervolgen der Spanjaarden, het
getal hunner geloofsgenooten immer was toegenomen. De Gentsche Vrede, wel is
waar, scheen die bewilliging van hun verzoek in den weg te slaan, maar vóór lang
reeds had de Spanjaard dien Vrede verbroken, en de Staten behoefden er zich alzoo,
naar hun inzien, ook niet langer aan te houden. Velen beweerden, dat twee godsdiensten in
één Land niet konden bestaan; de ondervinding echter leerde het tegendeel. De Heidensche
Keizers toch hadden de Christenen, en de Christen-Keizers de verschillende gezindheden
geduld. In Frankrijk^ in Polen, in Turkije stond men onderscheidene geloofsbelijde-
nissen toe, ja, zelfs in Rome rnogten de Joden hunne eerdienst in de Synagoge uit-
oefenen. Waarom zou men hen dan niet gedoogen, daar zij de Roomschgezinden
ongemoeid zouden laten en bereid waren, zich aan alle bepalingen te onderwer-
pen, welke de Stalen op dat punt raadzaam zouden achteu. Voor hel nakomen
hunner beloften in dezen wilden zij borg van eenige Vorsten, of andere verzekeringen
geven.'V— Dit laatste herhaalden zij in een tweede verzoekschrift, terwyl men antwoord
op het vorige verbeidde, doch verlangden nu, dat de Roomschgezinden evenzeer borgen
zouden stellen. Nog sloegen zij voor, »dat in alle sleden een gelgk aantal Wethouders
of achtbare burgers van beide geloofsbelijdenissen zou gekozen worden, om alle opko-
(1) Zie CROEK V. piiiNSTEREB, ϊπ de Archives de la Maison d^Orange, Τ. VI. ρ. 384—386j en
het stuk {getiteld: Prim wiiii-EM I, een vervolger der Roomschgezinden, in de iVawrsc/ier, D. III.
bl. 166—169.
(2) bor, Hist. d. Nederl. Ooj·/. D. I. B. XII. bl. 993. hooft, Nederl liist. B. XIII. bl. 501,
685. brandt, Hist. d. Reform. D. 1. bl. 586—590 , 598—599 , 609. van wwn op wagenvar,
St. VII. bl. 64.
ri-.
2 v.
Zomer-
maand
1578
22 y.
Zomer-
maand.
'7 V.
Hooiiu.
DES VADERLANDS. 21>7
mende geschillen te effenen, en Terantwoordelgk te zijn voor de overtredingen, welke
door liunne geloofsgenooten, met betrekking tot de vast te stellen bepalingen van ae-
kerheid, mogten gepleegd worden; dat voorts de Onroonischen zich plegtig zouden ver-
binden, niets te ondernemen tegen de godsdienst, de geestelijkheid en de goederen
der Roomschgezinden, aanbiedende, lot het nakomen dezer belofte, insgelijks eenige
hunner aanzienlijkste Leden als borgen te stellen (1)."
Na vele en rijpe beraadslagingen over het moeijelijk vraagstuk: »hoe de Her-
vormden te bevredigen, zonder de Katholijken te ergeren?" k>vam de Prins van
Oranje tot hel besluit, het ontwerp van eenen geloofsvrede aan de verschillende gewes-
ten te zenden en aan hun oordeel te onderwerpen. Dit ontwerp bestond uit dertig
punten, waarvan de zakelijke inhoud hierop neerkomt: »alle verongelijkingen ter zake 22v.
van bet geloof na den Gentschen Vrede elkander aangedaan, zullen als niet gescliied 1573'
beschouwd worden; elk zal vrij en ongehinderd zijne godsdienstige gevoelens mogen vol-
gen, tot dat eene algemeene of bijzondere Kerkvergadering er anders over beschikt heeft;
de Roomsche godsdienst zal in Holland en Zeeland, of waar zij anders nog meer
afgeschaft mögt zijn, hersteld worden, wanneer dit althans door honderd gezinnen, se-
dert een jaar op eene plaats gevestigd, verlangd wordt, en op gelijken voet zal ten aan-
zien van de Hervormde godsdienst in al de Nederlanden worden gehandeld; den plaat-
selijken besturen zal aangeschreven worden, aan beide gezindheden geschikte plaatsen
ter godsdienstoefening aan te wijzen; waar slechls ééne godsdienst gedoogd wordt, zal
nogtans geen onderzoek of vervolging om het geloof geschieden; bezoekt een On-
roomsche eene Katholijke kerk, of omgekeerd, dan moet hij zich schikken naar de
kerkgebruiken aldaar in zwang, en aansloot noch ergernis geven; alle spotliederen,
schotschriften, en tergende redevoeringen zullen geweerd worden; de krijgslieden van
verschillende geloofsbelijdenis mogen door geene bijzondere leuzen of teekenen zich van
elkander onderscheiden, hetgeen slechts twist kan verwekken; het geloof zal geen hin-
derpaal voor den echt zijn, evenmin als voor het opnemen in openbare gestichten,
huizen van onderrigt, en aan hooge scholen; behalve in Holland en Zeeland, zgn de
Onroomschen verpligt, eenige voorname heilige dagen der Roomschen te vieren met het
sluiten hunner winkels en het staken van hun gewoon handwerk of bedrijf; in het begeven
van ambten zal men niet op geloofsgezindheid, maar alleen op bekwaamheid letten; be-
halve de gewone Wethouders, zullen in elke stad nog vier der achtbaarste burgers geko-
zen worden, om tegen elke overtreding van dezen geloofsvrede te waken, en op wier
(1) bob, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. ü. Xll. bl. 968—972 , 981—986, v. metebeh, Hist. d.
Nederl Oorl B. VIII. bl. 153 verso, hooft, Nederl Hist. B. XIll. bl. 580, 581. brabdt,
IlisL d. Reform. D. I. bl. 603—606.
1136 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157β—verklaring, door ten minste drie van hen onderleekend, door de Regering onmiddellijk
regt zal worden gedaan (1)."
Het kan geene verwondering baren, dal xnlk een geloofsvrede geenen ingang vond in
eenen tijd toen «blinde twistzucht heilige ijver, gematigheid van gemoed laauw-
heid, en verdraagzaamheid verraderij genoemd werden." Roomschen en Onroomschen
waren er over ontevreden en achten er zicli door verongelijkt, daar de eenen meenden,
dat hun onvoorwaardelijk de voorrang boven de anderen toekwam. Vooral hieven de
wederzgdsche geestelijken, «welke leeraars van lydzaamheid behoorden te zijn," luide
kreten aan; en «gelijk de doodelijke ziekten door hel geneesmiddel verergeren, zoo
ging het ook met de vredemakers, en aller haal daalde op hen neder (2). De geloofs-
vrede was voorzeker in strijd met den geest van het Gentsche Verdrag, die blijkbaar op
hel uitsluitend handhaven der Roomsche godsdienst in al de JSedcrlanden, behalve in Hol-
land e\\ Zeeland, heenwees (5). Hij was ook kwalijk met de bepalingen van onderschei-
dene verdragen overeen te brengen , welke door den Prins van Oranje met de steden, die zich
vrijwillig onder hem begeven hadden , waren aangegaan (4). In Henegoiiwen, waar zeer wei-
nig Hervormden en vele gevlugte Katholyke geestelijken zich bevonden, ^ver(^ hij als een
proefstuk van goddeloosheid verworpen. In Antwerpen Hertogenhosch, Leeuwarden en
de Groninger Ommelanden daarentegen nam men hem aan, en ruimde zelfs den Her-
vormden meer dan eene kerk in. flfrecht wees hem, op aansporing der geestelijkheid,
van de hand, ofschoon de Edelen er zich voor verklaarden, mits men trachlle leeraars
van de \ugsburgsche belijdenis te bekomen, van welke, naar hunne meening, de Ka-
tholijken minder, de Hervormden veel te duchten hadden. In Gelderland wilde men
ook niet tol het aannemen er van besluiten, hoezeer de Stadhouder jajv van ISassau er
ten sterkste op aandrong. De Graaf behartigde ongemeen het belang der Hervormden, en
daar deze sedert het begin des jaars de preken der Protestantsche leeraars, van welke hij
de krijgsbezettingen voorzien had, ongestoord bijwoonden, moest hun het gedrag der ge-
westelijke Staten in dit opzigt hinderen. Het was echter zeker niet met zijne goed-
keuring, dat zy nu tot daden van geweld overgingen en met hulp der soldaten
te Arnhem, Nijmegen, Gelder, Wachtendonk, Venlo, en op verscheidene andere
plaatsen een aantal kerken bemagtigden. Ook te Goes in Zeeland ontstond ter zake
van den geloofsvrede groote beweging. Hier Avas tot nu toe, overeenkomstig het
(1) v. meteukti, Uist. d. Nederl. Oorl. B. VUl. bl. 154, 155. hooft, Nederl. Hist. B. XIIl.
1)1. 581, m.
(2) BRAM)T, Hist, d. Refoiin. ü, I. bl. 607.
(3) GROEN v. PRiNSTERER, iii de ArckivBs de la Maison d'Orange, T. Vï. p. 388, 389.
(4) v. coRvitr-wiERSBiTZKY, de Tachtigj. Oorl. D, III. bl. 241.
-ocr page 257-DES VADERLANDS. 21>7
Terdrag van voldoening, geene andere dan de Kalliolyke godsdienst openlijk uitgeoefend. 1570—
De Hervormden, Avelke sedert dien tijd in een gewoon huis hunne godsdienst-bijeenkom-
sten hielden, stonden er thans op, dat men hun eene kerk zou inruimen; en toen de
Regering hunne eischen niet ten volle bevredigde en daarover met hen onderhandelde,
viel een woeste hoop in de Groote Kerk en verbrijzelde een groot gedeelte der beelden
en andere sieraden, zonder dat de Overheid, ofschoon door den Predikant der Her-
vormden verzeld, den moedwil beteugelen kon. Zelfs sloeg de beeldenslorm over lot
verscheidene dorpen in den omtrek. Eenige dagen daarna, den zevenden van Wijn-
maand, kwamen de Predikanten van Vlissmgen en Veere met eenige Hoplieden, welke
zij hun kerkenraad noemden, te Goes, eischten het gebruik der Groote Kerk voor
hunne geloofsgenooten, en namen er den volgenden dag bezit van, hoewel de Rege-
f
ring zich aan haar gevoelen vasthield, dat het niet in hare magt stond, verandering
in het verdrag van voldoening te maken (1). »In dezer voege was 't, dat als toen de
band der eenigheid kraakte en kracht leed door de baldadigheid en roekeloosheid
dergenen, die verblind van eigenliefde en ingenomenheid met zich zelve, eerlang het
gansche Land en zich zelf in den uitersten nood bragten (2)."
Nergens werden meer geweldenaryen tegen de Katholijken en hunne Geestelijken ge-
pleegd dan te Gent, Aldaar bevond zich petrus datuenus, die even hevig tegen
hen uitvoer, als onberaden voor de Hervormde leer ijverde, doch hier slechts
het werktuig was van anderen. De eigenlijke naam van dezen man, welke in de
Nederlandsche beroerten eene niet onbelangrijke rol speelde, was vermoedelyk pie-
TER VAN BERGEN (pETRus MONTANUs). Uit lioofde Zijner geleerdheid, had hij don
bijnaam van pierre d'athènes verkregen, Avaaruit die van petrus dathenus ont-
stond. Hij was monnik te Poperingen in Vlaanderen toen hij de nieuwe leer om-
helsde, begaf zich, ora de vervolging te ontgaan, naar den Pallz en stond in Vijf-
tienhonderd vyf en vijftig als Leeraar bij de Nederlandsche Hervormde gemeente te
Frankfort, doch verliet die stad zoodra het Lutherdora er de bovenhand verkreeg. In
Vijftienhonderd zes en zestig keerde hij naar de Nederlanden terug en hield er open-
bare preken, vooral in Vlaanderen, welke duizende hoorders lokten. Alea's schrik-
bewind dreef hem op nieuw ten Lande uit en naar Heidelberg y waar de Paltzgraaf
hem in vele kerkelijke zaken bezigde, en later lot zijnen Hofprediker benoemde. Niet
(1) HOR, Hist. d. Nederl. Oorl D. I. B. XII. bl. 990—993 , 995 , 996, 999. v. metehek, IHsL
d: Nederl. Oorl B. VUL bl. 155. v. beyd, Nederl Gesch. Β. II. bl. 17, 18. hooft, Nederl
Ilisl B. Xlll. bl. 583. B. XIV. bl. 587—589. brandt, Hisl d. Reform. D. I. bL 608 , 611,617,
621—625. Hisl d. Satisf v. Goes, bl. 269—285. Nalees, op de Vaderl Hisl bl. 292.
(2) brandt, Hisl d. Reform. D. 1. bl. 625.
-ocr page 258-258 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lo7(i— minder deelde hij toen in de achting en het vertrouwen van den Prins van Oranje en
zyne broeders jan en lodewijk. van Nassau (1). Zulk eenen ijveraar, welke geene
leer naast die, welke hij voor de alleen ware hield wilde dulden, moest wel het minst
de geloofsvrede behagen. Hij noemde dien dan ook van den preekstoel een heilloos
werk, en den Prins van Oranje deswege »eenen, die zich om God noch gods-
dienst bekreunde." Hij kreeg een grooten aanhang, bovenal onder degenen, welke
vreesden, dat zij nog altijd, ter zake van de inhechtenisneming des Hertogs van
Aarschoi en anderen, tot verantwoording zouden geroepen worden. Om zich daar-
tegen te verzekeren, achtte hembyse, tot Voorschepen of Hoofd der Wethouders
gekozen, het noodzakelijk, de oude godsdienst in Gent geheel af te schaffen, het-
geen DATHEwus door zijn preken moest bevorderen, en eene nieuwe regeling van zaken
aldaar in te voeren. Men verdreef dan ook weldra de Roomsche geestelijkheid, tastte
de kerksieraden en kleinooden aan, legde beslag op de inkomsten des bisdoms, en
vernietigde het bisdom zelf, als onbestaanbaar met de herstelde voorregten der stad. De
opbrengsten der landsbelastingen en van de geroofde of aangeslagene geestelijke goede-
ren werden tot het aanwerven van krijgsvolk en het versterken van Gent besteed.
Even als te voren van Brugge, maakten hembyse en rijhove zich meester van Iperen,
Dendermondo, Oudenaarden en Aalst, en speelden er dezelfde rol als in Gent. Het
paleis des Bisschops van Iperen en de huizen der Domheeren Λverden geplunderd, som-
mige burgers gevangen genomen, en twee doodgeschoten. De beide gezagvoerders
matigden zich het regt der vier Leden van Vlaanderen aan, onder voorwendsel, dat dit
regt aan de gemeente vervallen was. De Heer van St, Aldegonde, als gemagtigde van
den Aartshertog, den Prins van Oranje, den Raad van Slate en. Algemeene Staten,
met de zaakgelastigden van Antwerpen en Brussel vermaanden hen te vergeefs tot
rust. Hun krijgsvolk plunderde in de omliggende dorpen de kloosters, kerken en
bedehuizen, en sleepte den roof naar Gent.
Het kan wel geene verwondering baren, dat de Waalsche gewesten, geheel der Ka-
tholijke leer toegedaan, uiterst verbitterd Averden over het mishandelen hunner geloofs-
genooten in Gent, hetgeen daarenboven ten eenenmale in strijd Avas met de Bevredi-
ging aldaar gesloten en tot welke zij waren toegetreden. Zij hechtten zich derhalve
enger aan elkander, namen de verdrevene Geestelijken in hunne bescherming, en hiel-
den insgelijks de opbrengst der algemeene lasten voor zich. De Vrouw van Steegers,
vveduwe des Heeren van Glayon, verbood den Hervormden het preken in hare heerlijk-
heid. De Gentenaars vielen hierop in haar gebied, verdreven er zeshonderd Walen
uit, Avaarvan een derde gedeelte sneuvelde, en voerden de Vrouw zelve nevens twee
(1) GROEK v. rRiNSTERER, ïu de Avclixves de la Maison d'Orange, ï. IV. p. 218.
-ocr page 259-DES VADERLANBS. 259
honderd kisten met priesterlijke gewaden en sieraden (papengoed), bi] haar geborgen, naar 1576—
Gent. Nu barst de burgerkrijg los. De Waalsche afdeelingen Yan egmond, ca.pres,
bours, hezé, en montigky, die wegens achterstallige soldij reeds op liet punt waren te
muiten, vliegen te wapen en werpen zich roovende en blakende en brandschattende
over het platte land van Gmit. Men noemde hen Paiernosterknechten, omdat zij groole
paternosters om den hals droegen, en ook Malcontenten οΐ Mis^ioegden, welken naam
zij zich zelven toeeigenden. Na het plunderen en vernielen van onderscheidene rijke
dorpen, verschanste zich hun aanvoerder emakuel van lalaing, Heer van 3ioniigny,
te Meenen, van waaruit hij den krijg tegen de Gentenaars voortzette, wier ijlings za-
mengeraapt volk in de schermutselingen tegen de Walen gewoonlijk te kort schoot,
daar het meer geschikt was, kloosters, kerken, en Geestelijken te berooven, dan een
gewapenden vijand onder de oogen te zien. Niets Averd door den Aartshertog, den Prins
van Oranje en de Algemeene Staten verzuimd, om de strijdende partijen Ie bevredigen,
maar beide bleven op hare eischen hardnekkig aandringen. De Misnoegden vorderden,
dat men in Gent de Roomsche godsdienst, de kloosters, de kerken, en de goederen
der geestelijkheid tot den vroegeren staat zou terugbrengen, en de gevangen Heeren op
vrije voeten stellen. De Gentenaars daarentegen eischten, dat men in de eerste plaats
MONTiGNY aan hen ter straffe zou uitleveren, en voorts bewilligen, dat de Hervormde
godsdienst door geheel Nederland in het openbaar uitgeoefend wierd, alsdan zouden z^
dit ook aan de Roomschgezinde toestaan. De gevangenen echter zouden zij, te hunner
verzekering, nog een tijd lang in hechtenis houden, maar hun geen leed aan doen,
mits de stad Gent en de Leden van Vlaanderen tegen de baldadigheden der muite-
lingen beschermd wierden (1). i· i r
Om dien tijd ontstond te Valeneiennes een hevige twist, van welken de oorzaak niet
gemeld wordt, maar die welligt mede in het verschil van godsdienst moet gezocht wor-
den. De burgers stonden eenige dagen tegenover elkander in de wapenen. Door de
Algemeene Staten werd de Heer van Areliy derwaarts gezonden, maar de vrucht zijner
onderhandelingen Avas slechts grooter ferbittering. Eindelijk gelukte het johan
RiCHARDOT, Lid van den Geheimen Raad, er eene verzoening te bewerken (2). —
Maar te Brussel dreigde eene beweging ernstigere gevolgen. De Heer van Cham-
pigny^ die, als zeer ijverig Katholyk, het overal doordringen der Hervormde leer in
de Nederlanden noode aanschouwde, trachtte de vier vaandels Hollandsche soldaten.
(1) haraeus, Annal Brab. T, 111. p. 280. bor, Bist. d. Nederl. Oorl. D, I. B. Xll. bl. 999.
V. meteren, Hist, d. NedcvL Oorl. B. Ylll. bl. 156. hooft, Ncderl. Hist. B. Xlll. bl. 584.
eertivoglio, Ncderl. Hist. bl. 295—298.
(2) le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XI. ρ. 353. ν. meterek, Hist. d. Nederl Oorl B.
VHI. bl. 158. uooFT, Nederl Hist. B. Υ1Π. bl. 585.
33^
-ocr page 260-260 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
onder bevel van denis van den tempel, en het krijgsvolk van bossu uit Brussel te
verviijderen, uit vrees, gelijk hij voorgaf, dat ook hier even als elders, door hen gesteund,
het uitoefenen der Roomsche godsdienst mögt verhinderd worden. Naar zijn oordeel, was het
raadzaam, deze benden, op welke men als Landskinderen zich kon verlaten, in het open
veld tegen den vijand te gebruiken, en in hare plaats de afdeeling des Heeren van//e^e,
welke voor de poorten lag, lot bezetting der stad weder in te nemen. Het belang van de
Roomsche godsdienst bezigde champigny alleen tot voorwendsel; zijne ware bedoeling wag
in Brussel dezelfde rol te spelen, welke de Hertog van Aarschot en zijne aanhangers eenigc
maanden te voren beproefd hadden in Gent uit te voeren. Doch de Prins van Om??/e be-
merkte de kunstgreep en keerde dien toeleg, welken men ijverig getracht had ten Hove door
te drijven. Ciiampignt gaf evenwel zijn voornemen niet op. Hij ontbood den Markgraaf van
Bergen, de Heeren van Hezè, van Glimes, van Bassegni en anderen bij zich, om een
verbond, onlangs met hen ontworpen, te teekenen, waaraan zij en een aanzienlijk
getal Geestelijken en Edelen voldeden. Hij bewerkte tevens, dat er in naam der Gees-
telijkheid, des Adels, en der Regering en Gemeente van Brussel een smeekschrift aan
den Aartshertog werd opgesteld en geteekend, waarbij men verzocht, het uitoefenen van
de Hervormde godsdienst in de hoofdstad der Nederlanden te weren. In statigen optogt
en onder een grooten toeloop van volk, welk niet wist wat dit beduidde, werd het
geschrift naar het raadhuis gebragt, en van de Regering onder bedreigingen
gevergd, er dadelijk vier harer Leden mede naar Antwerpen 'te zenden, om het den
Aartshertog te overhandigen. Verbaasd over zulk een voorstel, verlangde het stedelijk
bestuur tijd van beraad tot morgen. Doch de vertooners gingen w^der aan het dreigen
en lieten zich verluiden, )) dat zij wel wislen ivat hun te doen stond." Het volk, on-
dertusschen voor het stadhuis te zamengestroomd, vroeg den Regenten, welke er met
een bedrukt gelaat uittraden, »waar het aan haperde en wat er dan toch gaande
was?" Men toont het verzoekschrift. Het wordt voorgelezen en met gespannen aan-
dacht tot het einde toe aangehoord, waar te kennen werd gegeven, »dat in Brussel,
de zetel der Landsheeren, evenmin als in Parijs, eene andere godsdienst dan de
Katholijke kon geduld worden." Op het woord Parijs, spitsen eenigen de ooren,
en den zin misvattende of verdraaijende, vragen elkander: Y>IIoe, Parijs? Hier den
schandelijken en vervloeiden Parijsehen moord naspelen? Neen, dat hebben wijniet
gemeend!" Zoo burgers als soldaten ijlen huiswaarts, om tzich te wapenen. Men
hoort als uit éénen mond: »Zal hier de eene burger den anderen vit geloofshaat
d£n hals afsnijden? Wil me/j Brussel, eve^ ai^ Parijs, in een bloedbad verheeren?
Nooit! Nooit, ivas dat onze bedoeling of verlangen. Wij zullen ons regelen naar
hetgeen door den Aartshertog, den Baad van State, en de Algemeene Staten zal
beraamd worden!" Het zou eene vergeefsche poging geweest zyn, de menigte uit
de dwaling te helpen; ook schepte de Regering moed uit deze stemming des volks.
1ο7β-
1581
DES VADERLANDS. 21>7
De inleveraars van het smeekschrift werden opgespoord, en kornelis wellemans, ι57β_
de steller er van, vroeger Griffier der Algemeene Stalen, thans Raadsheer bij het ^^^^
Hof van Brahand^ nevens de meeste overigen opgeligt. De Heer van Hesé en
eenige anderen ontkwamen. Guampigky, weWte zich drie dagen verborgen had ge-
houden, werd met den Burgemeester de renaix gevangen naar Gent gevoerd en al-
daar, als schuldig aan hetzelfde misdrijf als de Heeren, die er nog in hechtenis
zaten, in verzekerde bewaring gehouden. Eenigen, gelijk de Markgraaf van Bergen
en de Heer van Bassigni^ werden om hunnen jeugdigen leeftyd eerlang op vrije
voeten gesteld; en aldus was de opschudding te Brussel volkomen gestild (1),
Inmiddels had de Hertog van Aiijou acht duizend man voetvolk en duizend Edelen,
die op eigen kosten den krijg wilden medemaken, aan de grenzen van Henegouwen
eengebragt. Hij liet tevens een geschrift in druk uitgaan, waarin bij de redenen ont-
vouwde, welke hem bewogen hadden, zich in de Kederlandsche zaken te mengen
en verklaarde, dat hij »door 's Lands Grooten was aangezocht, de Nederlanden,
eertijds een leen van Frankrijk, tegen de Spaansche dwingelandg te beschermen."
Hierop begaf hy zich met een klein gevolg van tien of twaalf paarden naar Bergen in
Henegouwen, en werd er door den Stadhouder lalaing en de afgevaardigden der
Staten luisterrijk ontvangen. Onmiddellijk zond hij drie zijner Edelheden naar Anl-
werpen, om over de voorwaarden te handelen, op welke h^ de bescherming des
Lands zou op zich nemen. Hij verklaarde echter uitdrukkelijk, dat hij in deze 1578
zaak alleen de Algemeene Staten, niet den Aartshertog wilde kennen, waarover Mat-
thias begon te schreijen en meewarend vroeg: ))of er dan mi Duiischland niet zoo veel
krygsvolk te trekken was, dat men de hulp der Franschen ontberen konde, om den
Spanjaard'weerstand te bieden?" Anjoü had inmiddels den Prins van Oranje', in een
bijzonder schrijven, van zijne aankomst verwittigd en den wensch geuit, mondeling
met hem de middelen te beramen, »om het Spaansche geweld te fnuiken en het Land
Ic behouden, hetgeen, naast God, alleen van hunne wederzijdsche goede verstandhou-
ding en eendragtige zamenwerking afhing." — Terwijl hij nog te Bergen vertoefde,
maakten de Franschen zich meester van het slot Havré, en voorzagen eenige kleine
plaatsen van bezetting (2). — 26 v.
(1) ph. kervij>' dk volkaehsbeke et j. diegkkick, Bocumenls üistoriques inédils concernanl les
Troubles des Pays-Bas, 1.577—1584. Gand, 1847. p. 17—24. campana, della gucrra di Fian-
dra, T. L p. 208 verso, hor, Hist. d. Nedcrl Oorl 1λ 1. Β. ΧΠί bl. 988-—990. ν. weteres,
jm, d. Nederl. Oorl. B. Vlll. bl. 155 verso, hooft, Nederl. HisL B. XIIL bl. 585, 586.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. ρ. 402 , 403 , 404—4ü6, 416, 417, 428. ν. has-
sELT, Slukk. V. d. Yaderl. Hist. D. 111. bl. 358, 361. Stukken belangende de onderhandelingen
met ρκαλοοίβ van valois, Hertog van Anjou, in sijiioff's Bijdragcu, D. II. bl. 29—48. sïhada,
262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Een bewijs, dat oranje niet het onbepaaldste vertrouwen in anjou stelde, meent men
daarin te vinden, dat de Heer de la noue, Bras de Fer bijgenaamd, hoofdzakelijk op
's Prinsen voordragt, door de Algemeene Staten tot Veldmaarschalk van het leger benoemd,
en philippe de morway, welke hem aan het Engelsche Hof goede diensten bewezen
had, herwaarts ontboden werd, waardoor den Hertog twee regtschapen mannen ter
zijde stonden, welke de Hervormde godsdienst beleden (1). De Graaf van Bossu
behield den rang van Veldheer, met welken hij sinds eenige maanden, insgelyks op
voorstel van oranje, was bekleed geworden (2). De krijgsmagt, over welke hij beschik-
ken konde, telde niet boven de achtduizend man te voet en twee duizend te paard,
deels uit het overschot des verslagen legers bij Gemblours, deels uit nieuwgeworven
soldaten zamengesteld. Met deze kleine magt, die nog daarenboven, wegens geldgebrek,
naauwelijks konde onderhouden worden (5), verschanste zich bossü nabij Mechelen,
tusschen Rimenant en den Demer^ om den Paltzgraaf af te wachten, welke, ofschoon zeer
gevoelig, dat men hem het opperbevel niet had opgedragen, met een heir uit Duitsch-
land aanrukte. Don jan, wiens leger uit twaalfduizend voetknechten en vier- of zes
duizend ruiters, alle geoefende manschappen, bestond, besloot den Graaf van Bossu
aan te tasten en, zoo mogelijk, te vernietigen, vóór hij zich met casibiir had
vereenigd. Dit was echter niet de raad van al de bevelhebbers en het minst
van den Prins van Parma, uithoofde der stelling van den vyand, welke met den
eenen vleugel tegen den Denier en met den anderen tegen een schier ontoegan-
kelijk boschje leunde, en in het front en in den rug door welgeplaatste sterke schan-
sen beschut was. Don jan, die zich misschien vleide, dat hem de overwinning
hier even weinig moeite zou kosten als bij Gemblours, trok bij Aarschot over
de7i Demer. Zoodra bossu den aantogt der Spanjaarden ontwaarde, liet hij door den
Overste norris eene engte met vijf- of zes honderd Engelsche scherpschutters be-
üogst- zetten, en zond den vijand een hoop ligtgewapende ruiters te gemoet. Don alonso
Tctö'^ martinez de leva , zoon des Onderkonings van Navarre, welke op eigen kosten twee
15 / 0
de Bello Belg. Lib. IX. p. 587. campana, della guetra di Fiandra, T. I. p. 209. bestivoclio ,
WederL llist. bi. 290, 291. le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XI. ρ. 350. de tassis, Com-
incnt. Lib. IV. p. 323. iiaraeus, Annal. Brab, ϊ. III. p. 281. v. μετεβεν, Hist, d. Nederl.
Oorl. B. YIII. bl. 151 verso, hooft, Nederl. Ilist. B. XIII. bl. 591. '
(1) groen v. rrinsterer, in de Arcliivcs de la Maison d'Orange, T. YI. p. 401.
(2) Zie Resoluüons d. Etats Gén. bij groen ν. trinsterer, Archives de la Maison d'Orange,
T. VI. p. 397.
. (3) Zie den brief van bossu van den van Zomermaand 1578 in de Archives de la Maison
d'Omntje, T. VI. p. 398.
DES VADERLANDS. 21>7
honderd geoefende krijgers, voor een groot gedeelte Edellieden, naar de Nederlanden 1576—
gevoerd had, wierp zich met zijne keurbende op deze ruiters, noodzaakte hen, na
eene hardnekkige schermutseling, te wijken, en drong door de engte, terwijl norris
zoo lang terugtrok, tot hij oordeelde, de Spanjaarden ver genoeg gelokt te hebben.
Toen hield hij plotseling stil en opende een %vel onderhouden vuur, waarin hij door
het geschut uit de legerplaats uitnemend ondersteund werd. De hitte van den dag was
zoo drukkend, dat de Engelschen en Schotten zich van hunne kleederen ontdeden en
in het hemd vochten. Aan beide kanten streed men met gelijke dapperheid. Norris
werden drie paarden onder het lijf doodgeschoten. Andere benden van weerzijde meng-
den zich ook van lieverlede in den strijd. Maar de Spanjaarden, welke op een zeer
smal front moesten optrekken, konden zich niet behoorlijk ontwikkelen, en hunne
overmagt baatte niets, daar telkens slechts een klein gedeelte van hen aan het gevecht
deel konde nemen, terwijl norris gedurig doorversch volk uit de verschansing versterkt
werd. Niettemin hielden zij van des morgens zeven tot des avonds zes ure onverwrikt
stand, toen don jan, daar toch bossu tot geen lioofdlreiTen te brengen was, den Prins
van Parma met de ruitery zond, om hunnen aftogt te dekken, heigeen met groot
gevaar gelukte. Het verlies aan dooden en gekwetsten wordt zeer verschillend op-
gegeven. Eenigen beweren, dat de Spanjaarden tusschen de acht honderd en dui-
zend man op de strijdplaats achterlieten. Anderen willen, dat het getal wcdcrzyds
ongeveer gelijk geweest is, en vier honderd man bedragen heeft. De eer jan den slag
bleef aan de Staatschen, daar don jan genoodzaakt geweest was den aftogt te blazen;
de Graaf \an Bossu had het echter niet raadzaam geacht, hem te vervolgen, —Teleurge-
steld en uiterst afgemat naar ligchaam en geest, keerde don jan over Aarschot, Leuven
en Tienen onder Namen terug en wierp zich in eene sterke verschansing, door den
beroemden vestingbouwkundige gabricl serbellone op den berg Donge bij de Maas
aangelegd, met voornemen aldaar de komst der beloofde krijgsbenden uit Italië en Spanje
te verbeiden. Aarschot, welk hij bezet gelaten had, werd door de Staatschen onder
den Burggraaf van Gent door verraad ingenomen, doch nadat zij het geplunderd en de
bezetting over de kling gejaagd hadden, weder verlaten. Eerlang werd het stadje door
de Spanjaarden overvallen, uitgemoord en in brand gestoken (1).
(1) gaciund, Correspondance d'alexanore farnèse, Part. I. p. 14.' strada, de Bello Belg,
Lib. X. p. 587—598. cajipaxa, della gucrra di Fiandra, ï. I. p. 211, 212. lanakio, Ie guerre
di Fiandra, p. 71. bestivoglio, Nederl. Hist. bi. 293 , 294. le petit, Chron. d. Holl. Τ. II.
Li ν. XI. ρ. 352. chappüvs, Ifist. Gén. d. l. g. d. Fl, Liv. V. p. 266 , 267. Uist. d'alexandre
FARNÈSE, p. 82—87. de TAssis, Commcnt. Lib. IV. bl. 324. haraeus, Annal. Brah. T. III. p. 282.
βοπ, Rist. d. Nederl Oorl. D. L ß. XIL bl. 987. v. meieren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. Vlll.
bl.l52,153. hooft, Nederl Hist. B. XIY. bl. .';92—595. burjiah, Analect.Belg. Praefat. 98—103.
264 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Ondertusschen had de wakkere Admiraal van Zeeland, willem blois vaw tresloitg,
1581
het koene plan gevormd, de Spanjaarden op hunne eigene kusten te besloken, en,
zoo mogelijk, de zilvervloot, welke uit Indië verwacht werd, te veroveren. Hij
maakte zich sterk, door eenige steden en bijzondere personen in staat gesteld te
worden, acht en twintig schepen bijeen te brengen, van welke elk ten minste
van tachtig tonnen last, met tachtig koppen bemand, met twaalf acht- of tienponders
gewapend, en met krijgs- en mondbehoefte voor zes maanden voorzien zou zijn. De
Algemeene Staten echter moesten, op hunne kosten, bij deze vloot zes geheel ten
krijg toegeruste jagten voegen, met twaalf- of vijftienhonderd Nederlandsche soldaten
onder den Graaf van Ilohenlo of een ander Opperhoofd, hem in rang gelijk. De
buit zou aan de eigenaars der schepen Tervallen, doch den matrozen en soldaten, als
ook den Overheidspersonen en ambtenaren , een zeker aandeel daarin worden toegekend.
De Algemeene Staten hadden dit ontwerp, hun door den Prins van Oranje voorgelegd,
goedgekeurd, en treslong was by eene uitdrukkelijke aansteUing gcmagligd* gewor-
den, met onderscheidene steden en lieden over deze zaak te handelen. Doch de
meer en meer toenemende binnenlandsche oneenigheden veroorzaakten, dat deze stoute
toeleg in rook verdween (1).
Bezwaren en verwikkelingen van verschillenden aard wisselden elkander gedurig in
de Nederlanden af. Het onderhandelen met den Hertog van Anjou, onder anderen,
gaf steeds aanleiding tot nieuwe moeijelijkheden met de Koningin van Engeland, die
sinds lang met naijver den toenemenden invloed van den Franschen Prins op de Neder-
landsche zaken aanschouwde, ofschoon zij daaraan met geringe moeite een einde kondc
gemaakt hebben, door den Nederlanders openlijk met al hare magt te hulp te komen,
gelijk vele Britsche staatslieden wenschten. Maar het schijnt, dat zij wegens den in-
wendigen toestand haars eigen rijks huiverig was, zich voor als nog in een krijg met
Spanje te wikkelen. Om 's Her logs invloed te fnuiken, had zij niet alleen den Paltz-
graaf tot het aanwerven eener sterkere krijgsmagt in staat gesteld, maar ook den
Algemeene Staten gedreigd, den onderstand van twintig duizend pond sterling, die
reeds te Antwerpen nedergelegd waren, in tc houden, ja, zelfs de zijde hunner vijan-
den te kiezen, indien zij zich met de Franschen verbonden. Even als granvelle, ver-
keerde zij in het denkbeeld, dat Hendrik III de plannen zijns broeders ondersteunde
en er naar trachtte, de Nederlanden bij Frankrijk in te lijven. Zij liet hem derhalve
aanzeggen, dat zoo hij dit voornemen koesterde, zij zich verpligt zou achten, den Ko-
ning van Spanje hulp te bieden. Hendrik antwoordde, »dat hy veeleer reden had,
haar van de heerschzuchtige bedoeling verdacht te houden, welke zij in hem ver-
γγ v'.
(1) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XII. bl. 9ü3. hooft, NederL Hist. U. XIV. bl. 59S.
-ocr page 265-DES vaderlands. 263
moedde; en dat hij niet aansprakelijk was voor de daden zgns broeders, wien hij 1576—
niet verhinderen vv^ilde, de Nederlanden met den Koning van Spanje te verzoenen." —
De Algemeene Staten waren roet de zaak verlegen. Aan den eenen kant dreigde anjou,
ondersteund door de Waalsehe gewesten, en aan den anderen kant elizabeth , wier
hulp men niet ontberen kende. Eindelijk verklaarden zij den Engelschen gezanten,
dat de nood hen drong, den Hertog onmiddellyk aan te nemen, uit vrees*dat hij, bij
langer uitstel, zich ten nadeele des Lands eener andere partij mögt aansluiten. De
gezanten stelden voor, hiermede nog acht of tien dagen te Avachten, om intusschen
een nader besluit van de Koningin in te winnen. De Waalsehe Staten echter, be-
zorgd dat het naderende Protestantsche leger onder den Paltzgraaf te zeer de Onroom-
schen steunen en tot verder afbreuk van de Roomsche godsdienst strekken mögt, hiel-
den zoo dringend op een eindbesluit met anjou aan, dat de Algemeene Staten den
dertienden van Oogstmaand met hem eene overeenkomst sloten, welke hij zeven da-
gen later te Bergen in Henegouwen bekrachtigde, en waarvan de hoofdinhoud hierop
neerkomt. »De Hertog zal uitgeroepen worden tot Beschermer der Nederlandschc
Vrijheid. De Staten zal hij, op zyne kosten en voor den tyd van drie maanden,
met tien duizend man te voet en twee duizend te paard byslaan, doch zoo de kryg dan
nog niet geëindigd is, slechts met drie duizend voetknechten en vijfhonderd ruiters. 20v.
Men zal trachten, zich met andere Mogendheden, vooral met den Koning van Navarre,
de Koningin van Engeland en den Paltzgraaf, te verbinden. De Staten zullen 1578
den Hertog van Anjou, welke geen oorlog om geloofszaken en ook geen krijg legen
Engeland mag beginnen, ondersteunen zoo hy aangevallen wordt, behalve tegen hel
Duitsche Bijk, Engeland^ Schotland, en hunne overige bondgenooten. Als de Hertog zich
in het leger bevindt, zal hij het opperbevel met de Staten deelen, welke door den Graaf
van Bossu vertegenwoordigd worden, die bij afwezen van Zijne Hoogheid zal gebie-
den. Het beheer van zaken zal bij de Algemeene Staten, den Aartshertog Mat-
thias, en den Raad van State verblijven. Zijne Hoogheid zal geene verbindtenissen
mogen aangaan zonder bewilliging der Staten, die zich daarentegen ook niet ten
nadeele des Hertogs zullen verbinden. Mögt men het raadzaam oordeelen van Lands-
heer te verwisselen, dan zal men hem boven alle anderen daartoe verkiezen.
Tot zijne verzekering zullen hem Quesnoi, Landrechies en Bavais worden ingeruimd ^
en mögt hij Philippeville, Binch, of Marienhurg innemen, dan zal hem eene dezer
steden, te zijner keuze, in plaats van Bavais worden overgeleverd. Al de plaatsen,
welke hij aan gene zijde der Maas mögt veroveren, zullen in zyne handen blijven, uitr
gezonderd die, welke nu of sedert den Gentschen Vrede met de Staten vereenigd zijn;
ook zal hij de steden, te zgner verzekering overgeleverd, behouden, ten zij men
hem de oorlogskosten vergoede. De plaatsen, welke men by verdrag, zonder geweld
van wapenen, zal bemagligen, zullen tusschen hem en de Staten, voor elk de helft,
266 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—worden gedeeld. Hij zal zich tot ygand Tan don jan en diens aanhang Terklaren;
buiten zijne Zwitsersche lijfwacht, niet dan geboren Franschen in het Land brengen;
zorg dragen, dat geene Fransche benden de Spanjaarden ondersteunen; goede krijgstucht
onderhouden; en, mögt het zoo Yer komen, de sleden van verzekering in den staat
terug leveren, waarin hij die ontvangen heeft, behalve wanneer zy in de magt des
vijands geraakt zijn (1)."
Bij het een en twintigste punt van deze overeenkomst hadden de Algemeene Staten
zich de geheele Oogstmaand lot het vredesonderhandelen met don jan voorbehouden,
meer, welligt, om hunne bondgenooten te believen, dan dat zy zelve nog aan de
mogelijkheid van den vrede geloofden. Vruchteloos waren dan ook de pogingen van
den Graaf van Schwartzenhurg en der Engelsche en Fransche gezanten, dien tot stand
te brengen (2). De eischen der Staten waren zoo buitensporig, dat don jan, hoe
vredesgezind hy toen ook, door de omstandigheden gedrongen, moge geweest zijn, en hoe-
zeer de Koning zelfs thans eene eind-schikking gewenscht moge hebben, er onmogelijk in
konde bewilligen. Zij vorderden niet minder dan » dat alles wat sinds het verrassen van Namen
door hen verrigt was, bekrachtigd en als welgedaan zou beschouwd worden; dat don
jan binnen de loopende maand met al zijn krijgsvolk, gevolg en aanhang uit de
Nederlanden zou vertrekken, en alle sterkten en steden in hunne handen stellen; dat
MATTmAS Opperlandvoogd zou blijven onder dezelfde voorwaarden, op welke hij die
betrekking aanvaard had, en dat by zyn overlijden of onverhoopt vertrek, de Koning
geen anderen Landvoogd zou benoemen dan met overleg en goeddunken der Stalen; dat
do Genlsche Bevrediging alom zou onderhouden worden; dat het punt van godsdienst
ter beshssing van de aanstaande vergadering der Algemeene Staten zou verblyven; dat
de gevangenen, inzonderheid de Graaf van Buren, geslaakt zouden worden; en, ein-
delijk, dat in dit verdrag mede begrepen zouden zyn de Koningin van Engeland, de
Koning van Navarre, de Paltzgraaf en al de overige bondgenooten der Stalen." Een
tijdgenoot die niet voor de Spanjaarden is ingenomen, merkt aan: υ dat deze voor-
tf
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VL p. 404—410, 421, 424—427, 435—439, \velke
ook door v. corvin-wiersditzky zijn geraadpleegd, Tachiigj. Oor/. D. 111.1)1.257—261. strada, deJiello
neig. T. II. Lib. 1. p. 1—8. campana, della guerra di Fiandra, T. I. p. 210, 211. bentivoglio,
Ncderl, llisL bl. 292. le petix, Cliron. d, Holl. ï. II. Liv. XI. p. 352. chappuys, 7/iSi. Gén.
d. I g. d. FL Liv. V. p. 264. haraeus, Annal. Brab. ï. 111. p. 281. bor, Hist, d. Nederl.
Oorl D. I. B. XII. bl. 975—978. v. meteren, Ilist. d. Nederl Oorl B. VIIL bl. 151, 152.
hooft, Nederl, Hist. B. XIV. bl. 596—598. v. reyd, Nederl. Gesch. Β. II. bl. 19. grotiüs,
Annal. Lib. III. ρ. 56. i
(2) Zie liiervoor, bl. 245.
?
DES VADERLANDS. 1147
waarden van dien aard waren, dat men dow jan, zoo hy in den strijd krijgsgeTangen 1576—
gemaakt ware, geene zwaardere konde voorgelegd hebben." — De raad van parma en
de vrees, dat Frankrijk^ onder schijn van hulp te zenden, zich van de Nederlanden
mögt meester maken, weerhielden don jan deze voorstellen onmiddellijk af te wijzen.
Zich beroepende op een brief van den Koning, die, ingevolge het dikwerf herhaald
aanzoek der Stalen, besloten had, den Keizer tot scheidsman te stellen en tot dat
einde den Hertog van Terra Nova als zaakgelastigde had afgevaardigd, sloeg de Graaf
van Schwartzenburg, ondersteund door de Engelsche gezanten, een wapenstilstand
voor. Doch ook hiervan kwam niets, daar de Algemeene Staten er niet in wilden
bewilligen, ten ware don jan vooraf Leuven, Aarschot, Diest, Tirlemont, Sichern,
Leeuwen, Binch, Nivelles, Beaumont, Chimay, Marienhurg, lodoigne, Gemhlours eu
Philippeville in handen der Staten leverde, en voor de teruggave der overige steden,
zoo als Deventer en Kampen, behoorlijke verzekering en gijzelaars stelde (1),
Het is gansch niet onverklaarbaar, dat de Staten trachtten het aanknoopen van nieuwe
onderhandelingen te vermijden. Niet alleen steunden zij op de reeds aangekomene
hulpbenden van anjou en het naderende leger van Casimir, maar zij moesten, en dit
was een groot bezwaar, de krijgsmagt onderhouden, zonder dat zij daarmede intusschen
den vijand eenige afbreuk mogten doen. Het leger te velde, behalve de bezettingen
in de steden, kostte maandelijks over de negenmaal honderd duizend gulden, en zes
maanden lang had men niet meer dan viermaal honderd duizend gulden in de maand
kunnen innen. Het tekort moest door leeningen gedekt worden. Vlaanderen, dat onder
allen het meest behoorde op te brengen, en de Waalsche gewesten hielden de schat-
tingen in of bezigden die, om elkander te verderven. Braband werd door de menigte
krijgsvolk uitgemergeld. Holland en Zeeland begonnen slechts een weinig adem te schep-
pen. Gelderland, Overijssel en Friesland hadden genoeg voor zich zelve te zorgen,
zoo lang Deventer en Kampen nog in 'svgands handen waren; het eerstgenoemde ge-
west had in negen maanden slechts zeventien duizend gulden gestort; ook was er het
geld zoo schaarsch, dat sommige steden, zoo als Doetiehem en Lochern, uit gebrek
daarvan geene afgevaardigden ter Statenvergadering konden zenden. De overige Land-
schappen waren van gering vermogen of in de magt der Spanjaarden (2).
(1) Resolutions d. El. Gén. bij groen van prinsienkr in de Archives de la Maison d'Orange,
T. VI. p. 439—442. v. iiasselt, Stukk. v. d. Vadert. Ilist. D. IIL bl. 370. strada, de Bello
Belg. Lib. X. p. 599. campaka, della guerra dl Fiandra, ï. I. p. 213 verso, bestivoglio, Ne-
derl. Uist. bl. 299 , 300. chappuys, Hist. Gén. d. l. g. d. FL Liv. V. p. 268, 269. boh, Jlist.
d. Nederl. Oorl. D, L li. XII. bl. 978—981. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl B. VIII. bl.163.
hooft, Nederl Hist. B. XIV. bl. 598.
(2) hooft, Nederl. Hist. B. XIV. bl. 599. bondam, Onuitg. Stukk. D. V, bl. 251, 253. v. has-
56*
-ocr page 268-1576— In dit bedenkelijk tijdsgewricht kwam de lang verwachte Paltzgraaf aan het hoofd
van bijna vijftien duizend man, zoo voet- als paardevolk, in de Nederlanden. Even ge-
lijk de Hertog van Anjou, had ook hij, en reeds den twee en twintigsten van Zomer-
maand j een uitvoerig geschrift in het licht gezonden, waarin hij insgelijks wilde doen
gelooven, »dat roemzucht noch eigenbelang, maar eenig en alleen het bescher-
men der Nederlanders tegen dow jan en de Spanjaarden hem had aangespoord, de
wapens op te vatten." Ondertusschen had hij, over Keulen en Meurs in het graaf-
schap Zutphen gekomen, geweigerd verder te trekken, vóór hem door de Staten de
soldij van het krijgsvolk, hetwelk hij, buiten hen, op last van de Koningin van En-
geland geworven had, was uitbetaald, ofschoon hem niet onbekend konde zijn, dat zij
Ootjst- hiertoe niet bij magte waren. Eindelijk had hij zich toch laten te vreden stellen, en
maand
1578 vereenigde nu zijn leger, zonder zijn persoon nogtans, met dat van bossu, welk steeds
in de nabijheid van Mechelen gelegerd was (1).
Der Staten krijgsmagt bestond thans, behalve de hulpbenden des Hertogs van Anjou^
iiit veertien duizend ruiters en vijf en dertig duizend voetknechten, naar anderen, uit
twintig duizend man te paard en veertig duizend te voet, hetgeen echter minder waar-
schijnlijk is. Zij overtrof alzoo die van don jan, welke slechts zes duizend
ruiters en dertig duizend voetknechten telde, merkelijk in getal, maar dreigde
aan het muiten te slaan, daar zij zes maanden soldij te vorderen had. liet gelukte
den Staten met moeite zoo veel bijeen te brengen, dat ten minste eene maand achter-
stalhg loon kon aangezuiverd worden, waarmede zich het krijgsvolk vooreerst
vergenoegde. Toen toog bossu met twee duizend man te voet en even zoo veel te
paard ter verkenning naar Leuven, alwaar don jan twee en twintig vaandels voetvolk
en eenige ruitery, onder bevel van de chevreaux , gelaten had. Aan den
kant naar Diesi genaderd, moest hij een hevigen uitval der bezetting verduren, doch
dreef en vervolgde den vijand tot onder de vesten. Het oorspronkelijk plan, Leuven
met het gansche leger in te sluiten, werd echter opgegeven, daar het omliggende land
geheel uitgeput, en de grond bovendien voor de ruiterij, waarin de meerdere
selt, Stukh. υ, d. Vadert Bist. D. III. bl. 379, 382, 385, 404, 407. gmen v. prinsterer, in
de Archives de la Malson d'Orange, Τ. ΥΙ. ρ. 397, 398. ί.
(1) Archives de la Maison dOrange, ï. YI. p. 391—395, 427. v. hasselt, StukL v. d. Ya-
derl. Ilist. D. III. bl. 345, 349, 363, 373. eeiitivoglio, Nederl. Ilist. bl. 291. te petit,
Chron. d. Holl. ï. II. Liv. XI. p. 354. de tassis, Comment. Lib. IV. p. 324. hmaeüs, Annal.
Brah. T. III. ρ. 283. bor, HisL d. Nederl. Oorl. D. I. B. XII. bl. 997. v. metehen, Hist. d.
Nederl. Oorl. B. YIII. bl. 150 verso. v. beyd, Nederl. Gesch. Β. II. bl. 19. hooft, Nederl.
Hist. B. XIV. bl. 598.
268
DES VADERLANDS. 21>7
sterkte van de Staalsche krijgsmagt bestond, veel te boschachtig en oneffen was. Bossu 1576—
oordeelde het derhalve raadzamer naar Waalsch-Braband, een vlak land en beter ge-
schikt voor het paardevolk, op te rukken en zich met den Hertog van Anj'au te ver-
eenigen. Hij bemagligde op zijnen vreg, bij verdrag, de stad Nivelles^ de sloten Sart^
Gcmppc en eenige andere; het kasteel van la Motte werd stormenderhand ingenomen.
Nu wendde hij zich naar Gemblours, om don jan, doch vruchteloos, tot een veldslag
uit te lokken, en het ontbrak hem aan genoegzaam geschut, om een aanval op de
verschansingen te beproeven. Anjou , welke den negenden van Herfstmaand aan don jan
den oorlog verklaard had,, belegerde inmiddels Binch in Henegouwen, drie uren van
Bergen gelegen, en nam het den zevenden van Wijnmaand bij verdrag in. Op gelijke
wijze geraakte hij later in het bezit van Manheuge. Landrechies en Quesnoi echter
weigerden Fransche bezetting in te nemen, en evenmin was hiertoe yBergen te bewe-
gen, waar men omtrent 'sHertogs bedoelingen kwaad vermoeden koesterde (1).
Terwijl don jan in zijne legerplaats bij Namen den dikwerf en dringend verzochten
onderstand aan geld en krijgsvolk uit Spanje verbeidde, woedden de pest en de roode
loop vreesselijk onder zyne manschappen. Eenige duizenden werden er de slagtoffere
van, en onder de overblyvenden begon het misnoegen over de wanbetaling der soldij
zich luide te openbaren. Dit en het berigt van het vermoorden van escovedo,
op bevel des Konings geschied, moest de diepe droefgeestigheid verhoogen,
in welke de noodlottige gang zijner zaken hem gestort had. De mismoedigheid
zyner ziel spreekt zich uit in twee brieven, door hem aan andreas dgria en
aan den Spaanschen gezant te Genua geschreven, waarin hij te kennen geeft, dat »bij 1β ν.
gebrek van ondersteuning aan volk en geld, hij zich geen drie maanden meer in de
Nederlanden zal kunnen staande houden, daar de legers der opstandelingen en der Fran- 1578
sehen hem meer en meer dringen en benaauwen." Den dag, op welken hij dit schreef,
werd hij door eene koorts aangetast. Zonder hierop acht te slaan, en in weerwil van
de vermaningen zijns geneesheers, wilde hij des anderendaags den Raad bijwonen en
de kwartieren der soldaten in oogenschouw nemen. Des avonds verhief zich de
koorts met onrustbarende verschijnselen, en zij verliet hem, ondanks alle pogingen der 28 v.
kunst, niet meer. Weinig dagen later was alle hoop, hem te behouden, verdwenen, li'^ri®';
maand.
Hy magtigde toen schriftelijk den Prins van Parma, »hem in den Raad te vertegen-
(1) CAMPANA, della guerra di Fiandra, T. 1. p. 215 verso, bentivoclio, NederL Ilist. bl. 300.
le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XL ρ. 353. chappüys, Hisi. Gén. d. l. g. d, Fl. Liv. V.
p. 271, 272. DE TAssis, Comment. Lib. IV. p. 324, 325. häraeüs, Annal. Brab. T. III. p. 283.
Bon, Hist. d. Ncderl. Oorl D. I. B. XII. bl. 998. v. meteeen, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VIII.
hl 157. HOOFT, Nederl. Ilist. B. XIV. bl. 599, 600.
270 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— woordigen, en van zijnentwege alle brieven en stukken, in welke taal ook, te teeke-
nen." Den Tolgenden dag droeg bij, in naam des Konings, bem insgelijks schriftelijk
bet bewind op over de Nederlanden en het graafschap Bourgondië, ingeval hij mögt
1 v. komen te overlijden. Den tweeden dag daarna gaf »oii jan den geest. Hij had drie en
imand ^leï'tig jaren geleefd. Zijn lijk werd met treurige praal voorloopig in de hoofdkerk
te Namen bijgezet. Volgens eenigen zou zijne ziekte de pest, die toen in het leger
heerschte, volgens anderen, eene heete scharlakenkoorts geweest zijn. Velen beweren,
dat hij vergiftigd was geworden. Zeker is, dat hij de twee laatste dagen van zijn
leven in hevige pijnen en in vlagen Tan waanzinnigheid doorbragt; dat zijn hart als
verschroeid, zijn vel op onderscheidene plaatsen als geblakerd was, en dat zyn lijk aan
stukken heimelijk in eene kist naar Spanje gevoerd, aldaar te zamengenaaid en, inge-
volge zijn uitersten wil, in het Eseurial naast karel den Vijfde begraven werd. Som-
migen belichten nups II, anderen den Abt van St. Gcrirude van dit wanbedrijf.
Maar teregt vraagt men, »welke reden kon filips tot zulk eene snoode daad aange-
spoord hebben ? De staat van zaken in de Nederlanden gaf er hem volstrekt geene toe;
integendeel, het belang van zijne dienst vorderde, dat aan het hoofd van het leger
aldaar een beroemd Veldheer geplaatst was, die het volle vertrouwen der soldaten ge-
noot. Men heeft beweerd, dat υοΐί jan door zijne heerschzuchtige plannen het wan-
trouwen des Konings had opgewekt. Maar, dit eens aangenomen, stond het dan niet in
de magt van fiups, zijnen Stedehouder terug te roepen? Behoefde hij, om zich in
dezen gerust te stellen, zijne toevlugt tot vergif te nemen ? Don jan zou ongetwij-
' feld op het eerste bevel afstand van het bewind gedaan hebben." Hij immers was
er reeds lang wars van, en had nog onlangs den Koning te kennen gegeven, dat
» hij veel liever een kluizenaarsleven op Montserrat wilde gaan leiden, dan langer zon-
der hulp in de Nederlanden blijven." — »Daarenboven zou het hem onmogelijk ge-
weest zijn, tegen 'sKonings bevelen te handelen, wanneer hij dit ook gewild hadde,
daar hy zich weldra van allen, die hem gevolgd waren , verlaten zou gezien hebben." ■—
Granyelle vreesde, » dat de dood van don jan den Koning geweldig zou treffen." —
En welk voordeel de Nederlanders uit het vergiftigen van den Landvoogd voor zich verwach-
ten konden, is moeijelijk te bevroeden. Zij hadden van den Prins van Parma, welke
hem waarschijnlijk zou opvolgen, veel meer te duchten, »omdat diens naturel," gelijk
de Prins van Oranje zich uitdrukte, » zachter was en meer met der Landzaten natuur
overeenkwam, welke hy beter kende dan don jan, daar hy zich langen tyd in deze
gewesten had opgehouden." Het lag ook niet in den aard der Nederlanders, zich door
vergif of sluipmoord van degenen te ontdoen, welke hun in den weg stonden. Er wordt
echter verhaald, dat kort na den slag bij Remenant, zeker jong Engelschman, op be-
kentenis van een aanslag legen het leven van don jan, te Namen is onthoofd gewor-
den. »De smart," zegt een later schrijver, »heeft hem gedood; er was geen ver-
DES VADERLANDS. 21>7
gif toe noodig." »„Hij bezweek voor zgne smart," getuigt een ander, »meer nog dan 1576—
voor zijne ziekte." En don jaw zelf schreef den Koning, toen hem reeds de ziekte, ^^^^
aan welke hij overleed, had aangegrepen: »ik kan u veraekeren, dat men hier zoo
veel te verrigten vindt, dat geene gezondheid er tegen bestand is, geen leven het weder-
staan kan (1)." Men vindt vermeld, dat hem door den Prins van Oranje »allevriend-
schap, hulp en bijstand was beloofd geworden, indien hij, met uitsluiting des Konings, het
oppergezag der Nederlanden voor zich zeiven wilde aanvaarden, welken voorslag hij
noch omhelsd, noch euvel opgenomen had (2)." De zaak is weinig waarschijnlijk;
maar zoo don jan ooit iets van dien aard, hetzij om hem in verdenking te brengen,
hetzij om hem werkelijk tegen den Koning op te zetten, is voorgesteld, moest zijn
eigenbelang hem tegen het aannemen van een voorslag waarschuwen, welke hem van
de genade der Staten geheel afhankelijk zou gemaakt hebben (3).
Terwijl in de Zuidelijke Nederlanden de zaken hoe langer zoo ingewikkelder en
hagchelijker werden, waren de Noord-Oostelijke gewesten insgelijks een tooneel van
twist en onrust. De Ommelanden hadden in het begin des verloopen jaars. het ver-
bond , in Veertienhonderd twee en tachtig met Groningen gesloten (4), opgezegd en
beweerd, dat hun nu weder vrijstond, neringen en handtecringen uit te oefenen,
ΛΥεΙΙί,ε hun daarin Avaren ontzegd. Dit werd hun door de Groningers betwist,
welke de Ommelander-afgevaardigden, door rennenberg binnen Groningen te dagvaart
(1) gachard, Correspondance d'alexaxdre farkese, P. 1. p. 15, 10. gacuard, Analecles Belgi-
ques, p. 440—444. Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 452, 456, 474. Carla del Con-
fenor do don Jüan , escrita α S. M. sohre las cosas que se ofrecieron anles y despues de sti meurte,
in von schepeler's, Beiträge zu der Geschichte Spaniens, s. 278—287. v. d, hammen, Uist. de
don juan de Austritt, Lib. VI. p, 323—325. strada, de Bello Belg. Lib. X. p. 605—618. cam-
pana, della guerra di Fiandra, T. 1. p. 216—218. bentivoglio , Nederl. Eist. bl. 300, 301. le
petit, Chron, d, Holl. T. II. Liv. XL p. 357. de tassis, Comment. Lib. IV. p. 325, 326. hä-
raeus, Annal. Brak T. III. p. 284, 285. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. L B. XIL bl. 1004,
1005. v. meteren, Ilisi. d. Nederl. Oorl. B. VlII. bi. 158 verso. ν. beyd, Nederl. Gesch. Β. 11.
bl. 21. hooft, Nederl. Hist. B. XIV. bl. 600—603. grotius, Annal Lib. III. p. 60, 61. bur-
mannüs, Analect. Belg. Praefat. p. 107—111. v. d. vynckt, Hist, d. ΤνοιώΙ. Τ. IL ρ. 409—411.
ranke, Fürst, u. Volk. 13. 1. s. 181—183. v. schepeler, Beiträge, s. 159—161. v. raumer,
Gesch. Europ. B. III. s. 143,144. Hist. d'alexandre parnese , p. 87—100. dumesnil ,/itsi. i/e don juasr,
p. 173—181. movET, Antonio Peres, τρ. 112—116. bilderdijk, Gesch. d.Vaderl.Ti.Yl.bl.215,216.
(2) v. retd, Nederl. Gesch. B. IL bl. 21.
(3) burman, Anal. Belg. Praef, p. 109, 110. groen v. pmssterer, ia de Archives de la Mai-
son (VOrange, T. VI. p. 452, 453.
(4) Zie Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II. St. III. bl. 246.
-ocr page 272-272 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
.λ-».,!' -'f.'·'
1576—geroepen, in hechtenis namen en met de uiterste gestrengheid behandelden. Zelfs
weigerden zij, ondanks de voorspraak van den Stadhouder, een der gevan-
genen zich naar zijne vrouw te begeven, welke op sterven lag. De Abt van Aduwaard,
een der afgevaardigden, bezweek onder de mishandelingen; anderen vervielen in eene
kwynende ziekte. De Algemeene Staten gaven wel, door tusschenkomst van REjrifEri-
BERG, den Groningers verlof tot het slechten van de schans te Delftzijl ^ uit welke de
Ommelanders zich konden verdedigen, maar zonden ook eerlang den Heer van St. Al-
(legonde en Mr. nikolaas silla naar Groningen^ om de slaking der afgevaardigden te
bewerken, doch vruchteloos. Eenige Ommelander Edelen besloten nu, hen met geweld
te verlossen; en barthold entews nam, op hun last, tot dat doel twaalf vaandels krijgsvolk
in soldij. Daar dit volk echter buiten toestemming der Algemeene Staten geworven
was, werd entens, vóór hij zich verschansen konde, door Hopman Willem hegeman
overvallen en zijne bende uiteengejaagd. Met drie honderd vijftig man wierp hij zich
in het slot Kocverden^ Avaar hij meende zich zoo lang te kunnen houden tot wigbold
van eusum. Heer van Nyenooi^d, hem zou ontzetten. Doch deze Edelman kon de boeren niet
bewegen, dc wapenen op te vatten. Daar het slot van middelen ter verdediging schaarsch voor-
zien was, werd entens weldra door zijn eigen volk gedwongen, zich aan de Groningers over
te geven, welke de sterkte omlegerd en eenige malen beschoten hadden. Hij en zijne man-
schappen werden naar Groningen gevoerd, waar het gemeen hen bij hunne komst wilde
doodslaan. In stede van op bevel der Algemeene Stalen de wapenen neer te leggen, dreigden
de overmoedige Groningers zelfs al de gevangenen te onthoofden en de huizen der Omme-
lander Edelen in brand te steken. Niet dan met moeite konden Matthias en de Prins
van Oranje zoo veel verwerven, dat den gekerkerden vergund werd, vrij in de stad
rond te gaan, waarvan eenige gebruik maakten om te ontsnappen. Eindelijk gelukte
het hun in Wijnmaand dezes jaars eene overeenkomst tot stand te brengen, waarbij
voorloopig ibepaald werd, dat men zich wederzijds van alle vijandelijkheden zou
onthouden, tot gemagtigden uit den Raad van State, den Geheimen Raad, of
den Hoogen Raad van Mechelen^' hoogstens binnen twee jaren, uitspraak zouden
gedaan hebben; de stad zou middelerwijl de voorregten behouden, welke zij beweerde
vóór het jaar vijftienhonderd een en zeventig bezeten te hebben; voorts moesten al de
gevangenen en ewtens in vrijheid gesteld worden (1).
(1) bondam, Oniiitg. Stukk, D. IV. hl. 134, 145. D. V. bi. 320—323. n. fresinga, Êiomo-
rien, hl 36—46, 135—137. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XI. bl. 910—916. B. 'XII.
1)1.960—966. D. II. B.XIII. bl. 19,20. hooft, Nederl. Hist. B.XIl. bl.546. B. Xlll. bl. .568.
v. metems, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. λΊΙ. bl. 143. scnoTARUs, Fr. Hist. B. XXII. bl. 815.
le i'etit, Chron, d. Holl. Τ. II. Liv. XI. ρ. 342, 354. chapputs, Hist. Gén. d. l. g. d. Fl.
liv. V. p. 251, 274. CAMPA5A, della guerra di Fiandra, T. I. p. 197 verso, 198, 209 verso,
T. II. p. 2 vorso, *
DES VADERLANDS. 21>7
In Friesland waren mede groote bewegingen ontslaan. Het Spaanschgezinde
van Leeuwarden, door de nederlaag der Staatschen bij Gemhlours aangemoedigd, wei-
gerde volstandig het bevelschrift der Algenaeene Staten, waarbij don jan voor vijand
des Lands verklaard werd, af te kondigen. Rennenberg liet deswegen den een en
twintigsten van Lentemaand dezes jaars den Voorzitter en eenige Leden van dat Hof in
verzekerde bewaring nemen, stelde anderen in hunne plaats aan, verzette in onder-
scheiden steden de Regering, en bragt mannen in het bewind, welke dor goede zaak
meer toegedaan schenen. Ook werd op zijn last gunerus petivi, de eerste en laatste
Bisschop van Leeuwarden, die zich steeds tegen het bestuur der Algemeene Staten ge-
kant had, opgehgt, in het klooster te Bergum onder bewaking gesteld, en eene jaar-
wedde van acht honderd gulden toegelegd. De Kerkvoogd, welke zich moeijelijk in
het kloosterleven schikken konde, ontvlood eerlang naar Keulen, waar hij zijne dageu
eindigde (1).
De ijver, met welken rennenberg de belangen der Staatsche partij in Friesland be-
hartigde, had reeds in W^ijnmaand des verleden jaars de Staten van Overijssel gmoQ-^l,
hem het stadhouderschap over hun gewest aan te bieden. Zonder toestemming van De-
venter en Kampen, welke het niet gewaagd hadden, uit vrees voor hunne Duitsche be-
zetting die de zijde van don jan aankleefde, zich met hen te vereenigen, waren
zij met hem in onderhandeling getreden, en hadden bij de Algemeene Staten op
zijne benoeming tot Stadhouder aangedrongen. Overijssel toch, beweerden zij, had
sinds Vijftienhonderd zeven en twintig met Friesland steeds onder éénen bewindsman
gestaan; ook hoopten zij door dien maatregel van het Duitsche krijgsvolk ontslagen te
worden. De Algemeene Staten stelden hierop in Slagtmaand den Graaf van Rennen-
berg aan tot »Gouverneur en Kapitein-Generaal van de Landen van Overijssel en van
het graafschap Lingen,^^ in stede van hierges, welke zich bij don jan ophield. Daar
echter de aanstellingsbrief door hen en niet op naam des Konings was uitgevaardigd,
maakten eenige Leden der Staten en der Ridderschap, inzonderheid de Regering van
Zwol, zwarigheid den nieuwen Stadhouder te erkennen en gingen hiertoe niet over,
vóór hij eene aanstelling op naam en onder zegel des Konings verworven bad (2.)
Intusschen schafte rennenberg hel koninklijk gewestelijk geregtshof te Vollenhove af,
(1) Charterb. ν. Vriesland, D. 111. hl. 1166. bohdam, Onuitg. SlukL D. IV. hl 133, 197.
fresinga, Mmorlßu, bl. 34, 35, 47, 48, eor, Hist. d. Nederl. Oorl D. I. B. Xll. M. 950.
t. meteren, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. VIII. LI. 146. «ooft, Nederl. Hist. B. XIII. bl. 568.
wixsemiüs, Ilisior. Lib. IV. p. 306. schgtaküs, Fr. Hist. B. XXII. bl. 814. chamüys, Bist. Gén.
d. I g. d. FL Liv. V. p. 263, 264.
(2) BosDAii, Onuitg, Stukh D. IV. bl. 5—8, 117—121, 180—183. D. V, Yoorrede, bl. X, XI j
voorts bl. 165, 166, 167. frèsikga, Üiemoriew, bl. 49—51. iVotoe, p. 494—516.
II Deel. 6 Stuk. 3S
-ocr page 274-WÊmmm.
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en beraamde plannen, zich van Deventer en Kampen te verzekeren, welke, door
eenige vaandels van polweiler's afdeeling steeds bezet gehouden, als don ja.n aanhan-
gende beschouwd en uit dien hoofde door de Algemeene Staten den vijf en twintigsten
van Bloeimaand, in naam desKonings, voor openbare vijanden des Lands verklaard wer-
den (1). Eene poging van Hopman -wolteb. πε&εμαγγ. Kampen te verrassen, mislukte,
weshalve rennekberg tot eene belegering besloot, die echter, wegens gebrek aan volk
en krijgsbehoeften, aanvankelijk flaauw werd voortgezet. In een uitval nogtans staken
de belegerden de voorstad de Eage in brand, waarbij wederzijds velen sneuvelden. Eene
versterking onder sonoy stelde rewneiïber& omtrent het midden van Zomermaand
in staat, de stad naauwer in te sluiten, ofschoon zijne geheele krijgsmagt niet boven de
duizend man beliep. Op den landdag te Zulphen bewerkte jan van Nassau, dat het
belegeren van Kampen en Deventer op gemeenschappelijke kosten zou ondernomen wor-
den , en Gelderland daartoe negen honderd man, behalve het krijgsvolk dat uit Holland
was gekomen, onderhouden en voor een vierde gedeelte in de overige oorlogskosten
dragen zoude. Intusschen werd de burgerij van Kampen door de Duitsclie soldaten,
welke haar ontwapend hadden en te wier betaling reeds het stads-zilverwerk tot geld was
geslagen (2), geweldig geteisterd en uitgemergeld, ja, kwam bijna van honger om,
terwijl het krijgsvolk in overdaad leefde. Daar echter geen ontzet kwam opdagen, trad
de bezetting, ongeveer vijf honderd man sterk, den zeventienden van Hooimaand in
onderhandeling, welke drie dagen later door de overgave gevolgd werd. Zij had zich,
onder zekere voorwaarden, den vrijen uitlogt bedongen. Kampen schaarde zich nu aan
de zijde der Staten en ontving rennekberg als Stadhouder (3).
Weinig dagen daarna werd het beter versterkte Deventer berend. De bezetting
bestond uit ruim negen honderd Duitschers, alle oude geoefende soldaten, welke
sinds zes jaren den inwoners tot grooten overlast verstrekt hadden. Zij stonden onder
het opperbevel van den Franschman de hauringourt , en waren van alle krijgs- en mondbe-
hoeften , uitgezonderd büskruid, rijkelijk voorzien. Vele burgers hadden de stad verlaten, deels
om hunne godsdienstige en staatkundige gevoelens, deels uit vrees voor de belegering.
Den derden van Oogstmaand kwam rennenberg met twee vaandels van zijne eigene afdeeling,
drie vaandels Friezen, en vijf vaandels Hollanders onder sonoy voor jDetiewier, Later woeg-
(1) dümbar's Analect. ï. III. ρ. 518—520. ,
(2) Men vhidt eene afbeelding van deze noodmunten in den Overijsselschen Almanak \\oor
1838, bl. 243—245. ,
(3) gampaiïa, della guerra di Fiandra, T. I. p. 210. chappüys, Ilist Gén. d. l. g. d. F/.'Liv.
Y. p. 264. le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XI. ρ. 350, 351. fresikga, 3Iemorien, hl.
52—64 , 520—538. bor, f/üt. d. Nederl. Oorl. D. 1. li. XII. bl. 966-968. v. μετεβεγτ, IJlsi.
d. Nederl. Oorl. B. YIII. bl. 146. hooft, Nederl. Hist. B. XIV. bl. 590, 591.
".g-^.'W'
1576-
1581
li
DES VADERLANDS. 275
den zich bij hem nog eenige vaandels Geldersche en Overijsselsclie knechten. In de
eerste dagen bleef het by bezetten en schermutselen, doch in het laatste der maand
werd er sterker geschoten, waardoor de muur, welke den Aveg van den Noorden berger-
toren naar de stad dekte, omver viel; ook werd de brug, die over den IJssel lag
en toen in Nederland hare weergade niet had, in brand gestoken. De burgers waren
ondertusschen ten prooi aan de mishandelingen en baldadigheden der bezetting, welke
mannen, vrouwen en kinderen dwong, zoo bij nacht als bij dag aan de wallen en bres
geschotene plaatsen te werken, de levensmiddelen met geweld uit de huizen haalde,
de kerken en kloosters plunderde, en woningen afbrak, om zich van brandstof te voor-
zien. Er werden noodmunten uit het zilverwerk der stad geslagen, en toen dit ver-
dwenen was, uit koper, welk geld de burgerij moest aannemen, om later door
de Regering te warden ingewisseld (1),, Het stedelijk bestuur moest voorts in al de
benoodigdheden der soldaten en wat tot de verdediging vereischt werd voorzien. Bele-
gerden en belegeraars geraakten dikwerf handgemeen, zoo wel by de uitvallen als in de
loopgraven, waar niet zelden hevig gevochten werd. Het beleg echter ging langzaam
voort, inzonderheid sinds sonoy en zijne vaandels in het laatst van Herfstmaand door de
Staten van Holland terug ontboden waren. Maar toen rennenberg eene versterking van zes
vaandels Walen, ongeveer duizend man, dertien stukken geschut en eene groote hoe-
veelheid buskruid ontvangen had, liet hij de stad den elfden van Slagtmaand en de
twee volgende dagen aanhoudend beschieten, waardoor geheele stukken muurs omver
geworpen werden. Hierop maakte hij zich tot de bestorming gereed; doch de bezet-
ting , welke groot gebrek had aan buskruid en wist, dat don jan overleden en· een
hoop krijgsvolk, tot haar ontzet afgezonden, geslagen was, trad in onderhandeling.
Met veel moeite werd den negentienden van Slagtmaand een verdrag gesloten, waarbij
den Duitsche soldaten vrije uittogt met brandende lonten, doch opgerolde vaandels, werd
toegestaan mits zy beloofden, in de eerstvolgende drie maanden niet legen de Staten
te dienen. Den volgenden dag trokken zij ten getale van zes honderd man de eene
poort uit, terwijl rennenberg met honderd ruiters en zes vaandels voetvolk eene andere
binnentoog. Zoo de bezetting nog een paar dagen weêrstand had geboden, zou men,
door het geweldig wassen van het IJsselwater, genoodzaakt geweest zijn, het beleg op te
breken. Tot weinig minder overlast van de inwoners dan de Duitschers, bleef de Stadhou-
der en zyn volk in Deventer tot het begin des volgenden jaars, toen hij vertrok en de be-
waking der stad, even als in Kampen^ aan de gewapende burgerij toevertrouwde (2).
(1) Deze noodmunten vindt men beschreven en afgebeeld in den Overijsselschen Almanak^
voor 1836, bl. 15.
(2) Het beleg van Deventer door den Graaf van Rennenberg in 1578, door w. h. c. j. (orders) ,
in den Overijsselschen Almanak voor 1839, bl, 11—38. Bij dit verhaal, voor een gedeelte uit
56*
-ocr page 276-276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
,1570— Zoo lang de Duitsclie benden zich in Deventer en Kampen opliielden en Roermond
^^^^ in de magt der Spanjaarden was, stond Gelderland elk oogenblik bloot voor vijandelijke
aanvallen en strooptogten. Ondertusschen bevond zich dat gewest, sinds het vertrek
van HiERGES, zonder Stadhouder, tot welke Avaardigheid de Prins van Oranje door de
stad Nijmegen reeds in Wintermaand des verloopen jaars was voorgedragen, doch toen
had men, op voorstel van het kwartier Arnhem^ besloten over deze belangrijke zaak
vooraf het gevoelen van den Prins zeiven en van de Staten van Holland en Utrecht in
te winnen. Hierop had oranje wel tot die bediening aarschot, hayré, eossu, of
iiEzÉ voorgeslagen, maar door zijne vrienden bewerkt, dat de Staten van Gelderland
met eenparige stemmen Graaf jan van Nassau daartoe benoemden. De aanstellings-
brief werd door de Algemeene Staten, op naam des Konings, den twee en twintig-
sten van Bloeimaand uitgevaardigd, en de eed door jan van Nassau in handen des
Aartshertogs, gelijk weinig dagen later op den landdag te Nijmegen in die der Staten
van Gelderland afgelegd. In hoogst netelige omstandigheden nam hy het bewind op
zich. Van buiten werd het gewest door 's vijands benden bedreigd, terwijl de ves-
tingwerken vervallen, en steden en sterkten niet van genoegzame bezetting voorzien
waren. Van binnen heerschten verdeeldheid en wantrouwenj vele Overheidspersonen,
de Leden van het gewestelijke Hof en van de Rekenkamer waren meer Konings- dan
Staatschgezind; het invoeren der algemeene middelen vond steeds tegenkanting; de
Roomsche godsdienst was nog altijd de heerschende; en de Regenten, vooral der hoofd-
steden Nijmegen, Arnhem, Zutphen en Venlo, gedoogden niet de openbare uitoefening
der nieuwe leer, welker belijders middelerwijl in getal sterk waren toegenomen en
zich reeds ginds en elders deden gelden, waaruit met den tijd geweldige botsingen te
wachten waren. W^ilde oranje alzoo zijn plan, Gelderland, het bolwerk tegen de
Zuid-Nederlandsche gewesten, naauwer met Bolland en Zeeland te vereenigen, verwe-
zenlijkt zien (1), dan was een eerst vereischte, dat aldaar aan het hoofd van zaken
een man geplaatst was, die zijn geheel vertrouwen bezat en doordrongen was van zijne
inziglen en ontwerpen. En wie was zulks meer dan de edele Graaf van Nassau?
oorspronkelijke besclieiden geput, hebben wij geraadpleegd de Archives de la Maison d'Orange, Τ. VI.
ρ. 484. ν. HASSELT, StukL ν. d, Vaderl. Hist. D. III. bl. 369 , 371, 372—374 , 386 , 387 , 390,
394, 397, 400. strada, de Bello Belg. ï. II. Lib. I. p. 18, 19. campana, dclla guerra di Fi-
andra, T. II. p. 3 verso, le petit, Chron. d. Holl. ï. II. Liv. XII. p. 364. ciiappoys, ^HisL
Gén. d. l. g. d. FL Liv. V. p. 276. haraeus, Animl. Brab. ï. III. ρ. 285, 286. fresinga , iil/e-
morien, bl. 64—163. bor, IHst. d. Nederl. Oorl. D. I. B. XII. bl. 1001—1004. v. meteken,
Ilist. d. Nederl. Oorl. B. VUL bl. 146 verso, 147,148. hooft, MerZ.//isi. B.XIV. bl. 611—616.
ftEvius, Davenlr. ïllustr, Lib. V. p. 487—490. mooken, Chron. v. Devent, bl. 120, 121.
(1) Zie hiervoor, bl. 184—186.
f
}m
DES VADERLANDS. 21>7
Hoewel hij reeds al zijn Termogen aan de 'zaak der Nederlanders had opgeofferd, zelfs 1576-
deswege in aanzienlijke schulden en groote Terlegenheid geraakt was, daar men hem
niets terugbetaalde, had hij zich echter door zijn broeder laten overhalen, zijn stil en
rustig gebied in Duitschland te verlaten, orn eenen post te aanvaarden, welken velen
hem afraadden aan te nemen. De Prins zag ook daarom gaarne, dat jan van Nassau
de bewuste waardigheid bekleedde, dewyl de Graaf hem alsdan tevens in Holland en Zee-
land tot plaatsvervanger kon strekken, dewijl zijne tegenwoordigheid in de Zuidelijke
Nederlanden werd en hij duchtte, dat bij een langer afzijn de beide gewesten
van lieverlede trachten zouden, zich aan zijn gezag te onttrekken. En indedaad, zijn
invloed Avas aldaar merkelijis afgenomen. Men wantrouwde zijne verbinding met den Her-
tog van Anjou, keurde zijne verdraagzaamheid ten opzigte der Katholijken af, en vreesde,
dat hy dikwijls de bijzondere belangen der twee Landschappen aan die van de Alge-
meene Staten opofTerde. Ook maakten de gewestelijke Staten en stedelijke Regenten van zijne
afwezigheid gebruik, om hun gezag ten koste van het zijne te vermeerderen. Van daar
w elligt, dat eenige Hollandsche Staatsleden zich tegen de opdragt van het stadhouderlijk
bestuur over Gelderland aan jan van Nassau verklaard hadden. De vastberadenheid en
moed van den nieuwen bewindsman zegepraalden over bijna onoverkomelijke moeijelyk-
heden; de »grenzen werden verzekerd, de algemeene middelen ingevoerd ongeregeld,
en de leden van het Hoffen der Rekenkamer door eigen landzaten vervangen (1)."
Intusschen werden in Gent de zaken hoe langer zoo bedenkelijker. Daar men een
aanslag der Walen op het zwak bezette KotHrijk vermoedde, besloot rijhove eenig
krijgsvolk ter versterking derwaarts te voeren. Hij wilde echter vóóraf de gevangene
HESSELS en viSGH van kant gemaakt hebben, opdat zij hem, bij zijn afzijn,
niet mogten ontrukt worden, dewijl van Hooger hand en op dreigenden loon, op het
slaken der gekerkerde Heeren werd aangedrongen, waartoe men eindelijk wel genood-
zaakt zou worden over te gaan. Hessels, als Lid van den Bloedraad, en viscii, als
Baljuw, hadden met de uiterste gestrengheid de belijders der nieuwe leer vervolgd, en
zich door vele geweldenarijen gehaat gemaakt. De haat tegen hessels was nog verhoogd
door het gerucht, dat hij het vonnis van egjiond en hoorn opgesteld en dikwijls den
wensch geuit had, hetzelfde ook eens voor den Prins van Oranje ie mogen doen.
Visen werd aangewreven, dat hij een zijner persoonlijke vijanden, een bejaard man,
echtgenoot en vader van zes kinderen, uit moedwil op zekeren zondag, op eigen gezag,
zonder regtsvorm of vonnis, had laten ophangen. Het kostte hijhove geringe moeite,
(1) Archwes de la Maison dWrange T. YL p. 289 , 308 , 315 , 326 , 337 , 343 , 357 , 415,
432, 449, 481, 482.. v. hasselt, Stukk. v. d. Vaderl. Hist. D. IIL bl. 282, 286, 290, 311,
318, 320,340, 343. kijhoff, Jiijdragen voor de Vadert. Gesch. en Oudheidk. D. Lbl.104—144.
1). 11. bl. 49—69.
278 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—hembtze voor zijo plan te winnen, bovenal daar hessels bij zijn grijzen baard ge-
zworen had, »dat hij hembyze en rijhove eerlang aan de galg zou helpen." De
beide gevangenen, op niets minder dan hun dood bedacht, speelden schaak toen
men hun kwam bevelen, in een postwagen met volk naar Koririjk, welke juist lang§
de gevangenis reed, te stijgen. Een half uur van de stad het men hen uitstappen,
en de wagen reed verder. Zij werden in eene nabij gelegene schuur gevoerd
en na een kwartier uurs, zonder eenigen regtsvorm, op last van rijhove aan een
boom, naar anderen, aan een dwarsbalk opgehangen. Eenigen meenen, dat zij een
kort verhoor voor een krijgsraad ondergingen; maar noch voor een krijgsraad, noch
voor hembyze, noch voor rijhove behoorden zij teregt te staan. Men verhaalt, dat
rijhove beschimping bij de misdaad voegde, toen hij Hessels , kort vóór zyn
dood, spottende aan den eed bij zijn grijzen baard herinnerde. »Zulke
grijze haren zult gij nimmer dragen " riep de twee en zeventig jarige Oude uit.
η Dat zult gij gelogen hebben, schelm,^^ hervatte rijhove, sneed hem eene vlecht
van den baard en stak die op den hoed, waarin hy door eenige zijner gezellen
gevolgd werd. Anderen melden, dat de beul, hessels den geheelen baard afsneed en
dien pluimsgewijze om zijnen hoed legde. Rijhove en een gedeelte zijner trawanten
volgden den weg naar Koririjk; de overigen keerden langs onbekende wegen in Gent
terug. De lijken der opgehangenen werden door eenige Gentsche burgers gevonden
en in de schuur bijgezet. Het feit was zoo in het geheim uitgevoerd, dat destijds in
Gent niemand regt wist, wie er de bewerkers van waren (1).
De bevolking was hier in twee aanhangen verdeeld. Aan het hoofd van den eenen
stond hembyze, die slechts van eenen Romeinsch-Gemeenebestgezinden regeringsvorm
droomde; aan het hoofd des anderen was rijhove , welke meer in de inzigten des Prin-
sen van Oranje deelde, en op het punt van godsdienst gematigder was dan hembyze,
welke de uitoefening van de Roomsche godsdienst niet wilde gedoogen, hetgeen dikwijls
tot hevige woorden tusschen de beide volksmenners aanleiding gaf. Om zich te steunen,
noodigde hembyze, zonder de gemeente er in te kennen, den Paltzgraaf uit, hem
eenige kornetten ruiterij te zenden. Casimir, steeds wrokkend over de handelwijze der
Algemeene Staten te zijnen opzigte en dat men den Hertog van Anjou had! inge-
10 v. roepen, liet zich niet wachten. Met omtrent vijf honderd ruiters trok hij Gent binnen,
nmand^^^^d feestelijk ingehaald, en ontving dadelijk ongeveer honderd vijf en zestig dui-
zend gulden voor zijn krijgsvolk (2).
(1) bor, Uist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIII. bl. 6. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl B.
YIII. bl. 156. hooft, Nederl Hist. B. XIV. bl. 604, 605. v. d. vtockt , Hisi. d. Troubl, ï.
II. p. 451—456. |
(2) v. ». spiegel , Onuiig. Stttkk D. I. bl. 49. bor, Hisi, d. Nederl Oorl D.^II. B.XIlLbl.3.
mψm
DES VADERLANDS. 21>7
Even weinig als Casimir, was an jou met zijn onüiaal in de Nederlanden te vreden. 1576—
De sleden, Avelke hem tot onderpand waren toegezegd, konde hij niet meester worden.
Men weigerde in onderscheidene plaatsen, zoo als te Mechelen^ hem door de Stalen
ten Terblyf aangeboden, zijne soldaten in bezetting te nemen, Terdreef hen uit andere
wegens hunne buitensporigheden of uit wantrouwen, en liet hun het noodzakelijkste zelfs
ontbreken. Hij zelf werd van verraderlijke aanslagen verdacht gehouden, en had be-
sloten , ten einde alle kwaad vermoeden van zich af te werpen, zich met de kr^gsmagt
onder bossu te vereenigen. Hij kwam echter hiervan terug bij het berigt van de komst van
CASIMIR te Gent en op het gerucht, dat de Gentenaars den Pallzgraaf tot Beschermer van
de Hervormde godsdienst en tot Graaf van Vlaanderen zouden benoemen, hetgeen hem,
vlammende op de heerschappij der Nederlanden^ gansch niet onverschillig kon zijn. Eene
hevige botsing ontstond hierdoor tusschen den Franschen en den Duitschen Vorst; en men
schroomde niet, elkander in openbare geschriften te honen en te verguizen. Den Sta-
ten baarde dit geene geringe bekommernis. Zij trachtten anjou, wien zy vreesden,
dat zich aan het hoofd der Katholyken zou plaatsen, wanneer Casimir zich aan dat
der Hervormden mögt stellen, op alle mogelijke wijzen te bevredigen en verzochten
hem, zich bij hun leger te voegen. Maar in stede hiervan, dankte hij vooreerst twee
duizend man voetvolk en eenige ruiters af, welke mei zijne voorkennis, naar men
meent, in dienst der Misnoegden overgingen. Evenwel zond hij den Heer de
BowNiVET naar Gent, om zich tot scheidsregter in het geschil met de Walen aan te
bieden. Toen dit van de hand gewezen werd, ontsloeg hij al zijn overig krijgs-
volk en besloot naar Frankrijk terug te keeren. Bij monde van den Heer de
PRUNEAUX, ontvouwde hij den Aartshertog en Staten de reden van zijne handel-
wyze. Hij beklaagde zich, »dat de overeenkomst, met hem aangegaan en bg
welke hij tot Beschermer der Nederlandsche vrijheid werd verklaard, niet op alle
plaatsen was afgekondigd. Hij zag wel, dat zijne afgedankte benden zich bij de VTa-
len voegden, en ofschoon dit buiten zyne voorkennis geschiedde, keurde hij dit echter
goed, dewijl de Gentenaars, door het versterken hunner tegenpartij, ligt handelbaar- g ^
der zouden worden. Indien een vergelijk tot stand gebragt werd, waartoe hij gaarne Slagtnu
de behulpzame hand wilde leenen, zou hij zorg dragen, dat de Franschen ver-
trokken. Wat hem betrof, hij moest op bevel zijns broeders naar Frankrijk terug-
keeren, waar nieuwe onlusten waren losgebarsten. Bovendien had ook de Koning,
zijn Meester, vernomen dat de Stalen voornemens waren, door tusschenkomst des Keizers,
zich met den Koning van Spanje te verzoenen, dien hij zich te hunnen gevalle tot
hooft, Ncderl. llist. B. XIV. bl. 606. groen v. prisstereü in de Archives de la Maison d'Orange {
T. VI. p. 465—468.
mf' 1 -..im > 1IIMIIIIMIII mmm—rnm^^rn
280 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157ß_vijand gemaakt had. Wel verre van lien in dit opzigt in den weg te willen staan,
^^^^ zou hij veeleer zijne uiterste vlijt aanwenden, eenen vasten en duurzamen vrede te
bewerken. Voorts hoopte hij den vriend der Nederlanders te blijven, en dat zij steeds
zijner zouden gedenken.'' Groot was de verbazing der Staten over dit onverwacht
besluit, en inzonderheid moest het den Prins van Oranje treffen, wiens doel reeds
voorlang geweest was, )) Frankrijk, verknocht aan de Nederlandsche geschillen, met
Spanje over hoop te helpen." In het antwoord aan den Heer de prukeaux werd den
Hertog )) dank betuigd voor de verleende hulp en voor zijne goede bedoeling, den vrede
met den Koning yan Spanje te helpen bevorderen, hoewel men daaraan voor het
oogenblik niet kon denken. Het allereerst behoorden de Gentsche geschillen uit den
weg geruimd te worden, waartoe de Hertog veel konde bijdragen, door de Fransche ben-
den van de Walen te scheiden, daar zij slechts tot nog grooter verwydering tusschen
M^'·" de beide pariyen aanleiding gaven. Indien vóór den eersten Maart Vijftienhonderd negen
en zeventig de vrede niet tot stand gebragt was, zouden de Staten den Koning van Spanje
van de regering vervallen verklaren, en den Hertog de opperheerschappij, onder zekere
voorwaarden, opdragen, terwijl inmiddels het onderling verbond in volle kracht zou blij-
ven." Om hem te meer aan te sporen, beloofden zij, »hem ter eere een metalen stand-
23 V, beeld op het aanzienlijkste plein te Antwerpen en te Brussel op te rigten; voorts zou
^llfy™ statig gezantschap hem binnen het jaar eene krans van olijftakken en geschen-
ken ter Avaarde van honderd duizend gulden Artois komen overhandigen." Akjou
20V. scheen niet ongevoelig voor deze aanbiedingen. Hij verwittigde althans de Staten, dat
SlagtiD. i^jj yjjpg ^^^ aanwenden, om de geschillen tusschen de Gentenaars en de Walen te stil-
len, en dat hij reeds een zijner Raadheeren naar de Fransche soldaten had gezonden,
om hen terug te ontbieden. De Staten gaven bij hunne erkentelijkheid voor 's Hertogs
i y. goede bedoelingen, tevens den wensch te kennen, dat hij in de Nederlanden mögt blij-
ven, waar men gereed was, hem alle mogelijke voldoening te verschaffen. Akjoit ecli-
ter vertrok in het laatste van Wintermaand tot smart en teleurstelling van oranje. Hij
liet de pruneatjx als zijn gezant achter, en de Overste de combelles ontving bevel, met
zijne afdeeling krijgsvolk de Walen te verlaten en naar Frankrijk terug te keeren (1).
Win-
term.
Groot was de vreugde der Landzaten over het vertrek der Fransche soldaten, welke,
bij gebrek van soldij, geroofd, geblaakt, en velerlei moedwil gepleegd hadden. Hoe deze
(1) Archives de la Maison d'·Orange, Τ. VI. ρ. 468, 472—474, 482, 483, 487, 490—493,
514, 520. strada, de Bello Belg. T. II. Lib. I. p. 15. campana, della guerra di Fiandra, Ϊ.
II. p. 2- bor, llist. d. Nederl, Oorl D. II. B. XIIL bl. 6, 12. v. weteren, Hist. d. Nederl.
Oorl. B. VIII. bl. 157, 158. B, IX. bl. 161. hooft, Nederl. Hist. B. XIV. bl. 606—608.
V. beyd, Nederl. Gesch. B. II. bl. 21, 22. grotius, Annal. Lib. III. pi 59. le petit, Chron^
d. Holl. Ï. II. p. 364.
DES VADERLANDS. 21>7
ongebonden gasten huishielden, strekke tot een bewijs uit vele het volgende. In het
1581
dorp Becourt lag de Fransche Hopman du pokt in kwartier bij een braven, welgestel-
den landman, jan milet geheeten, vader van drie schoone dochters. Op maria, de
oudste en naauwelyks zestien jaar oud, had de Hopman het begeerig oog geAvorpen.
Hij noodigt haar en den ouden man bij zich ten maaltijd. Door min en wijn ontvlamd,
vraagt hij den vader schertsenderwijze, of hij hem zijne dochter tot vrouw wil
afstaan? Milet, schrander genoeg om te bevroeden, wat dit eigenlijk beteekende,
poogt in de eerbiedigste bewoordingen dien voorslag af te wenden. Du poht
jaagt hem het vertrek uit, boet zijne lusten met het meisje, en geeft haar toen
zynen soldaten prijs. Daarop beveelt hij maria , zich weder naast hem aan tafel
te zetten. Zij gehoorzaamt, weet zich bij zijn wellustig geschimp te bedwingen,
en schijnt zelfs haar leed vergeten te hebben. Toen hij zich echter een weinig zijdwaarts
buigt, terwijl een bediende hem iets in het oor fluistert, grijpt zij een mes en
drijft het hem door het hart, zoo dat hy dood ter aarde zijgt. Zij werpt hierop den disch
omver, ontsnapt door eene zijdeur naar haren vader en raadt hem, dadelijk met de
twee andere dochters te vlugten. Zij zelve, na het verlies harer eer het leven moede,
wacht vrijwiUig en onverschrokken de verbitterde soldaten af, die haar terstond
aan een boom binden en doodschieten. De rampzalige vader, verwoed door dien twee-
den slag in de versehe wonde zijner ziel, brengt in allerijl de omliggende dorpelingen
in de wapenen; de Franschen worden in Becourt overrompeld en allen, vier gelieele
vaandels, tot den laatsten man toe neergesabeld. — Tot een tegenhanger van dit treu-
rig tafereel en tevens ten bewijze, dat evenzeer de Spanjaarden, ook waar zij in de
Nederlanden nog als vrienden beschouwd werden, zich aan de grofste buitensporighe-
den schuldig maakten, diene het bedrijf van zekeren Hopman van edelen geslachte,
maar wiens naam niet vermeld wordt. Bij een regtsgeleerde in de omstreken van R%j$-
sel gehuisvest, poogde hij de dochter des huizes, eene overschoone maagd, met geweld
tot zijnen wil te brengen. Onder het worstelen ontrukte zij hem den dolk en wondde
hem derwijze in de zijde, dat hij nederzeeg. Met den dood op de hppen en met groot
berouw in het hart, biechtte hy aan een Priester zyne zonden, ontbood de jonkvrouwe
voor zich, betuigde haar zijne diepe smart over zijn wangedrag en bood haar, tot
uitdelging zyner schuld, zijne hand en de erfenis van al zijne goederen aan. Hierop
verbond de Priester, met toestemming des vaders, hen in den echt; en weinig oogen-
bhkken daarna gaf de Hopman den geest (1),
(1) campana, della guerra di Fiandra, T. II. p. 4. le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv.
XI. ρ. 350. chappüys, Hi$t. Gén, d. I g, d. Fl. Liv. V, p. 276. v. metereh, Hist. d. NcderU
Oorl. B. Vlll. hl. 152. hooft, Nederl Bist. B. XIV. bl. 608 , 609.
282 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Het vertrek van awjou en zgne benden uit de Nederlanden moest inzonderheid der
^^^^ Koningin van Engeland behagen, welke zich over zijne komst ten hoogste gebelgd
getoond en, naar de getuigenis van parma aan filips, den Staten zelfs geraden had,
zich veeleer met den Koning te verzoenen, dan zich in de armen des Hertogs te wer-
pen (1). Inmiddels had het bewind des Aartshertogs alles aangewend, om de zaak tus-
schen Gent en de Λ¥alen bij te leggen, waartoe beide echter weinig genegenheid toonden.
De Gentenaars, door de hulp van Casimir gesteund, werden hoe langer zoo overmoe-
diger; en de hoofden der Misnoegden, door bewerking van den Heer de la motte,
helden steeds meer en meer over tot eene verzoening met den Koning, en trachtten
uit de Waalsche gewesten een afzonderlijk bondgenootschap te vormen. Vruch-
teloos zonden Brussel en Antwerpen gemagtigden naar Gent, om tot den vrede te ver-
manen ; en met geen gunstiger uitslag werden de pogingen van den Engelschen gezant
»aniel rogers tot dat doel bekroond. Elizabeth keurde het gedrag van den Pallz-
graaf hoogelijk af en gaf hem dit in scherpe bewoordingen door haren gezant
te kennen, Avelke tevens in haar naam bij de Algemeene Staten de plegiige ver-
klaring aflegde, dat zij geen de minste aanleiding daartoe gegeven had. Casimir
trachtte zich zoo goed mogelijk te verschoonen, wierp de schuld op de Stalen, welke
hem niet naar behooren behandelden, en betuigde dat hij naar Engeland zou
komen, om zich bij de Koningin te regtvaardigen. Maar dit besluit was nog niet ten
uitvoer gelegd, toen in Gent, terwijl er de onderscheidene afgevaardigden ijverig tot
vrede vermaanden, een hevig oproer losbarstte, waarvan de ware oorzaak niet juist be-
jg ^ kend is. Onverwachts geraakte het graauw op de been, jaagde het overschot der
Slagtin. Roomsch-Katholijke Geestelijkheid de stad uit, en plunderde of vernielde voorts in alle
.1578
kerken en kloosters, wal er nog van beelden en sieraden was over gebleven. De
menigte, als door eene plotselinge razernij aangegrepen, holde schreeuwende en tie-
rende door de straten, hoorde naar wet noch Overheid, en Avie zich onderwond,
haar tot reden te brengen, was in gevaar het leven te verliezen. De afgevaardigden
ter bevrediging zagen duidelijk in, dat al hun pogen te vergeefs zou zijn; en allen
stemden daarin overeen, dat oranje de eenige man was, van wien men het herstel
der rust verwachten konde. Aan hun verzoek, naar Gent te komen, leende in zoo
verre de Prins het oor, dat hij zich vooreerst naar Dendermonde begaf, vijf uren van
daar gelegen. Rijhove en zijn aanhang waren nog altijd oranje gezind, ofschoon hij
het gedrag van hun krijgsvolk ten hoogste afgekeurd, en voor het stadhouderschap van
Vlaanderen, welligt om den Hertog van Aarschot niet te beleedigen, bedankt had,
hetwelk hem door hun toedoen was opgedragen geworden. In weerwil van hembtse
(1) Correspondance d'alex. farnese, P. 1, p. 26.
-ocr page 283-DES VADERLANDS. 283
en de zijnen, welke traclitlen 'sPrinsen komst te Gent te beletten, begaf zicli rijhove 1576-^
1581
naar Dendermonde, om oranje derwaarts te noodigen, welke hierop verklaarde, en
v·
zijne redenen schriftelijk uiteenzette, dat hij daaraan niet konde Toldoen, Yóór de Slagtm.
1578
bewerkers der op nieuw gepleegde buitensporigheden gestraft waren. Ondertusschen
bleef hij onverpoosd werkzaam, om eene verzoening met de Waalsche gewesten tot
stand te brengen en den godsdienstvrede te herstellen, terwijl hembyse de vijan-
delykheden voortzette en een aanslag op Oudenaarden beproefde, die echter mis-
lukte. In het begin van Wintermaand kwam hij eindelijk, op sterken aandrang der
Algemeene Staten en ondanks de gevaren welke hem dreigden, te Gent met zijn
broeder jan van Nassau, van wiens invloed op Casimir men veel goeds verwachtte. Da-
THENUS en eenige andere heethoofden maakten zich in allerijl uit de voeten. Na vele
moeijelijkheden gelukte het den Prins, den zestienden van Wintermaand een vergelyk
te bewerken, hetwelk elf dagen daarna openlijk werd afgekondigd. De hoofdinhoud
er van komt hierop neder: »De Gentenaars nemen den geloofsvrede aan en bewil-
ligen den terugkeer der Roomsche Geestelijkheid, met uitzondering der vier bedel-
orden, en in de teruggave harer goederen. De kerken worden tusschen de Her-
vormden en de Katholijken verdeeld, doch de laatsten mogen geene openlijke
ommegangen' houden of het sakrament statelijk door de straten dragen." De Onroom-
schen waren over dit verdrag weinig te vreden, bewerende, dat men den Katholij-
ken er te veel voordeden in verleend had; de Prins daarentegen was van gevoelen,
)) dat men jegens elk, zijnen vijand zelfs, woord en gelofte moest houden." De Roomsch-
gezinden waren er even weinig mede ingenomen, omdat er niets bepaalds betrekkelijk
de gevangen Heeren in was vastgesteld. De Gentenaars beloofden er alleen in, hen niet
vijandig te behandelen, maar hunne zaak naar regt en billijkheid te onderzoeken, zoodra
zaken van meer gewigt afgehandeld en uit den weg geruimd zouden zyn. En hier-
van konden zij zelfs door de vertoogen der Koningin van Engeland, welke ten behoeve
der gevangenen tusschen beide trad, niet afgebragt worden (1).
Terstond na den dood van don jan was parma door de legerhoofden als algemeen
Landvoogd erkend, en spoedig in die waardigheid door den Koning bevestigd geworden.
Hoewel hij wist, welken zwaren last hij op zijne schouders laadde, aan hoe vele moeijelyk-
heden en gevaren hy zich blootstelde, en welke groote verantwoordelykheid op hem
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 463—472 , 478, 479, 487, 604—509. kervijk
i)k volkaertsbeecke, Docimcnts Hist. p. 46—60, 75—81. CotTCspondance d'aiex. fabnese, P. 1.
p. 26. chappuys, Hist. Gén. d. l. g. d. FL Liv. V. p. 271, 275. le petit, Chron. d. Holl
ï. II. Liv. XI. p. 360—363. haraeds, Annal. Brab. T. III. ρ. 286. bor, Hist. d. Nederl
Oorl D. II. B. XIII. bl. 6—13. v. meteben, Hist. d. Nederl. Oorl. B. VIII. bl. 158. B. IX.
bl. 160—162. HOOFT, Nederl. Hist. B. XIV. bl. 609 , 610.
56*
-ocr page 284-284 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
m
1576— zou rusten, meende hï] echter den opgedragen post niet te mogen weigeren, daar hy
1581
in de Nederlanden gekomen was, om den Koning te dienen (1). Men moet nogtans
erkennen, dat parma onder veel gunstiger omstandigheden dan don jan het bewind
aanvaardde. In Wijnmaand Vijftienhonderd zes en zeventig hadden de Nederlanden
zich door een plegtig verhond eng aaneen gesloten; in Wynraaand Vyftienhonderd acht
en zeventig openbaarde zich aan alle kanten steeds toenemende verdeeldheid (2). Door
de geschillen van de Gentenaars met de Walen, en het wantrouwen tusschen den
Hertog van Anjou en den Paltzgraaf, had het aanzienlijke staatsche heir weinig uit-
gerigt. Het krijgsvolk daarenboven was ten uiterste misnoegd over het gebrek aan beta-
ling en leed vele ontberingen, terwijl de winter met buitengemeene felheid naderde.
De la noue en bossu ontvingen last, de verschanste legerplaats te verlaten en de ben-
den uiteen te doen gaan, daar zij bij het vergevorderde jaargetijde veel zouden kosten
en weinig baten. Met schrander beleid kweten zich de beide legerhoofden van deze
moeijelijke taak, daar de benden, meest vreemd krijgsvolk en zoo kwalyk betaald,
noode zouden vertrekken. De buitenlandsche soldaten werden afgedankt, of naar die
streken verplaatst, waar zij het minst konden schaden; de inheemsche werden in de steden
gelegd. Tienen, Aarschot en andere plaatsen ontvingen Duitsche ruiters tot bezetting. Op
den aftogt bemagtigde hohenlo het slot Weerd, doch bleef er slechts korten tijd mees-
ter van (3). Een groot verlies trof om dien tijd de Staten door den dood des Graven van
term. Bossu of Boussu, welke te Antwerpen aan eene heete koorts overleed. Dat hij het voor-
1578
nemen zou gehad hebben, zich met den Koning te verzoenen, wordt door geen enkel
bewijs gestaafd; ook bestaat er niet de minste schijn, dat hij op last van oranje door
vergif van kant geholpen werd, gelijk eenige Spaanschgezinde schrijvers beweeren (4).
Integendeel, de Prins beminde den Graaf en droeg hem byzondere achting toe.
Door zijn invloed was hij tot Groot-Hofmaarschalk van Matthias en tot Opperbevelheb-
ber des legers aangesteld, en hem door de Staten van Holland eene jaarwedde van vijf
duizend gulden toegelegd. »Wij zijn hier," schreef hij uit Gentj »in de grootste
droefheid van de wereld over de zware ziekte van bossu. Men meldt mij, dat er
(1) Correspondance d'alex. farnese, P. I. p. 16,30,31. bentivoglio Nederl. Hist. hl. 30i, 305.
(2) GROEN v. rnmsTERER in de Archives de la Maison d'Omnge, T. VI. p. 455. Vgl. Corresp.
d'alex. farnese, P. I. p. 60.
(3) Archives de la Maison d'Orange , T. VI. p. 475, 487. Correspondance d'alex. farnese,
P. I. p. 26, 35. Documenls Hist. p. 60. stuada, de Bello Belg, T. 11. Lib. I. p. 8. BENTivooLio,
Nederl. Hist, bl. 306. i . . = .
(4) strada, de Bello Belg. T. II. Lib. I. p. 42, 43. de tassis, Comment. Lib. V. p. 329.
Daarentegen melden campana , della gtierra di Fiandra, T. 11.' p. 4, bentivoglio , Nederl. Hist.
bl. 320, en iiaraeus Annal, Brab, T. III. ρ. 287 hiervan geen woord.
DES VADERLANDS. 21>7
geen hoop van leven meer is. Zeker zal het vaderland veel aan dien man verliezen, 1576—
1581
Ik hoop niet, dat God ons zoo vreesselijk zal bedroeven (1)."
Sinds PARMA, het bevrind had aanvaard Avas hij rusteloos bezig, de verloopene
zaken te herstellen. Had de stad Binch zich in Wijnmaand bg verdrag aan de Staat-
schen overgegeven, door den bevelhebber van Philippeville daarentegen Avaren kort
hierop tvi^ee kornetten Fransche ruiterij nabij het stadje Walcourt verslagen en uiteen
gejaagd geworden. Met nadruk trachtte hij den krijg voort te zetten; en eene aan-
zienlijke versterking, zoo van ruiters als voetknechten, was uit DmVscA^awciin aantogt (2).
Den Koning echter schijnt het thans ernst geweest te zijn, de onlusten in deNederlati'
den op eene vredelievende wijze te eindigen en al het verledene te vergeten. Dien
geest ademen ten minste zyne eerste voorschriften aan parma. » Gg moet door alle moge-
lijke middelen trachten de zaken te schikken," zegt hij. »Dit is mijn wensch en
ook altijd mijn wensch geweest, en mijn voornemen is, al het verledene te vergeven.
Dat slechts de Nederlanden onder mijne gehoorzaamheid terugkeeren en de Roomsch-
Katholijke godsdienst er gehandhaafd worde; voor het overige kunt gij handelen, zoo
als gij 'naar gelang van zaken raadzaam zult oordeelen (5).'* En eenigen lyd la-
ter schreef hij hem: »Daar ik niets vuriger verlang dan het welzijn en behoud mijner
goede onderdanen in de Nederlanden^ en dat zij in rust en vrede onder mijn bestuur
leven, zoo verzoek en gelast ik u wel uitdrukkelijk, op geenerlei wyze en onder geen
voorwendsel, hoe ook genaamd, eenig Spaansch of Italiaansch krijgsvolk aan den Heer de
la motte te zenden (4)." De Raadsheer assonville was insgelijks van gevoelen, »dat men
trachten moest den vrede, tot welken prijs ook, te verwerven, wilde men het Land voor den
Koning en de Roomsche godsdienst bewaren. Al het overige zou zich dan spoedig en
gemakkelijk schikken, mits men den staat wel en buiten vreemden invloed bestuurde,
want daarin lag de bron van al de onlusten. Hij koesterde thans meer dan ooit hoop
op vrede, daar de gesteldheid van zaken alle partijen er scheen toe te dwingen (5)."
Aan de Staatsche zyde toonde men zich genegen tot een wapenstilstand. Ora dien
(1) Archives de la Maison dOrange, T. VL p, 513. Vgl. hierbij le petit, Chron. d. Boll.
Τ. Π. Liv. XII. ρ. 364. Leven, ν. Willem I, D. III. M. 243—246. burmannus, Analect. Belg,
T. I. PraefaL p. 105, 106. van wijn op wagenaar, St. VII. hl. 66 , 67. gegen v. priksterer,
in de Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 511, 512.
(2) Correspondance d'alex. famese, P. I. p. 26 , 28 , 29 , 38 , 42.
(3) Correspondance d'alexandre farnese, P. I. p. 23. Zie qpk 'sKonings brief aaa de Overheid
van Bourbourg, in de Documents Eist. p. 82.
(4) Correspondance d'alexandre farnese, P. I. p. 50.
(5) Archives de la Maison d'Ormge, T. VI. p. 514.
-ocr page 286-286 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
t-
ί
' j ^issl" ^^ j begaf zich 's Keizers gezant, de Graaf van Schwartzenherg, uit Antwer-
j pen naar parma, welke liet echter niet raadzaam oordeelde daarin te bewilligen,
'i dewijl hij er eene slaatshst van den Prins van Oranje in vermoedde (1). Sinds gerui-
I *
1 men tijd was h^ met de hoofden der Misnoegden in onderhandeling getreden, en trachtte
al de Katholijke Nederlanders voor zich te winnen. Door de pogingen van de
= 1 la motte, door schoone beloften en vleijende woorden werden onderscheidene plaat-
sen in Arlois en Henegouwen^ de voornaamste krijgsbevelhebbers, zoo als egmond,
montigwy, hezé, en gapres, en de meeste soldaten steeds meer en meer tot verzoening
met den Koning gestemd, waartoe de Burggraaf van Gent zelfs de Algemeene Staten
vermaande. De Misnoegden beschouwden den geloofsvrede, onlangs door den Prins van
Oranje te Gent bewerkt, als in strijd met het Gentsche Verdrag van Vijftienhonderd
zes en zeventig; en ofschoon de Roomsche Geestelijkheid daarbij in het bezit harer
goederen gesteld en de uitoefening harer eerdienst binnen die stad vergund werd, waar-
voor zij beweerden alleen de wapenen opgevat te hebben, gingen zij voort, zoo
Win- verdediging hunner godsdienst, Vlaanderen te brandschatten en te ver-
"vvoesten, tot dat op het kasteel te Lannoy een vredesverdrag tusschen hen en het be-
wind des Aartshertogs getroffen werd. De Algemeene Staten, welke evenwel eene ge-
heele afscheiding der Waalsche gewesten van de overige vreesden, zonden afgevaardig-
den op afgevaardigden derwaarts, om dit te voorkomen. Arlois, Henegouwen, en Douai
verklaarden, zich noch van de Algemeene Staten te zullen scheiden, noch eenen af-
zonderlijken vrede te sluiten ten nadeele der andere Landschappen, noch iets te begin-
nen zonder overleg met den Aartshertog en zijnen rade (2). Niettemin sloten zij eer-
(j γ lang onderling te Alrecht eene vereeniging, waarbij zij zich verbonden, »de Brusselsche
maand Roomsch-Katholijke godsdienst, de Gentsche Bevrediging, en de gehoorzaamheid
1579 aan den Koning te handhaven, en met al hunne magt den geloofsvrede te keer te gaan (3)."
Het verbond der Walen te Alrecht schijnt het sluiten der beroemde Vereeniging
van de Noord-Nederlandsche gewesten, of de zoogenaamde Unie van Utrecht, bespoe-
digd te hebben. Er is reeds opgemerkt, dat oranje vóór lang het denkbeeld koesterde,
de Noordelijke Nederlanden enger met Holland en Zeeland te verbinden. De re-
denen, welke hem daartoe noopten, en de maatregelen, door welke hij allengs zijn
ïr.
Β f
(1) Correspomlance d'alexakdre farnese, P. I. p. 34, 35, 44, 60, 71. Archives de la Maison
dWrdnge, T. VL p. 517, 518.
(2) Resolutions des Etats Gén. bij groen van prinsterer, in de Archives de la Maison d'Orange,
ï. VI. p. 521—524. Correspondance d'alex, farnese, P. I. p. 37, 44—52, 57. Documents Ilist.
p. 02 , 68 , 72 , 73 , 81. le petit, Chron. d. Holl Τ. Π. Liv. XII. ρ. 363. ν. meteren, Bst.
d, Nederl. Oorl. B. Vlll. bl. 162. ·
(3) v. meteren, ïlist. d. Nederl, Oorl. B. VIII. bl. 162. nooFi, Nederl. llist. B. XIV. bl. 617.
23 V.
Τ
Γ"
DES VADERLANDS.
ΛνίΙ poogde te bereiken, zija tevens ontvouwd geworden (1). Het is niet waarschijnlijk, 1576—
dat de Koningin van Engeland hem het eerst op die gedachte zou gebragt hebben (2).
Hij zelf doorzag het nut en de noodzakelijkheid van een dergelijk bondgenootschap;
en verklaarde ook met ronde woorden in zijn Verdedigschrift, «dat hij de Unie van
Utrecht eerst gedreven en naderhand bevorderd had (5).» De meer innige aaneenslui-
ting van Holland en Zeeland had het dezen gewesten mogelijk gemaakt, den oorlog tegen
de geheele Spaansche krijgsmagt zoo langen tijd vol te houden. Het wos duidelijk, dat
al de voordeelen, uit deze verbindtenis voortgevloeid, nog veel meer zouden uitkomen,
Avanneer een even sterke band al de naastbij gelegene gewesten omstrengelde, waar ge-
genoegzaam overal de Hervormde godsdienst de heerschende was. Ondertusschen belette
de betrekking van Stedehouder des Aartsbertogs den Prins, zelf openlijk aan de verwe-
zenlijking van zijn plan deel te nemen. Ook zouden de Algemeene Staten ongaarne zulk
eene afzonderlijke verbindtenis van gewesten onderling aanzien, welke, naar het hun
voorkwam, slechts leiden moest tot verslapping van den band, die al de Nederlanden
te zamen hield (4). Oranje bediende zich derhalve, gelijk in alle andere gewigtigc
omstandigheden , van kundige mannen, op wier trouw hij zich verlaten konde. Doch geen
bewees hem hierin grooter dienst dan jan vati Nassau, oischoon diens inziglen niet altijd
met de zijne overeenstemden. wDe Prins," zegt een uitheemsch schrijver, »beschouwde
godsdienstige verdraagzaamheid als den grondslag van het heil des volks. Uit ieder zijner
woorden en daden blijkt onmiskenbaar de overtuiging, dat eene verstandige regering
zich niet moet bekommeren, om hetgeen de bijzondere personen in den slaat gelooven,
mits zij als staatsburgers behoorlijk hunnen pligt vervullen. En zoo oranje nu en
dan eens wat harder tegen de Katholijken dan tegen de Hervormden te werk ging,
Avas die gestrengheid nooit tegen het geloof als zoodanig, maar alleen legen de partij
gerigt, Avclke zich niet wilde onderwerpen aan de wetten door 's Lands regering voor-
geschreven (5)." In jan van Nassau, daarentegen, welke voortreiTclijke hoedanigheden
hij anders ook bezat, was verdraagzaamheid geene hoofddeugd. Uit ijver voor het Proleslant-
sche geloof, maakte hij zich aan onregtvaardigheden tegen andersdenkenden schuldig.
Pleegden de Onroomschen hier en daar geweldenarijen tegen de geestelijkheid en in de
(1) Zie hiervoor, bl. 184, 273. A'^gl. ook van avun op wagenaar, St. VII bl. 68 enz. en de
aldaar aangehaalde schrijvers.
(2) lakguet, Epist. Lih. I. Epist. 107, welke dit trouwens ook alleen als een: verhaalt.
(3) Zie Apologie van willem 1, bij bor, Hist. d. Nederl. Oorl. Authent. Stnkk. D. II. bl, 92.
(4) wagenaar, D. VII. bl. 249, 250, wien v. corvin-wiersbitzky volgt in de Tachtigj Oorl.
D. 111. bl. 294.
(5) v. corvin-wiehsbitzky, de Tachligj. Oorl. D. III. bl. 295.
287
288 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Roomsche kerken, zoo toonde hij zich weinig genegen, den Katholyken regt te verschaf-
fen, ja, scheen in dergelyke baldadigheden zelfs genoegen te nemen. Het onregt, den
Katholijken aangedaan, was geen onregt in zyne oogen en die zijner aanhangers,
welke hij ongestraft de Roomsche godsdienst liet honen. Bij onverdraagzaamheid
voegde hij partijdigheid , toen hij den geloofsvrede in Gelderland, grootendeels nog Ka-
tholijk, wilde ingevoerd hebben, maar in Holland en Zeeland niet. De Prins begeerde
eene staatkundige verbindtenis van de Noordelyke gewesten te bewerken, waarbij
het verschil van godsdienst, zooveel mogelijk, op den achtergrond moest geschoven
blijven. Jak van Nassau integendeel wenschte, alle vrienden des Vaderlands, maar
bovenal zijne geloofsgenooten, tot een naauwer verbond te brengen, om tegen alle aan-
slagen gedekt te zijn, welke Matthias, de Algemeene Staten, de Keizer, en anderen,
die, zoo als de Graaf van Culemborg zich uitdrukte, )) allen in éénen pot stipten,''^ tot
het herstellen van het overwigt der Katholijken mogten beproeven (1).
De pogingen, in het vorige jaar aangewend om Gelderland nader met' Holland en
Zeeland te verbinden, hadden den gewenschten uitslag niet gehad (2). van Nassau
trachtle deze gewiglige zaak tot stand te brengen, maar dewijl hij hierbij met meer ijver
dan gematigdheid, dikwijls met geweld te werk ging, maakte hy zich veel vijanden
en ontmoette hevige tegenkanting. In Herfstmaand betuigden zelfs de Staten van Gel-
derland uitdrukkelijk, zich tegen elke nieuwe verbindtenis en tegen den geloofsvrede te
zullen verzetten. De Gentsche Bevrediging, meenden zy, had de gewesten genoegzaam
vereenigd. Zy waren echter tot een nader verbond bereid, zoo welligt nog eenige an-
dere Landschappen het algemeene bondgenootschap mogten verlaten. Maar wat den ge-
loofsvrede betrof, zy besloten eenparig, door een gezantschap zich ernstig bij den Stad-
houder daartegen te verklaren; sommige Leden gaven zelfs den raad, soldaten aan te ne-
men, om, ingeval die stap vruchteloos mögt zijn, dien vrede met geweld te keeren (3).
*s Graven volharding was sterker dan al de wederstand der Staten. Na veelvuldige
beraadslagingen en langdurige woordemvisselingen op onderscheidene dagvaarten te
Arnhem, Gorkum en Utrecht, gelukte het hem te bewerken, dat de afgevaardigden
/
van eenige gewesten, en onder hen olbenbarneveld van wege Holland, den vijfden
van Wintermaand te Utrecht byeenkwamen. Hier werd het ontwerp van het verbond,
ongetwijfeld van jan van Nassau uitgegaan, onderzocht, hier en daar gewijzigd, en
(1) Archives de la Maison dWrange, T. "VI. ρ. 433—435, en de aanmerkingen van groen van
püinsteheu aldaar, wien v. corvin-wiersbitzky volgt in de Tachtigj. Oorl. D. III. bl. 296 , 297.
_ (2) Zie hiervoor, bl. 184, 185.
(3) nunoff, Bijdragen v. Vaderl. Gesch. D. I. bl. 105—144. groen v. prinsterer, in de
Archives de la Maison d^Orange, Τ, VI. ρ. 449, 450.
DES VADERLANDS. 21>7
door de gemagtigden , onder het welbehagen hunner Meesters, goedgekeurd en onder- 1576—
teekend. Na verloop van ruim eene maand Averden de onderhandelingen te Utrecht ^^^^
hervat en het ontwerp, naar aanleiding der aanmerkingen in de staatsvergaderingen
der bijzondere gewesten daarop gemaakt, nader overwogen. Doch waarschijnlijk zou
er nog veel kostbare tijd met beraadslagingen zijn verspild geworden, indien niet de
tyding van 's vijands inval in Gelderland tot spoedig handelen gedreven had. Zonder
voorkennis van oranje, en, gelijk jan van Nassau getuigde, »tegen alle menschelijke
verwachting aan, zelfs tegen den wil van den Aartshertog en der Algemeene Sta-
ten (1)," werd dan dit vermaarde Verbond in het Groot-Kapittelhuis ten Dom op
Vrijdag den drie en twintigsten van Louwmaand plegtig gesloten. Graaf jan van Nassau jg-^y
teekende het eerst, toen de gemagtigden uit de Ridderschap van Gelre en Zutphen
alexander van tellich, gelis pieck, joacmm van lierb, en alexander bentinck;
de afgevaardigden van Holland gerard van poelgeest, paulus buys, en reinier
gant; van Zeeland Willem roels, nigolaas blangx, pieter de rijgke, en kaspar
van vosbergen; van Utrecht aüsonius van galama, sghore, pieter verhaar, adriaan
van zutlen, en lambertis van der burgk van wcgc de Vijf Kapittels, frederik van
uten-eng , reinhard VAN AzwiNE, en barth0l0meus van der wael, alle ütrechtsche Edel-
lieden, uit naam der Ridderschap, en nigolaas van züylen van drakenborgh , aert dirksz
van leyden, of van leuwen, en lubbert van gleefp voor de stad Utvcchtvan de
Groninger Ommerlanden egbert clandt en eiso jarges. Zes dagen daarna werd de
Unie met veel plegtigheid van het Raadhuis te Utrecht afgekondigd (2). Jan van Nassau maand,
beval, in de kerken van zijn graafschap God daarvoor te danken (5).
De inhoud van dit hoogst belangrijk staatsstuk moet meer dan oppervlakkig medege-
deeld worden, niet alleen, omdat het de grondslag van het gemeenebest der Vereenigde
Nederlanden geworden is, maar ook, omdat de kennis er van tot het regte verstand van
vele latere gebeurtenissen en handelingen onontbeerlijk is. In de Inleiding verklaren » Gelre ^
Zutphen, Holland, Zeeland, Utrecht erv Friesche Ommelanden ixxs&chen de Ε ems en de
Lauwers, dat daar zy bevonden hebben, hoe sinds de Gentsche Bevrediging de Spanjaar-
(1) Archives de la Maison d'Orange, Τ. VI. ρ. 568.
(2) riETER PAULUS, Hist. V. d. Unie van Utrecht, in Let eerste deel zijner Verklaring der Unie
van Utrecht, bl. 9—30, λνοΐΐίβ dit alles uitvoerig behandelt, JVa hem heeft v. d. spiegel belang-
rijke bijdragen tot de geschiedenis ταη het ütreclitsche Bondgenootschap geleverd in den Bundel
van Onuitg. Stukk. D. I. bl. 47, 63, 65, 67, 83, 86 88, 90, 93, 96, 104, 106, 108—111,
113, 116, 119, 121, 123, 126, 128, 137, 145, 150, 157, 176—182, 185. Vgl. van wijn op
wACEJiAAn, St. Vil. bl. 72—79. Naleez. bl. 296—298.
(3) Archives de la Maison dOrange, T. VI. p. 569.
II Deel. 6 Stuk. 37
-ocr page 290-1170 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— den met don jan van Oostenrijk en andere hunner hoofden getracht hebben de Neder-
landen te overheeren en, tot hun uiterste verderf, van een te scheiden, zij raadzaam
geoordeeld hebben, zich nog nader en meer bijzonder met elkander te verbinden. Zij
bedoelen echter hiermede geenszins, de algemeene Unie of Vereeniging, by de genoemde
Bevrediging beraamd, te verlaten, maar veeleer haar nog meer te sterken, zich te
beter tegen hunne vijanden te verdedigen, en verdere onderlinge vervi^ijdering te voor-
komen. Tot dat einde hebben de afgevaardigden der gemelde Landschappen, volko-
men door hunne Meesters gemagligd, de volgende punten vastgesteld, zonder zich, in
allen gevalle, by dezen te willen onttrekken aan of uit het Heilige Roomsche Rijk."
1®. »De genoemde gewesten verbinden zich, om ten eeuwigen dage zoo vereenigd
teblyven, alsof zij maar één Landschap waren, zonder zich door iets, hoe ook genaamd,
van een te laten scheiden, onverminderd nogtans, dat elk gewest en iedere stad zijne
en hare bijzondere voorregten, vrijheden, gewoonten en alle andere geregtigheden blijft
behouden, en waarin zij elkander niet alleen niet hinderen, maar zelfs handhaven en
beschermen zullen, des noods met lijf en goed. Ontstaat er onderling geschil over
deze geregtigheden, dan zal dit door den gewonen regter, of door goede mannen, of
bij minnelijk verdrag vereffend worden, zonder dat de andere gewesten, steden of leden,
zoo lang partijen zich aan den regter onderwerpen, zich daarmede zullen mogen
bemoeyen, ten ware zij mogten goedvinden, een verdrag te helpen bemiddelen."
2". »De Bondgenooten zullen elkander bijstaan met lijf, goed en bloed tegen alle
geweld op 'sKonings naam of van zijnentwege hun aangedaan, onder welk voorwend-
sel zulks ook mögt geschieden, hetzij ter oorzake van de Gentsche Bevrediging, van het
opvatten der wapenen tegen don jan, van het aannemen des Aartshertogs Matthias tot
Landvoogd, met al hetgeen er uit gevolgd is of zou mogen volgen; of zelfs onder schyn
van de Roomsche godsdienst met de wapenen te willen herstellen of invoeren, of ter
zake van het voorgevallene sedert het jaar Vijftienhonderd acht en vijftig, of eindelijk,
wegens het sluiten van dit Verbond van vereeniging; om het even, of dit geweld eenig
Land, Staat, Stad of Lid in het bijzonder, of allen in het gemeen wierd aangedaan."
3". »De gemelde Landschappen zullen elkander ook moeten bijstaan tegen alle in-
en uitheemsche Heeren, Landen en Steden, die hun eenig geweld, ongelijk of krijg
willen aandoen, mits dat deze bijstand door het geheele Bondgenootschap met kennisse
en naar gelegenheid der zake bepaald worde."
4°. »De steden moeten, des noods, bij rade en op bevel dezer Vereenigde Gewesten
versterkt worden, ten koste van de steden en van de Landschappen, in welke zij gele-
gen zijn, mits de gezamentlijke gewesten (Generaliteit) daartoe de helft drage. Doch
het aanleggen van nieuwe sterkten, ook het veranderen of afwerpen der tegenwoordige,
zal voor rekening van geheel het Bondgenootschap komen."
1)0 en 6°. »Om de kosten, vereischt tot bescherming der gewesten, te vinden, zal
-ocr page 291-DES VADERLANDS. 21>7
men openlijk aan de meestbiedenden Terpacblen, of op eenen eenparigen voet doen in-1576—
zamelen zekere imposten, die, naar gelang van zaken, bij gemeenen rade verhoogd of
verlaagd zullen worden; ook zal men gebruik maken van de inkomsten der Koninklijke
domeinen, na aftrek van de daarop staande lasten."
7°. »De grenssteden en ook andere, des noods, zijn gehouden bezettingen te ontvan-
gen , op last der Vereenigde Gewesten en bij rade van den Stadhouder des Landschaps,
waar de bezetting gelegd zal worden. Deze bezetting moet door het Bondgenootschap
betaald worden, eenen bijzonderen eed afleggen aan de stad en het gewest, waarin zij
gelegd wordt, en goede krijgstucht onderhouden."
8°. »Om te allen tijde door 's Lands ingezetenen te kunnen worden bijgestaan, '
zullen de inwoners van elk gewest, van achttien tot zestig jaren oud, binnen den tijd
van écne maand opgeteekend worden, cm hierop, in de eerste zamenkomst der Bond-
genooten, nader te besluiten."
9°. »Men zal geen bestand of vrede sluiten, geen oorlog aanvangen, geene belas-
tingen instellen, het geheele Bondgenootschap aangaande, dan met gemeenen rade en
bewilliging der gewesten. Ontstaat er geschil over zaken, Avaarover de gewesten ge-
meenschappelijk moeten handelen zoo als de bovengenoemde, dan zal het bij. voor-
raad verbleven worden aan de Stadhouders nu ten tijde aanwezende."
10°. Buiten bewilliging der Bondgenooten, zullen door de bijzondere gewesten en
steden geene verbonden met eenige naburige Heeren of Landen mogen gemaakt Avorden."
11". »Zoo eenige naburige Vorsten, Heeren, Landen of Steden begeeren, zich met
de nu verbondene gewesten te vereenigen en in dit Bondgenootschap te treden, mogen
zy daartoe, bij gemeene rade en bewilliging der gewesten, ontvangen worden."
12°. »In het stuk der munt en in den loop van het geld, zullen de gewesten met
elkander moeten overeenkomen volgens de Ordonnantiën, hierop te maken en welke
het eene Landschap, zonder het andere, niet zal mogen veranderen."
15°. »Ten aanzien van de godsdienst, mogen Holland en Zeeland zich naar hun goed-
vinden gedragen. Doch de andere gewesten zullen zich schikken naar den geloofsvrede,
of daarin zulke orde stellen, als zij tot behoud der rust en welvaart van elk gewest of
stad, en tot handhaving der geregtigheden van geestelijken en wereldlijken dienstig
vinden, zonder hierin door eenig ander gewest eenigzins gehinderd te mogen wor-
den; mits nogtans elk vrijheid van godsdienst behoude, en niemand ter zake van gods-
dienst achterhaald of onderzocht worde, gelijk reeds bij den Gentschen Vrede is vastge-
steld." — Alzoo eenigen hieruit afleidden, dat niemand in het Bondgenootschap kon
opgenomen worden, dan die den geloofsvrede, of ten minste de Roomsch-Kalholijke
en Hervormde godsdienst zou toelaten, werd den eersten van Sprokkelmaand nader
bepaald, »dat men niet bedoelde, eenige Landschappen of Steden, die zich alleen aan
de Roomsche godsdienst wilden houden en in welke het getal der Hervormden zoo
292 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
groot niet was, dat aldaar, ingevolge den geloofsvrede, de Hervormde godsdienst behoorde
uitgeoefend te worden, van het Bondgenootschap uit te sluiten, maar deze, integendeel,
daarin wilde opnemen, mits zij de punten er van nakwamen, en zich als goede Patri-
otten gedroegen, daar de meening niet was, dat het eene gewest of de eene stad zich
het bedrijf van de andere, in het stuk van godsdienst, zou aantrekken."
14® en 15°. »Ingevolge de Gentsche Bevrediging, zal men aan de kloosterlingen en
geestelijken hunne goederen, in de Vereenigde Gewesten gelegen, laten volgen; de
kloosterlingen, die ten tijde des oorlogs van Holland en Zeeland tegen de Spanjaar-
den hunne kloosters verlaten hebben, zullen wederzijds uit de inkomsten der kloosters,
* waartoe zy te voren behoorden, hun leven lang onderhouden worden, hetzij in Holland
en Zeeland^ waar het aan geene voorbeelden van die soort ontbreekt, of in andere
Vereenigde Gewesten. Zij echter, die zich hierna in eenig klooster begeven en hel
weder verlaten, zullen geen onderhoud genieten, maar alleen terug mogen nemen, wat zij
daarin gebragt hebben. Voorts zullen de kloosterlingen vrijheid van godsdienst en kleeding
hebben, mits zij den Oversten van de kloosters in alle andere zaken onderdanig zijn." —
De Bondgenooten, beducht voor pleitgedingen, welke door de kloosterlingen, wegens hunne
ouderlyke nalatenschap, of uit hoofde van eenige giften en vermakingen, mogten aan-
gevangen worden, vonden goed op den eersten van Sprokkelmaand dezes jaars nader te
bepalen, »dat alle zulke pleitgedingen, reeds aangevangen of nog aan te vangen,
moesten opgeschort en in state gehouden worden, tot dat hieromtrent bij de Bondgenoo-
ten, of ook wel, was 't nood, bij de hooge Overheid zelve anders zou bevolen worden."
16®. »Indien er eenig geschil ontstaat tusschen het eene en andere gewest, zal dit
door de onzijdige gewesten of hunne gemagtigden beslist worden; betreft het geschil
de gewesten in het algemeen, dan door de Stadhouders, zoo als hierboven in het
negende punt is bepaald. Naar de uitspraak, aldus gedaan, moeten de gewesten zich
gedragen, zonder zich daartegen van eenigerhande middelen van regten te mogen be-
dienen."
17*'. »Om geenen uitheemschen Vorsten, Heeren, Landen of Steden tot oorlog aan-
leiding te geven, zal den vreemdelingen, zoo wel als den ingezetenen, goed regt gedaan
worden. Mögt eenig gewest of stad hieromtrent in gebreke blijven, dan zullen de
andere Bondgenooten, door alle behoorlijke wegen en middelen, er de hand aan hou-
den en alle misslagen in die regtsoefening tegengaan."
18". »Geen gewest of stad zal, tot nadeel van de andere, imposten, geleigelden of
dergelijke belastingen mogen invoeren, zonder algemeene bewilliging; noch eenige
Bondgenooten hooger bezwaren dan de eigene ingezetenen."
19°. »De Bondgenooten, als zij beschreven worden, zijn gehouden binnen i//rec/ii op
den bepaalden dag te verschijnen, om over opkomende zaken te handelen, en bij een-
parigheid of meerderheid van stemmen te besluiten; die niet verschijnen, moeten even-
DES VADERLANDS. 21>7
wel zich naar het beslotene schikken, tenzij de zaken zeer gewiglig zijn en eenig 1576—
uitstel gedoogen. Zij, die niel verschenen zijn, zullen andermaal beschreven worden,
op verbeurte hunner stem voor die reize; doch degenen, welke niet kunnen verschij-
nen, mogen hun gevoelen schriftelijk overzenden, waarop bij het opnemen der stem-
men behoorlijk acht gegeven zal worden."
20°. »Elk der Bondgenooten is verpligt, alle zaken, die hem voorkomen en van
Avelke, naar zijn oordeel, het gemeene wel- of kwalgk varen der Vereenigde Gewesten
afhangt, aan de zoodanigen bekend te maken, die, hiertoe gemagtigd zijnde, de an-
dere gewesten daarop zouden kunnen beschryven."
21°. »Het uitleggen van de mogelijk duistere of twgfelachtige plaatsen van dit Ver-
bond, uit welke oneenigheid mögt rijzen, zal staan aan het gemeene oordeel der Bond-
genooten; en kunnen deze het niet eens worden, dan zullen zij hunne toevlugt ne-
men tot de gewestelijke Stadhouders, op de w^ze als boven vermeld."
22°. » Zoo men noodig mögt oordcelen, de punten van dit Verbond hier en daar te
vermeerderen of te veranderen, moet zulks geschieden by gemeenen rade en bewilliging
der Bondgenooten, en anders niet." — Om die reden werden het dertiende en vijf-
tiende punt der Unie, Aveinig dagen nadat zij gesloten was geworden, nader bepaald
en uitgebreid. Over eenige andere veranderingen in dit Verbond is wel gehandeld in
Vijftienhonderd drie en tachtig. Zestienhonderd een en vijftig. Zeventienhonderd zestien
en zeventien, doch zonder tot een eenparig besluit te geraken.
25®. »De Bondgenooten belooven, al de gemelde punten te zullen onderhouden en
doen onderhouden, zonder iets daartegen op eenigerleiwijze te gedoogen. Zy verklaren
voor nietig en van onwaarde al hetgeen strijdig met de Unie mögt ondernomen worden;
en hieronder verbinden zij hunne personen en goederen, alsmede die van de ingezetenen
der gewesten en sleden, onder belofte, zich niet te zullen behelpen met eenig verzet
van regten, hiermede niet overeenkomstig."
24° en 25°. »De Stadhouders, die nu zijn of namaals komen, gelijk mede de Over-
heidspersonen en Hoofdofficieren van elk gewest en stad, ook alle schutterijen, broe-
derschappen en collegien zullen de handhaving van dit Verbond bij eede moeten be-
loven." En
26°. » Van dit Verbond zullen brieven in behoorlijken vorm opgemaakt worden, om
door de Stadhouders en de voornaamste Leden en steden der gewesten bezegeld, en
door hunne geheimschryvers onderteekend te worden." (1)
(1) Groot Placaath. D. L bl. 7—15. ütr. Placaalb. D. L bl. 58—65. bor, Bist, d, Nederl,
Oorl. D. II. B. XIII. bl. 26—29. v. meteüen, Hist, d. Nederl. Oorl B. IX. bl. 165, 166.
hooft, Nederl. Hist. B. XIV. bl. 618—624. De vertaling van de Utrechtsche Unie in het Latijn
294 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Zeer veel is over de Unie van Utrecht gesclireyen (1). Zij was indedaad » niet anders
1581
dan een yerbond in een verbond, gelijk de Unie tusschen Holland en Zeeland bleef
bestaan, onverminderd de Utrechtsclie Unie (2)." Blijkbaar had ipen met haar geen ander
doel dan zich te vereenigen tot een verdedigend verbond, als het ware tot één ligohaaam,
om te beier den algemeenen vijand tegen te staan. In den eersten aanleg had zij derhalve
alleen betrekking op den toestand van dien tijd, op onderlinge bescherming tegen de
Spanjaarden, en op den Gentschen Vrede, dien zij moest sterken, zoodat zij, Λvanneer men
vóór de afzwering met den Koning verzoend geweest ware, waarschijnlijk geheel vervallen
zou zijn. Het staatsbestuur bleef er volkomen in zoo als het was. Immers werd in haar
niets gevonden omtrent het gezag der Stadhouders en Staten; niets werd daaromtrent
door haar bepaald maar alles verondersteld, even als de Ridderschappen, Edelen, Vroed-
schappen, Burgerijen, Schutterijen enz. Aan alle deelgenooten der Unie werd slechts
het gerust genot hunner voorregten en vrijheden verzekerd, mits medewerkende tot de
algemeene verdediging. Maar ofschoon het oogmerk der Unie geenszins was, zich aan
het gezag des Konings te onttrekken en eenen nieuwen regeringsvorm in te stellen,
was door haar ecliler de eerste schrede gedaan ter verkrijging van staatkundige onaf-
hankelijkheid. Zij gaf klem aan het verzet tegen Spanje, leerde den Bondgenooten
hunne krachten kennen, en leidde van zelve tot het afzweren van den Koning. Eerst
sinds dien tijd kan men haar beschouwen als den grondslag van het staatsbestuur van het
gemecnebest der Vereenigde Nederlanden, hetwelk, na verloop van tijd, een invloed,
gezag en aanzien verkreeg, »buiten alle verhouding met den omvang van zijn grond-
bij de TAssis, Comment. Lib, V. p. 339—347; in liet Fransch bij le petit, Chron. d. Holl. Τ, Π.
Liv. XII. ρ. 372, en dümont, Corps Diplomat. Τ. V. ρ. 322—333, cn in het Engelsch bij
crimeston, Genend Ilist, .of the Netherl. p. 571—575. strada, campana, bentivoglio cn lanario
maken cr slechts ter loops, of in het geheel geene melding van. Wie het Utrechtsclie Verbond
heeft opgesteld is onzeker, v. d. spiegel, Onuitg. Slukk. D. II. bl. XXVI, denkt aan den
geschiedschrijver e. v. πευι), geheimschrijver van ααλ van Nassau; van wijn, in de Naleez.
bl. 293, 294, aan lamzweert, geheimschrijver van het Collegie der Zeeuwsche afgevaardigden
te Utrecht.
(1) p. paulus, \erklaring der Unie van Utrecht, 4 D. Utr. ΠΊο. ν. d. spiegel, Ontwerp v. d.
Unie van Utr. Goes, 1778. bondam, Redevoering over de Unie v. Utr. Utrecht, 1779. j. j. τιι.
duval, Geschied, en Staatk. Verh. over het recht verstand d. Unie v. Utr. Utr. 1790. a. kluit,
liist. d. Holl. Staatsreg. I). I. bl. 170—198. n. j. royaards, Redevoering ter histor. herinner, d.
Unie v. Utr. Utrecht, 1838. bilderdijk, D. Vil. bl. 3—10, en 's mans Theses, in 1782 verde-
digd en door Prol', tydeman medegedeeld in de Opheld. en Bijvoegs. bl. 225.
(2) v. d. spiegel, Onuitgeg. Stnkk, D. I. bl. 61 (w).
-ocr page 295-DES VADERLANDS. 21>7
gebied (1)." Niettemin ontmoette de Unie aanyankelijk, zelfs in die gewesten, welke 1576—
tot haar waren toegetreden, veel tegenkanting. Trouwens zij week ook aanmerkelijk
van den Gentschen Vrede af, welken zij beweerde te handhaven en te versterken.
Het Avas vrij duidelijk, dat de nieuwe Bondgenooten wenschten, zich zoo veel mogelgk
aan het gezag des Aartshertogs te onttrekken, en nieuwigheden ten opzigte van de
godsdienst in te voeren (2). De Prins van Oranje zelfs klaagde, »dat de Unie slechts
met de woorden, en met de daad in het minste niet onderhouden werd (5)." Men
keurde het derhalve eerlang noodig, een geschrift in het licht te zenden, Avaarbij zij
verdedigd en de aanmerkingen er tegen wederlegd werden. Hoogstwaarschijnlijk was
dit geschrift door jan van Nassau of onder zijne oogen opgesteld, en is voornamelijk
tegen Gelre en Zutphen gerigt (4).
De Unie van Utrecht was wel door de afgevaardigden van de vyf vertegenwoordigde Land-
schappen onderteekend, maar deze vyf gewesten dachten op verre na niet eenparig over het
onvoorwaardelijk toetreden tot de Unie. Jan van Nassau, indien al niet de oorspronkelijke
aanrader en oprigter, toch de hoofdbewerker er van, had haar het eerst geteekend; » dus
als een deelgenoot en eerste verdragende persoon, die als zoodanig met de andere gewesten
in onderhandeling was (5)." De gemagtigden der Geldersche Ridderschap hadden zich eene
tijdsbepaling lot den negenden van Sprokkelmaand voorbehouden, om intusschen de be-
williging der Baanderheeren en groote en kleine steden van hun gewest te verkrijgen.
Om deze hiertoe te bewegen, stond men, op hun verzoek, onder meer andere punten
ook dit toe, »dat zij Leden des Roomschen Rijks zouden mogen blijven, gelijk zij tot
hiertoe geweest waren; dat men, na het verdry ven der Spanjaarden en het sluiten van den
vrede, alle ongewone belastingen zou afschaffen; dat Gelre en Zutphen, die twee stem-
men ter vergadering der Bondgenooten begeerden, stemmen zouden gelyk zij gewoon
(1) KLUIT, Ilist. d. Holl. Staatsr. D. l. bl. 171, 182—190. Schets van Necrlands Staatsbestuur,
bl. 55, 56, 58. groen v. prinsterer, in de Archives de la Maison d'Orange, T. VL p. 536, 538.
(2) Uitvoerig Tvordt dit ontwikkeld door groen v. prinsterer in de Archives de la Maison
d'Orange, T. VI. p. 536, 537.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 655.
(4) Bericht van der naerderen Union ens. in de Archives de la Maison d^Orange, Τ. VI.
ρ. 539—560. Vgl. daarbij: Redenen, om welke men oordeelde, eene nadere Unie tusschen eenige
Nederlandsche Landschappen nuttig te zijn, schoon zij door de Algemeene Unie reeds vereenigd
waren, in v. d. spiegel, Onuitg, Stukk. D. I. bl. 58—62.
(5) kluit, Hist. d. Holl. Staatsr. D. L bl. 173. Over de verdiensten van jan van Nassau ten
opzigte der stichting van het Utrechtsche Bondgenootschap, zie men v. d. spiegel's Verloog in het
Tweede Deel der Onuitg. Stukk. bl. XVII, XXV—XXVIII.
296 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
vyaren in de vergadering der Aïgemeene Stalen; dat de stad Bommel en de ambten
van Tieler- en Bommelerwaard, Beest en Renoi weder aan Gelderland zouden gehecht
worden, waaraan zij plagten te behooren, mits Bommel bleve bij het regt der Gentsche
Bevrediging en onder het bewind van den Prins van Oranje (1)." Eerlang traden nu
de Ridderschap en de hoofdstad van het kwartier Nijmegen^ en de Ridderschap met
de groote en kleine steden van het kwartier Arnhem tot het Verbond toe. Ve^ilo volgde
in Grasmaand. De stad Zutphen niet vóór den elfden van Louwmaand Vijftienhonderd
tachtig en op verscheidene voorwaarden, onderanderen, dat Graaf jan van Nassau haar
vooraf de goedkeuring van den Aartshertog en der Aïgemeene Staten moest verschaffen. Daarop
werd den zestienden van Zomermaand van dat jaar de Unie door de Zutphensche burge-
rg, en denkelijk ook door de overige steden van het graafschap, zoo wel als door den
Adel bezworen. De Baanderheeren echter bleven weigerig, en zijn naderhand deswege
van de Geldersche Landdagen geweerd. Holland teekende het Utrechtsche Verbond
op het helieven, dat is, onder goedkeuring van den Stadhouder den twaalfden van
Sprokkelmaand. Brielle met het Land van Voorne als een bijzonder gewest, doch ver-
eenigd met Holland en Zeeland. Botterdam bewilligde wel in de vereeniging tusschen
Hollandy Zeeland en Utrecht, maar niet in eene afzonderlijke verbindtenis met den
Adel van Gelre en Zutphen. Om dien tijd trad ook Zeeland tot de Unie toe, behalve
Middelburg, dat haar nooit heeft aangenomen. In Friesland verklaarden zich in Len-
temaand XeeMwarciew, Sneek, Franeker en eenige Grietmannen en Edelen voor het Ver-
bond, en werden later door onderscheidene andere Friesche steden gevolgd. Over-
ijssel trad den negenden van Lentemaand Vijftienhonderd tachtig in de Unie. Oranje
liet de burgery van Deventer bij die gelegenheid den eed van getrouwheid afleggen
aan den Koning, als Hertog van Braband, Graaf van Holland en Heer van Overijssel:
tevens aan de Aïgemeene Staten, den Aartshertog, den Prins van Oranje, en aan de
Staten van Overijssel. De stad Groningen had geene gemagtigden naar Utrecht gezon-
den, daar zy oordeelde, dat de Gentsche Bevrediging genoegzaam was voor de aïge-
meene welvaart; zij heeft eerst vijftien jaren daarna het Verbond aangenomen. Drenthe,
hetwelk er zich aanvankelijk bepaald tegen verklaard had, trad er in toe den elfden
van Grasmaand Vijftienhonderd tachtig. Kort vóór en om dien tijd 'kyidmen Gent, Jpe-
ren, Antwerpen, Brugge, Breda en andere Vlaamsche en Brabandsche plaatsen er ook
bg, doch hebben weinig of geen deel aan de bewindvoering genomen (2).
(1) Resolut. V. Holl. 27 Febr. 1579, aangehaald bij wacebaar, D. VII. bL 264.
(2) Groot Placaatb. D. I. bi. 18—26. Charterb. ν. Yriesl. D. IV. bl. 3, 4, 7, 10, 12, 20,
26--34, 52, 59, 64, 67. v. d. spiegel, 07iuiig. Stukk. D. I. bl. 57, 90, 119, 231, 319. D.H.
bl. 73, 134, 178, 186, 206. Bon, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIII. bl. 30—32. hooft, A'e-
1576-
1581
DES VADERLANDS. 21>7
De reden ταη het schoorvoetend toetreden der meeste gewesten en steden tot de Unie van 1576—
Utrecht was, naar het zeer aanneembaar gevoelen van den Abt van «Si. Gertrude, dat dit
nieuwe Verbond » de Gentsche Bevrediging vernietigde, welke door al de Staten eenparig
bezworen was en die zij trachtten te handhaven." »Ik vind," zegt hij, »dat ver-
scheidene gewesten deze nieuwe Vereeniging, door Holland en Zeeland voorgesteld,
geheel verwerpen, .en eenige er half door hst, half door geweld toe gebragt zijn, zoo
als men mij verhaalt van Gelderland^ Friesland, Overijssel en Groningen. Maar of-
schoon men heeft bekend gemaakt, dat zij het aangenomen, en de Stadhouders en ande-
ren het geteekend hebben, verklaren echter de voornaamste Leden der genoemde Land-
schappen zich er tegen en beweren, dat het regelregt strijdt tegen de voorregten, de
Gentsche Bevrediging, het tegenwoordig vredesverdrag, legen billijkheid, regt en regt-
vaardigheid (1)." — Ook zal inzonderheid het punt van godsdienst veel aanleiding tot het
traag omhelzen van de ütrechtschc Unie gegeven hebben. » Als het werk der uiterste Cal-
vinisten," meent men, »heihgde zij de onverdraagzaamheid. Holland en Zeeland was er
in vrij gelaten, zich op het punt van godsdienst te gedragen zoo als hun goeddacht, hetgeen
gelijk stond met eene uitsluiting van het Katholicismus. De vrijheid van godsdienst,
of liever de vrije uitoefening van de eeredienst, was slechts ten behoeve der andere ge-
westen er in voorgeschreven. De Hervorming schonk zich het deel van den leeuw uit
de fabel, door verdraagzamheid voor zich te eischen daar waar zij nog de minderheid be-
zat , en die aan hare tegenpartij te ontzeggen, waar de meerderheid zich aan hare zijde
schaarde (2)."
Het tegen-katholijk karakter, welk de Unie van Utrecht aannam, was in stryd met
de bedoeling van oranje, die overal gelijke godsdienstvrijheid voor Roomschen en Her-
vormden wenschte (5). Daarbij was in de acte der Unie weinig of geen acht op den
Aartshertog als Landvoogd geslagen. Nu had de Prins wel in Holland en Zeeland de
oppermagt, maar was, als Sledehouder van Matthias, aan hem en aan de Algemeene
Staten onderworpen. Hieruit rees de bedenking: of hij, zoo lang Matthias zelf,
als Opperlandvoogd, de Utrechtsche Unie niet bekrachtigde, haar op eigen naam
zou teekenen? en zoo ja, op wat grond en titel? Daarin schijnt de hoofdreden te
liggen, waarom de Prins zoo lang met onderteekenen toefde. Hij wilde zich eerst van het
gevoelen van Matthias omtrent het nieuwe Verbond vergewissen, en door geen over-
dcrl Bist. 3. XIV. bl. 624. Vgl. wagenaak, D. Vil. bi 263—267. v. wijn op wagenaar, St.
VII. bl. 77—83. Naleez. bl. 294—296. a. kluit, Ilist. d. Holl. Staatsr. D. 1. bl. 173—176.
(1) Zie 'smans brief van Oogstmaand 1579, bij v. d. spiegel, Onuitg. Stukk.O.lL bl. 236, 237.
(2) BORG!<ET, PHILIPPE II ct la Bclgiquct p. 132.
(3) OBOEN V. pRissTEREu, in de Archives de la Muison d^Orange, Τ. VI. ρ. 434.
Π Deel. 6 Stuk. 58
-ocr page 298-298 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—liaast besluit den schijn geven, als of hij zicli aan den Aartshertog poogde te onttrek-
3 581
ken, van Avien liy zoo zeer afhing, dat Avanneer deze ophield Algemeen Landvoogd te
zijn, ook zijn stedehouderschap geacht moest worden op te houden. Eene andere be-
weegreden was ook, om ten minste niet buiten voorkennis van, of ondanks matthias
iets te verrigten, hetwelk én hem zeiven én het algemeene belang mögt benadeelen.
En daar hem nagegeven werd, dat zyn dralen voortvloeide uit den wensch, om zelf bg
de Unie Algemeen Landvoogd te worden, trachtte hij een nader verbond van de gewes-
ten met MATTHIAS tot stand te brengen (1). Uit dien hoofde werd tegen den zes en
twintigsten van Lentemaand eene Algemeene Statenvergadering te Antwerpen beschre-
ven, Men handelde er sedert over vrede, oorlog, het opbrengen van gelden, en inzon-
derheid over de godsdienst en het gezag van een Opperhoofd (2). Maar op den vijf en
twintigstcn van Grasmaand werd door den Aartshertog een uitvoerig nieuw of vernieuwd
plan van Verbond ter tafel gebragt, waarin men aan de Utrechtsche Unie een groote-
ren omvaDg wilde geven, Braband en andere gewesten daarin opnemen, en dus eene
zoo veel mogelyk Algemeene Unie er van maken, waarbij biatthias aan het hoofd
zou staan (5). De reeds verbondene Staten vonden hierin weinig behagen en ont-
wikkelden hunne redenen in een uitvoerig vertoog, vvaarby zij tevens verklaarden,
)>dat zy zich door hunne Unie niet wilden onttrekken aan de onderdanigheid, welke
zij den Aartshertog, als Algemeen Landvoogd, respectivelyk schuldig waren (4)."
Ernstig drongen zij bij oranje aan, de Unie met zijn hand en zegel te bekrachtigen,
en den Graaf van Bennenberg insgelijks daartoe aan te sporen (5). De Prins deed dit
eindelijk voor zich den derden van Bloeimaand, doch niet vóór hij meer zekerheid
bekomen had, dat mattiiias die Verbindtenis goedkeurde, en het Utrechtsch Verbond
algemeen zou aangenomen worden (6). Hierdoor wordt zyne verklaring duidelijk, te
Antwerpen door hem geteekend en gezegeld, »dat hy tot nog toe uitgesteld heeft de
(1) KLUIT, Ilist. d. Holl. Staalsr. D. 1. hl. 176--180.
(2) v. D. SPIEGEL, OnuUg. Stukk. D. II. bl. 1—30. bor, Ilist, d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIII.
bl. 49.
(3) v. d. sriEGEL, Omtüg. Stukk. D. II. hl. 31—49, 96, 294, 295. v. hasselt, Stukk. v. d.
Vadert. Ilist. D. IV. bl. 59—72. van wij.n op wagesaar, St. VII. bl. 84, 86. groen v. prinste-
RER, ia de Archives de la Maison d' Orange, ï. VI. p. 613—616.
(4) v. d. spiegel, Onuitg. Stukk. D. II. bl. 49—73.
(5) Zie der Staten brief van den zeven en twintigstcn van Grasmaand 1579, bij v. d. spiegel,
Onuitg. Stukk. D. IL bl. 98—106.
(6) V. hasselt, Stukk. V. d. Vaderl. Hist. D. IV. bl. 75. Vgi. kluit, Ilist. d. Holl. Staatsr.
D. I. bl. 179.
DES VADERLANBS. 299
Unie te onderschrijven, maar alzoo nu Zijne Hoogheid (matthias) en een groot 1576—
deel der Toornoemde gewesten ταη herwaarts over verklaard hebben, dat zij voor
goed inzien en bevinden raadzaam te wezen, dat eene zoodanige Unie zoude
geraamd, besloten en aangenomen worden tot beter beleid der zaken van het gemeen-
schappelijk Vaderland, zoo heeft hij (orakje) nu ook wel willen verklaren, gelijk hij
bij dezen verklaart, de voornoemde Unie, zoo als zij te i7/rec/ii tusschen de voornoemde
gewesten gemaakt en besloten is, voor goed aan te nemen en te houden, gelijk
hij haar aanneemt en voor goed houdt, als voor zeker achtende, dat daarin de
overheid en de authoriteit der hoogheid van den Aartshertog verkort noch verminderd
wordt. En alzoo binnen weinig dagen de voornoemde Geunieërden zullen vergaderen,
om voorts over alle bijzondere punten en artikelen dezer Unie te ramen en te besluiten,
hetgeen tot meerder en vaster eendragt van haar zal mogen dienen, zoo is 't, dat Zijne
Excellentie (de Prins) ook hiermede verklaart, deze artikelen en punten te willen aan-
nemen en achtervolgen, gelijk zij door de genoemde gewesten van Gelderland, Hol-
land, Zeeland, Utrecht en andere, die zich daarin begeven, zullen beraamd, ge-
sloten en voor goed aangenomen worden (1)." Maar ook nog andere redenen dan de
opgegevene, hadden thans den Prins tot teekenen genoopt. Zijn aarzelen immers hield
REWHEiiBERG CU ondcrschcidene gewesten in twijfel; het was blijkbaar, dal de Alge-
meene Unie niet zoo spoedig haar beslag zou krijgen; de Waalsclie gewesten helden
steeds meer en meer naar de Spaansche zijde over; de Generaliteit ontbond zich, en
de Unie van Utrecht werd reeds een anker van behoud (2). Renneinberg teekende nu
ook den elfden van Zomermaand het Ulrechtscli Verbond als Stadhouder van Friesland,
Overijssel, Groningen, en Drenthe onder bijvoeging, dat hij gezien had de brieven
van »Aanneming door den Prins van Oranje, Luitenant-Stadhouder van den Aartsher-
tog MATTmAS," en hij voor zeker hield, dat in deze Unie, »de overheid en het ge-
zag des Aartshertogs verkort noch verminderd werden." Ten slotte beloofde hij , » even als
de andere Bondgenooten dit Verbond en elk punt er van te onderhouden, na te gaan
en te achtervolgen (5)."
Uit het voorverhaalde blijkt duidelijk, dat de Unie van Utrecht » niet gewestgewijze is
(1) Grool Placaatb. 1). 1. hl. 20. Vgl. ν. wijn op wagesaar, St. VIL bl. 89 (α), kluit, Ilist.
d. lIolL Staatsr. D. L bl. 179.
(2) GROEN v. pRiNSTERER in de Archives de la Maison d' Orange, Τ. VI. ρ. 614, 615.
(3) Groot Placaatb. D. 1. bl. 21. Sommigen mecuen, dat reknekberg van den beginne af der
Unie in het geheim tegenwerkte, onder verschillende voorAvendscle steeds verschoof daaraan deel
te nemen, en er zoo wel vóór als na zijne teekening kwalijk van sprak onder zijne vertrouwde
vrienden. Zie fresisga, Mcmor. bl. 152. bor, Hist. d. Nederl. Oorl D. IL B. XIIL bl.32—34.
V. v.&v\Ï.mh,Onuitg.Stuhk. D. 1. bl. 134, 198, 206, 231. D. IL bl. Ö8—105. Veeleer grondde
58*
-ocr page 300-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—aangegaan door de Bondgenooten, maar bij gedeelten, door sommige Edelen voor zich
zelve, door afgevaardigden van de Ridderschappen, door gemagtigden van en uit de
Steden, ook de kleinere, en Brabandsche en Vlaamscbe steden, en op verschillende
tijden en wijzen, hetgeen ook jaw van Nassau onbewimpeld verklaarde (1)." — Het nieuwe
Bondgenootschap erkende den Prins van Oranje^ en zoo lang hij afwezig was, zijnen
broeder voor Hoofd en Directeur van de Unie, wien drie Raadslieden werden toege-
voegd: ééu uit Gelderland, willem van boekholt. Drost van Wageningen, één uit
Holland, 'sLands Advokaat Mr. paultjs buys, beide voor de burgerlijke, en sonoy voor
de krijgszaken (2). Na het sluiten der Unie, kwamen de afgevaardigden der Bondgenooten
te Utrecht genoegzaam dagelijks bijeen, om op de voorkomende zaken te besluiten. Deze
vergadering werd het Collegie van de Nadere genoemd (3). De gemeene middelen,
het bepalen van den loop der muntspeciën, en het nemen van maatregelen tegen 'svij-
ands aanvallen waren de eerste onderwerpen, welke er behandeld werden (4). Het kostte
veel moeite, het krijgsvolk in Gelderland tot het afleggen van eenen nieuvren eed te
bewegen, daar onderscheidene vaandels dien weigerden, zoolang de achterstallige soldij
niet geheel was aangezuiverd. Eindelijk gelukte hel, hen door beloften en eene gedeel-
telyke afbetaling te bevredigen (5).
Teregt noemde om dien tijd de Landgraaf van Hessen den toestand der Nederlanden
»een verwarden Chaos (6)". En veel waarheid hgt er in de woorden van bentivoglio:
)) Oranje had zijne eigene en bijzondere oogmerken; de Aartshertog Matthias had ook
zich rennenbergs gedrag ia dezen op liet vermoeden, dat de Aartshertog en de Algemeene Staten
de linie van Utrecht tegenwertten, en de Prins van Oranje haar niet zou goedkeuren. A'^gl.
groen v. prinstebeu in de Archives de la Maison d' Orange, Τ. VI. ρ. 573, 574, 508, 643.
En hoe veel reden rennenberg had zulks te vermoeden, blijkt uit de getuigenis van jan van
Nassau, dat »de Utrcehtsche Unie tegen den wi van den Aartshertog en de Algemeene Staten
gesloten was." Zie hiervoor bl. 289. Velen bevestigden indedaad, dat oranje tegen de Utrecht-
sche Unie was. »Eenige kwade geesten jacteren wel openlijk, dat de Unie van Utrecht is opgerigt
niet alleen tegen den wil van zijne Hoogheid (den Aartshertog), maar ook van uwe vorstelijke
Genade (oranje)." v. jd. spiegel, Onuitg. Stukk. D, 11. bl. 101.
(1) KLUIT, Hist. d. Holl. Staatsr. D. I. bl. 182.
(2) Resolut, υ. Holl, aangehaald bij wagenaar, D. VII. bl. 268. van wijn op wagenaab , St. VII. bl.
UO. Naleez. bl. 298 , 299. v. d. spiegel, Onuitg. Stukk. D. 1, bl.229(1). D. II.bl. XXIX—XXXIV.
(3) v. D. spiegel, Onuitg. Stukk. D. II. bl. 221 (1).
(4) v. d. spiegel, Onuitg. Stukk. D. I. bl. 210, 21G, 227.
(5) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIII. bl. 34. hooft, Nederl. Hist. B. XV. bl. 625.
(6) Archives de la Maison d'Orange, T, VI. p. 427.
-ocr page 301-DES VADERLANDS. 3-27
de zijne; het geheele ligcliaam der Landschappen A^as grootelyks in zich zelve ver- 1576-^
deeld, zoo op het punt van godsdienst als ten opzigte van de gehoorzaamheid aan den Ko-
ning. Zij toch die met ketterij besmet waren, toonden zich genegen, zicli geheel
aan de Spaansche heerschappij te onttrekken; en zij welke Katholijken begeerden te
blijven, wilden wel van de Spanjaarden en de uitheemschen ontslagen zijn, maar ech-
ter, gelijk te voren, in de gehoorzaamheid aan den Koning van volharden (1)."
»Bijster was de staat van Nederland " zegt hugo de groot, »op dat pas verward,
min of meer als een gevaarte, dat in al zijne deelen geheel overhoop ligt, terwijl elk,
langs bijzondere wegen, de regering, als eene open gevallen plaats, tot zich trok. Men
voerde wel de wapenen tegen de Koninklijke bewindvoering, maar ondertusschen vond
men er, welke het grafelijk bestuur en de wetten roemden; anderen wenschten eenen
gemeenebestgezinden regeringsvorm, zoo als by de Zwitsers en Venetianen, zonder de
ongelijkheid van krachten te overwegen; weder anderen, uit naijver dat eenigen hen
in aanzien verre te boven gingen, trachtten zich door de magt der gemeente te ster-
ken, en maakten het graauw door voorgang, woorden en aanhitsingen tot muiterij
gaande. Men vond geheime en openbare partijschappen en beroeringen; en niettemin
was men in oorlog, langzaam echter en niet ernstig genoeg in het voortzetten naar
vereisch van den tijd; terwijl de krijgsbenden niet dan naar elks bijzonder belang ge-
bruikt werden (2)." Thans was zelfs het Staatsche leger schier geheel ontbonden (3).
De misnoegde Walen stonden, wel is waar, nog steeds onder de wapenen, maar van
hen had parma, gelijk welhaast zal blijken, weinig te duchten. Het vertrek der Fran-
sche hulpbenden werd eerlang door dat der Duitschers gevolgd. Verlaten door hun
Opperhoofd, welk naar Engeland was vertrokken, zonder betaling, zonder behoorlijk
onderhoud, en door de Spanjaarden steeds meer en meer benaauwd, wendden zich
de Duitsche soldaten tot parma met het aanbod, tegen betaling van eenige maanden
soldij en vrijen aftogt, naar Duiischland terug te keeren. In het laatste gedeelte van
hun aanzoek werd bewilligd, en nu logen zij, onder verwenschingen en het zingen van
spotliedjes op de Staten, naar hun Vaderland terug, alom de sporen hunner roofgie-
righeid achterlatende, medeslepende al wat zij laden konden (4). Ondertusschen had
de Paltzgraaf Casimir in Engeland^ naar het schijnt, bij de Koningin zijn gedrag
volkomen verdedigd. Hij werd althans lot Ridder van den Kousenband verheven en
(1) Nederl HisL bl. 295.
(2) Annal Lib. IIL p. 53.
(3) Zie hiervoor, bl. 284.
(4) HOR, Hist. d. Nederl. Oorl D. II. B. XIII. bl. 34, 35. Een dezer spotliedjes luidde, vol-
gens dezen schrijver:
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mm
1576— met eerbewijzingen en geschenken overladen. Op den Teertienden van Sprokkelmaand
^^^^ te Vlissingcn terug gekomen, en op last yan oranje prachtig ontvangen, vernam hij
den aftogt zijner benden, waarop hij insgelijks naar Duitschland keerde zonder van
den Aartshertog, den Prins van Oranje, of Tan de Staten afscheid te nemen, van welke
hy iets meer verlangd had dan pligtplegingen en betuigingen, »dat zy hem ten eeuwi-
gen dage verbonden zouden zijn (1)."
Het leger van parma. was door aangevoerde versterkingen, tot vier en twintig dui-
zend man voetvolk en zeven duizend ruiters aangegroeid (2). Acht duizend man wer-
den onder mondragoti en gonzaga gezonden, om het slot Karpcn op te eischen, dat
kwalijk versterkt was en slechts vijf en veertig man in bezetting had. De Bevelhebber
ENGELBERT BEEL vau , welke ondcr LODEWiJK vö» gediend had, gaf evenwel
weigerend antwoord. Nu werd de sterkte eenen geheelen dag uit twaalf vuurmonden aan
drie zijden beschoten, en 'sanderen daags, den negenden van Louwmaand, stormen-
derhand ingenomen, de bezetting, wegens hare gepleegde rooverijen, aan boomen, en
BEEL zelf in de poort opgehangen. Erkelens gaf zich over zonder de komst van mon-
DRAGON af te wachten, welke nabij Venlo vijfhonderd man Slaatschen versloeg, enden
achttienden van Louwmaand Slralen innam. Na het plegen van vele vijandelijkheden
in het Guliksche en Kleefsche, keerden de Spanjaarden bij Roennonde over de Maas
weder, en maakten zich meester van Wecrdt en Helmond, welker bezettingen een
zelfde lot als Karpeti wachtte. Hierop legerden zij zich te Turnhout, lianet en Eind-
hoven waar dagelijks tusschen hen en het Staatsche krijgsvolk schermutselingen voor-
vielen. Parma zelf tastte niet verre van Aarschot zeven honderd ruiters aan, van welke
twee honderd sneuvelden en vijftig gevangen genomen werden. Hij had het op Ant-
werpen gemunt, en de weinige Staatsche benden, welke tusschen Eindhoven en Iler-
togenhosch hadden post gevat, beletten hem niet zijn weg naar de Scheldestad voort
Hebdy niet in Braband geAveest aen der Staten syden?
Moet }fy nu Ie YOete gaen, moogt gy niet racer rijden?
'k Hebber geweest, ik kommer niet meer,
Sy hebben kein geld, sy hebben kein eer,
Het syn verlocbend lieden.
(1) strada, de Bcllo Belg. ï. IL Lib. L p. 14, 30—33. campana, della gnerra di Fiandra,
T. 11. p. 5. BENTivoGLio, Nedorl. IJist. bl. 307. petit, Chron. d. Holt. ï. 11. Liv. XIL
p. 365. chapruys, IJist. Gén. d. l. g. d. Fl. Liv. V. p. 277, 278. hor, llist. d. Nederl. Oorl
D. 11. B. XllL bl. 34, 35. hooft, Nederl. Ilist. B. XIV. bl. 617. groen v. prinsterer, in de
Archives de la Maison d' Orange, ï. VI. p. 571, 572. ^
(2) STRADA, de Bcllo Belg. ï. IL Lib. 1. p. 14.
-ocr page 303-DES VADERLANDS. 3-27
te zetten. De voorhoede onder gonzaga en delmoste viel te Burqerhoui op drie dui- 1576—
1581
zend man, zoo Fransclien als Engelsclien en Sclioiten aan, welke zich aldaar onder het
opperbevel van de la noue verschanst hadden. Na een hevig gevecht van twee uren moes-
ten de Staatschen voor de overmagt zwichten, en trokken zich onder het geschut van
Antwerpen terug. Het naderen der Spanjaarden bragt de geheele stad in beweging,
de muren werden door eene menigte gewapende burgers bezet, en de kanonnen tegen
de aanrukkenden gelost, terwijl de Aartshertog en de Prins van Oranje op den hoofd-
wal de noodige bevelen gaven. Parma trok, na een verlies van byna vier honderd
man, tegen den avond terug (1).
Het schijnt, dat de Spaansche Veldheer meende, Antwerpen door een coup de main
te verrassen. Sommigen zijn niet vreemd van het denkbeeld, dat hij met cenige bur-
gers in geheime verstandhouding was en op hunne medewerking steunde (2). Zeker
is, dat er de gemoederen ten hoogste opgewonden waren, en al het beleid en de
schranderheid van oranje , welke den negentienden van Louwmaand uit Gent was terug
gekeerd, gevorderd werden, om de rust en tucht te handhaven. Het verlies van Har-
pen, aan de zorgeloosheid der Algemeene Staten toegeschreven, had zoo veel mis-
noegen verwekt, dat de Leden van dat ligchaam aan de onbeschoftheid van het
gemeen blootgesteld waren en niet meer veilig konden bijeenkomen. Uit dien
hoofde Avas den vijfden van Sprokkelmaand door den Aartshertog, den Prins en den
Raad van State voorgesteld, de Algemeene Statenvergadering weder in Brussel te ves-
tigen, hetgeen echter bij meerderheid van stemmen als te gevaarlijk werd verwor-
pen, dewijl de vijanden uit de nabijheid van Leuven dagelyks tot voor de poorten van
Brussel stroopten. Na het veroveren van Karpen, had parma de stad Maastricht uit-
genoodigd, onder het gezag des Konings terug te keeren. Zij echter had het bewind
des Aartshertogs daarvan verwittigd en om hulp verzocht. Hierin werd zij door de
regering van Antwerpen^ op aansporing der gemeente, ondersteund; en den dertienden
van Louwmaand was door de Algemeene Staten besloten, den Graaf van Hohenlo tot
Opperbevelhebber van Maastricht, waar melcmor van zwartzenberg van Jleerle thans,
(1) Archives de la Maison d'Orange, ï. VI. p. 566 , 570. Documents IHst. p. 89, 90, 100.
stra,da, de Bello Belg. T. Π. Lib. L p. 21—35. campana, della guerra di Fiandra, T. IL
p. 4 verso, le γετιτ, Chron, d. Holl. Τ. II. ρ. 365. chappüts, Hist. Gén. d. l. g. d. Fl. Liv. V.
p. 277, 278. haraeus, Ännal. Brab. T. III. p. 288 , 290. de tassis, Comment. Lib. V. p. 333.
bor, Bist. d. Nederl. Oorl. D. IL B. XIII. bl. 26, 36. v. meieren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. IX.
bl. 162 verso, hooft, Nederl. Hist. B. XIV. bl. 617 , 629. groer v. priksterer, in de Archives
de la Maison d'Orangc, T. VI. p. 499, 500, 531.
(2) LE PETIT, Chron. d. Holl. T. IL Liv. Xll. p. 365.
-ocr page 304-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—bij voorraad, het bevel voerde, te benoemen, en den Overste balfoür, welke er zicli
met zijne afdeeling bevond, allen mogelijken onderstand te verschaffen (1).
Na parma's aftogt van Antwerpen, trachtte de la woue, welke Herenlhals bezet had
en niet twyfelde, dat het nu Maastricht zou gelden, zich in die stad te werpen, wel-
ker verdediging hem, in plaats van aan hohenlo , was opgedragen. Doch de Spanjaarden
hadden alle toegangen gesloten, waardoor ook eene poging van jan van Nassau, der stad
eene versterking van manschappen te zenden, mislukte. Maastricht, aan den linker
Maasoever gelegen, was eene sterke vesting; eene steenen brug verbond den regter-met
den linkeroever en de stad met het vlek Wijk, dat er, als het ware, eene voorstad van
uitmaakte. Het had destijds ongeveer tien duizend Nederlandsche ellen in omtrek, en
telde ruim dertig duizend inwoners. De bezetting bestond slechts uit duizend, zoo
Fransche als Engelsche, Schotsche en Nederlandsche soldaten, twaalf vaandels gewapende
burgers, elk van honderd man, en twee duizend landlieden, welke met vrouw en kin-
deren herwaarts gevlugt waren, en inzonderheid als schansgravers groote diensten be-
wezen hebben. Even als in Haarlem, Alkmaar, Oudewater en elders, toonden ook de
Maastrichtsche vrouwen zich bezield met liefde voor de vrijheid van het Vaderland en van het
geweten. Zij waren in drie vaandels verdeeld, de meeste met lans en zwaard, eenige zelfs
met schietgeweer gewapend, en aan haar de wacht en de verdediging der mijnen op-
gedragen, waarby zij uitstekende bewijzen van koelbloedigheid en onverschrokkenheid
gegeven hebben. Nevens melchior yaw zwartzenberg voerde er het bevel de
12 v. Fransche vestingbouwkundige sebastian tappiït, Avelke de stad aanmerkelijk ver-
maand zwakste zijde achter den muur eenen stevigen wal, met
1579 eene gracht er voor en met stormpalen en flanken gewapend, aan te leggen.
Parma zelf berende de stad. Hij sloot haar geheel in met eene onafgebroken linie
van verschansing, door zestien forten geschraagd en door middel van twee bruggen over
de Maas verbonden. Gaarne zou hij ook eene zandbank of eilandje in de Maas voor
de stad bezet hebben, doch het grof geschut der belegerden verijdelde zijne pogingen.
Luik voorzag hem van een groot aantal bekwame schansgravers, hetgeen hem in staat
stelde, de mijn- en aardewerken in deze belegering tot eene nog ongekende hoogte te
brengen. Mond- en krijgsbehoeften werden hem langs de Maas uit Namen en· Luik
toegevoerd. Den dag, op welken het beleg een aanvang nam, vermaande hij de Alge-
meene Staten schriftelijk, »tot het herstellen van de Roomsche godsdienst en'sKonings
gehoorzaamheid zoo als onder Keizer karel V, op welke voorwaarden de AVaalsehe ge-
westen en ook zij zich met den Koning konden verzoenen." De Staten echter toonden
(1) Resol. d. Et. Gén. bij groen v. priksterer, in de Archives de la Maison d'Orange, T. VI,
p. 529—534. Documents Uistor. p. 90—9G, 103, 113,
DES VADERLANDS. 3-27
meer genegenheid, de onderhandelingen over den vrede door tusschenkomst der Rei-
zerlijke bevolmagtigden aan te knoopen. Hun gedrag, in dit opzigt, zou gebillijkt
worden, indien zij tevens de middelen hadden aangewezen, om intusschen den krijg
met nadruk door te zetten. Maar vruchteloos bood de Prins van Oranje aan, dien met
een maandelijkschen onderstand van drie maal honderd en twintig duizend gulden te
zullen voeren, en tegen eene dadelijke uitkeering van vier maal honderd zes en dertig
duizend gulden, Maastricht te ontzetten, terwijl hij ronduit verklaarde, dat alles te
gronde moest gaan, zoo daarin niet werd bewilligd. Antwerpen en de wakkere Hollan-
ders en Zeeuwen waren wel terstond bereid hun aandeel op te brengen, maar de andere
leden ter Statenvergadering konden het, ondanks 'sPrinsen overtuigende taal, niet eens
worden, en de zaak werd op de lange baan gesehoven.
Parma besloot den aanval het eerst tegen de Brusselsche poort, als het zwakste punt,
te rigten. De loopgraven werden op een geweerschot van de stad geopend, hetgeen
de vestingbouw van dien tijd gedoogde. Doch de bezetting hield de belegeraars onop-
houdelijk bezig en noodzaakte hen niet zelden, met verlies uit hunne werken te wyken.
Eens op den vollen dag deed sebastian tappin, toen men er het minst op verdacht
was, aan het hoofd van zes honderd man te voet, zestig ruiters en een aantal gewa-
pende vrouwen eenen uitval, en dreef de afdeeling Fignera, welke daarby twee honderd
man verloor, uit de loopgraven, die hij op meer dan honderd en vijftig schreden af-
stands dempte. Met onbezweken ijver echter zetten de Spanjaarden hunne werken voort,
en toen de bresbatterijen gereed waren, werd de stad aan den kant der Brusselsche
poort uit vijf en veertig vuurmonden zoolang beschoten, tot al het buskruid in par- 25v.
ma's leger verbruikt was. De hoofdwal moest Avel voor het geweld van zesduizend ko- maand
gels zwichten, maar dit baatte den belegeraars weinig, daar de sterke aardenwal, er ^^^^
achter opgeworpen, nu met zeldzame dapperheid verdedigd en drie maal te vergeefs
door hen bestormd werd. Vóór hier den aanval weder te beproeven, liet parbia ook
bij de Hoogter- of Boscherpoort, aan het water, door mansfeldt eene batterij van
twintig stukken oprigten, welke door zes andere stukken, aan de overzijde der Maas
door MONDRAGOPr geplant, ondersteund werden. Tevens begon men mijnen aan te leg-
gen , om de werken der belegerden te doen springen. Dit bleef der waakzame bezetting
niet verborgen, en spoedig geraakte men onder den grond handgemeen. Tegenmijnen
werden gegraven, en de Spanjaarden door vuur en verstikkende dampen uit de myn-
gangen verjaagd. De Maastrichtsche vrouwen Avierpen kokend water op de hoofden der
delvers, welke, om zich daartegen te beschermen, zich met houten schilden dekten,
vijf of zes duim dik, op een voetstuk rustende en met een schietgat van boven voor-
zien, waardoor zij met pistolen op de onversaagde heldinnen vuur gaven. Het gelukte
ί
echter den vyand, eene mijn lot onder het ravelijn bij de Brusselsche poort te brengen.
Het hoofd er van was derwijze aangelegd, dat de belegerden het niet konden ontdek-
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ί576—ken; en zy mistte hare werking niet. Een gedeelte van het ravelyn stortte in den
inijntrechter, en terstond stormden er achthonderd Spanjaarden op aan. Doch een
dwarsweg, door de bezetting hier aangelegd, van grachten en paalwerk voorzien en
dapper verdedigd, belette het doel der bestormers, die na een hardnekkig gevecht het
moesten opgeven, doch zich in het bezit van den bedekten weg handhaafden. Parma,
steunende op den onstuimigen moed zijner soldaten, besloot op de beide punten van
aanval tegelijk storm te laten loopen. Twee afdeelingen Spanjaarden, tien vaandels
Bourgondiërs en Duitschers, en vijf vaandels Walen moesten de Hoogterpoort; eene af-
deeling Spanjaarden en de Duitsche benden van fugger en fronsbergen de Brusselsche
poort bestormen. Het overige krijgsvolk bleef in de legerplaats en in de schansen. De
geheele strijdmagt van parma bestond uit meer dan achttienduizend geoefende soldaten,
en zeventig vuurmonden waren gereed, de stad van alle zijden te bestoken. Bij de
Hoogterpoort, waar de aanval het eerst geschiedde, werden de bestormers door een ge-
8v. weldig kanonvuur begroet, hetwelk eene vreesselijke slagting onder hen aanrigtte. Zij
1579 ' ™06Sten deinzen, maar hervatten steeds met vernieuwde woede, over hoopen van lijken,
den strijd. Niet minder bloedig werd aan de Brusselsche poort gevochten. Hier was
eene myn, tegen den toren aldaar gerigt, te vroegtijdig en op een verkeerd punt ge-
sprongen, waardoor vijfhonderd Spanjaarden waren omgekomen. De belegeraars dachten
over de gracht, door het puin genoegzaam gevuld en door takkebossen begaanbaar ge-
maakt, zich eenen weg te banen, doch het geschut der belegerden voerde dood en
verderf in hunne gelederen. Plotseling komt een ruiter aanrennen met de kreet: Vic-
torie! Victorie! Sint JakobI de afdeeling Lombardije is de Hoogterpoort binnen!; en
te gelijken tijde wordt daar hetzelfde van de afdeeling Liga ten opzigte van de Brus-
selsche poort 'geroepen. Dit was eene list van maiïsfeldt, om de bestormers aan te
vuren en de bestormden te ontmoedigen. Het laatste mislukte; want toen de Span-
jaarden, door de gewaande zege bedwelmd, roekeloos aan beide kanten voorwaarts
drongen, rigtte het geschut der bezetting en het springen van eene kruidkist eene
schrikkelijke verwoesting onder hen aan, terwijl de vrouwen van de wallen brandstoffen
op de aanvallers wierpen, en de boeren met hunne geijzerde dorschvlegels hen be-
groetten. Vruchteloos zond parma ter eene plaatse tweemaal, ter andere vijfmaal
versch volk aan. Hij zelf wilde zich nu aan de spits der bestormers stellen, en werd
niet dan met moeite van dit roekelooze plan, daar de Opperbevelhebber zijn leven niet
ligtzinnig mag wagen, en van het voortzetten des storms afgebragt. Tegen den avond
gaf hij het teeken ten aftogt, waarop de belegerden uitvielen, in de hoop het geschut
te vernagelen, maar spoedig teruggedreven werden. Meer dan tweeduizend Spanjaarden,
waaronder vele Bevelhebbers, Ridders en Edelen, waren omgekomen. Eene groote
speelzaal in de legerplaats moest tot ziekenzaal ingerigt worden, en hierin alleen wer-
den vierhonderd gekwetsten verpleegd. Het verlies der bezetting aan manschappen was,
DES VÄBEBLANDS. 507
betrekkelijk, gering en bepaalde zich hoofdzakelijk lot de schansgravers, welke vier-157ß—
honderd dooden telden en onder hen den dapperen Hopman οοενεν. De heldhaftige
TAPPIN was in den arm zwaar gewond. Des anderen daags deden de belegerden weder
op twee punten een uitval, om te toonen, dat hun de moed niet begaf; doch de uit-
slag had weinig te beteekenen.
Parma, was door den tegenspoed van zijn voornemen niet af te brengen, Hi] vulde
het getal der gesneuvelden uit de naaste bezettingen aan, en deed nieuwe mijnen aan-
leggen, van welke hij in dit beleg er twee en twintig liet springen. Voor het welver-
sterkte ravelijn bij de Brusselsche poort, werd door hem eene batterij van honderd vijf-
tien voeten in het vierkant voor drie kanonnen tot de ongehoorde hoogte van honderd
vijf en dertig voet opgeworpen, van waar men in het ravelijn niet alleen, maar zelfs
in de stad alles waarnemen en de straten bestrijken konde, doch waartegen de beleger-
den zich met dwarsbalken en blinden dekten. Dit reuzenwerk Averd echter niet ongemoeid
voltooid. De onverschrokken tappin deed, zoo bij dag als nacht, gedurig uitvallen,
welke de voortzetting er van belemmerden en de vijanden onophoudelijk in beweging
hielden. Een ooggetuige verhaalt, » dat de Spanjaarden geene rust hadden, maar altijd
te paard en gewapend in het veld waren, zoodat zij te paard aten." Vijf weken
lang moest parma alle middelen van mijnen, beschieten en bestormen, hetgeen de eene
dag door den anderen aan twintig man het leven kostte, in het werk stellen, vóór
het hem gelukte, dit eene ravelijn gedeeltelijk te vernielen en na een hevig gevecht
te bemagtigen. De Spanjaarden kregen zelfs vasten voet in de hoofdgracht en op de
gordijn, maar waren hierdoor nog geen meester van Maastricht, daar de belegerden
achter de gordijn weder een ander werk, in den vorm eener halve maan, hadden op-
gerigt. Denkelijk meende parma, dat thans de stad, van welker benarden toestand
een overlooper hem naauwkeurig onderrigt had, het oor tot overgave zou leenen. Hij
liet haar althans opeischen en een eerlijk verdrag aanbieden. »De lijd der genade," maand
zeide hij, »was nog daar, maar eenmaal verloopen, zou zij haren ondergang alleen
aan zich zelve te wijlen hebben." De belegerden gaven hierop dit fier en scherp be-
scheid: »dat zij, Gode zij dank, geen zoo grooten kommer leden, dat deze hen, wan-
neer zij zich overgaven, van meineed verschoonen konde. Het moest er nog anders op
aankomen bij lieden, wien geene weerbaarheid, dan na het verlies van handen en ar-
men ; geen moed, dan met het verlies van den laatsten droppel bloeds ontbreken zou;
bg lieden, die wisten wat het zeggen wil, van Spanjaarden genade te ontvangen. Mögt
men twijfelen, of zij kruid en lood genoeg hadden, dan behoefde men zich maar te
vertoonen, om uit dien twijfel te geraken." Toen ving het schieten van beide zijden
weder geweldig aan. Om eene nieuwe bresbalterij op de vermeesterde veslen op te
werpen, moest parma, ter overbrenging van het geschut, eene brug over de veroverde
breede en diepe stadsgracht leggen. Door eigen voorbeeld boezemde hij het krijgsvolk
59^
-ocr page 308-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—moed in tot het uitvoeren van deze hoogst gevaarhjke taak, en droeg, onder het aan-
houdend vuur der belegerden, zelf bouwsloffen aan. Om en bij hem sneuvelden velen,
en de Heer van Hierges werd doodelijk getroffen, juist toen hij twee stukken rigtte,
om de scherpschutters van den wal te verdrijven. Zoodra de brug, na groote verliezen,
voltooid en het geschut over de gracht gebragt was, werd het vuur uit tien kanonnen
tegen de halve maan geopend, die hierdoor spoedig in een puinhoop veranderde. Na
een hardnekkigen strijd van twee uren was de halve maan door de Spanjaarden be-
klommen. De belegerden weken naar hunne laatste verschansing, den binnenwal,
24T. welke vijf herhaalde malen, doch te vergeefs, bestormd werd. In het geheel was er
Zomer-
maand op dien moorddadigen dag negenmaal storm geloopen, en drieduizend man, meeren-
^^^^ deels aan de zijde der Spanjaarden, waren gesneuveld.
Het onophoudelijk waken, werken en strijden had de bezetting van Maastricht zoo
gedund, dat van de duizend soldaten naauwelijks vierhonderd meer overig waren.
Zeven der dapperste Hoplieden, de Hoofdmannen der mijngravers, en de heldhaftige
vrouw, welke hare medgezelhnnen ten strijd aanvoerde, doch wier naam niet is opge-
teekend, waren gesneuveld. Er was reeds tweespalt tusschen de burgers, omtrent het
al of niet overgeven der stad ontstaan, doch gelukkig door tappin bijgelegd. De mond-
kost was bijna opgeteerd, en men betwistte elkander het honden- en paardenvleesch tot
voedsel; de besmettelijke kwalen, welke uit gebrek, armoede, en de stank der lijken
voortspruiten, raapten velen weg; het buskruid was genoegzaam verbruikt; de hoop op
ontzet gering, want ofschoon de Prins van Oranje al het mogelijke daartoe aanwendde,
bleven de Staten steeds even traag, terwijl het krijgsvolk, waarover men nog beschik-
ken konde, hoofdzakelijk tegen de Walen moest gebezigd worden; en weinig was er
uitzigt, dat de pogingen, eenen wapenstilstand te bewerken, met gewenschten uitslag
zouden bekroond worden. Nogtans lachte eene straal van hoop den belegerden toe.
Na den dood van mERGES was er groote botsing tusschen de Waalsche en Spaansche
benden ontstaan, en beide geraakten dikwerf met elkander handgemeen. Pauma was
door eene scharlakenkoorts aangetast, hetgeen den moed der Spanjaarden scheen te ver-
lammen; immers, hoewel zij het veroverde ravelijn voor de Brusselsche poort bezet, en
den bedekten weg bekroond en omarmd hielden, maakten zij geene toebereidselen, om
den storm te hervatten. Terwijl hun ijver verllaauvvde, werd die der stedelingen
aangewakkerd door een brief van oranje, welke hun de verzekering gaf, dat zij
binnen veertien dagen zouden ontzet worden. En indedaad, de Prins had eindelijk,
met de uiterste inspanning, drie of vierduizend man te paard en ongeveer tien vaandels
voetvolk tot dat doel byeengebragt. Doch hohenlo, met eenige ruiters uitgezonden,
om de stelling van parma te bespieden, verklaarde, dat het onmogelijk was, met zulk
eene geringe krijgsmagt iels tegen het sterk verschanste reuzenleger der Spanjaarden
te ondernemen. Nu sloeg ook bet uur van ondergang voor het rampzalige Maastricht.
DES VADERLANDS. 3-27
Daar bijna al de werken in des vijands magt waren, en slechts een enkele muur de 1576—
belegerden van hem scheidde, was aanhoudende waakzaamheid bij genen een noodza-
kelijk vereischte; maar hunne weerbare manschap was naauwelyks toereikend, den muur
behoorlijk te bezetten; zij moest er sleeds blijven, er eten, en er onder den blooten
Hemel vernachten; velen ontbrak zelfs de kracht, zich op de been te houden. Vroeg op
zekeren morgen bespeurt alonzo gargia, welke de rondte deed, dat de wachters op den
muur zijn ingesluimerd. Terstond geeft parma bevel, dien in stilte te beklimmen; tegelijk 29 v.
Zomer-
dringen eenige benden door een onderaardschen gang heen, en het Spaansche krijgsvolk maand
stormt, in steeds aangroeijenden toevloed, de overrompelde stad binnen. De wanhopige ^^^^
tegenstand der soldaten en burgers en vrouwen in de straten, en van de kinderen in de
huizen, welke uit de vensters en van de daken steenen en balken op de binnenstormenden
wentelden, of wel kokend water, gloeijend zand en andere brandstoffen op hen Avierpen,
ontvlamde slechts te meer de woede der overwinnaars. Zelden aanschouwde eene veroverde
stad zulk eene afgrijsselijke slagting. De Spanjaarden, van welke trouwens vele er het leven
bij inschoten, sabelden zonder genade neder wien in hun bereik viel. Het gekerm van
weerlooze grijsaards, het gegil van vrouwen, het geween van kinderen weergalmden
door de straten, die met lijken en stervenden, en afgeknotte leden van nog ziellogen-
den, en stroomen bloeds bedekt waren. Ondertusschen zijn eenige soldaten, gewapende
burgers en vrouwen al vechtende tot Wißk doorgedrongen. De gewonde tappin, dien
zij met zich gevoerd hadden, besluit deze voorstad den Spanjaard te betwisten, en
laat tot dat einde de Maasbrug aan die zijde door middel van eenige tonnen buskruid
springen. Dit echter was allernoodlotlig voor de Maastrichtenaars, welke over deze brug
naar Wijk trachtten te ontkomen. In hunne vlugt gestuit en door de woedende sol-
daten achtervolgd, storten de rampzaligen zich vrijwillig in den stroom, of worden
door de menigte van de brug gedrongen, of wel door de Spanjaarden er afgeworpen,
die hunne geweren op de ongelukkigen lossen, welke nog in den vloed worstelen,
waarin menige moeder uit wanhoop eerst haren zuigeling en daarna zich zelve gewor-
pen heeft. Het angstgeschreeuw wordt op een uur afstands van de stad gehoord; vier
duizend menschen hebben hun graf in de Maas gevonden. De voorstad Wijk werd
door de Spanjaarden, terwijl men over een verdrag onderhandelde, overrompeld en uit-
gemoord. Maastricht werd nu drie dagen achtereen geplunderd en grootendeels aan
de vlammen ten prooi gegeven. De martelingen, door welke men van de weinige
overgeblevenen, die in de geheimste schuilhoeken werden opgespoord, hoog losgeld of
de aanwijzing van geborgene schatten poogde af te persen, gaan alle denkbeeld te bo-
ven. De buit wordt op meer dan een millioen goudguldens geschat; alleen aan ge-
roofd huisraad werd te Luik voor tweemaal honderd duizend gulden verkocht. Toen
er schier niet meer te moorden was, liet parma afkondigen, de Aveerlooze vrouwen en
kinderen te sparen. De stadsbevelhebber υαγγ zwartsekburg was met het zwaard in
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—de Tuist gesneuTeld, en onbekend in de Maas geworpen. Tappin, krijgsgevangen ge-
maakt, werd in het kasteel te Limburg gekerkerd, waar eerlang een schot uit een
venster, 't zij toevaUig, 't zij met opzet, omdat hij weigerde in Spaansche dienst over
te gaan, een einde aan zijn leven maakte. De Spanjaard manzan of motceda, welke
den Prins van Oranje vijf jaren gediend had, werd ontdekt en veroordeeld door de
spiezen te loopen. Parma hield den een en twintigsten van Hooimaand met pracht
en zwier zijnen intogt in het vernielde Maaslricht. Drie honderd burgers slechts
waren nog in leven; maar ook zij verlieten weldra uit armoede en gebrek de
stad, die jaren lang woest bleef liggen, alleen een nest voor de Spaansche sol-
daten, welke een groot gedeelte der verlatene woningen omverhaalden en lot brand-
stof bezigden. Later werd zij door Luikenaars en landlieden uit den omtrek allengs
weder eenigzins bevolkt; maar in het begin der zeventiende eeuw getuigde nog de
puinhoopen, welke verwoestingen vuur, staal, en roof hier aangerigt hadden. Het
ysselyk lot van het bloeijende Maasirichl vervulde aller gemoederen met schrik en ont-
zetting, maar ook tevens met verhoogd afgrijzen voor de Spanjaarden, en met veront-
waardiging over de Algemeene Staten. »Ik heb u zoo dikwijls vermaand," schreef de
Prins van Chimai aan deze laatsten, )) Maastricht te hulp te komen, maar nu is het te
laat. De stad heeft nogtans door hare manmoedige verdediging, u daartoe tijds genoeg
gelaten, doch gij hebt dit niet gedaan; gy hebt haar laten verloren gaan en uitmoor-
den , hetgeen bij God om wraak roept. Ik betreur het verlies van zoo vele dappere
soldaten en burgers, en van eene zoo belangrijke plaats, de sleutel van Brahand;
maar nog meer betreur ik de gevolgen, daar ik vrees, dat vele steden zich aan den
vijand zullen overgeven, onder voorwendsel, dat Avij haar toch aan haar lot overlaten;
inzonderheid vrees ik voor Gelderland, Brussel, Mechelen, en Vilvoorden.''^ Gelukkig
dat door den dapperen weerstand, welken Maastricht honderd en elf dagen den grootsten
veldheer van zijnen tijd, aan het hoofd van een overmagtig leger, geboden had, par-
ma's benden en hulpmiddelen geweldig geminderd waren. Men beweert immers, dat voor
en in Maastricht veertienduizend vijanden, en daaronder een aantal hunner eerste Be-
velhebbers en aanzienlijkste Edelen, zyn omgekomen. De gevoellooze filips Π evenwel
dankte God, dat Maastricht ten koste van zoo weinig menschenbloed eindelijk veroverd
was! Ondertusschen heeft parma een geruimen tijd weinig van belang ondernomen;
en vruchteloos hield hij bij den Koning, om geldelijken onderstand aan (1).
(1) Correspondance d' alex. farnese, P. I. p. 94, lOö, 110, 122. Archives de la Maison
d'Orange, ï. VL p. G21—626. Domments Ilist. ï. 1. p. 255, 258, 289, 292, 295, 298,
306, 325—333, 355, 365, 370, 396. v. d. spiegel, Onuitg. Stukk. I). II. bl. 96, 112, 130,
150, 153, -waar vermeldt wordt, even als bij bor, dat uierges den 17 van Zomermaand sneu-
velde, bl. 156, 169, 172. v. hasselt, Stukk. v. d. Vadert. Ilist, D. IV. bl. 72, 107, 116,
DES VADERLANDS. 3-27
Middelerwijl was parma niet in gebreke gebleven, zijne onderhandelingen met de 1576—·
Waalsclie Misnoegden Toort te zeilen (1). Te meer moest by liieriij slagen, daar het"
verschil van taal, van zeden en van volksaard tusschen de Waalsclie en de Germaan-
sche Nederlandsche gewesten dikwerf tot vele botsingen aanleiding gaf; en den Walen
wordt nagegeven, dat zij geene middelen spaarden, om in de Algemeene Statenverga-
dering den boventoon te voeren, en aldaar doordreven, dat de Fransche taal bij het
behandelen der zaken gebezigd werd (2). Den vijf en twinligslen van Louwmaand
had het bewind van den Aartshertog met de opperhoofden der Misnoegden een ver-
drag getroffen omtrent de afbetaling van het achterstallig loon van het krijgsvolk,
het losgeld der gevangenen, de teruggave der kerkelijke goederen en dergelijke. Voorts
zou de Gentsche Bevrediging stipt gehandhaafd, en al het verledene vergelen en ver-
geven worden. Ook dit verklaarde Matthias vier dagen later schriftelijk aan de Waal-
sche Staten met de belofte, dat de Hervormde godsdienst niet dan met hun Λνϋ en
goeddunken in hunne gewesten zou ingevoerd worden (5). Inzonderheid trachtte men
de Bevelhebbers hunner krijgsbenden te winnen, en deswege besloten de Algemeene
Stalen, den Heeren van Montigny en van Hezè elk levenslang een jaargeld van vier-
duizend gulden toe te leggen (4). De Staten van Vlaanderen toonden zich mede be-
reid, de middelen te verschaffen, om het volk van montigny te bevredigen (ö). Niet-
temin kwamen den derden van Sprokkelmaand de aanvoerders der Misnoegden te Be-
thune bijeen. De Burggraaf van Gent en de Heer van Capres onderteekenden hier een
geschrift waarin zij verklaarden, »zich aan de Gentsche Bevrediging en de Brussel-
sche Vereeniging te zullen houden, en indien de Koning deze benevens het Eeuwig
Gebod begeerde te handhaven, en hun eenen goeden vrede aanbood met de verzeke-
123. strada, de Bello Belg. T. 11. Lib. 11 en 111. p. 68—152· campana, della guerra di Fian-
dra, ï. 11. p. 5, 6, 9, 10. bentivoglio, Nederl. Ilist. bl. 309—315. le petit, Chron. d. Holl
Τ. 11. ρ. 378—381. cuappuys, Ilist. Ceti. d. 1. g. d. FL Liv. V. p. 278 , 279 , 284 , 285. de
TAssis, Comment. Llb. V. p. 333—339. haraeus, Annal. Brab. T. III. p. 293, 298, 299. bor,
UisL d. Nederl. Oorl. D. 11. B. Xlll. bl. 3ö, 52, 64—66. v. meieren, llisi, d. Nederl. Oorl.
B. IX. bl. 167, 1G8, 169. hoopt, Nederl. Hist. 13. XV. bl. 629, 637—642. v. reyd, Nederl.
Gesch. ΰ, 11. bl. 22, 23. HisL d' alexandre farnese, p. 110—125. merkes, Het beleg van
Maastricht in 1579. Arnhem 1827.
(1) Zie hiervoor, bl. 286.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 540, 542.
(3) Documents Uist. T. 1. ρ 120—122, 127.
(4) Archives de la Maison d'Orange, T, VI. p. 523.
(5) Documents Hist. T. 1. p. 133.
-ocr page 312-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—rinff van het vertrek des Spaansclien krijgsvolks uit de Nederlanden, zouden zij bij
1581
hunne eer en trouw zweren, hem tegen ieder te dienen. Zoo eenig gewest of
stad dit voorstel, hetwelk aan al de Landschappen zou aangeboden worden, afwees,
zouden zij toch niet nalaten het te omhelzen, zonder daarom te meenen, zich van
die gewesten te scheiden, welke er gehoor aan leenden, maar wel van die, welke het
verworpen, regelregt in strijd met hun eed en trouw, daar de Algemeene Vereeniging
tot geen ander doel was aangegaan. Mögt de Koning echter in de voorgelegde pun-
ten niet bewilligen, dan verbonden zij zich bij eer en trouw, met de andere gewesten
den oorlog tegen de Spanjaarden en Spaanschgezinden voort te zetten. Zij beloofden
daarvoor lijf en goed veil te hebben, en niet dan op de gemelde voorwaarden met
den Koning in eenige bijzondere onderhandeling te treden." De Heer van Moniigny
verklaarde dit stuk ook te zullen teekenen, zoo de la,, motte zulks binnen zes dagen
doen wilde. Toen hij te Meenen was teruggekeerd, sprak hij zyne soldaten aldus aan:
»Kinderen! zijt welgemoed, wij gaan een feilen krijg tegen de Vlamingen voeren (1)."
llenegouiven en Valenciennes betuigden, zich niet van de Algemeene Staten [Genera-
liteit^ te zullen scheiden (2). Uit onderschepte brieven ontwaarde men echter, dat
Artois, Henegouwen, Rijssel, Douai, Orchies, Friesland en een deel van Gelderland
met elkander waren overeengekomen, zich met den Koning te verzoenen, en den Prins
van Oranje met al de Ketters voor vijanden te verklaren; dat vele steden en plaatsen
in Vlaanderen met hen zamenspanden; dat zij binnen kort met groote heerkracht in
dat gewest zouden vallen; en dat de Hertog van Guise met vijftienduizend man, den-
kelijk ten behoeve van parma, naar de Nederlanden oprukte (5). Dit baarde den Al-
gemeenen Staten veel zorg. Zij zonden den Abt van St. Bernard, den Markgraaf van
Havré en adolf van meeticercke, om de Waalsche Staten aan te sporen, met de ove-
rige Landschappen vereenigd te blijven en den Gentsclie Vrede te houden. De Walen
antwoordden den drie en twintigsten van Sprokkelmaand, »dat het hun voorkwam, dat
de aansporing, bij den Gentsclie _ Vrede te blijven hun niet betrof, daar zij dezen
steeds geëerbiedigd en er altijd op aangedrongen hadden, dat hy door elk naauwgezet
werd gehandhaafd. Zulk eene aansporing verdiende veeleer de Algemeene Staten zel-
ve, welke immer de overtreding van den Gentschen Vrede oogluikend hadden toege-
(1) Documents Ilist. T. I. p. 136—138. ron, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. IL B. ΧΙΠ. LI. 35.
uooFT, Nederl. Ilist. B. XX. bl. 626.
(2) Documents Ilist. T. I. p. 140, 147, 148, 163.
(3) v. D. spiegel, Onuitg. Stukk. D. I. bl. 287 , 288. v. hasselt, Sltikk. v. d. VddeH. Ilist.
D. IV. bl. 24. Documents Ilist. T. I. p. 161. Vgl. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl D. II. B. XHL
bl. 35.
DES VADERLANDS. 3-27
laten. Voorts bedoelden zij niet, afzonderlijk met den Koning te verdragen, ΛΥααΓίοο 1576—
deze hen in een minzaraen brief uitgenoodigd en te dien einde naar den Bisschop
van Atrecht en de Heeren van Seiles en Valhuon, zijne gemagtigden, gewezen had;
veel liever wilden , zij gemeenschappelijk met de andere gewesten in onderhandeling
met hem treden, terwijl zij hoopten, dat parma aan hunne aanzoeken gehoor zou leenen en
lot eene verzoening de behulpzame hand bieden. Zij oordeelden derhalve, dat de ove-
rige Staten zich die gelegenheid behoorden te nutte te maken, om tot een goed
vergelijk te komen, Vóór den vyflienden van Lentemaand zouden zij hierop bepaald
antwoord afwachten, en bij gebreke daarvan het er voor houden, dat de Algemeene
Staten hun voorstel verworpen hadden." Hierbij voegden zij een afschrift van 'sKo~
nings brief, benevens eene verklaring van de drie genoemde bemiddelaars, dat 's Vor-
sten bedoeling 'was, »den Gentschen Vrede en de Brusselsche Unie in allen deele te
handhaven." Reeds den derden van Lentemaand werd door de Algemeene Staten een
uitvoerig antwoord ingezonden, Λvaarin zij erkenden, »dat er nu en dan op den Gent-
schen Vrede inbreuk gemaakt was, maar dat dit aan de tijdsomstandigheden moest ge-
weten worden, in welke het onmogelijk was, de weegschaal altijd in den evenaar te
houden; de grondslag van dien Vrede, de eenigheid der gewesten namelijk, moest
niettemin ongeschokt blijven, en daartoe wilden zij naar vermogen medewerken. Op
PARMA moesten de Waalsche gewesten geen vertrouwen stellen. Hun ijver voor het
Roomsche geloof was hem bekend, en daarvan bediende hij zich, om hen van het
Gentsche Verdrag af te trekken, onder voorwendsel hen daar vaster aan te verbinden.
De Algemeene Stalen verlangden niets dan vrede, mits men dien aan al de Neder-
land,en, zonder onderscheid van godsdienst, verleende, daar zij hunne broeders in den
nood niet konden verlaten, welke gezamenlijk met hen in den vrede moesten deelen,
of den oorlog voeren (1)."
De regering van Brussel oordeelde het raadzaam, ook gemagtigden naar de Waalsche
geweslen te zenden en hen te vermanen, zich niet van de overige Landschappen Ie
scheiden. De Graaf van Lalaing, Stadhouder van Henegouwen, en de regenten van
Bergen ontvingen de afgevaardigden minzaam en met schijn van Wakenden ijver voor
de handhaving der Gentsche Bevrediging, met welke men betuigde te willen leven en
sterven. Lalaikg noodigde hen aan zijne tafel, dronk op het welzijn der Algemeene
Staten cn van de stad Brussel, welker ...vaderlandsliefde hij hemelhoog verhief. Te
Aireeht, daarentegen, werden zij door den Stadhouder, den Burggraaf van Gent, en
den Stedevoogd, den Heer van Capres, met minachting bejegend. De Staten van Ariois
weigerden hun gehoor, en door list alleen ontkwamen zij het gevaar van opgeligt te
(1) bor, IlisL d. Nederl. Oorl. D. 11. B. Xlll. bl. 37—42. v. meteren, IHst. d. NederL Oorl.
E. IX. bl. 163. HOOFT, NederL llisL B. XV. bl. 626—629.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157β—worden. — Ten gevolge der onderhandelingen met parma., en in spijt der veelvuldige
vertoogen van Matthias en oranje, gaven Artois, Henegouwen, Rijssel, Douai en Or-
31V. chies den Algemeenen Staten te kennen, dat zij »niet goedkeurden, dat sommige
maand Landschappen tot geene verzoening met den Koning, zonder den geloofsvrede te bedin-
1579 gen, verstaan wilden.' Zij hadden daarom besloten met parma te verdragen, onder be-
ding van handhaving der Gentsche Bevrediging, der Brusselsche Vereeniging, en van
,het Eeuwig Gebod, benevens het verwijderen der vreemde benden; zoo deze niet goed-
schiks wilden vertrekken, zouden zij eene krijgsmagt bijeenbrengen, om haar met ge-
8 v. weid te verdrijven." — Ernstig vermaanden hen de Algemeene Staten van hun voornemen
(ïiasm. ^^ gj^ veeleer gemagtigden naar Keulen te zenden, alwaar, onder 'sKeizers
bemiddeling, eerlang over een algemeenen vrede zou gehandeld worden. Om de
stemming des volks -aan de hunne te ontsteken, lieten de Staten eenen legpenning slaan,
op welken men aan de eene zigde de rompen van egmond en hoorne uitgestrekt, de
hoofden op staken; en aan de andere strijdende ruiters en knechten, van elk een
paar, aanschouwde, met dit opschrift: Praeslat pugnare pro patria, quam simulata
pace decipi (1).
Der Stalen vermaning en raad vonden te minder ingang, daar de Heer y^n Montigmj
en andere Misnoegden een beslissenden stap gedaan hadden. Montigny stond reeds sinds gerui-
men tijd in verstandhouding met de la motte (2), wien de Staten, welke hij langs
alle wegen onder de gehoorzaamheid des Konings wilde terug brengen, met zijne
aanhangers onlangs, in naam des Konings, openlijk voor vijanden en verraders des Lands
verklaard, en elk, op straffe des doods, verboden hadden, met hen in eenige aanra-
king te komen (5). Ofschoon montigsy zich, bovenal sinds het vertrek van akjou,
voorbereidde, om weder in dienst des Konings te treden, weifelde hij echter lang, ja,
was nog kortelings met de Algemeene Staten in onderhandeling getreden, en had hun
zijne diensten aangeboden in de verwachting, dat men daarna aan zijn eisch, geldelijken on-
derstand namelijk voor zijn krijgsvolk, voldoen zoude (4). Maar de gebeurtenissen te
(1) )) Beter gevochten voor het Yaderland, dan bedrogen door geveinsden vredeJ' — IlesoL d.
Et. Gén. bij groen v. p'ßinsteren, ArcMves de la Blaison dOrange, T. VI. p. 601. Documents
Hist. ï. 1. p. 165—168, 172, 213, 214, 218—222, 267—269. le γετιτ, Chron. d. Hall. T. 11.
Hv. Xll. p. 367—θ70, 372. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XIII. bl. 43, 44. v. mete-
ren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. IX. bl. 163 verso, hooft, Nederl Hist. B. XV. bl. 631—633.
(2) Correspondance d'alex. farnese, P. I. p. 57, 63, 79, 84.
(3) Documents Hist. T. I. p. 163, 174, 207, 208. bor, Hist. d. Nederl. Oorl, 1). II. B.XIIL
bl. 46.
' (4) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p.587 , 588 , 607. Documents Hist. Ί.Ι. γ.
177~~195.
DES VADERLANDS. ^illi
Gent, van welke nader zal gesproken worden, de schoone woorden en beloften Tan
1581
PARMA, en inzonderheid, het gebrek aan middelen om zijne soldalen ie onderhouden,
bewogen hem, zich eindelijk met de la motte te vereenigen. In tegenwoordigheid
van den Bisschop van Atrecht en de Heeren van Seiles en ValhiiOJi verklaarde hij
op den zesden van Grasmaand te Moni St, Eloy bij Atrecht, zoo voor zich zeiven als
voor zijne Hoplieden en soldaten, ten getale van zeven of acht duizend voetknechten
en vier honderd ruiters, in 'sKonings dienst over te gaan, onder voorwaarden: hand-
having van den Gentschen Vrede, de Brusselsche Unie en het Eeuwig Gebod; uitbe-
taling der soldij op den bepaalden tijd, en het wegzenden der vreemde benden. Den
volgenden dag ontvouwde montigny te Atrecht in de vergadering der Staten van ,
Henegoiiivcn, Rijssel, Douai en Orchies wat tusschen de la motte en hem gesloten
was, en dat hij alleen hiertoe was overgegaan, om te spoediger tot eenen duurzamen
vrede te geraken (1). Tc vergeefs voedde men nog steeds de hoop, hem tot andere gedachten
te brengen (2). Maar uit onwraakbare getuigenissen dier tijden blijkt, dat de liefde voor het
Vaderland, de wensch om aan den burgerkrijg een einde te maken, en de ijver voor de in-
standhouding der Roomsch-Katholijke godsdienst niet de eenige drijfveren waren van de
mannen, Avelke toen het meest invloed in de Waalsche gewesten en bij de Misnoegden uit-
oefenden. Mansfeld, montigwy, de Burggraaf van Gent, de gapres, de masptuy en vele
anderen bleven niet in gebreke, voor zich ambten, titels en belooningcn te bedingen; en
iTLiPS II stond hun gretig toe, al wat zij verlangden (3). Ondertusschen had de
Graaf van Lalaing eenige brieven aan parma onderschept en naar den Prins van Oranje opge- <
zonden, uit welke onwedersprekelijk bleek, hoe weinig de Spanjaarden dachten, zich aan
hunne beloften te houden. Onmiddellijk zond het bewind van den Aartshertog den Heer van
Kruiningcn met deze belangrijke stukken naar de opperhoofden der Misnoegden, om hen
door deze krachtige getuigen van Spaansche trouweloosheid tot de zijde der Algemeene Sta-
ten terug te brengen. De woede, in welke montigny op het eerste oo^enbhk werd ont-
stoken , verdween allengs en tevens het uitzigt op verbroedering en eenparige zamenwer-
king, zonder welke het onmogelijk was de drukkende magt van iS/iaw/e te wederstaan (4).
Eigenbelang en naijver op den Prins van Oranje sloten de oogen voor den ondergang
van het gemeenschappelijk vaderland. Zelfs de Graaf van Lalaing, welke zoo dikwerf
betuigd had, dat hij oranje als een vader vereerde, zwichtte voor de verzoeking.
(1) Correspondance d'alex. farnese, P. I. p. 95, 96. le petit, Chron. d. Holl. ï. 11. Liv.
ΧΠ. p. 366, 367. bor, Ilist. d. Nederl Oorl. D. 11. B. ΧΠΙ. bl. 46, 47. v. meteren, Hist.
d. Nederl Oorl, B. IX. bl. 163 verso, hooft, Nederl. Hist. B. XV. bl. 633.
(2) Dociments Hist. T. 1. p. 269.
(3) Correspondance d'alex. farnese, P. I. p. 18, 89, 90, 97, 99, 101.
(4) Documents Hist. T. I. p. 248, 253—259.
40^
-ocr page 316-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157f)— Hoewel oratvje , aan wiens vermaningen hij eenigen tijd het oor leende, geene pogin-
gen spaarde, hem voor de Algemeene Staten te behouden, ja, zelfs zijne eigene kin-
deren lot gijzelaars aanbood, ten waarborg, dat de hem gedane beloften zouden na-
gekomen worden, liet hij zich echter door zijn broeder μοντι&ργγ en de Graven van
Aremberg en Mansfeldt omzetten, en toekende den drie en twintigsten van Bloei-
maand een Verdrag, zes dagen te voren tusschen Artois, Rijssel, Douai en Orchies
met de gemagtigden van parma aangegaan (1).
Het plan van Henegouwen , Artois en Douai, was reeds toen zij zich den zesden
van Louwmaand onderling vereenigden (2), zich van de Algemeene Staten te scheiden,
in geval deze niet binnen eene maand de inbreuken, op de Gentsche Bevrediging en
de Brusselsche Unie gemaakt, herstelden (5). De verzekering van het bewind des Aarts-
hertogs omtrent het invoeren der Hervormde godsdienst in de Waalsche gewesten, en
dat het Verdrag van Gent gestreng zou onderhonden worden, waren van weinig invloed
geweest (4). De Walen, en inzonderheid de stad MecheUn, klaagden openlijk, dat
»eenige Landschappen door het invoeren van nieuwigheden in het godsdienstige hun
eed verbroken hadden; dat de Algemeene Staten geen vrede begeerden, en geene voor-
waarden , hoe gunstig ook, hun smaken zouden; dat de Aartshertog den Waalschen
gewesten geene zekerheid kon belooven, daar hij zelf van niets verzekerd was en het
plegen van ongeregtigheid tegen God en de Wet moest aanschouwen en tot zijn hoon
verdragen; dat de afgevaardigden van Holland en Zeeland zich niet schaamden, dik-
Avijls en op verscheidene plaatsen te verklaren, dat men dengenen den hals moest bre-
ken, welke van vrede spraken, en dat het toetreden van Antwerpen tot de Utrechtsche
Unie hun meer waard was, dan al de omliggende gewesten te zamen, terwijl zij ook
meer geld zouden verdienen met gelei- en vrijbrieven, wanneer deze gewesten waren
afgevallen, dan door verkeer en goede nabuurschap (5)." Vruchteloos was dan ook
een uitvoerig en krachtig vertoog van de Algemeene Staten den acht en twintigsten
van Grasmaand, en het zenden van een afschrift der onderschepte brieven gebleven,
(1) Correspondance d'alex. farnese , V. I. p. 140. non, Hist. d. Nederl. Oorl. D. IL Β. Xlll.
1)1. 101. v. meteiien, Hist. d. Nederl. Oorl B. IX. bl. 164 verso. nooFT, Nederl. Hist. B. XV.
bi. 6Ö1.
(3) Correspondance d'alex. farnese, P. I. p. 77. Documents Hist. T. I. p. 84.
(4) Documents Hist. T. I. p. 127. Hiervoor, bl. 311.
(5) V. D. spiegel, 07iuitg. Stukk. D. II. bi. 87. Docum. Hist. T. I. p. 151, 261. Cm-rcspon-
dance d'alex. far:«ese, P. I. p. 92.
DES VADERLANDS. 3-27
om hen ταη een afzonderlijk verdrag met parma. af te trekken (1). Dat vertoog strekte 1576—
tot antwoord op een schrijven, drie dagen te voren van de Staten van Henegouwen^
Artois, Rijssel, Douai en Orchies ontvangen, waarin zij te kennen gaven, dat zy met
de afgevaardigden des Konings in onderhandeling gelreden waren, welke den zeven-
tienden van Bloeimaand in de abdij van St. Vaast bij Atrccht haar beslag kreeg (2).
Met veel luister werden de afgevaardigden der Waalsche gewesten door parma , welke
reeds aan den goeden uitslag zijner pogingen begon te twijfelen, in de leger-
plaats voor Maastricht ontvangen en onthaald. Het Verdrag Averd punt voor punt
door hem en zijne raadslieden rijpelijk overwogen en wijzigingen daarin voorgesteld,
omtrent welke de Waalsche Stalen met eenige zaakgelastigden, van 'sKonings wege
benoemd en waaronder de Graaf van Mansfeld zich bevond, in gesprek traden.
Nog steeds trachtten de Algemeene Staten hen tot ander inzigt te brengen, en Hene-
gouwen zelfs begon te wankelen. Hieruit Iaat zich verklaren, dat niet vóór den twaalf-
den van Herfstmaand het Verdrag, met eenige weinige veranderingen, te Bergen in
Henegouwen, in naam des Konings, met groole plegtigheid werd afgekondigd (5). De
acht en twintig punten, welke dit staatsstuk bevat, hielden hoofdzakelijk in: »handha-
ving van de Gentsclie Bevrediging, de Brusselsche Vereeniging, en het Eeuwig Ge-
bod; alleen-uiloefening van de E.oomsch-Kalholijke godsdienst; gehoorzaamheid aan den
Koning; aftogt van het uitheemsche krijgsvolk binnen zes weken, in welken tijd, ter
behoorlijke nakoming van dit Verdrag, een leger van landzaten op de been zou wor-
den gebragt, te bezoldigen uit 's Konings inkomsten en waarin de gewesten, welke
zich weder onder zijne gehoorzaamheid begaven, hun aandeel zouden dragen; benoe-
ming van algemeene Landvoogden alleen uit Prinsen van den bloede; vergiffenis van
al het gebeurde; herstel van alle voorregten en vi-yheden; beslissing van alle zaken aan
den Raad van State zoo als ten tijde van Karei V, welks Leden alle Nederlanders, en
twee derde er van den Stalen aangenaam moesten zijn en hunne zijde van den be-
ginne tot den einde toe gevolgd hebben; ook zouden tot Leden van den Geheimen
Raad, van den Raad van Geldmiddelen, en tot de gewestelijke en stedelijke regerings-
amblen slechts personen benoemd worden, welke den Stalen welgevallig waren (4)."
(1) Bocuments IlisL T. I. p. 274—286. Een uiterst belangrijk stuk, om den staat van zaken
in dien tijd te leeren kennen. A'^oorts p. 287—289.
(2) Resol. d. Et. Gen, aanjjeliaald door guoen v. prinsteker , in de Archives de la Maison
d'Orange, T. Yl. p. 601. Correspondance d'alex. farnese, P. I. p. 91.
(3) Correspondance d'alex. fabkese, P. I. p. 96, 102—105, 110, 116, 131, 135, 140. Do-
cumcnts UisL ï. 1. p. 371—374, 376—381, 398—401. strada, de Bello Belg, T. II. Lib. L
]). 57—65.
(4) LE PETIT, Chron. d. Holl. ï. II. Liv. Xll. p. 381—387. bor, Hist, d. Nederl. Oorl. D. II.
-ocr page 318-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Er is aangemerktdat in dit Verdrag den Waalsclien gewesten, behalve Doornik,
het Doorniksche, Kamerijky Valenciennes, Bouchain en Landrechies^ welke er, on-
danks de herhaalde pogingen der Misnoegden, door den invloed yan oranje en de me-
dewerking van PIERRE DE MELUW, Prins van Espinoy, niet in getreden waren (1), za-
ken bewilligd werden, die alles overtroffen wat, vóór de onlusten, de vurigste vader-
landsgezinden ooit gehoopt hadden; en men zich moet verwonderen, dat dit de andere
Nederlandsche gewesten, inzonderheid Brahand en Vlaanderen^ niet aangespoord heeft,
onder de heerschappij van filips II terug te keeren. Zij zouden zich daardoor, meent
men, voor vele rampen behoed hebben, en het Verdrag van Atrecht zou de grondslag
geworden zijn van het staatsregt der Belgen in betrekking tot hunnen Vorst,
terwijl het nu in onbruik geraakte, daar de groote steden van Brahand en
Vlaanderen niet zulke voordeelige voorwaarden verkregen, toen zij genoodzaakt
werden, zich te onderwerpen (2). Men moet echter niet vergeten, dat het wantrou-
wen op de woorden en beloften van filips, waartoe hij te zeer en onlangs nog, ge-
lijk wy zagen, aanleiding had gegeven, in de gemoederen diep geworteld was
en steeds door oranje gevoed werd. De uitkomst bewees, dat ook hier 'sPrinsen
schranderheid niet gefaald had, toen sommige dezer voorwaarden geheel niet, en
andere maar ten halve door de Spanjaarden nagekomen werden. De Koning nogtans
had het Verdrag zonder eenige zwarigheid bekrachtigd, ofschoon hij wel gewenscht
had, »dat het wat duidelijker geweest ware, en met minder beperkingen van de zijde
der Staten." » Maarschreef hij aan parma , » om dezelfde redenen, welke u bewo-
gen hebben het aan te nemen, en opdat de Nederlanders te beter onze goedertie-
renheid mogen kennen en hoezeer diegenen hen misleid hebben, die uit kwaad-
aardigheid en om hun voordeel uit de onlusten te trekken, mijne onderdanen
wantrouwen tegen mij hebben ingeboezemd, in plaats van de vaderlijke genegen-
heid te erkennen, welke ik hen als de oudste mijner erflanden toedraag, heb ik
B. XIII. bl. 98—101. hooft, Nederl. Eist. B. XV. bl. 661—666. Eene Fransche verialinjr
daarvan lindt men bij ddmont, Corps Diplom. T. V. P. I. p. 350—355·, eene Italiaansche, doch bekort,
bij campaka, della gtierra di Fiandra, T. II. p. 7—9j eene Enj^felsche bij givimeston , Hist. of the
Netherl. p. 583—588. Vgl. strada, de Bello Belg. T. II. Lib. III. ρ. 166. bentivoglio , Nedeii.
llist. bl. 316, 317. v. meteuen, Hist. d. Nederl. Oorl. B. IX. bl. 165. In 1787 werd een bete-
re tclist van dit Verdrag, naar het oorsponkelijk, in de Archiven van Henegouwen berustende,
te Bergen uitgegeven onder den titel: Traité conclu ά Arras Ie 17 Mai 1579, etc. In 8».
(1) Correspondance d'alex. farnese, P. I. p. 92, 136, 141. Documents Jlist. T. I. p. 438,
452—454, 456—459.
(2) GACHARD, in de Correspondance d'alex. farüese, P. I. p. 19.
-ocr page 319-DES VADERLANDS. 3-27
my vergenoegd, u hiemeveos de bevestiging en bekrachtiging van het Verdrag te 1576—
zenden (1)."
Door den afval der Waalsche gewesten werd de Koning met een leger versterkt,
waarin sedert zijne voornaamste magt in de Nederlanden beslaan heeft (2). Maar van
den anderen kant werd oranje ook van een aantal Grooten ontslagen, wier heersch-
en hebzucht, naijver en wufllieid dikwerf zijne beste plannen verijdeld hadden. Teregt
wordt van hen gezegd: » Onder alba en de requesens beoorloogden zy, gemeenschap-
pelijk met de Spanjaarden, den Prins en de Hollanders en Zeeuwen; toen de Raad van
State het bewind had aanvaard, zetten zij de Spaanschgezinde Leden er van in hechtenis
en verdroegen zich met oranje; na de komst van don jan hielden zij diens zijde tot
aan de verrassing van Nameti, wanneer zij hem verlieten en den Prins naar Brahand
ontboden; te naauwernood had oranje het bewind aldaar aanvaard, of zij haalden,
builen zijn medeweten en dat der Algemeene Stalen, den Aartshertog matthias in het
Land; en toen zij zagen, dat zy hem niet naar hunne hand konden zeilen, wendden
zij zich lot den Hertog van Anjou; en als eindelijk ook deze niet naar hun zin han-
delde, wierpen zij zich in de armen van parma (5)."
Er is reeds in het voorbijgaan van de vredesonderhandeling te Keulen gewag ge-
maakt. Keizer rudolf II, die welhgt ten wille zijns broeders meer dan vroeger in de
bevrediging der Nederlanden belang stelde, had zich tegen het einde des verloopen
jaars als middelaar lusschen hen en den Koning aangeboden, ja, zelfs zich bereid ver-
klaard , in persoon naar Keulen te komen, zoo zijne afgezanten den Nederlanders niet aan-
genaam moglen zijn. De Prins van Oranje was geenszins met eene lusschenkomst van den Kei-
zer ingenomen, daarbij voorzag, dat zy op niets zou uitloopen; doch de Algemeene Slaten
waren hiervan niet afkeerig, en ook parma nam er genoegen in. Te vergeefs echter had de
Keizerlijke gezant, de Graaf van Sehwartzenherg, op aansporing der Slaten, bij den Spaan-
schen Veldheer op eenen wapenstilstand, vóór dat de onderhandelingen zouden beginnen,
aangedrongen, » daar het anders," meende hij, » grootelijks te vreezen ware, dat de Neder-
landen voor den Koning zouden verloren gaan, dewijl de Slaten, tot wanhoop gedreven,
zich in de armen der Franschen zouden kunnen werpen." Hij voegde er bij, » dat de
Keizer zulk eene weigering ten uiterste euvel zou opvatten, en aan den Koning Avelligt
melden, dat hij maar een ander moest zoeken, om in zyne zaken als bemiddelaar op te
treden." Men zal parma niet ten kwade duiden, dat hij eene wapenschorsing, als na-
(1) Correspondance d'alexandue faiunese, P. 1. p. 119, 120. 'eKonings brief is van den 12'''^
van Herfstmaand.
(2) wagenaar, D. VII. bl. 306.
(3) Apologie van willem I, bij dor, ÏÏisl, d. Nederl. Oorl, D, II. Auiheni. Siukk. bl. 89.
-ocr page 320-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—deelig Toor de belangen des Konings, van de hand wees, maar zeker Tvas zijn eisch
hoogst onbillyk, dat de Algemeene Staten zich onvoorwaardelijk aan 's Keizers beslis-
sing moesten onderwerpen. Daar men de ware reden, waarom die eisch werd yerwor-
pen, niet gevoegelijk kon aanvoeren, gaven de Staten den tienden van Louwmaand te
kennen, »dat zij daarin niet konden bewilligen, omdat zulks onmogelijk en in strijd
ivas met het algemeene welzijn zoo Avel, als om de naauwe verbindtenissen met de Koningin
van Engeland en den Hertog van Anjou (1)." Twee dagen later verklaarden zij aan
scnwAKTZENBERG, dat men met den Keizer als bemiddelaar, niet als beslisser in de
zaken der Nederlanden in onderhandeling konde treden. De Keizerlijke gezant spaarde
nu geene moeite, parma van den bewustep eisch af te brengen, waarin hij echter
niet slaagde (2). Scherp werd zulks den Spaanschen Veldheer, die hoog van zijne vre-
desgezindheid had opgegeven, door de Algemeene Slalen verweten. Dit bragt hem,
naar het schynt, lot andere gedachten. Althans op de groote Statenvergadering, tegen
den zes en twintigslen van Lentemaand te Antwerpen bijeengeroepen, werden afgezanten
ter Keulsche vredehandeling benoemd (3). —
De beroemde bijeenkomst te Keulen was door Paus gregorius XIII en Keizer
RUDOLF II bewerkt, ten einde door hunne bemiddeling eene verzoening tussohen den
Koning van Spanje en zijne Nederlandsche onderdanen tot stand te brengen. De Ne-
derlanden, reeds zoo vele jaren de prooi van een vernielenden burgerkrijg, wierpen
een blik van hoop en vertrouwen op deze vergadering, welke uit de aanzienlijkste
mannen van dien tyd was zamengesteld. Middelaars en afgevaardigden begaven zich
in grooten getale derwaarts^ en spreidden er eene inderdaad zeldzame pracht ten toon.
Aan hun hoofd stond 's Pausen Nuntius jan baptist castagna, Aartsbisschop van Pios-
sano, welke in vijftienhonderd negentig, onder den naam van urbanus VII, den Paus-
selijken tioon besteeg. Van w^ege den Keizer verschenen er de Keurvorsten van Trier
en Keulen, de Bisschop van Wiirsburg, en οττο Hendrik, Graai ύλπ Schwarfzenberg.
Voorts de afgevaardigden van den Hertog van Gulik en van den Prins-Bisschop van Luik. De
gevolmagtigde des Konings van Spanje was dokt garlos d'aiiagon υ tagliavia, Hertog
van Terra-Nova, Ridder van het Guldenvlies, een der uitslekendste Staatsmannen van
zijn lijd, maar welke, ongelukkig, bij de Keulsche onderhandelingen niet zoo kon han-
delen, als men van zijne welbekende gevoelens verwachtte, daar zijn geheime last-
brief bijna altijd met zijn openbaar berigtschrift in strijd was. Op bevel des Konings,
(1) Resolut, d. Et. Gen. bij αηοετί ν. prinsterer, in de Archives de la Maison d'Orange, ï. VI.
p. 595, 596. Correspondance d'alex. farnese, P. I, p. 20, 21. Dociments llist, T. I. p. 86—88.
(2) Dommcnis llist. T. I. p. 98, 138, 145.
(3) BOn, Hist. d. Ncdei^l Oorl. D. 11. B. XIH. bl. 4 , 48.
-ocr page 321-DES VADERLANDS. 3-27
voegde parma hem nog toe maximiliaaw de lokgueval , Gmaf van Bucquoi en Heer 1570—
1581
van Vaux, de Raadsheeren assonville en fokgk:, en als geheimschrijver urbanus scha-
renberg. Der Slaten afgevaardigden ^aren filips van croy, Hertog van Aarschot,
vergezeld door zijn oudsten zoon, den Prins van Chimay; jan van der linden, Abt
van St. Gerlrude; frederik van ijve, Abt van Marolles; bugho van aytta van
zuiguem, Proost van St. Bavo te Gent; gaspar sghetz, Heer van Grobbendonk; ber-
nard van merode, Heer van Rtimen; adolf van goer, Heer van Kaldembroek; adolf
van meetkerke, Schildknaap; adriaan van der mijle, Raadsheer aan het Hof van
Holland; aggeus van albada, Doctor in de Regten; en van kessel als geheimschrijver (1).
De Algemeene Staten hadden ook frangois d'oignies. Heer yan Βeaurepaire, als afge-
vaardigde benoemd, doch daar hy tot de Misnoegden behoorde en deze zich van hen
scheidden, begaf hij zich niet naar Keulen. De Staten van Holland zouden gaarne
gezien hebben, dat jan van Nassau derwaarts gezonden wierd; doch het schijnt, dat
zij dit ter Algemeene Vergadering niet konden doordrijven (2). Evenwel toog de vol-
yverige Graaf er tijdens de onderhandelingen tweemaal henen, en op eene dier reizen
ontsnapte hij, als boer verkleed, Ier naauwernood aan de handen der Spanjaarden (3).
De Staten van Holland en Zeeland hadden, bij hunne toestemming in het aanvangen
van den vredehandel te Keulen^ uitdrukkelijk verklaard, dat zij de Brusselsche Ver-
eeniging en het Eeuwig Gebod voor nietig en van onwaarde hielden, en begeerd, dat
men voor hen vrye uitoefening van de Hervormde godsdienst, met uitsluiting van de
Roomsch-Katholijke, zou bedingen, als ook de raagt, na oranje's dood eenen
anderen Stadhouder te kiezen; doch de Prins vond het laatste aanstootelijk, en ver-
maande hen, omtrent het eerste, zich te houden aan de Gentsche Bevrediging, totdat
daarin door de Algemeene Staten nader zou voorzien worden (4).
Den vijfden van Grasmaand was de bijeenkomst te Keulen plegtig geopend. De Ne-
derlandsche afgevaardigden kwamen er echter niet vóór den vierden van Bloeimaand,
wegens het dralen van parma met het geven van vrijgeleibrieven (5). Voorkomend wer-
den zij door de aanzienlijkste burgers ontvangen, welke zich hunner zaak uiterst genegen
(1) Documents IlisL T. I. p. 225, 226, 294. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B.XlIl.bl.52.
v. D. viJNCKT, Hist. d. Troiibl. T. II. p. 469—472.
(2) Resolut. V. Holl, bij wagenaar, D. Yll. bl. 279.
(3) v. d, spiegel, Ouuitg. Stukk. D. II. bl. 143. groen v. prinsterer, in de Archives de ia
Maison d'Orangc, T. VI. p. 630.
(4) bor, Hist. d. Nederl. Oorl D. II. B. XIII. bl. 51. Vgl. ν, d. spiegel, Omitg. Stukk.
D. II. bl. 122 (1).
(5) v. hasselt, Stukk. V. d. Vaderl. Hist. D. IV. bl. 72, 94.
II Deel. 6 Stuk. 41
-ocr page 322-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—toonden, gelijk ook de Keurvorsten van Trier en \άώ Keulen, en de Bisschop van Wt/rjc-
burg. Hoezeer men er daarentegen de Spanjaarden haatte, bhjkt hieruit, dat de Her-
tog van Terra-Nova met steenen geworpen werd, wanneer hij zich op straat vertoonde,
weshalve de stedelijke Regering hem eene lijfwacht van dertig hellebaardiers, op zijne
kosten, veroorloofde (1). De vredesonderhandelingen te Keulen werden even lang ge-
rekt en waren even nutteloos als die, welke vroeger te Breda, mede door tusschen-
komst des Keizers, waren aangeknoopt. De Algemeene Staten hadden dit voorzien, en
zouden geene zaakgelastigden gezonden hebben, indien zij niet gevreesd hadden,
den Keizer en de Duilsche Vorsten te vertoornen (2). De Spaansche gemagtigden
maakten terstond vele aanmerkingen op den lastbrief der Nederlandsche afgevaardigden;
en toen de zwarigheden daarover uil den weg geruimd waren, verlangden 'sKeizers
gezanten, dat men van de zijde der Algemeene Staten het eerst de voorwaarden zou
ontvouwen, op welke men den vrede wilde sluiten. Deze waren hoofdzakelijk de vol-
gende: »Elk gewest zou het voorregt genieten, hetwelk Braband bezat, namelijk: zij-
18V. nen Heer te mogen verlaten, Avanneer hij 'sLands voorregten en vrijheden schond; de
maand blijven zoo als zij toen was; voorts zou de Aartshertog de landvoogdij be-
1579 houden, en na zijn dood niemand daartoe benoemd worden dan met bewilliging der
Staten." Het sprak van zelf, dat in zulke eischen niet werd bewilligd. De be-
middelaars opperden ook de vraag: »Wie beslissen zou, of de voorregten al
dan niet geschonden waren? Hel ambt van scheidsregter zou door de Staten
evenmin aan den Koning, als door dezen aan genen willen of kunnen overge-
laten worden." In nuttelooze beraadslagingen verliepen de zes weken, welke de
Nederlandsche afgevaardigden, in gevolge hun lastbrief, tot onderhandelen mogten
bezigen. Van wederzijden werden nu de laatste voorwaarden overgeleverd. De
Spaansche gelasligden deden het voorkomen, alsof zij op weg waren, met den Prins van
Oranje eene afzonderlijke overeenkomst te treffen. De Staatsche gemagtigden, daarentegen,
gaven te verstaan, dat hunne Meesters op nieuw met den Hertog van ^jyow onderhandelden,
en zich ongetwijfeld in zijne armen zouden werpen, wanneer men van 'sKonings zijde te
stijf op het uilsluitend handhaven van de Roomsch-Katholijke godsdienst staan bleef,
Intusschen ontvingen zij last, voor onbepaalden tijd, met onderhandelen voort te gaan;
en nu ontwierpen de Keizerlijke gezanten eenige voorwaarden, welke hun echter niet
behaagden, daar zij meenden, dat deze in den grond overeenkwamen met de voorstellen
(1) Zie den brief des Prinsen van Chimuy aan de Aljjemeene Staten van den zevenden van
Bloeimaand 1579, in de Documents IlisL ï. I. p. 294. Vgl. daarbij p. 228, 229.
(2) Zie den brief der Algemeene Staten van den 28 van Grasmaand in de Documents llisL
T. 1. p. 272. Vgl. ρ. 390.
DES VADERLANDS. 551
van TERRA-KOVA. Er werd hun derhalve een nieuw ontwerp, uit twintig punten beslaande, 157ß—
voorgelegd, waarvan de hoofdinhoud hierop neerkomt: »De Gentsche Bevrediging, de
Brusselsche Vereeniging, en het Eeuwig Gebod zullen in volle kracht blijven, de voor- Hooimi
regten gehandhaafd, en de vreemde krijgsbenden verwijderd worden. Eerlijke lieden,
die van hunne ambten ontzet waren, welke zy ten tijde van het Eeuwig Gebod be-
kleedden, zullen daarin worden hersteld. De wederzijdsehe gevangenen zal men op
vrije voeten stellen, als ook den Graaf van Buren, drie maanden nadat zijn vader, de
Prins van Oranje, aan de afzonderlijke overeenkomst, met hem te sluiten, zal voldaan
hebben. 'sKonings gezag zal geëerbiedigd worden als ten tijde van karel V. De
landvoogdij zal aan een Prins of eene Princes van den bloede worden opgedragen, welke
de voorwaarden, in dit Verdrag bepaald, zal bezweren en bezit nemen van alle versterkte
plaatsen, doch alleen geboren Nederlanders daar over aanstellen; ook zullen, over het
algemeen, slechts inboorlingen, welke den eed aan den Koning en de Staten moeten
afleggen, hooge ambten mogen bekleeden. De Koningin van Engeland en de Hertog
van Anjou zullen in dit verdrag begrepen zijn. Ten aanzien van de godsdienst, zalmen
zich in Holland, Zeeland en Bommel aan den Gentschen^Vrede houden; den Roomsch-
gezinden echter aldaar de plaatsen weder inruimen, welke zij ten tijde van dien Vrede
bezaten. In de overige Landschappen zal men alleen de Roomsche eeredienst uitoefe-
nen, doch den Onroomschen de vrijheid laten aldaar te Avonen, tot de Koning of zijn
Stedehouder, bij rade der Staten, wettig bijeengeroepen, de straf bevelen nog meer ver-
zacht zal hebben, onder voorwaarde evenwel, dat zij zich intusschen van alle openbare
godsdienstoefening zullen onthouden en geene ergernis geven."
De afgevaardigden der Nederlanden antwoordden hierop twee dagen later, » dat ofschoon
het ontwerp hun voorkwam van zoodanigen aard te zijn, als welligt de bedoeling hun-
ner lastgevers meer nabij kwam, zij echter, op eigen gezag, daaromtrent niets konden
beslissen, maar het stuk aan de Algemeene en Gewestelijke Staten zouden zenden."
Om alles wat daartoe betrekkelijk was ongehinderd te kunnen verrigten, verzochten zij
een wapenstilstand van twee maanden. Terra-nova wees dit verzoek van de hand,
onder voorgeven, dat dit de zaak Avas van parma , welke met het voeren van den krijg
belast was. Hij en de Keizerlijke gezanten bleven middelerwijl niet in gebreke, aan de
Algemeene en onderscheidene bijzondere Staten en Steden te schrijven, om hen tot het
aannemen van het ontwerp over te halen (1). De Nederlandsche gemagtigden zonden
brieven in denzelfden geest. De meeste gewesten en sleden verklaarden, zich te
zullen gedragen naar het besluit der Algemeene Staten; eenige stemden sommige
(1) Deze brieven Averden door sommigen niet eens geopend. Van basselt vond den brief aaii
de regering van Arnhem gerigt, twee honderd jaren later nog ongeopend met het ongescliondcii
zegel van teuiia-nova op de secretarie dier stad. Stiikk. v. d. Vadert. Ilist. D. IV. bl. 159.
41*·
-ocr page 324-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157Ö—punten toe, maar maakten zwarigheid in andere; hier werden zij te eenen-
male verworpen, daar weder onvoorwaardelijk aangenomen. De zaak des vredes ver-
wekte in de Nederlanden een hevigen strijd, die in woorden en geschriften, zoo vóór
als tegen het ontwerp, gevoerd werd. De Roomschgezinden, welken er "alles
in werd toegestaan, wat zij wensehten, waren er natuurlijk voor gestemd;
maar even natuurlyk verzetten er zich de Hervormden tegen, welke er door beroofd
werden van alles, wat zij sedert vele jaren met zoo veel inspanning, ja, met op-
offering van goed en bloed gekocht hadden (1). De Prins van Oranje was er
volstrekt niet mede ingenomen, dewijl het veeleer strekte, om beroering en twee-
dragt in het Land te zaaijen, dan daaraan den vrede te schenken. Ongetwijfeld moet
aan zijn invloed het antwoord toegeschreven worden, welk de Algemeene Staten
10 V. naar Keulen zonden en voornamelijk hierop neêrkomt: »Zeer ten onregte stelde men
Ilcrist-
maand ^et Eeuwig Gebod, dat door Holland en Zeeland nimmer erkend was, op ééne lijn
1579 jjfjgi- (jp Gentsche Bevrediging, waaruit men moest afleiden, dat men er niet ernstig
aan dacht, die Bevrediging te handhaven. Ook werd te ontijde van het overleveren
der sterke plaatsen gesproken, waarin Holland en Zeeland^ toen zij nog op zich zelve
stonden, niet hadden bewilligd. Weinig troost moest het den Graaf van Bu-
ren verschaffen, dat zyne invrijheidstelling verschoven werd tot na het ten uitvoerleg-
gen van een bijzonder verdrag, welk nog niet gesloten was en waartoe de Prins van
Oranje denkelijk niet zou kunnen verstaan. Voorts was geene verzekering hoegenaamd
aan dc Koningin van Engeland^ den Hertog van Anjou, of zelfè den Aarts-
hertog MATTHIAS gegeven. Den Onroomschen in de andere gewesten werden bij het
ontwerp veel meer beperkingen gesteld dan bij de Gentsche Bevrediging, die men wel
met woorden bekrachtigde, doch indedaad krachteloos zocht te maken. Ten slotte wer-
den 'sKeizers gezanten verzocht, den Hertog van Terra-Nova te willen bewegen, zoo-
danige voorwaarden op te stellen, uit welke 'sKonings genade duidelijker mögt
blijken en die teregt den naam van vredespunten konden dragen (2)."
(1) Zie dit uitvoerig ontwikkeld door gkoen v. puinsterer, in dc Archives dela Maison d'Orange,
Τ. VI. ρ. 6Ö9—673.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 628—638, 657—668. v. hasselt, Stukk. v.
d. VaderL Eist. D. IV. bl. 94, 127—154, 157—182. dumbar, Analect. T. III. p. 566—585.
strada, de Bello Belg. Ï. II. Lib. II. p, 111—129. campana, della guerra di Fiandra, Ï. II.
p. 10. bentivoglio, Nedevl. Hist. bl. 317—319. le petit, Chron. d. Holl T. II. Liv. XII. p. 387.
de TAssis, Comment. Lib. V. p. 348—385. iiaraeus, Annal. Brab. T. III. p. 294—297. bor,
Hist. d. Nederl. Oorl. D. II, B. XII. bl. 52—64, 101—103. v. meteren, HisL d. Ncderl. Oorl
B. IX. bl. 168—171; in het Fransch vertaald en opgenomen in dumont, Corps Dipl. T. V. P. I.
p. 361—365. hooft; Nederl. Hist, B. XV. bl, 642. Ii. XVI. bl. 667—670. '
■ n
DES VADERLANDS. 3-27
Terwijl men buitenslands over de bevrediging der Nederlanden onderhandelde, duur- 1576—
den aldaar de beroeringen voort. Oranje , welke den overgang der Waalsclie
gewesten tot 'sKonings zijde voorzag, had wel den vijf en twintigsten van Gras-
maand, op de dagvaart te Antwerpen, het ontwerp eener algemeene vereeniging en
nadere aansluiting van de overige Nederlanden ter tafel gebragt, maar de gewesten,
die tot de Unie van Utrecht waren toegetreden, hadden er geene ooren naar, dewijl
het in verscheidene belangrijke punten aanmerkelijk van dat Verbond verschilde, terwyl
andere Landschappen en steden verklaarden, bij de tegenwoordige Generaliteit te willen
blijven (1). Deze botsing van gevoelens was zeker niet geschikt de rust te herstel-
len, welke alom gevoehg geschokt werd. De stad Amersfoort, grootendeels Roomschge-
zind, nam geen genoegen in de Voldoening {satisfactie), door den Prins aan Utrecht
toegestaan; ook wilde zij evenmin den godsdienstvrede als de Unie, aldaar gesloten,
aannemen, en weigerde in de gewestelijke lasten te dragen. De Staten maakten hieruit
het besluit op, dat men er het oog naar den vijand gewend had, en zonden tweehon-
derd soldaten derwaarts, die niet werden binnengelaten. Dit versterkte het vermoeden;
alle verkeer of handel met Amersfoort werd in de nader Vereenigde Landen verbo-
den, de Eem met een uitlegger gesloten, en de burgers werden, waar men hen aan-
trof, opgeligt en gegijzeld. Ohanje, die te vergeefs beproefd had, het geschil in der
minne bij te leggen, droeg eindelijk jan van Nassau den last op, de stad met de
wapenen tot rede te brengen. Na een korten tegenstand, nam zij den tienden van
Lentemaand Nassausche bezetting in. Graaf jan veranderde er de Regering, Avelke
den geloofsvrede aannam, en zich in alles naar den wil der Staten van Utrecht regelde.
Eerst drie maanden later werden er de beelden, die gruwel in de oogen der Calvi-
nisten, uit de kerken gehaald (2). — Op dien tijd ontstond in Z7irec/ii zelf eene hevige
beweging. Ook daar wierpen de Hervormden de beelden uit de kerken, en eenige
Roomschgezinden ter stad uit. De stedelijke Regering bewerkte den vijftienden van
Zomermaand eene overeenkomst tusschen de Roomschgezinden en de Hervormden,
waarbij men den laatstgenoemden vier kerken inruimde en bepaalde, dat voortaan bij
het begeven van ambten het geloof niet in aanmerking zou komen (3). Te Nijmegen,
hadden de Hervormden in Lentemaand de Hoofd- of St. Stefaanskerk bemagtigd, ge-
(1) v. d. spiegel, Onuitg. Stukk. D. Π, bl. 21—134. Arehives de la Maison d''Orange, Τ. VI.
ρ. 613—616. ν. HASSELT, Stukk. ν. d. Vadert. Ilist. D. IV. bl. 59—72, 107.
(2) le petit, Chron. de Holl. Τ. Π. Liv. ΧΙΙ. ρ. 377. bor, llist. d. Nederl. Oorl. D. IL B. XIII.
bl. 36, 37. V. wetehen, Hist. d. Nederl. Oorl. B. IX. bl. 166 verso, hooft, Nederl. llist. B.W.
bl. 630.
(3) bor, Jlist. d. Nederl. Oorl. D. IL ß. XIIL bl. 70—73.
-ocr page 326-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—plunderd, en met zoo veel drift de beelden omvergehaald, dat er een jong gezel onder
verpletterd werd (1).
Een tooneel van de grofste buitensporigheden en van godsdiensthaat leverde Antwerpen
op. In weerwil der vermaningen van de stedelijke Regering, welke voor eene opschud-
ding onder het gemeen vreesde, maakte zich de Roomsche geestelijkheid op Hemel-
vaartsdag, den acht en twintigsten van Bloeimaand, tot een plegtigen omgang door de
stad gereed, waaraan ook de Aartshertog deel nam. Maar de lange stoet heeft nog niet
geheel de groote kerk verlaten, toen hem de burgerwacht bij het Mculengat den door-
logt weigert. Eenige Italianen trekken het zijdgeweer, om zich met geweld eenen
weg te banen. Nu brandt de Avacht op de schare los, die in allerijl naar de kerk
terugrent, waar zij door eene gewapende menigte omsingeld en ingesloten wordt. De
Prins van Oranje^ hiervan onderrigt, verschijnt terstond met zijne lijfwacht, in de hoop
het oproer te stillen, doch wordt overschreeuwd door het geroep van: Papen uit!
Papen uit! Eindelijk verkrijgt hij met veel moeite, dat de Aartshertog met zijn gevolg
uit de kerk gelaten, en aan hem drie uren tijds vergund wordt, om met de Regering
en de burgerhoplieden over den wensch des volks, het uitzetten der geestelijken
namelyk, te raadplegen. Doch vóór dien tijd verstreken is, komt de ongedul-
(h'ge menigte om antwoord; en ofschoon de Prins noch de Wethouderschap in
haar verlangen bewilligt, worden de Priesters, Monniken en Kanunniken, ten
getale van honderd en twintig, uit de kerk gehaald, ingescheept, en tot twee
mijlen buiten de stad gevoerd, om aldaar tot nader bevel te toeven. Des anderendaags
gaf de Prins in eene vergadering, door hem uit de regeringsleden, burgerhoplieden,
de dekens der gilden, en de wijkmeesters bijeengeroepen, in scherpe bewoordingen
zijne hooge gevoeligheid over deze daad van geweld en ongehoorzaamheid te kennen
en verklaarde, dat hij de stad zou verlaten en het algemeene stedehouderschap met de
landvoogdij over Brahand wilde nederleggen. Ook dreigden Matthias en de Leden
van den Raad van State hun afscheid te zullen nemen. Men verzocht allen dringend,
hunne diensten qan het Vaderland niet te onttrekken. De Prins begeerde nu, dat de Breede
Raad zou bijeenkomen; en door zijn invloed werd den twaalfden van Zomermaand eene
keur afgelezen, waarbij aan de Roomschgezinden drie kerken verleend, en hunne
geestelijken, slechts eenige uitgezonderd, veroorloofd werden terug te keeren. Den-
zelfden dag kondigde men ook de Unie van Utrecht en een nieuwen geloofsvrede af,
waarbij den Onroomschen meer vrijheid dan bij den vorigen vergund wérd (2).
(1) Archives de la Maison d^Orange, Τ. VI. ρ. 580, 581.
(2) le γετγγ, Chro7t. de Holl Ϊ. II. Liv. XII. p. 380. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. I). 11. B. Xlll.
hl. 07—70. y. meteren, Uist. d. Nederl. Oorl. B. IX. bl. 160 verso, hooit, Nederl. Ilist. Β. ΧΎ.
hl. C43, 644. /
DES VADERLANDS. 3-27
Om dien lijd bespeurde men uit een onderschepten brief, dat karel van ga vre, 1576—
Heer van Fresin en Lid van den Haad van State, heimelijk verstand hield met eenige
adellijke Misnoegden in Henegouwen en beloofd had, den Koning goede diensten in
Antwerpen te bewijzen. Hij en eenige andere verdachte Leden van dien Raad werden
hierop in hunne woningen door soldaten bewaakt, de Markgraaf van Ilavré en de
Heer van Fromont nagespoord, en twee afgevaardigden van Henegouwen gevat. De
Heer van Aiixy redde zich door eene hst uit de gevangenis en voorts uit de stad.
Batjdüuin van gavre vernam by de Algemeene Staten naar de reden van de
inhechtenisneming zijns broeders, »daar deze, wel is waar, even als hy, verknocht
was aan de Roomsch-KatUolijke godsdienst, maar niettemin, even als hij, een geslagen
vyand was van de Spanjaarden en hun aanhang. Zij beide hadden lot op dit
oogenblik toe daarvan genoegzame bewyzen gegeven, en zouden ook niet van gevoelen
in dit opzigt veranderen, ten ware door geweld gedwongen." Of en wat de Staten
geantwoord hebben, is ons niet gebleken;; maar karel van gavre werd naar het slot
te Breda gevoerd, en bleef er twee jaren opgesloten (1).
In weerwil van den geloofsvrede, door Gent aangenomen, was de Roomsche geeste-
lijkheid , even als te Oudenaarden en Dendermonde, aldaar den negenden van Lentemaand
uit de stad gejaagd. Hembyze tastte hare bezittingen aan, gaf de kerken, kloosters
en abdijen den Hoplieden en soldaten ten roof, en verkocht hare huizen, hoven
en landgoederen aan zijne aanhangers verre beneden de waarde. Als Voorsche-
pen, zonder zijne ambtgenooten dan alleen om den vorm te raadplegen, voerde hij
de eigendunkelijkste daden uit, bovenal sinds rijhove, zijn gevaarlijke mededinger,
in het begin van Grasmaand Gent verlaten en zich met de Fransche en Scholsche ben-
den naar het kamp begeven had. Wie hem tegenwerkte, werd of heimelijk vermoord,
of opgeligt en uit de stad gebannen, met verbod er immer terug te keeren; en dit
lot trof niet alleen Roomschgezinden, maar ook Hervormden. Achter de wallen,
te wier versterking bijna driemaal honderd duizend gulden werden ten koste
gelegd, meende hij alles te kunnen trotseren. Lafhartig en vreesachtig als alle dwin-
gelanden, was hij steeds door lijfwachten omringd; en zijne trawanten smoorden dade-
lijk elk openlijk teeken van ontevredenheid onder het volk. Den vermogenden dwong
hy aanzienlijke geldsommen af, waarvoor schuldbekentenissen ten laste der stad werden
afgegeven. Geen wonder, dat onder zulk een schrikbewind, vele der aanzienlijkste en braafste
burgers zich uit Gent verwyderden. De la noue zelfs, vóór eenige uren aldaar met
voorstellen te gunste der burgerij aangekomen, noodzaakte men op de smade-
lijkste wyze weder te vertrekken. Insgelijks werd den Heer de bokmvet, anjou's ge-
(1) Documents Ilid. T. L p. 344, 347—349, 358—360, 394. bob, Hist. d. Nedet-l. ΟοτΙ.ϋ,ΙΙ.
β. Xill. bl. 89. HOOFT, AWer/. Hist. B. XV. bl. 648.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— zant bij de Algemeene Staten, en die zich sinds eenigen tijd in Gent ophield, gelast de
1581
stad te verlaten, doch πεμβυζε zond hem onmiddellijk ruiters achterna, aan nvier moord-
dadige handen hij zich te naauwernood met zwemmen over eenige slooten redde, en
voorts op het huis Kouwenhoven, tusschen Gent en Dendermonde, in veiligheid geraakte.
Onder meer anderen, vielen de Baljuw van Axel en zekere masart door het zwaard
van moordenaars; en toen men hembyze dit feit verweet, was hij er zoo ver af, het te
loochenen , dat hij onbeschaamd antwoordde: » Dus moest men alle verraders behandelen."
Ondanks de waakzaamheid der handlangers en verspieders van den geweldigen volks-
menner, gelukte het den Heeren, welke nu bijna acht maanden in den kerker te Gent
zuchtten, in den nacht van den vijftienden op den zestienden van Hooimaand, door
hulp van eenige burgers, te ontkomen. Hunne vlugt vernam men eerst tegen den
middag, en terstond werd eene ruiterbende uitgezonden, om hen op te sporen. De
meesten, waaronder de Bisschoppen van Brugge en Iperen nevens de Heer van
Champigny, werden achterhaald. Van sweveguem, van rassinghem, de Baljuw van
Koiirijk, en eemge anderen waren ontsnapt. Van rassinghem werd in Rijssel luister-
rijk ontvangen.
Hembyze's overmoed en geweldenarijen troiFen inzonderheid de hoogere standen der
Maatschappij. Het gevaar, waaraan deze te allen tijde waren blootgesteld, drong hen;
aan zelfverdediging te denken; en eenige aanzienlijke mannen, welke in het vertrou-
wen hunner medeburgers deelden, vormden het stoute plan, den vermogenden Voor-
schepen van hel bewind te ontzetten. Twee van hen, josse borluut en van somere,
begaven zich tot dat einde in het geheim naar den Prins van Oranje te Antwerpen,
Avien zij verzochten naar Gent te komen, om er de rust en tucht te herstellen en by
de aanstaande jaarlijksche verandering der Wethouderschap tegenwoordig te zijn. Men
wist RijiiovE zeiven lot het plan over te halen, en hij nam op zich, vóór 'sPrinsen
komst, zich van hembyze, bij verrassing, meester te maken. De aanslag mislukte; de
gunsteling des volks, in de woning van rijhove gelokt en als gevangen gehouden,
werd door het graauw verlost, van welks woede rijhove het slagtoffer zou geworden
zijn, indien hij niet de schuld op borluut en van somere geworpen had, Avelke zich
moesten verbergen, om aan de wraak des volks te ontkomen. Onder deze bedrijven
kwam een brief van oranje , gedagteekend den vier en twintigsten van Hooimaand en
gerigt aan de Schepens, Dekens^ Edelen en Aanzienlijken der stad Gent, waarin h^
verzocht, »dat zij geene nieuwigheden zouden gedoogen, hopende hen te bewijzen,
zoo wel bij de vernieuwing van de Wethouderschap als door alle andere wegen, hoe
zeer hij wensclite de eere Gods, en de rust en welvaart in hunne stad te bevorde-
ren." De brief werd eerst drie dagen later in den Raad voorgelezen, en ondanks alle
tegenkantingen van hembyze, bij meerderheid van stemmen besloten, vier afgevaardigden
aan den Prins te zenden, om hem naar Gent uittenoodigen.
DES VADERLANDS. ' 329
De heersclizuclitige volksmenner, verbitterd over de nederlaag, welke hy geleden had, 1576—
wreekte zich op eene even vaardige als schitterende wyze. Reeds den volgenden dag
bragt hij zeventien honderd man, zoo ruiters als voetknechten, in de stad, liet terstond
de poorten sluiten, en den Schepen gillis borluut , den hoofdbewerker der zamenspan-
ning tegen hem, in hechtenis nemen. Onmiddellijk veranderde hij »na behoorlicke 28 v.
aanroepyng des goddelicken naems," gelijk hij zich uitdrukt, buitentijds de Regering, 1579'
en liet zich zeiven weder tot Voorschepen, of Eerste Schepen van de Keure, benoe-
men. Schriftelijk ontvou^vde hij den Staten van Vlaanderen te Iperen de redenen,
welke hem tot dien eigendunkelijken stap bewogen hadden, namelijk: ijver voor de
Hervormde godsdienst, en zucht voor het behoud van de bedreigde vrijheid der stad.
In een openbaar geschrift poogde hij daarenboven te bewijzen, dat de Prins van· Oranje
geheel aan Frankrijk verknocht was en trachtte, de Gentenaars onder het Franschejuk
te brengen. Men houdt datuewus, welke in Gent was teruggekeerd, voor den ontwer-
per van dit stuk, en dat hij mede de hand in andere geschriften van dien aard, welke
toen onder het volk verspreid werden, gehad heeft. Zeker is, dat oranje zijne hoogste
afkeuring over het gebeurde in Gent te kennen gaf, en dathenüs »een schandael
van der· kercken," noemde. Hoewel de Gentsche afgevaardigden hem onderscheidene
voorwaarden stelden, op w elke men hem in de stad wilde ontvangen, doch die hij van
de hand wees, zag hy evenwel niet af van zijn besluit, naar Gent te komen, en gaf
der Wethouderschap de verzekering, dat hij zyn »laatsten droppel bloeds voor de al-
gemeene zaak zou storten." Oranje was geenszins de man, welke zijn woord niet door
de daad bevestigde; en hembyze, overtuigd dat hij tegen 'sPrinsen invloed niets zou
vérmogen, trachtte des nachts heimelijk te ontvlugten. Een zijner aanhangers echter
merkte den toeleg, hield hem aan met de woorden: »gij komt niet los; gij hebt ons
in het moeras gereden, nu zult ge er ons weder uithelpen, of met ons er in verzinken,"
en dreigde hem te doorsteken, zoo hy niet naar Gent terugkeerde, Hembyze moest
zwichten. Dathenus wist te ontkomen.
De Prins deed zijn intogt te Gent slechts door zijne gewone lyfwacht vergezeld nevens jg^
eenige afgevaardigden en burgers, welke hem te gemoet gekomen waren. Hij zette Oogst-
.. . maand,
het bestuur, door hembyze onwettig aangesteld, en hemzelven van zyne bediening af,
benoemde, overeenkomstig de wet, nieuwe Regeringsleden, en ontnam ook aan hembyze
zijne lijfwacht. De volksmenner hield zich wel 'in zijn huis verborgen, doch spoorde
van daar uit het gemeen tot opschuddingen aan. De Prins echter liet zich geene vrees
aanjagen. Toen eens het opgeruide gepeupel, in grooten getale en in naam der gemeente
van Gent, onmiddellijk van hem antwoord op een verzoekschrift te gunste van hembyze
verlangde, trad hy in het midden der muitelingen, vraagde hun, of een hoop als zy
de gemeente van Gent meende te vertegenwoordigen? weigerde in hun verzoek te be^^
willigen, en beval hun, onder zware bedreigingen, oogenblikkelijk uiteen te gaan. Het
-ocr page 330-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— volk gehoorzaamde. Twee dagen daarna, ontbood hij hemeyze, welke, doch omringd
door een talrijken gewapenden stoet, voor hem verscheen. Vertoornd over zulk eene
schaamteloosheid, sprak de Prins hem niet als een Edelman, maar als een oproerling
aan, en verweet hem met scherpe woorden zijn zinneloos gedrag, waardoor hij de stad en
liet Vaderland op den rand des verderfs gebragt had. Orawje's zegepraal was volkomen.
29v. Hembyze verliet den volgenden dag vermomd de stad, begaf zich eerst naar Sas van
maand scheep naar Gouda ^ en eindelijk naar den Palts aan het Hof van casi-
1579 mir, welke hem en dathenus een behoorlijk jaargeld toelegde.
Na zijn vertrek, namen de zaken in Gent eene geheel andere wending. De Prins
herstelde er den geloofsvrede, vorderde rekenschap van de ontvangers der belastingen,
en schonk de verbeurdverklaarde of aangeslagene goederen aan de eigenaars terug. De
beruchte achttienen werden in Slagtmaand van hunne bediening ontzet; slechts twee
of drie bleven als opzigters, doch ondergeschikt aan de Overheid, in betrekkiog. De
* Edelen en vele aanzienlijke burgers, die vrijwillig of gedwongen vertrokken waren,
keerden weder in de stad, waar met de rust allengs de welvaart begon te herleven.
Hoezeer ouawje de gepleegde onregtvaardigheden, zoo veel mogelijk, poogde te verhel-
pen , bleven echter de gevangene Heeren, welke eenigen tegen Gentenaars, die in han-
den der Spanjaarden gevallen waren, wilden uitgewisseld hebben, in den kerker,
hetgeen door velen den Prins zeer euvel werd afgenomen (1).
Het gebeurde te Antwerpen op den acht en twintigsten van Bloeimaand had de
Roomschgezinden te Mechelen met vrees voor hunne godsdienst en geestelijkheid ver-
vuld, te meer dewijl hier eenige vaandels van Holland in bezetting lagen. Reeds den
volgenden dag ontstond deswege eene hevige beroering, welke ponthus de woyelles,
Heer van Bours, Bevelhebber der stad, met de uiterste moeite stilde. De bevolking,
grootendeels Roomschgezind, verklaarde »bij de Katholijke godsdienst te willen leven en
sterven, maar tevens haar goed en bloed voor de dienst van het Vaderland en ter bestryding
van den gemeenschappelijken vijand, de Spanjaarden, veil te hebben. Voorts verzocht zij
van de Hollandsche benden ontslagen te worden, en katholijk krijgsvolk in bezetting te
ontvangen." Om erger te voorkomen, werd hierin door oranje bewilligd. Met de
Hollandsche soldaten vertrokken ook de meeste Hervormden uit de stad, niettegen-
(1) Archives de la Maison d'Orange, ï. VI. p. 586 , 594 , 616 , 656. ï. VII. p. 18—22, 27,
31—34, 57—61, 79—82. Correspondance d'alex. parnesk, P. I. p. 106. Documents Bist. T. I.
p. 340, 369, 430—437, 441, 444. le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XII. ρ. 387, 388.
haraeüs, Annal Brak ï. III. ρ. 301, 302. bou, Ilist. d. Nederl. Oorl. D.II. B. Xlll. LI. 84—86.
v. meteken, Hist. d. Nederl. Oorl. B. IX. bl. 173—175. hooft, Nederl. /Λίί. B. XV. bl. 654—658.
v. d. vynckt, Hist. d. Troubl. T. II. p. 486—491. ï. III. p. 1—5. de jokghe, Ghendtsche
Gesch. J). II. bl. bl. 180—188.
DES VADERLANDS. 551
staande de Heer van Bours en de Breede Raad hen verzoclilen te blijven. Inmiddels ^ψ^'Τ
" ' , 1 .. 1581
werd de stedelijke Regering door de Staten van Henegouwen aangezocht, zich Mj
de Waalsche gewesten te voegen, welke zich met den Koning wilden verzoenen. Zij
echter verklaarde, zich niet van de Algemeene Staten te zullen scheiden, maar stipte-
lijk den Gentschen Vrede te onderhouden; en herhaalde die verklaring op het pleg-
tigst, toen men, op het gerucht dat zij met den vijand heulde, de gijzelaars, tot
waarborg harer trouw naar Antwerpen gezonden, aldaar mishandelde, waarover zij zich
nadrukkelyk by het bewind van den Aartshertog beklaagde. Eerlang echter wist zekere 21 v.
piETER WOLF of LUPUS, Provinciaal der Karmelieten, door zijn invloed op het volk, al het „^„η,ι
gezag in Mechelen aan zich te trekken. Hij schafte den geloofsvrede af, ontzette den 1579
Schout van zijn ambt, tastte, even als elders de Hervormden, de geestelyke goederen,
doch, zoo 't heette, te dienst der Kerk aan, en liet de geraagtigden uit Antwerpen
in hechtenis nemen. Door zijne tusschenkomst' en die van den Heer van Lieques,
bood eindelijk Mechelen aan, op zekere voorwaarden, zich weder onder het gezag des · '
Konings te stellen. De stedelijke Regering gaf hierop den Prins van Oranje te kennen,
» dat zij, zoo wel om de vijandelijkheden, welke het Staatsche krygsvolk in den omtrek
tegen hare stad pleegde, als om de mishandelingen, aan welke hare burgers in Ant- 21 v.
werpen steeds bleven blootgesteld, en zij bovendien niet de wolven begeerde in ie laten,
om te rooven en ie onderdrukken^ besloten had, de aangebodene genade des Konings
aan te nemen." Onderscheidene brieven werden over de zaak gewisseld, en er verliep
nog een geruimen tijd eer zij geheel haar beslag ontving. De Heer van Bours y welke
hier, even als vroeger by de overgave van het kasteel te Antwerpen, den verrader gespeeld
had, werd, naar belofte, door parma in het bevelhebberschap over Mechelen bevestigd; maar
toen hij, door de burgerij verdreven, te Maastricht gekomen was, zeer koel bij'den
Spaanschen Veldheer ontvangen, en in zijne plaats de Heer van aangesteld (1).
Ilooim.
Middelerwijl had. filips van Egmond, in het geheim en om gelijke reden als zoo vele
andere Edelen, zich den Vi^aalschen gewesten aangesloten en gepoogd, Brussel, waar hij
zgn verblyf hield, onder het gezag des Konings terug te brengen. Hy voerde het bevel
over een vaandel ruiterij en eene afdeeling voetvolk. Niemand, die iets kwaads van
hem vermoedde; hy was gezien bij den Adel en de burgerij, maar had zich onder de
(1) Correspondance d'alex. farnese, P. 1. p. 111—116, 121. Documents IHst, T. I. p. 334—
338, 341—344, 354, 364—368, 423. v. d. spiegel, ünuitg. Slukk, D. II. bl. 182. carneiio,
Ilist. de las gtierras, Lib. VI. p. 156. strada, de Bcllo Belg. T, II. Lib. ΠΙ. p. 153. campaka,
delta guerra di Fiandra, T. II. p. 12 verso, bektivoglio, Ncderl. Ilist. bl. 319. cdapputs, Hisl.
Gén. d. l. g. d, Fl. Liv. V. p. 287. haraeus, Annal. Brab. T. III. ρ. 303. bor, Ilist. d. Ncderl
Oorl. D. 11. B. XIll. bl 76—84. v. meteren, Hist. d. Ncderl. Oorl. B. IX. bl. 175. hooft,.
Nederl. Hist. B. XV. bl. 644—646.
42*·
-ocr page 332-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576_ hand een grooten aanhang, vooral onder de Roorasch-Ralholijken, verworven. Toen
1 ^iSl *
hij meende, dat «ijn plan lot rijpheid kon gebragt worden, zond hij des avonds een
hoop ruiters, zoo het heette, op buit of kondschap uit, welke in den vroegen morgen
van den vierden van Zomermaand, verzeld door zijne afdeeling voetvolk, voor de poort
terugkwam. De burgers, die er de wacht hielden en haar wilden sluiten, werden
overrompeld. Egmokd liet terstond de poort en het naaste bolwerk bezetten, rukte
geregeld op naar de markt, waar hij post vatte, en zond zestig man, om zijn huis
te bewaken, en een anderen hoop, om het Hof te bemagtigen. Eenige burgers, die in
den aanslag betrokken waren, voegden zich bij hem. Olivier van den tympel, Be-
velhebber der stad, bragt in allerijl de bezetting in het geweer, jaagde egmond's sol-
daten weder uit het Hof, sloot, door de burgerij ondersteund, alle toegangen naar de
markt af, en herwon de poort, door welke aanstonds de Hollandsche benden uit J/ecÄe-
len binnenrukten. Alles was nu in *de wapenen; en egmond , afgesneden van zijne
aanhangers en op de markt geheel omsingeld, stond dien ganschen dag en den volgenden
nacht aan de smaadredenen der verbitterde burgers blootgesteld. ' »Is u vergetenbeet
men hem toe, »dat uw vader op deze plaats het hoofd heeft verloren ? Morgen is de
verjaardag zijner onthoofding, en zeker komt gij hier, om de herinnering daarvan te
vieren." »Graaf slechts twee of drie steenen op," voegde een ander er bij, »en gij
zult er zijn bloed nog vinden." Deze bijtende spotternij, en nog meer de spijt over den
mislukten toeleg, deden egmond, zijns ondanks, de tranen uit de oogen springen. Bij
het aanbreken van den dag, wilde het volk met geweld zich op zijne soldaten werpen,
doch liet zich door den Heer van liesveld, wien het bewind des Aartshertogs als mid-
delaar gezonden had om een bloedbad te voorkomen, eindelijk bewegen, hun en den
burgers, die hen volgen wilden, vryen aftogt te vergunnen. Egmond toog, met schande
en smaad beladen en door omtrent veertien honderd man gevolgd, uit Brüssel, Inhei
voorttrekken maakte hij zich meester ταη Geertsbergcn; toen, vereenigd met de Misnoeg-
den , van Nivelles, ΥίΆΆχ twee vaandels in bezetting lagen, en eindelijk van AY^oue, het-
welk door de Gentenaars versterkt en met drie vaandels bezet was, die voor een groot
gedeelte, doch niet ongewroken, verslagen werden. In deze kleine, maar sterke plaats
vestigde zich egmond , om van daaruit, zoo mogelijk, zijn plan tegen Brussel ,· hetwelk
30V. l^y volstrekt niet had opgegeven, te volvoeren. Intusschen beproefde hij, doch vruch-
'^1579 ^ö Regering dier stad van de blaam der verraderij en spaanschgezind-
heid, welke hem aankleefde, te zuiveren; en even vergeefs trachtte de Heer van/7ßije,
de Brusselaars te bewegen, zich den Misnoegden aan te sluiten, als het beste middel,
om den aftogt der Spaansche benden te bewerken. — Na het vertrek van egmond,
wreekte zich het graauw te Brussel op eenige kerken, in welke de beelden omvergehaald
en de kostbaarheden geroofd werden (1).
{{) Correspondance d'alex. farsesp, P. I. p. 106, 111, 116, 121. Documents Ilist, Ί. l.
-ocr page 333-DES VADERLANDS. 3-27
Om dien tijd geraakte ook Brugge in hevige beweging. De Unie yan Utrecht zou 1576—
er afgekondigd worden, doch de Roomsche geestelijkheid, ondersteund door de zooge-
naamde Notabelen of Aanzienlijhen en de voornaamste gilden, verzette er zich tegen
en scherpte het volk in, dat men zich veeleer met de Waalsche gewesten behoorde te
vereenigen ter handhaving van den Gentschen Vrede, en om 'sKonings gunst te her-
winnen. De Overheid van Η Vrije stemde insgelijks met haar in, en hierdoor nog
meer aangemoedigd, dwoDgen de Roomschgezinden de Regering, Jonker jeroiïimus
de mol, Heer van Watcrmaele, tot Bevelhebber der stad aan te stellen. Terstond
dankte deze de vier vaandels stadssoldaten af, ontzette de achttienen van hunnQ posten,
stelde Roomschgezinden in hunne plaats, en trachtte voorts alles op anderen voet te
brengen. Den volgenden morgen, den derden van Hooimaand, snelden de Katholijken
naar het Karmelietenklooster, destijds de vergaderplaats der Protestantsche Walen, om
den- Predikant jan haring, naderhand Jezuit, van kant te maken; en daar zij hem
niet vonden, wreekten zij zich op zijne vrouw, welke schromelijk mishandeld werd.
De afgedankte bezetting Avas nog byeen en vloog onmiddellijk te wapen; hare leus
was: Voor Brugge en de Wet, Avaardoor vele burgers hare partij kozen. De Roomsch-
gezinde burgerij kwam mede in het geweer, nam den burg in, en hield de Wet-
houderschap op het stadhuis als gevangen, terwijl het krijgsvolk de Ezelpoort bezette,
en zich op verscheidene punten in de slad verschanste. Ondertusschen zond men
van weerzijden om hulp naar buiten. In het midden van den nacht verschenen acht
vaandels Schotten van balfour's afdeeling en honderd vijftig ruiters, allen uit het
Staatsche leger bij Turnhout, voor de Ezelpoorl, die terstond geopend werd. Op hunne
komst, sloof de burgerij op de markt uiteen en verliet den burg. De mol ontvlood
door een gat in den stadsmuur, maar werd, lot den hals in het water gedoken, ach-
terhaald, en zijn huis^ op aanhitsing van den verbitterden jan haring, geheel uitge-
plunderd. Vele Geestelijken vlugtten uit de stad, en hunne kerken bleven gesloten, zelfs
nadat de rust hersteld was. Den Roomschgezinden werd evenwel vergund, hunne gods-
dienst in stilte uit te oefenen. Het had zeer weinig verscheeld, of Brugge was voor
de Algemeene Stalen verloren geweest, daar de krijgsbenden der Misnoegden nog
slechts een half uur er van verwijderd waren, toen de Schotten er binnenrukten, Avaarop
zij naar Menen terugkeerden. De Prins van Oranje kwam kort daarna in de slad, bragl
regeling in de zaken, en veranderde er. de Regering op den behoorlijken tijd. Men
verhaalt, hetgeen echter aan eenigen twijfel is onderworpen ,· dat hij, op hernieuwd voor-
p. 354, 426—429. le γετιτ, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XII. ρ. 380. haraeus, Annal. Brab.
T. III. ρ. 298. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIII. hl. 66. v. meteren, Hist. d, Nederl.
Oorl. B. XI. bi. 166, 167. uooft, Nederl. Ilist, B. XV. bl. 646 , 647.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—stel yan koël vajf garon, Heer yan Schoonewal^ in Herfstmaand tot Stadhouder van
1581
Vlaanderen verkozen werd. Dat de Prins die waardigheid toen, onder zekere voor-
waarden, zou aangenomen hebben, wordt door hem zeiven in zijn Verdedigschrift
tegengesproken (1).
Beter slaagden de pogingen der Roomschgezinden te 's Hertogenbosch. Om zich van
die stad, waar de Regering grootendeels uit Katholijken bestond, te verzekeren, hadden
de Algemeene Staten haar behendig van eene bezetting voorzien. Het bevel daarover
was aan jaw van iioorne, Heer van Boxtel, toevertrouwd, welke er den geloofsvrede
liet afkondigen, doch' tegengewerkt in eene voorgenomen verandering bij de schutte-
rijen, yerzocht hij zijn ontslag, waarop zijn zoon maximiliaan. Heer van Lokeren, in
zijne plaats werd aangesteld. Het wantrouwen tusschen Roomschgezinden en Her-
vormden werd door parma gevoed, welke in onderscheidene brieven de Regering en
de burgery aanspoorde, zich met de Waalsche gewesten te vereenigen. Zelfs sommige
afgevaardigden van de Algemeene Stalen, welke door ^sHertogenboseh ter vrede-
handeling naar Keulen trokken, spaarden geene moeite, de stad tot terugkeer on-
der 'sKonings gehoorzaamheid, en het handhaven der Roomsche godsdienst te bewe-
gen. De Hervormden, welke vermoedden waar dit eindelijk op moest uitloopen,
drongen bij de Regering aan, de bezetting met twee of drie vaandels te versterken;
doch dit werd van de hand gewezen. Daarop verzochten zy den eersten van Hooi-
maand , toen de tijding kwam, dat Maastricht door parma was ingenomen, dat de Unie
van Utrecht afgekondigd wierd, opdat men, wanneer de nood het vorderde,
hulp van zgne naburen konde verwachten. Om de onrustige menigte eenigzins te
bevredigen, verschenen eenige Regenten op de pui van het raadhuis, alwaar door den
stadsbode werd afgekondigd, »dat de drie leden der stad de Unie van Utrecht aanna-
men, en men de gemeente hiervan kennis gaf, om zich daar naar te regelen."
Doch deze wijze van bekendmaking namen de Hervormden voor spotternij op, en zy
dreven door, dat het Utrechtsche Verbond dien zelfden dag nog punt voor punt open-
lijk afgelezen werd. Hierop hitste zekere herman collen eenigen van het volk aan,
den Regenten te beduiden, dat zij zich niet naar de Utrechtsche Unie wilden schik-
ken. Onder het oprukken naar het stadhuis, werd door een uit dien hoop onder
de menigte onverwachts geschoten, waarbij drie of vier lieden omkwamen. Nu ge-
raakten de burgers onderling handgemeen en met zoo veel bitterheid, dat binnen een
half uur veertig van weerzijden gedood en honderd en twintig gekwetst werden.
(1) Correspondance d'alex. farnese, P. I. p. 112, 124, 137. le petit, Chron. d. Holl. Τ. II.
Liv. XII. ρ. 377 , 388. haraeus, Annal. Brak T. III. ρ. 300. bor, Hist. d. Nederl. Omi. D. 11.
B. XIII. bl. 75, 76. v. metehen, Hist, d. Nederl Oorl, B. IX. bl. 167. hooft, Nederl. Hist.
B. XV. bl. 650, 651. wagenaar, D. VII. bl. 296.
DES VADERLANDS. 3-27
Naauweliiks was door tusschenkömst van den Heer van Lokeren en andere mannen van 157ß—
invloed het gevecht gestaakt, toen zeker jong schutter, terwijl hij huiswaarts keerde,
door twee of drie geweerkogels getroffen werd. Hij wierp zich op de knieën en
smeekte met gevouwen handen, dat men ten minste zoo lang zijn leven sparen wilde,
tot hij zyn vader, welke in de nabyheid woonde, had toegesproken. Te vergeefs;
hij werd door een der burgers verder afgemaakt. Thans begon het gevecht weder
met nieuwe woede, die eindelijk, nadat er nog eenige slagtofTers gevallen Avaren,
bekoelde; maar het onderling vertrouwen tusschen de burgerij was geheel verdwenen.
Van daar, dat reeds den derden van Hooimaand eenige voorname ingezetenen, uit vrees,
dat de afkondiging der Utrechtsche Unie, als afgeperst, van geener waarde mögt be-
schouwd worden, de Regering verzochten, haar goed Ie keuren. Na veel overlegs werd
hierin bewilligd, onder uitdrukkelijk beding, dat die Unie geene schade zou toebren-
gen aan den Vrede, welke te Keulen gesloten was, of dit nog zou worden. Daarente-
gen weigerde men het krijgsvolk, door den Heer van Lokeren ter bezetting ontboden,
in te nemen. Niet alleen de Hervormden, maar ook vele Katholijken, achtten zich
toen niet langer veilig, en weken, onder toestemming der Regering, met hunne goederen
naar Gelderland, Utrecht, Holland en elders. Meer dan ooit werd nu van de Spaan-
sche zijde alles aangewend, om de stad onder de gehoorzaamheid des Konings te
brengen, en parma verzekerde, dat zij noch met bezetting, noch met nieuwe belastin-
gen, tegen haren wil, bezwaard, maar integendeel, in de oude voorregten en herkomen
, gehandhaafd zou worden. Waarschijnlijk om eerst af te wachten, of en op >velken
voet de Algeraeene Staten den Keulschen Vrede zouden aannemen, verklaarde niet vóór
den negen en twintigsten van Oogstmaand de Regering, zonder de Staten van Brahand
te kennen, zich voor dien Vrede, onder beding, dat zij, behalve de noodige bescher-
ming en eenige andere punten, de bezegelde belofte zou ontvangen, dat aan de zijde
des Konings, die Vrede in allen deele zou nagekomen worden.
Door zulk eene eigenmagtige verklaring moest ^s Hertogenhosch zich de vijandschap
van die gewesten, welke nog de Staatsche zijde hielden, op den hals halen. In Hol-
land, onderanderen, werd deswege op de koopwaren en goederen der Boschenaars beslag
gelegd. Toen eerlang parma's leger zich te Vugt had neergeslagen en uit de stad van
levensmiddelen werd voorzien, trachtte de Graaf van Holienlo, in het laatste vafl Herfst-
maand, haar door het doorsteken van den dijk bij Lithoijen en den Empelschen dijk,
lot inneming van bezetting te dwingen. Doch dit baatte weinig; en daar het den Sta-
ten aan het benoodigde tot eene geregelde belegering ontbrak, liep de onderneming
op niets uit.
De stedelijke Regering was intusschen tot een bepaald besluit gekomen, daar parma in
de gestelde voorwaarden had toegestemd. De Koning zelf gaf haar daarover schriftelijk
zijn genoegen te kennen, en hechtte vervolgens zijne goedkeuring aan al de punten,
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— op welke de stad in den Keulschen Vrede had toegestemd, en hetgeen haar-verder door
PARMA, was bewilligd. Op den twintigsten van Wintermaand werd met Teel plegtig-
heid van de pui van het raadhuis afgekondigd: »dat de stad den Keulschen Vrede
aangenomen, en zich met den Koning van Spanje verzoend had." De Regering legde
in handen van den Raadsheer Mr. filips teusels, den eed van getrouwheid af (1).
Ook te Bommel waren onlusten tusschen de Roomschgezinden en de Hervormden
gerezen, doch spoedig door filips. Heer van der Aa, ondersteund door eenige uitge-
wekene Boschenaars en een hoop krygsvolk van hohenlo, gestild geworden. Zelfs
in Holland trachtten de Katholijken op sommige plaatsen de uitoefeniog der Her-
vormde godsdienst te belemmeren. Dit beproefden zij, onderanderen, te Weesp^ met
voorkennis, of zelfs op aandrang van eenige Regeringsleden. Doch de Amsterdamsche
Burgemeester Willem bardes, door de Staten van Holland derwaarts gezonden, zette
zeven Wethouders van hunne posten af, en drie van hen met den Geheimschrijver en
den ouden Pastoor de stad uit, behoudens goed en eer; en herstelde aldus eerlang
de rust (2).
Heviger waren om dien tijd de beroeringen te Groningen. In weerwil der overeen-
komst van Wijnmaand des verleden jaars (3), werden de Ommelander Edelen steeds op
veelvuldige wijzen door de Groningers gekweld. Renneneerg ontving te dier zake in
Sprokkelmaand van hoogerhand last, op middelen bedacht te zijn, om zich van de stad
te verzekeren. Hij beschreef haar tegen den vijfden van Grasmaand op een Landdag
te Vischvliet, doch zij weigerde afgevaardigden te zenden, onder voorgeven, »dat dit
in strijd was met hare voorregten; zoo echter de Stadhouder zich binnen hare muren
wilde begeven, zou zij hem in allen deele gehoorzaam zijn, en om des vredes wille
meer toestaan dan zij verschuldigd was." De ODdervinding had renneixberg geleerd, hoe
weinig men op dergelijke beloften konde vertrouwen, en hij bragt in stilte krijgsvolk
bijeen. De Groningers begonnen nu ook volk te werven, doch de Hopman, welke daar
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 23—27, 64, 65. Correspondance d'alex.
faunese, P. I. p. 132, 133. Documents ïlist. T. 11. p. 28—31. v. d. spiecel, Onuitg. Slukk.
D. II. bl. 243—247. stkada, de Bello Belg. Ύ. 11. Lib. 111. p. 153. le γετιτ, Chron. d. Holl.
Τ. 11. Liv. Xll. p. 376, 377. haraeus, Annal. Drab. ï. III. ρ. 299. non, IlisL d. Nederl.
Oorl. D. 11. B. XIII. LI. 73, 138, 139. v. meteuen, HisL d. Nederl. Oorl. B. IX. bl. 166.
hooft, Nederl. Ilist. B. XV. bl. 651. B. XVI. bl. 671. v. heurn, Hist. v. 'sllertogenh. Ώ. 11.
bl. 112—131. v. wijn op wagejtaar, St. VII. bl. 92—100. Nalees, bl. 299, Bijlage A.
(2) Resolut. v. IM. bij wagenaar, D. VII. bl. 299. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B.XIII.
bl. 75, 86, 87. hooft, Nederl. Hist. B. XV. bl. 652, 653.
DES VADERLANDS. 3-27
mede belast was, werd Ie Arnhem gevaDgen genomen. De Stadhouder schorste hierop voor- ^j^gJ"
loopig het Koninklijk Geregtshof te Groningen^ welk men tot een werktuig der wraak
tegen de Ommelander Edelen misbruikt had; en schreef Toorts de stad aan, dat zij,
om alle mistrouwen uit den weg te ruimen, bezetting ontvangen of gijzelaars geven
moest. Toen beide geweigerd werd, rukten den drie en twintigsten van Bloeimaand zijne
benden tot aan de noordwestzijde der stad voort, en Hopman gorkput ontving bevel,
Appingadam en Delfzijl te versterken. Eerlang begonnen de vijandelijkheden. De Gro-
ningers deden den eersten van Zomermaand op twee punten eenen uitval, doch werden
teruggeslagen, en eene groote menigte van hun vee werd weggedreven. Met even weinig
geluk beproefden zij, een paar dagen later, een anderen uitval, waaraan meer dan twee
duizend boeren uit den omtrek, door hen aangezet, deel namen, doch op het eerste
gezigt der Staatsche ruiters de vlugt kozen, en door rennenberg naderhand met zware
geldboeten gestraft werden. In het denkbeeld, dat de belegeraars gebrek aan kruid en
lood hadden , togen den zesden van Zomermaand al de weerbare mannen, behalve de wachten
aan de poorten, met eenige veldstukken ter stad uit en vatten post te SelwerL Er werd
twee uren hevig gevochten, toen de Groningers, na een aanmerkelijk verlies van volk,
op de vlugt sloegen; en het scheelde weinig, of de Staatsche benden waren te gelijk
met hen in de stad gedrongen. Het mislukken van den aanslag wordt aan eene
voorzeker zeldzame oorzaak toegeschreven. Met de Groninger mannen waren namelijk
vijf- of zes honderd meisjes met witte schorteldoeken voor uitgetogen, om hun bij
het planten van het geschut behulpzaam te zijn. Ongelukkig sneuvelden twee dezer
heldinnen, waarop de overige zulk een vreesselijk misbaar maakten, dat alles in ver-
warring geraakte en de vlugt koos. »Het speet den kriegsvoicke seervoegt er fresfnga
naïf bi], »dat sy geen van die meghden gevangen en konden crygen." Nu werd de
vrede den Groningers ernst, en op den elfden van Zomermaand sloot men een ver-
drag, waarbij zij »den Aartshertog, den Prins van Oranje, zijn Stedehouder, den Alge-
meenen Staten, en rennenberg, hun Stadhouder, gehoorzaamheid beloofden; zij moes-
ten hunne soldaten wegzenden en de versterkingen, buiten de stad aangelegd, afbre-
ken ; wederzijds zou men de gevangenen ontslaan; en de geschillen met de Omme-
landen zouden in der minne, of in regten beslist worden." Nadat rennenberg gijze-
laars, lot waarborg van het nakomen des verdrags, ontvangen en naar Kampen in be-
waring gezonden had, kwam hij binnen Groningen, verzette er de Regering, en liet 24v.
den geloofsvrede afkondigen, ten gevolge waarvan de St. Walburgs- en Minderbroeders Zomer-
maand
kerken den Hervormden werden ingeruimd (1). 1579
(1) Documenls Ilist. T. I. p. 346. campana, della guerra di Fiandra, T. II. p. 13 verso, ben-
TivoGLio, Nederl. Eist. bi. 320. le petit, Chron. d. Holl Τ. II. ρ. 377. fresihga, Mmorien,
bi. 139—159 , 560—562. bor, HisU d. Nederl. Oorl. D. IL Β. XIII. bl. 87—89. ν. wetehei* ,
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mmm.
■ . ..r.". ;. ·>νν.·;..................■ ■·
f
1516— Rennenberg had nu de handen ruim ffekreffen om de Drenthenaars, die zich zeer
1581
oproerig aangesteld en vier vaandels krijgsvolk verdreven hadden, tot hunnen pligt te
brengen. Met zijne geheele afdeeling en drie veldstukken trok hij voorbij Slochteren
en geraakte, eer men het vermoedde, over de vaart te Zuid-Laren. Hier met nog een
vaandel versterkt, toog hij voorts door Drenthe naar Koevorden, waar hy den eersten van
Hooimaand aankwam. De Drost ens en andere onruststokers hadden zich weggemaakt,
en spoedig werd alles in dien oord tot onderwerping gebragt. Slechts Lingen en Olden-
zaal weigerden den geloofsvrede af te kondigen en bezetting in te nemen. Rennen-
berg liet zijn krijgsvolk te Koevorden, toen nog onbemuurd, en gaf bevel, er het slot
weder op te bouwen. Hij zelf begaf zich naar Utrecht, werd er met onderscheiding
ontvangen, en kreeg last, zes honderd ruiters, onder vier vaandels, te werven (1).
Op dien tijd raadpleegden aldaar de afgevaardigden van de gewesten, welke tot de
Utrechtsche Unie toegetreden waren, over het regelen der geldmiddelen, en hoe die op
een vasten voet te brengen. Men kwam tot het besluit, maandelijks honderd twee en negentig
duizend gulden op te brengen , van welke Gelderland zou dragen veertig duizend gulden ,
Holland tachtig duizend, Zeeland twintig duizend. Friesland vier en twintig duizend.
Utrecht twaalf duizend, en de Ommelanden zestien duizend. De Friesche afgevaardigden
waren aanvankelijk huiverig, hierin tebewilhgen, dewijl hun lastbrief zoo ver niet reikte;
doch rennenberg gaf hun de verzekering, dat hij dit besluit op den aanstaanden land-
dag zou laten bekrachtigen. Op zijne aanschrijving kwam deze den zesden van Oogst-
maand bijeen, doch de geestelijkheid werkte tegen en verwekte daardoor eene beroering
in Friesland, welke echter door het gezag des Stadhouders, die inmiddels uit Utrecht
was teruggekeerd, spoedig gestild werd. Na lang twisten, bewilligde men in eene
opbrengst van acht en veertig duizend gulden voor twee maanden; doch nu rees er ver-
schil onder de steden over het aandeel, welk ieder van haar daarin moest dragen.
Middelerwijl was jan roorda. Raadsheer in het Kamergerigt te Spiers, in Friesland
gekomen, door parma. gezonden om er de gemoederen voor de vredespunten, door
de Keizerlijke gezanten te Keulen ontworpen, te stemmen en hen van de Algemeene
Staten af te trekken. Nadat hij er in het geheim aan zijn last voldaan had, begaf hij
zich naar Groningen. Hier kwamen zyne bedoelingen weldra aan den dag, en de Re-
gering liet hem met twee of drie verdachte burgers in hechtenis nemen. Toen men
echter kort daarna eene nieuwe belasting op de levensmiddelen begon te heffen, stormde
een hoop burgers, door eenige Spaanschgezinden opgeruid, naar het stadhuis en eischte
Ilist. d. Nederl. Oorl. li. IX. LI. 17ö verso, hooft, Nedcrl. Ilist. B. XV. bl.648,649. schotanus,
Fr. llisL B. XXIU. bl. 830, 831.
(1) Zie de bovengenoemde Schrijvers t. a. p.
-ocr page 339-DES VADERLANDS. . SS9
op dreigenden toon, dat men den aangeboden Trede, die hen van de opgelegde belas-1576-^
tingen zou bevrijden, aanname en roorda op vrije voelen stelde. Doch de Staats- jg ^
gezinden, ondertusschen te wapen gesneld, dreven de oproerlingen uiteen, en die zich Oogst-
maand
niet door de vlugt redde, werd gevat en gebannen. Roorda, aan rennenberg uit- 1579
geleverd, zat langer dan een jaar op het slot te Staveren^ voorts nog eenigen tijd te
Loevenstein, te Woerden^ en te Rammekens.) waarna hij eindelijk in vrijheid gesteld
werd. — De Friesche steden kwamen eerlang met elkander in de verdeeling der lasten
overeen; en de nieuwe belasting werd in Groningen ongestoord geheven (1).
Het was er evenwel verre af, dat de rust nu in Friesland geheel hersteld zou zijn.
De Roomsche geestelijken inzonderheid strooiden het zaad van twist en tweedragt uit,
en al de ijver van rennenberg werd gevorderd, om de heillooze uitwerkselen daarvan
te voorkomen. Velen bleven genegen, de Keulsche vredesvoorwaarden aan te nemen,
doch hij wist te bewerken, dat hessel atsma naar Antwerpen werd gezonden met
last, zich in deze zaak te gedragen »naar het oordeel des Prinsen van Oranje^ der
Bondgenooten, en der Staten van Holland (2)." Overijssel verschafte hem insgelijks
menige moeijelijkheid. De gewestelijke Staten weigerden uitdrukkelijk de belastingen
op te brengen, zoo lang zij niet van het krijgsvolk ontslagen waren. Rennenberg
moest hierin ten laatste bewilligen. Niet alleen handhaafde hij in zijn gebied krachtdadig
den geloofsvrede, maar stelde zelfs in onderscheidene plaatsen Hervormde leeraars, in
stede van Roomsche geestelijken, tot bediening der pastorijen aan. Ook liet hij een scherp
verbod uitgaan tegen het verspreiden van de Keulsche vredesvoorwaarden buiten toestem-
ming der Algemeene Staten, hetwelk veel tegenspraak ontmoette, daar op nieuw afge-
vaardigden van TERRA-NOVA in Groningen en in Overijssel deze voorwaarden der bevol-
king trachtten smakelijk te maken. De Groningers, steeds onrustig en overmoedig, dron-
gen op de slaking der gijzelaars en de herstelling van het Koninklijk Geregtshof aan,
dreigende, zoo men hierin niet bewilligde, van andere middelen gebruik te maken.
Drenthe klaagde gedurig over het krijgsvolk van entens, welk dat gewest, het Land
van Vollenhoven, en de Zevenwolden plunderde en brandschatte; doch het ontbrak
den Stadhouder aan magt, deze woeste benden te beteugelen. In Ttwe^iie scholen eenige
ruiters en soldaten, welke vroeger onder bossu, hierges en megen gediend hadden,
bijeen, onder voorwendsel, dat zy misnoegd op de Staten en gekomen waren, om den
1) Resolut. V. Holl, bij wagenaar, D. VIL bi 301. Archives de la Maison dOrange^ T. VU.
p. 52—57. fresikga, Memoriën^ p. 164. hooft, Nederl. Hist. B. XV. hl. 660. schotards, Fr.
llist. B. XXllL bl. 832—834.
(2) schotanus, Fr. Hist. B. XXIIL bl. 834—836. winsemiüs, Chron. v. Vriest. B. XVIll
bl. 643—646.
43*
-ocr page 340-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—geloofsvrede af te schaffen. Zij boden zich te dienste van rennenberg aan, welke
hen afwees. Door de landzaten naauwleltend gadegeslagen, ging dit gespuis spoedig
weder uiteen. — Over het onderhouden van den geloofsvrede, waren inmiddels
13 V. in Kampen de Rooraschgezinden en de Hervormden handgemeen geraakt. Door tus-
schenkomst der Regering kwam men tot een vergeUjk, waarbij de beslissing van
1579 liet geschil aan rennenberg werd overgelaten; eerlang echter moesten de Franciskaner
Monniken ter stad uit. Doch welligt scherper dan elders, stonden de Roomschgezinden
en Hervormden in Gelderland tegenover elkander. De onvoorzigtige ijver van jan van
Nassau voor de nieuwe leer, en de verstandhouding van velen onder de Katholijken
met de Spanjaarden wekten wederzijds de verbittering op. Tegen de overeenkomst
aan, wierpen de soldaten van sonoy te Zutphen de beelden uit de kerken, hetgeen
ook te Hattem en in andere Geldersche steden geschiedde. En toen van hooger hand
aangedrongen werd, een einde aan deze ongeregeldheden te maken, antwoordde sonoy ,
»dat het uitwerpen en vermorselen der afgoden te Zutphen zeer geregeld en in tegen-
Avoordigheid van de Burgemeesters, de Kerkmeesters en andere aanzienlijke lieden had
plaats gehad." Maar zelfs met den besten wil, was het den Krijgsbevelhebbers onmo-
gelijk den moedwil der soldaten te beteugelen, wier loon niet of schaars werd
uitbetaald, en die alzoo trachtten, hunne schade inzonderheid op de arme huis-
lieden te verhalen. Van alle kanten, door vrienden zoowel als vijanden, verdrukt,
uitgeplunderd of gebrandschat, grepen de boeren in Salland, Twente^ en het graafschap
Zutphen, tot wraak getergd, de wapens ter zelfverwering op. Zij waren eenige dui-
zenden sterk, hadden Bevelhebbers over zich aangesteld, en namen de krijgstucht in
acht. Zij noemden zich Desperaten, en hunne daden wettigden deze benaming. Om
hen te bedwingen, rukte hghenlo met een hoop soldaten op, doch werd, niet zonder
gevaar zijns levens, teruggedreven. Later, met eenige vaandels versterkt, versloeg hij
hen bij het klooster Sion, waar zeven honderd van hen sneuvelden. In de gevech-
ten bij het dorp Rolte en elders delfden zij insgelijks het onderspit. Eindelijk legden
zy het hoofd in den schoot, moesten hunne wapenen overleveren, en eene geldboete
op brengen (1).
Bij zulk een staat van zaken ware ongetwijfeld het pleit met Nederland spoedig beslist
geworden, indien parma den krijg met nadruk had kunnen voortzetten; maar daartoe
ontbrak het hem, dank zij der manhafte en langdurige verdediging van Maastricht,
aan magt en middelen. — Schromelijk was in het begin des jaars het platte land van
(1) Arc\ives de la Maison d'Orange, ï. VIL p. 99, 127, 133, 170—173, 184—186. le
γετιτ, Chron. d. Holt. T. IL Liv. Xll. p. 388. fresinga, Memoricn157—163, 167—172,
bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. IL B. XIV. bi. 136, 137. v. meteren, Ilist. d. Nedcrl OorL
B. IX. bl. 176, ni. uooFT, Nederl. Hist. B. XVL bi. 670, 671, 673, 674.
DES VADERLANDS. 3-27
Vlaanderen door het Staatsche, zoowel als het Waalsche krijgsvolk geteisterd, en de 1576
krachtigste Tertoogen waren daartegen door lalaing, havré en anderen bij het bewind
des Aartshertogs, doch vruchteloos, ingediend. De toestand werd geheel ondragelijk,
toen de Misnoegden hunne benden in dien oord versterkten. De landlieden verlieten
de velden, waar armoede en gebrek eene pestziekte ontstaken, en namen de wijk naar
de steden (1). De Prins van Oranje had reeds vroeger, op bevel des Aartshertogs,
den Staten van Vlaanderen aangeboden, hun gewest tegen allen overlast te beveiligen,
mits zij maandelijks twee maal honderd en dertig duizend gulden opbragten, de bezet-
tingen der steden daaronder begrepen. Z.ij waren huiverig, hierin te bewilligen,
waarop de Prins plegtig verklaarde, niet aansprakelyk te willen zijn voor de gevolgen (2).
Toen echter montigwy zich openlijk aan de zyde der Waalsche gewesten geschaard
had (5), en wederzijds vijandelijkheden gepleegd werden, besloten zy, op de Traag
van ORANJE, of zij met de Walen vrede maken, of hun den oorlog verklaren wilden?
tot dit laatste. Hierop beval de Aartshertog den zestienden van Bloeimaand, in naam
des Konings, op een bepaalden dag door gebeden, boetedoeningen en andere goede
werken, van den Hemel het einde der rampen af te smeken, welke het Vader-
land teisterden. Brahand liet een honderdsten penning heflen tot bestrijding der oor-
logskosten; Antwerpen verschafte fondsen op leening; en de Staten van Vlaanderen^
hoe weinig anders ook genegen lot geldelijke bijdragen ter verdediging des Lands,
hadden het voorbeeld van Aalst gevolgd en gelden bijeengebragt (4).
De la noue. Opperbevelhebber der Staatsche krijgsmagt, had intusschen steeds de
Walen, welke te Menen lagen, in het oog gehouden en hun belet, de Vlaamsche
dorpen op brandschatting te stellen. Sinds den afval van de la motte , tot wien onlangs
St. Omer was overgegaan, had hij zich inzonderheid tegen dezen gewend, en hem
denzelfden dag van moistigny's toetreding tot 'sKonings zijde, met twee duizend
man voetvoelk en zes honderd ruiters bij Duinkerken overvallen. Twee honderd en
vijftig man werden door hem verslagen, eenigen gevangen genomen, en de overigen op
de vlugt gedreven, zoodat zij twee sterkten, aldaar opgeworpen, verlieten. Hy zelf bad
slechts acht dooden en dertig gewonden. Terwijl de la motte zijne verstrooide ben-
den weder bijeenbragt en versterkte, maakte de la koue zich meester van de sterkte
Wakene. Daar echter de Staten van Vlaanderen niet behoorlijk voor de betaling zijner
(1) Documents Ilist. T. I. p. 152, 154, 156, 201, 205, 207.
(2) ResoL d. Et, Gén. in de Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 603 , 604. $
(3) Zie hiervoor bl. 315.
(4) Documents Hist. T. L p. 297, 301, 303, 308, 314, 315. Archives de la Maison d'Orange,
Ύ. VI. p. 603 , 604 , 607-612.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157ß— soldaten zorgden, noch hun mond- en krijgsbehoeften verschaften, zag hij zich geweldig
in zijne bewegingen tegen den vijand beperkt. Het was niet mogelijk stipt de krijgs-
tucht te handhaven onder benden, die aan het noodzakelijkste zelfs gebrek leden, en om
zich te onderhouden, de landzaten wel moesten berooven en plunderen. Al het beleid
en de schranderheid van den uitstekenden Veldheer werden gevorderd, om in zulk
eenen neteligen toestand het Waalsche leger in ontzag te houden (1).
Tervnjl PARMA. Maastricht belegerde, tastten den zeventienden van Bloeimaand eene
afdeeling ruiterij en voetvolk van van dek tympel, en een hoop vrijwilligers uit Brus-
sel y Yilvoorden en elders, de legerplaats der Spanjaarden bij het dorp Blaesvelt, twee
uren van Mechelen, aan. Drie maal sloegen zij den vijand terug, en bemagtigden het
dorp en de kerk. Daar zij zich nu van de overwinning verzekerd hielden, stegen de
ruiters af en de soldaten begonnen, naar gewoonte, de gesneuvelden Ie plunderen,
waardoor zij den vijand tijd gaven, zich te herstellen. Weldra stormden dan ook tien
vaandels Spanjaarden woedend op hen in, bragten hen in verwarring en spoedig geheel
op de vlugt. Het getal van dooden, gewonden en gevangenen was niet gering. De
overigen, ginds en herwaarts verstrooid, keerden bij kleine hoopen in Brussel, yU'
voorden en andere plaatsen terug (2).
Na het veroveren van Maastricht, besloot parma van de verslagenheid, welke die
gebeurtenis algemeen verwekte, gebruik te maken en terstond in Gelderland te vallen.
Doch de ruiters, behalve de afdeeling van be robles, en het Duitsche voetvolk wei-
gerden, zonder geld, waaraan het hem geheel ontbrak, op te rukken. Hy moest zich
derhalve bepalen tot het zenden van den Graaf van Roeulx met twee en twintig
vaandels Walen en vp kornetten ligte ruiters, om Venlo te berennen. Maar den
avond te voren had de Graaf van Hohenlo met een goed deel paarde- en voetvolk
en eene groote hoeveelheid mond- en krijgsbehoeften zich in die stad geworpen. De
roeulx, welke bij een uitval der bezetting het onderspit had gedolven, trok af, doch
verschanste zich, met eenige vaandels versterkt, in den omtrek, om een wakend
oog op het Staatsche krijgsvolk in dien oord te houden. Maarten schenk van
Nidek, een stout krijgsman, onlangs tot 'sKonings zyde overgegaan, had in Hooi-
maand Deutichem verrast. Hij was van Gelderschen adel, in zijne jeugd Jonker bij
den Hopman enkhuizen , toen bij den Overste ijsselstein , en vervolgens met twee paar-
den in dienst van den Prins van Oranje getreden. Na den Vrede van Gent ontnam hij
zijnen neef het kasteel Blijenbeek aan de 3Iaas, boven de stad Grave gelegen, waarvan
(1) Documents llist. ï. I. p. 338, 339, 340, 344, 345, 356, 401—404, 417. bor, IJisi. ώ
Nederl. OorL D. 11. B. Xlll. bi. 47. hooft, Nederl. llist, B. XV. bl. 633.
(2) Documcnts Hist. T. 1. p. 312—314.
-ocr page 343-DES VADERLANDS. 3-27
iiij zich den eigendom toeschreef, en yerzocht den Algemeenen Stalen, hem in
bezit daarvan te handhaven. Dit werd geweigerd, en hij daarover derwijze ver-
bolgen, dat hij een Staatschen vaandrig overhoop stak en zich in parma's dienst begaf.
Nu stelde hij het geheele land van Gelre onder brandschatting, en maakte zelfs de
strooraen onveilig. En toen Hopman hegemaït voor Blijenbeek het beleg had geslagen,
kwam hij met een hoop ruiters en een weinig voetvolk tot ontzet opdagen, belegerde
de beleggers, en noodzaakte hen, uit gebrek aan levensmiddelen, zich bij verdrag
over te geven, doch liet evenwel een der Hoplieden, harmew hoekes, om het leven
brengen. Hij bleef niet lang in het bezit van Deutichem. Door eene talrijke krijgs-
magt ingesloten, gaf hy, daar het stadje niet houdbaar en hulp ver af was, zich
op belofte van vryen aftogt over. Men hield hem echter gevangen, doch hg mis-
leidde weldra zijne bewakers en ontsnapte. Om dien tijd, den zevenden van Oogst-
maand, versloeg Hopman gouwekburg, welke te Venlo in bezetting lag, vier
vaandels Zwitsers van parha's leger bij Heekhuizen; en ongeveer eene maand
later werd de verlatene Witlehroekerschans door de Staatschen bezet, en alzoo de
vaart van Brussel naar Antwerpen weder vrijgesteld. De Misnoegden, daarentegen,
verrasten Aalst, waar zij gruwelijk met de burgers omsprongen, en veroverden de
heerlijkheid Bonse in Vlaanderen, welke zij plunderden en uit wraak over den geboden
tegenstand, die hun wel vier honderd man gekost had, allen vermoordden, welke zich
niet door de vlugt konden redden. Voorts verdreven zij eenige Gentsehe vaandels uit
Bazerode en staken het dorp in brand. Bijna hadden zij zelfs oranje in Gent over-
rompeld, indien 's Prinsen schranderheid de list niet had verijdeld. De la motte vielen
eenige Hollandsche en Zeeuwsche koopvaardijschepen in handen; ook veroverde en plun-
derde hij Hondschoten f doch leed een gevoelig verlies bij een aanslag op den BrieL
Hg had in Oogstmaand zekeren scheepshopman uit die stad, jan simonszoon genaamd,
bij zich te Grevelingen ontboden. De sluwe zeeman, bevroedende wat er gaande was,
begaf zich, met voorkennis van den Prins, derwaarts en beloofde hem den Briel in
handen te zullen spelen. Hij bleef daarover met hem in briefwisseling, troonde hem
tweehonderd kroonen af, om, zoo het heette, de bezetting te winnen, en wist het zoo
ver te brengen, dat de la motte op een bepaalden dag eenige schepen, onder
's Prinsen vlag, naar den Briel afzond. Doch zij werden door de Hollandsche bodems,
w^elke hen afwachtten, deels in den grond geboord, deels prijs gemaakt. — Een toeleg
der Misnoegden op Kortrijk mislukte insgelgks, daar juist op hetzelfde tydstip Menen ^
hunne wapenplaats, door de Staatschen, onder den Schotschen Overste balfoür, werd 22v.
ingenomen, hetgeen de schrik onder de Waaien derwijze verspreidde, dat zij in allerijl
naar Halluin of Halewijn vluglten. Op deze mare, zond de la woue vijf en twintig- 1579
honderd man naar Warwijk (Werivik). Het kasteel aldaar aan de eene, en de kerk aan de
andere zijde van de Lis, door eene brug met elkander verbonden, waren elk met twee
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—vaandels Walen bezet. Stormenderhand werd de kerk veroverd, waarbij veertig Walen
12of 15 omkwamen en honderd vijftig gevangen genomen Averden. De bezetting van het kasteel
Slagto hierop zelf de plaats in brand en week naar Comines, doch niet zoo spoedig, of
er werd, nog een gedeelte achterhaald en geslagen. Twee dagen daarna trok de la
liouE met vier duizend man Fransch voetvolk en drie honderd ruiters over de Lis, ver-
sloeg onderscheidene vaandels Walen, welke hij op zijnen weg ontmoette, en vervolgde
de bezetting van Halewijn^ die, door schrik vermand, de stad verlaten en in brand
gestoken had, tot in het dorp Marquetle, waar montigisty , welke zich met duizend man
in de kerk verschanst had, het niet waagde hem af te wachten. De bezettingen van
Bezelaar en Wakene volgden dit voorbeeld, zoodat de la, noue, welke de ontruimde
plaatsen bezette, dien hoek van Vlaanderen grootelijks van vijanden zuiverde (1).
De vredesonderhandelingen te Keulen waren, sinds het antwoord der Staten van den
tienden van Herfstmaand (2), tot op dezen tijd slepende gehouden, toen de Keizerlijke
gezanten eindelijk alle hoop op een gewenschten uitslag verloren en, behalve de Graaf
14 v. van Schwartzenberg, vertrokken. Den laatsten dier maand ontvingen de Staatsche ge-
Slasrtm, · 1 1
;[579 magtigden den uitersten last van hunne Meesters, welke hierop nederkwam, dat men
wel genegen was den vrede, doch onder zekere voorwaarden, te sluiten. De voor-
naamste daarvan waren: »de Gentsche Bevrediging, de Brusselsche Vereeniging, en het
Eeuwig Gebod, benevens 's Konings ontvangene bekrachtiging er van, zullen geldig
blyven in alles, wat bij het Verdrag, Avaarvan thans sprake is, niet uitgezonderd wordt:
het vreemde krijgsvolk zal vertrekken, en niet terugkeeren dan in geval van een bui-
tenlandschen oorlog, of wanneer eenig ander gevaar dreigde, groot genoeg naar het
oordeel der Staten; de inwoners van Arlois moeten de in bezit genomene plaatsen weder
teruggeven; alle personen, inzonderheid de Prins van Oranje, zullen in hunne eer
en onroerende goederen, waar ook gelegen, hersteld worden; niemand zal tot eenigen
regeringspost of krijgsambt benoemd worden, dan die den Staten aangenaam zal
zijn; de wederzijdsche gevangenen, als ook de Graaf van Butsen, zullen drie maanden
(1) Archives de la Bfaison d'Orange, T. VI. p. 651. T. VU. p. 15, 73—78. Correspondance
d'aiex. farnese, P. I. p. 108, 109, 111, 114, 117. Documents llisL T. I. p. 409, 467. T. 11.
p. 6—11. v. d. spiegel, OuuUg. Slukk, D. 11. hl. 189. caknero, las guerras civiles, p. 158,
159. strada, de Bello Belg. ï. II. Lib. 111. p. 153—156., campaïïa, della guerra di Fiandra,
T. Π. p. 12, 13. BENTivoGLio, Nederl. Ilist. LI. 319, 320. le petit, Chron. d. Holl. Τ. 11.
Liv. Xlï. p. 388, 389, 392. chappuys, Hist. Gén. d. l. g. d. Fl. Liv. V. p.287 , 288. haraeus,
Annal. Brah. T. 111. p. 303, 304. bor, Eist. d. Nederl: Oorl D. II. B. XIV. bi. 137, 140.
v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. IX. bi. 168 verso, 175, 176. hooft, Nederl. Hist, B. XV,
bl. 625, 633, 658-^661, 671—673.
DES VADERLANDS. 3-27
na het afkondigen van dit Verdrag geslaakt worden; al wat sedert de laatste beroerten 1576—
door den Aartshertog en de Algemeene Staten bepaald is, zal van kracht blijven; de
Regering der sleden zal als van ouds en overeenkomstig de voorregten worden hersteld;
den Koning zal men gehoorzamen, gelijk betaamt, naar·Goddelijke en menschelijke wet-
ten, naar de Gentsche Bevrediging en het tegenwoordig Verdrag; de Landvoogd, door
den Koning aan te stellen, zal den Staten aangenaam moeten zijn, welke tevens verzoe-
ken , dat MATTHIAS in die waardigheid bevestigd worde; de versterkte plaatsen in Holland
en Zeeland zullen bezet worden naar den inhoud der Gentsche Bevrediging, maar in
andere gewesten door hen, welke de Aartshertog en de Staten daartoe gesteld hebben,
terwijl ia de plaatsen, welke de Spanjaarden moeten ontruimen, inboorlingen zullen
gelegd worden, den Stalen aangenaam en door den Koning te benoemen; de Koningin
van Engeland en de Hertog van Anjou zullen in het Verdrag begrepen zijn; op oot-
moedig verzoek der Hervormden en Lutherschen, zal de Koning hun vrijheid van
godsdienstoefening toeslaan op alle plaatsen, waar zij dit thans genieten, daarentegen
zullen de Staten zorgen, dat aldaar ook de Roomsch-Katholijke godsdienst,
onder billijke voorwaarden, weder ingevoerd wordt; de Staten zullen, in het
bijzijn van 'sKonings gevolmagligden vergaderd, allen vlijt aanwenden, de Hervormde
eeredienst in enkele plaatsen en naar de gesteldheid van elk gewest te bepalen, terwijl
de Hollanders en Zeeuwen met hunne Bondgenooten zich in dezen zullen riglen
naar de bepalingen van de Gentsche Bevrediging; ook zullen de Staten zich bezig
houden, de Roomsch-Katholijke godsdienst, ten minste in eenige oorden van Hol·'
land en Zeeland^ weder in te voeren, tot dat men daarin, bij eene aanslaande verga-
dering der Algemeene Staten, nader zal voorzien; de Koning zal de voorregten onge-
schonden bewaren, en slechts met bewilliging der Algemeene en Bijzondere Staten
nieuwe sloten aanleggen of de oude herstellen."
Naar een geheim berigtschrift, moglen de Slaatsche gemagtigden zich in sommige
punten iels rekkelijker toonen, doch niet in hetgeen de godsdienst betrof; en dit juist
ging den Koning het meest te harte. Den Graaf van Schwartzcnberg werd der Staten
uiterste last voorgelegd. ïerra-nova , wien hij dien mededeelde, hield zich nu over-
tuigd , dat men het nimmer met elkander eens zou worden, weigerde langer te on-
derhandelen , te meer daar de meeste Keizerlijke gezanten vertrokken waren, en
begaf zich naar Bonn. Trouwens, de gestelde voorwaarden verschilden ook hemels-
breed van hetgeen hij, volgens een geheimen lastbrief, dien hij parma alleen mögt
toonen, konde inwilligen. Daarin toch erkende »de Koning van Spanje den Kei-
zer wel als middelaar, maar alleen onder beding, dat het Roomsche geloof en de ge-
hoorzaamheid aan den Koning onverkort bleven, en de Aartshertog niet in de land-
voogdij wierd bevestigd. Terra-nova mögt, des noods, de Gentsche Bevrediging on-
voorwaardelijk aannemen, daar dergelijke verbindtenissen toch van zelf zouden verval-
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—len, als slechts de gehoorzaamheid aan den Koning hersteld was. Het bijeenroepen der
Algemeene Staten, door dopt jait beloofd, kon mede ingewilligd worden, ofschoon de
Koning dit thans als nutteloos beschouwde, daar gevoegelijk alles te Keulen kon afge-
handeld worden. Alle redenering over de strafbepalingen tegen de Ketters moest Ter-
meden worden, doch was dit niet mogelijk, dan mögt terra-nova daarin zooveel Ter-
zachting gedoogen, als de Koning mondeling hem had te kennen gegeven. Hij mögt
geenszins veroorloven, dat de Prins van Oranje in de Nederlanden bleve, of hem iets
beloven, opdat hij deze gewesten zou verlaten. Begeerde echter de Prins eenig gunst-
bewijs, dan kon men hem hoop geven, dat zijn oudste zoon hersteld zou worden in
het bezit der goederen in de Nederlanden gelegen, en ook van de Bourgondische,
indien men, door het overgeven der laatste, oranje bewegen kon, het Land te verla-
ten. De ambten, den Prins door den Koning opgedragen, zouden op zijn zoon over-
gaan, behalve het Admiraalschap en welke andere posten hem door de Staten mogten
opgedragen zijn. Liet oranje zich door dit alles niet overhalen om te vertrekken,
dan mögt men hem bovendien nog honderd duizend kroonen, onder de vereischte ver-
zekering, aanbieden."
Zoo min de Koning de voorwaarden der Staten onbepaald kon aannemen, zoo min
konden ook de Staten in de eischen des Konings bewilligen. — Het aanbieden van hon-
derd duizend kroonen aan oranje mögt dwaas en bespottelgk genoemd worden, daar
het in geene vergelijking kwam met hetgeen hij had opgeofferd, terwijl hy voorts al het
overige van 's Konings genade moest verzoeken en afwachten. Maar al ware den Prins
ook de schitterendste aanbiedingen gedaan, dan toch zouden zijne neiging voor de zaak
der Nederlanders, voor welke hij beloofd had zijn laatsten droppel bloeds te storten, zyn
gevoel van eer, »zijne grootmoedigheid, die geen werk maakte van rijkdom, en derhalve
opregt en door geenerlei bekoring te kreuken was," gelijk de groot zich uitdrukt,
hem verboden hebben, die aan te nemen. Hg antwoordde den Graaf van Schwartzen-
herg, welke hem, naar men wil, van ter zijde met 's Konings aanbod bekend maakte,
en aan allen, die hem van een byzonder verdrag spraken, »dat hij geene andere voor-
waarden begeerde, dan die de Staten voor zich zeiven bedingen en verkrijgen zouden."
Op 's Keizers schriflelyke aanmaning, verzochten de afgezanten der Staten den
Hertog van Terra-Nova, naar Keulen terug te keeren om de onderhandehngen
voort te zetten. Hij echter verwees hen naar den Koning, of den algemeenen Land-
voogd parma. Met goedvinden van sghwartzenberg , werd dit besluit en een gedeelte
van het berigtschrift der Nederlandsche afgevaardigden aan den Keizer gezonden, welke
antwoordde, »dat hij meer welvoegelijkheid van der Staten zijde verwacht had, doch
jgy, hoopte, dat zij zich nader zouden bezinnen. Het deed hem deswege leed, dat zijne
Win- gezanten en terra-nova vertrokken Avaren, zonder dat hii voor als nog wist, of zij
term. ^ j σ
1579 zich beraden zouden, de zaak weder op te vatten." De Staten ontboden den eersten
-ocr page 347-DES VADERLANDS. ^illi
van Louwmaand des volgenden jaars hunne gezanten terug, docli gelastten merode en
ALBADA, welke te Keulen woonden, de onderhandelingen op den laatst beraamden voet,
als zich daartoe de gelegenheid aanbood, voort te zetten. Evenwel bleven de Hertog van
Aar schot, de Abt van St. Gerirude, de marolles , de Proost van St. Bavo, en de Heer van
Grobhendonk in Keulen diChiev. Men wil, dat zij heimelijk verstand met terra-nova gehou-
den hadden, hetgeen echter met rede mag betwijfeld worden. Zeker nogtans is, dat zij de
een na den ander tot 'sKonings zijde overgingen (1). Wat hen, althans den Abt van
St. Gertrude, daartoe bewogen heeft, blijkt uit diens brief aan de Algemeene Staten van
den negen en twintigsten van Slagtmaand: »Gij weet," zegt hij, »hoe ik altijd te dienste
van het Vaderland bereid geweest ben zoo lang ik zag, dat men trachtte, zich van de
dwingelandij der Spanjaarden te ontslaan, en de Katholijke godsdienst, 's Lands voorregten,
en de verschuldigde gehoorzaamheid aan den Koning, overeenkomstig de plegtig be-
zworen Gentsche Bevrediging, te handhaven. Maar nu ik mij teleurgesteld zie in het-
geen mij altijd als hoogst billyk heeft toegeschenen, nu de beloften, mij gedaan, niet
gehouden Avorden, nu de godsdienstvrede, jDoch eed, noch woord iets vermogen, om de
Avoede dergenen te beteugelen, welke de Hervormde leer belijden en die niet alleen de gees-
telijken, maar zelfs alle Katholijken willen mishandelen, onderdrukken en verjagen, nu
moet men mij vergeven, dat ik daarvan een afkeer heb en niet langer wil behooren onder
hen, die, naar mijn gevoelen, eene kwade zaak onderschragen. Duidt het mij niet euvel,
dat ik zoo openhartig schrijf, en gelooft, dat ik aan het Vaderland zeer gehecht ben en
den vrede wensch als het eenige middel, om het uit de rampen, in welke het wan-
hopend gedompeld is, te redden (2)."
Zoodanig was de afloop van den Keulschen Vredehandel, welke den Nederlanden bijna
vier en twintig duizend gulden gekost had (3). Deze uitgave was thans te drukkender,
daar het ten uiterste schraal met geld omkwam (4). Uit echte oorkonden dier tijden
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 38 , 44 , 67—72, 148,194,199—202. strada,
de Bello Belg. T. II. Lib. II. p. 129—131. haraeus, Annal. Drab. T. III. ρ. 298. grohus,
Annal. Lib. III. ρ. 65, 66. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIH. bl. 103—114. v. me-
teren, Hist. d. Nederl. OorL B. IX. bl. 171, 172. hooft, Nederl. Ilist. B. XVI. 676—681. v.
reyd, Nederl. Gesch. Β. II. bl. 23.
(2) ν. d. spiegel, OnuUg. Stukk. D. II. b. 246. Documents Ilist. ï. Π. p. 30.
(3) Resolut. V. Holl, bij wagekaar, D. VII. bl. 316. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIIL
bl. 114.
(4) Niet alleen de landsmiddelen, maar ook die der steden waren uitgeput. In Arnh&n, ou-
deranderen, ton men in de stedelijke kas niet zoo veel vinden, om een vergulden beker, welken
de Regering tot een geschenk aan den Sfadhouder jan van Nassau uit Frankrijk ontboden had,
te betalen, v. hasselt, Stukk. v. d, Vaderl, Hist. D. IV. bl. 203.
44^
-ocr page 348-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—blijkt, welke ontzagchelijke, en dikwijls vruchtelooze moeilen het oranje kostte, Tan
de Staten de gelden tot onderstand van het krijgsvolk te verwerven (1). Uit hoofde
der wanbetaling, namen vele Bevelhebbers hun afscheid, en de Prins konde niet, zon-
der lijfsgevaar, zich in het leger begeven; men vreesde althans, dat de misnoegde sol-
daten hem zouden aanhouden en den Spanjaarden uilleveren, om zich alzoo voor hun
achterstallig loon schadeloos te stellen (2). De Aartshertog Matthias was onlangs ge-
noodzaakt geweest zyne hofhouding op te breken en zijne dienaars af te danken, daar
hem zyne wedde niet werd uitbetaald. De Prins, welke hiervan de Bondgenooten te
Ulrecht door st. aldegonde den zevenden van Oogstmaand verwittigde, gaf hun tevens
in bedenking, )) welk een opzien het baren en hoe het den Keizer grieven zoude,
wanneer de Aartshertog het Land moest verlaten." Hij vermaande hen daarenboven
rijpelijk Ie overwegen, »wat hun voordeeliger ware, oorlog of vrede. Indien Trede,
dan was alle uitstel schadelijk. Indien oorlog, dan behoorde men een goeden staat
te maken Tan hetgeen daartoe vereischt en opgebragt werd. Men moest ook eenmaal
een vasten regel op de Regering stellen, ^n de zaken niet langer in wanorde laten
loopen. De Staten moesten één of meer hoofden kiezen, om de krijgs- en burgerlijke
aangelegenheden te besturen, ondersteund door een Raad, die genoegzame volmagt bezat,
om in zaken van gewigt te ramen, te besluiten en uit te voeren, zonder die van
den een op den ander te schuiven." Wat hem zeiven betrof, hij verklaarde, »dat
het hem onmogelijk was, langer op dien Toet te dienen als tot heden het geval ge-
weest was, daar hij zich zonder magt, gezag, of iemands raad, zonder geld en krijgs-
volk bevond en niet gehoorzaamd werd. Hij gaf derhalve den Staten te kennen, dat
wilden zij hem in dienst houden, zij hem en den Raad, dien men hem naar hun
goeddunken zou toevoegen, moesten magiigen, om in zaken van gewigt naar eisch
en gelegenheid te besluiten; terwijl de magt, zoo van hem als van dien Raad,
zoodanig konde bepaald worden, als de rede, de billijkheid en het goedvinden
der Landschappen gedoogden." Hierop werden gemagtigden naar Gent gezonden, waar
de Prins zich toen bevond, om hem het antwoord van de gewesten op het vertoog van
st. aldegoivde over te brengen, en nader met hem over het beleid der zaken van staat
en oorlog te handelen. De hoofdpunten er van waren: 1®. de vredehandel te Keulen;
(1) Documenls llistoriques, T. I. p. 8—14, 242, 244, 247, 259, 263, 270, 291, 301, 306,
339, 438, 460. v. d. spiegel, Onuitg. Stiikk. 1). Π. bi. 78—85. In vergelijking van thans,
waren de loonen destijds zeer gering. De vestingbouwmeester duyck, naar Duinkerken gezonden
om de vestingwerken te verbeteren, Avcrd een daalder daags toegelegd. Uit hoofde van de duurte
der levensmiddelen aldaar, Avilde men dit loon tot twee gulden opvoeren. Oocuments Jlist. T. I.
p. 286. '
(2) fior, Ilist, d. Nedet'l. Oorl D. 11. B. XIV. bl. 156. v. reyd, Nederl GescK B. II. bl. 26.
-ocr page 349-DES VADERLANDS.
de regeling der lasten en opbrengsten; 5®. de onderhandeling met awjou; en 4°.
het Landsbestuur. De Prins gaf den negen en twintigsten van Herfstmaand schriftelijk
en uitvoerig over deze punten zijne meening onbeschroomd en openhartig te kennen.
Hij beklaagde zich bovendien mondeling bij de afgevaardigden, »dat de kwalijk onder-
rigte gemeente hem hield voor de oorzaak, dat met een magtig leger een geheel jaar
door niets was uitgerigt; dat men dit aan zijn verzuim of verkeerd bestuur toeschreef,
als had hij het geld nutteloos verspild of tot zijn eigen voordeel gebezigd; dat anderen
hem lasterden, als stond hij naar de oppermagt van het Land, en hij als zoodanig in
schotschriften werd doorgehaald, waaruit gemakkelijk was op te maken, dat, hoe de
zaken ook liepen, het geschreeuw niet zou ophouden, en, daar zij niet altijd even goed
konden loopen, gelijk het lot des oorlogs dit medebrengt, zou men hem de schuld van
de ongelukken aanwrijven; dat hij derhalve, om elk genoegen te geven, verzocht, dat
de Staten hem in zijne dienst wilden schorsen, en inmiddels gemagtigden benoemen
lot onderzoek van zijn gedrag; indien men bevond, dat hij de zaken kwalijk bestuurd
had, verklaarde hij zich te onderwerpen aan de gewesten, maar zoo integendeel be-
vonden werd, dat hij, met zoo weinig hulpmiddelen, de zaken gaande gehouden en
het Land voor ondergang bewaard had, zoodat zijne onschuld aan elk een gebleken was,
betuigde hij weder bereid te zijn, het Vaderland en de Stalen te dienen (1)."
Het verlies van Maastricht had een nadeeligen invloed op het gezag en aanzien van
den Prins gehad. Hoogst onregtvaardig verweet men hem, die onophoudelijk bij de
altijd besluitelooze Staten tot het verschaffen van middelen, om die stad te ontzetten,
bad aangedrongen, dat zij door zijn verzuim was verloren gegaan, en duizende men-
schen, welke hij steeds met beloften op redding gevleid had, ter slagtbank gebragt wa-
(2). Van alle kanten ontmoette hij tegenwerking en belemmering in het uitvoe-
ΰ>0
ren
ren zijner wel doordachte plannen (3). Men beschuldigde hem, binnen- en buitens-
lands, dat hij de oorzaak was van het voortzetten des oorlogs, zoowel uit heerschzucht
als om andere redenen. In de Algemeene Statenvergadering van den acht en twintig-
sten van Hooimaand had hij zich legen dit verwijt op het plegtigste verklaard en be-
tuigd, »dat hij opregtelijk den vrede, maar een goeden, welgevvaarborgden vrede be-
geerde, doch waartoe de aangebodene voorwaarden, naar zijn oordeel, niet konden
leiden. Moglen echter de Aartshertog en de Staten daaromtrent anders denken, dan
(1) Archives de Ia Maison d'Oratige, T. VIL p. 90—94, 98. v. d. spiegel, Onuitg. Slukk,
D. IL bi. 239—242. bor, IJist. d. Nederl. Oorl. D. IL B. XIV. bl. 128—135. v. meteueit,
Ilist. d, Nederl, Oorl. B. X. bl. 177, 178. hooft, Ncdcrl. Hist. B. XV. bl. 658.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 41.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 15, 149.
549
1576—
1581
5b0 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— zou hij zijn afscheid Demen, om elk den mond te sluiten en te voorkomen, dat men
^^^^ hem langer beschouwde, alsof hij het herstel der gemeene rust verhinderde, welke
hy steeds trachtte te bevorderen." Hierop hadden de afgevaardigden van Braband,
Vlaanderen, Holland, Zeeland, Doornik, Utrecht en Groningen hem eenparig ver-
zocht, zich aan dergelijke laster- en leugentaal niet te storen, maar zijne krachten te
blijven wijden aan de dienst van het Vaderland, en hen niet te verlaten (1). Hoogst
moëijelijk was de toestand van oranje. Hij bezat wel indedaad het opperbeleid der
zaken, maar de handen waren hem gebonden uit gebrek aan zamenwerking van de
zijde der Staten, aan gehoorzaamheid en ondersteuning. Tegenover zijnen rusteloozen
ijver en onverpoosde zorgen voor de algemeene belangen, stelden zij het eigenbelang,
de kleine driften, de langzame besluiten, en afgevaardigden, die, gelijk de Prins zich
uitdrukte, » meer als verdedigers van hunne Meesters optraden, dan om het gemeene
welzijn te bevorderen, en daardoor hun eigen ondergang met dien des Lands berokken-
den." Hoewel met reden op hen misnoegd, verrigtte hij echter niets zonder hunnen
raad, en wilde in belangrijke zaken zich van hunne toestemming, zelfs van
de algemeene inwilliging, verzekeren. Ongetwijfeld zal hij, voor het overige,
de woorden van granvelle onderschreven hebben. »Het is niet mogelijk, dat een
Stadhouder op den duur den Slaten genoegen geve, al ware hij ook een Engel."
Naauwelijks kan men zich een denkbeeld vormen van de verwytingen, beschuldigin-
gen en lasteringen, aan welke de Prins was blootgesteld, zoodat hij wel van zichzelven
mögt zeggen: »het schijnt, alsof ik op dezen ongelukkigen planeet geboren ben, opdat al
Avat ik doe, verkeerd uitgelegd worde." Elk had iets op hem aan te merken. De Ka-
tholijken verweten hem, dat hij hen bedrogen, zijn eed geschonden, en de Hervormde
godsdienst ingevoerd had. De Hervormden, daarentegen, beschuldigden hem, dat hij
zich door de Ratholijken had laten omkoopen, en door giften en beloften de belangen
zyner geloofsgenooten verraden had. Beide partijen gispten hem, dat hij den gods-
dienstvrede wilde invoeren. Men noemde hem de oorzaak van het ütrechtsche Bond-
genootschap, waardoor hij slechts bedoelde Brahand en Antwerpen tot een bolwerk van
Holland en Zeeland; Gelderland en Overijssel tot een voormuur van Utrecht en Hol-
land te maken. Anderen beweerden, dat hij zich tot Heer en Meester van het Land
wilde verheffen, daar hij aandrong, dat de steden bezettingen zouden innemen, endoor
alle middelen den zoo lang gewenschten vrede tegenwerkte, om zich in zyn gezag
staande te houden. Om hem nog hatelijker te maken, Averd uitgestrooid, dat de Ko-
ning niet begeerde zijne goede onderdanen te beoorloogen, maar alleen den Prins van
(1) Resolut, d. Et. Gén. in de Archives de ia Maison d'Orange, Τ. VU. ρ. 42j en in de Do-
ciments Ilist. T. I. p. 425.
DES VADERLANDS. 5Ö1
Oranje^ den verstoorder van de openbare rust en invoerder van de nieuwe gods- 157β—
dienst (1).
Oranje, wien het ten laatste verdroot, langer voor de misslagen van anderen aan-
sprakelyk te zyn, hield thans ernstig bij de Staten aan, toch eindelijk eens een be-
paald besluit te nemen; maar zij bleven even weifelend en traag als altijd in het op-
volgen zijner wijze raadgevingen (2). Hij trachtte intusschen meer dan ooit, den Hertog
van Anjou, onder behoorlijke beperkingen, lot Beschermheer der Nederlanden te doen
verkiezen. De Fransche Vorst had, na zijn vertrek, steeds zyne blikken op die gewes-
ten blijven vestigen en de onderhandehngen met de Algemeene Staten, inzonderheid
met ORANJE, voortgezet (3). Er was het geheele jaar door ernstig sprake geweest van
een huwelijk tusschen hem en de Koningin elizabeth, waaruit sommigen zich veel
heils voorspelden, daar de Nederlanden, met Frankrijk en Engeland verbonden, den
Spanjaarden onbevreesd onder de oogen konden treden (4). De Algemeene Staten,
welke in 'sPrinsen gevoelen omtrent anjou deelden, trachtten in een uitvoerig vertoog
daartoe ook de Staten van Holland over te halen. De Raad van State stelde zelfs
aan al de Leden van het Utrechtsche Bondgenootschap voor: » filips van de regering
vervallen te verklaren, wanneer hij niet binnen zes weken, van den lijd der mededee-
ling van dit besluit af, de vredesvoorwaarden aannam, hem door de Algemeene Staten
te Keulen voorgelegd; en alsdan te raadplegen, den Hertog van Anjou, of een ander
Vorst den Staten aangenaam, onder zekere bepalingen, tot Heer aan Ie nemen." Op
eene dagvaart te 'sllage in Oogstmaand, werden deze punten in het breede behandeld.
De Edelen loonden zich tot de vervallenverklaring van filips als Landsheer genegen,
maar de meeste steden en Zeeland hadden nog niet den moed, tot zulk een stap over
te gaan. Daarentegen verklaarden de Edelen en het meerendeel der steden zich tegen
het beroepen van den Hertog van Anjou (5). In de overige Nederlandsche gewesten
kwam men, evenmin als in Holland, tot een bepaald besluit. De meeningen over het
aannemen van anjou liepen in dien tijd zeer uiteen. De gronden, zoo vóór als tegen.
(1) GROEN V. rniNSTERER, in de Archivcs de la Maison dOrange, ï. VIL p. XXIV—XXVIL
(2) BOR, Eist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIV. bl. 135.
(3) Documents Bist. T. I. p. 230, 245, 350, 381, 419, 463. T. II. p. 25—28.
(4) Archives de la Maison d'Orange, T. Vl. p. 643—650 , 657. Bon, Hist. d. Nederl. Oorl.
D. II. B. XIIL bl. 91.
(5) Resolut. V, Holl, bij wagesaar, D, VII. LI. 302—304. v, d. spiegel, Onuitg. Slukk. D. 11.
bl. 163, 166, 175, 236. bor, Hist. d. Nederl. Oorl D. II. B. XIII. bl. 91—94. hooft, Nederl,
Uist. B. XV. bl. 659.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157β—worden in een merkwaardig staatsstuk van de hand Tan Graaf jan van Nassau ^ aldus
1581 ,
uiteen gezet (IJ:
ï> Redenen er tegen (incommoda).
Onbillijk ware het, dat de Landen zich tegen hunne wettige Overheid verzetteden
en van haar afvielen, zoo als van den Koning en het (Duitsche) Rijk. — Franschen
en Spanjaarden zijn gelijk te stellen. — Beter en verantwoordelijker ware het bij eenen
tiran te blijven, die geboren Heer des Lands was, dan eenen anderen en vreemden
dwingeland aan te nemen. — Frankrijk en Spanje trekken ééne lijn, of kunnen zich
spoedig met elkander vereenigen. — De aard en neiging dezer Heeren zijn bekend,
hunne buitensporigheden had men ondervonden en, helaas! genoeg bezuurd. — Het
was tegen Gods geboden, zich met zulke goddelooze Heeren te verbinden, en hieruit
ware derhalve geen heil te wachten. — Het Land zou aan de kroon van Frankrijk komen
en in slavernij geraken. — Het zou, tegen regt en billijkheid, van het (Duitsche) Rijk
gescheiden worden. — Anjou zal de gestelde voorwaarden nimmer aannemen of onder-
leekenen. — Al had hij die aangenomen, zou hij ze toch nooit nakomen. — Aifjou
zou veel kosten (2). ■— Frankrijk zou de Landen (niet alleen) in gedurigen krijg
houden, maar hen daar altijd in kunnen wikkelen, zoo dikwijls het er behagen in
vond. — De gewesten hadden er geen zin in; men kon het der gemeente niet voor-
stellen, zonder eene groote opschudding te verwekken. — Frankrijk had sedert lang
op deze gewesten gevlamd. — Zoo iets kan men het volk niet ligt voordragen, daar
het er geen lust (?) in heeft en er zich tegen verzet, zoo als ten tijde van Keizer
KAKEL. — Geen stroom was er tusschen deze Landen en Frankrijk; de Franschen kon-
den derhalve meer en gemakkelijker nadeel berokkenen dan de Spanjaarden. — Men
zou het (Duitsche) Rijk tegen zich kragen. — Het zou een strijd of spanning [collisie)
veroorzaken. — De Franschen >varen listig."
Redenen er voor (commoda).
»Het gerucht van dien stop zou niet alleen den Koning, maar ook het (Duitsche)
Rijk schrik aanjagen, en den vredehandel, die nu nog te wachten is, bevorderen en
bespoedigen. — Er kon eene scheiding tusschen de beide Koningen door te weeg ge-
bragt, en verbittering en tweedragt tusschen hen gestrooid worden. — Van Frankrijk
zou men alsdan minder te vreezen hebben. — Aan Spanje zouden veel zorg, onge-
rustheid en kosten worden veroorzaakt; en Spanje kon in Spanje zelf, in Ilalië en
in Rourgondië beoorloogd worden. — De Nederlanden zouden daardoor van de Spanjaar-
(1) Archives de la Maison d^Orange, Τ. VIL ρ. 48—52. ., .
(2) Welk eene buitensporige pracht anjou in Frankrijk ten toon spreidde, verhaaU capepigüe.
HisL d. l. Reform. T. IV. p. 125.
DES VADERLANDS. 3-27
•wm-mf.---
den, en dus ook denkelijk van hunne aanrallen worden bevryd, daar zij hier doorlegt 1576—
nocli levensmiddelen kunnen bekomen. -- De Spanjaarden konden als dan te minder
verstandhouding, kondschap, krediet en middelen hebben, om zich geld te verschaffen,—
Met de Misnoegden zou men te eerder kunnen onderhandelen. — Op het punt der gods-
dienst zou men meer zekerheid verkrijgen. — De voorregten zouden niet alleen behou-
den blijven, maar ook kunnen vermeerderd worden. — Ook het (Duitsche) Rijk zou
men daardoor van dienst zijn, dewijl de gewesten niet slechts in den tegenwoordigen
stand zouden blijven, maar ook enger aan het Rijk verbonden worden; ook zouden deze
gewesten welligt aan het Rijk waarborgen tegen Frankrijk kunnen yerschaffen. —
Voorts had het Rijk te duchten, wanneer de Spanjaarden de bovenhand in deze gewes-
ten behielden, de Spaansche Inquisitie aldaar te zien invoeren, en zij eene monar-
chie en erfland van het huis Oostenrijk en Bourgondië konden worden. — Het paus-
dom zou er niet weinig door verzwakt, en de sancta ligiia (het Katholijke Verbond)
eenigzins verbroken worden. — Hoewel anjou niets goeds in den zin heeft, zal hij
noch de magt, noch de middelen bebben om, even als de anderen, schade te be-
rokkenen, daar hij Spanje moet vreezen, en niet alleen de geloofsbroeders in deze
Landen, maar ook zijne eigene Hugenooten, te zamen met Engeland en Duitschlandy
aan den hals zou krijgen en duchten moest, dat het hem wel eens de kroon (van
Frankrijk) konde kosten; terwyl hij daarentegen, wanneer hij te goeder trouw bleef
handelen, hopen kon met den tijd nog meer Landen, ja, zelfs het Keizerrijk, in
bezit te krijgen. — Anjou zal door trouwloosheid en meineed niets winnen, veeleer
alles, gelijk wij zagen, yerliezen. — Daar men hem en de zijnen kent, zal men te
beter toe zien, op alles bedacht zyn en blijven, en minder vertrouwen koesteren;
nam iela praevisa minus feriunt. — Men kan hier beter dan de Hugenooten in Frank-
rijk middelen ter verzekering vinden. — Attjotj bezit niet zoo veel aanhang, kond-
schap, of gunst als Spanje; en wanneer hij zijn woord schendt, behoeft men hem niet
langer te houden of gehoorzaamheid te bewijzen, hetgeen dit nut zal hebben, dat de
Landen althans eenigen adem kunnen scheppen, een weinig op hun verhaal komen, en
beleren regel op hunne zaken stellen. — Mogten de onderhandelingen met ajïjou voort-
gang hebben, dan zou Spanje van deze gewesten geheel afgezonderd blijven, en daar-
door de misleiding, welke achter en onder de nieuwe vredesonderhandelingen steekt,
en die ongetwijfeld het Land aan bedrog en groot gevaar zou blootstellen, te eenen-
male worden voorkomen en verhinderd." —
Van dag tot dag groeide het getal der Misnoegden aan, daar hunne pogingen, alom
de bevolking voor zich te winnen, niet vruchteloos waren. De Prins van Espinoy,
wien de Algemeene Staten lot Oppergezagvoerder {Surintendant) van Henegouwen y
Artois, Ptijssely Douay en Orchies met een uitgestrekten lastbrief aangesteld hadden,
en baüdotjiti de ga vre. Heer van Inchy, konden niet dan met de grootste inspanning,
II Deel. 6 Stuk. 45
-ocr page 354-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1516·—Doornik, Landrechies, en inzonderheid liamerijk, wegens de geheime listen en kunste-
^^^^ narijen van den Aartsbisschop, voor de Staten behouden. Parma, trachtte, van zijnen
tant, door schoone beloften en schitterende vooruitzigten, de gewesten en steden onder
het gezag des Konings terug te brengen. Hij had, daarenboven, sinds men bespeurde,
dat de onderhandelingen te Keulen zouden afspringen, zich met krijgstoerustingen bezig
gehouden. Dit alles verontrustte in geene geringe mate den Prins van Oranje en te
meer, daar de stemming van zeer velen in Friesland, Groningen^ Overijssel, en Geh
derland de vrees inboezemde, dat zij de aanvallen van parmAl zouden begun-
stigen (1). Op de Algemeene Staten echter maakte het dreigende gevaar volstrekt
geenen indruk. Orawje, hierdoor bijna tot wanhoop gedreven, wilde nog eenmaal be-
proeven, hen uit hunne slaperigheid op te wekken en, zoo mogelijk, tot krachtig
handelen aan te sporen. In eene vergadering te Antwerpen somde hij, in gestrengen
26V. toon, de misslagen op, tot welke de afgevaardigden der bijzondere gewesten verval-
waren; »hoe elk alleen voor het belang van zijn gewest ijverde en het algemeen
belang uit het oog verloor; hoe zij beperkt waren door een eng omschreven lastbrief,
zoodat zij geen besluit van eenig gewigt konden nemen, zonder nader bevel van
hunne Meesters, welke de zaken op de lange baan wisten te schuiven; hoe Aveinig
gelden voor de algemeene zaak sedert vier jaren waren opgebragt, zoodat hy zich
schaamde de som te noemen, en hoe deze gelden dan nog tot andere einden gebezigd
werden, dan waartoe zij bestemd waren; hoe bijna elk gewest, ja, bijna elke stad, bij
den omslag der gemeene middelen op eigen voordeel bedacht was; en hoe elk trachtte
den nabuur het brood uit den mond te nemen." »Het mögt," voegde de Prins erbij,
» wel een wonder Gods genoemd worden, dat men bij zulke omstandigheden tot nog toe
in staat geweest was, met zulke geringe middelen zulken magtigen vijanden het hoofd
te bieden; en evenwel durfde men hem, orakje, nog beschuldigen, dat hij met de
ontvangsten slecht huis gehouden had, terwijl hij noch in Holland, noch in de andere
gewesten éénen penning van de gemeene middelen had aangesproken." Voorts sprak
hij over »de ongelijkheid der muntswaarde, welke de ellende en de ontevredenheid
vermeerderde; slechts enkelen trokken er voordeel uit, terwyl neringen en handteringen
stilstonden." Inzonderheid drong hij op het afschalTen dier verkeerdheden, welke hij
in scherpe trekken schetste, en op het bijeenbrengen van volk en geld, om den vijand
weerstand te bieden, dringend aan. »Verzuimt men dit langer," zeide hij, » dan moet
men het mij niet euvel duiden, zoo ik mijne ambten nederleg. Veel heb ik geleden
en gewerkt; veel spot en verachting heb ik moeten verduren; ten verderve van mijn huis,
mijne vrouw en kinderen heb ik my van alle goederen beroofd, en gevoel my nu niet
(1) Documents Historiques, T. I. p. 456, 463. T. II. p. 13—17, 19, 21, 34, 35. Archives
de la Maison d'Orange, Τ. VII. ρ. 194.
DES VADERLANDS. ' 329
in Staat zulk een zwaren last met zoo weinige middelen en zulken geringen onderstand, 1576-—
langer 'te torschen," Hij verzocht derhalve den Aartshertog en den Staten ootmoedig,
»de geringe diensten, door hem den Lande bewezen, voor aangenaam te willen houden,
en bood aan, zich te verdedigen tegen ieder, welke hem van eenig gepleegd onregt
mögt beschuldigen. Ten bewijze, dat zijne zucht voor het welzijn des Lands onveran-
derd bleef, zou hij zich gaarne aan de bevelen van den geringsten Edelman onderwer-
pen, dien het den Staten behagen zouden over hem te stellen. Hij was tot elke dienst-
betooning bereid, hetzij ter bewaring van eenig gewest of eenige stad, of tot elke andere
taak, Avelke men goedvond hem op te dragen (1)."
Deze aanspraak miste niet de gewcnschte uitwerking. De bedreiging van den Prins,
dat hij zich geheel aan de staatszaken zou onttrekken, schrikte de slaperige Stalen op
eenmaal wakker. Overtuigd, dat van hem alleen het behoud des Lands afhing, smeek-
ten zij hem dringend, er de hand niet van af te trekken, en verklaarden tot alles
bereid te zijn, wat hij, ter bevordering der algemeene zaak, raadzaam mögt oordeelen.
Oraivje was niet onverbiddelijk. Eerlang bragt hij een geheel en wel doordacht krygs-
plan ter tafel, waarbij hij het noodig keurde, boven de vereischte manschappen ter
behoorlijke bezetting van steden en sterkten, ten minste vier duizend ruiters, acht dui-
zend busschieters, vier duizend geharnasten te voet {corpseleis), en twaalf honderd
schansgravers in dienst te nemen, en zich acht of tien stukken geschut met toebehoo- \2 v.
ren aan te schaffen; met zulk eene magt zag hij kans een verweerenden krijg te voe-
ren (2). — De Stalen raadpleegden wel over vele belangrijke zaken, maar namen geene 1575)
maatregelen, geevenredigd naar de behoeften van den tijd en de gevaren van het
oogenblik (5).
Gelukkig voor de Nederlanders, dat parma de handen gebonden waren zich ernstig
ten krijg toe Ie rusten. Gedrongen door het gesloten Verdrag met de Waalsche ge-
westen, zoowel als door geldgebrek, en inzonderheid door het uitdrukkelijk bevel van
den Koning, welke met de wapenen zijne betwiste regten op den troon van Portugal
wilde onderschragen, moest hij zelfs de vreemde benden wegzenden. De Spanjaarden,
Italianen en Duitschers verlieten de versterkte plaatsen, die terstond door Walen bezet
werden, en trokken in Louwmaand ten Lande uit. Slechts de bevelhebbers van den jggQ
(1) dor, Ilist. der Nederl Oorl D. 11. B. XIV. bl. 141—143. hooft, Nederl. HisL U. XVI.
},1. 674—676.
(2) Documents IlisL T. 11. p. 36—40. bor, Hist, d, Nederl Oorl. D. II. B. XIV. bl. 150,
151. HOOFT, Nederl. Hist. B. XVI. bl. 67Ö.
(3) BOR, Ilist. d. Nederl Oorl D. II. B. XIV. bl. 151—159. v. meteiuen, Hist. der Nederl
Oorl B. X. bl. 178, 179. hooft, Nederl Hisl B. XVI. bl. 684.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— lioogsten rang en eenige vaandels Italiaansclie ruiters Weyen achter. Pakma's magt
bestond alzoo geheel in het Waalsche leger, dat dertigduizend man yoetvolk en yijf-
duizend ruiters telde, aangevoerd door den Eurggraaf van Gejit, thans Markgraaf
van Roubais, en george basta, die van gemeen ruiter tot den rang van Bevelhebber
was opgeklommen (1). Doch nu nam ook de krijg eene nieuwe, meer afzigtelijke
gedaante aan. Het waren niet meer Spanjaarden, maar Nederlanders, welke Nederlan-
ders bestreden; geene vreemdelingen, maar landgenooten en broeders die vijandig te-
genover elkander stonden; mannen, welke ongetwijfeld zicli tegen de vreemde dwin-
gelandij zouden vereend hebben, indien godsdienst-dweeperij, het monster aller mon-
sters, hen niet van elkander verwijderd had (2).
Tegen het einde des verloopen jaars hadden de V/aalsche Misnoegden, door heen-
en wedertrekken, Braband en Vlaanderen steeds in onrust gehouden. De Gentsche
schepen gillis borluut, met eene zending van den Prins van Oranje belast, was in
hunne lianden gevallen en gevangen naar Valenciennes gevoerd. Het schijnt, dat hun
van de zijde der Algemeene Stalen, in dien tijd nieuwe voorstellen tot vrede of ver-
eeniging gedaan zijn. Or.AWjE liet intusschen bij de Staten van Vlaanderen op het
versterken der bezettingen aandringen, en hen vermanen een oog in het zeil te hou-
den , te meer daar de la noue zich, ter regeling van belangrijke zaken, voor eenigen
tijd naar Frankrijk begeven had (3). Doch deze raad werd, zoo als gewoonlijk, in
6 V. den wind geslagen. Door verzuim van aan den Prins van Espinoy de verzoehle
hulp te zenden, bemagtigde montigny stormenderhand Morlagne, en bij verdrag Sf.
1580 Amatid benevens het kasteel Antoing, niet verre van Doornik. Op het berigt hier-
van, spoedde zich de la noue uit Frankrijk terug, en zijne komst verijdelde hoofd-
zakelijk 'svijands aanslagen tegen Doornik^ Bouchaiu en Kamerijk. De Walen moes-
ten zich tot het plunderen en brandschatten der omliggende dorpen en sloten bepa-
len (4). De Staatsche bezetting uit Brussel en andere plaatsen, daarentegen, over-
rompelde Nivelles en Avennes, maakte in de eerste plaats de glibies, en in de laatste
(1) strada, de Bello Belg. T. II. Lib. IIL p. 162—177. v. meteren, IlisL d. Nederl. OwL
B. X. bl. 180 verso.
(2) Vgl. y. coRviN WiERSBiTZKY, de Tachtig]. Oorl. D. IH. bl. 410.
(3) Documents ilist. T. II. p. 40—50.
(4) Documents Hist. ï. II. p. 50—61. Brief van oranje aan de Staten van Vlaanderen, in de
jünge, Yerh. en Onuitg. Stukk. D. II. bl. 66. bentivoglio, Nederl. Hist. bl. 328. le petit,
Chron. d. Holl. ï. II. Liv. XII. p. 389. hahaeus, Annal. Brab. T. III. ρ. 308. bor, Hist. d.
Nederl. Oorl D. II. B. XIII. bi. 159. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl B. X. bl. 180 verso.
hooft, Ncdmi. Hist. B. XVI. bl. 635.
DES VADERLANDS. 3-27
DE KOYELLES, broeclcr des Heeren van Bours, gevansen. De Heer van Inchy, slot- 157(7--
1581
voogd van Kamerijk, versterkte, met bewilliging der Algemeene Staten, de bezetting
met eenig krijgsvolk van anjou. Insgelijks had de Heer van PoUelsbergen, Bevelheb-
ber van Korlrijky bij de Staten van Vlaanderen op versterking van de bezetting, die
slechts uit drie vaandels Schotten bestond, aangedrongen, hoewel de burgerij volstrekt
geen meer krijgsvolk begeerde. Maar de brief was in handen van den Heer van Allaines
gevallen, welke den mislukten aanslag tegen de stad in het vorige jaar niet vergeten
had, en nu besloot door eene krijgslist zijn doel te bereiken. In den nacht, door van
POTTELSBERGEN bepaald om de hulpbenden te ontvangen, verscheen hij met eenige 27v.
vaandels Walen op de aangewezene plaats en werd zonder bedenking binnengelaten.
Men bemerkte te laat het bedrog; de bezeUing w erd, na dapperen tegenstand, overwel- 1580
digd, en de stad aan al de ijsselijkheden van den krijg ten prooi gegeven. Parma stelde
er eerst pontiius de noyelles, Heer van Bours, daarna, dewijl men dezen niet ver-
trouwde, den Heer van Sweveghem, francois van halewijtt, tot Bevelhebber aan.
Het veroveren van eenige kasteden der Misnoegden, welke intusschen Mortagne weder
verlaten en in brand gestoken hadden, vergoedde eenigzins dit verlies (I). Belangrij-
ker was het verrassen van Ninove, waar filips van Egmond, zijne gemahn, zijne
schoonmoeder, zijn broeder lamoraal en andere misnoegde Edelen zich bevonden. De
la noue, door Fransch krijgsvolk versterkt, zond de Heeren de toursy cn mortagke
derwaarts. Geleid door zekeren huisman, doorwaadden zij met eenig voetvolk de grach- 30 v,
ten, waar deze het ondiepste waren, beklommen voorts de vesten, overvielen de wacht,
en bemagligden eene poort, door welke de ruiterij en het overige voetvolk binnenstorm-
den. Wie tegenstand bood werd geveld, en de plaats den soldaten ter plundering ge-
geven. Filips van Egmond voerde men gevangen naar Gent., waar hem de bevolking
op de smadelijksle wijze begroette, toen naar Sluis in Vlaanderen, cn eindelijk naar
Rammekens in Zeeland, waar hij omtrent vijf jaren in hechtenis doorbragt. Zyne ge-
malin, hare moeder, en lamoraal werden echter spoedig in vrijheid gesteld door tus-
schenkomst van oranje , welke der overledene Gravin van Egmond beloofd had, hare
(1) Documents IIlsL T. II. p. 64—76. — cahnero, las guerras civiles, p. 160, campana, della
guerra di Fiandra, ï, II. p. 16 verso, en bentivoglio, Nederl. IlisL bl. 328 scHrijven het ver-
rassen van Korlrijk aan het beleid toe van filips van Egmond. strada, de Bello Belg, ï. 11.
Lib. III, ρ. 175, noemt den lieer van Montigny, — le pktit, Chron. d. Holl. Τ. IL Liv. XII.
ρ. 194. chappüys, IlisL Gén. d. l. g. d. Fl. Liv. VI. ρ. 289, db tassis, Commcnt. Lib. Yl.
p. 423, welke ten onregte den 12den van Lentemaand als den dag der inneming van JCor/ryA op-
geeft. haraeus, Annal. Brab. T. III. ρ. 306. boh, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XllL bl.
159, 174. v. jietehen, Hist. d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 180 verso, 184. hooft, Nederl, Hist.
B. XYI, bl. 686, 690.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— kinderen in alle billijkheid Toor te staan. Van meer gewigt dan het bemagtigen van
Ninove^ -was het vermeesteren van Mechelen. Olivier van den tympel overviel met
een gedeelte der bezetting van Brussel en Vilvoorden, gesterkt door de ruiters van den
9 v. Heer van Famars en achthonderd Engelschen onder den Overste worrits, de kwalijk
CrräSIH·
jggQ* bewaakte stad en drong er binnen. Op de markt boden de burgers, ondersteund door
eenige Albanesche ruiters, die met allen spoed waren ingelaten, dapperen tegenstand.
Broeder pieter wolf, die zich gewapend aan het hoofd van eenige geestelijken en
monniken bij hen gevoegd had, sneuvelde en met hem een honderdtal ingezetenen.
Men wil, dat ruim eens zoo veel aanvallers omgekomen zijn. De stad werd deer-
lijk geplunderd, niettegenstaande den Engelschen, in stede van den buit, eenige maan-
den soldij Λvaren toegezegd. Men beroofde niet alleen de torens van uurwerken en
klokken, maar sleepte zelfs de grafzerken weg, die by scheepsladingen naar Engeland
gezonden werden. De Staten van Holland vereerden van den, tympel vier en twintig
honderd gulden, daar hij hen in het bezit stelde van de geregtelijke oorkonden der
pieitzaken van hunne onderzaten, voor den grooten Raad van Mechelen aanhangig. De
Heer van Famars werd lot Bevelhebber der stad aangesteld (1).
De Engelschen bleven bijna eene maand, tot geweldigen overlast der burgers, in
Mechelen. De. la noue wachtte hen voor Ingebniinster ^ eene sterkte aan het riviertje
de Mandel, dat zich in de Leije uitstort, twee en een half uur van Koririjk, en uit
welke de Walen de omliggende dorpen grootelijks teisterden. Daar hem hier eenige
ingezetenen van lUjsscl de middelen aanwezen, zich by verrassing van hunne stad
meester te maken, gaf hij den Heer van Marqueites last, Ingelmunster te beschieten,
en toog zelf met de keur van zijn volk in stilte op, om den aanslag te beproeven.
De Markgraaf van Rouhaix, hiervan onderrigt, rukte hem met achttien vaandels
Walen en eenige kornetten Albanesche ruiters niet ver van Rijssel te gemoet, waarop
hy, ziende dat zijn plan ontdekt en hij te zwak was om tegenstand te bieden, be-
sloot naar zyne legerplaats terug te trekken. De roubaix volgde hem op de hielen
langs den regter oever der Leije tot bij Koririjk, waar hij naar den linker oever over-
stak. De la notje bleef hem vooruit, en kwam tegen den avond te Iseghem. Hier
liet hij zijne vermoeide benden uitrusten, en reed zelf in den nacht, door een hoop
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VIL p. 314, 330. Documenls llist. T. IL ρ. 88—90.
cabnero, las guerras civiles, p. 161. strada, de Bello Belg. ï. IL Lib. III. ρ. 175, 176. cam-
pana, giierra di Fiandra, ï. IL ρ. 16, 17. bentivoglio , Nederl Bist. bl. 328, 329. le petit,
Chron. d. Holl. Τ. IL Liv. XIL ρ. 395, 396. cnAppuYs, HisL Gén. d. 1. g. d. Fl Li ν. V. ρ.
289, 290. de TAssis, Commenf. Lib. VI. ρ. 423. haraeüs, Annal Brab. T. III. ρ. 308. grotius,
Annal. Lib. 111. p. 68. dor, Uist. d. Nederl. Oorl D. IL Β. XIII. bl. 175. ν. meteren, Hist.
d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 184, 185. mooft, NederL Hist. B. XVL bl. 690, 698.
DES VADERLANDS. 3-27
ruiters gevolgd, naar de legerplaats en gelastte de brug over de Mandel af te breken, 1576—
om den vijand te keeren. Simon de rijk, zoon van den Admiraal jakob simoksz. de ^^^^
RIJK, bragt dit bevel aan de Franschen, welke die post bewaakten, doch ten antwoord
gaven, »dat zij soldaten, geene arbeidslieden waren, en den vijand, daagde hij slechts
op, met de wapenen te keer zouden gaan." De roubaix echter maakte zich met wei- ^
nig moeite meester van de brug, en stormde op de la noue, die dadelijk zyne benden
uit Iseghem liet ontbieden, woedend aan. Van beide zijden werd met gelijke hardnek-
kigheid en gelijken moed, maar niet met gelijke magt gevochten. De W^alen, die tien- 10 v.
maal in getal hunne vijanden overtroffen, behielden de overhand. De la koüe trachtte maand
met de weinige dapperen, welke hem waren over gebleven, zich door hunne talrijke
scharen eenen weg te banen, of op het strijdveld te sneven. Te vergeefs. Hij werd
door een Albaneesch ruiter van het paard geworpen en gevangen genomen. »De men-
schen strijdenzeide hij gelaten tot degenen, welke hem omringden, » maar God geeft
de overwinning." Zijn geschut, dat slechts uit drie veldstukken bestond, de bagaadje,
en eenige vaandels vielen in handen der Koningsgezinden. Zes- of zeven honderd zijner
manschappen waren gesneuveld; de meesten, en onder hen marquette, gevangen ge-
maakt, en sommige Edellieden in koelen bloede omgebragt op bevel van de roubaix,
welke den hofmeester van de la noue met eigen hand doorstak, nadat een Albaneesch
soldaat dit geweigerd had. De medepligtigen aan den toeleg op Rijssel moesten hunne
verraderij met den hals boeten; die zich door de vlugt gered hadden, werden gebannen. De
la woue werd op het slot Limburg in eenen akehgen kerker geworpen, en onder het toe-
zigt van de robles gesteld. Vergeefs trachtten de Algemeene Staten zijne slaking tegen
die van egmond, champigni, en de selles te verwerven. Eenmaal leende filips het oor
aan hun verzoek, maar onder eene voorwaarde, die het karakter van den Spaanschen
dwingeland in al zijue afzigtelijkheid vertoont, dat namelijk, de la noue zich de oog en
zou laten uitsteken, opdat hij hem niet meer zou kunnen henadeelen. De herhaalde
pogingen van oranje, om den dapperen Veldheer, wiens verhes hij ten hoogste be-
treurde, te bevrijden, mislukten. Niet vóór het jaar Vijftienhonderd vijf en tachtig
werd de la noue tegen den Graaf van Egmond uitgewisseld, nadat hij zich verbonden
had, nimmer weder de wapenen tegen den Koning van Spanje in de Nederlanden te voeren,
en bovendien een losprijs van honderd duizend gouden kroonen op te brengen, voor welken
de Koniog van Navarre, de Hertog van Lotharingen, en anderen.moesten borg blijven.
Hij sneuvelde voor het beleg van Lamhalle in Vijftienhonderd een en negentig. —
Tijdens zijne gevangenschap op het slot te Limburg schreef hij zijne: discours poliii"
ques el militair es, te Bazel in Vyftienhonderd zeven en tachtig het eerst in het licht gegeven,
welke de bewondering zijner tijdgenooten wegdroegen, gelijk de vele uitgaven getuigen (1).
(1) Archives de la Maison dWrange, T. VII. p. 367—369. Documenis Hist, T. IL ρ. 97.
-ocr page 360-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Toen de onderhandelingen te Keulen waren afgesprongen, was den elfden of dertien-
den van Louwmaand dezes jaars te Antwerpen eene Algemeene Statenvergadering ge-
houden, waarin de Prins van Oranje zich nogmaals tegen de aantijgingen en vermoe-
dens , alsof hy geenszins den vrede wenschte, verdedigd en tevens weder het voorstel
gedaan had, den Koning van de regering der Nederlanden vervallen te verklaren en
eenen anderen Heer te kiezen. Beide punten waren vroeger, en onlangs nog in den
Haag, doch zonder tot een bepaald besluit te komen, behandeld geworden (1). Thans
drong hg er met vernieuwden nadruk op aan. » De toestand des Landszeide hij, »is
zoodanig, dat wy ons alleen bij eenen verdedigenden oorlog moeten bepalen; maar ook
dezen zelfs zullen wij op den duur niet kunnen volhouden, door de kleinmoedigheid
en laauwheid van velen. Wij moeten derhalve in tijds een vast besluit nemen; den
krijg voortzetten, of den vrede sluiten. Geen vrede is mogelijk, ten zij wij ons op
de best mogelijke voorwaarden aan den Koning van Spanje onderwerpen; maar de
voorwaarden, welke hij ons heeft toegedacht, hebben wij uit de vredesonderhandelingen
leeren kennen, en hen aan te nemen zou zoo goed zijn als ons lot slaven maken,
hetgeen zeker niemand van ons zal verlangen. Er blijft ons dus niets anders over dan
kryg. Daar wij echter bij ons zelve geene middelen bezitten dien met hoop op een goed
gevolg te voeren, moeten wij ons onder de bescherming van een buitenlandschen Vorst
stellen, magtig genoeg, ons legen den Spaanschen monarch te verdedigen. Onder alle
Christelijke Vorsten is niemand daartoe meer berekend en genegen dan de Hertog van
Anjou, broeder des Konings van Frankrijk; wij dienden derhalve in overweging te
nemen, of en onder welke voorwaarden, wij ons onder zijne heerschappij zullen bege-
ven. De voornaamste punten, voor welke wij de wapenen opgevat hebben, zijn: 1". een
billijk en wettig landsbestuur, onder beleid van geboren Nederlanders; 2°. herstel en
onverbrekelijke handhaving der wetten, regten, voorregten, keuren en vrijheden; en
5°. schorsing van alle onbillijke vervolgingen, en toelating van de uitoefening der Her-
vormde godsdienst, overal waar dit, tot onderhoud van rust en vrede, reeds noodzakelijk is
geoordeeld. Nu ware te bezien, of men deze drie punten eerder van den Koning dan van
den Hertog zou verwerven. Het is ontegensprekelijk, dat de Koning van Spanje meer
in de gelegenheid is en meer magt bezit, om de Nederlanden onder het juk te brengen
Vgl, Τ. Ι. ρ. 410—417. caknero, las guerras civiles, p. 161. strada, de Bello Belgi T. II.
Lib. III. p. 177—18L campana, della guerra di Fiandra, T. 11. p. 17 verso, 18. bentivoglio,
Plederl llist. bl. 329. le petit, Chron. d. Holl. T. IL Liv. Xll. p. 396. chattuys, Ilist. Gén.
d. l g. d. Fl. Liv. V. p. 290, 291. haraeus, AnnaL Brah. T. IIL p. 310, bor, Ilist. der Ne-
derl. Oorl. D. II. B. XIV. bl. 195, 196. v. meieren, Ilist. d. Nederl, Oorl. B. X. bl. 185,
186. HOOFT, Nederl, llist. B. XVI. bl. 699, 700.
DES VADERLANDS. 3-27
dan de Herlog ταη An jou, gesteld, dat deze zulk eene bedoeling mögt koesleren. Die 157β—
magt zal daarenboven, door de waarschijnlijke bezitneming van Portugal^ aanmerkelijk
uitgebreid, en alzoo met eiken dag een yeelvermogende Beschermer voor de Nederlanden
noodzakelijker worden, want de Koning, wraakgierig en wreed van aard, gevoelt zich
ten uiterste getergd en verbitterd. AVij hebben derhal ven niets anders te wachten, dan
dat hy , deels om zijne eerzucht te streden , deels om zijnen onderdanen elders een voorbeeld
te geven, al de middelen, over welke hij beschikken kan, zal bezigen, om de Neder-
landen te overheeren en dan te tuchtigen. Aan toegevendheid en vergiffenis van zijne zijde
is niet te denken. Waar heeft zijne dikwijls zoo hoog opgevijzelde goederlierenheid
zich geloond? In Granada, Italic^ de Indien^ of in de Nederlanden misschien, waar
het bloed der vermoorde ingezetenen om wraak roept? Wie zich ooit tegen den wil
eens dwingelands verzet, late de hoop op genade voor altijd varen, w»De toorn der
Koningen,"" getuigt salomo, »»is een wisse bode des doods. Vertrouwt op geene
Koningen, en vreest hen het meest als zij zachtmoedig en vredesgezind schijnen, want
zij wachten slechts op de gelegenheid, u onvoorziens en des te zekerder te treffen.""
Herinnert u Koning ghristiaan II van Denemarken^ de Parijsche bloedbruiloft, Keizer
MAxiMiLiAAN I, die, om zijne wraak tegen Brugge Ie koelen, den heiligsten eed op
de verschrikkelijkste wijze verbrak, en nogtans was hij zulk een zachtmoedig en
goedaardig Vorst als men in eeuwen niet aanschouwd had. Beslaan er redenen,
iets beters van Koning filips te verwachten? En gesteld eens, dat men door tus-
schenkomst van eenige Mogendheden hem overhaalde, ons de voorwaarden in te wil-
ligen , welke wij, naar ons geweien, konden aannemen, wie waarborgt ons, dat hij
zyne belofte zal houden? De Paus heeft hem reeds van zijne heiligste verpligtingen
te onzen opzigle ontslagen; en bij den Koning en diens raadslieden slaat het
beginsel vast, dat men aan Ketters, zoo als wij zijn, eed noch belofte mag of be-
hoeft te houden. En zoo fiups al eens genegen ware, dat beginsel te laten varen, dan
zouden de Paus en de geloofsonderzoekers hem wel anders belezen, zoo als zij dit den
Koning van Frankrijk deden, want ongetwijfeld is de Parijsche moord in IlaliÖ en
Spanje ontworpen. — Voorts wanneer wij de oorzaken van 'sKonings toorn en gestreng-
heid legen de Nederlanders opsporen, dan zullen wy bevinden, dat zij uitvloeisels zyn,
óf van zijne boosaardige natuur, óf van zijn bekrompen godsdienstijver, óf wel van den
heilloozen raad des Pausen en der Spaansche Inquisitie. In geen dezer drie gevallen
ligt zelfs het minste sprankje van hoop voor ons opgesloten. Immers, is filips wreed
en bloeddorstig van aard, dan is geene magt slerk genoeg, dien in hem te onderdruk-
ken; is hij echter indedaad zoo zachtmoedig en goedertieren als men ons wil diets
maken, en verdrukt hij ons alleen uit bezorgheid voor het heil onzer ziel, dan moet
hij steeds denzelfden weg blijven betreden, want onze ketterij is erger geworden, dat
wil zeggen, wij zijn in ons geloof nog meer versterkt geworden. En wat zijne raads-
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—lieden betreft, deze beschouwen ons als afvalligen, ellendige oproerlingen, en moedwillige
muiters, en zullen alzoo niet nalaten, den Koning tot liet nemen van de meest gestrenge
maatregelen aan te zetten. Het is zeker niet moeijelijk te bepalen, wat wij, onder zulke
omstandigheden, voor onze Yoorregten en godsdienstvrijheid te wachten hebben. En wat
een Koning vermag in een land, waar hij nog zoo vele aanhangers telt, heeft het
voorbeeld van don jan bewezen, wien het gemakkelijk zou geweest zijn, de gewesten
iveder onder het juk te brengen, indien hij zich niet te vroeg verraden had, zijne
brieven niet in onze handen gevallen waren, en hij, in stede van naax Mechelen, naar
het kasteel van Antwerpen gelogen ware. — Bij den Hertog van Anjou, daarentegen,
vallen die vrees en bezorgdheid weg. Hij is een vreemdeling in het Land, en den in-
woners reeds verdacht; hij zal geene gelegenheid hebben, iets tegen hunne vrijheid te
ondernemen; steden, vestingen, noch voorname Nederlanders staan aan zijne zijde;
hij zal er zich dus bovenal op toeleggen, het vertrouwen en de liefde der ingezetenen
te winnen. Het gelijktijdig beslaan van tweeërlei godsdienst in één Land is hem niet
nieuw, en onder zyn hofstoet zijn zelfs lieden, welke de Hervormde godsdienst belijden.
Van hem, derhalve, is zoo \vel in zaken van godsdienst als van staat, het beste te
hopen, mits wij ons verzekeren door naauwkeurig omschrevene voorwaarden, onder
welke wij hem de Regering opdragen, hetgeen met den Koning niet zou kunnen ge-
schieden. Men roemt 's Hertogs goedertierenheid; en zijn Aveerzin, de Onroomschen te
beoorlogen, is voor eenigen tijd genoegzaam gebleken. En gesteld, dat de Hervormden
hem niet zeer aangenaam waren, dan zal hij nogtans, uit bezorgdheid voor den Spaan-
schen aanhang, zich genoodzaakt zien, hen te onderschragen. Door hem als Heer te
erkennen, zullen wij Frankrijk voor de Spanjaarden sluiten, van waar hun thans levensmid-
delen , wapenen, en andere krijgsbehoeften verstrekt worden. Daarenboven zullen Artois
en Henegouwen, van wederzijden bevochten wanneer wij anjou aannemen, welligt tot
de Algemeene Slalen terugkeeren. Sommigen hebben de vrees geopperd, of de Hertog
de Gentsche Devrediging wel zal onderteekenen, en of de Koningin van Engeland
haar hart van de Nederlanders niet zal aftrekken, ten ware het verbond van het
Bourgondische huis met Engeland onderhouden Avierd? Maar wat kan anjou tegen
de Gentsche Bevrediging hebben, welke tegen de Spanjaarden gemaakt is? De Hertogen
van Botirgondië, uit hetzelfde geslacht als de Koningen van Frankrijk gesproten, heb-
ben steeds getrouw het verdrag met de Engelschen nagekomen. Elizabeth toont zich
niet kwalijk gezind tegen anjou, aangezien met hem, onder toestemming zijns broeders,
over een huwelijk met haar gehandeld wordt. En ofschoon dit ook geen voortgang mögt
hebben, zullen nogtans de Engelsche Grooten, opdat de Franschen, elders belemmerd,
niets tot nadeel van hen of hunne godsdienst ondernemen, altijd anjou tegen Spanje
gekant wenschen; te meer, dewijl er reeds besloten is, dat de Koningin, aan wien dan
ook de liooge overheid dezer Landen mögt opgedragen worden, in de overeenkomst,
DES VADERLANDS. 365
met hem te sluiten, zal begrepen zijn. Het vermoeden, door eenigen gekoeslerd, dat ^
er een geheim verbond tusschen fiups en akjou beslaat, is ongerijmd en tegen alle
reden. 'sHertogs vvoßrden en daden getuigen het tegendeel; en wat zou ook filips
kunnen aansporen, de Nederlanden van den Hertog over Ie nemen op harder voorwaar-
den, dan deze gewesten hem thans verlaten worden? (1).
~ww
Ondanks 's Prinsen redenen en de erkende behoefte van een Opperiioofd, om het
eigenbelang en de heerschzucht van bijzondere personen te fnuiken; ondanks,de over-
tuiging, dat lang dralen in het besluiten noodlottig zou zijn; en ofschoon de Engel-
sche staatsdienaars, die Frankrijk noch den Katholijken genegen waren, naar anjou,
niet uit keuze maar uit noodzakelijkheid, overhelden (2), waren de stemmen der
afgevaardigden ter Algemeene Vergadering gansch niet eenparig. Eenige Hervormings-
gezinde Leden Λvaren der Koningin van Engeland meer dan den Hertog van Anjou
genegen, daar zij krachtdadiger onderstand van Engeland dan van Frankrijk ver-
wachtten, hetgeen de Gentsche afgevaardigde jakob tayard in een uitgewerkt vertoog
trachtte aan te toonen. De indruk, welken zijne woorden op de gemoederen maakte,
werd door den Heer van St. Aldegonde weggewischt, die met klem van redenen
het voorstel van den Prins van Oranje ondersteunde. De Roomscligezinde Leden der
vergadering, daarentegen, beefden terug voor het denkbeeld, den Koning van Spanje
van de Regering vervallen te verklaren. »Hij is toch onbetwistbaar onze wettige
Vorst en Heer," zeiden zij; »wij hebben hem en zijn goed regt erkend en hem
trouw gezworen; dien eed mogen wij niet verbreken. En bovendien, hoe gevaarlyk
is die stap! De magtige Koning, reeds zoo dikwerf door ons aangevallen, zal door
dien nieuwen hoon in woede ontvlammen en alle krachten inspannen, om er zich
over te wreken." Zij stelden derhalve voor, dat »men boven alles de eensgezind-
heid onder de gewesten moest bevorderen, want waren zij wel vereenigd, dan zouden
zij genoegzaam in staat zijn, ten minste een verwerenden oorlog te voeren; dat men
de wapenen niet moest nederleggen, vóór de Koning het bestuur van zaken op den
ouden voet had teruggebragt; dat, wat de godsdienst betrof, men zich stipt moest hou-
den aan de Gentsche Bevrediging; dat, indien het zoo ver kwame, dat dc Nederlanden
zich van de kroon van Spanje scheidden, men trachten moest eenen Vorst uit hel
huis van Oostenrijk te verwerven, hetzij een zoon van den Koning, zoo hij er meer
dan eenen had, of een schoonzoon, aan wien hij de heerschappij over de Nederlanden
(1) strada, de Bello Belg. T. Π. Lib. IV, p. 206, 207. campana, della guerra di Fiandra,
ï. II. p. 14—16. v. meteren, liist. d. Ncderl Oorl B. X. bi. 179, 180. hooft, Ncdcrl Hisl.
E, XVI. bl. 681—684.
(2) Archives de la Maison d^Orange, Τ. VIL ρ. 204 , 205.
46*
-ocr page 364-564 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157ß—afstond; en mögt Tan dit alles niets gebeuren, dan was het beter, dat de gewesten hel
opperbewind aan zich zelfe trokken (1)." Men kwam tot geen bepaald besluit, en de
afgevaardigden vertrokken, om hunnen Meesters de zaak voor te fragen.
Na het scheiden der vergadering te Antwerpen^ begaf oranje zich naar Holland,
waar hij, ofschoon dikwijls door de Stalen ter regeling van onderscheidene zaken uit-
genoodigd, in geruimen tyd, door veelvuldige en gewigtige werkzaamheden verhinderd,
niet geweest was. Hij toog eerst op Breda, vergezeld door den Aartshertog wien hy
aldaar luisterrijk onthaalde, en kwam den eersten van Sprokkelmaand te ^sHage.
Over onderscheidene zaken, tydens zijne afwezigheid voorgevallen, werd zijn gevoe-
len ingeroepen. Daar men van de vonnissen, in Holland en Zeeland gewezen, zich
niet, gelijk voorheen, op den Grooten Raad te Mechelen beroepen konde sinds die
stad in de magt der Spanjaarden geraakt was, begrepen de Edelen en de meeste ste-
den , dat men te Haarlem eenen Grooten Raad behoorde op te rigten. Dordrecht alleen
oordeelde, dat men zich tot den Geheimen Raad te Antwerpen vervoegen moest, wan-
neer deze met Leden uit alle gewesten verbreed Avierd. Sommigen meenden, dat men
het Hof van Holland zou laten wijzen bij arre.yi of slotvonnis; anderen, dat men zich met
den reeds aangenomen voet van revme of herziening zou behelpen, hetgeen ook het meest
den Prins behaagde en nog ruim twee jaren in gebruik bleef. De Stalen van Zee-
land koesterden het plan, eene afzonderlijke Munt en eene Rekenkamer op te rigten,
heigeen men in Holland oordeelde te strijden met het regt van dat gewest en het ver-
bond tusschen de beide Landschappen. De Prins nam op zich, de Zeeuwen van hun
voornemen af te brengen, en daaraan moet welligt worden toegeschreven, dat de op-
rigling eener Rekenkamer in Zeeland nog eenige jaren verschoven bleef; doch omtrent
de Munt, schijnt het, dat de Zeeuwen zich niet naar den zin van Holland en 'sPrin-
sen raad gedragen hebben. Voorts werd nog gehandeld over het herstellen van hel
leenhof, het weglaten van 'sKonings naam in de geschriften zoo van regte als andere,
over de geschillen der Stalen van Holland met het Noorder-Kwartier, Haarlem
en Amsterdam, over het verkoopen van eenige grafelijke domeinen, de Sond-
sehe tollen, het invoeren van een honderdsten penning, en andere zaken van
minder belang (2). Hierop vertrok oranje naar Utrecht, om de gemagtigden der
Nadere Yereeniging of Unie te bewegen een besluit te nemen op de punten, in de
jongste Algemeene Statenvergadering te Antwerpen voorgedragen, inzonderheid op bet
(1) BEisTivoGno, Nederl llisL bl. 321—328.
(2) ResohU. V. Holl, bij wagenaar, D. YIL bl. 323, 324. dor, Ilist, d. Nederl. Oorl. D. 11.
B. XIV. LI. 160, 161. hooft, Nederl. Hisl. B. XVI. bl. 686, 687. v. wijn op wagekaab·,·
St. VII. bl. 101. te water, Vaderl. Hist. D. IV. bl. 244.
DES VADERLANDS. 3-27
instellen van eenen Algemeenen Landraad, den ontworpen staat van oorlog, cn liet 1576-
1581
onderhandelen met anjou. Tevens w^erden er voorstellen tot liet onderhouden en ver-
sterken der Unie ter tafel gebragt (1). Sprok-
l^cltu.
Welligt had het gedrag van rennenberg den Prins van Oranje, voor wien weinig jggo
verborgen bleef, insgelijks genoopt, zich naar de Noordelijke gewesten te spoeden.
Het is waar, rennenberg had aan de zaak der Staten veel voordeel toegebragt.
Hij had niet alleen de Unie van Utrecht onderteekend (2), maar ook de stad Gro-
ningen, welke hij reeds lot de zijde der Algemeene Staten had overgehaald, in
Oogstmaand van het verleden jaar geschreven, »dat zij geene goede Patriotten waren,
welke onder het een of ander voorwendsel de Vereeniging verbraken, en zich met de
Spanjaarden of hunnen aanhang verzoenden (5)." Sinds echter de Waalsche gewesten,
in welke zijne meeste goederen lagen, en al zijne bloedverwanten en vrienden zich voor
's Konings zijde verklaard hadden en met ambten en titels begiftigd waren, begon ook
hij meer en meer naar parma te luisteren, die hem ongetwijfeld zal voorgehouden heb-
ben , hoe hij, een Ratholijk, eenen aanhang diende, welke de onderdrukking der Roomsch-
Katholijke godsdienst beoogde, en die door tweedragt en onvermogen weldra zichzelven
zou vernietigen; van welken hij alzoo slechts smaad, laster, en een te laat berouw zou
ondervinden, terwijl hij niets dan gunsten van den Koning te wachten had. Iloe dit zij,
tijdens de vredesonderhandehngen te Keulen hield rennenberg , door zekeren ghislain le
bailly, verstandhouding met den Hertog van Terra-Nova; doch daar men, naar het
schijnt, omtrent eenige voorwaarden niet kon overeenkomen, bleef de zaak vooreerst steken.
Intusschen beval hij de Friesche steden, zich behoorlijk van krygs- en mondbehoeften
te voorzien, niemand, zonder voorafgaand onderzoek, uit- of in te laten, op het gedrag
der inwoners naauwkeurig te letten, bijzondere huiszoeking te doen naar vreemdelingen,
alle verdachte personen uit te zetten, en dag en nacht goede wacht le houden. Voorts
moest de jonge manschap zich in de wapenen oefenen, en niemand mögt in de vrije
uitoefening zijner godsdienst belemmerd worden (4). Hij was derhalve nog tot geen
bepaald besluit gekomen, toen hem zijne zuster kornelia van lalaing met haren ge-
maal, den Heer van Monceaux, den een en twintigsten van Louwmaand dezes jaars
le Koeverden bezocht. Zij hielden een langdurig mondgesprek met le bailly, en
denkelijk werden toen de voorwaarden beraamd, op welke rennenberg tot 'sKonings
(1) Uricf van den Prins van Oranje, bij de jonge, Onuitg. Stukk. D. XL bl. 68 , 69. v. D.
spiegel, Onuiig. Stukk. D. IL bl. 248—262. hooft, Nederl. Ilist. B. XVI. bl. 688.
(3) DOR, Hist. d. Nederl. Oorl. D. IL Authent. Stukk. bl. 10.
(4) Charterb. v. VriesL D. IV. bl. 94, 96, 118, 119,
-ocr page 366-564 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
*
1576— zijde zou OTergaan, en die hierop neêrkwamen: hij zou in zijn Stadhouderschap bevestigd,
en hem eene jaarwedde van (tien?) duizend gulden uit de Koninklyke domeinen aldaar aan-
gewezen Avorden; zijne grafelijke goederen zouden tot een Markgraafschap Terheven, hem
twee afdeelingen krijgsvolk, welke hij naar goeddunken over zijn gebied zou kunnen verdoe-
len , toevertrouwd, en bovendien, na het sluiten van het verdrag, twintig duizend gouden
kroonen uitgekeerd worden. Wanneer de Drosten , even als hij, den eed van gehoorzaam-
heid aan den Koning afgelegd en beloofd hadden, de sloten te Harlingen^ Stavoren en
Leeuwarden in naam des Konings te verdedigen, zou elk van hen eene jaarwedde van twaalf
honderd gulden toegelegd en in zijnen post gehandhaafd worden. Greyter, Raads-
heer aan het Hof van Friesland, en bogle, Geheimschrijver van rennenberg, die veel
lot het sluiten dezer overeenkomst hadden toegebragt, zouden elk een jaargeld van
zes honderd gulden gemeten. Wanneer zy en de Drosten door de Staten van hunne
goederen beroofd wierden, zou men hun in Friesland zoo vele teruggeven als zij
elders verloren hadden, en die zoo lang behouden als de plaatsen, in welke hunne
bezittingen lagen, in de magt der Staten zouden zyn. Indien de goederen van den
Heer van Koudenhoven, die zich in deze zaak zoo ijverig had betoond, door de Staten
aangeslagen wierden, zou hij twee duizend gulden 'sjaars ontvangen, tot zoo lang
hem zijne goederen teruggegeven waren; daarenboven zouden hem nog acht duizend
gouden kroonen worden uitgekeerd (1)." Het uitzigt op de hand van de jeugdige
Gravin-Weduwe van Megen, eene der rijkste erfdochters in de Nederlanden, aan ren-
nenberg door zijne zuster geopend waanneer hij van partij wisselde, was welhgt de
magtigste drijfveer, welke hem, na langen zelfstrijd, deed besluiten, de zaak der Staten
te verlaten (2). Hij oordeelde het echter raadzaam zijn plan, zoo lang mogelijk, ge-
heim te houden, om door het nemen van gepaste maatregelen, al zijne stadhouder-
lijke gewesten den Koning in handen te spelen. Hij trachtte derhalve van tijd tot
tyd diegenen te verwijderen, welke hem in zijn voornemen hinderlijk konden zyn.
Van daar, dat hij eene versterking van krijgsvolk, welke oranje hem wilde zen-
den, afwees (3); terwijl hij daarentegen te Groningen en elders zich, in het geheim,
een aanhang poogde te verschaffen. Bovenal wekte argwaan het invryheidstellen der
(1) Documents Ilist. T. II. p. 44, 45. strada, de Bello Belg. ï. II. Lib III. ρ. 156—158.
bor, lüst. d. Nederl. Oorl D. II. bl. 161. AxUhcnt. Stukk. bl. 3—5. v. bieteren, Hist. d.
Nederl. Oorl. B. X, bl. 180 verso, hooft, NcderL Hist. B. XVI. bl. 688.
(2) v. meteren, Hïst. d. Nedcvl, Oorl. ß. X. bl. 180 verso. Men vergelijke intusschen hierbij
GROEN V. pRiNSTERER, iii de ArcJiives de la Maison d'Orange. T. VII. p, 244.
(3) Zie rennenberg's brief aan oranje van den 13^®" van Lomvmaand 1580, in de Archives de
la Maison d'Orange, T. VII. p. 196—109.
DES VADERLANDS. 3-27
Grooingsche gijzelaars, meestendeels Koningsgezinde burgers, die voor het nakomen 1576—
van het verdrag van laatstleden Zomer borg gebleven waren. De wakkere jan kornput
vermaande daarom popke üfkens, den eenigen opregten Staatsgezinde onder de Raads-
leden des Stadhouders, op zijne hoede te zijn. De Staten van Friesland vatten insge-
lyks kwaad vermoeden op, en noodzaakten den eersten van Sprokkelmaand, door geweld
van wapenen, den Burgvoogd Jonkheer jan van Schagen het slot van Leeuwarden^
onder behoud van lijf en goed, over te geven. Hierop werden de Franciskaner Monni-
ken door de gelederen der soldaten heen, bij het roeren der trommels en het steken
der trompetten uit de stad geleid. Toen eischten de Friezen ook het slot te Harlingen
op; doch de bezetting wilde van geen overgave hooren buiten schriftelijken last van
den Stadhouder, en begon reeds uit het grof geschut op de stad te spelen, waar het
Staatsche krijgsvolk post gevat had. Te goeder uur kwam le bailly , door rennenberg ,
die vernomen had wat er gaande was, afgezonden om naar bevind van zaken le
handelen, aldaar aan. Hij werd dadelijk gevat, en men vond bij hem eenige brieven
in ' blanco met de handteekening en het zegel van rennenberg. Op een er van werd
aanstonds een bevel tot overlevering van het slot geschreven, en de bezetting toog er
uit den vijfden van Sprokkelmaand, onder belofte van betaling der soldij en eenige
andere voorwaarden , (1). Het slot van Stavoren gaf de Burgvoogd Jonker frans van
pipenpoy, op aanschrijving der Staten van Friesland van den achtsten van Sprokkel-
maand , en onder goedkeuring des Prinsen van Oranje (2), aan sonoy over, welke
met drie vaandels Hollanders den Friezen te hulp was gekomen. Het werd geheel
geslecht; dat van Leeuwarden en Harlingen echter gedeeltelijk aan der stede vesten
getrokken. De Staten van Friesland namen voorts onderscheidene maatregelen lot
'sLands veiligheid en zekerheid; de voornaamste steden werden versterkt en de in-
gezetenen gewapend, de opbrengsten geregeld, en bepalingen gemaakt, om de onder-
linge eendragt te bevorderen, alle wantrouwen uit den weg te ruimen en elkander
getrouw te ondersteunen, tervvijl tevens aangeschreven werd, naauwkeurig wacht te
houden (3). Sonoy ontving last eene verschansing le Zwartsluis op te werpen, de
begonnen versterking van Koeverden voort te zetten, en de grenzen te bezetten. Men
zond tevens Doctor abel frankena naar Groningen en popke roorda naar Overijssel,
om met de Staten dier gewesten over 'sLands veihgheid te beraadslagen (4),
(1) Deze lastbrief wordt gevonden in het Groot Charterb. υ, Vriesl. D. IV. bl. 121.
(2) Zie Charterb. ν. Vriesl. D. IV. bl. 122, 126.
(3) Charterb. ν. Vriesl. D. IV. bl. 127—165.
(4) CAMPANA, della guerra di Fiandra^ T. IL p. 21 verso, 22. le peTit, Chron. d. Holl,
ï. II. Liv. XU. p, 393. ciiApruxs, llist. Gén. d. l. g. d, FL Liv. V. p. 294, haraeus, AnnaU
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Rennenberg was met rede gebelgd, dal men de sloten in zijn gebied zonder zijne
toestemming yernielde; en hij beklaagde zich over het oproerig gedrag der Friezen,
welke op zyn gezag en regten zulk eene vreesselijke inbreuk maakten. Ondertusschen
bleek er hem uit, dat zijn plan in Friesland niet zou gelukken. Hij schijnt zich der-
halve ook ter uitvoering daarvan hoofdzakelijk tot Groningen bepaald te hebben. Van
de teruggekeerde gijzelaars bediende hij zich, om aldaar onder de hand eenen aanhang
te verwerven, welke zich tegen de toetreding tot de Unie van Utrecht verklaarde.
Dit blijkt uit twee overeenkomsten, door hem den vier en twinligsten van Sprokkelmaand
met meer dan drie honderd ingezetenen van Groningen gesloten, Avaarbij men elkander
beloofde, »zich te dienste des Konings en van de Algemeene Staten tegen de Unie van
Utrecht te verzetten, lot welke men de stad door onbehoorlijke middelen wilde dwin-
gen, om haar naderhand met bezetting lastig te vallen (1)." *Om dien lijd gaf ren-
nenberg den landzalen van Drenthe schriftelijk verlof, alle krygsbenden, die zonder
lastbrieven, door hem dubbel geteekend en gezegeld, aan hunne grenzen kwamen,
zelfs met geweld af te weren; voorts Koeverden Ie bezetten en de twee daarin liggende
vaandels te verdrijven. Dit geschrift viel in handen van een Staatschen Hopman, welke
er een afschrift van naar Utrecht opzond, waar zich toen de Prins van Om/y'e ophield.
Rennenberg werd derwaarts ontboden, onder voorwendsel, dat men met hem over be-
langrijke zaken wilde raadplegen. Hij echter zond in zijne plaats popke ufkens, welke
hem in den weg stond, maar uit wien men zijne bedoeling ontwaarde, die nog nader
bleek uit eenige onderschepte brieven van parma, in welken hem onverwijlden bijstand
werd toegezegd. Middelerwijl trachtte kornput , door kracht van redenen, hem te be-
wegen, der zaak van het vaderland getrouw te blijven. Hg geraakte op nieuw in hevi-
gen zelfstrijd; hij wist niet wat te doen; hij was nog kwalijk gereed, zyn voornemen
ten uitvoer te leggen; langer te vertoeven was ook geen tijd, en de zaak voor den
Prins te verbloemen, vertrouwde hij zich zeiven niet toe. Dikwerf veranderde zijn gelaat
en tranen schoten hem in de oogen. Bovenal vond hij een groot gemoedsbezwaar,
zijnen eed, den Staten afgelegd, te schenden; maar der listige tong zijner zuster gelukte
het, al zijne bedenkingen te ontzenuwen of uit den weg te ruimen (2).
Brab. T. III. ρ. 305. fresikga, Memorien, bl. 177—184, 587—590. vervov, Gedenkw. Geschied.
bi. 13—16. bor, Bist. d. Nederl Oorl. J). II. U. XIV. bl. 162—166. v. meteren, IlisL d, Ne-
derl. Oorl. B. X. bl. 180, 181. hooft, Nederl. IJist. B. XVL bl. 688—690. schotaküs, Fr, Bist.
B. XXUI. bl. 839—844. winsemius, Chron. v. Vriesl. B. XVllI. bl. 654—658.
(1) Bon, Bist. d. Nederl Oorl. D. II. Authent. Stukh. bl. 11—13.
(2) fresinga, Memorieu, bl. 178, 184—198. bor, Bist, d, Nederl. Oorl. D. II. B. XIV.
bl, 166, 167. v. meteren, Bist. d. Nederl, Oorl. B. X. bl. 181 Ycrso. hooft, Nederl. Bist.
JJ. XVI. bl. 691.
DES VADERLANDS. 3-27
Oranje, gereed naar Amsterdam te vertrekken, oordeelde liet in de gegevene 1576--
omstandigheden raadzamer, zich over Amersfoort en Elhurg naar Kampen te begeven.
Hij liet rennenberg, toen te Groningen^ bij monde van popke ufkens bij zich legen
den derden van Lentemaand te Elhurg ontbieden, 's Graven antwoord echter was zoo
onbepaald en zijn gedrag van dien aard, dat ufkens, zich niet langer bij hem veilig
achtende, heimelijk der stad ontweek. Des anderendaags evenwel zond rennenberg
zijn tweeden hofmeester, Hendrik hagen, naar den Prins met de verzekering zyner
trouw en dienstvaardigheid. Intusschen liet hij een bode, door de Staten van Friesland
aan frankena gezonden, aanhouden, hem de brieven afnemen, en toen hij daar in
vond, dat het bevel over zijne afdeeling voorloopig aan barthold entens was opge-
dragen, frankena in lieclitenis zetten, die echter door het springen uit een venster
ontsnapte. Om dien tijd waren eenige brieven onderschept, uit welke de zamenheuling
van zekeren kornelis kempis, pleitbezorger te Groningen, met de Spanjaarden dui-
delijk bleek. Men nam kempis gevangen en wilde hem .ter pijnbank brengen, waar-
tegen echter rennenberg en zijne aanhangers zich met nadruk verzetteden. Uit dit een
en ander nam kornput aanleiding, bij sommige Regeringsleden, inzonderheid bij den
Burgemeester jakob hildebrants , ernstig aan te dringen, op het behoud der stad bedacht
te zijn. Het antwoord, dat »men wel in tijds voorzorgen zou nemen," bevredigde
hem in geenen deele en hij verliet de stad. Het gebeurde in Friesland en
bovenal het naderen van den Prins van Oranje schijnen rennenberg aangespoord
te hebben, zijn plan spoedig te volvoeren; en zijn gedrag daarbij was niet vrij van
trouweloosheid en veinzerij. Den tweeden van Lentemaand gaf hij een groot gastmaal,
dat tot laat in den avond duurde. Onder de genoodigden was ook Burgemeester hilde-
brants, de steun der Hervormden en op wiens beleid zij zich geheel verlieten. Hij
wist aan tafel het gesprek op de rondloopende geruchten te brengen en zeide, zich
tot den Graaf wendende: »ik hoop niet dal Uwe Genade iets euvels voorheefiy Ren-
nenberg , hem vriendelijk de hand drukkende, antwoordde: ))wel vader, dien ik als
mijn^ vader acht, zoudt gij zoo iels van mij denken?'^ Meteen spoorde hy de
gasten tot vreugde en vrolijkheid aan; zang en snarenspel verhoogden de genoegens
van den rijk bezetten disch, en het feest werd in de danszaal besloten. Burgemeester
hildebrants deelde den Hervormden 'sGraven antwoord mede, doch vermaande hen niet-
temin, op hunne hoede te zijn. Rennenberg, die 'sPrinsen komsl ie Groningen Yvcesde,
welke zijn geheele plan zou verijdelen, hield zich den geheelen nacht bezig met het
regelen van eenige zaken, die gewoonlijk tot het laatste uitgesteld worden. Daarop
wapende hij zijne bedienden en vereenigde hen met de soldaten, die heimelijk in de
stad gekomen en bij Roomschgezinde burgers gehuisvest waren. Met klokslag van vijf
ure in den morgen, toen de Hervormde wacht, naar gewoonte, door de Roomschge-
zinde was afgelost, vliegt een deel gewapend geboefte met groot geschreeuw naar de
Π Deel. 6 Stuk. 47
-ocr page 370-mm roe
370 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— markt en maakt er zich meester van. Op dat oogenblik Yersehijnt rennekbbrg te paard in
volle wapenrusting, verzeld door dertig schutters met wilte sluijers of veldteekens om den
linkerarm; hun leus was: de Koning. Met den degen in de vuist rent hij voorwaarts,
roepende: »staat bij, goede burgers, staat bij; nu eerst ben ik des Konings ivettige
maand Stadhouder, en bereid met u te leven en te sterven! Elk bchartige de dienst des
1580 Xofiijigs j^ipi eigen welzijn P^ Terstond geeft hij bevel twee veldstukken te
laden, welke voor het raadhuis geplant waren, laat de trommels roeren, de trompetten
steken, en gelast eenig paardevolk onder een vervaarlijk krijgsgeschreeuw door de stra-
ten te trekken, om de ingezetenen schrik aan te jagen. De aanzienlijkste bur-
gers houden zich meest binnenshuis; maar het graauw, ten getale van vijf- of zes
honderd, rot op de markt bijeen. De regtschapen Burgemeester hildebrants echter, in
de hoop, spoedig door velen gevolgd te worden, rukt aan het hoofd van eenige Her-
vormden derwaarts. )) Is dat nu de daad van een regtgeäard Bevelhebber roept hij
RENKETfUERG toc; docli wordt onmiddellijk door een kogel doodelijk gelroiTen. Met hem
zonk de moed der zijnen, en elk trachtte zich door de vlugt te redden, waarbij slechts
een het leven verloor. De aanhangers van REwifENBERG lieten de markt wel bezet,
trokken door de straten, schoten op de huisdeuren en vensters der Hervormden,
en namen den gekwetsten Burgemeester dirk sghaffer, de Leden van den Raad,
en meer dan twee honderd burgers gevangen. Eenigen wierpen zich in de vesten
en zwommen door de grachten; ook de Predikanten en sommige voorname bur-
gers geraakten, weinig dagen daarna, vetmomd de stad uit. Op denzelfden dag nog
riep RENNENBERG dc Gilden bijeen, stelde nieuwe Gemeentslieden, nieuwe Raadsleden,
nieuwe Burgemeesters aan, en liet zijn verdrag met den Koning afkondigen en bezwe-
ren. Den dag te voren had hij de voorwaarden aangenomen en geteekend, op welke
de Hertog van Terra-Nova hem van 's Konings verzoening verzekerd had. Tevens be-
kende hij zestien duizend gulden ontvangen te hebben, op afrekening van de tien duizend
pistolen, welke hem Avaren toegezegd. Parma téekende den vijfden van Lentemaand
te Maastricht" den open brief, bij welken rennenberg voor een getrouw dienaar des
Konings, en zijn vroeger gedrag als vergeven en vergelen verklaard werd (1).
Rennenberg had dadelijk vleijende brieven gezonden, om ook de Ommelanden lot
(1) Documents llist. T. II. p. 78, 79. carnero, las guerras civiles, p. 161. strada, dc Hello
Iklg. T. IL Lih. 111. p. 158. campana, della giierra di Fiandra, T. 11. p. 22. bentivoglio,
Nederl. IlisL bl. 336. le petit, Chron. d. Holl. ï. II. Liv. Xll. p. 384, 385. chappüys, Hisl.
Gén. d. I g. d. FL Liv. V. p. 294, 295. haraeus, Annal, Drab. T. 111. p. 306, 307. fresinga,
Memoriën, bl. 202—207. bor, Hisl. d. Nederl. Oorl D. 11. B. XIV. bl. 167—169. Authenl.
Stukk hl 13, 14. v. meteren, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 181, 182. hooft, xWederl. Ilist.
35. XVL bl. 691—693. grotius, Annal. Lib. III. ρ. 68, 69. goütiioeve??, Chron. v. Holl. D. IL
DES VADERLANDS. 365
afval te brengen, maar vond geen gehoor. Kornpüt, door vlugtelingen uit Groningen
van hetgeen aldaar gebeurd was onderrigt, verscheen nog vóór den avond van den
derden van Lentemaand met gewapende benden voor de stad, en opende den vol-
genden dag, door tbarthold entens met dertien vaandels voetvolk en twee kornetten
ruiters uit Friesland versterkt, het beleg. De Prins van Oranje^ op wien het
verraad van renttenberg zulk een diepen indruk maakte, dat hij zich sinds dien tijd
op geen Roomschgezinde meer verliet al scheen hij nog zoo getrouw, nam terstond
maatregelen, om de sleden van Overijssel en Drenthe te verzekeren, welke men,
gelijk uit onderschepte brieven bleek, insgelijks van der Staten zijde trachtte af te
troonen. Het innemen van bezetting geschiedde niet overal zonder tegenkanting van de zijde
der burgers, welke, over het geheel, daartoe noode overgingen , dewijl hel krijgsvolk zich
meestal aan grove buitensporigheden schuldig maakte. Met moeite wierp sonoy een vaandel
voetknechten in Kampen, en begon Aocuercie» en de öowr/an^e te versterken, doch moest,
bij gebrek aan geld, het werk eerlang staken. Hohenlo verzekerde zich met geweld van Ol~
denzaal, hetwelk bezetting had geweigerd. De bezittingen van rensekberg werden verbeurd
verklaard; onderanderen verkochten de Staten van Holland zijn lanógoed de Oude Hoorn
voor zestien duizend gulden aan den Admiraal willeih van blois vapt treslong. Inlus-
schen gaf zijn afval aanleiding tot opschudding in onderscheidene plaatsen. Te Deven-
ter en te Zwol geraakten de Roomschgezinden en de Hervormden tegen elkander in de
wapenen; de kloosters werden geplunderd, de beelden uit de kerken geworpen, en
eenige Spaanschgezinde burgers uit de stad gejaagd. In de Ommelanden en in Drenthe
vielen, even als kort geleden in Friesland, de soldaten, waar zij konden, in de kerken,
vernielden er de beelden, en verdreven de Roomschgezinden. Te Utrecht stoof een hoop
volks, op het vernemen van rewnenbergs verraad, den zevenden van Lentemaand in
de kerken, waar men de Roomsche eeredienst nog uitoefende, en verbrak er de beel-
den , schilderijen en altaren. Dit onbeschaamd overtreden van het verdrag des verleden
jaars werd door alle weidenkenden afgekeurd, maar niemand waagde het, zich er tegen
te verzetten. Het gerucht er van bragt ondertusschen de burgerij in beweging en ten
laatste in de wapenen. Om erger te voorkomen, verzocht de Regering de burgerhop-
lieden , de menigte, zoo mogelijk, te stillen en te bewegen, hare begeerte op bescheiden
wyze voor te dragen. Zij leverde nu twaalf punten over, van welke eenige door de
Regering ingdwilligd werden, zoo als het schorsen van de openbare uitoefening der
Roomsche godsdienst tol nader bevel van den Prins, aan wiens beslissing' de geëischte
wering van Roomschgezinden uit de byeenkomsten der Staten en Bondgenooten, en
bl. 159. V. KEYD, Nederl Gesch. Β. JI. bl. 23. scnoTANus, Fr, Ilist. B. XXIIL bl. 844-~847.
«ROEN V, pRiNSTERER, in de Arckivcs de la Maison d'Orange, T. VIL p. 243—248.
47*
-ocr page 372-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— andere punten geheel moesten overgelaten worden. Hiermede liet het volk , doch schoor-
voetend, zich te Vreden stellen (1).
Oranje had het verraad van rennenberg wel niet geheel kunnen voorkomen, maar
toch door zijne waakzaamheid en beleid 's Graven plan, al zijne stadhouderlijke gewesten
den Koning in handen te spelen, verijdeld (2). Immers Friesland, Overijssel, Drenthe,
en de Ommelanden hadden, gelijk hij zich uitdrukt, »vast besloten met de Staten
der Vereenigde Gewesten te leven en te sterven (3)." Den zestienden van Lentemaand
trok hij van Kampen op Muiden, en van daar voerden hem de Amsterdammers den
volgenden dag met sierlijk gelooide schepen en jagten naar hunne stad, waar hij luis-
terrijk werd ontvangen. Het geschut op het Kamperhoofd, op de Nieuwe Brug, en
op de schepen werd bij het naderen van den Prins gelost. In het Damrak werd hij
door eenen Neptunus, op een walvisch zittende, en door eene Maagd, den Oostzeehan-
del voorstellende, begroet, en met een watergevecht tusschen tien of twaalf rappe
gasten vermaakt. Aan den Darn opgehouden, werd hij door Burgemeesteren verwel-
komd, en tusschen de gewapende schutterij door naar het Stadhuis, en vervolgens
ten huize van den Burgemeester dirk jansz. de graaf geleid, alwaar hij eenige dagen
op stadskosten onthaald werd. Drie avonden achter elkander werden door de geheele
stad pektonnen gebrand en vuurwerken afgestoken (4).
In Amsterdam bragten de Staten van Utrecht den Prins het schenden van den ge-
loofsvrede door de Hervormden onder het oog; en de Boomsche geestelijkheid verzocht
hem herstelling van de openbare uitoefening harer godsdienst. Hij had over dit laatste
punt het gevoelen van zijn Raad en Hofprediker de villiers ingeroepen, hetwelk een
geest ademde, die hem minder behaagde, maar door de omstandigheden ingegeven
en gebillijkt werd (5). Want hoe zeer het niet te ontkennen is, dat de Roomsch-
gezinden in het begin van den opstand en krijg, niet minder dan de Her-
(1) fresinca, Memorien, bi. 207—212. bor, IlisL d. Ncderl. Oorl. D. II. B. XIV. bl. 169—
173, 178. AuthenL Stakk. bl. 73. v. meieren, Mist. d. Ncderl. Oorl. B. X. bl. 182. hooft,
Ncderl. IlisL B. XVI. bl. 693. schotanus, Fr. llist. B. XXllI. bl. 847, 848.
(2) Vgl. groen v. i'rinsterer, in dc Arckivcs de la Maison d'Orange, ï. Vil. p. 257.
(3) Documents Ilist. T. II. p. 79.
(4) b0«, llist, d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIV. bl. 170. hooft, Nedcrl. Ilist. B. XVI. bl. 694.
(5) v. d. spiegel, OuuUg. Stukk. D. II. bl. 264—268. Archives de la Maison d'Orange,
T. VII. p. 264—270. Een zaakrijk vertoof; van j. ab utrecht dresselhuys over Mr. pieter loze-
leur, Heer yan Vdliers, geboren te Ilijssel, waarscliijnlijk omtrent 1530, en oyerleden te West-
hoven, een landgoed op Vyalcheren, in de laatste dagen van Slagtmaand 1590, Avordt gevonden
in het Mengelwerk van de Gids voor 1846, bl. 79—127.
DES VADERLANDS. 3-27
vormden, goed en bloed voor de zaak des Vaderlands hadden opgezet, was die ijver ihans 1576—
bij hen zeer verflaauwd en zelfs hunne kwade trouw, onlangs nog door het verraad van
RENNENBERG, te zeer gebleken, om zich op hen te verlaten. Men was dus genood-
zaakt op hen naauwkeuriger acht te slaan, niet onidat zij Roomschgezinden Avaren,
maar omdat zij met den vijand heulden. Oranje had dit gaarne anders gezien; zijn
plan was steeds geweest, de beide godsdiensten zoo veel mogelijk op gelijken voel te
houden. Van daar had hij den geloofsvrede met zoo veel ernst doorgezet, en om zijne
verdraagzaamheid zoo rnenigen smaad van heethoofdige Hervormden ondervonden.
3Iaar zoodra de Roomschgezinden gevaarlijke burgers werden, moesten zijne ge-
matigde gevoelens zwichten voor het belang van den Staat (1). En dit werd inzonder-
heid het geval, sinds bij de Roomschgezinden het gevoelen van de verbindende kracht des
eeds aan den Paus gedaan, boven den eed aan den Lande afgelegd begon door te
breken. Men had er reeds een voorbeeld van gezien te Antwerpen en elders, toen
de Algemeene Staten don jan voor vijand verklaard en den eed op de Gentsche Bevre-
diging geëischt hadden. De Jezuiten en eenige andere geestelijken hadden immers
betuigd, dat zij dien eed niet konden afleggen, omdat zij den Paus eed gedaan hadden,
welke bon jan als zijnen vriend beschouwde (2). Ongetwijfeld gaf het gedrag der
Hervormden aanleiding, dat vele gemoedelijke Roomschgezinden, en die het anders
Avel met het Vaderland meenden, in het belang hunner godsdienst naar de zijde van
Spanje overhelden, hetwelk voorwendde hunne bescherming te bedoelen; maar even
ongetwijfeld werd de maatregel, hen builen alle beheer en bediening te houden, door
de voorzigtigheid aan eenen slaat voorgeschreven, die nog zeer wankelend gevestigd was.
Hoezeer oranje den eisch der ütrechtsche geeslelijkheid billijkte, achtte hij helech-
ter ongeraden daarin geheel te bewilligen, om het gemeen, dat op haar verbitterd was,
niet te tergen. Hij vermaande beide, Roomschgezinden en Hervormden, zich met elkan-
der te verslaan tot op de naasle bijeenkomst der Algemeene Slalen te Anliverpcn; en
wees, bij voorraad, den Roomscligczinden de Geerlc- en de Predikheerenkcrk Ier
iiiloefening hunner godsdienst aan. Ofschoon hij hel nakomen van dit bevel den bur-
gerhoplieden had opgedragen, was hel evenwel van kortstondige kracht. Reeds'dcn acht-
(1) v. d. spiegel, OnuitQ. SlukJi. D. II. bl. 262 (1). Vgl. hiervoor, bl. 248—250, 287.
(2) IHst. V. d. Satisf. v. Goes, bl. 288-^291. Hiervoor, bl. 249. Men hoore den Prins zei ven
over dit punt in zijne Apologie, aan{jcliaald in de Uist.v.d. Salisf.v. Goes, bl. 288, 289, en door
giioen v. ruissterer in de Archives de Ia Maison d^Orange, ï. Vil. p. 137 tot antwoord op de
vraa^: Etoit-ce peur cause de reIi[jion, que les Calholiques iurcnt de plus cn plus traités avec
dèllance et scvérité, ou pour Ia sureté de I'Etat? Zie aldaar een uitvoerijj vertoog over 's Prinsen
verdraagzaandicid in liet godsdienstige, p. 133—138.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— tienden Tan Zomermaand verbood de Regering van Utrecht het uitoefenen van de
1581
Roorasclie eeredienst en het openlijk dragen van geestelijk gewaad, tot dat er op het
punt des geloofs nader voorzien zou zijn. De ilaauwe schemering, welke van de vroe-
gere grootheid des hisdoras nog was overgebleven, verdween weldra geheel met den
dood van den Aartsbisschop frederik βοπενκ van toutenburg den vijf en twintigsten
van Oogstmaand. Hij had twintig jaren den bisschopsstaf gevoerd. Men roemt z^ne
geleerdheid, maar laakt zijne buitensporige zucht voor het schoone geslacht. Hij wordt
van gierigheid beschuldigd, doch daarentegen vindt men elders tot zijne eer vermeld,
dat hij met hetgeen hij op zijnen hofstoet uitzuinigde, in het geheim de armen wel-
deed (1).
Ondertusschen had de Prins van Oranje zich naar den Haag begeven, waar eene
dagvaart der Staten van Holland en Zeeland gehouden werd, tot welke ook de kleine
stéden waren opgeroepen, hetgeen slechts in zaken van het hoogste gewigt geschiedde.
Trouwens, thans zou ook over niets minder gehandeld worden, dan over het verwer-
pen van den Koning van Spanje, het aannemen van den Hertog van ^«/ow als Bescherm-
heer, en het vernieuwd opdragen der oppermagt van Holland en Zeeland aan den Prins van
Oranje. Over de beide eerste punten zou vervolgens in de Algemeene Statenvergadering te
Antwerpen een bepaald of eindbesluit genomen worden (2). De viluers had inmiddels reeds
op 'sPrinsen vraag, of, zoo als sommigen beweerden, onderhandelingen met den Fran-
sehen Vorst strijdig waren met de pligten van een Hervormde? geantwoord, »dat
hij, aangezien den drang der omstandigheden, een verbond met anjou nuttig en noodig
achtte. Van Engeland en Duitschland toch was niets te hopen, zoodat hij dit hield
voor het eenige redmiddel, ten ware de Staten een ander aanwezen. Op den
Franschen Vorst was wel veel aan te merken, maar nog meer op den Koning van
Spanje, die zoon en gemalin vermoord en een bloedschendigen echt met zijne
nicht gesloten had (5)." St. aldegonde leverde bij den Prins een uitvoerig vertoog
in over het regt, den Koning van Spanje de gehoorzaamheid te ontzeggen; »niet,"
zegt hij, »omdat hij niet van onze godsdienst is, maar vooreerst, omdat hy een tiran
en onderdrukker is van onze regten en vrijheden door behulp van vreemdelingen,
(1) loß, llist. d. NederL Oorl. D. II. B. XIV. hl. 173', 174, 215. hooft, MeW. Hist.
B. XVL bl. 693, 694, 712. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl B. X. bl. 195. Batavia Sacra,
D. III. bl. 1—145. KOK, Vaderl. Woordenk D. XVI. bl. 485—487.
(2) Zie den brief van grawe den veertienden van Lentemaand 1580 aan den Hertog van Anjou,
in de Documents Hist. T. II. p. 77—79.
(3) v. n. SPIEGEL, Onuitg. Stiikk. D. II. bl. 268—275. Archives de la Maüon d'Orange^
T. VII. p. 270—275.
DES VADERLANDS. 3-27
aan welken bij ons kan noch mag onderwerpen; en tën tweede, omdat hij een gezwo- 1576—
ren vijand is van de ware godsdienst en van het woord Gods, en op geene wijze hoe-
genaamd het bestuur over het Land wil aannemen dan op voorwaarde, dat hij het
Rijk van jezus Christus uilroeijen en, door den ondergang der Hervormden, zich eenen weg
banen kunne tot onderdrukking van al de vrijheden des Lands. »Ik geloof nietzegt hij ,
)) dat partij zelfs zal erkennen, dat dit geoorloofd is. Indien wij dit van den Her-
tog van Anjou, als een Roomsch-Katholijk Vorst, ook te wachten hadden," gaat hij
voort, »zou het eene groote dwaasheid zijn, een tiran en vervolger van de Kerk
tegen een anderen van dezelfde soort en hoedanigheid te verwisselen; maar er is
alle reden te verwachten, dat de Hertog, in plaats van onze regten en vrijheden te
verdrukken, die zal handhaven, en in stede van de Hervormden uit te roeijen, hen
zal beschermen." Hierop onderzoekt hij in het breede, of het noodzakelijk zij, dat
men juist een Vorst van de nieuwe godsdienst tot Heer kieze, en de uitslag van dit
onderzoek is ontkennend (1).
Ongunstig daarentegen was het gevoelen van lazarus sghwekdy, hetwelk de Prins
insgelijks had uitgelokt, over het onderhandelen met akjou. »Laat u niet haastig in
met de trouwlooze Franschen," schreef scnwEPfDY. »Nooit is eenige Slaat of Vorst er
goed mede weggekomen. Zoo gij met hen in verbindtenis treedt, zult gij en de uwen
door elk verfoeid en voor altijd door het Vaderland verworpen worden. Geloof mij,
wanneer God de menschen verblindt, is hun verderf nabij; en de verblinding is, wan-
neer zij den regten en goeden weg verlaten en verkeerde paden inslaan (2)." De
Keizer was mede niet voor anjou ingenomen, in wiens plaats hij natuurlijk liever een
Vorst uit het Huis van Ooslenrijk, van hetwelk hij de Nederlanden als erflanden be-
schouwde, zou gezien hebben (3). Graaf jan van Nassau, welke over den Hertog
gansch niet eenparig met zijn broeder dacht, werd echter, naar het schijnt, door een
geschrift, om dezen tijd en denkelijk te zijnen behoeve opgesteld, maar vooral door een
brief van oranje zeiven, iets gunstiger voor hem gestemd (4).
De Edelen en de afgevaardigden van twee en twintig sleden namen deel aan de be-
raadslagingen in den Haag. Eenparig besloten zij den acht en Iwintigslen van Lente-
maand den naam des Konings in dc openbare stukken niet meer te bezigen, zijn zegel
(1) Archives de la Maison d'Orange, Τ. YIl. ρ. 276—285.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 228—230. En 'sPriascn merkwaardig ant-
wooj'd, aldaar, p. 230—239, ·ννααΓ]ιι hij de noodzakelijkheid aantoont, in welke de Nederlander»
gebragt zijn, om van Heer te verwisselen.
(3) Archives de la Maison dWrange, T. VU. p. 241, 242.
(4) Archives de la Maison d'Crange > Τ. Vil. ρ. 286—^04,
-ocr page 376-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581^ te verbreken, hem Toor vijand des Lands te verklaren, en »nu noch immer met hem
of van zijnentwege in eenige onderhandehng te treden (1)." Ofschoon de Prins, weinig
dagen geleden, aan anjou , in naam van de afgevaardigden der Vereenigde Gewesten,
de goede genegenheid, welke zij voor hem koesterden, had te kennen gegeven (2),
maakte men echter groote zwarigheid, hem tot Heer aan te nemen. En echter moest
men het aandringen yauBraband, inzonderheid van Vlaanderen te zijner gunste (5) niet
uit het oog verliezen, en lot eiken prijs de vriendschappelijke betrekkingen met Frank-
ri/jfc onderhouden, daar het in de tegenwoordige omstandigheden hoogst gevaarlijk
zou zijn met dat ryk in onmin te geraken. Oranje besefte dit ten volle. Van daar,
dat hij onlangs nog den Hertog van zijne goede diensten had verzekerd (4), en nu
alle krachten inspande, om de Staten voor hem te stemmen, hoe zeer hij ook over-
tuigd was, dat anjoü geene van die hoedanigheden bezat, welke in dit hagchelijk
tijdsgewricht in het Opperhoofd van gewesten gevorderd werden, zoo moeijelyk te
regeren als de Nederlanden. Gor hum en Briele waren de eerste steden, welke volmagt
gaven, met awjou te onderhandelen; eenige andere verklaarden er zich legen, maar
de groote meerderheid wilde den Prins van Oranje voor haar bijzonder Opperhoofd
blijven behouden, wien men, op die voorwaarde, magtigde, met anjou de onderhan-
delingen naar het hem goeddacht voort Ie zetten (5). Duidelijk blijkt, dat de Staten
van Holland en Zeeland alleen uit nooddwang in dit laatste bewilligden, en omdat de Hertog
door den Prins gesteund werd, in wiens hand hij slechts een werktuig moest worden, dat deze
zou verbreken, zoodra het onbruikbaar wierd. Oranje had derhalve op zijnen togt naar de
Noordelijke gewesten het doel bereikt, welk hij er zich van had voorgesleld. Hij bad de
noodlottige uitwerking der listen en lagen van Spanje grootendeels gekeerd, de plannen
van het Spaansche Hof verijdeld, de staatkunde van filips ontmaskerd, en het voor een
oogenblik geschokt vertrouwen hersteld, om eene Vereeniging lol sland Ie brengen,
sterker en duurzamer dan te voren (6).
(1) Resolut. V. Holl, hij wagenaar, D, VII. bi, 392, bij ιαυιτ, Ilist. der Holl. Staatsr. 1). 1.
bl. 415—419, en bij orden v. pwnsterer, in de Archives de la Maimn d''Orange, Τ. VIL ρ. 304.
bor, Jlist. d. Nederl. Oorl D. II. B. XV, H. 181. Authent. Stukk. M. 15. hoopt, Nederl. Ilist.
B. XVI. bl. 690.
(2) Documents Ilist. T. 11. p. 77. Archives de la Maison d'Orange, T. p. 256.
(3) Resolut. V. Holl, en laïnguet, Epist. hij groen v. prinsteiier, in de Archives de la Maison
d'Orange, T. VII. p. 205.
(4) Archives de la Maison dWrange, ï. VII. p. 256, 257.
(5) Resolut. V. Holl, bij kluit, Hist. d. Holl. Staatsr. D. I. bl. 41.5—419.
(6) Vgl, GROEN v. pRiNSTERER, in dc ArcMves de la Maison d'Orange^ T. VII. p. 257 , 258,
304—306. KERviJN DE voiKAERSBEKE, in dc Dociments Ilist. T. 11. p. 83, 84.
DES VADERLANDS. 3-27
Tercgt is aangemerkt, dat oranje's »autorileit en absolut gouvernement van Holland
en Zeeland,'''' zoo als de Stalen zich uitdrukten, en hetwelk zij besloten »van nieuws
onder zich te bevestigen en den Prins daarin te handhaven, zonder in hun gewest
iemand anders (als Opperhoofd) toe te laten of te erkennen (1)thans door het ver-
dwijnen van 'sKonings gezag aanmerkelijk van aard veranderde, en er een nieuwe re-
geringsvorm gevorderd werd (2). Uit onderscheidene voorstellen, in de Haagsche dag-
vaart ter tafel gebragt, wordt afgeleid, dat »Holland, zonder met de Algemeene Sta-
ten, of de Vereeniging van i/Zrec/ii de gemeenschap te willen afbreken, een afzonderlijken
staat poogde te vormen, in naam eenheerschend (monarchaal), maar indedaad gemeene-
beslgezind, en van welken de Prins het Opperhoofd zou zijn (5)." Daarom verklaar-
den de Edelen, »dat bij hen twee zwarigheden bestonden: ten eerste, om van Heer
te veranderen, en ten tweede, om den Hertog van Anjou als zoodanig aan Ie nemen.
Zij stelden derhalve voor, dat den Prins »het gouvernement dezer Landen over
Holland en Zeeland aangeboden, en voorts door Zijne Excellentie met anjou gehan-
deld en bondgenootschap gemaakt zou worden, alles bij rade van die van de nadere
linie." De meeste steden bragten in dien geest hare slem uit. RoUerdam sloeg daar-
enboven voor, »alle Raden, Justicieën, Officieren en Schutterijen een nieuwen eed af
te nemen en te doen zweren Zijne Exellenlie en de Slalen als Hooge Overigheid
dezer Landen (4)." Amsfcrdam ging nog verder en wilde, dat men den Prins »het
Gouvernemcnl van Holland zou aanbieden onder zulken titel als hem sou gelieven
aan ie nemen, daar hij lijf en goed voor deze Landen had opgezet, en er geen Chris-
telijker, bekwamer (expeiicr), of getrouwer zou mogen gevonden worden (ö)." Hel
schijnt, dat hel besluit der Slalen van den negen en twinligslen van Lentemaand over-
eenkomstig dil voorstel genomen is. Immers bepaalden zij toen, dat »in plaats van
den naam des Konings, die van den Prins en der Staten, als vertegenwoordigende do
Hooge Overheid, in alle openbare stukken zou gesteld worden, en men hun den eed
zou afleggen." En alzoo de Slalen »steeds in den uitersten nood hadden bevonden eu
(1) hor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XV. bl. 189. Zie over de oppermagt van oranje in
Holland cn Zeeland, Alg. Gesch. d. Vadert. D. II. St. V. bl. 409—417, 495—4Ö9. Hiervoor,
hl 6, 7.
(2) groen v. rninsterkr, in de Archives de la Maison d'Orange, ï, VII. p. 306.
(3) GROEN v. PRixsTERER, in dc Arckivcs de la Maison d'Orange, t. a. p.
(4) groen v. prissterer mcrkt liiorliij aan, dat het voorstel, waarhij de Staten te zamen met
den Prins het oppcrsie {jezag zouden uitmaken, juist van die stad is uitgegaan, waar de beroemde
BARSEVELT Pensionarïs was. Archives de la Maison d'Orange, ï. VIL p. 306.
(5) Zie de Resolut, ν. Holl, bij kluit, Uist. d. Holl. Staatsr. D. 1. bl 416, 417.
-ocr page 378-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—Dog bevinden den zonderlingen ijver, de getrouwheid, en de genegenheid van den Prins,
welke lijf en goed voor de ingezetenen van Holland en Zeeland heeft veil gehad, en
wiens broeders bovendien in de dienst dezer Landen zyn gesneuveld; en aangezien er
geen Christelijker, getrouwer, aangenamer, en ervarener Vorst of Personaadje lot be-
scherming of het hoogbewind over de Landen gevonden, verzocht, of gesteld zou mogen
Avorden dan hij, zoo zou zijne Vorstelijke Genade door de Staten ernstig verzocht worden
lot volslrcklen (absolut) Overheer en Beschermer der Landen van Holland en Zeeland,
onder zulke voorwaarden als met zijne Vorstelijke Genade konden overeengekomen
en verdragen worden, met behoud van de algemeene welvaart en de geregligheid dezer
Landen." Terstond werden de Heer van Mathenes, Mr. adriaan Winsen, govert \yil-
lemsz. brasser, Mr. willem eardes , Mr. johan van oldenearnevelt, jan martesz.
vissGiiER, Mr. jakob valk, en kasper van vosbergen gcmagtigd, om den Prins lot het
aanvaarden der hooge heerschappij uit te noodigen. Den dag Ie voren hadden de Staten
van Ulreeht, om »gewigtige redenen," niet kunnen verslaan den Hertog van Anjou
als Heer aan Ie nemen, maar besloten, het opperbewind over hun gewest aan oranje op
te dragen. Het schijnt, dat er ondertusschen bedenkingen en zwarigheden ter dagvaart in
Haag zijn geopperd. Ten minste als op den dertigslen van Lentemaand de Hollandsche en
Zeeuwsche gemagtigden hunne laak bij den Prins zouden verrigten, bleven eenige van hen
achter, waardoor zij lot den volgenden morgen verschoven en niet ten uitvoer gebragt
werd, dan nadat een besluit, alles stipt geheim te houden, genomen en door al de
aanwezcnde afgevaardigden, hoofd voor hoofd, gcleekend was (1). Men wil, dal
dit geschiedde lot geruststelling van hen, welke beiast waren, den Prins de oppermagl
aan te bieden (2). Maar het is zeker niet te verwonderen, dat men geheimhouding
heeft gevorderd, daar de uitslag dezer belangrijke beraadslaging voor de andere gewes-
ten zorgvuldig moest verborgen blijven (5).
Niet alleen wilde men 'sPrinsen gezag uitbreiden, maar zelfs werd hem de litcl
van graaf plegtig aangeboden. Onderanderen blijkt dit uit een brief van oranje , waarin
hij schrijft, dal de Staten in de Vergadering, van welke hier sprake is, zich ontslagen
hebbende van den eed en pligt, waarmede zij aan den Koning van Spanje, in de hoe-
danigheid als Graaf van Holland, Zeeland en Friesland, eenigzins verpligt of verbon-
den geweest waren, »hem uit dien hoofde ernstig verzoclit hadden de grafelijkheid,
hoogheid en heerlijkheid der genoemde gewesten te willen aannemen, regeren en be-
(1) iton, llist. d. Nederl. OovL D. II. B. XIY. bi. 181, 182. uooft, Ncdcrl Ilist. 13. XYI-
hl. 69G.
(2) Leven van willem 1, D. 111. bl. 380.
(3) cnoEN v. ruiKSTEREn, iu dc Archives de la Maison d'Orange, T. VU. p. 307.
-ocr page 379-DES VADERLANDS. 365
sluren, in de hoedanigheid, naam, en eigenlijken titel als graaf en heer dezer lan-1576—
BEN (1)." Indien het waar is, dat 'sPrinsen reis naar Holland hoofdzakelijk bedoelde,
)) de Regenten te polsen, hen te bewerken, en daartoe te leiden, dat hem op nieuw
de Hooge Overheid wierd opgedragen, opdat hij daardoor gelegenheid mögt Tinden,
een verderen stap te doen lot het bekomen Tan het graafschap ταη Hólland en Zee-
land en de opperheerschappij Tan het Sticht Utrecht (2)," dan moet men erkennen,
dat oranje Tolkomen geslaagd is.
Onder de yerschillende zaken, welke op de dagvaart te ^sllage behandeld werden,
behoorde ook een kerkelijke onlust te Woerden. Er heerschte groote spanning tus-
schen de Lutherschen, welke zich onder Hertog erik van Brunswijk, den Pandheer
dier slad, aldaar nedergezet hadden, en de Calvinisten. De Regenten waren er alle van de
Augsburgsche geloofsbelijdenis, tot de Prins in het Torige jaar de Regering Teranderd
en er eenige Calvinisten in gebragt had. Hierdoor was de heethoofdige Luthersche
Predikant jan saliger, welke de Calvinisten eedbrekers en oproermakers, de Roomschen
en Doopsgezinden verleiders en zielmoorders noemde, geheel in beweging geraakt. Hij
schreeuwde, dat de Prins valsche Christenen in de Regering gesteld had, en zelf geen
goed Christen was; ook bad hij op den preekstoel God om voor de Staten, daar zij
beraadslaagden, den Koning te Terlaten, heigeen, naar het schijnt, met zijne gevoelens
niet strookte. Van hooger hand werd hem en zijn gelijkgestemden ambtgenoot het
preken, zoo in het geheim als in het openbaar, verboden en een ander leeraar in
hunne plaats gezonden. Doch zij bekommerden zich weinig om dat Tcrbod, weshalve
hun, bij besluit der Stalen van den vierden van Grasmaand en met goedvinden van den
Prins, de stad ontzegd werd, waar »voortaan de leer van galvijn in de kerk zou
gepreekt worden, en die van lutiier alleen ter plaatse daar zulks laatstelijk geschied
was, zonder dat de cene gezindheid de andere zou mogen lasieren (3)."
Om dezen tijd baarde een geschil Uisschen de Regering en de Hervormde Leeraars
van Leiden, hetwelk uit een twist van den Predikant kasper koolhaas met zijn ambt-
genoot pieter korweliszoon onlslaau was, den Staten insgelijks veel moeite. Koolhaas
liad ondcranderen legen zijn medeleeraar beweerd, dat de Regering gezag in de aan-
stelling van Ouderlingen en Diakenen moest hebben. Door hem gesteund, magligde
(1) bor, IHst. d. Nedcrl. Oorl. D. II. B. XIV. bl. 180. De overige bewijzen Iiiervoor vindi
men l)ij groen v. prinsterer, in de Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 307, 308.
(2) Leven van willem I, D, III. bl. 385.
(3) Resolut. V. Holl, bij wagenaar, D. VII. bl. 332—334. dor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. IJ.
B. XIV. bl. 145—149, hooft, Nedcrl. Ilist. B. XVI. bl. 6Ö6, 697. brakdt, Ilisi. d. Heforrn..
D. I. bl. G62—€64.
48*
-ocr page 380-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—DU de Welhouderschap Iwee leden uit haar midden, om in den Kerkeraad voor Ie
zitten. Hierop ontstond de vraag: of en in hoe verre het gezag der Regering zich
over kerkehjke zaken uitstrekte? Zij Averd van den kansel met hevigheid zoo voor als
tegen beantwoord. De Staten van Holland keurden het gedrag der Leidsche Regering
af, en de Prins schreef haar, zich van nieuwigheden te onlhouden (1). Pieter kor-
KELiszoow las dien brief de gemeente voor, en daar hij er bijvoegde, dat men de
Regering moest gehoorzamen ^ als deze den Prins gehoorzaamde, werd hij dadelijk
in zijn ambt geschorst. De Staten gelastten, doch vruchteloos, hem in zijne
dienst te herstellen, of hun de redenen, die men tegen hem had, te ontvouwen. Zij
wonnen intusschen over het besprokene punt de gevoelens in der Predikanten van
Rijnland en Delßand, waarin de Regering van Leiden even weinig genoegen
nam als in hunnen raad, koolhaas zoo wel als zijn ambtgenoot te ontslaan. Nu zet-
ten de Stalen zelve, op aanmaning van den Prins, koolilvas af. De Leidsche Regen-
ten ecliter namen hem in hunne besclierming en liclen hem voortpreken niet alleen,
maar zelfs door dirk volkertz cookriiiert, ofschoon hij voor alles behalve regtzinnig
in de leer gehouden werd, eene verdediging voor zich opstellen. Eindelijk toch begre-
pen zij, koolhaas, die insgelijks een eerste en tweede verdcdigsclirift had uitgegeven,
in zijne dienst te schorsen. De twist was evenwel hierdoor niet bijgelegd, en werd aan
goede mannen verbleven, naar wier uitspraak, den negen en twinligsten van Wijnmaand,
de beide Predikanten voor de gemeente schuldbekentenis moesten aileggon; de Regering
zou Ouderlingen en Diakenen kiezen uit eene benoeming van den Kerkeraad, en twee
uit haar midden, Ledematen der Kerk, in den Kerkeraad mogen zenden, zonder echter
aldaar eene stem te hebben, en op voorwaarde van geheim te houden, wat er verhan-
deld werd. Voorts zouden de schriften van KOOLnAAs in eene Kerkvergadering onder-
zocht worden (2).
Niet vóór den elfden van Grasmaand keerde oranje uit don Haag weder naar Ant-
Grasni. werpen (5). Eenige dagen te voren, omtrent den avond, had men door al de Neder-
^^^^ landen, drie malen binnen een vierendeel uurs, eene aardbeving gevoeld, welke van
(1) Ml'. GUOES van PKiNSTEßER Icvcrt ccn ultvoerig betoofj, dat de Prins van Oranje steeds de
regten der Hervormde Kerk als heilig; beschouwde, in de Archivcs de la Maison dWrange,
T. YIL p. 82—84.
(2) nesolut. v. Holl, bij wacenaau, D. YIL bl. 334—337. bor, Ilist. d. Ncderl. Oorl. D. IL
B. XIV, LI. 143—145. hooft, Ncderl. Rist. B. XVI. bl. 697, 008. brandt, lüst. d. Reform.
-Ό. 1. bl. 649—655.
(3) Dit blijkt uit de dagteekening van een brief des Prinsen, iu de Documents Hisloriques,
T. II. p. 85.
DES VADERLANDS. 3-27
Parijs lot Keulen, op zee, en tot York in Engeland toe was waargenomen. Eenige 1576—
schepen waren er door op strand geraakt, hier en daar steenen en klokken uil torens ^^^^
en kerken geschud, en diepe spleten in den grond veroorzaakt (1).
Ondertusschen hield bartiiold enteks Groningen belegerd, en dagelijks vielen er
schermutselingen voor tussclicn zijne vaandels en de stedelingen, die hem derwijze haat-
ten , dal zij eerder het uiterste zouden gewaagd hebben, dan zich aan hem over tc
geven. Hij hoopte hen daartoe door uithongering te dwingen, dewijl het hem aan
magt ontbrak eenen krachligen aanval te beproeven. Hierin werd hij door de Staten
der Ommelanden, steeds op de Groningers verbitterd, naar vermogen ondersteund. Zij
lieten de overtollige klokken uit de dorptorens ligten en er geschut van gieten, en
tastten de kerkelijke kleinooden aan, om hem geld te verschaffen. Middelerwijl wa-
ren eenige benden Spaansch krygsvolk, door parma te Karpen bijecngebragt en gereed
om lot ontzet van Groningen op te rukken, bij Nuis door de Staatschen onder bevel
van iiooGENSAKSEiv, iJssELSTEiPf, en HEGEMAN gcslagcn. Dit belette niet, gelijk uit een
onderschepten brief bleek, dat parma op nieuw besloot, rennenberg onverwijld van eenc
versterking aan manschappen te voorzien. De Staten zonden derhalve den Graaf van
llohenlo, Graaf Willem lodewijk, den zoon van Graaf jan i'öt« en ciiristoffel
IJSSELSTEIN met hunne afdcelingeh naar Groningen, zoodat toen vier en vijftig vaandels
voetvolk en twaalf honderd ruiters er voor lagen. In een onberaden aanval op de ver-
sterkte voorstad bij het Schuilendiep werd entens door een kogel doodelijk getroifen.
Hij was meer een roekeloos krijgsman, een stout Watergeus, dan een ervaren Veld-
overste, en heeft, meent men, over het geheel den Stalen meer schade berokkend
dan voordeel aangebragt. Uit het gebrek aan bekwame hoplieden laat zich verklaren,
dat de Prins van Oranje hem een bevelhebberspost toevertrouwde. Zijn zedelijk karakter
liet veel te wcnschen overig. Men beschuldigt hem van oneerlijkheid, inhaligheid,
wreedheid, eigenwaan en verregaande losbandigheid. In zijne plaats werd, bij voorraad,
aan den Overste esgiieda het bevel over de belegering opgedragen, nadat de Graaf^^van
Ilohenlo dit geweigerd had.
t
De moed der Groningers, door de versterking van het Staafsche leger met volk en
geschut, door het verlies van twee schansen, en de sleeds stijgende duurte der levens-
middelen op eene gevaarlijke proef gesteld, werd weder aangewakkerd op het verne-
men, dat krijgsvolk lot ontzet naderde. Bucno van Aytla had met veel vlijt, cn ge-
(1) strada, de Bello Belg. T. II Lib. IV. p. 208. campana, delta guerra di Fiandra, T. II.
p. 17 verso. LE PETIT, Chron. d. Holl. Τ. II. Li^. XII. ρ. 409. non, Hist. d. Nedcrl. Oorl.
D. II. B. XIV. bl. 175. v. meteren, Uist. d. Nederl Oorl B. X. bl. 185. hooft, Nederl. Ilist.
B. XVI. bl. 698.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—ileeltelijk uit eigene middelen, yeerlien vaandels bijeen gebragt, de Friesche afdeeling
genoemd, over welke de kobles, doch liians, in diens afwezigheid, maarten sguenk.
het bevel voerde. Bij hen voegde zich de Ridmeester thohaso frati, een Albanees,
die zes veldslagen had helpen winnen, met drie kornetten Albaneesche speerruiters en
een vaandel busschieters. Deze krijgsmagt, in alles drie duizend man te voet en zes
honderd te paard, zette over den Päjn, de Pioer en de Lippe zonder gescliut haren
weg naar het ambt Lingen voort. De Gemagtigden der Utrechtsche Vereeniging, hiervan
verwittigd, gaven den Graaf van Hohcnlo last, tegen schenk op te trekken, welke
naar Zwol in aantogt was, alwaar de Katholijken eene opschudding verwekt en om
hem gezonden hadden. Toen schenk echter vernam, dat de Staatschgezinden in die
stad de overhand behouden hadden, hield liij bij Hardenberg, vier mijlen van daar,
stil. Hier ontmoette hem noiiENLO op den vollen middag na eenen zwaren en over-
haasten togt over de dorre heide, op welken velen, en onder hen Jonker jan van Dui-
I verwoorde, van hitte en dorst bezweken waren. Zonder eenig vertoeven of rusten,
II stelde hij zijn volk, achttien honderd voetknechten en veertien lionderd, naar anderen,
li twee duizend ruiters, met vijf stukken geschut, in slagorde. Hij had, vóór het voet-
volk, op den eenen vleugel geplaatst drie vaandels schutters te paard, allen Friezen;
op den anderen vleugel, waar hij zelf zich bevond, het veldgeschut en zijne overige
ruiterg. Schenk, wiens manschappen rust genoten en zich verkwikt hadden, ontbrak
17V. geschut, maar had het voordeel van de zon, die hare brandende stralen zijner uitge-
Zomer- tegenpartij in het aangezigt schoot. Toen het gebed verrigt, het sein tot den
maand
1580 aanval gegeven, en het gesclmt gelost was, renden de Friesche ruiters vooruit, en
Iwee kornetten Albanezen hen tegen, van welke het eene in de pan gehakt, het an-
der met groot verlies teruggedreven en op het voetvolk van schenk geworpen werd,
hetwelk begon te wankelen. Terwijl dc Friezen omwendden, om tot een tweeden aan-
rid te laden, deed een geweldige aanval van een ander gedeelte der vijandelijke ruiterij
op nOHENLo's voetkncchlcn de kans wenden. Niet naar eisch gewapend, om een krach-
tigen ruiteraanval te weerstaan, geraakten zij in verwarring en op de vlugt. Hohenlo's
ruiterij volgde hen. De geslagen benden vloden door de Vecht en over de moe-
rassen van Ommen naar Koeverden. 3Icn verhaalt, dat op de plaats des gevechts,
de Slaalbrink genaamd, tusschen de twaalf- en vijftienhonderd Staatschen sneuvelden,
waaronder vele Edelen en Hoplieden. Drie honderd vijf en dertig man werden gevan-
gen naar Groningen gevoerd, en onder hen Plettenberg, Overste der ruiterij, de
Ridmeester rïjmfff·, de Heer λ'αν eehert, Overste van het voetvolk, de Hopman
rendy, en Hopman adam van Zwjlen van Nieveld, wiens broeder, de vaandrik Jonker
WILLEM, van dorst versmachtende, het vaandel uit stervende handen aan eenen Adel-
borst had overgeleverd. Popke ufkens , uit nieuwsgierigheid medegetogen, werd met
de koets, in welke hij dacht Ie ontkomen, omvergeworpen, achterhaald en afgemaakt.
DES VADERLANDS. 3-27
IIOHENLO, naar Niënhuis gevlugl doch niet ingelaten, geraakte in vermomd gewaad 1576—
binnen Oldenzaal. AI het geschut, eene menigte wapenen, en de weinige hagaadje
vielen in handen der vijanden. Het verlies der Spaanschen begroot men, doch zeker
veel te gering, op vijftien voetknechten en veertig speerruiters. Aanzienlijk was het
getal der gewonden, en onder hen waren thomaso frati en de Heer van dixmuidew.
De dappere Hopman jan kornput of van den gornput was met vijftig man te Kocverden
gebleven, en wilde de vluglende ruiters niet binnenlaten, ten ware zij onder eede beloofden ,
bij hem te blijven en dien post te helpen verdedigen. Zij gaven hun eerewoord, maar
renden den eenen slagboom in en den anderen naar Drenthe toe uit, voorts naar Apel
en over de Β oiir tang e mar Munsl er land. Uit de vlugtehngen, die hen volgden, gelukte het
KORNPUT zes- of zeven honderd voetknechten en omtrent vier honderd ruiters lot staan
Ie brengen, maar vruchteloos was zijne poging, hen over te halen Koeverden te verdedi-
gen; en daar zij alle naar Oldenzaal vertrokken, was hij zelf eindelijk wel genood-
zaakt met zijne weinige getrouwen de vesting te verlaten, welke den volgenden dag
door MAARTEN SCHENK bczct Averd, die er geen levend wezen in vond. De Drost
EVERT VAN ENS keerde er in terug, en liet den burg voltooijen op den grondslag door
KORNPUT gelegd.
De belegeraars voor Groningen hadden ondertusschen vreugdevuren ontstoken, om
de belegerden in den waan te brengen, dat iioiienlo de overwinning beliaald had, en
hen daardoor lot de overgave Ie bewegen. Maar toen zij een tegenovergesteld berigt
ontvingen, vernielden zij des nachts hunne schansen, zonder zich aan de bevelen van
Graaf willem lodewijk of sonoy te sloren, en logen, met achterlating van geschut
en krijgsbehoeften, deels naar Friesland, deels naar Delfzijl, in de hoop zich van daar
naar Holland in te sche[)en. Graaf w^illem lodewijk ontkwam zelfs naauwelijks het
gevaar, door hen aan de Groningers uitgeleverd Ie worden, toen hij eenige hunner
benden Ie Dok/aim achterhaald had en van daar terugvoerde. De Ommelandcrs van
adel en aanzien, lot vier honderd huisgezinnen toe, ontvloden in allerijl het ge-
west, en lieten het den burgers van Groningen en den soldaten van scuenk len prooi.
Drie dorpen werden ten gronde loe verwoest, en de huizen der Staatsgezinde Edelen
alom geplunderd, vernield of verbrand. Schenk werd, als bevrijder, Ie Groningen
onder hét vreugdegejuich der menigte met grooten luister ingehaald. Den volgenden 20 v.
dag reeds loog hij met rennenberg naar Delfzijl, dat tamelijk wel versterkt en met
drie honderd man nevens onderscheidene stukken geschut, doch schaarsch van krijgs-en 1580
mondbehoeften voorzien was, en sloeg er het beleg voor. Terwijl dit werd voortgezel,
rukten zij voor den Opslag^ eene schans aan den mond der Jlunse, die zich uil ge-
brek aan leeflogt bij verdrag overgaf. Tevens vermeesterden zij nog eene schans Ie
Monnikerzijl, en sloegen toen den weg in naar Kollum^ om zich van Dolckwn,
hetwelk geheel open lag, te verzekeren. Maar doiienlo had zich met eenig
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— krijgsvolk in die stad geworpen, haar in der ijl bemuurd, en de omliggende dorpen
9 γ van Lezelting voorzien. Een geweldige aanval van reniseinberg werd zoo dapper
afgeslagen, dat bij met groot verlies naar Kolkim terugkeerde, Inlusschen had-
den de Staatsche bezettingen van Slecnwijk en Zivarlsluis het stedeke Meppel her-
nomen , hetwelk de Drost van Koeverden onlangs overvallen en versterkt had. De
Prins van Oranje, welke den elfden van Zomermaand door de Algemeene Staten
lot Stadhouder van Friesland, in plaats van rennenberg, was aangesteld (1),
zond BERNARD VAN MERODE, Heer van Rumcn, als zijn stedehouder derwaarts,
terwijl sonoy om onderstand naar Holland vertrok. De Hollanders hadden reeds
vier oorlogschepen op de Eems, -welke den toevoer uit Emhden naar den vijand
voor Delfzijl afsneden. Op last van iiohenlo werden zij met nog eenige bodems
versterkt, en hij zelf verscheen met zeven honderd soldaten en bijna vijftig sche-
pen in het gezigt der belegerde vesting. Drie dagen later kwam ook de Admiraal
van Holland, jan van duivenvoorde, Heer van Warmond, met zyn Onderbevel-
hebber JAN GERERANTzi op den slroom. De belegerden beproefden nu en dan een
uitval, doch iiohenlo achtte zich nog niet sterk genoeg, de belegeraars, die verster-
king ontvangen hadden, aan te tasten. Hij meldde der bezetting van Delfzijl, dat
eenige Engclsche en Waalsche vaandels in aantogt waren, en vermaande haar, nog een
weinig geduld te nemen, of, zoo de nood drong, zich op eeilijke voorwaarden over
te geven; die brief echter bereikte zijne beslemming niet. Hoïienlo liet intusschen
het bevel over de vloot aan ijsselstein, begaf zich naar Dokhuni, en toog met de
bezetting, nevens een hoop gewapende boeren, voor den Opslag, welke hij, even als
kort daarop de Monnikerzijl, met drie honderd man bezet, bij verdrag innam. Mid-
delerwijl hadden de soldaten in Delfzijl hunne Bevelhebbers gedwongen, de vesting op
gansch niet eervolle voorwaarden aan rennenberg over te geven. De belegerden ver-
klaarden, dat zij in vier en twintig dagen geen brood geproefd, zich alleen met boter
en kaas geneerd, en dikwijls, doch vruchteloos, hun ellendigcn toestand door het uit-
steken eener zwarte vlag te kennen gegeven hadden. De merode daarentegen verwittigde
den Prins van Oranje, dat eenige ontevredenen, buiten noodzake, de overgave der
vesting verhaast hadden, die zeker niet verloren zou geweest zijn, indien zij zich had
weten te houden, tot iiohenlo al zijne krijgsrnagt had bijeengebragt. Gedurende het
beleg werd een brief van rennenberg aan parma onderscliept, waaruit bleek, dat de
Graaf voornemens was Spaansch krijgsvolk in Groningen te brengen, en er de Inquisitie
op het gestrengste in te voeren, waarvan het behoud der godsdienst en van de gehoor-
zaamheid aan den Koning geheel afhing. Men houdt dien brief voor verdicht, en als
i.,. ' ä.
0) Zie Charlerb. v. Yriesl D. IV. bi. 165.
DES VADERLANDS. 3-27
eene list, niet ongewoon in die lijden, om wantrouwen te verwekken (1). Naar Gro-1576—
ningeu gezonden, miste hij zijn doel niet geheel. Immers de Merode schreef aan den
Prins Tan Oranje, )jdat de Groningers kwaad vermoeden tegen rennenberg hadden op-
gevat, wegens eenig berigt, dat zij van zijne plannen ontvangen hadden (2)." Na liet
overgaan van Delfzijl keerde ijsselstein met de schepen, uitgezonderd de Hollandsche,
naar Kollmii en hragt het volk bij hohenlo, die zich te Noordhoorn had gelegerd (3).
De Prins van Oranje was intusschen over Middelburg te Antwerpen gekomen, waar
de Algemeene Staten den vijftienden van Grasmaand zouden vergaderen (4). Men zou
beraadslagen » over eene nieuwe en betere Hof- en Landregering in al de Nederlanden;
over de geschiktste wijze, om den krijg, en zoo min drukkend voor de landzaten moge-
lijk, voort te zetten; en hoofdzakelijk, hoe men zich het best met anjou zou kunnen
verstaan (5)." Geheele maanden gingen met raadplegen verloren, daar het aannemen
van den Hertog sterken tegenstand ontmoette (6). De volharding en overredingskunst
van oranje bewerkten echter, dat de zaak over anjou, ofschoon langzaam, vor-
derde. De Keizer toonde zich in een brief aan de Staten zeer verbolgen, dat zij
aan hem, in strijd met hunne belofte, geene gezanten afgevaardigd, en op nieuw zich
met de Franschen ingelaten hadden. Hij vermaande hen bij hun ouden Heer en godsdienst
te blijven, en bood hun weder zijne tusschenkomst tot eene verzoening met den Koning
aan. Zij antwoordden, »dat het zenden van een gezantschap nagelaten was, uil vrees ,21 v.
Uloeim.
voor meer verbittering; geene nieuwe onderhandelingen waren met anjou aangeknoopt, 1580
(1) GßOEN ν. PMNSTEiiEn, in de Archives de la Maison d^Orange, Τ. VIL ρ. 247.
(2) Documenls Ilist. Τ. IL ρ. 109.
(3) Archives de la Maisoii d'Orange, ï. VIL ρ. 329, 330, 370—373. Documenls Ilist. Τ. IL
ρ. 108. Wahrhafftiges schreiben von der schlackt, geschehen den 17 Juny im 1580 u. s. w.
Cölln 1580, te viaden in den Overijssels. Ahn. voor 1848, bl. 159—168. fuesikca, Memoriën,
Jil. 213—260. ΛΈπνον, Gedenckw. Gesch. bl. 16—19, die echter de zaken blijkbaar niet naar
tijdsorde verhaalt, carnkro, las guerras civiles^ p. 161. οαβιραγ-ά, della guerra dl Fiandra, T. li.
p.22,23. STR\OX, de Bell. Belg.T.lLLih.lY. p. 186—199, welke deze {jebeurtcnieecn in 1581 stelt.
bentivoglio, Nederl. Ilist. bl. 336,337. le petit, Chron. d. Holl. ï. IL Lir.XlI. p. 395, 412, 413.
uaraeus, Annal. Brab. T. 111. p. 311—314. gbotius, Annales, Lib. 111. p. 68, 69. bor, Ilist. d.
Nederl OorL I). II. li. XlV.bl. 204—212. v. meteren, IHst. d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 182, 183.
hooft, Nede?^. Hist. B. XVI. bl. 70J—708. v. reyd, Nederl. Gesch. Β. IL bl. 28. scuota>'üs,
Fr. Hist. B. XXIIL bl. 852—860. wiksemius, Chroji. v. Vriesl. B. XVlll. bl. 664 , 665.
(4) Dociments Hist. T. 11. p. 84, 86.
(5) Archives de la Maison d'Orange, T. VIL p. 331.
(6) Archives de la Maison d'Orange, ï. VIL p. 378.
II Deel. 6 Stuk. 49
-ocr page 386-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— maar de vroegere slechts voortgezet, uit wanhoop aan een heilzamen vrede. En daar
^^^^ zy bij de zamenkomst te Keulen kvi^alijk gevaren waren, moesten zij zich hoeden, zich
ten tweeden male aan denzelfden steen te stooten (1)."
Men zal zich herinneren, dat tegen het einde dier zamenkomst, den Prins van 'sKo-
ningswege in het geheim aanbiedingen gedaan waren, om hem te bewegen de Neder-
landen te verlaten (2). Toen dit mislukt was, had filips, op raad van graitvelle ,
besloten zich van dien geduchten vijand, zelfs op de laaghartigste wijze, te ontslaan, en
aan parma den dertigsten van Slagtmaand des verleden jaars geschreven: »Thans blijkt
duidelijk, dat de Prins van Oranje de man is, op wiens listen en lagen alle pogingen lot
vrede stranden. Steunende op de volksgunst, beheert en bestiert hy alles naar welgevallen
in het Land, en zulks ten nadeele der Geestelijken en Edelen. Hij benoemt Overheden,
die hem in zijne plannen ondersteunen, en, zelf vreemdehng in het Land, legert hij
vreemd krijgsvolk in de sleden. Terwijl hij zich huichelend een goed vaderlander noemt,
is hij er zulk een openbaar vijand van, dat, zoo lang hij daar vertoeft, er aan geene rust
te denken is. De voorwaarden, hem aangeboden, heeft hij afgewezen onder voorwendsel,
dat hij zijne zaak niet van die des Lands wil scheiden, doch eigenlijk, omdat hy zijne
magt tracht te behouden en daardoor over de inkomsten te zijnen voordeele te beschikken.
Het komt mij noodzakelijk voor, hem op alle denkbare wijze te bestrijden en wel zoo,
dat elk leere inzien, dat de krijg alleen tegen hem en zijnen aanhang gerigt is, en ieder
hem leere verfoeijen als den bewerker van al de rampen, gelijk hy indedaad is. Daar
hij ten tijde van den Hertog van Alba reeds als Majesteilsschenner is veroordeeld, en zyne
misdaden sedert nog vermeerderd zijn, komt het mij raadzaam en regtvaardig voor, den
ban tegen hem af te kondigen als tegen een verleider des volks, zoo als de Keizer,
mijn vader', zulks legen jan frederik. Hertog van Saksen, en tegen den Landgraaf
van Hessen en hunne aanhangers gedaan heeft. Deze ban zal ook hen treffen, welke,
zeven weken na de afkondiging daarvan, den Prins niet verlaten hebben. Dit zal, naar
mijn inzien, eenen heilzamen schrik onder zyne aanhangers, zoo wel in als builen het
Land, verspreiden. En om geen raiddel onbeproefd Ie laten, wordt dengene, welke hem
dood of levend zal leveren, eene som van dertigduizend kroonen toegezegd. Meer dan
een Vorst heeft, bij zaken van minder gewigt, hetzelfde beproefd. Dit alles kunt gy
uwen Raad mededeelen, en met zijn goedvinden de noodige maatregelen nemen. Geef
mij spoedig verslag van hetgeen gij in dit opzigt gedaan hebt. Ik ben van gevoelen,
dat men niets te ontzien heeft, daar het bekend is, dat de Prins het leven van den
Herlog van Alba en van mijn overleden broeder don jan belaagd heeft (5)."
(1) DOR, IJisL d. Nederl. Oorl D. IL Β. XIV. bl. 196, 107.
(2) Zie hiervoor, bl. 346. I
(3) Archives de la Maison d'Orange T. Vil. p. 105—170. Val. p. 193, 194.
-ocr page 387-DES VADERLANDS. 587
Hoewel filips reeds den vijftienden van Lentemaand gevolg aan zijn besluit had 157β—
gegeven, en de banbrief tegen obanje te Maastricht in zijn naam geteekend was,
verliepen er nog drie maanden, eer parma. dien te Bergen in Henegouwen openlijk uit-
vaardigde. In dit uitvoerig staatsstuk herinnert de Koniog, na optelling van al zijne 15 v·
titels, de gunsten en weldaden, welke Keizer karel V en hij zelf aan Willem van m^^^nd
Nassau, een vreemdeling in de Nederlanden, hun leenman en onderdaan, bewezen had-
den. Hij verwijt den Prins trouwlooze ondankbaarheid, meineedigheid, schijnheiligheid,
en andere ondeugden; noemt hem den eenigen aansteker en opstoker van het vuur der
Nederlandsche beroerten, den bestrijder van zynen wettigen Heer, een verbreker van
alle vredesonderhandelingen, een verkrachter van voorregten en geslotene verdragen,
een verrader niet alleen van zijnen Koning, maar ook van zijn geloof, een cerloozen
echtbreker, die bij het leven zijner gemalin met eene gewijde abdis een ongeoorloofden
omgang had gehouden, in één woord, eene pest van het Christendom, een vijand
van het menschelijk geslacht, een kaïn, een judas. Om dit alles verklaart de Koning
hem, als schelm en verrader, met al zijne nog niet aangeslagene goederen in den ban
en vogelvrij, verbiedt elk hem eenige hulp te verleenen of zelfs toe te spreken, en
beveelt alle gemeenschap met hem af te breken en hem te verlaten binnen eene
maand, op verbeurte van adeldom, eer, leven en goederen ten behoeve van dege-
nen, Avelke in en builen het Land zich in het bezit er van kunnen stellen. Indien
er, eindelijk, een onderdaan of vreemdeling gevonden wordt, zoo edelmoedig en zoo
genegen den Koning en den staat te dienen, dat hij een middel vindt, den Prins levend
of dood over te leveren, of hem om het leven te brengen, dan verpandt de Koning
zijn woord, zulk eenen persoon of diens erfgenamen, terstond na het volvoeren van de
daad, met vijf en twintig duizend gouden kroonen in geld of landerijen, naar keuze
van den uitvoerder, te beloonen, hem daarenboven vergiffenis te schenken voor alle
misdaden, welke hij ooit mögt hebben gepleegd, en hem, benevens allen, die bij de
daad behulpzaam zijn geweest, tot den adelstand te verheffen en bovendien naar hun
staat en verdienste te begunstigen en te bevorderen (1).
Lang vóór de ban werd afgekondigd, had obanje er kennis van en de Stalen van
(1) Apologie van willem 1, uitg. van v. hasselt in 1789, bl. 284—310. — le ιέτιτ, Chron.
d. Holl. Τ. 11. Liv. XII. ρ. 398—409. non, Hist. d. Nederl Oorl. D. II. B. XV. bl. 198—203.
De Fransclie vertaling, naar den tekst van bor , hij dumokt , Corps Diplom, T. V. P. I. p. 368—376.
Den korten inhoud van dien ban vindt men bij van metehetf, IJist. d. Nederl. Oorl. B. X. bl.
193—195, bij hooft, Nederl llist. B. XVI. bl. 708, bij de beaufort. Leven van willem 1,
D. 111. bl. 392—403, en bij campaha, della guerra di Fiandra, T. II. p. 20, 21. strada spreekt
er slechts met korte Avoorden van, de Bello Belg. ï. II. Lib. IV. p, 207. carnero en de tassis
maken er in het geheel geene melding van.
49^
-ocr page 388-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Holland en Zeeland daarop voorbereid. Thans zond hij er hun afschriften van en gaf
niet onduidelijk den ivensch te kennen, dat zij dien in hun naam beantwoordden en
tevens, dat zijne lijfwacht versterkt en maandelijks stipt betaald mögt worden. In dit
laatste werd gereedelijk bewilligd, en de lijfwacht op honderd vijftig ruiters gebragt, mits
de kosten door al de gewesten der Unie gedragen wierden. Doch wat het beantwoorden
van den ban aanging, kwam het den Staten gepaster voor, dat dit door den Prins zei-
ven, daar de meeste aanvallen hem in persoon betroffen, zou geschieden; de beschul-
digingen tegen hen in het algemeen konden in een afzonderlijk geschrift wederlegd
Avorden (1).
Bij het overlijden van Koning Hendrik: van Portugal, in het begin dezes jaars, had
de Koning van Spanje, een der mededingers naar den opengevallen troon, een leger
bijeengebragt, en tot aanvoering van benden naar het begeerde rijk onderscheidene
Hollandsche schepen in de Spaansche havens in beslag genomen. Eer men de ware oor-
zaak hiervan vernam, baarde dit in Holland groote ontsteltenis, dewijl lot nu toe, uit
handelsbelang, hier de Spaansche koopvaarders, even als in Spanje de Hollandsche,
ongemoeid binnenkwamen en weder vertrokken, als of er geen krijg tusschen de beide
volken bestond. De toerustingen tegen Portugal waren, aanvankelijk, zelfs gunstig voor
de Nederlanden, daar hierdoor minder geld aan parma gezonden werd en hij vooreerst
op geene versterking aan Spaansch krijgsvolk konde hopen. Deze afwending was echter
van korten duur, want eerlang werd filips meester van de Portugesche heerschappij.
Zoo iemand, zeker niet de Prins van Oranje, had zich door den aangenamen waan
in slaap laten wiegen, dat de Portugezen den Koning van Spanje zoo veel werks zou-
den verschaffen, dat de Nederlanden niet met nadruk door hem zouden aangerand
worden. Hij had gestadig voor het behoud der plaatsen, welke men in bezit had, zorg
gedragen en den Staten ernstig vermaand, het krijgswezen op eenen goeden en gere-
gelden voet te brengen (2). Doch zijn raad werd in den wind geslagen, en de oorlog
kon derhalve slechts flaauw voortgezet worden. Door beleid van alonso vaivegas, een
Spaansch ridmeester maar die geheel aan den Prins gehecht was, verrasten de Staat-
9 V. sehen de stad Diest. Drie vaandels Duitschers, welke er met twee vaandels Walen
m^^d bezetting lagen, weerden zich dapper tot op den laatsten man. Sichern en
1580 Aarschot, schier door de inwoners verlaten, geraakten insgelijks kort daarop in
de magt der Staten. Een nachtelijke aanslag op Brussel, waar onlangs de Her-
(1) Leven van Willem I, D. III. bl. 412, 413. wagenaar, D. VU. bl. 348.
(2) dor, Eist, d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIV. bl. 178. v. meieren, Ilist. d. Nederl Oorl.
13. Vlll. bl. 160. B. X. bl. 192, 193. v. reyd, Nederl. Gesch. 13. II. bl. 32. hooft, Nederh
Ilist. B. XVI. bl. 686, 708. grotius, Aiinal Lib. 111. p. 67. groen v. prixsterer, in de Archi-
ves de la ßlaison dOrange, Τ. VIL ρ. 191, 192.
DES VADERLANDS. 3-27
vormden eenige kerken der Roomschgezinden geplunderd en vernield hadden (1), 1576—
mislukte. De roubaix had zich daartoe door eenige burgers laten verleiden, welke
beloofden eene poort te openen, doch bedoelden, hem in den valstrik te lokken. Zij
gaven daarvan kennis aan de Overheden, en er werden maatregelen genomen, om hem
onverhoeds op het lijf te vallen. Maar een geweldige slagregen maakte de lonten en ^24 v.
vuurwapens der Walen onbruikbaar en den weg zoo onbegaanbaar, dat eerst met derf maaud
morgen de voorste manschappen, uiterst vermoeid, onder de stad kwamen. Uit vrees ^^^^^
nu ontdekt te zullen worden, keerden zij en te goeder uur terug, daar de poort
wel geopend, maar even als de stad, met krijgsvolk bezet was. Te Bouchain gelukte
eene soortgelijke list, waarbij de Heer van Seiles en andere aanzienlijke mannen
den Staatschen in handen vielen. Doch eenige weken later ging die stad, na een
zeer kort bele^ bij verdrag weder aan de Walen over. Eene maand daarna maakten 4
.. .. . Herist-
deze zich, insgelijks bij verdrag., meester van Nivelles. Door het bezetten van Gavre, maajid
sneden zij de gemeenschap af tusschen Gent en Oudenaarde, welke laatste stad in een
zeer hagchelijken toestand gebragt werd. Menin en Ninove werden mede bedreigd.
Een aanval der Staatschen onder den Prins van Epinorj op Werwijk werd afgeslagen y-
en kon, uit gebrek aan onderstand, niet hervat worden. Om dezelfde reden moest het maand
stadje Condé, door den Heer van Estrelles bemagtigd, denzelfden dag weder door hem
verlaten worden, daar hij geene genoegzame magt bij zich had, het tegen de Walen
uit den omtrek te beschermen. Om dien lijd had de Prins van Oranje een aanslag maand
legen Maaslrichl in den zin en begaf zich met dat oogmerk derwaarts op weg, doch
keerde spoedig terug, daar de toeleg ontdekt en verijdeld werd. Eenigen verlialen, dat
hij een Spaanschen vaandrik had omgekocht, om hem in zijn plan behulpzaam te zijn,
hetwelk door een meisje werd uitgebragt, juist toen het ten uitvoer zou gelegd worden.
Evenmin slaagde eene poging van parm,v , de stad Brussel voor zich Ie winnen. Immers,
de brief in welken hij haar minzaam vermaande 's Ronings zijde te kiezen en den
Prins van Oranje^ den oorsprong en hel hoofd van al de beroeringen^ te verlaten, vond
weinig weerklank in de gemoederen. Zijne schitterende aanbiedingen, om den Prins van
Epinoyy den Bevelhebber van Doornik, van der Staten zijde te troonen, bleven insge-
lijks zonder gewenscht gevolg. Het blykt zelfs, dat eenige Edelen onder de Misnoegden
naar middelen uitzagen, om zich met de Algemeene Staten weder te vereenigen. Onder
hen was de Heer van Ilesé, welke vroeger een tijdlang in Brussel eene groote rol ge-
speeld en zich nu verbonden had, de voornaamste Krijgsbevelhebbers van parma. en on-
derscheidene plaatsen den Prins van Oranje in handen te leveren. Maar hij zelf werd
door DE ROUBAIX en ΜΟΝΤιαϊίΥ in hechtenis genomen, zijn regtsgeding opgemaakt, en ^
hem, als een verrader, te Quesnoi 'm Henegouwen het hoofd voor de voeten gelegd. Thiane Slajrtm.
(1) Resolut, d. Etats Gén. in de Archives de la Maison d'Orange, T. Vil. p. 269.
-ocr page 390-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— en auxy, zijne medepligligen, redden zich door de vlugt. — Hoewel de Stalen zich
^^^^ met schepen op den Rijn en de Maas versterkt hadden, werd echter in die oorden
weinig uitgerigt. Graaf willem lodeavijk van Nassau had zich in het begin des jaars
van het huis te Wiel meester gemaakt; maar het heleg van Dlijenheek, bij het naderen
van maarten scnenk, tegen wien zijne magt niet bestand was, opgebroken (1).
Belangrijker waren de krijgsverrigtingen in , Overijssel cn Drenthe. Hohenlo,
door Engelsche en Waalsche hulpbenden aanmerkelijk versterkt, had vijf vaandels voet-
volk uit Meppel naar Nienoord gezonden om eene brug te bewaken, en drie kornet-
ten ruiters te Rottum gelegd. IlENiiENBEua zond een goed deel zijner benden op hen
af. De ruiterij koos dadelijk, met achterlating van al de bagaadje, de vlugt naar de
legerplaats van iioiieivlo. Ook hiertoe werd het voetvolk, na het verlies van vele man-
schappen en drie vanen, genoodzaakt. Intusschen had hohenlo twee honderd Engelsche
busschieters ter hulp gezonden, welke door de Rennenbergschen derwijze werden aange-
tast, dat zij drie hoplieden verloren en reeds in verwarring geraakten, toen te goeder
uur de Engelsche ruiterij aanrende, twee vijandelijke kornetten op de vlugt dreef, en
twee der veroverde vanen met dertig of veertig krijgsgevangenen hernam. Aan weer-
zijden waren ongeveer twee honderd man gesneuveld (2). Hohenlo trok nu met zijne
geheele krijgsmagt, uit Engelschen, Duitschers, Walen en Nederlanders zamengesteld,
en drie veldstukjes op weg naar Groningen. Hij dreef de Rennenbergschen tot onder
het geschut dier stad, welke zoo schaarsch van leeflogt voorzien w^as, dat de burgers
weigerden hen in te nemen. Naar het gevoelen van eenige Bevelhebbers, was het
echter niet raadzaam Groningen in te sluiten en door honger lot overgave te dwingen,
aangezien rennenberg met weinig volk cn moeite den belegeraars den toevoer konde
afsnijden. Hohenlo sloeg zich derhalve eerst te Haren , toen te Zuid- en Noord-Laren
neder, en rukte vervolgens over Rolde voor Koeverden^ hetwelk door dc bezetting,
omtrent honderd vijftig man sterk, drie dagen daarna by verdrag overgegeven, doch
15 v. de Bevelhebber gevangen naar Kampen gevoerd werd. In dit korte beleg was Graaf
maand WILLEM LODEWUK van Nassüu door een kanonschot aan het linkerbeen onder de
5 v.
Oogst-
maand
1580
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VU. p. 313, 440. Doctmenls Ilist. T. 11. p. 115—
120, 140, 143, 151, 152, 155, 159, 183—186, 205, 210. cahjiero, las guerras civiles,
p. 161, 163. strada, dc Bello Belg. T. II. Lib. IV. p. 193—195, 200—206. campana, dclla
guerra di Fiandra, T. II. p. 18. · dentivoglio, Neder!. Eist. bl. 329. le peïit, Chron. d. Holl.
ï. II. Liv. XII. p. 395, 397, 410. cHArnoYs, Ilist. Gen. d. l. g. d. Fl. Liv. V. p. 291, 292.
hauael1s, Annal. Drab. ï. III. ρ. 312, 313,320. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B.XIV. bl. 176,
177. B. XV. bl. 197, 198, 214, 223. v. meteren, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 180, 186,
187, 189. HOOFT, Nederl. Ilist. li. XVI. bl. 690, 709, 710. B. ^XVII. bl. 725, 728.
(2) Dociments Ilist. ï. II. p. 109.
Μ
■HÉ
-ocr page 391-DES VADERLANDS. 3-27
τ·;™
knie gevaarlgk gekwetst, zoodat men hem te rosbaar naar Meppel en voorts te water 157β—
naar Zwol voerde (1). Hij genas langzaam van de wonde, en ging er altyd kreupel
door. Koeverden werd met eenige vaandels voetvolk bezet. Rennenberg, daaren-
tegen, veroverde stormenderhand de schans te Aduwardersijl, deed een strooptogt tot
bij Kollum, medeslepende mannen, vrouwen, vee en al wat laadbaar was, en toog
toen voor den Opslag, welke, ofschoon tamelijk sterk, van veel leeftogt voorzien en met maand
vier vaandels bezet, zich echter spoedig bij verdrag overgaf. Hohenlo, in de meening
dat deze sterkte aan RENNENBEaa langer werk zou verschaffen, had zijn meeste voet- jierfgt.
volk ginds en elders in bezetting gelegd, en een deel er van naar Lingen gezonden, "laaiul
waar de Drost mulart naar de zijde van Spanje helde. Zelf trok hij naar Wedde,
liet er eenig volk om het slot te beschieten, en nam met het overige den weg naar
Slochteren, om yoorls Delfzijl te heroveren. Maar terwijl hg alzoo zijne magt verbrok-
,kelde, slechtte rennenberg de schans aan den Opslag^ en kwam vóór hem met zijne jierftt.
geheele heirkracht te Slochteren, waar hij eenige vaandels Staatschen ontmoette, die "^aand
al vechtende op Heiligerlee en Winschoten, waar hohenlo zich met de Duitsche ruiterij
had gelegerd, en toen met deze gezamenlijk lot voorbij Wedde op de Bourtanger heide
terugtrokken. Hier kwam het tot een bloedig gevecht. Hohenlo werd geslagen en
verloor bijna duizend man benevens acht vanen. Met de overigen kozen ook de bele-
geraars van Lingen en Wedde de vlugt, en het geschut, voor de laatstgenoemde sterkte
geplant, viel in handen der overwinnaars. Ongetwijfeld zouden de gevolgen dezer neder-
laag noodlottiger geweest zijn, indien de Staten van Holland niet dadelijk eene aanzien-
lijke som, om de verstrooide benden te hereenigen, gezonden, en Harlingen, Staveren en
andere plaatsen in dien oord van krijgsvolk voorzien hadden, Eene kleine opbeuring in
zulk eene groote verslagenheid \vas, dat de bezettingen van Dokkum en Kalium eenig
nieuw geworven volk van den Drost van Koeverden en den Schout van Hardenberg in
het klooster te Groot-Aduward overrompelden en er omtrent drie honderd, deels doodden,
deels gevangen maakten. Rennenberg, welke het veld ruim had, rukte voor Koe-
verden. Naauwelijks had hy een aanvang met het beleg gemaakt, toen de veste, welke maand
niet te houden was, bij verdrag aan hem overging. Nu sloeg hij het oog op Olden-
zaal dat kwalijk versterkt, slechts met twee of drie honderd man bezet, en waar de
burgerij grootendeels Spaanschgezind was. Hevig liet hij de stad bestormen, doch ver- maand
loor er drie honderd man voor zonder iets te winnen. ïn den waan, dat de bezetting
sterker was dan men hem berigt had, begreep hij elders zijn tyd beter te kunnen be-
steden en was reeds op den aftogt, toen de Roomschgezinde burgers hem terugriepen
en de stad overleverden, in weerwil der soldaten, welke zij noodzaakten bij verdrag ie
vertrekken. Van Oldenzaal toog rennenberg naar Zwol, waar de Regering, onder zekere
(1) ArcMves de la Maïson d'Orange, T. VII. p. 383—386, 394.
-ocr page 392-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— bepalingen, van de Stalen bezetting ontvangen en zelfs, op eigen kosten, een vaandel
1581
aangenomen had. Hij sloeg zich om de stad neder, en schijnt op medewerking van
Herfst- Irinnen gerekend te hebben, dewijl tot een geregeld beleg zyne magt te zwak was.
1580 Hoe dit zij, met den vijfden dag brak hij Aveder op en stak eene der voorsteden in
brand. Met bijna duizend man versterkt, kwam hij nu voor Deutichem, dat zonder ge-
schut, met weinig volk bezet en spaarzaam van mond- en krijgsbehoeften voorzien was.
Nogtans ontmoette hij hier zulk een wakkeren tegenstand in onderscheidene aanvallen
en schermutselingen, en werd derwijze door de Hohenlosche en Engelsche ruiters uit
Doesburg bestookt, dat hij insgelijks met den vijfden dag wegtrok. Na het bezetten
van Grol, hetwelk de Staten onbewaakt gelaten hadden, zond hij zijn voetvolk over
V. het moer van Ommen, en zijn paardevolk door Koeverden, naar Steenwijk. Zijne
^and kwam aldaar aan op denzelfden dag, dat de Staten, ondanks het verzet der
burgerij, er bezetting in geworpen hadden (1).
Niet dan zeer uiteenloopend van gevoelen was intusschen ter vergadering van de AJ-
gemeene Staten te Atilwerpen, over het onderhandelen met anjou beraadslaagd. Okanje
zelfs >veifelde eens, of de gewesten wel besluiten zouden van Heer te veranderen (2).
Eindelijk stemden zij, met uitzondering van Doornik en het Doorniksche, Gelderland,
Utrecht en Overijssel, er in toe, dat men den Hertog op zekere voorwaarden, nader
met hem te bepalen, de heerschappij zou opdragen. De brief van orakje aan dien
Vorst, waarvan door de Spaanschgezinden alom afdrukken verspreid werden, draagt zoo
de bewijzen van onechtheid in zich, dat eenvoudigen of blind bevooroordeeJden alleen
er eenig geloof aan kunnen hechten. Onder andere dwaasheden, laat men er den Prins
in schrijven: »Geen Heer of Vorst, die lot groote zaken of voordeelen trachtte komen,
behoeft eenigzins op de godsdienst te letten of er zich aan te storen.... 3Ien zal hen (de
Nederlanders) wel lot zulke godsdienst dwingen, als Uwe Hoogheid tot zijne dienst raadzaam
zal oordeelen (5)." Den twaalfden van Oogstmaand vertrokken zeven gezanten, met st. al-
degokde aan het hoofd, naar anjou om eene overeenkomst met hem tot stand te brengen.
(1) carnero, las guerras civiles, p. 161, 162. le petit, Chron. d. Holl, Τ. II. Liv. XII.
ρ. 412—414. haraeus, Annal. Brah. T. III. ρ. 317, 318. fresinga, Memorien, bi. 261—287-
hor, Uist. d. NederL Oorl D. II. B. XV. bi. 215—219. v. metere^-, llist. d. NederL Oorl. B. X.
bi. 183 verso, 184, 189. hooft, Nederl. Hist. B. XVII. bl. 714—718.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 235,
(3) bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVI. bl. 239—241. Vgl, groes v. puinsterer, iu de
Archives de la Maison dOrange, ï. VIL p. 380, cn kervyn de volkaersbeke , in de üocuments
llist. T. ,11. p. 189 (1). campana gelooft evemvel nog aan de echtheid van dien brief, welke aan
assonville wordt toegeschrcven, delta guerra di Fiandra, T, IL ρ. 20 verso. Ook iiaeaeus, AnnuL
Brah. T. 111. p. 316.
Te Plessis-les-Tours ontving hen de Herlog ten uiterste Toorkomend en minzaam. Met
kracht ταη redenen toonden zij hem de regt vaardigheid Tan den opstand, zoo wel als
van den krijg der Tiederlanders tegen Spanje aan; dat zij niet uit ligtzinnigheid, maar
uit ^nooddwang hunnen voormaligen Opperheer verlieten; waarom zij hunne keuze
op den Hertog gevestigd hadden en hem een gezag aanboden, dat niet onbepaald of
Avillekeurig Avas, maar op billijke gronden, op voorregten, vrijheden en oude herkom-
sten rustte (1). Hierop werden de onderhandelingen geopend en de voorwaarden van
het verdrag, zeven en twintig in getal, van wederzijde naauwkeurig gewikt en gewo-
gen. Inzonderheid gingen de Nederlandsche gezanten met de uiterste behoedzaamheid
te werk. Zoo, om iels te noemen, begeerden 'sHertogs gemagtigden, dat het woord
Souvereiii naast dat van lieer zou geplaatst worden, waarin z^ volstrekt niet wilden
treden, daar »dit woord dubbelzinnig was, want het kon vertolkt worden Oppenle,
hetwelk bij de Nederlanders niet anders beteekende dan Eerste in het Fransch; maar
het werd ook dikwijls genomen voor eenen, die onbepaalde magt heefl, in welken zin
het argwaan zou baren en geene plaats vinden onder volken, gewoon naar hunne
Avetten, oude gebruiken en voorregten te leven." Over het geheel toonden de Staatscho
afgevaardigden weinig of geene rekkelijkheid ten aanzien van 'sHerlogs voorgestelde
wyzigingen. Geen punt echter veroorzaakte heviger strijd dan het zes en twin-
tigste , waarbij de Staten van eed en gehoorzaamheid ontslagen werden, wanneer
de Hertog of zijne nazaten dit verdrag in eenig opzigt overtraden. De Franschen oor-
deelden , dat deze voorwaarde moest gewijzigd worden, daar zij de Staten tot regters
scheen te maken over het onderhouden des Verdrags, hetgeen hun ongeraden dacht,
onaangezien de Hertog voorhad, dat Verdrag in allen deele na te komen. De gezanten
hervatten , dat hunne vorige Landsheeren geene zwarigheid gemaakt hadden, zich nog enger
te laten beperken, steunende op de trouw en de gehoorzamheid der Nederlanders, het-
geen zij door vele voorbeelden poogden te slaven. Maar de Voorzitter la. kegme voerde
hiertegen verscheidene andere aan van oproer en muiterij in Vlaanderen en elders, en
stond er op, dat men bij het punt in geschil deze bepaling zou voegen: als den Lan-
den blijken zal, dat dit Verdrag gebroken is. En als de Staatschen hierl'oe niet wil-
den overgaan, daar zij uitdrukkelijken last hadden, in zulk een teeder punt niets toe te
geven, hield hij sterk aan, dat men er ten minste bijvoegde: naar de oude voorregten.
Dan eerst, meende hij, zou men den Koning van Frankrijk dit punt aannemelijk kun-
nen maken, die anders zou oordeelen, dat men met zijn broeder den spot dreef en
hem, als men zich van zijne magt legen de Spanjaarden naar genoegen bediend
had, onder voorwendsel van het schenden dezes verdrags, dacht Ie lozen. De gezanten
(1) Dit lezenswaardig betoog, in 'sRijks Archief beruslcnde, heeft υζ joxge opgcnómcn in zijne
Omdtg. Stukk. D. I. hl. 106—120.
II Deel. 6 Stuk. 50
593
1576—
1581
6 v'.
Herfst-
maand
1580
12 V.
Ilcrist-
raaaud.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— echter bleven onverzettelijk, en de Hertog liet zich de voorwaarde, zoo als zij daar lag,
jy^Y welgevallen. Nadat vele zwarigheden uit den weg geruimd en eenige veranderingen
Herfst- jq (jg voorgestelde punten gebragt waren, Averd het volgende in elk opzigt zeer merk-
maand .
1580 waardig Verdrag gesloten:
1®. De Staten der Nederlanden kiezen en beroepen den Hertog van Anjou tot Vorst
en Heer met zulke waardigheden en titels als de vorige Landsheeren hebben bezeten,
onder voorwaarde evenwel, dat de geslotene verbindtenissen met het Roomsche Rijk,
Frankrijk^ Engeland, Denemarken en anderen, in zoo verre zij niet nadeelig zijn aan
dit Verdrag, in haar geheel blijven. 'sllertogs wettige erfgenamen in de manne-
lijke lijn zullen hem in de regermg opvolgen; echter zal den Staten, in geval er meer
dan een erfgenaam is, de keuze overgelaten worden. 5®. In geval van minderjarigheid van
den opvolger, behouden de Staten de regering aan zich; ook de voogdij over den minder-
jarige tot hij volle twintig jaren bereikt heeft, tenware er, met hunne bewilhging, anders
over beschikt wierd; mögt de Hertog geen mannelijk oir nalaten, dan zullen zij een
anderen Heer mogen kiezen. 4". De Hertog wordt in het bezit gesteld van 's Lands
domeinen, die van persoonlijke schulden zullen gezuiverd worden, onder beding, dat
hij het beheer daarover aan inboorlingen opdrage; en mogten zij voor zijne hofhouding
ontoereikend bevonden worden, dan zullen de Staten hem bovendien andere middelen
daartoe aanwijzen. De Hertog zal alle vrijheden en voorregten, ook de Unie van
Ulrecht, moeten handhaven, in zoo verre deze laatste niet strijdt met het tegenwoordig
Verdrag. 6**. Hij zal alles bekrachtigen wat door den Aartshertog ma.tthias, met be-
williging der Algemeene en Bijzondere Staten, is uitgevaardigd. 7°. Eens in het jaar
ten minste, zal de Hertog de Algemeene Staten bijeenroepen, om over 'sLands belangen
te raadplegen en er regel op te stellen, terwijl de Staten daarenboven, overeenkomstig
de oude voorregten, dc vrijheid hebben zoo dikwijls zij het goedvinden, bijeen te ko-
men. 8°. De Hertog zal zijn verblijf houden in de Nederlanden, en mögt eene lange
afwezigheid gebiedend gevorderd worden, dan zal hy, met bewilliging der Staten,
eenen Nederlander in zijne plaats stellen. 9°. De Leden van 'sHertogs Raad moeten
inboorlingen zijn, behalve een of twee Franschen, den Staten aangenaam. 10®. Tydens
het verblijf des Hertogs in de Nederlanden zal hij de voornaamste ambten van zijn huis
aan inboorlingen opdragen, en tot geringere Edellieden of Hofbeambten meestal insge-
lijks Nederlanders kiezen, ll'^. Tot het vervullen van Stadhouders- of Bevelhebbers-
posten zullen de Staten altijd drie personen den Hertog voorstellen, uit welke hij eene
keuze zal doen. 12®. De Hertog zal den geloofsvrede en de godsdienst in denzelfden
staat laten, waarin zij zich thans bevinden. 15®. Holland en Zeeland zullen, zoo wel
in het sluk van godsdienst als anderzins, in den tegenwoordigen toestand blijven; doch
in al hetgeen het muntwezen, den oorlog, de belastingen, de voorregten van ge-
westen en steden onderling betreft, zich aan den Hertog en de Algemeene Staten onder-
ife
li ί
DES VADERLANDS. 3-27
Averpen, naar luid der reeds geslotene of nog te sluiten verdragen, met gemeen overleg 157ß—
der Algemeene Staten en overeenkomstig de oude gewoonten en voorregten. 14°. De
Hertog zal niet toeslaan, dat in of builen zijn huis tegen iemand, wie ook, een ge-
loofsonderzoek plaats heLbe; en hij zal beide godsdiensten gehjkelijk beschermen.
Hij zal trachten den Koning van Frankrijk te bewegen, de Staten tegen den Koning
van Spanje en hunne overige vijanden te ondersteunen. 16°. Als de Hertog in het
bezit der Landen gesteld is, zal hij bewerken, dat Frankrijk en hij, met gemeen
overleg, diegenen beoorlogen, welke dat rijk of deze gewesten aanvallen, zonder dat
de laatste daarom immer bij de kroon van Frankrijk ingelijfd, of van hunne voorreg-
ten en vrijheden beroofd zullen Avorden. 17°. Tot versterking van de magt der Neder-
landers, om hunne vijanden te wederslaan, zullen nieuwe of engere verbonden met
Engeland, Denemarken, Poriiigal, Zweden, Schotland, Navarre, de Duitsche Vorsten,
de Hanzesteden en anderen gesloten worden. 18®. De Hertog zal den krijg voeren uit
eigen middelen of die van den Koning, zijn broeder, waarbij de Staten jaarlijks twee
millioen, vier maal honderd duizend gulden zullen voegen, uit welke, in de eerste
plaats, de soldij der benoodigde bezettingen en van het krijgsvolk des Lands zal betaald
worden. 19°. De Hertog zal een legerhoofd, naar goeddunken der Staten, benoemen,
en eenen Overste over de Fransche benden, welke den Stalen aangenaam is. 20®. Hij
zal, buiten toestemming der Staten, geene steden of vestingen met Fransch of vreemd
krijgsvolk mogen bezetten; de landssoldaten zal hij, naar goedkeuring van den Raad
van State, inlegeren. 21°. Om het krijgsvolk eenige rust te verschail'cn en tot wintcr-
legering, zullen de Staten geschikte plaatsen aawijzen. 22". De vreemde krijgsbenden, de
Franschen er onder begrepen, zullen het Land ruimen, zoodra de Algemeene Staten
zulks van den Hertog verlangen. 25°. De Hertog zal de magt niet hebben, zonder
bewilliging der Staten, welke hem hebben aangenomen, met den Koning van Spanje
of andere Mogendheden eenig vergelijk, hoegenaamd, ten nadeele des Lands of van
dit Verdrag te treffen. 24°. Het zal echter den afgewekenen gewesten vrijstaan,
zich aan dit Verdrag te sluiten. 20°. Met de plaatsen, welke in of buiten de
Nederlanden worden ingenomen, zal de Hertog naar goedvinden der Stalen han-
delen. 26°. De Hertog en zijne opvolgers zullen den eed op dit Verdrag aan de
Algemeene Staten en de Stalen van elk gewest moeten afleggen; en zoo zij er inbreuk
op maken, zullen de Staten met de daad ontslagen zijn van alle . gehoorzaamheid,
eed en trouw, en eenen anderen Vorst mogen aannemen, of in hunne zaken op zulk
eene Avijze voorzien, als zij dan geraden zullen vinden. 27°. Eindelijk zullen de Her-
tog en de Staten een middel beramen, om den Aartshertog mattuias, welke herwaarts
is geroepen en zich van zijnen pligt getrouw heeft gekweten, in elk opzigt te bevredigen.
Onder deze punten was nog gevoegd, dat zij waren ingewilligd onder beding, dat
de Hertog van zijn broeder eene schriftelijke verklaring zou verwerven, dat de Koning
m*
-ocr page 396-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157f5—vap Frankrijk het vijftiende en zestiende lid van dit Verdrag zou nakomen, het-
welk alsdan zonder verandering zou worden opgemaakt en ten uitvoer gelegd.
Ook behield de Hertog het regt aan zich, om in persoon ter vergadering der Staten
het tweede, derde^ negende en achttiende punt des Verdrags in nader beraad te bren-
gen , onder voorwaarde evenwel, dat het den Staten zou vrystaan, daaromtrent naar
goeddunken te besluiten. Voorts verklaarde anjou, dat hij het zesde punt slechts
had aangenomen, op de verzekering der gezanten, dat niets van belang verordend of
verleend was; en dat, wat het tiende punt betreft, men naauwkeuriger zou bepalen,
wie onder de voornaamste ambtenaren moeten verstaan worden. Tén slotte gaven de Sta-
ten te kennen, dat zij onder het vijf en twintigste punt niet begrepen wat het regt
des oorlogs betrof, hetgeen zij den Hertog en zyn krijgsraad geheel overlieten (1)."
Terstond na den afloop dezer onderhandelingen, zond anjou den Staten eenen allerhof-
, ielijkslen brief, vol schoone beloften. »Ik beloof U," zegt hij, »wat er mij ook door
inoge gebeuren. Uwe vrijheid weder op te hefien; Uwen staat, Uwe wetten en voor-
reglen te handhaven; Uwe huisgezinnen en goederen te verdedigen tegen allen, die
zich iels te Uwen nadeele verstouten zullen. En aangezien tot instandhouding Uwer
vrijheid, Avelke ik, met Gods gunst, hoop en begeer te onderschragen, noodigis, allen
bijzonderen haat, nijd en euvelmoed af te leggen, zoo vermaan, ja, bid ik U van gan-
schen harte, te zamen te spannen in goede onderlinge verslandhouding, tot achtervolging
Uwer oude gewoonten, keuren en instellingen. Vertrouwt voorts dat, na het vol-
trekken van dit Verdrag en na mijne aankomst bij U, Gij altijd een wissen steun in mij
vinden zult; en dat ik al mijne magt en gezag daartoe besteden wil, zonder mijne
middelen of eigen leven te verschoonen, die ik aan het behoud en de vermeerdering
van Uwen staat heb toegewijd (2)."
Het aannemen van voorwaarden, welke den Opperheer slechts eene schaduw van gezag
overlieten, maakt het zeer waarschijnlijk, dat anjou niet willens was een verdrag op te
volgen, waarbij hem ten eenenmale »handen en voelen gebonden werden (3)." Sx. al-
(1) itou, Ilist. d. Ncderl. Oorl, D. II. E. XV. bl. 224, 225. B. XVll. bi. 304—309. v. mete-
ken, llist, d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 187. hooft, Nederl. Hist. B. XV]. bl. 710—712. B. XVll.
bl. 744—757. Groot Placaatb. D. IV. bl. 68. Oppervlakkig en kort is het verslaji der ondcr-
liandcliiigcn met akjou bij carneuo, las gucrras civiles, p. 164. strada, de Bello Belg. ï. 11.
Lib. IV. p. 206. campana, della guerra di Fiandra, T. II. p. 19 verso, haraeüs, Annal. Brab.
T. 111. p. 314, 315. le petit, Chron. d. Holl. ï. 11. Liv. Xll. p. 397. v. reyd, Nederl. Gesch.
Β. 11. bl. 26, 27.
(2) HOOFT, Nederl. Hist. B. XVll. bl. 757, 758.
(3) Vgl. bilderduk, D. VII. bl. 39. v. corvin-wiersbitzky , de TachtigJ, Oorl. D. 111. bl. 450.
-ocr page 397-DES VADERLANDS. 3-27
TOEGONDE schreef niettemin aan den Burggraaf van Turenne, dat »de Nederlanders en 157β—
1581
het geheele Land zich aan den Hertog, onder em'^e voorwaarden, hdid onderworpen (1)
Velen echter twijfelden of anjou, juist om deze bepalingen, wel ooit in de Neder-
landen zou komen (2). Niet alleen in dien tijd, maar ook later, is het onderhandelen
met den Franschen Vorst door velen afgekeurd en gegispt geworden. Men kan het
met 'sPrinsen gewone voorzigtigheid en staatkunde niet overeenbrengen, dat hij den
Hertog van Anjou, mismaakt naar ligchaam en geest, genegen was en doordreef,
dat hem de opperheerschappij over de Nederlanden opgedragen werd, hetgeen
de bron van zoo veel kwaad, mistrouwen, en oneenigheid in die gewesten geweest is.
Het kon, meent men, zijner schranderheid, zijnen blik in de toekomst als 't ware,
niet ontgaan, dat het hulpmiddel, het inhalen van anjou namelijk, erger zou zijn dan
de kwaal zelve, gelijk bij de uitkomst is gebleken (3). Eenigen, en onder hen de
Landgraaf van Hessen, denken, dat ora^xje zich door zijne gemalin heeft laten bepra-
ten^ om naar de zijde van Frankrijk^ waarin ook zijn prinsdom gelegen was, over te
hellen (4). Maar orame was de man niet, die zich liet bepraten, ten ware dit met
zijne staatkundige inzigten strookte. Anderen gelooven, dat de Prins zijne toevlugt,
als uit wanhoop, tot den Hertog heeft genomen, daar hij zag, dat hij zich niet langer
alleen en zonder buitenlandsche hulp kon slaande houden. » Anjou , de naaste erfge-
naam van den Franschen troon na den kinderloozen iiendrik 111, zou, hoopte hij, de
geheele magt van dat Rijk ter beschikking van Nederland stellen, waarmede men als-
dan liglelijk de Spaansche magt, door de geheele breedte van Frankrijk van haar va-
derland afgesneden, zou hebben kunnen vergruizen. Maar de groole man bedacht niet,
dat Frankrijk^ in zulk een geval, nog veel gevaarlijker vyand dan Spanje zou gewor-
den zijn voor Nederland, hetwelk onmiddellijk aan zijne deur lag, tervvijl de Sl. Bar-
telsnacht getuigde, hoe men zich op de eeden der Koningen uit het Huis van Valois
kon verlaten. W^illem vreesde Spanje en zijne reuzenkracht boven alles, vooral zoo
zij door eenen parma bestuurd werd (5)." Hiertegen is aangevoerd, dat »oranje zoo
wanhopig niet was, zich zoo ligt geene vrees liet aanjagen, en vroeger zoo dikwijls in
veel grooter gevaren, ja, zelfs in den uitersten nood verkeerd had, uit welke hij zicli
steeds door zijn moed en standvastigheid gered had. Thans stond het met zijne zaken zoo slecht
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 405. Vgl. ρ. 408.
(2) Archives de la Maison d'Orangc, T. VII. p. 432.
(3) v. d. spiegel, onwi/g-. Slulik. D. II. hl, XLlll. Leven van willem 1, D. 111. bl. 333, 337.
(4) Archives de la Maison d'Orange, ï. VI. p. 429. Blijkbaar was ook strada van dat gevoe-
len, de Bello Belg. T. 11. Lib. IV. p. 20 .
(5) v. kampen, yaderl KarakterL D. 1. bl. 400.
-„
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— niet; want ofschoon hij zich denkelijk niet lang in Braband en zou kunnen staande
houden, Tond hij echter toevlugt in de gewesten der ütrechtsche Unie, die óf onder zijn gebied
stonden, óf hem toegedaan waren. Zijn broeder was Stadhouder over Gelderland; hij zelf over
Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland; en in de beide eerste gewesten was hem de
Hooge Overheid opgedragen met volkomen magt over het volk van oorlog. Wat kon
hij nu met al deze gewesten te zamen en bijeenverbonden niet uitrigten, daar hij te
voren met Holland en Zeeland alleen, en toen zij nog door de twee magtigste steden,
Amsterdam en Middelburg, vaneen gescheurd waren, zulk eenen krachtigen wederstand
had geboden?" Men beweert alzoo, dat »de Prins, zich door zijne te groote staats-
zucht heeft laten vervoeren en door het inroepen van anjou getracht heeft, de Neder-
landen met dien Vorst te deelen; Holland, Zeeland en Utrecht voor zich te behouden,
en het overige den Hertog te laten, om het, zoo goed mogelijk, tegen de Spanjaarden
Ie verdedigen (1)." Anderen weder willen, dat »de Prins de opdragt van het bewind
over de Nederlanden aan anjou doorgedreven hebbe, om later in diens hoogen rang,
waar dezen slecht door hem bekleed zou worden, langzamerhand zich in te vlijen.
Maar op welken grond kan dit vermoeden, den Prins zoo onwaardig, toch berusten ?
Er is althans legen, dat oranje ten einde toe en zelfs te lang, van den Hertog een
goed gevoelen koesterde. Daarenboven blijkt het uit onwedersprekelijke getuigenissen,
dat men het hoog gezag over het geheel der Nederlandsche Gewesten veel liever aan
oranje dan aan anjou zou hebben opgedragen; dat die opdragt hem herhaaldelijk en
op het dringendst is voorgesteld, doch dat hij haar volstandig heeft geweigerd; van
welke weigering het beginsel eener gematigde eerzucht voor het minst niet is uitgeslo-
ten geweest (2)." — Doch vóór men 'sPrinsen gedrag, ten opzigte van anjou, beoor-
deelt en naar den uitslag veroordeelt, moet men niet vergeten, dat oranje niet overtuigd
was, gelijk zyn levensbeschrijver anderhalve eeuw later, dat men buiten vreemde hulp
zich toen tegen de Spanjaarden, wier magt door het verwachte bezit van Portugal
aanmerkelyk stond versterkt te worden, konde staande houden. Onbewimpeld en op waar-
digen toon stelt hij in een brief aan sgiiwendy de noodzakelijkheid voor, welke de
Nederlanders dreef, tegen hunnen Heer op te staan, die hen niet als onderdanen maar
als slaven op de wreedste wijze behandelde; hij toont aan, dat diegenen, welke naar godde-
lijk en menschelijk regt het meest verpligt waren hen te ondersteunen, niet alleen volstrekt
het oor gesloten hadden voor al hunne verzoeken, beden en vermaningen, maar ein-
delijk , als middelaars opgetreden, zelfs liunne zaak veroordeeld en getracht hadden,
{]) Leven van willeji I, D. III. bl. 336—338.
(2) BiiOES, Filip v. Marnicc, D. II. St. II. bl. 422, 423 alwaar cenijjc dier {jcliiigcnisscn uil
de Archivcs de la Maison d'Orange worden aangehaald.
DES VADERLANDS.
hen nog ellendiger Ie maken dan Ie Yoren. » Men vermaant hen slechts," gaat hij voort, »met 1570—
geduld den afloop van nieuwe onderhandelingen af te wachten." Intusschen deed ^«(/ekwi/
weinig, Duitschland niets voor de Nederlanden. Is het wonder, dat, gelijk de Prins
zich uitdrukt, »het arme Nederlandsche volk, uitgeput en van armoede en gebrek als
Η ware mar den laatsten adem hijgende, besluit, de verkwikking en het brood van
dengenen aan te nemen, welke die heeft aangeboden, en zich niet langer op te hou-
den met de beloften van anderen, welke, ofschoon overtuigd, dat de Nederlanders tot
den uitersten nood gebragt zijn, hen echter slechts met de ijdele hoop op een gast-
maal vleyen, hetwelk door diegenen toebereid wordt, welke dien uitersten nood heb-
ben te weeg gebragt (1)?" Jan van Nassau, hoezeer tegen het onderhandelen met
ANJOu ingenomen, verklaarde, dat aangezien geen ander Vorst zich om de Nederlan-
ders bekommerde, zij wel genoodzaakt waren, zich tot den Hertog te wenden (2).
Maar om welke reden vond oranje weinig behagen, aan hendriic van Navarre hel
bewind der Nederlanden op te dragen ? »Boven anjou tocli, zou men zeggen, was
verre verkieslyk een Vorst met vele deugden begaafd, het Proleslantsche geloof toe-
gedaan, wien de Fransche Koning gaarne, onder geheime voorwaarden, ten Lande zou
zien uittrekken, en die gereed was de Nederlanders te ondersteunen, gelijk deels uil vroe-
gere , deels uit latere aanbieding genoegzaam is op te maken." Men meent deze reden Ie
vinden : vooreerst in den afkeer der Roomsch-Kalholijken , waartoe nog het raeerendeel der
Nederlanders behoorde, van de Hugenoolen, aan >vicr hoofd zich Hendrik: van Navarre be-
vond; ten tweede in de bedenking, dat die Vorst een groot, dapper, en even staatzuchtig
als staatkundig man, zich noode zou voegen, om, gelijk in het plan van den Prins
niet duister lag opgesloten, het bewind gedeeltelijk met hem te deelen, gedeeltelijk
onder hem te voeren; ten derde, en wel voornamelijk, omdat destijds nog de krijg
met de Hugenooten in Frankrijk duurde. Hoe toch zou de Nederlander toevlugt nemen
tot HENDRIK van Navarre, die zelf en met geheel zijne magt aan de spits van dien
krijg stond? Daarbij had oranje het oog op anjou gevestigd, om door hem onderstand
van den Koning van Frankrijk te verwerven, welke door tusschenkomst van den Ko-
ning van Navarre, toen in oorlog met Hendrik III, zeker niet te vervvachlen was. De
laatstgenoemde Vorst zou noch konde, zelfs te gunste van anjou, de gezochte bescher-
ming verleenen, ten zij eerst de vrede met de Hugenooten hersteld ware; en wie >vas
meer, wie anders geschikt den vrede te bemiddelen dan anjou? Hendrik van Navarre
beloonde zich hoogst te vreden met de verkiezing van den Hertog, en bood zelf zich geree-
delijk aan, met en onder hem het bedrukte Nederland te komen helpen (5)." Het is
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VIL p. 230—239.
(2) Archives de Ia Maison d'Orange, T. VIL p. 391.
(3) BROES, Filip van Marnix Ί). XL St. 11. bl. 79, 80, 420, 421.
599
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157f}_riiet onwaarschijnlijk, dat eene mogelijke echtverbindtenis van anjou met Koningin eli-
ΖΑΒΕΤΉ mede invloed op 's Prinsen keuze gehad hebbe.
Het onmiddellijk nadeel, welk de opdragt van het hoog bewind aan den Fransehen
Vorst berokkende, was het verhaasten van het vertrek uit de Nederlanden van den
wakkeren jan mn Nassau, waartoe echter ook andere omstandigheden aanleiding gaven (1).
Reeds in het midden des verleden jaars had het overlijden zijner gemalin, zijne terugkeer
naar Dillenburg wenschelijk gemaakt, daar thans zijne staten en zijn talrijk gezin
van toezigt beroofd waren. Niet dan met moeite liet hij zich toen door den Prins
van Oranje overhalen, nog in de Nederlanden te blijven, waar nu de-staat van zaken, hem
een langer vertoeven onmogelijk maakte. Behalve de onderhandelingen met anjou,
griefden hem op het gevoeligst het heulen van zijn schoonbroeder, den Graaf van den
Berg, met de Spanjaarden, en het openlijk overgaan van zijn voormaligen vriend ren-
nenberg tot de zijde des Konings, aan welke zich, in het geheim, ook de Heer van
Anholf, gehecht had. Hij wanhoopte daarenboven aan den goeden afloop van zaken in
de Nederlanden, van welker tocsland hij een allerongunstigst tafereel ophangt. »De za-
ken loopen hier," zegt hij, »geheel wonderbaarlijk en zeldzaam door elkander, vor-
deren ontzettend veel moeite en arbeid, en leveren een treurig schouwspel op. Alom
is niets anders dan krijg, onrust, groot mistrouwen, afscheiding, oneenigheid, verderf,
en jammerlijk klagen. Aan den eenen oord heeft men het met den Spaanschen vijand
te doen; aan den anderen met de afgevallene Heeren, landen en sleden, welke zich
Misnoegden noemen; aan eenen derden met ons eigen krygsvolk, hetwelk men sinds
lang veel loon schuldig is; aan eenen vierden met de boeren en huislieden,
welke zoo hier als in Friesland en Overijssel zeer oproerig en eenige duizenden
slerk zijn, die dagelijks door den vijand hoe langer zoo meer opgezet worden; aan
eenen vyfden met onze eigene vrienden en patriotten, eer men hen zoo verre gebragt
lieeft, dat zij den dreigenden nood en het gevaar erkennen, en tot afwending daarvan
het^ hunne belioorlijk en naar pligt bijdragen. Eindelijk hebben de Prins en ik
voor ons zelve waarlijk ook niet weinig te doen, en zulks niet alleen wegens de veel-
vuldige bezigheden, maar ook dewyl men ons bijna overal naar lyf, leven, en eere
tracht, en wij daarenboven zoo weinig onderhoud en middelen hebben om te bestaan,
dat wij somtijds naauwelijks het brood voor onze tafel, ik spreek niet van andere be-
noodigdheden, bekomen kunnen (2)." Hoe de Geldcrschen 'sGraven diensten, opoiTe-
ringen, ontberingen, en pogingen ter bevordering hunner welvaart erkenden; hoe zij
5
(1) v. reyd, I^ederl, Gesch. Β. II. bl. 29.
(2) Zie 'sGraven brief van den Ο«·®" van Grasmaand 1580, ia dc Archives dc la Maison d'Orange
p. 328.
DES VADERLANDS. 3-27
in zijn onderhoud voorzagen, blijkt uit zijne eigene verklaringen, welke bijna aan het 157β—
1581
ongeloofelijke grenzen. »Ik vrees," schrijft hij uit Arnhem aan den Prins van Oranje,
»het niet tot den Landdag te zullen uithouden, daar ik van de Gelderschen en van
de Vereenigde Gewesten niet alleen volstrekt geene betaling heb bekomen en derhalve
in de behoeften mijner huishouding niet kan voorzien, zoodat zelfs de bakker mij na
heden geen brood meer wil leveren, maar ook het geld niet ontvang, welk ik voor de
Gelderschen van den Paltzgraaf heb opgenomen, zoo dat ik hem, als dat niet binnen
acht of tien dagen komt, tegen den eersten van Wintermaand mijn ambt Siegen moet
inruimen." — »Niet alleen moet ik vele vergeefsche kosten maken, om betaling te
krijgen, maar dikwijls met mijn gezin en paarden gebrek lijden-, ik ga ook wel eens
zonder eten naar bed, daar de kok niets heeft om te koken; daarenboven moet ik in
een huis zonder dak en van alle kanten open, en uit gebrek aan brandstof, koude en
vorst verduren. — Reeds meer dan twee maanden heb ik in een eng, somber en voch-
tig hamertje doorgebragt (1)." Het ontbrak alzoo niet aan redenen, Avelke 'sGraven
besluit billijkten, naar zijne staten terug te keeren; eene voorgenomene echtvereeniging
met de dochter van den Keurvorst van den Paltz, en het overlijden zijner zeven en
zeventigjarige moeder juliana van Stolberg, om dien tijd voorgevallen, zullen ongetwij-
feld mede zijne afreis bespoedigd hebben. Eenige maanden na zijn vertrek, verontschuldigde
hij schriftelijk bij oranje zijne afwezigheid, 's Prinsen aanhoudende pogingen en drin-
gende vertoogen, om zijnen broeder te bewegen, terug te keeren en het Stadhouderschap
van Gelderland weder op zich te nemen, waren even vruchteloos als die van 'sGraven
zoon willem lodewijk, van eenige zijner vertrouwdste vrienden, en van de Gelderschen.
In een uitvoerigen brief ontwikkelde hij de redenen, welke hem beletten aan hun ver-
zoek gehoor te geven; redenen, die meer van gezond verstand dan van onbepaalde ge-
negenheid voor de Nederlanders getuigen, op wier handelwijze, te zijnen opzigte, hij
trouwens ook niet bijzonder roemen konde (2). Jan van Nassau, zonder zich immer
weder regtstreeks met den staat der Nederlanden te moeijen, lot welks vestiging hij zoo
uitnemend veel had toegebragt en opgeofferd, regeerde nog vijf en twintig jaren zijn
klein gebied van Nassau-Dietz in stille rust en vrede. Hij overleed den achtsten van
Wijnmaand Zestien honderd zes, ruim zeventig jaren oud, en liet na drie en tachtig
kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Twee zijner zonen waren in dienst
(1) Zie 's Graven brief -van den lO*·®" van Slagtmaand 1579, in de Archives de la Maison
dWrange, T. YII. p. 108—120.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 416—422, 433—438, 445—461, 463—465,
467—476, 481—492, 510—530, 554, 569—582. i. a. kijhofp, Bijdragen v. d. Vaderl. Gesch.
D. Π. bl. 161—191.
51
II Deel, 6 Stuk.
-ocr page 402-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—der Nederlanden den heldendood ffestorven. Zijn oudste, willebi lodewijk, werd Stad-
1581
houder van Friesland en Groningen (1).
Omlrent den tijd van het vertrek van jan van Nassau uit de Nederlanden, was
aldaar de Hertogin Margaretha van Parma teruggekomen. Als voormalig Landvoogdes
dezer gewesten, had zij een gunstigen indruk bij de bevolking achtergelaten (2), en
filips meende thans door haar de harten der Nederlanders te herwinnen. Hij volgde
hierin den raad van grawvelle, welke den Nederlandschen opstand hoofdzakelijk aan
de geweldenarijen van alba toeschreef, wiens misslagen, naar zijn gevoelen, het best
door de Hertogin, wier regeringsbekwaamheden hij hoog schatte, konden verhol-
pen worden (5). De Spaanschgezinde Nederlanders begeerden insgelijks hare
komst, wel niet omdat men vertrouwde, dat zij de zaken geheel zou herstellen,
)) Avant dit is meer het werk van God dan van menschenschreef de Raadsheer
ASSONYiLLE, maar omdat zij meer dan iemand anders daartoe konde bijdragen (4). Hoe-
Avel reeds in Vijftien honderd zeven en zeventig bestemd, don jan in de Landvoogdij
te vervangen, was haar vertrek steeds om ziekte, doch inzonderheid om staalkundige
redenen, verschoven geworden (5). Eindelijk kwam zij tegen het einde van Oogstmaand
Vijftien honderd tachtig te Namen, en werd door haren zoon alexandeb farnese ont-
vangen. Haar was het bestuur der staatszaken opgedragen; parma slechts het opper-
bevel over het krijgsvolk en het beleid van den oorlog gelaten. Deze schikking be-
haagde geenszins den jeugdigen, eerzuchtigen Prins, die in zich de kracht en de be-
kwaamheid gevoelde, om alleen te regeren. Hij schijnt ook spoedig zijne moeder daar-
van overtuigd te hebben. Immers meldde zij eerlang den Koning, »dat zij den toe-
stand in de Nederlanden veel hagchelijker en ingewikkelder had gevonden, dan men
haar dien in Italië had afgemaald, en dat de rust niet anders dan door kracht van
wapenen zou te herstellen zijn. Daartoe nu was haar zoon ongelijk veel beter bere-
kend dan zij, weshalve zij ernstig verzocht, haar van den opgelegden last te onthef-
fen , en dien haren zoon alleen over te laten." Parma zelf zette aan granvelle de
redenen uiteen, waarom hij deze verdeeling van het gezag als nadeelig afkeurde.
De Koning, hierin door den Kardinaal gesteund, bleef echter bij zijn besluit volhar-
(1) v. d. spiegel, Ouuitg. Stukk. D. 11. bi. XLlll. Levensschets van jan v. Nassau, in de
Gelders. Volksalm. voor 1850, bl. 32. v. καβιρερϊ, Vadert. Karakterk. D. 1. bl. 330, 331.
(2) Alg. Gesch. d. Vadert. D. Π. St. IV. hl. 512.
(3) Archives de la Maison dOrange, T. VI. p. 410.
(4) Archives de la Maison d'Orange, ï. VI. p. 342, 373.
(5) Archives de la Maison d'Orange, T. VI. p. 204, 248, 338.
-ocr page 403-DES VADERLANDS. 405
den; hij schijnt zelfs eenig wanlrouwen tegen parma opgevat te hebben (1), in wiens 157f)—
verzoek om ontslag als Opperbevelhebber des legers, evenwel niet bewilhgd werd. Doch
toen de Spaanschgezinden, en bovenal de soldaten, bij het gerucht, dat parma zijn
afscheid zou nemen, zich hoogelijk ontevreden toonden, en dit door Margaretha op
het sterkste den Koning werd voorgesteld, zag filips zich genoodzaakt toe te geven.
Hij bevestigde dan eindelijk den negen en twintigsten van Wintermaand Vijftien hon-
derd een en tachtig farnese in de Landvoogdy, doch begeerde tevens, dat Margare-
tha, onder een anderen titel, in de Nederlanden zou blijven. Zij hield zich tot in
Herfstmaand Vijftien honderd drie en tachtig te Namen op, en keerde toen, met verlof
des Konings, naar Italië terug, waar zij vijfjaren later overleed (2).
Het onderhandelen der Staten met Anjou, zelfs in spijt van 's Keizers voorstellingen,
had in den Aartshertog mattïïias een gevoel van schaamte over zijne nictsbeteekenende
figuur in de Nederlanden^ waar hem zelfs zijne jaarwedde niet uitbetaald werd (3),
opgewekt. Hij beklaagde zich den twee en twintigsten van Hooimaand bitterlijk bij
de Algemeene Staten over de behandeling, welke hij had ondervonden en verzocht,
dat »men de diensten, door hem en zijn huis aan de Landen bewezen, in gedachten
wilde houden en hem onbewimpeld te kennen geven, wat men met hem en de zijnen
voorhad." De Staten hadden medelijden met den armen Vorst en beloofden hem de
uitbetaling zijner wedde, zoodra hunne geldmiddelen dit zouden gedoogen; voorts ga-
ven zij hem hoop op de inkomsten van het Aartsbisdom Ulreehl, en verschoonden het
wederopvatten der onderhandelingen met anjou door de wet der noodzakelijkheid, ter-
wijl zij hem verzekerden, in het verdrag met den Hertog te sluiten, zijne belangen
niet uit het oog te verliezen, en hem alle mogelijke genoegdoening te verschaiTen (4).
Oranje verdedigde het gedrag der Staten, of veeleer het zijne, ten opzigte van den
(1) Archives de la Maison d'Orangc, T. VIL p. 411, 505, 532.
(2) strada, de Bello Belg. T. H. Lib. IIL p. 181—192. campana, della guerra di Fiandra,
ï. II. p. 19. BENTivocLio, Ncderl. Ilist. bl. 329—331. cahneho, las guerras civiles, p. 164.
ctiappuys, Ilist. Gen. d. l. g. d. Fl. Liv. Y. p. 292. bok, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XV.
p. 214. v. meterex, HisL d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 18ö verso, hooft, Nederl. Ilist. B. XVH.
1)1. 713. bilderdijk, D. Vil. bl. 26, meent, dat de regering van Margaretha een onschatbaar geluk
voor de Nederlanden zou geweest zijn. Wij bct\?ijfek'ii dit zeerj de zaken waren te ver gekomen.
(3) Zie zijne klagte daarover aan de Staten van Vlaanderen in Grasmaand 1579. Documenls
Hist. T. I. ρ 271.
(4) le petit, Chron. d. Holl. ï. 11. Liv. XII. p. 397. haraeus, Annal. Brab. T. III. ρ. 316.
bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. JJ. XV. bl. 212. v. meteben, Ilist. d. Nederl. Oor/. B. X. bl. 188.
hooft, Ned&'l. Hist. B. XVI. bl. 711.
öl*
-ocr page 404-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—Aartshertog, welke door den Keizer en de Duitsche Vorsten aan zijn lot werd overge-
laten, en wien zij nimmer, gelijk zulks door andere Mogendheden geschied was, in
zyne waardigheid van Landvoogd erkend hadden. »Hoe kunnen derhalve de Nederlan-
den," zegt hij, »eenige hulp verwachten van hem, die zich door elk, door zijne naaste
Letrekkingen zelfs, en welke er het meeste belang in dienden te stellen, dat hij hier
bleef, verlaten ziet? Hoe kan het den Nederlanderen als eene dwaling of misslag gere-
kend worden, dat zij zich in hun dringenden nood tot eenen anderen Vorst wenden,
van wien zij hulp en bijstand ontvangen kunnen (1)."
Intusschen was door de yilliehs, op last van den Prins, de bondige, welsprekende
en krachtige, maar niet minder hevige en vinnige Apologie of Verdediging des Prin-
sen van Oranje, tegen de beschuldigingen van den Koning van Spanje, opgesteld.
»De Schrijver laat orawje eenvoudig verhalen, wat er heeft plaats gehad, maar doet
dit op eene wijze, dat, naar gelang de Prins zich als Vorst en mensch van lieverlede
al meer en meer in zyne volle grootheid vertoont, de Koning zich tevens al hatelijker
en trouwloozer voordoet, en de eind-indruk wordt belangstelling in, en liefde voor den
verbannene en ten dood gedoemde (2)." Van dit hoogst belangrijk gedenkstuk, eene
onschatbare bron voor de geschiedenis van dien tyd, komen zelden afdrukken voor, en
zou reeds uit dien hoofde alleen verdienen, hier meer dan in eene vlugtige opgave
van den inhoud medegedeeld te worden (5).
De Prins opent zijn Verweerschrift, gerigt aan de Algemeene Stalen, met de plegtige ver-
klaring, dat hij alleen uit de zuiverste beginselen zich aan de zaak der Nederlanders heeft toe-
gewijd, en zich verheugt door'sKonings schandelijken banbrief in de gelegenheid gesteld te
z^n , daarvan voor de Avereld getuigenis af te leggen. » Wat kan er aangenamer zijnzegt
hij, »inzonderheid voor dengenen, welke besloten heeft zulk eene groote en uitstekende
daad te volvoeren, dan aan een edel volk, door snoodaards verdrukt, de vrijheid te
hergeven; dan door de vijanden van het Vaderland ten dood toe gehaat te worden;
dan uit hun eigen mond de getuigenis te hooren van zijne trouw aan de zynen, van
zijne standvastigheid tegen de tirannen en tegen allen, Avelke de gemeene rust versto-
(1) Archives de la Maison dWrange, T. VII. p. 235, 236.
(2) DREssELHUYs, IHst. Studtc, in de Gids voor 1846, D. II. bl. 117.
(3) Apologie de guillaujie IX, Prince d'Orange conlre la proscriplion de filippe 11, Hoi d'Es-
pagne, in de la pise, Tableau de Vllistoire des Princes et Principauté dWrange, p. 468 etc.; en
daaruit overgenomen in dumont, Corps Dipl. ï. V. P. I. p. 384—406. De Uollandsche tclst komt
voor bij BOR, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II, Authent. Stukk. bl. 65—98. De afzonderlijk uitgege-
ven druk daarvan te Leiden 1581 is zeer zeldzaam; en de uitgave, door Mr g. v. jusselt in
1789 bezorgd, is niet in den handel gebragt.
DES VADERLANDS. 3-27
ren? En hoe wel ik even weinig lust heb, anderen te smaden en te bestraffen, als mij
zeiven te beroemen, wordt ik echter nu tot beide, ondanks mij zeiven, genoodzaakt.
Het zijn geene onbekende schotschrijvers, die mij thans aanranden, en welke ik steeds
met verachtend stilzwijgen beantwoordde; het is een groot en magtig Vorst, die mij
beschuldigt en wil vernietigen, om daardoor, zoo mogelijk, het Bondgenootschap te
wonden en te vernielen. — Het is alzoo een pligt, welken ik aan mij zeiven schuldig
ben, en aan u, die zulk een onbeperkt vertrouwen in mij gesteld hebt, te zeggen,
wat ik, overeenkomstig de Avaarheid, zeggen kan, en de kwaadaardigheid en valsch-
heid mijns Beschuldigers aan te toonen en te bewijzen." ■— Over de eerste misdaad,
Avelke den Prins te last gelegd wordt, ondankbaarheid, namelijk, voor de gunstbewij-
zen , welke hij zoo van Keizer karel V als van filips II zou ontvangen hebben,
betuigt hy: »dat hij de nagedachtenis van den Keizer steeds in hooge waarde houdt,
maar tevens onbewimpeld moet verklaren, dat hy nimmer van dien Vorst de gunsten
ontvangen heeft, voor welke men thans zijne dankbaarheid eischt, maar integendeel
in zijne dienst vele verliezen en nadeelen geleden heeft." Nu toont hij in de eerste
plaats aan, dat hij den Keizer de erfenis van het prinsdom Oranje niet verschuldigd
is. »Maar eens toegestemd," zegt hij, »dat ik den Keizer zoo veel verpligt was, als
men voorgeeft, dan heeft toch de Koning van Spanje hel regt niet, mij dit te verwa-
ten. Hij, immers, heeft met verkrachling aller wetten van regt en billijkheid niets
verzuimd, om mij juist van dat erfdeel te berooven, en al de weldaden zijns vaders,
welke hij mij beschuldigt niet meer te gedenken, nutteloos te maken."
»Filips beweert, dat de dankbaarheid zich niet slechts moet bepalen lot den per-
soon, welke de weldaden bewezen heeft, maar zich ook over zijne nazaten moet uit-
strekken; derhalve, omdat ik mij tegen den zoon verzet heb, >vord ik ondankbaar
tegen den vader gehelen. Laat de Koning déze grondstelling op zich zeiven toepassen,
zijn gedrag met het mijne vergelijken, en dan moge hij zelf besHssen, viie van ons
beide het verwijt van ondankbaarheid verdient." Nu worden al de diensten door de
Huizen van Nassau en Oranje aan dat van Oostenrijk bewezen, in de bijzonderheden
aangetoond. » Ben ik, na de aangevoerde bewyzen," vraagt de Prins, » niet geregtigd
te beweren, dat mijn eerroover, zonder de daden mijner voorouders, niet met die
weidsche titels zou pronken, welke hy aan het hoofd van den uitgevaardigden ban
geplaatst heeft?"
»Ik wil niet beweren, dat ik den Keizer volstrekt niets verschuldigd ben. Steeds
zal ik met een dankbaar gevoel erkennen, dat hij sinds mijn negende jaar mijne opvoe- ^
ding leidde, mij bij zich hield, mij nog zeer jong het Opperbevel over al de benden
van Ordonnantie hier te Lande toevertrouwde, en mij, bij afwezigheid van den Hertog
van Savoije, in een en twintigjarigen ouderdom boven zoo vele ervarene Veldoversten
en in weerwil van de verloogen zijner Raadslieden, lot Opperbevelhebber van helleger
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— aanstelde, ofschoon ik er niet om verzocht had en my niet aan het Hof bevond.
Nimmer zal ik vergeten, dat de Keizer, toen hij besloten had zijne erflanden aan
zijn zoon af te staan, mij opzettelijk uit het leger ontbood, om bij die plegtigheid
tegenwoordig te zijn. Ik stond naast den troon, en de Monarch leunde op mijnen
schouder tot onderscliraging zyner krachten. Niet minder bleek zijne achting voor
my, toen hij mij de treurige taak oplegde, de keizerlyke kroon aan zijn broeder Fer-
dinand over te brengen. Op welken grond nu kunnen mijne vijanden beweren, dat
ik mij die bewijzen van onderscheiding onwaardig heb betoond, of dat mijne belangen
er door bevorderd werden? Leed 'sKeizers leger door mij nadeel toen ik het aanvoerde?
Integendeel; want ofschoon de pest er onder woedde, en de twee bekwaamste Veld-
heeren van dien tijd, de Hertog van Nevers en de Admiraal de coligny, tegenover mij
stonden, wist ik den vijand steeds in ontzag te houden en, in weerwil van al zijne pogingen,
Philippeville en Charlemont te versterken. Hoewel de diensten, door mij bewezen,
aan het vertrouwen, mij geschonken, beantwoordden, kan ik naar waarheid getuigen,
dat de eer het eenige voordeel geweest is, welk ik er uit getrokken heb; en ik daag
onbeschroomd elk uit, het tegenoA^rgestelde te bewijzen. Uit de boeken der reken-
kamer zal blijken, dat ik nooit eenige geldelijke belooning voor mijne diensten heb
ontvangen. Daarentegen kan ik bewijzen, dat de onvermydelijke uilgaven, tot welke
ik door mijne onderscheidene betrekkingen gedwongen werd, een millioen en vijf maal
honderd duizend gulden beloopen hebben. En Λγelke vergoeding heb ik daarvoor van
den Koning, die my van ondankbaarheid beschuldigt, ontvangen? Met 'sKeizers toe-
stemming, bragt ik mijne billijke aanspraak op de heerlijkheid van Chatel-Bellin voor
het hoog geregtshof van Mechelen. Maar op den dag, dat de Raadsheeren te mijner
gunste vonnis wilden vellen, maakte die Koning, welke onlangs gezworen had, ons naar
onze wetten en voorregten te zullen regeren, misbruik van zijne magt, en verbood
den regters met de zaak voort te gaan; en sedert werd het hun ook nimmer vergund,
mij regt te verschaiTen."
»Wanneer men al het aangevoerde overweegt, zal men de Stadhouderschappen, my
toevertrouwd, slechts als eene verschuldigde belooning voor mijne diensten, en niet
meer dan eene gepaste schadevergoeding beschouwen voor de buitengemeen groote
onkosten, lot welke zij mij genoodzaakt hebben. Indien de Koning mij in het bezit
dier Stadhouderschappen had gelaten, zou hij misschien eenig regt hebben, mij zulk
een verwijt te doen, hoewel ik er hem volstrekt geen dank voor schuldig ben, daar
de Keizer, vóór zijn vertrek naar Spanje, bepaald had, dat zij mij zouden worden
opgedragen. Maar nu mijn Beschuldiger alles heeft beproefd, om my deze waardig-
heden te ontnemen; nu hij, zoo veel in zijn vermogen was, mij van mijne bezittingen
beroofd en mijn zoon naar Spanje gevoerd heeft, hetgeen eene openbare verkrachting
was van 'sLands voorregten, welke hij gezworen had ongeschonden te zullen handha-
Λ-
DES VADERLANDS. 3-27
ven; nu hij dit alles gedaan heeft, omdat ik niet de handlanger zijner dwingelandij 1576—
zijn wilde, vraag ik, met hoeveel regt hij mij van ondankbaarheid kan beschuldigen?"
» Op geen beteren grond steunt zijne aanklagte, dat ik de gehoorzaamheid, hem als
mijn Opperheer verschuldigd, uit het oog verloren heb. Het is waar, ik heb mij
tegen zijn gezag verzet, maar daardoor niets anders gedaan dan zijn voorvader
albrecht vttii Oostejwijk, welke tegen mijn voorvader, Keizer adolp van JSassau,
opstond. Ook zou ik gaarne willen weten, met welk regt mijn Beschuldiger
Kastilië bezit? Stond zijn voorzaat, de bastaard Hendrik van Kastiliê, niet legen zgn
broeder don pedro, zijn wettigen Heer, op en vermoordde hem met eigen handen?
En is filips niet, in de regte lijn, de erfgenaam van dezen overweldiger? Men zal
zeggen, don pedro was een dwingeland, welke om zyne tirannij met regt onttroond
en vermoord werd; maar zou ik niet hetzelfde ter verdediging van mijn gedrag kun-
nen inbrengen? Kan men niet met waarheid getuigen, dat filips als een dwingeland
handelde? En dat de wreedheden van don pedro oneindig minder afgrysselyk, min-
der tergend geweest zijn dan die, welke door alba en zijne beulen gepleegd werden ? Voorts
moet ik aanmerken, dat ik filips, als Koning van »S/jam/e, volstrekt geene gehoorzaamheid
schuldig ben; slechts als Hertog van Brahand kan ik zijne oppermagt erkennen, omdat
ik, uithoofde mijner heerlijkheden aldaar, lot de voornaamste Leden van dat gewest
behoor. Maar hij heeft de voorwaarden geschonden, op welke hij lot Hertog van Bra-
hand werd gehuldigd. Hij heeft den plegtigen eed verkracht, by welken hij zich ver-
bond, der Landzalen voorregten Ie zullen handhaven. Uitdrukkelijk is in het verdrag
tusschen hem en ons bepaald, dat indien hij zijne verpligtingen niet nakomt, ook onze
verphgting, hem als Heer te gehoorzamen, ophoudt. Geheel Europa weet, hoe hij
dat verdrag met voeten heeft vertreden. Geheel Europa kan getuigen, dat hg niet
een enkel onzer voorregten, maar al de voorregten, op welke wij roemen en die hij
gezworen had te handhaven, geschonden heeft, en niet bij eene enkele gelegenheid,
maar duizend malen. Ik zelf, om dit nog eens aan te stippen, heb dikwerf zijne dwin-
gelandij ondervonden; mijn zoon werd van my afgescheurd op eenen ouderdom, vvaarin
hij niet in staat was den Vorst te beleedigen; al mijne goederen zyn verbeurd verklaard;
men heeft mij voor »verrader en oproerling" uitgekreten, zonder dal ik vooraf naar
de wet schuldig werd bevonden. En wie hebben mij veroordeeld? Lieden uit de gering-
ste klasse, door hem lot gezag verheven; advokalen en anderen, Ie laag om als lakegen
te dienen bij hen, welke in de Nederlanden tot den rang behooren, welken ik reeds
zoo lang bekleed heb. Ik ontken niet, dat ik den Koning, toen hij den Iroon beklom,
den gewonen eed van trouw heb afgelegd; maar zijne verpligling en de mijne waren
wederkeerig. Mijn pligt was hem te gehoorzamen; de zijne my Ie beschermen; en bij alle
verbindlenissen, gelijk het verdrag tusschen ons was, geldt het beginsel, dat zoo de een
de overeenkomst schendt, de andere met volle regt van zijne verpligling ontslagen is."
1576-
408 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
»Maar al ware ik door filips gehoond noch verguisd geworden, zou ik het evenwel
van mijn heiligen pligt geacht hebben, mij tegen zijne geweldige maatregelen te
verzetten. Immers is het de Vorst alleen niet, welke zweert de grondwetten des
Lands te zullen handhaven; dezelfde eed wordt van de Edelen en van allen,
die openbare betrekkingen bekleeden, gevorderd. Mijn eed legde mij de verplig-
ting op, al wat in mijn vermogen was aan te wenden, om mijne medeburgers
van het drukkend juk te bevrijden, waaronder zij zuchtten; en indien ik niet
datgeen gedaan hadde, waarover mijn vijand zich beklaagt, zou mij met regt de
misdaad kunnen verweten worden, aan welke de gansche wereld weet, dat hij zich
heeft schuldig gemaakt: het verbreken, namelijk, van den plegtigsten en heiligsten eed."
»Ik weet, dat zyne aanhangers op deze aantijging gereedelijk zullen antwoorden,
dat hoewel de Koning bij het aanvaarden der regering zwoer, onze voorregten te
zullen eerbiedigen, de Paus nogthans hem van dien eed heeft ontslagen. Ik laat het
den Godgeleerden en anderen over, die in godgeleerd redetwisten meer bedreven zijn
dan ik, te beslissen of de Paus zich de magt kan aanmatigen, iemand van zijnen eed te ont-
slaan , en of dit niet eene goddelooze inbreuk is op de regten des hemels; zij mogen tevens be-
slissen , of zulk eene magt niet alle geloof en trouw uit de wereld verbannen, en al de
banden der Maatschappij verbreken zoude. Ik spreek dus niet van het onwettig gedrag
van filips, nadat hij het bewuste ontslag verkregen had, maar van zijne dwaasheid,
zulk een ontslag van den Paus te verzoeken. Dezelfde band, welke hem met den onder-
daan vereenigde, vereenigde den onderdaan met hem; maar sedert hij zich door den Paus
liet ontslaan van hetgeen hij zijnen onderdanen met eede beloofd had, stelde hij lien
en mij vrij van onze verphgting, hem gehoorzaamheid te bewijzen. Bespottelijk is het
te beweren, dat door die ontheffing hij alleen van het vervullen zijner beloften ontsla-
gen is, terwijl wij, die zulk een ontslag niet verkregen hebben, aan hem nog even
zoo verbonden zouden zijn als te voren. Van het oogenblik aan, dat hij zich van zijne
verpligling ontheven beschomvde, op welke wyze die ontheffing ook geschied is, van
dien oogenblik aan was de voorwaarde vernietigd, op welke wij hem gehoorzaamheid
beloofden; het is alzoo de grootste ongerijmdheid ons van trouwloosheid tegen hem te
beschuldigen."
»Ik word in den banbrief aangeklaagd als bewerker van de beroeringen. Diegenen
echter onder u, welke oud genoeg zijn, zich den oorsprong daarvan te herinneren, weten
hoe valsch deze beschuldiging is; maar ten behoeve van hen, welke toen te jong
waren, om juist te oordeelen over hetgeen zij zagen, gevoel ik mij verpligt de ware
toedragt van zaken, welke in dezen ban zoo geheel misvormd is voorgesteld, in eenige
bijzonderheden te ontvouwen."
)) Allen, welke het gedrag van mijnen Beschuldiger in de overige deelen van zijn
Rijk hebben gadegeslagen, en met de wreedheden door hem in Granada, Mexico, en
3581
DES VADERLANDS. 3-27
Peru gepleegd, bekend zijn, zullen zich gemakkelijk reden welen Ie geven van de 1576^
ellende en rampen, welke op de Nederlanden drukken. Reeds bij het begin zijner
regèring, openbaarde zich zoo duiidelïjk zijne neiging voor het willekeurig gezag, dat
zijn vader er over treurde, en in tegenwoordigheid van den Graaf van Bossu, van my,
en van onderscheidene andere personen, hem vermaande, zijne Nederlandsche onderda-
nen met meer zachtheid te behandelen; zelfs voorspelde hij hem, dal indien de trolsch-
heid en overmoed zijner Spaansche raadslieden niet tijdig beteugeld werden, de Neder-
landers ongetwijfeld tot openbaren opstand zouden overslaan. Filips leende, ondanks
dezen heilzamen raad, slechts gehoor aan de inblazingen der Spanjaarden, streefde meer
dan ooit naar willekeurig gezag en besloot, in strijd met zyn belang en zijnen eed,
onzen staatsvorm te vernietigen. De voorwaarde, op welke wij hem de negenjarige
bede bewilligden, dat gemagtigden, door ons benoemd, met de inning en uitgave dier
gelden zouden belast zijn, verwekte in hem en in zijne raadslieden den onverzoenlijk-
sten wrok. Ik was er bij tegenwoordig toen deze raadslieden, welke den wil huns
Meesters volmaakt kenden, hem aanraadden, maatregelen te beramen, welke tot uw aller
verderf moesten leiden. Tocvalhg vernam ik, dat die snoode raad bij fiups ingang
had gevonden. Immers hoorde ik uit den mond des Konings van Frankrijk, bij wien
ik mij als gijzelaar bevond, dat met den Hertog van Alha een plan was gesmeed, om in
Frankrijk en in de Nederlanden allen uit den weg te ruimen, welke men vermoedde,
der hervormde leer gunstig te zijn. Ik liet den Franschen Vorst niet blijken, dat mij
dit plan geheel onbekend was, en nog veel minder de verontwaardiging, welke hel in
mij verwekte. Door voorspraak van de Hertogin van Savoijc, werd mij veroorloofd,
naar de Nederlanden terug te keeren; en daar, ik ontken het niet, ja, draag er zelfs
roem op, ondersteunde ik naar vermogen het verzoek der Stalen aan den Koning, om
de Spaansche krijgsbenden uil hel land te verwijderen."
)? Ik erken, dat onder de tallooze logens, welke dc ban bevat, ook eenige waarhe-
den voorkomen. Ik erken, dat mij, na vergeefs aan de Hertogin van Parma te
hebben voorgesteld, hoe wreed en willekeurig hare maatregelen waren, de vrees voor
eenen burgerkrijg, met welken ik de Nederlanden} bedreigd zag, en mijn phgl 's volks
regten te handhaven, deden besluiten, de aanzienlijkste Edelen bijeen te roepen en hun
de oogen te openen voor het gevaar, dat ons allen bedreigde. Ik erken insgelijks,
dat ik het Smeekschrift, door den Adel tegen de bloedbevelen en de slrafuiloefeningen
ingediend, heb goedgekeurd. Hel is verre van mij, dat ik mij schamen zoude, dien
raad gegeven te hebben. Deze voorstelhngen zouden in de gegeven omstandigheden
het best doel getroiTen hebben; zij waren geheel in den geest van den staatsvorm en
de aloude gebruiken der Nederlanden, en het zou voor den Koning en voor het volk
heilrijk geweest zijn, indien men daarin bewilligd hadde."
»De Koning verwijt mij, dat ik de Proleslanlen begunstigd heb. Ik betuig, dat
II Deel. 6 Stuk. 02
-ocr page 410-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576'—vóór ik de Hervormde godsdienst omhelsde, er geen haat hoegenaamd in mijn boezem
gehuisvest heeft tegen degenen, vvelke die leer beleden. En geen wonder; de leer der
Hervormden werd mij reeds in mijne vroege jeugd ingeprent; mijn vader had de nieuwe
godsdienst in zijne stalen ingevoerd, was haar altijd getrouw gebleven en er in gestorven.
Zelfs toen ik aan 'sKeizers Hof verscheen en in de Katholijke godsdienst werd opgevoed,
heb ik altijd een afgrijzen gehad van de gruwelen door de pausselijke geloofsonderzoekers
gepleegd. Ik beken voorts, dat toen de Koning, bij zijn vertrek \x\i Zeeland, mij beval
onderscheidene belijders der Hervormde leer ten dood te laten brengen, ik geweigerd heb
aan dat bevel te gehoorzamen, en in het geheim de veroordeelden liet onderrigten
van het gevaar dat hen dreigde. Ik betuig, dat ik mij in den Raad van State steeds
naar vermogen tegen de bedoelde vervolgingen verzet heb, zoowel uit medelijden en
menschlievendheid, als ook uit de overtuiging, dat het ongerijmd is menschen te straffen ,
omdat zij zekere gevoelens niet willen opgeven, die voor het overige de rust van den
staat niet verstoren. Ik hield mij daarenboven ook overtuigd, dat de gestrenge midde-
len juist geschikt waren, om het gewenschte oogmerk niet te bereiken. Maar ofschoon ik,
om de bijgebragte redenen, afkeerig was van alle vervolging, had ik echter, gij allen
weet het, aan de invoering van de Hervormde godsdienst in de Nederlanden, of aan
den snellen voortgang, welken zij onder het bewind der Hertogin van Parma maakte,
niet het minste deel. Gij weet, dat ik toen hoegenaamd in geene betrekking stond
met hen, welke die godsdienst hier invoerden, of eenigen invloed op hunne daden
uitoefende. Gij weet, dat ik, wel verre van hunne buitensporigheden goed te keuren,
al mijn gezag gebezigd heb, hen te beteugelen, en dat ik om het gestreng straffen
hunner wanbedrijven, door vele Hervormden wreed belasterd en gesmaad geworden ben."
»Men zal het mij, hoop ik, ten goede houden wanneer ik verklaar, dat er in den
ban ééne bijzonderheid voorkomt, die mij genoegen verschaft in spijt der boosheid en
verbittering mijns Beschuldigers, en in spijt zijner verkrachting van de waarheid. Er
wordt menigmaal aan de Stadhouders der gewesten eene misdaad te laste gelegd,
van welke hij het niet gewaagd heeft mij te beschuldigen, de misdaad van kne-
velarij namelijk, of toeëigening van 's Lands penningen. Hiervan ben ik indedaad
door eenige in het duister schuilende lieden in faamroovende schriften beschuldigd ge-
worden; maar het zwijgen van mijn bittersten vijand daarover is genoegzaam, om mij
van die valsche aantijging te zuiveren. Ik behoef mij derhalve bij u niet verder tegen
zulk eene aanklagte te verdedigen. Ik dank God, dat ik vroegtijdig geleerd heb, hoe
hij, die eenig deel heeft aan de regering, bovenal zuivere handen behoort te hebben,
ja, zelfs van alle kwaad vermoeden vrij te zijn. Het is bekend, dat ik steeds gewei-
gerd heb, mij met het toezigt over 's Lands penningen te belasten, en het beheer
daarvan, sinds den aanvang mijns bewinds af, aan anderen heb overgelaten."
}) Ik word in den banbrief beschuldigd, dat ik reeds lang getracht had naar Holland
-ocr page 411-DES VADERLANDS. 3-27
ierug te keeren, om liet volk van het heflen des Tienden Pennings te bevrijden, Λτεί-
ken de Hertog van Alba builen voorkennis des Konings, zoo men wil, opgelegd
heeft; ook dat ik de Kathoiijken aldaar vervolgd en verdreven heb. Er is hierin even
zoo weinig waarheid als in al de overige aantijgingen. Ik ben in staat en bereid,
door brieven te bewijzen, dat ik niet alleen door de Regenten der voornaamste steden,
maar ook door de burgers dringend ben aangezocht, hen van de onderdrukking der
Spanjaarden te verlossen. En Avat heb ik bij het inwilligen van dit aanzoek anders
gedaan dan hetgeen myn pligt van mij vorderde? Ik heb getracht de gewesten, welke
mijner zorgen waren toevertrouwd, van slavernij te bevrijden; ik had gezworen hunne
vrijheden te handhaven, en de Koning had hel regt niet, zonder toestemming der Sta-
ten , mij van het bewind daarover te ontzetten."
»Niets baart mij meer verw^ondering, dan dat men mij in den ban als godsdiensl-
vervolger ten toon stelt. Geen Roomschgezinde zal zich onttrekken, om als getuige
legen eene zoo schandelijke aanklagle op te treden. Niemand in de Nederlanden is
het onbekend, dat ik, Avel verre van gestrengheid te bezigen, steeds alles aan-
gewend heb, dat de Roomschgezinden met zachtheid behandeld werden. Zelfs mijn
Beschuldiger schijnt dit te erkennen, wanneer hij zegt, dat ik mij hield, alsof mij hel
vervolgen der Kathoiijken mishaagde. Maar hoe weet hij, dat ik hierin den geveinsde
speelde? Zijn myne daden niet altijd onbewimpeld geweest, en waarom wordt mijn
gedrag niet daarnaar beoordeeld? Niemand heeft minder dan hij het regt, mij van
veinzerij en huichelarij te beschuldigen. Heb ik ooit hem, of de Hertogin van Parma,
of zijne gunstelingen en vertrouwelingen gevleid? Heb ik niet in den vollen Raad van
State openlijk en vrijmoedig de maatregelen veroordeeld, welke er op zijn bevel geno-
men werden? Kon ik duidelijker mijn gevoelen uilen, of klaarder blijk geven van
myn afkeer voor zijne plannen, dan door mijn herhaald verzoek, van mijne ambten
ontslagen Ie worden, omdat ik de onmogelijkheid inzag, zyne bevelen ten uitvoer te
leggen? Zoo handelde ik vóór mijne reis naar Duilschland, en heb ik sinds dien tijd
een enkelen stap gedaan, welke de beschuldiging van huichelarij zelfs in hel allerminste
wettigt? Heb ik niet openlijk de hulp der Duitsche Vorsten tegen hem ingeroepen?
Heb ik geen krijgsvolk tegen hem geworven; geene steden, welke in zyn bezit waren,
belegerd en veroverd; heb ik niet zijne oorlogsbenden uit twee gewesten althans, waar
hij den dwingeland speelde, ten eenenmale verdreven? Is er in dit alles iels dal
huichelarij of veinzerij kan genoemd worden?"
»Niel even zoo gemakkelijk als my, zal het mijnen Beschuldiger vallen zijn gedrag
te regt vaardigen. Leest de verdediging, welke ik eenige jaren geleden in het licht
heb gegeven, en gij moogt beslissen, wie van ons beide den naam van huichelaar en
bedrieger verdient. In dat geschrift, heb ik de brieven opgenomen, welke ik van hem
ontving en die opgevuld zijn met verzekeringen van vriendschap en achting, geschreven
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—juist op denzelfden tijd, gelijk uit de volgende gebeurtenissen blijkt, dat hij mijnen
ondergang gezworen had."
»Maar hoe zou ik ook opregtheid en billijkheid kunnen Terwachten in eenen man,
die stout genoeg is te verzekeren, dat de Hertog van Alba, zijn dienaar, builen zijn
ΛνΐΙ of medeweten den Tienden Penning ingevoerd, en de heffing daarvan zoo hardnek-
kig doorgedreven heeft? Is het te gelooven, dat een man, zoo goed met 'sKonings
aard bekend als alba dien kende, en welke er steeds zoo angstvalhg op uit was
zijn Meester te behagen, het zou gewaagd hebben een burgerkrijg te ontsteken, door
op eigen gezag eene heffing als die van den Tienden Penning te bevelen? En indien alba
indedaad zoo onbedacht en aanmatigend geweest ware, zou dan niet de Koning, bij
het ontwaren van de kwade gevolgen daaruit voortgevloeid, terstond 'sHerlogs handel-
wijze afgekeurd en hem zijn misnoegen te kennen gegeven hebben? Heeft hij hem
niet om eene zaak van veel minder belang zijne ongenade doen gevoelen, en wel toen
de Hertog zijnen zoon met eene nicht liet huwen en niet met een ander meisje, dal
door dien zoon, onder Irouwbelofle, verleid was geworden ? ΛVerd niet, om dit betrek-
kelijk gering vergrijp, die oude staatsdienaar uit zijns Meesiers tegenwoordigheid ge-
bannen en zelfs in eenen kerker geworpen, uit welken hij alleen verlost werd, omdat in
Spanje niemand te vinden was, meer geschikt dan hij, om de Portugezen te onder-
drukken? Welk denkbeeld moet men zich van een Koning vormen, die een ouden
vriend en dienaar, om zulk eene zaak gestreng tuchtigde, en eene zoo hatelijke daad
als het heffen eener onregtvaardige belasting, tegen den wil van den Vorst uitgeschre-
ven en die zoo vele rampen baarde, ongestraft liet niet alleen, maar zelfs alba met
open armen ontving, en met eerbewijzen overlaadde? Kan filips, na zulk eene han-
delwijze, nog de taal voeren van een goedaardig Koning, en op zijne liefde voor zijne
onderdanen pogchen ?"
Nu wijdt de Prins uit over onderscheidene zaken, welke reeds in den loop der ge-
schiedenis zijn medegedeeld en geene nieuwe bijzonderheden bevatten, en komt onder
anderen ook op zijn huwelijk met de dochter des Herlogs van Monfpensier. »Niet te
Vreden met mijnen naam te bezwalken," zegt hij, »en mij in de oogen der wereld
hatelijk te maken, tracht mijn Beschuldiger ook de eer mijner gemalin aan te randen.
Hij beweert, dat ik op eene aanslootelijke wijze, in spijt van de wetten des Christen-
doms en der Roomsche Kerk, eene gewijde non heb gehuwd en wel terwijl ik nog
met eene andere vrouw in den echt verbonden was. Gesteld, deze aanklagle ware ge-
grond, zou zij dan nog voegen in den mond van eenen bloedschendigen en overspeli-
gen Koning? Doch gij weet, hoe ongegrond zijne aantijging is. Mijn huwelijk met
mijne vorige vrouw, thans overleden, bestond toen niet meer, en de echtscheiding,
welke dit huwelijk verbrak, is door de godgeleerden der Roomsche Kerk zelve, en
door de Vorsten, aan welke mijne vrouw vermaagschapt was, bekrachtigd geworden.
DES VADERLANDS. 3-27
Toen ik mijne tegenwoordige gemalin huwde, was zij, zelfs naar de wellen der Kerk, 1576—
geene non meer, al beweert mijn Beschuldiger het tegendeel. De Herlog van Mont-
pensier, mijn behuwdvader, een opregt aanklever ταη de Roornsch-Ratholijke leer,
niet uit belang, zoo als granvelle en andere Spaansche staatsdienaren, maar uit be-
ginsel en overtuiging, heeft geene moeite gespaard, om de welligheid van het huwelijk
zijner dochter boven allen twijfel of tegenspraak te stellen. De uilstekendste Leden van
het Parlement van/Vnj·.?, onderscheidene Bisschoppen en Godgeleerden, en allen, welke
hij raadpleegde, waren eenparig van gevoelen, dat de gelofte in ongehuwden slaat te
blijven, door mijne vrouw afgelegd, niet geldig was, als geschied in hare teederste
jeugd; dat die gelofte streed met de regels der GalHkaansche Kerk, met de beginselen
der Fransche geregtshoven, en zelfs met de bepalingen der Trentsche Kerkvergadering,
aan Avelke mijn Tegenstander zich zoo bhnd onderwerpt. Hij kreeg ook de overtuiging,
dat zijne dochter indedaad nimmer zulk eene gelofte had afgelegd; dat zij zelfs open-
lijk ontkend had, dat dit ooit hare bedoeling geweest was, en dat zulks in hare afwe-
zigheid onloochenbaar was gebleken."
»Maar gesteld eens, mijn huwelijk ware naar het oordeel van Rome niet wettig,
dan zou het toch eenen filips niet voegen, mij dit voor de voeten te werpen. Hij
schijnt de algemeene grondstelling niet te weten, dat »»wie van een ander kwa-
lijk wil spreken, zelf van alle misdaad behoort vrij te zijn."" En kan ik hem niet
verwijlen, dat hij zijne volle nichl gehuwd heeft? Men zal antwoorden, dat de Paus
hem zulks veroorloofd heeft. Maar verheft zich niet de slem der natuur luide tegen
zulk eene bloedschendige verbindlenis? En moest, om die verbindtenis te kunnen aan-
gaan, niet zijne vorige gemalin, de moeder zijner kinderen, de dochter en zuster der
Koningen van Frankrijk, uil den weg geruimd worden? In Frankrijk zijn de bewij-
zen van hel verfoeijelijk misdrijf voorhanden, hetwelk ik den Koning hier te laste leg."
»Het was echter de cenige moord niet, welken hij ten behoeve van dit huwelijk ge-
pleegd heeft. Zijn zoon, zijn eenigen zoon, bragl hij aan dien echt len oiïer, om van
den Paus de verlangde onlheiïing te erlangen, waartoe hel voorwendsel behoefde, dat
de Koning anders geen mannelijk oir op den Spaanschen troon zou nalaten. Die echt
was de ware reden van den dood van don carlos, tegen welken Prins, wel is waar,
eenige wanbedrijven werden ingebragl, maar wien men nooit eenige misdaad kon
verwijlen, groot genoeg om zijne doodsveroordeeling te wettigen, en nog veel min-
der, om eenen vader te verontschuldigen, zijne handen met het bloed zijns zoons te
bevlekken. En indien don carlos al eens schuldig geweest ware aan misdaden, welke
den dood verdienden, dan nog hadden monniken en geloofsonderzoekers, gedienstige
slaven van de dwingelandij zijns vaders, zyne reglers niet mogen zijn. Hem te veroor-
deelen, daartoe was het volk, zijne toekomstige onderdanen, alleen bevoegd, aan wien
men de zaak had behooren Ie onderw.erpen." , ■
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— »Maar zou die goede, die naauwgezctte Koning er misschien eene gewetenszaak van
gemaakt hebben, tot zijnen erfgenaam een Vorst na te laten, die uit een onwettig hu-
λvelίjk gesproten was? De verbindtenis van filips met de moeder van don garlos 'vvas
immers niet minder in strijd met goddelijke en menschelijke wetten, dan het andere
huwelijk, waarvan ik reeds gesproken heb. Ten tijde dat hij de Prinses van Portugal,
de moeder van don garlos, huwde, was hij reeds echtelijk verbonden met izabella
osoaio, bij wie hij twee zonen had, pedro en bernardino. Dit huwelijk was door
ruy gomez de sylva, Prins van Eboli, gesloten, en daaraan had die Heer zijne magt
en grootheid te danken. Het is daarenboven algemeen bekend, dat die Koning, welke
thans zoo met eerbaarheid dweept, in aanhoudend overspel leefde met eene andere
vrouw, dona eüfrasia genaamd. Heeft hij den Prins van asgoli niet gedwongen, die
vrouw te huwen, tijdens zij van hemzelven zwanger was? Die ongelukkige Prins stierf;
en de Spaansche hovelingen schrijven zijn dood toe aan den wrok over den hoon hem
aangedaan, en aan de wreede noodzakelijkheid, den overspeligen bastaard van een an-
der als zijn erfgenaam Ie moeten erkennen; doch werkelyk liet de Koning hem
giftigen. Ziet daar den kuischen levenswandel van dienzelfden Koning, welke thans
de stoutheid lieeft, mijn wettig huwelijk uit te krijten als eene openbare schending van
de heiligste wetten der eerbaarheid."
»Ik zal mijne verdediging eindigen, na nog het een en ander aangemerkt te hebben
over den aard van den ban tegen mij uitgevaardigd. In dat geschrift heeft de Koning,
of een zijner laaghartige handlangers, de afgrijsselijkste uitdrukkingen en scheldnamen
tegen mij uitgebraakt. Deze echter boezemen mij evenmin schrik in, als mijnen bloed-
verwant Prins mlibert de banvloek, welken glemens VII tegen hem slingerde, gedaan
heeft, toen hij dien Paus in het kasteel St. Angelo belegerde en gevangen nam. Na
de blijken, die ik gegeven heb, hoe weinig ik de magt van filips vrees; na zoo vele
jaren aan zijne beste Veldheeren en aan de talrijke legers, Avelke zij aanvoerden, het
hoofd geboden te hebben, is die ban, door welken hij tracht mij vrees aan te ja-
gen, even zoo kinderachtig als de hoogdravende woorden en beleedigende uitdrukkingen
er in vervat. ïhans heb ik minder reden dan ooit, de aanslagen te duchten van die
ellendelingen, Λvelke hij tegen mij opjaagt. Ik weet, dat hij reeds vóór lang in het
geheim aan giftmengers en andere sluipmoordenaars belooningen heeft toegezegd, om
mij van het leven te berooven; thans echter heeft hij mij openlijk van zijne bloedige
voornemens onderrigt. Met de hulp van God en de wakkerheid mijner vrienden hoop
ik van zijne heische aanslagen niets te vreezen te hebben, en mijn leven zoo lang te
behouden, als het welzijn en het geluk des volks, waaraan ik dat leven gewijd heb,
het zullen vorderen."
»Mijn vertrouwen wordt grootelijks versterkt door de algemeene verontwaardiging,
welke de middelen hebben te weeg gebragt, die mijn vijand bezigt, om mij te ver-
derven. Ik ben verzekerd, dat buiten den Koning van Spanje en de Spanjaarden, 1576—
geen Vorst en geen volk in Europa zullen gevonden worden, welke zulk eene open- ^^^^
lijke aanbeveling en goedkeuring van den sluipmoord niet barbaarsch en eerloos zullen
vinden. Maar sedert lang reeds zijn Spanje's Koning en zijne onderdanen vervreemd
van alle gevoel van eer en menschelijkheid. Door toevlugt te nemen tot den sluip-
moord tegen eenen openlijken en verklaarden vijand, geeft deze magtige Monarch zijtie
wanhoop en onvermogen te kennen, dien vijand met de wapenen te onder te brengen.
Getuigt dit niet, dat hij de magt vreest, welke ik tegen hem in beweging kan bren-
gen? Is het niet schandelijk, onteerend en laf, zulk eene bekentenis af te leggen?
Maar niet grooler is de lafheid en laaghartigheid zijner handelwijze, dan de bespotte-
lijkheid in de keuze der belooningen, welke hij den uitvoerders van zijn gruwelijk op-
zet belooft; hij zegt hun niet alleen geldelijk loon toe, maar ook adeldom en eer, als
of zucht naar eer eenigen invloed kon uitoefenen op eenen mensch, die in staat is
eene daad te verrigten, welke hem de algemeene verachting moet op den hals halen.
En indien een Edelman zich tot zulk eene daad liet verleiden, zou hij niet terstond
zijn adeldom verliezen? Zou men alle verkeering en omgang met hem niet voor schan-
delijk houden? Mijn vijand zelfs schijnt dit eenigzins gevoeld te hebben; althans hij
wendt zich bij voorkeur tot booswichten en misdadigers. »»Eindelijk," dus zegt hij,
» » opdat mijne begeerte te ligter en te gereeder uitgevoerd en mijn wensch vervuld wor-
de, de ondeugd te strafibn en de deugd te loonen, beloof ik, op mijn woord van Ko-
ning en als een Dienaar Gods, dal indien er iemand zich opdoet, welke genoeg moed
en geestkracht bezit, om onze bevelen, tot nut van het algemeen Λvelzijn, ten uitvoer
te brengen, en ons van die pest des menschdoms te bevrijden, wij hem aan goederen
of geld, naar zijne keuze, eene som van vijf en twintig duizend kroonen zullen ge-
ven ; en zoo hij eenige misdaad, hoe zwaar ook, mögt gepleegd hebben, verbinder»
wij ons, hem daarvoor vergifTenis te schenken; en indien hij niet van adel is, hem in
den adelstand te verheflen, als ook allen, die hem zullen geholpen of ondersteund
hebben." "
»Is dit niet eene duidelijke uitnoodiging, gerigt aan alle booswichten en aan allen,
die de Maatschappij uit haar midden heeft gestooten ? Elke misdaad, hoe snood ook,
zal vergeven worden! Elk booswicht, hoe afschuwelijk ook, zal met eer overladen
worden! Verdient een Koning, Avelke op deze wijze geen onderscheid maakt tusscheu
deugd en ondeugd, die schaamteloos voor het oog der wereld verklaart, eer en adel-
dom te zullen schenken aan hen, die zich met misdaden van welken aard ook hebben
bevlekt, zich den naam van Dienaar Gods toe te eigenen? Waarlijk, ik heb reden
mij te verheugen, aan de vervolgingen bloot te staan van eenen man, wiens geweten
hem veroorlooft tot zulke laaghartige middelen zijne toevlugt te nemen; het boosaardige
hart mijns beschuldigers, getuigt voor mijne regtschapenheid."
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— ))Ik houde al hetgeen ik aaogevoerd heb τοογ voldoende, om mij van de valsche
aantygingen te zuiveren, -welke de ban bevat. Indien ik een omstandig verslag wilde
leveren van al de wreedheden, door filtps legen de Nederlanders gepleegd, van al de
onregtvaardigheden, aan welke hij zich legen hen schuldig maakte, waar zou ik ein-
digen? Doch ook zulk een verslag hebt gij niet noodig; gij waart en zijt getuigen
van die afgrijsselijke tooneelen; gij zelve zijt offers der onderdrukking."
»Vóór ik eindig, moet ik u echter dringend verzoeken, ernstig uwe aandacht te
schenken aan de middelen, welke onze vijand genoodzaakt is thans ter bereiking
van zijn doel te bezigen. Deze schandelijke ban, de zorg en moeite, die hij en zijne
staatsdienaars onophoudelijk besteden, om tweedragt in onze gewesten te zaaijen, toont
duidelijk, dat hij de hoop heeft opgegeven, ons door kracht van wapenen te onder te
brengen, zoo lang wij ten minste eendragtig blijven."
»Mijnen ondergang inzonderheid heeft men zich ten doel voorgesteld. Indien dood
of verbanning mij uit uw midden verwijderde, zou, naar de meening van filtps , de
rust in de Nederlanden spoedig hersteld zijn. Gij zult gemakkelijk bevroeden, Avelke
rust hij bedoelt, wanneer gij u den toestand onder de dwingelandij yan all\ herinnert,
vóór ik in de Nederlanden terugkwam. Indien mijne verbanning alleen u van uwe
ψ ellende konde verlossen, zou filips sluipmoordenaars noch giftmengers behoeven te
hulp te roepen. Gij allen weet, hoe dikwijls ik mij te uwer verdediging aan de ge-
varen heb blootgesteld. Het voegt u te beslissen, of mijn leven en mijne tegenwoor-
digheid voor de belangen dezer gewesten nuttig of schadelijk zijn. U alleen, en niet
den Koning van Spanje, ben ik rekenschap van mijne daden schuldig. Gij hebt on-
voorwaardelijke magt over mij; beschikt naar goedvinden over mijn persoon en leven;
ik zal gehoorzamen; maakt gebruik van de magt, welke ik in u erken; beveelt mijne
verbanning of mijnen dood, wanneer gij de eene of den andere voor het algemeene
welzijn noodzakelijk acht. Heeft echter mijn vorig gedrag u, zoo als ik vertrouw,
van mijnen opregten ijver en van mijne gehechtheid overtuigd; heeft mijne veeljarige
ondervinding uw vertrouwen voor mijne bekwaamheid opgewekt, om uwe zaken te be-
sturen, dan zal ik voortgaan in uwe dienst die begaafdheden te gebruiken, welke ik be-
zit, in de hoop, dat gij uwe aandacht zult schenken aan mijne ernstige vermaningen,
om toch onderling eendragtig te blijven, en met al uwe kracht mede te werken aan
de verdediging van een volk, welks bescherming gij op u genomen hebt. Gods ge-
nade moge uwe pogingen met den besten uitslag bekroonen (1)."
(1) Eene 'soortgelijke, meer of minder uitvoerige ontleeding van \'s Prinsen Verweerschrift
wordt gevonden bij le petit, Chron. d. Holl. ï. IT. Liv. XII. p. 408, 409. hooft, Nederl. Hi$t.
B. XVII. bl. 728—742. v. meteres, HisL d. Nederl. Oorl. 13. X. bl. 193 verso, 194. grimes-
DES VADERLANDS. 3-27
's Prinsen Verweerschrift werd den Algemeenen Stalen, Ie Delft vergaderd, den der-1576—
·· ■ J.öc/1
tienden van Wintermaand aangeboden en voorgelezen. Hooft verhaalt, dat zij niet
besluiten konden, in oranje's verzoek te bewilligen om zijne Verantwoording van
hunnentwege in het licht te zenden, daar sommige Leden »zich aan de schorheid
van eenige zinsneden wreven, en ook betuigden geene bijzondere zekerheid te hebben
van de schandvlekken, waarmede het Huis van Oostenrijk besprenkeld werd (1)." Doch
in den b%evoegden brief aan de Staten, verzoekt de Prins slechts, »dat zij willen
goedvinden en gedogen, dat hy zijne Verantwoording door den druk bekend make,
opdat niet alleen zij, maar ook de geheele wereld over de regtvaardigheid zijner zaak,
en de onregtvaardigheid van die zijner tegenpartij te beter mögt oordeelen (2)." De
Staten verklaarden den zeventienden van Wintermaand schriftelijk, »dat de Prins ten
onregte in den ban gedaan was; dat hij het algemeen stedehouderschap en de bijzon-
dere stadhouderschappen niet dan op hun ernstig aanzoek had aangenomen; dat zij
hem bij dezen uilnoodigden zijne ambten verder te blijven waarnemen, en besloten had-
den te zijner bescherming eene kornet ruiterij te onderhouden (3)." Het Verweer-
schrift werd in verschillende talen overgezet, gedrukt, en door den Prins in Sprokkel-
maand des volgenden jaars met een begeleidenden brief aan de voornaamste Hoven van
Europa gezonden. Daar hij in zijne Verantwoording niet als een onderdaan legen zijn
Vorst, maar als gelijk tegen zijns gelijken, als Souverein tegen Souverein gesproken had,
zoo schreef hij in dezen brief, om alle aanmerking daaromtrent Ie voorkomen, »dat
hij door de lasteringen en smadelijke woorden in den ban zoodanig werd gehoond, dat
geen Edelman, zelfs van de geringste, die kon of mögt verdragen; dat het hem vrij
stond, zijne eer, die hem en elk waarachtig Edelman dierbaarder moest zijn dan goed
of leven, door alle gepaste middelen te verdedigen; dat hij door het onregtvaardig
vonnis des Ronings Ie voren, en door de berooving van al zijne landen en heerlijk-
heden daarna, van alle verpligting aan hem M'as ontslagen; dat hij een Vrijheer geboren
was, van niemand anders dan alleen van het Rijk houdende, even als de Vorsten en andere
Heeren van Duitsehland en Italië deden; en dat hij daarenboven den titel van Prince
ston, Ilist. of the Ketherl. p. 641—645. watson , IHst. v. piiilips II, D. IV. bl. 289—322, wien
VON coRviN-wiERsniTZKY volgt in zijn Tachtigj. Oorl. D. III. bl. 463—492.
(1) Nederl IHst. B. XVII. hl 742.
(2) BOR, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II, B. XVI. bl. 251. Authent. StukL· bl. 64, 65. Applogie
van WILLEM 1, bl. 11—14. Uiig. v. 1789.
(3) bor, IJist. d. Nederl Oorl. D. II. B. XVI. bl. 251. Authent. Stukk. bl. 65. v. meteken ·
Uist. d. Nederl. Oorl B. X. bl. 194 verso. Apologie van Willem I, bl. 15—17. Uitg. v. 1789.
Archives de la Maison d'Orange, T. VIL p. 480.
514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157^6—absolut mögt -voeren, lioewel zijn vorstendom niet zeer groot was (1)." Hierbij Yoegde
158X
^ bij een afschrift van den ban tegen hem uitgevaardigd, van den brief van filips aan
hem den eersten van Oogstmaand Vijftienhonderd zes en zestig geschreven, tot bewijs
van 'sKonings dubbelhartigheid (2), en van den onlangs verspreiden doch verdichten
brief aan den Hertog van Anjou (5). Men verhaalt, dat st. aldegonde bij het lezen
der Verantwoording uitriep: »Nu is de Prins een lijk (4)." »Klaar ligt er in dien
uitroep afkeuring van het stuk, en bekommering, dat daardoor, buiten alle noodzaak,
de kwade wil van filips meer en meer zal aangezet, dat nu met hervatte stem de
dolken slaan opgeroepen, met nog verdubbeld loon staan uitgelokt te worden (5)."
Eu indedaad, dit was te wachten van een geschrift, waarin filips geweldig en zonder
een ige verschooning in al zijne snoodheid werd ten toon gesteld. Maar ofschoon het
zeer natuurlijk, zelfs verschoonbaar is, dat hij, welke op zulk een honenden banbrief,
als die des Konings van Spanje, antwoordt, allen eerbied, alle zachtmoedigheid uit het
oog verliest, vraagt men echter, of de voorzigligheid niet eene gematigder taal geëischt
had? Of de gunstige wending der onderhandelingen met anjou, broeder des Konings
van Frankrijk en aanstaanden echtgenoot van Koningin elizabeth, den Prins niet
eene η te hoogen toon heeft doen voeren, over welken hij later berouw zal gehad heb-
ben? Men twijfelt hieraan, en houdt het er integendeel voor, dat die hevige en vinnige
taal niet zonder doel en staalkundige berekening gekozen werd, daar orakje, over-
tuigd dat de breuke onherstelbaar was, niet wilde, dat iemand op dit punt zelfs in den
minsten twijfel zou verkeeren (G). Maar er is nog eene andere, wel op te merken
reden voor. »Met de afzwering van filips bleef het al dralen. Zij was meermalen zoo
bij de Algemcene Staten als bij die van Holland en Zeeland overlegd, op weinig na
was zij lot besluit gekomen, in de verkiezing van anjou tot souverein hoofd der Ne-
derlanden was zij werkelijk voorondersteld; doch het volkomen besluit ontbrak nog, de
(1) Zie 's Prinsen brief van den 4'''^" van Sprokkelmaand 1581, in de Apologie van ΛV1LLEM I,
hl 1—10. Uitg. 1789.
(2) Zie dien brief in de Apologie van willem I, bi. 281—283. Uitg. 1789. Vgl. Alg. Gesch.
d. YaderL D. 11. St IV. bl. 311.
(3) HOOFT, Nederl. IlisL B. XVII. bl. 742, 743. Uiervoor, bl. 392.
(4) HOOFT, Ncderl. HisL B. XVII. bi. 744.
(5) iinoES, FiLip van Marnix, D. II. St, II. bl. 76. Sclierpzinnig en uitvoerig onderzoekt
broes, waarom de Prins, bij het opstellen zijner Verantwoording, zicli van de pen van de villiebs,
cn niet van die van st. aldegonde bediende, bl. 67—78.
(6) groeit v. prwsteueh, in de Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 452, 453.
-ocr page 419-419
DES VADERLANDS.
uitvoering bleef achter. Daaraan nu wil oranje bij gelegenheid zijner Verantwoording 1570—
en door middel Tan haar eenen krachtigen stoot geven; de in zijn oog noodzakelijke
en nog altijd dralende afzwering wil hij aan- en Toortdringen. Strekt hiertoe niet, dat
hij voor zich verklaart niet langer de onderdaan van filips ie wezen? Immers indien
hij van den tiran is ontslagen, dan waren met gelijk regt ontslagen de Stalen des Lands,
ja, met nog grooter regt de Staten, aan wie hij verklaart ondergeschikt te wezen. Is
niet lot het gezegde doel in de Verantwoording vooral aangelegd, dat zij herhaalde
reizen den reglsgrond aanwijst, waarop het den wreed verdrukten Nederlanden vrij is
het Spaansche juk van den halze te werpen? Willem, meen ik, legt door zijne Ver-
antwoording, zijnde van zulken inhoud, aan de Staten voor oogen het model der af-
zwerings-acte, voor de Nederlanden^ voor de Stalen en oranje, zoo eerder zoo liever
openlijk uit te spreken. Hij leidt hen om door openbare goedkeuring van het model
den stap, van welken zij huiveren, van nu aan werkelijk te doen (1)."
Nimmer is door den Koning van Spanje op de beschuldigingen van den Prins geant-
woord, welligt omdat hij die niet wederleggen konde (2). »Wederantwoord van de
Spaansche zijde Averd verwacht, maar nooit vernomen," zegt ποορτ; »'t zij men geenc
Tcrwe vond, om het een glimpig oog te geven, of dat de Koning, zoo lijdig op zijn
zeer gelast, nu besefte, dat het misslag was, zijn geweer tegen dat van zijn onderdaan Ie
meten. Want de overmagtigen hebben niet evenveel voordeels met de pen als met hel
zwaard op hun minderen (3)." Dit klinkt zeker verstandiger dan de reden, welke een
Spaanschgezinde over het stilzwijgen des Konings aanvoert, dat, namelijk, »de logens,
welke 'sPrinsen geschrift bevatte, van zelve voor het oog der wereld blijkbaar genoeg
waren, en dat bovendien de Koning zich niet konde verlagen, de valsche aantij-
gingen van eenen oproerigen onderdaan te wederleggen (4)." De Schrijver bedenkt
niet, »dat de feilen, door den Prins vermeld, gemeen gemaakt werden in den tyd,
dat zij gezegd worden geschied te zijn en het voor de beschuldigden, indien zij on-
regtvaardig beticht waren, gemakkelijk viel hem Ie wederleggen en tegen Ie spreken;
dat hun belang en eer openlijk vorderden, dat zy hem wederlegden; en dat echter
geene zoodanige wederlegging, of eenige verdediging van hunne karakters, welke
voor de regtbank der geheele wereld hatelijk verklaard waren, ooit ondernomea
is (l>)." De λvaarheid der beschuldigingen, door oranje den Spaanschen Koning naar
(1) BROES, FiLip vau Momix, D. 11. St. Π. bl. 74—76.
(2) v. coRviN-wiERSBiTZKY, de Tachtig]. Oorl. D. III. bl. 492 , 495.
(3) ^^ederl IJisL B. XVII. bi. 744.
(4) CAMPAKA, della guerra di Fiandra, T. 11. p. 21.
(5) watsor, Uisi. υ. philips II, D. III. bl. 177.
-ocr page 420-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—het hoofd geworpen, kan met rede niet in twijfel getrokken worden. Orawje, welke
in de hagchelijke omstandigheden waarin hij verkeerde, meer dan ooit trachten moest
zijne Terworvene achting te bewaren, zal zich wel gewacht hebben, zijner tegenpartij
misdaden te verwyten, van welker waarheid hy niet volkomen zeker was, of in welke
men hem van Ipgen en laster konde overtuigen. Zijne woorden verdienen derhalve
alle geloof en moeten dat geloof behouden, zoo lang zij niet door goede redenen of
bewijzen gelogenstraft worden. En indien kwalijk geplaatste trols filips al eens belet
hebbe zelf zich te verdedigen, dan is het toch opmerkelijk, dat in geheel Europay
waarvan een groot gedeelte aan zijnen schepter was onderworpen, niemand optrad, om
den Prins van Oranje te wederleggen, of den vermogenden Monarch te verdedigen (1).
Bilderdijk. heeft beweerd, dat »de opsteller der Verantwoording geen jus publicum
bezat (2), maar is hel bewijs schuldig gebleven, en verliest zelfs eenigzins uit het
oog, dat die opsteller eene Verdediging des Prinsen moest leveren, en geene Verdedi-
ging der Staten van Holland en Zeeland. Ook erkent hij zelf, άοΧ lex commissaria,
zoo als hij het Brabandsche Charter noemt, genoeg is, om het beginsel van den oorlog
te regtvaardigen. Is dit nu zoo, wat had de villiers dan beter kunnen doen dan hy
gedaan heeft? Op de beschuldiging van filips, dat hij de wapenen legen zijn wettigen
Vorst had opgeval, laai hij oranje antwoorden w^at alleen hem verontschuldigen/iow, maar
in het oog der wereld hem ook verontschuldigen moet. »»Weet hij niet, zoo hij Her-
tog van Brahand is, dal wij ter zake van onze baronijen en heerlijkheden een der voor-
naamste Leden van Brahand zijn? Weet hij niet, waartoe hij aan ons, onze medebroe-
ders en medegezellen, en aan de goede steden des Lands verbonden is? en op welke
voorwaarden hij dezen staal is houdende? Gedenkt hij ook niet meer aan zijn eed (3)?
Of zoo hij diens wel indachtig is, maakt hij zoo weinig werk van hetgeen hij Gode en
den Lande beloofd heeft mitsgaders van de voorwaarden, die aan zgnen Vorstelijken en
Herlogelijken hoed zijn aangehecht?" " Die voorwaarden worden herinnerd en dan vervolgt
hij. »»Als gij nu dit geheel begrip zoo in 't korte hoorl verhalen, ziet gij dan niet.
Mijne Heeren! wanneer de Baanderheeren en Edelen in den Lande, wien uit hoofde
van hunne praeeminentiën de last der wapenen is opgelegd, zich niet daartegen zeiten,
als niet een enkel artikel alleen, maar alle te gelijk, niet eens, maar duizend en dui-
zend maal, niet alleen door den Hertog zei ven, maar ook door vreemde en barbaarsche
(1) Vgl. mijn stulcje: don cahlos, Prins van Spanjey bl. 59—61.
(2) Ό. YIl. M. 29, 30.
(3) Dc verlclaring, door filips bij zijne inhuldiging als Hertog van Brahand afgelegd en waarop
liet hier inzonderheid aankomt, leest men bij bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. Anthent. Stukk.
1)1. 42; en ook bij bilderdijk, D. VII. bl. 29 de aant.
DES VADERLANDS. 3-27
liorden, Yerbroken en geschonden zyn; — wanneer dan de Edelen volgens eed en pligt 1576'—
1581
den Hertog niet dwingen, den Lande Ie doen, wat regt en reden is, dat zij zelve
dan met regt van meineedigheid, ontrouw en oproer tegen den Lande beschuldigd en
verwezen worden?"" Buitendien was de Prins boven anderen gegriefd; want filips
had hem niet alleen van zijne goederen beroofd, maar ook zijnen zoon ontstolen! Met
naar de wapenen Ie grijpen, had hij alleenlijk gedaan, waartoe hij als Brabandsch Baron
niet slechts geregtigd, maar bij eede verpligt was. Hoe kon hy dus als een oproerige
tegen zijn wettigen Vorst worden afgemaald? (1)." De Prins zelf vertrouwde door zijne
Verantwoording allen onpartijdigen en weidenkenden genoegen te zullen geven; wat »de
overigen betreft," zeide hij, »het is niet mogelijk hen te voldoen (2)."
Middelerwijl had rennenbekg het beleg voor Sieenwijk geslagen (5). Zijne krijgsmagt
bestond uit twaalf honderd ruiters en acht en twintig vaandels, ongeveer zes duizend
man, voetvolk. Het stadje was door een zwakken aarden wal, en smalle, ondiepe
grachten omgeven, over welke men gemakkelijk de poorten, die zonder valdeuren
waren, konde naderen. De bezetting telde slechts zes honderd soldaten, maar zy waren
met den besten geest bezield. Koruput, met zijn vaandel derwaarts gezonden, had,
vóór hij binnentrok, van zijne manschappen den eed afgenomen, dat zij nimmer van
overgave zouden spreken, ja, dat elk zijnen nevenman, zoo hij dien eed verbrak, op
de plaats zou doodsteken. Dit was te noodzakelijker daar men van de drie honderd
weerbare burgers, zich op geene vijftig verlaten konde. Men had er noch grof geschut
noch paarden, behalve twaalf of veertien, welke den Hoplieden behoorden, en de voor-
raad van krijgsbehoeften was gering. Bij gebreke van een Opperbevelhebber, namen
de Burgemeester en de Hoplieden gezamenlijk het bestuur van zaken op zich, en maak-
ten met beleid en omzigtigheid de noodige bepalingen tot verdediging en bescherming
der vesle. Nadat de Rennenbcrgschen alle toegangen bezet en eene schipbrug over de Α
geslagen hadden, ontzonk den burgers, en zelfs eenigen Krijgsoversten, al dadelijk de
moed. Reeds den drie en twintigsten van Wijnmaand gaven zij den Staten Ie kennen,
dat de stad het niet langer dan acht dagen konde houden, en verzochten derhalve
om spoedige hulp. Kornput was. hierover gebelgd. Hij begreep teregt, dat men
daardoor een kwaden dunk van de dapperheid der bezetting zou opvatten, en den
soldaten alle zelfvertrouwen ontnemen. Ontzet was daarenboven vooreerst niet noodigv
(1) j. ab. utrecht dresselitüys, in de Gids voor 184β, D. II. bl. IIS, 119.
(2) Zie 's Prinsen brief aan josse boßiuüt in de Documents Ilist. T. II. p. 226. Vgl. Archives
de la Maison d'Orange, Τ. Yll. ρ. 508. ■ ·
(3) Zie Mmoor, bl. 3ü2,
-ocr page 422-514' . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Immers verwittigde hij de Stalen: » dat het Toor alsnog niet op hulp aankwam en men
Toor zes maanden Tan levensmiddelen voorzien was."
In de Kuinder werden op dien tijd twee vaandels Staatschen, zwak beschanst, door
de Rennenbergschen onder arend van geemen en Hendrik snater in den nacht over-
rompeld en grootendeels afgemaakt. Het dorp werd geplunderd, voorts verlaten, en
een veroverd vaandel, in flarden gescheurd, aan den staart van een paard door
de belegeraars met trompettengeschal om Sleenwijk gesleept. De belegerden, hier-
door getergd, deden een uitval en verbrandden een molen. Uit weerwraak bragten
de belegeraars, in spijt van het wel onderhouden geweervuur der bezetting, met verlies
van slechts één man een brandenden ton, met leer, zwavel en stroo gevuld, aan den
slagboom (hameije) der Gasthuispoort; doch aart van groningen, een brouwerszoon
en soldaat onder kornput , zwom met een lederen emmer tusschen de tanden de
gracht over, rukte den teerton omver, en bluschte, onder eene hagelbui van vy-
andelijke kogels, den brand. Ongedeerd zwom hij naar de stad terug, alwaar zijn
Hopman hem voor dit stout beslaan met een handvol daalders vereerde. Denzelf-
den avond vertoonde zich een Duitsch soldaat aan den slagboom van de ΛValdpoort,
en braakte afgrijsselijke verwenschingen uit tegen de Staten en den Graaf van Hohenlo.
Een kogel, door een soldaat van binnen in het donker op het geluid afgeschoten, trof
hem juist in den geopenden mond, gelijk bleek aan het lijk, dat terstond naar binnen
>verd gesleept. Kort daarop, den zeven en twintigsten van Wijnmaand, kwara de Graaf
van RENNENBERG, Wien PARMA uitdrukkelijk bevel gegeven had, niet te wijken vóór hij
Sleenwijk had gewonnen, in de legerplaats aan. Hij eischte den volgenden dag de stad
in naam des Konings op, onder aanbieding van behoud van lijf en goed, en vrijgeleide
voor degenen, welke vertrekken wilden. Het antwoord >vas, dat »men de slad voor
den Koning, onder het opzigt van de Stalen en den Prins van Oranje, bewaarde."
Nu liet RENNENBERG ccne batterij opwerpen en met vijf stukken beplanten, terwijl de
belegerden hunne zwakke verdedigingswerken zoo veel mogelijk trachtten te versterken,
waarin zij door den wijzen raad van kornput werden voorgelicht, welke echter vaak
door den Spaanschen aanhang werd tegengewerkt. Inmiddels zond rennenbebg, om zich
ongehinderd in den omtrek te kunnen verschansen, eene afdeeling krijgsvolk naar de
Zevenivoldcn, welke der Staten benden daaruit verdreef. Vervolgens bezette hij Slo-
ten en de Lemmer, beide door de Staatschen verlaten. Ook geraakte Stavoren eerlang
in zijne magt, waar hy het slot, dat slechts ten deele was geslecht, weder opbouwde.
Eenige zijner benden verschansten zich te Makkiim en deden van daaruit dagelijks
slrooploglen lot onder Harlingen, Franeker, Bolsward en Sneek. Op den zeventienden
van Slagtmaand overvielen en versloegen zijne manschappen, na dapperen tegenstand,
zes vaandels Slaalschen, welke in het Sf. Jans-kamp bij Vollenhove lagen en voor bet
ontzet van Sleenwijk, welks burgerij daarop was blijven aandringen, bestemd waren.
DES VADERLANDS. . 4üi
Intusschen hadden de belegerden bij een der veelvuldige uitvallen twintig vijanden 1576—
gedood en drie gevangen genomen. Onvermoeid arbeidde men aan de versterking der
slad, vocj-al sinds renkenberg , niet ver van de Gasthuispoort, eene hooge kat opgewor-
pen en met zeven schanskorven bezet had. Kornput, de spil op welke alles draaide,
onderhield de gemeenschap met de Bondgenooten door middel van tweeponds looden
kogels, die aan weérskanten eene opene holte hadden, waarin aan de eene zijde een
brief werd gedaan, en aan de andere eenig vlam- en rookgevend vuurwerk, om de
opmerkzaamheid te wekken en te kennen te geven, dat er een schrijven in was. Daar
echter zijne brieven in 'svyands handen konden vallen, zond hij den Staten den sleutel
tot een cijferschrift, waarvan hij zich voortaan zou bedienen. Ook bedacht zijn vinding-
rijke geest eene soort van telegraaf, of maniere om van verre elkander aan ie spreken,
waartoe hij zich des nachts zou bedienen van lantaarnen en vuurpannen aan welke
verschillende rigtingen konden gegeven worden, en bij dag van breede gekleurde doe-
ken in ramen gezet. Hiervan werd echter geen gebruik gemaakt, »hetzij of de Bond-
genooten het niet verstonden," zegt fresinga. , »of daarin verzuimelijk waren."
Rennenberg begon den dag, na dien op welken hij het voordeel te VoUenhove be-
haald had, waarbij hem veel buskruid in handen was gevallen, Sleenwijk met gloei-
jende kogels van gegoten ijzer te beschieten; het tweede voorbeeld, welk er van in de
geschiedenis voorkomt, daar vijf jaren vroeger het eerst de Koning van Polen bij
het beleg van Danlzig van deze uitvinding gebruik gemaakt had. Plotseling zag men
met de uiterste schrik en verbazing uit verscheidene hoeken der stad vlammen opstij-
gen, die, door een feilen Oostenwind aangeblazen, in weinig tijd meer dan zeventig
huizen, meestal met riet gedekt, en een aantal volgeladcne schuren verslonden, welke
te zamen wel het twaalfde gedeelte van Sleenwijk uitmaakten. De brand sloeg spoedig
over naar de wallen, welke de soldaten op verscheidene punten moesten verlaten uit-
hoofde van de ondragelijke hitte, die echter ook den vijand verhinderde over de reeds
digtgevrozene grachten naar binnen te dringen. Met groote krachtsinspanning werd men
eindelijk den brand meester. Tegen den avond liet rennenberg , meenende dat in de stad
meest alles aan kolen gelegd was, haar andermaal en op dezelfde voorwaarden als te voren
opeischen, doch zijn trompetter werd door Hopman plaat op dreigenden toon afgewe-
zen. Vele burgers echter oordeelden, dat 'svijands voorslag wel der overweging waar-
dig was, en wisten zelfs plaat tot hun gevoelen over te halen, maar kornput ver-
klaarde nadrukkelijk, »dat hij geen woord van overgave wilde hooren en er nimmer
om lief of leed in zou bewilHgen." Na vele en hooge woorden van weerszijde, kwa-
men de krijgshoofden overeen en beloofden elkander onder handslag, van geen onder-
handelen met den vijand te reppen, zoolang het niet aan levensmiddelen ontbrak. En
toen de burgers met eenige soldaten den volgenden dag, den twintigsten van Slagtmaand,
op de markt te zamen schoolden, om hen daartoe te dwingen, drong klorwput gewa-
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157f)— pend en rerzeld door Hopman berenbroek en lazarus austria Ie midden der oproer-
lingen, welke hij toeriep; »Pakt u \Yeg, gij schelmen. Gij behoeft hier niet te staan
kakelen, om onzen weidenkenden soldaten door uwe logens den moed te ontnemen."
Op deze stoute taal dropen de meeste burgers mompelende weg; een "vleeschhouvyer
slechts vroeg op bitsen toon korwptjt af, »hoe het gaan zoude, wanneer men ten laatste
niets meer te eten had?" — »Dan zullen wij u, lafaard, en uws gelijken opvreten,"
beet hem de wakkere man toe. Zulk eene onverschrokkenheid en standvastigheid boe-
zemden den versaagden zelfs moed en vertrouwen in. Mannen, vrouwen, kinderen,
allen waren ijverig in het beschermen en verdedigen der stad. Dag en nacht waakte
men, om de uitwerking der gloeijende kogels te voorkomen. Zoodra de rook de plaats
aanwees waar er een. gevallen Avas, werd onmiddellijk water ter blussching aange-
bragt, de kogel met ijzeren tangen of dikke wollen, vochtig gemaakte handschoenen
gegrepen en op straat geworpen, Avaar hij onschadelijk werd. Slechts twee personen
kwamen door deze kogels om het leven, en, zoo ver men weet, waren zij de eenigen,
welke door het grof geschut, in den ganschen tijd des belegs, getroffen zijn. Dagelijks
vielen er schermutselingen voor, in welke de belegerden zich mannelijk kweeten. Maar
wanbetaling Avekte eerlang merkelijk misnoegen onder de bezetting, die zich echter
voor dien tijd door hare Hoplieden liet te vreden stellen. In gelijken toestand verkeer-
den ook de benden van rennenberg, welke daarenboven door afwisselende sneeuw- en
regenvlagen, koude en gebrek, en de gedurige uitvallen der belegerden geteisterd
werden. Zij begonnen dan ook luide te morren, doch het gelukte den Graaf, zijne
soldaten, die zelfs eens van hem in zijne woning met oproerig geweld betaling geëischt
hadden, met de hoop op de aanstaande verovering van Steenwijk te stillen; ja, zij
zwoeren, hem tot den einde toe getrouw te zullen blijven. Deze gunstige stemming
en de voordeelen in Friesland behaald, spoorden rennenberg aan te beproeven,
ook het Noordelijk gedeelte van Holland voor zich te winnen. Immers noodigde hij om
dezen lijd Enkhuizen uit, met hem te onderhandelen, gelijk zoo vele plaatsen aan de
Zuiderzee onder 's Konings gehoorzaamheid terug te keeren, en daartoe ook de nabu-
rige steden aan te sporen, alles, zoo het heette, lot handhaving der Gentsche Bevredi-
ging, welke hij van zijnen kant in allen deele wilde nakomen. Hy eindigde zijn brief
met de woorden: »Uw goede vriend, zoo gij wilt." Doch men wilde niet. Integendeel
hield men ziich in het Noorder-kwarlier bezig met toebereidselen lot het ontzet van
Sieenwijk, hetwelk voor den sleutel van Friesland^ Vollenhove en Drenthe gehouden
werd. De Staten zonden den Admiraal düyyenvoorde naar Ν oord-Holland, om er
eenige jagten uit te rusten, ten einde Stavoren, Delfzijl en andere zeeplaatsen, door
den vijand bezet, aan te tasten. λvigbold van eusum. Heer van Nijenoord, werd
gemagligd eene afdeeling van zes vaandels, elk honderd vijftig man sterk, op te
riglen. Hij legerde zich te Winsum, in het midden der Ommelanden, en verdreef de
. /
DES VADERLANDS. . 4üi
Groningsche bezetting uit Warsum en uit Appmgadam, in welke laatste plaats zestig 1576—
vijanden gedood en Tijftig gevangen genomen werden. Tot ontzet van Steenwijic zelf werd
de dappere Engelsche Overste john worris, welke tot Veldheer der Staten op eene wedde
van twaalfhonderd gulden ter maand was benoemd, met eene, hoewel ontoereikende
krijgsmagt gezonden. Hij sloeg zich neder te Zwartsluis^ verdreef de Rennenbergschen
uit Giethoorn, stak het dorp in brand, en toog kort daarop met achttien honderd man
voetvolk en eenige ruiters naar Mcppel. Hij had in Zwartsluis slechts drie vaandels
tot bezetting gelaten, die rennenberg onmiddellijk door elf vaandels voetvolk en zes
kornetten ruiterij het aantasten. Dapper weerden zich de Staatschen, en met eenig
krijgsvolk versterkt deden zij een uitval, waarbij drie honderd vijanden sneuvelden,
en wapenen van meer dan vijf honderd man, op den dijk gevonden of uit het Zivar-
tewater, >vaarin menigeen was verdronken, opgevischt, benevens twee vanen buit ge-
maakt werden. Norris slaagde er ook in, bij nacht een aantal manschappen met bus-
kruid en geld in Steenwijic te werpen. Dit gaf den belegerden nieuwen moed. By
eenen uitval, welke door norris ondersteund werd, verbrijzelden zij met ijzeren hamers 31 v.
eenige van 's vyands kanonnen, doch keerden niet zonder verlies aan volk terug. term.
Om dezen tijd kwam Willem van montfoort, Drossaart van Ilattem, in de legerplaats ^^^^^
van rennenberg met een aanbevelingsbrief van parma, wien hij beloofd had, den Ko-
ning die stad en het slot over te leveren. Dadelijk zond rennenberg veertig man der-
waarts af, welke bij nacht door lodewijk van montfoort, des Drossaarts vader,
het slot werden binnengelaten en de bezetting van vijftien man, die men dron-
ken had gemaakt, nedersabelden. ïoen vielen zij in de stad en namen de Hoplieden
in verzekerde bewaring. Maar zoodra de burgers het gering getal der aanvallers be-
merkten en hulp uit Zwol hadden ontvangen, dreven zij hen naar het slot terug,
haalden versterking uit ^mÄm, Deventer, Kampen, Harderwijk enElburg, en maakten
er zich, na een kort beleg, bij verdrag weder meester van. De Drossaart en zijn
vader, een tachtigjarige grijsaard, werden te Arnhem als verraders onthoofd en gevie-
rendeeld. Uit weerwraak liet parma eenige Hattemer krijgsgevangenen het hoofd
afslaan.
Uit Noord-Holland was sonoy met schepen, krijgsvolk en leeftogt naar Blokzijl
overgestoken, alwaar hij zich verschanste. ■ Norris verliet hierop Meppel en legerde
zich weder te Giethoorn, doch achtte zich nog'niet sterk genoeg, het ontzet van
Steenwijic te ondernemen. Rennenberg trachtte ondertusschen uit de blijde mare der
nakende verlossing, tot verderf der belegerden voordeel te trekken. Bij een dikken mist 1
11..%,.. Louw-
laat hij eene afdeeling krijgsvolk regt op de stad aanrukken en de trommelslagers den maand
Engelschen en Hollandschen marsch slaan. De bezetting, hierdoor in den waan gebragt,
«
dat het ontzet aankwam, deed eenen uitval, om de vetmeende hulpbenden in de stad
te helpen, doch eensklaps trok de mist op, waardoor de list ontdekt en vergdeld werd,
II Deel. 6 Stuk. H
-ocr page 426-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Rehwejvberg eischte eenige dagen later Sleenwijk weder op, doch de Krijgshoofden , zonder
y ^ het besluit van den stedelijken Raad af te wachten, antwoordden den trompetter, »dat men
Louw- den Prins van Oranje en den Staten getrouw wilde blijven; de Graaf mögt doen, wat hy
maand
1581 niet laten konde." Evenwel gaven zy den Bondgenooten den hoogen nood te kennen, m
welken men verkeerde, terwijl rennenberg , door brieven en geschriften, de tweespalt van
binnen voedde, zoo dat het kornput de uiterste inspanning kostte, de misnoegde bur-
gers in toom te houden. Maar bij de belegeraars was bet niet beter gesteld dan bij de
belegerden; de ontevredenheid der soldaten vermeerderde, en al de bekwaamheid van
den Veldheer werd gevorderd, om tucht en regel onder hen te handhaven. De gestrenge
vorst maakte het werken aan de schansen onmogelijk, en de tijd werd in wederzijd-
sche beschimpingen en uittartingen doorgebragt. Zelfs daagde eens de Albanesche Hop-
man tomaso den Overste norris tot een tweegevecht uit; doch daar deze als Opper-
bevelhebber de uitdaging niet konde aannemen, vatte Hopman Williams de zaak
voor hem op. Hoog ernstig werd. zij behandeld. De beide legers stonden tegenover
elkander in slagorde en van weerszijde waren gijzelaars geleverd. De strijd begon, doch
de kampvechters bemerkten, na eenige uitvallen, dat zij tegen elkander opgewassen wa-
ren, legden de wapens neder, en bragten elkander een paar volle bekers toe, waar-
mede het gevecht eindigde.
Door het sterk aandringen der Steenwijkers,, welke beweerden, dal de stad het geene
vier dagen meer koude houden, moest norris, hoe zwak zijne krijgsmagt ook was,
eindelijk besluiten, het ontzet te beproeven. Jtfet omtrent twee duizend man overviel
hij in den nacht van den zestienden op den zeventienden van Louwmaand de vijande-
lyke ruitery te Steenwijkenvolde, en te zelfden tijde deden de belegerden eenen uit-
val. Er ontstond een hevig gevecht, en groot was het getal dooden en gekwetsten aan
beide zijden. De Steenwijkers moesten zwichten, en bereikten met moeite de Walt-
poort, door ivelke de vijanden, zonder de genomen voorzorgen van kornput, met hen
zouden gedrongen zijn, Norris week naar een met boomen beplant kamp, door een
lagen aarden wal omgeven, waar rennenberg hem insloot en den geheelen dag uit zijn
veldgeschut bestookte, doch tegen den avond, na eene hevige doch vergeefsche bestor-
ming , aftrok. Norris bevond zich echter in een neteligen toestand, zonder ruiterij , zonder
leeftogt, zonder te weten, welken weg hij naar zijne legerplaats moest inslaan. In
Sleenwijk wilde hy zich niet werpen, om er het aantal monden niet te vermeerderen.
Onzeker werwaarts zich te wenden en reeds door een deel zijns volks verlaten, trok
hy af en ontmoette gelukkig een Steenwijker, welke hem naar Blokzijl geleidde.
24 V, Hier bragt hij zijne benden byeen en sloeg zich in het St. Janskamp neder, Avaar de
ingaand belegerde, hevig beschoot en bestormde, doch op de tijding van het naderen
van versch Staatsch krijgsvolk uit Blokzijl ^ met achterlating van al zijn leeftogt, dooden,
gewonden en gevangenen, met stillen trom des nachts wegtoog. Daar rennenberg het
DES VADERLANDS. . 4üi
plan der Bondgenoolen bevroedde, trok hij zijne Terspreide strijdkrachten bijeen, verliet 1576—
Steenwijkenvolde, en sloeg zich neder aan de Aa op den Bouwkamp bij den Wesidijk.
SoiiOY maakte zich intusschen bij verdrag meester van Vollenhove. In Steenwijk heerschte
over het mislukken van het ontzet groote verslagenheid. Kornput nam elk voorval
te baat, om de versaagden op te beuren. Zoo verklaarde hij voor een teeken Gods,
toen men den vierden van Sprokkelmaand op de markt drie veldhoenders, die van
koude verkleumd, of door een roofvogel gejaagd, of uit eenige andere oorzaak bedwelmd
waren geworden, met de hand gevangen had. »God is drievuldig," riep hij uit, »eens
zond Hij den te nedergeslagen Israelieten dergelijke spijs in de v\Oeslyn; dit is een
teeken, dat Hij ook onze stad zal spijzen; maar nog drie weken zal het duren, tot straf
voor de kleinmoedigheid der burgerij en haar gering vertrouwen op Gods bijstand."
Het vreemdste in de zaak is, dat deze wonderlijke voorspelling juist is uitgekomen. Zij
verlevendigde ondertusschen den moed der belegerden, die trouwens zich in zulken
grooten nood niet bevonden als gemeend of voorgegeven werd; want behalve vierde
half honderd stuks rundvee, vond men bij eene huiszoeking onderscheidene levens-
middelen en nog wel voor twee maanden voorraad aan koren, door de rijken in
de woningen der armen verborgen, in het vertrouwen dat men daar niet zou zoeken,
maar dat nu te algemeenen behoeve verbeurd verklaard werd.
Een aanval van rennenberg op de legerplaats van norris den negenden van Sprok-
kelmaand werd afgeslagen, waarbij hij een hoop volks en een zijner voornaamste Krijgs-
oversten verloor. Dien nacht werden ook drie honderd zijner ruiters door twee hon-
derd Engelschen en Walen te Dieveren, een dorp in Drenthe, overrompeld en versla-
gen, velen gevangen genomen, en twee honderd paarden buit gemaakt. Hierop legerde
zich NORRIS met drie duizend vijf honderd man voetvolk en zes kornetten ruiters in
Steenwijkenvolde, omtrent vier en twintig honderd treden of passen van de stad; tus-
schen beide was niets dan vlak land, ten deele heide en moeras, ten deele weide tot
schier aan de veste toe. In het midden dier weide had rennenberg eene schans
opgeworpen en met tien vaandels voetvolk, eenige ruiterij en twee metalen stukken
bezet. Hevige schermutselingen vielen er voor tusschen hen en de benden van norbis,
die elkander ook uit grof geschut yinnig bestookten, terwijl men aan beide zyden met
koude, ongemak en gebrek moest worstelen. Veel leden insgelijks de belegerden in-
zonderheid van de gestrenge vorst, en menige woning werd, om zich brandstof te ver-
schaiien, omvergehaald. Leeftogt werd hun met karige hand toegedeeld; althans op
zekeren dag kwamen niet minder dan twee honderd burgers op het raadhuis, voor
zich en hun gezin brood eischende; aan elk werd een weinig uitgereikt, waar-
mede zij zich te Vreden stelden. Sinds den zeventienden van Sprokkelmaand, toen
het >veder begon te ontlaten, naderde norris, ondanks 's vijands pogingen dit te
beletten, met zijne schansen al meer en meer de stad en het gelukte hem dikwerf,
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—haar van eenige trijgs- en mondbehoeften te Yoorzien, doch waarbij steeds ernstige
gevechten plaats hadden, in welke de Rennenbergschen meestal het onderspit delfden.
22V. Zelfs kwam het tot een hardnekkigen slag, aan welken ook de belegerden deel namen,
'lelm waar de nacht eerst een einde aan maakte. Renkenberg gaf de hoop op, de· stad
1581 te vermeesteren, zoo wel omdat zij nu, onder zijne oogen zelfs, van leeftogt was ver-
zorgd geworden, als om den sterken dooi, waardoor hij het ontzet niet langer zou
kunnen beletten, de muitzucht zijner soldaten en de standvastigheid der belegerden.
Hij trok derhalve, onder begunstiging der duisternis, in goede orde en in zulk eene
stille af, dat de belegerden en korris dit eerst bij het aanbreken van den dag be-
merkten. Een dikke mist verhinderde, den vijand na te zetten, welke zijne schan-
sen , bezaaid met lijken van menschen en paarden, wapenen en krygsbehoeften, ver-
laten had.
'-ί ί.'·
Groot was de blijdschap over het ontzet van Steenwijk in al de Staatschgezinde Neder-
landen; alom werd er in de kerken bijzonder voor gedankt, en aan vreugdebedrijven,
naar men berekent, eene som van meer dan zestig duizend gulden verspild. »Zoodat
sommigen te regt wel zeggen mogtenschrijft fresinga , die als Adelborst een werk-
zaam deel aan het verdedigen der stad genomen had, » dat er lot banketten, dansen, spelen,
kostelijke kleederen, welkomsten, zegeteekenen, en dergelijke onnoodige dingen onder de
menschen altijd gelds vol op is: maar tot hetgeen daar men zulke middelen mede be-
komt , als goede ordening te stellen, het krygsvolk wel te betalen, en zijnen vijand in
ernst te meenen, is er nimmer geld," Dit Averd ook hier waarheid bevonden. Immers
de dappere bezetting, welke met zoo veel krachtsinspanning de stad behouden had,
ontving niet alleen geene belooning van de Stalen, maar moest zelfs, uitgezonderd de
twee vaandels Duitschers, lang naar de verschuldigde soldij wachten; en de wakkere
KORNPUT, die met onverwrikten moed en zeldzame standvastigheid de vijanden buiten en
binnen de vesle bestreden, en door schranderheid en beleid al hunne aanslagen te
schande gemaakt had, mögt zich door geen blijk van der Staten erkentelijkheid over-
tuigen. De burgers, daarentegen, die zich meer Spaansch- dan Staalschgezind en uiterst
flaauwhartig betoond hadden, werden tot schadeloosstelling voOr de verliezen in het
. beleg geleden, van alle Landsbelaslingen ontheven en ontvingen aanzienlijke geld-
sommen, in onderscheidene Hervormde gemeenten voor hen ingezameld. Hunne vreugde
over de gelukkig doorgestane belegering, verkeerde echter weldra in den diepsten rouw
door eene besmettelijke ziekte, uit de schadelijke dampen der kwalijk begravene lijken
en andere oorzaken ontstaan, welke het grootste gedeelte der bevolking ten grave sleepte (1).
(1) Archives de la Maison dOrange, T. VII. p. 437, 509. Documents Ilist, T. II. p. 220.
fbesinga, ΜβηιοήβΗ, bl. 287—468. vervov, Gedenkw. Gesch. bl. 22. — carnero, Hist. de las
Quarras, p. 163, 166. strada, de Bello Belg, T. II. Lib. IV. p. 199. caupana, della guetra di -
mdïÈÊmmmÊ
-ocr page 429-DES VADERLANDS. . 4üi
Door het ontzet van Sleenwijk had norris de handen ruim gekregen, en eerlang zag 1576—
hij zich weder meesier van de Kuinder, de Lemmer^ en Sloten. Makkum was reeds vroe-
ger aan rennenberg ontweldigd. Stavoren werd door een vaandel krijgsvolk uit Enk-
huizen in den nacht van den laatsten van Sprokkelmaand bezet. De stadsbevelhebber
rem "dekema. nam met omtrent honderd en zeventig man de wyk naar het slot. Sonot 3 v.
sloeg er het beleg voor, doch het liep aan tot den tienden van Bloeimaand e"er de „^aand
bezetting zich overgaf. De dappere dekema, door zijne soldaten verraden en aaii sonot ^^^^
uitgeleverd, werd met de overige gevangenen naar Enkhuizen gezonden, en het ver-
overd vaandel in de Groote kerk aldaar opgehangen. Stavoren werd versterkt, maar
het slot aan de zijde der stad met den grond gelyk gemaakt. Het was in Vijftienhon-
derd twee en twintig opgetrokken, en had toen by de vier en veertig duizend gulden
gekost (1).
Rennenberg was van Steenwijk op Dieveren teruggetrokken, waar hij hoopte, dat
NORRIS hem zou volgen en een slag met hem wagen. Hiertoe ontbrak het dezen -
aan genoegzame ruiterij, en zgn voetvolk was slecht gewapend; daarenboven oor-
deelde hij ook wisser spel te spelen, wanneer hij zich van de Friesche plaatsen,
welke in 's vijands handen waren, vooraf meester maakte. Terwijl dit plan ten uitvoer
gelegd werd, viel rennenberg in Salland, bemagtigde hel huis te Boxbergen, versterkte
Goor en eenige andere kleine plaatsen, toog daarop naar de Ommelanden en sloeg zich
neder in Groot-Aduard. Hy beproefde eene schans op het Reediep Ie leggen, om den
Heer van Nijenoord te Winsum den toevoer uit zee af Ie snijden, doch werd van daar
verdreven. Kort hierop tastte hijenoord, met eenig krijgsvolk uit Friesland versterkt,
de Rennenbergschen te Groot-Aduard aan, maar moest op zijne beurt met verlies naar
Kollum, Dokkiim en Aduarderzijl de wijk nemen. Dapper verdedigde zich de bezet-
«
ting in de laatstgenoemde plaats; doch zij bezweek bij de derde bestorming en werd
met haren moedigen Bevelhebber schelte jarges over de kling gejaagd. Nijenoord
Fiandra, T. II. p. 23—25. bentivoclio, Nederl. Ilist. bl. 337. ie petit, Chron. d. Holl Τ. 11.
Li ν. XII. ρ. 414—416, 420. chappüy|, Ilist. Gén. d. l. g. d. FL Liv. V. p. 296 , 297. grimes-
TON, Hist. of the Nelhcrl. B. XI. p, 628—639. uAnAEus, Annal Brak T. 111. p. 319, 320,
323—325. BOR, Rist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XV. bl. 219—221, 225—227, 228. B. XVI.
LI. 230—238. v. metereu, //ist. d. Nederl. Oorl B. X. bl. 189—193. ποορτ, Nederl Hist.
B. XVIL bl. 718—725. B. XVIII. bl. 165—772. winsemius, Chron. v. Vriest. B. XVIII.
bl. 678—684. SCHOTANUS, Fr. //ist. Β. XXIII. bl. 864—868 , 870—872.
{\) Documents //ist. Τ. II. ρ. 234. fresinga, J/emonen> bl. 458 , 462—464. bor, Hist. d.
Nederl Oorl D. II. B. XVI. bl. 239, 251. v. bieteren, //ist. "d. Nederl Oorl B. X. bl. 196
Terso. nooFT, Nederl Hist. B. XVIII. bl. 772—774. vfUfSEMm, Chron, v. YriesL B. XYUl.
bl. 684. SCHOTANUS, Fr. Hist. B. XXIII. bl. 877.
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
week naar Winsum, maar zag zich door zijn volk gedwongen, deze schans, daar zij niet
houdbaar was, als ook Warsum bij verdrag aan jan baptist de tassis over te geven,
waardoor renhenberg van al de Ommelanden tot aan Dokkum toe meester werd. Om
dit verloop van zaken te herstellen, vereenigden, op last der Staten, sonoy, norris,
wiJEKOORD en verscheidene Friesche Bevelhebbers hunne benden ie Rinsmergecst. Zes
duizend Rennenbergschen togen daarop uit Kollum naar Grijpskerk, doch morris
noodzaakte hen, nadat hy zich van Monnikerzijl had meester gemaakt, ook van daar
op te breken. Door de Bondgenooten vervolgd, trokken zij, met achterlating van vier
veldstukken, verscheidene vaandels, een groot aantal wapenen, al de bagaadje, zeven
honderd gesneuvelden en vele gevangenen, tot onder het geschut van Groningen terug.
Op denzelfden dag ontving rennenberg, wien het mislukte beleg van Steenwijk ge-
weldig geschokt had en welke sedert in eene kwijnende ziekte gestort was, in die stad
het laatste Oliesel, en gaf er vier dagen later in den bloei des levens den geest, niet
zonder vermoeden van vergif, daar zyn hart geheel uitgedroogd en tot de grootte van
een walnoot ingekrompen was. George van lalaing, Graaf van Rennenberg, Heer,
en daarna Markgraaf van Ville, de tweede zoon van filips, Graaf van Jloogslraten,
Ridder van het Gulden Vlies en Stadhouder van Gelderland, en van anna, Gravin van
Rennenberg, was uit een geslacht ontsproten, dat om zijn rijkdom en aanzien onder den
Nederlandschen Adel eene eerste plaats bekleedde, en welks leden steeds eene belang-
rijke rol in onze Geschiedenis, vooral in het tijdvak van den opstand tegen Spanje,
vervuld hebben. Hij zelf had de zyde der Verbondene Edelen omhelsd, zich, even als
zyn broeder Antonie, Graaf van Hoogstraten, een ijverig verdediger van 'sLands vry-
heden betoond, en door woorden en daden in hooge mate het vertrouwen van de Sta-
ten en den Prins van Oranje verworven, hetwelk hij tegen alle beginselen van eer en
zedelijkheid geschonden heeft. Immers, was hem de dienst der Staten tegen de borst,
dan moest hij zijne ambten nedergelegd, niet den verrader gespeeld hebben. Uit zijn
gedrag in de laatste dagen zijns levens blijkt, dat hij berouw gevoelde over zijn afval
en dat hij zijn roemrijken naam door zulk eene schandelijke daad, die hem niets dan
onheil baarde, bezoedeld had. »0, Groningen! GroningenΓ'' riep hij dikwerf uit,
)) waartoe hebt gij mij gebragt. Ik mag wel in eeuwigheid den dag beklagen, waarop
ik u het eerste zag." Ook wilde hij zijne zuster kornelia, welke hij zijne verleidster
noemde, niet meer zien of spreken. Een tijdgenoot, die hem van naby gekend heeft
en zeker niet voor hem was ingenomen, roemt zijne edelaardigheid, milddadigheid,
minzaamheid, heuschheid van zeden, zijn handhaven der krijgstucht, afkeer van geweld
en overdaad, zijne vertrouwdheid met de Latynsche, Grieksche en vele andere talen,
en zijne liefde voor de wiskunst, den zang, de muzijk en het schaakspel. Hy
drukte de gemeente niet, en wist zijne zucht voor het schoone geslacht ten minste met
uitwendige zedigheid te bekleeden. Een Spaansch schrijver noemt hem »een opregt Ka-
1576-
1581
19v.
Hooim.
1581
23 v.
Hooim.
^imÊÊiÊÊÊIÊÊiÊÊm
-ocr page 431-DES VADERLANDS. . 4üi
thoUjk en dapper Ridder, den Koning van Spanje^ maar weinig den Spanjaarden gene-1576--
gen." Tot den negen en tvvintigsten van Hooimaand werd zijn dood geheim gehou-
den , uit vrees, dat de soldaten, welke voor Groningen lagen, wegens de achterstallige
soldij aan het muiten zouden slaan. Jah baptist de tassis hield hen bijeen, tot parma
eenen opvolger van rehnenberg benoemd had (1).
In het begin van Grasmaand had, op aanhouden der Staten van Friesland, de Prins
van Oranje zich met zijne gemalin, ter regeling van onderscheidene zaken, naar dat
gewest begeven, en was te Leeuwarden luisterrijk ontvangen. Na dat hij vele belang-
rijke geschillen, het Landsbestier betreffende, uit den weg geruimd en· ook den
Graaf van Hohenlo^ die zich in zijne tegenwoordigheid tegen de Friezen verdedigde,
welke zijne eer, om de nederlaag op de Bouriange, te na gesproken had-
den, te Vreden gesteld had, stak het vorstelijk paar weder over naar Hol-
land (2). Hier was het onderhandelen met awjou, dat met het vaststellen van
het Verdrag nog niet geheel was afgeloopen (o), ten einde gebragt. De Hertog
had zich verbonden, Koning Hendrik III tot het verleenen van bijstand aan de
Nederlanders over te halen, en van dien Vorst eerst mondeling, daarna schrifte-
lijk de verzekering ontvangen, hulpbenden naar de Nederlanden te zenden, zoodra
de inwendige beroerten in Frankrijk gestild zouden zijn. De afgezanten der Staten
oordeelden deze verzekering te onbepaald en dwongen anjoü, wien zij naar Bordeaux
verzelden, werwaarts hij zich begaf om aan het herstel van den binnenlandsche vrede mede
te werken, de schriftelijke belofte af, dat hij vóór het einde van Grasmaand Vgftien-
honderd een en tachtig in de Nederlanden zou zijn met zijn eigen krijgsvolk en de *
hulpbenden zijns broeders, bij wien hij tevens zou aandringen op het geven eenermeer
duidelijke verklaring van het vijftiende en zestiende punt des Verdrags van Plessis-le«
Tours. Daar zy geene mogelykheid zagen meer te verwerven, en vreesden den
Koning van Frankrijk door het langer opwerpen van bezwaren Ie vertoornen, bragten zy
het werk ten einde, en het Verdrag werd den drie en twintigsten van Louwmaand Vyftien-
(1) fresinga, Memoriêu, bl. 464—473. camero, ïlist d. l. guerras, p. 160. campana, della
guerra di Fiandra, T. IL p. 25. bentivoglio, NederL IlisL hh 337. le petit, Chron. d. Holl.
Τ. II. Liv. XII. ρ. 421, 422. chappuys, HisL Gén. d. i. g. d. Fl. Liv. V. ρ. 297 , 298.
üaraeus, ΑηηαΙ. Br ah. Τ. III. ρ. 328. grotius, Annal. Lib. III. ρ. 69. bor, Hist. d. Nederl,
Oorl. D. II. B. XVI. bl. 275, 276. v. meieren, Ilist. d. Nederl. Oorl. li. X. bl. 197. hooft,
Nederl. Ilist. B. XVIII. 782—784.
»
(2) fresikga, Memoriën, bl. 462. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVI. bl. 262. hooft,
Nedet^ Hist. B. XVIII. bl. 774. wiksemius, Chron. v. Yriesl. B. XYIII. bl. 689. schotahus,
Fr. HisL B. XXIII. bl. 878—881.
(3) Zie hiervoor, bl. 392—396.
-ocr page 432-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— honderd een en tachtig te Bordeaux van wederzijde plegtig bezworen. Den derligsten
van Wintermaand te voren hadden de Algemeene Staten, te Delft vergaderd, dit Ver-
drag reeds goedgekeurd en de gezanten tot het heëedigen er van gemagtigd. Op
deze belangrijke gebeurtenis werden onderscheidene gedenkpenningen geslagen (1). De Ko-
ning van Navarre verwittigde den Prins van Oranje, dat hg aitjou naar de Nederlayi-
den zou verzeilen; en eenige Edelen onder de Misnoegden toonden zich genegen, de
zijde van parma., welke in eenen raoeijelijken toestand verkeerde, te verlaten en zich
aan die des Hertogs te scharen. Aivjou zelf ontvouwde door de pen van st. aldegoude
aan de Rijksvorsten uitvoerig de redenen, waarom hij het bewind *over de Neder-
landen op zich genomen had (2).
In de Statenvergadering te Delft, waar de Prins van Oranje, als naar gewoonte, te
worstelen had met het eigenbelang der gewesten en de besluiteloosheid en bekrompen
zienswijze der afgevaardigden, was inmiddels den dertienden van Louwmaand de oprig-
ting van eenen Landraad of Raad van State vastgesteld, welke nevens den Hertog rege-
ren zoude. Reeds sinds een jaar had men zich met de zamenstelling van dat ligchaam
bezig gehouden, en na het opmaken van het Verdrag met awjou zich beijverd,
het werk vóór zijne komst tot stand te brengen, daar het later moeijelijk zou zijn,
hem in het kiezen van Raadsleden en het omschrijven van hunnen werkkring niet te
kennen; of wel omdat »naar mate men den Franschen Vorst minder gezag in de
Regering wilde geven, het van meer belang was dien Raad vooraf aangesteld en in
werking te hebben." Naar het berigtschrift, hetwelk achttien punten bevatte, zou de
* Landraad beslaan uil een en dertig leden, alle Nederlanders, door de verschillende
gewesten te kiezen en te bezoldigen, als vier door Brahand, vier door Gelderland en
Zutphen, vijf door Vlaanderen, vier door Holland, drie door Zeeland, twee door Door-
nik en het Doorniksche, drie door het Slicht, twee door MeehelenmQi Overijssel, twee
door Friesland, en twee door de Groninger* Ommelanden, Z^ zouden nevens de hooge
Overheid (den Hertog van Anjou), door de Staten aan te stellen, zorg dragen voor alle
opkomende zaken, met name voor het heffen van ingewilligde schattingen, en het be-
talen der oorlogslasten met hetgeen er aan vast was. Doch de burgerlijke regering en
het begeven van ambten m Holland en Zeeland zouden blijven aan den Prins van Oranje,
onverkort het Verdrag met den Hertog van Anjou ten opzigte dezer twee gewesten
gesloten; ook zou men aldaar slechts zoo veel krijgsvolk in bezetting houden, als de
(1) Archives de Ia Maison d'Orange, T. YIL p. 441—445. hooft, Nederl. Eist. B. XVIL
bl. 758. B. XVIll. bl. 764.
(2) Archives de la Maison d'Orange, T. VII. p. 477, 478, 492—500, 503. ποορτ, Nederl.
Hist. B. XYIII. bl. 787.
DES VADERLANDS. . 4üi
Prins, met goedvinden der Hollandsclie en Zeeuwsclie Stalen, noodig zou oordeelen. De 1576—
Landraad en de liooge Overheid zouden alle ambten, welke door den Koning van Spdnje
en den algemeenen Landvoogd plagten begeven te worden, vervullen uit eene benoe-
ming, te doen door de Staten der bijzondere gewesten. Insgelijks zouden de Landraad
en booge Overheid krijgsvolk mogen afdanken of aannemen, rails niet hooger gaande,
boven de ingewilligde middelen , dan tot honderd duizend gulden eens, ten ware mei verlof
der Slaten. De Landraad zou echter geene magt hebben, nieuwe lasten op te leggen,
het Land onder eene vreemde Mogendjieid te brengen, oorlog te verklaren, of vrede le
sluiten zonder bewilling der Slaten, hiertoe wollig beschreven. Op het stuk der munt
moest de Landraad het goeddunken van elk gewest inwinnen. De Raadsleden moesten
het handhaven van 's Lands voorregten bij eede belooven. Bijzondere verstandhouding
met eenige Landen, sleden of personen over de gemeene zaak, het openbaren van
'sLands geheimen, en het ontvangen van geschenken was hun uitdrukkelijk Yerboden.
Alle zaken moesten zij bij stemming afdoen, zonder dat de hooge Overhpid eenigen
van hen tot achtdrraden mögt gebruiken. Brieven, den staat des Lands belreffende,
moesten alle in den Raad' vertoond en gelezen worden. Zaken van gevvigt mogten aldaar
niet worden afgedaan dan in bijzijn van tien leden, waarvan zeven uit verschillende
gewesten moesten zijn. Over minder belangrijke zaken moesten ten minste zeven leden
zitten, vijf uit onderscheidene gewesten, indien er zoo vele tegenwoordig waren ter
plaatse waar de Raad zitting hield. De Landraad moest de vijanden van het Vaderland
in reglen vervolgen, middelerwijl hunne goederen opschrijven, en de inkomsten er van
besleden ten voordeele van het gewest, waar zij vielen. Tweemaal 'sjaars zouden de
Algemeene Stalen bijeenkomen ter plaatse, Avaar de Landraad alsdan zitting hield'; doch
hij en de Stalen van elk gewest zouden mogen vergaderen zoo dikwijls zij· goed-
vonden. Noglans zou de hooge Overheid en de Landraad de Algemeene Stalen mogen
beschrijven, zoo dikwijls zij zulks noodig oordeelden. De helft, of als het getal oneven
WOS, de grootste helft der Landraden van elk gewest zou jaarlijks tegen andere verwis-
seld Avorden, en ten minste een jaar buiten betrekking blijven. Geen van hen zou lan-
ger dan twee jaren achtereen mogen dienen. De Landraad zou zitting hebben ter stede,
waar het de hooge Overheid geschikt oordeelde, vooral met opzigt lot het beleid des
oorlogs, mits aan die zijde der Maas, waar de hooge Overheid en de Landraad zich
bevonden, acht of tien Raadsleden gernagtigd zouden worden, om zich aan de andere
zyde dier rivier op te houden en de zaken aldaar waar te nemen. De Veldheer zou
door de hooge Overheid, bij goeddunken van den Landraad of van anderen daartoe ie
magiigen, worden aangesteld, doch alleen van de hooge Overheid afhangen. De Land- '
raad en de hooge Overheid zouden het beleid des oorlogs en het begeven der krijgs-
amblen hebben, ook het aanstellen van den Krijgsraad, mits men inboorhngen, wanneer
zij even bekwaam waren, boven vreemdelingen Tcrkoos.. Hunne geheimschrijvers, deur-
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— waarders en andere ambtenaren echter zouden zij uit de Vereenigde Gewesten moeten
1581
nemen. Al het gemelde werd slechts vastgesteld voor den lijd van een half jaar, wan-
neer de Algemeene Stalen op het behouden of afschaffen van den Landraad, op het
uilbreiden van dit Berigtschrift, en op andere zaken weder vergaderen zouden, alles
buiten nadeel zoo der handeling lusschen den 'Hertog van Anjou en de gewesten,
welke met hem waren overeengekomen, als van de Landschappen, die lot nog loe niet
met hem onderhandeld hadden (1).
Op dezelfde dagvaart, door den Prins van Oranje voornamelijk beschreven, om 's Lands
Hooge Regering Ie regelen, een nieuwen Opperheer aan Ie nemen, en den Koning af Ie
zweren, werden nog onderscheidene andere gewigtige zaken behandeld. Hiertoe behoorde
het verzoek der Staten aan Koningin elizabetii , om uitstel van de terugbetaling der som-
men , welke zij bij de Engelsche kooplieden hadden opgenomen. Tot vereffening der ver-
schenen rente, zou Drahand, even als Vlaanderen, acht duizend vijf honderd gulden,
Gelderland tweeduizend, Holland zes duizend. Zeeland twee duizend, U Ir echt een dui-
zend , Friesland twee duizend, en Overijssel een duizend bijdragen, naar welken omslag
men eenigzins het geldelijk vermogen der gewesten in dien tijd kan afmeten (2).· Voorts
werd de vaart op Spanje en Portugal, welke men om de belangen des handels lot nog
loe wederzijds gedoogd had, geheel verboden, uit vrees dat aldaar op nieuw, en ge-
strenger dan vroeger, bootsvolk en schepen zouden aangehouden worden (5). En daar
men vernam, dat vele schippers, onder schijn van naar Frankrijk te stevenen, het op
verbodenc havens gemunt hadden, ontving de Admiraal treslong bevel, daartegen naauw-
Iceurig te waken. Ook werd de Waterbaljuw van Zeeland, robert leeman, in zijn ambt
geschorst, om dat hij paspoorten legen de bedoeling der Stalen had uitgegeven. Nader-
hand keurde men het echter beter, alle schepen te laten varen onder beëedigden borg-
logt en verband van verbeurd te zijn, behalve nog de straf naar 's reglers goeddunken,
wanneer zij verder Westwaarts zeilden dan Engeland, Schotland en de uiterste grenzen
van Frankrijk; van daar zou de lading met vreemde schepen mogen gevoerd worden
naar Spanje en Porlugal, en de Nederlandsche bodems zouden ook daar Spaansche en
Portugesche waren mogen innemen en herwaarts voeren (4). Dit besluit werd in Gras-
(1) Groot Placaatb. Ώ. IV. bl. 76. bor, Hist. d, Nederl. Oorl D. II. B. XVI. W. 241—243.
hooft, Nederl. llist. li. XVIII, bl. 761—764. Resolut, d. El. Gén. in de Archives de la Maison
d'Orange, ï. VII. p. 500—502. v. d. spiegel, Onuitg. Stukk. D. II. bl. 283—289. Ecne be-
knopte gcscliicdcnis van dien Landraad wordt gevonden bij pieter paulus. Verklaring der Unie
van Utrecht, D. II. bl. 299—310.
(2) Documents Ilist. T. II. p. 216—220.
(3) Zie liiervoor, bl. 388.
(4) Documents Ilist. T. II. p. 230. bor, llist. d, Nederl. Oorl. D. Π. B. XVI.'bl. 253. v. me-
ieren, llist. d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 188 verso, hooft, Nedei-l. Ilist. B. XVllI. bl. 774.
DES VADERLANDS. . 4üi
maand te Amsterdam genomen, alwaar de dagvaart, den dertigsten van Louwmaand te 157β—
Delft op reces gescheiden, weder was bijeengekomen. Hier ontvingen de Staten het
besluit der Hervormde kerken van Antwerpen en Delft, om de andere gemeenten tot
het houden eener algemeene kerkvergadering te Middelburg te beschrijven. Het bijge-
voegde verzoek, dat ook de Staten gevolmagtigden ter bijwoning derwaarts wilden zen-
den, werd heuschelijk van de hand gewezen. Op deze Sinode, welke in Bloeimaand
en Zomermaand gehouden Λverd, beraamde men eene nieuwe kerkregeling, bij welke
aan de Overheid de toestemming der verkiezing van Predikanten gelaten werd, doch
vond niet geraden, haar bij het aanstellen van Ouderlingen en Diakenen te kennen.
Voorts werden de kerken van elk gewest onder klassen, de klassen onder Sinoden
verdeeld. Men onderzocht er ook de schriften van kasper koolhaas (1), en verklaarde
die voor ergerlijk en onregtzinnig, doch beloofde den schrijver vergiiFenis en aanhouding
in de dienst, wanneer hij schuld bekennen wilde, hetgeen hij weigerde. De Staten van
Holland, voor Avie de zaak toen weder gebragt werd, namen het koolhaas zeer euvel
af, dat hij zich voor een Leeraar der Hervormde Kerk uitgaf, terwijl hij verklaarde
van die Kerk in leer te verschillen. Zij verwezen hem tot de kerkelijke straf, en het
volgende jaar werd hij door de Sinode, te Haarlem vergaderd, van zijn ambt ontzei en
uit de gemeente gebannen. De Regering van Leiden liet hem nogtans zijne wedde van
twee honderd gulden 's jaars en dertig gulden voor huishuur behouden, lol hij een ander
raiddel van bestaan voor zich en zijn talrijk gezin gevonden had, waarop hij haar, uit
eigen beweging, van dezen last ontsloeg (2). Op de kerkvergadering te Middelburg
werd tegen den negenden van Oogstmaand een buitengewone vast- en bededag uitge-
schreven, om van den Hemel het einde van den burgerkrijg af te smeeken (5).
Het geschil over het gezag der burgerlijke Overheid in het Kerkelijke, welk koolhaas
zoo veel moeijelijkhedeu had berokkend, verdeelde insgelijks de Hervormden te Utrecht.
De Predikanten van de St. Jakobs Kerk aldaar kenden, naar het gevoelen hunner arabt-
genooten van de andere kerken, der Overheid te veel gezag in het Kerkelijke toe.
En in de daad, zij begrepen, dat men onder eene Christen Overheid geen kerkeraad
behoefde. Ook lieten zij elk op eigen beproeving en onderzoek ten Avondmaal toe,
en verpligtten niemand tot eenige andere belijdenis van geloof dan alleen aan den Bij-
bel; van daar dat zij Predikanten van het Oude en Nieuwe Testament genoemd wer-
den. Het was natuurlijk, dat de Overheid hen steunde; ook hadden zij zooveel toe-
(2) bor, llist, d. Ncderl. Oorl. D. II. B. XVI. bi. 261—272. hooft, Nederl llist. B. XVlIl.
bl. 777. üitenbogaert, Kcrld. llist. bl. 213. brasdt, IHsi. d. Ref. D. I. bl. 673—675 , 684 , 685.
(3) Documents Hist. T. II. p. 286—289.
-ocr page 436-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576'— loop, dat men hun de St; Maria Kerk moest inruimen. De yerdeeldheid tusschen hen
1581
en den kerkeraad heeft later ernstige g(?volgen gehad. Te dezen tijd werden mede de
geestelijke gebouwen builen Utrecht, welke te na aan de stad gelegen waren, op
verzoek der Burgerhoplieden, ongetwijfeld meer uit haat op de Rooraschgezinden dan,
zoo het heette, uit vrees dat de vijand er zich in mögt nestelen, met verlof van's Prin-
sen zaakgelastigden omvergehaald (1).
Ook elders hadden de Katholijken het zwaar te verantwoorden. )) Voerden zij eer-
tijds den boventoon, onderdrukten zij toen de Hervormden, thans had het omgekeerde
plaats. Immers zij, die het weleer als een hemeltergend onregt uitkreten, dat men hun geene
vrijheid van godsdienst gunde, bezigden thans al hunne magt, om die den Katholij-
ken geheel te ontnemen." In Haarlem en Amsterdam hield men zich, ten aanzien
der Roomschgezinden, niet langer aan de verleende Voldoening of Satisfactie. De Her-
vormden zaten er op het kussen, en het denkbeeld, dat men den Roomschen geene
openbare godsdienstoefening moest toestaan, zelfs niet in de plaatsen, waar zij dit uit-
drukkelijk bedongen hadden, drong hoe langer zoo meer door in Ilollaiid en Zeeland.
Haarlem deed het eerst afstand van de Voldoening, en werd door de Staten van
Holland met verscheidene gecstelyke goederen beschonken tot vergoeding der kosten,
zoo in het beleg als na het overgaan der stad gedragen. Eenige aanzienlijke Katholijken
aldaar leverden een smeekschrift, door dirk volkertsz οοοκτίπεκτ opgesteld, bij den
Trins van Oranje in, opdat hij hen in de uitoefening hunner godsdienst mögt handha-
ven ; doch hi] verwees hen naar de Staten van Holland. In het smeekschrift verklaarden
zij onbewimpeld , »dat het innemen der Groote Kerk door de Hervormden het gevolg
Avas van het onbedacht beleid van een gemagtigde der Stalen; dat het wegruimen der
beelden ecne daad was, zoo schandelijk als ongestraft; dat het verbieden van de Ka-
tholijke godsdienst gelijk stond met ^s Keizers scherpe bloedbevelen; en dat de Predi-
kanten stokebranden van onrust waren." De Staten, bij hun beperkt begrip van gods-
dienst, namen dergelijke uitdrukkingen zeer euvel op, en het ^gevolg er van was,
dat de openbare uitoefening der Roomsche eeredienst in Haarlem verboden werd, of-
■ schoon de Roomschgezinden vergiffenis verzocht hadden voor het inleveren van het
smeekschrift, hetwelk als een gewrocht van muiterij was beschouwd, en zij zelve
door hunne naamteekeningen de pen gehaald hadden. Coorwhert, in weerwil zyner
verklaring, dat hij de meeste Roomsche stellingen voor valsch, hare Leeraren, grooten-
deels, voor verslindende wolven hield, en het smeekschrift alleen als Notaris op verzoek
van anderen had ontworpen, omdat hij begreep dat elk in zijne godsdienst behoorde
vrij te zijn, werd veroordeeld, zijn geschrift in tegenwoordigheid van de gemagtigden
der Stalen te verscheuren, waaraan hij zich onderwierp (2).
(1) liOR, llist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVI. bl. 280—282.
(2) ResohUien van Holland, aaugcliaald door avagenaar, D. VU. bi. 3G8—370. non, Ilist. d.
-ocr page 437-DES VADERLANDS. . 4üi
In Amsterdam werd insgelijks, doch eerst in het hegin des Tolgenden jaars, 1576—
van de Voldoening afstand gedaan en daarmede het openbaar uitoefenen van ^^^^
de Roomsche godsdienst afgeschaft. Kort te voren, den twinligsten van Winter-
maand, was op naam des Prinsen van Oranje ^ als de Hooge Overheid van Hol-
land, een plakaat uitgevaardigd, waarbij het drukken en verspreiden van oproerige
cn ergerlijke geschriften, het school houden zonder verlof, het dragen van geestelijke
gewaden, en bovenal » het oefenen der Pauselijke Rehgie en het bijwonen van openbare
en geheime zamenkomsten op verbeurte van honderd gulden" verboden Averd, » ofschoon
men," voegde het bevelschrift er bij, »niemands gewisse bezwaren of onderzoeken
wilde." Dit was het eerste verbod, welk bij vorm van plakaat in Holland tegen de
Roomschgezinden werd afgekondigd, ongeveer tien jaren nadat men, ter handhaving van
's Lands vrijheden en tot bescherming zoo wel van de eene als van de andere godsdienst,
de Avapenen tegen de Spanjaarden had opgevat. Maar de zaken en lijden waren
merkelijk veranderd; de Roomschen, in het algemeen, werden nu voor Spaanschgczind
en voor vijanden van de tegenwoordige Regering gehouden. Evenwel werd het bewuste
bevelschrift nergens in allen deele ten uitvoer gelegd; de Regering van Leiden zelfs
Aveigerde het in hare stad te laten aflezen (1). Wat thans in Holland ten opzigte
der Roomschgezinden gebeurde, was reeds in Bloeimaand Ie Brussel geschied, ten gevolge
van het oproerig preken eens Dominikaner Monniks, wien zij, in weerwil der stedelijke
Regering, welke hem in stilte zocht te verwijderen, met geweld in de stad wilden
houden. De Regering echter, ondersteund door de soldaten cn de Hervormden, behield
de overhand. Niet alleen moest de Monnik met vele zijner aanhangers vertrekken,
maar men sloot zelfs de kerken en kloosters, ligtle er de beelden uit, en verbood de
uitoefening van de Kathohjke ecredienst. In Zomermaand had hetzelfde in Antwer-
pen plaats, nadat de Gilden, uit vrees voor eene nieuwe beeldstorming, hunne heer-
Hjli geschilderde altaarstukken uit de Groote Kerk met verlof der Regering gehaald
en in veiligheid gebragt hadden (2).
Ncderl. Oorl. D. 11. B. XVl. bl. 254—258. hooft, Nederl. Ilist. B. XVlll. bl. 775. bra.ndt,
Hist. d. Ref. D. I. bl. 6Ö7, 668.
(1) Resol. v. Holl, aan-jeliaald bij λυαοεναλπ, D, Vil. bl. 370—373. bob, Ilist. d. Nederl. Oorl.
D. 11. B. XVI. bl. 290—293. hooft, Nederl. Hist. B. XVlll. bl. 802—804. buakdt, Ilist. d.
lief. D. 1. bl. 677. kluit, Ilist. d. Holl. Staatsr. Ό. 1. Bijlagen, bl. 427—439.
*
(2) cajipaka, delta giierra di Fiandra, T. II. p. 29. le petit, Chron. d. Holl, Τ. II. Liv. XII.
ρ. 423. haraeus, A?inal Brah. T. 111. p. 325, 326. boii, Uist. d. Nederl Oorl. D. II. B. XYI.
bl. 258—261, 275. v. meteren, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 194, 195, 19Ö. uooft, Nederl.
IHst. 13. XVlll. bl. 775—777. brakdt, Hist, d. Ref. D, I. bl. 669.
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— Geldgebrek, zoo wel bij de Spanjaarden als bij de Staten, verhinderde dat er in de
Zuidelijke gewesten iets van belang in den krijg ondernomen werd. Het kwalijk
betalen der soldij verwekte muitzuclit onder de soldaten, welke zich op onderschei-
dene plaatsen door dadelijkheden openbaarde, die dikwerf met geweld moesten be-
dwongen worden. Pauma had zich te Ilauterive verschanst, van waar uit zijne ruiters
en de Misnoegden het Staatsche krijgsvolk bestookten, dat onder de villers zich om-
trent Iperen en DiJesmuiden had neergeslagen, terwijl de Prins van Espinoy met de
bezetting van Doornik het land van Henegouwen afliep. Daar hij over geene genoeg-
zame krijgsmagt beschikken konde, trachtte hij door list of verraad zich van eenige
steden te verzekeren, en had het onderanderen op Vlissingen gemunt. Reeds sinds
geruimen lijd poogde bow bernardino de mendoza, Spaansch gezant aan het En-
gelsche Hof, door middel zijner Nederlandsche bedienden en groote beloften eenige
Nederlandsche Scheepsbevelhebbers over te halen, hem in eenen aanslag tegen die
stad de behulpzame hand te bieden. Twee Avakkere gezagvoerders, willem jais's-
zooir van noorir en kornelis leemiouder, geheten zich naar zijne voorslagen te
luisteren, maakten hem diets, dat zij, gevolgd door eenige welbemande Konings-
schepen op welke niemand zou letten, Vlissingen gemakkelijk den Spanjaarden in
handen konden spelen, en namen nu en dan kleine geldsommen van hem aan,
doch verwittigden intusschen oranje van den toeleg. Thans verzocht van hoorn
eenige duizend kroonen, om, zoo het heette, aanhangers te koopen, en zij wer-
den hem toegezegd, mits zijn elfjarig zoontje daarvoor bij den Gezant ten onder-
pand gelaten wierd. Na ruggespraak met den Prins van Oranje, bewilligde hij hierin
werkelijk, onder voorwaarde nogtans, dat men den knaap niet buiten Engeland zou
voeren, hetgeen hem den twee en twintigsten van Grasmaand bij geschrifte verzekerd
werd. Inmiddels ontving de Admiraal treslong bevel, eenige schepen naar Walcheren
te zenden, om 's Konings benden aldaar naar behooren te ontvangen; en tegen het
einde van Bloeimaand, het tijdstip waarop de aanslag zou uitgevoerd worden, vertrok
oranje's geheimschrijver christiaan iiuygens naar Londen met last, het zoontje van
den Scheepskapitein des noods met geweld te bevrijden. Huygens nam zijn intrek in
eene herberg, die meestal door Franschen bezocht werd, zoodat hij ook voor een
Franschman doorging. Met la fontaine, Leeraar bij de Waalsche Gemeente, wien hij
door 'sPrinsen Hofprediker de villiers was aanbevolen, raadpleegde hij, hoe men het
best mendoza's huis kon bespieden en berigten nopens het kind inwinnen. La fontaine
stelde daartoe zekeren hans hofstad, een Leuvensch koopman, voor; ook bragt hij
huygens in kennis met walsingham, den geheimschrijver der Koningin, welke in den
toeleg betrokken werd. Den dag ter uitvoering van den aanslag tegen Vlissingen be-
paald, maakt Antonie yermeeren, een Hellebaardier van den Prins, terwijl in den
namiddag mendoza was uitgereden, zich meester van den knaap, die met eenige
DES VADERLANDS. . 4üi
makkers voor de deur speelde, en voert hem door een huis, welk tot dat einde 1576—
voor en acliler open slond, naar een t^γeede en een derde, alwaar liet kind verborgen
wordt. Mendoza's bedienden zetten den roover acliterna, docli worden door huygens
en den Hellebaardier met den degen in de vuist, en door eenige rappe gasten, die van
verre op den uitkijk stonden, en het toegestroomde volk gestuit. Huygens, door wal-
siNGHABi van een paspoort en het verder benoodigde voorzien, geraakte met den knaap
nog dienzelfden nacht op een schip, doch was bijna achterhaald geworden, daar siendoza ,
die bij zijne terugkomst oogenblikkelijk, hoewel te vergeefs, bij de Koningin gehoor ver-
zocht, hem naar alle kanten had laten opsporen. Hij kwam behouden in Nederland
terug, en ontving van den Prins een gouden gedenkpenning met het omschrift: Mau-
dati strenue executi monum: gedachtenis voor een moedig uitgevoerden last. De geroofde
knaap, kikolaas Willemszoon genaamd, is naderhand Scheepsbevelhebber in dienst der
Staten geworden. De aanslag tegen Vlissingen werd niet ondernomen, hetzij door eene
toevallige omstandigheid, hetzij omdat men ontdekt had, wat er gaande was, of wel
uit ontzag voor de schepen van treslong (1).
Beter slaagde parma in Zomermaand een toeleg op Breda, De stad was goed ver-
sterkt, doch de bezetting bestond slechts uit een half vaandel onder floris van Bre-
derode, en die van het slot telde niet meer dan vijf en dertig man. Karel van
gavre , Heer van Fresin, zat nog steeds aldaar opgesloten, en zoowel uit zucht
naar vrijheid als uit wraak, had hij het plan gevormd, Breda den Spanjaarden
te leveren. Parma, hiervan onderrigt, zond claude van barlaymont, Heer van
Jlautepenne, om zich van de uitvoerbaarheid des aanslags te overtuigen. Haute-
i'enne en maarten schenk bragten in den omtrek eenige benden bijeen, onder schijn
van ^s Herlogenhosch en Eindhoven te dekken, die door de Staatschen met een be-
leg bedreigd werden, en lot welk einde een groot deel der bezetting uit Breda
geligt was.
De stadsbevelhebber de la garde, welke met dit krijgsvolk naar Turnhout was getrok-
ken, werd door de Spaanschen achtervolgd, die zich bij Hilvarenbeelc legerden, doch
legen den avond in stilte· weder opbraken, en omstreeks twee ure na middernacht
met hunne voorhoede onder pompeo bardo achter het kasteel van Breda aankwamen.
Hier was, om de grachten te diepen, het water afgelaten, en op den wal stond een
omgekocht soldaat sinds drie uren op schildwacht, om de aanvallers te verbeiden, ter-
wijl zijne makkers, aan welke fresin eene tonne biers ten geschenke had gegeven,
meest alle deels beschonken, deels door den slaap bevangen waren. De vijanden
(l) le petit, Chron. d. Holl Τ. II. Liv. XII. ρ. 421. ν. μετεβεν, Bist. d. Nederl. Oorl. Β. Χ.
bl. 196 verso, ν, reyd, Nederl. Gesch. Β. IV. bl. 71. hooft, Nederl. llist. B. XYIII. bJ.
777—781.
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— klauterden over den beer, welke dieode om het water op te houden, en beklommen
1581
ongehinderd den wal. Doch het werd gezien door een Hopman, die juist met
een jagt uit Holland kwam en terstond twee schoten deed, welke de burgers wek-
ten en in het geweer hielpen. De Spaanschen, ziende dat zij ontdekt waren, vielen
in het wachthuis en doodden de elf man, Avelke zy er vonden. De Bevelhebber van
het slot vloog met de sleutels naar de poort, om die voor de toegesnelde burgers te
openen, maar werd door een der verraders overhoop gestoken. De bezetting, nadat zij
driemaal was opgeëischt, gaf zich op raad van fresin bij verdrag, over.
De Burgemeester govert montens, een man van beleid en moed, welke sinds
DE LA GARDE de Regering had gewaarschuwd op hare hoede te zijn, de wachten in dc
stad overal verdubbeld, en andere maatregelen van voorzorg genomen had, nam nu het
bevel over de gewapende burgers, bijna negenhonderd man in zeven vaandels verdeeld,
op zich, liet aanstonds schansen tegen het slot opwerpen en de belendende huizen
bezetten, in de hoop zich althans zoo lang te kunnen verdedigen, tot de la garde
raet de nadrukkelijk verzochte hulp gekomen was. Vijf of zes malen achtereen werden
dc bestormende vijanden teruggedreven, die echter, steeds sterker en sterker aandrin-
gende, allengs grond wonnen, den brand in eenige huizen slaken, en eindelijk de
Gasthuispoort bemagtigden, door welke hunne ruiterij naar binnen drong. Woedend
streden de burgers, zoo Roomschen als Onroomschen, ja, zelfs Geestelijken en vrouwen.
Montetüs inzonderheid spoorde hen door zijn voorbeeld lot moed en onverschrokkenheid
aan. Wanhopend verdedigden zij zich nog op de markt, toen de Spanjaarden reeds al
de poorten bezet hadden en van het overige der stad meester waren, en schoten hevig
uit het raadhuis, uit de kerk en den toren, tot men hun een billijk verdrag aanbood,
waarin zij omstreeks tien ure des morgens bewilligden. Van hen waren er ruim
lionderd, naar anderen, honderd vijftig; van den vijand vierhonderd vijftig man gesneu-
veld. Maar de overwinnaars bekwamen een rijken buit, inzonderheid op het kasteel,
waarbij de Prins van Oranje zijn kostbaar huisraad en vele belangrijke papieren verloor.
Hautepeïïwe werd bevelhebber der slad, welke eene bezetting van achthonderd man ont-
ving, en eene zware brandschatting werd opgelegd. Willem lindanus. Bisschop van
Roennonde, kwam eerlang in Breda en herstelde er de Roomsche godsdienst. Het lot
dier stad had de omhggende sleden behoedzamer gemaakt, waardoor de aanslagen van
uAUTEPENNE om dezen tijd tegen Geerlruidenberg en Heusden mislukten (1).
(1) strada, de Bcllo Belg, T. II. Lib. IV. p. 213, 214. campaka, della gucrra di Fiandra,
T. II. p. 26 verso, le petit, Chron. d, Holl. Τ. Π. Liv. XII. ρ. 424. cnAPPUïs, llist. Gén. d.
l. g. d. Fl. Liv. V. p. 298, 299. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVL bl. 273. v. wete-
iietr, Ilist. d. Ned&'l. Oorl. B. X. bl. 198—200. hoofx, Nederl, IHst. B. XVllI. bl. 784—786.
DES VADERLANDS. . 4üi
Oranje werd τοογ het verlies zyoer stad Breda' door den aankoop van het mark- ^ j^g™
graafschap Veere en de heerlijkheid Vlissingen schadeloos gesteld, daar hij hierdoor
zijn aanzien en zijne bezittingen in de Nederlanden aanmerkelijk vergrootte. Beide
sleden, gelijk ook Westkapeile, Domburgj de Polder^ Zandijk, Zandenhurg, en Oiid-
Vlissmgen,, waren uit de nalatenschap van MAxiraLiAArr van Bourgondië door koop in . -
Vyftienhonderd zeven en zestig aan jakob yan bossu, en voorts door naasting of
vrijwiïligen afstand aan Koning filips gekomen, die echter de schulden, met welke
zij bezwaard waren, niet geheel afloste. Nadat zij zich in Vijftienhonderd twee en.
zeventig voor den Prins van Oranje verklaard hadden, verkregen zij van hem, in -
naam des Konings, groote voorregten, en het liep aan tot het jaar Vijftienhonderd
een en tachlig vóór er van verkoopen Λveder sprake was. Toen bewerkten eenige . '
renteheffers, wien niet werd aangezuiverd, wat zij op deze sleden te eischen had-
den, bij het Hof van Holland^ dat Vlissingen en Veere aangeslagen werden, om .
op den zeven- en acht en twintigsten van Zomermaand dezes jaars openlijk in den
Haag verkocht te worden. Eenigen zijn van gevoelen,, dat 'sPrinsen vrienden de
schuldeischers hebben aangeraden bepaaldelyk daarop aan te dringen, waarvan echter
anderen verklaren geen blyk gevonden te hebben. Hoe dit zij, de Aartshertog biat-
THiAS gelastte het Hof, met de zaak niet voort te gaan, daar naar zijn oordeel . .
»het niet alleen tot nadeel van Holland en Zeeland^ maar van al de Vereenigde
Gewesten zou strekken, wanneer deze twee heerlijkheden vervreemd werden en in
handen van bijzondere personen geraakten." Het Hof zond dit bevelschrift aan de .
Staten van Holland en Zeeland^ ora er hun gevoelen over in te winnen. Deze ver-r
klaarden, »dat het Hof niet stond onder den Aartshertog, en men alzoo met de ver-
kooping konde voortgaan; zij zouden acht geven, dat niemand, buiten hunne bewil-
liging, voor kooper Λverd aangeteekend." De voorwaarden der veiling werdén op hel
einde van Bloeimaand' afgelezen en aangeplakt, niettegenstaande de Zeeuwen verzocht ■ ' ·
hadden, den verkoop ten minste vooreerst nog uit te stellen. Op den bepaalden tyd
werd de Prins van Oranje kooper yan Vlissingen en Veere voor de som van honderd ί
negen en veertig duizend zes honderd gulden. Het gerucht, dat Antwerpen niet enge- " t
zind was, om in het bezit dezer twee sleden te geraken, de vrees voor het nadeel, |
welk de Hollandsche handel daaruit te wachten had, en het zekere berigt, dat joak j
vAw BOURGONDië dcu dag vóór de verkooping twintig duizend gulden meer dan ge- ;
raamd werd voor Vlissingen geboden had, hebben denkelijk de Staten idLü Holland aan- ^
gespoord, 'sPrinsen gemagligden last te geven, bij het koopen op geene acht of tien j
duizend gulden te zien, met belofte, dat zij in dezen den Prins te goede zouden ko- f
men. Kort daarop werd orattje in beide steden gehuldigd (1). |
f
(1) v. meteres, Hist. d, Nederl, Oorl, B. X. bl. 196 verso, hooft, NederL Mist. B^XVIll,
II Deel. 6 Stuk. . ' K6
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— In het laatst yan Sprokkelmaand waren der Staten gezanten uit Frankrijk terugge-
keerd. Zoodra de binnenlandsche rust aldaar bij het verdrag Tan Fleix hersteld was,
maakte anjöu ijverig toebereidselen tot zijn vertrek naar de Nederlanden (1). In het
begin van Bloeimaand verwittigde hij den Staten, dat hij zich stipt aan het gesloten
Verdrag zou houden tot handhaving hunner vrijheid, welvaart en waardigheid, en
binnen kort met eene krijgsmagt hoopte op te rukken, om het belegerde Kamerijk
te ontzetten, terwijl hij hen verzocht, hunne strijdkrachten met de zijne te vereenigen,
om te nadrukkelijker tegen den vijand te kunnen handelen (2). Eerlang waren zijne
benden bij Evreux zamengetrokken, om Kamerijk^ waar de nood hoog geklommen
was, te hulp te spoeden (3). Vurig verlangde oranje naar de komst van den Hertog,
die inmiddels tot Chaleau-Thierry was voortgerukt, en hem over het plan van den
veldtogt raadpleegde, doch tevens acht schepen verzocht »tot het uitvoeren van een
15 v. ontwerp, gunstig voor de belangen der Nederlanden" Men meent, dat an jou met deze
^'ΐδδΤ' ^^^^ Engeland dacht over te steken, in de hoop de hand van elizabetii te
verwerven (4). Ondanks al zyne beloften en verzekeringen, stelde men in Holland
zoo weinig vertrouwen op de Franschen, dat de Staten den Prins dringend verzochten
van zyn voornemen af te zien, den Hertog te gemoet te gaan (5).
De Aartshertog Matthias begreep, dat nu het einde zijner onbeduidende rol was
genaderd. Zijn verzoek om van de Opperlandvoogdij ontslagen te worden, werd den
zevenden van Zomermaand door de Algemeene Staten bewilligd. Drie of vier maanden
later vertrok hij uit Antwerpen naar Zeeland. Eenige Zeeuwsche oorlogschepen deden hem
uitgeleide tot Ooltgensplaatj waar hij op een Hollandsch schip overging, met welk hij,
bl. 781. eoxnorn op reigersbergen, Chron, v. Zeel. D. I. bl. 203—200. Leven van willem I,
υ. II. 449—455. D. 111. bl. 433—453. avageuaar, D. VIL hl. 331—387. Tegenw. Staat van
Zeel. D. II. bl. 111, 148, 149, eu de gescliriften aangewezen door van wijn op avagenaar,
St. VII. bl. 103, 104 {g). Eenige Sclirijvers brengen den Tertoopprijs der beide lieerlijkliedcu
slechts op honderd vier en veertig duizend zes honderd gulden; voor de stad Missingen met de
ambaclilsheerlijtlieid Oud-Ylissingen namelijk op zeventig duizend een honderd gulden, naar anderen
echter vijf en zeventig duizend een honderd gulden, en voor de stad Veere met de bijbclioorende
goederen op vier en zeventig duizend vijfhonderd gulden,
(1) dumom, Corps Dipl. Τ. V. Ρ. I. ρ. 380. hooft, NederL Hist. Β. XVIII. bl. 787.
(2) Dociments Hist. T. II. p. 246, 247.
(3) Doeum. IJist. Ϊ. II. p. 257, 258.
(4) ArcMves de la Maison d'Orange, T. VII. p. 583. Dociments Hist. T. II. p. 277—283.
(5) Resolut. v. Holland, aangehaald door oboen van prinsterer in de Archives de la Blaison
d'Orange, T. Vll. φ. 590.
■w
DES VADERLANDS. 445
door drie andere vaartuigen verzeld, de Merive en de Waal tot aan het tolhuis opvoer· 1576—
1581
Van daar begaf hij zicli naar Keulen en verder naar Duitschland, Bij zijn vertrek leg-
den hem de Algemeene Staten eene jaarwedde van vijftig duizend gulden toe, maar de
Hollanders en Zeeuwen verklaarden dadelijk, dat zy hierin niet dachten te dragen; ook
twijfelt men, of hem wel ooit iets is uitgekeerd. Naar anderen, daarentegen, ontving
hij, behalve deze wedde, nog ryke geschenken en eene aanzienlgke somme gelds tot
schadevergoeding en ter vereffening zijner schulden. Zeker is, dat oranje en de Sta^
ten hem, uit medelyden en ter belooning zijner toegevendheid, hun ten nadeele van
zijn oom betoond, den bisschoppelijken zetel van Luik trachtten te verschaffen, welke
onlangs door den dood van gera.rd van groesbeek was opengevallen; doch parma wist
te bewerken, dat de Bisschop van Freisingen^ erkst van beijeren, dien verkreeg.
Gaarne had Matthias zich nog eenigen tijd in Holland opgehouden, maar men
wees zyn voorstel daartoe van de hand, te meer dewijl het gerucht liep, dat hij
in verslandhouding was met fiups II en eenen aanslag tegen den Prins van Oranje
smeedde, ja zelfs hem wilde vergeven. De verklaringen van zyne bedienden, die in
hechtenis waren genomen en tegen Avelke een geregtelyk onderzoek was ingesteld, ver-
sterkten het vermoeden; men oordeelde het echter niet raadzaam, de zaak verder na te
sporen (1). Matthias liet geene roemrijke herinnering in de Nederlanden achter,
waar hij vier jaren »in het bestuur des Lands niets dan den schijn) en in het beleid
der wapenen niets dan den naam genoten had (2)."
De Algemeene Staten waren sinds het begin van Bloeimaand te Amsterdam vergaderd.
Mondeling en met nadruk bragt hun de Prins van Oranje onder het oog, hoe lot groot ^^^
nadeel van het Vaderland, op de laatst gehouden byeenkomst te Delft nog vele belang- liloei*
rijke zaken onafgedaan gebleven waren; en hy vestigde thans inzonderheid hunne aandacht jggj '
op drie punten, te welen: de opbrengsten, de regeling op het houden der Staatsvergade-
ringen, en de krygszaken (5). Het grootc werk der vervallenverklaring van den Koning
(1) Archives de la Maison <VOrange, Τ. VIL ρ. 588. Resolut, ν. ίΙοΙΙ. aanjeliaald bij avage-
νλλκ, D. ΥΠ. LI. 414, 415. stbada, de Bello Belg. T. II. Lib. IV. p. 208—210. campana ,
ddla guerra di Fiandra, T. II. p. 31. bentivoglio , Nederl. Ilist. bl. 347. le petit, Chron. d.
IloH. Ϊ. II. Liv, XII. p. 397, 435. iiaraeus, An?ial. Brab. T. III. p. 316 , 333. cnoxius, Annal
Lib. III. p. 71. bor, Ilist. d. Nederl Oorl. ΰ. IL Ii. XVL bl. 282. v, meieren, Bist. d. Nederl.
Oorl. B. X. bl. 188, 203 verso, hooft, Nederl Ilist. B. XVIIl. bl, 789.
(2) bentivoglio, Nederl Ilist. bl. 347. V{i[I. bildeuduk, D. VIL bl. 41; borgxet, Philippe II et
la Belgiqne, p. 152; en groen v, prinsterer , in wicn de zwaklioofdige Aartsberlcg een bekwamen
voorspraak gevonden heeft. Archives de la Maison d'Orange, ï. VIL p. 588 , 589.
(3) Résol d. EL Gén. aan^eliaald door groen . van rrissteuer, in de Archives de la Maison
d'Orange, T. VIL p. 555. elüit, Ilist. d. Hall Staatsr. D. I, bl. 222—240.
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— van Spanje als Heer der Nederlanden werd op deze dagvaart wel der voltooijing nader
1581 ί >>
gebragt, maar tot een bepaald besluit kon men niet geraken, dewijl eenige afgevaardigden
zich daartoe niet genoegzaam gemagtigd oordeelden. De Staten van Holland echter
hadden reeds den negentienden van Grasmaand vastgesteld, 'sKonings naam en titels
niet meer te gebruiken, en alle ambtenaren en ingezetenen van den eed aan hem
te ontslaan (1). Men kwam daarop in Hooimaand te ^s Gravenhagen weder bijeen.
Hier vernieuwden de Stalen van Holland en Zeeland de vorige opdragt der Souvereine
Oppermagt in hunne gewesten aan oranje, wien zij plegtig den eed van trouw afleg-
den , en van hem wederkeerig den eed ontvingen, 's Prinsen inhuldiging als de
Hoogste Overigheid van Holland en Zeeland, werd des anderen daags door de geheele
afzwering van filips gevolgd (2). Toen verklaarden de gemagtigden van Braband,
Gelderland enZutphen, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Over-
llooim Meehelen plegtig en bij openbare geschrifte den Koning van Spanje ver-
1581 vallen van de heerschappij der Nederlanden. In dit hoogst merkwaardig en belangrijk
staatsstuk, drukken zij zich onder anderen aldus uit: »Een Vorst is door God aan-
gesteld tot Hoofd over zijne onderzaten, om hen te bewaren en tegen alle ongelijk,
overlast, en geweld te beschermen, gelijk een herder is aangesteld tot bewaring zyner
kudde. Daartegen zijn de onderdanen door God niet geschapen ten behoeve van den
Vorst, om hem in alles wat hij beveelt, of het goddelijk of ongoddelyk, regt of onregt
zij, onderdanig te zijn, en als slaven te gehoorzamen en te dienen. De Vorst is om
der onderzaten wille, zonder welke hij geen Vorst is, ten einde hen naar regt en rede
te regeren, voor te staan en hef te hebben, gelijk een vader zijne kinderen en een
herder zijne kudde. Indien hij zulks niet doet, en in plaats van zijne onderdanen te
beschermen, hen poogt te verdrukken, hun overlast aan te doen, de oude vrijheid,
voorregten en wetten te ontnemen, en hen als slaven te bevelen en te behandelen,
moet hij niet voor een Vorst, maar voor een dwingeland gehouden worden, inzonderheid
wanneer de onderdanen zijn hart door hunne ootmoedige beden en vertoogen niet kunnen
verteederen, noch hem van zijn tirannig opzet afbrengen. Om hunne eigene, hunner
vrouwen, kinderen, en nakomehngen aangeboren vrijheid te beschermen, voor welke zij
naar de wet det natuur verpligt zijn goed en bloed op te zetten, blijft hun alsdan geen
ander middel over dan verzet, zoo als verscheiden malen uit gelyke oorzaken in vele lan-
den is geschied, waarvan de voorbeelden genoeg bekend zijn. Dit behoorde nog wel
het meest in de Nederlanden plaats te hebben, die te alle tijden geregeerd zijn en
i
(1) dumont, Corps Diplom. T. V. P. I. p. 40ö. kluit, Hist. der IJoll. Slaalsr. D.]. bl. 431(18).
(2) KLUIT, Hist. der Holl. Staatsr. D. I. bl., 198, 201, 204—207, 212—218. Over de ΛνοΙϋυ-
heid der aanstelling van Willem I tot Souvereiu over Holland, zie aldaar bl. 251 en-de volgende.
DES VADERLANDS. . 4üi
446
geregeerd moeten worden naar den eed, door de Vorsten bij hunne inhuldiging 1576—
afgelegd; immers meest al de Nederlandsche gewesten hebben onder zekere Toorwaar-
den, verdragen, en wederzijdsche verbindtenissen hunne Vorsten ontvaogen, welke bij
het overtreden daarvan, naar regt de heerschappij verbeuren." Hierop worden alle
mogelijke regtsverkrachtingen en wreedheden, aan welke de Koning zich heeft sclmldig
gemaakt^ in het breede opgesomd; hij heeft daardoor zijn eed geschonden, de overeen-
komst, met hen plegtig aangegaan, verbroken en hen alzoo van alle verpligting ont-
heven; zij verklaren derhalve van regtswege hem vervallen van de regering (1).
Voorts worden de Leenmannen, Regters, Ambtenaren, in één woord, alle ingezetenen
van den eed aan hem ontslagen; zijn naam noch zegel zal voortaan in openbare stukken
meer gebezigd worden. )? In Holland en Zeeland zal men zich bedienen van den naam
des Prinsen van Oranje en van de Staten dezer twee gewesten, en in de Landschap-
pen , welke met anjou hebben onderhandeld, van 's Hertogs naam als mede van
dien des Landraads, of zoo lang deze Raad nog niet in dienst getreden is, van
dien der Algemeene Staten. In algemeene zaken zal het zegel der Algemeene Staten,
in bijzondere dat der gewestelijke Staten gebezigd worden, 'sKonings naam en wapen
zullen voortaan niet meer op de munten worden geslagen, en de Lands-Ambtenaren moe-
(1) ΰβ vertaler van aviehsritzky's Tachtigj. Oorl. lierinncrt zicli de woorden, welke voltaieb aan
BRUTüs, in het treurspel van dien naam, tegen arons, den gezant van ponsENNA, met betrekking
tot tarqulniüs, in den mond legt:
K'alle'guez point ces noeuds quo Ie crime a rorapus,
Ces Dieux qu'il outragea, ces droits qu'il a perdus. *
Nous avons fait, AnoNS, en lui rendant hommage,
Serment d'ohéissance et non point d'esclavage. *
Songez qu'en ce lieu même, a eet autel auguste,
Devant ces mémes dieux il jura d'être justej
De son peuple et de lui tel était Ie lien;
II mus rertd nos serments lorsqu'il trahit Ie sien;
Et dès qu'aux lois de Rome il ose étre infidèle,
' Rome n'est plus sujette et lui seul est rehelle. "
De redenering van den Franschen dichter, zoo overeenstemmend met die van Hollands oude
Tcrtegenwoordigers ter Statenvergadering, »is een sprekend blijk," voegt de vertaler er bij, «hoe
het gezond verstand bij dezelfde omstandigheden steeds tot dezelfde slotsom zal leiden."
Borgnet, van de afzweringsacte sprekende, zegt: »Le droit d'insurrection contre Ie Prince qui
viele le contract conclu avec son peuple, y est proclaméj il rcsultait de la nature même de nos
anciennes institutions." ruiLiprE II el la Belgique, p. 155.
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157ß— ten zweren, dat zij de Algemeene Staten tegen den Koning van Spanje en diens aan-
1 fiQl
hangers getrouw zullen dienen." Van alle ingezetenen werd daarna de eed gevorderd,
»dat zij den Koning niet langer onderdanig zouden zijn, of hem Yoor Opperheer er-
kennen, maar zich ontslagen houden van alle pligten en verbindtenissen, waarmede zij
te voren eenigzins aan hem verbonden waren geweest; dat zy de Algemeene Staten, den
Landraad, en de Overheid, door de Staten aangesteld, getrouw en gehoorzaam zouden
zijn, en hun alle hulp en bijstand bieden tegen den Koning van Spanje^ zijne aan-
hangers, en alle andere vijanden des Lands (1)."
Het spreekt van zelf, dat zulk eene gewigtige verandering als het afzweren van
den wettigen en het aannemen van een nieuwen Heer, niet overal zoo terstond en
zonder tegenwerking van andersdenkenden is doorgegaan. De afzweringsoorkonde werd
hier vroeger, ginds later, elders in het geheel niet afgekondigd. In Brahand en
Vlaanderen geschiedde dit reeds spoedig en met veel plegtigheid. In Antwerpen ont-
moette de zaak, uit handelsbelang, grooten tegenstand. Trouwens, er lagen ook op
dien lijd meer dan tweehonderd Nederlandsche koopvaardijschepen met drieduizend
bootsgezellen in de Spaansche en Portugesche havens, die gevaar liepen van aangehou-
den te worden, zoodra men den Koning van Spanje voor vijand verklaarde (2). Ook
zal hierin eene der redenen moeten gezocht worden, dat Amsterdamj Gouda, Enk-
huizen, en andere koopsleden, sommige zelfs eenen geruimen tyd, zwarigheid maakten
in het afleggen van den nieuwen eed. Middelburg bleef dit steeds weigeren, zoo wel
als om 'sKonings vervallenverklaring af te kondigen, daar de stad zich in hare voor-
regten benadeeld achtte. Over het geheel had het vrij wat werks in gehad, eer men
Zeeland tot het verlalen van den Koning konde brengen. De Staten van Utrecht ver-
klaarden in Wijnmaand, by een afzonderlijk en uitvoerig geschrift, filips vervallen van
de heerschappij over hun gewest; doch men twijfelt, of dit stuk werkelijk openbaar
bekend gemaakt is (3). Eenige ambtenaren vonden het afleggen van den nieuwen eed
in strijd met hun geweten, doch gingen er toe over, nadat zij met ontzetting uit hunne
bediening bedreigd waren; weinige vloden naar parma. en verzoenden zich met den
(1) GrooL Placaatb. D. I. bl. 25. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl D. II. B. XVI. bl. 276—280.
v. jietkres, Ilist. d. Nederl. Oorl B. X. bl. 201—203 verso, hooft, Ncderl. Ilist. B. XVlll.
h\. 787—789. le pewt, Chron. d. Holl. ï. II. Liv. Χ1Π. p. 429-435. dumont, Corps Diplom.
T. V. I>. 1. p. 413—421.
(2) KLUIT, Ilist. d. Holl. Slaatsi\ D. I. bl. 259.
(3) Dit belangrijk stut, hetwelk vele bijzonderheden bevat, welke het Sticht en de stad
Utrecht beircfien en de schandelijke handelwijze der Spanjaarden aldaar ontvouwt, heeft van wijs
opgenomen in zijn Bijv. en Aanm. op wagenaab, St. VII. bl. 117—137.
DES VADERLANDS. . 4üi
Konin er. Fokko ralda , Raadsheer in liet Hof van Friesland en de zaak der Staten 1570—
1581
genegen, trof eene beroerte, toen hem de nieuwe eed werd voorgelezen, en gaf
oogenbhkkeUjk den geest. Dit voorval, welk even goed uit 'smans ligchaamsgesleldheid
als uit ontsteltenis van gemoed kan ontstaan zijn, baarde groot opzien, en menigeen
vond er een bewijs in van Gods ongenoegen over den stouten stap der Staten. MicaiEr-
RUDZE, Luthersch Predikant te Woerden, voer er zoo hevig van den kansel en in
geschrift tegen uit, dat hij, in zijn gevoelen volhardende, op grond van oproerig ge-
drag den Lande uitgedreven werd. Blijkt nu uit de besluiten der Stalen, zelfs lot in
het laatst van het volgende jaar, dat de volle bevestiging der afzwering langzaam plaats
had, zoo blijkt er ook tevens uit, »dat de zaak haar volle beslag wellig gekregen
heeft (1)." — Builen 's Lands werd 's Konings vervallenverklaring, over het geheel,
euvel opgenomen, bovenal aan de Hoven, waar men natuurlijk aan de volken de be-
voegdheid niet wilde toekennen, de daden hunner Regenten Ie beoordeelen, veel min
te veroordeelen, en nog minder de Vorsten van de regering Ie ontzetten (2). De Staten
van Holland vonden het geraden, hunne handelwijze ten aanzien des Konings, bij monde
van buitengewone gemagtigden op den rijksdag te Augsburg te verdedigen (3).
Het is van het uiterste belang te weten, of de afzwering van filips II wettig was,
en de Nederlanders daartoe geregligd waren. Want indien niet, »dan was het Neder-
landsche volk te houden voor een verweldiger van eens anders reglen; dan waren alle
volgende handelingen onregtvaardig; dan waren de Koningen van Spanje of hunne op-
volgers geregligd, hunne eischen op deze Landen op nieuw te doen gelden, vooral sinds
het stelsel van thomas paine ten aanzien van de onverpligtheid der nakomelingschap f
eens volks omtrent vroegere verdragen, dewijl alsdan de nakomelingen der Spanjaarden li
niet verbonden zijn -aan de verdragen hunner voorzaten langer dan zij willen, vooral
(1) strada, de Bello Belg. T. II. Lib. IV. p. 211. campana, delta guerra di Fiandra^ ï. 11.
p. 29. le petit, Chron. d. Holl ï. II. Liv. Xlll. p. 435. bor, liist. d, Nederl. Oorl. D. 11.
B. XVI. bl. 282—285. hooft, Nederl. Jlist. B. XVlIl. bl. 789. Leven van willem I, D. 111.
bl. 461, 489—495. avagenaar, D. VII. bl. 395—397. v. wijn op wagenaar, St. VII. bl. 104,
105. Hist. d. Satisf. υ. Goes, bl. 78. kluit, Hist. d. Holl. Slaatsr. D. 1. ])1. 218 , 221, 201,
276—280.
(2) thuanüs, Hist. Lib. LXXIV. p. 513. v. retd, Nederl, Gesch. Β. III. bl. 50. Spaansche
en Spaanecbgezinde schrijvers, zoo als carnero, campana, lasario, benxivoglio, cn detassis, welke
laatste de Apologie van oranje supra modum infamem genoemd had, geven wel heknoptelijk de
redenen op, waarom de Nederlanders liminen Λ'^οΓβΙ van de Regering vervallen verklaarden, maar
voeren niets aan tegen de gegrondheid dier redenen.
(3) BOR Hist. d. Nederl Oorl. D. II. B. XVII. bl. 324--327.
-ocr page 448-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157β_ wanneer die niet regtens geweest zijn (1)." Een staatkundig schrijver uit deTerloopene
1581
eeuw drukt zich omtrent dit gewigtig vraagstuk aldus uit:
)·> Al de voorstanders Tan de onbepaalde magt der Vorsten hebben de afzwering van
FiLips II als Heer der Nederlanden voor een gruwelstuk, yoor eene schending van de
Koninklijke Oppermagt, voor eene ongehoorde daad uitgekreten. Als men de zaak
echter wel en dieper inziet, is het daarmede alzoo niet gelegen; zij kan niet alleen
door vele voorbeelden van andere beschaafde volken, en met regt en rede verde-
digd, maar verdient zelfs geprezen te worden; en wij hebben reden, ons over de
grootmoedigheid, wijsheid, en voorzigtigheid des Prinsen van Oranje en der Staten in
dit opzigt te verwonderen. Laat ons, om het groot belang der zaak, er nog een wei-
nig bij blijven stilstaan, en eens onderzoeken, welke redenen, bewijzen, en voorbeelden
kunnen aangevoerd worden, om het gedrag van oranje en der Staten in dezen voor
geheel de wereld te wettigen."
»Men zou een vreemdeling in de geschiedenis moeten zijn indien men meende, dat
het afzetten en afzweren van Koning filips II eene ongehoorde nieuwigheid ware.
Immers leverende Grieksche, Romeinsche, Spaansche, Fransche, Engelsche, Deensche,
Zweedsche en andere jaarboeken veelvuldige voorbeelden op van Vorsten, welke door
hunne volken uit het gebied zijn gesteld geworden. Men herinnere zich slechts dgit
PEDRO, bijgenaamd de Wreede, welke door zijne onderdanen te gelijk van heerschappij
en leven beroofd werd. De Prins van Oranje heeft dit voorbeeld in zijn Verweer-
schrift aangehaald en er uit beweerd, dat indien de onderdanen niet bevoegd waren,
de wapenen tegen eenen Vorst op te vatten, welke een dwingeland geworden is,
Koning filips II geen wettig Koning van Kasiilië was, aangezien zijn voorzaat, Koning
iiEHDRiK, een bastaard, tegen den wettigen erfgenaam, zijn broeder en Heer, opstond
en met eigen hand om het leven bragt. »»Wat regt dan had deze bastaard, de
oud-grootvader van filips II," vraagt oranje, »»om naar de kroon te staan? Men
antwoordt, dat don pedro, zijn broeder, een dwingeland was, en gewoonlijk
de Wreede genoemd werd. Maar zoo Koning filips bij zoodanigen titel het rijk van
Kastilië bezit, ziet hij dan niet, dat men hem met dezelfde mate kan meten, daar
hij andere mede gemeten heeft? Want daar er nooit wreeder dwingeland gevonden
werd, die meer 'sLands voorregten, en met meer verwaandheid en minder eerbied ver-
treden en verbroken heeft dan juist deze Koning filips, is hij veel onwaardiger
de kroon te dragen dan don pedro (2)."" — Mariana, wel verre van deze daad
te misprijzen of er over uit te varen, trekt er deze leering uit: »»Gelijk het le-
(1) KLUIT, Hist. d. mi, Staalsr. D. I. bl. 241, 242.
(2) Zie hiervoor, bl. 407. ■ ' · Γ -
-ocr page 449-DES VADERLANDS. 449
ven van don pedro doodelijk voor Spanje is geweest, zoo is zijn dood er heilzaam ^
voor geworden. Hij heeft door een merkwaardig voorbeeld getoond, dat de boosheid
en de ondeugd der Vorsten door geen magt van krijgsvolk veilig kunnen zijn. Hier uit
moet het nageslacht leeren, hoe schelmstukken de Vorsten niet alleen aan den haat
des volks en aan een gewissen ondergang bloot stellen, maar dat zij ook in de ge-
schiedenis worden gebrandmerkt, zoodat hunne geheugenis bij de nakomelingen in
vervloeking is (1).""
»De redenen van bezwaar tegen filips , door de Stalen der Nederlanden in hunne
afzweringsoorkonde aangevoerd, zijn zeer gewigtig; het zijn geene kleinigheden, geene
bgzondere daden tegen dezen of genen van de ingezetenen gepleegd, maar tegen het
gansche volk, en die tot omkeering en geheel verderf van den staat en te gelijk van
het volk zouden gestrekt hebben. Wij zullen nog eene korte schets daarvan geven,
ontleend uit een brief van de Stalen van Holland aan de overige gewestelyke Staten.
»»Zoo geschiedde het nogtans,"" zeggen zij, »»dat zeer kort daarna de Hertog van
Alha gewapenderhand en met groole magt van Spanjaarden herwaarts over werd gezon-
den, welke ook terstond al deze Landen voor weerspannig hield, als begaan hebbende
misdaad van gekwetste Majesteit, beide goddelyke en wereldlijke; en hij begon hen
ook als zoodanig te behandelen tegen alle oude wetten, gebruiken, regten en voorregten
van den Lande, instellende nieuwe reglbanken, de oude te niet doende, en omsloolende
al het gezag van de Overheden der steden en gewesten, en van de gewestelijke Stad-
houders; ja, in het kort gezegd, hij behandelde deze Landen als nieuw verkre-
gene gewesten, die men tot slavernij wil houden, invoerende aldaar met kracht van
wapenen de Inquisitie, het Concilie van Trenie, de nieuwe Bisschoppen, en den Raad
van beroerte, oprigtende kasteelen en ten dood verwijzende de voornaamste Heeren,
Edellieden, Burgers, Koopheden en alle soort van volk, zonder onderscheid van ge-
slacht, staat of jaren, zoo dat niemand zag dan beulen te velde, bloedzuigers in
de reglersloelen, geveinsde vrienden en zeven stuivers knechten (zoo werden de ver-
klikkers der Inquisitie genoemd) in de huizen, die niets deden dan de gesprekken Ie
beluisteren en de geheimen te doorgronden, om te weten, waar eenig goed voorhanden
was, om zich met de verbeurdverklaring daarvan te kunnen verrijken (2).""
»Het kan voorts niet ontkend worden, dat de Koning niet bevoegd was, het vreemd
en Spaansch krijgsvolk, gelijk hij deed, tegen den wil der Stalen in de Nederlanden
te laten blijven of er in te brengen; nog minder, om de rcgtbank van de Inquisitie
aldaar in ie voeren en hierdoor eene verderfelijke inbreuk te maken op de voorregten
(1) MARIANA, Hist. lUspaiiiue, Lib. XVII. c. 13.
(2) BOR, Hist. d. Nederl Oorl. D. II. Authent. Stukk, bl. 45.'
II Deel, 6 Stük.
07
-ocr page 450-9
450 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157(1—van al de regtbanken en OTcrheden in liet gemeen, en het gansche Yolk te onderwer-
pen aan eene buiten^wone regtspleging, de wreedste en hardste die er in de Avereld
bedacht kan worden, en welke onder menschen geene plaals behoorde te hebben.
Ook was hij niet bevoegd, zonder bewilliging der Staten, de nieuwe Bisdommen op te
rigten en daardoor een groot bezwaar aan de Abten, die zelve Leden van de Staten
waren, toe te brengen. Al deze zaken moeten niet alleen ieder op zich zelve geno-
men, maar te zamengevoegd en met'sKonings geheele gedrag en handelwijze tegen zijn
volk vergeleken worden, dan zal daaruit genoeg blijken, dat hij naar eene onbepaalde
heerschappij streefde, namelijk, dat hij alle wetten, voorregten en oude herkomens des
volks, die hij gezworen had te zullen handhaven en onderhouden, wilde vernietigen.
Ofschoon hij door de onderdanen, inzonderheid door de voornaamste Edelen van den
Lande, ootmoedig gebeden werd, van gedragslijn te veranderen, en daartoe door den Raad
van State insgelijks verzocht en gewaarschuwd werd, heeft hij niet alleen zijne ooren
voor de regtvaardige klagten zijns volks gestopt en is in zijn kwaad voornemen blijven
volharden, maar hy heeft de Edelen, ter zake van dat Vertoog, verklaard te hebben
gepleegd de misdaad van gekwetste Majesteit. De afgezanten van de Landvoogdes en van
den Raad van State, te weten, de Markgraaf van Bergen en de Heer van Êlontigny,
die, uit naam des geheelen volks, hem den ellendigen staat des Lands ontvouwden, heeft
hij, legen het regt der volken, gevangen gezet en daarna om het leven gebragt (1).
En nicllegenstaande kort daarna al de Nederlanden, door het schrander beleid der Land-
voogdes en uit vrees voor zijne groote magt, niet alleen tot rust gebragt, maar zelfs
geheel aan zijn onbepaalden wil onderworpen waren geworden en niemand zich meer
tegen zijne bevelen durfde verzetten, is hij echter in zyn boos opzet voortgegaan, immers
Jieeft hij de Nederlanden door een leger vreemd krijgsvolk onder den Hertog van Alba
doen overvallen en bezetten; en hoewel hij geen tegenstand ontmoette en niemand zich
tegen hem stelde, daar elk den Hertog met de uiterste onderwerping ontving, heeft
hij echter, uit enkele wraaklust, het gansche Land als een overwonnen gewest laten
behandelen, zoodat hij toen met de daad getoond heeft, dat hij een openbaar vijand
van zijn volk was geworden. Voorts heeft hij zich niet als een Vorst, maar als een wreed
overwinnaar gedragen, om na het uitroeijen van allen, die in adel, eer, deugd of
goederen uitstaken, en na het vernietigen van alle voorregten des volks, als een
onbepaald Opperheerscher te kunnen gebieden. Hij wenschte niet alleen, gelijk de
dolle en bloeddorstige cAlLIGula, dat het volk maar een hals mögt hebben, om het
met éénen slag van het leven te berooven, maar hij trachtte ook met de daad dit uit
te voeren, door de Nederlanders, in het algemeen, schuldig te verklaren aan de mis-
(1) Vgl. Alg. Gesch. d. Vaderl. D. 11. St. IV. bl. 285—288.
-ocr page 451-DES VADERLANDS. . 4üi
daad van gekwetste Majesteit, en dat ongehoorde bloedvoiinis met alle gestrengheid I57i)—
tegen het beste en voornaamste gedeelte des Tolks te laten voltrekken (1). Als men
leest hoe vele duizenden door de Inquisitie op de wreedste wijze zijn ter dood ge-
hragt, hoe velen de Hertog van Alha door beulshaDden heeft laten ombrengen, hoe
velen door de Spanjaarden, dikwijls zonder tegenstand te bieden, in koelen bloede ver-
moord, en hoe vele steden en gewesten geplunderd, bedorven en verwoest zijn gewor-
den; hoe de Koning de schepen der Nederlanders, die op zijn vrijgeleide naar Spanje
voeren om handel te drijven, meermalen heeft aangehaald en de bemanning als slaven
op de galeijen geworpen; hoe men de arme visschers te zee, die toch niemand mis-
deden, onder de luiken in hunne schuiten heeft gespijkerd en deze dan in den grond
geboord, om hen aldus te zamen te laten verdrinken, dan zal men daardoor niet
alleen met afgrijzen vervuld, maar tevens overtuigd worden, dat nimmer eenig volk,
voor zoo verre zulks in de geschiedenis bekend is, door zijn eigen Vorst op zulk eene
wreede en kwaadaardige wijze mishandeld werd."
»Uit dit alles blykt, dat filips een volslagen dwingeland en vyand van zijn volk was
geworden. Nu valt er eene bedenking, of namelijk 's Lands Staten, welke builen twijfel
het volk vertegenwoordigden en deswege by 's Konings inhuldiging als Graaf of Heer
een plegtig verdrag met hem uit naam en van wege het volk hadden aangegaan en
zijn eed, tot bevestiging en getrouwe nakoming daarvan, hadden ontvangen, bevoegd
en geregtigd waren, hem van de oppermagt en heerschappij der Nederlanden verval-
len te verklaren. De redenen, door de Algemeene Staten in de afzweringsoorkonde
aangevoerd om hun gedrag voor de wereld te regtvaardigen, zijn zoo krachtig en
bondig, dat zij bij alle redelyke lieden ingang moeten vinden en niet wedersproken
kunnen worden, ten zij men van alle edele gevoelens afstand wil doen en zich aan
het juk onderwerpen, of, gelijk het redelooze vee, zich weerloos ter slagting over-
geven. Het is bekend, hoe dikwerf en hevig men over de bepaalde onderwerping
aan den Vorst en het regt van dwingelanden weerstand te bieden getwist heeft, en
hoeveel daarover geschreven is. En indedaad, het is een netelig en tevens hatelijk
onderwerp. Wil men het regt van de Vorsten te hoog opvijzelen, dan vervalt men tot
enkele slavernij, en de onderdanen zijn geene vrije menschen meer, maar slaven, wier
leven, vrijheid en goederen alleen van 'sVorsten welbehagen afhangen, en die geen
eigendom hebben dan zoo lang het den Vorst belieft. ΛΥίΙ men, daarentegen, het
regt van het volk te sterk en buiten de wettige palen voorstaan, binnen welke men
voorzigtig moet blijven, dan vervalt men ligt tot oproer en wederspannigheid, beide
de uiterste rampen en welke men boven alles behoort te vermijden."
(1) Men vergelijke hierbij Alg. Gesch. d, Yaderl. D. II. St. V. hl. 19 en Ö8.
-ocr page 452-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
»De groote voorstanders yan de Koninklijke Oppermagt zouden ons gaarne diets ma-
ken, dat de wil Tan den Vorst de eenige wet is; dat den Vorsten eene onbepaalde
magt toekomt; dat zij aan de wetten niet zijn gebonden; dat hetgeen zij gebieden voor
God geoorloofd en bij de menschen regt is; dat het heil van den staat en van het volk
alleen in den persoon van den Vorst berust; dat hij aan zijne eigene belangen, aan
zijne grootheid, staatzucht, vermaken en wat dies meer zij, het leven en de goederen
der onderdanen mag opofferen; dat het volk in allen deele gehouden is, zich aan zijne
bevelen te onderwerpen, en niemand zich verstouten mag en hem vragen: wat doet
gij? Immers hier kömt eigenlijk op neer, wat de slaafsche staatkundigen gewoon
zijn, volkomen gehoorzaamheid te noemen, maar bij ons gemeenlijk, en te regt,
blinde gehoorzaamheid wordt geheelen. Indien dit gevoelen welgegrond ware en met
de waarheid overeenstemde, zou God niets dan slaafsche boeijen en banden voor het
geheele menschelijk geslacht gesmeed hebben, hetgeen van de goddelijke wijsheid en
, goedheid niet te denken is; dan zou waarheid zijn, gelijk luganus zich niet onaardig
uitdrukt, »dat het geheele menschdom slechts voor weinigen leeft; en dat een groot
volk alleen arbeidt, ploegt en slaaft voor de dienst en het vermaak van een eenig mensch." —
De onbepaalde magt over het menschelijk geslacht komt geen mensch, maar God alleen
toe. Zou het nu Gode behaagd hebben, eene overgroote menigte menschen aan
den wil van eenen enkelen te onderwerpen, die dikwijls noch wijsheid, noch be-
kwaamheid heeft zich zeiven, laat slaan zoo vele landen, steden en volkeren, te
bestieren; die daardoor op eene gladde baan wordt gesteld, zich door dat onbepaald
gebied te laten misleiden en een kwaad gebruik er van te maken? Wat is er ver-
anderlijker, ongeregelder, en dikwijls onredelijker dan de wil van den mensch? Indien
het Gode behaagd had, den Koningen en Vorsten grootere gaven en bekwaamheden,
zoo naar ligchaam als naar geest, te schenken dan aan de onderdanen, zou men
nog kunnen denken, dal God een onbepaald gebied aan hen, als de nitnemendsten,
over minder volmaakte menschen had opgedragen; maar men ziet, dat zij aan dezelfde
zwakheden en gebreken, zoo ten aanzien van het ligchaam als van den geest, gelijk
alle andere stervelingen onderworpen zijn. Geen Christen zal het Avagen te ontkennen,
dat de Vorsten, zoo wel als de onderdanen, gehouden zijn aan de Tien Geboden Gods
te gehoorzamen en hun gedrag en leven daarnaar in te rigten. Indien dit zoo is,
\yaar blijft dan de onbepaalde magt der Vorsten? Een Vorst mag geen afgodendienaar
zijn en geene valsche godsdienst voorslaan; veel minder nog is hij bevoegd, zijne onder-
danen met geweld en wrecde pijnigingen daartoe te dwingen. Hij is niet bevoegd,
zynen eed, aan zijne onderdanen afgelegd, te breken, of hij maakt zich voor God
en menschen schuldig aan openbare meineedigheid, Hoe kan men dan filips ver-
schoonen, Avelke openlijk en in allen deele den eed, dien hij bij zijne inhuldiging
plegtig aan het volk had afgelegd, heeft verbroken? Het komt in geen aanmerking,
1576-
1581
äMSiS
-ocr page 453-DES VADERLANDS. . 4üi
dat hii zich te Toren door den Paus daarvan had laten ontslaan, want dan waren de on- 1576—
1581
derdanen, zoo wel als de Vorst, insgelyks ran hunnen eed ontslagen, gelijk de Prins van
Oranje in zijn Verweerschrift zeer juist heeft opgemerkt. Het komt eenen Vorst niet toe,
al is hij door geene grondwetten van het Land daarin bepaald, zijn volk met onmatige
lasten en schattingen te bezwaren, en hun en hun gezin daardoor het levensonderhoud
te onttrekken, inzonderheid wanneer dit niet geschiedt tot behoud van den staat, maar
tot het uitvoeren zijner heerschzuchtige oogmerken, of ter bestrijding zijner kostbare
hofhouding en andere geldspilling tot zijn vermaak; zoo hïj het doet, maakt hij zich
schuldig aan roof legen zijne onderdanen; het vorderen van den Tienden en Twin-
ligsten Penning kan niet anders dan als roof aangemerkt worden."
»Wanneer het volk zich te veel bezwaard vindt en bij den Koning om verligting
smeekt, mag dan een onbezonnen κεπαβεαμ zeggen: »Mijn vader heeft u met roeden
gekastyd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden?" En zal het volk niet mogen
antwoorden: »Wat deel hebben wij aan u, want gij zijt noch van God, noch van de
menschen daartoe gesteld; gij gaat uwe magt en uwe pHgt te buiten?" Hoe is het
nu in Koning filips te verdedigen, dat hij de voornaamste Edelen des Lands, die oot-
moedig om verligting, niet van schattingen, maar van zulke verregaande verdrukkingen
smeekten, verklaard heeft, begaan te hebben de misdaad van gekwetste Majesteit, en
hen deswege wreedaardig met schorpioenen heeft getuchtigd. Keizer Antonius pius
beval weleer, dat men de slaven, wanneer zij teregt de hulp der wetten inriepen,'
legen de wreedheid hunner Heeren moest beschermen en dezen bevelen, hen te ver-
koopen, om hen alzoo uit de magt van zulke wreede meesters te ontslaan. Zal dit nu
aan de onderdanen worden geweigerd, en zal men hen erger dan slaven mogen behan-
delen? Het is er zoo ver van daan, dat integendeel de Vorsten, welke op die wijze
te werk gaan, hunne onderdanen met onmatige lasten bezwaren en hen met wreed-
heid behandelen, niet alleen hunnen pligt overtreden, maar daardoor zelfs ophou-
den Vorsten van het volk te zijn. Zij toch moeten hunne onderdanen als hunne even-
menschen en als leden van één ligchaam met hen aanmerken, welke zij met zacht-
heid en bescheidenheid moeten behandelen, hen voorslaan, onderhouden en voeden,
gelijk het hoofd aan de ledemalen van het ligchaam verpligt is. Zij moeten voor nie-
mand hard of verschrikkelijk zijn, dan voor de boosdoeners en verstoorders van de
gemeene rust. Voor het overige behooren zij altijd voor oogen te houden de verma-
ningen , welke hun in Gods Woord worden gegeven, »dat zij hun harte niet verheffen
boven hunne broederen; dat zij van Gods geboden te regier noch te linker hand af-
wijken; dat zij hunne paarden, vrouwen en zilver niet vermenigvuldigen, opdat God
de dagen voor-hen en voor hunne zonen in het koningrijk verlenge (1)." Deze ver-
(1) Deutcronomium, c, XVII.
-ocr page 454-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—maning betreft ook de Christen Vorsten, en bij tegenstelling mag men daaruit besluiten,
^^^^ dat de Koningen en Vorsten, welke geen acht daarop slaan, niet bestendig zullen zijn,
en dat God de dagen, hetzij van hen of van hunne zonen, in het koningrjik niet zal
verlengen. Dit is, boven meer anderen, ook wel bijzonder aan de zonen en nakomelingen
van rilips Π gebleken, welke steeds achteruit zyn gegaan, zwak, magleloos, en einde-
lyk veracht zijn geworden, tot dat de weleer zoo gevreesde heerschappij van Spanje
ten val geraakt, vaneen gescheurd, en in een ander geslacht is overgebragt, en wel
in dat van Koning Hendrik IV van Frankrijk, welke de geduchtste vijand van filips II
geweest was."
)) De voorstanders van liet regt des volks gaan dikwijls ook te ver, en vorderen zoo
vele deugden en bekwaamheden in den Vorst, met verloochening van zijne eigene voor-
deden en belangen, ten einde alleen voor het behoud en welzyn des volks te waken,
dat er geene Vorsten zoo volmaakt gevonden worden, welke zich daar naar kunnen
rigten. Wanneer nu een Vorst niet in allen deele aan zijne verpligting voldoet, zal
men hem daarom zoo terstond de verschuldigde gehoorzaamheid weigeren? Waar zou
dit anders op uitloopen dan op gedurige twist, opstand, en verderf van den staat? Ten
opzigte van den tegenstand, welken men den Vorst in eene grondwettige of bepaalde
regering mag bieden, moeten wij ons, door het regt van het volk voor te staan, niet
Ie ver laten leiden. Als een Vorst bij zijne inhuldiging plegtig heeft beloofd, dat hij
overeenkomstig de voorregten, wetten en oude herkomens van het Land in het alge-
meen, en van de steden en leden in het bijzonder zal regeren, en hij hier of daar,
in deze of gene bijzondere gevallen eens daartegen handelt, moet men niet terstond
over het verbreken der voorregten schreeuwen, veel minder nog eenige bewegingen,
welke dikwijls tot oproer strekken, daar tegen maken; de gevolgen zijn te zwaar
en de onheilen, welke er uit ontstaan, bij die bijzondere gevallen niet te vergelijken;
het is 't raadzaamst, wat met geduld te verdragen en ondertusschen beden en ootmoedige
vertoogen tot den Vorst te rigten. Maar zoo uit zijn geheel gedrag het boos opzet bigkt,
dat hij den geheelen staat des Lands tracht te veranderen, met verbreking van alle
voorregten, wetten, en vrijheden zyner onderdanen, en dat hij naar de ootmoedige
vertoogen en vermaningen, daartegen bij hem ingebragt, niet wil hooren, maar in
zyn kwaad voornemen blijft volharden, is het niet aan elk der bijzondere onder-
danen, maar aan de Staten en Overheden geoorloofd, zich daartegen te verzetten en
ook, des noods, den Vorst met de wapenen te dwingen en hem binnen de wettige
palen van zijn gezag te houden. In de vrye of omschrevene regeringen, zoo als die
van de Nederlandsche Vorsten waren, wordt er bij de inhuldiging een plegtig verdrag
tusschen den Vorst en het volk gesloten en wederzijds met eede bevestigd. Dat verdrag
is buiten alle tegenspraak wederzyds verbindend, en tot nakoming er van heeft het
volk zoo wel regt tegen den Vorst, als deze tegen het volk. Het volk is derhalve alle
DES VADERLANDS. . 4üi
gehoorzaamheid Tolgens de wetten aan den Vorst verschuldigd, en zoo het weigert te 157ß—
gehoorzamen en zich wederspannig tegen hem aanstelt, is hij bevoegd, het volk des
noods met kracht van wapenen tot behoorlijke gehoorzaamheid en pUgt te dwingen.
Maar integendeel, als de Vorst hardnekkig blijft weigeren, naar de wetten te regeren,
niet in deze of gene gevallen maar in het algemeen, en hij verbreekt openlijk het
verdrag met zijne onderdanen aangegaan, zonder naar hunne stem te willen hooren,
dan is hij wederspannig tegen zijn volk, hetwelk, uithoofde des verdrags, hetzelfde
regt tegen hem, als hij tegen het volk heeft."
»Maar laat ons nu eens eenen Vorst beschouwen, die een onbepaald gebied over
zijne onderdanen heeft, en aan geen verdrag met zijn volk of grondwetten van staat
gebonden is; en daarna onderzoeken, of en in welke gevallen men aan zulk een Vorst
ook wederstand mag bieden. Te dien einde moet men zich verbeelden, gelijk het ook
in de daad is, dat het ligchaam van slaat door den Vorst en door het volk wordt te
zamen gesteld en gevormd; dat de Vorst het hoofd van dat hgchaam is, en de onderda-
nen de overige ledematen er van zijn, ieder min of meer aanzienlijk naar zijn slaat
en beroep. Is dit zoo, dan kunnen zij geene afzonderlijke, veel min eenige tegenstrij-
dige belangen hebben, want zij allen zijn leden van één ligchaam, hoewel de een meer
in hoogheid verheven of aanzienlijker is dan de andere. Het behoud van den Vorst is
het welzijn des volks, en het heil des volks is de kroon, roem, en zekerheid van den
Vorst. Hij moet zijne onderdanen nooit als verachtelijke slaven, als redelooze lastdie-
ren , veel min als lammeren, ter slagting bereid, aanmerken, maar als medeleden van
zijn ligchaam, zonder welke hij geen hoofd kan zijn, en die hij niet alleen verphgt
is, maar wiens belang ook vordert, hen wel te besturen, voor te slaan, en behoorlijk
te onderhouden. Aan den anderen kant, moeien de onderdanen zich aan den Vorst,
als hun Hoofd, met eerbied onderwerpen, zijne bevelen met verschuldigde gehoorzaam-
heid opvolgen, voor zyn behoud en welstand waken, en hem tegen alle geweld en
overlast beschermen. De gevolgtrekking hieruit is gemakkelijk op te maken, namelijk,
wanneer dit Hoofd ten eenenmale ongezond of uitzinnig is geworden, wanneer het
kwaadaardig en wreed is, wanneer het legen zijn eigen ligchaam woedt, zijne ledema-
ten verscheurt, of weigert hun het behoorlijk voedsel te geven, in één woord, wanneer
dat Hoofd of die Vorst een volslagen vijand van zijn eigen ligchaam, dat is, zijn volk,
geworden is, en beden noch vermaningen hem teregt kunnen brengen, zal men dan
dat Hoofd in zijne woede laten voortgaan, zal men hem het gansche ligchaam van
staat laten verderven en verdelgen? De grootste voorstanders van de koninklijke opper-
magt wagen het niet, dit te beweren, want het zou niet alleen tegen regt en rede
strijdig zijn, maar zelfs tegen bet regt der natuur. Zulk een Vorst is geen wettig Vorst
meer, hij is een geweldenaar geworden, en tegen geweld is elk, naar het regt der
natuur, bevoegd zich te verzetten en te beschermen. Niemand is bij de Roomschge-
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— zinden meer in hoogheid en onbepaald gezag verheven dan de Paus, en nogtans heeft
men openlijk op de Kerkvergadering Ie Basel beweerd, naar het verhaal van aeneas
sylvius, welke »later zelf Paus onder den naam van pius II geworden is, »dat de
Algemeene Kerk boven den Paus is; dat hij door haar, wanneer hij kwalijk regeert,
kan afgesneden en afgezet worden; dat, indien hij eenige misdaad gepleegd had, waar-
uit groote ergernis voortvloeide, hij daarover vermaand, en zoo hij zich niet wilde be-
teren, beschuldigd en afgezet kan worden (1).""
Naast dit gevoelen van den Protestantschen Hollandschen Staatsman uit de achttiende
eeuw, een warm voorstander van den gemeenebestgezinden regeringsvorm, vergunne men
eene plaats aan dat van eenen Roomsch-Katholyken Duitschen Regtsgeleerde uit onzen
tijd, een der grootste en schranderste verdedigers van het goddelijk regt der Vorsten.
»Een Vorst," zegt hy, »is geen beambte door het vólk aangesteld, maar een mag-
tig, onafhankelijk Heer, die in den grond slechts zijne eigene regten uitoefent, natuur-
lijke en overeengekomene phgten eischen kan, maar de regten van anderen niet belee-
digen, veeleer beschermen moet. Wordt men door zulk eenen Heer in wezenlyke
eigene regten zwaar, voortdurend en onverdragelijk beleedigd, neemt hij in stede van
de eigenschap eens beschermers en weldoeners, de natuur eens vyands en onderdruk-
kers aan, baten alle voorstellingen niets, is er geene andere hulp te vinden, dan kan,
naar het gezond verstand en het natuurlijk regt, in het algemeen onmogelijk beweerd
worden, dat elk gewelddadig verzet volstrekt ongeoorloofd is, dat tusschen eenen Vorst
en zyne onderdanen niet ook. een reglvaardige oorlog ontstaan konde. Wie slechts
zijn eigen regt beschermt en de goddelijke wet tracht te handhaven, beleedigt nie-
mand; regtvaardig geweld mag tegenover onregtvaardig geweld gesteld worden; de
pligten zijn wederkeerig; de onregtvaardigheid kan niet veroorloofd, en de tegenstand
alleen verboden zijn. De natuur heeft echter van dit regt der noodweer en zelf-
verdediging geene uitzondering ten opzigte der magtigeren gemaakt, maar slechts de
uitoefening er van met verscheidene moeyelijkheden gepaard; daarenboven zou hel
toch niets baten eene tegenovergestelde leer te verkondigen, daar deze noodweer zoo
diep in de natuur der menschen en van alle levendige schepselen geworteld is , dat zij
zich deze door geene willekeurige theorien zouden laten onttrekken. Men mag in ge-
leerde boeken de bevoegdheid van het verzet der volken, zoo als elke krijgvoering
over het geheel, betwisten of erkennen, zoo zal deswege geen enkele opstand meer
of minder ontstaan, aangezien de vrede steeds de gewone toestand is, en de bin-
nenlandsche even als de buitenlandsche oorlogen niet om deze theorien, maar of uit
gpbrek aan aanleiding, of uit gebrek aan krachten geene plaats hebben. Integen-
deel zou men door het beweren van de volstrekte onregtmatigheid van elk verzet, de
(1) Leven van willeh I, D. III. bl. 462—489.
-ocr page 457-DES VADERLANDS. . 4üi
goede zaak der Vorsten meer benadeelen dan bevoordeelen, lienzelve tot het Toorwerp ^^^^
Tan den algeraeenen haat maken, en hunnen vijanden wapens in de handen geven, die
niet te bestrijden zouden zijn. Blijkbaar zou men ten slotte tot nog veel verderfelijker
leerstellingen zijne toevlugt nemen, om toch tegen de overtredingen (incpnvenienten)
der dwingelanden eenigen Avaarborg te vinden: zoo als bijv. dat de Koningen de bron
van alle regt, de organen van den algemeenen wil zijn en volstrekt geen onregt kun-
nen doen; of dat zij slechts beambten van het Tolk zijn, die men bevoegd is naar wil-
lekeur weder af te zetten; of dat zij zich naar den wil des zoogenaamden volks moeten
rigten, en den inwendigen vijanden geenen tegenstand mogen bieden; of dat men
hunne regten op elke wijze moet verlammen en verminderen, onder voorwendsel, hun
de magt te ontnemen van kwaad te doen, hen door allerlei kunstenarijen en zooge-
naamde Constitutien in boeijen te slaan, waardoor nogtans het kwaad niet rerhinderd,
maar-.slechts door anderen uitgevoerd en gewoonlijk nog erger wordt; of, eindelijk, dat
de Vorsten geheel kunnen ontbeerd, en hoe eerder zoo beter afgeschaft moeten worden.
Al deze leerstelhngen vloeijen deels uit het stelsel van gemagtigd [dclegirier] volks-
geweld, deels uit de onoverdachte bewering der onwettigheid van allen tegenstand Toort.
Zoo is de eenvoudige waarheid ook hier datgeen wat Vorsten en volken van nut is,
terwijl daarentegen eene, ook met een goed doel ingevoerde dwaling, steeds veel groo-
ter rampen na zich sleept. De verbindtenissen en oorlogen van vele zwakken tegen
eenen magtige zijn bovendien, gelijk wij spoedig zullen aantoonen, zoo zeldzaam, zoo
moeijelijk, en meestal zoo gevaarlijk, dat de Vorsten van hunne volken in dit opzigt weinig
te vreezen hebben; maar op zich zelf ligt noch in de natuurlijke wet, noch in de behoed-
zaamheid eenige grond, welke het beweren zou kunnen regtvaardigen, dat alle ver-
zet tegen onderdrukkingen van den Vorst volstrekt onwettig is. Daarom zien wij ook uit
de geheele ondervinding, dat in alle tijden en in alle landen, deze bevoegdheid tot
verzet tegen openlijke verdrukking algemeen erkend en uitgeoefend is geworden, zoo-
dra de omstandigheden dit mogelijk maakten; dat er, wel is waar, ook onwettige, uït
heerschzucht ontstane opstanden geweest zijn, vele andere een ongunstigen uitslaggehad
hebben, dat echter nooit alle zonder uitzondering, noch in het geweten der daaraan
deelnemende volken, noch door de Vorsten zelve, noch naar het algemeen oordeel der
overige menschen voor onwettig zyn gehouden geworden. Hoezeer, bijv. de H. Schrift
het vervullen van alle regts- en lijfspligten jegens de Vorsten gebiedt, in botsingen
toegevendheid aanbeveelt, en somtyds zelfs leert onregt te verdragen uit inschikkelijk-
heid voor de menschelijke zwakheid, zoo is er toch geene enkele plaats te vinden, in
welke tegen het kwetsen van alle pligten aan den kant des Vorsten, zelfs tot handha-
ving υαιι de Goddelijke Wet, elk verzet onvoorwaardelijk yerboden wordt. Zij raadt ver-
zet slechts af uit voorzorg of behoedzaamheid, betzij omdat dikwijls er de krachten toe ont-
breken , of omdat er gewoonlijk niets beters uit voortvloeit. De geschiedenis van het
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—Hebreeuwsche volk bevat voorbeelden van eene menigte opstanden, deels van hooge
ambtenaren en magtige bijzondere personen, deels van grootere of kleinere gedeelten des
volks; maar zij werden niet in liet algemeen verworpen; het hing slechts van de omstandig-
heden, van de aanleidende oorzaak, en van het doel af, of de Profeten hen voor wettig of
onwettig verklaarden, dat is, naar het spraakgebruik van dien tijd, of zij den Heere
(den Oppersten Wetgever) wel of kwalijk bevielen. De afval der tien stammen van
rehabeam, hoe Verderfelijk ook voor het Joodsche volk in het vervolg, wordt niet
gegispt, maar als het natuurlijk gevolg zijner onderdrukking voorgesteld; en de opstand
der Makkabeën tegen de ongodsdienstige dwingelandij van awtiocuus als pligtmatig
en deugdzaam geschilderd. Wie heeft ooit den opstand der Duitsche volken tegen het
Romeinsche despotismus voor eene misdaad uitgekreten; wie de noodweer der Dalekar-
liërs onder hunnen gustaaf wasa, het verbond der Waldstädle ter handhaving harer
aloude bijzondere regten, den oorlog der Nederlanders tegen de geweldenarijen des
Hertogs van Alba, den heiligen, ofschoon ook ongelukkigen strijd der Vendeërs, den
opstand der Spanjaarden (1808—1814} en dien der Hollanders tegen den Onderdruk-
ker van Europa voor onwettig gehouden?"
»Het meest in het oog vallend is voorzeker de bevoegdheid, wanneer het verzet
niet slechts tegen eene despolieke, maar nog daarenboven geüsurpeerde heerschappij
geschiedt; ieder gevoelt, dat het verzet in dit geval een dubbel regt voor zich heeft;
maar het laat zich ook tegen eenen Vorst denken, wiens magt in het verkrijgen
en bezit wettig, en alleen in haar gebruik onregtvaardig en vijandig is. Voert
hij oorlog tegen zijne eigene onderdanen, waarom zouden zij ook niet tegen hem
oorlog mogen voeren? Zeker hangt de bepaling van het oordeel der menschen veel
af van den uitslag des strijds, maar toch niet bij allen, niet bij de meer verstandigen
en deskundigen, en in onze dagen, gelijk in vroegere tijden, waren er genoeg voor-
beelden, waarbij elk in zijn binnenste bekennen moest: de overwinnende zaak heeft aan
het noodlot, de overwonnene aan de deugd bevallen. Wel is waar, die Vorsten, welke
door eene reeks van onwettige daden het verzet hunner volken uitgelokt hebben,
zijn gewoon de deelnemers daaraan in den beginne steeds misdadigers en oproerlingen
ie noemen; maar zoodra deze talrijk worden, of de kans des oorlogs verkeert, hen met
den zachteren naam van opstandehngen of vijanden te bestempelen, met welke men onder-
handelen en overeenkomsten sluiten kan. Nog is der opmerking waardig, dat andere,
onpartijdige Vorsten niet altijd in die zienswijze deelen; men heeft veelvuldige voorbeel-
den, dat zij eene dergelijke afgedwongene verdediging niet alleen niet berispen, maar
zelfs goedkeuren, prijzen, begunstigen, en den Vorst, welken de zaak aangaat, zelfs
wanneer zij ook anders met hem bevriend zijn, lot vrede aanraden. Wie alzoo in
het, overeenstemmend gevoelen aller onbevooroordeelden een kenteeken of bewijs
der waarheid ziet, zal moeten bekennen, dat nooit en nergens alle verzet der vol-
DES VADERLANDS. 459
ken tot handhaving hunner eigene regten, voor volstrekt ongeoorloofd is gehouden 1576—
geworden."
>'Zoo sterk eindelijk is de kracht der waarheid en het gevoel voor regtvaardigheid wan-
neer geen hartstogt verblindt, dat de bevoegdheid der volken lot verzet tegen blijkbare
onderdrukking, ook door hunne eigene Vorsten zelfs dikwerf erkend en vormelyk uitge-
sproken is geworden. Zoo zeide, gelijk men weet, Keizer trajanus lot den Overste der
lyfwacht toen hij hem het zwaard overhandigde: » voor mij, wanneer ik wel regeer; tegen
my , wanneer ik tiran mögt worden." In Frankrijk moest karel dc Kale in Acht honderd
zes en vijftig eene oorkonde uitvaardigen, dat de Grooten het regt hadden, zich legen den
Koning, wanneer hij iets onregtvaardigs eischte, gemeenschappelijk met de wapens in
de hand te verzetten. In Engeland heeft Koning hekdrik. I hetzelfde zijnen onderdanen,
ingeval hij zijne belofte niet nakwame, in de sterkste bewoordingen toegestaan. Den
Hongaarschen Stenden werd dit in het jaar twaalf honderd twee en twintig door den
magtigen Koning andreas II zeiven toegekend, wanneer het destijds gesloten Verdrag
niet in acht genomen wierd. Koning johan van Denemarken kende aan de drie hem
onderworpene rijken het regt toe, hem te beoorloogen, wanneer hij aan het verlangen, de
grieven te verhelpen, geen gehoor leende. AleonsusIII, Koning van Arröi/o?», bewilligde
den Baronnen zijns rijks in het jaar twaalf honderd zeven en vijftig door twee Unions-
Privilegien het regt van opstand legen den Koning en zelfverwering, wanneer
hunner vrijheden, na gedane voorstellen, geweld en afbreuk moglen geschieden. Ook
in Polen werd het natuurlijk regt van verzet in Zestien honderd zes stellig uitgespro-
ken en erkend. De Adel had het regt tegen den Koning een verbond aan te gaan,
hetwelk dikwijls ook door eenige Magnaten geschiedde, zonder dat het voor iels anders
dan een gewonen krijg beschouwd werd. Dergelijke voorbeelden vindt men menig-
malen in de geschiedenis, bijzonder ook in kleinere, minder magtige slaten. Vor-
sten, welke met hunne onderdanen steeds in goede verstandhouding leefden, hadden
vooi'zeker niet noodig zulke verklaringen te geven, die gelijk alle stellige weiten,
slechts een gevolg waren van vroegere misbruiken en van den argwaan. Dikwijls heeft
men derhalve ook goed gevonden, in latere tijden en gelijke omstandigheden, zelfs
bij vernieuwing der verdragen, deze gehate clausule weg te laten, dewijl zij indedaad
een teeken van wantrouwen is, naar welk men gedurige vijandelijkheden vooruitziet,
waarlegen men zich door dergelijke behoedmiddelen tracht Ie verzekeren. Zulk eene ver-
houding, welke reeds eene beleediging der eer in zich bevat, moest in gezonden toe-
stand tusschen eenen Vorst en zyne onderdanen in het geheel niet plaats vinden; en
voor het overige, is het noch mogelijk, noch noodwendig elke slechts denkbare be-
voegdheid op Ie lellen en schriftelijk op te geven. Dal echter elk verzet daarom volstrekt
verboden is, wordt ook niet gezegd, en het veelvuldig erkennen zyner wettigheid is
58*
-ocr page 460-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1570—altijd merkwaardig; want in geval dit verzet of deze verdediging volgens de natuur eene
onvoorwaardelijke misdaad ware, zoo zouden ook de Vorsten zelve haar niet hebben
kunnen billijken of goedkeuren, en zulks zeer zeker nooit gedaan hebben. — Het regt
van verzet tegen openlijke onderdrukking Avordt in het algemeen erkend (1)."
Vóór DE BEAUFORT en VON HALLER, aan wie de beide bovenstaande redeneringen ontleend
zijn, had nugo de groot onderzocht, in welke gevallen het den onderdanen geoorloofd
was legen hunne Overheid de wapenen op te vatten, en onder anderen beweerd en met
bewijzen uit de geschiedenis gestaafd, dat »de Vorsten, waar hunne magt, hetzij bij
den aanvang hunner regering, hetzij naderhand bij verdrag, bepaald en omschreven
was, niet alleen, des noods, met geweld wederstaan, maar zelfs ook gedood mogten
worden; dat een rijk verloren werd, wanneer de Koning uit een vijandig hart
trachtte het geheele volk Ie verderven, want dat de wil van regeren en de wil van
verderven niet te zamen konden gaan, en dat derhalve hij, die zich vijand van het
volk verklaarde, met de daad de regering nederlegde (2)." ■— Teregt is opgemerkt:
»het is bijkans onbegrijpelijk, hoe men het regt van feitelijk verzet ooit heeft kunnen
betwyfelen; en er is zeker zelden grootere ongerijmdlieid uilgedacht dan de leer der
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. De natuur is dan ook, vele voorbeelden uit de ge-
schiedenis leeren het overtuigend, altijd sterker geweest dan de leer; en de volken heb-
ben steeds door daden dat regt getoond, hetwelk hun deze leer ontzegde. Intusschen
zou er een eigenlijk regt tot opstaad niet zijn, wanneer men onder regt alleen die
bevoegdheid wilde verstaan, welke door de wet gewaarborgd wordt; de opstand ligt
buiten de wet en kan alleen dan geregtvaardigd worden als de wet ontoereikend is,
om een van de zijde des Regeerders allen bedreigend kwaad te voorkomen, of om een
einde te maken aan eene onwettige en ondragelijke verdrukking. Maar in dit geval is
de opstand ook geregtvaardigd voor een volk, even als de zelfverdediging (die insgelijks
buiten de Avet ligt) het altijd is voor den enkelen mensch, wanneer de wet hem niet
beschermt. Er zijn gevallen waarin feitelijk verzet zelfs pligt wordt, zoo als bijv. tijdens
de dwingelandij van filips II in ons Vaderland, en ten tijde van jakobus Π in
Engeland, De valsche leer van de bij het volk gebleven magtsvolkomenheid, die
sommigen ter regtvaardiging van het feitelijk verzet hebben uitgevonden, heeft de zaak
(1) c. l. von lulleu, Restaiiration der Slaats-Wissenschaft, B. II. s. 453—461. In liet zoo
even in liet liclit verschenen Staatsregtcrlijk Onderzoek van Mr. c. av. opzoomer, Avordt liet regt
van opstand met eene juistheid en helderheid ontwikkeld, dat het allen, die het in dezen nog
met zich zclven oneens mogten zijn, ten sterkste ter lezing kan aanbevolen worden. Vgl. de Gids
voor 1854, D. I. bl. 452—455.
(2) De Jure belli ac pacis. Lib. I. c. IV. ^ 8 et 11.
-ocr page 461-DES VADERLANDS. . 4üi
oneiadig meer verward dan opgehelderd, en tot de meest verderfelijke gevolgtrekkin- 1576—
gen geleid (1)."
De leer der onvoorwaardelyke of lijdelijke gehoorzaamheid aan de Vorsten en Over-
heden, die, naar het gevoelen van een Schrijver uit het laatst der vorige eeuw, in
den tijd van Paus gregorius VII te huis behoort, en Λvaaraan thans niet meer moest
gedacht worden (2), vond reeds onder de oogen van filips II zeiven bestrijders in de
Jezuiten. Immers uit ijver voor het Katholicismus beweerden deze Vaders, » dat het wellig,
nuttig, en noodzakelijk was, den Vorsten hel leven te benemen, wanneer zy zich van de
Roomsch-Eatholijke godsdienst afgescheiden hadden, of zich met kerkelijke zaken bemoei-
den (3)." Niet minder strijdt de leer der onbepaalde onderwerpelijkheid aan den Vorst met
veler ijver voor het Protestantismus. Een van hen verklaart daarom onderanderen, » dat de slaat
eene instelling is van God; dal hel geschreven Woord van God zijne sanctie daaraan heeft
gegeven; dat wij dien ten gevolge aan de magl, die in de maatschappij orde houdt, om
den wille dier orde en der conscienlie, gelioorzaamheid verschuldigd zijn, maar dat God,
van wien alle magt en gezag der Overheden is, geëerbiedigd moet worden in Zijne aan-
stelling niet alleen, maar ook in Zijne afzetting van Vorsten en Dynastien, en dat alzoo
het geval denkbaar is, dat eene bestaande Regering van Godswege plaats make voor eene
andere; dal bijv. in Israël hel Huis van saul vervangen worde door dat van da.vid, in
Nederland of Groot-Drillanje de lirannij en schennis van goddelijke en menschelijke
wetten door eenen filips en jakobus II de oplreding reglvaardigen eener nieuwe Dj'nastie
als die van het Huis van Oranye. Het spreekt van zelf," dus gaat hij voort, » dat de toepas-
sing van dit beginsel niet anders raag plaats hebben dan door middel van het zuiver gebruik van
ons menschelijk redevermogen, dal in de vreeze en onder leiding va?i God, en onder dure
verantwoordelijkheid aan God, ook in andere gevallen geroepen en bevoegd is uitspraak
te doen (4)." ■— »Naar dit stelsel alzoo," merkt een ander aan, »is de slaats-
maatschappij met hare magten van God; aan de magt in den slaat zijn wij gehoor-
zaamheid schuldig; gehoorzamen wij niet dan bezondigen wij ons tegen God en
Zijn gebod; maar zoodra ons redevermogen ons zegt, dal de Koning een tiran is,
jagen wij den Koning weg en zorgen, dat zijne regering plaats make van Godswege
voor eene andere! — Alle magt, derhalve, is men gehoorzaamheid schuldig, want
zoo wil dit het Woord Gods; maar als het redevermogen niet langer met de bestaande
magt te vreden is, dan schuift het eenvoudig hel Woord Gods ter zijde, geeft der
(1) de Gids voor 1854, D. II. bl. 289, 290.
(2) Staatk. Verlichting d. Nederl. in de BInemosyne van ttdeman, D. II. bl. 40, 41.
(3) DE CASTRO, Bist, de los Proteslantcs Espanoles^ ρ. 408.
(4) Mr. I. da costa, Brief aan Mr. groen van piusstereh, bl. 6, 7.
-ocr page 462-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576-7- bestaande Regering een schop, stelt er schielijk eene andere voor in de plaats, en —
verklaart dan, geloovig en in de vreeze Gods, dat het dat alles van Godswege en
geheel overeenkomstig Gods Woord gedaan heeft. Blaar welk redevermogen wordt bier
nu gemeend? Het is een redevermogen, zegt men, dat in de vreeze en onder
de leiding van God en onder dure verantwoordelykheid aan God, in dit en in
andere gevallen geroepen en bevoegd is uitspraak te doen. Maar wie beslist nu wiens
redevermogen alleen het ware, het echte, en onder de leiding van God is? De Bijbel
misschien? Blaar wie beslist dan ten laatste toch weder, wiens opvatting van den Bijbel
de ware is (1)?" — »De wetenschap, hoe de staat naar de behoefte der volken behoort
te worden ingerigt," zegt een ander, »kan zoo weinig als de sterrekunde en
scheikunde uit den Bijbel worden geput; en de gehoorzaamheid, aan het gezag ver-
schuldigd, kan zeker nimmer geschonden worden, wanneer men door middelen, die
binnen de perken der bestaande wet blijven, aan betere overtuigingen omtrent hetgeen
lot welzijn der volken dient, ingang zoekt te verschaffen. Men kan dus, behoudens
den eerbied voor het welbegrepen droit divin, belijden wat de ondervinding aller eeuwen
geleerd heeft, dat geene onverantwoordelijke, d. i. absolute magt, ooit zonder misbruik
werd uitgeoefend, en dat geene dragelijke en voor den duurzamen bloei der staten en de ont-
wikkeling van de krachten der burgers heilzame verhouding tusschen regeerders en gere-
geerden beslaan kan, zoo lang niet de wet, als het uitvloeisel der verlichte openbare
meening, het rigtsnoer en de meerdere van het uitvoerend gezag geworden is. — De
moeijelijkheid ligt in de vraag en alleen in de vraag, waar en wanneer feitelijk verzet
der onderdanen legen willekeurige verkrachting der regten van hel geweien, der ver-
worvene vrijheden, der bestaande instellingen geoorloofd wordt; wat de onderdaan doen
mag en moet, wanneer de Overheid vergeel, dat zij niet tol haar eigen voordeel, maar
lol heil der haar toevertrouwde volken is ingesteld? Een Aveerstand legen gewetens-
dwang, zoo als het verzet onzer vaderen tegen riups en dal van de Britten legen
JAKOBUS II, althans voor een deel, mag genoemd worden, Avordt door de meeste anti-
revolutionairen onzer dagen wettig geacht naar den regel, dat men Gode meer gehoor-
zaam moet zijn dan den menschen, zoodat zij, in strijd met Bisschop filbiers leer der
lijdelijke gehoorzaamheid, eene uitzondering op den regel van paulus toelaten, die
door den Apostel zeiven niet is gemaakt, ofschoon zij door het gezag en het voorbeeld
zgner Bledeapostelen werd aanbevolen. Ons dunkt, dit mögt den letterknechten voorzig-
ligheid leeren. De vraag is, hoe moet de onderdaan handelen, wanneer de Vorst be-
zworen regten vertrapt en geene andere wet dan zijne willekeur raadpleegt? Onzes
inziens wordt die vraag door paulus niet beantwoord, daar hij bij de aanwijzing van
(1) de Gids voor 1854, D. II. LI. 339.
-ocr page 463-DES VADERLANDS. . 4üi
de pliglen der burgeren sleeds uitgaat Tan de Toorstelling eener Overheid, die de liare 1576—
vervult. Wat wij zouden willen welen is het oordeel des Apostels over hampden, toen ^^^^
hy weigerde het legen wet en regt geëischte scheepsgeld te betalen; over het Lange
Parlement, toen het tegen den trouwloozen karel I de wapenen opvatte; over de
Noord-Amerikaansche Koloniën, toen zy, overeenkomstig de beginselen der Britsche
Constitutie, weigerden zich lasten te laten opleggen door een Parlement, waarin zij
niet vertegenwoordigd waren; over Polen^ toen het zijne verkrachte nationaliteit legen
den Russischen Autocraat verdedigde; over Hongarije, toen het zijne verscheurde Con-
stitutie tegen de willekeur van het Huis van habsburg zocbt te handhaven, lot het
door den bijstand, dien de Keizer aller Russen aan zijne tirannen verleende, afgemat
en afgestreden, gedwongen werd den nek weder onder het juk zyner overheerschers te
krommen (1)."
Verzet tegen het Hoogbewind in gevalle van dwingelandij, was overeenkomstig de be-
ginselen van het Protestantismus der Zestiende eeuw; de Schotsche Kerkhervormer john
KNOx immers had reeds beweerd, »dat het geheele volk zich met volkomen regt tegen
maatregelen van dwingelandij verzetten kan (2)." Maar indien ook op grond van het
goddelijk regt der Overheid, van hetwelk men, dit zij in het voorbijgaan gezegd,
nimmer naauwkeurig heeft bepaald, >vaar, wanneer en met wien het eigenlijk begint
of eindigt, nergens verzet tegen den wettigen Vorst geoorloofd ware, zou echter dit god-
delijk regt, beweert men, van geene toepassing zijn op filips II len aanzien der Nederlanders.
Door het Verdrag met hen bij zijne inhuldiging aangegaan, had hij, als 't ware, van
dat regt afstand gedaan. De Meester toch sluit met zyne slaven geene overeenkomst;
doet hij zulks, dan stelt hij zich met hen op gelijke hoogte en gelijk regt. Nu behoeft
wel geen betoog, want de geschiedenis leert het overtuigend, dal het gezag van filips ,
als Heer der Nederlanden, op eene wederzijdsche overeenkomst berustte, die van regts-
wege nietig werd, zoodra eene der beide partijen haar in cenig opzigt schond; eene
overeenkomst aan welke het volk niet langer gehouden was, >vanneer de Vorst zelf haar
verbrak. Filips had bij zijne Blijde Inkomsie op het Heilig Evangelie voor zich en
zijne opvolgers gezworen: alle regten, voorreglen, vrijheden, gewoonten en herkom-
sten des Lands en der ingezetenen, voorheen door de Herlogen en Herloginnen van
Braband verleend en gegeven, eeuwiglijk vast, zeker cn ongeschonden Ie handhaven
(1) Prof. veth, in de Gids voor 1854, D. 1. hl. 150—152. Vgl. Mr. van hmbüiig brouwer, Een
nieuw Adept der Anti-revolutionaire School, aldaar bl. 437—464.
(2) Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II. St. IV. bl. 478. Zie ook bl. 56. Men Tcrgelijke daarbij het
vertoog du droit des Magistrats sur leurs subjecis, aan oranje's Ilofpreker de villiers toegeschre-
ven, van welk zeldzaam voorkomend boekje een uittreksel geleverd wordt door ab utrecht dressel-
Huis, in de Gids voor 1846, 1). II. bl. 107—110.
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— en te laten handhaven; en er bijgevoegd, »dat zoo door hem of zijne nakomelingen,
1581
hetzij in persoon, hetzij door anderen, hiertegen, op welke wijze ook, mögt gehandeld
worden, hij den Geestelijken, Edelen, Steden en al zijnen onderdanen vrijheid gaf,
hem noch zijne nakomehngen eenige dienst te bewijzen, of in eenige zaken, die hij
verzoeken of noodig hebben mögt, gehoorzaam te zijn; verklarende, dat alles wat men
voortaan tegen het bezworene ondernemen of verrigten mögt van geener waarde zijn
zou, en hij nooit zou mogen inbrengen, aan zijne geloften niet gehouden te zijn (1)."
Hierdoor vervalt van zelf de bedenking, dat aangezien filips gezworen had de
Roomsch-Katholijke Godsdienst te handhaven, hij haar derhalve, al ware 't ook te vuur
en te zwaard en met verkrachting der volksvoorregten, moest onderschragen; hy immers
had evenzeer gezworen de voorregten en vrijheden des volks te handhaven, en daarop
van de Staten den eed van hulde en trouw ontvangen. Daarenboven moet het eerste
gedeelte dezer stelUng nog bewezen worden (2); maar indien dit ook niet het geval
ware, dan zou toch de gevolgtrekking, die er uit afgeleid wordt, niet alleen om de
bovengenoemde reden onjuist, maar ook valsch zijn zelfs naar de leer van den Bijbel,
welke, volgens yon haller, deze magt aan den Vorst niet toekent, zelfs niet tot
handhaving van de Goddelijke Wet (5). En ging filips van de stelling uit; men
moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den menschen; dan waren de Nederlanders, naar
dezelfde stelling, tot verzet tegen hem geregtigd. Op dezen grond had ook in de daad
st. aldegonde reeds beweerd, dat men den Koning van Spanje de gehoorzaamheid
mögt ontzeggen (4). En de scherpzinnige broes acht den opstand tegen Spanje om
des geloofswille noodzakelijk, daar filips volstrekt geene keuze liet tusschen verlooche-
ning van het geweien en den brandstapel (15). Velen zelfs beschouwen de godsdienst
als het eenig beginsel van den opstand tegen Spanje (6). Aanvankelijk echter was de
stryd wel degelijk en voornamelijk om voorregten en vrijheden, waaraan zoo wel
Roomschen als Onroomschen deel namen. Later nam hij het karakter van eenen gods-
dienstoorlog aan, en eindelijk veranderde hij in eenen bevrijdingskrijg (7).
(1) Alg. Gesch. d. Vaderl, D. II. St. IV. bl. 21. Oranje herinnert hieraan den Koning op het
nadrukkelijkst in zijne Apologie. Zie hiervoor, bl. 420.
(2) Vgl. Alg. Gesch. d. Yaderl. D. II. St. V. bl. 98—100.
(3) Zie Iii ervoor, bl. 457.
(4) Zie hiervoor, bl. 375.
(5) Filips v. Marnix, D. II. St. II, bl. 358.
(6) groen v. prinstereu, in de Archives de ία Maison d'Orange, T. I. p. XI. Zie ook schiiler,
Afval d. Nederl. bl. 61.
(7) v. d. maaten, Gesch, d. Nederl. D. I. bl. 393.
-ocr page 465-DES VADERLANDS. . 4üi
Een der voortrefielijkste Nederlandsche staatkundige Schrijvers stelt den hoofdgrond 1576—
van het regt tot afzwering van filips »niet in het enkel verkrachten van vroeger
gegeven voorregten, maar in de noodweer en de wettige verdediging van leven,
lijf en goed tegen eenen Vorst, die, na alle vergeefs aangewende pogingen tot
redelijke verzoening, zich niet meer als Vorst jegens zijne onderdanen, maar als
tiran: niet meer als vriend en vader, maar als vijand van zijn volk gedroeg (1)."
Zelfverwering, dat is »het gebruik van het verstand en der eigene krachten, welke
God den menschen niet te vergeefs, maar tot hunne bescherming en ter handhaving
Z,yner wet gegeven heeft," is ook naar von haller eene hoofdreden van verzet tegen
de onregtvaardigheid en het misbruik van magt of gezag. » Dat het plegen der onge-
regtigheid," zegt hij, wdoor verstand en schranderheid afgewend, en het uitvoeren van
gestrenge regtspligtigheid des noods ook met geweld afgedwongen mag worden, is
toch in het algemeen nog nooit ontkend, want door zulk eenen dwang vor-
dert men slechts het zijne terug, doet niemand onregt, maar handhaaft alleen de
natuurlijke of Goddelijke wet, waartoe elk mensch naar zijne krachten bevoegd, ja
zelfs verpligt is. Ook ligt dit verzet, deze regtvaardige zelfverdediging en veroorloofde
zelfverwering of noodweer zoo diep in de natuur der menschen en van alle levende
schepselen, dat zij hun door geene sofisterijen ontnomen, door geene menschelijke
wetten of inrigtingen ooit kunnen opgeheven of vernietigd worden. Deze bevoegd-
heid geldt echter, juist omdat zij van een goddelijken oorsprong is, overal en ie
allen tijde, niet slechts buiten, maar ook in de maatschappelijke betrekkingen,
en de menschen hebben daarvan nooit afstand gedaan of kunnen doen. Want
het onderscheid tusschen den maatschappelijken of zoogenaamden burgerlijken, en
den buitenmaatschappelijken of zoogenaamden natuurlijken toestand, welke ech-
ter niet natuurlijker is dan de andere, bestaat geenszins daarin, dat in genen alle
eigen-oordeel, alle eigen-hulp opgeheven of vernietigd is, maar daarin, dat men
nevens deze nog de Aveldaad van een hoogeren bijstand geniet. Juist daardoor, dat
iedereen niet slechts geen onregt pleegt, maar ook beleedigingen zoo veel mogelijk
tracht te vermijden, wordt het rijk der geregtigheid op aarde bevorderd, en een
zoogenaamde burgerlijke toestand, in welken alle zelfweer verboden ware (die ech-
(1) v. kluit, Oratio hmuguralis de jure^ quo Belgae legiiimo suo principi ac domino philippo
imperivm abrogaverint. Leidae 1779, p. 55—69. Deze Oratio lieeft kluit zelf later in het Neder-
daitsch vertaald, en in eene uitvoerige Voorrede zijne denkbeelden meer stellig en geregeld uit-
eengezet. Vgl. zijne Hist. d. Holl. Staatsr. D. I. bl. 241. Lezenswaardig zijn ondertusschen ook
de Dissertatlo de legitima Belgarum ejuratione philippi 11, Uispaniarum rcgis van c. λυ. visscher
in 1757; en s. p. van savendkn, de Imperia ab Ordinibus Belgii piülippo 11 Regi Uispaniarum
ahrogato, ad Edlctum Ordinwn Generalium Belgii 26 Julii 1581, u b. 1773.
464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— ter niet bestaat), is een postulaat Tan het onverstand niet van liet verstand, een vFensch
15Ö1
der boozen, niet der regtschapenen. Het zijn immers niet de reglvaardigen, welke
vreemd eigendom kwetsen, maar de onregtvaardigen, en moesten eerstgenoemden steeds
alle beleedigingen verdragen, mogten zij zich in het geheel nooit zelve helpen, en
waren zij alleen tot vreemde hulp beperkt, die naar hare natuur onzeker, langzaam,
onvolkomen, dikwijls zelfs onmogelijk is, zoo zou alle voordeel slechts aan den kant
der boozen zijn. Ook mag een ieder bedenken, of het gelal der beleedigingen,
der misdaden en geweldenarijen zich niet in het oneindige zou vermeerderen, wan-
neer hare bewerkers in het geheel geenen tegenstand, geene zelfvervvcring, geene
plotselinge straf van de zijde des beleedigde te vreezen hadden, en hun eenig gevaar
alleen in de wraakneming van den kant eens Opperste bestond, die niet altijd volgt
en zoo gemakkelijk te ontgaan is. Elk vrage zijn gevoel, of niet de vrees voor de
zelfverwering des beleedigde nog meer van kwade daden terughoudt dan de vrees voor
regterlijke straf? De leer eener zoogenaamde aan den maatschappelijken mensch ver-
bodene zelfweer is derhalve dezelfde leer, naar welke ook alle krijg in het algemeen
onregtvaardig, en bij gevolg niet de onregtvaardigheid zelve, maar slechts het verzet,
niet het geweld tot het kwade, maar slechts het geweld tot het goede verboden moet
zijn; eene van die gladde en schijnvrome stellingen, bij welke de Avolf onder de schaaps-
kleederen uitkijkt, die onder den schijn des vredes, alle misdaden en ongeregligheden
begunstigt, hare strafTeloosheid bevordert, de regtschapenen echter ellendig en hulpe-
loos maakt, eu hun de ware, de spoedigste en zekerste bescherming ontrukt. Ook mogen
de Sofisten onzer dagen in hunne boeken nog zoo veel de volstrekt verbodene zelfver-
wering preken, en tot dat einde alle oogenblikken hunnen kunstburgerlijkcn toestand,
die niet bestaat, tegenover den natuurlijken of natuurlijk maatschappelijken stellen; zij
mogen lusschen de zoogenaamde zelfverwering tegen nog niet ontrukte, en de zelfhulp
tegen verlorene regten een ijdel onderscheid maken zoo veel zij willen; met hunne
haarklovende spitsvindigheden zelfs de noodweer opheiFen of in de werkelijkheid illuso-
risch maken; zij mogen eindelijk, om de onvermijdelijke tegenspraak, het ontwakend
gevoel, en de weerstrevende natuur te ontgaan, nog zoo vele uitzonderingen en armza-
lige voorwendsels opeenstapelen, zoo als bijv. dat het regt van zelfverwering in zekere
gevallen weder herleve, dat het door den staat veroorloofd kunne worden, dat het plaats
moge hebben wanneer de hulp van den slaat te verwijderd is en dergelijke, zoo blijft
het in weerwil van al deze sofisterijen toch eeuwig waar: de zelfverwering in regt-
vaardige zaken en binnen regterlijke perken, is naar goddelijke en menschelijke wetten
veroorloofd; zij is den menschen ook naar de algemeene ondervinding toegestaan en
wordt door hen, onder enkele beperkingen der mogelijkheid, billijkheid en schrander-
heid, overal onwedersproken uitgeoefend. Om niet te zeggen, dat zelfs de bloedwraak
bij alle oude volken veroorloofd was, wien is ooit verboden geworden of nog ver-
DES VADERLANDS. 459
boden tegen beproefden moord, tegen den beleediger van zijn persoon enz. enz. terstond 157β—
geweld te gebruiken? — Mij zijn geene menschelijke wetboeken bekend, in welke den
menscli regtvaardige tegenweer volstrekt verboden is geworden. — Integendeel ken ik
verscheidene stellige wetboeken, in welke het regt van zelfverwering uitdrukkelijk erkend
en verooroorloofd wordt, niet slechts als uitzondering in enkele gevallen, maar alsalge-
meene regel, die van zelf spreekt. — De regtvaardige zelfverwering is niet alleen naar
goddelijke en menschelijke weiten, naar verstand en ondervinding veroorloofd, en ter be-
scherming der regtvaardigen noodzakelijk en nuttig, zij is dikwijls zelfs eenigzins pligt
en werd te allen tijde met regt als eene deugd erkend, juist omdat zij de heer-
schappy der Goddelijke Wet handhaaft en bevordert. Wie zich niet vooreerst mogelijk
zelf poogt te helpen, verdient zelfs niet, dat hij geholpen worde; wie kwaad belet-
ten kan en het niet doet, is te beschouwen, als of hij het billijkte, en bij het
ongeluk van het geleden nadeel komt nog de schande der lafhartigheid of der onhan-
digheid. — En dat ook deze pligt door de Vorsten en Overheden dikwerf erkend en
ingescherpt, derhalve in den maatschappelijken of zoogenaaraden burgerlijken toestand
niet opgeheven is geworden, bewijzen de vele wetten van oude en nieuwere staten,
welke zelfs straffen tegen degenen uitvaardigden en nog werkelijk uitvaardigen, die in
voorvallen waar zij het honden^ zich zeiven en anderen niet tegen beleedigingen hulp
verschaften, of hunne wraakoefening achterlieten, dewijl zulk eene onverschilligheid of
laaghartigheid slechts alle misdaden begunstigt. — De regtvaardigheid, de noodzake-
lijkheid, de nuttigheid, de pligt zelfs der billijke zelfverwcring is alzoo wel
bewezen (1)."
Veel tegenkanting ontmoette de bewering van kluit, »dat er sinds de dertiende
eeuw geen Charter of Verdrag bestaat, hetwelk de Hollanders magtigt, hunne Erf-
graven vervallen te verklaren van hunne souvereiniieil en van hunne staten, ter
zake van inbreukmaking op het grondwettig Charter en op de voorregten des Lands;
dat zij derhalve niet gemagtigd geweest zijn, filips II vervallen te verklaren van de
souvereiniteit zijner Nederlandsche stalen ter zake van zulk eene inbreukmaking; maar
dat zij het alleen geweest zijn naar het regt van oorlog, vraar aan pilips zich had
onderworpen door de wapenen tegen zyne onderdanen op te vatten." Raepsaet meent,
dat KLUIT de tegenspraak en de onaangenaamheden zelfs, welke uit deze stelling, naar
het schijnt, voor hem ontsproten, zou voorkomen en vermeden hebben, wanneer hij,
in plaats van α posteriori te redeneren, gelijk men zegt, naar Charters, die niet gemaakt«
waren om beginselen vast te stellen, maar om naar vóórbestaande beginselen ten uit-
voer gelegd te worden, tot de bron zelve opgestegen ware en hel vraagstuk behandeld
(1) Restauration dei' StaatsAYissenschaft, li. I. s, 414—425.
59*
-ocr page 468-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—had naar de beginselen van het Seniomat, hetwelk hij met de Souvereiniteit ver-
wart (1). Dit Yereischt nadere opheldering, en de woorden yan raepsaet zelve kun-
nen deze ongetwijfeld het best TerschafTen. »Wanneer men," zegt hij, »zonder voor-
oordeel, zonder hartstogt, en zonder eenig bijzonder belang op het oog te hebben, den
waren aard der inhuldiging {inauguratie) bepaalt, zal de grenslijn tusschen de magt
van den Vorst en de regten des volks zich van zelve trekken; en indien het volk, zoo
wel als de raadslieden van den Vorst, haar juist gekend hadden, zou de Nederlandsche
geschiedenis ons niet zoo vele burgertwisten herinneren, in Avelke elke party het goed
regt aan hare zijde meende te hebben. Onder Inhuldiging of Huldinge verstaat men
de oorkonde van de aflegging der hulde; want toen oudtyds de inhuldiging nog per-
soonsgewijze {individuellemenl) en in elke stad geschiedde, werden alle mannelyke
inAvoners boven de vijftien jaren opgeroepen, om den Vorst » hulde ie doen ende eede
als dat van regtswege behoort.''^ In de Middeneeuwen noemde men deze oorkonde IIo-
magium of Ilominium, en van daar is deze benaming in de taal van het leenregt over-
gegaan onder den naam van Foi et Hotnage. Deze oorkonde vormt het verdrag en
geeft den maatstaf aan van de regten en pligten, welke tusschen den IJ eer (Seigneur) en den
Leenman {Vassal) beslaan. Men moet deze regten en phgten alzoo niet verwarren met
de regten en pligten, welke tusschen den Prins (Souverein) en den Onderdaan (Sujet)
bestaan. De Hulde (homage) behoort aan de Heerlijkheid (seigneurie of séniorat); zij
is geheel vrijwillig, vrij, persoonlijk, en verbindt slechts voor het leven. De Souverei-
niteit , integendeel, is tot den grond of eigendom behoorend (foncière ou territoriale),
patrimonieel en erfelijk; de regten van de souvereiniteit en de pligten jegens haar be-
hooren slechts aan den Vorst; de hulde is men aan den Heer (Seigneur) verschuldigd;
de regten der souvereiniteit bestaan voor den erfgenaam des troons oogenblikkelijk na
het overlijden van zijn voorganger; want Ie mort saisit Ie vif, naar den gewonen regel,
die ook werd ingeroepen by het overgaan van de souvereiniteit van Vlaanderen in de
beslissing van het verschil tusschen robert de betfune en matiiieu de lothier in dertien-
honderd twee en twintig. Maar de regten van de heerlijkheid (seigneurie) worden slechts ge-
boren met de huldiging, en eindigen met het leven van den Heer. Indien dus onze Vorsten
tegenwoordig in hun persoon de beide hooge hoedanigheden en titels van Prins en lieer (Sou-
verein et Seigneur) yeveemgeu, hetgeen oorspronkelyk geene plaats had, is het daarom niet
veroorloofd deze beide titels met elkander te verwarren, welke onze voorouders zoo naauw-
. gezet onderscheidden, gelijk zij ook onderscheiden zijn door hunne natuur; want toen
karel V afstand deed vao de Nederlanden te gunste van zijn zoon filips, had men,
misschien zonder er acht op te geven of om de nieuwheid der zaak, de Staten bijeen-
(1) Oeuvres Complètes, T. I. p. 148.
-ocr page 469-DES VADERLANDS. . 4üi
geroepen, om filips te ontvangen als oversten Erfheer ende Landvorst; maar de Staten 157β—
weigerden hem buide en trouw te zweren als erfheer, en hebben hem niet willen
zweren dan als onzen geregtigen geboren landheer ende priks, dat wil zeggen, als
hem, die door geboorteregt op de heerlijkheid (seigneurie) over ons-άάό,ύ heeft; men
gevoelt ligtelijk, dat als erfheer hij jus in re in de heerlijkheid gehad had; maar als
geregtig heer had hij er slechts jus ad rem. De uitdrukking was te nieuw, om
niet de aandacht der Staten te treffen, die zeer wel wisten, dat in al onze
Charters de Souverein, vóór zijne inhuldiging, slechts benoemd was geweest, gelijk
hy sedert is genoemd gebleven, als onse natuurlijke Heer, en dat wanneer zg hem
gingen erkennen als erfheer, de inhuldigingen doelloos werden. Naar dit beginsel,
gispte de Landvoogdes der Nederlanden teregt in Vijftienhonderd negen en dertig de
oproerige Gentenaars, dat zij tijdens hun opstand, aan karel V, en na zijne inhuldi-
ging, slechts den titel gaven van: natuurlijken Heer. Iets anders is dus de Souve-
reiniteit, iets anders de Heerlijkheid; indien men deze twee hoedanigheden nimmer met
elkander verward hadde, zoü men nooit misgetast hebben in de regten en verphg-
tingen, die er uit voortvloeyen, en men zou vele opstanden en vrij >vat bloedplenging
voorkomen hebben (1)." Hierop ontwikkelt de Schrijver uitvoerig, duidelijk en met
groote zaakkennis den oorsprong en aard dezer beide hoedanigheden (2). De slotsom
zijner nasporingen is: wde Souvereiniteit en de Heerlijkheid zijn twee raagten der-
wijze van elkander gescheiden, dat zij eerst sinds karel den Groote vereenigd zijn
geworden. De eene is erfelijk, tot het grondgebied behoorende {territorial) en een-
zijdsch {unilateral); de andere is levenslang {viager), persoonlyk en wederzijds verbin-
dend; de souvereiniteit beslaat in de wetgevende en uitvoerende magt, gegrond op de
nationale wet; zij brengt mede gehoorzaamheid aan de wet, maar geen aanspraak op
dienst. De Ingelorenen of Landzaten zijn reeds Onderdanen van den Vorst, maar nog niet
zyne Getrouwen; dit worden zy eerst door de hulde; de Vorst is dadelijk hun Souverein,
maar hij is nog niet hun Heer, dit wordt hij eerst door de hulde. Als Onder-
danen zijn zy aan hun souverein trouw en gehoorzaamheid, maar alleen als Getrou-
iven hem als άέέκ dienst, dat is hulp en raad, schuldig. De onderdanen, en de
inboorlingen van pepin en lodewijk, die zich in de staten van karel gevestigd had-
den, gehoorzaamden aan diens wetten, maar zij weigerden hem de dienst, omdat hij
hun Heer niet was, ofschoon hij hun Souverein yias. Het regt van dienst behoorde
uitsluitend aan dc heerlijkheid; dit regt en deze pligt waren wederkeerig van den Heer
op den Getrouwe; eer, bescherming, verdediging van den eenen kant, hulp, raad
(1) Oeuvres Complètes, T. 1. p. 125—127.
-ocr page 470-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576— en eerbied van den anderen. Belangrijke verpliglingen! Indien de een in de zijne te
kort schoot, was de andere tot hetzelfde geregtigd. Maar daarom geen opstand; alle
geweld was verboden; het waren twee vrienden, die voor een oogenblik tegen elkander
botsten; maar elkander opmerkten, zich aan elkander verklaarden, en trachtten zich met
elkander zoo spoedig mogelijk te verstaan; zij bleven vrienden en wilden vrienden blijven,
dewijl zij gevoelden, dat zij elkander noodig hadden en dat hunne vereeniging hunne
kracht en hun geluk uitmaakte. Zoo zij tot eene openbare breuke kwamen, liepen zij
gevaar, zich beide in het verderf te storten en de prooi te worden van eenen gemeen-
schappelijken vijand. Indien zij zich voor het oogenblik over een belangrijk punt niet
met elkander konden verslaan, wachtten zij eene betere gelegenheid en van den lijd eene
schikking af, welke de koele rede niet in de eerste opwelling van drift konde bewer-
ken (1)." De Getrouwen, die in hunne eer of goederen door den Heer beleedigd wa-
ren , moesten zich »met eerbiedige en herhaalde klagten tot hem wenden, en hem
verzoeken zijne verongelijkingen vrywillig en genadiglijk te herstellen, en zoo niet, de
zaak aan de beslissing van het Hof hunner Gelijken [Pairs) over te laten. Indien hij hun
regt Aveigerde, door te weigeren hen naar hunne Pairs te verwijzen, moesten al de
medepairs of gelijken van de klagers, zoo Geestelijken als Leken, de zijde der klagers
kiezen, hen tegen alle geweld van den Heer beschermen, en dezen verhinderen, dat
hij hen tegen hunne wel en buiten regie naar zijne willekeur behandelde (2)." Maar
wie waren nu die Pairs of Gelijken? Aanvankelijk waren het de Baronnen of Magna-
ten van het graafschap, daarna de Leenmannen van den Graaf, of die leenen be-
zaten, welke onmiddellijk van hem geheven werden, en eindelijk ook de goede
steden, die het regt van poorterij hadden, als leenpligtigen van den Graaf (5).
Maar het verwijzen naar de Pairs had geen plaats wanneer al de Pairs of al
de Staten in twist of geschil waren met hunnen Heer; want zij zouden regters
en partij tevens geweest zijn, wanneer dit geschil door het Hof der Pairs beslist
moest zijn geworden, waarvan zy alle leden waren; en wederkeerig, indien de
Heer het regt gehad hadde het pleit door den Ρκααά van zijn Hof te laten be-
slissen, zou hij op zijne beurt regier in zijne eigene zaak geweest zijn, hetgeen
hem ook niet geoorloofd was. Wanneer de Heer een Opperleenheer had, moest de
zaak voor het Hof van dezen gebragt worden; van daar pleitten de Gentenaars in de
dertiende eeuw tegen hunnen Graaf aan het Hof des Konings van Frankrijk; indien
echter de Heer zelf een onafhankelijk Souverein was, dan zocht men toevlugt bij
(1) Oeuvres Compl. T. I. p. 193, 194.
(2) Ibid. ρ. 146, 182.
(3) Ibid. ρ. 165, 166.
-ocr page 471-DES VADERLANDS. . 4üi
scheidsmannen. Maar zoo partijen op geene >vijze elkander wilden of konden verstaan, 1576—
hoe moesten zich dan de Getrouwen of de Staten gedragen? Indien deze Traag uit de
Charters van Braband moet beantwoord worden, is dat antwoord geheel gegeven in het
negen en TÏjftigste punt van de Blijde Inkomstc en in deze woorden vervat: »In-
dien wij, onze erfgenamen en opvolgers tegen de regten, voorregten, vrijheden,
gewoonten en herkomsten des Lands handelen, hetzij door ons zeiven, hetzij door an-
deren , en op welke wijze het ook zij, stemmen wij toe en willen, dat onze ge-
noemde Geestelijken, Baronnen, Ridders, Steden, en al onze andere onderdanen,
ons noch onsen erfgenamen en opvolgers eenige diensten sullen bewijscn^ noch
gehoorzaam sullen zijn in eenige sahen ^ welke wij souden hunnen noodig hebben *
of van hen verlangen of vorderen, zoo ver en iot soo lang wij de inbreukmaking,
hierboven genoemd, geheel zullen hersteld en gebeterd hebben (1)." Dit regt,
de dienst en gehoorzaamheid op te zeggen, strekte zich niet uitsluitend over Braband
alleen uit, zoo als bilderdijk , in navolging van anderen, meent (2), maar over al de
gewesten, en zelfs over elke stad, slotvoogdij en meijerij, door leeneed (serment de
fèauté) aan den Souverein verbonden. Dit regt was het staatsregt van Europa sinds
de geboorte van het Semoraaf en den Leeneed, geregeld door de Capitularien en vol-
ledig, tot in de kleinste bijzonderheid, door de leenwetten van geheel Europa bepaald.
Op den voet dezer algemeene wetgeving en van dit regtstelsel hebben al de INederland-
sche Erf vorsten hunne hertogdommen en graafschappen, de eenen van het Duitsche
Rijk, de anderen van Frankrijk ontvangen, en zelve van dit regt van weigering van
dienst en gehoorzaamheid tegen hunne Souvereinen, oppERLEErrnEERErr, gebruik
gemaakt. Het is dus niet te verwonderen, dat zij ditzelfde regt in hunne Leen-
mannen of Getrouwen erkend hebben, omdat zij het niet konden ontkennen, zonder
hunne heerlijkheid [seigneurie) op hunne Getrouwen te vernietigen, buiten wie zij
zonder magt en steun waren. Het regt van dienst te weigeren in geval van inbreuk-
making op de staatsregeling of op de voorregten was dus niet een voorregt, maar
een regt en zelfs een staatsregt van Europa, dat echter reeds in de zestiende eeuw
bij de kabinetten van Europa in vergetelheid geraakt was. Men zou dit naauwelijks
gelooven, indien men er niet het bewijs van vond in de vredesonderhandelingen ie
Keulen in Vijftienhonderd negen en zeventig. Immers de gezanten der bemiddelende
Mogendheden aldaar stelden, om de Nederlanden onder de gehoorzaamheid van Spanje
terug te brengen, den Nederlandschen afgevaardigden voor; »dat de Koning zal beloo-
ven te bewaren en te onderhouden, en door het tegenwoordig verdrag zal bewaren en
r
(1) Oeuvres Compl. T. I. p. 169, 170.
(2) Gcsch. d. Yaderl. D. VIL bl. 29.
-ocr page 472-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
onderhouden niet alleen alle voorregten, regten, gehruihen en oude gewoonten van elk
gewest, en van elke stad en heerlijkheid; maar dat hij ook zal bewilligen en vergunnen, dat
aide gewesten in het algemeen of elk van hen in het hijzonder, het voorregt van Braband
sullen kunnen genieten, dat zij vrij en ontslagen zullen zijn van hunnen eed van trouw, in
geval de Vorst de bovengenoemde voorregten, gebruiken en gewoonten niet handhaafde,
of dat op de punten, in dat geval toegestaan, inbreuk wierd gemaakt, en dat zij zullen
hunnen kiezen zulk een Landsheer en Vorst als hun zal goeddunken, zoo wel opdat
alle gewesten gelijk zouden zijn, wat dit voorregt betreft, als ook dat volgens het regt en de
rede, naar welke de eed en de verpligting der Vorsten en der onderdanen wederkeerig
zijn, het aan de gewesten veroorloofd zij zonder ander voorregt of hevel alzoo te han-
delen.''^ De dwaling hier is blijkbaar. Braband had niet het voorregt van vrij en ont-
slagen te zijn van eed en trouw , en nog veel minder van een anderen Vorst te kiezen
ingeval van inbreukmaking op de Blijde Inkomste; het had slechts het regt van dienst
te weigeren onder de voorgemelde wijzigingen; en dit regt maakte geen voorregt uit,
maar het was een algemeen staatsregt der heerlykheid (seigneurie), welke de gezanten
te onregte met de souvereiniteit verwarden. Slechts het weigeren van dienst wordt er
in erkend, en alleen nog maar tijdelijk en tot zoo lang, dat de Vorst vrijwillig zijne
begane verongelijking hersteld en gebeterd, of door het Hof der Pairs over de klagte
zou laten beslist hebben. Dit is geheel iels anders voor den Vorst, dan vervallen te
zijn van de souvereiniteit, en voor de onderdanen, dan ontslagen te zijn van hun eed
van trouw, met de magt zich een nieuwen Vorst te kiezen (1)." De Onderdanen of
Getrouwen hadden dus slechts het regt van verdedigend verzet, en deze verdediging
was nog niet eens volstrekt. Zij konden, indedaad, geweld met geweld keeren, Avan-
neer de Souverein hen het eerst aanviel, gelijk kluit heeft aangetoond, maar zij kon-
den het alleen, wanneer de Heer niet in persoon tegenwoordig was (2). De dienst
aan hem kon echter geheel geschorst worden, in geval van ontrouw {felonie) aan zijne
zyde; en hierin schijnt raepsaet eene mede hoofdreden te vinden van het regt van
den opstand der Nederlanders tegen filips 11. Maar ook alleen in geval van felonie
aan zijne zijde, kon het verlaten van den Heer plaats hebben (5). Filips had zich
hieraan schuldig gemaakt, en als vijand tegen zijne onderdanen de wapenen opge-
vat; hun opstand tegen hem was alzoo gegrond op het regt des oorlogs, om nu niet
van de wet van het zelfbehoud en al de overige aangevoerde redenen te spreken.
Het moge onwaar zijnj dat hij openlijk het banvonnis over hen allen heeft uitge-
(1) RAEPSAET, Oeuvres Compl. T. I. p. 165, 170—193.
(2) Que lorsqiie le^cors dou Seignor n'y est pas présent. Ihid. p. 192.
1576-
1581
DES VADERLANDS, 475
sproken (1), zijne daden hebben evenwel getoond, dat hij hen allen ten Terderve 1576—
gedoemd had, en dit wettigde van hunnen kant alles. Het waren die daden, welke
aan von raumer de verklaring ontlokten: »wanneer onvoorwaardelijke gehoorzaamheid
aan eene Overheid, die goddelyk en mensehelijk regt, natuurlijke en stellige wetten
baldadig overtreedt, op plegtig bezworen overeenkomsten geen het minste acht geeft,
waarschuwingen veracht, beden bestraft; wanneer onbepaalde gehoorzaamheid aan eenen
ALBA, en FiLiPs de hoogste pligt ware, dan zou het mensehelijk geslacht spoedig tot
een dierlijk bestaan zinken, of geheel uitgeroeid worden. Wie den Prins van Oranje
veroordeelt, omdat hij eindelijk aan de luide smeekstem der bedreigden, verdrevenen,
opgeofferden gehoor leende en de hand aan het zwaard legde, om zijn Vaderland te
redden, heeft geen hart in den boezem, ja zelfs de geesllooze grondstellingen, met
welke hij afgoderij drijft, niet eens begrepen." W^at het gedrag van filips verzwaart
en dat der Nederlanders te zijnen opzigte te meer verontschuldigt , is dat hy baldadig
en builen noodzake de wapens tegen hen heeft opgevat. Immers waren door het be-
leid der Landvoogdes Margaretha van Parma de bewegingen gestild, de gewesten en
steden tot rust en onder 'sKonings gezag teruggebragt; de Edelen, wier bondgenoot-
schap en vertoogen niet strekten tot eene onwettige verkleining van het gezag van den
Heer, maar volkomen geoorloofd waren naar het staatsrcgt en de beginselen van het
leenstelsel in dien tijd, gelijk wij zoo even zagen (2), hadden zich deels onderworpen,
deels het Land verlaten; en de gewestelijke Stadhouders, welke rnen beschuldigde door
het gedurig indienen van klagten de bevolking tot oproer aangezet, en^niet bij tijds
den beeldstorm tegengegaan te hebben, ofschoon men dien, door hunnen raad tot ver-
zachting der bloedbevelen tegen de Kelters op te volgen, ongetwijfeld zou voorkomen
hebben, hadden door het dadelijk slraflTen der kerkschenners, de aanlyging van voorbe-
dachte werkeloosheid wederlegd (5). Er was nu, gelijk hooft zich uitdrukt, »noch
heer, noch stad, noch volk zoo stout, dat zich verroeren durfde;" en de Landvoogdes
verzekerde den Koning, »dat zij niet alleen het Land tot rust gebragt, maar hem
daarover meer dan ooit tot onafhankelijk en alleenheerschend Vorst gemaakt had (4)."
Er bestond dus geene noodzakelijkheid voor filips, de Nederlanden met krijgsgeweld
aan te tasten, indien zijn plan niet geweest Λν8Γ6, den geheelen staat van zaken omver
te werpen, en deze gewesten tot één rijk zamen te smelten onder den naam van: Ko-
(1) Alg. Gesch. d. Yaderl D. IL St. V. bl. 19, 98.
(2) Tgl. VAK HEES VAN BERKEL, Bcschouwing over Geschiedenis en Staatsrcgt, bl. 284, 285.
Mg. Gesch. d. Yaderl. D. Π. St. lY. bl. 477, 478.
(3) VAN HEES VAN BERKEL, Beschouwing, bl. 285.
(4) Alg. Gesch. d. Yaderl, D. II. St. lY. bl. 484, 497. Zie hiervoor, bl. 450.
-ocr page 474-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
• ningrijk België (1). Tot verwezenlijking Tan dat plan zond hij den Hertog ran Alha
met een leger naar de Nederlanden^ welke er al die gruwelen pleegde, waarvan de
herinnering alleen nog ijzing en afgrijzen verwekt (2). Hij begon oorlog te voeren
tegen zijne eigene onderdanen, en wettigde hen daardoor om ook oorlog tegen hem te
voeren. En de krijg eens aan den gang zijnde is het regt des oorlogs, den vijand waar
men kan en in al zijne bezittingen afbreuk te doen; want de oorlog is een bloot
middel van herstel, en geen doel (5j. Wiet tegen hun Heer, maar tegen hun beul,
hun moordenaar hebben de Nederlanders het zwaard opgevat; niet hun Heer, maar
hun beul, hun moordenaar hebben zij van de regering over hen vervallen ver-
klaard. De groot schijnt het zijnen Landgenooten euvel te duiden, dat zij tot dit
laatste eerst na negen jaren strijdens overgingen (4). »Dat zij hier mede zoo lang ge-
wacht hebben," is daartegen aangemerkt, »strekt veel meer lot verschooning der Ne-
derlanders, dan wanneer zij het van den beginne aan gedaan hadden. Nu is hun ge-
drag in allen deelen regelmatig en wettig, en het blijkt, dat zij niet voorbarig zijn te
werk gegaan, maar gelyk als ongaarne, na lange jaren geduld, en nadat hun alle hoop
op verzoening was afgesneden geworden (5)" — »De Staten te Dordrecht in 1572 ver-
gaderd, handelden daarom regtmatig, toen zij, als vertegenwoordigers des volks, tot het
opnemen der wapenen tegen de Spanjaarden besloten. Hadden zy zelf reeds op dat
tijdstip tegen de oorzaak van al liet kwaad — den Koning — de wapenen gewend,
het ware niet onwettig geweest. Immers de Spaansche ambtenaren en de soldaten waren
slechts werktuigen in de hand van filips. Op zijn last hadden zij gehandeld; door zyne
goedkeuring waren zij aangespoord geworden. Vandaar dat bij ons onderzoek naar de
dwingelandij der Spanjaarden hier te Lande, wij van zelf telkens tot den Koning
moeten opklimmen, als het hoofd, >velk de snoodste ontwerpen vormde en de uit-
voering er van regelde. De Staten te Dordrecht oordeelden het echter beter, vooreerst
aan alba, en zijne trawanten dan aan den Koning de schuld van alles te geven. Zij
deden het voorkomen, als of zij filips door zijne raadsUeden misleid en bedrogen ge-
loofden , en zich dus niet tegen hem wilden verzetten, maar alleen tegen hunne valsche
betichters en vijanden, de Spanjaarden, tot dat de Koning, lot andere gedachten geko-
men , nader regel op de zaken zou gesteld hebben. Dit was staalkundig en naar regte ge-
il) Alg. Gesch. d. Vadert. D. II. St. IV. bl. 490.
(2) Zie liiervoor, bl. 450, 451.
(3) DILDERDIJK, D. Vil. LI. 29, 230.
(4) Annal Lib. III. ρ. 71.
(5) Leven van willëm I, D. III. bl. 464.
1576-
1581
DES VADERLANDS. 459
handeld. Want ofschoon het hun niet onbewust zijn konde, dat de Koning, willekeurig 1576—
en dweepzuchtig van aard en daarenboven Spanjaard in het hart, meer uit eigene bewe-
ging dan wel naar de inblazingen van anderen handelde, en dat zij de gehoorzaam-
heid schorsten, door tegen zijn uitdrukkelijk bevel krijgsvolk te werven en dit tegen zijn
wil te bezigen, zoo moesten zy echter den schijn vermyden van tegen de grafelijke
Oppermagt (souvereiniteit) in opstand te zijn. Zy bleven getrouw aan den Koning
als hun Souverein, maar verzetten zich tegen hem als hun IIeet\ — In den be-
ginne bij de hagchelijke kansen van een onzekeren strijd was het slechts de drin-
gende behoefte, zich van het geweld der Spanjaarden te ontslaan, welke de Land-
zaat aandreef tot het opnemen der wapenen. Vooruitziende plannen konden op een
oogenblik, dat nog een Spaansch leger de grootste steden des Lands inhield, en zich
door eene aanzienlijke partij gesteund en gesterkt zag, niet binnen het bereik der
algemeene denkbeelden hggen. Het was daarenboven tegen het staatsregt, regtstreeks
den Vorst, den Souverein, anders dan in den hoogsten nood aan te randen, en hem voor
altijd de gehoorzaamheid op te zeggen. Velen, thans gerustgesteld door de verzekering,
dat men slechts alba en zijn aanhang bestreed, zouden minder gereed geweest zijn,
zich zonder omwegen tegen den Koning te verklaren. Ook de beschuldigingen tegen
de Hoofden des opstands gedurig aangevoerd, dat zij op de magt des Konings vlamden,
zouden alsdan meer schijn van waarheid bekomen, en hen van den zedelijken invloed,
dien zij op het volk uitoefenden, grootendeels verstoken hebben. Ook de buitenlandsche
Vorsten, voor eigene troonen beangst, zouden by regtstreeksche beoorloging van den Ko-
ning, minder tot het ondersteunen der opstandelingen te bewegen geweest zijn. De Staten
te Dordrecht vergaderd handelden alzoo staatkundig en naar regte, door niet ten eerste
openlijk den Koning, als Souverein, te verlaten. Hun toestand bragt dit mede, zoodat in
dit opzigt dan ook hunne verzekering, van nog getrouw te blijven aan den Koning, in
dien tijd waarheid bevatte. In Vijftienhonderd drie en zeventig verklaarden zij plegtig, dat
zij zich niet aan zijn gezag wilden onttrekken, maar by het vergunnen van vrijheid van
godsdienst en het handhaven der bezworene voorregten en vryheden, bereid waren de
wapens neder te leggen. De netelige toestand, waarin het Land zich bevond, maakte
de verzoening met den Koning, onder de gestelde voorwaarden, wenschelijk. — Veel
is geschreven over het regtvaardige of onregtvaardige van orahje's krijgvoering tegen
FiLips. De enkele overweging, dat orarje Souverein was, moet, naar ons inzien, aan
allen twijfel in dezen een einde maken (1). De Prins zelf spreekt in zijn Ver-
weerschrift van den Koning van Spanje als van een aan hem gelyke, immers weinig
boven hem verhevene. »Van de Orde van het Gulden Vhes zy filips het hoofd; hy is
(1) Vgl. VAN HEES VAK BERKEL, Besckouwing, bl, 291—^295.
60*
-ocr page 476-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1576—medelid. Filips zij in het Land de Graaf, de Hertog; hij is een van de Baanderhee-
^^^^ ren, aan welke filips verantwoording schuldig is. Filips zij in de Nederlanden de
Graaf, de Hertog; hij, in zijne voorzaten, was eeuwen vroeger de Hertog (?) van Gel-
derland. Filips zy de gebieder over Kasülië^ Arragon, Napels, wijd henen over de
Indiën; ook hij is in zijn Oranje de Souverein. En sedert al het onregt, welk hem
van den Spanjaard wedervaart, die zijn goed weggeroofd, zijn' zoon hem van het harte
gescheurd heeft, die met den dolk des moordenaars zijn leven bedreigt, heeft hij opge-
houden onderzaat te wezen. Als gelijke, Ridder tegen Ridder, Vorst legen Vorst,
slaat hij tegen hem over (1).'? Reeds in Vijftienhonderd acht en zestig had hi] ver-
klaard , »dat de Koning de voorwaarden had verbroken, op welke hy alleen gehoor-
zaamheid aan hem schuldig was, waarom hij dan ook zich verpligt vond, als ingezetene
yanBraband, te verhoeden en te schorsen alle gehoorzaamheid, totdat Z. M. beter onder-
rigt zijnde, de bezwaren zou hebben uit den weg geruimd (2)." Oranje hield dus al
in dien tijd filips voor een dwingeland, dat is, een Vorst, welke de Avetten des Lands
had geschonden, en als Heer niet langer behoefde gehoorzaamd te worden. Het waren
alleen redenen van staatkunde, welke hem en de Staten verhinderden, niet reeds in
Vijftienhonderd twee en zeventig te verrigten, wat zij in Vijftienhonderd een entachtig
volvoerden (5). Toen oordeelde men »het gevaarlijk voor den staat langer des Konings
naam te gebruiken. Men had zich tot nog toe kunnen vleijen met de hoop van be-
vrediging en van herstel der grieven: men had plegtig beloofd, ja gezworen, in dat
geval de wapenen neder te leggen, en den Koning de oude gehoorzaamheid te bewij-
zen; over deze verzoening was dikwijls, maar vruchteloos gehandeld; men had haar
eindelijk gemeend te vinden in de Bevrediging van Gent, doch de uitkomst had weder
den shnkschen handel der Spanjaarden geloond. Nu poogde het Hof door een bedrie-
gelijken vredehandel, onder bemiddeling des Keizers te Keulen aangelegd, de Neder-
landers om den tuin te lijden, sommige gewesten van het Verbond van Vereeniging af
te trekken, en door schoone beloften het zaad van tweedragt te zaaijen. Dit werd van
tijd tot tijd zorgelijker voor den staat, naar mate men die vredehandeling wist slepende
te houden; en hoe onzeker en bedriegelijk die handel ook mögt zijn, men wist haar
onder de hand aan de gemeenten smakelijk te maken. Dit moest door een besluit van
nadruk voorkomen worden. De zaken waren tot die hoogte gestegen, dat men kiezen
moest, of den vrede aan te nemen, gelijk die aangeboden werd, of alle onderhandelin-
(1) BROES, FILIPS vttu Mavnix, D. IL St. II. bl. 74.
(2) Zie oranje's antwoord aan den Procureur Generaal bij bor, llisl. d. Nederl. Oorl. D. 1.
bl. 223.
{3j VAN HEES TAN BERKEL, Beschouwïng^ bl. 295—297.
-ocr page 477-DES VADERLANDS. . 4üi
TW
gen raet den Koning ten eenenmale af te snijden, hetgeen de Prins Tan Oranje dik- 157β—
werf, zoo bij monde als bij geschrifte, aan de Staten had Toorgedragen.—Hierbij kwam
nog, naar het oordeel der Staten van Holland, deze rede om den Koning te rerlaten:
)»dat daardoor alle kwaadwilligen en verraders yan den Lande zich te meer zouden
openbaren, en vertrekken tot verzekerheid der genoemde Landen (1)." Men vergete
voorts niet, dat het ingewortelde vooroordeel omtrent het goddelijk gezag der Vorsten
veel heeft toegebragt, om het openlijk afzweren van den Koning te vertragen. »Groot
van vermogen op 's volks geweten was de eed aan den Vorst weleer gezworen. Onder
aanroeping van Gods Heiligen Naam had men den Koning onderdanigheid beloofd; en
hoe toch zou men tijdelijke en eeuwige straffen ontgaan, indien men het waagde eene zoo
plegtige gelofte te schenden? De Heer had, wel is waar, ook van zijnen kant gezworen
'sLands wetten en voorregtea te zullen houden en eerbiedigen, maar wie zou oordee-
len tusschen hem en het volk? Menschen immers konden daartoe geene bevoegd-
heid hebben , derhalve moest men lijden en verdragen totdat het Opperwezen tusschen-
beide wilde treden. — Zoo dan moest de algemeene ellende alle maat en verbeelding
te boven gaan, de dierbaarste bezittingen moesten eerst door den Moloch en zijne ont-
menschte dienaren verzwolgen en verteerd worden, vóór men aan het verbreken van
zulk een eed durfde denken; ja, men vond zelfs niet weinigen, wien de vooroor-
deelen derwijze in de ziel waren gegroefd, dat zij zich eerst na het afsterven van
FiLips bevoegd rekenden, om de pligten, door eiken burger aan het Vaderland verschul-
digd, naar behooren te vervullen (2)."
De slotsom onzer onderzoekingen en redeneringen is: de Nederlanders hebben wettig,
zoo wel naar het staatsregt van dien tijd, als naar de wet der natuur of van het zelfbehoud,
naar het regt van oorlog, en naar de inspraak der rede of van het gezond verstand legen
liunnenHeer, maar die hun openbare en onverzoenlijke vijand geworden was, de wapenen
opgevat en hem van de regering vervallen verklaard. Hierdoor vestigden zij » het oog van
geheel Europa op de belangrijkste vertooning, welke sedert eene reeks van eeuwen op het
woelige tooneel der menschelijke lotgevallen was aanschouwd; de worsteling, namelijk,
van de volksellende met den euvelmoed van een gekroond Hoofd, het pleitgeding tus-
schen menschcn en Koningen. — De opmerkzame wijsgeer kon reeds berekend hebben,
dat aan welke zijde ook de eindelijke overwinning zich mögt verklaren, deze stryd ech-
ter eene geduchte les zijn zou, zoo wel voor de gebieders als voor hen die gehoorza-
men; en al wie in stille overpeinzing tot de kennis van de heilige regten der mensch-
heid mögt zijn doorgedrongen, was volkomen in staat, er dit besluit uit op te maken:
(1) Ilist. d. Satisfactie v. Goes, bl. 83—8Ö.
(2) Staatk. Verlichting d, Nederl. in tydeman's Mnemosyne D. II. bl. 44.
-ocr page 478-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
157R_dat zoo de Yrijlieid zegeTierde op de dwingelandij, de gronden, op welke de burger-
^^^^ maatschappij berust, ook voor andere volken kennelijk worden zouden en wel naar
gelang het bestuur, hetwelk dat van Spanje in Nederland mögt vervangen, in meer-
dere of mindere overeenstemming stond met de wet der natuur; dat tegelijk en in
allen gevalle de opstand der Nederlanders het leerzaamste voorbeeld geven moest van
het vermogen van eenen algemeenen volksgeest, waarvan de wereld, na de schoonste
dagen der Romeinen, naauwelijks meer eene schaduw had mogen ontwaren. De Ne-
derlanders waren de eerste onder de hedendaagsche volken, die aan de Hemelsche af-
komst van de magt huns gebieders durfden twijfelen en zich verstoutten, het belang
der maatschappij tot de hoogste wet te stellen (1)." —
(1) Staatk. Verlicht, d. Nederl. bi. 37, 38.
-ocr page 479-DES VADERLANDS. . 4üi
van den
MAATSCHAPPELUKEW TOESTAND ΎΑΝ lïEDERLANB
van
De Graven van Holland waren erfelijk, vereenigden zoo wel de welgevende als 1300—
de uitvoerende magt in zich, maakten oorlog en vrede, bezaten het regt der munt,
verleenden kerkelijke beneficiën, en benoemden en bezoldigden de overheidspersonen.
Ten naauvvste aan de kroonen en voornaamste huizen van Duüschland en Frankrijk
vermaagschapt, hunne dochters zelfs met Koningen gehuwd, hun gebied door ^
menigvuldige en gelukkig gevoerde oorlogen uitgebreid, en in het bezit van over-
groote rijkdommen, zoo wel door de grafelijke inkomsten, als door hunne erfelyke
van de Oppervorsten verkregene of door het zwaard gewonnen goederen, waren
zij reeds indedaad alleraanzienlijkst en magtig geworden (1), Hun gezag werd döor
het oprigten en begunstigen der gemeenten in de steden tegen de overmoedig ge-
worden Edelen, die hen niet alleen tegenstonden, maar zelfs beoorloogden, nog ver-
sterkt (2). De Adel was in geen Land, naar evenredigheid, zoo talrijk als in Hol-
land, Het aantal verminderde sedert aanmerkelijk, hetgeen voornamelijk wordt toege-
schreven: ten eerste aan de langdurige Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, waarbij
eene menigte Edelen omkwam of verarmde; ten tweede aan de dwingelandij van filips 11
en de woede van alba; en ten derde aan de Staten, welke na de bevrijding van
(1) Ygl. Alg. Gesch. d, Vaderl. D. 11. St. 1. bi. 483—485.
(2) Vgl. Alg, Gesch. d. Vaderl D. 11. St. I. bl. 492—498.
-ocr page 480-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1300—seen nieuwen Adel hebben eemaakt. De staatkunde der Graven bragt onderlusschen
1581
mede te zorgen, dat de Adel, hoe zeer door hen gekortwiekt, zich niet geheel van
hen vervreemde. De Edelen werden derhalve door hen in eer gehouden, bezaten de
aanzienlijkste ambten, en genoten belangrijke voorregten. Vele bedieningen konden al-
leen door hen bekleed worden; doodslag en andere beleedigingen tegen eenen Adellyke
Averden zwaarder gestraft dan die legen eenen anderen; in vele gevallen kon geen on-
edele tegen hen getuigen of regter over hen zijn, en zij waren tot op den tijd van
KAREL V vry van belastingen.
Het ontslaan der vrye steden deed naast den Adel en de Geestelijkheid een
nieuwen, den zoogenaaraden Derden Stand geboren worden (1). Gewoonlijk acht
men, dat Geerlruidenherg de eerste plaats in Holland geweest is, welke in Twaalf-
honderd dertien stedelijke vrijheden heeft ontvangen; doch meent men, dat Dordrecht
reeds in Twaalfhonderd eenige stadsregten heeft bezeten, daar er in een echt stuk
van dat jaar Scabini de Dordrech voorkomen. Toen de vrije sleden, sinds de derliende
eeuw^ sleeds in rijkdom en aanzien toenamen, werden zij door de Graven, welke
reeds in de vroegste tijden gewoon waren in zaken van algemeen belang de Ede-
len des Lands cn de Vrijen of Welgeborenen te raadplegen, bij het maken van oor-
log, het sluiten van vrede, en in andere gewiglige omstandigheden opgeroepen, terwijl
zy nevens de Geestelijkheid en den Hoogen Adel de grafelijke brieven bezegelden. De
poorters legden den Heer den eed van getrouwheid af, maar hij daarentegen moest we-
derkeerig de handhaving van de regten, keuren en vrijheden der gemeenten bezweren.
Wat inzonderheid den invloed van den Derden Stand bevorderde, >vas het al of niet
toestemmen in de zoogenaamde vrijwillige grafelijke heden. In het eerst kwam dit
zelden Ie pas, daar de Graven overvloedige inkomsten uit hunne domeinen en territo-
riale regten, of liever uit hunne vaste goederen en landsheerlijke rentegevende regten,
bezaten. Hunne vaste goederen waren zeer uitgestrekt. Hiertoe behoorden ook de
heerenwegen of landslraten, de stroomen, rivieren en oevers met alle regten daaraan
verbonden. Zoo ook de erven in de steden, en ofschoon zij deze wegschonken, be-
hielden zij er toch menigvuldige regten, die eene rijke bron van inkomsten waren.
Daaronder behoorden byv. het regt van maat, van waag, van markten, van wind, van
scholen en dergelijke, die zij later veelal verpacht of verkocht hebben als grafelijke
domeinen. Hunne rentegevende regten waren, onderanderen, de tollen te water op den
llijn^ Waal, Blaas, IJssel en Lek. Hierbij kwamen het stapelregt, de ankergelden,
de onbeheerde, verbeurdverklaarde en gestrande goederen, de boeten, jagt, visscherij,
tienden enz. Zij bezaten daarbij het regt beden (subsidia of aides) te vorderen, en
■ -^"-"ïïtÏfmSir*^
(l) Vgl. Alg. Gcsch, d, Vaderl. D. II. St. I. bl. 492—494, 497, 498.
-ocr page 481-DES VADERLANDS. . 4üi
wel gewone, die onder den naam van lot, schol, morgengeld Toorkomen, en buiten"
gewone, welke zij, bij de verleening van voorregten aan de steden, in sommige be-
paalde gevallen hadden bedongen. Deze verpligle beden moeten zorgvuldig van de
vrijwillige onderscheiden worden, welke later in gebruik zijn geraakt, toen de gra-
felgke inkomsten door wegschenkingen verminderden, terwyl de oorlogen en een groo-
ter aantal ambtenaren de uitgaven vermeerderden. Inzonderheid werd dit het geval
sinds het huren van hulpbenden, en het invoeren van staande legers of bezoldigde krygs-
lieden. De Graven konden hierdoor uit eigene inkomsten niet langer in hunne be-
hoeften voorzien. Zg begonnen geld op te nemen en vele hunner regten en heerlyk-
heden te verpanden of in leen uit Ie geven, tot zy eindelijk vrijwillige onderstandgel-
den of beden verzochten. Schoon de onderzaten tot het betalen daarvan regtens niet verpligt
waren, was het echter natuurlyk, dat de Heer door hen werd ondersteund, dewyl zig,
de voordeelen van den slaat genietende, ook de lasten moesten dragen. Doch deze ondersteu-
ning was geheel vry willig, daar het, ten gevolge van de landen verdeeling onder de Fran-
ken , als een vast beginsel was aangenomen, dat niemand kon gedwongen worden van
het zgne geld op te brengen, hetgeen ook de Graven dikwijls met ronde woorden hebben
erkend. De Franken, namelijk, waren gewoon geweest·, de veroverde landen onder el-
kander zóó te verdeelen, dat de grootte van ieders aandeel aan zijn rang geëvenredigd
was; en van deze alodiën was niemand eenige opbrengst verschuldigd.— De eerste bede,
van welke, naar eenigen, in de geschiedenis van Holland melding wordt gemaakt, werd ge-
vraagd door WILLEM III in Dertienhonderd drie en twintig (1). Aanvankelijk zochten de
Graven zich liever door geldleeningen te helpen; doch juist hierdoor verminderden hunne
inkomsten nog sterker, zoodat eerlang herhaalde en zwaarder beden noodwendig werden.
De Landsheeren vroegen nu de beden niet meer, zoo als in hel eerst, van de bewoners van
deze of gene landstreek, maar van al de ingezetenen, waardoor weldra het benoemen
van vertegenwoordigers, om met hen over de onderstandgelden te handelen, noodza-
kelijk werd. En dit is de oorsprong van het bijeenroepen des volks door middel
van Staten of van verschillende Standen [Stenden), ligchamen of personen, die al de
rangen des volks vertegenwoordigden, vervingen, of verbonden. Immers beteekent het
woord Staten, welke benaming men meent, dat voor hel eerst door jakoba. ven BeijC'
ren in Veertienhonderd acht en twintig gebezigd werd, eigenlijk niets anders dan
de rangen, soorten, of standen des volks in eene maatschappij. Staten zijn er der-
halve altijd geweest, maar niet als een bepaald ligchaam door den Vorst aangesteld
of goedgekeurd, en welk al de onderdanen vertegenwoordigde. De Edelen en Stede-
lingen maakten hier te Lande, inzonderheid in Holland, het volk uit eo moeten.
(1) Atg. Gesch. d. Vadert. 1). IL St. IL bl. 40.
-ocr page 482-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
130^na de dertiende eeuw, onder het woord Stalen begrepen worden. Aanvankelijk had
hel bijeenroepen des volks of der Staten zeer zeldzaam plaats. Een der oudste voor-
beelden er van in Holland vindt men in Dertienhonderd en vijf, toen Graaf nyillem III
in 's Hage behalve de Edelen ook de Schepenen van Dordrecht, Delfl, Leiden,
Haarlem, Alkmaar, Schiedam, Schoonhoven, Geertniidenberg, Gouda, en Oudewater
bijeenriep. Meermalen werden in deze en in de beide volgende eeuwen de Steden
nevens de Edelen door de Landsheeren ter dagvaart geroepen, welk woord het eerst in
Dertienhonderd vier en zestig voorkomt, toen Edelen en Steden te Geertniidenberg
beschreven werden, om de wettigheid der aanspraken van Koning eduard III van En-
geland op deze Landen te onderzoeken. In Veertienhonderd zes en negentig werd
door FiLiPS den Schoone eenige regel en rang op het vergaderen der Staten van Hol-
land vastgesteld, doch de volkomen ordening der Staten moet, naar het schijnt, tot
den tyd van karel V gebragt worden. De oproepingsbrief van filips den Schoone
is het eerste stuk waarin van de Groote Steden gesproken wordt, ofschoon reeds
in Veertienhonderd achttien Dordrecht, Haarlem, Leiden, en Delft de Hoofdsteden
genoemd werden. De Groote Steden zijn sedert Vijftienhonderd twee en twintig altyd
opgeroepen, wanneer over de beden moest gehandeld worden. Met de Edelen vormden
de Staten van Holland, nadat de Kleine Sleden, sinds Vijftienhonderd vier en veertig,
van de Statenvergaderingen uitgesloten waren. De Leden der Staten of Afgevaar-
digden der Steden werden door de Vroedschap uit haar midden of uit de Overheids-
personen benoemd. De Edelen vertegenwoordigden het Platteland en de Kleine Steden,
toen deze niet meer ter dagvaart geroepen werden, waar zij anders, in zaken van
beden, gewoon waren hare belangen in te brengen. De Staten hadden het regt niet,
op eigen gezag te vergaderen, maar moesten door den Graaf bijeengeroepen worden.
Nimmer hebben zij deel gehad aan de voornaamste regten van den Souverein, namelijk de
wetgevende en regterlijke magt, het benoemen van Overheden en Regters, of het maken
Tan oorlog en vrede, hoewel de Graven, des verfciezende, meermalen met hen over
zaken, die hiertoe betrekking hadden, geraadpleegd hebben. Daar zij het volk ver-
tegenwoordigden, zoo was hunne toestemming in de belastingen voor al de onderdanen
verbindend; en deze toestemming had de Heer noodig. Immers, overeenkomstig het vast
beginsel in het Europisch staatsregt van dien tijd, had de Vorst, hoe onbepaald ook
anders zijne magt mögt zyn, niet de bevoegdheid, buiten de gelden, die hem wettig
toekwamen, eigendunkelijk eenige schatting of belasting van de onderdanen te vor-
deren. De Staten hadden derhalve het regt, de gevraagde bede, óf' toe te slaan, öf
gedeeltelijk, ja zelfs geheel· te weigeren, van welk regt zij gebruik gemaakt, doch
steeds de reden hunner weigering er bijgevoegd hebben, namelijk: het onvermogen der
ingezetenen. Deze vrijwillige beden verkregen allengs de kracht van gewoonteregt,
In de vyftiende, maar vooral in de zestiende eeuw^ geraakten zij in algemeen
DES VADERLANDS. 483
gebruik; eu het ontbreekt nicl aan voorbeelden, dat zij van de Staten afgedwongen ΙθΟΟ—
werden. Niet geheel zeker is de Λvyze van stemming op de dagvaarten bij het toe-
staan der beden; het is echter hoogstwaarschijnlijk, dat ieder voor zich jselven, elk
voor zijn deel het gevraagde toestond. Van daar dat ééne stad, bij onwil, de
opbrengsten der benoodigde gelden gedeeltelijk konde verhinderen. Zoodra de bede
was ingewilligd, had de Vorst het regt haar te heffen op de wijze, welke hem het
beste voorkwam. De Staten hadden hierin geen het minste gezag, tenzij de Vorst
goedvond, hunnen raad in te winnen, of zich van hen ter invordering te bedie-
nen. — Dat in Holland de Geestelykheid, gewoonlijk de Tweede Stand genoemd,
geene zitting had in de Landsvergaderingen, verklaart men uit de vrees der Graven,
dat de hun dikwijls vijandige Bisschoppen van Utrecht, aan wier kerkelyk regtsgebied
bijna geheel Holland was onderworpen, door de Geestelijken te veel invloed op de
staatszaken zouden uitoefenen. Maar in de Nederlanden, over het geheel, bezaten de
Geestelyken byna geen staatkundig gezag, noch werden op de dagvaarten vertegenwoor-
digd, behalve in de bisdommen, waar zij den Eersten Stand vormden.
De invloed en welvaart van den Derden Stand of der Steden vermeerderden onder
de Graven uit het Huis van Henegouwen en van Beijeren, welke op het voet-
spoor hunner voorgangers, en om dezelfde redenen als zij, de stedelijke gemeenten
rijkelijk met voorregten en vryheden begiftigden, waardoor de zucht naar bevrijding
van het juk des Adels ook bij anderen krachtig werd opgewekt. Openbaarde zich dit
reeds bij den opstand van de Kennemers en hunne bondgenooten in Twaalfhonderd
acht en zestig, het vermoorden van floris V gaf het sein tot den openbaren strijd
tusschen Adel en Gemeenten. Wolkaart van Borselen ^ de gunsteling van Graaf jan I,
ondervond tot zijn ongeluk, hoe naijverig de Steden op hare voorregten waren, en
hoe stoutmoedig zy elkander tot verdediging daarvan te hulp snelden. Sedert werd
de stryd tegen de Edelen, ofschoon met tusschenpozen van rust en kalmte, voort-
gezet tot dat de geschillen van Margaretha van Henegouwen met haar zoon Wil-
lem van Beijeren door beide partyen met drift werden aangegrepen, om elkander
langs dien weg op het moorddadigst te bestoken. Het grootste gedeelte van den
Adel koos de zijde van Margaretha; meest al de Sleden schaarden zich aan die
van Willem; en dit is mede eene der oorzaken geweest van den langen duur en de
hevigheid der Hoeksche en Kabeljaauwsche onlusten (1). Zoo groot was reeds het aan-
zien der Gemeenten, dat de genoemde Gravin moest beloven, zonder toestemming der
Steden geen oorlog te zullen voeren (2). Ondanks de verderfelijke burgertwisten na-
(1) Vgl. Alg. Gesch. d. Vaderl. D, IL Si. 1Π. bl. 161, 162, 174, 175, 176.
(2) v. MIERIS, Charterb. ν. Holl. D. II. bl. 708.
61»
-ocr page 484-464 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1300— meo zij, door de verliregene vrijheid, in magt en voorspoed toe. Handel, scheepvaart,
1581
visschergen en fabrijken bereikten eenen vroeger ongekenden bloei. Zelfs rustten
de Steden in de vijftiende en het begin der zestiende eeuw op eigene kosten vloten
uit, om den handel tegen de Franschen te beschermen, den overmoed der Hanzesteden
te fnuiken, en de zee van de Geldersche en andere zeeschuimers te zuiveren. De
magt des Adels daarentegen werd grootendeels vernietigd, waartoe niet alleen de stij-
gende rijkdom der stedelingen, maar ook het oprigten van schutterijen en het in
dienst nemen van bezoldigd krijgsvolk hebben medegewerkt.
-Doch knotte de instelling der Gemeenten het aanzien en vermogen van den Adel,
zij beperkte ook de magt van den Heer. Eenigen zien in deze Gemeenten eene
nieuwe soort van Leenmannen of Vasallen, die als zedelijke personen beschouwd en
als zoodanig aan het grafelijk Hof en in het leger vertegenwoordigd werden. De
Poorters waren alzoo Vasallen der Gemeente en Ondervasallen van den Heer —
aan gene onmiddellijk — aan dezen middellijk onderworpen; eene omstandigheid,
waaruit vele stedelyke instellingen moeten verklaard worden. Nu waren de Gemeen-
ten wel aan den Vorst, als Souverein, trouw en gehoorzaamheid, maar slechts aan
hem als Heer, dienst, dat is hulp en raad, schuldig. De Leenmannen of Getrouwen
bezaten niet alleen het regt, den Heer alle dienst te ontzeggen, wanneer hij op de
voorregten, door hem bezworen, inbreuk maakte (1), maar zij hadden ook, gelijk
reeds is opgemerkt, altijd het regt, hem de vrijwillige bede of onderstand in geld te
weigeren. Werd hierdoor zijne oppermagt beperkt, daar hij zonder geld weinig of
niets vermögt, niet minder strekte tot een krachtig middel hem in toom te houden,
het oprigten van schutterijen in de steden, van welke in Holland de eerste te Lei-
den in Twaalfhonderd zes en zestig voorkomt. Uit de schutters werd de manschap,
ter heirvaart voor den Vorst bestemd, gekozen, maar welke ook tegen den Heer,
in geval van onderdrukking of phgtverzuim van zijne zijde, konde gebezigd worden;
en eene maand was voldoende, om een geheel leger tegen hem op de been te bren-
gen. De geldmiddelen en de strijdkrachten des volks bevonden zich alzoo in de han-
den der Edelen en Sleden. Het in dienst nemen van huurbenden, vooral onder de
Graven uit het huis van Beijeren, verhoogde aanmerkelijk den invloed en het gezag
der Gemeenten, welke den Vorst geld verschaften, om deze huurlingen te onderhouden,
doch daarvoor van hem meer vryheden en voorregten eischten. Ten bewgze van dat
gezag strekt onderanderen, dat Dordrecht ongestraft weigerde, zich aan eene uitspraak
van den altijd geld behoevenden albrecht van Beijeren te onderwerpen; en dat de
Steden van jan van Beijeren het regt bedongen, om zoo dikwerf het haar goed dacht
(1) Zie hiervoor, bi. 468—472.
-ocr page 485-DES VADERLANDS. . 4üi
te vergaderen, lerwgl zonder hare toestemming geen munt geslagen, of een Treemdeling 1300-
met eenig ambt in Holland bekleed mögt worden. De Landsheeren begrepen zelfs, dat hun
erfgenaam Tan de opTolging, ofschoon dit door de gewoonte tot wet en regel was gewor-
den, niet Terzekerd konde zgn dan met den wil en bgstand der Gemeenten. Vandaar
dat WILLEM VI Tan de Edelen en Steden de plegtige Terklaring verzocht en verkreeg,
dat zij, wanneer hij zonder wettigen zoon na te laten mögt overlijden, zgne dochter
JAKOBA als Erfdochter en Leenvolgster ontvangen, en tot regtgcboren Landsvrouwe hul-
digen zouden (l·). En toen jan van Beijeren bij uitersten wil zijne regten op Holland
en Zeeland aan den magiigen filips van Bourgondie overgedragen en Termaakt had,
verklaarden de Steden gezamenlyk met den Algemeenen Raad en de Ridders, dat
jaïï van Braband, de gemaal van jakoba, Graaf van deze gewesten moest blyven (2).
Even als met het regt van opvolging, was hel gesteld met der Graven regt van oorlog
voeren en vrede te sluiten. De uitoefening van dit onbetwistbaar regt, hetwelk de Sta-
ten zelve erkenden, werd echter grootelijks afhankelijk gemaakt van den goeden wil der
Edelen en Steden, zonder wier vrijwillige hulp en onverpligten bijstand de Landshee-
ren de krijgskoslen niet konden bestrijden en hel vermogen misten, de vredesverdragen
te doen eerbiedigen, sinds hunne eigene middelen niet toereikend geworden waren,
om in de vermeerderde behoeften van den Staat te voorzien. Van hier dan ook, dat
de medeonderteekening van den Adel en de Gemeenten, tot bevestiging der aangegane
verdragen, als een noodzakelijk vereischte werd aangemerkt. Niet alleen door deze af-
hankelijkheid van de meer of minder gunstige gezindheid der Edelen en Steden, vooral
bij het eischen van vrijwillige beden, maar ook omdat dikwijls de Graven bij privilegiën
van eenige souvereiniteitsregten afstand deden en de Staten deze tydelijk mede uitoefen-
den, werd der Vorsten oppermagt beperkt en gematigd. Sedert het volk burgerlijke
vrijheid had verworven, haakte het naar staatkundige; en in de vijftiende en zestiende
eeuw is een onophoudelijk streven naar meer vrijheid en zelfstandigheid merkbaar (3).
(1) Alg. Gesch. U. VaderL D. 11. St. 11. hl. 457—459.
(2) Alg, Gesch. d. Vadert. D. II. St. II. bl. 494.
(3) v. MiEßis, Charterb. ν. Holl. D. 1. hl. β12. D. II. bl. 221, 274 , 275 , 493 , 575 , 708.
D. III. bl. 22, 44, 45, 46, 49, 55, 56, 61, 62 , 64, 160. D. IV. bl. 4, 12, 123, 192, 193,
236 , 242 , 250 , 292 , 300, .358 , 365 , 488, 932. Grant Placaatb. i). IT. bl. 658 , 2072. D. III.
bl. 8, 13, 27. J). IV. bl. 11, 39. ü. V. bl. 713. i). VI. bl. 173. puiui-pus α leydis, de Cura
Reipubl. c. 59. van loon, Aloude Holt. Reg. Ü. IV. bl. 200 , 225 , 237. D. V. bl β1, 128,
140—148, 199, 500. κι,υιτ, Hist. d. Holl. Staatsr. D. I. bl. 3—25 , 369—374. D. II.
bl. 287—313. D. IV. bl. 23—62, 121—128. rakpsaet, Oeuvres Cmnpl. T. I. p. 166, 171, 184.
T. 11. p. 166, 169, 193 , 285. raepsaet, Over de Poorterijen, bl. 7—31, 126. i. i. vah hees,
Disputatio historieo-juridica inauguralis de Nobilibus ac Urbium Delegatis, sub Comitum Hollandiae
486 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
In Zeeland was de regering, onder de opperraagt des Graven, zamengesteld uil drie
Leden, de drie Stalen van den Lande genaamd, namelijk; de Geestelijkiieid, welke
eerst door onderscheidene Kerkvoogden, naderhand alleen door den Abt yan Middelburg
vertegenwoordigd werd; den Adel en de Ridderschap, die oudtijds hoofd voor hoofd ter.
Statenvergadering verschenen, maar ten laatste door eenen Eersten Edele zijn vervangen
geworden; en de vijf Goede Steden Middelburg, Zieriksee, Romerswale, Goes, en
Tholen, welke te zamen ééne stem uitmaakten. De dagelijksche zaken, die ter be-
schikking van de Staten stonden, werden door den Abt en de Edelen, ondersteund door
eenen Pensionaris, afgedaan, zonder dat de Steden er over bijeengeroepen werden. De
laatste volledige vergadering der Zeeuwsche Staten op dien voet heeft waarschijnlijk in
Lentemaand Vijftienhonderd twee en zeventig plaals gehad, toen door den Abt ^άά Mid-
delburg, de Edelen en de vijf Sleden staatsgewijze over het invorderen van den Tienden
en Twintigslen Penning is geraadpleegd. De groote omwenteling van zaken in Zeeland,
welke kort daarop volgde, gaf eene andere gedaante aan de staatsregeling (1).
Het gezag der Utrechtsclje Bisschop])en was op het einde der derliende eeuw door
de Kaj)iltels of de Hooge Geestelijkheid zeer beperkt geworden (2). De wereldlijke
magt dier Mijtervorsten werd sedert nog meer ingekrompen door de Graven van Hol-
land en Gelre, aan wier heerscijzucht hel SiicIU dikAverf ten prooi strekte, en wier
invloed zicli inzonderheid bg eene Bisschopskeuze vertoonde. Tot welke beperking het
bisschoppelijk gezag gebragl was, toont de vermaarde Landbrief van Bisschop arnoud
VAW HOORNE van het jaar dertienhonderd vijf en zeventig, welke door hem en al zijne
opvolgers plegtig bezworen werd. Hij erkende daarin, dat de beden, welke hy tot
lossing van eenige verpande Stichtsche steden gevorderd had, hem om regier gunste en
van geenen regie waren ingewilligd. Hij beloofde, van den Lande geen morgengeld^
huisgeld, noch geenerkande gemeene schaUingeu meer te 7.u\\en vergen. H^ zou's Lands
regimine Ordinis constiLuentihus, p. 58—219. van hees van berkel, lieschouiving over Gesch. en
Staalsr. bl. 48—70, 116—141, 155—157. Over de magt der Steden onder de Holl. Graven,
in tydeman's Mnetnosyne., ü. li. bl. 121—151. Schets van Neerlands Staatsbestuur, bl. 31—38,
42—44. Hist. d. Satisfactie υ. Goes, bl. 5—12. wagenaar, Yaderl. Ilist. D. 111. bl. 45, 73,
356, 486—490. van wijn op wageraar, St. 111. bl. 95. Naleez. op de Yaderl. Hist. bl. 149.
te water, Yaderl, Hist. D. II. bl. 67, 235. meerman, Gesch. ν. Graaf wihim II, D. 1. bl. 198,
202, 205, 212, 216. van spaen, Int. t. d. Hist. v. Gelderl. D. II. bl. 254, 255. D. III.
bl. 101—112, »119, 196. v. spaen, Ilist. d. Heeren van Amstel, bl. 41, 42- bilderdijk, Gesch.
d. Yaderl. D. IV. bl. 23, 24. Alg. Gesch. d. Yaderl. D. II. St. II. bl. 34 , 39 , 40, 249 , 256,
299 , 454 , 457 , 469 , 494.
(1) Hist. d. Satisf. v. Goes, bl. 87—104.
(2) Alg. Gesch. d. Yaderl D. II. St. I. bl. 486—490.
1300-
1081
t
DES VADERLANDS. . 4üi
sloten en ambachten nimmer bezwaren of vervreemden, of aan iemand anders te be- 130(^
1581
waren geven, dan die welgeboren, in het Sticht ter wereld gekomen en gegoed was,
en welke vóóraf in het Kapittel, voor de Geestelijkheid, voor Ridders, Knapen, Stad èn
Steden des Stichts van Utrecht zou moeten zweren, dat hij de sloten en ambachten
onbezwaard zou laten. Hij verbond zich, elk regt te verschaffen naar zijnen staat, mits de
Geestelijkheid in hare voorregten onverkort bleve. Hij zou geen oorlog aanvangen dan
met bewilliging der Hooge Geestelijkheid^ Ridders, Knapen en de Steden van Utrecht^
als van ouds regt was en geweest was. Eindelijk verklaarde hij elk ontslagen van de
gehoorzaamheid hem verschuldigd, zoo hij te eenigen tijde een van deze punten ver-
brak; ook zou hij, nevens de Edelen en Steden, de Burgzaten en Ambachtslieden
noodzaken tot het naarkomen dezer punten (]}. De Kerkdijken en Edelien niet alleen,
maar ook de sleden Utrecht., Amersfoort en Rhenen hadden destijds reeds zoo veel
aanziens verkregen, dat zij dezen Landbrief mei haar zegel bekrachtigden. Wijk te
Duurstede en Montfoort, welke toen nog aan bijzondere Heeren behoorden, hebben
sedert insgelijks deel aan de Regering verkregen. De vier Kleine Sleden zijn in de
volgende eeuw, nevens de Geeslelijkheid, de Ridderschap, en de Stad Utrecht^ onder
den naam van Staten des Gestichts of des Lands van Utrecht erkend en beschreven
geworden (2). Steeds deden de Steden, welke, even als de Edelen, de Bisschoppen
in hunne oorlogen vrijwillig met manschappen en geld ondersteunden, zich meer en
meer gelden, veel malen zelfs ten nadeele der bisschoppelijke regten, en handhaafden
moedig, maar niet altyd even voorzigtig, hare vrijheden en voorregten tegen hare
gebieders (o). Vreesselgke binnenlandsche beroeringen waren hiervan het gevolg;
vreemde invloed ondermijnde de volksonafhankelijkheid, en eindelijk geraakte het we-
reldlijk gezag in handen van karel V.
Het bisdom was in twee groote deelen gesplitst; het Neder-Sticht', of de Landen aan
deze zijde van den IJssel; en hel Boven- Sticht, of de Landün aan gene zijde van of
over den IJssel, Het Neder-Sticht omvatte het tegenwoordig gewest Utrecht en eenige»
bezittingen in Holland en Gelre. Onder het Boven-Sticht verstond men Salland,^
Twente, Vollenhove, Drenthe en Groningen. Het Bovensticht geraakte slechts traps-
gewijze onder de wereldlijke heerschappij der Utrechtsche'Bisschoppen (4). Overijssel·
bleef echter een bestuur of staat op zich zelf; alleen werdén er de Edelen en Steden doör
(1) Utr. Plucaalb. D. i. J)l. 29. matthahüs, de Nohilitate. p. 776'.
(2) BDRMAN, Utr. Jaarh. D. L bl. 152.
(3) y^V Aig. Gesch. d. Yaderl. D. II.· St. 11. bl. 62—68,' 263 , 542. St. Hii bl. 100, 1012,
107—112, 315. · . . '
(4) RACER, Overijssels. Gedenkst. D. II. bl. 42—103. Overijss. Almanak voor 1842, bl. 13i).
-ocr page 488-488 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— den Bisschop opgeroepen, om met de Staten van het Nedersticht over zaken van gemeen-
^^^^ schappelyk belang te raadplegen. Het Landsheerlyk regt op Overijssel^ door de Bis-
schoppen verkregen, behoorde aan de Kerk van Utrecht^ daar alles wat de Kerkvoog-
den in hunne hoedanigheid als Bisschop ontvingen of bezaten, alleen der Stichtsche
Kerk of Geetelgkheid toekv^^am. Dit echter maakte, wat de vrijheid van Overijssel
betrof, geene verandering, dewyl het niets ter zake doet, wie Landsheer is, maar wel,
hoe ver zich zijn regt uitstrekt. Het regt van de Kerk van Utrecht in Overijssel was
allengs verdwenen. Immers in Vijftienhonderd acht en twintig droeg de Bisschop zijn
wereldlyk gebied over dat gewest en de domeingoederen aldaar, even als over het
Neder-Sticht, aan Keizer karel den Vijfde op, zonder dat de bewilliging van de Kerk
van UtrecM gevorderd of ondersteld werd daartoe noodig te zyn. De Staten van
Overijssel hebben deze opdragt nicl den Keizer en den Bisschop bewerkt (1).
De vereeniging van het Boven-Sticht met het Neder-Stichl tot éénen staat konde ook
niet geschied zijn zonder verkorting van het regt der Edelen, van het Gemeene Land
of der Eigenerfden, en van de Sleden van Overijssel, sinds deze laatste een afzonder-
Igken stand in den Staat uitmaakten (2). Hel is niet onwaarschijnlijk, dat eenige de-
zer Steden reeds in het tijdvak der Franken aanwezig geweest zijn. Hoewel het
vermogen stadsregten te verleenen de Keizer alleen bezat, hebben echter de
Bisschoppen van Utrecht verscheidene plaatsen in Overijssel^ doch niet vóór de der-
tiende eeuw, er mede begiftigd. De Steden, in aanzien toegenomen en van belang
geworden, werden er, even als elders in de Nederlanden, een afzonderlijke stand
en verschenen sinds de eerste helft der veertiende eeuw, nevens den Adel en het
Gemeene Land, ter Landsvergadering, op welke de Geestelijkheid niet werd verte-
genwoordigd. De Landsvergaderingen werden op den Spoelberg bg Zwol onder den
open hemel gehouden. Het eerste voorbeeld er van vindt men in het jaar dertien-
honderd acht en twintig; doch na de vijftiende eeuw bespeurt men niet meer, dat
de Eigenerfden of het Gemeene Land haar hebben bijgewoond. Oudlyds werd op
deze Landsvergaderingen geen onderscheid gemaakt tusschen Groote en Kleine Steden.
Gelijk er uil elk kerspel van het Gemeene Land een afgevaardigde verscheen, zoo
ook ongetwijfeld kwam er een uit elke stad. Niet vroeger dan in de vijftiende eeuw
komen Deventer, Kampen,ατχ Zwol er afzonderlyk als Hoofdsteden op voor. Dit onder-
scheid zal zich dagleekenen van den tyd, dal de Groote Steden verre boven de Kleine
in vermogen en aanzien waien geklommen. Zij waren de voorstanders van de Kleine
(1) kager, Overijss. Gedenkst. D. IL bl. 173—176. Alg. Gesch. d. Vadert. D. II. St. III.
bl. 308, 354—357 , 364 , 366.
1
(2) RACEB, Overijss. Ged&ikst. D. li. bl. 177.
Β '
wmam
-ocr page 489-DES VADERLANDS. . 4üi
Sleden geworden, welke zy op de Landsvergaderingen vertegenwoordigden, doch die het 1300—
regt van oproeping ten Landdage behielden bij het behandelen van gewigtige punten.
De voorregten der Overijsselsche Steden werden, naar mate van den aanwas van haar
vermogen en van de behoeften des Landsheers, vermeerderd en wel derwijze, dat er
eindelijk geen wezenlijk deel van heerschappij voor den Vorst meer overbleef. Een
regt van bescherming, hetwelk hij over eenige dier Steden onder zekere bepaling nog
mögt behouden hebben, wordt, gelijk men weet, niet als' een regt van Souvereiniteit
aangemerkt. De Sleden, welke tol die hoogte waren gestegen, werden daardoor Rijks-
steden, dewijl zy niet meer aan de heerschappij van eenen Landsheer onderworpen,
maar als in zijne plaats getreden waren en onmiddelliyk onder het Ryk behoorden.
Diegene echter, welke onder zijne bescherming gebleven en alzoo, wat deze be-
treft, niet regtstreeks onder hel Ryk gekomen waren, werden deswege niet voor
Rijkssleden gehouden. Dit heeft aanleiding gegeven, dal eenigen eene derde soort
van Sleden, lusschen Rykssleden en die, welke aan de heerschappij van den Landsheer
onderworpen bleven, gesteld hebben, namelijk de Gemengde Steden. Deventer, Kampen
en Zwol werden, ten gevolge van hunne onafhankelijkheid van eenen Landsheer, Rijks·-
of Vrije Steden; men tracht derhalve te vergeefs, hunne verheffing lot dien rang aan
eene verklaring of byzondere gunst van den Keizer of hel Rijk loe te schrijven (1). —
Behalve de algemeene Landsvergaderingen in Overijssel, hield men in Twente, en ver-
moedelijk ook in Salland, nog bijzondere Landdagen bij gelegenheid van de hul-
diging van den Bisschop, en bij zijn eisch om hulp in tijd van nood. De plaats dezer ,
bijeenkomsten in Twente was denkelijk de berg of hoogte te Markel of Markelo, welke
nog onder den naam van Ilelpe bekend is, die afgeleid kan zijn van de hulp, welke
de Bisschop aldaar eischle (2).
Nadat hel den Utrechtschen Kerkvoogden gelukt was, de onderscheidene landschappen
en heerlijkheden, uil welke het tegenwoordig Overijssel was zamengesteld, te ver-
eenigen, trachtten zij Drenthe met dal gewest onder één gebied of beheer te brengen.
Mogen de Drentsche Edelen hiervan niet afkeerig geweest zyn, zeker is, dal de Eigen-
erfden, die aan hunne vryheden en voorregten ten uiterste verknocht waren, zich er
met kracht tegen verzet hebben. Wel wordt in den landbrief van Bisschop filips van
Bourgondië in Vijftienhonderd achttien, Drenthe onder de landschappen genoemd,
welke tol Overijssel behoorden, en gemeld, dat de Drenlhsche Ridderschap met de Sta-
len van Overijssel op het slot Ie Vollenhove ter Landsvergadering is verschenen en met
(1) RACER, Overijss. Gedenkst. D. L Voorberigt, ^ 1, 5, 6, 10, 11, 14, 15. D. IL bl. 179,
D. IV. 1)1. 10. Tegenw. Staal v. Ovcrijitset, ΰ. l. bl, 1.91—200.
(2) RACEit, OveHjss. Gedeiiltal. ü. il. bl. 1Ó2, 183.
II Deel. 6 Sttikl. 6ïi
-ocr page 490-490 ALCtEMEENE rxESCHlEDENIS
1300—hen eenige wetten gemaakt heeft, tnaar de Eigenerfden bewerkten gewelddadig, dat
deze vergadering, voor zoo ver Drenthe betreft, vruchteloos afliep en de genoemde,
bg voorraad opgestelde landbrief niet door de Drentsche Edelen werd gezegeld (1).
De Bisschop van Uirecht hield, als Graaf van Drenthe, oudtijds te Koeverden eenen
Ambtenaar of Slotvoogd, welke er in zijn naam het wereldlijk gezag uitoefende. Bisschop
HERBERT schonk dit ambt en het regtsgebied over Drenthe in leen aan zijn broeder
LUDOLF, welke alzoo in zijn persoon deze beide betrekkingen vereenigde, en wiens af-
stammelingen zich, naar het slot door hen in leen bezeten, vah koeverneiv noemden.
Z,ij waren de vertegenwoordigers van hun Leenheer, den Graaf-Bisschop, die nogtans
somtijds zelf in Drenthe verscheen, om in persoon het regtsgebied, althans gedeeltelijk,
over zijne Drentsche onderdanen te voeren, wien echter hel bezoek van hun Landsheer
eene aanzienlijke som gelds kostte. Daar de Slotvoogden van Koeverden zich dikwerf
bij 'sBisschops vijanden voegden, en zelfs de wapenen tegen hun Leenheer opvatten,
was het diens belang, hunne magt zoo veel mogelijk te knolten. Totdat einde ontnam
hij hun een gedeelie van liun regtsgebied in Drenthe, en stelde daarover eenen afzon-
derlijken gezagvoerder onder den titel van Schotte of Schulte van Drenthe, hetgeen
hetzelfde als Drost beteekende. Even als de Slotvoogd van Koeverden, was de Schulte
van Drenthe in zijn regtsgebied Stedehouder van den Graaf-Bisschop. Beide bedie-
ningen werden in erfelijk leen bezeten; de eerste door de Ridders van koeverden, de
laatste door de Ridders v\n eelde, welke op het slot van dien naam hun verblijf hiel-
^den, en vandaar meermalen Schuiten van Eelde genoemd worden. Als Stedehouders
van den Graaf-Bisschop, stond ieder in zijnen regtsban aan hel hoofd van de burgerlijke,
de krijgs- en de regtszaken. Hoogstwaarschijnlijk waren zij ook belast met hel innen
van 'sBisschops tollen en der overige belastingen en inkomsten, welke hem als wereld-
lijk Heer van Drenthe moesten worden opgebragt, gelijk mede van de breuken of boe-
ten , die te zijnen bate werden verbeurd en voor hem, als ook voor zijne Stedehou-
ders , welke er een gedeelte van genoten, eene rijke bron van inkomsten opleverden,
daar in die tijden de grootste misdrijven zelfs met geld konden worden geboet. Als
Bisschop en Hoofd der Kerk moest hem elk schrikkeljaar eene bepaalde som, Precarie
genoemd, opgebragt worden; en als Graaf, als wereldlijk Heer van Drenthe, werden
hem, na gedaan verzoek, vrijwillige giften of heden geheel of gedeeltelijk ingewilligd,
ook wel afgewezen, hetgeen echter niet dikwerf zal plaats gehad hebben. Beden waren
derhalve wereldlijke, Preeariën daarentegen kerkelijke of geestelijke inkomsten. Voor
hel overige vermögt hij de Drenthenaars met geene buitengewone lasten of opbrengsten
(1) raoefl, övprijss. Oedenkat. 1). li. hl. 183—185. markin. Over de heaturen in Drenthe,
'Iweede Slak, Tweede Grdedic. hl. 165—173.
DES VADERLANDS. 491
bezwarenj slechts eenmaal, l>ij een gevvapenden inval des Herlogs van Jf/ee/" in het 1300—
Β oven-Sticht, werd hem het heflen eener buitengevtone belasting, ter bestrijding der
oorlogskosten, ingewilligd (1).
Bij 'sBisschops Ambtenaren of Leenmannen te Koeverden en te Eelde, welke hem
vertegenwoordigden om voor zijne regten of belangen t« waken, berustte echter het
burgerlgk bestuur evenmin alleen als de burgerlijke regtspleging; het volk had niet
weinig aandeel in beide. Onder het volk moet men, althans in Drenthe^ de vrije
eigenaars, tevens bezitters van alodiale grondeigendommen verslaan, welke bovendien
in de gemeene veenen, velden, bosschen, weiden en wateren der ongescheidene inarkea
aandeel hadden of geregtigd waren, en in Drenthe hun verblijf hielden. Naar oud
Germaansche gewoonte, werden in dat gewest op gezette tyden, of zoo dikwerf de
omstandigheden het vorderden, volksvergaderingen gehouden, op welke over de alge-
meene belangen werd geraadpleegd. Van deze bijeenkomsten waren de eigenhoorigen,
de meyers, de huurders of pachters, de leenmannen, de geestelyken en kerkdijken, de
dienstmannen en allen, welke geene vrije grondeigenaars waren, uitgesloten. Grondeigen-
dom, gepaard met aandeel in de gemeene of onverdeelde gronden, maakte den Dren-
thenaar geregtigd tot hel medebeheer van de zaken des Gemeene Lands; en door niets
anders mögt of konde hij daartoe worden toegelaten. De Eigenerfden {cives), van welken
stand of rang ook en al dau niet van Adel, beraadslaagden, handelden en besloten over
de belangen van het Gemeene Land, en maakten éérst met de Graven der Keizers,
later mei de Stedehouders der Utrechtsche Bisschoppen, als 't ware, een ligchaam uit,
welk eene soort van burgerlijk bestuur uitoefende. Somtijds sloten zij, zelfs zonder de.
Stedehouders van den Graaf-Bisschop te kennen, overeenkomsten van allerlei aard, zoo
wel met de aangrenzende Landschappen {pagi) als met den Landsheer zeiven. Wan-
neer op de algemeene vergaderingen niet de geheele eigengeërfde bevolking ver-
scheen , werd zij door eenigen, uit haar midden gekozen, vertegenwoordigd, die ten
getale van vier en twintig aldaar, of alleen, namens de Gemeente Meente (eommuniias)
of liet gemeene Volk [Universiias) des Lands van Drenthe, of met en benevens hunne
afzenders [committenten) over alle zaken handelden, welke hel bestuur en hel belang
des Lands betroffen. Hun was ook, onder de leiding en voorzitting van des Bisschops
Stedehouders, de uitoefening van het burgerlyk regt opgedragen. Zij vverden de Etlen^
de Gesworeneji, de gezworene Regters, ook wel de Wijsheid van het Land van Drenthe
genoemd. De bewaring van 'sLands zegel was hun, naar het schijnt, toevertrouwd.
De bisschoppelijke Stedehouders gebruikten hun eigen zegel. De Adel en de Geeste-
(l) MAGMK, Over de besturen in Drenthe, Tweede Stuk, Eerste G«;deelte, bl. 3—8, 5U—71»
77, 113—125. Tweede Stuk, Tweede Gede.Ue, hl. 158—165.
62
-ocr page 492-492 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—lijkheid hebben, als Ugchaam van Staat, in de middeneeuwen in Drenthe geen aan-
jKOi
deel in het bestuur gehad. Ook waren er de Adellijken niet boven de Onadellyken
bevoorregt (1).
Toen het geslacht vak eelde, naar het schijnt, in de eerste helft der veertiende
eeuw was uitgestorven, wisten de Slotvoogden van Koevorden zich allengs hel bestuur
over geheel Drenthe te verwerven, waartoe de magteloosheid en het slechte beheer van
eenige Utrechtsche Bisschoppen hun de behulpzame hand boden. Hel blijkl uil echte
bescheiden, dat de Drenthenaars in Dertienhonderd twee en tachtig reinoud van koe-
VERDEN als hun Hoofd erkend hebben, en hij hen als zijne onderdanen of onderhoo-
rigen beschouwde. Maar loen deze overmoedige Leenman door daden van willekeur
de Drenthenaars van zich verwyderd, en de keuze van prederik van Blankenheim op
den ütrechlschen bisschopszetel te vergeefs tegengewerkt had, werd hij door dien Kerk-
voogd met kracht van wapenen van zijne heerlijkheid en van alle regtsgebied in Drenthe
ontzet, en dit gewest benevens Koeverden in Dertienhonderd vijf en negentig weder bij
het Slicht ingelyfd, van hetwelk zy sedert lang vervreemd geweest waren. Beide zijn
sinds dien tïjd niel weder in leen uitgegeven (2). De Bisscliop slelde er onmiddellijk,
als zyn wereldlijken verlegenwoordiger, eenen Sledehouder aan, welke onder den lilel
van Ambtman of Drost van Koeverden en Drenthe in zijn naam hel bewind voerde.
De Drost was waarnemend of plaatsvervangend Heer van de heerlijkheid Koeverden en
Bevelhebber van de krijgsbezelling aldaar; voorls Hoofd van hel burgerlijk bestuur, van de
regtspleging in burgerlijke, boelstrafTelijke en lijfslrail'elijke zaken, en ontvanger van de
boelen en breuken in geheel Drenthe. De Drosten zyn aangebleven zoo lang de Bis-
schoppen van Utrecht hel wereldlijk gebied over Drenthe gevoerd hebben (5). Er was
in elk kerspel een Schulte, door den Bisschop zei ven aangesteld, welke de werkzaam-
heden der Gevolmagligden leidde, die door de Eigenerfdeu, welke zelve de zaken
van hel kerspel en wat er onder behoorde bestuurden, waren gekozen en aan wie het
regelen en het beheer der uilvoering van dagelijksche zaken was opgedragen. Hij was
insgelyks belast met het uitvoeren van de bevelen door den Landsheer, den Drosl, en
de Landschappelijke Regering uitgevaardigd. Hij moest in zijn kerspel de burgerlijke
lucht [politie) handhaven, voor de openbare veiligheid zorgen, misdadigers en verdachte
personen opligten, bedelaars en landloopers weren, en op hel behoorlijk onderhouden
ΜΛϋΝΐλ, Over de besturen in Drenthe, Tweodc Stuk, Eerste G(;deelie, 1)1.71—76, lOÖ—112.
(2) MAGNiN, Over de besturen in Drenthe, Tweede Stuk, Eerste Gedeelte, bl. 68, 165—185.
Tweede (Tedecllo, bl. 175.
(3) MAiiMN, ^hu/r de bonturen in Drenthe, Tweede Sluk, Tweede Gedeelte. bl 1—60, 175, 176-
-ocr page 493-DES VADER LAi^DS. 495
van wegen, walerlozingen, bruggen en dergelijke letten. Hij was tevens Rcgter, zoo 1300—
wel in eersten aanleg als in het hoogste beroep; doch dit laatste alleen in zaken, welke
hel bedrag van tien Arendsgulden (drie gulden vijftig cent Nederlandsch) niet te boven
gingen. Bisschop frederik van Blankenheim had de oude regten, de wettelgke gebruiken ,
en de gewoonten van Drenthe laten bijeenzamelen en in schrift stellen, en daardoor een
blyvenden waarborg verschaft voor de ongeschondene bewaring en het voortdurend be-
houd van het oude Drentsche Landregt, welk hy bekrachligde. Het woeste gedrag der
bevolking noodzaakte hem eerlang, dit Landregt met gestrengere strafbepalingen tegen
dagelijks voorvallende misdaden en wanbedrijven te vermeerderen. Zelfs zag Bisschop
RUDOLF van Diepholl om dezelfde reden zich gedrongen, het Landregt te herzien en
te wijzigen. Met toestemming der Drenthenaren vaardigde hij een stuk uit, bekend
onder den naarn van: LandregI van Bisschop rudolp van Diepholt; doch dit bragt
geene verandering in de wijze van het Landsbestuur. Op de volksvergaderingen, Land-
dagen of Landsdagen genoemd, die in de opene lucht, nu hier, dan elders werden
gehouden, behandelde en regelde men, even als sinds eeuwen, alle zaken, welke het
burgerlijk bestuur des Lands betroffen. Behalve de twee gewone Vergaderingen, de
eene in het voor- de andere in het najaar, werden er ook, wanneer 'sBisschops Stede-
houder dit noodig keurde, buitengewone Landdagen door hem uitgeschreven, en deze
zoo wel als gene onder zijn voorzillerschap gehouden. Geen Eigenerfde, mits van een
onbesproken gedrag en in bezit van niet minder dan het bepaalde grondeigendom,
was van hel regl uilgesloten, aan deze vergaderingen en aan de beraadslagingen
over de belangen des Lands of der bijzondere gemeenten deel Ie nemen. De Edelen,
indien zy de vereischlo landeigendommen bezaten en in Drenthe woonachtig waren,
slemden op (ie volksvergaderingen mei, onder en even als de Eigenerfden, met wie zij in
alle opzigten, zelfs in hel dragen van lasten, in zaken van regtspleging, in het regt
van jagt en visscherij als iinderzins, volkomen gelijk stonden, Ms Ligchaam van Staal,
als een afzonderlijke Stand, als Ridderscliaji waren zij in Drenthe niet bekend; (;n daar
zij versloken waren van regten en vooncgleii, welke de Adel elders genoot, ligt mis-
schien hierin de reden, waarom in dal gewest, naar evenredigheid, minder Edelen
dan wel in andere Nederlandsche stalen gevonden wenlen. De Geestelijken vorm-
den er evenmin een bijzonderen Stand of Ligchaam van Staat, en hadden vol-
strekt geen aandeel in het bestuur des Lands. Er was alzoo in dit gewest slechts
één Sland, die der vrye Eigenerfden, welke gemeenschappelijk met den Stede-
houder van den Graaf-Bisschop de regering des Lands uitmaakte. Behalve de
algemeene volksvergaderingen, waren er Buren of Boer- en Markvergaderingen,
waar hoofdzakelyk over zaken van plaatselijk belang gehandeld, en zoogenaamde
Hagelspraken, op welke gewoonlijk over de ^punten beraadslaagd werd, welke
130Q— op den Landdag moesten behandeld worden (1). Op deze eeuwen oude wyze van
1581
bestuur werd inbreuk gemaakt, toen Hertog k.irel van Gelre in Vijftienhonderd
twee en twintig Koeverden veroverd en aan de bisschoppelijke regering over Drenthe
een einde gemaakt had. Hij immers bekommerde zich niet om de regten en voorregten
der Landzaten. In strijd daarmede stelde hij tot Drosten en Schuiten vreemdelingen
aan, en het schijnt, dat onder zijn bewind de Drentlienaars in het houden hunner volks-
vergaderingen belet of verhinderd en beperkt zijn geworden. Het burgerlijk bestuur
kreeg een meer Overijsselsch en Geldersch aanzien; de Edelen verworven meer, de
Eigenerfden minder invloed op de zaken de Lands. Er werden geene beden meer ge-
vraagd, maar de ingezetenen met brandschattingen en andere lasten bezwaard (2).
De stad Groningen met baar regtsgebied, en dc Ommelanden, of Hmisingo, Five-
lingo en hel Weslerkwartier, ook Klein Friesland genoemd, vormden twee Staats-
ligchamen met een afzonderlijk bestuur en wetten; zij sloten onderling verbonden, of
])eoorloogden elkander. De Bisschoppen van Utrecht strekten hun gezag tot in en over
de stad Groningen uit, op grond van den giftbrief van Keizer hewdrik III, in welken
echter, naar eeniger meening, geen sprake van Groningen is (3). Hoe dit zij, zeker
is, dat de Graaf van Bentheim, door den Utrechtschen Bisschop en de stad Gro-
ningen in hunne geschillen tot scheidsman gekozen, in Veertienhonderd zes ver-
klaarde, dat de Stichtsche Mytervorst Heer van Groningen, en die stad verpligt was,
hem als zoodanig hulde en trouw te bewijzen. Deze uitspraak steunde op 's Bis-
schops schriftelijk overgeleverde gronden van regt tot deze huldiging, en op de
verklaring der stad zelve, dat de heerlijkheid en het geregt in Groningen, hoog
en laag, aan den Bisschop en de Kerk van Utrecht behoorden (4). Evenwel niet vóór
Veertienhonderd negentien werd Bisschop prederik van Blankenheim, onder zekere
voorwaarden, gehuldigd en hem als wettigen Heer trouw gezworen. De stad Gronin-
gen was en bleef nu eene der zes Hoofdsteden van het Sticht (ö). Zij werd echter
ook als eene Rijksstad beschouwd, en de Keizer spreekt van; onze en des Rijks
lieve getrouwe Burgeuwesteren en Raad van Groningen. Hij deed er zich ook
gelden, zoo als ouderanderen blijkt uit zijn bevel aan de Groningers in Veer-
(1) MAONI«, Over de iwsfurcn in Ürenthe, Twoede Stuk, Tweede Gedeelte, bl. Cl—79,92—100.
(2) MAONiK, Over de besturen in Drenthe, üerdo Sluk, Eerste Gedeelte, bl. 37—12.
{3; Aly. Uesch. d. Vadert. 1). 11. St. i. bl. 04—86·, 490.
(4) DBiEssEN, Momim. (iron. T. IV. p. 8β0. bacer, Overijss. Gedenltst. D IV. bl. 306.
(5) westendorp, Jüavb. v. Gron. ü. ll.» bl. 360 , 406. lu 1469 werd Bis.schop david van Uour-
gondie in Groningen geluildigd, bl. 591.
494
DES VADERLANDS. . 4üi
tienhonderd drie en negentig, om de Friesche gevangenen te ontslaan, de afgeperste 1300—
schatting terug te geven, en elk bij zijne vrijheid en regten te laten, daar zij allen on-
derdanen des Rijks waren., Voorts gelastte hij elk Lid des Bestuurs of eiken Ambtman,
aan dit zyn welbehagen de hand te houden, de manslagen der Groningers te keer te
gaan, de goederen der daaraan schuldigen in beslag te nemen en hen zelve als rijks-
gebannen te behandelen. Dit bevelschrift werd van het raadhuis te Groningen afgele-
zen (1). Doch ondanks den Keizer en den Bisschop, voerde de Regering van Gronin-
gen de wetgevende magt uit. De regterlijke magt berustte bij 'sBisschops Burggraaf,
die in den beginen Rector der stad heette, doch naderhand doorgaans Prc/eci, ook dik-
werf Judex of Begier genoemd werd. Oudtijds oefende, van 'sKeizers wege, de Pre-
fect in eene stad het krijgsbewind en de regterlijke mngt uil. Deze titel was toen zeer
aanzienlijk, en stond met dien van Stadhouder of Voogd van een gewest gelijk. Onder
den naam van Officialis of Ambhnan komt insgelijks dikwijls 'sBisschops Stadhouder
en plaatsvervanger voor. In Groningen maakten en vaardigden de Burgemeesters en
de Raad, met overleg van de Wijsheid der sfady waaronder men de verstandigste en
meest gegoede ingezetenen verstond, in de veertiende eeuw wetten en keuren uit. In
het begin der volgende eeuw werd er een bhjvend ligchaarn, Gezworene Gemeente
genaamd, uit vier en twintig personen gekozen, om met of in de plaats van de Wijs-
heid der stad den Raad behulpzaam te zijn. Later wisten de Gilden te bewerken,
dat meestal bij het bepalen van weiten tot geldzaken en burgerschap betrekkelijk,
eenige hunner oudste en wijste leden, welke men de Gemeene Achtc noemde, door de
Regering geroepen werden. Omstreeks Veertienhonderd zeventig werd de wetgevende
magl der stad rnet de Bouwmeesters der Gilden vermeerderd, welke sedert altijd in de
Avetten mei de Hovelingen der Gilden voorkomen (2). Op eigen gezag voerden de
Burgemeesters en de Raad oorlog, sloten vrede, en gingen overeenkomsten aan met
hunne naburen, zelfs met Duiische stalen (5). Van zoogenaamde heerlijke of leeu-
regten vindt men in Groningen geen spoor. Het wapen der slad was een tweekoppige
adelaar met uitgestrekte vlerken en een dubbelen zwarten slaarl, in een goud veld en
het Groninger schild tusschen zyne klaauwen. Hel schild was wil en nu'ddcn door
liep eene groene streep (4). — üe Ommelanden waren, althans in naam, aan den
(1) WESTENDORi', Jaorb. v. Gron. D. II. b). β11, 679.
(2) avestfndoiip, Jnorl}. v. Gron. D. 11. bl. 117, 202. 238, 253. Amt. υ. h. Prov. Uir. Ge-
nootschap voor 1853—54, bl. 45.
(3) Men vindt daarvan vele voorbeelden bij westendorp, Jnarb. v. Gron. J). il. bl, 334, 337,
3.^1, .359, 362, 393, 440, 456, 470, 473—476, 489 , 503 , 506 , 519, 520, ,525 , 557 , 605,
623 , 625 , 655 , 665 , 667 , 673.
(4) WESïERDUKP, Jaa/ΰ. v. Gron, D. IJ. bl 3^4.
-ocr page 496-Keizer en het Rijk onderhoorig. Men vond er keizerlijke leenmannen en burgten,
doch de geschiedenis vermeldt niet meer van eigenlijke keizerlijke ambtenaren, welke
er het bewind voerden. Het bl^'kt veeleer, dat in het midden der veertiende eeuv?
de wetgevende magt bij Grietmannen^ Reglers, en Geestelijken^ laler ook bij Hovelin-
gen en gemeene ingezetenen of de Meene Meente berustte.' Onder Hertog kakel van
Gelre in de eerste helft der zestiende eeuw komen Abten, Kerkelijken, Hovelingen,
Eigenerfden en gemeene Onderzaten als de wetgevende magt voor. Zoowel de gedu-
rige twisten en oorlogen onderling als met de stad Groningen ^ hebben in de Om-
melanden de volksvrijheid en onafhankelijkheid te gronde gerigt. Na eenigen tyd
voor het geweld, dan van den Hertog van Saksen, dan van den Graaf van Oost-Fries-
land, dan van den Hertog van Gelre gezwicht te hebben, werden zij eindelijk in Vijf-
tienhonderd zes en dertig aan kakel den Vijfde onderworpen, nogtans onder uitdruk-
kelyk beding, dat zy by hunne oude voorregten, instellingen en landregten zouden
gehandhaafd worden, gelijk zij die van hunne ouders gehad en geërfd hadden (1).
Friesland tusschen het Vlie en de Lauwers was onmiddellyk onderhoorig aan de
Keizers, hetgeen echter door eenigen betwist wordt, en genoot, tegen eene kleine
geldelijke opbrengst, de bescherming van het Duitsche Rijk. Krachtig echter verzet-
ten zich de Friezen, wanneer de Keizer goedvond, eenige deelen van hun gewest aan
naburige Vorsten weg te schenken; en zy beoorloogden, over het geheel even geluk-
kig als dapper, de Graven van Holland, van Gelre, en de Bisschoppen van Utrecht,
welke poogden, met de wapenen zich in het bezit dier giften te stellen. Indien nu
de Friezen, merkt men hierbij aan, onder het Rijk behoord hadden, zou zulk een
gedrag allervreemdst geweest zijn, dewijl de souvereine regten der Keizers er door
aangetast en verkort werden, hetgeen noodwendig gestraft moest zyn geworden,
en dit is echter nooit geschied (2). In het tegenwoordig Friesland heeft nimmer
het leenstelsel bestaan; men kende er geen leenregt, noch heeft hel er ooit ge-
kend; er waren leenheeren noch leenmannen, lijfeigenen noch hofhoorigen, schot-
bare lieden noch dienslpligtigen. Elk inboorling deelde »in hel volle genot der
persoonlyke vryheid, konde gaan werwaaris hy wilde, en zyn onderhoud verdienen,
op welke wijze hy verkoos; hij was tot geene andere dienst verphgt dan Lot den alge-
meenen heerban of de volkswapening Ier verdediging van den vaderlandschen grond,
(1) Aanteekeningen van het Prov. Utr. Genootsch, 1853—1854, bi 46', 51. Mea vindt al-
daar, bi. 48—55 eene opgave van geschriften o\er de Groninger en ümmelander wet<cn en
wetboeken.
(2) Zie de oordeelkundige Verhatideliny over de tmumiing van Vrije Friezen, door l. h. \v. vas
ayl va Baron benoers, in de Vrije Fries, D. V, bi. 224.
49G
1300-
1581
DES VADERLANDS. . 4üi
en kon nimmer, zonder zijne toestemming, tot krggsdienst buiten de grenzen des Lands 1300—
gedwongen worden; hij beschikte over zijn eigendom, de erfenis zijner vaderen, naar
goeddunken en was tot geene belasting of geldelyke opbrengst gehouden dan tot die,
in welke hij zelf bewilligde; hij leefde onder de voorvaderlijke wetten en eigen gebrui-
ken." Het bewind en de regtspleging waren opgedragen aan Potestaten, Hoofdelingen,
Grietmannen, die reeds in de dertiende eeuw zijn aangesteld, Reglers en andere Over-
heidspersonen, door het volk voor een bepaalden lijd of tot wederopzeggens toe geko-
zen, doch welke, naar eeniger beweren, den eed aan het Opperhoofd des Ryks afleg-
gen moesten. De Landdagen waren zamengesteld uit de Geestelijken, de Edelen, ende
Grondeigenaars of Eigenerfden, later de Steden. De Geestelijkheid bezat in Friesland
belangrijke voorregten, had veel invloed en oefende groot gezag uit; haar Averden echter
geene tienden opgebragt en zij had het regt niet iels, hoe gering ook, van de inwoners
te eischen; zelfs de benoeming der Pastoors geschiedde niet door haar, maar door de leken.
Zy stond teregl voor den wereldlijken regier, zoo in kleine als in zware zaken, en wel
zonder hooger beroep. De Friesche Adel kende Vrijheeren noch Baronnen; de Edelen
bleven eenvoudig de Hoofdelingen van het domeinslelsel; zij waren Reglers, Bestuur-
ders, Aanvoerders van het volk, geene Beheerschers; zij waren Primi inler Pares, en
voerden titels van rijkswaardigheden noch van hofarabten. Men heeft dan ook voorheen
in Friesland geen diploma-Adel, geen gunst-Adel gekend of aangenomen, en de Edelen
van Frieschen stam behoorden alle tot den oorspronkelijken Adel. — Elk grondbezitter
was regtens lid van de volksvergaderingen, en had er gelijke regten als de overige le-
den. — Zeer vroeg, en toen er elders zelfs niet in de verte aan gedacht werd, hadden
zich in Friesland vrije Sleden en Gemeenten gevormd. Immers reeds in het begin der
negende eeuw zonden Stavoren, Bolsward, en Dokkum, op eigen gezag en kosten, eene
oorlogsvloot naar Noorwegen. Het ontbreekt later ook niet aan voorbeelden, dat de
Friesche Sleden niet alleen onderling, maar ook met vreemde Vorsten en volken oorlog
voerden, vrede sloten, verbonden aangingen, en andere daden van oppermagt pleegden,
zonder er iemand rekenschap van te geven, of het verlof van eenigen Vorst daartoe in
te roepen. Franeker en Leeuwarden hadden in de veertiende eeuw stedelijke inrigtin-
gen, en stegen in bloei en aanzien.
De rampzalige burgertwisten, uit de veelen tusschen de voornaamste geslachten ont-
sproten en welke twee eeuwen achtereen Friesland verscheurden, vernietigden eindelyk
die vrijheid en onafhankelijkheid, op welke de Friezen zoo trotsch waren. Het verbond
der Zeven Zeelanden had allengs zijne kracht verloren, en de Algemeene Landdagen by
den Opslalhoom in den omstreek van Aurich werden niet meer gehouden. Men heeflt
onlangs beweerd, dat deze vergaderingen van alle Friezen tusschen het Vlie en de
Wezer nimmer hebben plaats gehad, en dat de drie groole afdeelingen, in welke
destijds het gezamenlgke Friesland gesplitst was, namelijk 1". tusschen het Vlie en de
498 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— Lauwers, 2°. tusschen de Lauwers en de Eems, en 3". tusschen de Eems en de We-
1581
zer^ waarvan elk zijne bijzondere wellen had, nooit in zulk een naauw verband met
elkander geslaan hebben, dal zij Ie zamen één vrijstaat of gemeenebest gevormd, en
algemeene Volksvergaderingen zouden gehouden hebben (1). Wat hiervan zij, in het
laatste der vgfliende eeuw was Friesland door de binnenlandsche .onlusten in zulk een
poel van verwarring en ellende gestort, dat de Friezen zelve, om daaraan een einde te
maken, de hulp van Hertog albreght van Saksen inriepen, wien de Keizer in Veertien-
honderd acht en negentig tot erfelijk Potestaat van Friesland benoemde. De Friezen,
afgemat en uitgeput, onderwierpen zich aan de Saksische Vorsten, maar konden lot
geene inwendige rust geraken, vóór dat zij onder de heerschappij van kakkl ciew Vijfde
gekomen waren. Tegen het verlies der zoo hoog geroemde Friesche vrijheid en onaf-
hankelijkheid, maar welke eigenlijk de landzaten slechts ongelukkig gemaakt hadden,
ontvingen zij de beloften, al de voorregten te zullen genieten, welke door Braband,
Holland en Zeeland genoten werden (2).
Het gebied der Graven van Gelre was in het begin der veertiende eeuw nog niet
volkomen lol een zamenhangend geheel gerond. Hierin slaagde, althans gedeeltelijk,
REiTïOUD II. Aanvankelijk hielden zijne voorgangers hun graafschap' als een mansleen
van het Duitsche Rijk, totdat Keizer adolf in Twaalfhonderd vijf en negentig Gelre
voor een vrouweleeu verklaarde, welk voorregt door Keizer lodewijjc in Dertienhon-
derd een en vyflig bekrachtigd werd. Ofschoon leenroerig en onderhoorig aan het Kei-
zerrijk, hadden de Graven van Gelre ^ even als de meeste Nederlandsche Vorsten, zich
allengs souvereinileitsreglen of de landvorstelijke hoogheid aangematigd. Vroeger dan
'm Holland onder willem II en florisV, waren door Graaf οττο en zijn zoon reinoud I
op eigen gezag aan een .aantal Geldersche steden vrijheden en regten geschonken. Daar
dit inbreuk maakte op het regt des Keizers, verklaarde wel de Roomseh Koning
HENDRIK op dcn Ryksdag te Spiers in Dertienhonderd tien al de verleende gunsten
van dien aard krachteloos en van onwaarde, maar vergunde te zelfden tgde aan rei-
noud I, de vrgheden, vroeger door hem en zijne voorgangers buiten 'sKeizers ver-
gunning geschonken, naar welgevallen te herroepen, te vernieuwen of te bekrachti-
(1) Jhr. Mr. m. de πααν hettema, de Upslalbooni bij Aurich, niet de algemeene Landdagplaats
van alle Friexeii, in de Berigten van het Historisch Genootsehap te Utrechten. Vi. ?)i.\\.h\.\—38.
(2) Yerhandeiing over de benaming van Vrije Friezen, door den Baron hengeus, in de Vrije
Fries, D. V. bl. 193—225. Aanteekeningen van het Prov. Utr. Genootseh. voor 1853—1854,
bh 73—93. De Vrije Fries, D. II. bl. 12, 25. D. lil. bl. 33. f. sjoerds, Fr. Jaarb. 1). IV.
bl.') 5. Oudh. v. Friesland, D. II. bl. 418—421. westendorp, Jaarb. v. Gron, D. 11. bl. 144,
193;· 200, 294--297 , 307. V{rl. Alg. Gesch. d. Vadert. D. 11. St. 11. bl. 115, 116, 119, 121,
126 , 205 , 574^ 598. St.,lllubL 213 , 226 , 231, 236 , 244 , 428 , 449 - 481—605.
DES VADERLANDS. 499
gen, zonder daartoe de byzondere bewilliging des Keizers te behoeven; en verleende 1300—
hem tevens de magt, in zijne sleden jaar- en weekmarkten in te stellen, en van de
goederen, welke aldaar werden aangebragt, tol te heffen. De Geldersche Vorsten heb-
ben kort daarop en in het vervolg van deze belangryke gunst een uitgestrekt gebruik
gemaakt, en niet alleen de vroeger gegevene stedelijke voorregten en vrijheden ver-
nieuwd , maar ook andere plaatsen, naar eigen goeddunken, tot Steden verheven, en
aan de platteland bewoners onderscheidene regten geschonken. Op denzelfden Rijksdag
gaf Koning Hendrik insgelijks eene niet geringe uitbreiding aan hun regterlijk gezag
door Ie bepalen, dat hunne onderdanen niet genoodzaakt konden worden voor het
Keizerlijk Hof teregt te staan, maar alleen, wanneer de Graaf of zijn Ambtman naliet
of buiten slaat was hun regt te verschaifen, derwaarts hunne loevlugt mogten nemen.
Men ziet uit dit een en ander, dat de Graven van Gelre, reeds vóór het einde van het
eerste tiende gedeelte der veertiende eeuw, in het bezit van aanzienlijke regten der
kroon, en bijna met het hoog gezag van Landsvorsten bekleed waren (1). Zeven
jaren later werd reinoud 1 tot Rijksvorst Terheven (2). Hierdoor werden de Graven
van Gelre, gelijk die van Vlaanderen, Vorstelijke Graven; eene waardigheid, welke
de Graven van Holland, ondanks al hun vermogen en aanzien, nooit verkregen heb-
ben (5). Geheel werden de Geldersche Vorsten in hun oppergezag bevestigd, toen
Keizer lodewijk in Dertienhonderd negen en dertig Graaf reinoüb 11 tot Hertog ver-
hief en hem al de regten en vrijheden verleende, aan dien hoogen rang verbonden,
alsmede het verlof gouden en zilveren munten te mogen slaan (4). Later voegde
hierbij de Keizer nog de byzondere vergunning, dat de Hertog de Joden in zijne bur-
gen en sleden mögt toelaten en van hen de gewone diensten en jaargelden vorderen,
een regt, dat oorspronkelijk alleen aan hel Hoofd des Rijks toekwam en ten voordeele
der Keizerlijke schatkist strekte (5). De Keizers trachtten evenwel steeds hunne leen-
heersregten op Gelre te handhaven, doch hierover bekommerde men zich weinig, zoo
als blijkt toen de Keizer in Veertienhonderd vijf en twintig, bij het kinderloos over-
lijden van REINOUD IV, Gelre en Zulphen, als opengevallen leenen, aan zich en het
(1) KUHOFF, Gedenkw. uil de Gcsch. v. Gelder!. D. 11. bl. V—JÄ, XL1X~L11.
(2) Alg. Gesch. d. Vadert. 1). 11. St. 11. hl. ÖO. De Heer hijuopp schijnt deze verheflinß in
twijfel te trekken; hij spreekt er althans niet van, en heeft ook de vrij zonderlinge verhelfinge-
brief in zijne verzameling van oorkonden niet opgenonien.
(3) V. SPAEN, Int. lot de Ilist. v. Gelderl. 1), 11. bl. 254.
(4) Alg. Gesch. d. Vadert. J). II. St. II. bl. 204.
(5) NUHOFF, Gedenkw. uit de Gesch. υ. Gelderl. D. 11. bl. XLIX—Lil
65*
-ocr page 500-500 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— Rük vervallen verklaarde, adolf van Gulik daarmede beleende en de Geldersche Ste-
1581
den, doch te vergeefs, gelastte, dien Vorst te huldigen en trouw te zweren (1).
In Gelre, gelyk alom in de Nederlanden, hadden de Sleden, en uit dezelfde oorza-
ken als elders, sinds ïi\ vrye Gemeenten geworden waren, zich meer en meer ontwik-
keld. Tot welk aanzien en vermogen eenige reeds tegen het einde der dertiende eeuw
gestegen waren, blijkt onder anderen daaruit, dat in Twaalfhonderd acht en zeventig
Keulen en Nijmegen een eeuwig verbond van vriendschap sloten, al ware het ook,
dat Keulen in onmin met den Graaf van Gelre geraakte. En twee jaren later werd
door de Schepenen van Deventer, Kampen^ en Zwolle een vredeverbond bewerkt tus-
sehen Hamburg en Harderwijk ^ϊ). De Steden kwamen, zelfs onverpligt, den Vorst met
hare geldmiddelen te hulp, altoos tegen verleening van nieuwe voorregten en vrijheden,
en stonden niet alleen, nevens de Edelen, Ridders en Knapen, als getuigen bij 's Vorsten
verbindtenissen, overeenkomsten en beloften, maar bekrachtigden ook zyne handelingen
door hare bezegeling, en stelden zich borg voor de nakoming der verdragen (3). Haar
invloed op het landsbestuur, waarvan men reeds vóór Dertienhonderd twintig blijken
aantreft, vermeerderde, even als die der Edelen, aanmerkelijk ten tijde der onlusten
tusschen de hekerens en bronkhorsten , en inzonderheid onder de rampzalige geschil-
len van Hertog arnoud en zijn zoon adolf. De inwendige twisten moesten in Gelre,
meer nog dan in Holland, het gezag der Edelen en Sleden bevorderen, dewijl hier twee
Vorsten aan hel hoofd der partyschappen tegenover elkander stonden , die zoo veel mogelijk
Edelen, Sleden en Landzaten aan hunne zijde trachtten te trekken en door gunstbewijzen
aan zich te verbinden; van daar ook, dal reinoud III de bewoners der Ve/Mwe vrijmaakte
van de banden der eigenhoorigheid. Uit deze oneenigheden werd een Landraad géboren,
welke het gezag van den Landsheer aanmerkelijk beperkte, terwijl de Sleden den over-
moed zoo ver dreven, dal zij zich niet alleen door den Vorst hare diensten lieten beta-
len , maar hem onbewimpeld verweten, dat hij op hare regten inbreuk maakte, ja,
hem zelfs de gehoorzaamheid ontzegden. Door de wederzijdsche verbittering van Vorst en
Volk, werd ondertusschen 'sLands onafhankelykheid geheel op hel spel gezet, daar én
Hertog ARWOUD, én de Sleden zich met de Hertogen van Bourgondië inlieten, waardoor
Gelre een tyd lang onder vreemd gezag geraakte. De volharding en onbezweken moed
des volks stelden, na veel worstelens, het gebied des Lands weder in handen van den
wettigen Heer karel van Egmond, welke eene halve eeuw al de magt van het huis van
(1) RiJHoFF, Gedenkw. uit de Gesch. ν. Gelderl. D. IV. Μ. XIV, XLI. Alg. Gesch. d. Vaderl.
D. II. St. III. bl. 139.
(2) BONDAM, Charterb. ν. Gelre, bl. 629 , 635.
(3) Zie hierover vooral nijhoff, Gedenkw. uit de Gesch. ν. Gelderl, D. 1. bl. Cl—CXVI.
-ocr page 501-DES VADERLANDS. . 4üi
Oostenrijk weerstand bood, en na wiens dood eerst karel V meester van Gelre koude 1300—
worden (1). ^^^
Bij het aanvaarden van het bewind werden de Geldersche Vorsten in de Steden ge-
huldigd, welker voorregten en vrijheden zij daartegen bevestigden (2). Aan de Vier
Deelen of Kwartieren des Lands, Nijmegen, Roermonde, Zutplien, en Arnhem, naauw
aan elkander verbonden door een verdrag in Veertienhonderd achttien gesloten, in
Veertienhonderd zes en dertig vernieuwd en door Hertog arnoud bekrachtigd, was het
regt verzekerd, oin zoo dikwijls zij het noodig keurden te vergaderen, over de zaken
des Lands te raadplegen, de besluiten van den Vorst goed- of af te keuren, ja, hem
zelfs bijstand te weigeren. Zoo leverde Gelderland reeds in de eerste helft der vijftiende
eeuw, en misschien vroeger dan eenig ander Land van Europa, het voorbeeld op van
eene eenhoofdige Regering door een staatsverdrag beperkt (3). De Bannerheeren,
Ridderschap, en Steden maakten de leden uit van dat verdrag. De Bannerheeren, af-
stammelingen van de oude Vryen of Edelen, oorspronkelijk standgenooten van den
Graaf, hadden zich wel niet aan dezen, toen hij zich in magt en aanzien verre boven
hen verheven en landsvorstelijke regten verworven had, wegens hunne bannerijen tot
leendienst verbonden, zich geene bede of schatting laten opleggen, noch zich tot zijne
onderdanen gemaakt, maar waren evenwel als raadslieden en vrienden hem ter zijde
blijven staan, en hadden dikwerf in den krijg hunne banieren bij de zijne gevoegd, of
op andere wijze zich in 'sLands zaken gemengd. — De Ridderschap, in Ridders, of
die werkelijk den ridderslag ontvangen hadden, en in Knapen verdeeld, bestond 1°. uit
^e afstammelingen der Edelen, die hunne oorspronkelijk vrije goederen aan den Vorst
ten leen hadden opgedragen en alzoo, als bezitters van onderheerlijkheden met hoog
en laag regtsgebied, zijne onderzaten geworden waren; 2°. uil de nakomelingschap der
Vrijen, welke den naam hunner goederen hadden aangenomen en bezitters waren van
dagelijksche heerlijkheden, ridderhofsteden, of havezaten; en 3°. uit de afstammelingen
van zulken, die door de vroegere Vorsten uit de eigenhoorigheid ontslagen, en tot vrye
of welgeboren dienstmannen verheven waren. — De Steden namen geenszins het
(1) HiJHOPF, Gedenkw. uit de Gesch. ν. Gelderl. D. Π. bl. LXXXIL D. 1Π. bl. Vlll, IX,
Xll, LVl, LVlll, LXl, LXIV, LXVI, LXXIl, LXXIll, CIV, CXLVll—CLllL D. IV.
bl. XLVIl, XLIX, LI, LXllI—LXV, LXXIIl, LXXXVIl, XCIX, CIV, CVII, CXXVl, CXXXI,
CXXXVL D. V. bl. V—VIII, XXXV, LXXX. Alg. Gesch. d. VaderUH. II. St. II. bl 84,
85, 210, 267, 271, 563. St. III. bl. 130, 135—189. bl. 369—427 , 651—680.
(2) Vgl. nijhoff, Gedenkw. uit de Gesch. ν. Gelderl. D. IV. bl. IV—Xlll.
(3) NIJHOFF, Gedenkw, uit de Gesch. υ. Gelderl. D. V. bl. III. Bijdragen ν. d. Vadert. GescL·
Q. Vil. St. 11. bl. 79.
502 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—geringste deel aan het Hoog Bewind, inzonderheid Nijmegen, lioermonde, Zutphen^ en
" T'ïSl
1. Arnhem, die boven de overige in raagt en aanzien uitmuntten en reeds vroeg als
Hoofdsteden voorkomen. De Kleine Steden woonden insgelijks de dagvaarten bij. Het
houden dezer dagvaarten werd menigvuldiger sinds de aanhoudende geschillen van Her-
tog ARTfOUD met zijne onderdanen; en daar nu dikwerf de Bannerheeren, de Ridder-
schap, en de Steden in het Landsbestuur moesten tusschen beide komen, werd het
noodzakelijk, dat zij zich door eenigen uit hun midden op de vergaderingen heten
vertegenwoordigen (1). Eerst in het laatste vierde gedeelte der vijftiende eeuw komen
de gezamenlijke Bannerheeren, Ridderschap, en Steden als Staten voor (2). Het blijkt
niet, dat de Geestelykheid regtstreeks of onmiddellijk eenigen invloed op het Staats-
bestuur heeft uitgeoefend; zeker is, dat zy op de Landdagen niet vertegenwoordigd
werd. De Staten van Gelre en Zatphen wisten hun gezag en regt te handhaven,
ondanks hel willekeurig en geweldig bewind van karel vati Egmond, wien zij
onderanderen noodzaakten, willum van Gulik tot opvolger te benoemen, en, bij zgn
leven nog, aan dezen de verdediging des Lands over te laten, terwijl zij levens be-
paalden , dat voortaan geen Hertog van Gelre oorlog of vrede mögt maken, en steden
versterken of van bezetting voorzien, dan met hun goedvinden. Om deze voorwaar-
den bekommerde zich weinig karel V, welke vijfjaren later in het bezit van Gelre
geraakte, en daardoor al de Nederlanden onder zynen schepter vereenigde (3).
In Braband was het landsheerlijk gezag in Dertienhonderd twaalf door de beroemde
Corlenbergsche Wetten omschreven, en de handliaving van de regten en vrijheden des
volks verzekerd. Elke drie weken kwam een bepaald getal afgevaardigden uit de^
Edelen en de Gemeenten te Cortenberg bijeen, om de misbruiken, die in het beheer
der zaken mogten zyn ingeslopen, te verbeteren en door besluiten of bepahngen in het
vervolg te voorkomen. De Hertog was gehouden, de uitgevaardigde besluiten en bepa-
lingen dezer vergadering Ie bekrachtigen, en zoo hy die mögt overtreden of weigeren na
te komen, was het volk geregtigd, hem dienst, gehoorzaamheid en hulp te ontzeggen,
lot hij de grieve zou uit den weg geruimd hebben (4). Groot was hierdoor inzonder-
heid de invloed der Sleden geworden. Hertog jan III keurde het noodig, afgevaardig-
den uit de zeven Hoofdsteden, Leuven, Brussel, Antwerpen, 'sIlertogenbosch, Tirle-
inont, Nivelles, Leeuwen, en uit een en dertig kleinere plaatsen bijeen te roepen,
(1) NiJiioKF, Gedenkw. uit de Gesch. ν. Gelderl. D. V. bl. li!—Ylll. Vyl. I). I.
bl. LXVll—LXXXIV.
(2) NiJHOFF, Gedenkw. uit de Gesch. ν. Gelderl. D. V. bJ. XLlIl (1).
(3) Alg, Gesch. d. Vadert. D. 11. St. JM. bl. 660—662 , 678.
(4) Alg. Gesch. d. Vaderl. D. IL St. II. bl. J37.
-ocr page 503-oin de opvolging in het gebied voor zijne oudste dochter johanna en haar gemaal 1300—
WETiCESLAUs te Verzekeren. Met nadruk, dikwerf met stoutheid, verdedigden steeds de
Sleden hare regten. Zij vormden met de GeesteUjkheid en den Adel de drie Staten van'
Braband. Bij het aanvaarden van het bewind werd de Landsheer in de Steden gehuldigd,
welker voorregten en vrijheden hij alsdan vernieuwde of bekrachtigde. De inhuldiging'
van johanna en wengeslaus in Dertienhonderd zes en vijftig is de eerste, welke onder
deri naam van Blijde, Inkomsle (loyense Entree) bekend is. Naar luid van dit merk-
waardig staatsstuk, moest het vorstelijk paar, behalve onderscheidene andere bepalingen
ter verzekering der algemeene zoowel als van elks bijzondere veiligheid en regten, ook
bezweren, zonder toestemming der Staten het Land met geene nieuwe schulden te
bezwaren, en niet, dan na overleg met hen, krijg te voeren (1). Toen fïlips van
Bourgondië aan het bewind van Braband geraakte, werd eene nieuwe Blijde Jn/comste
van denzelfden geest en inhoud opgesteld, doch uitvoeriger en naauwkeuriger dan
die der vorige Vorsten (2).
Hadden zich de twee naast verloopene eeuwen door gedurige, vaak hevige botsingen
tusschen de Landsheeren en de onderzaten gekenmerkt, in welke men dikwijls zijde-
lings of openlijk op elkanders regten inbreuk gemaakt, en nu de een, dan de ander
zich een onwettig, meestal tijdelijk gezag had aangematigd, onder de heerschappij der
Huizen van Bourijondië en Oosfenrijk werd daar aan perken gesteld, en de magt des
Adels en der Steden allengs door die der Vorsten overschaduwd. Filips de Goede,
Hertog van Bourgondië en Heer van de voornaamste Nederlandsche staten, bleef niet
in gebreke, het aanzien en vermogen, waarin hij al zijne voorgangers overtrof, tot
het verwezenlijken zijner heerschzuchtige ontwerpen dienstbaar te maken. Hij en zijn
opvolger karel de Slouie koesterden het plan, de landen tusschen de Saone en de
Lauwers tot een koninkrijk te verhefTen. Maar wilden zij dit ten uitvoer brengen,
dan moesten zij zich eerst van de alleenheersching verzekeren. Tot dat einde tracht-
ten zij de voorregten des volks en het gezag der Steden, dat struikelblok voor de dwin-
gelandy, door veranderingen in de regtsbedeeling en in de stedelijke inrigtingen te
fnuiken, hetgeen hun door list en geweld maar al te zeer gelukte, en waartoe het
invoeren van staande legers, van welke ka rel de Stoute het eerst in de Nederlanden
gebruik maakte en die alleen zijne bevelen gehoorzaattiden, krachtig medewerktey
Reeds filips I schroomde niet zijne bevelschriften te eindigen met de woorden: want
ons alsoo gelieft, niettegenstaande eenige voorregten, handvesten enz. »Zöo vraren dan
de voorregten, door den Vorst plegtig bezworen, nietsbeduidende zakenf stukken^ pér-'
(1) Alq. Gesch. d. Vadert. D. IL St. IL bl. 288 , 289.
(2) Alg. Gesch. d. Yaderl D. U. St. II. bl. 603—606.
-ocr page 504-504 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— kement geworden, op welke zijn zegel en handteekening te vergeefs prijkten; zoo
^^^^ beteekenden, bij zijnen wil, de meestal duur verkregene vrijheden des volks weinig of
niets; zoo was de omschreven magt van den Landsheer in willekeur ontaard," waarte-
gen het later uitgevaardigd Groot Privilegie van Vrouw maria geen waarborg ople-
verde, daar ook dit door hare opvolgers gewetenloos geschonden werd. Met nog ver-
meteler hand dan zijne voorgangers, tastte kakel V de dierbaarste voorregten des volks
aan, en de bevelen, door het Hof van Holland op zyn naam afgekondigd, sloten met
dezelfde woorden als die van filips den Goede. Onder meer andere daden van
de schreeuwendste willekeur, betwistte hij aan de Staten het aloude regt van vrije
bewilliging of weigering der belastingen. »Geen Privilegie,^^ zeide hij, »hoe breed
of hoe geclausuleerd het zij, mag de ondersaten excuseeren van contributie." Onder
zulke beginselen, was het bijeeisruepen der Algemeene Staten, om over de beden te
stemmen, eene openbare bespotting geworden.
Aanvankelijk werden aan de gewesten of sleden elk afzonderlijk, doch later, bij het
stijgen der staats behoeften, van al de Nederlandsche Landschappen en in ééne som de
beden gevraagd, waarin dan ieder gewest zijn aandeel droeg. Dit was de oorsprong
der Algemeene Staten, of veeleer van de bijeenroeping van al de Stalen der verschil-
lende gewesten op ééne plaats. De eerste Algemeene Slatenvergadering werd, waar-
schynlyk, door fïups den Goede den vijf en twinligsten van Bloeimaand Veertienhonderd
vijf en zestig Ie Brussel bijeengeroepen, om geldelijken onderstand te verwerven tot den
krijg tegen lodewijk XI. Onder ka.rel den Stoute, maria en maximiliaan, fimps den
Schoone, en inzonderheid ten tijde van karel V werden de Algemeene Staten meer dan
eens, naar male 'sVorsten schatkist hulp behoefde, opgeroepen. Onder karel V ver-
kregen zij meer bestendigheid, begonnen zich, als het ware, tot een ligchaam te vor-
men, en hielden deze rangschikking; 1. Braband; 2. Vlaanderen; 5. Artois; 4. He-
negouwen; 5. Holland: 6. Zeeland; 7. Namen; 8. Utrecht; 9. Rijssel; 10. Doornik;
11. Het Doorniksche; 12. Valenciemies, en Mechelen. Limburg, Luxeinhurg, Gel-
derland, Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe, die zich op afzonderlijke over-
eenkomsten en voorregten grondden, woonden de zamenkomsten der Algemeene Staten
niet geregeld by, en namen er slechts deel aan, wanneer zeer belangrijke zaken moes-
ten behandeld worden. Bij den troonsafstand van karel V waren de Stalen van al de
Nederlanden, behalve die van Overijssel, tegenwoordig.
Eerst werden de Algemeene Statenvergaderingen door de Gewestelyke Staten zelve
bggewoond, die echter spoedig alleen afgevaardigden of vertegenwoordigers zonden,
waarvan men reeds een bewys vindt in de zamenkomst te Gent in Veertienhonderd
acht en tachtig. Het getal dezer afgevaardigden was niet bepaald, daar elk gewest
toch maar ééne stem had. De Algemeene Staten werden door den Vorst of zyn Verte-
genwoordiger schriftelijk opgeroepen, met aanwijzing van tgd en plaats der bijeen-
■■■ ï
50Β
komst. Onder karel V geschiedde dit gewoonlijk eens, soms meermalen in het jaar,
en meestentijds te Brussel, als zetel Tan het Algemeen Bestuur. De vergadering heette
daghvaert ()enerael; hel voorstel van wege den Vorst gcneraele proposilie. Het terug-
keeren der afgevaardigden naar hunne lastgevers om voorschriften {instrucliën), noemde
• men reces; en het vergaderen der Gewestelijke Staten, om over het voorgestelde te
ψ
beraadslagen, heelle daghgeleyi.
Het veelvuldig bijeenroepen der Algemeene Stalen ten lijde des Keizers, was, meent.^
men, niet enkel een gevolg van 'sVorsten geldgebrek, maar inzonderheid van zijn
verlangen, de ISedcrlanden tot één ligchaam, waarvan hij het Hoofd zou zijn, onder
eénen regeringsvorm, en onder gelyke wetten te brengen. Dit doel trachtte hij niet
dan langzamerhand en meer door beleid dan door geweld te bereiken. Filips , zijn
zoon, zelte^ wel dit plan voort, maar miste de schrandere staatkunde des vaders,
hetgeen zulke noodloüige gevolgen voor het Huis van Oostenrijk gehad heeft. In
dien lijd was het staatsbestuur in de Nederlanden op deze wijze zamengesleld; 1. De
Koning of Heer, hel Hoofd van den Slaat, waarvan alles uilging. 2. De Algemeene
Stadhouder of Opperlandvoogd, die bij afwezigheid van den Heer het hoogste bewind
in handen Jiad, en te Brussel zijn verblijf hield. 5. De Ilaad van State en de
Gelieime Raad, in den beginne slechts één ligchaam, dat met den Opperlandvoogd
alle zaken bestuurde, doch een volkomen schijnbeeld werd, sinds fii-U'S er eenen by-
raad, Consulfa genaamd, aan had toegevoegd. 4. Een Raad van Geldmiddelen, over alle
afzonderlijke Rekenkamers gesteld en aan wien alle geldzaken waren opgedragen,
ö. De Gewestelijke Stadhouders, welke onder den Opperlandvoogd den Heer ver-
tegenwoordigden. 6. De Gewestelijke of Kanselarijraden, zoo wel reglsprekende als
besturende ligchamen, en levens hoven van beroep der mindere reglbanken. 7. De
Edelen en Afgevaardigden der Sleden, vertegenwoordigende de Stalen der gewesten,
en 8. De Algemeene Staten , beide niet anders vergaderende dan opgeroepen door den
Vorst. De opstand legen hel Spaansch-Ooslenrijksche Huis wierp weldra in de Noor-
delijke Nederlanden dit staatsbestuur omver, waaruit later en als ongemerkt zich een
gemeenebeslgezinde regeringsvorm ontwikkelde (1).
1300- ^
1581
In de Steden, welke dit geheele tijdvak door zulk eene belangrijke rol speelden, was
oorspronkelijk het Burgerlijk Bestuur met bet Regterlijke vereenigd, en Schout en
Scheijeneil er mede belast (2). Voor zaken, die de geheele Gemeente betroifen, wer-
den oudtijds al de Poorters of Burgers, zonder onderscheid, bij klokkengelui gpgeroe-
' r'
64
• 4 "i
• 'h
'.Am
(1) VAN HEES VAN BERKEL, Bcsch. ovcT Gcsck. βτί Slaolsv. bl. 168—242. Schets van Neerl.
Staatsbest, bl. 38—46.
(2) Zie Alg. Gesch. d, VaderL D. II. Si. 1. bl. 494, 495.
II Deel. 6 Stuk.
1386 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— pen, om hunne meening in te winnen en hunne toeslemming te verwerven. Toen
^^^^ echter by de aanwassende welvaart en bevolking de stedelijke werkzaamheden en be-
hoeften vermeerderden, begon het menigvuldig zamenkomen voor velen een last te wor-
den, zoodat men aanving slechts diegenen op te roepen, of zij alleen opkwamen, \velke
de meeste kennis bezaten, of bij de zaken het meeste belang hadden, namelijk, de ver-
standigste en de gegoedste, welke Vroeden, Rijken of Notabelen genoemd werden en
den algemeenen naam van Rijkdom of Vroedschap voerden. Anderen echter meenen,
dat de Rijken en Vroeden, misnoegd, dat de gemeene Poorters, wat den invloed op
het stedelijk bestuur betreft, met hen gelijk gesteld werden, voor lang getracht had-
den, het grootste getal Burgers van de raadpleging over de algemeene belangen der
gemeente en het kiezen der Overheden uit te sluiten, en daarin door de Graven ten
sterkste ondersteund werden. Reeds in het midden der veertiende eeuw werd in vele
Sleden niet meer met goeddunken der gemeene Poorteren, maar met dat der Vroed-
schap en Rijkdom in verschillende zaken besloten; en door albregiit van Beijcreii in
Veertienhonderd het verkiezen der Burgemeesters in Amsterdam·, Nanrden en elders
van de Burgers op diegenen overgebragt, welke aldaar Schepenen en /?ί(α//geweest wa-
ren. Echter niet vóór het midden der vijftiende eeuw bespeurt men bepaalde Vroed-
schapscollegiën, welke bij de beraadslagingen al de Poorters of Burgers vertegenwoor-
digden. Onder fimps den Goede vindt men de eerste brieven, waarbij aan de Vroeden
en Rijken in sommige steden vergund wordt, eenige uit hun midden te benoemen,
die voor al de Stedelingen opkwamen, en hen met volle magt zouden vertegenwoordi-
gen. In het eerst werden deze vergunningen spaarzaam, en niet dan tot wederopzeg-
gens toe of voor weinige jaren verleend, en meestentijds bij het toeslaan der vrijwillige
beden bedongen. Er is beweerd, doch ook betwist, dat de Bourgondische Vorsten in
schijn schoorvoetend deze vergunningen verleenden, maar die inderdaad bezigden, om
hunne heerschzuchtige plannen te verwezenlijken, en de stedelijke Regeringen van zich
afhankelijk te maken. De scheuring en het misnoegen, welke aanstonds het verwijde-
ren van de gemeene Poorters uit de beraadslagingen over de stedelijke belangen niet
alleen tusschen de Burgers onderling, maar ook tusschen hen en de Regeringsleden
veroorzaakt had, Avaren van dat nadeelig gevolg, dat zij, over het geheel, de gemeene
Poorters in eene vijandelijke houding tegenover de stedelijke Regering stelden, en bei-
den alzoo van wederzijdsche hulp en ondersteuning beroofden. Het ontbrak den vori-
gen Graven aan genoegzame magt, ook waren zij te veel in oorlogen gewikkeld, om
van deze verdeeldheid tot bevordering hunner oogmerken voordeel te trekken. Dit had
plaats onder de meervermogende Vorsten uit het Huis van fiourgondie en Oostenrijk.
iVadien filips de Goede de keuze der stedelijke Overheden aan eenige weinige perso-
nen overliet, viel hel hem gemakkelijk, dit geringe aantal naar zijn wil te leiden,
hetgeen bij het opkomen van het geheele ligcliaam der Poorters, zoo als vroeger, al-
DES VADERLANDS. 1387
lermoeijelijkst, bijna ondoenlijk zun geweest zijn. De sledelijke Overheden, door deze 1300rr
Teranderingen in hel stadsbestuur \an den steun der Poorters beroofd en te zwak, om
zich legen de misnoegden slaande Ie houden, poogden door slaafsche onderwerping de
maglige bescherming van filips en zyne opvolgers te winnen. Het is geen wonder,
dus gaat men voort, wdat de nieuwe instelling aan de aristocratie, die zich in de Ste-
den had ontwikkeld en in wier schijnbaar belang zij werd ontworpen, welbehagelijk
was, en deze zich ligtelijk lol het verzoeken daarvan liet overhalen, terwijl filips slechts
uiterlijk mingaarne er in bewilligde, daar zijne sluwe staatkunde hem liefst den
lijdelijke, ja ongezinde, däär deed spelen, waar hij het minst lijdelijk en onge-
zind was. In hel laalsl der grafelijke tijden of in de zestiende eeuw, kregen de Vroed-
schappen meer en meer vastheid als ligchamen; men kan derhalve wel zeggen, dat zy
bgna zoo oud zijn als de Sleden, doch niet als bepaalde ligchamen. Zeker is., dat
zy reeds ten tijde van filips den Goede gemagligd waren, Regeringsleden te kiezen,
of liever aan den Landsheer eenigen voor te dragen, waaruit hij dan Burgemeesters en
Schepenen benoemde. Aan Schout en Schepenen ΛvaΓen ook reeds vroegtijdig eenige
Raden of Raadslieden^ ui! de burgerij gekozen, toegevoegd, welke hen bij het beheer
der sledelijke goederen, vooral in geldzaken, Ier zijde slonden, en die, volgens eeni-
gen, daarna Burgemeesleis zijn genoemd geworden, doch, naar anderen, beter met de
latere Pensionarissen der Sleden kunnen vergeleken worden. Zy, welke dit laatste ge-
voelen koesleren, beweren, dal eerst naderhand, bij eene groolere splitsing der slede-
lijke werkzaamheden, de Burgemeesters onlslaan zijn, welke waardigheid of tilcl even-
wel al vroeg in de veerliemle eeuw voorkomt (1).
In denzelfden geesl cu genoegzaam op denzelfden voet als in Holland^ ofschoon
verschillende in de uiterlijke vorinen en benamingen van Overheidspersonen, waren des-
tijds de stedelijke besturen in de andere gewesten van ons Vaderland ingerigl (2). Op alle
verkregen de Gilden groolen invloed. Reeds vóór de instelling van de vrije Gemeenten in de
Sleden, bestonden er vereenigingen van lieden van hetzelfde bedrijf of gelijke nering onder
den naam van gelden of gilden, zoo genoemd naar het ye/i/, welk zij vcrpligt waren aan
den lieer der plaats op te brengen (5). Sinds de vestiging der vrije Poorlerijen, ver-
meerderde met hel uilbreiden van handel en nijverheid, daardoor ontstaan, het getal
(1) kluit, IHst. der Holl. Staulsr. D. IV. bl. 156—348. van hees v. behkel, Beschouw, enz.
bl. 167—178. Selteis v. Neerl. SlaaLshesL hl. 27—29. ΛνΑΟΕΝΑΑΠ, Bcschr. v. Amsl, St. lil.
bl. 286.
(2) Over de stedelijke besturen elders in ons Vaderland, vindt men, behalve in de afzonder-
lijke stedebeschrijvin{];en, belangtijke ophelderingen in de Tegenwoordige Staat der Nederlanden»
(3) kaepsaet, Oeiivres Compl. T. 1. p. 234. h. houok, Disseri. de eollegiis opißcurn et mer·
catorum in patria noslra. Davenlr. 1846. p. 6, 7.
65*
-ocr page 508-508 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— dezer Vereenigingen, van welke in ons Vaderland reeds in het begin der dertiende
eeuw melding wordt gemaakt, In alle Steden waren zij niet op dezelfde wijze inge-
rigl. Een Gild had een eigen maatschappelijken vorm, bijzondere betrekkingen, reg-
ten, phglen en belangen, In het algemeen echter moesten de leden Poorters zijn,
hunne leerjaren behoorlijk volbragt, en meestal eene proef van hunne bekwaamheid
in het vak waarvoor zij opkwamen, ten overslaan en genoegen van de Overlieden des
Gilds gegeven hebben. Doorgaans was.het getal der leerjaren bepaald, die men ech-
ter niet bij eenen en denzelfden meester behoefde doorgebragt te hebben, om tot het
afleggen der proef toegelaten en tot lid aangenomen te worden. De wettige Gilde-
broeders hadden het regt, in persoon en met of door knechts hunne nering of handte-
ring uit te oefenen, de onbevoegden of beunhazen in de gestelde boete te beslaan,
jaarlijks hunne Overlieden te kiezen, of eene naamlijst te helpen opmaken, uit welke
de Regering eene keuze zou doen; voorts, om zelf naar den rang van Overman te
dingen, bij ziekte, verarming of ouderdom eene bepaalde wekelijksche toelage
uit de Gildekas Ie ontvangen, en bij overlijden door het Gild begraven te worden. Men
moest bij de intrede in het Gild, en vervolgens jaarlijks, maandelijks, of wekelijks eene
zekere som tot stijving der kas opbrengen (1). Het bestuur der Gilden was aan Over-
lieden toevertrouwd, die elders Hoofdlieden, Dekens, Vinders, Raden, Gezworenen,
Bouwmeesters enz. genoemd worden. Zij werden onmiddellijk door het Gild zelf of,
op voordragt daarvan, door de Stadsregering verkozen. Jaarlijks traden eenige van hen
af, en het getal werd door nieuwe aangevuld. Zij moesten voor de belangen der Broe-
derschap en de nakoming der Gildewetten waken, welker verandering of vermeerdering
aan de plaatselijke Overheid was voorbehouden, de overtreders er van tol de boete ver-
oordeelen, onder hooger beroep alleen van de stedelijke Regering, en op hunne meestal
wekelijksche vergaderingen de gewone zaken afdoen, maar over de jaarlijksche keuze
van Overlieden het Gild te zamen roepen, of het Stadsbestuur raadplegen. Zij hadden
een Gildeknecht'tot dienst bij hunne vergaderingen en maaltijden, die zich niet zelden door
kostbaarheid en overdaad onderscheidden. In de Gildekamer of het Gildehuis trof men
gewoonlijk zilveren schalen, kannen en bekers aan, en dikwijls de af beeldsels van
Overlieden, door voorname meesters vervaardigd. De uitgaven werden bestreden door
de rente van belegde sommen, door de inschrijvingsgelden der leerlingen, de intree-
gelden van nieuwe leden, de vaste opbrengsten der broeders, en de boeten (2). De
meeste Gilden verkozen zich eenen Beschermheilige, naar welken zij dikwijls genoemd
(1) h. w. TYDEMAM, Vcrh. over de Gilden, ia het IV'^® Deel der Nieuwe Verh. v. h. Zeeuwsch
Genootsch. bl. 16—21.
(2) tydemaji's Ver/t. bl. 21—28. hougk, Disseri. p. 9—11, 32—50. wagenaau, Beschr. v.
Amst. St. II. bl. 432, 433.
DES VADERLANDS. . 4üi
werden en aan wien zij in eene of meer kerken of kapellen een altaar toewijdden. 1300—
Zij bekostigden de dienst op deze altaren, welke zij bij hunne jaarlijksche maaltijden ^^^^
ongemeen versierden en met buitengewone feestzangen yereerden (1).
De Gilden waren in de veertiende en het begin der vijftiende eeuw door het meer
en meer toenemen der ambachten, kunstwerken, neringen en handteringen lot groot
aanzien en gezag geraakt, en vormden, hetzij met oogluiking, hetzij met toestemming
der Landsheeren, zoodanige ligchamen, welker Hoofden, bij de stedelyke raadplegingen
geroepen, zich dikwijls sterk deden gelden (2). Het moge waar zijn, dat zij in de Noord-
Nederlandsche Sleden niet zulk eenen magtigen en beslissenden invloed bezaten als in
die van Draband en Vlaanderen, dat zy er echter somtijds den overmoed tot een uiterste
dreven, daarvan leverde onderanderen Zwolle in Veertienhonderd zeventien het bewijs
op. »Omtrent dezen tijd," lezen wij, »werd in /Atolle een tooneel geopend, krie-
lende van schrikwekkende gebeurtenissen, aangerigt onder schijn van de Vrijheid te
willen handhaven, doch volvoerd op eene wijze, welke duidelijk toonde, hoe dit edel
beginsel geenszins de eenige of de ware dryfveer was. De Overlieden der Gilden of
Gildemeesters waagden eene poging, om de gedaante der Stadsregering te veranderen.
Gerugsteund door hunnen invloed op het volk, waarvan velen in hunne dienst waren,
ondernamen zij dien veruitzienden aanslag. Hun eerste bedrijf was eene openbare wei-
gering, zich aan het gezag van den Raad te onderwerpen. Zoo dikmaals er iets \an
de puie van het raadhuis zou worden afgelezen, vergaderden zij in het Gildehuis, het-
welk tusschen de Praauw- en Papenstraten stond. Zoo ras de geheimschrijver ophield
mei lezen, of somtijds nog vroeger, riepen de Gildemeesters luidkeels: Dat verslaan wij
niet! Dat willen wij-niet hebben! Geene moeite liet de Wethouderschap onbeproefd,
om de tegenstanders van haar gezag tot rede en tot hun pligt terug te brengen.
Nu eens beloofden de belhamels beterschap, en zich stil Ie zullen houden; doch
dit was van korten duur; telkens hervatleden zij hun moedwil. De Raad, zijne onmagt
kennende, om legen den sterken stroom op te roeijen, vervoegde zich tol den Bisschop van
Utrecht met verzoek om hulp, en ter verhoeding van regeringloosheid en den uitersten
ondergang van de algemeene welvaart. De Kerkvoogd zond eenige manschap, die in
St. Lucianacht, door bestelling van den Raad, heimelijk werd binnengelaten, met bevel,
zich naar de Groote Markt Ie begeven als de klok honderd zou geslagen hebben, het-
geen kort na middernucht gebeurde. De feestdag van st. lugia, namelijk, was de
tijd, op welken van ouds de keuze der Gemeenslieden plagt te geschieden, waarna
de avond en een gedeelte van den naclit aan de vrolijkheid gewyd werd. De Gilde-
(1) WAOENAAR, Bescfiv. v. Atiist. St. IL bl. 432.
(2) KLüiT, IJi.1t. d. Holl. Staatsreg. D. IV. bl. 176.
-ocr page 510-510 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— meesters zich inseeliiks in hun Gildehuis vermakende, bevonden zich na middernacht
1581
nog Mj elkander. Onverwacht werden zij door de gewapende manschap overvallen en
naar de Markt gevoerd, waar bij voorraad eenige scherpregters en biechtvaders wa-
ren bijeengekomen. Sommige Gildemeesters, die vroeger gescheiden waren, werden
met eenige andere roervinken onder de gemeente van hunne bedden geligt en
naar dezelfde plaats gebragt. Hier nam men hun de biecht af, waartoe echter vele,
om hunne beschonkenheid, niet geschikt waren, en legde bun vervolgens het hoofd
voor de voeten. Het getal der onthoofden wordt op honderd en drie begroot (1)."
Geen wonder, dat de stedelijke Besturen beducht werden voor de toenemende magt der
Gilden. Men bespeurt dit duidelijk, om slechts een voorbeeld aan te halen, uit de
bepaling van de Regering van Groningen in Veertienhonderd zes en dertig, »dat
de Gildebroeders en Hooflingen geen verbond of willekeur niogten aangaan tegen
den zin van Burgemeesleren en Raad, die zg integendeel steeds moesten hel-
pen, om het stadsregt te bewaren. De Gilden beloofden ook, den Raad in alles te
zullen bijstaan, vooral bij eene uitbrekende verwaning en oproer (2)." In geene stad
van Noord-Nederland was welligt der Gilden aanzien grooter dan in Utrecht, waar zij,
sinds het begin der veertiende eeuw tot dat het wereldlijk gebied van het Slicht aan
KAREL V overging, jaarlijks de Weihouderschap aanstelden, zonder den Bisschop, of
wien ook, te kennen. Niemand kon Regent worden, die geen Burger was, en nie^
mand kon Burger worden, dan die in een Gild was opgenoujen. Hieruit vloeide
voort, dat vele Adellijken, welke in de Regering wenschten te komen, zich onder het
een of ander ambachtsgild begaven, heigeen deze broederschappen veel voordeel en
aanzien verschafte. Doch nadat het aanstellen van de Wethouderschap den Gilden ont-
trokken was, bepaalde men, dat niemand gildebroeder kon worden, ten zij hij eerst
Burger ware (3). ïoen in de Hollandsche Sleden de Vroedschappen op eenen vasten
voel gebragt geworden waren, verdween allengs de invloed der Gilden op het stedelijk be-
wind. Na dien tyd wordt er, uitgezonderd in Dordrecht, geen of spaarzaam gewag
van hen gemaakt, daar hunne Overlieden of Dekens, die vroeger als zoo vele ver-
tegenwoordigers van de gansche burgerij opkwamen, nu mede onder de Rijken,
Vroeden en Notabelen begrepen werden verkiesbaar te zyn in het vaste getal van Vioed-
schappen. Of echler de Gilden en Overlieden ook niet zoo wel door hun overmoed en
(1) UOUGK, IHssert. p. 52—65. Tegerm. Staal v. Overijssel, D. 111. 1)1. 427—429. Mei) her-
iniiere zich hierbij dc opschuddiiijj dooi' de Gilden in 1525 Ie Groningen verwekt. Alg. i^csch.
d. Vadcrl. D, II. St. 111. bl. COO—fi02-
(2) WEsTENuoRF, Jaarb. v. Givn. D. 11. hl. 481.
(3) tegemv. Slaat. υ. Ulr. D. 1. bl. 419—421,
-ocr page 511-BES VADERLANDS. öll
stoutheid, als door de staatkunde en het overwigt der Vorsten of der stedelijke Over- 1300—
heden, van hun gezag en invloed zyn verstoken geraakt, zouden wij niet met eenigen
zoo onbepaald willen ontkennen (1). Zeker althans is, dat in Vijftienhonderd acht en
twintig Keizer karel bepaalde, dat voortaan in de stad Utrecht geene Dekens van de
Gilden »in Wette of Raad zouden geroepen worden, of zich met iets anders bemoeijen
dan met de zaken van hunne nering en van hun Gild (2)." En in Holland besloten
de Staten in Vyftienhonderd twee en tachtig, »dat van nu aan geene Steden over
'sGemeenen Lands zaken raadplegen zouden met eenige best Gestaafsten, Schutterijen ^
Gilden of anderen, gelijk door sommigen voorheen wel geschied was, ten ware met
voorgegane bewilliging der Staten (5)."
Hieruit blijkt, dat de Schutterijen in vele steden mede niet zonder invloed op het
bestuur geweest zijn. Men meent, doch op geen genoegzamen grond, dat zij reeds
uit den tijd van karel den Groote dagteekenen. Door Keizer neirnrïk 1 werden er
in het begin der tiende eeuw in onderscheidene steden van Duitschland opgerigl.
Haar oorsprong klimt in de Nederlanden op tot dien der Vrije Gemeenten. Reeds van
ouds rustte op degenen, welke, om zich aan de lijfeigenschap te onttrekken, in de
burgten en steden van den Vorst de wijk genomen hadden en Burgers of Poorters ge-
noemd werden, de natuurlijke verpligting, hunne vesten tegen vijandelijke aanvallen te
verdedigen; zij vormden derhalve de gewapende Poorterij. Anders mogten in dien tijd
alleen Edelen en Vrye of VS^elgeboren Mannen de wapenen voeren, welk regt echter
al de Poorters erlangden, zoodra zy door den Landsheer van de banden der eigenhoorig-
heid ontslagen waren. In spijt des /idels, trokken zij nu in een bepaald getal mede uit
in 'sGraven, of gelijk het oudtijds genoemd werd, ons Liefs Heeren Ueirvaert; en
daar dit den Vorsten »bij de toenemende magt en weerspannigheid der Edelen uit-
nemend te stade kwam, zoo vermeerderde hierdoor het getal der vrije Steden en Poorte-
rijen." Uit den veldlogt en tot hun beroep teruggekeerd, bleven zij zich in de wapenen
oefenen, zoo wel ter verdediging hunner slad legen de aanslagen der Edelen van builen,
als ter handhaving der rust van binnen. Hiervoor genoten zij eenige regten, zoo als
het poortgeld, wanneer de poorten bij onlijde moesten geopend worden, het visschen
in de stadsgrachten en dergelijke. Bij de heerschende zucht, zich in gilden en broe-
derschappen te vereenigen, was het geen wonder, dat ook die Poorters, welke den
wapenhandel boven alles stelden, of met eenen meer krijgshafligcn geest bezield waren,
zich tot één ligchaam vormden. Zoo ontstonden de Schutteryen of Schutters-Gilden
(1) KI.ÜIT, IHst. d. Holl. Staatsr. ]). IV. bï. 246.
(2) Teg&m. Staat. v. Utr. D. 1. bl. 429.
«
(3) WAGBNAAR, D VII. bl. 432.
-ocr page 512-512 ALGEMEËNE GESCHIEDENIS
1300— hier te Lande, doch weinige vóór de eerste helft der veertiende eéuvv. In de Zuide-
1 ^ïSI
lijke Nederlanden waren zij, naar eeniger meening, zoo oud als hel volk zelf, en lang
vóór de ambachls- of neringsgilden aanwezig. Eene der oudste, die ύάπ Brussel, is ech-
ter niet vóór Twaalfhonderd dertién opgerigt. De SclmUen of Schüllers^ welke hunnen
naam van het 'schieten ontleenden, njoeten van de gewapende Poorters onderscheiden
worden, wier geweer in een stok, knuppel of kolf, een geducht wapen in de stevige
hand van een behendig strijder, bestond, terwijl zij, daarentegen, zich onderling
in het schieten met den boog oefenden, waarmede de Oosterlingen zoo meesterlijk
wislen om Ie gaan, en waarvan men de groote uitwerking in de Kruistogten had on-
dervonden. Schutterijen of Schullersgilden werden in elke stad, in bijna elk aanzien-
lek dorp gevonden, doch allijd door, of althans met goedkeuring en onder toezigt
der plaatselijke besturen opgerigi. Elk was bij zijne opneming in het gild lot eene
geldelijke bydrage ver[)ligt. De Scliutlerijen , waarvan de oudste in Holland te Leiden
in Twaalfhonderd zes en zestig voorkomt, waren lioofdzakelijk in drie soorten verdeeld:
de Schullerije van de Voelbooge, welke meestal st, joris ; de Schulferije van de IJand-
hooge, welke st. sebastiaaiv; en de Kloveniers Schullerije, welke st. uubert, st.
ciikistoffel, of st. antonie tot Beschermheilige hüd, In alle Steden waren zij niet
op dezelfde wijze ingerigl, doch stonden, over het algemeen, onder een Ouderman
of Deken, en de Schutlers zelve onder hunne Hontans, Hopmans of Hoofmans. Om
zich in de wapenen te oefenen, had iedere Schutterij haar Doelen, meestal een aan-
zienlijk gebouw, gewoonlijk met groote wapenkamers, behangen met harnassen, hel-
men, bogen, hellebaarden en vuurroers, en van een ruim plein en wandeldreven voor-
zien, van waar het ook Schulshogaard en Schul Ier sho f geheéien werd. Rijk, schitte-
rend, en verschillend waren de Schutters uitgedoschl. In hunne wapenkleedij voerden
zy de kleuren hunner stad. Om de veelkleurige rokken of lahbaerlen, en hoeden of
kaproenen, welke daarmede in overeenstemming waren, ontvingen zij bij de belegering
van Nuis den spotnaam van Boniekraaijen. Doch niet alleen door hunne kleeding,
die van onder hun pansier of lederen kolder te voorschijn kwam, herkende men hen
in hel strijdveld, maar bijzonder ook aan hunne Iweesoortige bogen, den Voef- en
Handboog, en aan hunne banieren of wimpels; het overige hunner wapenrusting
hadden zij met allen gelijk, die nevens hen streden. De Voet- of Kruisboog, ook wel
Armborst οΐ Bank-armhorst genoemd, was van staal en werd met den voel in een
ijzeren beugel gespannen, waarbij eene niet geringe inspanning van kracht gevorderd
werd, zoo dat de meeste Voetboogschutters vroegtijdig voor hun geheel leven geknakt
waren. De Hand- of Flitzboog, die om zyne hoogsteenvoudige zamenstelling zeker
een der oudste wapenen is, had boven den Voetboog dit groot voordeel, dat hy
oneindig ligter, daardoor handelbarer, en bovendien niet onderhevig was als gene,^
spoedig geheel onbruikbaar te worden. Van daar welligt meenen eenigen, dat de
DES VADERLANDS. . 4üi
Handboog meer bepaald in het veld, en de Voetboog meer bij belegeringen in gebruik J300-
aOOJ.
was, dewijl zijne zwaardere pijlen met meer juisllieid, kracht, snelheid, en op grooleren
afstand konden geworpen worden dan die van den handboog. De pijlen van beide bo-
gen waren van hout met ijzeren of stalen punten met weerhaken, die zeer gevaarlijke
wonden maakten, omdat zij er niet zonder inscheuren konden uilgetrokken worden;
van onderen waren zij van houten vederen voorzien. De koorden of peezen van den
boog waren doorgaans van pees- of windgaren, met groene was bestreken. De meestal
lederen pijlkoker hing aan de regter zijde van den gordel om het lijf vastgemaakt, len
einde spoedig in den strijd den boog te kunnen spannen. Het gebruik der bogen in
den krijg werd eerst in het begin der zestiende eeuw door de vuurwapenen verdrongen.
Zij bleven nog lang in de Schuttersspelen en wapenoefeningen aanwezig, doch
bedienden zich ook eenige Schutters van den Kohivn'jn of Klover, eene soort van vuur-
roer of bus, om naar de schijf te schieten, waaruit een nieuw Gild, dat der Klove-
nierSy ontstond. De veldleekens der Schuttersgilden, banieren, vendelen, wimpelen en
pennoenen genaamd, aan welke men elk Gild spoedig kon onderkennen, waren veeltijds
van de voorlreiTelijksle zyden stofien of fijn lijnwaad vervaardigd, met gouden of zilve-
ren franje omboord, en dikwerf met andere kostbare versierselen getooid. Hel dragen
van den banier werd als eene groote eer bescliouwd, en viel doorgaans den edelste en
aanzienlijkste van het Gilde te beurt. Zeer waarschijnlijk bezaten de meeste Gilden
twee banieren; eene, wanneer zij te heervaart togen, en eene, in gebruik bij hunne
feestelijke optogten en plegtige gelegenheden. — Behalve de gewone wekelijksche bij-
eenkomsten der Schutterijen in de Doelens, om zich in de wapenen te bekwamen, het-
geen zij de ridderlijke 'oefeninge der SchuUerije, en zich zelve de Broederschap van
den edelen Ilandhooge noemden, hielden zij jaarlijks, meestal op Pinkster, groote
Schuttersfeesten of schietspelen, tot welke, bij wijze van wedstrijd, dikwijls de Schut-
tersgilden van elders uitgenoodigd werden. Zoo kondigde, met toestemming van het
Hof van Holland, de oude Schutters te Amsterdam in Vijftienhonderd vier en dertig
door geheel Holland aan, «dat zij van meijninge waren te stellen zekere zilvere pry-
zen, te winnen mitten bussen ofte dovere, lot ene oefFeninge en onderhoudinge der
konste." Op zulk eene uilnoodiging togen dan de Schutleryen, vaak zelfs van verwg-
derde plaatsen, zoo als in Veertienhonderd acht en vijftig de Haarlemmers naar Meche-
len, onder hare banieren en op het prachtigst uitgedoscht derwaarts. De Rederykers,
om door hunne vertooningen leven en vrolijkheid te verspreiden, aanzienlijke Vrouwen
in haren besten tooi, Geestelijken en Edelen met hun schitterend gevolg, ja, Vor-
sten, zoo als onderanderen Graaf Willem V die zelfs zich een schuttersegwaad aan-
schafte, lieten er zich vinden. Tot aanmoediging werden in sommige steden beloonin-
gen toegekend aan hen, welke het talrijkst len wedstrijd opkwamen. Zoo werd in Vijf-
tienhonderd acht en veertig door de Regering van den Briel aan de Schutters vau
514 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Amsterdam »vier kannen wijns" geschonken, »also sy het talrijkste waren opgeko-
1581
men, om te schieten naar den prijs, bestaande in een groeten os." De wedstrijd
bestond voornamelyk in het schieten naar een houten of lederen papegaai, zwaan, of
anderen vogel; op den kop, staart en vleugelen waren prijzen gesteld, maar hij, welke
den vogel zeiven afschoot, werd tot Koning^ en zoo hij die eer drie jarea achtereen
behaald had, tot Schulters-Keizer uitgeroepen. De onderscheiding, als Schulters-Ko-
ningin begroet te worden, viel in Veertienhonderd acht en twintig, zoo als bekend
is, JAKOBA van Beijeren te beurt op het schietspel te Goes, en aan de Landvoog-
des MARIA in Vijftienhonderd vier en dertig te Brussel, In dat zelfde jaar behaalde
frederiic vttu Egmoudy 0(ΧΆΆΪ van Buren, llertogenhosch. Dit was ook frank
van Borsclen in Veertienhonderd negen en dertig te Brielle gelukt, en hem daar-
voor van stadswege een rijk met zilver versierden Kovel geschonken. Te Delft werd
de Koning vereerd met een vergulden zilveren penning met het Stads- en Doelenwapen
versierd. Zoo werden dan de Schuttersfeesten, geheel Nederland door, in vollen luister
gevierd, toen de Ridder- en Steekspelen des Adels reeds lang hadden opgehouden. De
Edelen, sinds den moord aan floris V gepleegd, merkelijk in de achting van Vorst
en Volk gedaald en in rijkdom en vermogen door de stedehngen overschaduwd, hiel-
den zich vereerd, wanneer zij bij de feesten der voorheen zoo verachte burgers, o{)
wier maaltijden de berkemeijer vrolijk rondging, eenige onderscheiding mogten erlangen.
»Ongetwijfeld hebben deze feesten, even als de Steekspelen der Ridders, in de tijden
van woestheid en barbaarsehheid gunstig gewerkt ter bevordering van beschaafde ma-
niéren onder de stedelingen; en het niet ongewone spreekwoord: Ileusehheid hoort
den Bogaert toe, doet ons bij de Schutterijen bijna een zweem van de ridderlijke
galanterie vermoeden. In het algemeen hadden hare verordeningen insgelijks de strek-
king, goede zeden aan te kweeken; en Beinigheyd en Waarachtigheyd werden als
deugden beschouwd, welke den Schutter bijzonder behoorden te kenmerken (l)/'
Groot en menigvuldig waren de diensten door de Schutterijen den Landsheeren in
hunne krijgstogten, of ter verdediging van het Vaderland bewezen (2). Wanneer er
heervaart geboden of vereischt werd, gaven in Amsterdam en in andere steden de Bur-
gemeesters of het Geregt aan de Overlieden der Gilden kennis, hoeveel Scliutters men,
naar gelang der andere Poorters, zou noodig hebben. Niemand was daarvan uitgeslo-
ten, dan die door ziekte buiten staat was de wapens te dragen, en de getrouwden in
het eerste jaar van hun huwelijk. Onder toezigt der Overlieden geschiedde hierop de
(1) BOSSCHA, Neêrl. Heidend. Ie Land, D. I. LI. 113.
(2) Eenige voorbeelden daarvan worden vermeld door siegenbeek, Gesch. d. burgerwapenivg in
Nederl. bl. 4—20.
DES VADERLANDS. ί>15
loting, en de Schutters trokken uit op bevel der Wethouderschap en dikwyis onder
aanvoering van een Burgemeester ol' twee Schepenen. Tot belooning hunner diensten
ontvingen zij van de Vorsten, zooals b. v. van karel V en filips II, verscheidene
voorregten; en de stad Amsterdam werd door maximiliaan vergund de rijkskroon boven
haar wapen te voeren, tot erkentenis van de dapperheid harer Schutters en Poor-
ters in den Jonker-Fransen Oorlog betoond. Behalve ter heervaart, dienden de Schut-
ters voornamelijk tot het bewaken der stad bij dag en nacht, vooral in zorgelijke tij-
den, hetgeen trouwens de pligt der Poorters in het algemeen was, doch op wie zich
de Regering minder verliet dan op hen, die beter in de wapenen geoefend waren en
van welke vele ook in het Geregt zaten of tot de Vroedschap behoorden. Men merkte
dit niet aan als een last, maar als een voorregt, en de steden bedongen het somtijds
uitdrukkelijk van den Landsheer. Het gebeurde zelfs, wanneer zij te weinig Poorters
Ie harer bescherming hadden, dat zij de vrijheid verworven, Landpoortcrs aan te stel-
len, daar zij altijd angstig waren, vreemde beschermers in te nemen. De Graven of
hunne Stadhouders hebben nimmer het regt gehad, in de goede of grafelijke steden,
buiten hare toestemming, bezetting te leggen, en in de leenroerige steden of sterkten,
niet zonder bewilliging harer Heeren. Voorts dienden de Schutters tot het handhaven
der inwendige rust, en het plegtig inhalen der Landsheeren, welken zij ook dikwijls
tot lijfwacht strekten. Uit de bloem der burgerij gekozen, nam hun invloed derwijze
toe, dat zij in moeijelïjke omstandigheden, zoo als by het uitbarsten van den opstand
tegen Spanje, geraadpleegd werden. Eerlang echter maakten zij in dat hagchelijk tijds-
gewricht plaats voor de Burger-vendelen of Burger-compagnien, die met hen niet moe-
ten verward worden (1).
Het regt, in de verzochte onderstandgelden of beden van den Landsheer tc bewilli-
gen of niet te bewilligen, hetgeen voor het bolwerk der vr^heid van den Staat beschouwd
werd (2), verhinderde niet, dat de onderzaten met opbrengsten en lasten van allerlei
aard bezwaard waren. In de eerste plaats komen de Tienden of het opbrengen van een
tiende gedeelte, hoofdzakelijk van de voortbrengselen der landerijen, in aanmerking. Zij
werden ook wel, doch zeldzamer, van andere goederen en voorwerpen geheven. Hier en
daar Λvordt ook melding gemaakt van Negenden en Twintigsten, De Tienden waren
(1) WAG^NAAR, Beschr. v. Amst. St. I. bi. 189. St. III. bl. 164—174. Vadert. Hist. D. XL
bl. 118. D. V. bl. 101. van avijn op wagenaar, St. Y. bl. 35—38. oudehhove, Beschr. van
'sllertogenb. bl. 41—44. llist. d. Satisf. v. Goes, bl. 297—300. bosscua Necrl, Heidend, te Land,
D. I. LI. 106—114. Jhr. Mr. a. m. c. van asch van wijck, Le Schut- of Schuttengilde in Neder-
land, opgenomen in de Berigten van het Hist. Gezelsch. te Utrecht, St. II. en D. III. St. II.
(2) Ilist. d. Satisfactie v. Goes, bl. 370. Zie hiervoor, bl. 481.
6Ö*
-ocr page 516-1396 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—onderscheiden in groole en in kleine of smalle Tienden; onder de eerste begreep men
die van koren en veldgewassen; onder de laatste, die van moes, hout, gras, groenten
on vruchten. De opbrengst van de Tienden werd ook wel in geldswaarde verwisseld,
en moet niet onbelaogrijk geweest zyn. Het onderscheid tusschen de geestelyke en
wereldlijke Tienden was, dat deze laatste slechts uit een elfde deel der voortbrengselen
bestonden. ■— De Tolleii leverden insgelijks eene rijke bron van inkomsten op in een
gewest als Holland^ waar reeds vroeg de handel bloeide. De tol te Dordrecht^ door
DIRK III geheven van de goederen welke de Merwe op- en afgevoerd werden, wordl
als de oudste tol van doorvaart aangemerkt. Dordrecht verkreeg later nog het Stapel-
regt, waarby alle koopvaardijschepen genoodzaakt waren aldaar over te laden op straffe
van eene geldelijke boete, en, bij herhaling, op verbeurdverklaring van goederen. De
toUen waren velerlei en een wezenlijk bezwaar voor den handel, welke daarenboven
nog door onderscheidene lasten gedrukt werd. Hiertoe behoorden het Congie- of Verlof-
geld op het uitgaande koren, het Lastgeld op den haring, het Pondgeld op de uit
zee komende en naar zee gaande goederen, het Grut- of Gruitgeld op het gegiste bier,
iiet Wijngeld, de Anker-^ Vuurbaken- en Bakengelden^ en andere. Deswege verlang-
don en verkregen de Staten van filips van Oostenrijk^ bij het aanvaarden der Rege-
ring, de belofte, dat hij builen hunne toestemming geene nieuwe tollen of lasten
zou heffen. Reeds zeer vroeg vindt men hier te lande van veelsoortige schattingen
gewag gemaakt, om in de beden en in de behoeften van de gewestelijke en stedelijke
huishouding te voorzien. De voornaamste er van waren: 1°. Het Ileervaartgeld Voor
den oorlog te land; 2°. de Kogschuld voor den kryg te water; 5". Schot en Lol, oor-
spronkelijk eene belasting aan den persoon verbonden, en welke een-, ook wel twee-
maal 'sjaars geheven werd. Zij, welke deze moesten opbrengen, heette men Schot-
hoortige of Schotbare lieden; Edelen en Welgeborenen waren Schotvrij. Voorts 4".
de Capitale Impositie, hoofd- of familiegeld over de personen, naar gelang van
hunne bezittingen, omgeslagen; het exu- of hesterfgeld^ eene belasting, ge-
heven van alle aanbestorvene goederen, welke door lieden, uit eene andere stad
dan die, waar de erfenis gevallen was, gebeurd werden, als ook van de goederen
van hen, welke eene plaats verlieten, om zich elders te vestigen, of die zich in eene
plaats kwamen nederzetten; 6". Cynseti, eene belasting op huizen; daarbg nog 7°. een
Haardsteden of Schoorsteenengeld, hetwelk in Vijftienhonderd twee en vijftig op zes
stuivers van eiken schoorsteen bepaald en zoo scherp ingevorderd Λverd, dat de Ver-
mogende voor den Onvermogende moest betalen; dit geld bragt toen in Holland tusschen
de zeven en dertig- en acht en dertig duizend gulden op; 8". Schildtalen, eene be-
lasting over de onvrije steden en dorpen omgeslagen en aldus genoemd, omdat men
daarbij elks aandeel in Schilden berekende, eene munt, welker waarde nu eens verhoogd
dan weder verminderd werd, maar in de laatste grafelijke tijden, naar het schijnt, op
DES VADERLANDS. . 4üi
vijftien stuivers gesteld was. De naam van Schildtalen is in zwang gebleven, lang nadat I3(X)-—
men niet meer bij schilden, maar bij ponden en schellingen, later bij guldens rekende;
doch allengs is het woord Schildtalen door dat van Verponding verdrongen. Eindelek
9". Morgentalen of Morgengeld^ eene belasting op de landerijen, die bij het morgen
geheven werd. Met den lijd geschiedde echter de schatting zoo wel over de landerijen,
als over de steden en dorpen bij Schildtalen of Verponding. Dit blijkt uit de vernieuwing
dezer laatste in Vijftienhonderd veertien en tevens, dat er toen in Holland ruim twee
maal honderd duizend morgen lands, vyf en veertig duizend huizen, en honderd twee
en zeventig duizend belastingschuldigen waren; de andere landerijen bevonden
zich in het bezit der Geestelijkheid, en de overige ingezetenen waren Geestelij-
ken , of armen. Om de beden te dekken, vooral in de latere grafelijke tijden, Averd
ook dikwerf een tiende, twaalfde, twintigste, vijftigste of honderdste Penning van koop-
waren , roerende en onroerende goederen, bezittingen, renten en andersints geheven. Doch
in weerwil van alle heffingen, opbrengsten en inkomsten, was 'sGraven schatkist
steeds uitgeput. Meermalen leenden de Landsheeren geld van de Steden tegen tien,
twaalf of zestien ten honderd in het jaar. De geldmiddelen van eenige stedelijke Be-
sturen bevonden zich in geen beteren toestand. De Regering der stad Utrecht, onder-
anderen, nam zelfs geld op van hare burgers legen twee en twintig ten honderd'sjaars.
Met den tijd werden de lasten hoe langer zoo meer door elk naar evenredigheid
gedragen; het Schotgeld hield op, en de gemeene middelen werden zoo wel van Edelen
als Onedelen geheven. Karel V maakte, in dit opzigt, aan alle vrijstelling van Gees-
telijken en Wereldlijken een einde, en verbood de Geestelijkheid elke meerdere verkrij-
ging van roerende en onroerende goederen. Om in de plaatselijke behoeften te voor-
zien , gaven de Graven aan de Steden verlof, accijnsen te stellen; het eerste voorbeeld
daarvan in ons Land gaf Graaf Willem III in Dertienhonderd vijf in de vergunnings-
brief aan Zierikzee. De stedelijke- onderscheidden zich daardoor van de landsaccijn-
sen, dat zij niet, gelijk deze, op de Statenvergaderingen beraamd en bepaald, maar
het heflen en innen er van geheel aan de Stadsregeringen overgelaten werden. Zij
waren dan ook in verschillende steden ongelijk op brood, wijn, bier, zout en andere
levensbehoeften gelegd, en werden, naar goedvinden der Regenten, nu eens verhoogd
dan weder verlaagd. Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige onlusten. Wanneer der
Gemeente het invoeren of verhoogen van deze of gene belasting mishaagde, of dal
zij er, te gunste van den Rijkdom^ inzonderheid door gedrukt werd, schaarde zij zich
onder hare verschillende Gildebanieren en verhinderde wel eens met geweld voor het oogen-
blik de heffing, maar moest gewoonlijk daarvoor later zwaar boeten. De landsimpost
werd in de sleden, over het algemeen, door een of meer inzamelaars, ontvangers of
accijnsmeesters op 's Landskoslen ingevorderd. Tot besparing der groole uitgaven van
het innen, begreep men in het midden der zestiende eeuw landsimpost in het open-
1398 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
- baar Ie Yerpachten, met dit gevolg, dat deze in het eerste jaar reeds meer dan veertig
duizend pond opleverde, terwyl hij het jaar te voren, bij de oude wijze van inzame-
len, nog geene twintig duizend pond had opgebragt. Het verpachten van 's Lands ge-
meene middelen is tot het midden der achttiende eeuw in gebruik gebleven, toen het
op eens werd afgeschaft (1). '— In de overige Noord-Wederlandsche Gewesten komen,
over het geheel, dezelfde belastingen, doch nu en dan onder andere benamingen, als
in Holland voor (2).
Sinds het begin der dertiende eeuw waren allengs de bijzondere Land- en Stadreg-
Icn opgekomen, die als uitzonderingen van de algemeene volksregten te beschouwen
zijn. Waar, derhalve, in deze Land- en Sladregten, die natuurlijk naar de plaatse-
lijke omstandigheden gewijzigd waren en dikwijls, naar onze wijze van zien, de zon-
derlingste bepalingen bevatten, geene bijzondere regtspleging werd voorgeschreven, be-
hield de algemeene regtsbedeeling haar gezag, en wordt ook in dit opzigt meermalen in de bij-
zondere regten erkend (5). Men kan zich van de regtsvervolging en regtspleging dier dagera
(1) v, loon, A/oude Regeringsw. v. Holl. Ό, IV. hl. 200, 225, 237. V. bl. 148, 205, 208.
pars, Katw. Oudh. bl. 191, 479, 483. kluit, Hist. d. Holl Staatsr. D. V. bl. 61—84. Mr. p. ii.
engels, de Geschiedenis der Belastingen in Nederl. bl. 9—68. Alg, Gesch. d, Vaderl. D. II.
St. IV. bl. 39.
(2) Zie onderandcren van spaen, Hist. v. Gelderl. D. I. M. 408, 431. Int. tot de Ilist. van
Gelderl. D. III. bl. 455. IV. bl. 270. racer, Overijss. Gedenkst. D. II. bl. 126 enz. IV. bl.
157, 158, 161, 177, 183, 191. V. bl. 303. magnin, Over de besturen in Drenthe, D, I. bl.
147, 479, 483. St. II. T). II. bl. 158—164, 184. Oude Friessche Wetten, bl. 205. Kerkel.
Oudh. v. Utr. Ό. III. bl. 119.
(3) Mr. l. pu. c. v. D. bergii, OvcT de oude wijze van strafvordering, bl. 51. Zie over d
alfjemcene regtsbedeeling en regtspleging destijds iu Nederland, Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II.
St. I. bl. 498—505. Men vergelijke daarbij dc onlangs mtgegevcne Nederduitsche Regtsoudheden
van Dr. m. j. noordewier, inzonderheid B. VI. bl. 331—445. Voorts kluit, Hist. d. Holl.
Staatsr., IV. bl. 28—582. raepsaet, Oeuvr. Comp. Τ. I. ρ. 55, 56, 64 etc. 202—223.
V. ρ. 5—299. RAEPSAET, Over de Poorterijen, bl. 34, 65. De Verhandelingen van het Genoot-
schap Pro Excolendo Jure Patrio, D. III. St. I. bl. 81. St. II. bl. 36. D. V. bl. 4—15, 27,
36—91, 123—142, 267. Aant. op de onde Friessche Wetten, door wierdsma cn brantsma,
1)1. 48—399. racer, Overijss. Gedenkst. D. II. bl. 23, 142. III. bl. 89, 139—144, 159,
163—204 , 245—278 , 288. VI. bl. 12, 13, 90—112. VII. bl. 278. van spaen, Inl. tot de
Hist. v. Gelderl. D. IV. bl. 212 , 271, 278. westendorp, Jaarb. v. Gron. Ώ. II. bl. 401, 413,
414, 430, 433, 435, 515, 526, 529, 632. magnin, Over de Besturen in Drenthe, St. I. bl. 15
sqq. 94. St. II. D. II. bl. 100—158, 175—182. v. hasselt, Geld. Maandwerk, bl. 9, 187 sqq.
Tijdschr, v. d. Gesch. v. Utr, N», 2. bl. 80. Kronyk van het Utr. Hist. Genootsch. voor 1854,
1300-
1581
■ .v' .....
DES VADERLANDS. 019
een denkbeeld vormen uit het verhaal van den moord aan Heer jan moer in de veertiende ol' 1300—
1581
het begin der vijftiende eeuw gepleegd. »Om dezen tgd," zegt de oude Kronijkschrijver,
» woonde in de stede van Geervliet een eerbaar Priester, geheeten Heer jan moer , Kanonik
aldaar en Pastoor der kerk van Avezate in het Land van Golre. Hij was een eerbaar en
deugdzaam man, godvr^ezend en mild jegens de armen. Hij bezat veel geld en tijde-
lijke have van huisraad, goud en zilver. Hem diende voor huishoudster eene eerbare
weduwe, geertruida geheeten, wier overleden man zijn neef geweest was; zij had
haar elfjarig zoontje bij zich. Heer moer was gewoon des Zomers, wanneer de dienst
m de kerk verrigt was, naar het tolhuis te wandelen, om er de schepen te zien aan-
komen en afvaren. Nu gebeurde het eens, toen men dienst deed,in de kerk, door
?(ikolaas Heer van Pulten en Strijen gesticht, dat het genoemde -knaapje, welk het
Omnis spiritus laudet Dominum moest aanheffen, bitter begon te schreijen. Heer jan
moer, welke er bij stond, vroeg hem, waarom hy schreide? maar daar hij geen ant-
woord kreeg en het kind bleef schreyen, zoo gebood hij hem, dat hij van den school-
meester verlof zou verzoeken, om naar huis te gaan. Het knaapje gehoorzaamde, en
keerde huiswaarts. Nu waren er in Geervliet drie jonge lieden, behoorende tot de rijkste
en voornaamste geslachten van de stad en van het Land van Putten, welke dagelijk-
sche gasten waren van Heer jan. Ook bevond zich aldaar een Priester en Vicaris van
dezelfde kerk, een man van aanzienlijke huize en Heer pieter geheeten, tevens Ka-
pellaan en gewoon disehgenoot van Heer jan, van wiens huis hij de sleutels bjj zich
droeg, om er naar goedvinden uit- en in te kunnen gaan. Deze vier, door des Dui-
vels ingeven, ontworpen het verdoemelijk plan, om eerst behendig de huishoudster,
daarna het kind, en ten laatste Heer jan te vermoorden, en zich van zijn geld, klei-
nooden en goederen meester te maken; niemand, dachten zij, zou op hen een kwaad
vermoeden werpen, daar zij tot de rijksten en voornaamstcn van de stad behoorden.
Als nu de bovenvermelde dienst geëindigd was, en zij zagen, dat Heer jan naar
gewoonte ging wandelen, traden zij in zijn huis, de Priester vooraan, welke de
deur opende, en groetten met een vrolijk gelaat de huishoudster, terwijl het kind bij
1)1. 57 sqq. KerkeL Oudh. v. Utr. D. II. bl. 79, 108, 140, 144, 584. Mr. m. c. van hall,
Ilegtsgel. Verhand, bl. 117—245, cn De Nederl, Spreekw. tot het regt betrekkelijk, in de Nieuwe
Bijdragen voor Regtsgeleerdh. en 'Wetgeving, D. III. St. II. bl. 247—318. Mr. j. van hall, de
Stedelijke handvcste^i en keuren van Holland en Zeeland in de 13·^° en 14·^' eeuw, in dezelfde
Nieuwe Bijdr, D. I. bl. 558—590, Mr. j. de wall, Over den invloed van het Heidendom op het
Genn. Regt, vooral met betrekking tot ons Yaderland, in de Nederl. Jaarb. voor Regtsgeleerdh.
en Wetgeving, D. VIII. St. III. bl. 369—409. Rapport van de Heeren Mrs. j. «irks en j. ii.
BEucKER ANDREA betreffende de Friessche Regtsbronnen, in de Äant. ν. h. Prov. Ütr, GenootscL
J853—1854, bl. 59—93.
1400 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—het vuur zal, en het gebraad aan het spit draaide. De huishoudster, meenende dat
^^^^ zij van het kaatsen vermoeid waren, riep hen toe: »Welkom moet gij zijn; gij doet
wel, dat gij komt en mijnen Heer gezelschap houdt met eten, wanl hij zal thans nie-
mand hebben dan u; zet u neder, ik zal u eens te drinken tappen." »Juist zijn \vij
gekomen," was het opgeruimd antwoord, »om heden avond met genoegen bij hem to
eten." ïoen zij de kan om te lappen genomen had en op de trap gekomen was,
om naar beneden te gaan, bragt een dezer gasten met een kleinen hamer, welken hij
onder zijn mantel verborgen had, haar achter op het hoofd eenen slag toe, zoo dat zij
nederviel, waarop de andere toeschoten, om haar verder af te maken. Als het kind dit
gerucht hoorde en vernam, dat zijne moeder vermoord was, vloog hij uit vrees haastig
op, liep in des Priesters schoot, vatte hem om den hals, en bad, hem toch Ic bescher-
men , opdat men hem niet zou dooden. · De Priester begon te beven, onthutst door de
tranen des kinds, maar op dat pas kwam willem kuys, de barbier, aanloopen, sneed
met zijn scheermes den knaap de keel af, en wierp hel lijk bij dc moeder in den kel-
der. De vrouw was nog zieltogende en nam, zoo goed zy vermögt, het lijk in haren
regterarm en kuste het, waarop de moordenaars toevlogen en haar insgelijks de keel
afsneden. Dadelijk openden zij met dc sleutels der huishoudster de kisten enkasten, en
staken al het goud- en zilverwerk, geld en kleinooden, Avelke zy vonden, bij zich,
ïegen zeven uur des avonds kwam Heer jak te huis, maai- toen hij door het
portaal naar de zaal wilde gaan, sloeg een der moordenaars hem met een loo-
den hamer derwijze op het achterhoofd, dat de oogen hem op de wangen vielen en
hij nederstortte, waarna de overigen hem afmaakten en bij de twee anderen in den
kelder wierpen. Het huis van Heer jatc Avas geheel met eene gracht omgeven, zoodat
men er alleen door de groote poort konde inkomen. Daarnaast, over die gracht, woonde
een ander Kanonik, Heer pieter benger geheeten, welke op dien lijd met zijne huis-
houdster naar Utrecht gereisd was en aan een der drie gezellen, welken den moord pleeg-
den, verzocht had, des nachts in zijn huis te slapen om het te bewaken. Hier nu
bragten de booswichten hunnen roof, legden vervolgens op den haard in de zaal van
de woning des vermoorden stroo, en wierpen er de drie lijken op, welke zij insgelijks
met stroo bedekten. Tegen tien uren des avonds staken zij het huis op vier plaatsen
in brand, in de hoop, dat de ligchamen verteeren en men alzoo niet bespeuren zoude,
dat zy vermoord waren; en keerden toen naar de belendende woning terug. Op het
zien van de rook en de vlammen, sloegen de nachlwachts de klep en riepen met
luider stemme, dat men den brand zou blusschen. De Poorters liepen met geweld de
deur open, en .kwamen met groot levensgevaar binnen. Hoewel al het stroo verbrand
was, waren echter de lijken ongedeerd gebleven, waarover elk, die het zag, verschrikte
en zich ten hoogste verwonderde. De Priester, medepligtig aan de gruweldaad, kwam
toesnellen, weenende, zich de handen wringende en bitter klagende over den dood van
DES VADERLANDS. . 4üi
sijn Heer en Vriend. Hij vatte hem bij de hand, om hem, als ware het uit medelij- ^j^gj""
den, van den haard te rukken; maar hij konde zijne hand uit die des gedooden niet
loskrijgen, en al de drie lijken begonnen uit den neus te bloeden. Na lang vergeefs
trekken, nam hij zijn mes, sneed des dooden Priesters hand af, en verborg die onder
zijn huik. Zijn oom, een der Schepenen van Geervliet en Avelke naast hem stond, dit
ziende, vraagde fluisterend: »Neef, >velk een teeken is dat?" »Voorwaar, ik weet
't niet," was het antwoord des Priesters, welke daarop treurig en te nederge-
slagen zich verwijderde. Te huis gekomen, begon hy zijne handen te wasschen,
maar toen hij ze afdroogcn wilde, bleven er teekenen van bloed, gelijkende naar eene
hand en' vingers, in den handdoek. »Kind, hebt gij u gewond?" vroeg hem zijne
moeder. — »W^aarom vraagt gij dat?" — »Omdat ik gezien heb, dat gij uwe han-
den waschtet, en de handdoek met bloed bevlekt is." Maar hij ontveinsde hel, en
ging heen. Ondertusschen had het gruwelstuk aller gemoederen in beweging gebragt.
Niemand echter had eenig kwaad vermoeden op de vier booswichten, daar zij het meest
gewerkt hadden, om den brand te blusschen. Men hield het echter voor zeker, dat
de moordenaars nog binnen de stad, of althans in het Land van Puiten zich bevonden,
en besloot boden naar alle kanten te zenden, opdat niemand te schepe zoude ontkomen,
want het Land van Putten ligt rondom in het w^ater. Door voorspraak van vrienden,
werd deze last juist aan drie van de booswichten opgedragen. De een reed naar Spij-
IcenissCf de andere naar het dorp Putten, de derde naar Simonshaven, allen schippers
verbiedende, Treemdelingen of onbekende lieden uit het Land te voeren. — Des anderen
daags werden de lijken in kisten gelegd cn naar het kerkhof gevoerd, terwijl men af-
kondigde , dat alle Poorters zouden komen en de dooden betasten, opdat men de hand-
dadigen mögt herkennen, wanneer de lijken, bij het aanraken, begonnen Ie bloeden.
De *drie moordenaars trokken het geheele Land door en tastten alzoo dc dooden niet
aan, terwijl de vierde moordenaar, de Priester, zich gereed maakte, om de hoogemis
Ie vieren. Nadat elk de ligchamen had aangeroerd en zij niet bloedden, werden de
lijken in de kerk gebragt, om de uitvaart te houden. ïoen nu de snoode Priester,
om allen argwaan van zich af te werpen, de mis begon te verrigten, en het koor
aanving te zingen Kyrie eleison, werden op eens al de kaarsen op het hoog altaar en
die, welke op de lijken stonden, uitgedaan, maar men zag niet doorwien, hetgeen het
volk met schrik vervulde en het vermoeden wekte, dat de moordenaar zich in de
kerk, althans zeker nog in het Land van Pullen moest bevinden. Tot niet minder
ontzetting der gemeente, werden de op nieuw ontstoken kaarsen weder onverwachts
uitgedoofd. De Priester echter ging, nadat zij andermaal waren aangestoken, met de
mis voort. Maar toen hij de hostie zou opheffen, werden de kaarsen te derdemaal
uitgeblazen, en niet dan met moeite konden zij weder aangestoken worden. De
Priester, kennende zich schuldig voor God en dat hij in den ban was,-ontzag zich de
II Deel. 6 Stuk, 66
-ocr page 522-1402 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—lioslie te consacreren, deed dit nogtans in schijn en volbragt de mis. Na afloop van
1 ö8l
(ie dienst, werden de drie lijken onder groote droefheid ter aarde besteld. Toen dc
avondmaaltijd geëindigd was, verhaalden de moeder en de oom aan den Priester zeker
visioen, welk hun onlangs verschenen was; en sinds dien tijd konden zij hem niet met
goede oogen aanzien. Dien nacht kwamen de vier moordenaars bijeen, en deelden onder
elkander gelijkelijk den buit. Na eenigen tijd, toen het groot opzien, welk de zaak ge-
baard had, verminderd was, besloten zij, de geroofde goederen in ïamsvellen of scha-
penvachten te wikkelen, op die wijze uit het land te voeren, en elders te verkoopen.
Drie van hen trokken er alzoo de Waal mede op, en kwamen te Nijmegen. Kort
daarop werd de Schout van Geervliet, bij het uitgaan van de kerk, door eene vrouw
tegengehouden, die half razende hem toeriep: » Myn lieve Heer Schout, vang my toch
niet; ik heb immers Heer jan moer, noch zijne huishoudster, noch haar kind ver-
moord; die het gedaan hebben zijn met Heer jans kostbaarheden naar Nijmegen ge-
varen; zoo gij nu heden of morgen daar waart, zoudt gij er hen nog aantreffen." De
Schout, die een verstandig man was, bestrafte de vrouw, vermaande haar tot zwij-
gen en zulke dingen niet verder te vertellen; hij deed dit om degenen, Avelke
hem verzelden en het hoorden. Maar in het geheim voer hij met drie Schepenen en
een bode, allen vermomd, de Waal op en kwam spoedig te Nijmegen. Hg en een
Schepen bleven aan boord; de overige gingen in de stad, om de booswichten op te
sporen. Het duurde niet lang, of ook deze traden aan wal en begaven zich naar
de stad. De Schout en de Schepen, als schippers verkleed, gingen in het schip
en bemerkten er spoedig eenige goederen, welke aan Heer jan behoord hadden. De
scliipper vraagde hen, wat zij zochten. »Ik heb gehoord," sprak de Schout, »dat al
(lil goed zal verkocht worden, en daar het koud is, zoeken wij ieder een langen, gevoer-
den tabbaard." De schipper liet hen hierop drie goede, gevoerde bonten tabbaarden
zien, welke zij dadelijk voor die van Heer jan herkenden. »Van waar brengt gy dit
goed?" vroeg de Schout. »Van Geervliet,^^ was het antwoord, »want de drie man-
nen, welke het hier gebragt hebben, hadden een rijken neef, een Priester, die over-
leden is en wiens erfgenamen zy zijn, doch daar het hun niet voegt, deze kleederen
zelf te dragen, willen zij die verkoopen." De Schout en de Schepen keerden hierop
terug en deelden hunnen medgezellen mede, wat zij gezien en gehoord hadden. Tegen
den avond vervoegden zg zich bij den Regler der stad met verzoek, de drie moorde-
naars te laten opligten en dan uitleveren, om regt over hen uit te spreken ter plaatse,
waar de moord gepleegd was. Met moeite werd hierin bewilligd; en nu namen zij,
met behulp der stedelijke geregtsdienaars, de booswichten gevangen, welke zij
naar Geervliet voerden en die onderweg het feit bekenden, waartoe zij door
den Priester, Heer pieter, waren aangespoord. In het Land van Putten aangeko-
men, reed de Schout spoorslags vooruit naar Geervliet en begeerde van den Deken
DES VADERLANDS. δ25
en liet Kapittel, dat zij regten zouden OTcr zulk eenen Priester en moordenaar. Ter-
stond -werd de misdadiger in de gevangenis geworpen en ter beschikking gesteld van -
den Bisschop van Utrecht y frederik van Blankenheim, De drie anderen voerde
men in dezelfde gevangenis, en als zij er den Priester zagen, vervloekten zij hem,
vermoedende, dat hij den moord geopenbaard had. Dadelgk werden zij veroordeeld,
levendig geraadbraakt te worden, welk vonnis den volgenden dag voltrokken werd. Eeu
van hen, welke zich de keel had afgesneden, werd met twee paarden naar liet scha-
vot gesleept, het ligchaam op het rad gelegd, en het hoofd op een staak gesteld. De
Priester werd naar Utrecht opgezonden, aldaar ontwijd, nadat hij openlijk zyne schuld
beleden had, en te Oostbroek onthoofd en onder het zand begraven (1)."
Γ
De grootste waaiborg voor de burgerlijke vrijheid was gelegen in de onafhankelijke
bedeeling van het regt. Overeenkomstig de gemeente-instellingen, het gevolg tan ver-
kregene voorregten, was de uitspraak over de eer, het leven en do bezittingen der
burgers aan regters, uit hun midden gekozen, overgelaten. Van daar, dat de heerseh-
zucht der Bourgondische Vorsten trachtte, hierin eene verandering te brengen, en filips
de Goede »een reuzentred deed in het gebied der alleenheersching" door het oprig-
ten van het Provinciaal Hof van Holland, dewijl liij daardoor de vrije gemeente-instel-
hngen vernietigde of ontzenuwde, om eene van hem geheel afhankelijke regtbank in
hare plaats te stellen. Het is waar, er wordt dikwijls onder de vorige Graven van een
Raad of Hof, Hoogen Baide geheeten, melding gemaakt, weshalve eenigen meenen,
dat het Hof van Holland reeds vroeger is ingesteld. Maar met dien Hoogen Baide üoot-
reisden de Graven hunne landen, overal regtsprekende; want zoó' lang de Lands-
heer zelf tegenwoordig was, hield alle door hem aan anderen verleende regtspraak op.
Van deze rondgaande Hoven of Raden der Vorsten, was het Hof, door filips ingesteld',
geheel onderscheiden. Dit Hof immers, was aan een vasten·^ zetel verbonden, had een
bepaald regtsgebied en bestond uit acht leden, άοοτ den Graaf benoemd, welke te
eersten aanleg uitspraak deden over alle betwiste grafelijke regten en domeinen-, over
Ijjf, leven en goederen van Edelen en van 'sGraven hooge Ambtenaren; ook zaten zij
in hooger beroep teregt over alle vonnissen, in burgerlijke zaken door' de andere regt-
bankens gewezen, welke daardoor van de beslissende magt werden beroofd^ terwyl aan
de oude, door de wijze van zamenstelling, zeer onafhankelijke-vierscharen, alle kracht
lienomen werd. Daar nu het Hof het gezag van der steden willekeuren·, naar welke
de Schepenen de geschillen beslechtten, miskende, zoo vernietigde het'steeds de von-
nissen welke er naar gewezen waren, en sprak regt alleen naar de algemeene wetten,
of, wanneer deze zwegen, naar eigen goeddunken. Voorts wisten de Raadsleden alle
(1) J. A, LEYDIS, Chron. Belg. Lib. LIL c. IL p. 334—337.;
66»
-ocr page 524-1404 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
13Ö0—zaken, aan welke hunnen aansteller en begunstiger, den Graaf, gelegen was, zelfs die,
welke bij lagere regtbanken reeds waren beslist, door liunne einduitspraken te zijner
gunste te keeren. Langs dien weg poogde filips de regtsbedeeling der steden aan
zich Ie trekken, en de belangen der burgers Tan zijn wil afhankelijk te maken.
Daartoe strekte ook het oprigten van eenen Raad van Vlaanderen, tot Avelken de kleine
gemeenten, welke onder het regtsgebied der groote steden behoorden, in hooger beroep
konden komen. Fxlips voerde ook, in plaats der oude formulen, van welke de open-
bare aanklager, eischer, en verweerder zich in regten moesten bedienen, de Fransche
legtspleging met hare termynen en dingtalen in, hetgeen de vorige zoo eenvoudige
regtsvordering vreesselijk verlengde. Karel de Stoute ging verder. Hij rigtte niet
alleen, op het voetspoor zijns vaders, het Hof van Gelderland, en zijn bastaardbroeder
DAVID van Bourgondië dat van Utrecht op, maar tastte nog gevoeliger 's volks vrij-
heden en regten aan door het vestigen van eenen Hoogen Raad te Mechclen in Veer-
tienhonderd drie en zeventig. Dit ligchaam bestond uit den Kanselier of Zegelbewaarder
des Hertogs, den Vicarius des Kanseliers of chief du grant conseil, twee Presidenten,
vier Ridders van het Gulden Vlies, zes Requestmeesters, en twintig Raadsleden, waar-
van acht geestelijke en twaalf leken. De Hertog zelf was het hoofd en de eerste regter.
Daarenboven waren er drie Griffiers, een Procureur-Generaal met eenen Substituut,
Iwee advocati Principis , en andere dienaren (ministri). Allen moesten zich' jaarlijks
verbinden lot eene strikte waarneming van hun ambt en eene onpartijdige en onom-
koopbare regtsbediening, waarop de Hertog ten sterkste gezet was. Dikwijls woonde
hij de voltallige vergadering bij, gezeten op den hertogelijken stoel, het hoofd versierd
uiet eene gouden kroon, en het zwaard in de hand. Door dien Hoogen Raad werd
in sommige zaken ter eerste instantie, in andere bij appél, in andere eindelijk bij
revisie regt gesproken. Aan dit geregtshof konde van alle andere hoven door partyen
en door den Procureur-Generaal des Vorsten of den Advocaat-Fiscaal van Holland
»
worden geappélleerd. Hierdoor werd het dierbaar en gewigtig voorregt van niet buiten
's Landspalen gedaagd, en alleen door de regters zijner woonplaats naar de wetten
gevonnisd te wórden {privilegium de non evocando) met voeten getreden, en de Land-
zaat gedwongen, zijne gewestelijke en plaatselijke regten op te geven, en de uitspraak
over eer, leven en bezittingen aan eene regtbank over te laten, die bijna geheel
uit vreemdelingen zamengesteld en van den Heer grootelijks afhankelijk was. Geen
wonder derhalve, dat men dadelyk na den dood van karel den Stoute, bij zijne
dochter maria op de afschaffing er van aandrong, waarin deze Vorstin bij het Groot
Privilegie bewilligde. In Vijftienhonderd drie echter herstelde filips de Schoone dit
Jigchaam, daar hij zulks, gelyk zijne voorgangers, noodig oordeelde, om eenheid van
gewoonten en wetten bij zijne onderdanen in te voeren, en dus allengs uit de ver-
schillende gewesten zijner heerschappij één geheel te vormen, Sedert bleef de Hoogc
i
DES VADERLANDS. . 4üi
Raad te Mechelen ia stand, maar werd, even als al de andere geregtslioven, door karel V 1300—
aan de Landvoogdes Margaretha van Oostenrijk en den Geheimen Raad onderworpen, ·
en kreeg verbod, voorlaan brieven van gunst, kwijtschelding, vrijgeleide of dergelijke
te verleenen. Daarentegen gaf hij aan dit hgchaam de magt, gebrekkige of met
de billijkheid strijdige instellingen te verbeteren, en nieuwe regelen voor te schrijven,
naar w^elke men voortaan in regte moest handelen. De Mechelsche Raad strekte zijn
regtsgebied over bijna geheel Nederland uit, tot dat de Noordelijke Gewesten zich
onafhankelijk maakten. In de Zuidelijke Nederlanden bleef hij bestaan lot het einde
der vorige eeuw, muntte uit door onkreukbare handhaving van het regt, en werkte
gunstig op de eendragt en verbinding dezer gewesten. Zijne dienstvoorschriften (in-
structien) komen grootendeels overeen met die, welke door karel V in Vijftienhonderd
een en dertig voor het Hof van Holland^ dat tot Achttienhonderd elf in den Haag
gevestigd is geweest, waren vastgesteld en welke, met eenige wijzigingen, tot op
onzen leeftijd aldaar zijn gevolgd (1).
Er is reeds in het voorbygaan opgemerkt, dat niet minder dan het inkrimpen van
de voorregten en vrijheden des volks, van de magt en den invloed der Sleden, en van
de onafhankelijke regtsbedeeling, het invoeren van staande legers in de Nederlanden
onder karel den Stoute strekte, om de uitbreiding van het gezag der Vorsten gemak-
kelijk te maken (2). Tot nu toe had de krijgsmagt der Nederlandsche Heeren gewoon-
lijk bestaan uit de Edelen, Ridders, Knapen en Leenmannen, welke zwaar gewapend
met hunne onderhoorigen te paard dienden, uit de Poorters der steden en de vrije
Ingezetenen te platten lande, die een bepaald getal*manschappen, meest te voet, bij
gewone heervaarten moesten leveren, welk getal echter, naar gelang van omstandigheden,
drie, ja vier maal verdubbeld konde worden, terwijl in tijd van nood elk ter Lands-
weer β zich gereed moest houden (5). In Friesland^ tusschen de Zuiderzee en den Dol-
laart werd men op het twaalfde jaar in het register van den heerban of der landweer
ingeschreven, en onder de krijgslieden opgenomen (4). Maar sedert de Graven zich in
buitenlandsche oorlogen Nvikkelden, welke de Landzaten niet goedkeurden, omdat zij
hun niet betrofTen, ep zij zich op hun oud voorregt beriepen, dat zij geen heer-
vaart schuldig waren dan binnen den Lande, ten ware zij, op 's Graven bede, toege-
(1) c. a. c. van MAAKEN, Disscrtatio hislorieo-juridica de Supremo MeeJdiniensi Coneilio, 1824.
<'ap. I. § 15. c. II. p. 54—79. c. 111. ^1,2. van iiees van derkel, Beschouw.^ bl. 172—176^
185, 189, 202, 214. Alg. Gesch. d. Vadert. D. II. St. 111. bl. 300.
(2) Hiervoor, bl. 503.
(3) Zie Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II. St. 1. bl. 512, 513.
(4) WESTENDoni', Jaarb. ν. Grm. D. IL bl. 21. .
-ocr page 526-1406 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—staan hadden, iiem buiten 'sLands te dienen,, waren de Vorsten we eenoodzaakt
1581
naar huurbenden om te zien. Deswege werden somtijds vreemde krijgsknechten
onder bijzondere Oversten tegen «eker huur^ schot,· soudij of soldij, denkeïgk
afgeleid van het Fransche sol, en vanwaar deze loontrekkers soudenieren, soudenaeren,
soldoijereUy soldariiy en later soldaten genoemd zijn,, door den Vorst in dienst genomen
en na afloop van den krijg of veldtogt afgedankt. Men vindt hiervan reeds verscheidene
voorbeelden ten tijde der Graven uit, de Huizen van Holland en Henegouwen. Onder
(ie Vorsten uit het Huis Tan Beijeren werd het gebruik, bezoldigd krijgsvolk, doch
uUeen voor een bepaalden lijd, in dienst te nemen menigvuldiger. Karel de Stoute
stelde zoogenoemde Waardgelders aan, lieden, welke een gering geld trokken, om land
of plaats te bewaren, of er de wacht in te houden, en die gereed waren, op den eersten
^venk te velde te trekken. Hij schijnt hierdoor de invoering eener staande krijgsmagt,
op het voetspoor van karel VII van Frankrijk ^ voorbereid te hebben. En toen in
Veertienhonderd een en zeventig de Staten, na lang beraad, hem gelden hadden inge-
willigd, tot bestendig onderhoud van achthonderd Speren of Mannen van wapenen [gen^
d' armes), vond hij spoedig gelegenheid, dit aantal tot een aanzienlek bezoldigd leger
uit te breiden. Immers in Veertien honderd vijf en zeventig had hij reeds twee en
twintig honderd speren en een goed getal Engelsche boogschutters, die toen voor de beste
gehouden werden, in vaste dienst, om van zijne lijfwacht niet te spreken. Dit krijgsvolk was,
gelyk voorheen, in benden of gezelschappen verdeeld, compagnien van ordonnantie ge-
noemd,, omdat zy onder zekere ordonnantiën of krygsregelen stonden, welke door den
Hertog zei ven waren opgesteld. Elke compagnie! bestond uit honderd^ i^ere», elke speer
uit acht man, onder welke men boogschutters te paard en te voet, kolfroer — of
liaakbusschieters,, en pikeniers telde. De Hertog zelf was Kapitein van; elke compag-
nie, doch liet het bestuur er over aan een aanzienlijk Edelman onder den titel van
Conductcun of Condutier, welke de ordonnantie moest bezweren en wien hij een staf
[baston de capitaine),, omwonden met blaauwe en witte zijde, de kleuren van het huis
van Bourgondiß, ten teeken van bevel van zijnentwege liet voeren en, zoo hij het
goedvond, alle jaren, veranderen (1). In de zestiende eeuw bestonden de compagniën
of vaandels, soms uit, twee honderd vijftig, soms uit twee honderd of honderd vijftig,
doch het meest uit slechts honderd dertien man (2). Het moge waar zijn, dat wijl de
Steden altyd het voornaamste aandeel in de kosten van het onderhoud der staande krygs-
magt moesten dragen, de burgerlijke Regering daardoor op het bezoldigd leger eene
(1) Ilist. d. Satisf. v. Goos, LI. 206. van wijn op wagesaau, St. lY. bi. 30—47. bosscha,
Neerl. Heidend, te Land, D. I. bl. 114, 115, 121.
(2) Uist. d. Satisf. v. Goes, bl. 108 (3),
m
DES VADERLANDS. . 4üi
betrekking erlangde, waardoor de Vorst er niet uitsluitend dat vrijmagtig gezag over 1300-
had, hetwelk tot de vrye uitoefening zijner souvereine regten van oorlog en yredeiioo-
dig was (1); het is echter niet minder waar, dat de kracht der wapenen, bet bolwerk
der vrijheid toen elk burger nog krijgsman was, hetgeen verzet tegen een wet- en
ï egtschendenden Vorst gemakkelijk maakte, thans eene borstwering werd voor willekeur
en overheersching; dat de opvolgers van maria van Bourgondiër gesteund door de vaste
en bezoldigde scharen, die op hunne wenken vlogen, hun gezag en vermogen, ten
koste van de voorregten en vrijheden des volks, hetwelk eindelijk ook niet meer Ier
iieervaart geroepen werd, hoe langer zoo meer uitbreidden; en dat onder karel V al
de magt, bij Edelen en Steden ol' Stalen bezeten, in handen eens enkelen dreigde over
te gaan. De onhandigheid van 'sKeizers opvolger, welke de snaren te sterk spande,
verhinderde aan de dwingelandij, welke reeds voor de deur stond, om binnen te tre-
den en wekte de Nederlanders op uit hunnen staat van afmatting en moedeloosheid {%),
Het gebruik van het buskruid en der vuurwapenen had ondertusschen eene groote om-
wenteling in het krijgswezen te weeg gebragt. Onbetwistbaar is reeds in de eerste helft
der veertiende eeuw het buskruid hier te lande bekend geweest. Men noemde hol
toen donderkruid, en het geschut, waardoor er mede geschoten werd, donderbussen ^
welke in Dertienhonderd vier en vijftig in Gelderland in gebruik waren (3). De
groote donrebusse van Utrecht is in Dertienhonderd negen en vijftig voor Delft geweest,
toen die stad door Hertog albreght i'a» Deijereu belegerd werd; zij schoot stecnenvan
vier honderd pond. Later wordt deze soort van geschut meermalen bij het belegeren
eu verdedigen van steden en sloten aangetroffen. Zoo lang echter de werking van het
i)uskruid zich alleen door het grof geschut, voornamelijk lot vernieling van muurwerk,
<lecd gevoelen, bragt het geene aanmerkelijke verandering in de krijgskunst.
Alleen begon men er nu op bedacht Ie zijn, om de muren bij een gevreesden aanval,
van achteren met aarde aan te hoogen, en de torens er op, lot meerdere stevigheid,
inet klei en aarde te vullen. De groote omkeering in het krijgswezen had plaats door
de invoering en snelle verspreiding van de hand-vuurwapenen in de eerste helft der
vijftiende eeuw. »Toen ieder enkel man, met het doodelijk schietgeweer in de hand;
toen zelfs de zwakste bloodaard, op een verren afstand of verborgen achter struiken
eu heggen, den reusachtigen Ridder, hoezeer verschanst in het metaal, uit den zadel
kon schielen; toen de dapperste Ridderbenden, zelfs bij den nadrukkelijksten aanval,
vielen of terugdeinzen moesten voor een hoop veracht voetvolk met vuurroeren gewa-
(1) bosscha, N^eerl. Heidend. Ie Land^ D. 1. W. 122. v. wij.n op wagekaais, St. IV. bl. 47, 48.
(2) Jlist. d. Satisf. v. Goes, IjI. 297. van hees vait berkel, Beschouw, bl. 206—208.
(3) V. HASSELT, Geld. Maandw. bl. 207.
-ocr page 528-1408 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—pend, en de Edelen den voortgang van liet hun zoo heilloos wapen niet konden stui-
ten ■— toen vi^as het met den glans en de alleenheerschappij van den Adel in den oor-
log gedaan. Het voetvolk verving nu de Ridder-ruiters als hoofdmagt der legers, en
de Edelen moesten zich vergenoegen, met te dingen naar de eer, om als Bevelhebbers
de benden aan te voeren, wier bewegingen, hoopswijze, elk op zich zelve en in za-
raenwerking met elkander, het onderwerp werden van iaklische en van slraiegische
kennis, welke, steunende op vaste wiskunstige gronden, het handwerk van den oorlog
lot eene wetenschap verhieven (1)." Karel V vermenigvuldigde het gebruik der vuur-
wapenen, en gaf aan de staande krijgsmagt door eene geregelde binnenlandsche wer-
ving en eene eigene regtspleging meer kracht en zelfstandigheid (2).
De invoering van het buskruid bragt insgelijks eene groote verandering in het zee-
wezen. Het eerst vindt men van gebruik er van op onze schepen gewag gemaakt
in Dertienhonderd zes en negentig, toen Hertog albreght van Beijeren met eene
vloot naar Friesland overstak (5). Twintig jaren later worden onder de middelen
van verdediging op de schepen uitdrukkelijk bussen, dat is kanonnen, genoemd;
en weldra waren het geschut en het handgeweer er de gewone wapenen. De
scheepsstrijden, welke tot nu toe zeer veel overeenkomst met de gevechten te lande
hadden, werden van een anderen aard. De overmagt en de persoonlijke moed der
stryders, die vroeger meestal den uitslag van den strijd beslisten, verloren veel van
hunne kracht, terwijl het meerder aantal stukken geschut en het wel of kwalijk be-
dienen er van voortaan, doorgaans, de overwinning of de nederlaag bepaalden. De sche-
pen werden nu ook vergroot, verbreed, en inwendig veel Verbeterd, zonder welk de
nieuwe wapening onnut zou gebleven zyn. Niet minder van invloed op het zeewezen
was de invoering van het kompas, hetwelk, naar het schijnt, eerst tegen het einde
der veertiende eeuw hier te lande in gebruik geraakte, en denkelijk niet dan met den
aanvang der vijftiende eeuw, zoo hier als elders, door alle zeelieden is gebezigd ge-
worden. Nu behoefde men zich niet langer, zoo als weleer, alleen op de dikwerf on-
zekere berekeningen, uit den stand der sterren afgeleid, te verlaten, en de kusten
waren niet meer volstrekt noodig tot wegwijzers, van welke men het niet waagde,
(1) BosscuA, Ncerl. Heidend, te Land, D. ,1. bl. 105.
(2) v. wijn op wagenaah, St. III. bl. 78 , 79. bacer, Overijss. Gedenkst. D, III. LI. 206—
212, 230. kijiioff, Gedenkw. uit de Gesch. ν. Gelderl. D. I. LI. LXXXV—XC. bosscha, Neei'L
Heidend, ie Land, D. I. M. 97—106, 112—119, 121—123. Hoe oiifieregeld iiog in de -vijfüencle
eemv· dc veldslagen geleverd Averden, blijkt uit den slag-van Mont-l'IIery in 1465. Memoires do
comines, Liv. I. cli. 3.
(3) Alg. Gesch. d. Vadcrl. D. II. St. II. bl. 306.
-ocr page 529-DES VADERLANDS. . 4üi
zich verre te verwilderen. Alle zeeën der wereld werden van nu aan door middel van 1300—
1581
het kompas doorkliefd, alle streken der aarde aan elkander verbonden. De zeevaart-
kunst verbeterde, of liever, werd in het leven geroepen. Op de verre togten, die nu
ondernomen werden en waardoor de schepen in aantal en grootte moesten toenemen,
verkregen de zeelieden meer ondervinding en kwamen in aanraking met volken, wier
vorderingen in den bouw, de inrigting en de wapening van schepen zij niet te ver-
geefs leerden kennen. De koopvaarders, die tot nu in de nabuurschap dezer gewesten
ongestoord handel dreven, moesten thans behoorlijk gewapend Avorden tegen de roo-
vers, welke elders de zeeën onveilig maakten, en dit moest tevens de zeelieden in
den krijg te water oefenen. De vloten bestaan nog wel, en zelfs lang daarna, slechts
uit ten kryg toegeruste koopvaardyschepen, maar de bodems zyn van veel grooter om-
vang en van steviger bouw dan voorheen. De scheepsstrijden worden nu niet meer
bijna uitsluitend op de stroomen en rivieren geleverd, de zee is de plaats waar het
oorlogspleit beslecht wordt. Tot bescherming van handel, visscherij en zeevaart worden
gewapende bodems. Vrede- of Geleischepen, naderhand Konvooijen genoemd, en in de
zeegaten en op de stroomen Seinschepen gelegd, om legen een vijandehjken overval
op zijne hoede te zijn, en de koopvaarders te waarschuwen of te helpen. Tot afwe-
ring van gemeenschappelijke gevaren, verbonden zich de koopvaardijschepen, om, wel
gewapend, te zamen in Admiraalschap te varen, dat is, bijeen te blijven en elkander in
nood bijstand te bieden. Hiervan wordt reeds vroeg gewag gemaakt, en in de eerste helft
der zestiende eeuw vindt men het Admiraalschapvaren dikwijls vermeld. Verscheidene
scheepstogten en gevechten getuigen voor de ontwikkeling, welke het Nederlandsche
zeewezen, spoedig na het in gebruik raken van het buskruid, de vuurwapenen en het
kompas, verkregen had. Onder filips van Bourgondië was het oppertoezigt over de
zeemagt aan iienderik vayt Borselen, onder den titel van Kapitein Generaal en Admi-
raal van de zee, toevertrouwd, in welke waardigheid hij door zijn zoon wolfaard
werd opgevolgd. De titel van Admiraal, afkomstig, naar men wil, van het Arabische
Amir of Emir (bevelhebber), schijnt hier te lande niet vóór het einde der veertiende
eeuw in gebruik te zijn gekomen. Hertog albreght van Beijeren stelde over
zijne vloot tegen de Friezen, twee Admiralen uit de huizen van heenvliet en eg-
mond , doch slechts tijdelijk aan. Eerst vijftig jaren later vindt men Admiralen voor
het leven benoemd. Hun gezag werd aanmerkelijk uitgebreid, loen maximiliaak
bij een bevelschrift bepaalde, dat zij 's Vorsten Luilenanl Generaal over de zee en
hare siratiden waren, en aan hun toezigt het geheele zeewezen onderworpen zou
zijn. Overeenkomstig dit bevelschrift, en waarschijnlijk kort na het uitvaardigen er
van, werd een Zeeraad of Admiraliteilshof ingesteld; althans zeker is, dat zulk een '
ligchaam vóór den opstand tegen Spanje bestaan heeft. Alles wat betrekking had lot
het zeewezen en voor regterlijke uitspraak vatbaar was, werd aan dezen Raad onder-
/
1410 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
worpen, docli het blijkt niet, dat bij, zoo als de Admiraliteiten in later dagen, zich
met de toerusting Tan oorlogsschepen heeft bemoeid; dit schynt de Admiraal en
zijn Stedehouder voor zich te hebben voorbehouden. Door het oprigten van dien
llaad verkreeg het bestuur der zeezaken eene vastheid en regelmatigheid, welke daar-
aan lot nu ontbroken hadden; het zeewezen bleef niet langer zonder toezigt, of aan
het gezag van één enkel Opperhoofd toevertrouwd, terwijl aanzienlijke en kundige
mannen in de gelegenheid gesteld waren, den Admiraal voor te lichten en van goeden
raad te dienen. De Hollanders echter erkenden in zeezaken alleen den Stadhouder van
hun gewest, en het Hof van Holland. De handelsteden, of in haren naam de Staten
van Holland, oefenden invloed op het zeewezen en er eenig gezag over uit, die zich
evenwel niet naauwkeurig laten omschrijven. Velen meenen, dat de Hollandsche en
Zeeuwsche koopsteden, welke ter bescherming van den handel somtijds op eigen
kosten vloten uitrustten, dit op eigen gezag deden, en zelfs naar willekeur oorlog
aanvingen en vrede sloten, zoo als elders in eenige Nederlandsche Staten, onder
anderen in Gelre, Friesland en Groningen, het geval was. Anderen, daarentegen,
beweren, dat het opperbewind van het zeewezen, door alle tijden heen, den Graaf heeft
toebehoord. — Er is reeds ter loops aangemerkt, dat het gebruik van de vuurwapenen
en van het kompas eene groote verandering in den scheepsbouw noodzakelijk maakte.
Tot verre togten en het leveren van gevechten, waarin het geschut het voornaamste
middel van verdediging en aanval was geworden, werden de koggen, lot nu de
grootste en sterkste schepen, tc klein en te zwak bevonden. Baardseß, inzonderheid
Hulkeny grooter van omvang en beter gebouwd, namen hare plaats in, waarbij w^eldra
de stevigere Karvelen of Kravelen kwamen, dus geheeten, omdat er niet, zoo als tot
hiertoe geschied was, de planken over elkander gelegd, maar met sponden in elkander
gedreven waren, hetgeen men karvelen noemde. In de vijftiende en zestiende eeuw wer-
den , behalve onderscheidene andere soorten van vaartuigen, voornamelijk Galeijen gebruikt,
als bij uitnemendheid voor de krygsdienst op de binnenwateren geschikt. De grootte der
schepen, welke ten oorlog werden uitgerust, was zeer verschillende; men schijnt echter
daartoe de voorkeur gegeven te hebben aan bodems, welke vier honderd, drie honderd,
en minder tonnen groot waren. De kleinere schepen voerden gewoonlijk twee, de
grootste drie masten; eenige hadden nabij den achtersteven, ter hoogte van de kampagne,
nog eene soort van mast, of veeleer spriet, waaraan een klein zeil werd gehecht, om
meer vaart te kunnen maken. In de plaats der vroegere kasteeltjes en^ koketten (1),
waren de masten thans voorzien van marsen, in welke grootere en kleinere schietgaten
waren, geschikt om ligte stukjes geschut en eenige manschappen te bevatten, die van-
1300-
loöl
(1) Zie Alg. Gesch. d. \adcrl. D. II. St. I. bl. 514.
-ocr page 531-DES VADERLANDS. 67
(laar uit den vijand afbreuk konden doen. Gelijk als Tóór de invoering der vuurwape- 1300—
nen, bevonden zich nog in de vijftiende en zestiende eeuw op de twee stevens van
het schip een voor- en een achterkasteel, die, inzonderheid het laatste, zeer hoog uit-
gebouwd en, even als het scheepsdek, met zware afhellende planken of beschuttingen,
tot afwering der kogels, bedekt waren. Somtijds werden op groote schepen de beide
kasteden aaneen verbonden door eene overdekte brug, langs welke het scheepsvolk
elkander bijstand bood. Aanvankelijk waren de kasteelen alleen met schietgaten voor
handgeweer voorzien, doch later plaatste men er ook een aantal zwaarder en ligter ge-
schut in; het voorkasteel diende mede tot verblijf der manschappen. De meeste sche-
pen waren getooid met het wapen van den Vorst, van den Admiraal, of van bijzondere
sleden, en geheel met de kleuren dier w^apens, of andere sieraden beschilderd. In den
strijd en bij plegtige gelegenheden, prijkten de masten met eene menigte zijden en an-
dere veelkleurige groote en kleine vlaggen of pennoenen, wimpels en standaarden. Op
liet achterkasteel stond boven het roer een groote standaard, in welken het volle
wapen van den Vorst of van den Admiraal was afgebeeld. Een soortgelijke standaard
woei van den top van den grooten mast, en was het onderscheidingsteeken van den
Bevelhebber der vloot, hetwelk door hem alleen gevoerd mögt worden. Daaronder wap-
perde een breede gespletene wimpel, die met 's Vorsten of des Admiraals wapen versierd
cn zoo lang was, dat hij tot in het water afhing. De overige masten waren insge-
lyks van een of meer smallere en kortere wimpels voorzien. Wat de wapening der
schepen betreft, het getal der stukken geschut kan niet groot geweest zijn, zoo lang
zij over de boorden of zijden gelegd werden. Sinds de uitvinding der geschutpoorten,
denkelyk omstreeks Vijftienhonderd, waardoor het geschut op het dek beter kon ge-
legd worden, vermeerderde het getal stukken aanmerkelijk, vooral ook omdat het
middel was gevonden, in plaats van één dek, twee en meer dekken, in plaats van ééne
batterij, twee en meer batterijen boven elkander te maken, en het kanon van nu
aan op eene meer doeltrefTende wijze dan vroeger, op den voor- en achtersteven kon
geplaatst worden. Daar er geene vaste bepalingen bestonden omtrent de wijze van wa-
pening der oorlogsschepen, zoo werd hiermede zeer eigendunkelijk gehandeld, en een
schip met zoo veel en zoodanig geschut voorzien, als tijd en gelegenheid veroorloofden.
Vandaar dat er onder al de gewapende schepen in de eerste helft der zestiende eeuw,
zeer weinige gevonden werden, die evenveel stukken geschut voerden en dezelfde
soort van kanon bezaten. In het algemeen werden de koopvaardijschepen, ten krijg
toegerust, met niet meer dan acht of tien, doch de schepen, uitsluitend voor den
zeeoorlog bestemd, met dertig tot vptig stukken gewapend. Het geschut was, over
het geheel, klein en ligt van kaliber. De Falkonetien, Kwartierslangen en ook
eenige kleine Slangen^ van welke men zich destijds bediende, schoten van één tol
vijf ponden, en de halve Slangen of Serpentijnen van acht tot zestien ponden ijzers,
65*
-ocr page 532-1412 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— Onder de Steenhossen waren er die kogels yan negen pond scholen, en uit de Hoofd-
stukken werd met kogels van zes tot zes en dertig, ja, zelfs van vijftig ponden ge-
vuurd; deze laatste dienden, naar het schijnt, ter bescherming van den boeg en ach-
tersteven, welke anders weinig verdediging hadden. De Steenhossen, gelijk de naam
reeds aanduidt, en de meeste Hoofdstukken schoten geen ijzeren, maar zoo als oud-
tijds uit de Oestelen en Springalen, steenen kogels; enkele echter ook looden, of
looden met ijzer vermengde kogels. De allereerste stukken waren, vermoedelijk, van
geslagen ijzer, doch sinds het gieten van het kanon gelukt was, werd weinig anders
dan gegoten geschut gebruikt. In het begin waren de stukken uit twee, somtijds
zelfs uit drie en vier deelen zamengesteld, welke met yzeren banden en stroppen
aaneen gehecht waren, maar ook, wanneer zulks noodig was, van elkander konden
Avorden losgemaakt. Het middel om geschut in één stuk te gieten, omtrent het mid-
den der vijftiende eeuw gevonden, nam vele gebreken en bezwaren weg, welke door
deze omslagtige zamenstelling, in het kanon en in de bediening er van bestaan had-
den. Niettemin bleven zeer vele van deze oude stukken, Kamerstukken genoemd,
nog een geruimen tijd in gebruik, waarschijnlijk omdat zij, bij de buitengewone
lengte en zwaarte van het grof geschut, want men vond toen op de schepen stukken
van vijftien en zestien voet lang, en bij den niet zeer grooten omvang der bodems veel
gemakkelijker te behandelen waren dan de in een stuk gegoten kanonnen. Het snel en
doeltreffend gebruik vau het geschut werd daarenboven verhinderd, dewijl het ka-
non , zelfs tot in het begin der zestiende eeuw, op de schepen niet rustte op rampaar-
den of affuiten met wielen of raderen voorzien, maar op en tusschen balken, waar het
met touwen en ringen was vastgemaakt. Het scheepsgeschut bleef nog in vele opzigten
gebrekkig, ook toen het in houten loopen of laden vast lag en, wanneer het Kamer-
stukken waren, met de tromp aan het boord der schepen werd vastgesjord, daar dit
de juiste rigting er van bijna geheel moet belet hebben. Behalve van het kanon,
bediende men zich ook van verschillende soorten van handschietgeweer op de schepen,
als van Haakbussen, Koluvren of Kolven, Roeren, Musketten en yAn Haaksón oiHaak-
bossen, eene zware en meer dan dubbele soort van Musketten, die in de schietgaten
gelegd of op ijzeren spillen vastgehecht werden. De hand- en voetbogen schijnen tegen
het midden der zestiende eeuw buiten gebruik geraakt te zijn. Vuurpijlen of Raket-
ten, Vuurpotten en Vuurballen dienden om brand in de vijandelijke schepen tè ver-
wekken. Voetangels werden langs de scheepsboorden gelegd, om de enterenden en
O verspringers te vangen. Het scheepsvolk, waarvan dikwerf een gedeelte uit landsolda-
ten bestond, was voorzien van ijzeren harnassen, stormhoeden, kragen, arm- en been-
scheenen, en gewapend met sabels, bijlen, knodsen met ijzeren pennen beslagen, pie-
ken en lansen, van welke sommige veertien tot zeventien voet lang waren en den-
kelijk dienden, om de schepen, welke trachtten te enteren, af te weren. Te
DES VADERLANDS. . 4üi
Fere, de gewone zetelplaats der Admiralen en van het liof der Admiraliteit, was een 1300—
1 KCl
artillerieliuis ter bewaring van het geschut en andere scheepsbehoeften. Op last van
FiLips Π, werd aldaar een arsenaal of wapenhuis gebouwd, en daarin alles, wat tot de
uitrusting en wapening van 'sKonings vloot noodig was, opgelegd. Het toezigt er over
voerde een der aanzienlijkste Edelen, onder den titel van Groot-Konstapel of Stapelier
van Zeeland. De bemanning der schepen geschiedde gewoonlijk door vrijwiUige wer-
ving , op handgeld en tegen kost en soldij voor een bepaalden togt. Bij gebrek echter
van een genoegzaam getal bekwame zeelieden, werd de koop- en zeevaart verboden
totdat de oorlogsvloot behoorlijk bemand zou zijn, ja, somtijds zelfs van Hoogerhand af-
gekondigd, dat alle onderzaten, gewoon ter zee te varen, des verzocht zijnde, gehou-
den waren, tegen redelyk loon, op de oorlogsschepen te dienen. Het getal manschap-
pen aan boord was, over het algemeen, vrij aanzienlek. Schepen van drie honderd
ton, onderanderen, telden twee honderd vijftig tot twee honderd tachtig koppen,
en de kleinere bodems naar evenredigheid. Het scheepsvolk werd, na het afleggen
van den eed van getrouwheid en phgtsbetrachting aan den Vorst en aan den Admi-
raal, gemonsterd en aan boord in kwartieren, gewoonlijk vier in getal, verdeeld,
over ieder van welke een kwartiermeester was aangesteld. Elk der schepelingen, ge-
woonlijk in zeeheden of matrozen en busschieters verdeeld, werd het werk opgedragen,
waarvoor hij zich had aangegeven, of waartoe men hem bekwaam oordeelde. De Kapi-
tein ontving zijne aanstelling van den Admiraal Generaal, en voerde het bevel over het
schip. Hij had onder zich een tweeden Bevelhebber met den iiiGlvdiU Stadhouder^ een
of twee schippers, stuurlieden, bootslieden, schietmans, bootsgezellen, en krijgsknech-
ten. Op elk schip was een priester, een heelmeester, een bottelier, en een kok. De
slraffen op het overtreden van orde en krijgstucht waren gestreng en wreed. Hij, bij
voorbeeld, die een ander doodde, moest, zonder genade, aan den doode gebonden en
met hem over boord gezet worden. W^ie een ander met de hand smart loebragt, dien
werd de hand afgehouwen. W^ie een mes trok tegen een anderen, maar hem geene
smart aandeed, moest met een broodmes door de hand gesloken worden; en hij, welke
den vrede schoiid, verbeurde de hand, waarmede hij dien verbroken had. Het van de
ra vallen, kielhalen en andere slraffen waren mede· in gebruik. Van de oudste tijden
af, werd voor de voeding der schepelingen naauwkeurig zorg gedragen, e^ deze was
reeds in de helft der zestiende eeuw genoegzaam op dezelfde wijze ingerigt, als zij
daar na bij het Wederlandsche zeewezen is gebleven. Sedert het bestuur van karel V, *
voorzagen de Bevelhebbers der schepen, tegen een bepaalden prijs, in de schafting
hunner manschappen, hetgeen eerst door Koning lodewuk is afgeschaft. De vloten
waren in twee of meer smaldeelen gesplitst, over welke, onder den Admiraal, een of
meer Onder-Admiralen het bevel voerden. De Opperhoofden seinden hunne onderhoo-
rigen des daags door middel van vlaggen en wimpels; des nachts met lantarens en
1414 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— vuurpotten of Tuurpannen. Men maakte ook gebruik ταη leuzen of wachtwoorden,
die dagelijks verwisselden. Door karel V werden deze regelingen, bij de meer-
dere ontwikkeling van liet zeewezen, geheel gewyzigd, grootelijks uitgebreid, en
aanmerkelijk verbeterd. Tot dien tijd toe waren de vloten nog geheel zamengesteld
uit koopvaardijschepen, welke, gelijk oudtijds, doch nu met overleg en toestemming
der Staten, in de koopsteden en zeeplaatsen, tegen betaling van zekere huur en
vergoeding van alle schaden, voor de krygsdienst in beslag genomen en ten oorlog
toegerust werden. Somtyds boden de koopsteden en zeehandelaars, welke dikwerf bij
het uitrusten eener vloot ter bescherming van hunne schepen en goederen groot be-
lang hadden, uit eigen beweging den Vorst een zeker getal bodems aan, ΛΥβΠιβ geheel
of gedeeltelijk door hen uitgerust en onderhouden zouden worden. Het denkbeeld,
eene vaste zeemagt hier te lande, in navolging van andere staten, op te rigten, verrees,
naar het schijnt, bij karel V niet alleen uit de overtuiging, dat men meer sterkte kon
geven aan schepen, die uitsluitend voor den krijg toegerust werden, dan aan bodems,
welker inrigting en beslemming niet toelieten meer dan eene battery te voeren, maar
ook, om zich daardoor zoo wel van de afhankelijkheid te ontslaan, waarin hij zich
door de noodwendigheid bevond, vloten, geheel uit schepen aan zijne onderdanen be-
hoorende, zamen te stellen, als om het zeewezen dezer gewesten dienstbaar te maken
tot schraging en vergrooting van zyn gezag. Vermoedelijk heeft de Keizer dit plan
eerst in de laatste jaren zijner regering verwezenlijkt. Die vaste zeemagt, welke bij
de beperkte geldmiddelen niet dan langzaam kon uitgebreid worden·, bestond slechts,
ook nog onder het bewind van filips Π, uit eenige weinige krygsschepen, en ge-
raakte door een opstand tegen Spanje Aveldra geheel in verval. Maar de Nederlan-
ders , nu met deze belangrijke instelling bekend geworden, rigtten, nadat zij het Spaan-
sche juk hadden afgeworpen, eene vaste zeemagt op, welke, van tijd tot tijd vergroot
en verbeterd, voordat eene halve eeuw was verstreken reeds zeer aanzienlijk was, en
spoedig de schrik der volken en de beheerscheresse der zeeën werd (1).
Met de uitbreiding en verbetering van het zeewezen, gingen die van den handel
en scheepvaart gepaard. Er is aangetoond, hoe reeds in de dertiende eeuw de instel-
ling der vrye gemeenten in de steden en de verstandige maatregelen en bepalingen
der Hollandsche Graven weldadig werkten op de ontwikkeling van den handel, de nij-
verheid, en de koopvaardij (2). In de veertiende en vijftiende eeuw stegen zij, ondanks
de langdurige binnenlandsche veeten en de veelvuldige buitenlandsche oorlogen, tot steeds
hoogeren bloei, Door de Kruistogten waren nieuwe handelswegen geopend, en betrek-
(1) DE JONGE, Gcsch. v. h. Nederl. Zeewezen^ D. 1. bl. 27—168.
(2) Alg. Gesch. d. Yaderl. D. II. St. 1. bl. 515—520.
m
-ocr page 535-DES VADERLANDS. . 4üi
Idngen tusschen het Noorden en het Zuiden van Europa in bet leven geroepen. Sinds 1300—
de Venetianen in Twaalfhonderd vier Konstantinopel hadden ingenomen, waren Veneiiö
en andere Italiaansche zeesteden de middelpunten van den Oosterschen handel gewor-
den. De kostbare voortbrengselen van de Indien werden nu niet, gelijk vroeger, langs
den grooten handelsweg over Kiow en Novogorod naar de havens der Oostzee^ en van
daar naar de Nederlanden en de Rijngewesten gevoerd (1), maar van de Italiaansche
markten langs den naderen handelsweg van Venetië over Tirol^ Augsburg, Frankfort
en Keulen naar de Nederlanden gebragt. Zelfs hadden eenige Hollanders, Zeeuwen
en Friezen zich in Venetië, tot bevordering hunner handelsbelangen, gevestigd, en
de alom gezochte voortbrengselen der Nederlandsehe nifi^erheid werden aldaar tegen
specerijen, zijde, boomwol, edele metalen en paarlen ingeruild. Weldra echter kwa-
men de Italianen zelve hier te lande, en in Dertienhonderd achttien verschenen de
eerste Venetiaansche schepen te Brugge en Antwerpen, om er hunne ladingen te ver-
koopen. De Italianen rigten er handel- of wisselhuizen op, en leerden den Nederlanders
beter boekhouden. Hun wordt ook de uitvinding van den wissel in den handel, door
anderen echter aan de Joden toegeschreven; eenige meenen zelfs, dat wissels reeds
in de zevende eeuw bekend waren. Zeker is, dat dit handelspapier vroeg in Neder-
land in gebruik Avas; de invoering van het wisselregt echter ging aldaar zeer lang-
zaam, en geraakte er niet voor de zestiende eeuw tot eenige volkomenheid. De aloude
en belangrijke handelsbetrekkingen van Holland met Engeland (2) waren onder Graaf
JAN II verbroken, en de Engelsche wolstapel was, tot groot nadeel van Holland, van
Dordrecht naar Brugge en Mechelen verlegd. In het laatste gedeelte der veertiende
eeuw echter, bragten de Engelsche kooplieden den stapel van al de wol, welke
naar herwaarts uitgevoerd werd, en men berekent dat dit jaarlijks honderd duizend
zakken bedroeg, naar Middelburg, De handel tusschen Gelderland en Engeland
was, sinds het huwelijk van Hertog reinoud II van Gelre met de zuster des Konings
van Engeland, uitgebreid en bevestigd. Hij werd voor een groot gedeelte door Hol-
landsche schepen gedreven, en het verkeer tusschen Holland en Engeland was in
het begin der vijftiende eeuw in bloeijenden staat. Doch nadat bij eene volksbewe-
ging in Engeland, omstreeks Veertienhonderd acht en twintig, eenige Noord-Neder-
landsclie kooplieden aan de woede van het graauw blootgesteld geweest waren, geraakte
de handel op dat Rijk in eenen gedurig afwisselenden toestand. Wel is waar werden
in Veertienhonderd drie en veertig de oude verbonden vernieuwd , maar een en twintig
jaar later werd de invoer van alle gewassen, stoiFen en handwerken uit Holland, Zee-
(1) Alg, Gesch. d, Yaderl. D.'ll. St. I. bi. 617.
(2) Alg. Geseh, d. Yaderl D. II. St. 1. bl. 516.
-ocr page 536-1416 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— land en andere staten van den Hertog van Bourgondië in Engeland verboden. Twee
jaren daarna is dat Terbod weder ingetrokken en de Trije vaart hersteld, terwijl
men in het volgend jaar een handelsverdrag sloot voor den tijd van dertig jaren. In
Veertienhonderd zes en negentig werd het zoogenaamde - Groot Commercie Tracfaat
tusschen filips den Schoone en Hendrik VII van Engeland gesloten. Na dien tijd zijn
nog onderscheidene overeenkomsten met Engeland^ in het belang der beide volken,
aangegaan. De handel op Frankrijk bestond hoofdzakelijk in wijnen, bovenal in
zout dat met geheele vloten naar Holland werd gevoerd; voorts in vaatwerk, gewerkt
koper, honig, meekrap en in wol, sinds de Engelsche wolslapel naar Calais verlegd
• was geworden. Lakens, maaufactiiren, en pelter^en werden hier te lande naar dat Rijk
uitgevoerd. Aldaar verkregen in de helft der vyfliende eeuw de Nederlandsehe koop-
lieden eenige regten en vrijheden voor hunnen handel; en bij het verdrag van Veer-
tienhonderd twee en tachtig tusschen lodewuk XI en maximiliaan van Oostenrijk,
werd te gunste der wederzijdsche onderdanen, vrijheid voor vischvangst, scheepvaart
en koophandel verleend. Belangrijker dan op Frankrijk, was de handel op het
Noorden van Europa, welke, ondanks de onlusten in de Scandinavische Rijken,
die langer dan eene halve eeuw duurdea, niet werd afgebroken; zelfs verwierven er
in dat onrustig tijdperk vele Nederlandsehe sleden nieuwe handelsvoorregten. Men
voerde naar die oorden voornamelijk wijn, zout, bier, meel, graan, kruiderijen, wol-
len lakens,, lijnwaden en kramerijen. Men bragt.uit Rusland, bepaaldelijk uit Novogo-
rod, ruwe pelterijen, huiden, was en talk; uit de drie Noordsche Rijken, koper, ijzer,
hout, rundvee, paarden, gezouten vleesch, stokvisch, haring, talk, pek, hars, teer,
en onderscheidene soorten van hout voor scheepsbouw en ander gebruik. Sinds Hol-
landers in de twaalfde eeuw aan de oevers van de Weser en de Elhe, in Holstein,.
Mecklenburg, Brandenburg, Pommeren, Pruissen, Saksen, en Thüringen zich geves-
tigd, en de streken van de Oostzee, door πενοκικ. de Leeuw verwoest, hoofdzakelijk
weder bevolkt hadden, werden de bestaande handelsbetrekkingen met Noord-Duitsch-
land uitgebreid en nieuwe aangeknoopt. De Nederlandsehe kooplieden genoten er
belangrijke voorregten en werden zelfs uitgenoodigd, de markten in de Noord-Duitsche
steden te komen bezoeken. De Rijnhandel werd insgelijks levendig gedreven, en door
de Duitsche Vorsten aangemoedigd. De handel bestond in wyn, zout, ijzer, hout,
steenen, visch, boter en kaas. Men had jaren, in welke te Lobede van meer dan ze-
ventienhonderd schepen, zoowel die op- als afvoeren, tol betaald werd, terwijl de vaar-
tuigen van menige stad nog tolvrijheid genoten. Tusschen Vlaanderen en de Noordelijke-
Nederlanden bestond reeds van vroeger tijd een belangrijk verkeer, hetwelk door het
verleenen van vele vrijheden aan onderscheidene sleden bevorderd werd. Maar bovenal
werden deze handelsbetrekkingen uitgebreid, sinds Brugge de stapelplaats van koopwa-
ren uit alle oorden van Europa^ en eene wereldmarkt geworden was. Het voorregt
DES VADERLANDS. . 4üi
Tan sommige goederen aldaar in vrij entrepót op Ie slaan, gaf geboorte aan eenen com- 1300-
missiehandel, welke inzonderheid door Vlamingen en Hollanders gedreven werd en
de welvaart van Nederland grootelijks verhoogde.
Het behoeft geen betoog, dat door dit alles de handel <ier Nederlandsche sleden,
vooral van die, welke aan zee en aan rivieren gelegen waren, aanmerkelijk in bloei
was toegenomen. Dordrecht verhief zich in de dertiende en veertiende eeuw tot de
voornaamste koopstad van Holland^ doch stond dikwerf andere steden ih den weg door
het stapelregtf »ecne der schromelijkste inbreuken op de vrijheid van handel," welke
men in de middeleeuwen kan aanwijzen. Ingevolge dit regt, door Graaf jan I in
Twaalfhonderd negen en negentig aan die stad verleend, moesten de koopwaren,
welke den Rijtit de MaaSy Waal, IJssel, Lek en Merwe afgevoerd werden, aldaar
stapel houden, dat is, in andere vaartuigen overgeladen en drie dagen te koop ge-
steld worden, ten ware dit met geld wierd afgekocht. Groote voordeden ontsproten
hieruit voor de burgers, en sinds Graaf Willem ΠΙ den Oostzeekooplieden tolvrijheid
verleend had voor de waren, welke zij in Dordrecht te mark zouden brengen, vestigde
zich aldaar een alleenhandel, die voor geheel Holland even drukkend als onverdrage-
lijk werd. Behalve een aanzienlyken binnenlandschen handel, stond de stad in uitge-
breide betrekkingen met Duitschland, de Oostzeelanden, Engeland^ Vlaanderen en
Brahand, Rotterdam, sinds Tvyaalfhonderd zeventig in het genot van stedelijke voor-
regten, begon zich, ofschoon wat onzeker op de grenzen van Zeeland en te nabij
Dordrecht gelegen,. echter als koopstad te vertoonen, om zich eerlang tot eene aan-
merkelyke hoogte te verhelfen. Vroeger gelukte dit aan Amsterdam. Door de tolvrij-
heid, welke floris V aan die plaats in zijn gansche Land verleende, begon zij te
bloeijen en haar handel toe te nemen, die zich spoedig niet alleen tot het binnenland
bepaalde. Tegen het einde der dertiende eeuw dreef zij dien reeds met Hamburg,
€n in het midden der veertiende eeuw met Denemarken «n Zweden, alwaar
zij groote voorregten verkreeg. Om dien tijd geraakte deze stad ook in betrek-
king met de Oostseelanden, welke de voornaamste tak van haren handel geworden
is. Ongetwijfeld had zij hare koopvaart in het begin der vijftiende eeuw ook tot Enge-
land uitgestrekt. De schepen, met welke de Amsterdammers Hertog albrecht van
Beijeren in den togt tegen Friesland ondersteunden; de gewapende vaartuigen, welke
zij uitzonden, om de Fransche en Schotsche kapers, x)f zoogenoemde LiJcedeelers, Ie
beteugelen; de gewigtige diensten, welke zij aan Koning christiaak van Denemarken
bewezen; en de verbonden, welke zij met handeldrijvende staten sloten, getuigen tot
welk een vermogen zij waren opgeklommen. Door de verwijding van de zeegaten, het
Marsdiep, het Heersdiep, en het Vlie, konden omstreeks het midden der vgf-
tiende eeuw de groote schepen voor de stad komen, welke toen met twee
honderd koopvaarders handel dreef op het Noordenf de Oostzee,. Engela^vd,
II Deel. 6 Stuk. 68
-ocr page 538-1418 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Schotland, Frankrijk, Spanje, Vlaanderen en Braband, en door kooplieden uit het
^^^^ grootste gedeelte van Europa bezocht werd. Filips van Bourgondië erkende dan ook,
dat Amsterdam den grootsten koophandel dreef uit het geheele gewest. Ook de
andere Hollandsche steden geraakten door handel en nijverheid tot groote welvaart.
Brielle voer sterk op Engeland, en genoot er onderscheidene voorregten. Haarden ver-
kreeg in hel midden der veertiende eeuw het stapelregt van alle visch, in Holland,
Kennemerland en Friesland aangebragt. In Hoorn vestigden zich eenige Hamburgers, om
hunne bieren te verköopen, en de Denen dreven er grooten handel in vee. In Leiden, Delft
en Haarlem, even als in Dordrecht en Amsterdam, leverden de lakenweverijen en bierbrou-
werijen eene rigke bron van bestaan op; en de haringvisscherij, sinds de uitvinding van het
haringkaken en zouten door willem beukelsz. te Biervliet, en nadat het eerste groote
haringnet in Veertienhonderd zestien te Hoorn gebreid was, bragt Enkhuizen, Hoorn,
Medemhlik, ja, geheel Noord-Holland lot hoogen bloei. In Zeeland was een aan-
zienlijke handel in wijnen, en reeds vroeg vindt men er van wettelijke bepalingen
gewag gemaakt, om het vervalschen van den wijn tegen te gaan. Zierikzee, de oudste en
rijkste stad van dat gewest genoemd, had vele wolweverijen, zoutrailinaderijen, scheepstim-
merwerven , eene bloeijende visscherij, en stond in handelsbetrekkingen zelfs met de Noord-
sche Landen en de kusten van de Oostzee. Goes, Vlissingen, Vere, an. Brouwershaven
waren grootendeels hun bloei aan de vischvangst verschuldigd. Weslkapelle was eene
belangrijke koopstad, welke reeds in het begin der dertiende eeuw op Fra/iÄnjVi, Enge-
land en Schotland handelde. Middelburg, door Graaf willem Π met vele vrijheden
begunstigd, bloeide inzonderheid door lakenweverijen en wedijverde daarin met Vlis-
singen, Vere, Domburg en Weslkapelle. Sinds zich er de Engelsche Avolslapel in
Dertienhonderd tachtig gevestigd had, werd die stad door vreemde kooplieden, voor-
namelijk Italianen, bezocht, Avelke er de waren van het Oosten en Zuiden afzetten tegen
de voortbrengselen der Zeeuwsche en Hollandsche nijverheid, als lakens, fijn linnen en
fluweel, welk laatste Haarlem leverde, maar bovenal tegen Engelsche wol, welke door
de Venetianen, als grondstof voor hunne beroemde lakenfabrijken, zeer gezocht >vas.
Maar toen na verloop van tien jaren die stapel, welke voornamelijk de vreemdelingen
herwaarts gelokt had, naar elders verlegd werd, verflaauwde dit handelsverkeer. En
ofschoon de stad, naar het schijnt, later weder in het bezit van dal voorregl geraakt
is, had zij in Brugge en daarna in Antwerpen te magtige naburen, om daartegen te
kunnen wedijveren. De handel der Landgewesten, welke, althans in het gebied der
Bisschoppen van 'Utrecht en der Graven van Gelre, in de twaalfde en dertiende eeuw
zelfs uitgebreider ^geweest was dan in Holland (1), leed op vele plaatsen merkbaar
(1) Alg. Gesch. d. VadeH. D. 11. St, 1. bl. 517, 518.
-ocr page 539-DES VADERLANDS. 68
door de groote ontwikkeling der Zeegewesten, De weleer Woeijende liandel van Tiel Ter- ^^^gj"
plaatste zieh allengs naar elders, voornamelijk naar Dordrecht^ en geraakte eindelijk
geheel in verval. Sinds de snelle en verrassende opkomst van Amsterdam, liield Utrecht
van lieverlede op de hoofdmarkt van Noord-Nederland te zijn. Het verzanden der haven
van Stavoren belemmerde hoe langer zoo meer de koopvaart dier aloude stad, welke
van nu af haren bloei zag tanen. Groningen, daarentegen, breidde zijn handel naar
de Rijngewesten en het Noorden van Europa uit. Appingadam dreef insgelijks eenen
aanmerkelijken buitenlandschen handel, Deventer, Kamden en Zwol handelden niet
alleen op Vlaanderen en Holland, maar ook op Hamburg, Lübeck en de geheele
Oostzee, op de Noordsche Ryken, waar zij vele voorregten en vrijheden verkregen,
op Engeland, Schotland, en bovenal op de Rijngewesten. Het blijkt zelfs, dat de
bewoners der IJsselstreken in dien tyd buitenlands als stoute zeevaarders bekend ston-
den. Sedert het midden der vijftiende eeuw, nam de bloei der Overijsselsche
steden af, daar langzamerhand haar handel zich naar de voornamere Holland-
sche steden verplaatste, en in den Spaanschen oorlog geheel te gronde ging.
Zutphen en Harderwijk zetten hunne oude betrekkingen raet Hamburg en de
Noordsche Rijken voort, ΛvaaΓ zij vele voorregten genoten. Utrccht, Duurstede,
Tiel, Arnhem, Zutphen, Bommel, Herwerden en Nijmegen dreven handel op
den Rijn, en de Duitsche Vorsten, bovenal de stad Keulen, verleenden hun onderschei-
dene vrijheden. De belangrijkheid van den Gelderschen Rynhandel blijkt uit eene
tollijst van den ontvanger te Lobede, op welke tachtig schepen van Zutphen, en hon-
derd zeventien van Arnhem, alle vrij van tol, voorkomen. Het verbond van Nijmegen
met Keulen, in Twaalfhonderd acht en zeventig gesloten, werd in den loop der veer-
tiende eeuw onderscheidene malen vernieuwd en vermeerderd, waaruit raen kan aflei-
den, dat de betrekkingen tusschen deze beide steden in dien tijd zijn toegenomen. De
Geldêrsche nijverheid leverde aanzienlijke hoeveelheden zout, bier, azijn, lakens, lijn-
waad, ook eenig goud- en zilverwerk op. W^anneer er sprake is van de Nederlandsche
nijverheid en kunstvlijt in de middeneeuwen, mag men den weldadigen invloed, welken de
Gilden, althans bij hun ontstaan, daarop uitoefenden, niet miskennen. Toen immers waren
nijverheid en kunstvlijt nog in de kindschheid, en het was van het grootste belang,
wilde men niet verliezen wat men met zoo veel moeite verkregen had, om de rege-
len, waar naar men werkte, te verzamelen en bijeen te liouden. Daarbij gewende men
de arbeiders, vroeger geheel aan zich zelve overgelaten, aan eene zekere tucht of
regel; men noodzaakte hen bedriegerijen achterwegen te laten, volgens vaste regels te
arbeiden, en verhinderde hen slecht Λverk ter markt te brengén. »Maar toen men den
arbeid verdeelde, sommige beroepen in vele onderdeden splitste, en lot in de kleinste
bijzonderheden de werkzaamheden bepaalde, welke ieder Gild verriglen moest, werd
alle vooruitgang in kunsten, ambachten en neringen aan banden gelegd, hetgeen
65*
-ocr page 540-1420 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
eeuwen lang een beletsel geweest is Yoor hunne verdere ontwikkeling. Inzonder-
heid was dit later het geval, toen de Gilden in zoo vele monopoliën ontaard >va-'
ren, en men Avel gedwongen was bij hen te markt te gaan, daar men nergens anders
te regt kon. Het stond alzoo aan hen, hunne nijverheidsvoprtbrengselen op éénen
prijs te houden zoo hoog zij zelve maar wilden, waardoor zij den kooper verpligtten
veel meer te betalen dan hij anders, bij vrije mededinging, zou gedaan hebben, en
den verbruiker eene belasting te hunnen behoeve oplegden. Zij onderdrukten te-
vens allen edelen naijver, en werkten elke verbetering in beroep of handwerk hard-
nekkig tegen, want de invoering daarvan moest hen van den sinds eeuwen gevolg-
den regel doen afwijken. Daardoor verhinderden zij de vorderingen in de kunsten
en ambachten, en bleven altijd op dezelfde hoogte. Zij werden toen een struikelblok
voor allen, die wilden werken, doch op de eene of andere wijze belet werden het
meesterschap te koopen; hierdoor onttrokken z^ menige nijvere hand aan den arbeid
en verhinderden menigeen op eene eerlijke wijze in zijne behoeften te voorzien (1)."
De handelsbetrekkingen met Noord-Duiischland voerden van zelf de Nederlandsche
koopsteden lot deelneming in het verbond, dat onder den naam van Hanze eenmaal
zoo beroemd en geducht geweest is. Op het voetspoor der Itahaansche gemeenebesten,
hadden vele Duitsche sleden tot bescherming en uitbreiding van den handel, tot λυ6-
derkeerig hulpbetoon, en lot slissing der geschillen, welke onderling zoo wel, als
met vreemden mogten ontstaan, zich met elkander vereenigd. Het juiste tijdstip, waarop
deze Vereeniging of Hanze ontstaan is, kan met geene zekerheid bepaald worden.
Sommigen stellen dit in Elfhonderd zestig, anderen in Twaalfhonderd, en nog anderen
in Twaalfhonderd een en veertig toen Lübeck en Hamburg met elkander eene over-
eenkomst sloten, welke, naar het schijnt, den naam van Duilsche Hanze gedra-
gen heeft (2). Be oudste bekende schriftelijke oorkonde, welke op de Hanze betrek-
king heeft, is de zoogenoemde Keulsche Confederatie van Dertienhonderd zeven en
zestig, en van dien tijd kan dan ook haar bestaan met zekerheid worden vastgesteld.
Overeenkomstig het doei der Hanze, welke in de veertiende en vijftiende eeuw op
haar hoogslen trap van magt en aanzien slond, dc bevordering, namelijk, van de wel-
vaart, het beslaan en het onderling verkeer der deelgcnooten, vooral met betrekking tot
den zeehandel, verdedigde zij zich gewapenderhand tegen de zeeroovers, zelfs tegen
magtige Vorsten, of wien haar ook moeijelijkhedeü mögt baren, sloot handelsverdragen
(1) e. w. de body, Geseh. v. d. Nederl. Handel, D. I. bl. 105—108.
(2) Over de beteekenis van Hanze of Ansa is veel [jetAvist. Uit echte bescheiden van de
twaalfde en dertiende eeuw blijkt, dat dit woord eene handelsvereeniging, een handelsgezelschap,
Gild, of Corporatie beleckende.
1300-
1581
DES VADERLANDS. . 4üi
tuet vreemde Mogendheden en volken, en zag zich al spoedig meester van den geheelen 1300-^
handel op Zweden, ISoorwegen, Denemarken, Pruisen, Polen en Rusland, De staat-
kundige betrekkingen der onderscheidene Hanzesteden bleven echter van hare handels-
betrekkingen geheel afgescheiden, en zij konden zelfs hare staatkundige onafhankelijk-
heid ontberen, zonder van het deelgenootschap te worden uitgesloten. Maar ingeval
van onwil, bezigde het Verbond dwangmiddelen, zoo wel tegen weerspannige Hanze-
genooten als tegen vreemden. Op de Hanze-dagen of dagvaarten, om de drie jaren
en gewoonlijk te Lübeck gehouden, zonden de verbondene steden hare afgevaardigden.
Hier werden de groote belangen van het bondgenootschap behandeld, en de verdeeling
der opbrengsten te gemeenen nutte geregeld. De Duitsche hoofdplaatsen of hoofdkantoren van
het Verbond waren Lübeck, Keulen., Brunswijk, en Dantzig; de buitenlandsche Dergen in
Noorwegen, Nevogorod in Rusland, Brugge in Vlaanderen, en Zonc?e/i,want de Hanze
bepaalde zich niet alleen tot Duitschland, maar ook steden in het Noorden van Europa,
in Engeland, de Nederlanden, Frankrijk, Spanje en Italië sloten er zich bij aan.
Niet naauAvkeurig kan men bepalen, wanneer de Noord-Nederlandsche handelsleden
zich by de Hanze gevoegd hebben, sommige deden dit vroeger, andere later. Zeker
is, dat de voornaamste er toe behoorden, als Dordrecht, Amsterdam, Rotterdam,
Brielle, Middelburg, Zierikzee, Arnemuiden, Utrecht, Tiel, Nijmegen, Zutphen,
Harderwijk, Elburg, Deventer, Kampen, Zwol, Hasselt, Stavoren, Groningen en
andere. Zij bedoelden daardoor aan haar verkeer met de Noordsche volken de
grootst mogelijke uitgebreidheid te geven, en maakten zich dan ook spoedig na
hare toetreding meester van een groot gedeelte van den handel op het Noorden en
op de Oostzee. Hoe sterk de vaart op die gewesten destijds in Holland en Zee-
land geweest is, blijkt daaruit, dat toen men in Veertienhonderd acht en dertig
besluiten moest, de Duitsche Hanzesteden te tuchtigen, welke uit naijver en legen alle
begrippen van het volkenregt aan, in de Oostzee Nederlandsche koopvaardijschepen
wegnamen, vernielden, en de bemanning gevangen hielden, de volgende steden en
plaatsen, die ongetwijfeld alle belang in den handel op de Oostzee hadden, aan de
toerusting van tachtig oorlogschepen derwaarts moesten deelnemen, ah Haarlem, Delft,
Leiden, Amsterdam, Gouda, Alkmaar, Rotterdam,, Vlaanderen, Schoonhoven, Heus-
den, Oudewater, Woerden, Gorinchem, Enkhuizen, Grootebroek, Medemblik, Mon-
nikendam, Edam, de dorpen in Waterland, Purmerende en Purmerland, Schellink-
hout en Wijdenesse, Hem^ Venhuizen, Sybecarspel, Hoogwoude, Spanbroek, Abbe-
kerk, Westwoude, de dorpen van Kennemerland en Friesland, Schagerkogge, Koedijk
met eenige dorpen, Beverwijk, Wijk aan zee, Westzaandam en Krommenie, Naar-
den, Weesp,»άG dorpen in Gooiland, de dorpen van Amstelland, het land van Texel
en van Wieringen, Middelburg, Zierikzee, Remerswaal, Goes, Tholen, Poortvliet,
Brouwershaven,: West-Schouwen, Vlissingen, Vere, Kortgene, St. Maartensdijk,
1422 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—en Goerede. Men sloot wel in Veertienhonderd een en veertig op den vorigen
voet vrede en opende Aveder voor elkander de havens, maar de betrekkingen tusschen
de Nederlandsehe en de Duitsche steden, zoo als zg vroeger beslaan hadden, keerden
niraraer terug. Ondanks de openlijke en geheime tegenwerking der Hanze, maakten
zich de Nederlanders in korten tij4 meester van den handel op het Noorden,
en dit gaf aanleiding, dat zij zich, denkelijk in Veertienhonderd negen en veertig,
van het Verbond los maakten, welks hulp zij niet meer behoefden. Het overige der
vijftiende eeuw ging echter zonder verdere vredebreuk voorbij, maar van het jaar Vijf-
tienhonderd tien af, werden de Hollandsche steden, en meestal tot haar nadeel, in
allerlei Noordsche onlusten gewikkeld, doch zij waren intusschen magtig genoeg gewor-
den, om dergelijke schokken te wederstaan, en breidden steeds meer en meer haren
handel in het Noorden uit. Naar mate Holland steeg, moest de Hanze dalen;
en in Zestienhonderd achttien was het reeds zoo ver met haar gekomen, dat zij meer
dan eens bij de Algemeene Staten der Nederlanden om brieven van aanbeveling aan
de Koningen van Denemarken, Zweden, Engeland, en aan de Grootvorsten van Rusland
aanhield, en als eene groote gunst verkreeg. — Vele Nederlandsehe steden echter, als
Nijmegen, Zuiphen, Roermonde, Arnhem, Venlo, Ε Iburg, Harderwijk, Deventei%
Zwol, Kampen, Groningen, Stavoren en Bolsward, hadden zich niet van de Hanze
gescheiden, dewijl zij de steun van dat Verbond behoefden. Nijmegen bleef het langst
getrouw, althans in Zestienhonderd acht en twintig verklaarde die stad, dat zij bij de
Hanze wilde blijven, welke in Zestienhonderd drie nog slechts veertien stemgeregtigde
steden geteld had. In Zestienhonderd negen en zestig werd de laatste vergadering der
oude Hanze gehouden, doch hier komen geene Nederlandsehe steden meer op voor.
De snelle opkomst van geheel Noord-Holland, in het bijzonder van Amsterdam, in
de veertiende eeuw, is grootendeels toe te schryven aan de betrekliïng met het Noorden
van Europa en vooral aan den graanhandel, in welks bezit de Nederlanders zich reeds vroeg-
tijdig bevonden. Immers in het jaar Twaalfhonderd twee en vijftig, toen een vreesselijke
hongersnood Europa teisterde, had Holland zulk een grooten voorraad van granen,
dat het geheel Europa er van konde voorzien, waardoor groote schatten herwaarts
stroomden. Men zal zich alzoo aan geene overdrijving hebben schuldig gemaakt, toen
men Holland, in het grafschrift op Graaf jaw II, een land plain de Richesse noemde.
Van dien rijkdom getuigt ook, dat een der duivenvoordeit , ten tyde van Graaf willem III,
aan den Koning van Engeland tweemaal honderd duizend ponden leende, eene verba-
zende som in dien tijd, waarvoor hij zich groote handelsvoorregten in dat Rijk bedong.
Op het einde der veertiende eeuw waren er in Amsterdam omtrent honderd duizend
lasten vreemde granen voorhanden, die naar alle oorden van Europa gezonden werden.
Men zag er dikwijls in acht dagen tgds drie honderd vaartuigen, geladen met koren
en andere Noordsche voortbrengselen, aankomen. Ondertusschen had het in gebruik
DES VADERLANDS. . 4üi
raken van het kompas een grooten invloed op de uitbreiding van den zeehandel uitge- 1300—
oefend. Sinds dien tijd waren, onder het geleide van dat werktuig, togten naar ver-
wijderde gewesten ondernomen, en de Nederlanders daardoor met vele volken in aan-
raking gekomen, met welke zij tot nu toe geen of weinig verkeer gehad hadden.
Met Spanje, Portugal en Italië waren betrekkingen aangeknoopt, en de gewes-
ten in het Noorden nader bekend geworden. Insgelijks werkte voordeelig op den
*
bloei van den Hollandschen handel de vereeniging van Holland en Zeeland met de
staten des Hertogs van Bourgondiër »wiens vlag in alle zeeën geëerd, wiens kooplie-
den overal ontzien, en wiens gunst en vriendschap alom gezocht Λverden." De scheep-
vaart nam in aanzienlijke mate toe, zoo wel door de groote handelsondernemingen,
welke men begon te beproeven, als door het uitrusten van vloten, om de koopvaardij
Ie beschermen. In Zeeland, bepaaldelijk te Middelburg, Vere, Westschouwen, Arne-
muiden, en bovenal te Zierikzee, werden de grootste schepen gebouwd en met vele
soorten van koopwaren naar alle oorden van Europa gezonden. Wederkeerig zag men
vele vreemde schepen in de Wielingen en het Veergat binnenkomen. Middelburg werd
de stapelplaats der Fransche, Spaansche en Portugesche wijnen, en door den handel
was er in Zeeland, naar de getuigenis van een oud Schrijver, » groote overvloed van geld (1)."
Hoe zeer de welvaart der Hollandsche koopsteden was toegenomen, kan daaruit blijken,
dat de stad Hoorn een verlies van dertig schepen konde lijden in een kruistogt tegen
de Fransche kapers in het jaar Veertienhonderd vijf en zeventig. Hiervan getuigt mede
het aandeel, welk Holland en West-Friesland, zoo in als na het Bourgondische tijdvak,
in de beden moest dragen, even als de boete van ruim honderd drie en twintig duizend
kvoonen, binnen den tijd van zes maanden op te brengen, waartoe de Kennemers in
Veertienhonderd zes en twintig veroordeeld werden, behalve eene jaarlijksche belasting
van vier groot voor elk huis, dewijl hun anders niet mogelijk zou geweest zijn, deze
aanzienlijke som op te brengen. Met regt kon derhalve een tijdgenoot, » Holland een
zeer rijk land noemen, hetwelk den Hertog van Bourgondië aanmerkelijke vooideelen
schonk (2)." Minder gunstig was in Friesland de toestand van den handel, welke er,
door de woedende binnenlandsche onlusten, over het geheel kwijnde. De ontluikende
bloei van Leeuwarden werd door hoogloopende geschillen met Sneeh niet bevordeixl,
en Stavoren verviel meer en meer door de toenemende verzanding tier haven. De han-
del van Groningen had zich onder het bewind van den oorlogzuchtigen karel van
Egmond geschraagd, doch die der steden van Overijssel was aanmerkelijk afgenomen,
en had zich, even als die der ütrechtsche steden, hoofdzakelijk tot het binnenland
(1) heigersberg, ChroH. v. Zecl. D. II. bl. 191, 192.
(2) coMiNEs, Memoires, Liv. VI. ch. 13.
-ocr page 544-1424 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— bepaald. Niet eer keerden in deze gewesten rust en welvaart terug, dan toen zij onder
de heerschappij van het Huis van Oostenrijk gekomen waren. Karel V, welke over
al de Nederlanden het gebied voerde, begreep te regt, dat handel en zeevaart de
sterkte zijner staten uitmaakte, en dat hij hun grondslag, de vrijheid, ontzien moest.
Toegevend, wanneer doorzetten onstaatkundig zou zijn, liet hij soms ontwerpen varen,
wanneer zij den handelsstand mishaagden. Zoo had hij eens het plan gevormd, den hon-
derdsten penning van alle uitgaande goederen te hejBFen, en den tienden van de inkom-
sten der vaste goederen en van de jaarlijksche winst der kooplieden; maar de uitvoe-
ring ontmoette zwarigheden, en de Keizer zag de steden, welke er zich tegen verzet
hadden, door de vingers. Zoo wilde hij ook een verlofgeld heffen van de uitgaande
granen; maar het misnoegen was algemeen en dreigde te Amsterdam zelfs in een
oproer uit te barsten toen de Landvoogdes verkoos het door te drijven, waarop de
Keizer allen, tegen een matigen afkoop, van deze belasting ontsloeg. Het is waar,
deze Vorst, steeds in zware oorlogen ^gewikkeld, viel wel eens, tot onderschraging
zijner uitgeputte schatldst, de inwoners met zulke afkoopen wat lastig, doch wist
weder hunne gunst te winnen door het uitvaardigen van vele wyzen wetten en keuren,
inzonderheid tegen alleenhandel [monopoliën] en bedriegelijke bankroetiers. Vlaanderen
en Brahand stegen onder hem tot buitengewonen bloei. Antwerpen was de grootste
handelplaats van Europa^ en genoot eene nergens geëvenaarde welvaart. Maar ook ^
Noord-lSederland streefde, in vele opzigten, de Zuidelijke gewesten op zijde (l).
Eenen ongemeen levendigen handel dreven de Hollandsche steden, inzonderheid Amster-
dam^ na Antwerpen de grootste koopstad in Nederland, met de meeste volken
van Europa. De vaart op Amerika en Azië, in het alleenbezit der Spanjaarden
en Portugezen, bleven nog wel voor de Nederlanders gesloten, maar zy haastten zich,
de voortbrengselen dezer werelddeelen terstond uit de tweede hand te ontvangen, zoo
dat dit gemis weinig gevoeld, en de nieuwe betrekking naar de Oost- en West-
Indiën toen reeds een der voornaamste handeltakken voor hen werd. Groote welvaart
verschaften steeds de talrijke Hollandsche weverijen, welker lakens in overgroote hoe-
veelheden naar alle gewesten van Europa gezonden werden. Maar inzonderheid was de
haringvangst in de zestiende eeuw eene goudmijn voor Holland en Zeeland geworden.
Naar de getuigenis eens vreemdelinge, bragt zij den Nederlanden meer schatten
op, dan andere volken met moeite aan de aarde ontwoekerden. EnJihuizen en Hoorn,
waar zg zich voornamelijk had gevestigd, waren grootendeels daaraan hunnen toenemenden
bloei verschuldigd. In het midden der zestiende eeuw zond Enkhuizen alleen honderd
veertig haringbuizen in zee. Geen wonder derhalve, dat zij in de plakaten van dien
(!) Zie Alg, Gesch. d. Vaderl. D. 11. St. IV. bl. 49 , 50.
-ocr page 545-DES VADERLANDS. . 4üi
tijd de grooie visscherij genoemd wordt. Ook de kabeljaauwTangst. leverde aanzienlijke
voordeelen op. Door deze verbazende uitbreiding van handel, nijverheid en zeevaart,
» kwamen grootere geldsommen in omloop, de overvloed vermeerderde, de verlering was
ruimer onder alle standen, de kunsten, handwerken, en fabrijken werden bloeijender,
maar ook de levensbehoeften veelvuldiger en veelsoortiger." Al die bloei en rijkdom, al
die nering en welvaart verdwenen door den woesten geloofsijver, de vervolgingszucht,
en de dwingelandij van filips II. De zeevaart echter werd inde Noordelijke Nederlanden
door de Watergeuzen onderhouden; en mogen deze vrijbuiters den handel aanvankelijk
meer bedorven dan bevorderd hebben, «in de gevolgen nogtans waren zij van onbere-
kenbaar nut; Avant toen onder de worsteling op leven en dood de vrijheid in Holland
het hoofd opstak en de handel eenige verademing kon vinden, waren er terstond be-
kwame en stoute zeelieden, om dien te ondersteunen (1).»
Tot gerief van den handel waren reeds in de veertiende eeuw in vele steden van ·
Holland wisselhuizen opgerigt en van wege den Vorst wisselaars aangesteld, om de
vreemde munten, door buitenlandsche kooplieden hier gebragt, in te wisselen. De rente
was toen twintig, soms dertig ten honderd (2). Er waren velerlei soorten, zoo van gou-
den als zilveren munten in omloop. In Holland en Zeeland vond men, onder anderen,
als gouden munten: de Dukaten, enkele en dubbele Willemen, heele en halve Filips-
hlinkerts en Filipsguldeiis, enkele en dubbele Si. Andriesgiildens, Koning- en Karcl-
giddens, heele en halve Testoenen of Slapers, Vlaamsehe Leeuwen en Nobels. Onder
de zilveren munten telde men, behalve verschillende soorten van guldens, daalders
en realen, Botdragers, Voetdragers, Tuinen, Drietanders, Kromstaarten, Engelen met
twee schilden. Guldenvliezen, Lammeren, Leeuwen, Vuurijzers, heele en halve Jo-
(1) blaupot ten cate, Gcsch. v. Nedcrl. Zeevaart en Uandel, bi. 26. Ons overzigt van den
staat des handels in dit tijdperk is ontleend aan avagenaar, Yaderl, Uist. D. 111. bl. 499—504,
532j IV. bi. 455j V. LI. 33. van wio op wagenaak, St. 111. bl. 96. avagenaar^ Beschr, ü.
Amsterdam, St. 1. M. 152, 189, 190, 195, 221, 269, 273. La Richesse de la Hollande, Τ. I. '
ρ. 20—23, 30—42. de reippenbekg , de Vétat de la population, des fabriques et du commerce dans
ies Pays-Bas pendant Ic XV et XVI siècle. Brüx. 1822, p. 78, 160, 161, 169, 179, 194,198,
201, 202, 232, 238. altmauer, Bist. d. relations des Pays-Bas au XVI siècle avec le Nord de
VEurope, p. 48, 207. berg, de Nederl. en het Hanzeverb., op onderscheidene plaatsen, de
jonge, Nedcrl. en Venetië, bl. 290, 292, 294. BIr. η. j. koenen, Voorlezingen over de Gesch. ν.
d. Nederl. Uandel, M. 11, 16, 43, 47, 48, 51, 54. kijhoff, Bijdragen, D. V. bl. 276; VII.
bl. 168, 169, 176, 178, 249, 259, 281.' Overijss. Alm, voor 1842, bl. 1—38; voor 1852,
bl. 73—169. de Rooy, Gesch. v. d. Nederl, Uandel, D. I. bl. 90—246. scheltema, AenxsteVs
Oudheid, bl. 6, 7.
(2) DE ROOY, Gesch, v. d, Nederl. Handel, D. I. bl. 218.
-ocr page 546-1426 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—hannissen, Rijders en andere, alle genoemd naar de beelden, \Telke zij droegen (1).
Ondoenlyk is het, naauwkeurig de waarde dezer geldsoorten, naar onze tegenwoordige
munt berekend, op te geven, daar zij vaak van gewigt en gehalte verwisselden. Men
meent echter, dat de dukaat steeds hetzelfde gewigt en gehalte behouden heeft. Er
waren in de Noordelijke Nederlanden ook Goudguldens van acht en twintig, Postu-
laatguldens van veertig, Davidsguldens van zeven en vijftig, Fransche Kroonen van
veertien, oude Fransche Schilden van twee en veertig of vijf en veertig, en Engelsche
Nobels van vijftig stuivers in omloop. De Stuiver heette in Utrecht een Mijter en Averd
op acht Duiten, de Witte, de Kromsteert of Groot op vier, en de Plakke op een Duit
gerekend. De Braspenning had de waarde van negen of tien Plakken, Voorts had
men Geldersche, Deventer^ Embder, Arendsy Reinouds en andere Guldens^ onderschei-
dene soorten van Grooten of Groeten, zilveren Plakken, gouden en zilveren Hopkins,
Ridders, Vliegers, Schellingen, Thüringers of Tour sehen. Jagers, Lelijaarten, Mun-
stersche, Osnabrugsche, Leuvensche, en Dordsche Uallers of Hellers. Men rekende
ook bij Marken, Talenten, Ponden, Oneen en Looden zilver, Sterlingen, en inzonder-
heid bij Schilden (2).
Niettegenstaande deze menigte van muntsoorten, was het geld in dit tijdperk zeer
schaarsch, zoodat men in sommige gewesten ook koopwaren in betaling konde geven,
en als dan werden vier Marken waarde aan goederen, tegen drie Marken geld gerekend.
Boter en koren, de huur en de arbeidsloonen echter moesten met klinkende munt be-
taald worden (5). Ten gevolge dier schaarschheid, waren de dienst- en werkloonen
zeer gering, en de levensbehoeften uiterst goedkoop. Om een paar voorbeelden hiervan
aan te halen, zoo bepaalde in Dertienhonderd drie en twintig de Bisschop van Utrecht,
dat by het schouwen der dijken de Dijkgraaf en Heemraden niet meer mogten vertee-
ren dan » heuren dagelyckschen kost, dat is den Dyckgraef twaalf grooten, ende elcken
Heemraet ses grooten des daghes.» Dat een groot in dien tgd niet meer bedroeg dan
een halven stuiver, is bekend. De Regering van Hoorn onthaalde in Veertienhonderd
vier en zestig den Graaf van Charlerois, zoon van filips den Goede, op een maaltijd
van drie stuivers, en op nog eenen van twee en een hal ven stuiver (4). Een prachtig
(1) alkemade, Munt d. Graven v. Holl. bi. 63—188. Over de vroegere muntsoorten in ons
vaderland, zie Alg. Gesch. d. Vadert. D. II. St. 1. bl. 519, 520.
1
(2) wiciiEKS, Yerh. over de oude Gron. Munten in de Werken Pro Excolendo Jure Patrio^
D. 111. bl. 81 enz. westendorp, Jaarh. v. Gron. D. 11. bl. 125, 12G, 148, 180, 212, 223,
bovenal bl. 258, 313—315, 550. Hist. v. h. Utr. Bisdom, D. I. bl 477 , 479. Ί). 111. bl. 354.
(3) HETTÉMA, het Emsiger Landregt, bl. 113.
(4) vELius, Chron. v. Hoorn, bl. 78.
-ocr page 547-DES VADERLANDS. 1565
gastmaal, op welk de stad Arnhem in Veertienhonderd aclit en dertig Hertog aritoijd, 1300—
Jool
zyne gemalin, en een gevolg van honderd zes en zestig personen onthaalde, kostte niet
meer dan zeven en vijftig Arnhemsche guldens; en een ander, veertien jaren later,
door haar dien Vorst, verzeld van meer dan twee honderd Edelen, Ridders en bedien-
den , aangeboden, werd met drie en veertig guldens bestreden. In het jaar Vijftien-
honderd werd een vat zout, een vat tarwe, een vat haver, een stoop rooden wijn, en
eene vette gans te zamen voor twintig stuivers verkocht (1). Om dien tijd kocht men
te Amsterdam een mud garst, een mud tarwe, een mud rogge, een mud haver,
eene ton appelen, een vetten kalkoen, en eene kan wijn te zamen voor een en dertig
stuivers (2). In Alkmaar gold destijds eene koe niet meer dan vijf Rijnsche guldens,
en een kalf slechts elf duiten (5). Zoo goedkoop bleven, naar het schijnt, de levens-
middelen de geheele zestiende eeuw door. Immers in Vijftienhonderd zeventig kostte
een maaltijd, in het Minderbroedersklooster te Amsterdam aan veertig Priesters en Pa-
ters en honderd twintig andere personen gegeven, niet meer dan tachtig gulden. Daar-
voor waren verteerd: twee aam Rijnsche wijn, anderhalf vat bier, negen en twintig
hoenders, twee en dertig konijnen, vier schager weeren (hamels), tien hammen, vier
zoetemelks kazen, tien groene kaasjes, twee pond kappers, vijftig limoenen, een
mingele olyven, drie geregten van visch, radijs, salade, honderd zestig poffen brood
en tachtig tarwen brooden (4).
Met de Avelvaart, door den handel aangebragt, had de weelde gelijken tred gehouden,
hetgeen de beteugelende, Avetten, daar tegen uitgevaardigd, niet konden verhinderen.
Vruchteloos toch bleven de keuren, in onderscheidene Nederlandsche sleden in de vijf-
tiende en zestiende eeuw tegen de buitensporige feestmalen , de kostbare bruiloften en
de overdadige geboorte- doop- en begrafenismalen (ö). De Vorsten en Grooten gingen
de burgers voor in pracht en weelde. Men denke slechts aan het overkostbaar en
schitterend steekspel, door Graaf Willem III te/iaar/cm gegeven (6); aan de bruiloft van
(1) Kerkel. OudJi. en Gesticht, van Zuid-IIotland, bl. 355—360.
(2) coMMELiN, Besclir. v. Amst. bi. 912.
(3) EiKELENBERG CU BOOMKAMP, Gesch. v. Alkmaary bi, 45. Onderscheidene voorbeelden Tan
dien aard vindt men in leeginvaxeu's Chron. van Graft en Rijp, velios, Chron. v. Hoorn,
bl. 79, 80, BitAKDT, Ilist. v. Enkh. bl. 27, 28. paus, Katw. Oudh. bl. 56. t. smids, Schatka-
mei' d. NederL Oudh. 1)1. Ö7. d. willink, Amstell. Arkadia, D. I. bl. 147—155. Kerkl. Oudh.
v. n. Holland, D. II. bl. 225.
(4) scuELTEMA, AemstcVs Oudheid, bl. 64.
(5) alkemade en v. d. schelling Nedcrl. Displcgtigk. D. I. bl. 192,194. rijhoff , Dijdr. D. V. bl. 276.
(6) Alg. Gesch. d. Yaderl D. II. St. II. bl. 51.
65*
-ocr page 548-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1'^00—Hertog kakel Tan Gelre te Zulphen^ daar het geheele Land yan gewaagde (1); en
aan het huwelijksfeest van Prins Willem I van Oranje te Leipzig (2). Luisterrijk wa-
ren de groote gastmalen der aanziènlijke Edelen. De eetzaal was met bloemen en bla-
deren bestrooid, en de wand getooid met groene takken , sierlijk gerangschikt. Des Toor-
middags te elf, hoogstens twaalf ure, maakte men de tafel gereed, een vierkant of rond
blad, welk op schragen rustte, doch somtijds ook den vorm had van een elleboog of
hoefijzer. Een laken van fijn linnen, dat tot over den grond hing, werd er op ge-
spreid, en daar boven een kleiner, zóó gevouwen dat het de messen, lepels en bor-
den bedekte tot de gasten gekomen waren. De messen met vergulden, zilveren of
kristallen hechten, moesten met de punten gasteivacrd worden gelegd, en werden in
plaats van vorken gebruikt; de lepels, meest van hout, soms van zilver, dienden slechts
voorde groenten, toespijzen en sausen; de horden οΐ tailj oren, de kleine en groote schotels
oi platelen waren, gelijk ook de sauskommen, van tin of zilver. Tusschen de schotels
Averden welriekende bloemen, of groote en frissche bladeren derwijze geschakeerd, dat
zij verschillende figuren voorstelden. Om de tafel heen stonden banken met losse kus-
sens of met Ieder of tapijt bekleed, ook wel lage stoelen met hooge lederen ruggen.
Het buffet was met zilver en kristallen vaatwerk, kannen en bekers rijkelijk bezet.
Wanneer de gasten van het aangeboden zilver of verguld waterbekken [de nappe),
om de handen te wasschen, en het servet [dwaal), om die af te droogen, gebruik
gemaakt hadden, Averd elk naar zijn rang en stand, een Heer en eene Dame naast el-
kander, geplaatst. Alsdan deelde de kok het brood rond, en plaatste het zout in een
zilveren val aan het hooge einde van de tafel, waar ook een lijfjonker zat, om het
vleesch voor te snijden en het gevogelte te ontleden. Het eerste geregt bestond uit
veelsoortige salade met komkommers, of uit vruchten, ook wel uit zachtgekookte eijeren.
Het tweede geregt was uit visch, gevogelte, wildbraad, of vleesch en groenten of
toespijzen zamengesteld. Men staat verbaasd over de vele soorten van visch, zoo gekookt
als gedroogd en gerookt, welke toen werden opgedischt, en nog meer over de menigte
zonderlinge sausen, welke men er bij gebruikte. Kabeljaauw, snoek, schel visch, paling,
karpers, elft, tongen, tarbot, haring en andere soorten, welke of niet meer bekend, of
van naam veranderd zijn, waren op verschillende wijzen toebereid. Stokvisch, in on-
derscheidene soorten en benamingen, was eene geliefkoosde spijs; de sleur bovenal
werd als eene groote lekkernij beschouwd en duur betaald. Meerzwijnen of tuimelaars,
zeehonden, walvischlongen, en de staart en achterpoolen van bevers, zoo versch als ge-
zouten , werden mede niet versmaad, evenmin als schildpadden, kreeften, mosselen en
(1) Gold. Volks-Alm. voor 1853, bi. 209.
(2) Alg. Gesch. d. Vadert. D. IL St. IV. bl. 110. Hoeveel overdaad er aan de hoven der Gel-
dersche Vorsten licerschte, leert ons fijhoff, Gedenkxv, D. V. bl. LXXVl.
DES VAÜERLAINDS. 565
oesters, welke de Kerk onder de visschen rekende. Van de vleeschen maakten groote 1300—
1581
stukken rund- varkens- kalfs- en sehapenvleesch, gezoden of gebraden, de lioofdscliotels
uit. Speenvarkentjes en zuiglammetjes, aan het spit gebraden, kwamen levensgroot ter
tafel. Bereide varkenspooten, schapenseliouders, kalfs- lams- en ossenkoppen, kalfsnie-
ren, zweesrikken en dergelijke werden niet vergeten. Pasteitjes van de milt en lever,
Italiaansehe worsten en bolussen behoorden onder de meest geliefkoosde lekkernijen op de
tafels der aanzienlijken. Het gevogelte, dat ook wel terstond na den viscli werd voor-
gediend, was een groot sieraad van den adellyken disch. In het midden van allerlei
soort van tam en wild gevogelte, als veldhoenders, wachtels, schrieken, pleviren, eend-
vogels en ganzen, prijkte een paauw of een faisant met zijne prachtige vederen, of
een zwaan met uitgespreide wieken, en bij gebrek daarvan, een groote kapoen met
oranjeappelen. Kon men de begeerde hoofdvogels niet bekomen, dan zorgde men, dat
er nagemaakte waren. Niet minder werd het wildbraad of venesoen geacht, welk met
zoete sausen gebruikt werd. Men maakte onderscheid tusschen sivart en rood wild.
Tot het eerste behoorden de wilde zwijnen, tot het laatste herten en hinden. Hazen en
konijnen werden in menigte opgedischt. Bij of vóór het vleescli zette men soep en
verschillende toespijzen op, als van rijst of broodkruim, warmoes, erwten, boonen, ap-
pelen en dergelijke. Na afloop der voorgeregten of van het voormaal, en als het wa-
terbekken met het servet weder was rond geweest, nam het nageregt of achiermaal
een aanvang. De namen der meeste fretures, gebakken, en confituren, welke dan
voorgediend werden, getuigen, dat de Nederlandsche koks in dien tijd de Fransche tot
leermeesters hadden. Onder de fretures bekleedden die van kleine vogels en van seha-
penvleesch eene voorname plaats. De taarten waren zoo verschillend van gedaante
als van inhoud. Men had er van visch, vleesch, kaas, vruchten, en wijntaarten. Een
vasle schotel was de galelijn of gelaline, eene geleipastij, naar het schijnt, van visch
en van groolen omvang. De gebakken waren niet minder veelsoortig in namen en
vormen; bij vele werden onderscheidene vladen gebruikt. Soms dischte men ook.
broodsop. Wafels, gezouten kweeën, eyeren, kastanjes, die men met boter, suiker en
kaneel gebruikte, en andere lekkernijen, als krakelingen, suikerkoeken, en suikererw-
ten op, waarna men, om de maghe ie sluylen, met blanc manger, appelen, peren,
mispelen, beziën, perziken, kersen, druiven, radijs, kaas, anijs, ingelegde en gedroogde
vruchten, en, zoo men visch gegeten had, met amandelen, hazel- en okkernoten
den maaltijd eindigde. —· Op het voormaal dronk men verschillende soorten Duitsche
en Fransche, en de vrouwen meest zoete wijnen; op het achiermaal^ witte en roode
hijpokras, kruider- en daaronder peper- en nagelwijnen, warm gemaakt om de spijsver-
tering te bevorderen; roode, Avitte en geele claret, malvazijwijn en andere dranken,
thans niet of weinig bekend, als azoijs, rood bcyacrls, zedewaer^ sedewijn, grieken^
en gaskonjen. Bier, bovenal het Hamburger en Bremer^ werd op de maaltijden niet
1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— vergelen. Bleven de gasten, geïiik men het noemde, cortavonden, dan werd er kan-
1581
deel gereed gemaakt, en gedobbeld of gespeeld (1).
Men ziet hieruit, hoe groot het getal en de soorten van spijzen, hoe verschillend de
wijzen van toebereiding, hoe overvloedig de lekkernijen en versnaperingen, en hoe
veelvuldig de dranken in dit tijdperk hier te Lande waren. In de burgerhuisgezinnen
bestond het ontbijt, dat toen vroegtijdiger dan thans gebruikt werd, meestal uit versehe
of gedroogde vruchten, visch, brood, boter en kaas; het middag- of noenmaal uit
verseil of gerookt vleesch, inzonderheid, varkenvleesch, of visch, groenten of toespijzen
en brood; en de avondmaaltijd, tegen zes of zeven ure des avonds, uit koud vleesch en
brood of melkspijzen. De geAVone drank was bier. Te negen ure legde men zich
ter ruste. De maaltyden der burgers bij plegtige gelegenheden, onderscheidden zich
weinig minder dan die der Grooten, door pracht en overdaad. De bruiloften duurden
dikwijls eenige dagen en nachten achtereen door, veelsoortige spijzen werden er bij
opgedischt, verschillende wijnen in overvloeil geschonken, en afwisselende vermaken
genoten. Gelijke pracht en overdaad spreidde men bij de kraam-, doop- en speen-
malen ten toon; en de dood- en begrafenismalen leverden gewoonlijk een tooneel
van de grofste buitensporigheid op. Hetzelfde is van toepassing op de menigvul-
dige maaltijden, zoo als de gildemalen, de glasmalen, tiendmalen, de vastenavond-
partijen, de paasch- mei- kers- oudejaars- en nieuwejaarsmalen, op de gouden- zil-
veren- en koperen bruiloften, en bij eene menigte andere gelegenheden. Onder alle
was zeker het zonderlingste het jokmaal^ dat jaarlijks in de huizen der aanzienlijken
gegeven werd. Op dien maaltijd verschenen al de huisbedienden deftig uitgedoscht,
cn werden naar rang aan tafel geplaatst. De Heer en de Vrouw des huizes, als knecht
en meid gekleed, bedienden de aanzittende gasten, welke alsdan het regt hadden, te
laten opdisschen, wat zij begeerden, en zich met zingen, dansen, spelen en muzijk
te vermaken. Tegen den nacht echter moest alle joh afgelegd worden, en het ontzag
voor den Heer en de Vrouw weder plaats nemen. Nog in de zeventiende eeuw werd
deze gewoonte op het adellijk huis Warmond gevolgd (2).
(1) alkemade en v. d. schelting, Nedcrl, Displegligh. D. I. 1)1.106, 524. D. II. bl. 225—283,
399—527. v. w^jN, JHsl. Avondst. D. II. bl. 67, 73—103. le franco vas berkiiey, Naluurl.
liist. V. Holl. D. 1Π. bl. 495—636. de lakge van wuisgaanueji, Bcschr. v. Gouda, D. I. bl.
669—684. i)e KosiKG, do Yoorvaderl. Levensw. LI. 145, 179, 219, 241. schotel, Gesch-Letter-
en Oudh. Uitspanningen f bl. 8—14. d. buddingh, over oude en latere Drinhplegtigheden, bl.
27—52, 60, 69, 77—96. Geld. Yolhsalm. voor 1853, bl. 192—221. A'crg. Alg. Gesch. d. \'a-
derl. 1). ü. St. 1. bl. 507, 508.
(2) ALKEMADE cn T. D. SCHELLING, Ncderl. Displcgtigh. D. 1. bl. 177—342, 463. Ver/j. v. h.
Genootsch. Pro ExcolenJo, D. V. bl. 145—148, 160, 165, 226, 296. de kokikg, Yoorvaderl.
DES VAÜERLAINDS. 565
De Toornaaraste uitspanningen en Termaken onder de hoogere standen waren in de 1300—
eerste helft van dit tijdvak nog de ridder- of steekspelen, die echter allengs verdwe-
nen voor de groote schuttersfeesten; voorts: jagen, visschen, r^den, papegaaischieten,
schaken en kaarten, spelen op de werptafel en het tiktakbord, of met dobbelsteenen;
zang, dans, en muzijk stonden, als van ouds, in hooge achting. De Vorsten onderhiel-
den zelfs Hofdichters, en Kamerspelers of Sprokenvertellers. Geringe lieden dobbelden,
kaatsten, kegelden, klotsten, of wierpen in den ring of met den bal, waarmede een
goed deel van den zondag werd doorgebragt. Het goochelen, potsen maken, en
vechten met het mes had vooral plaats op de kermissen; en op vastenavond zag
men nog gaarne vermomde lieden tusschen wezenlijke of houten zwaarden dansen.
De oude gewoonte, lang en veel, vooral in gezelschap, te drinken, heerschte voort-
durend onder alle rangen der maatschappij (1).
Met de vermeerdering van welvaart en rykdom was insgelijks de kleeding, op welke
de mode in dit tijdvak reeds een onbepaald gezag uitoefende, in verscheidenheid, pracht,
en kostbaarheid toegenomen. Het zou te ver afleiden, daarover in bijzonderheden te treden;
een algemeen overzigt, vooral van de kleedij 'm Holland, moge derhalve hier als voldoende
beschouwd worden. De veertiende eeuw leverde nog meer dan hare voorgangster, veel-
soortige kleederen op (2). Ronde hoeden, om welke de rijken eene snoer paarlen had-
den, lange tabbaarden met eenen gordel, bij de aanzienlijken met diamanten of paar-
len ingelegd, om het lijf zamengebonden, wambuizen, sluitende onderkleederen, welke
door nederhangende gewaden lot op de voeten bedekt waren, lange en korte broeken,
en schoenen met punten of snavels, welke bij de voornameren dikwijls twee, bij de
geringeren anderhalf of één voet lang waren en somtijds de belagchelijkste figuren
voorstelden, maakten toen de gewone dragt der mannen uit. De landlieden echter,
hadden slechts een kort, om het lijf naauvvsluitend wambuis, eene lange broek, en
schoenen met punten van een half voet; doch eene korte broek, hozen, en hoosblokken
Levensw., bi. 151—153, 181, 21ö, 222. westendorp, Jaarb. v. Gron. D. II. bl. 142. Vgl. A/flr.
Gesch. d. Vaderl. D. 11. Si. I. bl. 509.
(1) v. loon, Aloude Holl. Reg. D. V. bl.661. van wijn, Hist. Avondst, D.I. bl. 333—346. D.11.
bl. 103—111. le francq van berkhet, Nutuurl. lUst. V. lloll. D. III. bl. 1342, 138β, 1445.
VAN HASSELT, Slukk. V. d. Vaderl. Hist. D. III. bl. 40. Geld. Maandw. bl. 284. Verh. v, h. Genootsck. Pro
Excolendo Jure Patrio, D. V. LI. 128—133, 233. de koning, Voorvaderl. Levenm. bl. 146,
178, 214. schotel, Over het slot Teilingen, iu v. kampen's Holl. 3fag. D. I. St. 111. kuhoff's
Bijdr. Ώ. V. bl. 144—150. kijuoff, Gedenkw. uit de Gesch. ν. Gelderl. D. I. bl. XLII. V^I.
Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II. St. 1. bl. 521—523.
(2) Vgl. Alg. Gesch. d. Vaderl, D. II. St. I. bl. 509- 511.
-ocr page 552-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— werden ook Teel door hen gedragen. Het haar was kort afgesneden, en het hoofd met
een klein rond hoedje gedekt. De kleeding der Trouwen Terschilde nog, evenals Troe-
ger, weinig Tan die der mannen; zij onderscheidde zich alleen door de slof, vromve-
lijke kleinooden, en eene hooge muts, onder welke het haar geheel verborgen was,
en die als een suikerbrood toeliep, Tan welks top over de schouders en den rug een
dunne doorschijnende sluijer afhing, die tot over het midden des hgchaams en dikwijls
veel lager reikte en zoo ruim was, dat men er het gelaat gedeeltelijk mede kon be-
dekken. Dit kapsel heeft, met weinig Terandering, bijna twee eeuwen stand gehouden.
In de Tijftiende eeuw werd de weelde in de kleeding nog buitensporiger. 3Iet goud,
edele steenen, paarlen en kostbare Tederen was het hoofdhuldsel der Vorsten en
Grooten overladen. Men kan zich Tan die rijkheid een denkbeeld Tormen, wanneer
men weet, dat, behalve de andere kostbare Tersierselen, aan den hoed Tan karel den
Stoute een diamant prijkte, ter waarde Tan bijna negenmaal honderd duizend gulden.
In navolging Tan dien Vorst,.begon de groote wereld hel hoofdhaar af te snijden, en
naar ecnigen, groote paruiken te dragen. Het ambtsgewaad der Burgemeesters was een
zwarte rok en daarover een roode mantel, met een OTer den schouder gaande witten
riem en daaraan zilveren bellen, waarschijnlijk om zich daardoor als overheidspersoon
bekend te maken. Het kenmerkend gewaad van den geleerde bestond uit eene zwarle
muls met eene gouden kwast er op, en een groenen met goud geborduurden omslag,
Tan onder welken zijn haar in lange lokken over de schouders golfde; Toorts uit een
blaauw gekleurden tabbaard met wijde mouwen, en gewoonlijk met een goud randje
gezoomd. Bij mannen Tan aanzien en Termogen, was de rok zwart en geheel met
goud bewerkt, had eene slaande kraag, was aan den onderrand en om de handen met
bont gezoomd, hing tot op de knieën, en werd met een zwarten gordel met gouden
knoopen gesloten. De gouden halsband kwam boven den breeden hemdsboord uit, even
als de fijne kamerrijkdoeksche lubben, met een goud randje omboord. Broek en
kousen waren aaneen en wijd, en de halve laarzen hadden Terbazend lange punten,
Avaarop nu eens een diamant, dan weder een schelletje slond. De vingers prijkten
met kostbare ringen. In den winter sloeg men een ryk gewerkt opperkleed om, met
bonten randen gezoomd, of geheel met bont gevoerd, en zeer wijde mouwen. De
welgestelde burgers droegen dezelfde kleederstukken als de meervermogenden, en gaven
hun in pracht weinig toe. Ook zij hadden rijk versierde, meestal loshangende, graauwe
hoeden, gouden of zilveren halsbanden, fijne lakensche rokken en mantels, fraai
geborduurd, rijk gevoerd, en somtijds met gouden knoopen of paarlen Tastgemaakt, en,
eindelijk, zwierige schoenen. Zelfs lijfknechts prijkten in zijden en fluweelen wam-
buizen. Mannen uit den geringen stand droegen een kort, sluitend wambuis, broek
en kousen uit één stuk, en schoenen of halve laarzen met punten. De kleeding der
landlieden was Tan deze weinig onderscheiden, · en bij Telen dezelfde als Trpeger
DES VAÜERLAINDS. 565
gebleven. Onder het schoone geslacht was de kleederpracht en weelde nog veel
grooter dan bij de mannen. De kapsels of hoofdtooisels der voorname vrouwen waren
in vorm dezelfde gebleven, maar zoo buitensporig hoog en breed geworden, dat,
wilden zij huizen of kamers binnentreden, zij zich nederbukken en op zijde keeren
moesten. Vermogende vrouwen uit den burgerstand droegen een achteroverslaanden
ronden hoed, onder welken, even als bij het kapsel, het hoofdhaar zich verborg. De
overige kleeding was insgelgks, hoofdzakelyk, gelijk aan die der vorige eeuw, maar
bevalliger, losser, gemakkelijker, doch ook veel kostbaarder van stoflaadje en in op-
tooijing geworden. Het kleedvertrek van eene vrouw van rang en aanzien was ruim
voorzien van rijk met gouden bloemen geborduurde, met zyde of bont gevoerde
mantels, kleederen voor feesten en bij plegtige gelegenheden waarvan · het een nog
prachtiger was dan het andere, zijden sluijers van verschillende verwen, veelsoortige
fraai opgetooide hoofdhulsels, met diamanten of andere edele gesteenten versierde gor-
<lels, bandeliers, hals- en armbanden, oor- en vingerringen, paarlen, schoenen en
pantoffels met zeer hooge hielen, en somtyds met edelgesteente bezet of met gouden
bloemen gestikt. De kaptafel was bezet met veelsoortige tandpoeders, pomades, blan-
ketsels, welriekende zeepen en zalven, reukwaters, bloemenkransen, spiegels en de
verdere onontbeerlijke zaken van het vrouwelijk toilet. De vrouwen uit den deftigen
en vermogenden burgerstand bedekten ook wel het hoofd met een doek, die van ach-
teren door eenige kringswijze haarvlechtingen was vastgemaakt en van de zijden afhing.
Daarbij tooiden zij het voorhoofd met een gouden, dikwijls met diamanten bezet sieraad,
hetwelk eene schitterende vertooning maakte. Zij kleedden zich alsdan in een eng om
het lijf sluitend kort jakje met naauwe maar lange mouwen, en* dat bij de rijken van
den hals af over de borst tot beneden toe met diamanten bezet was; daaronder droeg
men een langen rok, welke bij het gaan opgehouden moest worden. In den winter,
of bij ongunstig weêr, sloeg men er een mantel over heen. De gemeene burgervrou-
wen en de boerinnen droegen eene muts of een doek om het hoofd gewonden en
welke ter zyde afhing, een kort jak, langen rok, een voorschoot, kousen en schoe-
nen, doch de boerinnen meestal hoosblokken. In de zestiende eeuw volgde men in de
kleederdragt den Spaanschen smaak en wel zoo, dat men getuigd vindt, dat het Ne-
derlandsche volk in dien tijd uiterlyk volkomen^ den Spanjaarden geleek. Der mannen
dragt bestond in een ronden hoed met een lint en aan de linkerzijde met eene roos
of strik versierd, eene kraag, aan welke meermalen bij de vijftig ellen kant verbruikt
werden, een kort wambuis, gewoonlijk met een groot getal gouden of zilveren knoop-
jes vastgemaakt, eene zeer wijde broek, even als het wambuis, van gekleurde zijde,
satgn, of laken, met groote linten aan of boven de knie toegestrikt, gekleurde kou-
sen, en schoenen zonder punten met groote strikken in de gedaante van eene roos.
Over deze kleeding droeg men een bahen mantel. Bij de vrouwen uit den hoogen
II Deel. 6 Stük. 70
-ocr page 554-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—stand was het haar luchtig gekapt, aan de linkerzijde met een fraai bewerkt jmveel
bezet en door een zijden, satijnen of andersoortigen hoed gedekt, met pluimen en goud
of zilver versierd. Om den hals had zij eene opstaande kamerykdoeksche kraag met
groote plooijen, en een gouden ketting, welke tot op de borst met een goud hartje
nederhing; een tweede gouden kelen met paarlen en diamanten ingelegd, prijkte over
de schouders en borst, hetgeen een schitterend en kostbaar aanzien gaf. Zij was ge-
kleed in een zwart of gekleurd fluweel, ook wel in een zijden gewaad, de mouwen aan
den binnen- en buitenkant, het lijf van voren, en de geheele onderrand met zilver
belegd. Onder het kleed werd een kostbaar geborduurden, zijden, fluweelen, of
lakenschen rok gedragen, en zwarte of gekleurde schoenen met strikken. De kleeding
der Pedt Maitres en der Coqueltes van dien lijd was zwieriger en opzigtiger; die van
den burgerstand zediger en minder kostbaar; in beide werd de heerschende smaak ge-
volgd, die echter ook toen, even als thans, aan maandelijksche wijzigingen was onder-
worpen, De kleedij der landlieden was insgelijks verbeterd en gemakkelijker gewor-
den, en verschilde slechts in bijzaken van hunnen dragt in onzen tyd. Men houde in
hel oog, dat in Holland nog vele andere soorten van kleederen gedragen werden,
zoo als afzonderlijke Zomer- en Winterhleederen onder velerlei benamingen, kleederen
aan welke men gehuwden van ongehuwden, bruiden, weduwen, en joden konde on-
derkennen; voorts, dat elk onzer gewesten eene eigene kleeding had, en dat die der
Friezen het meest van de overige verschilde (1).
, Met de toenemende welvaart en beschaving, waren ook de huizen in de steden van
lijd lot lijd verbeterd, van steen opgetrokkenmet glazen vensters voorzien, en smaak-
voller en gemakkelijker ingerigt geworden (2). De burgerwoningen waren in de hoogte
en. imet ispits oploopende gevels gebouwd. Zij hadden eene deur en glasramen aan de
straat, en eene binnenplaats, op welke een of meer, zoo boven- als benedenvertrekken
uitzagen. In de kamers waren steenen vloeren, met kalk gewitte of met hout beslagen
wanden, op welker riggels en lijsten, vooral boven de bedstede, Delftsche porseleinen
schotels en borden prijkten, groote en ruime sclioorsteenen met een hoogen mantel,
bedsteden of wel ledekanten, kleeder- en andere kaslen, tafels, stoelen, en zitbanken.
In de vertrekken der rijke en aanzienlijke burgers vond men kunstig bewerkte kussens,
stoelen met li.oöge leuningen, bekleede banken, ronde en vierkante tafels, spiegels.
(1) DE KONiKG, Yoorvaderl. Levenswijze, bl. 147—151, 167—178, 202—215, 236—238, wr-
Ijèleken met van loon, Aloude Reg, ν. Holl.· Ό. III. bl'. 235. le' francq van berkhey, Naluurl.IUst.
vMMI'. D. III. hl. 533—636. τ. avijn, Hist. Avoidst. D. II. bl. 140—167, Avaar deze tleeder-
dragten aanschomyclyk in plaat Avordeu voorgesteld, de i-akge van avuncaarden, Be$chr. v. Gouda,
D. I. bl. 628-t662. v. hasselt, GeW. Maandiv. St. Vil. bl. 1—61.
t(2) Algj Gesch. d. Vaderl. D, II. St. I. bl. 506, 507. '- i.
λ"»
-ocr page 555-DES VADERLANDS. 1565
hoekbuflelten met goud- en zilverwerk opgepronkt, schilderstukken·; en verder al'die 1^00--
voorwerpen, Avelke in eene kamer noodzakelijk geacht werden. De verblijven der
Vorsten en Grooten waren nog steeds in den Gothischen stijl gebouwd, en van zeer
dikke muren, kleine glasramen, eene ruime zaal, eet- slaap- en andere kamers, be-
nevens kelders en keukens voorzien. De vloeren der vertrekken waren met kostbare
tapijten belegd, de wanden, vooral die der zalen, daarmede of met spiegels en schilder-
stukken bedekt, en de vensters met zware stoffen gordijnen behangen. Het overige
huisraad was even rijk en prachtig als vroeger gebleven (1) , en met Oostindische por-
celeinen vermeerderd, over Venetie en Portugal aangebragt. Over het geheel ontbrak
er niets, wat tot gemak, vermaak en zingenot dienen kon (2).
De vermeerdering van rykdom had Avel verbetering in den bouw en de inrigting der
woningen, in het huisraad, in kleederen, spijzen, dranken en vermakelijkheden, maar
geenszins in de zeden gebragt. Aan het grafelijk hof heerschte de grootste losban-
digheid, en alle soort van zedeloosheid. Zoo zeer had het zedebederf er de overhand
bekomen, dat de misdaad zelfs er gewettigd werd. Een genoegzaam bewijs hiervan
is, dat Hertog albreght van Beijeren aan de Middelburgsche Pandmeesters het regt
«verkocht, om voor den tijd van twintig jaren, alle gestolen goederen voor zich te
«behouden; dat hij hun alle gepleegde misdaden kwijt schold, hen boven de wetten der
«stedelijke regering stelde, en hun voor vijf en twintig ponden Tournois eenen moord
«vergaf," dat is zooveel, als dat hij hun voor deze som vrijheid lot dergelijke euveldaden
verleende. Aan de weelderige hoven der Bourgondische èn Oostenrijksche Vorsten,
vertoonde zich de toenémendc zedeloosheid in eene fijnere en beschaafdere ge-
daante (3). Van de Vorsten en de Grooten, welke het voorbeeld hunner meesters
volgden, drong het bederf door in alle rangen der maatschappij. Tot zulk eene hoogte
w'ds dit in de vijftiende en zestiende eeuw gestegen, dat er wetten Averden uitgevaar-
digd, uit welke blijkt, dat Priesters en Geestelijken, dikwerf gewapend, de kroegen,
bordeelen en badstoven bezochten, en zich aan vechten, kijven en slaan schuldig
(1) Alg. Gesch. d. Yaderl. D. II. St. 1. bi. 507.
(2) DE KOMJïG, Yoorvadcrl. Levenswijze^ bl. 146, 166, 199, 230. Over het huisraad der Ne-
derlandsclie A^orsten en Grooten in dit tijdvak, raadplege men vooral de Rekeninge der Teslamen-
loren van wijlen der edeire Vorslinne, Vrouwe jacoba van beijeiieïi, in het Codex Dipl. Neer-
land. ui tg. door liet liist. Genootsch. te Utrecht^ IVccde Serie, Eerste Deel, Eerste Afd. bl.
166—266. Als ook de Inventaris van den moebelen die bevonden zijn in mijns gen. heeren des
Graven van culemborgs huys op den Savel binnen Bruessel, in sciroTEL, Geschied- Letter-
Oudheidk. Vitspanningen ^ bi. 38—52.
(3) Vele bijzonderheden over de hofzeden van dien tijd heeft gachabd uit oude rekeningen
medegedeeld in zijn Rapport au Ministre de V Interieur^ p. 266—314, 355 sqq.
70*
-ocr page 556-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
maaklen; dat er weinig of geene zorg voor de armen, behoeftigen, en noodlijdenden
werd gedragen; dat de opvoeding der kinderen, vooral die der minvermogenden, schan-
delijk verwaarloosd werd; dat er vele listen, bedriegeryen en knevelaryen plaats had-
den , en het getal bankeroetiers, ledigloopers, bedelaars, brandstichters en andere
deugnieten schrikbarend was toegenomen; dat velen ver boven hun staat en inkomen,
zoo in kleeding als in maaltijden, verteringen maakten; dat de zon- en feestdagen in
drinkgelagen werden doorgebragt, en de dronkenschap onder alle standen gemeen was;
eindelijk, dat er openlijke lasteraars van God en de Heiligen waren, wier straf be-
stond, om eene maand te water en brood gezet, of, zoo zij het misdrijf uit een
boos gemoed gepleegd hadden, met een priem door de tong gestoken te worden (1).
1300-
1581
De gebruiken en gewoonten bij plegtige gelegenheden en feesten, die zeer talrijk
waren, kenmerkten zich, over het geheel, insgelijks door zoo groote buitensporigheid,
dat er ook meer dan eens van Hoogerhand bepalingen tegen uitgevaardigd werden. De
huwelijken werden op tweeërlei wijze gesloten; ten eerste plegtig door een Priester,
en dit heette een door den heiligen echt vereenigd paar; en ten tweede zonder kerke-
lijk of wereldlijk gezag; de minnaar gaf slechts zijner beminde een penning of ring,
nam zij dien aan, dan waren zij getrouwd en werden een getrouwd paar geheeten,
en de kinderen als van echten bedde gerekend. Bij openbare echtverbindtenissen was
het gebruikelijk, vooral bij lieden van aanzien, dat twee kinderen of jongelieden van
beiderlei geslacht, ieder met eene waskaars in de hand, het huwelijkspaar van de
bruidswoning naar de kerk vooruittraden, door de bloedverwanten en verdere genoo-
digden gevolgd. Aan het altaar nam de Priester een ring van den vinger des bruide-
goms, en stak dien aan den voorsten vinger der bruid, terwyl de bruidegom zeide:
met dezen ring geef ik u mijne mannelijke trouw. Daarop nam de Geestelijke een
ring van den vinger der bruid, en stak dien aan den middelsten vinger des bruidegoms,
terwijl de bruid zeide: en beloof u, mijne trouw te onderhouden^ waarmede de plegtig-
heid voltrokken was. Onder het naar huis gaan werden voor- en over het pas ver-
lionden paar bloemen gestrooid. Het huwelijk werd met een maaltijd besloten. Bij de
Vorsten en de rijken werden alsdan dagen achtereen schitterende feestmalen gegeven,
op welke de talrijke gasten op keur van spijzen en wijnen onthaald werden, karel V
bepaalde, dat geen feest langer dan een dag mögt duren, en men niemand dan zijne
bloedverwanten, doch niet meer dan twintig personen, te bruiloft zou noodigen. — Bij
(1) Zie de bevelschriften van Keizer kakel V, in het Charterboek υ. Vriest. D. II. bi. 594.
1), 111. bi. 208, 214. Over dc onkosten bepalende wetten ίη ons Vaderland leze men vooral
de breedvoerige verhandeling van Mr. τ. Α. ten bekge, in de werten Pro Exolejide jure patrio ^
]). VI. bi. 121—264. Insgelijks den Overijss. Alm. voor 1850. bi. 74—128. dekonikg, Voorvaderl.
Levensrv. bl. 156, 195, 256.
DES VAÜERLAINDS. 565
het doopen van een kind, traden een of meer bloedverwanten, ieder met eene was- 1300·—
kaars in de hand, vooruit naar de kerk; daarop volgde een ander, houdende eene
overdekte schaal met zout; achter hem kwamen de vader en de doopheffer met het
kind, dat in windsels stijf ingewonden en met een fraai kleed overdekt was; dan volg-
den de overige bloedvrienden en de verdere genoodigden. Na volbragte plegtigheid,
keerde men in denzelfden statigen optogt naar huis, alwaar door den kraamheer het
doopmaal gegeven werd. — Niet minder deftig hadden de begrafenissen plaats. In de
kerken te begraven was, sinds de veertiende eeuw, onder den bemiddelden stand vrij
algemeen geworden. Onder het luiden der klokken werd het lijk, met een doods-
kleed over de kist en gevolgd door de bloedverwanten en vrienden des overledenen in
rouwmantels gewikkeld, grafwaarts gebragt. Wanneer de kist in de kuil was nederge-
laten, hield de Priester de uitvaart; en na het zingen van een Psalm of Lied, keerde
men naar het sterfhuis terug, om het doodmaal te houden, hetwelk gewoonlijk op de
meest ongepaste wijze afliep. De Igken der Vorsten en Grooten werden in eene kamer,
met een zwart kleed belegd en met zwart behangen, ten toon gesteld. De lijkbaar
was met een doodkleed bedekt, en op de kist een kruis gebijteld of geschilderd. Graf-
waarts werden de geslachtwapens het lijk vooruit gedragen, anderen droegen waskaarsen, en
bij avond fakkels. Wanneer het ligchaam was ter aarde besteld, plaatste men een houten
kruis op het graf, hetwelk er een of twee dagen op slaan bleef (1). — De gebruiken op
Driekoningendag, Vastenavond, Paschen, Pinksteren, Sakramentsdag, St. Nikolaas en andere
Kerkfeesten; op de Kermissen, de Oude- en Nieuwejaarsdagen, de Meidagen en derge-
lijke, kunnen hier slechts in het voorbijgaan genoemd worden (2). Evenzoo moeten
wij over de veelvuldige bijgeloovige gebruiken dier lijden naar elders verwijzen (3).
(1) v.LooN, Aloude Regeringw.v. Holl. Ώ. II. hl 1—15·, IV. bi. 661. Oude Friesche Welten, hl. 28.
sqq. 185, 257. racer, Overijss. Gedenkst. D. IV. bi. 224. v. d. spiegel, Oorspr. d. Vadert.
Regten, bl. 121, 126. raepsaet, Oeuvr. Compl. T. 1. p. 202—223, alwaar uitvoerig gehandeld
wordt over het jus primae noctis, de koning, Yoorvaderl. Levensw. bi. 151—153, 181, 216 , 222.
De verhandeling van Mr. ten berge , en de Overijss. Alm. op de vorige bl. aangehaald.
(2) Men raadplege daarover, onder anderen, van loon , Verh, over de kermissen ïn Holland, v. alke-
made en v. d. schelling, over de termissen, in de Nederl. Displegtigh, D. I. bl. 416—456. v. hasselt,
over dc Nieuwejaarsgeschenken cn deMeiboomen, in ζψι Geld. Maandwerk, bl. I, 373, en over het
vieren van den Vastenavond, Stukk. v. d. Vadert. Ilist. D. UI. bl. 40. raepsaet , Notice sur
V origine des visites de la Nouvelle année et des Etrennes, en Anecdote sur Vorigine et la nature
du Carnaval, in de Oeuvr. Compl. ï. 1. p. 245—280. Over de volksgebruiken op Driekoningen-
dag, Tinksteren en St. Nikolaas, in schotel's, Gesch.- Letter- en Oudh. Uitspann. bl. 145—155,
162—170. KiJHOFF, Gedenkw. uit de Gesch. υ. Gelderl. D. V. bl. LXXVII, over dc gebruiken
op Vastenavond, Meidag, en Sakramentsdag.
(3) j. grimm, Deutsche Mytlu inzonderheid den Anhang, S. XXIX—CLII. v. d. derch, Mythol.
-ocr page 558-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1300— Het bijgeloof en het zedebederf werden door de Geestelijken gevoed. Dezelfde on-
deugden, als in het vorige tijdvak, bleven hun, en dikwerf in nog hoogere mate, aan-
kleven (1). Gewaande wonderwerken, overblijfselen van Heiligen, geestverschijningen,
vermeerdering van Kerkfeesten, aflaten voor begane en nog te begane zonden, berigten
welke zij beweerden uit den derden Hemel, in welken zij waren opgetrokken, voor de
bloedverwanten en vrienden der overledenen medegebragt te hebben, en andere derge-
lijke heilige bedriegerijen leverden hun eene bron van rijkdom op. Wetten en straf-
bepalingen moesten tegen hunne trotschheid, heerschzucht, wederspannigheid, zoo
tegen kerkelijke als wereldlijke oppermagt, gierigheid, schraapzucht, ontucht, bande-
loosheid, afzetterijen en knevelarijen, zoowel door de Bisschoppen van Utrecht als door
de Graven van Holland uitgevaardigd worden. Hoe weinig echter deze bevelschriften
baatten, blijkt daaruit, dat zij zoo dikwerf moesten vernieuwd en vermeerderd wor-
den (2). Het getal kloosters, kerken en andere geestelijke inrigtingen was door de
meer vrome dan verstandige, dikwijls zelfs afgedrongene liefdadigheid der leken ver-
bazend toegenomen. Men telde hier te lande meer dan vijfhonderd zoo Mannen-
als Vrouwenkloosters, in Amsterdam alleen waren er twee en twintig (5). Het moge
waar zijn, »dat de kloosters uit een goed en edel beginsel zijn ontsprotenniet min-
der waar is, dat »in deze inrigting zelve van den beginne af de kiem der ontaarding
lag opgesloten. Zij toch was in strijd met den geest des Christendoms, naar welken
de Christelijke deugd in de maatschappij en te midden der wereld moet beoefend
worden, waar zij zich ook het best ontwikkeld en eerst een ruimen, voor haar meest
eigenaardigen werkkring vindt. Het Evangelie predikt eene werkdadige liefde jegens
den naaste, en het wijst ons op een strijd des levens, niet slechts in ons zeiven, maar
ook daarbuiten met de ons omringende wereld, in de hitte van welken strijd de deugd,
als het goud door het vuur, niet slechts beproefd maar ook gelouterd wordt. , De
Woordenb. buddingii, op onderscheidene· plaatsen in zijne Verh. over het Weslland. I)e Overijss.
Alm. Toor 1853, bl. 08^110.
(1) Zie Alg. Gesch. d. Yaderl. D. II. St. I. bl. 528—532.
(2) Batavia Sacra, ρ. 235, 292. Kerld. Oudh. v. N. Holland, D. II. bl. 331—336.
(3) Kerkel. Oudh. v. Z. Ilolla^id^ in de Voorrede, scheltema, AemsteVs Oudheid, D. I. bl. 26.
Uitvoerige berigten over deze kloosters Avorden gevonden in paks, Katw. Oudh. bl. 344, 355,
3G7, 445—501; in l. sjuds, Schatkamer d, Nederl. Oudheden, op de woorden Egmond, Rijns-
burg, enz; in de twintig deelen der Kerkelijke Oudheden; in avagenaar, Beschr. v.Amst.; inDr.
nomeu's bekroonde Prijsverhandeling over de Kloosters en Abdijen van Holl, in rouaatids, Gesch.
V. h. Christendom en de Christelijke Kerk in Nederland, D. I. bl. 280—354. Ü.II. bl. 193—225,
336, 402—489, 507; in macnin, de voormalige kloosters in Drenthe, geschiedkundig beschouwd; en
in Dr. scHELTEMA, AemsteVs Oudheid, D. I. bl. 30—66.
DES VAÜERLAINDS. 565
vermeende voortreffelijklieid van het kloosterleven, 'daartegen, berust lioofd^akelijk op 1300—
het denkbeeld, dat de voornaamste ph'gten van den mensch niet beter dan in de een- ^^^^
zaamheid door hem te vervullen zyn; ter bereiking waarvan stille overdenkingen en
afgetrokkene bespiegelingen, als de meest geschikte middelen, ■worden aangeprezen.
Hierdoor keert het de verhouding des Christendoms geheel omMen kan even-
wel niet ontkennen, dat de kloosters ook hun nut gehad hebben. (, Groolcn dank is
men hier te lande den klooslerhngen schuldig voor hunne bevordering van het ont-
ginnen der gronden; voor hunne deelneming in den onafgebroken krijg der landzaten
tegen zee en stroomen; voor hunne pogingen om zelve land aan te winnen, of ande-
ren daartoe uit te lokken en in slaat te stellen; voor hunne medewerking tot stichting
en instandhouding van zoo vele werken, om den vaderlandschen bodem tegen liet ge-
Λveld des waters te beveiligen; voor hunne geldelijke hulpbetooning in moeyelijke tyden
aan vele steden, waardoor deze zich van de verphgtingen konden kwijten, door eene
hoogere overheid haar opgelegd; voor hun invloed op het ontstaan en de ontwikkehng
van den stand der vrije landbewoners; en eindelijk voor hunne begunstiging en beoe-
fening van onderscheidene kunsten en wetenschappen. Evenmin echter kan men ont-
kennen, dat de kloosters verblijfplaatsen waren »van al wat de zonde afschuwelijk heeft
en daardoor een verderfelijken invloed uitoefenden op de wereld builen hen (2).
Zekere Prior, iiendrik loeder , klaagt over de wederspannigheid der kloosterlingen
tegen hunne oversten. »Het drukt ook mijne ziel," voegt hij er bij, »dat uwe gie-
righeid en Avellust onverzadelijk zijn. Gij wilt niet, dat u iels ontbreekt, ook van het-
geen gij wel kunt derven." En de Haarlemsche Prior jan vapt kempen getuigde van
zijne medegeeslel ijken, »dat zij arm wilden zijn, zonder gebrek te lijden; nederig, zon-
der veracht te worden; geduldig, zonder verdrukkingen te lijden; gehoorzaam, zonder
onder dwang te slaan; geprezen zijn, zonder lof te verdienen; geëerd, zonder lucht
en heihgheid des levens te toonen." Nog sterker drukt zich een andere monnik over
zijne klooslerbroeders uit; »Dagen na nachten," zegt hij, » verslijten. zij in alle wellust,
met eten , drinken, slapen, spelen, boerten, sprekende hunne tong uit de volheid hunner
ijdele harten.... Zij zijn wederhoorig, onleerzaam, halsstarrig, twistig, onlijdzaam, deug-
deloos, aansloolelijk met woorden, gaarne onder de menschen, ongaarne in de eenzaam-
(1) RoijAARDs, Gesch. v. h. Christend. enz. D. 1. bl. 271—274. sciibltema, AemsleVs Oudheid,
I). 1. bl. 21—23.
(2) De ΤΟΟΓ- en nadeelige invloed der kloosters worden uitvoerig ontwikkeld en met onwedcr-
sprckelijke bewijzen gcslaaid in Dr. n. c. n. hömer's Prijsverhandeling over de kloosters en ab-
dijen van Holl, en Zeel. inzonderheid de gelieele tweede Afdeeling. Vgl, glasiüs, Gesch. d. Christ.
Kerk in Nederl. D. II. bl. 272—305. n. j. roijaards, Gesch, v. h. Christendom^en de Chrisie-
lijke Kerk in Nederl. D. I. bl. 271—280. D. II. bl. 191—225 , 274 , 402—489.
1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—heid, onderzoekende niet anders dan hetgeen van de wereld is. In hunne cellen zitten
1581
zij ledig, zonder eenigen geeetelyken arbeid. Met onnutte dingen brengen zy den tijd
door. In hunne getijden is hun hart τοί Tan dierlijke en wereldsche gedachten. Zij zijn
naarstig bij den disch, traag in het bidden, Taardig om te pruilen als het eten of de
drank, of iets anders hunne onverzadelijke wulpschheid niet bevredigt.... De plaatsen, in
welke hunne voorzaten den stoel van alle tucht en deugd geplant hadden, tredende in
hunne eenzaamheid als te velde tegen het vleeseh, de wereld, en den Vorst der we-
reld, den duivel, en de overhand behoudende, zijn nu geworden tot bordeelen en verblij-
ven van aardsche duivelen, in welke niet alleen de onkuischheid, maar ook overdaad,
dronkenschap, hebzucht, en een oneindig getal andere gebreken heerschen (1)." Geen
wonder derhalve, dat de stedelijke besturen wel eens huiverig waren, dergelijke gasten
binnen hunne muren op te nemen. Zoo, onderanderen, wilde de Regering van Enk-
huizen in Veertienhonderd acht en vijftig aan een paar monniken geen verlof geven,
zich in hare stad te vestigen dan na schriftelijke belofte, dat «indien zij, of hunne
opvolgers, te eenigen tijde kwaad huis hielden, of der stad niet te wille waren, zij
haar zonder tegenspraak zouden ruimen; dat zij niet dan vier in getal zouden zijn, en
hun brood met boekbinden of perkament maken verdienen; dat zij slechts tweemaal
in de week, zoo 'tnood was, om brood zouden uilgaan; en in pesttijden de kranken,
die het begeerden, bijstaan, en de dooden ter aarde bestellen (2)."
Te vergeefs had de Kardinaal hikolaas de gusa, op verzoek van Hertog filips vmi
Bourgondië door den Paus tegen het midden der vijftiende eeuw herwaarts gezonden,
om de bedorven zeden der Geestelykheid te verbeteren en de kerkelijke tucht te her-
stellen, zich tegen den overdreven aflaathandel, de groote menigte van kloosters, de
slappe tucht, welke er heerschte, de verkeerde levenswijze der kerkdijken, hunne
dwalende leerstellingen, en tegen te groote aandringing op het vereeren van Heiligen
en Beelden met nadruk verklaard, en de geestelijken over deze misbruiken ernstig
bestraft (5). Met even weinig gevolg vatte in het begin der zestiende eeuw de Bis-
schop van Utrechtf filips van Bourgondië^ het plan op, de ingeslopene gebreken in
de Kerk te herstellen, en de Geestelijken te verbeteren (4). Immers getuigt zijn tijd-
genoot, de Bisschop van Roermonde ^ nadat deze zich hevig over het invoeren der Her-
vorming in het graafschap Culemborgh heeft uitgelaten: »Wij kunnen evenwel niet
(1) boxhors, Nederl. Hist. bl. 223, 234. brandt, llist. d. Reform. D. 1. bl. 32—34.
(2) BRAh-DT, Hist. v. Enkh. hl. 33.
(3) BoxiioRN, Nederl. Hist. bl. 273—289. glasius, Gesch. d. Christ. Kerk in Nedcrl. 1). 11. bl.
.309—312, 430.
(4) Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II. St. III. bl. 331.
-ocr page 561-DES VAÜERLAINDS. 565
ontkennen, dat de Geestelyken van dien tijd, Toornamelyk van de Parochiekerk yan 1300—
Sint Barbarai dat is, de Kanonniken ea verdere Priesters, groote aanleiding tol dezen
brand gegeven hebben. Zij waren met een sehrikkelijken haat tegen elkander inge-
nomen , tartten elkander uit tot vechten, en vochten somtijds ook in gewijde plaatsen.
Zij waren doorgaans ongestudeerde en ongeletterde personen, die zoo wel van
de >vereldsche als van de geestelyke wetenschappen een aflceer hadden. "Wat kon
men van zulke lieden, die op het spelen, brassen, slempen en drinken verzot, en al-
tijd ledig waren, anders verwachten dan dat zij van kwaad lot erger zouden ver-
vallen, en hunne volgedroiikene en verhitte ligchamen allerlei dartelheid zouden uit-
voeren? Niet weinige van hen zyn van dat slag van volk geweest, en schenen meer
van de wulpschheid dan van God te houden. Uiterlijk vertoonden zij nog een schijn
van godsvrucht, maar de ware deugd verschopten zij, leefden in ontucht en met
bijzitten, en pleegden allerlei vuiligheden. Het is nu dertig jaren geleden, dat ik
deze ongebondenheid in eene redevoering gestreng bestraft heb; want het was mij
op dien tijd voor zekere waarheid verleid, dat de Graaf (van pallawt) zou gezegd
hebben, »»dat hij niet konde gelooven, dat die menschen de waarheid konden leeren,
welke zoo goddeloos en guitachtig leefden." " En deze hunne ergerlijkheden zijn ook
de struikelsteenen geweest, daar vele andere menschen over gevallen zijn." De
Roomsch Kalholijke Priester, welke deze woorden mededeelt, voegt er bij: »God gave,
dat het te Culemborgh alleen zoo toegegaan ware. Men weet, dat de geestelykbeid,
althans voor een groot gedeelte, omtrent het opkomen der Hervorming niet minder
dan geestelijk, en op het ligchamelijke of tijdelijke ruim zoo zeer gezet was, en
ruim zoo diep in de wulpschheden en wellusten verzopen lag als degenen, die, bij
tegenstelling, wereldsche menschen genoemd worden. Ik zeg, voor een groot gedeelte;
want al worden de ongeregeldheden en onbeschoftheden van de Geestelyken, die om-
trent het opkomen der nieuwe gezindheden geleefd hebben, niet zonder reden zeer
breed uitgemeten, men zou ligt kunnen aantoonen, dat het ook niet ontbroken heeft
aan deftige Bisschoppen, Hoogleeraren, Abten, Priesters en Monniken, welke door het
algemeene vergift der bedorvenheid niet besmet zijn geweest, maar op zichzelve en op
hunne kudde gewaakt, over de onheilen van Gods Kerk gezucht, de inkruipende en reeds
ingekropene misbruiken en ongeregeldheden geweerd, en zoo zy best konden verbeterd
hebben. — Evenwel is het waar, gelijk ik gezegd heb en gelijk meest al de geschied-
schrijvers getuigen, dat de ongebondenheid van de Priesters en Monniken, in het alge-
meen gesproken, ten lop geslegen scheen, en zeer veel tol het omkeeren van de gods-
dienst geholpen heeft (1)."
(1) Zie VAK RHijN, Aant. op de ΙΙίν. Kerkel. Oudh, ϋ. II. bl. 595—507.
lï Deel. 6 Sti k. 71
-ocr page 562-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300— Evenzeer waren de Ridderlijke Monnikenorden, of Geestelijke Ridderorden, namelijk:
de Johanniter- of Maltheser, — de Tempeliers — en de Duitsche Orde, alle uit de
Kruistoglen ontsproten, "van haar oorspronkelijk doel afgeweken en verbasterd geworden.
Over de Tempeliers en hun ondergang is reeds gesproken (1). De Johanniter Ridders
hadden zich in het begin der veertiende eeuw hier te Lande gevestigd. Zij worden ook
Sl. Jansridders, oi Broeders van het Hospitaal ^^Υίο^χηά. Hun hoofdzetel was in ί/irec/ii,
en de Kommandeur aldaar stond, als Landkommandeur, over de andere kommanderijen,
welke te zamen het Kapittel of de Balie van Utrecht vormden. Meer dan de Johanniter
had de Duitsche Orde, welke haar aan doel en inrigting gelijk was, zich in Nederland
uitgebreid. Reeds in Twaalfhonderd dertig waren eenige harer Ridders te Utrecht
gekomen en hadden, even als die van St. Jan, aldaar de hoofdzetel der Orde ge-
vestigd; en, gelijk by deze, stonden al de overige kommanderijen of komman-
deurschappen hier te Lande onder den Landkommandeur te Utrecht. Beide Orden
waren met vele goederen en voorregten begiftigd geworden; maar de Duitsche Orde
telde meer kommandeurschappen dan de Johanniter; hare Landkommandeurs volgden
onmiddellijk in rang en aanzien op den Bisschop van Utrecht, en spreidden een vor-
stelijke pracht en luister ten toon (2).
Bij zulk een staat van zaken was verbetering in de geestelijke en zedelijke wereld
eene behoefte gewerden, die trouwens ook reeds vroeg gevoeld werd (5). Onder de man-
nen, welke zich in dit opzigt hoogst verdienstelijk maakten, behoort in de eerste
plaats geeiit groote of groete (gerarüus magwus) genoemd te worden. Deze god-
vruchtige man, in Dertienhonderd veertig te Deventer geboren en aldaar in Dertien-
honderd vier en tachtig overleden, begreep te regt, dat de zedelijke verbetering en de
verlichting des verstands van het diep gezonken menschdom, met het wetenschappelijk
(1) Zie Alg. Gesch. d. Vadert. 1). Π. St. II. 1>1. 52.
(2) Een lezenswaardig berigt over deze Ridderorden vindt men in roija.vrds, Gesch. ν. h. Chris-
tend. in Nederl. Ώ. Π. bl. 225—265.
(3) Zie, onder anderen, den Rijmbijbel en de Wapen Martijn van van maerlant, uit de laatste
helft der dertiende eeuw. In de Disputatie van ons L, Yrouive zegt Jiij :
Nogtan al dese ovcrdaet
Sie ic dat rijst ende upgaet
Uter Sacristie.
Vrcselic leven, vreselic raet
Luxurie ende fier gelaet
Daer es thoeft of clergie.
En de Geestelijken zijns tijds noemt hij: «— — van letteren naect,
Zot, luxurieiis ende ontraelit."
-ocr page 563-DES VADERLANDS. 1565
onderwijs des volks, en bovenal der jeugd, moest begonnen ^vorden. De bisschoppelijke 1300—
en klooslerscholen waren daarvoor noch bestemd, noch berekend (1). En de burger-
scholen in Holland en elders opgerigt, waren eigenlijk meer ontstaan om de inkom-
sten der steden, die het regt van school te houden verpachtten, te vermeerderen dan
wel om de verstandelijke opvoeding der jeugd te bevorderen (2). Groote trachtte
daarin te voorzien, en stichtte, onder medewerking van zijn vriend floäis radewijn,
de Broederschap des Gemeenen Levens in het Fraterhuis te Deventer. De broeders wa-
ren aan geene kloostergeloften, wel aan zekere tucht en regelen gebonden, en moesten
zich hoofdzakelyk bezighouden met het afschrijven van boeken, het preken voor de
gemeente, en inzonderheid met het kosteloos onderwijzen der jeugd. Ondanks de te-
genwerking van vele Geestelijken, breidde deze Broederschap zich spoedig en verras-
send in het Utrechtsche bisdom en daarbuiten uit. Op vele plaatsen ih Holland, Gelre,
Friesland, Drahand, ja, van Westphalen tot Saksen, zelfs tot in Italië en Sicilië toe,
werden Fraterhuizen opgerigt en hunne scholen door een groot aantal jongelieden bezocht.
In het Fraterhuis te Zwol bevonden zich soms acht honderd tot duizend leerlingen; en
3)ij eenen aanslag van den Hertog van Gelre op Deventer, verdedigden zes honderd
dier kweekelingen de bedreigde vesten. Bijna twee eeuwen is deze inrigting in stand
gebleven. Haar grootste bloei was van het begin der vijftiende tot het begin der zes-
tiende eeuw; toen begon zij te kwijnen, en werd eindelijk hier te Lande in de Her-
vorming geheel opgelost (5).
Het volksonderwijs, door deze Broederschap in het leven geroepen; het licht, door
groote en verdienstelijke mannen, als eenen thomas α kempis, johannes brugman,
alexander hegiüs, rodolphus agricola, desiderius erasmus, joiiawnes wessel cu
(1) Zie Over deze Scholen van loon, Aloude Regeringsw. v. Holt. D. U. bl. 64—86. van wijn,
Iluisz. leven, L. I. bl. 72. IV. bl. 253, 315, 317, 357, 424. Vgl. Alg, Gesch. d. Vadert, ΰ.
11. St. 1. bl. 527.
(2) roijaards, Gcsch. V. li. Christend. in Nederl. D. II. bl. 282, 283. v. Asca. v. wijk, Over
de instellingen van Hooger onderwijs in Utrecht van 1300—1636. Ilist. v. h. Utr. Bisdom. D.
II. hl. 450. ΛνΕΒΤΕκηοϋρ, Jaarb. v. Gron. D. II. bl. 18. kijhoff, Gedenkw. uit de Gesch. van
Geldcrl. ü. I. bl. XXXVIII.
(3) ROIJAARDS, Gesch. V. h. Christend. in Nederl. D. II. bl. 276—297. Bij de aldaar aangehaalde
sclirijvcrs, Toerre men nog de Kerk. Oudli. v. Deventer, D. I. bl. 195—234 , 238—268 , 303,
318. D. II. bl. 208, 430. glasius, Gesch. d. Christ. Kerk in Nederl. D. II. bl. 303—305. Mr.
j. ii. v. d. sciiAAFF, Verhandeling over de Broederschap des gemeenen levens, in vankampen'silia-
gazijn voor Wetensch. Kiinst en Letteren, D. X. bl. 337—372. liet tweed eeuwfeest van het
Athenaenm Illustre te Deventer, bl. 5—9, 39—47. c. ullman, Johannes Wessel, bl. 25—29,
λν. moll, Johannes Brugman, D. I. bl. 149—162 cuz.
71*
-ocr page 564-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—anderen, in hare scholen gevormd of door haar voorbeeld opgewekt, ontstoken; dc
ontwaakte beoefening der oude Letteren, en de Kerkhervorming zouden voorzeker
geene zoo snelle en duurzame uitwerking gehad hebben, indien niet de boekdrukkunst
het verspreiden van kennis en wetenschap geraakkelyk gemaakt had. Na al hetgeen over de
uitvinding dier kunst is geschreven geworden, zal wel geen onbevooroordeelde meer de eer
daarvan aan lourbns janszoon goster van i/aariem betwisten (1). De boeken, tot nu toe
wegens den verbazend hoogen prijs, alleen voor den rijken verkrygbaar, werden dit thans voor
elk , die naar geestbeschaving en verstandsverlichting trachtte; kunsten en wetenschappen en
letteren werden goederen aan allen gemeen; geene voortbrengselen van den menschelijken geest
(1) Zie j. koning, Verh. over den oorsprong, de uitvinding, verbetering en volmaking der Boek-
drukkunst, Haarl. 1816. j. koning, Bijdrage tot de Gesch. d. Boekdrukkunst, Haarl. 1818. Vier
brieven, gewisseld tusschen Mr. j. scheltema. en J. koning, over de laatste tegenspraak van het
regt van Haarlem op de uitvinding der drukkunst, Haarl. 1823. .τ. koning, Nieuw onderzoek naar
de aanspraak van Holland op de uitvinding der boekdrukkunst, enz. Haarl. 1825. (λ. de vries)
Nieuwe Bijdragen tot de Gesch. d. uitvind, v. d. boekdmkk. Haarl. 1823. Eclaircissement sur
Vhistoire de Vinvention de Vimprimerie, traduit du Hollandais, par s, j, f. noordziek, La Haye,
1843. Eene beoordeelïn^ van de aanspraken der Duitschers vindt rnen in λ. de veies, Argu-
ments des Allemands en faveur de leur prétention ά Vinvention de Vimprimerie, traduit dit Hol-
landais, par j. j. i'. NOonuziEK, La Haye, 1845. De voorreden des Vertalers, in de beide ge-
noemde -werken, zijn zeer lezenswaardig. j. j. f. noordziek, Het geschilstuk, betrekkelijk de uit-
vinding der Boekdrukkunst, geschiedkundig uiteengezet, Haarl. 1848. (a. de vries), Hedendaagsche
Voorstelling van coster, en de uitvinding der boekdrukkunst in Frankrijk, 'sHage, 1853. Voorts
de oordeelkundige en uiterst belangrijke aanteekening van den kundigen Vertaler van bathgeder's
Gesch. d. Nederl. Schilderk. D. I. bl. 353—381, Over den voortgang der boekdrukkunst in Ne-
derland in de XV en liare verdere volmaking in de beide volgende eeuwen, leze men de met
veel zaakkennis bewerkte Korte Schets van den voortgang der boekdrukkunst in Nederland enz.
van den Baron van westreenen van tiellandt, 'sHage^ 1829. Wie na het lezen dezer doorwrochte
■werken, om nu niet van de geschriften van junius , boxhorn, scriverius, meerman, scheltema, en
andere te gewagen, niet overtuigd is, zal wel voor geene overtuiging vatbaar zijn, anders zou
men hem, ten overvloede, nog kunnen aanraden, zich niet slechts naar Haarlem te begeven, om
zich ter plaatse zelve van de gegrondheid van Ilolland's aanspraak op de schoonste der schoonc
vindingen te overtuigen, maar ook de rijke verzameling van incunabelen te bezigtigen, welke
zich in de Koninklijke Boekerij te 'sHage bevindt. Onder deze onovertuigbare menschen, behoort
e. harzen, welke onlangs een stukje: Ueber Aller und Ursprung der früheren Ausgaben des Heil-
spiegels oder des Speculum humanae salvationis heeft uitgegeven, maar wiens bewijzen tegen den
aanspraak van coster van dien aard zijn, dat zij dengenen, welke zich mögt verwaardigen ze te
bestrijden, eene nog gemakkelijker overwinning voorspellen, dan die, welke nu laatstelijk behaald
werd over de werken van benouard, guichabd, umbreit en anderen. Zie Alg. Kunst- en Letterbode^
voor Maart 1855, bl. 83.
DES VAÜERLAINDS. 565
zouden voortaan meer verloren gaan, maar zich over de geheele vi-^ereld verspreiden. De smaak 1300—
voor het schoone en betere had middelerwijl in dit tijdvak zich in Nederland al meer en meer
ontwikkeld. In het gebied der schoone kunsten was door de kloosterlingen een Aveldadige in-
vloed uitgeoefend, zoo wel door eigen voorbeeld, als door hunne ondersteuning en aan-
moediging der kunstenaars (1). De zang- en toonkunst, de schryf- teeken- enstempel-
snijkunst, de schilder- beeldhouw- en bouwkunst hadden een hooger trap van volkomen-
heid bereikt. Na de dertiende eeuw namen de bouw- en beeldhouwkunst den Ger-
maanschen of zoogenaamden Gothischen stijl aan. De gebouwen, in dit tijdperk in dien
stgl in de Nederlanden opgetrokken ^ en onder welke de Dom van Utrecht^ in Dertienhonderd
twintig begonnen, geteld wordt, behoeven geene vergelijking met de gebouwen, elders
in de middeneeuwen gesticht, te vreezen (2). Van de beeldhouwwerken dier dagen
zyn in Noord-Nederland, door de beeldstormerij en het protestantismus, slechts weinig be-
langrijke gedenkteekenen overgebleven (5). Onder deze toont de prachtige grafstede van
ENGELBRECHT I, Graaf van Nassau en Heer van Breday in de Groote Kerk te Breda,
de hoogte aan, welke de kunst in de vijftiende eeuw hier te Lande bereikt had (4). In
het begin dier eeuw was door de gebroeders hübert en jan van eyck: van Brugge
eene nieuwe schilderschool gesticht. Van hunne wyze van voorstelling en behande-
ling, weken echter eerlang de schilders in de Noordelijke Nederlanden af, en
deden, »zonder zich eenigzins om het Italiaansche of Klassieke te bekommeren,
het Inlandsche, hetwelk geheel het tegenovergestelde van het Italiaansche was, in
zyne onklassieke gedaante de plaats innemen van hetgeen zy uit Vlaanderen ontvangen
hadden." Van albert van oudewater ontsproot de Oud-Hollandsche schilderschool
te Haarlem j welke lugas van leyden, de leerling van gornelis engelbrbghtsen ,
volmaakte. In Veertienhonderd vier en negentig te Leiden geboren, beoefende hij, als
wonderkind, reeds zeer vroeg meer dan een kunstvak. Van levendig gevoel voor de
natuur en eene oorspronkelijke vindingskracht getuigen zgne werken. Hoe veel men
in zijn Laatste Oordeel en in zijne andere voortbrengselen moge te berispen vin-
den , men zal niet ontkennen, dat de » perspectief een van die wetenschappelijke dee-
len is, in welke hij de schilderkunst deed vooruitgaanj dat de fijne volmaaktheid van
het licht en bruin, of van het luchtperspectief, altijd bewondering zal wekken; dat in
de schaduwen, byzonder in die van het naakt, de bruine, maar heldere toon heerscht,
(1) EÜMER, Over de Kloosters en Abdijen in Holl, en Zeel. D. II. bi. 37—60.
(2) rathgebeii, GcscL d. Nedcrl. Schilderic, D. I. bl. 1. (p. j. schotel), Gesch. d. Beeldhouwk,
bl. 15, 16.
(3) Gesch. d. Beeldhouwk. bl. 21.
(4) Eene afbeelding vau dit grafteeken vindt men bij van goor, Beschr. v. Breda, bl. 81.
-ocr page 566-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—en de beelden daarin nu eens krachtig, dan weder zeer maisch zijn uitgevoerd; dat
1581
hg de eerste was, welke de linten naar de mate Tan den afstand der voorwerpen
ilaauwer maakte; dat zijne uitvoering niet alleen maisch en smeltend, maar ook bestu-
deerd en afgewerkt is; en eindelijk, dat hij door de kracht van zijn grooteren rijkdom
van geest, de schilderkunst, in het wetenschappelijke gedeelte, heeft vooruitgezet, of-
schoon hij niet aan alle vereischten heeft beantwoord (1)." Lucas yan leyden muntte
levens, en boven al zijne lijdgenooten in het plaatsnijden uit. De beide proeven,
welke hij daarvan reeds op eenen veertienjarigen ouderdom leverde, »toonen eene
volmaaktheid van het werktuigelijke, en eene bedrevenheid en malschheid van snede,
welke eene langdurige oefening doen veronderstellen." Deze kunst werd door de Ne-
derlanders met zoo veel geluk beoefend, dat hunne houtsneden en kopergravures al
dc gelijktijdige prenten elders overtreffen (2), 3Iet stilzwijgen mag niet worden voor-
bijgegaan, dat ook de groote desioerius erasmus van Botlerdam in het klooster
nabij Gouda, de schilderkunst beoefende. Zijne schilderij, voorstellende Christus aan
het kruis, is verloren gegaan; maar eene zijner teekeningen, een staande monnik,
iioudende een boek in de hand, berust in de verzameling van den Aartshertog karel
te Weenen (5). Welke vorderingen de schrijf- en teekenkunst in de kloosters gemaakt
hadden, getuigen de voortreffelijke handschriften en afschriften van boeken, veeltijds
met uitvoerige miniaturen versierd. Ook de zang- en toonkunst werden er met gver
beoefend; eenige Monniken zelfs verwierven zich als toonzetters (componisten) eenen
naam. Door de zegels, waarvan de kloosterlingen zich bedienden, kweekten zij de
stempelsnijkunst aan, die reeds in de veertiende eeuw zulk eene hoogte bereikte, dat
hare voortbrengselen in latere tijden niet zijn overtroffen. Maar hadden de Monniken
zich, met betrekking tot de schoone kunsten, verdienstelijk gemaakt, ook hunne pogin-
gen lot bevordering der Letteren mogen niet onvermeld blijven. De boekerijen in de
kloosters te Egmond, Rijnsbiirg, Mariëngaard en elders bezaten afschriften, niet zel-
den met aanteekeningen Toorzien, van de voornaamste Lalijnsche dichters der oudheid,
verscheidene geschiedkundige werken, vooral levensbeschrijvingen, eene menigte ge-
schriften over de verschillende gedeelten der godgeleerde wetenschap, en werken over
de bespiegelende en natuurlijke wysbegeerte, over regtsgeleerdheid, geneeskunst en
zedekunde (4). Onder de Nederlandsche drukkers van dien lijd, komt zelfs menige
kloosterbroeder voor. — Allerbelangrijkst werkten de geschriften van rudolphus agri-
(1) rathgeben, Gesch. d, Nederl. Schildcrk. D. 1. bi. 4—20, 38—45, 309.
(2) hatiigeber, Gesch. d. Nederl Schihierh. D. L bl. 48—67.
(3) ratiigeber, Gesc/i. d. Nederl. Schilderh. D. 1. bl. 153, 312.
(4) BÖMER, Over de Jdoosters, D. II. bl. 46—93,
-ocr page 567-DES VAÜERLAINDS. 565
COLA, THOMAS Α KEMPis, WESSELUS, bovenal Tan ERASMUS, en Tan anderen op de gods- 1300—
I08I
dienstige en zedelijke ontwikkeling hunner tijdgenooten. Wilhelmus procurator,
johannes de beka, wilhelmus heda, johannes α leydis, renerus snoi, aegidius de
ROiJA, GuiLiELMus HERMANNus, CORNELIUS AURELIUS en Tersclieidenc ongenoemde schrijTers
Tan kronijken, zoo als Tan het Chronicon de Hollantj het Chronicon Tieleuse, de Rebus
Ulirajectinisf maakten zich, met betrekking tot de landsgeschiedenis, Terdienslelijk. Als
regtsgeleerde en staathuishoudkundige Terwierf philippus de leijden , Raad Tan Graaf Wil-
lem V, groeten naam door zijn werk de Cura reipuhlicae. Onder de Noord-Nederlanders,
welke de dichterlier hanteerden, zoo als rudolphus agricola , guilielmus hermannds , desi-
«erius erasmus, alardus Tan Amsterdam^ Terdient boven allen de beroemde en beTallige
dichter der Basia, janus secundus Tan Ha ge, genoemd te worden (1). Maakten deze man-
nen , tot het zamenstellen hunner werken, Tan het Latijn gebruik, Tele anderen bezigden
daartoe de Tolkstaal. De keur Tan Hertog Hendrik I, in Twaalfhonderd negen en
twintig aan Brussel gegCTen, is het eerste bekende Toorbeeld Tan het gebruik
Tan het Nederlandsch of Nederduitsch in staatsstukken (2). Zij is echter slechts
eene Tertaling uit het Latijn, eTen als Tele Friesche en Groninger landregten
uit de dertiende eeuw dit waren (5). De keur Tan Graaf Willem II aan de
stad Middelburg in Twaalfhonderd Tier en TÏjftig, is derhalve het oudste zuiver
Nederlandsch geschrift Tan dien aard, dat men Toor als nog kent (4). In Gelderland
dagteekent zich het eerste staatsstuk in de landtaal Tan het jaar twaalfhonderd zcTen
en tachtig (15). De gildebrief der slad Utrecht Tan Dertienhonderd Tierj en de uit-
breiding der Utrechtsche Trijheden, door Bisschop guy in het Tolgende jaar gegeTen,
zyn in de taal des Tolks, in welke deze RerkToogd ook, vitjr of Tijf jaren Troeger, aan
Amsterdam geschreTen had (6). Moge de Tolkstaal ten tijde der Bourgondische en
Oostenrijkschc heerschappij, in de staatsstukken Terbasterd en met Treemdsoortige woor-
den Termengd zijn geworden, in de werken der dichters en prozaschrijvers bespeurt
(1) Zie over de Latijnsch-Nederlandsche schrijvers en dichters, onder anderen, suffkidus petrus,
de Scriptoribus Frisiae, p. 64—498. foppens, Bibl. Belgica. v. hofmann peehlkamp, de Yita
Doctrina et facuUate Nederlandorurti, qui carmina latina composuerunt, p. 17--^125. s. »e wind,
BihliotL· d. Nederl. Geschiedschr. D. I.
(2) WILLEMS, Verhandeling over de Nederd. Taal en Letterk, D. 1. bl. 133.
(3) L. G. visscHER, Belcuopte Gesclu d. Nederl. Letterk. D. 1. bl. 45.
(4) YPEY, Gesch. d. Nederl. Taal, bl. 313—318.
(5) V. spAEN, Hist. V. Gelderl. D. I. bl. 451. Int. t. d. Jlist. v, Gelderl. D. 111. bl. 438 (60).
nijiioff, Gedenkw. uit de Gesch. υ. Gelderl. D. I. bl. XL (4).
(6) TE WATER, ütr. Placaatb. D. III. bl. 67, 68.
-ocr page 568-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
-men, over het algemeen, eenen trapsgewijzen vooruitgang en meerdere ontwikkeling.
Aanzienlijk is het getal schriften, zoo in dicht als ondicht, welke uit die tijden tot
ons zijn gekomen. De kunst zelve kan, wel is waar, uit die geschriften weinig of geen
voordeel trekken, »maar enkele plaatsen er in hebben eene verwonderenswaardige naï-
viteit, andere zijn schilderachtig schoon, vele geestig, en voor het minst niet klaar-
lieid en levendigheid uitgedrukt. Boven deze dichterlijke, later zoo zeer overtroffene
verdiensten, stellen wij nogtans den zakelijken inhoud, die ons de vroomheid, de denk-
wijze , de bedrijven, de zeden en gewoonten der vaderen als in een spiegel terugkaatst
en onuitputtelijk is aan leerrijke bijzonderheden (1)." In het Leerdicht, hetwelk met
den Roman de hoofdvorm is der middennederlandsche dichtkunst, bekleedt jagob van
MAERLAWT, te Damme in Twaalfhonderd vijf en dertig geboren en aldaar in Dertien-
honderd overleden, de eerste en voornaamste plaats. Hij wordt »die vader der
Dielscher Dichteren al te gader genoemd." Zijn Rijmbijbel en overige stichtelijke ge-
dichten getuigen zeker meer van eenen godsdienstigen zin, die echter niet altijd zuiver
is van mystiek, dan van dichterlijke vlugt. Dit is mede van toepassing op genoegzaam
al de stichtelijke gedichten van maerlawts navolgers. De Zededichten, zoo als de Wa-
pen Martijn van maerlant, de Heymelickheid der Heymelickheden, welke insgelijks
aan hem wordt toegeschreven, Der Leeken Spiegel, de Dietschen Doctrinael, beide
welligt van jan deckers , en de Bouc van Seden, bevatten eene bloemlezing uit ge-
wyde en ongewijde schrijvers, altijd met inmenging van zekere christelijk-mythologische
versiering. Tot deze dichtsoort behooren ook de vertalingen of omwerkingen der Fabe-
len van Esopus {Fabelen van Esopet), der Disticha van gato [de Dietsche Cathoen),
der Vertroosting der wijsbegeerte van boethius , en de spreuken en gedachten uit senega
(Seneca leeren). Zeer gering is het getal Hekeldichten, en van het eigenlijke Minne-
dicht is geen voorbeeld uit dien tijd aan te wijzen. Rijker is de middenneder-
landsche Letterkunde aan gedichten over natuurkundige onderwerpen. In de Bestia-
ris handelt van maerlant, in dertien boeken, over het dieren-planten-en delfstoffelijke
rijk, en veel fraais en leerzaams komt in dit dichtwerk voor. Geerard lienhout en
heinrig van hollant bezongen de sterrekunde, natuurlijk met al de dwahngen en bij-
geloovigheden, toen nog aan deze verheven wetenschap verbonden. Twee ongenoemde
dichters leverden eene soort van physiologie in de Heimlycheden van man en vrouw,
en van der vrouwe Heimlycheit; daartoe behoort ook pieter vajj den brande's Pro-
perheden van deV' vier complexien, In andere, meer algemeene Leerdichten, ko-
men vele opmerkingen voor over den mensch, zijn ligchaamsbouw en de bewaring zij-
ner gezondheid, over zijne afhankelijkheid van den stand der planeten en dergelijke.
1300-
1581
(1) L. g. visscher, Bekit. Gesch. d. Nederl. Letierk. D. I. bi. 282.
-ocr page 569-DES VADERLANDS, 569
Rijk bovenal is dit tijdperk aan Geschiedkundige Dichlsiukhcn en Geschiedsangen (1). 1300-
1581
maerla.nt's gedicht de Wrake bezingt liet lot der Joden, welke den Zaligmaker mis-
handeld hadden, en kan als een toevoegsel van den Rijmbijbel^ ^γelke met de hemel-
vaart van CHRISTUS eindigt, beschouwd worden. De Spieghel Historiael van denzelf-
den dichter, naar het Speculum Ilistoriale van vingentius bewerkt en op last van flo-
Ris V vervaardigd, die in het gebrek aan eene algemeene geschiedenis in de moeder-
taal wilde voorzien, was een voor zijnen tijd uitstekend en nuttig werk. Geschied-
kundige kritiek moet men er evenmin in verwachten als in den Spieghel Ilisioriael
van lodewijk van velthem, insgelijks naar het Speculum Ilistoriale^ maar met min-
der smaak en bekwaamheid bewerkt. Slechts de vijfde Afdeeling (Partie) is overgeble-
ven, bevattende de meest belangrijke punten der algemeene geschiedenis van des
schrijvers leeftijd (1248—1316). De Rijmkronijk van melis stoke, even weinig dich-
terlijk als van velthem, is ecliter voor ons van meer belang, daar men nergens beter
dan door haar ingelicht kan worden, omtrent de geschiedenis van Holland in de laatste
helft der dertiende en het begin der veertiende eeuw. De Rijmkronijk, op naam van
KLAAS KOLiJN uitgcgeven en, naar men meende, in de tweede helft der twaalfde eeuw ge-
schreven , is blijkbaar in de zeventiende of in het begin der achttiende eeuw zamen-
geflanst (2). De Brahandsche Yeesten van jan de klergk met de vervolgen op dal rijm-
werk zijn voor Braband^ en de Vlaamsche Rijmkronijk is voor Vlaanderen van het-
zelfde belang, als melis stoke voor Ilolla^id. Van deze uitgebreide en van de kleinere
geschiedkundige rijmwerken, zoo als de Slag van Woeringen, aan jan van heelu toege-
schreven, merkwaardig als de eerste opzettelijke beschrijving van zulk een wapenfeit,
de eerste monographie in onze taal, de Slag van Crecij, de Belegering van Nuits, de
Nederlaag van frans van brederode, Iloe de eerste parlien in Holland quamen, van
willem van hillegaartsbergen, en dergelijke, wordt gezegd, dat »alleen hij, die
langs andere wegen der zake kundig is geworden, bij zulke schrijvers iels nieuws
zal vinden, of met de opvatting der gebeurtenissen en wijze van voorstelling zijn
voordeel kunnen doen. Voor den gewonen lezer, den grammaticus en elymologist uit-
gezonderd , kan deze soort van Leerdichten, als dichtstukken of als kronijken beschouwd,
nooit anders dan verveling te Aveeg brengen." Anderer oordeel is gunstiger over de
schriften onzer Ouden. Niet alleen vereeren zij hen als de vormers onzer taal, maar
bewonderen ook »hun korten, zaakrijken, schoon eenvoudigen stijl, die den lezer al
(1) Van de gescliiedzangen is cene verdienstelijke verzameling (door Dr. van vloten) in het
licht gegeven te Amsterdam bij fheoenik muller, 1852, onder den titel: Ncderlandsche Geschied-
sangen, naar tijdsorde gerangschikt cn toegelicht.
(2) iJPEiJ, Gesch. d. Nederl. Taal. hl. 322, 323.
II Deel. 6 Stuk.
72
-ocr page 570-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—zachlkens met zich sleept en hem, eer hij het weet, ten einde doet komen (1)."
Groot is het aantal Geestelijke Liedekens, Lofzangen op maria. Legenden van Heiligen,
en van berigmde en onherymde Levens van Jezus of Evangelie-harmoniën, waar-
(1) Een paar plaatsen uit maerlant en mkiis stoke mogen tot proeve van stijl en voordragt strek-
ken. Kort en krachtig is de aanspraak des eerstgenoemde aan Graaf floris V:
Graue Florens! Cö Willems sone!
Üntfaet dit Avere, glii Avaert de glione,
Die mi dit dede anevaen.
Glienougliet u, wildyt ontfaen
Danckelike, so ben ics vro,
En ic liouts mi gepayt also.
God geve u lenen sondcr hlame!
Spieghel Hist. bl. 3.
iViet minder rondborstig spreekt melis stoke , aan liet slot van zijn werk , Graaf Willem lil aldus aan:
liere van Ilollant, edele Grave,
U lievet gliemaect, teenre gave,
Dit boec en dit Avere,
Meiijs Stoke, u arme Clerc,
Godc teren en uwen live!
Waclit, dat niet verloren blive
De name, de glii liebt nu.
En dorvijs nu, dat seg ic u,
Dat quadder wort dan te voren,
Ente pine es al verloren.
Altoes penset o.m de dogliet,
En glvevet als glii glieven mogUet:
En wat glii glievet, en wien,
En den smekers suldi sien
Inden mont, en merke Avale
Waeromme si segglien liare tale,
Of 't om gliewin is baer flateren.
Weest glielike anderen Heren j
Hout u liede en u lant te rechte,
Jeghens heren en knechte j
Eiken man so doet vonnesse,
Dies verdient, leert hem de lesse,
Dat rccht is en vonnesse dragliet.
So eist om niet, eist dat hi claghet.
Doedijs niet, ghi misdoet,
Hi sal u werpen onder de voet.
DES VADERLANDS. 1565
onder menige, zoo wat taal als de voorstelling betreft, voortreffelijk mag genoemd worden (1).
xoo j.
Het godsdienslig-zedekundig beginsel had in dit tijdperk het romantische uit de dichtkunst
Mach hi, en segglicn dan:
De duvel sonde desen man
Moghen dienen ofte minnen.
ïromven, Avikli dat hekinnen,
Ghi hcbbets groten scade ontfaen,
Dat te voren niet was gliedaen.
Leent den glienen, de u dient,
So blijft Iii u gliestade vrient.
Recht over den riken als over den armen,
Ne laetse ïiiet lopen Carmen.
Doedi dit, so doedi wale.
Weest lioefsch in daden en in tale,
En seer gliestade in ghelate.
Van allen dinghen houdet mate,
En sult minnen de Heilige kerke.
Eren papen ende clerke;
Beglieven lüde so doet ere,
So sal u sterken onsc Here.
De arme suldi niet versmaen;
Doet hem goet, dats wel ghedaen.
God glieve dat behouden blive,
ü Averelt ere in desen live!
En na dezen ive comt daer boven,
Daer d'Iughelen Gode loven!
Des onne u Marien Kint!
Seghet, Amen, de den Grave mint.
D. 111. B. X, bl. 419—424.
l. g. visscher, Bcknopte Gesch. cl Nederl. Letterk. D. I. bl. 24—41, 82—93, 99—122,281—
318, vergeleken met van avijn, Hist, Avondst. D. I. bl. 139—169, 261-^35. j. πε vries, Proeve
cener GescL· d. Nederl. Dichtk. D. I. ijpeij, Gesch. d. Nederl Taal, bl. 312—389. De Ver-
slagen en Beriglen, uitgegeven door de Vereeniging ter bevordering der oude Nederl. Letterk.
(1) Onder deze behoort het volgende kersliedeke, waarin maria ale » verzonken in moederweelde
en rijk in haren Avonderzoon te midden van de hoogste uitwendige armoede," geschilderd wordt.
Ons ghenaket die avontstar.
Die ons verlichtet also daer.
Wae was haer doe,
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprac Marien toe..
72*
-ocr page 572-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—allengs verdrongen; en met het afnemen ταη den luisler des Adels en de krachtige ont-
wikkeling der vrije burgerijen was het riddergedicht, dat in het vorige tijdvak zoo
vele vruchten had opgeleverd, in verval geraakt (1). Het is waar, de bekende ridder-
Dat liuus dat liaddc so menicli gat,
Dacr Christus in glieborcn was.
Wael was haer doe,
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprak Marien toe.
Si selten dat kint op haren scoet,
Si cussedet voer sijn mondckijn roet,
liet Avas so soet!
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprac Marien toe.
κ
Si setten dat kint op haren knien:
Si sprac: groet ccr moet u ghescien!
Wael Avas haer doe,
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprac Marien toe.
Si setten dat kint op haren aerm,
Met groter vrouden sach sijt aen,
Het was so soet!
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprak Marien toe.
Die moeder die makeden den kindc een bat.
Uoe heflic dattet daer inne sat!
Wael Avas haer doe,
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprac Marien toe.
Dat kindekijn pletterden metter hant
Dattet water uten hecken spranc!
Wael was haer doe.
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprac Marien toe.
Zie een uitvoerig en oordeelkundig verslag over de Geestelijke Liedekens in Prof. woll's voor-
treffelijke monographie Johannes Brugman, D. II. hl. 143—217j en over de Levens van Jezus,
D. II. hl. 8—79, 233—413. jonckbloet, Gesch. d. midden-nederl Dichtkunst, D. 11. hl. 249—
272. visscHER, Bekn. Gesch. d. Nederl. Letterk. D. I. hl, 93—107.
(1) Zie Alg. Gesch. d. Yaderl. D. II. St. I. hl. 523, 524, en de later uitgegeven Gesch. d.
-ocr page 573-DES VAÜERLAINDS. 565
gedichten werden wel op nieuw afgeschreven, en ook nieuwe werken bijgedicht of 1300—
vertaald, »maar die nieuwe voortbrengselen der zieltogende Romantiek traden in het
leven onder den dubbelen invloed van den mingekuischten smaak der nog niet ten
volle beschaafde burgers, en van den onmagtigen zin van reactie tegen den burgerlij-
ken tijdgeest. Vandaar aan den eenen kant vormen zonder leven en innerlijke betee-
kenis: van daar aan de andere zijde grove denkbeelden ten gerieve van een meer
plat-prozaïschen, onhoofschen smaak (1)." Hiervan getuigen de toen vertaalde of om-
gewerkte romans uit den Sagenkring van Koning arthur en van karel den Groote. Maar
sinds het midden der dertiende eeuw was men begonnen, ook de helden der oude
wereld in de volkstaal te bezingen, waarvan maerlant het eerste voorbeeld gaf in eene
berijmde vertaling of omwerking van den Troijaansche Oorlog en van alexander's
YcGsten (2). De uitvoerige en welbewerkte roman van Ileinric en Margrieic van
Limborch is tot nog toe de eenige uit dien tyd, welke de daden van eenen Nederland-
schen held bezingt. Sommigen houden dit gewrocht voor een oorspronkelijk voort-
brengsel onzer letterkunde; anderen voor eene overzetting of navolging uit het
Fransch (5). Het ontbrak mede niet aan kleinere Homatis, Vertelsels^ Sprookjes, ftefe-
midden-ncderl Dichtkunst van jonckbloet, D. I. bi. 111—114. D. II. bl. 1—240, 285—302 j cn
visscHER's Behl. Gesch. d. Nederl. Letterk. D. I. bl. 16—22, 40—72, 173—180.
(1) JONCKBLOET, Gesch. d. midden-nederl. Dichtk. D. II, bl. 304.
(2) jonckbloet, Gesch. d. midden-nederl. Dichtk. D. II. bl. 302—477. vissciier, Bekn. Gesch.
d. Nederl. Letterk. D. I. bl. 24, 25, 60—69, 324-^33. Mr. l. ph. c. v. d. bergu, dc Nederl.
Volksromans.
(3) Zie de Inleiding van Mr. t. ph. c. v. d. bergh op den Roman van Ileinric en Margriete
van Limborch, Leiden 1846. vissciier, Bekn. Gesch. d. Nederl. Letterk. D. 1. bl. 181, 182.
heinrig biedt zicli bij zijn vader aan, om zijne zuster te zoeken.
111 sei de: «lieve vader tere,
Wet Avil dat ic tsarmere
Out yenouch ben ten wapenen te vane
Ende daer met omme te Ranej
Ic wille ridder siin {rhedaen,
Ende van u dan varen saen
Miere liever zuster zoeken;
Al die werelt mach mi vloeken.
Dat ic soe langhe liebbe gcspaert,"
Die vader antwerde ter vaert:
))Trouwen sone, ghine vaerter niet,
Verloric u, toren ende verdriet.
-ocr page 574-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
reinen, Tafelspelen en Tooneelstukken, zoo Tan geestelijken als wereldlijken inhoud. —
Maar levert de dichtkunst dier tijden een overvloedigen oogst van stukken op, ook in den onge-
bonden of prozastijl getuigen vele voortbrengselen van de ontwikkeling, den voortgang, en
de beschaving der volkstaal. Inzonderheid is dit merkbaar in de geschriften van stich-
telijken inhoud, van welke slechts een zeer klein gedeelte tot heden door den druk
bekend gemaakt is. Zij bestaan hoofdzakelijk uit geheele of gedeeltelijke Vertalingen
van den Bijbel, welke toen, met goedvinden der Geestelijken, niet alleen in de kloos-
ters, maar ook in de huisgezinnen gelezen werd; uit Levens van jezus, van maria, en
van de Heiligen, alle van meer of minder mystieke strekking en van weinig geschiedkun-
dige trouw, maar onderhoudender dan de Preken of Sermoenen^ die, over het geheel,
zuiver van taal, regelmatig, en soms zelfs welsprekend zijn, maar niet zelden in herhalin-
gen vervallen; voorts uit Godsdienstige Leerboeken, Verhandelingen, Gesprekken, Over-
denkingen en Beioogen, Spieghels, Visioenen^ Letanien, Getijde- en Gebedenboeken,
1300-
1581
B. 11. vs. 45—80.
linde rouwe sonder heglievcn
Blcve mi vort al miin leven:
Soe ware miin troest al verloren."
Doe seide die jonchcre Avtvercoren:
))Bi gode liere, en mach niet bliven;
Met swerden moet men mi ontlivea
Of iet liete om al die have
Van Vranckrike diese mi gave.
Maeeht mi ridder of gliiit ghebiet;
Ende en wildiis doen niet,
Soe Avillic varen altehant
Bidden, den hertoge van Brabant,
Dat hi mi ors ende Avapenen ghevc
Iii saelt Avel doen, hi es miin neve."
Die hertoghe seide: »sidermeer
Dat vresen moet, soe doe iet teer
Dan ic u elre varen latej
God gheve datter ons af bate
Comen moete; gereet u.
ïegen sinxenen dat hier bi es nu,
Soe Avillic u ridder maken."
Die jonchcre was derre zaken
Blide, ende bereide al,
Dat hi daer toe behoeven 8al.
DES VAÜERLAINDS. 565
Al deze werken » vormen een volkomen zamenstel van middeneeuwsch-chrislelijke godge- 1300—
leerdheid voor het volk, en lalen geene vraag onbeantwoord (1)." Spaarzaam zijn de ^^^^
geschriften in de landtaal over Wis- Natuur- en Geneeskunde. Onder hen is het merk-
waardigste : Over dije Eygenschappen der dinghen, eene vertaling uil het Latijn,
Λvaarin de schrijver tracht » vele zaken duidelijk en beknopt in een bruikbaar hand-
boek tezamen te vatten, en waarin hij oneindig beter geslaagd is, dan men van zijne
eeuw verwachten zou (2)." Menigvuldiger zijn de bewerkingen of vertalingen van geschrif-
ten over de oude en algemeene geschiedenis, onder welke de Fasciculus Temporwn^
door JAN VELDEKAER uitgegcvcn, de voornaamste is. Belangrijker om den inhoud,
maar niet beter van taal, stijl, en voordragt, zijn de weinige Hollandsche kronijken van
dien tijd. De uitvoerigste er van is de zoogenaamde Oude Hollandsche Divisie Kronijk,
eene vertaling van het Chron. Belgic. van j. a. leydis en in Vijftienhonderd zeven-
tien uitgegeven (5). — De algemeen heerschende geest van vereeniging en zamenwer-
king, de gildegeest dier eeuwen, had, zoo al niet op de gehalte, dan toch zeker op
het aantal van dichterlijke- en letterkundige voortbrengselen gunstig gewerkt. De eer-
zame burgers, welke de taal en letterkunde, die men Rhetorica [redekunst) noemde,
ter uitspanning beoefenden, hadden genootschappen gevormd, welke op den leest der
gilden waren geschoeid en Rederijkhamers genoemd Averden. Verbazend ijverig waren
deze lieden of Rederijkers; maar geen hunner talrijke Refereinen^ Liederen, en Dra-
matische Voortbrengselen verheft zich boven het middelmatige; zij zijn, over liet al-
(1) vissciiEix, Bekn. Gesch. d. Nedcrl. Letterk. D. I. bl, 41—42, 122—157, 318—322. Bovenal
raadplege men over de stichtelijke geschrifteix der Nederlanders in de vijfliendc eeuw, w. moll,
Johannes Brugman, D. IL hl. 1—56, 252—413. Uit een dezer Averken is de volgende proeve
ontleend. »Ende doe jiiesüs quam te Jherusalem in die stat, doe waert al die stat beweecht ende
spraken; Avie is dese? Ende sommyghe spraken: het is juesus van kazarenen, die prophete. Doe
gliinck JHESUS in den tempel Gods ende maecte een glieysel van deinen seien. Ende sloech uul
den tempel alle die coehten ende vereochten. Ende die schape ende die ossen sloech hi alle uut,
ende die disse der "wisseleren ende hoer ghelt stiet hij om. Ende die stuel dergheenre die duveii
vereochten stiet hi om, ende sprack tot hem: duet dit cwech ende en maeckt niet myns vader
huys een hoel der moerder, want het is geschreven: mijn huys sal sijn een bedehuys alle den
volck, ende ghi hebhet ghemaeckt een hoel der moerder. Ende hi en liet nyeraant een vat draghen
doer den tempel." — Eene l)elangrijke Verzameling van Nederlandsche Prozastukhen van
1229—1476, naar tijdsorde gerangschikt, is te Lcid.cn en Amsterdam bij gebuard ^ C". uitgege-
ven in 1851.
(2) vissciiER, Behl. Gesch. d. Nederl. Letlcrk. D. 1. bl. 43, 157—159.
(3) s. de wind, Bibl. d. Nederl. Geschiedsch. D. L visscher, Bekn. Gesch. d. Nederl, Letterk.
D. 1. bl. 159—168, 323.
1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1300—gemeen, zwak, smakeloos, en zonder oordeel zamengesleld. Bovenal legden zij
zicli toe op het verloonen van Mysteriën en Spelen van Sinne; en men kan niet
ontkennen, dat zij door hunne tooneelvoorstellingen de ontluikende godsdienstige en
staalkundige begrippen in de zestiende eeuw onder het volk gebragt, en alzoo ter
vestiging van eenen nieuwen staat van zaken medegewerkt hebben (1). —
(1) w. KOPS, Schets eener Geschiedenis der Rederijkeren, in het Tweede deel der Werken van
de Maatsch. v. Nederl. Letterk. te Leiden, 1774, bl. 216—266. van wijn, iüst. Avondst. D. 1.
J)I. 346—359. visscnER, Bekn. Gesch. d. Nederl. Letterk. D. I. bi. 69, 226—266, 333-^40.
1576—1581.
Zeeland hebben de handen ruim^ om in hunne gewesten alle verordeningen en schik-
kingen te maken, zonder 's Konings Raden of den Algemeenen Staten eenigen aan-
'e geven, bl. 7. — Οά\ϊ(3έ'verlangt ^ dat alle gewesten en steden, elk in het hij-
de Gentsche Bevrediging zouden bekrachtigen, ald. — Holland is bevreesd, dat'
'Algemeejie vreugde over het sluiten der Gentsche Bevrediging, Bladz. 5.— Redenen^
welke den Prins deden voorzien, dat zij van geen langen duur zou zijn, aldaar. —
oordeelen van het sluiten der Bevrediging voor den Prins, voor de Staten van Hol-
land en Zeeland, en voor den Koning, 1)1, 6. — De Prins en de Staten van Holland en
stoot te
zonder
vele uitgewekene Roomschen zouden terugkeeren, "ald. — Mondragon verlaat Zierikzeo
en poogt het slot te Gent te ontzetten ^ bl. 8. — Hij wordt door het krijgsvolk der
Staten geslagen en neemt de vlugt, ald. — De bezetting van het slot trekt naar
rijk, ald. — Zierikzeo, fi?e verlatene schansen op het eiland Schouwen, Brouwershaven en
Bommenede worden door houenlo in bezit genomen, bl. 9. — Onderscheidene plaatsen
in Noord- en Zuidholiand komen in het bezit der Staten, ald. — reesselijke ramp te
Haarlem, ald. — Bossu, door oranje op vrije voeten gesteld, gaat eerlang over in dienst
der Algemeene Staten, ald. — Afkomst en vroegere verrigtingen van βον jak \au
Oostenrijk, bl. 10. — Zijne benoeming als Landvoogd en aankomst in de Nederlanden ,
ald. — Hij is van een openen en van een geheimen lastbrief voorzien, bl, 11. — Het
meerendeel der Staten is gestemd, hem als Landvoogd te erkennen, ald. — Dor jan i»
huiverig, zich onbeschut dieper landwaarts in te begeven, bl. 12. — Achterdocht van
den Prins tegen den nieuwen Landvoogd, ald. — Raad van den Prins, om zich van
don jan's persoon te verzekeren, bl. 13. — De Algemeene Staten besluiten, op eene
waarschuwing van den Prins, don jan niet onvoorwaardelijk als Landvoogd te erken'
nen, ald. — Oranje icordt door hen dringend uitgenoodigd, zich naar Braband te be^
geven, om met hen te raadplegen, bl. 14. — De Prins steunt in Braband veelmeer op
het volk dan op de Grooten, ald. — Schriftelijke verklaring van don jan aan de Al-
gemeene Staten, ald. — P^ooricaarden, door hem gevorderd^ alvorens zich naar Namen
te begeven, ald. — Berigtschrift van de gemagtigden der Algemeene Staten aan don
jan, bl. 15. — St. aldegonde verschijnt ter Statenvergadering met voorstellen van
ORANJE, ald. — De Algemeene Staten zijn onvermoeid werkzaam, de krijgsmagt op
eenen ontzagwekkenden, en de geldmiddelen op eenen beteren voßt te brengen, bl. 17.—
Hun schrijven aan den Prins, ald. — De burgerij te Brussel verlangt vurig naar de
tegenwoordigheid van oranje, bl. 18. — De komst van don jan verwekt verdeeldheid
onder de Leden der Algemeene Staten, ald. — Nader schrijven van den Prins aan
hen, ald. — Hierges vereenig t zich met de Staten van Gelderland en de Algemeene Sta-
ten tégen de Spanjaarden, bl. 23. — Men tracht de gewesten en steden, die zich nog
in de magt der Spanjaarden bevoelden of hun genegen waren, tot het aannemen der
Gentsche Bevrediging over te halen ^ ald. — Gewelddadige handelwijze der Utrechte-
naars ten opzigte van den Aartsbisschop prederik van schenk, ald. — Araslerdam ,·
II Deel. 6 Stuk. 1
II INHOUD.
Haarlem en Muiden worden door den Raad van State uitgenoodigd, zich hij de overige
Staten te voegen , bl. 25. — Bewilliging der Staten van Hollami en Zeclanti in de mid-
delen van verdediging^ bl. 26. — Zwolle treedt tot de Gentsche Bevrediging toe, aki.—
De robles helet de Friezen^ zich aan het Spaansche gezag te onttrekken, aki. — Jf-
komst en vroegere verrigtingen van de kobles , bl. 27. — Pogingen van de Algemecne
Staten^ om Friesland en Gromngon over te halen ^ zich der Gentsche Bevrediging aan te
sluiten^ bl. 29. — Oproer der soldaten ie Groningen, waarAy de robles m awi/erm
iDorden gevangen genomen^ en deze stad met onderscheidene plaatsen in de provincie
en in Friesland, zich voor de Staten verklaren, ald. — Rennenberg tcordt benoemd
tot Stadhouder van Friesland en Groningen , bl. 31. — De onderhandelingen met Frank-
rijk worden hervat, bl. 32. — Door anjou wordt den Nederlanders alle hulp toegezegd.
ald. '— De Algemeene Staten toonen zich niet zeer genegen tot dit verhond, bl. 33. —
De onderhandelingen worden met Engeland hervat, ald. — Koningin elizabeth onder-
steunt de Algemeene Staten met geld^ bl. 34. — Beschouwingen omtrent don ja^,
ald. — De Prins van Oranje doorziet de plannen van Koning filips , bl. 37. —De Al-
gemeene Staten leggen don jan eenige punten voor, op welke zij hem als Landvoogd
wilden erkennen, bl. 38. — Zijn antwoord aan de Staten, ald. —Een aanzienlijk
getal hrieven van don jan aan de rueda, en van andere aanzienlijke Spanjaarden uit
zijn gevolg, zijn onderschept geworden, bl. 39. — Oe Hertog van Aarscliol verwittigt
hem hiervan uit naam van den Raad van State, ald. — De Raad van State herigi
DON JAN, dat de hrieven in handen der Algemeene Staten zijn, bl. 42. — Antwoord
van don jan, ald. — Brief van den Hertog van Aarscliot aan oranje, bl. 43. — Ant-
woord van den Prins, ald. — Schrijven van den Prins aan de Algemeene Staten,
ald. — Weigering der Spaansche en Duitsche Oversten, om over land deze gewesten te
verlaten, bl. 44. — De Algemeene Staten zenden blois van treslong naar oranje, om
verslag te geven van hunne onderhandelingen wei don jan, bl. 45. — Don jan's op/'e^i/itit/
om vrede en rust in het land te herstellen, ivordt door de Staten niet in twijfel ge^
trokken, ald.— Nieuio besluit y om don jan nog niet als Landvoogd te erkemien, vóór
de Spanjaarden uit het ÏMnd vertrokken en de steden en sterkten in handen der Sta-
ten geleverd zijn, bl. 47. — Het wantrouwen tegen don jan vermeerdert zeer,
bl. 48. — Bezwaren der Staten van Holland en Zeeland tegeii het vertrek der Span-
jaarden over zee, aki. — De Prins van Oranje en de Staten van Holland en Zeeland
zenden een krachtig vertoog aan de Algemeene Staten tegen het antwoord van don jan ,
bl. 49. — willeryal, afgevaardigde der Staten, legt zijnen last aan don jan open,
ald. — Don jan wenscht den wapenstilstand te verlengen, bl. 50. — Hij ontbiedt de
Staten te Huy, ald. — De afgezanten des Duitschen Rijks bieden zich als vredestich-
ters aan, bl. 51. — Redenen waarom oranje ontvereden is, dat de Algemeene Staten
weder in onderhandeling zijn getreden met don jan , ald. — De Algemeene Staten bie-
den don jan eene lijfwacht naar zijne keuze aan, bl. 52. — Onderteekening van de
Unie te Bnissol, bl. 53. — Inhoud der XJnie, bl. 54. ·— Aanmerkingen over het slui-
ten der ünie, bl. oG. — Onderscheidene onderteekenaars vreezen te ver te zijn gegaan,
bl. 57. — Groote magt vati héze in Brussel, ald. — De Prins en de Staten van Holland
en Zeeland trachten de steden, die zich nog in de magt der Spanjaarden bevinden, tof
het omhelzen der Gentsche Bevrediging over te halen, bl, 58, — Haarlem zoekt tot
een verdrag te komen, bl. 59. — Het verdrag met Amsterdam komt niet tot stand,
bl. 60.— öluideri, Weesp , Schoonhoven, en Kieuwpoort treden tot het vredesverdrag toe,
ald. — Goes 7net Zuid-Beveland en het eiland Tholen begeven zich aan ^s Prinsen zijde,
bl. 61. — Utrecht dringt bij de Algemeene Staten aan ^ hen van de Spaansche bezetting,
op het slot Vredenburg, te bevrijden, bl. 62.— Bossu dwingt de Spanjaarden het kasteel
te verlaten, bl. 63. — De Duitsche bezetting in Utrecht zoekt met geweld betaling te
krijgen, bl. 64. — De bezetting wordt de stad uitgedreven, ald. — Het slot Vreden-
burg wordt afgebroken, bl. 65. — catharina de berghes ten essendelle of trijn leem-
put, ald. — Rennenberg wordt als Stadhouder van Friesland en Groningen erkend,
ald. — Aan de soldaten wordt de achterstallige soldij uitbetaald en zij verlaten Gixomn-
gen, bl. 66. — Het Kasteel dezer stad wordt omvergehaald, ald. — Rennenberg wordt
te Leeuwarden plegtig ingehaald, ald. — Lastbrief van de Friesche afgevaardigden
aan de Algemeene Staten, ald, — Fruchtelooze poging van rennenberg, om de geschil-
I Ν H OUD. III
len tusschen Ooslergo en Z-eveuwoltlen 7net Weslergo te vereß'enen^ bl. 67. -—De robles
en andere gevangenen worden in vrijheid gesteld^ bl. 68. — Friesland hrijgt zitting
in de Alge^neene Staten, bi. 69. — Rewneneeiig weet zich de genegenheid der Friezen
te verwerven, ald. — Hij stelt Friezen aan tot Bevelhebbers over de kasteelen, bl. 70.—
Groote ontevredenheid van don jan, dat de Graaf van Aremberg door een Staatsch Hop*
man was opgeligt geworden, ald. — Schermutselingen in Limburg tusschen de Staat-
schen en Spanjaarden, bl. 71. — Klagt van don jan aan de Keizerlijke gezanten,
ald. — De afgevaardigden van den Keizer en van Koningin elizabeth dringen b^ don
jan aan, om den vrede te bespoedigen, bl, 72. — Elizabeth ondersteunt de Staten met
geld, bl. 73. — Redenen waarom de handelwijze van den benoemden Landvoogd velen
hoogst verdacht voorkwam, ald, — Dit vertoog en een berigt van den Prins van Oranje
blijven niet zonder invloed op de Algemeene Staten, bl. 75. — Don sk^ ziet zich genood'
zaakt, met omzigtigheid te tcerk te gaan, bl. 76. — De onderhandelingen en overeen-
komsten tusschen don jan en de Staten blijven vruchteloos, bl. 77. — Leoninus en
boyemer worden afgevaardigd, om den Prins te verzoeken voor het oogenblik de tcape'
nen neder te leggen, ald. — Oranje zendt afgevaardigden naar Brussel, ald. — Inhoud
van hunnen lastbrief, ald. — De Algemeene Stateji zenden afgevaardigden naar don
jan, bl. 81. — Formulier van eed voor degenen, tvelke, overeenkomstig de Gentsche
Bevrediging, in de Nederlanden terugkeerden, ald. — Berigtschrift der Staatsche ge-
volmagtigden, bl. 82. — Aan oranje loordt een afschrift van dezen lastbrief gezon-
den , bl. 83. — Antwoord van den Prins, bl. 84. — Don jan tracht de zaken te rek-
ken, bl. 85. — Verklaring der afgevaardigdeti, ald. — Verbolgenheid van den Land-
voogd ^ ald. — Bemoeijingen van den Bisschop van Luik en de Keizerlijke gezanten,
bl, 86. — Misnoegen van don jan dat de Staten zoo sterk op het vertrek der Span^
jaarden te land aandringen, bl, 87. — Brief van oranje aan jan van Nassau, ald.—
Antwoord van den Prins aan de Keizerlijke gezanten, bl. 88. — Onderschepte brief
van de vargas over eenen verraderlijken aanslag op 's Herlogenbosch, ald. — Besluit
van de Algemeene Staten, bl. 89. — Zij zenden af gevaar digden naar den Prins,
om hem hun besluit mede te deelen, ald. — Het Eeuwig Gebod wordt /ö Brussel «/^e-
kondigd^ bl. 90. — Inhoud van dit Edikt, ald. — De Algemeene Staten ontvouwen
in een geschrift aan den Prins van Oranje de redetien , toelke hen genoopt hebben het
verdrag met don jan te teekenen, bl. 92. — Redenen waarom het verdrag zoo spoedig
bekrachtigd icerd, bl, 93. — Schriftelijk antwoord van den Prins van Oranje, ald. -—
De afgevaardigden geven ter Algemeene Statenvergadering verslag van hunne zending
naar oranje , bl. 94. — Redenen waarom de Pritis misnoegd was over het sluiten van
het verdrag met don jan,, bl. 95. — Merkwaardig vertoog van st, aldegonde aan gas-
par sciietz over de genoemde onderhandelingen , bl. 99. — Oe Algemeene Staten zenden
afgevaardigden naar don jan, om hem te danken voor het teekenen des verdrags ^
bl. 108. — Antwoord van de Algemeene Staten op het vertoog van den Prins en der
Staten van Holland en Zeeland, bl. 109. —Deze stellen zich hiermede niet te Vreden^
aki. — Groote invloed van oranje op het volk, bl, 110. — Zij7ie taktiek tegen don
jan, ald. — Feestelijke ontvangst van don jan te Leuven, bl. 111, — Zijne minzaam-
heid, ald. — Oranje zendt den Heer van Mansarl als afgevaardigde naar Brussel,
bh 112. — Don jan gevoelt, dat er niets gewonnen is, zoolang oranje niet het gezag
des Kojiings erkent, bl. 113, —■ Don jan zendt leoninus met een brief naar oranje,
om dezen te winnen, ald, — Don jan handelt hierin te goeder trouw, bl. 114. — De
Prins verklaart, niets te kunnen doen zonder voorkennis van de Staten van Holland en
Zeeland, bl, 115. — Zamenkomst van den t'r/wi ßw leoninus , ald. — De Spaanschebezet^
iing verlaat het kasteel van Antwerpen, bl. 117, — Aanslag tegen de vrijheid van don
jan, bl, 118. — De Algemeene Staten ontvangen van den Hertog van Anjou een hrief
van gelukwensching over het sluiten van het verdrag , bl. 119, — Brieven van donjas
aan den Koning geschreven, bl, 121. — De Spaansche bezetting verlaat Maastricht,
bl. 130. — De Algemeene Staten zenden afgevaardigden naar don jan, om hem som·'
mige punten , de bewindvoering betreffende, voor te leggen, bl. 131. — Antwoord van
don jan, bl. 132. — Don jan doet eenen feestelijken intogt in Brussel, bl. 133. — De
Staten worden plegtig hij hem ten gehoore ontvangen, bl. 134. — Hij aanvaart de
Landvoogdij, bl. 135. — De Hertog van Aarscbot poogt den Prins over te halen, om
IV INHOUD.
het Eeuwig Gebod te teekenen ^ bl. 136. — Brief van den Koning aan de Staten van
VlaandereD, bl. 137. — Don jan tracht met den Prins nieuwe onderhandelingen aan te
knoopen, ald, — De afgevaardigden van don jajt en van de Algemeene Staten komen
bij den Prins te Geerlruideüberg, bl. 138. — Inhoud van hun lastbrief, ald. — On-
dérhandeling tusschen den Prins en de afgevaardigden, bl. J41. — Redenen waarom-
de Prins de vereeniging der Algemeene Staten vreesde, bl. 149. — Brief van oranje
aan don jaw , bl. 150. — De Prins dringt andermaal bij de Algemeene Staten aan op
het handhaven der Gentsehe Bevrediging ^ bi. 151. — Grobbehdonk tracht den Prin^r
van Oranje te bewegen, het wantrouwen tegen den Koning en don jan af te leggen,
bl. 153. — Antwoord van den Prins ^ bl. 154.. — O oer stroomingen in Holland, Zeeland
ίί» Friesland, bl. 156. — Don jan xml de Roomsch-Katholijke godsdienst met geweld
handhaven^ bl. 157. — Pieter panne wordt te Meclielen, wegens het bijwonen eener
preek y in het openbaar onthoofd, bl. 158. — MoeijeUjkheid omtrent het afbetalen der
Duitsche krijgsbenden, ald. — Don jan wordt, over het geheel^ in Brussel met weinig
achting behandeld, bl. 159. >— J)e burgers en de Staten zijn gezind^ om meer tenvoor-
deele van oranje dan van don jan te handelen, bl. 160, — De pogingen van don jan,
om meer magt in handen te krijgen, mislukken te Brussel, bl. 161. — Onderschei-
dene besluiten, om het Duitsche krijgsvolk te kunnen afbetalen, bl. 163. — Dubbel-
hartigheid van don jan blijkbaar in zijne onderhandeling met de Duitsche Oversten,
bl. 164, —■ Wederkeerige dubbelhartigheid van don jan en de Algemeene Staten,
bl. 167. — Hij verrast het kasteel van Namen, bl. 169. —Philippeville, Charleraont en
Mariënburg vallen ook in zijne magt, bl, 170. — F^erontschuldigingen over zijne ge-
waagde handelwijze, bl. 171. — Schrijven van den Engelschen gezant aan den Graaf
van Leicester, ald. — De Algemeene Staten verzoeken don jan naar Brussel terug te
keeren, bJ. 172. — Voorwaarden door hem opgesteld, om aan dit verzoek te voldoen,
ald, — Antwoord der Algemeene Staten op zijn vertoog^ bl. 174. — Lastbrief der af-
gevaardigden, bl. 175. — Weinig bevredigend antwoord van don jan, ald,— Het kas-
teel van AnlvYorpeo is voor de Staten verzekerd, bl. 176. — De Duitsche bezetting
wordt gedwongen Antwerpen te ruimen ^ bl. 177. — De meeste Edelen verlatende
zijde van don jan, bl. 178. — De Prins van Oranje doet met zijne gemalin een togt
door Holland, en wordt overal 7net geestdrift en hartelijkheid ontvangen, bl. 179. —
Raad van den Prins aan de Algemeene Staten, om hunne strijdkrachten bijeen te
trekken en te vermeerderen, bl. 180. — Voorzigtige raad van den Prins aan de Staten
van Holland en Zeeland, om niet te veel volk af te danken, ald. — Utrecht is reeds
een geruimen tijd zonder Stadhouder, bl. 181. — De Prins wordt te\}\.YGchi feestelijk
ontvangen y
bl. 183. —
Nederlanden
Gelderland,
Groningen i ,
ald. — Pogingen van don jan, om de robles weder in zijn Stadhouderschap te herstel-
len, ald. — Zijne aanhangers worden te Groningen en Leeuwarden in hechtenis genO'
men, bl. 187. — Onrustige beweging onder het volk aldaar, ald. — De Friesche af-
gevaardigden nemen de Gent sehe Bevrediging aan^ ald. —· Lastbrief van de Friesche
afgevaardigden, bl. 188. — Don jan stelt aan de Algemeene Staten voorwaarden
voorf op welke hij aan de Gent sehe Bevrediging zou voldoen^ ald. — Te Brussel worden
oorlogstoebereidselen gemaakt, bl, 190. De Duitsche benden geven zich te Bergen
op Zoom hij verdrag over, ald. —■ Don jan slaat den Staten eenen wapenstilstand voor,
doch zoekt zich tegen hen te verzekeren, bl. 191. ■— Antwoord der Algemeene Staten,
ald. — Brief van don jan aan de bijzondere Gewestelijke Staten, Bisschoppen, Raden
en Steden, bl. 192. — Brief van den Landvoogd aan de Keizerin, bl. 193. — De
Staten verzoeken den Koning eenen anderen Landvoogd, bl. 195. — Het kasteel van
Antwerpen wordt vernield, en het standbeeld van alba verbrijzeld, ald, — De sloten
op andere plaatseti ondergaan hetzelfde lot, ald. ·— Breda komt door list in handen
van den Prins, bl. 196. —■ De Algemeene Staten roepen de hulp in van jan Casimir,
bU 197. — Zij zenden afgevaardigden naar Geertruidenberg, om den Prins te verzoe-
ken^ zich waar Brussel te hegeven, ald.— Schriftelijk antwoord van deji Prins, hlA^^,·^
bl. 182. — Het verdrag van Voldoening wordt goedgekeurd en geteekend.
Inhoud van dit Verdrag, ald. — Doel van den Prins, om de Noordelijke
door een nader en naauwer verbond te vereenigen, bl. 184. — Zaken in
ald. — Het overrompelen van het slot van Namen vervreemdt Friesland en
van don jan, bl. 186. — Rennenberg kiest de zijde der Algemeene Staten,
DCCCLXXIII INHOUD.
Bedoelingen van den Prins ^ door aan dit verzoek gehoor te geven, bl. 200. — Zijnzege·^
pralende intogt hinnen Brussel y bl.201. — Een verdrag tusscimi noji jan en de Algemeene
Staten wordt verworpen, bl. 202. — Verbittering van den Landvoogd over dit besluit,
bl. 203. — Scherp antwoord^van de Algemeene Staten aan hem^ ald. — Uitvoerig ant-
ivoord van DON JAii , vol ongegronde, uiterst gezochte en ten langste uit geniet en beschul-
digingen tegen den Prins, bl. 206. — Oranje wordt tot Bijzonder Stadhouder van Bra-
baad benoemd, ald. — Ontwerp van onderscheidene Edelen, om eene magt hier
tegenover te stellen, bl. 208. — De keus bepaalt zich op den Aartshertog Matthias,
ald. — Rij wordt uitgenoodigd, zich naar do Nederlanden te begeven^ bl. 209. ■— Mis-
noegen van DON JAN over de komst van den Aartshertog, bl. 210. —Verstandig gedrag
van oranje in deze omstandigheid, bl. 211. — Scherpe brief van don jan aan de Staten
te Brussel, bl. 212. — Gebeurtenissen te Gent onder hembtse en vankethulle, bl. 214.·—
Deze gebeurtenissen worden door de Algemeene Staten ten hoogste euvel opgenomen,
bl. 217. — Verdere voorvallen te Gent, ald. — De Prins wordt verzocht, zich naar
Gent te hegeven, om regel op de zaken te stellen, bl. 219. — Rij wordt in deze stad
luisterrijk ontvangen, ald. — De Prins geefty in onderscheidene geheime zamenkoni-
sten, den hoofdbewerkers onbewimpeld zijne afkeuring van het gebeurde te kennen,
bl. 220.— De Staten ontioikkelen breedvoerig de redenen y waarom zij met den Aartsher-
tog in onderhandeling zijn getreden, ald. — Don jan wordt door de Staten van de
Landvoogdij vervallen verklaard, bl. 221. — Eene Nieuwe Unie Tan Brussel wordt
afgekondigd, bl. 222. — Punten^ den Aartshertog voorgelegd, op tcelke men
hem de Landvoogdij begeerde op te dragen, ald. — Aanmerkingen op deze voorwaar-
den , welke door mattuias dadelijk worden aangenomen, bl. 224. — Men gaat
over tot het aanstellen van eenen nieuwen Raad van State, ald. — Oranje wordt
benoemd tot Algemeen Stedehouder der Nederlanden, bi. 226. — Er wordt een nieuw
zegel vervaardigd, ald. — Oranje is ten top van eer en gezag verheven, bl. 227. —
De oorlog ivordt langzaam voortgezet, ald. — Een aanslag op Amsterdam mislukt,
bl. 228, —- Spoedig wordt deze stad gedwongen zich aan de Staatsche zijde te begeven ,
bl. 230. — De Koning zendt noirgarmes met aanbiedingen aan de Algemeene StU"
ten, doch zij worden afgewezen, bl. 232. — D e betrekkingen der ^^ύίατΪΆτιάαη met het bui-
tenland, bl. 233. — Koningin elizaeeth belooft hulp, bl. 234. — Trotsch gedrag van
don jan tegen den Engelschen gezant ^ bl. 235. — Ongunstige staat der Spaansche
zaken hier te lande ^ ald. — Komst raii alexander farnese ,/Ήηί Parma, bl. 236.—
Zijne afkomst en vroegere verrigtingen, ald. — Don jan en parma vereenigen hunne
krijgsmagt, ald. — Traagheid der Algemeene Staten in hunne krijgstoerustingen,
bl. 237. — Ongunstige staat van het Staatsche leger, bl. 238. — Nederlaag van de
(loignies hij Gemblours, bl. 239# — De voorhoede, onder montigny, vlugt naar Brussel,
bl. 240. — Groote ontsteltenis in deze stad over den geleden nederlaag, ald. — Deze
ramp brengt eensgezindheid onder de Staten, bl. 241. '— Men rust zich toe tot den
oorlog, ald. — Vele steden worden door parma en andere Spaansche legerhoofden ge-
dwongen , zich over te géven, bl. 242. — Don jan is thans minder dan ooit tot den vrede
gezind, bl. 243. — Koningin elizabeth zendt onderstand in geld, en jan Casimir moet
daarvoor krijgsvolk*in soldij nemen, bl. 244. — St. aldegonde en andere aanzienlijke
]S ederlanders vertrekken naar den rijksdag ie Worms, om ondersteuning van de Duit sehe
Vorsten te verwerven ,ίύά,— De Rijks stenden zenden sghwartzenberg af, om opnieuw
Ie trachten eenen vrede tebewerken, ^ De onderhandelingen metktsjov worden ver-
nieuwd, bl. 246. — Een aanslag van don jan op Maastricht en Brugge mislukt, doek
vele andere steden vallen in de magt der Spanjaarden, ald. — De toestand der Neder-
landen icordt dagelijks hagchelijker, bl. 248. ■— De Rervormingsgezinden nemen toe^
en bij voorkeur worden zij in regeringsposten gesteld, ald. — De Katholijken trach-
ten de belangen van don jan te bevorderen, ald. — De Algemeene Staten vaardigen
strenge hevelen uit tegen elk, die twist en beroerte verwekt, bl. 249. ■— De Jezuiten
worden te Antwerpen en op andere plaatsen de stad uitgezet, ald. — Ontevredenheid
onder de Onroomschen, vooral te Amsterdam, bl. 250. — De regering wordt aldaar
veranderd, en de Roomsche kerken aan de Rervormden gegeven, hl. 252. — Hetzelfde
heeft te Haarlem plaats, bl. 253. — Oranje blijft de beschermer der andersdenkenden^
bl. 254. — Ontwerp van een geloofsvrede, bl. 255. — Algemeene ontevredenheid hier·'
DCCCLXXIV INHOUD.
over ^ bl. 256. — Op onderscheidene plaatsen tvorden de kerken met geweld bemagtigd,
ald. — Geweldenarijen gepleegd tegen de Katholijken en hunne Geestelijken te Gent,
bl. 257. — Pbtkus dathenus, aki. — Zijn vroeger leven ^ ald. — Marnix van st. al-
DEGOWDE, gemagtigde van den Aartshertog e7i den Prins van Oranje, vermaant de
Gentenaars te vergeefs tot rust ^ bl. 258. — De Waalsche gemeenten zijn ten hoogstv
verbitterd^ ald. — Burgerkrijg tusschen de Waalsche gemeenten en de Gentenaars,
bl. 259. — De Aartshertog, de Prins en de Algemeene Staten pogen te vergeefs de
strijdende partijen te bevredigen^ ald. — Hevige twist te Valenciennes en te Brussel,
ald. Champigny poogt hier dezelfde rol te spelen, welke de Hertog van Aarschot iit
Gent beproefd had, bl. 260. — De Hertog van Anjou mengt zich in de ISederlandscht:
zaken, bl. 261. —- Orakje stelt niet het onhepaaldst vertrouwen in anjou, bl. 262. —
Mislukte poging van don jan, om het leger onder bossu te verslaan, ald. — Don jan
trekt teleurgesteld naar Namen terug , ald. — Het plan van den Admiraal blois van
treslong, om de Spaansche Zilvervloot te hemagtigen , heeft geen voort gang, 1)1.264.—
Vrees van elizabeth voor den toenemenden invloed van den Hertog van Anjou, ald. —
Overeenkomst tusschen de Algemeene Staten en den Hertog van Anjou, bl. 265. — Bui-
tensporige eischen der Staten, om don jan in eenen vrede te doen bewilligen, bl 266.—
Redenen waarom de Staten het aanknoopen van nieuwe onderhandelingen trachten te
vermijden, bl. 267. — Komst vati den Paltzgraaf in de Nederlanden, bl. 268. — Bos-
su, door het leger van den Paltzgraaf versterkt, bemagtigt verscheidene plaatsen,
ald. — Ziekte en dood van don jan , bl. 269. — Oneenigheden tusschen Groningen en
de Ommelanden, bl. 271. — Ook in Friesland, bl, 273, — Overyssel, behalve Deyenter
en Kampen, loenscht rennenberg tot Stadhouder ^ ald.— Kampen wordt gedwongeti, zich
aan rennenberg over te geven, bl. 274. — Beleg en overgave van Deventer, bi. 275.·—
Graaf jan van nassau wordt Stadhouder van Gelderland, bl. 276. — Redenen ivaarom
de Prins van Oranje op deze benoeming zoo sterk bleef aandringen, bl. 277. — De
staat van zaken wordt in Gent bedenkelijker , ald. — Hessels en visgh tvorden^ op last
van RunovE, buiten Gent opgehangen, ald. -— Voortduring der oneenigheden binnen
Gent, bl. 278. — Misnoegen van anjou over zijn onthaal in de Nederlanden, bl. 279.—
Bekommering dor Staten over de oneenigheden tusschen ahjou en jan Casimir , ald. —
Teleurstelling, veroorzaakt' door het vertrek van anjou , bl. 280. — Moedwil der Fran-
sehe en Spaansche soldaten, bl. 281. — Hevig oproer te Gent, bl. 282, — De Prin«
wordt verzocht, zich ^marGent te begeven, om de rust te herstellen, ald.— De Room-
sehen en Onroomschen zijn over het vergelijk niet tevreden, bl. 283. — Parma wordt
tot algemeen Landvoogd erkend, ald. — Parma aanvaart het bewind onder veel gunsti-
ger omstandigheden dan don jan, bl. 284. ■— De Staten lijden een groot verlies door
den dood van bossu, ald. — Parma houdt zich rusteloos bezig, de verloopene zaken te
herstellen, bl. 285. — De Koning schijnt ernstig den vrede te willen — De Staat-
sche zijde schijnt genegen tot een wapenstilstand, ald. — De oneenigheden met de
Waalsche gewesten duren voort, bl. 286. — Deze sluiten onderling eene Fereeniging
te Atrecht, ald. — De Prins van Oranje doorziet het nut en de noodzakelijkheid van
een Verbond der Nederlandsche gewesten, bl. 287. — Jan van nassau bewijst hem hierin
groote dienst, ald. — Jan van nassau bewerkt, dat uit Gelderland afgevaardigden naar
Utrecht worden gezonden, om eene Vereeniging tot stand te brengen, bl. 288. — Hef
Verbond wordt onderteekend, bl. 289. — Inhoud van de ünio van Utrecht, ald. — Aan-
merkingen over de Unie , bl. 294. — Hoewel onderteekend, denken de vijf gewesten op
verre na niet eenparig over het onvoorwaardelijk toetreden tot de Unie , bl. 295. —-
Redenen waarom de meeste gewesten schoorvoetend tot de Unie van Utrecht toetreden ,
bl. 297. — Reden waarom oranje zoo lang met het onderteekenen toefde, ald. —Eene
Algemeene Statenvergadering wordt te Antwerpen beschreven, bl. 298. — De Prins
onderteekent de Unie^ ald. — Ook rennenberg onderteekent haar als Stadhouder van
Friesland , Overijssel, Groningen en Drenthe, bl. 299. — De Unie is niet gewestgewijze,
maar hij gedeelten aangegaan door de Bondgenooten, ald. — Verwarde Slaat van de
zaken des lands, bl. 300. — De Paltzgraaf verdedigt zijn gedrag bij de Koningin
van Engeland en vertrekt naar zijne Ouitsche Staten, bl. 301. — V^Viia κ behaalt onder-
scheidene voordeelen, bl. 302. — Zijn aanslag op Antwerpen 9nisluki, bl. 303. — Hij
legert zich voor Maastricht, ald. — Beleg en kloekmoedige verdediging van deze stad,
υπ
1)1. 304. — Zij moet eindelijk zioichten ^ en wordt uitgeplunderd en verbrand,
bl. 309. — De Waalsche gewesten scheiden zich van de overige af ^ bl. 311. — Mon-
tigny gaat tot de dienst des Konings overy bl. 312. — De Algemeene Staten trachten
noy eene scheiding te voorkomen,^ bl, 313. — Uit onderschepte brieven blijkt,, hoe wei-
nig de Spanjaarden er aan dachten, zich aan hunne beloften te houden^ bl. 315» —
Klagten van de Waalsche gewesten,, bl. 316. — De afgevaardigden der Waalsche ge-
westen icorden door parma luisterrijk ontvangen, en het Verdrag wordt onderteekend,
bl. 317.— Inhoud van dit staatsstuk , ald. — Redenen waarom andere gewesten dit Ver-
d,rag niet onderteekend hebben, bl. 318. — Het leger van den Koning wordt door den
afval der fVaalsche gewesten versterkt,, bl. 319. — Keizer rudolf biedt zich als be-
middelaar aan tusschen de Nederlanden en den Koning, en de Vredesonderhandelingen
worden te Keulen geopend, ald. — Deze bijeenkomst wordt bewerkt door Paus grego-
mus den derliende en Keizer rudolf den tweede, bl. 320. — Graa/jan van Nassau begeeft
zich tijdens de onderhandelingen tweemaal naar Keulen, bl. 321. — Be Staten van IloU
land verklaren de Brusselsche Vereeniging en het Eeuwig Gebod voor nietig en van on-
waarde,, ald. — De Ν ederlandsche af gevaar digden icorden door de aanzienlijkste bur-
gers voorkomend ontvangen, ald. — De Spaansche gemagtigden maken vele aanmerkin-
gen op den lastbrief der ]Sederlandsche afgevaardigden, bl. 322. — Voorwaarden op
welke de Algemeene Staten den vrede wilden sluiten y ald. — Men houdt zich bezig met
nuttelooze beraadslagingen, ald. — Er wordt aan de afgevaardigden een nieuw ont-
werp voorgelegd, bl. 323. — Oit wordt opgezonden aan de Algemeene Staten, ald. -—
De zaak des vredes verwekt in de Nederlanden eenen hevigen strijd, bl. 324. — Ant-
woord van de Algemeene Staten, ald. — De gewesten, die tot de Unie van Utrecht
zijn toegetreden, zijn tegen het onticerp eener Algemeene Vereeniging en nadere aan-
sluiting van de overige Nederlanden, bl. 325. — Onlusten te Arnerslbort, Utrecht en
Nijmegen, ald. Grove buitensporigheden te Kn\.\ycv\)Gn gepleegd^ bl. 326. Ook hier
wordt den Onroomschen meer vrijheid vergund, ald. — Kauel van Gavre//omc?^ »eriZawrf-
houding met de Misnoegden in Henegouwen, en wordt twee jaren te Breda opgesloten,
bl. 327. — Grove geweldenarijen door πεμβυ-ζε te Qeni gepleegd, ald. — In den Raad
dezer stad wordt besloten, den Prins uit te noodigen zich derwaarts te begeven,
hl. 328. — Hembyze tracht heimelijk te ontvlugten, bl. 329. ·— De rust wordt door den
Prins van Oranje hersteld, en hembyze verlaat vermomd de stad, bl. 330.— Hevige be-
roering te Mechelen, ald. — Deze stad begeeft zich aan de zijde des Konings, hl» —
Filips \an Egmond tracht te vergeefs Brussel voor de Spanjaarden te verrassen, ald. —
Hij vestigt zich telS<mosQ en poogt zich van deblaam der verraderij te zuiveren,hX.^WL.—
Hevige beweging te Brugge, bl. 333. — De stad wordt door eene af deeling van het Staat-
sehe leger bij Turnhout voor de Algemeene Staten behouden, ald. In 's Herlogenbosch
is een tooneel van hevige wanorde, bl. 334, — De stad verklaart zich aan de zijde
des Konings, ald. — De Graaf van Hohenlo poogt te vergeefs, door het doorsteken van
dijken, de stad tot innemen van bezetting te dwingen, bl. 335. — Onlusten ie Bommel,
^Ϋeesp en andereplaatsen, bl. 336. — Onlusten te Groningen, ald. — Hevig gevecht te
Selwert, loaarbij de Groningers veel verlies leden ^ bl. 337. — Renkewberg laat, nadat
de stad zich onderworpen heeft, er den geloofsvrede afkondigen, ald. — Reknenberg
herstelt de rust in Drenthe, bl. 338. — De geldmiddelen worden door de gewesten, die
lot de Unie toegetreden waren, geregeld, ald. — Ρ »gingen van pabma, om Friesland e^i
Groningen van de Algemeene Staten af te trekken, ald. — Voortdurende oneenigheden
in Friesland, Groningen, Drenthe en Overyssel, bl. 339. — Oneenigheden tusschen de
Roomschgezinden en Hervorinden te Kampen, Zulphen, lïaltera en andere Geldersche
steden, bl. 340. — De boeren van Salland nemen de wapens op, doch worden door noiimui
bedwongen , ald. — Be langdurige belegering van Maastricht belette parma , den krijg
met kracht door te zetten, ald. — Noodlottige staat van het platte land in Vlaande-
ren, bl. 341. — Krijgsbedrijven in Vlaanderen en Braband, ald. —Het Vlaamsohe leger
onder de la kque heeft aan alles gebrek ^ bl. 342. — Eene af deeling onder van den
TEMPEL wordt door de Spanjaarden verslagen en op de vlugt gedreven, ald, — Mislukte
poging van parma, om Venlo te veroveren, ald. —■ Deutichem verrast door maarten
SCHENK van Nidek, ald. — Zijne vroegere en verdere daden, ald. ■— Krijgsbedrijven
aan heide zijden, bl. 343. —· Mislukte poging van de Spanjaarden,, om den Briel te
vermeesteren ^ alcl. — Een toeleg der Misnoegden op V^oxiT^liinislakt insgelijks ^ ald.—·
De Staatsche gemagtigden te Keulen ontvangen den uitersten last, om op zekere voor-
ivaarden eenen vrede te sluiten, bl. 344. — Inhoud van deze punten, ald. — Geheime
lastbrief van de Staatsche gemagtigden en van terra nova, afgevaardigde ϊ^αηρακμα,
bl. 345. — Oranje wijst de aanbiedingen, he7n door sghwautzenberg uit naam des Ko^
nings gedaan^ van de hand ^ bl. 346. — De meeste gezanten verlaten Keulen, ald. —
Reden waarom de Abt van St. Gcrtrude tot ^sKonings zijde overging^ bl, 347. — De
vredehandel te Keulen loopt vruchteloos af, ald. — Groot geldgebrek in ons land ^
bl. 348. — oranje zendt st, aldegonde naar Utrecht, om de Bondgenooten over onder-
scheidene belangrijke zaken te spreken^ ald. — Er worden gemagtigden naar den Prins
te Gent gezonden y om hem het antwoord op het vertoog van st. aldegonde over te
brengen y ald, —- Hoofdpunten waarop men met oranje over het beleid der zaken van
vrede en oorlog zou handelen ^ ald. — Moeijelijke toestand waarin o^kTum zich bevindt,
bl. 349. — Zijne verklaring in de vergadering der Algemeene Staten, ald. — J^er-
wij tingen, beschuldigingen en lasteringen aan welke de Prins is blootgesteld,YA.ZhO,—
Oranje houdt hij de Staten ernstig aan, om tot een bepaald besluit te komen ,\A. Z^l,-—
flij tracht den Hertog van Anjou tot Beschermheer der Nederlanden te doen verkiezen,
jjjil^ — Er is ernstig sprake van een huwelijk tusschen anjou en Koningin elizabeth ,
.il^l. De Algemeene Staten trachten de Staten van Holland tot ^s Prinsen gevoelen
omtrent anjou over te halen, ald. — De Edelen en het meerendeel der steden zijn tegen
het beroepen van anjou , ald. — De gronden zoo voor als te^en de verkiezing van den
Hertog van Anjou tot Beschermheer der Nederlanden, c/oor Graaf ss.^ van Nassau uiteen
gezet, bl. 352. — Het getal der Misnoegden groeit dagelijks aan, bl. 353. — De
Prins van Espinoy en baudouin de gavre , Heer van Incbi, kunnen slechts met groote
moeite eenige steden voor de Staten behouden, ald. — Parma tracht de gewesten en
(tteden onder het gezag des Konings terug te brengen, bl. 354. — Er bestaat vrees,
dat velen de aanvallen van parma zullen begunstigen, ald. — In eene Vergadering te
Antwerpen, somt oranje de misslagen op, tot welke de afgevaardigden der bijzondere
gewesten vervallen waren, ald. — Oranje dringt aan op verbeteringen , anders is hij
gedwongen zijne ambten neder te leggen, ald. — De Staten stneeken den Prins, de
hand niet van de staatszaken af te trekken^ bl. 355. — Oranje brengt een teel door-
dacht krijgsplan ter tafel, ald. — Parma wordt belet, zich ernstig ten krijg toe te
rusten , ald. — De krijg neemt eene nieuwe en meer afzigtelijke gedaante aan, bl. 356.
De Waalsche Misnoegden houden Braband en Vlaanderen in onrust, ald. — Montignt
neemt eenige plaatsen, ald. — Oe terugkomst van de la noue uit Frankrijk verijdelt
'a' vijands aanslagen tegen andere steden, ald. — Kortryk geraakt door eene krijgslist
in handen der Walen , bl. 357. — Ninove wordt door de Staten verrast en filips van
Egmond gevangen genomen, ald. — Mechelen c?ooi· de Spanjaarden bemagtigd —
De la noue poogt zich van Ryssel meester te maken, doch moet naar zijne legerplaats
door ROUBAix gevolgd, terugkeeren, ald. — Hardnekkig gevecht bij 'de brug van do
Mandel, bl. 359. — De la noue wordt door de Konings gezinden te Isegbem geslagen
en gevangen genomen, ald. —■ Zijne gevangenschap, uitwisseling ^ en dood, ald. —
Oranje dringt te Antwerpen met nadruk aan, den oorlog voort te zetten of den
vrede te sluiten, bl. 360. — Redenen waarom men moest trachten anjou tot Bescherm-
heer te krijgen, ald. — Waarom men van filips geene zachtere behandeling kon ver-
wachten, bl. 361. — Sommige leden der Algemeene Vergadering zijn meer gezind,
de Oppermagt aan de Koningin van Engeland dan aan den Hertog van Anjou op te dra-
gen, W. 363. — De Roomschgezinde leden wenschen den Koning niet van de regering
vervallen te verklaren, ald. — De Prim van Oranje vertrekt naar Holland en Utrecht
ter regeling van verschillende zaken, bl. 364. — Rennenberg heeft reeds geruimeu, tijd
verstandhouding met den vijand, bl. 365. ^ Zijne zuster kornelia van lalaing doet
hem besluiten, de zijde der Staten te verlaten, ald. — Voorwaarden op toelkc hij tot de
dienst des Konings zou overgaan, bl. 366. — Zijn gedrag verwekt bij velen argwaan, ald. —
Zijne pogingen, zich van Friesland te verzekeren, mislukken, bl. 367. — De Staten van
Friesland nemen onderscheidene maatregelen tot ^s Lands veiligheid en zekerheid, ald. —
Door dit alles is rennenberg genoodzaakt zijn doel slechts tot Groningen te bepalen ^
b], 368, — Uit onderschepte brieven worden zijne bedoelingen aan den Prins van Oranje
vin
ix
lekend, ald. — Kornput tracht hein te bewegen^ der zaak van het Vaderland getrouw
te blijven, ald. — Zijne trouwelooze handelwijze om zich van Groningen te verzekeren,
bl. 3è9. — Rènwenberg wordt voor een getrouw dienaar des Konings verklaard, en
zijn vorig gedrag vergeten, bl. 370. — De Ommelanden weigeren zich hij hem aan te
sluiten, ald. — De Prins van Oranje neemt maatregelen, om de steden van Overyssel
Drenthe te verzekeren, bl. 371. — De afval van Uim-^mnm^G, veroorzaakt op vele
plaatsen opschuddingen tusschen de Roomsohgezinden en Hervormden, ald. — Oranje
wordt te Amsterdam luisterrijk ontvangen, bl. 372. — De Staten van Utrecht brengen
den Prins het schenden van den geloofsvrede door de Hervormden onder het oog, en
de Roomsche Geestelijkheid verzoekt hem herstelling van de openbare uitoefening ha-
rer godsdienst, ald. — De Roomschgezinden worden mistrouwd, omdat zij met den
vijand heulen, bl. 373. — Oranje vermaant de Roomschgezinden en Hervormden te
Utrecht zich met elkander te verstaan, ald. — Dood van frederik. schenk: van touten-
BijRG, bl. 374. — Dagvaart van de Staten van Holland en Zeeland in den Haag, om te
handelen over het verwerpen van den Koning van Spanje, het aannemen van den Hertog
van Anjou als Beschermheer, en het vernieuwd opdragen der Oppermagt van Holland
en Zeeland aan den Prins van Oranje, ald. — Rede van de Villiers, ald. — Uitvoerig
vertoog van st. aldegonde over het regt, den Koning van Spanje de gehoorzaamheid te
ontzeggen, ald. — Het gevoelen van lazarus schwendy, over het onderhandelen met
ANJOU, luidt ongunstig, bl. 375. — Gewigtig besluit van de Edelen en de JÉfgevaar-
digden van twee en twintig steden, ald. — Oranje heeft zijn doel bereikt in het ver^
ij delen der plannen van het Spaansche Hof, het geschokte vertrouwen te herstellen,
en eene vereeniging tot stand te brengen, sterker en duurzamer dan te voren,
bl. 376. — Door het verdwijnen van ^s Konings gezag wordt er een nieuwe regerings-
vorm gevorderd, bl. 377. — Holland en Zeeland verlangen, dat den Prins van Oranje
het bewind van deze landen aangeboden worde, ald. — Er wordt bepaald dat in
plaats van den naam des Konings, die van den Prins en der Staten in alle
openbare stukken zal gesteld worden, ald. — Men zendt gemagtigden naar den Prins,
om hem tot het aanvaarden der hooge heerschappij uit te noodigen, bl. 378. — De
titel van Graaf wordt hem plegtig aangeboden, ald. — Kerkelijke onlusten te Woer-
den, bl. 379. — Geschil tusschen de Regering en de Hervormde Leeraars /e Leiden,
ald. — Aardbeving door al do Nederlanden gevoeld, bl. 380. — bartnold entens bele-
gert te vergeefs Groningen, en wordt door eenen kogel doodelijk getroffen, bl. 381. —
Het Staatsche leger, onder hghenlo, wordt bij Hardenberg (/oor maarten schenk
heel verslagen, bl. 382. — Kornpüt is genoodzaakt, door gebrek aan verdedigers,
Koeverden te verlaten, dat den volgenden dag door maarten schenk bezet wordt,
bl. 383. — De belegeraars verlaten Groningen, ald. — Rennenberg e/i schenk trekken
naar Dokkuni, waar zij door nonENLO dapper worden afgeslagen, bl. 384. — De sol-'
daten dwingen hunne Bevelhebbers Delfzijl aan renneisberg over te geven, ald, — Een
brief van rennenberg aan parma wordt gedurende het beleg onderschept, ald. — De.
Groningers vatten hierover kwaad vermoeden op, bl. 385. — De zaak van anjou wordt
te Antwerpen langzaam voortgezet, ald. — De Keizer biedt op nieuw aan, eene
verzoening met den Koning te bewerken, ald. — Antwoord der Staten, ald. — Brief
van FiLips aan parma, waarin hij zijn voornemen te kennen geeft, den Prins van
Oranje in den ban te doen en eene som van dertig duizénd kroonen op zijn hoofd te
zetten, bl. 386. — De banbrief wordt door parma te Bergen in Henegouwen openlijk
uitgevaardigd, bl. 387. — Inhoud van den banbrief, ald. — De lijfwacht van den
Prins wordt vermeerderd, en er wordt besloten, dat de Prins zelf dezen brief zal be-
antwoorden, bl. 388. — Onderscheidene HoUandsche schepen worden in de Spaansche
havens in beslag genomen, om troepen naar Portugal over te brengen, ald. — De toe-
rustingen tegen Portugal beletten filips aanvankelijk geld of troepen tiaar parma te
zenden, ald. — Ε enige plaatsen in Braband worden door de Staatschen vermeesterd,
ald. — Eeltige andere plaatsen moeten door gebrek aan nxagt weder overgegeven wor-
den, bl. 389. — Eene poging van parma, om Brussel te winnen en den Prins van
Epinoy van der Staten zijde te troonen, mislukt, ald. — ï)e Heer van Hezé wordt te
Quesnoi onthoofd, ald. — De krijgsbedrijven worden in Groningen, Overijssel en Drenthe
met kracht voortgezet, bl. 390. — Hou'enlo loordt op de Bourtanger heide rfoorrerner-
II Deel. 6 Stuk. 2
χ INHOUD.
berg geslagen y 391. — Rennemberg maakt zich van onderscheidene plaatsen iw Overyssel
meester, ald. — Men stemt er eindelijk in toe, op zekere voorwaarden den Hertog
van Anjou de heerschappij op te dragen, bl. 392. — Zeven gezanten, met st. aldegonde
aan het hoofd y vertrekken naar ahjoü, om eene overeenkomst met hem tot stand te
brengeny ald. — De onderhandelingen met anjou worden geopend^ bl. 393. — Verschil
over sommige punten, waarhij de Staatsche afgevaardigden weinig rekkelijkheid toon-
den ten aanzien van 's Hertogs voorgsetelde wijzigingen, ald. — Inhoud van het ver-
drag tusschen anjou en de Staten gesloten ^ bl. 394. — Nadere bepalingen hij dit ver-
drag gevoegd, bl. 395. — Anjou schrijft den Staten eenen aller hoffelijkst en brief vol
schoone beloften, bl. 396. — Aanmerkingen op het aannemen van het Verdrag, ald.—
Verschillende gevoelens waarom oranje zoo genegen was ^ aan anjou de oppermagt
der Nederlanden aan te bieden, bl, 397. — Hedenen waarom de opdragt aan Hendrik
van Navarre hem minder behaagde, bl. 399. — Redenen, welke jan van Nassau deden be-
sluiten do Nederlanden te verlaten en zich naar zijne Duitsche Staten te begeven,
bl. 400. — Zijn dood, bl. 401. — De Hertogin Margaretha van Parma, voormalige
Landvoogdes dezer gewesten, komt in de Nederlanden terug, bl, 402. — Zij wordt hier
gezonden, om de zaken te herstellen, ald. — Parma is ongenegen het beleid der staats-
zaken aan zijne moeder af te staan, ald. — Farnese wordt in de Landvoogdij bevestigd^
bl, 403. — Klagt van den Aartshertog Matthias aan de Algemeene Staten, ald. — De
Prins verdedigt het gedrag der Staten, ald. — De villiers Aee/i, op last van den Prins,
de welsprekende Apologie of Verdediging des Prinsen van Oranje tegen de beschuldigin-
gen van den Koning van Spanje opgesteld, bl. 404. — Inhoud van dit gedenkwaardig
stuk, ald. —« ^s Prinsen Verweerschrift wordt den Algemeenen Staten, te Delft verga-
derd, aangeboden en voorgelezen, bl. 417. —De Prins verzoekt den Staten, dat zij
willen goedvinden en gedoogen, dat hij zijne Verantwoording door den druk hekend
make, ald. — Het Verweerschrift wordt in verschillende talen overgezet, gedrukt, en
aan de voornaamste Hoven van Europa gezonden, ald. — Zijn begeleidende hrief ,^Χά.—
Redenen waarom oranje niet eene gematigder taal gebezigd heeft^ bl. 418. ·~ De Ko-
ning van Spanje heeft op de beschuldigingen van den Prins nimmer geantwoord,
bl. 419. — Redenen van onderscheidene schrijvers, waarom dit riiet geschied is, Ά\ά.—
Antwoord van oranje op de beschuldiging van filips, waarom hij de wapenen tegen
zijn wettigen Heer had opgevat, bl. 420. — Rennenberg slaat het beleg voor Steenwijk,
bl. 421. — Moedig gedrag van kornput , ald. — Moedig gedrag van aart van gronin-
gen , bl. 422. — Rennenberg eischt de stad op, doch wordt afgewezen, ald. — Hij
7naakt zich van onderscheidene plaatsen in Friesland meester, ald, — Kornput onder-
houdt de gemeenschap met de Bondgenooten, bl. 423. — Kloekmoedige verdediging van
Steenwijk, ald. — Rennenberg poogt Enkhuizen en het Noordelijk gedeelte van Holland
voor zich te winnen^ bl. 424. — De Staten zenden krijgsvolk tot ontzet raw Steenwyk,
ald. — Norris weet manschappen in de stad te krijgen, bl. 425. — Verraderlijk ge-
drag van willem van montfoort , Drossaart van Hattem, ald. — Een list van rennen-
berg, om Sleenwijk te verrassen, wordt verijdeld, ald, — Eene vernieuwde opeisching
van rennenberg wordt andermaal afgeslagen ^ bl. 426. — Tweegevecht tusschen tomaso
en williams, ald. — Norris poogt een ontzet te bewerkstelligen, ald. — Groote versla-
genheid over het mislukt ontzet, bl. 427, — Nobris legert zich te Sleenwigkerwolde,
ald. — Rennenberg breekt het beleg op, bl. 428. — Groote blijdschap over het ontzet,
ald. — Kornput en de bezetting ontvangen geene belooning voor hunne krachtsinspan^
ning, ald. — Besmettelijke ziekte, ald. —Rennenberg verliest onderscheidene plaatsen,
en sonoy beinagtigt Stavoren, bl. 429. — Krijgsbedrijven van de Staatsche en Renmn-
bergsche krijgsbenden, ald. — De Graaf van Rennenberg sterft, bl, 430. — Zijne afkomst,
karakter en bekwaamheden, ald. — Ter regeling van onderscheidene zaken begeeft de
Prins van Oranje zich naar Leeuwarden, bl. 431. — Het vaststellen van het verdrag
met anjou wordt ten einde gehragt, ald, — Anjou ontvouwt aan de Rijksvorsten de
redenen, waarom hij het bewind van de Nederlanden op zich genomen heeft, bl. 432. —
De oprigting van een Raad van State, om. met den Hertog te regeren, wordt vastge-
steld, ald. ·— Op de dagvaart, door den Prins beschreven, worden onderscheidene
gewigtige zaken behandeld, bl. 434, — Kerkelijke oneenigheden te Utrecht, bl. 435. —
Te Haarlem, bl. 436, — Te Amsterdam, bl. 437. — Eerste plakkaat in Holland tegen
XI
de Roomschgeziiiden afgekondigd ^ ald. — In Brussel tvorden de kerken en kloosters
gesloten, aki. — In Antwerpen de altaarstukken uit de kerken gehaald— krijgsbe-
drijven in Henegouwen, bl. 438. — Poging van den Spaanschen gezant, om Vlissingen
te vermeesteren, ald. — Parma, slaagt in zijn toeleg op Breda, bl. 439. —Oranje ver-
groot zijn aanzien en zijne bezittingen in de Nederlanden aanmerkelijk door het
markgraafschap Veere en de heerlijkheid Vlissingen, bl, 441. — De Hertog van Anjou
maakt toebereidselen tot zijn vertrek naar de Nederlanden, bl. 442. — Men stelt in
Holland weinig vertrouwen op de Franschen, ald. — De Aartshertog Matthias verlaat
de Nederlanden, ald. — Vergadering der Algemeene Staten te s'Gravenhage, bl, 444. —
Des Prinsen inhuldiging wordt gevolgd door de geheele afzwering van filips , ald. —
Aanhef van dit merkwaardig staatsstuk ^ ald, — Alle ingezetenen worden van den
eed aan den Koning ontslagen, bl. 445, — De gewigtige verandering heeft niet overal
terstond, of zonder tegenkanting plaats, bl. 446. — Door buitengewone gemagtigden
verdedigen de Staten van Holland hunne handelwijze, ten aanzien des Konings, op den
rijksdag te Augsburg, bl. 447. — Onderzoek of de afzwering van filips II wettig was,
en de Nederlanders daartoe geregtigd waren, ald. — Gevoelens van onderscheidene
Schrijvers, zoowel van vroeger en als van lateren tijd, hierover getoetst ^ bl. 448.
TWEEDE HOOFDSTUK.
BX2lS€HOUWI]liO
VAN DEN
MAATSCHAPPELIJKEN TOESTAND VAN NEDERLAND
VAS
1300-1581.
Gezag der Graven van Holland, bl. 479. — Adel, ald, — Invloed van den Derden
Stand, bl, 480. — Inkomsten der Graven, ald. — Staten, bl. 481, — Dagvaart, bl.
482. — Oproeping der groote steden, ald. — De Derde Stand zoekt zich van den Adel
vrij te maken, bl. 483. — Regering in Zeeland, bl. 486. — Utrecht, ald. — Overyssel,
bl. 488. — Drenthe, bl. 489. — Groningen, bl. 494. — Friesland, bl. 496. — Gelre, bl.
498. — Braband, bl. 502. — Algemeens Staten, bl. 504. — Staatsbestuur, bl. 505. —
Stedelijk bestuur, ald. — Vroedschap, bl. 506. — Gilden ^ bl. 507. — Schutterijen,
bl. 511. — Belastingen, bl. 515. — Regtsbedeeling, bl. 518. — Hooge Raad, bl. 523,
Staande legers, bl. 525. — Buskruid en handvuurwapenen^ bl, 527. — Zeewezen^ bl.
528. — Schepen, bl. 530. — Geschut, bl. 531. — Bemanning, bl. 533. — Vaste zee-
magt onder karel V, bl. 534. — Handel en Scheepvaart, ald. —· De Hanze, bl.
540. — Weverijen^ bl. 544. — Haringvangst, ald. —- Gevolgen van dien bloei en rijk-
dom, bl. 545. Wisselhuizen, ald. — Gouden^ zilveren- en koperen muntspeciën,
ald. — Gevolgen van de schaarschte van het geld^ bl. 546. — Weelde, bl. 547. —
Eetzalen, bl. 548. — Geregten^ ald. — Wijnen, bl. 549. — Maaltijden der burgers,
bl. 550. — Feestmalen, ald, — Jokmaal, ald. Huizen en huisraad^ bl. 554, —
Zeden, bl. 555. — Gebruiken, bl. 556, — Bijgeloof, bl. 558. — Kloosters en Geeste-
lijken, ald. — Geestelijke Ridderorden, bl. 572. — Broederschap des Gemeene Levens,
bi. 563 — Verdienstelijke mannen, ald. — Boekdrukkunst, bl. 564. — Kunsten, bl.
565. — Nieuwe Schilderschool, ald. — Kunsten beoefend in de kloosters, bl. 566. —
Letteren, bl. 567. — Verdienstelijke mannen, ald. — Geschriften, bl. 668. — Rede-
rijkers, bl. 575. — Invloed hunner Mysteriën en Spelen Tan Sinne op het volk, bl, 576.
mm
PLAATSING DER PLATEN EN PORTRETTEN.
kornelis dirkszooti.
GeTangenneming van de robles.
Elbertüs leoiwhus.
pieter ernst, Graaf van Mansfeldl
Mr. paulus buys.
Inlogt van Willem I te Utrecht.
Filips van groy, Hertog van Aar schol.
Nigolaas ruycuaver.
Alexander farnese, Hertog van Parma.
Mr. willem bardes, Burgemeester en Raad der stad Amsterdam.
Uitzetting der regeringsleden te Amsterdam.
Don jan van oostenrijk.
Maximiliaan de πενιν, Graaf van Bossu.
Filips, Graaf van Hohenlo.
.ToHAN, Graaf van Nassau.
Fran^ïois van valois, Hertog van Anjou.
Handteekeningen van eenige voorname Personen enz
De uitvinding der Boekdrukkunst
tegenover Blz.
9.
50.
114.
150.
180.
182.
216.
250.
256.
250.
21)2.
270.
284.
590.
400.
442.
478.
564.
NB. Deze plaat is reeds bij de Zeventiende Aflevering van het Tweede Deel, Tweede
Stuk uitgegeven.
regel 1 van boven: Tegen zestien ten honderd; lees: Tegen zes ten honderd.
» 26 » )) Het was echter zeker niet met zijne goedvinding; lees:
Het was zeker niet met oranj's goedvinden.
)) 4 )) » Vastgesteld, 'sKonings naam enz.; lees; vastgesteld, het-
geen zij ruim een jaar te voren besloten hadden, om,
namelijk, 'sKonings naam enz.
» 24 » » Uit de schutters; lees; Uit de schutters en poorters.
Blz. 24.
)) 2156.
» 444.
484.