AL(ii:ili:Ki\K (iES(:HIEI>E\IS
η* '
i »>», m
ifiHf(.sii: Tf>i im» ιιΐίΐ>«\.
»ΚΕΟε DECI..
\ hi.i n\fi läüj ich i?f>3
© « Γ 0 I c .i 1 tl li«
-ocr page 2-mm.
\ s'-f ·■ f
I ^^ 1
μ.:*·
-ocr page 3-van be
afzwering van FILIPS II
tot deïc
Μ υ Ν S τ Ε R S C Η Ε Ν VREDE.
1581—1βΊ8.
-ocr page 4-Vier a/hveringen van lief Π Ρ deel 1" stuk der Algemeene Geschiedenis des Vaderlands
waren in hel lichl verschenen, loen ik werd aangezocht om de voorlzetling van dit belang-
rijke werk op mi] te nemen.
Ik acht mij verpligt, met naauwkeurigheid aan te duiden, welk gedeelte van dit stuk
door mijnen hoogst verdienstelijken voorganger, wijlen D'. j. p. arend, bearbeid is.
Behalve de genoemde afleveringen [bi. 1—112) waren nog twee en een half vel {hl. 115^—
155) in drukproef voorhanden, benevens nog eene bladzijde copij. Buiten de noodwendige
vcrl)eleringen en eenige onbeteekenende bijvoegselen, zijn die onveranderd afgedrukt, zoodat
mijn aandeel aan dit stuk op bl. 13ö begint.
Tol mijn leedwezen heb ik van de uitgebreide kennis van d'. arend op het gebied der
vaderlandsche geschiedenis lot het voortzetten van zijnen arbeid geen voordeel hunnen trekken.
De door hem nagelat ene aanteekeningen hadden geenszins, gelijk men niet zonder grond
vermoedde, tot het door hem nog onbearbeide tijdperk, maar tot andere onderwerpen betrek-
king , en een plan voor de bewerking van het vervolg is in zijne nalatenschap niet gevonden.
Het eenige stuk van dien aard, dat ik bekomen heb, bestaat in een uittreksel uit de gewig-
tige Gorresponclence of robert dudley, Earl of leigester, edited by john bruge, waaruit
arend de gewigtigsle plaatsen ter zijner herinnering opgeteekend had.
Gelijk ik in hel algemeen getrachl heb om dil ^ sink, althans hij de aanvankelijke
voortzetting, in den geest en op de wijze van mijnen voorganger te vervolgen, zoo heb ik
ook gemeend zij?ie spelling der eigennamen hierin ie moeten behouden. Enkele verschillen
mogen hunne verschooning vinden in het gemis van registers op de vorige deelen, waardoor
hel dikwerf m,oeijelijk viel, de door d^ arend aangenomene schrijfwijze na te slaan. Slechts
ééne afwijking heb ik mij opzettelijk veroorloofd. Toen het portret van oldenbarnevelt
zou vervaardigd worden, kwam- de spelling van zijnen naam met eene τ aan het eind
overeenkomstig de Resoluliën van Holland en de onlangs door het Historisch Genootschap te
Ulrechl uitgegevene Verhooren, om, van andere geschriften niet te gewagen, mij zoo verkies-
lijk voor, dat ik niet geaarzeld heb in dit opzigt van mijnen voorganger a f te wijken, en
sedert ook in den tekst die spelling gevolgd heb.
Indien mij de tijd en de krachten geschonken worden, die deze veelomvattende arbeid
vordert, hoop ik met eenige meerdere beknoptheid, dan in de laatste stukken in acht in
genomen, binnen weinige jaren dit werk te voltooijen.
Ü. VAN JIEES.
Utrecht, 24 Decembcr JSSfi
ii
i·--
'Êk
^rjnji^s^yjittrw^ η tj. «ijctt
van de
tot den
Nadat de groote zaak der afzwering Tan Koning filips , als Heer der Nederlanden, 1581—
gescliied Avas, begaf zich de Prins van Oranje over Middelburg naar Gent^ zoo >γο1
om de zaken aldaar te regelen, als den vijand in het oog te houden, wiens ruitery
den ^yeg naar Sas van Gent oprukte (1). Gelderland, Utrecht, en Overijssel besloten
inmiddels, oranje het opperbewind (Overste Gouvernement) op te dragen, mits hij een
bekwaam gezagvoerder onder zich aanstelde, welke «zoo in zaken van staat als oorlog
in 's Prinsen afwezen, nevens de Staten van den Lande, het oppergebied en beleid zou
hebben (2)". Ondertusschen was de Hertog van Anjou met een leger van tien- of
twaalf duizend man voetvolk en vier duizend ruiters, waaronder men de bloem van t8v.
den Franschen Adel telde, voor de stad Kamerijk verschenen, welke door parma naauw ^af^j
werd ingesloten en waar de nood tot het uiterste gestegen was (3). Hij bood den Spaanschen 1581
Veldheer den slag aan, doch parma, welke het niet raadzaam achtte dien aan te ne-
men, daar 's vijands magt de zyne ver overtrof, brak het beleg op en wierp zich in
(1) Documents Hisloriques, T. 11. p. 274 , 298 , 302,
(2) Zie den brief der Staten van Vircc/ii bij kluit, JJisi. d. Holl. Staatsr. D. 1. bi 422r-426
croes v. prinsterer, in dc Archivcs de la Maison d'Orange, T. VII. p. 550.
(3) Zie Alg. Gcsch, d. Faderl. D. II. St. VI. bl. 442.
-ocr page 7-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581— Valencienncs. Anderen meencn, dat farnese door dezen aftogt de Misnoegden
{Malcontenten) wilde overluigen, dat zij , zonder de hulp Tan vreemde benden, legen
hunne vijanden niet opgewassen waren. Zeker is, dat de mislukte belegering van Ka-
onerijk, helvvelk zich een jaar lang heldhaftig had verdedigd, en de vermaningen van
i)e roubais, den vriend van parma, de Misnoegden bewogen hebben, in het terugroe-
20 v, pen der Spaansche benden te bewilligen (1). Anjou werd onder hel vreugdegejuich
imand ^^^ ingezetenen, als redder en verlosser in de stad ontvangen, en hem de titel van
1581 Beschermheer vart, Kamerijk gegeven (2). De zege had geen enkelen droppel bloeds
gekost. Slechts was de Burggraaf van Tiirenne, iienri de la tour , in handen der Span-
jaarden gevallen, uit welke hij met veel moeite eerst na verloop van drie jaren
legen een losgeld van drie en vijftig duizend kroonen geraakte (5). Anjou toog den
volgenden dag naar Arleux en L^escluse, deed den vijand wijken, en dwong eerlang C/m-
Icau en Camhresis tot overgave. De Stalen en de Prins van Oranje drongen ernstig
by hem aan, zijnen zoo gelukkig aangevangen logt te achtervolgen en verder in de
Nederlanden te rukken. Maar tweedragt onder de Fransche Bevelhebbers, de geringe
lust der meeslen, een winterveldtogl mede te maken, en het verlangen der talrijke
vrijwilligers, naar hunne haardsleden terug te keeren, nooplen akjou zijn leger te ont-
binden en de vrijwilligers af te danken. De bezoldigde benden zond hij later over
Calais langs de kust naar Vlaanderen. Hij zelf slak over naar Engeland, om van
ELIZABETH den benoodigden bijstand tot onderschraging van den krijg in de Nederlanden
Ie verzoeken; maar inzonderheid, om de hand dezer maglige en sluwe Vorstin te ver-
werven, die hem blijkbaar meer beloofde, dan zij genegen was te bewilligen (4).
De Stalen bevonden zich ondertusschen in de grootste verlegenheid. Het ontbrak
hun aan middelen een leger bijeen Ie brengen, in slaat parma het hoofd te bieden.
(1) Documenis IJist. T. 11. p. Sil.
(2) Over het beschermliccrscliap (prolcctorat) van Kamerijk, zie Docum, ÏHst. T. 11. p. 16 (1).
(3) Docum. llist. T. 11. p, 330, 342, 348. Tup.e?i?ie, later door he^'dr1k IV tot Maarschalk van
frankrijk vcrlicvcu, Imwdc iu 1594 mc(, elizabeïu van Nassau, ecnc dochter van Prins willem 1.
Uit dit huwelijk ontsproten Iavcg zonen, van welke de jongste de beroemde m.vréchal de turesne
geweest is.
(4) oarnero, llist. de las Guerras Civiles, p. 167—169. strada, de Bello Belg. T. 11. Lib, IV.
p. 219, 220, 221, 222. campana, della Guerra di Fiandra, ï. II. p. 27, 28. bektivoglio,
Noderl. llist. bl. 333, 339. le petit, Chron. d. Holl. Τ. 11. Liv. Xll. p. 426. ciiappuys, llist.
Gén. d. 1. g. d. Fl. Liv.V. p. 299. iiaraeus, Annal. Brab. ï. 111. p. 330. bor, llist. d. Nederl.
Oorl. D. 11. B. XVI. bl. 286, 287. v. meteren, llist. d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 200. hooft,
Nederl. llist. B. XVllI. bl. 793—795. llist. d'alexandre farnese, p. 142—144.
DES VAÜERLAINDS. 565
welke naar Vlaanderen oprukte en dagelijks uit Spanje de verzoehle Terslerking Ie 1581—
gemoet zag, om aanvallender^γijze op yerscliillende punten te handelen. Wel was q ^
Eindhoven door de Staatsoliën stormenderhand ingenomen (1), maar parma , nadat hij Herfst-
eene poos de wegtrekkende Fransche benden had vervolgd, sloeg onverNvachts het be- i'ssi
leg voor Doornik, terwijl de Opperbevelhebber, de Prins yan Espinoi, er met een groot 3 v.
Wijn-
gedeelte der bezetting was uitgetogen, om St. Ghislain te vermeesteren. 3Iaria filippa , maand.
naar anderen, filippa ghristina van lalaing, espinoi's echlgenoote en zuster van emma-
pruEL VAN LALAiNG, het Opperhoofd der Misnoegden, nam het bevel in de stad op zich.
Door eigen voorbeeld moedigde zij het krygsvolk aan, zich tot het uiterste te verdedi-
gen, en spaarde zich zelve zoo weinig, dat zij bij het afweren van eenen der vijandelijke
aanvallen, een schot in den arm ontving. Het naderend gebrek aan krijgsvoorraad en
levensmiddelen, de weinige hoop op ontzet, en hel eenparig gevoelen der Regeringsle-
den , Hoplieden en soldaten, dat het onmogelijk Λvas de stad langer Ie houden, bewo-
gen de moedige vrouw, met parma in onderhandeling te treden. Zij bedong en ver- 30v.
kreeg eervolle voorwaarden, en trok aan het hoofd der bezetting met vliegende vaan-
dels, brandende lonten, geweer en pakkaadje uit Doornik. De burgers, zonder eenig
onderscheid, werden van 's Konings vergiffenis verzekerd, in hunne oude voorregten
en gewoonten bevestigd, en in het bezit hunner goederen gelaten; slechts moesten zij,
lot afkoop der plundering, tweemaal honderd duizend gulden opbrengen en voorts den
Koning als hun natuurlijken Vorst en Heer erkennen (2). Parma voorzag Doornik van
eene sterke bezetting, en maximiliaan de morillon, Aartsdeken van Mechelen en
Vicaris Generaal van gbanvelle, werd er tot Bisschop aangesteld (3).
Een aanslag der Spaanschen een weinig later op Bergen op Zoom, liep niet zoo
gunstig af. Op bevel der Staten, lagen hier eenige vaandels Fransch krijgsvolk van
be la garde's afdccling in bezetting. Dit verdroot jan van wituem, Heer van Ber-
(1) Docum, Iliat. T. II. p. 305.
(2) Capilulalion accordeé par Ie Prince de Parme ä la ville de Tournay, in gachard, AnalecL
Mg. p. 369—372.
(3) Archives de la Maison d'Orange, ï. Vlll. p. 21, 64. οΑηκΕκο, Ilist. de las Guerras
Civiles, p. 169. strada, de Bello Belg. T. II. Lib. IV. p. 223, 241—246. campana, della
Guerra di Fiandra, ï. II. p. 29—31. hextivoglio , Nederl. Ilist. 1)1. 343—347. le petit, Chro?i.
d. Holl. Τ. II. Liv. Xlll. ρ. 436, 437. chappuys, Ilist. Gen. d. l. g. de Fl. Liv. YI. p. 304,
305. UAKAEus, AnnaL Brab. T. III. p. 331, 332. non, ilist. d. Ncderl. Oorl. D. II. B. XVI.
bl. 287, 288. v. METEUEN, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. X. bl. 203. noorr, Nederl. Ilist. B. XVIll.
bl. 795—797. Ilist. ü'alexaxdre farnese, p. 145—152. — Μαπια van lalaing overleed weinige
jaren daarna. Altlians in 1586 huwde de Prins van Espinoi, in tweeden echt, uippoltte db
mo^·t3loße^·ci-hor^έs.
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—sele, welke door huwelijk met eene nicht van den in Spanje overleden Markgraaf
VAN BERGEN, in het bezit van dat markgraafschap geraakt was en doorgaans op het
nabij gelegen kasteel Wouw zijn verblijf hield. In overleg met iiautepenjve , Avelke
hem uit Breda krijgsvolk toezond, en in geheime verstandhouding met eenige burgers,
besloot hij Bergen aan zich te brengen. De stadstimmerman, een pottenbakker, en
5 V, een Roomsche Priester lieten door de opgehaalde valdeur van de sluis aan de
i^pyjj^ Begijnenpoort eenige soldaten naar binnen, Avelke last hadden, om de Houtpoort
1581 te bemagtigen en voor het overige krijgsvolk te openen. Reeds waren driehonderd Wa-
len in de stad geslopen, doch daar de gidsen, welke hun den Aveg zouden wijzen,
zich uit vrees schuil hielden, moesten zij er naar vragen, hetgeen argwaan wekte.
Weldra waren burgerij en bezetting in de wapenen. De vijand, nu op den terugtogt
bedacht, poogde door dezelfde opening Ie ontsnappen, langs welke hij was binnengeko-
men, maar de valdeur was nedergelaten. Velen sprongen over den muur, Avaarbij eeni-
gen in de vesten verdronken. In het geheel bleven zeventig dooden en honderd gevan-
genen achter. Van -withem, onbewust van hetgeen gebeurd Avas, trachtte de Hout-
poort te overweldigen, doch trok in allerijl, zoodra eenige vlugtelingen hem van den
stand van zaken onderrigt hadden, naar zijn huis te Wouw ^ hetwelk hij eerlang aan
PARMA overleverde. De Stalen verklaarden hem hierop voor landverrader en zijne goederen
verbeurd; de timmerman en de pottenbakker werden opgehangen en gevierendeeld.
Evenzeer mislukte een toeleg op Audenaarden, waar de burgery den Bevelhebber, den
Heer van Mansard, verdreven had. Hiervan poogde parma partij te trekken en zond
derhalve, drie dagen na het overgaan van Doornik, eenige benden af, om de stad op
te eischcn, doch de Regering gaf tot antwoord, dat zij met de Stalen van Vlaanderen
vereenigd wilde blijven, en nog kruid en lood genoeg had, om haren wil te doen
eerbiedigen. Niets meer was noodig, om den vijand van de stad te verwijderen, van
welke hij gemeend had, zich zonder slag of stoot meester te maken. Maar ook met
even weinig geluk waren inmiddels eenige aanslagen der Slaatschen bekroond geworden.
Wel was St. Ghislain door den Prins van Espinoi vermeeslerd, doch spoedig daarop
door de Misnoegden hernomen; en de pogingen, Hauierive, Borbourg, en Grevelingen
te verrassen, waren vruchteloos afgeloopen (1).
Ondertusschen was in de Noord-Oostelijke gewesten de krijg, doch, gelijk in de Zui-
(1) carxero, Ilist. de las Guerras Civiles, p. 169. campana, dclla Gtierra di Fiandra, T. Π.
p. 31. bentivoglio, Nedcrl. IlisL hl. 347. le γετιτ, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XIII. ρ, 437,
438. ciiAPPuys, Ilist. Gen. d. l. g. d. FL Liv. VI, p. 305. iiauaeus, Annal. Brah. T. III. ρ. 333.
bor, Ilist. d. Nedcrl. Oorl. D. II. B. XVI. bl. 288, 289. v. meieren, Ilist. d. Nederl. Oorl.
B. X. bl. 214 verso, hooft, Ncderl. Ilist. B. XVIII. bl. 795, 797, 801. Doaiments IM.
T. II. p. 316.
DES VAÜERLAINDS. 565
delijke, door gebrek aan geld van beide zijden niet met nadruk voorlgezet. Tot op-1581—
volger Tan κΕΤίΝΕΝΒΕκα had parma. den Spanjaard Francisco verdugo benoemd, vroeger
stalknecht van den Graaf van Mansfeld, met wiens natuurlijke dochter hij vervolgens
gehuwd was, maar die zich door groote krijgsbekwaainheden had onderscheiden. Hij
kwam met tien vaandels Walen in Friesland, in spijt van maarten sghesk , welke zich
de bewindvoering over dal gewest had toegelegd en bezwaarlijk konde verkroppen,
dat een vreemdeling en van zulke lage afkomst boven hem gekozen was. Dit echter
verbrak niet tusschen hen de goede verstandhouding. In Oogstmaand maakte schenk,
niet ver van de stad Goor, zich bij verdrag meester van eene schans, in welke de
Overste ijtsselstein zich met acht- of negenhonderd man voetvolk en honderd twintig
ruiters geworpen had. ÏJsselstein en de andere hoofdlieden waren hem door de
bezetting uitgeleverd, welke voor zich vrijen aftogt bedong. De vijanden zelve echter
deden den soldaten hunne schandelijke trouweloosheid boeten; zij schudden er een groot
gedeelte van tot op het hemd toe uit en bragten er wel honderd om het leven, zeker
buiten schuld van sguenk , welke zelfs eenige dezer schenders van het verdrag met
eigen hand doorstak. Om denzelfden tijd bemagtigde verdugo het dorp Reide, gelegen
op eenen uitham diep in den Dollaart, waar onlangs de Heer van Nijenoord de
Koningschen uit verdreven en zich versterkt had. De Staatschen hadden nu de Omme-
landen geheel ontruimd. De Landraad, aan de Noordzijde der Maas ingesteld, begaf
zich onmiddellijk naar Leeuwarden, om het verloop van zaken te herstellen, bragt al
het krijgsvolk uit de omstreken te Kollum onder den Overste norris bijeen, deelde eene
maand soldij uit, en verschafte eenige metalen veldstukken. Middelerwijl had ver-
dugo zich met vier en twintig vaandels voetvolk en vier kornellen ruiterij te Noord-
hoorn gelegerd. Gedrongen door de ongeduldige Friezen, rukte norris niet twee dui-
zend man te voet en vijfhonderd te paard den laatsten van Herfstmaand door de ves-
ting Nieuwerzijl, een halve mijl van Noordhoorn, om de Koningschen aan te tas-
ten. Verdugo schaarde terstond zijne benden in slagorde. Woedend viel de Staatsche
ruiterij op de Spaansche aan, die tot achter Noordhoorn terug gejaagd werd. Inmid-
dels was ook het wederzijdsche voetvolk handgemeen geworden en de overwinning
scheen zich voor norris te verklaren, toen zijne benden , bij het overtrekken eener sloot,
in wanorde geraakten. Verdugo hieuw er op in, en dreef den vijand tot aan het geschut
terug, hetwelk schandelijk verlaten werd. De nederlaag der Staatschen was volkomen.
Zij hadden al hunne Hoplieden, bijna de helft van hun voetvolk, eenige ruiters, vijf
veldstukken, achttien vaandels, en een aantal wapenen, onder het vlugten weggewor-
pen, verloren. Norris had een schot in de regterhand ontvangen. Hij, Graaf lodewijk
•WILLEM van Nassau, die zich uiterst dapper gekweten had en op wiens wapenrusting
vijf kogels waren afgekaatst terwijl een zesde hem aan het regier been kwetste, en eenige
anderen moesten zich, met den degen in de vuist, een weg door de overwinnaars banen,
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—Tan Avelke achtlien of twintisr onder hunne slagen vielen. Verdugo had bii dit ge-
1584 .. . J ö
vecht lusschen de vijf- of zeshonderd man, doch Lijna niemand van rang verloren.
Hij vervolgde zijne zege, verschanste zich Ie Visvliet en Ie Grijpskerke, en berende
Nicuwcrzijl, dat met eenige Friesche vaandels onder stein van malsen was be-
zet gebleven en de vlugtelingen had ingenomen. Doch het openzetten der slui-
zen en het doorsteken van een dijk, de gestadige regen, ziekten en gebrek, en bo-
venal de muiterij der soldaten over wanbetaling noodzaakten hem, na drie weken toevens,
op te breken. De belegerden vielen op zijne achterhoede aan, versloegen er van veer-
tig man en namen vyf en twintig gevangen. Nieuwerzijl, Dokkum, Sloten, Stavo-
ren , de Kuinder, de Lemmer en Blokzijl werden versterkt en van krijgs- en mondbe-
hoeften voorzien, om tegen den aanval bestand te zijn, welken men in het aanstaande
voorjaar te gemoet zag (1).
Terwijl Doornik door parma belegerd werd, hetgeen alom in de Vereenigde Gewes-
ten schrik en ontsteltenis verspreidde, trachtte de Prins van Oranje, doch te vergeefs,
de oude geestdrift te ontvonken, welke zoo dikwerf het vaderland van den rand des
verderfs gered had, den gezonken moed weder op te beuren, en de Algemeene Staten tot
krachtig handelen aan te sporen. Nadrukkelijk, maar zonder vrucht, had hy meer dan
eens de trage Staten van Vlaanderen tot krachtsinspanning vermaand (2). Even merk-
waardig als verdiend is de harde taal, met welke hij de Afgevaardigden der Algemeene
Staten in eene vergadering te Antwerpen aansprak, juist op den dag dat Doornik bij
verdrag overging. «Mijne HeerenI Toen de Aartshertog Matthias het bewind van
zaken nederlegde, eindigde tevens het mijne van Algemeen Sledehouder. Op verzoek
der Staten nogtans en in de hoop op het volbrengen hunner beloften, heb ik mij
laten bewegen, den last der regering weder op mij te nemen nevens den Raad,
dien men tegen het einde van de naastkomende Louwmaand zou aanstellen. Maar de-
wijl de zaken steeds den vorigen sleur volgen, word ik gedwongen, zoowel tot ont-
lasting van mij zeiven en van mijne eer, als ten oorbaar van het Algemeen, u rond-
weg Ie openbaren, hoe het daarmede gelegen is. De vijand heeft dit geheele jaar door
het platte land naar lust afgeloopen, evenwel, door Gods genade, geene plaats door
(1) Archives de Ia Maison d' Orange, Τ. Vlll, ρ. 13, 15—17, 21, 22. rnEsmcA, Memoriert,
bi· 473, 483, 484. carneuo, Hist. d. l. Guerras Civiles, p. 168. stbada, de Bcllo Belg. T. 11.
Lib. IV. p. 229—231, campana, della Guerra di Fiandra, T. II. p. 25, 26. BEJiTivocLio, Nederl.
Ilist. bl. 337. bor, Hist, d. ]Nederl. Oorl. D. 11. B. XVI. bl. 276, 285, 286. v. meteren,
Hist. d, Nederl. Oorl B. X. bl. 197, 204 verso, hooft, Nedwl. Hist. B. XVIII. bl. 784, 790—
793. v. REYD, Nederl. Gesch. Β. Π. bl. 30.
(2) Zie 's Prinsen brieven van den 19^®» en 23'»«" van Herfstmaand 1581, in de Archives de la
Maison rf' Orange, Τ. VIII. ρ. 12, 13.
beleg veroverd. In Friesland, Gelderland, en Braband schoten zijne yerdeeldekrachten 1581—
daartoe te kort. De zenuw zijner magt, namelijk zijne Toortreffelijkste hoofdlieden en
krijgstuig, heeft hij gebruikt in Artois en Henegouwen, die het meest te vreezen
hadden, en voornamelijk legen Kamerijk en Doornik, welke steden hij wist van veel
grooter belang te zijn, dan wij ons lieten en als nog laten voorslaan. Het is hem
daar mislukt door de standvastigheid der burgers van Kamerijk en het ontzet, eindelijk
door den Hertog van Anjou aangebragt, waar zij zich op verlieten. Anders ware die stad,
ja ook Doornik, lang verloren geweest en de vijand lot in het hart van Vlaanderen en ^m-
ftöwci doorgedrongen, tot onwaardeerlijk verlies van het gerijfdier gewesten. Reeds een jaar
geleden waarschuwde ik der Slalen gemagligden voor dit gevaar en toonde aan, hoe men het
met drie duizend uitheemsche ruiters en twee afdeelingen soldaten te werven konde voor-
komen. Dat men dit gevaar ontgaan en/i^amm)"/!,; behouden is, mogen wij Gode en den Her-
tog van Anjou danken, Avant aan ons gelaat scheen, als of wij die stad wilden kwijt wezen.
Thans wordt Doornik gekneld, en het mangelt ons aan middelen, ik spreek niet van
ontzetten, maar om den vijand onder de oogen te durven komen. Vraagt men mij, door
wiens schuld? Ik antwoord, door de uwe. Mijne Heeren , en van al degenen, welke mijnen
raad in den wind sloegen. Hadden wij het bovengenoemde krijgsvolk bijeen gehad
en onze benden bij die des Herlogs gevoegd, toen deze zich zoo manhaftig te velde
vertoonde, de krijg zou op dit oogenblik van uwen hals, de vijand over de Maas ge-
jaagd zijn, terwijl wy nu, integendeel, eene onzer voornaamste sleden in den uitersten
nood en zoo weinig kans lot hare verlossing zien. Het blijft echter steeds het oude en het-
zelfde derwijze, dat ook het aanslaande jaar ons met grooter onheil dreigt; want lot de
algemeene zamenkomst der Blaten, welke reeds vóór drie maanden hier ter stede be-
hoorde plaats te hebben, wordt nog geen schijn altoos bespeurd, even alsof men van geenen
vijand wist, daar wij nogtans zijn geschut voor 7)oor/u7c hooren donderen, en zijn stormen op
die stad, als 't ware, aanschouwen. Uit geen onverstand, Mijne Heeren! spruit deze ach-
teloosheid, maar enkel uit eigenbaat, welke ieders geest zoo bezet houdt, dat
de algemeene welvaart geheel uit het oog verloren wordt. Het volk denkt, dat
een krijg, die hun goed, bloed, en gemoed betreft, hun niet aangaat. Dit baart wei-
gering van geld, hetwelk de gespe van het harnas is, zonder welke het mij en een
ieder van het lijf moet vallen. Hadde ik ooit 'sLands penningen aangeroerd, gelijk
mij sommige kwaadsprekers, tegen hun geweten aan, nadragen, dan mögt men zich
inbeelden, dat mij daarnaar de vingers jeukten. Niet tot dat einde vermaan ik u
des, maar om u te herinneren, dat de zaak u allen te zamen betreft, opdat gij haar
eendragtig ter harte en Ier hand trekt. Doch zoo verre heeft men het tot nog toe niet
kunnen brengen, daar elk gewest, ja, bijna elke stad, haar raad, krijgsvolk, en schat-
kamer bijzonder heeft, zoodat hetgeen, welk veel voor het geheel zou bedragen, wei-
nig aan elk strekt. Men heeft wel eenen Opperraad ingesteld, maar zonder magt. En
1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1581— wat regel kan er zijn op krijsluclit, geldmiddelen , regtsvordering, of andere zaken, waar dc
achtbaarheid onlbreekt? En wat achtbaarheid bij lieden, welken het niet geoorloofd is,
gelijk noch mij noch den Raad, eenen stuiver naar hun goeddunken te besteden? Deze
zijn de grootste misbruiken, die, zoo de Goddelijke genade ons niet tijdig toelicht om er
in te voorzien, den staat zullen te gronde helpen. Deswege bid ik u, Mijne Heeren,
dit te bedenken en der gemeente ook in te scherpen, opdat zij mij heden of morgen
den kwaden uilslag niet wijte. Zoo ik u echter den besten voet zie voorzetten om
het verloop te herstellen, dan zult gij door tastbare bewijzen vernemen, dat ik mij
gehouden acht, dezen mijnen persoon met alles wat in mijn vermogen is bij u op te
zeilen, en mij van dien pligt meen te kwijlen. Let dan, bid ik nog eens, hierop en
des te zorgvuldiger, omdat de laatstingesteldc Regering met Louwmaand eerstkomende
ten einde loopt, wanneer, zoo gij geen beter orde raamt, er geen Oppervoogd in het
Land zal zijn." Eenigen, door deze toespraak getroffen, wenschten het beleid der krijgs-
zaken geheel aan den Prins en den Landraad over te laten; anderen echter waren
van oordeel, dat men tot de overkomst des Hertogs van Anjou moest wachten. Dit
avas het gevoelen der meerderheid; althans de Heer van Dolhain en Doctor johaknes
jüNius werden naar Engeland gezonden, om 's Vorsten terugkeer te bespoedigen (1).
Anjou met een schitterenden sloet van Fransche Edelen en verzeld door justinus
van Nassau, natuurlijken Zoon van den Prins van Oranje, den Heer van Inchy,
en MARKix van St. Aldegonde, was met groote onderscheiding aan het Engelsche Hof
ontvangen. De Koningin schoot hem niet alleen terstond honderd duizend daalders
voor, maar gaf hem ook vele blijken van teederheid, ja, stak zelfs, na een vertrou-
welijk gesprek met hem, eenen ring van haren vinger aan den zijnen, en noemde
hem Moncoeur, in plaats van Monsieur, zoodat men aan het Hof het huwelijk
voor geklonken hield. Ook st. aldegowde deelde in dat gevoelen en gaf er oranje
kennis van, welke er niet den minsten twijfel over koesterde, ofschoon de mornay ,
welke zich bij hem bevond, beweerde en verzekerde, dat deze echtverbindtenis
nimmer zou tot stand komen. De Koning van Frankrijk, daarentegen, verklaarde,
dat zij reeds voltrokken was; en dit werd ook als eene afgedane zaak aan Graaf jak
van Nassau gemeld (2). Te Antwerpen werden vreugdevuren over het huwelijk aan-
gestoken (5). Op bevel van den Prins hield men te Gent een dankdag, maar vóór de
(1) Archives de la Maison d'Orange, ï. VUL p. 38—41. le γετιτ, Chron. d. Holl. Τ. IL
Liv. XII. ρ. 438. BOR, IHst. d. Nederl Oorl. D. II. B. XVI. bl. 289, 290. noorx, Nederl
im. B. XVIIl. bl. 800, 801.
(2) Archives de la Maison d'Orange, Τ. VIIL ρ. 44, 47, 60, 61, ν. hasselt, Stiikk. ν. d.
Vaderl. Hist. Ό, IV. bl. 336.
(3) Archives de la Maison d'Orange, Τ. VIIL ρ. 60.
te
DES VAÜERLAINDS. 565
godsdienstoefening was afgeloopen, verwiüigde een hveede bode van st. aldegonde , dat
ELizAEETn plotseling de onderhandelingen met den Herlog liad afgebroken. Nq besloot
ANJOu naar de Nederlanden terug te keeren. De Koningin deed hem echter nog hoop
voeden, bood aan het Fransche Hof nieuwe voorslagen aan, en beloofde, dat zij binnen
eene maand, den Hertog naar Engeland zou terugroepen. Deze afwisselende omme-
zwaai van gemoedsstemming in de Vorstin wordt door eenigen toegeschreven aan het
wispelturige, over het algemeen aan het vrouwelijk karakter toegekend en waarelizabeth
voorzeker geene uitzondering op maakte; door sommigen aan de kuiperijen der Rijks-
grooten, welke den invloed van eenen vreemden Vorst duchtten; en door velen aan
veranderde staalkundige omstandigheden en inziglen (1). Zeker is, dat de Koningin zelve
den Hertog tot aan Kantelberg uitgeleide deed, hem vijftien oorlogsschepen en
een aanzienlijken stoet Engelsche Groolen, waaronder de Graaf van Leicester, tot
over zee medegaf, en bij het afscheid nemen betuigde, dat zij indedaad voornemens
was hem te huwen, terwijl zij hem, tot onderpand der vervulling harer belofte, eene
aanmerkelijke som gelds ter hand stelde. Zij gaf hem brieven van aanbeveling mede aan
de onderscheidene Slalen der Nederlanden, en aan den Prins van Oranje, in welke zy hem
haar »tweede ik" noemde. Anjou verliet den achlslen van Sprokkelmaand de Engelsche
kust en kwam, twee dagen later, te Vlissingen aan, waar hem de Prins van Oranje
en andere voorname Nederlandsche Heeren onder veel eerbewyzen en vreugdeblijken
verwelkomden. Hij werd des anderen daags te Middelburg feestelijk ingehaald, bezocht
voorts de andere sleden van Walchercn, en vertrok den zeventienden van Sprokkel-
maand met zijn talrijk gevolg in vier en vijftig schepen naar Anlwerpen. Hier ston-
den, bij zijne komst, wel twintig duizend gewapende burgers langs den oever ge-
schaard. Onder het geschal der trompellen, het luiden der klokken, en het bulderen
van het geschut der stadswallen, hetwelk door dat der schepen beantwoord werd,
stapte de Hertog aan wal bij het dorp Kïcl, op een geweerschot afstand van de stad
en met twintig vaandels burgers en hunne ruiterij bezet. Plegtig werd hij er door
de stedelijke Regeringsleden te paard ontvangen, en met zijn gevolg naar eene prachtig
versierde slellaadje geleid, achter het kasteel op eene bekoorlijke plek opgerigt. De
Staten van Braband en de Prins van Oranje^ welke zijne komst aldaar verbeidden,
logen hem nu te gemoet, en stegen, na de eerste pligtplegingen, er weder op mei de
voornaamste Engelsche en Fransche Edelen en den Hertog, welke in eenen met goud-
laken bekleeden zetel geplaatst werd. In hun naam begroette hem dc GriiTier akdries
HESSELS in eene sierlijke redevoering, welke hij op eene gepaste wijze bcant-
(1) Vertj. liet oordeelkundige cn doonvroehte werkje van Blr, hügo beueumas, Oldenbarneveld,
de Staten van Holland, en Leycester, bl. 34—45. v, cobvin-wieusbitzky, de Tachtigj. Oorl.
D. 111. 1)1. 531—534.
III Deel. 1 Stuk. 2
l5Si—
1584
1 v.
Sprot-
keltn.
1582
19 v.
Sprok-
kel ui.
it
1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
................................................................................................... -.Ι·Μ··..»·1··Μ·Ι __ I
—woordde en de Staten minzaam dankte, dat zij liem, »onder zoo vele raagtige Vor-
sten, verkozen hadden, om hen van den overlast en de dwingelandij der Spanjaarden te
verlossen, en de Nederlanden naar hunne wetten, gewoonten en voorregten te regeren."
Hij verzekerde tevens, »dat de billijkheid himner zaak en de eer en liefde, welke zij hem
betoonden , hem bewogen hadden, hen te beschermen en bij hunne oude vrijheid te hand-
haven , waartoe hij alle middelen wilde aanwenden hem van Gode verleend, en die, welke
het den Koning, zijn broeder, en der Koningin van ^'«^'eiaiic? goedgunstig behagen mogten
hem te verschaffen; ja, dat hij zijn eigen bloed en leven daarvoor gewilhg zou opofferen."
Toen las hessels de punten van de Blijde Inhomste der Hertogen van Brahand den
volke voor. Aiijou, reeds in Zeeland door den Prins van Oranje van alles inge-
licht, maakte geene zwarigheid, zich er aan te onderwerpen. Ook dit werd den volke
en tevens de inhoud van den eed medegedeeld, welke voorts door den Kanseher van
Brahand in het Fransch den Hertog voorgelezen, en door hem van woord tot woord
nagesproken werd. Hierop vertoonde uessels aan de zamengevloeide menigte, hoe de
Hertogen van Brahand bij hunne inhuldiging gewoon waren een tweeden eed af te
leggen aan de Baanderheeren, Edelen, Staten, en alle Landzalen, dat zij hun zouden
zijn regtvaardige Vorsten, en hen niet naar willekeur en geweld, maar naar hunne
wetten en vrijheden regeren. Als dit insgelijks door den Hertog bezworen was, omhing
hem de Prins van Oranje met den hertogelijken mantel van Brahand, van rood karmo-
zijn fluweel met hermelijn gevoerd, en zeide tot hem bij liet sluiten van den hals-
knoop: «Heer, deze knoop moet vast gesloten blijven, opdat niemand uwer Hoogheid
den mantel afrukke." Voorts zette hij hem den hertogelijken hoed, van dezelfde stof
als de mantel, op met de woorden: «Ik bid God, dat gij dit hoofdtooisel lang moogt
bewaren, want thans is uwe Hoogheid zeker en waarachtig Hertog van Brahand.''^ Nu
werd der gemeente de eed der Baanderheeren, Edelen, en Afgevaardigden der Steden
van Brahand aan den Hertog voorgelezen, welke daarop afgelegd en dien Vorst
eerbied, trouw, en onderdanigheid beloofd werd. Thans sprak de Pensionaris van
Antwerpen joiian van der warke, in naam van de stad en het markgraafschap
des Heiligen Rijks, met eene doeltreffende rede aïïjou aan, na wiens antwoord
hij de gemeente aankondigde, »dat de stad en het markgraafschap den eed zou
afleggen, waar God zijnen zegen toe mögt geven, opdat zulk een gewigtig werk
tot verheerlijking van zijnen heiligen naam, heil des Lands, en vermeerdering
van de eer zijner Hoogheid gedege." Na het voorlezen van den eed, legde
anjou dien in de Fransche taal af, en de Burgemeester vatï schoonugven bood
hem een vergulden sleutel aan, als regt van eigendom aan de stad. Hij echter
gaf dezen bewindsman minzaam den sleutel terug met de woorden, »dat hij vol-
komen overtuigd was, dat de Burgemeesters, de poorters, en de overige ingezetenen
de stad, gelijk tot nu toe geschied was, steeds getrouwelijk zouden bewaren." Daarop
DES VAÜERLAINDS. 565
riepen de wapenherauten van Braband, Limburg en Lotharingen met luider stem: ^581—
... ·ι loo4
Vivc Ie Duc de Braband! Onder trompetgeschal werden vijf duizend gouden en zilve-
ren penningen gestrooid, van welke eenige aan de eene zijde 'sHerlogs heeldlenis, en
aan de keerzijde eene zon vertoonden met het omschrift: Fovet et discutit (zij koestert
en verdrijft); andere hadden, in plaats van 's Herlogs heeldlenis, de wapens van
Anjou en Braband met het randschrift: Franeois de France, duc de Brabant. Na deze
plegligheden, hesteeg de Hertog een prachtig uilgedoscht wit Napelsch ros, en trok
met een even talrijk als schitterend gevolg door de Keizers- of Sinfjanspoort de stad
binnen, waar hij op het fceslelijkst en met uitbundige eer- en vreugdebewijzen ontvan-
gen werd. Hij legde voorts eenen bijzonderen eed aan de stad Antwerpen af, en ont-
ving wederkeerig dien van de Regering en burgerij. Inlusschen liet hij een deel gelds 22 v.
onder het volk strooijen, en werd vervolgens op een prächtigen maaltijd len raadhuize ^clm.
onthaald. Den volgenden dag keerden de Engelsche Groolen naar hun Land terug (1). ^^^^
Eerlang werden door den Prins van Oranje de Gevolmagligden der Nederlandsche
Hervormde kerken aan den Hertog voorgesteld, wien zij eene gelukkige regering toe-
wenschten met de bede, dat het hem mögt behagen, op hel voetspoor zijns Grootvaders
FRANS 1, de wetenschappen en de leeraars er van voor te slaan en te ondersteunen.
Anjou verzekerde hen, dat zij, nevens de andere Landzalen, op zijne bescher-
ming konden rekenen, en hij steeds dezelfde genegenheid als vroeger den mannen
van wetenschap en letteren zou toedragen. Van lijd lot tijd kwamen de Afgevaardig-
den der andere gewesten te Antwerpen, om in zijne handen den eed af Ie leggen, en
dien wederkeerig van hem te ontvangen. Dit echter weigerden de Hollandsche,
Zeeuwsche, en Ulrechlsche gelastigden, dewijl zij daartoe niet gemagtigd waren. Dit
moest natuurlijk vreemd voorkomen, aangezien deze gewesten, even goed als de
overige, in 'sHerlogs beroeping toegestemd hadden. Maar hel was geheim gehou-
den , dat zij de Hooge Overheid aan den Prins van Oranje opgedragen hadden (2),
om het vermoeden te voorkomen, alsof zij zich aan het bondgenootschap wilden ont-
(1) Archives de la Maison d'Orange, Τ. VIII. ρ. 60—64, 67—73. ν. hasselt, Siuldc. ν. d.
Vaderl. llist. D. IV. bl. 342. causeuo, Ilist. d. l. Guerras Civiles, p. 169, 170. strada, de
Bello Belg, T. 11. Lib. IV. p. 246—2.50. campana, della Guerra di Fiandra, Ϊ. IL p. 32.
bentivoclio, Ncdcrl Hist. bl. 348. i>e petit, Chron. d. Holl. T.II. Liv.Xlll. p.439—443. chap-
püys, Uisloire Gén. d. l g. d. Fl. Liv. VI. p. 306, 307. haraeus, Annal. Brab. Ï. III. p. 334.
Bon, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVII. 295—302. v. meteren, Hist. d. Nedcrl. Oorl. B.
XI. bl. 205—207. nooFT, Nederl. Hist. B. XVIII. bl. 797—799. B. XIX. bl. 805—809. v.
REYD, Nederl. Gesch. B. II. bl. 27. B. III. bl. 35, 36. Historie: d'eerste deel van alle
Nederl. Gesch. Dordr. 1597, bl. 434—436.
(2) Zie Alg. Gesch. d. Vaderl, D. IL St. VI. bl. 377, 394, 432, 444.
-ocr page 17-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1581—trekken. Alleen anjou en vier personen in Holland wisten er van, en men meent,
dat de Hertog er zich niet tegen verzette en de zaak verborgen hield, daar het, zoo zij
bekend werd, te vreezen was, dat ook andere gewesten, den Prins meer dan hem
genegen, zich onder orawje's oppermagt zouden stellen (1). Het is opmerkelijk, dat
het gerucht der verdeeling van het oppergezag in de Nederlanden tusschen anjou en
ORANJE zich in Ilalië verspreid had, nog vóór zulks door de Staten van Holland,
onder gestrenge gelieimliouding, in overweging genomen en besloten was (2). Achter-
volgens ontving akjou de hulde van Gelderland en Zufphen, van de Groninger Omme-
landen, en in het laatste van Oogstmaand van Vlaanderen (3). Niettemin had hij veel
vroeger den titel van Hertog van Lotharingen, Brahand, Limburg enGelre, van Graaf
van Vlaanderen, Holland, Zeeland, en Zuiphen, van Markgraaf des Heihgen Rijks,
en van Heer van Friesland en Meehelen aangenomen (4).
Intusschen had er te Antwerpen een voorval plaats, hetwelk beide oranje en anjou
in levensgevaar bragt. Zeker Spaansch koopman aldaar, gaspar de anastro genoemd,
in geldelijke beslommeringen geraakt, was door zijn landsman juan d'isurgha aange-
spoord, om tot herstel zijner vervallene zaken, den bloedprijs, op het hoofd van oranje
gesteld, te verdienen. De Koning zelf had hem, tot loon der gruweldaad, bij een
eigenhandig geschrift eene som van tachtigduizend dukaten of de waarde aan renten,
en eene kommanderij van st. jakob beloofd. De anastro, bevreesd om eigen leven te
Avagen, trachtte eerst zijnen boekhouder Antonio venero , en toen deze het voorstel,
als te gevaarlijk, van de hand Avees, zijnen bediende juan jauregui, een Biscayer,
doch die vlug Vlaamsch sprak, lot het uitvoeren van den moord over te halen. Jau-
regui was een jongman van twee- of drie en twinlig jaren, klein van geslalle, somber
van uitzigt, en dweepziek van aard. Niet de hoop op een schitterend loon, dreef hem
lot het waagstuk aan, daar hij zich overtuigd hield, dat liet zijn leven zou kosten,
maar alleen ijver voor de Kalholljke godsdienst. «Blijn eenig verzoek van u is,"
zeide hij lot de anastro, «dat gij in uwe gebeden mijnen geest zijnen Schepper
aanbeveelt, en van den Koning verwerft, dat mijn bejaarde vader op zijn ouden dag
geen gebrek lijde." Spoedig daarna nam hij dat gedeelte van het kasteel te
Antwerpen naauwkeurig op, waar de Prins zijn verblijf hield, en besloot de daad
(1) BiLDERDiJK, Gescli. d. Yaderl. D. VIL b 44.
(2) Zie dcii brief van curistiani uit Padua van den 24®'°" van Sprokkelmaand 1580 aan jan
van Nassau, in dc Archives de la Maison d'Orange, ï. Vil. p. 225.
(3) HOR, Ilist. d. Nederl Oorl. B. II. B. XVII. bi. 328, 330, 333.
(4) Zie het plakaat door hem den van Bloeimaand 1582 uitgevaardigd. Groot Placaatb.
D. II. bl. 43.
DES VAÜERLAINDS. 565
op 's Herlogs verjaarfeest uit te voeren, dewijl men alsdan, naar het hem toescheen, 158I_
minder een waakzaam oog zou houden. Twee dagen te voren openbaarde hij in de
biecht zijn opzet aan antonie timmerman, een Domenicaner monnik, welke in het
huis van de anastro de Roomsche eeredienst uitoefende, hetgeen toen te Antwer-
pen in het openbaar niet mögt geschieden. De monnik prees zijne daad, inzonderheid
om dat zij niet uit eigenbaat, maar ter eere Gods en tot heil van Koning en Va-
derland werd ondernomen, gaf hem aflaat van zonden en deelde hem het misbrood
toe. Inmiddels had de anastro zich naar Calais begeven, om aldaar den uitslag der
zaak af te wachten. Vóór zijn vertrek had hij aan jauregui een zakboekje ter hand
gesteld vol gebeden voor den moordenaar, nevens beloften van bedevaarten en van geschen-
ken aan de Maria- en andere Heilige beelden in Spajije, wanneer de misdadiger het
leven er afbragt. Een dezer gebeden luidt aldus: «jezus maria. Tot u bidde ik,
Verlosser en Zahgmaker der wereld. Schepper des Hemels en der Aarde, Heere God
JEZUS CHRISTUS, dat het u behage mij, ellendige, deze overwinning te geven, mij, een
ellendig zondaar en uw dienaar, door de liefde van uwe vijf zeer kostelijke wonden, van
uwe zeer dierbare doornekroon, en van uwe zeer kostelijke moeiten, benaauwdlieden,
kwellingen, \vangslagen, spijtigheden, en de gal en de edik, welke gij boven dat alles
hebt gedronken. Gij, Alraaglig Verlosser en Zaligmaker der wereld. Schepper van
Hemel en van Aarde, en dit alles om de zondaren der wereld zalig te maken, ook mij,
die een ellendig zondaar ben, en alzoo bid ik u ootmoedig, dat u belieft mij de over-
winning te geven over dezen Heiden, Roover van uwen heiligen tempel, Verwoester
van uwe heilige katholijke roomsche godsdienst, en die eene oorzaak is van zoo vele
onrusten in uwe christenheid, en eene pestilencie, die zich nergens mede bemoeit,
dan met schelmerijen, fielteslukken, en vernielingen. O Almagtige God jezus Chris-
tus, Verlosser en Zaligmaker der wereld, Schepper van Hemel en van Aarde, ik bid
u ootmoedig, dat het u behage niet langer te gehengen, dat deze schelm meer
eenig nadeel doe, en dat gij mij, onwaardig zondaar, wilt vergunnen de genade, den
moed en de vroomheid, dat dit met uwe zeer kostelijke handen door mij mag volbragt
worden derwijze, dat niemand van al die bij dengenen zijn, welken ik verwinnen wil
naast u, Heere God jezus Christus, Verlosser en Zaligmaker der wereld, Schepper
van Hemel en van Aarde, eenige magt over mij moge hebben. Maar alzoo gij zijt
de Opperste Heere God jezus christus, Verlosser en Zaligmaker der wereld, Schepper
van Hemel en Aarde, indien u behaagt, dat ik hier het ellendig leven verlate, ik
ben wel te vreden, dat het geschiede zoo als 't u, Heere God, beheven zal. Alzoo,
Almagtige God jezus christus, ik bid u uit ganschen harte door de liefde van uw
zeer kostelijk lijden, dat het u behage mij te geven de standvastigheid en het geduld,
opdat ik, ellendig zondaar, moge verduren en verdragen alle pijnen, die zij mij mogen
aandoen, in welke ik zal hebben, gelijk ik behoor, een oolmoedig, lijdzaam hart, in-
1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1581—dien 't u aangenaam is, Almagtige Verlosser en Zaligmaker van Hemel en van Aarde. —
Tot u, Heere God jezus giiristus , Verlosser en Zaligmaker der ^γereld, Schepper van
Hemel en van Aarde, zoo het u behaagt, mij in het leven te behouden, beloove iku,
als ik mijn voornemen heb volbragt, een zeer prachtig glas; en u, onze Lieve
Vrouwe van Regova, eene kroon, eenen tabbaard, en eene lamp; en u, onze Lieve
Vrouw van Arancasit, eene kroon; en u, onze Lieve Vrouw van Guadalupe, eene
kroon, alsmede aan u, ïleere jezus curistus, aan u, onze Lieve Vrouw Moutferrat,
aan het Heilige Kruis te Burgos, en aan onze Lieve Vrouw des Pileers van Gara-
goia (1)." Op den dag voor den aanslag bestemd, begaf jauregui zich nogmaals bij
18V. Pater timmerman te biecht, ontving weder het misbrood, en ging, na het gebruik van
Lente- .· i ι
maand een goeden teug wijn, welgemoed en welgewapend naar het verblijf van den Prins.
^^^^ Orawje was des morgens ter preke geweest, en hield zijn middagmaal in het openbaar
op de groote zaal, omringd door zijne gemahn en kinderen, twee zonen van Graaf jan
van Nassau, den Graaf van Ilohenlo, en de Heeren dellavall, bonnivet, en pru-
weaux. Des avonds zoude hij het groole verjaringsgastmaal bijwonen, door den Hertog
van Anjou den Algemeene Staten, den Regeringsleden, en den Kolonels van Antwer-
pen aangeboden. Na afloop van het middageten, wilde hij zich met den Graaf
van Ilohenlo en de Fransche Heeren naar zijne kamer begeven, om hun een tapijt-
werk te toonen, hetwelk een tafereel van Spaansche Avreedheid voorstelde, toen aan
den drempel der eetzaal jauregui, welke door een hellebaardier werd tegengehouden,
doordrong en, in schijn alsof hij een verzoekschrift wilde overleveren, onmiddellijk zijn
pistool, hetwelk hij onder den hoed verborgen had, op den Prins losle. Daarop wierp
hij het geweer weg, waarmede hij zich, door het springen van den loop bij het afschie-
ten, aan de hand gekwetst had, en trok, gelijk eenigen melden, nog den degen, doch
werd door bonnivet, anderen noemen den jongen Graaf maurits, te nedergestoken.
De Prins meende, zoo als hij naderhand betuigde, toen hij het schot ontving, dat er
een gedeelte van het gebouw instortte; daarna verloor hij eenige oogenblikken het be-
wustzijn, doch weder tot zich zeiven gekomen en bevroedende wat er gebeurd was,
riep hij: «doodt hem niet, ik vergeef hem den moord." Maar de booswicht was reeds
door de toeschietende Heeren en hellebaardiers met drie en dertig wonden geheel afge-
maakt. Toen de Prins naar zijne kamer werd gevoerd, zeide hij tegen de Fransche
Heeren: «Ach, zijne Hoogheid verliest een getrouwen dienaar!" Zijn lijfarts echter
(1) bor, llist. cl. Nederl. Oorl. D. IL AiUhent, Stukk. bl. 99. Zonderling is de aanhef van
een ander dezer {jebeden: »Ik gebied mij tot den Heiligen Engel uit ganschen harte en geest,
opdat liij nu en altijd mijn voorbidder zij bij onzen ïleere jezcs christüs en bij zijnen zeer
kostelijken Zoon en tot die Heilige Maagd maria enz."
DES VAÜERLAINDS. 565
gaf niet alle lioop ran genezing op (1). De kogel was onder het regleroor ingedron- 1581—
gen, door het verhemelte gegaan, en beneden het linker kakebeen weder uitgekomen.
De Prins had gezigt, spraak en het verstand behouden. Slechts een tand was verbrij-
zeld. Wel had de kogel in zijne vaart den grooten kropader afgesneden, maar levens
zamengetrokken en geschroeid, waardoor het bloeden was gestelpt (2).
Groot was de ontsteltenis van het hofgezin. De Prinses viel van de eene
ilaauwte in de andere, de kinderen weenden en kreten, de bedienden wierpen een
argwanend oog op de Fransche Heeren als bewerkers van den aanslag, daar zij met
zoo veel overhaasting den moordenaar, wien niemand kende, doch welke op de Fransche
wijze gekleed was, gedood hadden. Hoiienlo liet terstond de deuren bezetten, en al
degenen verwijderen, welke men vreesde, dat voltooijen moglen, wat eenen niet gelukt
was. De jonge Graaf van Egmond haastte zich, den Hertog van Anjou van 'sPrinsen
ongeval te verwittigen, w^elke er ten hoogste door ^werd getroffen en in tranen losbar-
stende uitriep, dat »hij zijnen vader, zijn voornaamste steun en hoop, den verdienste-
lyksten en schrandersten man, welken de wereld ooit aanschouwde, verloren had,"
terwijl hij hevig uitvoer tegen de laaghartigheid en snoodheid des Konings van Spanje.
Ondertusschen had de treurige mare zich door Antwerpen verspreid en alles in rep
en roer gebragt. »Ieder kwam verbaasd van ginds en herwaarts aanloopen," zegt bes-
TivoGno, » om te weten, wat er van de zaak was, en, elkander beklagende alsof niet
slechts de Vader des Vaderlands, maar van ieder bijzonder huisgezin gestorven ware,
beweenden allen de ramp, welke zij meenden, dat hen getroffen had." Ook het gemeen
verdacht aanstonds den Hertog en de Franschen en vermoedde, dat men hier een tweeden
Parijschen bruiloft wilde aanrigten, waarvan de aanslag op oranje het begin geweest
was. De alarmklokken werden geluid, de poorten gegrendeld, de muren en markt-
plaatsen met gewapenden bezet, de straten met kettingen afgesloten, alle burgers te
wapen geroepen, en verwenschingen uitgebraakt legen de Franschen en Roomschgezin-
den. Niettegenstaande de schutter-hopman liün petit verklaarde, dat hij zich met
eigen oogen overtuigd had, dat de Prins nog leefde, school eene gewapende menigte
voor het klooster van St, Michiel^ het verblijf van anjou, te zamen en ving aan
er brandende houten in te werpen, om het aan de vlammen ten prooi te geven.
(1) Den volgenden dag ontbood men te post uit Ilerenthal Meester haks, de eenige Chirurgijn
in liet ge\vcst. Zie den brief aan Lord burghley, in de Supplement aiiT Archives de la Maison
d'Orange, p. 222.
(2) DEHEXS schrijft in ceu brief van den 27®'®" van Lentemaand 1582, doch zeker onjuist, dat
de Prins den 17·^®" dier maand omtrent vijf urn- des avonds gewond werd. Archives de la [Maison
d'Orange, T. VIII, p. 77.
1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1581—De Fransclien, welke er zich in bevonden, bereidden zich ten dood, riepen de Heili-
gen om bijstand aan, en de Hertog betuigde naderhand, dat hij nooit zoo vurig
gebeden had als toen. In dat hagchelijk oogenblik verscheen st. aloegonde met
de verzekering, dat de Prins nog in leven en er zelfs hoop was op zijn be-
houd; dat de Franschen geen deel aan den aanslag hadden, gelijk uit de papie-
ren , bij den moordenaar gevonden, was gebleken; en dat men hen, naar 's Prin-
sen bevel, tegen alle aanranding moest beschermen. Het volk zette dadelijk al de reeds
gevangen genomen Franschen onverlet in vrijheid. De Hertog, om bet vertrouwen der
burgerij te winnen, zond zijne Zwilsersche lijfwacht weg en stelde zich onder de
hoede van een vaandel schutters. Tegen den avond bezocht hij den Prins, welke hem
Ie volle geruststelde, en op wiens raad hij dien nacht boden naar de hoven van Frank-
rijk en Engeland afvaardigde, om hen naauwkeurig van de toedragt der zaken te
onderrigten. Naar alle Ncderlandsche gewesten werden terstond brieven op zijn naam
gezonden, welke van het gebeurde kennis gaven, met last, alle vreemdelingen, vooral
Spanjaarden, aan te houden. Alom werden de toegangen te land en te Avater bezet,
en de stadspoorten gesloten.
De vijftienjarige Graaf maurits had, te midden der verwarring en ontsteltenis,
de tegenwoordigheid van geest gehad, om het lijk des moorders te onderzoeken, Lij
wien een dolk, een weinig buskruid, een Agnus Dei ora den hals, eene ge-
wijde waskaars, om welke een briefje met tooverletters was gewikkeld, waar-
door hij, na het volvoeren van de daad, onzigtbaar zou zijn, en een hemd
rnet kruisen en karakters bedekt en aan de Lieve Vrouw van Chartrcs toegewijd,
hetwelk hem voor dood, verwonding, en gevangenneming zou bewaren, benevens eenige
papieren gevonden werden. Behalve de vermelde gebeden, bevatten deze papieren
twee wissels ten bedrage van twee duizend acht honderd zeven en zeventig kroonen,
een Pauselijken aflaatbrief voor alle des daders gepleegde en nog te plegen zonden,
hoedanige ook, en een geschrift of, gelijk het elders genoemd wordt, een Jezuiten-
Katechismus waarin betoogd werd, dat de aanslag strekte: ten eerste ter eere van God,
ten tweede tot wreking van den Koning, ten derde ter verlossing van eenige godzalige
mannen uit de gevangenis, ten vierde voor de eer des volks, en ten vijfde voor zijne
eigene onsterfelijkheid. Daar al deze stukken in het Spaansch waren opgesteld, ver-
dween het vermoeden, tegen de Franschen opgevat. Het lijk werd aan een
paal op een houten stellaadje op de markt ten toon gesteld, en weldra herkend.
Venero en timmerman, hierdoor in verdenking gekomen, werden gevat gelijk ook
eenige andere huisgenooten van de akastro, die echter, onschuldig bevonden, eerlang
weder los geraakten. Des anderendaags onderschepte men brieven van de anastro aan te-
nero, welke den schuldigen het verder ontkennen van medephgtigheid aan de daad onmo-
gelijk maakten, en derhalve werden zij ten dood veroordeeld. Timmerman beleed, dat
DES VAÜERLAINDS. 565
hy Tan gevoelen geweest was, dat men met een goed geweien den Prins, uit kracht 1581—
van 'sKonings ban, mögt ombrengen; maar dat hy nu van deze dwaling was terugge-
komen, terwijl hij de regters om vergiffenis smeekte en verzocht, deze verklaring bij
zijne bekentenis, zoo zij openbaar gemaakt wierd, te voegen. Het lijk van jauregui
werd gevierendeeld. Venero en timmerman ondergingen dezelfde straf, nadat zij
eerst gewurgd waren, ingevolge 'sPrinsen begeerte om op hen, wien hy, zoo veel
hem betrof, vergiffenis schonk, de minst smartelijke doodstraf toe te passen. De hoof-
den en vierdedeelen der misdadigers werden op de bolwerken van het kasteel gesteld,
en vier jaren later, toen parma. Antwerpen bedwongen had, door de Jezuiten als heilige
overblijfselen met groote plegtigheid afgenomen.
Reeds den avond van den dag, op welken de Prins werd getroffen, had anjou een
bevel uitgevaardigd, om, zoo mogelijk, de anastro op te sporen; doch deze was uit
Calais naar Doornik bij parma ontkomen. In den waan, dat orakje was omgebragt,
zoo als de eerste geruchten liepen, beroemde hij zich openlyk tot deze euveldaad
te hebben medegewerkt, en vermaande schriftelijk eenige mannen van aanzien,
zelfs den Admiraal van Zeeland, zich nu aan den Koning te onderwerpen. Ook
PARMA zond brieven aan de voornaamste steden van Braband, Vlaanderen, Holland en
elders, in welke hij zijne genegenheid voor de Nederlanders ontvouwde, en hoe vele
moeiten en gevaren hij zich voor hen getroostte. »Thans," zeide hij, »daar God door
den dood van den Prins u de oogen geopend en den weg ter verzoening gebaand
heeft; thans, daar gij oranje's schijnheiligheid zult hebben erkend, en dat hij
uit eerzucht alleen u van uwen pligt heeft afgeleid, Avend ik mij bij geschrifte tot u,
om u de verzekering te geven, dat ik al mijn invloed bij den Koning zal bezigen,
om een genadig oordeel voor u te verwerven, dewijl hij zich jegens allen, welke
zich vrijwillig aan hem onderwierpen, zoo goedertieren en zachtmoedig heeft ge-
loond. Ik hoop, dat gij mijn aanbod zult aannemen en daardoor de krijgstoerus-
tingen doen slaken, met welke ik begonnen ben, om u door meer gestrenge
maatregelen tot onderwerping te dwingen. Moet de Koning zich daarvan be-
dienen , dan is iedere weg tot genade voor u te eenenmale afgesneden, en gij zult
ongetwijfeld een hard lot ondergaan." Maar geene stad, geen mensch toonde zich
eenigzins geneigd tot wankelen; veeleer verhoogde het snoode feit in elk de liefde
yoor oranje en den haat tegen de Spanjaarden. De anastro zelf werd als »een
bloode moordenaar onder de moordenaars veracht," en zocht zijne troost aan het Hof
van Spanje, doch welke hij aldaar, naar het schijnt, niet heeft gevonden.
De Staten van Holland hadden niet alleen terstond, op het eerste berigt van 'sPrin-
sen ongeval, er de steden kennis van gegeven en tot waakzaamheid vermaand, maar
ook eene buitengewone dagvaart beschreven om, naar gelang van omstandigheden,
spoedig de noodige maatregelen te nemen, en levens den eersten van Grasmaand tot een
1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1581— plegtigen bededag bepaald, om van den Hemel 's Prinsen herstel af Ie smeeken. Zulk
een bededag werd reeds den derden dag na den moorddadigen aanslag by de Nederland-
sche en Fransche gemeenten in Antwerpen gehouden. Yele burgers bragten dien geheel
in de kerken door, en zeker Averd nimmer inniger dan thans gebeden voor het behoud
van den beminden Vorst, wiens ongeval men, gelyk de Kardinaal bentivogho zich
uitdrukt, »als eene algemeene ramp beschouwde en met heete tranen beweende." De
wond stond aanvankelijk zeer gunstig. Het slikken was echter moeijelijk, en het spre-
ken den Prins verboden, die derhalve schriftelyk of door teekens zijne begeerten
te kennen gaf. De geneesheeren koesterden steeds de beste hoop, toen op den een
en dertigsten van Lentemaand de toegeschroeide kropader opensprong, uit welken niet
minder dan twaalf pond bloed vloeide, terwijl aan eene andere zijde nog twee pond
werd afgetapt, om eene afleiding te maken. Doch het bloeden konde men niet stel-
pen, daar het leggen van een vast verband onmogelijk was, zonder de keel toe te
knijpen. De Prins verkeerde in het uiterste gevaar, en hield zelf zich voor ver-
loren. Awjou liet terstond openbare gebeden voor 's Vorsten herstelling bevelen.
Eindelyk kwam leonard botalli, 's Hertogs lijfarts, op het denkbeeld, dat on-
derscheidene personen beurteling den duim op de wond zouden drukken. Dit had
het gewenschte gevolg, en bovendien werd door eene Aviek, op raad van josefo
micmeli van Luca in de heffe van gezuiverd koperrood gedoopt, het bloeden allengs
gestremd. Den tweeden van Bloeimaand deed de Prins zijnen kerkgang onder een ont-
zettenden toevloed van volk, welk dien dag met plegtige dankzeggingen en den avond
met vreugdebedrijven vierde. Maar drie dagen later werd deze blijdschap door bittere
smart gevolgd. De beminnenswaardige charlotte va7i Bourbon, welke met hare schoon-
zuster, de Gravin van Schwartzenberg, haar gemaal zoo teeder en zorgvuldig verpleegd
had, was, afgemat door de uitgestane angsten en inspanningen, en bovenal geschokt
door het weder openspringen van 'sPrinsen wonde, in eene heete koorts gestort, welke
haar na weinig dagen den vijfden van Bloeimaand uit het leven rukte. Het lijk,
door een stoet van twaalf honderd, naar anderen, van bijna twee duizend aanzienlijke
lieden in rouwgewaad plegtstatig gevolgd, we^rd den negenden van Bloeimaand in de
besnijdeniskapel der hoofdkerk te Antwerpen ter aarde besteld. Bevallig naar geest en
Jigchaam, was gharlotte van Bourbon » een rijke schat geweest voor haren door werk-
zaamheden afgetobden, door zorgen neergedrukten, door veel verdriet gekwelden echt-
genoot," wien bovenal hare echtelijke liefde hoogst gelukkig gemaakt had (1).
(1) Archives de la mison d'Orange, T. YIII. p. 76—80, 86—90, 95—105. Supplement
p. 220—226. Bocuments Hist. T. II. p. 332—340, 345—350, 354—358. cakkero, Ilist. d. l.
Guerras CivileSy p. 171. strada 5 de Bello Belg. ï. II. Lib. IV. p. 250—253. cajipana , dcllci
QnoTa di Fiandra, T. II. ρ. 33, 34. bentjvoglio, Nederl, Uist. bl. 349. le pltit, Chron. d.
DES VADERLANDS. 1565
Op de lijding, dat de Prins van Oranje het slagtoffer der wraak van filips gewor-1581--
den was, konden de Spanjaarden hunne vreugde niet bedwingen. Granvelle uitte
die door spotternijen en schimpredenen, eenen man van zijn verheven rang, en bovenal
eenen zoo hooggeplaatsten Geestehjke, geheel onwaardig. »De berigten over den dood
van ORANJE," zegt hij in een zijner brieven, »luiden niet slecht, maar zouden beter
geweest zijn, indien hij twintig jaren vroeger gestorven ware, of wanneer een paar dozijn
deugnieten, die men konde uitkiezen, hem gezelschap hielden. God zij in alles ge-
prezen." Op eene andere plaats wenscht hij, dat st. aldegoivde, uit hoofde der groote
liefde, welke hij den Prins toedraagt, zich met dezen had laten begraven, zoo als in
Indié' de vrouwen zich met de lijken harer echtgenooten laten verbranden. Zelfs .
kon hij zich eene lage scherts over de Prinses van Oranje niet onthouden. »Men
verzekert," zegt hij, »dat oratvje's afvallig nonnetje aan het zijdewee is overleden;
het zou aardig geweest zijn, Avanneer men ze bij elkander begraven had." Hij konde
een zeer geruimen tijd lang niet gelooven, dat orawje nog leefde; ook schijnt hij
voorgesteld te hebben, den Hollanders den Graaf van Buren tot Stadhouder {Gouver-
neur) , in plaats van zijn overleden vader, aan te bieden, om hen door diens lusschen-
komst, met uitsluiting van de Franschen, met den Koning te verzoenen (1). Zoo vast
had zich in Spanje en elders de overtuiging van 's Prinsen omkomen gevestigd, dat
toen onderscheidene berigten het tegenovergestelde bevestigden, velen beweerden, dat
het doode hgchaam door een boozen geest bezeten werd en slechts in schijn leefde (2),
Er wordt verhaald, dat de Prins nog vóór het einde van den dag, op welken hij
was getroffen, den Hertog van Anjou schriftelijk had aangezocht, ingeval hij kwame
te overlijden, Holland en Zeeland aan zijne kinderen als erfelijk leen te laten; en dat
de Hertog, gedrongen door den hagchelijken toestand, waarin hij zich op dat pas be-
vond, en ondanks zich zei ven, hem daarvan eene schriftelijke belofte heeft gegeven (5).
IM. Τ. II. Liv. Xlll. ρ. 445—447. chappuvs, IlisL Gén. d. I g. d. Ft, Liv. VI. p. 308, 309.
grimeston, Λ General Ilist. of the Neihcrl. p. 676—678. öe tassis, Commenl. Lib. M. -p.
430—432. HARAEus, Annal. Brab. ï. III. ρ. 335. grotius, Annal. Lib. IV. p. 75. Ilislorie,
d'eerste deel van alle de Nederl. Gheschied. bI.-442—446. Veiivov, Gedenckw. Gesch. bi. 23.
bor, IlisL d. Nederl. Oorl. Ώ. II. B. XVII. bi. 312—316. Aulhent. Sluhk. 1)1. 99—101. v. iie-
ίέβεν, llist. d. Nederl. Oorl. IJ. XI. bl. 207, 208. v.reyd, Nederl. Gesch. 13. ΠΙ. W.37. hooft,
Nederl. Ilist. B. XIX. bl. 812—817 Leven van willem I, D. 111. bl. 515—529. w. d(roes),
Charlotte de Bourbon aan het ziekbed van willem 1, Prins van Oranje, haren echtgenoot.
(1) Archives de la Maison dWrange, T. VIII. p. 76 , 77 , 97 , 98, 103—105.
(2) CARNERO, Ilist. d. l. Guerras Civiles, p. 172.
(3) STRADA, de Bcllo Belg. T. II. Lib. IV. p. 252.
5*
-ocr page 25-1428 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Dit op zich zelf reeds zeer onwaarschijnlijk verhaal, wordt door geene bewijzen gesteund.
Veeleer geeft oranje in een brief, den drie en Iwintigsten van Lentemaand aan de
Regering van Iperen, en, mogelijk, ook aan andere stedelijke besturen gezonden, de
hoop te kennen, binnen korten tyd den Hertog weder alle dienst en hulp te kunnen
bewijzen; terwijl hij zich verheugt, dat God aan de Nederlanden »eenen zoo vro-
men en deugdzaraen Heer en Prins verleend heeft als Zijne Hoogheid is," »wien,"
voegt hy er bij, »in geval het Gods Λνϋ ware, ons uit deze wereld te roepen, wy u
bidden altijd te willen houden in alle eere, en hem alle gehoorzaamheid bewijzen (1)."
Wat het' genoemde verhaal geheel omverwerpt is, dat APfjou, na 's Prinsen verwon-
ding en toen men nog weinig hoop op zijne herstelling konde hebben, er aan dacht,
zich van deze omstandigheid te bedienen, om Holland, Zeeland en Utrecht te bewe-
gen, hem ook als hun Heer te huldigen; doch zij gaven ontwijkend antwoord. Eerst na
'sPrinsen genezing, reikte de Hertog hem de vereischte akte van verzekering [renversaal)
uit, Avelke reeds den twee en twintigsten van Sprokkelmaand was geteekend en eene
verklaring bevatte, »dat anjou de Staten van Holland, Zeeland en Utrecht, zoo zij
hem zweren wilden, tot niets anders verpligtte dan tot eendragt in het voeren van
den krijg, opbrengen van hun aandeel in de oorlogskosten, gelijken voet op het stuk
der munt, en het onderling handhaven van de regten, vryheden en gewoonten der
Landschappen (2}." Dit was overeenkomstig het dertiende punt van het Verdrag
met den Hertog en de Algemeene Staten in Vijftienhonderd tachtig aangegaan (5).
De Prins schreef aan de Staten van Holland, dat anjou, welke nu gehuldigd was,
verklaard had, »de zaken (in Holland) te onzen gebieden en beheer te laten, zoo als
bij de Gentsehe Bevrediging is gezegd — zulks wy ook bedacht zijn aldaar ons ge-
bied en regering voort te zetten (4)." Op zijnen raad deden nu de Staten van
Holland en Zeeland den eed aan den Hertog, welke »eed aangemerkt moet worden
even als die op de Unie afgelegd, namelijk, als alleen betreffende eene administra-
tive auctoriteit omtrent sommige punten, welke deze gewesten met de overige gemeen
hadden (ö)." Utrecht weigerde echter den eed. Er heerschte aldaar verdeeldheid;
de Geestelijkheid was blykbaar tegen het opdragen der Hoogste Overheid aan den
Prins, en de burgerij tegen het huldigen van anjou. De Hoplieden der Schutterij en
(1) Dociments Ilist. T. IL ρ. 346.
(2) Groot Placaatb. D. 1. bl. 79. bor, ïïist. d. Nederl. OorL D. II. B. XVII. bl. 304.
(3) Alg. Gesch. d. Yaderl. D. II. St. VI. bl. 394. Zie ook bl. 432, 444, 445.
1581-
1584
6'ν.
Bloei-
maand
1582
10 v.
Bloei-'
maand.
(4) KLUIT heeft het eerst dit stuk opgenomen in de Bijlagen zijner Ilist. d. Holt. Staatsi^eg.
D, I. bl. 440—442.
(5) BiLDERDWK; Gesch. d, Yaderl, D. VIL bl, 48.
-ocr page 26-eenige mannen van aanzien en invloed eiscblen, dat aan de Geestelijkheid, gelyk zulks 1581—
in Brahand en andere gewesten het geval was, zitting fer Staten vergadering ontzegd wierd.
Oranje had reeds in Vijftienhonderd tachtig een zoodanig aanzoek van de hand gewezen,
en liet thans, nu de Wethouderschap en de burgerij op nieuw bij hem er op aan-
drongen, de zaak over aan den Landraad te regterzijde van de Maas. Ongetwijfeld
door hem ingehcht, besloot dit ligchaam, »dat de vijf Rapitlels, welke de Geestelijk-
heid uitmaakten, zich, tot 'sPrinsen kennelijk wederzeggen toe, van alle bemoeijenis
met regeringszaken zouden onthouden, en ter Staatsvergadering door zes of acht Dora-
I beeren van de Hervormde godsdienst vervangen worden, door de Ridderschap en de
I Sleden uit een getal van tien of twaalf te kiezen, welke de Vroedschap zou benoe-
I men en die het Pausdom nevens den Koning van Spanje moesten afzweren en het eerste
I Lid van Staat zouden vertegenwoordigen." De Prins bekrachtigde deze uitspraak den
veertienden van Hooimaand dezes jaars. Op die wijze is het Lid 'der Geëligeerden of
Gekorenen in het gewest Utrecht ontslaan, en tot aan Zeventienhonderd vijf en negentig
in stand gebleven (1). *
De Hertog van Anjou had nu de teugels van het bewind opgevat, en van den Prins
van Oranje en andere Leden van den Raad van State inlichling verzocht, omtrent de
inwendige gesteldheid des Lands. Hun schriftelijk verslag, daarover uitgebragt, was
voor den nieuwen Vorst geenszins bemoedigend; in alle takken van bestuur heerschten
verwarring en geldgebrek. Hij zond dan ook dit geschrift ter overweging aan de
Algemeene Staten, welke eerlang bepaalden, »dat de Leden van den Landraad in dienst
zouden blijven als Staatsraden van den Hertog voor den lijd van een halfjaar, en dat
zy, bij voorraad, het beheer zouden hebben over de gelden voor de oorlogslasten be-
stemd. Het beleid van den krijg zou geheel aan den Hertog zijn overgelaten, behalve
in Holland, Zeeland en Utrecht, waar het aan den Prins zou blijven. In plaats van
de twee millioen viermaal honderd duizend gulden, den Herlog te Bordeaux ingewil-
ligd, werden hem nu drie millioen gulden toegestaan, en bovendien nog maandelijks
vijftig duizend gulden voor den tijd van een half jaar." Voorts maakten zij eenige
regelingen op de burgerlijke regering en de reglspleging (2). Met de schikking op
dit laatste punt konden zich de Slalen van Holland niet vereenigen, welke op naam
van ORANJE, als de Hoogste Overheid van hun Land, den vroeger beraamden Hoogen
Raad te '5 Hage instelden, aan welken beroep zou vallen van de vonnissen van den
Hove Provinciaal. Het berigtschrift voor dit nieuwe Geregtshof, reeds voor lang ont-
(1) bor, Ilist. d. Nederl Oorl. D. Π. B. XVIL bl. 317. hooft, Nederl. Ilist. B. XIX. bl.
810, 818. bilderdijk, GcscJi. d. Vadert. D. Yll. bl. 48, 49.
(2) bob, Hist. d. Nederl, Oorl. D. II. B. XVII. bl. 310—312, 329, 330. sooft, JVederl. IM.
Β. XIX. bl. 811, 817.
52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—Avorpen, werd nu tot stand gebragt, waarna de Raad dadelijk in bediening trad. De
eerste Leden er van waren: Mr. jan van treslong, Voorzitter, Mr. arend nigolaï,
gerrit yan wijngaarden, nanning van foreest , jan van βανοπεμ, amelis van amstel
van mijnden, dirk van der nieuwburg , jan bets, adriaan wensen, en gijsbreght
van hoogendorp (1).
In Antwerpen hadden ondertusschen de Roomsch ge zinden, steunende op 'sHertogs
gezag en invloed, voor zich vrije godsdienstoefening verzocht, welke hun sedert acht
maanden verboden was. Niet dan met moeite gelukte het anjou van de Wethou-
derschap te verwerven, dat zij de dienst in het St. MichielskXoo^Xev mogten bijwonen,
onder voorwaarde nogtans, dat zij vooraf aan den Hertog en de stad den eed zou-
den afleggen en den Koning van Spanje afzweren. Noode gingen zij hiertoe over,
en velen werden er door bedreiging van geldboete en verbanning toe gedwongen.
In Brussel mogten hunne geloofsgenooten niet eens deze gunst verwerven; want ofschoon
de Herlog, daartoe aangezocht, bevolen had hun de kerk binnen het Hof, welk hij spoe-
dig dacht te betrekken, in te ruimen, werd daaraan volstrekt geen gevolg gegeven (2).
Wederzyds gebrek aan volk maakte groote krijgsondernemingen onmogelijk. Men
bezigde dan ook de wintermaanden, om het platte land te plunderen en op brandschat-
ting te stellen. Inzonderheid had Gelderland in dit opzigt veel te lijden (5). Lens
in Arlois werd door de Franschen verrast, doch den eersten van Grasmaand door den
8 v. Heer van Montigny hernomen. Zeven dagen daarna verscheen parma plotseling voor
1582* Oudenaarden, welk slechts door vierhonderd man onder frederik van der eurgt bezet
Λναβ. De stad, niet groot maar wel bemuurd, werd dapper verdedigd. Eerst nadat de vijand
Boheemsche schansgravers en eene versterking van vijftienhonderd man Duitschers ontvangen
had, kon het beleg met nadruk voortgezet worden, waarbij parma groote blijken van
moed en onverschrokkenheid ten toon spreidde. Herhaalde malen werd de stad hevig
beschoten, en daar geen ontzet opdaagde en de burgery het geenszins eens was met de
bezetting, moest de wakkere Bevelhebber zich eindelijk met den vijand verdragen. Het
krijgsvolk verliet den vyfden van Hooimaand met geweer en vaandels de plaats; de
burgerij moest zes en dertig duizend gulden als brandschatting opbrengen. — Inmid-
dels waren van den kant der Staten aanslagen beproefd tegen Namen, Kortrijk, en
(1) Resolut, v. Holl, aangehaald door wacekaar, D. λ'ΙΙ. LI. 450, 451.
(2) dor, Ilist. d. Nedcrl. Oorl D. II. B. XVIL bi. 303, 328. v. meteuen', UisL d. Nederl.
Oorl. B. XI. bl. 207. hooft, Nederl. Ilist. 13. XIX, bi. 811, 822. v. iiasselt, Stukk. v. d.
Yadcrl Ilist. D. IV. bl. 349.
(3) Arddves de la Maison d'Orange, T. Ylll. p, 49, G5, 75. v. hasselt, Stukk. v. d. Yaderl.
HisL D. IV. bl. 338, 341, 34Ö, 376.
DES VADERLANDS. Κ7
Aarschot, welke misluklen. « Aalst echter, werwaarts veertien dagen te voren vierhon-
derd Roomsche Geestelijken met veel koren en goederen uit de naastliggende plaatsen
gevlugt waren, werd des nachts overrompeld met verlies van vijf en twintig man. De
vyand telde tweehonderd gesneuvelden, waaronder zestien of zeventien Geestelijken, bij
de hoofdkerk omgekomen, en meer dan honderd soldaten bleven gevangen achter. De
bezettingen van Diest en Heerenthals verrasten Thienen, doch konden die plaats niet
houden. Des nachts na het verlies van Aalst, maakten de Koningschen zich door list
meester van het slot Gaasbeek; maar in het laatst van Herfstmaand werd deze burgtbij
verdrag door de Staatschen hernomen, en Brussel alzoo van geweldigen overlast bevryd.
De sloten Tolouze, Ekelhove, en Rost gingen insgelijks aan de Staatschen over. Pabma
trachtte met vijf vaandels' voetvolk en drie kornetten ruiterij in den nacht Diest te
overrompelen, doch moest met achterlating van tweehonderd dooden en eenige ge-
vangenen aftrekken, nadat eene afdeehng van zijn volk reeds de muren-beklommen
en eene poort geopend had. Gelukkiger slaagde hij in het bemagtigen van het slot
Gaveren, tusschen Gent en Oudenaarden, en van het kasteel Kastinet. Na het over-
gaan van Oudenaarden, vormde hij het plan, de Staatsche krijgsmagt, tot ontzet dier
stad in de omstreek van Gent bijeengetrokken, aan te tasten, doch vond haar zoo wel
verschanst, dat hij onverrigter zake aftrok. De Staatschen zetten hem na, maar het
kwam tot geen gevecht. Ondertusschen was Lier door verraad in het bezit van den vijand
geraakt. In deze kleine doch goed versterkte stad, ruim twee mijlen van Antvuerpen
en wat minder van Meehelen gelegen, voerde een Antwerpsch Edelman, eedveld ge-
naamd, het bevel over de bezetting, en onder hem Hopman William simple over een
vaandel Schotten. Simple, hetzij uit wrok tegen de Staten wegens een hem aangedaan
onregt, zoo als hij naderhand te zijner verschooning voorgaf, hetzij uit enkel hebzucht,
trad met hautepenne, dio tot voor de poorten van Antwerpen het land afstroopte, in
onderhandeling, om de plaats in handen van parma te spelen. Toen de uitvoering van
dit plan geregeld was, verzocht en verkreeg hij verlof van den Bevelhebber, om uit te trek-
ken , onder voorwendsel, eenige vijanden, zoo mogelijk, op te ligten en langs dien weg een
zijner Adelborsten, die krijgsgevangen gemaakt was en wien men zelfs niet voor los-
geld ontslaan wilde, bij uitwisseling te bevrijden. Met dertig Schotten, by welke de
Bevelhebber zeven soldaten en een trommelslager van zijne eigene afdeeling voegde,
toog hij tegen den avond de stad uit. Op twee mylen afstands van daar, voerde hij
zijn volk in eene kerk, onder schijn van te rusten,, doch liet eedvelds knechten
aantasten en binden. Daarop vereenigde hij zich met ηατιτερεννε en een goed aantal
krijgsvolk, zoo te voet als te paard, en kwam bij het aanbreken van den dag voob
Lier terug. Middelerwijl had zijn broeder, Luitenant onder hem en van den aanslag
bewust, twee wachthuizen bezet, de overige Schotten voor drie uur des morgens op
een plein achter het huis van den Bevelhebber verzameld, en zich van gereedschaj»
1581-
1584
23 V.
Grasm.
1582
29 v.
liloei-
maaiid.
1 v.
Oogst-
maand,,
52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
• voorzien om, des noods, de poort open te breken. Nu begaf hij zich naar het stad-
huis, waar de Schepen kornelis kriekaard het bevel over de burgerwacht voerde, en
begeerde, dat men van eedveld de sleutels zou halen, om zijnen broeder binnen te
laten, die met rijken buit stadwaarts keerde. Hoewel niemand eenig kwaad vermoe-
den tegen de Schotten koesterde, welke de Staten sinds geruimen tijd trouw gediend
hadden, begaf nogtans kriekaarü zelf zich naar de poort, en liet alleen de winketten,
drie of vier in getal, het eene na het andere openen, en altijd het vorige weder achter
zich digt grendelen. Zoodra simple door het laatste getreden was, slak hij de poort-
wachter overhoop en bragt den Schepen eene doodelijke wonde toe. Nu overviel zijn
broeder, aan het hoofd der Schotten, de wacht en opende de groote deuren, alles met
zoo veel stilte, dat men er in de stad niets van gewaar·Averd voor zekere Antonie
kraai, een der gevangen genomen acht soldaten welke ontkomen was, er het ver-
raad, doch te laat, kenbaar maakte. De vijandelijke ruiters renden door de stra-
ten en het voetvolk sloot de toegangen af, waardoor de burgers en de soldaten der
bezetting belet werden zich te vereenigen. Elk zocht zijn behoud in de vlugt, daar
elk aan het behoud van het algemeen wanhoopte. Velen wierpen zich van de muren
en zwommen door de gracht, in welke eenigen verdronken. De Bevelhebber zelf nog
in zijn hemd, ontkwam in een schuitje. Anderen zochten hunne toevlugt in schuil-
plaatsen, Alle mannen, die onder het bereik der vijanden kwamen, werden zonder
genade neergesabeld, meer dan twee honderd vrouwen en kinderen in koelen bloede
vermoord, vrouwen en maagden geschonden, de huizen geplunderd, en de burgers,
die zich verscholen hadden, opgespoord en hun onder de wreedste folteringen een over-
groot losgeld afgeperst. Simple begaf zich naar Namen bij parma en de Hertogin,
zijne moeder, met wier aanbevelingsbrieven aan den Koning hij naar Spanje vertrok,
om het loon zijns verraads te erlangen. Het verlies van Lier maakte den toestand
van Mechelen, Vilvoorden, Brussel, en vooral van Antwerpen gevaarlijk, dewijl zij van
daaruit gedurig konden bestookt worden. Het klooster van St. Dernard, even builen
Antwerpen, werd gesloopt, uit vrees, dat de vijand er zich in mögt nestelen, en een
sterk getal ruiterij door die stad in soldij genomen.
1581-
1584
2 v.
Oogst-
maand
1582
Denzelfden dag, op welken Lier overging, tastte parma tusschen St. Wi/jnoksbergen
en Duinherken vijftienhonderd Duitsche ruiters, ten dienste van anjou onder karel,
zoon van Graaf albert van Mansfeld, uit Frankrijk gekomen, en het Franschekrijgs-
volk, dat zich onder den Graaf de rogiiepot bij hen gevoegd had, met het grootste
gedeelte zijner krijgsmagt aan. Tegen den avond begon het gevecht en werd den vol-
genden dag hardnekkig voortgezet, zonder echter tot een beslissenden uitslag te leiden.
Wederzijds trok men af; parma met een verlies van drie- of vierhonderd man (1).
3 V.
Oogst-
maand.
(1) carnero, Hist, d. I G. C. p. 172, 173, 174. strada, de Bello Belg. T. II. Lib. IV. p.
-ocr page 30-DES VADERLANDS. Κ7
as
Inmiddels had anjou in Brahand en Vlaanderen, oranje in Holland en Zeeland —
.. 1584
de verlofgelden (licenten) en alle gemeenschap met den vgand len slrengsle verboden,
en de doodstraf bepaald op de soldalen, welke afgezonderd van hunne vaandels betrapt
werden, en die men lot nu loe gewoon geweest was voor eene maand soldij te slaken.
Om denzelfden lijd had de Koning van Frankrijk den Heer de bellièvre naar de
Algemeene Staten der Nederlanden gezonden, om zijn dank te betuigen voor de eer
zynen broeder bewezen, en hen van zijne hulp en bescherming te verzekeren. Te
gelijk met den Franschen gezant, bevond zich te Antwerpen eduakd de castho, een
Portugees, dien don Antonio, welke op de kroon van Portugal aanspraak maakte en
te Lissabon tot Koning was uitgeroepen, had afgevaardigd om de hulp der Staten tegen
filips II in te roepen, die zich van dat rijk had meester gemaakt. Reeds twee jaren
te voren had men getracht, op naam der Regeerders en Verdedigers van hei Rijk
Portugal, uit Amsterdam eenige krijgsbehoeften te bekomen. Thans beloofden de Alge-
meene Staten, ten einde den Koning van Spanje nieuw werk te verschaffen, aan don
ANTONIO twaalf oorlogschepen, doch gaven hieraan, welligt uit onvermogen, geen gevolg.
De Hollanders echter rustten dadelijk te zynen behoeve zes oorlogsvaartuigen uit, en
droegen het bevel er over den Heer van Warmond op. Ondertusschen waren don
antonio, op naam der Koninginne-Moeder, eenige schepen in Frankrijk onder filips
sTRozzi verstrekt. Deze kleine vloot, met welke hij, na lang vergeefs wachten bij
het eiland Belisle op de hulp uit Holland, verder was opgezeild, werd op de hoogte
van het eiland S. Michiel door den Markgraaf de santa-gruz geslagen (1).
Omtrent de helft van Hooimaand waren anjou en oranje met een aanzienlijk gevolg
van Antwerpen naar Vlissingen, en voorts over Sluis naar Brugge vertrokken, waar zij
luisterrijk werden ontvangen, doch eerlang eene zamenzwering legen zich ontdekten.
Zekere Spanjaard, nikolaas salcedo , had het plan daartoe gesmeed. Hoewel zijn vader
fieter salgedo, Omdat hy zich met de wapenen legen de quisen verzet had, in den
257—268. Lib. V. p. 271—274. campana, della Guerra di Fiandra, T. II. p. 34—38. bestj-
voGLio, Nederl. Hist. bi. 3.50, 351. le petit, Chron. d. Holl. Τ. 11. Liv. Xlll. p. 448, 451.
chappuys, Ilist. Gén. d. 1. g. d. Ft. Liv, Vl. p. 309—312. de tassis, Comment. Lib. VI. p.
432, 433. iiARAEüs, Awna/. Brab. ï. 111. p. 337—339. grotiüs, Annal Lib. IV. p. 75. Ilislorie:
d'eerste Deel van de Nederl. Gesch. Μ. 444—451. non, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVII.
hl. 321, 322, 332, 333. v. meteren, IHst. d. Nederl. Oorl. B. XI. bl. 208, 209. hooft, Nederl.
Ilist. B. XIX. 1>1. 818—822 , 825—827 , 832. v. reyd, Nederl. Gesch. Β. III. bl. 37.
(1) Resolutiën van IIoll. 1580, bl. 105, 107, 108; 1582,- bl. 260, 352, 373. de tassis,
Comment. Lib. VL p. 427, 428, 429, 430. bor, Hist. d. Nederl. Oorl D. II. B. XIV. bi. 194.
B. XVII. bl. 322, 338. v. metereiï, Hist. d. Nederl. Oorl. B. X, bl. 160, 192, 193. B. XL
U. 223. hooft, Nederl. Hist. B. XIX. tl. 820, 822.
III DeeL·. 1 Stuk. 4
1
τ
26 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581— St. Barlelsnacht te Parijs was vermoord geworden, bleef liij echter dat geslacht toegedaan.
Dit redde zijn leven, toen hy, als valsche munter te Boiiaan veroordeeld, door tusschen-
komst vati den Hertog van Lotharingen (güise) genade verwierf. Hierdoor achtte hij
zich nog Ie meer aan de leden van dat huis verpligt en om iets, hun ten geval, te
ondernemen. Tot dat einde begaf hij zich, in overleg met parma, naar den Hertog
van Anjou, wien hij zijne diensten aanbood lot ligting van eene sterke afdeeling krijgs-
volk, welke spoedig op de grenzen zijn zou. Akjou kon zich niet voorstellen, dat
bij eenen man, wiens vader door de guisew was omgebragt, een opzet zou bestaan,
hetwelk hen in de hand konde werken, en liet zich met hem in. Doch oranje,
die steeds en op alles waakte, hield den Spanjaard in het oog en ontdekte weldra
zijne verstandhouding met parma, welke hem ^twee gezellen, zekeren wikolaas
liuqot, bijgenaamd la eorde , een Waal, en frakgesgo basa , een Italiaan, ter zyde
had gegeven. Hij raadde derhalve aan, hen alle in hechtenis te nemen, waarin do
Hertog te minder zwarigheid maakte, sinds hij vernomen had, dat salgedo een aan-
hanger der güisen was. Op den een en twintigsten van Hooimaand Averd salgedo te
Brugge ten Hove ontboden en in verzekerde bewaring genomen, terwijl zijne beide
makkers hem buiten bleven wachten, doch zich wegmaakten, toen zij eindelijk onraad
begonnen te vermoeden. Basa werd achterhaald en bekende op de pijnbank, dat zij,
ter begeerte van parma , op zich genomen hadden, den Hertog cn den Prins door ver-
gif of op eene andere wijze om hals te brengen. Salgedo echter ontkende iels kwaads
tegen den persoon des Hertogs voor gehad te hebben, in wiens dienst hij getreden was
in de hoop, met behulp van zijne afdeeling en eenige andere krijgsbenden, Kamerijk
cn Duinkerken den vijand in handen te spelen. Hij bekende daarenboven, dat zijn doel
ook geweest was, alles wat er omging aan de guisen over te brieven, welke er den Prins
van PARMA, en door dezen den Spaanschen Koning van zouden onderrigten. Tevens wijdde
hy uit over eene geweldige zamenwering der Ligue, die niets minder beoogde dan om
Frankrijk onder de magt van Spanje te brengen. Naar Parijs opgezonden, herriep hij
deze laatste verklaring, als uit vrees door hem afgelegd, doch beleed nu, dat hij Ier
vermoording van den Prins van Oranje vier duizend dukaten op hand ontvangen had.
Zyn vonnis, levend door vier paarden vaneengescheurd te worden, Averd den vijf en
twintigsten- van Wijnmaand in tegenwoordigheid des Konings, der Koninginne-Moeder
en van het gansche Hof voltrokken. Basa, welke den negenenlwintigsten van Hooi-
maand zijne bekentenis had onderteekend, beroofde zich den volgenden dag in de ge-
vangenis met een broodmes van het leven. Zijn lijk werd naar de galg gesleept en
opgehangen met twee geschriften aan de beenen, het eene in de Nederlandsche, het
andere in de Fransche taal en van dezen inhoud: »Dit is de Italiaan frangesgo
basa, overtuigd van verraad en h^t smeden van een aanslag legen hel leven van Zijne
Hoogheid den Hertog en van den Prins van Oranje, cn zulks op last van den Prins
DES VADERLANDS. Κ7
wam
ran Panna, Veldheer ταη liet leger des Konings van Spanje,^* De jonge Graaf lamo-1581—
1584
raal van Egmond, welke door lusschenkomst van oranje in vrijheid was gesteld (1),
had, tegen het verbod van den Prins, met salcedo omgang gehad en werd, meer
verdacht dan overtuigd van medepligligheid of medeweten, op het slot te Sluis gevan-
gen gezet. Op verlangen der Koninginne-Moeder van Frankrijk ^ in het volgende jaar
ontslagen, verzelde hij den Hertog van Anjou naar dat rijk. Ontbloot van alle midde-
len en niet wetende, gelijk hij zelf getuigt, waarvan te leven, bad hij de Staten van
Vlaanderen verzocht »hem te gunnen het jaargeld van twaalfduizend gulden op de
goederen van St. Bavo.'^ Het is ons niet gebleken, dat in dit verzoek bewilligd is (2).—
Door eenigcn wordt de geheele aanslag in twijfel getrokken (5).
Ondertussehen hadden de Misnoegden, zoo wel ten gevalle van parma als door den
drang der omstandigheden aangespoord (4), den Abt van St. Waast, jan sarazijw,
naar Spanje gezonden, om den Koning te verzoeken, de Spaansche en Italiaansche
benden weder naar de Nederlanden te zenden. Zelden werd door filips eene bede vaar-
diger ingewilligd dan deze. Hij maakte dadelijk zevenmaal honderdduizend dukaten
aan pauma over, en zond vijfduizend man Spanjaarden en Italianen naar de Ne-
derlanden, welke zich, kort na den slag bij Wijnoksbergen, met de strijdmagt
des Spaanschen Veldheers vereenigden. Parma had thans vier en twintig duizend
man voetvolk en vier duizend ruiters bijeen, met welke hij de Staalsche benden,
slechts zeven duizend man te voet en acht honderd te paard sterk, bij het dorp
Lievenshoiit, twee mijlen van Gent, dacht te verrassen. Doch de Fransche Bevel-
hebber DE ROcnEPOT, nog bij tijds hiervan verwittigd, trok in goede orde met zijn
volk onder het geschut van Gent terug, om den strijd tegen zulk eene ovcrmagt
te ontwijken. Hoe voordeelig zijne stelling hier ook ware, besloot evenwel parma ,
welke hem op den voet gevolgd was, tot den aanval. Het gevecht begon lussclien de
Engelschc benden onder korris en de voorhoede des vijands, die ook hevig door het
geschut der stad begroet werd, terwijl de Hertog en de Prinsen van Oranje en van
Espinoi op de wallen den strijd aanschouwden, doch ter zijde traden, toen een kogel
(1) Alg. Gesch. d. \aderl. D. II. St. VI. bl. 337.
(2) Archives de la Maisond'Orangc, T. VUL p. 133, 136. DocumentsHist. T.IL p.397—403.
campana, della Guerra di Fiandra, T. 11. p. 37. thüahüs, Hist. mi temp. Lib. LXXV. p. 560.
haraeus, Awtal. Brab. T. III. ρ. 338. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl, D. IL li. XVIL bl. 330—332.
hooft, Nederl. llisL B. XIX. bl. 823.
(3) CAMPANA, della Guerra di Fiandra, T. 11. p. 37 verso.
(4) Zie hiervoor, bl. 2. Vgl. Archives de la ßfaison d'Orange, T. Vill. p. 70, 71.
-ocr page 33-52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
in hunne nabijheid eenen serjeant velde. Dikwerf werd de aanval hervat, doch de
Staatschen weerden zich zoo dapper, dat parma tegen den avond met een verlies van
meer dan tweehonderd dooden aftrok. Hij telde vele gekwetsten , en den grijzen μονοκα-
Gorf was het paard onder het lijf doodgeschoten. Anderen verhalen, minder waarschijn-
lijk echter, dat de Spanjaarden slechts twintig gesneuvelden en even zoo veel gewonden
hadden. Ook de Staatschen hadden vrij wat geleden. Van de Spaansche zijde wordt hun
verlies, doch zeker overdreven, op niet minder dan achthonderd, door sommigen zelfs op
twee duizend man gesteld. Anjou en orasje togen den volgenden dag met het krijgs-
volk over de Schelde naar Oendermonde; de Prins van Espinoi bleef in Gent. Beide
Vorsten keerden den tweeden van Herfstmaand in Antwerpen terug, waar de soldaten
eene poos uitrustten. In deze maand maakte de Graaf van Ilohenlo aich meesier van
Megen en eenige andere lirabandsche plaatsen van weinig belang (1)^
Om dien tijd werd een verraderlijke aanslag der Spaanschen op Enkhuizen verijdeld.
Toen filips II den negen en twintigsten van Zomermaand Vijftienhonderd een en tach-
tig tot Koning van Portugal gekroond werd, lagen eenige schepen uit Hoorn en Enk-
huizen zeilree in de haven van Lissabon. Aan het bezit dezer beide sleden was den
Koning te veel gelegen, om niet elk middel te beproeven, er weder aan te geraken.
Hij bewees den gezagvoerders dier bodems vele beleefdheden, onthaalde zelfs eenige
ψ
1581-
1584
van hen vorstelijk ten Hove, en liet door zekeren frederik klaaszoow, een Enkhuizer
van geboorte en die reeds twintig jaren onder zijne hellebaardiers gediend had, voor hun
onderhoud zorgen met de verzekering, dat zij bij elke terugkomst op eene gelijke ontvangst
rekenen konden. Hij bereikte gedeeltelijk zijn doel. De schippers huiswaarts gekeerd·,
juist toen het besluit der afzwering van filips te Enkhuizen zou afgekondigd worden,
bleven geenszins in gebreke 'sKonings goedheid en minzaamheid hemelhoog te verheffen,
hetgeen niet naliet indruk te maken op het gemeen. De stedelijke Regering allhans^,
voor onlusten beducht , verzocht en ontving van sonoi een vaandel soldaten, waardoor de
rust op dat oogenblik gehandhaafd werd. Maar op last van den Koning, welke denke-
lijk van de heerschende stemming van een gedeelte der burgerij te zijne gunste onderrigt
Avas, kwam eenige maanden later de Enkhuizer hellebaardier, onder den schijn van zijn
(1) carneno, Hist. de las Giierras Civiles, p. 173, 174. strada, de Bello Belg. T. II. Lib. IV.
p. 255—257. Lib. V. p. 268—271, 274—270. campana, della Guerra di Fiandra, T. II p. 38.
eentivogno, Nederl. Hist. bl. 352, 353. le petit, Chron. d. IJoll, T. II. Liv. XIII. p. 452,
453. cnAppuïs, IHsl. Gén. d. 1. g. d. Fl. Lib. VI. p. 314. de tassis, Comment. Lib. VI. p. 434.
iiARAEus, Amial. Brab. T. III. ρ. 340. bor, IHst. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVII. bl. 334.
Aulhent. Stiikk. bl. 102—108. v. metïren, UiH. d. Nederl. Oorl. B. XI. bl. 210. hooft, NederL
Ilist. B. XIX. bl. 827—829.
DES VADERLANDS.
29
broeder te bezoeken, in de stad. Hij was voorzien van een eigenliandigen brief van l^^J^T"
FiLiPs aan de burgerij, gedagteekend den eersten van Wintermaand Vijftienhonderd een
en taciitig, waarin dengenen, welke zich weder onder 'sKonings gezag slekle, niet
alleen vergifl'enis, maar ook gunsten en belooningen van allerlei aard verzekerd werden.
Vele burgers lieten zich belezen, en frederik klaaszoon maakte zich indedaad een
geheimen aanhang. Zekere wouter verhee, wien hij insgelijks den brief toonde, nam
er een afschrift van, doch vermaande vele zijner stadgenooten, zich met de zaak niet in
te laten, maar konde noode besluiten er de Regering kennis van te geven, vreezende
daardoor eenige zijner bekenden in ongelegenheid te brengen. Toen hij zich echter eenigeii
tijd daarna te Haarlem bevond, vertrouwde hij het geheim aan zijn vriend dirk volg-
kersz goorwhert, welke hem het verzwijgen van zulk eene gewigtige zaak ernstig
verweet, terstond naar den Haag trok en er de Staten, bij monde van hikolaas van
der laan, Burgemeester van Haarlem^ mede bekend maakte. Onmiddellyk lieten de
Staten van Holland nog een vaandel, welk in Edam en Monnikendam verspreid
lag, naar Enkhuizen oprukken en den hellebaardier nevens eenige verdachte burgers
in hechtenis nemen. De zaak werd met evenveel omzigtigheid als toegevendheid behan"
deld, en frederik. klaaszoon zelfs, ofschoon na eene vrij lange gevangenschap, losge-
laten onder voorwaarde, ten spoedigste het Land te ruimen. Waarschijnlijk ging men
op deze gematigde wijze te werk »hetzij op aandrang van verhee, hetzij om anderen
door te groote gestrengheid niet af te schrikken, geheime aanslagen te openbaren,
hetzij om door het uitoefenen van het uiterst regt tegen een Spaanschgezinde de vrij-
heid niet te verliezen, welke de Hollandsche koopvaarders nog in Spanje genoten."
Zoo men echter in deze gematigdheid eenen waarborg dacht te vinden tegen verdere po-
gingen tot verraad, heeft men zich vergist. Er werden weder brieven van den Koning
ontdekt, gedagteekend den twaalfden van Bloeimaand Vijftienhonderd twee en tachtig
en gerigt aan de twee en zeventig hoofden der burgerij van Enkhuizen^ waarin zy op
nieuw uitgenoodigd werden, onder 'sKonings bescherming en den ouden staat van
zaken terug te keeren, in welk geval zij van alle lasten en bezwaren, die hen sedert
tien jaren drukten, ontheven, bij hunne vroegere vrijheden en voorregten gehandhaafd,
en in de vrije vaart op Spanje, Portugal en llalië bevestigd zouden worden. Op bevel
van den Prins van Oranje, moest Enkhuizen thans drie vaandels, elk van tweehonderd
man, als bezetting innemen en sonoi er den geheelen Winter zijn verblijf houden.
Niettegenstaande deze en andere voorzorgen, zetten, naar het schijnt, de Spaanschge-
zinden, zoo hier als te Hoorn en in de omliggende dorpen, de geheime verstandhou-
ding met den vijand voort. Althans tegen het einde van het volgende jaar, ontving
de Regering van Amsterdam uit Luik berigt, dat de Spanjaarden weder een aanslag -
tegen Enkhuizen smeedden; en oranje werd kennis gegeven, dat zy er ook een tegen
Hoorn in den zin hadden. ïe Enkhuizen werden eenige verdachte lieden, waaronder
52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
J581—ivvee Jezuiten, gevat, doch daar men geen duidelyk bewijs te hunnen laste vond, na
eenigen tijd weder in vrijheid gesteld. Van den aanslag werd verder niets vernomen (1).
In Friesland was middelerwijl de krijg niet met dien nadruk gevoerd, welke men
verwacht had (2). Reeds in het laatste van Louwmaand had verdugo den veldtogt
met eenen, doch vergeefschen aanval op de schans bij Oldenborn geopend; hij werd
door den Heer van Nijenoord nagezet en leed eenig nadeel. Een grooter verlies trof
een paar maanden later de Spanjaarden. De dappere maarten schenk van Nede-
ghem werd, bij eene terugreis uit het Kleefsche stadje Xanten, den vierden van Gras-
maand door de bezetting van Gelder opgeligt, een langen tyd gevangen gehouden, en
niet dan tegen een aanzienlijk losgeld ontslagen. Welligt heeft dit toeval invloed gehad
op de krijgsbewegingen van verdugo. Ten minste niet vóór het midden van Hooimaand
verscheen hij weder te velde, stroopte toen Zevenwolden en Drenthe af en sloeg het
beleg voor Lochern. Om hem van daar te trekken, staken eenige vaandels soldaten,
uit West-Friesland gekomen, zoo tot Leens als by Aduwaard en Leegkerken en voorts
in Drenthe en Twente wel dertig kerspelen in brand; doch het doel werd niet bereikt.
En toen het Graaf willem lodewijk van Nassau gelukt was Lochern van eenigen leef-
togt te voorzien, sloot verdugo met zestien of zeventien welgewapende schansen
de plaats nog naauwer in, om haar door honger tot overgaaf te dwingen. Graaf
willem lodewijk van Nassau en de Graaf van Hohenlo trachtten met drieduizend
vijfhonderd voetknechten, duizend ruiters en eenige veldstukken het stadje te ont-
zetten , doch werden, hoofdzakelijk door het kwalyk beleid van hohenlo , met een
aanzienlijk verlies teruggeslagen. Nogtans hadden zy er op nieuw mondbehoeften
in gebragt en er achthonderd man in geworpen, onder welke drie zonen van den Graaf
van den Berg en vele Geldersche Edelen zich bevonden. Maar de aangevoerde
leeftogt kon niet lang in de behoeften der overtalrijke bezetting voorzien. Men begon
zich met paardenvleesch Ie voeden, en de uitdeeling werd met iederen dag bekrom-
pener. Naar de overlevering in den mond des volks bewaard, had men, om dien
benarden toestand voor den vijand verborgen te houden, opzettelijk een varken in het
leven gespaard, hetwelk op verschillende hoeken van de stad bij de ooren werd getrokken,
ten einde de belegeraars in den waan te brengen, dat er weder een van zijne soort
gekeeld werd. Ook werden, naar deiielfde overlevering, aan den korenmolen op den
(1) Resolut. v. Holl. J583, bl. 5. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XVII. bi. 317—320.
B. XVlll. bl. 402, 403. hooft, bl. 830, 831. v. meterek, Hist. d. Nederl. Oorl. B. XI.
bl. 208 verso, brandt, Jlist.v. Enkh, bl. 220—233. velius, Chron. v. Hoorn, bl. 465. beeloo,
Noord-Holland en de Noord-Hollanders, bl. 261—268.
DES VADERLANDS. Κ7
Zuidorwal, zonder ophouden, volle zakken op- eil neergelaten met niels anders gevuld
dan met zand. Maar verdugo wist te goed, dat er meel noch vleesch in de veslo
voorhanden was, om zich door deze kunstgrepen te laten misleiden. Te vergeefs poogde
men door herhaalde en stoute uitvallen den vijand, wiens magt door vijftienhonderd
man te voet en zeshonderd te paard onder Graaf karel van Mansfeld en den Heer
van HaiUepenne versterkt was geworden, uit de nabijheid der stad te verwijderen.
Ofschoon reeds drie weken na den tweeden aanvoer van levensmiddelen verloopen
waren en de nood in Lochern tot een uiterste geklommen was, weigerden echter
eenparig de Regering en de bezetting, met verdügo in onderhandeling te treden. Der
burgeren standvastigheid werd met den besten uilslag bekroond. Eerlang rukte
HOHÊNLO met vijfduizend voetknechten, tweeduizend vijfhonderd ruiters, vier stukken
zwaar geschut, krijgs- en mondbehoeften op nieuw naar Lochern. Bij het huis ter
Welde of Verweelde^ een half uur van daar, bezette hij eene sterkte, welke de Ko-
ningschen, toen hij naderde, verlaten hadden, en wierp, even stout als gelukkig, tus-
schen twee schansen van den vijand in, eene derde op, waardoor het mogelijk werd
eene brug over de Berkel te slaan en de stad te naderen. Verdugo gaf nu alle hoop
op, zijn doel te bereiken en verliet zijne schansen, welke spoedig geslecht werden.
Lochern was ontzet, en de Si. Gudulekerk weergalmde van de dankliederen der ver-
loste gemeente (1).
1581-
1684
24 v.
Herfst-
maand
1582
Verdugo verdeelde zijn volk in Grol, Oldenzaal, Goor, Enschede en Koeverden.
Mansfeld en hautepehke keerden naar Drahand. De Staatschen bemagtigden het huis
te Keppel, en maakten zich ook bij verdrag meester van het slot Batenburg aan de
Maas. Zij bezettedcn gewelddadig Hasselt, waar de Regering van zamenheuling met
de Koningsgezinden verdacht gehouden werd. Hopman grom van steemwijk, Wolter
van doorn, en niicolaas van haarlem kwamen elk met omstreeks vijftig man van
Zwartsluis in stilte voor de stad, welke zij des morgens bij het openen der poorten
verrasten, de kerk, het raadhuis en onderscheidene burgerwoningen plunderden, en er
de Hervormde eeredienst uitsluitend invoerden. Do welgeslaagde toeleg op Hasselt werd
spoedig door een gevoelig verlies verbitlerd. Stecnwijk, dat zoo moedig een lang en
26 v.
Wijn-
maand.
't
ί
i
(1) Archives de la Maison d'Orange, ï. VIll. p. 132, 137. v. hasselt, Stulck v. d. Yadert.
llist. D. IV. bl. 403, 414, 426. caknero, Ihst. d. l. Guerras Civiles, p, 172, 173, 174.
strada, de Bello Belg. ï. II. Lib. V. p. 278. campana, della Guerra di Fiandra, T. II. p. 39
\erso. BEKTivoGLio, Nederl. Ilist. bl. 350, 353. le petit, Chron. d. /ίο//. T. II. Liv. XIII.
p. 453, 454. chappuys, Ilist. Gén. d. l. g. d. FL Liv. VI. p. 315. haraeüs, AnnaL Brab.
T. III. ρ. 350. bor, IHst. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XVII. bl. 316, 334, 335. v. metereh,
Ilist. d. Nederl. Oorl. li. XI. bl. 210 verso, hooft, Nederl. Ilist. B. XIX. bl. 818 , 829 , 830.
v. REYD, Nederl. Gesch. Β. III. bl. 37. Geld. Volks-Alm. voor 1851, bl. 20^53.
52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581— streng beleg doorgestaan en bij de Staten nog onlangs Truchteloos op versterking van
bezetting had aangedrongen, werd in den nacht door den Overste de tassis met zes-
Y, of achthonderd man te voet en twee kornetten ruiterij berend. Een landman wees den
^1^582^ vijand eenen weg door de gracht aan, over welke met ladders zeventig soldaten geraak·^
ten, die de stad overrompelden zonder eenige wacht of tegenweer van de bezetting
te ontmoeten, welke grootendeels ongekwetst uit Steenwijk ontkwam en daardoor het
vermoeden van verraad op zich laadde. Eenigen echter melden, dat er driehonderd
man by omgekomen zyn. Slechts de wacht op het raadhuis bood nog tot negen uren in
den morgen tegenstand, en bedong toen voor zich vrijen aftogt, zonder wapenen. Naar
luid van een ander verhaal, had verdugo, om de diepte der stadsgracht op te nemen,
zich van een boerenmeisje bediend. Dit meisje liet haren hoed in de gracht vallen,
alsof hy er in gewaaid ware, en trad, om dien weder te krijgen, in het water, welk
zij bevond, dat op sommige plaatsen niet hooger was dan hare knieën. Daarop Averd
de ta.ssis, na het vallen van den avond, met een deel volks door verdugo afgezonden,
om eene kans op de stad te wagen. Het was donker, de bezetting zou een vrolijken
nacht hebben van hetgeen zij te Hasselt geroofd had, en was zoo weinig op een vijan-
delijken aanval verdacht geweest, dat zij eenige beelden van Heiligen, uit Hasselt
medegebragt, met geweer toegetakeld en op de veste geplaatst had met bevel, daar
goede wacht te houden. — Steenwijk bleef lang in handen der Spanjaarden, welke
het tot eene geduchte vesting maakten. De burgers, zelfs de vrouwen en kinderen,
werden op zwaarder losgeld gesteld dan zij vermogten bijeen te brengen (1).
Den veertienden van Herfstmaand had pakma eene groote wapenschouwing over zijne
geheele krijgsmagt gehouden en bevonden, dat zij bestond uit zeven en vijftigduizend
negenhonderd vier en zestig man voetvolk, onder driehonderd en vier vaandels, en
drieduizend zevenhonderd zeven en dertig ruiters, onder drie en vijftig kornetten. Het
onderhoud dezer een en zestigduizend zevenhonderd een man kwam den Koning maan-
delijks op zesmaal honderd twee en veertigduizend driehonderd zes en vyftig gulden te
staan, behalve de toelage van hen, welke aan het Hof en bij het leger geplaatst waren
[Entretenidos), en die ter maand twaalfduizend gulden beliep; terwijl de uitgave aan
geschut, pionniers en krijgsbehoeften van allerlei soort maandelijks meer dan tweemaal
honderdduizend gulden bedroeg. Maar van deze strydmagt kon parma. geene dertig-
duizend man te velde brengen, daar hij vele steden en afzonderlijke punten moest be?
(1) carnero, Hist. d. l. Guerras Civiles, p. 175. strada, de Bello Belg. T. II. Lib. V. p. 279,
280. campana, delta Guerra di Fiandra, T. II. p. 39 verso, le petit, Chron. d. Holl. Τ. II.
liv. XIII. ρ. 455. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVII. bl. 335, 336. hooft, Nederl.
Hist. 13. XIX. bl. 832, 834. van wun op wagekaar, St. VII. bl. 112. Overijssel. Alm. vooc
^848, bl. 14, 15; voor 1849, bl. 33, 34.
ittilfia
-ocr page 38-DES VADERLANDS. Κ7
zetten. Er werd dan ook niet veel door hem in dien veldtogt uitgerigt. Hij vermees- ' j^gT"
terde VEscluse, Chateau en Cambresis en eenige andere sterkten in dien oord, be-
schoot en bemagtigde in het begin van Slagtmaand Ninove, Liekerke en Gaasbeek^ dat
in dit jaar reeds ten derde male overging. VV^el vestigde hy nu zijne aandacht op Brussel,
maar dewijl er de bezetting van twaalf vaandels te voet en vier te paard met twee duizend
soldaten, zoo Fransche als Engelsche, versterkt en toereikend van krygs- en leeftogt voor-
zien was geworden, moest hg zich tot het bezetten der wegen op tamelyken afstand
van de stad bepalen. Daar de toevoer uit Frankrijk voor hem gestremd was, Artois
en Henegouwen, welke in zijnen rug lagen, geheel uitgemergeld waren, en de Hertog
van Anjou hem den weg naar het vruchtbare Land van Waas te eenenmale had afge-
sneden, kwam het zoo schaars om met levensmiddelen, dat de soldaten meest paarden-
vleesch aten. Zekere gonsalvo girone, een Italiaansch bevelhebber, had zich naar den
Veldheer begeven en zijn paard voor de tent vastgemaakt; toen hy terug kwam, vond hij
den toom en het zadel, en van het paard, hetwelk gedood was, nog een stuk over, uit
vriendschap achtergelaten om er zijn avondmaaltijd mede te houden. Het leger werd.
ook door het doorsteken van eenige dijken in geen gering gevaar gebragt. Het steeds
wassende water, het toenemende gebrek aan het noodige, het gure weder, waartegen,
inzonderheid de nieuw aangekomene Spanjaarden en Italianen niet bestand waren, en
kwaadaardige ziekten, welke vele van hen wegmaaiden, dwongen parma de winterlege-
ringen te betrekken. Onderscheidene steden echter, zoo als Rijssel, Atreeht^ Douay,
Valenciennes, weigerden zyn volk in te nemen Avaarvan zeer vele tot de Staatschen
overliepen en voorts naar hunne haardsteden terugkeerden (1).
Van de zijde der Staten was in deze oorden insgelijks weinig ondernomen. Acht dui-
zend man voetvolk en eenige vaandels ruiterij waren in den nacht van den acht en
twintigsten op den negen en tvrintigsten van Wijnmaand voor Leuven gekomen, en
reeds voor een gedeelte over de muren in de stad gedrongen, toen zij er met een ver-
lies van twee honderd man weder uitgedreven werden (2). Het had den Hertog van
Anjou niet aan ijver ontbroken, om de Staten en Steden van Vlaanderen tot het krach-
tig voortzetten van den krijg aan te sporen (3). Maar tot geldelijke opoiFeringen waren
(1) Archives de la Maison d'Orange, T, VUL p. 135, 136. strada, de Bello Belg. T. II.
Lib. V. p. 277. campana, della Guerra di Fiandra, T. II. p. 39 verso, le petit, Chron. d.
IJolL T. IL Liv. XIII. p. 453, 454. haraeus, Annal. Brab. T. III. ρ. 343, 344. bob, Hist. d.
Nederl. Oorl. D. IL Β. XVIL bl. 335, 338. ν. meteren, Uist. d. Nederl. Oorl. B. XI. bi. 211.
hooft, Nederl. Uist. B. XIX. bi. 832—834.
(2) strada, de Bello Belg. T. II. Lib. V. p. 277. hooft, Nederl. Hist. B. XIX. bL 832.
(3) Dit blijkt uit onderscheidene zijner brieven en bevelen, ia de Docum. Hist. T. II. p. 362—378,
III Deel. 1 Stuk. > ß
52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—noode lieden te bewegen, die zelfs in gebreke bleven hun geregligd aandeel Toor het
jaarlijksch inkomen van den Prins van Oranje behoorlijk uit te keeren, zoo dat hij er
dringend om moest verzoeken (1). Om dien tijd was eene aanzienlijke versterking van
krijgsbenden uit Frankrijk opgerukt, welke over Duinkerken tegen het einde van
Slagtmaand. in de Nederlanden aankwam, en in de steden van Vlaanderen gelegerd
werd. Zij bestond uit vier duizend Franschen en drie duizend Zwitsers te voet, eenige
kornetten ruiterg, benevens vele Fransche Edelen, die als vrijwilligers den oorlog wilden
bijwonen, en werd aangevoerd door den Maarschalk be birow, geacht voor den dapper-
sten krijgsman van Frankrijk, »Nederland, worstelperk der Fransche Mogendheid tegen
het Spaansche geweld, stak dus vol van soldaten. Hoplieden, Oversten, de bloem en
de vermaardste, gelezen uit Duitschers, Walen, Franschen, Spanjaarden, Italianen,
Engelschen, Schotten, die in dapperheid van moed, fluksheid van krachten, ervarenis
van vechten, kloekheid van beleid, vonden van krijgslist, de strijdbaarste eeuwen der
wereld zouden hebben durven tarten (2)." Ondertusschen verkeerden anjou's soldaten,
niet minder dan die van parma., in een ellendigen toestand; ziekten dunden ook hunne
gelederen, en velen zwierven, bij gebrek van betaling, als bedelaars door het land (3).
De bezetting van Aalst, welke zich dertien maanden dapper gekweten en vele gevaren
had doorgestaan, dreigde tot muiterij over te slaan, indien men haar de achterstallige
soldij niet voldeed (4). De Fransche Legerhoofden hadden zich naar Antwerpen bege-
ven, alwaar de Algemeene Staten door den Hertog beschreven "waren, om over het
bestrijden der oorlogskosten te raadplegen. Anjou bragt het hier zoo ver, dat men
hem, in slede van dertig, thans veertig tonnen gouds in het jaar daarvoor bewilligde
en bovendien, hoewel ongaarne, nog zes maal honderd duizend gulden in de eerste
helft van het aanstaande jaar, op vier bepaalde tijden te betalen (ö).
Vóór het einde van Vijftienhonderd twee en tachtig werd in de meeste Nederlandsche ge-
il) Documents Ilist. ï. II. p. 364. In Herfstmaand 1582 schreef de Prins onder anderen aan
de Regering \'an Iperen. »Messieurs! Mon recepveur au quartier de Flandres se trouvera devers
vous pour recepvoir la quote de mon traictement que vous m'avez accordé. Je vous prieray que
Tous voullez prendre rcgard auY depens que je suis constraint de faire pour Ie service publicqj
ct comme en cestc cause je me trouve en courtrcsse de moyens, vous me ferez grand plaisir de
faire faire a mon recepveur payement de votre quote."
(2) hooft, Nederl. Ilist. B. XIX. bl. 835.
(3) HOOFT, Nederl. Hist. B. XIX. bl. 834. /
(4) Docnm. Hist. ï. II. p. 380.
(5) bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XVII. bl. 336. v. weteren, Hist. d. Nederl OorL
E. XI. bl. 212 verso, hooft, Nederl. Ilist. B. XIX. bl. 835.
DES VADERLANDS. Κ7
westen de Oude οί Juliaansche tijdrekening door de Nieuwe o( Gregoriaanscke vervangen. 1581—
Om het verloop in de feestdagen der Roomsche Kerk te voorkomen, had Paus gregoriüs XIII
bevolen, dat men na den vierden van Wijnmaand dezes jaars, niet den Vijfden maar
den Vijftienden zou schrijven, en dat na het jaar Zestienhonderd, de drie eerstkomende
eeuwjaren, Zeventienhonderd, Achttienhonderd en Negentienhonderd, voor géene schrik-
keljaren gerekend zouden worden, gelijk naar den Ouden Stijl moest geschieden, maar
wel het jaar Twee duizend en zoo vervolgens. Door dezen Nieuwen Stijl werd tegen
het verloop der feestdagen, voor vele duizende jaren, merkelijk gezorgd. De Roomsche
Vorsten keurden deze schikking goed, maar de meeste Onroomsche weigerden er zich
naar te regelen. De Hertog van Anjou vaardigde den tienden van Wintermaand een
bevelschrift uit, dat men ook hier te Lande den Vijftienden dier maand den Vijf en
twintigsten moest noemen, waardoor zij maar een en twintig dagen zou hebben.
Dit gebod werd in Brahand^ Vlaanderen^ Artois, Henegouwen^ Holland en Zeeland
terstond, of met den aanvang des volgenden jaars opgevolgd, toen de tweede dag
van Louwmaand tot den twaalfden gemaakt is. In Gelderland, Zuiphen, Utrecht^
Overijssel, Friesland en Groningen werd niet vóór het jaar Zeventienhonderd de
Nieuwe Stijl aangenomen. Hierop moet wel gelet worden; want wal, bijvoorbeeld,
in die gewesten op den Tienden der maand gesteld wordt, zou in Holland op den
Twintigsten gesteld geweest zijn. Wij zullen in het verhaal der gebeurtenissen den
Nieuwen Stijl volgen (1).
Er is teregt aangemerkt, dat de groote en beslissende stap, de vervallenverklaring
van FiLips als Heer der Nederlanden, aan de talrijke Roomschgezinden ten uiterste
moest mishagen (2). »Eene verzoening," meent men, »gegrond op herstel en zelfs
uitbreiding van de voorregten, was mogelijk geweest; maar thans, ver van te winnen,
hadden de Katholijken alles te verliezen, en moesten ontelbare opoiFeringen zich getroosten,
om de zegepraal en het overwigt te verschaffen aan eene kerkleer, geheel in stryd met de
hunne. Van den anderen kant, gaf de komst van awjou ergernis aan een groot getal
der ijverigste aanhangers van de Hervorming; \vant de Prins van orajije had, door te
bewerken dat een Fransche Prins en van de Roomsch-Katholijke godsdienst tol Heer
was aangenomen, naar veler gevoelen onder hen, minder gehandeld overeenkomstig de
voorschriften van Gods Woord, dan naar eene te fijn gesponnen staatkunde. Het was
(1) strada, de Belto Belg, T. II. Lib. V. p. 280, 281. le petit, Chron. d. Holl, Τ. II. Liv.
XIII. ρ. 455, 456. haraeüs, Annal. Jirab. T. 111. p. 343. bob, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II.
B. XVII. bl. 336—338. v. weteren, Bist, d. Nederl. Oorl. B. XI. bl. 212. hooft, Nederl Hist.
B. XIX. bl. 836. wagenaar, D. VII. bl. 469—471.
(2) Vgl. Alg. Gesch. d. Vadert. D. II. St. VI. bl. 446.
-ocr page 41-52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—hem dus, wel is waar, gelukt eene soort van derde partij te vormen, welke tevens
^^^^ den ijver der Protestanten en dien der Roomscligezinden beteugelde; maar deze ver-
binding, misschien noodzakelijk, kon de uitersten niet te zamen brengen, strooide
nieuw zaad van oneenigheid en moest ten minste, daar zij tot verschillende vermoe-
dens aanleiding gaf, de veerkracht en den prikkel der geestdrift verlammen. Afgemat-
heid, moedeloosheid, wederzijdsch wantrouwen, alle soorten van listen en lagen waren
aan de orde van den dag. In vele gewesten leed men al de ysselykheden van den
krijg, onder anderen in Gelderland, waar de tuchteloosheid en de roofzucht der sol-
daten, geroepen om de inwoners te verdedigen, meer voor hen te vreezen waren
dan de invallen der vijanden. Een Hervormd Leeraar schrijft: » » Alle krijgs- en staats-
zaken gaan hier als naar gewoonte, dat is, achterwaarts; dagelijks neemt de verwarring
toe, en zoo God de oogen niet opent van hen, welke slapen, zal het einde erger zgn
dan het begin. Mögt de wreedheid der soldaten, welke die der Turken overtreft, een
einde nemen! Wij bidden steeds den Heer, dat Hij ons uit dit tranendal verlosse, of
eenen beteren staat van zaken in dit gewest invoere." " De Prins vermögt niet de uit-
eenloopende bijzondere belangen te beheerschen; elke provincie, elke stad, in het gevoel
van haar gewigt en magt, weigerde halsstarrig zich naar de eischen van het algemeene
belang te voegen en maakte, door naar eigen goeddunken te handelen, het zamenwer-
kend uitvoeren der best doordachte plannen onmogelijk. Met regt kon oranje getuigen:
» »deze vorm van bestuur en leiding van den krijg door zoo vele lieden, dikwijls wei-
nig in krijgszaken geoefend, en op zulk eene verschillende wijze naar elks lust en
luim gevoerd, kan niet lang duren en moet eindelyk onzen geheelen ondergang ten
gevolge hebben."" Deze treurige toestand verbeterde niet door de tegenwoordigheid
van ANJOU. Van alle zijden dacht men er slechts aan, de grenzen van een gezag in
te krimpen, hetwelk de Hertog integendeel, zelfs bij de oorspronkelijke uitgestrektheid
er van, en misschien niet zonder reden, zijner onwaardig vond. Indien elizabeth, in
stede van zijne verwachting te leur te stellen, met minder fraaije betuigingen meer wer-
kelijke hulp verleend had, zou welligt akjou, onder de leiding van oranje , der worste-
ling een nieuwen aandrang hebben kunnen geven; maar de besluiteloosheid der Konin-
gin van Engeland^ wie hij langen tijd als zijn krachtigsten steun had beschouwd, ver-
lamde zijne kracht en dreigde, hem in minachting te brengen."
De zaak had echter ook eene gunstige zijde. Anjoü was niet geheel eene zwarig-
heid te meer. Het was veel, een algemeen middenpunt in de eenheid van het monar-
chale gezag te bezitten. Als Heer der Nederlanden, kon de Hertog ongevoelig regten
doen eerbiedigen, welke men tot nog toe slechts door ijdele woorden en luisterr^ke pleg-
ligheden erkende. Ondanks de uitvlugten van Koningin elizabeth, ondanks de twijfel-
achtige bedoeling van Hendrik III, waren de betrekkingen van anjotj met Engeland
en Frankrijk nog innig genoeg, om de zaak der Nederlanden aanmerkelijk te steunen.
57
Daarenboven had hij yeel toegebragt, en bragt nog'Yeel toe, tot hunne verdediging. Hij 158J—
had Kamerijk bevrijd en; krijgsbenden aangevoerd; men verwachtte den Prins yan Condé
en konde, wat meer is, bespeuren dat de Koning van Frankrijk onder den schijn
van vrede indedaad oorlog voerde tegen Spanje. — De Prins van Oranje betuigde
naar waarheid, dat 's Hertogs tegenwoordigheid en hulp den vijand niet gering nadeel
hadden berokkend. Daarbij waren in andere Landen de gebeurtenissen en de stem-
ming der Vorsten en volken van dien aard, dat zij de hoop der Hervormingsgezin-
den voedden en versterkten. In Frankrijk werd de aanwassende Ligue door de Pro-
testanten in bedwang gehouden. De Evangelische partij in Duitschland had groot gezag,
en men vleide zich, dat het aldaar, ondanks de misdadige onverschilligheid van velen,
in de ure des gevaars noch aan moed, noch aan standvastigheid zou ontbreken. De
zaken van Portugal hielden te veel de gedachten en de wapenen van filips II be-
zig, wiens eeuwig dralen zelfs zijne gelrouwste Staatsdienaars lot wanhoop voerde.
Parma, had by den aanvang dezes jaars moeite, zijnen talryken vijanden het hoofd
te bieden. Oranje's vooruitzigten schenen zich te verwezenlijken; het wankelend
gebouw van het nieuwe bewind kon duurzaam worden j maar bovenal werden daartoe
voorzigtigheid, zachtheid, werkzaamheid en grootmoedigheid, eene eerbiedige gehecht-
heid aan de vrijheden en de belangen des Lands gevorderd; men moest het vertrouwen
en de toegenegenheid des volks winnen; dit was het ware en eenige middel om een
opkomend en betwist gezag te vestigen en te schragen. Maar die voorwaarde werd niet
vervuld; het tegenovergestelde had plaats; en toen men eindelijk eene schemering
van verbetering en vooruitgang zag aanbreken, nam awjou, om zich op eens van
alle beperkingen te ontslaan, aan welke hij zich had moeten onderwerpen, zijne toe-
vlugt tot trouwloosheid en geweld, en wierp in éénen dag omver wat sedert jaren
en te midden van ontelbare moeijelykheden de wijsheid van oranje had bewerkt,
waardoor hij zich zeiven in het verderf stortte en de Nederlanden in eenen toestand
bragt, welke, naar het scheen, lot hunne geheele onderwerping moest leiden (1)."
Het is voorzeker niet te verwonderen, dat awjod het standpunt mishaagde, waarop
hij zich in de Nederlanden geplaatst zag en hetwelk min of meer gelijk was aan
dat, vroeger door den Aartshertog Matthias ingenomen. Reeds in hel midden des
vorigen jaars had Koningin elizabeth bij den Prins van Oranje geklaagd, dat de
Hertog in de Nederlanden niet naar rang, waardigheid en verdienste behandeld werd,
en in het naschrift van haren brief gezegd: »Mijn Neef, ik verzeker u op mijn
koninklijk woord, dat zoo het Monsieur behaagt de ooren te openen voor de eervolle
aanbiedingen, die hem gedaan zijn, hij reden zal hebben, zich Ie beklagen over de
(1) GROEN V. pRijiSTERER Archtvcs de la Maison d^ Orange ^ T. VUL p. XV—XX,
_ . i
\ ■ ^- VIL
52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—partij, welke hij gekozen heeft. Wacht u toch, hem te veel te tergen (1)." Du
plessis verhaalt, dat op dien tijd de Koning van Spanje, onder de hand, door zekeren
Italiaan den Hertog het hoog gezag over een bondgenootschap tegen de Protestanten
liet aanbieden, en tevens voor zijn deel, alles wat hij zou veroveren, te beginnen met
zeker koningrijk {Engeland namelijk), dat hem verreweg meer waard wezen en minder
kosten zou dan de Landen, naar welke hij thans trachtte. En hooft gedenkt uit oude
lieden gehoord te hebben, dat men onder 's Hertogs papieren een brief van de Ko-
ningin, zijne moeder, vond en deze zinsnede er^in: »Replantez la religion Catholique
dans Anvers, et je me fais forte, que vous vous marierez avec l'Infante d'Espagne (2)."
De Prins gaf in zijn antwoord aan elizabeth nadrukkelijk de hooge achting te ken-
nen , welke hij voor anjou koesterde, en dat onvermogen, niet onwil, de Staten ver-
hinderde, dien Vorst naar eisch te ondersteunen (3). Indien de Hertog, gelijk eenigen
vermoeden, bij het teekenen der overeenkomst met de Staten voorondersteld heeft, dat
dit stuk slechts voor den uiterlijken vorm was opgemaakt en dat alles een ander aanzien
zou krijgen, als hij eenmaal gehuldigd zou zyn, vond hy zich byster te leur gesteld. Nog
zeer onlangs was hij door de Staten diep gekrenkt geworden, toen een aanzoek naar eenig«
meerdere uitbreiding van magt, door hem by monde van st. aldegonde gedaan, zeer koel
werd van de hand gewezen. Hij voerde slechts den titel van Landsheer; oranje was dit
in de daad. 'sPrinsen Hof werd veelvuldiger bezocht dan het zijne; en hoe veel meer
invloed en gezag oranje bezat dan hij, was duidelijk ten tijde van den aanslag op diens leven
gebleken, toen één woord van den Zwijger genoegzaam geweest was, om den storm,
welke hem en zynen Franschen den ondergang dreigde, af te weren. Tot dit groot aan-
zien en vermogen van den Prins had hij zelf bijgedragen, door af te zien van het be-
wind over Holland, Zeeland en Utrecht. Hij beproefde daarom in het geheim, de
oorkonde of het renversaal, door hem afgegeven, weder in handen te krijgen. Vermoe-
delijk was dit de oorzaak van het misverstand, toen tusschen hem en oranje ont-
staan, waaruit men groote botsingen te gemoet zag en waarmede niemand het waagd«
. Ί
zich te moeigen, »want," schreef du plessis, »het is gevaarlijk zich daarin te mengen;
het is een twist als tusschen man en vrouw." Sinds een voorstel van den Koning van
Frankrijk .f de Nederlanders met al zijn vermogen bij te springen indien de Alge-
meene Staten belooven wilden, dat deze gewesten aan Frankrijk zouden vervallen in
geval ANJOU kinderloos overleed, geen ingang had gevonden, was van dien kant geene
ondersteuning te wachten. Maar juist de voordeden, welke men zich uit de hulp
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. Vlll. p. 120.
(2) hooft, Nederl. llist. B. XX. bl. 855.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. VUI. p. 125.
-ocr page 44-DES VADERLANDS.
van Frankrijk voorspelde, hadden genoopt, den Hertog het hoog bewind op Ie 1581—
dragen. Asjou vreesde derhalve, dat de Algeraeene Staten, of althans enkele ge-
westen, bij gemis van onderstand uit Frankrijk en wanneer parma.'s magt versterkt
werd, hem wel eens aan zyn lot konden overlaten en zich met den Koning van Spanje
verzoenen. Alzoo weinig te vreden met een ten uiterst beperkt gezag, vernederd lot
het spelen van eene bijna ondergeschikte rol, naijverig op het overwigt der Staten en
ORANJES invloed, verontwaardigd over de onverdraagzaamheid der Hervormden, bovenal
geprikkeld door de zucht eens waarlgk de Heer zijner onderdaden te worden, en aan-
gespoord door zijne Fransche Edellieden, die zich beleedigd gevoelden dat zij buiten
alle betrekking gehouden werden, om door list of geweld zich van grooter gezag mees-
ter te maken, besloot hij zich van eenige der voornaamste Nederlandsche steden te ver-
zekeren, waarschynlyk in het denkbeeld, dat hij zich daardoor van de kluisters, die
hem knelden, zou ontslaan, zich met de Misnoegden verzoenen, de Staten beheer-
schen, den Prins verwijderen, en de heerschappij der Roomsch-Katholijke godsdienst
herstellen. Eenigen meenen, en gelijk wij zagen, niet zonder grond, dat hij verstand-
houding hield met parma. Zeker is, dat hij, na het mislukken van zijn plan, voor-
stellen aan de Spanjaarden gedaan heeft (1).
Om evenwel den schijn te geven, dat zijn verraderlijk opzet niet uit eigen beweging,
maar op raad van anderen werd ondernomen, riep aitjou zestien of zeventien zijner
vertrouwdste Edellieden bijeen. Zij verklaarden eenparig, »dat hij alleen door het ver-
breken van het verdrag, hetwelk zij schandelyk noemden, zijn naam en eer kon
handhaven." De zeventiende van Louwmaand werd dan tot de uitvoering van het
plan bepaald. De Hertog zelf zou Antwerpen overrompelen, en de omstandigheden
schenen hem daarin te zullen begunstigen. De Franschen hadden zich bij verrassing η ^
van Eindhovenj en kort daarop ook van Helmond^ Horst en andere plaatsjes meester Louw-
maand
59
mmm-
gemaakt. Onder voorwendsel, de behaalde zege te achtervolgen, of, naar anderen, op 1583
aanzoek der Staten, zijne krijgsbenden tegen eenige steden van Friesland te laten op-
rukken, die door den vyand bezet en thans te gemakkelijker aan te tasten waren,
daar de felle vorst alle wateren in ijsvelden had herschapen, bragt hij een groot deel
zijner krygsmagt digt onder Antwerpen byeen, terwyl vele Fransche Edelen met hunne
bedienden zich bij hem voegden en in het geheim in zijn Hof van wapens voorzien
werden. Maar vóór den bepaalden tyd, hadden reeds de Franschen aanslagen tegen andere
(1) v. meteren, IHst. d. Ncderl. Oorl. B. XI. bl. 212, 213. hoopt, Nederl. Hist. ΰ. XIX;
bl. 838—841,855. onoiius, Amial. Lib. IV p. 76 , 77. Leven v. ivillem 1. D.III. bl. 543—545.
wagenaar, D. VII. bl. 472, 473. v. corvin-wiersbitzky, de Tachtigj. Oorl D. 111. bi. 589—595.
kervijn de volckaertsbeke, in de Docum. Hist. T. IL ρ. 385 (1). groen van mmsmmn, Archives
de la Maison d'Orange T. VIII. p. 141. borgnet, philippe U et la Belgique, p. 158, 159.
! ?
-ocr page 45-40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581-^plaatsen beproefd. Te Duinkerken was in afwezigheid van den Admiraal treslong,
welke aldaar gewoonlijk zyn verblijf hield, over de verdeeling van een buit op zee be-
haald, tusschen de Fransche bezetting, zeven vaandels sterk onder bevel des Heeren
van Chamois, en de burgerij twist ontstaan, waarbij het bloed had gestroomd. Terstond
was door attjou, bij wien zich de burgers beklaagd hadden, de Hofmeester la fougère
derwaarts gezonden, om het geschil bij te leggen; maar vóór hij aankwam, had
chamois de twee vaandels Nederlandsche bezetting verdreven en zich in het bezit der
V. gesteld. Insgelijks maakten de Franschen zich met geweld meester van Dixmuiden
maand Vilvoorden, Aalst, Meenen, en Wijnoksbergen bezaten zg reeds
1583 van zelve de overmagt. Het gebeurde te Duinkerken had dadelijk in de omliggende
steden het wantrouwen tegen de Franschen opgewekt. Te Oostende dreef Hopman
uitenregt met zijn vaandel Vlamingers het vaandel Franschen, ook aldaar in bezetting,
de stad uit; en uit Nieuwpoort werden zij door de burgers gejaagd. In Brugge,
waarvan de Overste despies, Bevelhebber der vijf vaandels Fransche bezetting, zich
den zevenlienden van Louwmaand moest meester maken, gaf de Hoogbaljuw grijze,
op hel eerste gerucht van het voorgevallene te DuinkerJten, bevel, den Franschen de
16 V. wachtposten niet toe te vertrouwen. En toen het den volgenden dag den Opper-
Louw-
maand.provoost la Valette gelukt was, door list nog vyf vaandels Franschen in de stad te
voeren, bragt hij de burgerij onder de wapenen, nam la Valette en desuies gevangen
en dreigde hun den dood, indien niet de Franschen de plaats ruimden, hetgeen dan
ook dadelijk geschiedde. La Valette en la fougère, welke laatste door den Heer van
Swevezeel was opgeligt en binnen Brugge gebragt, beleden op scherpe ondervraging,
»dat de Hertog voorhad zich te verzekeren van de voornaamste steden, van de Gemag-
tigden der Algemeene Staten, en van den Prins van oranje, dien hy daardoor wilde
dwingen de renversalen wegens Holland, Zeeland en Utrecht terug te geven, opdat
hy alzoo aan het geheele bewind over al de gewesten mögt geraken en de Katholijke
godsdienst herstellen." La fougère, inzonderheid, trachtte zoo goed mogelijk 'sHer-
togs handelwijze te verschoonen en zeide: »dat anjou te weinig gezag was gelaten,
om het Land behoorlijk te regeren, en dat, zoo hij in het bezit van genoegzame
raagt geraakt was, hij de Algemeene Staten te dagvatirt zou beschrijven, om eenige
punten van het verdrag van Bordeaux te herzien en te wijzigen. Daarna wilde hij
eene algemeene vergiffenis voor hetgeen er geschied was afkondigen, en den Spanjaar-
den met de krijgsmagt zijns broeders, op welke hij echter zoo lang de zaken op dcA
tegenwoordjgen voet stonden niet kon rekenen, het hoofd bieden (1)."
(1) STBADA, de Bello Belg. T. II. lib. V. p. 280—284. campana, della Guerra di Fiandra,
T. II. p. 40, 41. BENTivoGLio, Nederl. Hist. bl. 354—357, 359. lanamo, Ie Guerre di Fiandra,
\
-ocr page 46-DES VADERLANDS. Κ7
Nergens liep de verraderlijke toeleg ongelukkiger af dan Ie Antwerpen onder hel 1581—
beleid van anjou zei ven. Den veertienden en vijftienden van Louwmaand had hij zijne
krijgsbenden ter monstering tot nabij het dorp Burgerhout laten oprukken en er,
behalve eenige duizende Franschen, vierduizend Zwitsers bijeengebragt. Doch er was,
op welke wijze ook, iets van den aanslag uitgelekt. Althans den zestienden dier maand
verspreidde zich in Antwerpen het gerucht, dat de Franschen in den zin hadden, ge-
lijk indedaad het geval was, dien avond de Kronenburgerpoart, digt bij St, Michiels-
klooster, te bemagtigen. De Prins van Oranje hechtte er geen geloof aan, doch
zijn Hofprediker de villiers gaf -er der Regering kennis van. De Burgemeester
Mr. piETEB. AALST begaf zich dadelijk naar den Hertog, van wien hij verzocht en ver-
kreeg, dat, tot geruststelling der burgerij, vroeger dan naar gewoonte de straatkettingen
gespannen en de nachtlantarens uitgestoken zouden worden. Den volgenden raorgen
ontving men weder in het geheim berigt, dat dien dag nog de Fransche benden zeer
zeker in de stad zouden rukken. De burgers hielden derhalve de poorten gesloten en 17 v.
Ijouw··
er werd omgeroepen, dat zieh alle Fransche soldaten uit de stad moesten verwijderen. De maand
Hertog ontbood hierop bij zich de Wethouderschap en de Oversten der Schutterij, gaf
hun in scherpe bewoordingen zijn misnoegen te kennen over het wantrouwen in hem ge-
steld en eischte, dat men den eersten verspreider dezer leugenachtige geruchten zou
opsporen, om hem naar verdienste te straffen. Voorts wijdde hij uit over zijne gehecht-
heid aan de Nederlanden^ inzonderheid aan Antwerpen, en eindelijk gelukte het hem,
hun den argwaan te ontnemen, te meer daar het gerucht, naar het scheen, op geen
goeden grond steunde. Evenwel bleven de poorten gesloten en de slraatkeltingen ge-
spannen. Anjotj begaf zich nu in persoon naar den Prins van Oranje, wien hij uitnoo-
digde, de monstering van het krijgsvolk mede bij te wonen. De Prins verontschuldigde
zich uithoofde van het ongunstige weder en den slechten staat zijner gezondheid, ter-
wyl· hij tevens den Hertog in bedenking gaf, of het niet beter ware, de monstering
dien dag althans uit te stellen, daar het volk zich verbeeldde, dat hy alleen de stad
wilde verlaten, om er met zijn geheel leger in terug te keeren. Anjou beantwoordde
dit slechts met een glimlach, hetgeen zoo ver was van den Prins gerust te stellen,
dat hij tot Rosprr, naderhand als Hertog Tan Sully zoo beroemd geworden en welke
zich bij dit gesprek bevond, zeide: »Deze lieden hebben iets kwaads in den zin; zij
nullen zich zelve en ons ongelukkig maken. Roshy, ik raad u, verwyder u niet."
p. 87, 88. le petit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XllL ρ. 456, 457. cüappuys, Ilist, Gén. d.
1. g. d. Fl. Liv. VL p. 316, 317. haraeüs, Annal. Brab. T. III. ρ. 344, 347. bor, Ilist. d.
Ncderl. Oorl. D. II. B. XVII. bl. 339—342. v. meteren, Ilist, d. Nederl. Oorl. B. XI.
hl 212—214. hooft, NederL Ilist. B. XIX. bl. 841—847. v. reyd, B. III. bl. 38, 41.
III Deel. 1 Stuk. 6
-ocr page 47-52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Des middags tegen een ure, juist toen de meeste burgers aan tafel zaten en
een groot gedeelte der schutterswacht naar huis was gekeerd om het middagmaal
te gebruiken, verliet anjoü St. Michielsklooster, waar hij zijn verblijf hield, verzeld
door zyne lijfwacht en tweehonderd zoo Fransche als Nederlandsche Edelen. Vóór hij
uitreed, hadden zyne bedienden, onder voorwendsel niet te weten, welken weg
hun Meester zoude inslaan, de kettingen laten afnemen van de straten, die naar
de Kipdorpcr of St. Jalwbspoort en de Roodepoort leidden. Minzaam groette de
Hertog met de hand en het afnemen van den hoed het volk, dat hierdoor verrukt,
alle kwaad vermoeden liet varen. Echter werden niet alle toeschouwers van den optogt
door deze vriendelijkheid begoocheld; want toen zij bespeurden, dat vele Fransche Edelen
onder hunne kleederen geharnast waren, riep eene stem uit het volk: )) Zoo zou men
ligt eene poort kunnen bemagtigen!" Naauwelijks was de Hertog buiten de Kipdorper-
poort gekomen, of in de verte vertoonden zich eenige kornetten ruiters, hem tot
zijne ontvangst, zoo het heette, uit de legerplaats te gemoet gezonden. Eensklaps ontstond
er eenige opschudding onder zyn gevolg. De Graaf de roghepot was, schynbaar bij
ODgeluk, van zijn paard gevallen en hield zich alsof hij bezeerd was, doch klaagde, toen
de ruiters naderbij gekomen waren, dat hij zijn been gebroken had. ïi Jambe rompue^^^
de leus om aan te vallen, ging van mond tot mond, terwijl een schot, in het-
zelfde oogenblik gelost, tot sein strekte voor de krygsbenden te velde, om in alleryl
aan te rukken. De roghepot bragt eenen sergeant der schuttery, welke hem, ter ver-
pleging naar het wachthuis wilde geleiden, eene wonde toe, zijne medgezellen
vielen op de burgerwacht aan, welke zij grootendeels neersabelden, endrongen, gevolgd
door zeshonderd speerruiters en driehonderd voetknechten, de stad in. De Hertog bleef
buiten zijwaarts van de brug staan, en spoorde met woorden en gebaren de naderende
benden aan, zich te spoeden. )) 3Iarchez^ mes enfaniszeide hij, »marchez etnepil-
lez poiiil; la ville est ä mus /" De Franschen maakten zich aanstonds meester van het geschut
op de wallen, keerden het tegen de stad, en verspreidden zich door verscheidene stra-
ten onder het geschreeuw van: Ville gagnée! Vive la messe! Tue, tue. Sommigen
riepen: Nous sommes amis! Reeds beschouwden zij de stad als in hunne magt, sta-
ken, ten teeken hunner overwinning, bij de poort een huis in brand, en begonnen
op eenige plaatsen te plunderen. Nu eerst maakte de Hertog de Edelen, welke hem
verzelden en niets van den toeleg wisten, daarmede bekend, doch ontmoette van hunnen
kant weinig goedkeuring. Zij twyfelden aan den goeden uitslag, hoewel bijverzekerde,
dat reeds vierduizend man in de stad en versehe benden uit de legerplaats in aan-
togt waren.
Indien de Antwerpenaars aanvankelijk gedacht hebben, dat deze beweging niets anders
was dan een bloedige twist tusschen de Protestantsche en Katholijke Edelen van 'slier-
togs gevolg, zooals meermalen plaats had, bespeurden zij thans duidelijk de bedoeling
1581-
1584
i
DES VADERLANDS. 1511
der vreemdelingen. Zich ταη der Fransclien dartelheid geen minder onheil spellende ^j^gT"
dan zij nu tweemalen van der Spanjaarden wreedheid ondervonden hadden, snellen
ijlings de burgers te wapen, vliegen de straten op, spannen de kettingen en trekken,
eerst in kleinen getale doch weldra in gesloten gelederen onder hunne Hoplieden,
de verraderlijke vrienden te gemoet. Hervormd, Roomschgezind, Luthersch zijn thans
vergeten namen; de algemeene nood heelt alle breuken; de naam van burger bindt
alle harten te zamen. Rijk, arm, jong, oud, elk grijpt naar het geweer. Bij gebrek
aan kogels, Iaden eenigen hunne snaphanen met de zilveren knoopen hunner wam-
buizen , anderen met stukken geld in den vorm van kogels bijeengedrukt, en beschieten
daarmede hunne belagers, die van alle kanten besprongen en van de daken en
uit de vensters door steeaen, balken en zware stukken huisraad verpletterd worden.
De Prins van Oranje^ verwittigd van hetgeen er gaande is, stelt zich aan het hoofd
der afdeeling schutters, afgezonden om hem te beschermen, en snelt naar de plaats
des gevechts. De Heer de fervaques , welke met een aanzienlijk getal Franschen, zoo
men meende om oranje op te ligten, in de stad gebleven was, wordt in hechtenis
genomen; zijne manschappen kiezen de vlugt. Ondertusschen wordt in de straten woe-
dend voorlgevochten. Vrouwen en kinderen slepen het geschut ter plaatse waar het
noodig is. Eene vreesselykc slagting wordt onder de Franschen aangerigt; gehcele gele-
deren vallen onder de slagen der verbitterde burgers, aan welke zij schier weerloos
ten prooi gegeven waren, daar zij, weinig op tegenstand bedacht, zich niet eens ge-
noegzaam van kruid en lood voorzien hadden, en, inzonderheid hunne ruiters, door
de straatketlingen in het vlugten belemmerd worden. Eenigen ontkomen gelukkig door
de opene poort, maar spoedig is hier de drang van volk zoo geweldig, dat een groot
aantal wordt doodgedrukt, terwijl velen door de geweerkogels uit de belendende huizen
sneuvelen. In weinig oogenblikken is de poort lot meer dan manshoogte opgepropt met
dooden, stervenden en gewonden. Zij, welke de Avyk naar de wallen genomen hebben,
Averpen zich over de borstwering in de grachten of worden er in gedreven, waar
velen hun graf vinden, hetzy uit onkunde van het zwemmen, of door het gewigt
hunner wapenen, of door de kogels der Antwerpenaars. De Hertog, welke op eenigen
afstand dit schouwspel aanzag, meende dat het burgers waren, welke, door zijne sol-
daten nagezet, zich in het water stortten, en zeide tot zyn gevolg: »Daar hebt gij Η
al; het gespuis wipt over de mwen.^^ Maar spoedig werd hij van zijne dwaling terug-
gebragt. Eene afdeeling schutters was het geschut op de wallen weder magtig gewor-
den en loste het op de aanrukkende Zwitsers. Anjou ontzonk toen hoop en moed,
en dadelijk week hij buiten schoots.
Middelerwijl waren eenige burgers, om de poort weder Ie sluiten, over de stapels
gesneuvelden en gewonden aldaar heen geklommen, en hadden levens de valbrug
opgehaald, waardoor alzoo de stad legen een verderen aanval van buiten verzekerd
8*
-ocr page 49-52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—werd. Er yerliep meer dan een uur, om de lijken uit de poort weg te ruimen.
Oe gekwetsten, welke men hier en daar onder hen zag woelen en de hoofden uilsteken
om adem te scheppen, werden aan hun vreesselijken toestand onttrokken niet alleen,
maar ook met liefderijke zorg verpleegd. De krijgsgevangenen behandelde men insge-
lijks met groote menschelijkheid, bovenal door den invloed en het gezag van
oranje, )>op wiens aangeboren grootmoedigheid/* zegt thuanus, »geen eigen leed
hechten kon;" want geen lieden ontbraken er, om hem in te scherpen, dat men het
met dien aanslag niet minder op zijn persoon dan op de stad gemunt had. Vijftien-
honderd , naar anderen slechts zevenhonderd vijftig Franschen, onder welke de Bisschop van
Consiance, Groot-Aalmoezenier van akjou, waren dien dag en binnen den tijd van
een uur in Antwerpen gesneuveld, behalve degenen, welke in de grachten en voor
de poort waren omgekomen, hetgeen te zamen op tweeduizend man begroot wordt.
Onder hen telde men driehonderd twintig lieden van aanzien en bijna vijftig Edelen
van hoogen rang, zoo als de Graven van St. Agnian en van Chaieauroux, de Heer
van Seisseval, en de Heer van St. Blanchart, zoon des Maarschalks birgiv.
JusTiisus van Nassau, welke den Hertog naar buiten verzeld had en mede in
de stad gedrongen was, hield zich met eenige medgezellen in een toren verborgen tot
de opschudding bedaard was, en ontkvram alzoo alle gevaar. Tachtig, eenigen spre-
ken van honderdvijftig burgers, waren omgekomen en onder hen de Schutter-Overste
adriaan vierendeel, Hopman balthasar tas, Hopman reinoud migiiaud, de Ser^
geant-Majoor kasper de hoedemaker, en Jonker filips vaw scuooNnovEN, die, wel
is waar, tot het gevolg des Hertogs behoorde, maar terstond aan de zijde des volks
was overgegaan toen hij bemerkte, wat men in het schild voerde. De Antwerpenaars waren
opgetogen over het afwenden van het gevaar, omhelsden elkander, en de een wenschte diep
getroffen, den ander geluk, dat zij door eigen moed en beleid, het leven hunner vrou-
wen, kinderen en vrienden, hunne have en goed gered hadden. Hoogstwaarschijnlijk
Avas het plan der Franschen geweest, de stad te plunderen. Althans den dag vóór den
aanslag, hadden onderscheidene Fransche Edelen de winkels der juweliers bezocht en er
zich allerlei kostbaarheden laten toonen, denkelijk, ten einde ze den volgenden dag
te beier te kunnen vinden. — Het gebeurde te Antwerpen is in onze geschiedenis on^
derden naam van: Fransche Furie bekend gebleven (1).
(1) Supplément aux ArcHives de la Maison d'Orange, ρ. 226, 227. Resolutiën van Holland,
1583, bl. 7, 10. Corte verclaringe, ghedaen by Borgemeesteren, Schepenen ende Raedt der
Stadt van Antwerpen, nopende den aenslach teghen deselve stadt aengericht den XVIIdesermacnt
Xanuary 1583, Antw. 1583. Ecne Duitsche vertaling van dat stuk verscheen te Keulen in het
liclit.. Een carte verhaeling van alle hetgeene geschiet is binnen Antwerpen op den XFI ende XVII
J.aniiarir naer de nieuwe calculatie te rekenen des Jaers 1583, ghedruct 1583. carnero, Hist.
DES VADERLANDS. Κ7
De Regering van Antwerpen verwittigde terstond de Staten der byzondere gevpesten van 1581—
hetgeen er was voorgevallen, en vermaande hen op hunne hoede te zijn. In Holland werd da-
delijk beslag op de Fransche schepen gelegd, eene vergadering van de afgevaardigden
van Holland, Zeeland en Utrecht tegen den zesden van Sprokkelmaand bijeen-
geroepen om de noodige maatregelen te nemen, en een algemeene biddag tegen
den negenden daaraanvolgende uitgeschreven. Daar men hier begreep, dat de Prins
van Oranje bij den aanslag der Franschen in groot gevaar verkeerd had, werd hg ern-
stig verzocht, by alle verdere onderhandelingen met anjou, zoowel voor zijn persoon
als voor de belangen der drie gewesten te waken. Ook werden gemagtigden naar
Antwerpen gezonden, om l(3r vergadering der Algemeene Staten de middelen te helpen
beramen tot bevrijding en welvaart van het gemeenschappelijk Vaderland, en om tevens
den Prins van goeden raad te dienen (1).
, Na den mislukten toeleg had aitjou zich naar Berchem, niet ver van Antwerpen,
begeven, waar het hem en zijn krijgsvolk grootelyks aan levensmiddelen ontbrak. Uit
deze schuilplaats trachtte hij bij de Regering van Antwerpen zyn trouweloos bestaan te
vergoeiyken, en de schuld daarvan voornamelijk op de minachting te werpen, met welke
hij sinds eenigen tijd was behandeld geworden. Voorts wenschte hij te weten, op
welken voet men in het vervolg met hem dacht te handelen, en verzocht ten slotte,
hem zijne hofbedienden, huisraad, eenige andere benoodigde voorwerpen en zijne pa-
pieren te zenden, ook de gevangene Franschen in vryheid te stellen, daar zij aan
het gebeurde onschuldig waren. Tn dien zelfden geest wendde hij zich insgelijks
schriftelijk tot de Algemeene Staten en den Prins van Oranje. De Regering van
Antwerpen en de Prins antwoordden niet, maar kwamen met de Staten overeen, hem
het verzochte te zenden en de krijgsgevangenen te ontslaan. Den volgenden dag ver-
langden de Algemeene Staten van hem vrygeleide voor hunne gemagtigden, om
over het voorgevallene te handelen. Al griefde anjou dit blijk van wantrouwen, het
toonde toch, dat men zich nog met hem wilde inlaten, en dit moedigde hem aan,,
d. l. Guerras Civiles, p. 175, 176. strada, de Bello Belg. T. II. lib. V. p. 284—280. campaka,
della Guerra di Fiandra, T. II. p. 41—43. lanabio, Ie Guerre di Fiandra, p. 87, 88. benti
voGLio, Nederl. Ilist. ΒΓ. 357—359. thuakus', Ilist. s. t. T. III. Lib. LXXVII. p. 612—614. le pe
tit, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. Xlll. ρ. 458—462. ciiappüts, Ilist. G. d. l. g. d. FL Liv. VI
p. 318—320. DE TAssis, Comment. Lib. VI. ρ. 434 , 435. haraeus, Annal. Brab. T. III
ρ. 344—346. bor, Hist. d. Nederl. Oerl. Ό. II. Β. XVII. bl. 342—344. ν. meteren, Ilist. d
Nederl Oorl B. XI. bl. 214, 215. v. reyd, Nederl. Gesch. Β. III. bl. 38—40. hooft, Nederl
Hist. B. XIX. bl. 847—855. grotius, Annal. Lib. IV. p. 77. vervov, Gedenkw. Geschied
bl. 25—27. Leven v. ΛVILLEM I, Ό. III. bl. 545—552.
{\) Resoluliën van Holland 1583, bl. 7, 10, 13 , 25 , 28, 34 , 37 , 48.
-ocr page 51-52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—om Tan de Antwerpsche Regering leeftogt te Terzoeken, waaraan echter, uithoofde
der verbittering tegen hem onder de bevolking, geen gevolg gegeven werd. Hij
trok derhalve naar St. Bernards, om zich van daar over de Schelde naar Dcnder-
monde^ hetwelk in de magt der Franschen was, te begeven; doch de overtogt werd
hem door de Antwerpenaars belet, welke eenige gewapende vaartuigen derwaarts
zonden, terwyl de Overste norris, die last had het Land van Waas met drie
cn twintig vaandels Engelschen en Schotten te dekken, de geheele streek aan deze
zijde van Dendermonde onder water zette. De Hertog, alzoo genoodzaakt eenen
omweg te maken, trok voorshands naar Duffel, derwijze worstelende met honger en
gebrek, dat de ruiters van mansfeld hem verlieten, en hij zelf zich met eenige raauwe
wortelen en een weinig brood en melk moest behelpen. Uit Duffel schreef hij naar
de Bevelhebbers van Brussel, Mecheleu en andere plaatsen, om eenige vaartuigen met
leeftogt tegen behoorlijke betaling, cn schelste hun logenachlig het gebeurde te Antwerpen
af, waarvan hij al de schuld alleen op de burgers wentelde. Onmiddellijk gaven de
verbolgen Antwerpenaars eene verdediging in het licht, ontvouwden naar waarheid de
geheele toedragt der zaak en verklaarden, » dat zij zich steeds als getrouwe onderdanen
gedragen en dc hun opgelegde belastingen niet alleen naar behooren opgebragt, maar
zelfs den Hertog bovendien aanzienlijke sommen voorgeschoten hadden. Onlangs nog
hadden zij hem zeventigduizend gulden verstrekt; doch in stede van de soldij der bezet-
ting, of het oud gediend krijgsvolk daarmede te voldoen, had hij deze gelden onder
zijne nieuw geworvene Franschen verdeeld, van welke hij zich bij het overrompelen
van Antwerpen bediend had. Thans zou hij wel wenschen de verantwoordelijkheid van
het voorgevallene op hen te werpen, doch hunne onschuld was openbaar, daar dien-
zelfden dag een gelijke aanslag tegen andere sleden beproefd was,"
Intusschen had awjou zich over de Nethe naar Remenant begeven, om voorls over
Vilvoorde naar Dendermonde te geraken. De Dijle was hoog gezwollen, en daar er
geene brug over kon geslagen worden, doorwaadden de Franschen, door den honger ge-
drongen , den vloed, welke omtrent duizend man van hen wegsleepte. De overigen bereikten,
met achterlating van wapenrustingen, pakkaadje en troswagens, den anderen oever.
De Hertog zelf zonk tot aan de schouders in het water, hetgeen hem zoo euvel be-
kwam, dat hij sedert nimmer regt gezond geweest is. Dus bragt hij het, onder tallooze
23V. moeijelijkheden, te Vilvoorde, Hier verschenen de gemagligden der Staten, om met
Lom^^ hem ruggespraak te houden. Hij uitte tegen hen bgna dezelfde klagten als vroeger
1583 door la fougère geschied was; en toen zij er op aandrongen, hun dan de bewer-
kers van het kwaad te noemen, weigerde hij dit onder voorwendsel, dat hij de Avonde
niet wilde opscheuren, maar heelen. Ten slotte stelde hij hun voorwaarden, die niet
Aveinig in strgd waren met het verdrag van Bordeaux, en zond hen weg met brieven
aan de Staten en aan den Prins van Oranje, wien hij het bespoedigen der zaak ten
DES VADERLANDS. Κ7
ernstigste aanbeval. De Prins vermaande hem, zijne eischen Ie matigen; doch die 1581—
1 'ïiS-i
raad werd in den wind geslagen (1).
Parma en de Hoofden der Misnoegden waren-terstond bedacht, uit het verraad der
Franschen en den haat, welken dit alom tegen den Hertog had opgewekt, voordeel te
trekken. Zij noodigden schriftelijk verscheidene Staten en Steden minzaam uit, onder
het gezag des Konings terug te keeren (2). Evenmin als deze brieven, werden die van
den Markgraaf van Bergen uit Luik beantwoord, in welke hij de Algemeene Staten *
poogde over te halen, om ten minste eenige afgevaardigden naar parma te zenden en
diens voorslagen aan te hooren. Anjou , daarentegen, trad in onderhandeling met den Spaan-
schen Landvoogd, wien hy aanbood, de wapenen tegen den Koning van Spanje af
te leggen en naar Frankrijk terug te keeren, mits men hem Bapaume, Botichamy
Quesnoi, en Landrechies leverde. Parma was hiertoe niet genegen; wel beloofde hij de
achterstallige soldy van het Fransche krijgsvolk te voldoen, wanneer de Hertog de Ne-
derlanden ontruimde, maar dit wees anjou op zijne beurt van de hand (5). Men
denkt, dat de Hertog deze onderhandelingen alleen had aangeknoopt, om betere voor-
waarden van de Algemeene Staten te bedingen (4). Middelerwijl had de Koning van
Frankrijk den Heer van Mirambeau, frangois du pont , naar Antwerpen gezonden, om,
zoo mogelijk, eene geheele vredebreuk tusschen akjou en de Staten te voorkomen.
In eene aanspraak ter Algemeene Vergadering deed de Gezant den aanslag op Antwerpen η y.
als eene plotselinge opwelling van drift voorkomen, vermaande dringend de Staten zich met
den Hertog te verstaan, en gaf hun hoop op de hulp zijns Meesters. Mirambeau ontving 1583
een heusch, doch ontwijkend antwoord; en de Prins van Oranje, lot wien hij zich
nog afzonderlijk gewend had, beloofde alle pogingen aan te wenden tot slissing van
het geschil, indien de Hertog te goeder trouw wilde handelen en rondborstig zijnen
misslag bekennen (ö).
(1) LE PETIT, Chron. d. Holl. ï. II. Liv. Xlll. p. 462—465. non, Jlist. d. Nederl. Oorl.
D. II. B. XVII. bl. 344—348. v. meteren, Ilist. d. Nederl. Oorl B. XI. hl. 215, 216. hooft,
Nederl. Hist. B. XIX. bl. 854—857. v. reyd, Nederl Gesch. Β. III. bl. 42, 43.
(2) Eenige dezer brieven Avorden gevonden in de i>0cmin.//is/. ï. II. p. 383—389, 406,427, 428,
(3) strada, de Bello Belg. T. II. Lib. V. p. 292, 293.
(4) avagenaar, D. VII. bl. 483.
(5) carnero, Hist. d. U Guerras Civiles, p. 176. strada, de Bello Belg. ï. 11. Lib. V. p. 291,
295. campana, della Guerra di Fiandra, T. II. p. 43. bektitoglio, Nederl. Hist, bl. 361.
le γετ1τ, Chroii. d. Holl ï. II. Liv. XIIL p. 464, 465. bor, Hist. d. Nederl. Oorl D. II.
B. XVII. bl. 348, 349. v. meteren, Hist. d. Nederl Oorl B. XL bl. 216, 217. hoopt, Nederl
Hist. B. XX. bl, 857—860.
52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581— Niet alleen in de Vereenigde Gewesten, maar ook buitenlands, bijzonder mDuitsch-
land, had anjoü's onbezonnen daad verbazing en verontwaardiging verwekt. Zelfs
keurde bespruneaux , de Fransche Gezant, bet gedrag van anjou , wien hij, naar
het schijnt, nooit veel vertrouwd had, ten sterkste af (1). Zij, welke het aanknoo-
pen van betrekkingen met Frankrijk ontraden hadden, betreurden, dat men in
hunne vrees niet gedeeld, hunne vermaning niet geteld had. »»Men moest de
* oogen open gehad hebben en zich niet door honigzoete woorden laten verleiden,""
schreef de Landgraaf Willem. »»Het is zoo klaar als de dag," voegt hij er by, »»dat
het eenig doel is, de Hervormde godsdienst uit te roeijen. Het heeft ons altyd ten
uiterste verwonderd, hoe de Prins van Oranje het verdedigen van de godsdienst aan
hare tegenstanders kon toevertrouwen, en alzoo den wolf tot hoeder van de lammeren
aanstellen. Wij hebben er nooit iels goeds van verwacht, en een tweeden meesterslag
gevreesd, op de wijze van den St. Bartelsnacht."" Thans meenden zij, welke anjou
gewantrouwd hadden, ten minste te kunnen verwachten, dat zulk eene duurgekochte
ondervinding vruchten zou dragen. Alle verzoening kwam hun bespottelijk en onge-
oorloofd voor. De Hertog, om zich van wederzijds plegtig bezworene overeenkomsten
te ontslaan, was niet teruggedeinsd voor het vermoorden zyner onderdanen; en » » wij
begrijpen niet," schreef nogmaals de Landgraaf, »»hoe de boer, wiens zoon door den
adder is gestoken, en de adder, aan welken de boer een vreesselijken slag met den
byl heeft toegebragt, voortaan te zamen kunnen wonen en elkander wederkeerig ver-
trouwen."" Graaf jan van Nassau ontveinst niet in een brief aan den Prins, dat de
welgezinden in de hoogste male verbaasd en ontsteld zijn door het gerucht, dat men
eene toenadering tracht te beproeven met een lid van het huis van Valois, welk zich
op zulk eene bedroevende wijze getoond heeft doortrokken te zijn van den trouwloozen
en bloeddorstigen geest van dat verfoeijelijk geslacht. Hij vleit zich, dat voor den
Prins de vreesselijke waarschuwing, welke hij zoo even ontvangen heeft, niet te ver-
geefs zal zijn; dit zou dubbel misdadig wezen. Hij wil liever aan zulke onwaarschijn-
lyke geruchten geen geloof hechten (2}." Niettemin waren deze geruchten de
zuivere waarheid. Welk een groot vertrouwen oranje in anjou gesteld had,
blijkt daaruit, dat hij kort na den aanslag op Antwerpen, aan de Koningin van
Engeland schreef: »Ik kan naar waarheid beluigen, dat ik nimmer eenen Vorst
meer bemind en geëerd heb dan zijne Hoogheid en wel zoo, dat ik met groote
moeite konde geloovenj wat ik met eigen oogen gezien heb (5)." De Stalpn
(l) Archives de la Maison d'Orange, T. VIll. p. 163.
(?) GROEN v, rftiNSTEnER, in de Archives de la Maison d'Orange, T. VUL p. XX—XXli·.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. VIII. p. 157, 158.
DES VADERLANDS. Κ7
waren in twyfel, welken weg zij moesten inslaan. Den Hertog van de heerschappij
vervallen te verklaren, was ten hoogste bedenkelyk, daar hij "zich nog in het bezit
van een aantal belangrijke plaatsen bevond, en parma. eene strijdmagt te velde had,
waar legen de hunne niet was opgewassen. Daarenboven zou men hierdoor niet alleen
de hulp der Fransche benden verbeuren, maar zich ligt in den Koning van Frankrijk
eenen vijand op den hals halen (1). Zij wenschten het gevoelen van den Prins van
Oranje hierover in te winnen; en ingevolge hun verzoek, bood hij hun een geschrift
van dezen inhoud aan:
»Met tegenzin ga ik er toe over, mijn gevoelen omtrent de gewigtige zaak te ontvou-
wen, welke u in deze oogenblikken bezig houdt. Die tegenzin wordt geregtvaardigd,
dewijl velen my de rampen wijten, welke de Vereenigde Gewesten getroffen hebben, zoo
als die van Maastricht en dergelijke. Al ware ik zelfs met eene onbeperkte magt bekleed
geweest, dan nog zou zulk eene aantyging ten hoogste onregtvaardig zyn, want het wei-
gelukken eener zaak hangt alleen van God af, en niemand zal zich verstouten, voor het
welslagen, zelfs van de best beraamde ontwerpen in te staan. Zoo ik slechts mijne
jaren en de onbillijkheid in aanmerking nam, met welke ik behandeld ben, zou
ik my niet op nieuw aan den laster willen blootstellen van hen, die mijn goeden
naam ondermijnen; maar mijne belangstelling in het lot der Nederlanden noopt mij
het zwygen af te breken, welk het gezond verstand mij oplegt en waarin ik zou
bly ven volhardea, indien ik op eigen voordeel, op eigene rust alleen bedacht ware. De
algemecne welvaart echter stel ik boven alles, en zoo ik het waag mijn gevoelen
mede te deelen, geschiedt zulks in het volle vertrouwen, dat de Staten het gunstig zullen
opnemen en ten beste uitleggen. Verre zij het van mij de schandelijke daad, welke
gepleegd is, te willen billijken; ik ben zelfs van gevoelen, dat de Hertog van
Anjou, na zulk eene handelwijze, vervallen is van al zijne regten op de heerschappij.
Men zal evenwel, by eenig nadenken, moeten erkennen, dat de Staten uit het
Verbond met dien Vorst reeds terstond aanmerkelijke voordeden getrokken heb-
ben; zijne krijgsbenden immers hebben Kamerijk en Lochern ontzet, en Gelder-
land van de verwoestingen en plunderingen der Spanjaarden bevrijd. Ten gevolge
zyner verkiezing, werd in Frankrijk de vrede tusschen de Protestanten en Ka-
tholijken hersteld, en de eerstgenoemden verwierven vryheid, in dienst der
Vereenigde Gewesten over te gaan. Van het meeste gewigt echter mag worden
beschouwd, dat 's Hertogs verkiezing Spanje's magt en aanzien in de Nederlan-
den geheel heeft vernietigd; zij toch verbrak, als 't ware, de zegels van den
Koning van Spanje en deed zijn naam uit de Nederlanden verdwijnen; zy is de
(1) v. corvin-wiebsditzky, de Tachtigj, Oorl D. III, bl. 615, 616.
III Deel. 1 Stuk.
50 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—breede en hechle grondslag, op welken het gebouw van 'sLands vrijheid sterk en
krachtig zal worden opgetrokken, indien allen, welke er een zoo groot belang bijheb-
ben, met denzelfden ijver en nadruk blyven handelen, die zy vroeger bij elke gelegen-
heid aan den dag gelegd hebben. Voor het overige is de Hertog met de volle goed-
keuring der Staten verkozen geworden, en het is hier geen punt van onderzoek, of
zg, welke die verkiezing bevorderden, daarin al dan niet gedwaald hebben. De
vraag is hier slechts: 1° of wij met de Spanjaarden vrede moeten sluiten; of de
Staten thans en voor het vervolg hunne hoop op eigene kracht moeten vestigen, dan
wel: 3° trachten, met den Hertog tot een vergelijk te komen."
»Wat het eerste punt betreft, dezelfde redenen, welke de Staten bewogen het Spaan-
sche juk af te schudden, bestaan nog; het is derhalve onnoodig deze verder op te
sommen. Het zou alzoo te eenenmale ongerijmd zijn, thans weder als onderdanen
zich met eenen Vorst te verzoenen, wiens gezag men heeft afgezworen, wiens zegels
men honend heeft verbroken, en wiens naam met zoo veel grond en regt overal is
uitgewischt. ïoen wij den Hertog verkozen, beweerden eenigen, welke Spanje meer
beminden dan hun vaderland, dat het den Nederlanden voordeeliger zou zijn eenen
Koning tot Heer te hebben wiens rijk ver afgelegen was, dan een naburigen Vorst,
op grond, dat het den eersten moeijelijker moest vallen dan den laatsten, iets tegen
's volks vrijheden te ondernemen. Deze reden vervalt echter nu; immers niet al de Neder-
landsche Gewesten ziyn meer vereenigd. Spanje heeft er eenige van in bezit en beschikt
over een leger, zeer wel toegerust om de andere te onderdrukken. De bezittingen
van den Koning van Spanje zijn derhalve thans den Vereenigden Gewesten nader dan
die van eenig ander Vorst. Door deze beschouwingen lieten zich dan ook de Staten
leiden, toen zij den Hertog van Anjou het opperbewind in handen gaven. Nu voorzeker
heeft hy dat bewind verbeurd, en schynt zelf daarin toe te stemmen door te beken-
nen, dat hij berouw heeft over zijne overijlde daad. Dit berouw en die bekentenis
echter zijn niet voldoende, den argwaan te verdrijven en ons van de gepastheid
te overtuigen, om op nieuwe grondslagen weder onderhandelingen aan ie knoopen
met eenen Vorst, welke de verbindtenis, vroeger met hem aangegaan, zoo schandelijk
heeft verbroken. Het is te vreezen, dat de slechte raadslieden, welke hem reeds
eenmaal van het regte spoor bragten, dit ten tweedenmale kunnen bewerken. Voorts
is er weinig grond van hoop, dat de goede verstandhouding tusschen de Fransche en
Nederlandsche krijgsbenden zoo spoedig weder hersteld zal zijn."
»Intusschen acht ik het mijn pligt, den Staten de gevolgen onder betoog te brengen,
welke eene weigering van hunne zijde tot een vergelijk met den Hertog zou kunnen heb-
ben. In de eerste plaats zou deze Vorst den Spanjaarden de sterkten overleveren, welke
hij in zijne magt heeft; hij en de Koning yάτι Frankrijk, thans met elkander verzoend,
zouden, in de tweede plaats, verklaarde vijanden van de Vereenigde Gewesten worden en
I
s =
■fi
i
-ocr page 56-DES VADERLANDS. 1519
derhalve trachten, hun al het kwaad te berokkenen, welk men van vijanden, door eer- 1581—
zucht en dorst naar wraak geprikkeld, te wachten heeft; de Köning van Frankrijk
zou, in de derde plaats, zijnen onderdanen alle handelsbetrekkingen met de Nederlanders
verbieden, op de Nederlandsche schepen in al zijne havens beslag leggen, en den vrijen
togt door zijne landen aan de krygsbenden vergunnen, welke de Koning van Spanje
tegen de Vereenigde Gewesten mögt afzenden. Insgelijks zou de Koningin van ,
hoezeer zij 'sHertogs gedrag afkeurt, ten uiterste misnoegd zijn over de halsstarrige
weigering van de Staten, zich met hem te verzoenen. Verbeurden nu de Staten het ver-
trouwen van Frankrijk en Engeland, en konden zij op geene hulp van een
dezer rijken hopen, tot welke Mogendheid zouden zij zich kunnen wenden,
magtig genoeg, hen te ondersteunen? Zy zouden alleen op eigene krachten moe-
ten bouwen en onverwijld hunne krygsmagt vermeerderen; maar hoe dit aan te leg-
gen? Hoe zich krijgsvolk en geld verschaffen? De verwoestingen des oorlogs hebben de
Vereenigde Gewesten ontvolkt, zoodat er naauwelijks zoo vele inwoners zijn overgeble-
ven als gevorderd worden, om handel en nijverheid gaande te houden. Tot onderhoud
van een voldoend leger, zouden de Staten aanzienlijker sommen moeten heffen dan
die, welke tot heden opgebragt werden. Wat daartoe gevorderd wordt, zal gemakkelijk
blyken uit de rekening van gewone en buitengewone uitgaven voor oorlog, welke ik
hierbij den Staten overleg. Deze uitgaven strekken evenwel zich niet verder uit dan lot het
onderhoud der bezettingen in de steden. Wanneer bij de opbrengst van deze volstrekt
noodige uitgaven reeds op zoo vele zwarigheden wordt gestooten, hoeveel moeyehjker
zal het niet zyn, zich de sommen te verschaffen tot onderhoud van een leger, sterk
genoeg om te velde te trekken? En zonder zulk een leger is hel toch onmogelijk,
den vyand geruimen lijd het hoofd te bieden."
»Ik wraak geenszins het gevoelen der vromen in den Lande, welke al hun vertrou-
wen op de hoede des Almagtigen stellen; maar het komt mij voor, dat wij de God-
delijke Voorzienigheid tarten, wanneer wi] groote ondernemingen beproeven, zonder de
middelen te hebben, die uit te voeren. Zij alleen bezitten het ware vertrouwen op God,
welke zich dan eerst tot den Hemel wenden en in ootmoedig gebed om bescherming
en bijstand smeeken, wanneer zij al wat in hunne magt stond gedaan hebben,
om hun plan te volvoeren (1). Naauwlettend behooren de Staten derhalve hunne krachten
(1) Letterlijk zegt de Prins: ))Eu al ist so dat ik niet Λνίΐ lasteren degene, die seggen, dat
men op God moet betrouwen, want tselve zeer goed en waarachtig is, nochtans so mein ik ook,
dat so wanneer men eenige saken sonder middelen wil aanvangen, of dat arger is, dat men door
gierigheid zijn middelen achterhoud, dat niet ie op God betrouwt, maer hem is getemteert; en
ter contrarie, dat is op God betrouwen, te gebruiken en aenveerden de middelen die hem gelieft
ons aen te bieden, en hem te bidden, dat hij zijn segen daarover wil laten gaen."
8*
-ocr page 57-52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581—en hulpbronnen te onderzoeken; heeft dit onderzoek plaats gehad en is het, na eene
juiste berekening van het beraamde plan, gebleken, dat deze krachten en middelen
■voldoende zijn, om allen vreemden sleun onlbeerlijk te maken, dan zou ik van gevoe-
len zijn, dat de Stalen het opperste gezag aan zich hielden."
»Er is een lijd geweest waarin de Nederlanders zich den heilrijken zegen der vrij-
heid en der onafhankelijkheid konden yerschaffen, namelijk, toen zij magt genoeg had-
den, DON JAN van Oostenrijk te dwingen hun land te verlaten. Maar hoezeer
verschilt van dezen onze tegenwoordige toestand? Voor onze poorten slaat een mag-
tig leger van den Koning van Spanje, ondersteund door hen, welke wij in dien
tyd nog onder onze vrienden telden. De krachten der Bondgenooten zyn merkelijk
verflaauwd; zelfs met de hulp der Franschen hebben wy 'svyands voortgangen niet
kunnen keeren. Zijn de Staten echter, na rijp beraad, van gevoelen dat wij, mits
meer pogingen in het werk gesteld worden dan tot nog toe geschied is, alleen kunnen
tot stand brengen, wat ons met de hulp onzer vrienden niet mögt gelukken, dan moe-
ten zij voor altyd het denkbeeld laten varen, in eenig vergelgk met den Hertog van
Anjou te treden, en er toe overgaan, uitsluitend met eigen krachten den Spanjaard niet
alleen, maar ook den Franschen nabuur onder de oogen te zien; geen oogenblik
mag alsdan met de uitvoering van dat plan worden gedraald. Ik vrees nogtans, dat
eer de toebereidselen daarvoor gereed, eer de krijgsbenden te velde gebragt, en de
noodige gelden voor haar onderhoud bijeengezameld zijn, ja, zelfs eer men het nog
eens is, wie het bevel over het leger zal voeren, de vijand reeds de meeste steden der
Verbondenen zal bemagtigd, of dat vele plaatsen, alle hoop op bijstand verdwenen ziende,
afzonderlijk haar zoen met de Spanjaarden zullen gelroiFen hebben, en zulks nog vóór
zij aangevallen zijn geworden. Oordeelen de Staten echter, na al de gronden voor en
tegen, Avelke ik heb aangevoerd, overwogen te hebben, dat het bij den tegenwoordi-
gen toestand der gewesten raadzamer is met den Hertog van Anjou in onderhandeling
te treden, dan zou ik wenschen hen te vermanen, hunne uiterste en bijzondere aandacht te
wiyden aan het nieuwe verdrag, welk zij met hem begeren tot stand te brengen, opdat de
versterkte plaatsen niet blootgesteld worden aan hetzelfde gevaar als dat, welk Antwerpen
bedreigd heeft en waaruit die stad, als 't ware door een wonderwerk, gered is. Het beste
middel Ier bereiking van dat doel is, naar mijn inzien, by het verdrag uildrukkelyk
te bepalen, dat Bevelhebbers noch soldalen in eenige vesting hoegenaamd mogen ge-
legd worden, wanneer zij niet te voren in handen der Staten den eed van getrouwheid
en gehoorzaamheid hebben afgelegd (1)."
In denzelfden geest, en na overleg met den Prins van Oranje, sprak de Flansche
(1) bok, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVII. bl. 349—354. hooft, Nederl. llist. B. XX. bi.
860-865. v. corvin-wiersbitzky, de Tachtigj, Oorl. D. III. bl. 616—623.
DES VADERLANDS. Κ7
Gezant pompone de bellièvre , welke mirambeau was geTolgd, in de Tergadering der 1581—
Algemeene Staten en liet behendig in zgne redenen, om hun de noodzakelijkheid Ie
betoogen zich met den Hertog te verdragen, onder groote beloften ook bedreigingen
doorschemeren. De Engelsche Gezant jonw sommers vermaande insgelyks, zoo wel an-
jou als ORANJE en de Staten, tot verzoening. Maar meer dan alle vermaningen, belof-
ten en bedreigingen, stemden de omstandigheden, en wel met spoed, beide partyen
lot toegeeflijkheid. De Hertog worstelde steeds met gebrek aan geld en leeflogt; de
steden, in zyn bezit, waren niet behoorlyk van verdedigingsmiddelen voorzien; en de
verbittering van het gemeen boezemde hem angst in voor de gevangene Franschen
in Antwerpen. De Staten, van hunnen kant, vreesden voor het verlies der Vlaamsche
steden, welke in anjou's magt waren; voor het beslag leggen op de Nederlandsche
schepen in de havens van Frankrijk; en voor de wapenen van parma, wien zij geene
genoegzame krygsmagt konden tegenover stellen, wanneer de Franschen werkeloos ble-
ven, terwyl zy op geene andere uitheemsche hulp konden rekenen. Zij zonden Ge-
magtigden naar Vilvoorden, om met den Hertog te onderhandelen, en eerlang kwam
een voorloopig Verdrag tot stand, waarby bepaald werd: »dat de Hertog met vier- of 28 v.
vijfhonderd voetknechten en twee- of driehonderd ruiters naar Duinkerken zou trekken.
Hij zou den Staten onmiddellijk Vilvoorden inruimen en zijne krijgsmagt, bestaande 1583
uit drie duizend Franschen, de overige ruiterij, en twee duizend vijf honderd Zwitsers,
te Willebroek byeentrekken, waar men hem negentig duizend gulden zou uitbetalen,
om die naar welgevallen onder zijne soldaten te verdeelcn. Hij en het krygsvolk zou-
den zweren, niets vyandigs tegen de Vereenigde Gewesten te ondernemen, maar hen
tegen de Spanjaarden, de Misnoegden en hunne aanhangers getrouw te dienen. Dezelfde
eed zou door de Engelschen en Schotten, in der Staten soldij slaande, worden afge-
legd; en met vereende magt zou men pogen Eindhoven, door parma belegerd, te ont-
zetten. De Franschen zouden Dendermonde en Dixmuide ontruimen, zoodra de Staten
den Hertog daarvoor zeven gijzelaars ten onderpand gezonden hadden. De Staten zou-
den hierop de gevangene Franschen ontslaan, en de verzochte papieren en voorwerpen
terug geven. Daarna zouden de gijzelaars ontslagen, en den Franschen, te Wijnoksber-
gen gelegerd, gelast worden, die stad aan inlandsche soldaten over te leveren en zich bij
het leger te velde te voegen. Dan zouden de Staten Gemagtigden naar Duinkerken
zenden, om nader met den Hertog overeen te komen. Het Verdrag van Bordeaux zou
van kracht blyven, en al het gebeurde sinds den zeventienden van Louwmaand laatst-
leden . vergeten worden." De punten dezer overeenkomst werden den tweeden
van Grasmaand te Antwerpen afgekondigd. De Hertog begaf zich naar Duinkerken ^
doch vernam op den weg derwaarts, dat er de pest woedde en liet derhalve
de Regering van Brugge verzoeken, vooreerst zijn intrek in hare stad te mogen
52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
nemen; maar dit werd, gedachtig aan het voorgeyallene te Antwerpen, ronduit ge-
weigerd (1).
Het wantrouwen en de haat des volks tegen de Franschen duurden, ondanks
het uitzigt op eene verzoening, niet alleen voort, maar strekten zich -zelfs
uit tot degenen, die anjou aan het hoofd van zaken geplaatst hadden. De Prins van
Oranje^ welke hiertoe het meest had bijgedragen, was nu even zeer een voorwerp van
hoon en smaad geworden, als hij vroeger de afgod der gemeente geAveest was. Men
verhaalt evenwel, dat hem, eenigen tijd na den aanslag op Antwerpen, de hertogelyke
waardigheid over Braband aangeboden, doch door hem geweigerd werd, »daar hij,"
naar zijne getuigenis, «over geene genoegzame middelen beschikken konde, om het
Land behoorlijk te beschermen, en daarenboven den Koning van Spanje geene
reden wilde geven, te zeggen dat zijn eenig doel was, dien Vorst al de gewesten
te ontnemen (2)." Eenigen schijnen deze aanbieding in twyfel te trekken (3). Zoo
veel is zeker, dat de Algemeene Staten, uit vrees dat parma , zoo het Land tijdens het
geschil met anjou zonder Hoofd bleef, zich te eer daarvan mögt meester maken, den
Prins van verre den wensch te kennen gaven, dat hij zich als hun Hoofd wilde gedragen.
Ofschoon hij zich hiertoe niet genegen toonde, besloten zij evenwel in Oogstmaand, »hem
generalijk aan te nemen tot Hoofd der Reg eting, dat is, Xol Hoofd van een Raad, dien men
bij gemeen advis zou stellen tot den Gouvernemente, en wel in diervoege, dat om alle
ijverzucht weg te nemen, alleen de opene brieven zouden uitgegeven worden op naam
van den Prins van Oranje, en de andere (op dien) van den Rade van State der Ver-
eenigde Nederlanden.''^ Dien zelfden dag werd door hen een afgevaardigde uit elk ge-
west naar den Prins gezonden met verzoek, dien eerlast op zich te nemen. Op hun
herhaald aanhouden, verklaarde hij eindelijk, zich op de zaak te zullen beraden, en
leverde den zesden van Herfstmaand een antwoord ter Algemeene Statenvergadering in,
waarvan een afschrift naar de gewesten gezonden werd. Dit antwoord zal waarschijn-
lijk ontwijkend, zoo niet geheel weigerend geweest zijn; ten minste van de zaak zelve
is niets gekomen (4). Ondertusschen had de Prins de gemoederen nog meer
vari zich vervreemd door zijn huwelijk met louise de coligny, weduwe des Heeren
de teligny, die nevens haren vader, den Admiraal van Frankrijk, in den St. Bartels-
(1) LE PETIT, Chron. d. Holl. Τ. II. Liv. XIII. ρ. 468—470. bor, Ihst. d. Nederl. Oorl. D.
II. B. XVII. bl. 355—357. hooft, Nederl. Hist. B. XX. LI, 866, 867. v. meteren, Ilist. d.
Nederl. Oorl. B. XI. bl. 218, 219.
(2) noR, IHst. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVUl. bl. 455.
(4) Naleez. op de Yaderl. Ilist. bl. 301, 302.
1581-
1584
DES VADERLANDS. Κ7
nacht te Parijs was vermoord geworden (1). Sommigen beschouwen als een staalkun- 1581--
digen misslag in den Prins, dat hij juist nu, »toen alle gemoederen van haat tegeif
de Franschen gloeiden, en het volk inwendig ook tegen hem wrokte, omdat hij
hen in het Land had geroepen, alweder eene echtverbindtenis sloot met eene
Fransche vrouw, wier dierbaarste betrekkingen de slagtoflers van godsdiensthaat ge-
worden waren (2)," Oranje zelf, daarentegen, achtte dit huwelijk als door eene
gezonde staatkunde gewettigd. By monde van vak der myle deed hij de Staten van
Holland opmerken, »dat hij vóór het ongeluk van Antwerpen in verbindtenis was ge-
treden met de dochter van wijlen den Admiraal van Frankrijk, den Heer van Chatillon,
eene weduwe, een zeldzaam voorbeeld van godsvrucht, en vermaagdschapt aan den Prins
van Condè, opdat de Kerk van Christus daardoor te meer onderstand gedaan ^ en te
beter een verhond met de Koningin van Engeland en den Koning van Navarre zou bewerkt
worden.^^ De Edelen en Steden van Holland, verklaarden hierop, » dat zy der goede voor-
zigtigheid, bescheidenheid en zorgvuldigheid van den Prins toevertrouwen, dat hij
hierin, als in alle andere voorvallende zaken, anders niet gezocht, voor oogen gehad
en bedoeld heeft, dan wat tot bevordering van Gods eer, de kennis Zijns Η. Woords, en
de dienst en welvaart van den Lande zou mogeii strekken, weshalve zij ook goed ge-
vonden hebben, heigeen door hem in dezen gedaan mögt zijn (5)." De Koning van
Navarre wenschte oranje met dit huwelijk geluk en voegde er bij: »Ik houd mij ver-
zekerd, dat God er vruchten uit zal trekken voor zijne Kerken, en zelfs, dat wij er
ook ons deel van zullen hebben wegens de overeenkomst van onze zaken met de
uwe (4)." Niet alzoo dacht de bevolking van Antwerpen^ en de Prins ondervond dit
meer dan eens op eene grievende wijze. »Nu bleek het duidelijk," riep men, »hoe-
zeer hij tot de Franschen overhelde, met wier hulp hij hoopte het Land te onderdruk-
ken en het met anjou te deelen." Het wantrouwen tegen hem werd dapper door de
Spaanschgezinden gevoed. Eens toen hij in de Algemeene Statenvergadering het woord
voerde, schoolde het volk voor het raadhuis byeen en dreigde, »dat ieder j welke er aan
mögt denken de Franschen terug te roepen, uit het venster geworpen zou worden." De
Prins, wien men van dit plan verdacht hield, waagde het niet naar zijne woning lerug
(1) De Sclirijver van het Leven van Willem Γ, D. ΙΠ. hl. 575, meent, dat 's Prinsen vierde
huwelijk te Delft voltroJcken werd. Het geschiedde ie Antwerpen. Zie, onder anderen, Archives de
la Maison d'Orange, T, VUL p. 188, en le petit, Chron, d. Holl Τ. II. Liv. XIIl. ρ. 471.
louise de goligny was in 1555 geboren en in 1571 met den Heer de teliguy gehuwd.
(2) v. corvin-wiersditzky, de Tachtigj. Oorlog, D. III. hl, 626.
(3) Resolut, v. Holl. 1583. bl. 79.
4) Archives de la Maison d'Orange, T. VIII. p. 188.
-ocr page 61-52' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1581— Ie keeren en bleef op het raadhuis overnachten. Ernstiger geraakte het gemeen
•in beweging, toen de stedelyke Regering het plein voor het slot, door den
Prins bewoond, in deelen deed afsteken om te verkoopen, er straten liet door-
rooyen en ter wederzijde met grachten afscheiden, waaruit de aarde op de erven
geworpen >yerd. Onmiddellijk ging de kreet op, dal de Franschen, binnengelaten
door OEATïJE, zich voor het slot verschansten. Het graauw vloog straks gewa-
pend derwaarts, doorzocht alle schuilhoeken van het gebouw, dwong den Prins
naar buiten te komen en schold hem voor een verrader. Het oproer echter be-
daarde van zelf, toen men niet vond, wat men vermoedde. Meer dan deze beleediging
van hel gemeen, moest het orawje grieven, dat de Regering van Antwerpen het niet
waagde, de raddraayers tot rekenschap te roepen, en zy hem alzoo hoegenaamd geene
voldoening voor den aangedanen hoon verschafte. Hij kreeg door een en ander
zulk een afkeer van Antwerpen^ dat hij met zijn geheelen hofstoet den twee en
twintigslen van Hooimaand van daar vertrok, een berigtschrift achterliet, waarnaar men
zou te handelen hebben, en St. aldegonde tot Burgemeester voor het aanstaande
jaar benoemde. Hij begaf zich naar Middelburg^ alwaar nu ook de Algemeene
Staten bijeenkwamen. Er bestond geen Algemeen Bestuur {Gouvernement Général),
zoo lang er geene bepaalde verzoening met anjou plaats had (1).
Terwijl de Prins zich nog in Antwerpen onthield, werd er een Spanjaard, pedro
DORBOWO genaamd, gevat en gevierendeeld. Hij sprak verscheidene talen, gaf zich eerst
voor een Kroaat uil, en had acht jaren te voren deel genomen aan het plunderen der
stad. Men meent, dat het vermoeden tegen hem door een Fransch Hopman werd op-
gewekt. Hij bekende, dat hij herwaarts was gekomen, om oranje te vermoorden, waarover
hij'met den Koning van Spanje zeiven, of, zoo als hij later verklaarde, met diens ge-
heimschrijver en te Grevelingen ook met la motte onderhandeld had. — Om
29 v. denzelfden lijd werd insgelijks zekere kornelis de hoogh te ''s Gravenhage ter
maand gebragt. Hij was aldaar geboren toen karel V er zich bevond, en plaal-
1583 snyder van beroep. Don gabricl de silva , 's Keizers gewezen Kamerheer, bragt
hem in hel hoofd, dat hij een natuurlyke zoon van dien Vorst was, op wien hij veel
geleek, en trachtte hem, na het afspringen van den Keulschen Vredehandel, over te
halen, zich naar Spanje te begeven, om met den Koning, welke hem als zijn natuur-
lijken broeder wilde erkennen, de middelen Ie beramen, om dei Neder latiden weder tot
(1) Arehives de la Maison d'Orange^ T. VIll. p. 233. de tassis, Comment. Lib. VI. p. 439.
habaeüs, Annal lirab. T. III. ρ. 348, 350, 352- thuanüs, Hist. Τ. lil. Lib. LXXVII. p. 614.
GROTius, Annal Lib. IV. p. 77. le petit, Chron. d. Holl. ï. II. Liv. XIII. p. 471, 477. bor,
Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVIII. hl. 367—369. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. XI.
p. 221. verso, hooft, Nederl. Hist. B. XX. bl. 873,879. Leven v. willemI.D. III. bi.573—576.
DES VADERLANDS. Κ7
rust te brengen; aanzienlijke ambten zouden zijn loon zijn, wanneer een gelukkige 1581—■
uitslag de onderneming bekroonde. Na overleg met den geneesheer jakob de vos te
Delft, zond de hoogh zekeren ja.n rataller , een Fries, met de silva naar
Spanje omstreeks den tijd van den aanslag van jauregui. Na vijf maanden
keerde rataller terug en berigtte aan de hoogh, dat hij met den Koning zeiven
en zijne Raadslieden onderhandeld, en men zyne voorslagen en plannen goedge-
keurd had. De Koning zou hem van tweemaal honderd duizend daalders, in wissels
op Keulen of Frankfort^ voorzien lot aanwerving van krijgsvolk, en hem voorts
hel hertogdom Gelderland^ of een ander gewest naar zijne keuze, afstaan; ter beves-
tiging der waarheid van dit alles strekte een afdruk van 'sKonings zegel. De hoogh
nam nu den naam aan van: korneus van Oostenrijk en schreef , onder medewer-
king van de vos en rataller , een boekje getiteld: Hoognoodige Waarschuwing,
waarin hij de steden tol verzet legen de Staten aanspoorde. Op het punt naar
Duitschland te vertrekken, om er de bewuste gelden te ontvangen, werd hij door den
boekdrukker joris willebrod te Leiden verraden, welke twee duizend stuks van zyn
boekje, en zes honderd rondgaande brieven van hem aan de schulteri.jen zou uitge-
ven. Nog twee duizend stuks waren in het Fransch te Keulen gedrukt. Hij werd,
naar vonnis van het Hof van Holland^ onthoofd en gevierendeeld, ofschoon de Prins
van Oranje, naar het schijnt, te zijner gunste was lusschenbeide gekomen. Hij stierf
in de overtuiging, dal hij een zoon des Keizers was. De vos, rataller en andere
medepligtigen redden zich door de vliigl; zij werden gebannen, en honderd kroonen
dengenen uitgeloofd, welke een van hen gevangen overleverde (1).
Intusschen werd Eindhoven nog steeds door den Graaf van Mansfeldt en den Heer
van Hauiepenne belegerd. De Heer van Bonnivei voerde er het bevel over acht-
honderd Franschen en Schollen, welke de plaals met uitstekende dapperheid verde-
digden. Zoodra het Verdrag lusschen de Staten en awjou was tot stand gebragl, trok
de Maarschalk biron zijne krijgsmagt bijeen, om Eindhoven te ontzetten. Op zyn
logt maakte hij zich meester van het huis te Vaersele^ waarbij de Overste la
garde, welke de Stalen zoo vele jaren getrouw en manhaftig gediend had, door 23y
het springen van een stuk geschut het leven verloor. Bmorr kwam te spade tot ^rae^
ontzet van Eindhoven, dat zich, gedrongen door honger en gebrek, na een beleg van 1683
(1) Resolut. v. Holl, voor 1583, bl. 47, 80. carnero, Hist. d. 1. Guerras Civiles, p. 177. cam-
ρανλ, della Gueira di Fiandra, Ύ. 11. p. 44, 46. lanario, Ie Guerre di Fiandra, p. 89.
chappuys, Hist. Gén. d. l. g. d. Ft. Liv, VI. p. 322. le petit, Chron. d. Holl. Τ. 11. Liv. Xlll.
p. 471. haraeus, Annah Brab. T. 111. p. 348. grotios, Annal. Lib. IV. p. 81. bor, Hist. d,
Nederl. Oorl. D. 11. B. XVlll. bl. 363—365.' v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. XI. bl. 219.
HOOFT, Nederl. Hist. B. XX. bl.868 , 869.
III Deel. 1 Stuk. 8
-ocr page 63-l$8 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS
1581— drie maanden op eervolle voorwaarden liad overgegeven. Biron Irok toen over Rozen·'
jQ^ daal naar het sterke slot te Wouw bij Bergen op Zoom, nam het bij verdrag in,
Bloeim. en bleef, ten koste van het zweet en bloed des armen landraans, in den omtrek
1583 "
liggen. Mansfei-dt veroverde Turnhout, doch verliet het weder, en maakte zich
meester van de sloten te Hoogslralen, Loenhoul en Vaersele. Biest gaf zich, na eene
28V. korte insluiting, aan hem over. Dit stadje, slecht versterkt en bezet, was reeds zesmaal
Blocim.. _ , . . ' 1 , Λ ,
in den tyd van zeventien jaren, en genoegzaam zonder slag of stoot, nu eens aan de
Staatsche, dan weder aan de Spaansche zijde overgegaan. Thans dwongen de
burgers daartoe ten zevendenmale den Bevelhebber tuches, die deswege nader-
hand voor een krygsraad te regt stond, doch zich wist te regtvaardigen. Een
5v. gelijk lot trof den Overste vliet, welke het sterke slot te Westerloo aan de Groote
iVe/Ac bij verdrag moest overgeven, daar de vijanden, op raad en aanwijzing van eenige
boeren uit den omtrek, het water uit de grachten hadden geleid. Parma, welke zijne
krijgsmagt in drie legerafdeelingen gesplitst had, zond er eene van om Duinkerken te
berennen, en rukte met de beide overige naar Rozendaal op om birok te overvallen,
in wiens leger, een zamenraapsel uit onderscheidene volken, gedurig twist en twee-
17 v. dragt heerschten. Op hel aannaderen van parma, trok biron naar Bergen op Zoom,
maand doch de Spanjaarden vielen tusschen Steenbergen en Halleren zijne achterhoede aan,
die zich twee uren lang dapper weerde eer zij begon te wgken. In dit oogenblik ver-
scheen BiRON, die reeds ver was voortgerukt, met het Fransche voet-en paardenvolk op
de strijdplaats, en het gevecht werd hevig voortgezet. brrow, diep onder de vijanden
doorgedrongen, viel van zijn paard en brak een been, doch werd nog te goeder
uur door den Heer van Bachon ontzet en in veiligheid gebragt. Dnisternis en ver-
moeidheid maakten een einde aan den onbeslisten strijd, welke van des middags twee
lot des avonds tien uur geduurd had. Men telde aan weerzijden bijna vierhonderd
dooden. Spaanschgezinde schryvers echter voeren het getal der gesneuvelde Staat-
schen lol Iwee duizend, sommige zelfs tot drie duizend man op. Het gevecht
werd den volgenden dag niet hervat. Parma trok ώάάχ Hoogstraten, en sloeg vervolgens
het beleg voor Herenthals. De Staatschen togen onder de muren van Steenbergen te-
rug, en bezetten voorls de versterkte plaatsen, om alleen verwerenderwijze oorlog
.te voeren (1).
(1) Oomrnents llist. T. 11. p. 390—394. carnero, Hisl, d. l.Gmrras Civiles, p. 177. strada,
de Bello Belg. Lib. V. p. 296—299. campana, della Guerra di Fiandra, ï. 11, p. 44, 45. la-
nario, Ie Guerre di Fiandra, p, 89, bentivoglio, Nederl. Hist. bl. 361, 362. ie petit, Chron,
d. Holl. Τ, 11. Liv. XIII. ρ. 471—473. chappuys, ffist. Gén. d. 1. g.yd. FL Liv. VI. p. 322.
haraeus, Annal. Brab. ï. .111. p. 349—351. bor, Hist. d. Nederl. Oorl ,D. 11. ,B. XVIU. bl.
366, 367, 369, v. meteren, Uist. d. Nederl. Oorl. U. XI. bl. 219, 220. hoofx, Ned&l. Hist.
XX. bl. 874, 875.
DES VADERLANDS. 59
De Hertog van Anjou bevond zich Ihans reeds drie maanden Ie 2>Mm/fer/cm, en wachtte 1581—
nog steeds te vergeefs op de Staatsche afgevaardigden. Het ontwerp der voorwaarden,
die men nu van hem zou vorderen, was wel, na lang dralen, in de Algemeene Staten-
vergadering iQ Antwerpen opgemaakt, maar niet door al de bijzondere gewestelgke
Staten bekrachtigd. De vier Leden van Vlaanderen meenden, »dat men zich met
eigen middelen behoorde te verdedigen, en anjou inmiddels met het eischen van
harde voorwaarden ophouden, zoo als onderanderen, dat hij zich in alle gewesten
moest laten huldigen, zonder dat een of eenige daarvan eene achterdeur, by wyze van
Renversalen, openhielden (1)." Hiermede streed lijnregt het besluit der Staten van
Holland, drie dagen te voren genomen, »dat men met den Hertog zou overeen-
komen, doch niet dan op den voet van het Verdrag van Bordeaux, waar bij Hol-
land en Zeeland op zich zelve gelaten waren (2)." Antwerpen en Brussel wilden tot
geen besluit komen, vóór zy dat van al de Vereenigde Gewesten vernomen hadden (5).
De tegenkanting, welke het onderhandelen met anjou ontmoette, laat zich verklaren
uit de verbittering en het wantrouwen op de Franschen , die toegenomen waren sinds
BiRON met zyne krygsmagt, naar men meende, betrekkelyk weinig had verrigt (4),
Men kan bezwaarhjk den Hertog van bijzondere ongeduldigheid beschuldigen, dat hem
het uitblyven der Sfaatsche gemagtigden eindelijk verdroot (5). En daar nog immer in
Duinkerken de pestziekte heerschte, welke vele siagtoffers eischte, weshalve hy den
Algemeenen Staten, doch vruchteloos, verzocht had, hem eene andere verblijfplaats aan
te wijzen (6), hij zelf bovendien zich ongesteld gevoelde en zag, hoe de gemoede-
ren der Nederlanders al meer en meer van hem vervreemdden, zoo begaf hij
zich met zijn geheel hofgezin, den Prins van Espinoi en lamoraal iwi Egmond te 28 v.
scheep naar Calais, en liet den Heer van Chamois met vijfhonderd man in Duinkerken
^ maand
achter. Den Staten echter schreef hy, dat het nemen van maatregelen ter bescherming 1583
van Kamerijk, en het vereffenen van eenige zaken met zijn broeder zijn vertrek noo-
dig maakten, en verzocht hun, dat zij hem de gemagtigden op hel spoedigst zouden
nazenden (7).
(1) HOOFT, NederL Ilist. B. XX. bl. 87β.
(2) Resolut, υ. Holl. 1583. bl. 258.
(3) HOOFT, Nederl. Hist. B. XX. bl. 876, 877.
(4) v. meteren, Hist. d. Nederl, Oorl. Ii. XI. bl. 220. v. corvin wiebsbitsky, dcTachtigj. Oorl.
D. III. b), 633.
(5) BILDERDIJK, D. Vll. bl. 59.
(6) Doctiments Hist. Ï. 11. p. 395 , 396.
7) i.e petit, Chron. d. Holl. T. 11. Liv. Xlll. p. 473, haraeus, Annal. brab. T. HL p. 351. .
8*
-ocr page 65-f
60 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
15Ö1_ Naauwelijks had awjou Duinlcerken verlaten, of montigni en la motte verschenen
er voor met vijfduizend man, maakten zich meester van de haven, en wierpen in de
Zomer-nabijheid eene schans op. Dit geschiedde zoo plotseling, dat de burgers, die zich
1583 buiten de stad bevonden, niet terug konden, en de bezetting van Wijnoksbergen,
I
I
Wel zond de
slechts een uur van daar, geen middel vond er in te komen.
Prins van Oranje dadelijk eenige gewapende vaartuigen af, en biron rukte tot ontzet
op, maar de Gentenaars weigerden den Maarschalk den togt door het Land van
Waas, uit vrees dat oraivje, lot sleuning van zijn aanhang, den Franschen Veldheer
in hunne stad wilde brengen. Intusschen had parma het beleg voor Herenthals opge-
broken en zijne krijgsbenden met die voor Duinkerken vereenigd, om deze belangrijke
plaats met zijne geheele strijdmagt aan te tasten. De Heer van Chamois, wien de burgerij wei-
nig genegen was, geen ontzet ziende opdagen , sloot een verdrag met parma, waarby hem
jg ^ en zijn volk vrije aftogt werd vergund. De burgers, welke er niet in begrepen waren,
Hooim. moesten het behoud van hun leven voor een groot losgeld koopen. Acht dagen daarna ging
ook Nieuwpoorl, slechts met twee vaandels voetvolk bezet, aan de Spaanschen over,
mede door schuld van de Gentenaars, welke bikon verhinderd hadden, derwaarts op
te rukken. Veurne gaf zich over, vóór liet nog den vijand gezien had. Intusschen
was te Brugge, op het berigt van het bemagtigen van Duinkerken ^ door eenige Rege-
ringsleden , zonder hunne andere ambtgenooten, den gemeenteraad, de Algemeene Sta-
ten, of den Prins van Oranje te kennen, uit naam der twee Leden van Vlaanderen,
de Prins van C/iimai, welke zich te Beveren ophield, tot Stedehouder verkozen, de-
wijl de toestand der stad spoedig eene sterkere bezetting, en het beleid van den
oorlog eenen man van groote achtbaarheid vorderden. Oranje had vroeger daartoe den Prins
van Espinoi aanbevolen, welke om zijne verdiensten op deze onderscheiding de volste aan-
spraak had, doch nu, beleedigd dat men hem dus voorbijging, zich voor goed in i'rWi-
rijk vestigde, alwaar hij echter zijn vaderland steeds alle mogelijke dienst bewezen en
zijn leven geëindigd heeft. De Prins van Chimai, karel van croy, de eenige zoon
des Hertogs van Aarschot, was in Vijftienhonderd zes en zeventig in dienst der Alge-
meene Stalen gelreden, welke hij in Vijftienhonderd negen en zeventig verlaten, doch in
Vyftienhonderd twee en tachtig weder aanvaard had. Ondanks dit bewijs van eenen
wispelturigen en onbestendigen aard, twijfelde men niet aan zijne trouw, sinds hij maria
»e brimeu, Gravin van Megen, eene rijke Protestantsche erfdochter, gehuwd en de
Hervormde godsdienst openlgk omhelsd had. Den twee en twintigsten van Hooimaand
bok, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XVIII. bl. 369, 371. v. meteren, UisL d. Nederl. Oorl.
B. XI. 1)1. 220. hooft, Neierl lii.it. B. XX. hl. 876, 877, v. kkyd, Nederl. Gesch, B. in.bl.45.
DES VADERLAN1>S. 61
werd hij te Brugge door de Iwee Leden van Vlaanderen als gewestelijk Stadhouder 1581—
ontvangen, en den zevenden van Oogstmaand ook door de twee andere Leden in deze
waardigheid erkend. Vóór zyne aankonnst was het den Bruggenaars gelukt, in Oost-
ende, door PARMA berend, vier vaandels voetvolk te werpen. De Prins van Chimai
voegde er, op last van oranje, nog negen andere vaandels by, zoodal de
Spaansehe Veldheer het raadzaam keurde af te trekken en liever Dixinuide te belegeren,
dat zich, na geringen tegenstand, overgaf. Sl. Wijnoksbergen, door het verlies der
omliggende plaatsen geheel ingesloten, werd door den Overste villeneuve, een Fransch
Edelman en Hugenoot, zender het beleg af te wachten en tegen goede betaling aan i>arma
overgeleverd. Nu gold het Iperen, waar de Heer van Marquelte het bevel voerde en de bele-
gering tot het aanslaande voorjaar manhaftig verduurde. De Regering van/irwy^e, thans
voor hare stad beduchl in welke velen den Spanjaarden genegen waren, ontbood den
Overste boide met eene afdeeling Schollen uit Meenen terug, welke plaats terstond
door de Rijsselaars genomen werd. Inlusschen had de bezetting van Breda de stad 15 v.
Steenbergen overrompeld en den inwoners een zwaar losgeld afgeperst. Twee maanden
later werd Sas van Gent door de Misnoegden bemagligd. Axel, Hulst en het slot 1583
te Rupelmonde werden voor geld door servaas van steeland, Baljuw van Waas, den
Spanjaarden geopend. Daar par^ia nu vasten voet aan de Schelde gekregen had en
reeds eene sterkte Ie Borgt op den dijk begon te stichten, geraakte Antwerpen in hag-
chelyken toestand. Om hem op eerbiedigen afstand te houden, werden de dijken
doorgestoken zoodat het Land van Waas onderliep, en verscheidene schansen opge-
worpen, waartoe de Stedelijke Raad driemaal honderd duizend gulden bewilligde. En
toen in het begin van Slaglmaand de Graaf van ilohenlo mei negentien vaandels 2V
Neuse bezet en er een slerk blokhuis gebouwd had, werd de 5c/ieWe weder geheel vrij.
Eenigen tijd later kocht parma de stad Aalst voor dertigduizend kroonen van de Engel-
sche bezetting, welke lol dien stap overging, daar zij van de Gentenaars, in wier soldij
zij stond, niet alleen geene betaling, maar zelfs niet het noodige onderhoud ontving,
zoodat zy mei honger en kommer worstelde en bovendien vreesde, door de burgerij
met geweld uil de stad gedreven te worden. De Stalen hadden geene
krijgsmagt om parma behoorlijk het hoofd te bieden sinds biron, uithoofde van den
haat en het mistrouwen der Nederlanders tegen de Franschen, zich in Oogstmaand, in
weerwil van den Prins van Oranje^ met zijne benden te Biervliet ingescheept en naar
Frankrijk begeven had. Daar echter de Hertog van Anjou in Kamerijk
krijgsvolk bijeenbragt, was parma genoodzaakt op de grenzen het oog te houden, en
derhalve zijne strijdkrachten te verdeden (1).
(1) carnero, Hist. tj l. Gtierras Civiles^ p. 179, strada, de Bello Belg. T. 11. Lib. V. p.
-ocr page 67-62 ALGErEENE GESCHIEDENIS
In de Noord-Oostelgke Nederlandsche gewesten waren insgelijks de wapenen des Ko-
nings voorspoedig geweest. De Overste tassis, welke in Sleenwijk liet bevel voerde,
was in het laatst van Louwmaand over de bevrozene wateren in de Veluive gevallen
en had er twee schansen veroverd. Naar Sleenwijk teruggekeerd, deed hij van daar
uit vele strooptogten in Friesland^ verbrandde Lekkum, een halfuur van Leeuwarden^
en pleegde alom bijsteren moedwil. Het Slaatsche krijgsvolk en een hoop gewapende
boeren, welke hem met eenige veldslukjes tegentrokken, werden spoedig geslagen en
uiteengejaagd, de gesneuvelden naakt uitgeschud, en vele vlugtelingen, zelfs grijsaards,
vrouwen en kinderen, door de ruiters op den weg in koelen bloede vermoord, of neus
en ooren afgesneden. Sonoy liet Blokzijl en de Kuinder bezetten, dewyl hij er ver-
slandhouding met den vijand vermoedde. Minder waakzaam was men in de stad Zul-
plien, welke den twee en twintigsfen van Herfstmaand door tassis , niet zonder verraad
van de bezetting, werd overrompeld. De burgerij koos na eenige tegenweer, waar
velen by omkwamen, de vlugt. Thans ging het op een plunderen en geldafpersen,
en de burgers werden derwijze mishandeld, dat de meeste de stad en het overschot
hunner have verlieten. Om de Veluwe legen nieuwe vijandelijke invallen te dek-
ken, werd aan den westkant des IJssels eene schans opgeworpen, doch welke
in den Winter onderliep. Uit dien hoofde door de bezetting verlaten, namen de
Spanjaarden er bezit van, versterkten er zicli en braglen alzoo geheel Gelderland en
Overijssel onder brandschatting, ofschoon de Staten de omliggende steden, zoo goed
zij konden, bezet hadden. Daartegen gelukte het den Heer van Nijenoord en asiivga
ENTES, elk aan het hoofd van zeshonderd man, uit Terschelling gekomen, de
Ycsting OUerdim aan de Eems, tusschen Delfzijl en Reide, te bemagligen, waarin
zij door een aantal Friezen onder stein van malsem wakker ondersteund waren.
De plaats, waaraan den vijand, om des toevoers wille, groolelyks gelegen Λvas en die
aan het geheele gewest ten muur verstrekte, werd in een geduchten slaat van ver-
dediging gebragt. Tegen het einde des jaars beproefden dan ook de Koningschen
vruchteloos met vijf en twintig vaandels voetvolk en zevenhonderd ruiters, welke de
Rijn waren overgetrokken, Otlerdmn te hernemen. Nijenoord overleed binnen deze
sterkte na eene langdurige ziekte. Hy was een deugdzaam en dapper Edelman, een
vurig beminnaar zijns vaderlands, maar wiens moed niet altijd door het geluk be-
1681-
1584
300—306. casipana, della Guerra di Fiandra, T. 11. jj. 45, 4(5. benïivoglio, Nedei'l. Hisl. bl.
362. LE PETiT, Chron, d. Holl. Τ. 11 Li ν. XIll. ρ. 474, 478. ohappuys, llisL Gén. d. l. g.
d. Fl. Liv. VI. p. 323, 324. de tassis, Commeni. Lib. VI, p. 44. haraeus, Annol Brab, T.
III. p. 351—353. BOR, Hist. d. NederL Oorl. D. 11. B. Will. bl. 371, 372, 398, 401, 403.
v. meteren, Hist. d. Ncderl. 0ml. B. AI. bl. 220, 222, 223. hooft, Nedet^ Hist. Β. XX. bl.
574—881. v. reyö, Ncdcrl. Gesch. B. III. bl. 45.
mmm
P!P
DES VADERLANDS.
gunstigd werd. Uit den kryg had hij geen voordeel getrokken, veelmeer zijne eigene 1581—
middelen er door verkort en zyiie goederen zwaar belast (1). ^^^^
Gevaarlijker vijanden dan de Spanjaarden waren voor de Vereenigde Gewes-
ten de inwendige verdeeldheden en beroeringen, de verraderijen van velen, en de
baatzucht van bijna allen. Het telkens herhalen van het verbod van toevoer naar
den vijand loont aan, hoe dikwerf dit overtreden werd (2). In Noord-Holland hiel-
den de Koningsgezinde landh'eden, in weerwil van het bevelschrift daar tegen uitge-
vaardigd , talrijke zamenkomsten, welke sotvoy gewapenderhand liet uiteenjagen en de
schuldigen met zware geldboeten strafTen. Sinds het opvatten van het zwaard tegen »S/jftw/e,
was in Friesland, even als in Holland en Zeeland, getwist over het stemmen der sle-
den en van het platte land ter Staatsvergadering. Men was er in Vijftienhonderd acht
en zeventig overeengekomen, dat de steden ééne stem, Oostergo, Westenjo en de
Zevenwolden te zamen drie stemmen op den Landdag zouden hebben; thans beweerden
de steden, dat haar, nu de Geestelijken van de Staatsvergaderingen waren uitgesloten,
nog eene stem toekwam, en dat de drie Deelen van het platte land zich met twee
stemmen behoorden te vergenoegen. De Landraad aan de regterzijde der Maas, welke
toen te Utrecht zitting hield en voor wien hel geschil gebragt werd, kon lot geene
beslissing komen. Eindelijk kwam oranje tusschenbeide, en zijne gemagligden Mr.
leokabd gasembroot, Raadsheer aan het Hof van Holland, en Mr. Willem barbes,
Oud-Burgemeester van Amsterdam, nevens de merode, 'sPrinsen Sledehouder of
Plaalsbckleeder in Friesland, bepaalden, dat alles voorloopig zou blijven op den-
zelfden voet als in Vijftienhonderd acht en zeventig was vastgesteld. Ofschoon de
steden aanvankelyk tegen deze uitspraak stribbelden, werd zij echter eenen geruimen
tijd gevolgd. Eerlang verzocht de merode, ter zake van vergevorderden ouderdom, zyn
ontslag. De Stalen van Friesland benoemden in zijne plaats Graaf willem lodewijk.
van Nassau , welke keuze de Prins van Om??/e bekrachtigde (3),
(1) Archives de la Maison d'Orange, Τ. Vlll. ρ. 291. carnero, Hisl, d. l. Guerras Civites, p.
178. strada, de Bello Belg. ï. 11. Lib. V. p. 296. campana, della Guerra di Fiandra, T. 11. p.
46 verso, bentivoglio, Nederl. Hist. bl. 363. le petit, Chron. d. Holl. Τ. 11. Llv. Xlll. ρ.
480, 481. chappcys, Hist. Gén. d. i. g. d. FL Liv. VI. p. 324, 325. habaküs, Amial. Brab.
T. III. ρ. 353. GROTiüs, Amia/. Lib. IV. p. 81. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XVlll. b!. 363,392»
400, 401, 402. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. XI. bl. 223. hoovt, Nederl. Hist. B. XX. bl. 867,
882, 885. tadama, λναιεμ Graaf van den Berg en zijne tijdgemoten, bl. 41, 191.
(2) Zie onderanderen de Resolut, ν. Holl. 1583, bl. 85.
(3) Archives de la Maison d'Orange, ï. Vlll. p. 330, 335. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D.
H. B. XVlll. bl. 372—378, 403. hoopt, Nederl. Hist. B. XX. bl. 870. schotasüs, Fr. Hïsl.
bl. 91()^924. wiNSEMiüs, Chron. v. Vriesl. B. XVlll. bl. 714—738.
65
l$8 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS
1581— Ondertusschen waren in de stad Utrecht veel grooler nioeijelijkheden dan in
Friesland ontslaan. De Bevelhebbers of Kolonels der acht burgervaandels aldaar,
die zich als Gemeensmannen [Tribuni Plebis) beschouwden, dienden in Zomer-
maand bij de Vroedschap een verloog in, waarbij zij beweerden als zoodanig voortaan
gehoord te moeten worden in alle zaken, welke met den oorlog in verband stonden.
Ook keurden zij af, dat de Staten, tot groot bezwaar der gemeente, eenige honderd
burgers en landlieden lol waardgelders aannamen, om , zoo het heette, hel platte land
en de kleine steden te beschermen, maar eigenlijk, om het volk te verdrukken en eenige
baatzuchtige Staatsleden Ie believen, die alle belangrijke zaken naar hunnen zin dreven.
De Vroedschap stelde het stuk in handen der Staten, om er op te besluiten. Dit ech-
ter duurde het ongeduldige graauw te lang; hel schoolde te zamen en dwong de Staten,
het besluit op het werven van waardgelders in te trekken. Het is niet te verwonderen,
dat na zulk eene daad van geweld, de Ridderschap weigerde ter dagvaarl Ie verschijnen,
zoo lang zy door een oproerig gepeupel in de vrije uiting van haar gevoelen belem-
merd kon worden, en derhalve de Staten aanraadde, elders te vergaderen. Dit laatste vooral
bragt het gemeen in nog lieviger gisting. De raddraaijers leverden nu, in naam der bur-
gerij, ter Vroedschap een tweede vertoog over, waarby zy, behalve een verzoek,
hun den slaat van 's Lands inkomsten en uitgaven open Ie leggen, ook rekenschap
eischlen van hetgeen met den Prins van Oranje over de opdragl der Hooge Overheid
gehandeld werd, daar er sprake ging, dat men hem voorwaarden afvergde, zoo bene-
den zijne waardigheid, dat hij die onmogelijk konde aannemen; voor de Geestelijkheid
en Ridderschap, gingen zij voort, bedong men voordeden genoeg, maar droeg voor de vrij-
heden en het welzijn der gemeenten volstrekt geene zorg; alles doorvlochten met schampere
30V. woorden tegen de Staten. Terwijl de Vroedschap hierover nog raadpleegde,
Oogst-^ werden op eens de trommels geroerd, de burgers geraakten in het geweer en
1583 hielden tol 's anderendaags aan den avond de voornaamste plaatsen der stad bezet. Mid-
delerwijl overhandigde men der Vroedschap een nieuw, doch slordig opgemaakt vertoog,
waarin onderanderen begeerd werd, dal de gemagtigden der acht burgervaandels over
alle bezwaren zouden gehoord worden. De Vroedschap verwees de belhamels schrifte-
lijk naar den Prins van Oranje, beloofde zich naar diens gevoelen te gedragen, en ver-
zocht de burgers de wapenen afteleggen en rustig huiswaarts te keeren. Velen schenen
hierin genoegen te nemen, maar eenige heethoofden hielden de vaandels op de
Neude bijeen en eischten nu, daar zij zagen dat men hen vreesde, even dwaas
als buitensporig, afschaHing van alle lasten en pachten. Vruchteloos bragt de
Vroedschap hen onder het oog, dal dit buiten hare rnagt was en het Land op die
wijze niet konde beslaan ; zij daarentegen verklaarden geen ander middel te weten, om den
hollenden en steeds aangroeijenden hoop te bevredigen, Eenige Regeringsleden be-
gaven zich naar de Neude, om, zoo mogelijk, door hun aanzien en verstandige rede-
I)ES VADERLANDS. 65
nen het gemeen tot bedaren te brengen." Verre van daar. Men sluit hen in eenen 1581—
kring en schreeuwt dolzinnig onder hevige bedreigingen: af! af! af! — bedoelende ^^^^
hiermede de belastingen. Eenigen riepen: dringt ze dood! dringt ze dood! De be-
angste Regenten verzochten verlof, der Vroedschap daarvan verslag te mogen geven.
»Neen was het antwoord, η gij komt van hier tiiet, vóór gij de pachten hij klokge-
lui hebt afgeschaft, zoo als zij ingevoerd werden!^'' Te vergeefs waren alle voorwend-
sels en uitvlugten; wilden de Heeren hun leven redden, dan moesten zy aan den wii
des volks toegeven. Te naauwernood veroorloofde men hun naar het raadhuis terug te
keeren, om de keur ter afschaffing te helpen ramen. Derwaarts stoof het volk met
wapenen, vaandels en groot gedruisch, en bleef er staan tot by klokgelui het opheffen
van de pachten en lasten was afgekondigd. Doch des anderendaags hieven de ontvangers
der gemeene middelen en de pachters hierover hevige klagten aan, en de Vroedschap
gaf den Prins van Oranje verslag van hetgeen gebeurd was. De opruijers der gemeente,
tot bezinning gekomen, zagen in dat zij het snoer wal te sterk gespannen hadden;
den medepligtigen las men den angst op het gelaat, en eindelijk kwamen de Burger-
hoplieden zelve verzoeken, de afgeperste opheffing weder in te trekken en dal slechts de
belasting, door de Staten uitgeschreven , van twee stuivers op de mudde larwe en van drie
stuivers op de mudde rogge mögt afgeschaft blijven. Dit verlangen werd zonder storenis
op den twaalfden van Herfstmaand bevredigd. Eerlang gaven de Stalen van Utrecht een
uitvoerig antwoord op de twee bewuste verloogen in hel licht. Op hetgeen hun omtrent
het onderhandelen met den Prins te last gelegd was, merklen zij aan: » dat over de opdragt
der Hooge Overheid aan oranje dikwijls ter Staatsvergadering en in de Vroedschappen
der steden geraadpleegd was, en dat niet eenige weinige, gelijk de burgers meenden,
maar meer dan honderd personen er in gekend waren; dal ook de ontworpen voor-
Avaarden zoo beperkt niet waren, als men der burgerij had diets gemaakt, maar over-
eenkwamen mei die van Holland; dal men ze verstandig en doeltreiiend zou vinden
ten ware men, na zoo lang voor de vrijheid gestreden te hebben, zich in eene nieuwe
dienstbaarheid dacht te werpen; dat deze voorwaarden op uitdrukkelyk verlangen van den
Prins waren geheim gehouden; en dat den Staten niet bewust was, dat zij daarby iets
meer voor het eene Lid van den Staat dan voor hel andere bedongen hadden." Sedert
werd door lusschenkomst van den Prins van Oranje en de Algemeene Staten de rust
geheel hersteld; en de Staten van het gewest, zelfs de Edelen, keerden in de stad
Utrecht iemg »Dusdanige weêrbarslighedenzegt hooft, »geschillen, en misver-
standen teesden de eendragl, als men haar het meest van noode, en hel flodderen
der Hooge Regering er zoo groot eene bekommering aan had (2)."
(1) BOR, Hist. d. Nederl. Oorl. I). 11. B. XVill. bl. 379—392.
(2) Nederl. Hist. B. XX. bl. 873.
ΠΙ Deel. 1 Stuk.
66 aLGEMËEjSE GESCHiEDËjNib
1581- In Oogstmaand waren de Algemeene Slateri te Middelburg bijeengekomen, waar zich
thans ORAiiJE bevond en zij veiliger dan in het onrustige Antwerpen hunne vergade-
ringen kónden houden. Het eersl wat hier de aandacht van den Prins bezighield, was
het regelen van het. Zeewezen, waarin hem pakma. , door het oprigten van een Raad tér
Admiraliteit eii het uitvaardigen van een nieuw bevelschrift op de zeevaart, was voor-
gegaan. Daarenboven had de Spaansche Landvoogd Duinkerken, Grevelingen en Nieuwpoort
lot vrijhavens voor alle volken verklaard, zelfs voor de Hollanders, Zeeuwen en Frie-
zen, mits deze den Spanjaarden insgelijks vergunden, in hunne havens handel te drij-
ven, onder wederzijdsche betaling van verlofgelden. Hierbij kwam^ dat het scheepsvolk
van TRESLONG in Zeeland sinds lang over gebrek aan betaling morde, en nu tot den
vijand begon over te loopen. La motte trachtte op nieuw door vleijende brieven den
Admiraal zeiven daartoe te bewegen, doch deze gaf er den Prins kennis van en tevens,
dat PARMA met groote vlijt oorlogsschepen uitrustte en reeds eenige Vlaamsche kapers
in zee gebragt had, welke twee of drie bodems voor de Maas genomen hadden. Met
hulp der Hollanders en Zeeuwen regelde oranje de betaling van het scheepsvolk,
waardoor verder overloopen voorkomen werd, en men zond eenige vliebooten uit, om
de zeeschuimerijen te keer te gaan (1).
Om dien tijd verscheen ter Algemeene Statenvergadering de Heer despruneaux
als gezant van den Hertog van Anjou. Breed wijdde hij uit over de genegenheid
zijns Meesters voor de Nederlanden, en welke voordeelen zy uit eene verzoening
met hem zouden trekken, lot grondslag waarvan hij eenige punten o[)gaf. Anjou
toch was lot Algemeen Sledehouder des Konings van Frankrijk verheven, zijne
magt daardoor aanmerkelijk vergroot, en hij alzoo meer in staat, hulp te bieden.
Voorts verklaarde ook de gezant, dat de Hertog van zijne verkregene regten op de
Nederlanden nimmer zou afstaan, en somde dreigend de nadeelen op, welke uit eene
vredebreuk met hem onvermijdelijk zouden voortvloeijen. De redenen voor en tegen
werden rijpelijk overwogen; de Staten van Drahand waren niet ongenegen tot een verdrag
met den Hertog, doch de afgevaardigden van Vlaanderen verklaarden er zich bepaald
tegen.'De zaak werd niet alleen in de Staatsvergadering met hevigheid gedreven, maar
ook in gedrukte schriften voor het volk. Over het geheel waren de gewesten weinig
gezind, zich weder met de Franschen in te laten. De Stalen van Holland betuigden,
dat zg'dit'niét geraden oordeelden, »overmits de groote opspraak en calufnmiën, die
onder 'de gemeente zijn gerezen." Zij ^ zonden bijzondere gema'gtigden aan den Prins
van Oranje^ om hem ernslig te verzoeken, »niet verdér in onderhandeling met awjoü
(1) Resolut. V. Holl. 1583, bl. 328, 329, 331, 332,'401. bor, Hist. d. Nederl. Oor/. U'H.
B. XVin. bl. 399, 400. hoopt, Nederl Hist. B. XX. bl. 879.
DES VADERLANDS. 67
Ie treden of zich eenigzins daarap te verlaten, maar inlqgendeel de zaken des Lands 158^—-
in dien staat te houden, als pf zij alleen door de hulp van God Almagtig, het hand-
haven van goede tucht, en het bezigen van gepaste middelen beschermd en behouden
moesten worden. Van hunnen kant boden zy li,el hefl'en van de vereischte schattingen '
aan, het opbrengen van geld, en hel bewilligen van zoodanigen staat van oorlog als
de Prins zelf zou noodig achten (1)." In een krachtig verloog spoorden zy de Staten
in het algemeen en elk gewesl in het byzonder aan, zonder verder uitstel de noodige
middelen te verschaffen tot behoud van het gemeenschappelijk vaderland (2). De Prins
betuigde in een uitvoerig geschrift den zesden van Herfstmaand den Staten van Holland
zyne tevredenheid »over hunne goede en opregte genegenheid, om datgeen ten ejnde
te brengen, wat zij zoo loffelijk begonnen hadden; dat het wenschelijk ware, dat al de
gewesten een dergelyk besluit namen, hy twijfelde dan niet, of alles zou spoedig, met
Gods hulp, tot een goed einde geraken; dal het van heui niet had afgehangen dat
dit nog niet geschied was, daar hy dikwerf en nadrukkelijk, doch vruchteloos, den
Algemeenen Staten had onder het oog gebragt, wat tot behoud en bescherming des
Lands gevorderd werd; dat hy evenwel niet zou nalaten, steeds zijn pligt te belrachten
en ernstig aan te dringen op hetgeen ten oorbaar van hel Land zou mogen strekken; ein
eindelijk, dat hij in alle zaken, zoo bijzondere als algemeene, eiken goeden raad zou
volgen tol bevordering van de eer Gods en het welzijn van het vaderland (3)."
Als een goede raad echter kwam die der Slalen van Holland^ ten opzigte der
onderhandehugen met anjou, den Prins niel voor. Hij beschouwde steeds eene onge-
huichelde en geheele verzoening met den Hertog als hel laatste anker van behoud, wees
de noodzakelijkheid daarvan aan, en somde er de voordeden van op in zijne brieven
en gesprekken. Naar zijn inzien, moest men in den worstelstrijd tegen Spanje kiezen,
»Frankrijk tol vriend, of tol vijand te hebben. De beweegredenen, om welke men anjou had
aangenomen, bleven nog dezelfde; in elk geval zou het thans gemakkelijk zijn, zich
door krachtige bepahngen legen alle misbruik van magt te waarborgen." De juistheid
van dergelijke redeneringen zagen velen weldra in, en men mag gelooven, dat in
weerwil van den overigens zeer natuurlijken en wettigen haat, tegenzin en >free8, 'sPrin-
sen gevoelen, uit het besef van volstrekte noodzakelijkheid, de overhand zou behouden
hebben, indien niet onverwachts eehe bedriegelijke hoop van den kant van Duitschland
(1) ResoluL v. Holl. 1583, hl. 302, 368—371. Archives de la Maison d'ürange, T. VIll.
p. 249—252. Vgl. ]). 231. ν. wkteren, Hisl. d. Nederl, Oorl B. XI. bl. 221 verso, 222. Ηορρτ,
Ned&i. Uist. 13. XX. bl. 879, 880.
(2) ResoluL v. Holl. 1583, bl. 402—410.
(3) ResoluL V. Holl 1583, hl. 393—398.
9*
-ocr page 73-68 ALGEMEEINE GESCHIEDENIS
1581— de gemoederen beneveld had (1). De Aartsbisschop-Keurvorst van Keulen Gebhard
TRUGHSESS van Walburg had in Louwmaand dezes jaars de Augsburgsche Geloofsbelij-
denis in zijne staten ingevoerd, en kort daarna openlgk de Gravin agnes van Mansfeldt
gehuwd. Door den Paus van zijne waardigheid ontzet, voor ketter verklaard en in
den ban gedaan, had het Domkapittel, op aansporing van den Keizer en de geeste-
lijke Keurvorsten, ernst van Beijeren in zijne plaats verkozen. Uit dien hoofde had
hij in Grasmaand de wapenen opgevat en van de wereldlijke Keurvorsten, inzonder-
heid van Hertog Casimir , belofte van hulp en bijstand ontvangen (2). Velen in de
Nederlanden begrepen, dat men gemeene zaak met den afgezetten Kerkvoogd en zyne
Bondgenooten moest maken. De drang der gebeurtenissen , de onbetwistbare gemeen-
schap van belangen en gevaren, meende men, zouden eindelijk die eenparigheid van
besluiten en pogingen te weeg brengen, welke men zoolang te vergeefs gewenscht had.
Wanneer men de Protestantsche Vorsten ondersteund had, om de Keulsche zaak tot
een gelukkig einde te brengen, zouden zij, op hunne beurt, aan de worsteling der
Nederlanden een einde maken. De afkeer voor awjou , welke slechts voor het dreigende
gevaar geweken was, werd onoverkomelijk sinds men geloofde , het buiten hem te kun-
nen redden. Dit was inzonderheid het geval in Vlaanderen en in Gelderland (5). Te
Gent bovenal haatte men de Franschen, en verlangde vurig naar de terugkomst van
uembyse en Hertog Casimir. Men scheen hier eerder geneigd, zich met den Koning
van Spanje dan met anjou te verzoenen; ja, er was zelfs ernstig sprake, eene
afzonderlijke overeenkomst met parma. te sluiten, waarover reeds een jaar te
voren geruchten in omloop geweest waren (4). Chimai, die door schijnbaren
igver zich grooten invloerl op de gistende gemoederen verschafte, was een der
"'Voornaamste doordrijvers van eene staatkunde, welke in de gevolgen noodlottig is
geworden. Naar orawje's oordeel, had men slechts keuze tusschen onderhandelen met
Spanje of met Frankrijk. Chimai sloeg een derde middel voor, namelijk, om Hertog
gasi5iir, die met eenige duizend ruiters en voetknechten den Aartsbisschop van Keulen
was ter hulp gekomen, herwaarts te roepen, en met dien Kerkvoogd en de andere
Protestantsche Rijksvorsten een verbond te sluiten (ö). Orainje stelde weinig vertrouwen
(1) GROEN V. piiiNSTEBEB, iu (Ic Archwßs de la Maison d'Orange, T. VUL p. XXIL
(2) BOß, IHsL d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XVllL bl. 360, 361.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. YlIL p. XXV, p. 216, 217.
(4) Zie 's Prinsen brief van den 31"™ van Bloeimaand 1583 aan de Regering van Gent, in
de jonge, Onuitg. Stuhk, D. 11. bl. 87.
(5) VAN BEÏD, Nederl. Hist. B. UI. bl. 46.
-ocr page 74-DES VADERLANDS. 69
in tritchsess, wiens zuiverheid van beginselen zeer twijfelachtig was en wiens be- 1581—
kwaamheden niet evenaarden aan de stoutheid zijner ontwerpen. Niettegenstaande dil
ongunstig gevoelen, weigerde echter de Prins, door den ommezwaai van zaken en de
algemeene neiging der gemoederen gedrongen, zyne toestemming niet tot het aangaan
van een verbond met den Evangelischen aanhang in Duiischland. Slechts begeerde hij
vooreerst, dal men, door noodlottige begoochelingen medegesleept, eene nabijzijnde en
zekere hulp voor het uitzigt op eenen verwijderden en zeer onzekeren bijstand niet zou
laten varen; en ten tweede, dat de hulp, welke men den Keurvorst van Keulen wilde
verschaffen, van de Algemeene Stalen zou uitgaan. Maar de vier Leden van V/rtrtWi/ere«,
aangespoord door Gent, zonden afzonderlijk zaakgelastigden naar Keulen, voorzien van
schoone woorden, doch zonder anderen waarborg dan den goeden wil van hun gewest (1).
Dit gedrag was te minder Ie verontschuldigen, daar het beriglschrift, door de Algemeene
Staten voor hunne afgevaardigden naar den Keurvorst van Keulen opgesteld, alles be-
vatte, wat men redelijkerwijze verlangen konde. Zij drongen daarin aan, »op de nood-
zakelijkheid van een verbond, en verzochten den Keurvorst, hun het beste, gemakke-
lijkste en vaardigste middel aan Ie wijzen, om daartoe te geraken, en tevens, in ge-
volge zijne aanbieding, hun den weg te toonen, langs welken zij met Hertog Casimir
konden onderhandelen, om daaruit hulp te ontleenen tot verdediging hunner gewesten.
Het deed hun leed, dal zij, uil hoofde der groole en langdurige oorlogen, slechts
vijftigduizend Brabandsche guldens ter maand, voor den tijd van vier maanden, en
eenige gewapende schepen konden aanbieden, terwijl hel leger van Herlog Casimir in
hel gebied van Keulen zich bevond. Wanneer hel aldaar niet meer noodig mogl zijn,
zou het, ten behoeve der Nederlanden, de Maas overtrekken, alsdan door de Sta-
ten mei duizend ruiters en tweeduizend voetknechten versterkt, en eene bepaalde
somme gelds, Ier beschikking van den Hertog, uitgekeerd worden (2)." Om alle bot-
singen en geschillen, tol welke de overhaaste stap der Stalen van Vlaanderen aanlei-
ding konde geven, te voorkomen, schynl de Prins getracht te hebben, dien als eene
voorloopige poging te doen beschouwen, in welke hij zelf deel genomen had (3). Ten
minste Doctor juniiis werd gezonden, om de Vlaamsche gezanten te volgen en hun van
raad te dienen (4). Ook gaven de Staten van Holland te kennen, dat het aanknoopen
van een hulpverbond met de Duilsche Vorsten, »wel en loffelijk door den Prins en
de vier Leden van Vlaanderen gedaan was (5)."
(1) v. meterek, Hist. ü. Ncdetl. Oorl. B. XI. bl. 222.
(2) Resolut. V. Holl. 1583, bl. 419—421. ν. meteren, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. XI. bl. 222.
(3) GROEN v. PRIRSTERER, in de Arcliives de la Maison d'Orange, Τ. Vlll. ρ. 238.
(4) ν. meteren, IHst. d. Nederl. Oorl. B. XL bl. 222. hooft, Nederl. Hul. B. XX. bl. 881.
(5) Resolut. V. Holl. 1583, bl. 429. Vgl. 's Prinsen brief aan de vier Leden van Vlaanderen,
in de Archives de la Maison d'Orange, T. VIII. p. 238—240 , 244—249.
72 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1581— De Flansche Gezant despruneaux herinnerde schriftelijk den elfden van Herfstmaand
de Algemeene Staten, dat » zy bg de onlangs gemaakte voorlopige overeenkomst (1),
den Hertog op nieuw voor Heer erkend hadden naar den waren zin van de Blijde
Inkojnsie, welke strekte om de grieven uit den weg te ruimen zonder aan de Souve-
reiniteit te tornen , en dat er derhalve aan hunne uitvlugten en uitstellen eens een einde
moest komen (2)." In Slaglmaand vermaande hy hen nogmaals, awjou's slappen tot
verzoening niet af te weren; en voorzeker, de hulp \άώ Frankrijk was niet te versma-
den, nu de Spanjaarden door geweld of verraad zich van verscheidene plaatsen had-
den meester gemaakt, en van dag tot dag ontzaggelyker werden (5). Parma trachtte,
daarenboven, de onderhandelingen met den Hertog te hervatten (4), Anjou gaf hiervan
kennis aan de Algemeene Staten en oranje met de betuiging, dat hy nimmer iets tot
hun nadeel zou aangaan, en zoodra hij eenig meer licht in de zaak bespeurde, hen
daarvan zou verwittigen (ö).
Op de Statenvergadering te Middelburg werd niet veel van belang tot stand ge-
bragt, daar de Vlamingers zich legen alle voorstellen verklaarden, en er geene gemag-
tigdcn van Gelderland, Utrecht en Overijssel verschenen Avaren. Er werd echter be-
sloten, Bergen op Zoom en Herenthals, welke door het verlies van Steenbergen in
groot gevaar verkeerden, sterker te bezetten, en maatregelen te nemen ter beveiliging
van Brussel en Mechelen. Voorls nam men in overweging, of er ihans niet eenige
verandering in het dertiende punt der Unie van Utrecht behoorde gemaakt te worden,
aangezien nu al de Vereenigde Gewesten de Hervormde leer omhelsd hadden. Hier
werd op bepaald, »dat men de Hervormde godsdienst zou handhaven, zonder in de
Vereenigde Landen eenige andere eeredienst openlijk Ie gedoogen; doch dat men de
plaatsen, die later in hel Bondgenootschap mogten opgenomen worden, in dit stuk
naar eigen goedvinden zou laten handelen." Daarop ging de Vergadering uileen, om
te Dordrecht nader zanien te komen (6).
Beter dan met anjou , slaagde parma's onderhandeling met oranje's schoonbroeder Wil-
lem Graaf van den Berg, welke sinds zyne schandelijke vlugl uil Kampen (7), zich als
(1) Zie hiervoor, bl. 53.
(2) Archives de la Mainon d'Orange, Τ. Vlll. ρ, 253—255.
(3) Archives de la Maison d'Orange, Τ. Vlll. ρ. 2b'4—269.
(4) Zie hiervoor, bl. 47.
(5) Archives de la Maison d'Orange, T. Ylll. p. 269.
(6) bor, IHst. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XVlll. bl. 403, 404. v. meteren, Hist. d. Nedcrt.
Oorl. B. XI. 1)1. 222. hooft, Nederl. Hist. B. XX. bl. 881.
(7) Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II. St. V. bl. 226.
-ocr page 76-DES VADERLANDS. 69
balling te Bremen tot den tijd der Gentsche Bevrediging had opgehouden, toen hij in het 1581—
bezit van al zijne goederen was hersteld geworden (1). Onrustig, heerschznchtig en twist-
ziek van aard, rakelde hij spoedig een oud geschil met zijn broeder, Graaf frederik,^
weder op, doch werd door het Hof van Brussel in het ongelijk gesteld. Nog meer
verbitterde hem, dat hij buiten bediening gehouden en door zijn zwager jan van
Nassau, naar zijne meening, kwalijk behandeld werd. In die gemoedsgesteldheid
konde hij de schoone aanbiedingen en beloften van parma , zoo hij de Spaansche zijde
koos, niet wederstaan, en besloot tot dit laatste tegen het einde van Vijftienhonderd
tachtig. Uiterlijk hield hij zich echter nog aan de Staatsche zijde en werd zelfs, na
het vertrek van jan van Nassau, in Wijnmaand Vijftienhonderd een en tachtig, op
voordragt der Staten van Gelderland, door den Prins van Oranje en den Raad van State
tot Stadhouder van dat gewest gekozen (2). Hij aanvaardde dien post met voorkennis
en toestemming van parma, welke hem verzekerde, dat hij daarin door den Koning
zou bekrachtigd worden, wanneer hij Gelderland en Zulphen onder het Spaansch be-
wind had teruggebragt. De Graaf beloofde daartoe zijne beste pogingen aan te
wenden, en de slad Zulphen den Spanjaarden in handen te stellen, zoodra zij er zich
met eene krijgsmagt voor vertoonden (3). Bij uitnemendheid speelde hij twee jaren de
rol van een eervergeten huichelaar en verrader, scheen voor het oog der wereld alles
voor de groote zaak des vaderlands over te hebben, en trachtte dit door woorden, zelfs
door daden te toonen (4). Hel wantrouwen legen hem, door het verlies van Zulphen en
hel oprukken van vijf afdeelingen Spaansch voetvolk en elf korneüen ruiterij naar de
grenzen van Gelderland opgewekt, werd verhoogd door zijne verklaring, eerlang den
Landdag bijeen te roepen, om over den vrede met Spanje, door velen gewenscht, te
raadplegen. Eindelijk bragt zyn kamerdienaar wh-lem gock. zyn verraderlijken toeleg
aan den dag. Denkelijk in overleg met den Prins van Oranje, en zeker met voorkennis
van het Hof van Gelderland en de Regering van Arnhem, deed de Kanselier elbertus
LEONiiïus den Graaf met zijne gemalin, zyne jongste kinderen, en vele zijner vertrouw- 5 v.
den en dienaars in hechtenis nemen, en zijne papieren verzegelen. De Graaf ontkende,
bg het verhoor, noch de echtheid der bij hem gevonden stukken, »waarvan het minst-
(1) TADAMA, Willem Graaf van den Berg, hl. 27, 29.
(2) TADAMA, Willem Graaf van den Berg, bl. 29—38.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T, VUl. p. 290, 291.
(4) tadama, Willem Graaf van den Berg, bl. 38—41. Deze Scluijver heeft de verdediging
van den Graaf op zich genomen. »11 étoit diflicile en eÜèt," zegt de Heer ghoes van phinsterer,
»de crolre a une teile mesure de dissimulation et de fausseté." Archives de la Maison d'Orange,
ï. Vlll. p. 289.
72 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1581—beduidende zelfs hoog verraad behelsde," noch zyne bestendige verstandhouding met
den vijand, maar l)eweerde, dat zyne bedoeling daarmede slechts geweest was, parma
te misleiden. Ongetwyfeld handelde men zeer verstandig, den afloop van dit gooche-
laarskunslje niet af te wachten, maar het Land te verzekeren »vóór de vyanden er
dieper indrongen, en hunne geheime begunstigers alom de ooren opstaken, waardoor
8 v. alle raad en geneesmiddel te laat mogten komen." Van dept berg werd onder veel
^^^l'g^· schimp en hoon met zyne gemalin aan boord van een vaartuig gebragt, en op last der
Algemeene Staten en van orawje naar Holland gezonden. Hij bleef tot in Lentemaand
des volgenden jaars te DelftsJiaven in hechtenis. Toen werd hem, waarschijnlijk uit aan-
merking zijner hooge geboorte en verwantschap met den Prins van Oranje, vergund in
een onzijdigen staat zich te vestigen, onder voorwaarde een nieuwen eed van trouw
aan de Staten af te leggen, hun zijne steden en sloten in te ruimen, en zich op de
eerste aanmaning weder in gevangenschap te begeven, Hierby liet men de zaak be-
rusten. Adolf, Graaf van Meurs en Nieuwenaar, werd in zijne plaats Stadhouder van
Gelderland. Na het afwezen van eenige voorstellen, welke hij tegen het einde van
Vyftienhonderd vier en tachtig den Staten van Gelderland aanbood, ging bij openlijk
tot 's Konings zijde over, verleidde tot dien slap ook zijne dappere zonen, herman,
frederik en oswald, en toonde zich zoo goed spaanschgezind, dat hij een diink- en
lofbetuigingsbrief van parma verdiende. Hij overleed op hel slol te Ulfl in Vijftien-
honderd zes en tachlig in den ouderdom van acht en veertig jaren. Zijn geslacht is
in den mansstam in Zeventienhonderd twaalf uitgestorven (1).
De algemeene verontwaardiging over het gedrag van den Hertog van Anjou, had
in Gent te gunste van den gevlugten hembyse gewerkt, wiens haal tegen de
Franschen bekend was (2). liy de jaarlijksche vernieuwing der Regering in de helft
van Oogstmaand, was hij tot Eerste Schepen van 'de Keure, en een deel zijner
aanhangers tot Schepens verkozen geworden. H^ hield in het geheim briefwisse-
ling met parma, wiens schitterende beloften zyne wraak- en heerschzucht derwyze
streelden, dat zij hem noopten, Gent en de voornaamste sleden van Vlaanderen ten
gelegen tyde den Spanjaarden over te leveren. Ryhove, Bevelhebber van 1) ender monde y
waar het krijgsvolk, wegens het uitblijven der soldy, aan het muiten was geslagen, bevond
zich in Gent^ om de noodige gelden bijeen te brengen. De aanhangers van hembyze namen
(1) Resolut. V. Moll. 1584, bl. 169. Archives de la Maison d'Orange, T. Vlll. p. 291—294.
strada, de Hello Belg. T. 11. Lib. V, p. 320. bor, Hist. d. Ned&^l. ^orl D. 11. B. XVlll.
bl.402. v.reyd, Nederl. Gesch. Β. 111. bl. 48, 49. ΰ. IV. bl. 6ß. hooft', Nederl. Uist. B. XX.
bl. 884. V. WIJN op wagenaar, St. Vil. bl. 113. tadama, Willem Graaf van den Berg, bl. 41—50.
(2) Zie Alg. Gesch. d. Vaderl. Π. 11. Sl. VI. bl. 330.
-ocr page 78-DES VADERLANDS.
8 v.
Louw-
maand
1584
5 v.
Lente-
maand
deze gelegenheid waar, om dien vijand van den Volksmenner den voet te liglen. In
liet geheim zonden zij drie geraagligden, van penningen voorzien, naar Dendermonde
met last, dat een van hen, joost triest genoemd, het bevelhebberschap aldaar zou op
zich nemen. Het gelukte echter ryhove nog tijdig genoeg uit Gent te geraken; spoor-
slags rende hy naar Dendermonde en liet de drie gemagtigden in de gevangenis werpen,
waarin zij elf maanden bleven opgesloten. Niet lang daarna, den vier en twintigsten van
Wijnmaand, deed hembyze zijne intrede te Genl, onder het vreugdegetier eener dweepzieke
menigte. Dadelijk liet hy, om geloof en vertrouwen te verweklien, eenige aanzienlijke
burgers als spaanschgezind opligten, doch eerlang den een na den ander weder ontslaan.
Er verschenen twee vlugschriften in het licht; het eene strekte om te betoogen, dat men
noch met anjotj, noch met Spanje moest onderhandelen; hel andere om het aanknoo-
peii van onderhandehngen met Koning filips , onder zekere voorwaarden, aan te raden.
Hembyze zelf hield evenwel zijne ware bedoeling nog steeds verbotgen, en op zijn bevel
werden onderscheidene Katholijke burgers, omdat de Hervormden hen van verraad ver-
tiacht hielden, uit de stad gebannen. Vruchteloos spoorde hem de Prins van Oranje
aan, te zamen met de Algemeene Staten tot behoud des Lands mede te werken.
Uitnemend daarentegen maakte hij zich de stemming des volks te nutte, toen μοντιοηγ,
door huwelijk thans Markgraaf van Renti, zich te Welleven ^ tusschen Gent en Dender-
monde, gelegerd en de Schelde door middel van schansen, als 't ware, gesloten had.
Uit de duurte der levensbehoeften, welke dit in Gent veroorzaakte, ontstond onder de
burgery meer neiging, met parma in onderhandeling te treden, en eerlang werd met
hein te Doornik een wapenstilstand voor den tijd van drie weken gesloten. De Gentenaars
gaven den Algemeenen Staten kennis van dezen stap, welken zy door de wel der nood-
zakelijkheid verontschuldigden, en tevens betuigden, dat zij daarom nogtans niet wensch-
ten uit het Bondgenootschap te treden of een afzonderlijk verdrag met de Spanjaarden
te sluiten. De Algemeene Staten antwoordden bij een gedrukten brief, »dat hunne
handelwijze volstrekt niet te verontschuldigen was; dat zij wel mogten toezien, niet
om den tuin geleid te worden; en dat zij liever der partij getrouw moesten blijven,
met welke zij tot heden het gehouden hadden (1)."
De Prins van Chimai wedijverde in verraad en huichelarij met den Graaf van den
Berg en hembyze. Ook hij was in hel geheim den Spanjaarden genegen, en had
schier al het krijgsvolk, welk in Vlaanderen nog over was, in den omtrek van
Brugge en onder ééne afdeeling gebragt, over welke hij zich zeiven tot Kolonel aan-
10
(1) Archives de la Matsou d'Orange, T. VUL p. 299 , 305. Docum. Uist. ï. 11. p. 417—422.
bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XVlll. bi. 406—409. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl.
B. Xll. bl. 224, 226 verso, hooft, Nederl. Hist. B. XX. bl. 883 , 893.
ÏII Deel. 1 Stuk.
-ocr page 79-i584
74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Stelde. Zijne vertrouwdste raadslieden waren zekere louis dennetières, vroeger
geheimschrijver zijns vaders, een man, die zich in alle boglen wist te wringen,
en JAW HAREN van Valenciennes, een Predikant, maar die reeds eenmaal, om goed
en leven te behouden, ten tijde van alba, zijn geloof verzaakt had, en weinig vertrou-
wen aan degenen inboezemde, welke hem van nabij kenden. Chimai deed zich voor
als een ijverig Hervormdgezinde, om, zonder kwaad vermoeden te wekken, de On-
roomschen in den haat tegen de Franschen te sterken en het herroepen van anjou te
beletten, verzuimde naauwelijks eene preek en ging zeer dikwijls ten Avondmaal. Hij
liet eenen Priester, op het bedienen van de Mis betrapt, in het misgewaad met kelk
en ouwel over straat tot in zijn Hof voeren, en men zegt, dat hij den gewijden wijn,
tot smaad van het Katholijk geloof, den omsiaanderen toedronk. Meer dan honderd
Roomschgezinden had hij bij zijne komst te Brugge uit de stad verwezen, doch riep
allengs de voornaamste van hen onder allerlei voorwendsels terug. In een zoogenaamd
verdedigschrift wijdde hij uit in den lof der Hervormde leer, en overlaadde den Koning
van Spanje met smaadredenen. Ondertusschen trachtte hij, ondanks al zijne betuigingen
en den liefelijken naam van zoon, oranje van de gunst des volks te berooven, omdat
hij op eene verzoening met anjou aandrong. Daartegen gaf hy hoop op hulp uit
Duitschland y om de Vlamingers van alle onderhandeling met Frankrijk afkeerig te
maken, hen daardoor in misverstand met de overige Landschappen, en, wanneer de
verwachte bijstand niet opdaagde, tot afval en bij gevolg tot verzoening met Spanje
te brengen. Hij mögt door dit alles den grooten hoop begoochelen, zijn slinksche
handel ontsnapte niet aan den Baljuw gryïe en den Burgemeester casembroot,
welke er den Prins van Oranje opmerkzaam op maakten en aanraadden, den nieuwen
Stadhouder in hechtenis te nemen. Terwijl de Prins met het geven zyner toestemming
draalde, overtuigde zich chimai van hetgeen men tegen hem in het schild voerde, en
bragt het zoover, dat de Bewindvoerders van Brugge en Ί Vrije, op het voetspoor en
den aandrang der Gentenaars, besloten met parma vredesonderhandelingen te openen.
De Baljuw gryze verliet drie dagen later de stad, daar men hem gedreigd had te
vermoorden. De Prins van Oranje maakte nu toebereidselen, om zich van Brugge te
verzekeren, doch de aanslag lekte uit. Chimai liet de Burgemeesters, verscheidene
Regeringsleden en Burgerhoplieden in de gevangenis werpen, zette de Wethouderschap
af, en stelde verklaarde Spaanschgezinden in hare plaats aan. De aanzienlijkste Oranjes-
gezinde burgers weken naar Oostende Sluis. Ernstiger zette parma de onderhandelingen
met CHIMAI voort, toen het belangrijke Iperen, sinds Herfstmaand des vorigen jaars
even streng belegerd als manhaftig verdedigd, zich bij verdrag, daar alle hoop op
ontzet verdwenen was, aan hem had overgegeven. Gaarne zou hij gezien hebben,
dat ook Sluis, Oostende en Damme dit'voorbeeld gevolgd waren, en haalde chimai
over, hem daartoe de behülpzalme hand te Icenen. Maar in spijt van alle pogingen,
10 v.
Lente-
masni
1584
9 T.
Grasm.
7&
löSi:-
1584
22 ¥.
Bloei-
maand
1584
verklaarde Sluis, waar arbhd van Groeneveld hel bevel voertle, zich voor de Algemeene
Staten. Oostende^ daar de Heer van Mortagne gebood, zou echter overgegaan zijn,
indien de Hollanders en Zeeuwen niet spoedig eene aanmerkelijke som gelds, lot vol-
doening van de soldij der bezetting, gezonden hadden. De Heer van Lesdain, Bevel-
hebber van Damme, hield zich aan den Prins van Chimat, waarop de bezetting, welke
Staatschgezind was, naar Sluis vertrok. Eindelijk kwam door tusschenkomst van
MOWTiGNv te Doornik een verdrag tot stand, waarbij Brugge, Ί VHje en Damme
op gunstige voorwaarden aan den Koning van Spanje overgingen, en den Hervorm-
den wel gewelensvrijheid, maar geene openlijke godsdienstoefening werd toegestaan.
De Algemeene Staten verklaarden hierop Brugge en '/ Vrije openlijk voor vijanden des
Vaderlands. Chimai werd door parma voor zijn dienstbetoon bedankt en in hel stad-
houderschap van Vlaanderen bevestigd. Spoedig ging hij met den Predikant haäew lot
de Roomsoh-Katholijke Kerk over. Zijne gemalin, verbolgen over dit bedrijf haars
gemaals, scheidde zich van hem en vestigde zich te 'ä' Gravenhage. Haren voer in
onderscheidene geschriften hevig uil tegen de leer der Hervormden, welke hij echter
later weder omhelsde (1).
Eenen anderen zwaai namen de zaken in GetU, waar hembyze eene zelfde rol als
chimai in Brugge dacht te spelen. Hij liet zich door den Spaanschen Hopman seguba ,
als gijzelaar naar Gent gezonden, en dpor den nog gevangenzittenden chamwgni belezen,
Dendermonde, waar hij met den Schotschen Luitenant sethon in verstandhouding was, te
verrassen en aan parma te leveren. Het laden van eenige ponten en vaartuigen mei
belegeringstoebereidselen op de Schelde bij de Brusselsche Poort, wekte kwaad ver-
moeden bij de burgerij, en toen bij het aanbreken van den volgenden dag, den drie
en twintigsten van Lentemaand, eene afdeeling Spanjaarden digt onder de wallen zich
vertoonde, ontstond er een geweldige oploop. Onder het geschreeuw van; Λ/οοΓί// Moorrf/
vloog het volk door de straten. De Wethouderschap kwam in allerijl op hot raadhuis
byeen. Ηεαιβϊζ,ε verscheen er voor, liet het van rondom door zijn vaandel soldaten be-
zetten, en de kettingen spannen. Toen sprong een der Schepens ten sladhuize uil,
ontweldigde den hellebaard aan eenen Sergeant, baande zich eenen weg en riep de
1
> t
(1) Docum. Uist. T. 11. j). 423—427. cAHNEno, UisL d. l. Guerras Civiles^ p. 180, 181.
stbada, de Bello Belg. ï. II. Lib. V. p, 319—324. cabipana della Guerra di Fiandra, T, U.
p. 48, 49. bentivoglio, ΝΰάβιΗ. iiist. bl. 362. le petit, Chron. d. Holl. Ύ. 11. Liv. XIÜ.
p. 479 , 480 , 483—485. ohappuys, //«<. Gén. d. i. g. d. Fl. Liv. VI. p. 32β, 327. de tassis,
Conment. Lib. VI. p. 440. uaraeus, Annal. Brab, T. 111 p. 358, 362. cnoTius, Annal. Lib. IV.
p. 82—84. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. IL b. XVllL bl. 401^-412,·426. v. metrrei», Hist.
d. Nederl. OorL ß. XU. bl. 224—227. ν. reyd, Nederl. Gesch, B. UL bl. 46. hoopt, Pfederl.
Hist. B. XX. hl ί
10*
-ocr page 81-68 ALGEMEEINE GESCHIEDENIS
liïSl—burgers te wapen. Terstond trokken de omslaanders rapier en dagge uit, of grepen
hetgeen het gereedste was in de vuist, en noodzaakten de soldaten te wijken. Weldra
was de geheele schutterij in het geweer. De Spanjaarden, in de nabijheid der stad,
togen hierop overhaast terug. Hembyze zelf werd in hechtenis genomen en van al
zijne waardigheden ontzet, daar uit onderschepte brieven de verraderlijke aanslag op
Dendermonde onmiskenbaar was gebleken. Een gelijk lol trof zijne medepligtigen te
Gent en Dendermonde. Ryhove versterkte met zes vaandels de bezetting van Dender-
monde, waar de verrader sethow werd opgehangen en gevierendeeld. Te vergeefs echter
beproefde hij in Gent te geraken. In iiembyze's plaats stelde men er Jonker karel
uiTENHOVE tot Schepen van de Keure aan. De Spaanschgezinden zetten intusschen de
B^ei onderhandelingen met parma voort, en verschenen gewapend voor het raadhuis, om
de Regering te dwingen, 's Landvoogds voorwaarden van vrede aan te nemen. Maar de andere
partij, verre de sterkste, vatte nu ook de wapenen op, bezette de vesten en rukte voorts
naar de markt. De muiters werden uiteengejaagd, de belhamels gevat, en eenige van
hen aan den halze gestraft. Men nam nu het besluit, zich lot het uilersle bij de Al-
gemeene Staten te houden, het onderhandelen met parma ten eenenmale af te breken,
en hulp uit Ant,werpen en Brussel te ontbieden , welke sleden dadelijk zeshonderd man voet-
volk en honderd ruiters tot versterking der bezetting afzonden. Na schier vijf maanden
zittens, werd hembyze, overtuigd van moord, roof, geweld en verraad te hebben ge-
pleegd, den vierden van Oogstmaand openlijk onthoofd. Hij had bijna zeventig jaren
bereikt. Parma nam zijne weduwe in bescherming, »omdat hij wel onderrigt was,
»dat haar echtgenoot het leven had verloren, dewijl hy getracht had de verzoening
met den Koning te bevorderen, waardoor hij grootendeels zijne voorgaande misslagen
had uitgewischt." Een duidelijk bewijs, dat hembyze met Spanje heulde, om te
zekerder zijne wraak- en heerschzucht te bevredigen (1).
Het verlies* van Brugge door verraad verwekte in de omliggende steden minder ont-
steltenis dan verbolgenheid, die zich echter alleen lot het lafhartig verminken en
vermoorden -van eenige Spaanschgezinden in Gent, Brussel en Antwerpen bepaalde.
De Spanjaarden bleven niet in gebreke, dit met het plegen van gelijke snoodheden te
beantwoorden; zoo sneden zij acht Gentenaars, die zich met vrijgeleide ten platte
(1) Documents Hist. T. II. p. 447. Archives de la Maison d^Orange, Ύ. y\\V,
cabnero, Hist. d. l. Guerras Civiles, p. 184. strada, de Bello Belg. T. II. Lib, V. p. 323.
campasa, delta Guerra di Fiandra , T. II, p. 48. le petit, Chron. d. Holl. Τ. Π. Liv. Xlll. ρ. 482,
483. iiARAEus, Annal. Br ah. T. III. ρ. 353, 359—362. ghotius, Annal. Lib. IV. p. 82, 84.
bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVIII. bi. 420. B. XIX. bl. 469, 470. v. meteren, Hist.
d. Nederl. Oorl. B. XII. bl. 226 , 227. hooft, Nederl. Hist. B. XX. bl. 895, 896, 897.
B. XXI. bl. 916. v. heyd, Nederl. Gesch. Β. III. bl. 47. Historie; d'eerste Deel., bl. 481—485.
DES VADERLANDS.
lande bevonden, neus, ooren, en de reglerhand af, en lieten hen opeen vlot den 1581—
stroom af naar stad drgven (1). Van de zijde der Staten werd niets van belang
in den krijg ondernomen. St. aldegonde trachtte den zeventienden van Louw-
maand de stad Lier te verrassen, alwaar hij een Hopman der bezetting had omgekocht,
doch die hem misleidde, zoodat hij met een aanmerkelijk verlies moest aftrekken. On-
der de gesneuvelden bevond zich de dappere Hopman gijsbert leoniwus, >viens va-
der, de beroemde Kanselier van Gelderland, op het berigt hiervan met Spartaansche
gelijkmoedigheid zeide: »Toen mijn zoon ter wereld kwam, wist ik, dat hij daaruit
moest scheiden." — In dien tijd stroopten en moordden de Koningschen op de Ve-
liiwe. Om dit te beletten, belegerde iioiiewlo in Gras- en Bloeimaand de vijandelijke
schans tegenover Zulphen, en sloot haar door het opwerpen van eene halve maan
geheel in. De Graaf van Nieuwenaar, Stadhouder van Gelderland, lag met krijgs-
volk aan de overzijde der rivier. Dit bragt niet alleen de schans, maar zelfs Zulphen
in groot gevaar. Niettemin gelukte het verdügo nu en dan, onder sterke bedek-
king, levensmiddelen in de stad te brengen (2).
Somber maalt de Prins van Oranje den toestand des Lands in dit tijdsgewricht af,
waarin elk op en voor zichzelven scheen te handelen. »Ieder gewest," zegt hy, »wil
zich zelf beschermen, jaagt de krygslieden, zoo inboorlingen als vreemdelingen, weg,
en waclit en steunt, ofschoon omringd door gevaren, altijd op de hulp der Protestant-
sche Vorsten en Steden van Duilschland. Deze zorgeloosheid heeft ons reeds een
verlies van onderscheidene belangrijke plaatsen, waaronder elf of twaalf goede, schoone
en sterke sleden, en van het beste gedeelte van Vlaanderen^ het Land van Waas na-
melijk, veroorzaakt."— »Het is er echter zoo verre af," schrijft hij aan lodewijr van
Nassau, »dat mij dit ontmoedigt, of eenigzins myn ijver tot bevordering van Gods eer
en het welzijn des Lands verflaauwt, dat ik u integendeel kan verzekeren, nooit nage-
laten te hebben en nog niet nalaat, ondanks zoo vele tegenwerking, wederwaardighe-
den, rampen en wanorde, elk aan te moedigen, en vrij en openlijk te spreken over al-
les, wat ik oordeel te kunnen strekken tot handhaving van de Hervormde godsdienst,
en van de vrijheid en het belioud des Vaderlands. Zonder mij te beroemen, kan ik
met een zuiver geweten voor God en de menschen getuigen, dat ik tot het welslagen
onzer pogingen, mij overal en in alles derwijze van mijn pligt gekweten heb, dat ik
verzekerd ben, dat onze zaken niet in den tegenwoordigen achterlgken toestand zouden
geraakt zyn, en wij niet het verlies van zoo vele steden, dorpen en versterkte plaai-
(1) HOOFT, NederL Hist. B. XX. bJ. 899.
(2) bor, Hist. d. Nedcrl Oorl. D. 11. B. XVlll. bl. 407 , 425. hooft, Nederl. Hisi. B. XX.
bl. 892. V. METEREN, Hist. d. Nederl. Oorl. B. XII. bl. 227 verso.
77
72 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1581_sen zouden te betreuren hebben, indien men op mijnen raad vertrouwd en zich
^^^^ daarnaar gedragen had. — Om onbewimpeld tot u te spreken, ik zie den wissen on-
dergang des Lands te gemoet, zoo er niet tijdig legen gewaakt wordt; men moet niet
denken de menigte langer door woorden, vermaningen, of raadgevingen te betoomen,
wanDeer deze niet door daden gevolgd worden, uit welke zy de middelen kan ont-
waren , door welke men haar wil helpen. En het zou ons hier aan geene middelen
ontbreken, indien niet door de slechte diensten der Paus- en Spaanschgezinden, den
goeden niel alleen geene vrees werd aangejaagd, maar zij ook van hel volbrengen hun-
ner pligten werden afgehouden. — Niet minder dan de eigene verliezen, vervullen de
Keulsche zaken de gemoederen met angst en schrik (1),"
Niels regtvaardigt meer oranje's staatkunde in zijne genegenheid voordan
de noodlottige afloop van den Keulsehen oorlog voor den gewezen Aartsbisschop trugh-
8ESS. De hoop op hulp uit Duiisc/iland, met welke men in de Nederlanden zich ge-
vleid had, was ten eenenmale verdwenen. Groot was de verslagenheid, onvermijdelijk
scheen de ondergang. Hier strooide licbzucht, elders vrees de zaden uil van twist en
verraad. Velen waren er op bedacht, zich met den lioning te verzoenen, zijne gunst
te winnen, en door eene s|)oedige en geheele onderwerping betere voorwaarden te be-
dingen. Anderen wilden lot eiken prijs den vrede, zelfs len koste van hun geweien
en hunne vrijheid. Edelen en steden, gelijk reeds is aangetoond, aarzelden niet de hoog;e
belangen van het Algemeen gewetenloos aan de bijzondere op te ofleren. De beschroomd-
heid en werkeloosheid der welgezinden slaken af bij de stoutheid en bedrijvigheid der
kwaadgestemden. De Sfianjaarden werden dagelijks meer en meer meesier in de Zui-
delijke gewesten; de Roomschgezinden zegevierden in Duitschland; in den nieuwen
Keurvorst van Keulen vond men een gevaarlijken en magtigen vijand; de Ligue in
Frankrijk werd hoe langer zoo dreigender; en van Koningin elizabeth, die, schreef
de Prins »ook door den Koning van Spanje zal aangevallen wordenwas niets te
wachten, terwijl filips, sinds de verovering van Portugal^ den oorlog in de Nederlan-
den met vernieuwde kracht begon voort te zetten. Hoe zou men Spanje langer het
hoofd bieden zonder bondgenoolen, zonder vrienden, in een land, de prooi van de on-
dragelijkste ellende, door tweedragl verscheurd, waar algemeene zamenvverking even
noodzakelyk als onmogelyk was, en de overwinningen des vijands aan vele der in-
woners de zegepraal hunner godsdienstige begrippen, aan vele andere bevryding van
ten minste een gedeelte hunner rampen beloofden (2), Oranje en de Staten van Hol-
(1) Archives de la Maisoji d'Orange, Τ. Vlll, ρ. 313—1320.
(2) Vgl. GROEN v. i'BiNSTËREK, iii dt; Archives de la Maison d'Orange, T. Vlll. p. XXVll—
XXXI, en p. 339—34Ü.
land begrepen dan ook, dat er geen ander redmiddel overbleef dan het verbond met 1581·^
Frankrijk (1). De Hertog van Anjoa had den Prins daarenboven onlangs van de goede
gezindheid des Konings ten aanzien der Nederlanden verzekerd, en uil Parijs werd
berigt, dat aan het Hof sprake was, Spanje den oorlog te verklaren. Asjou zelf gaf
te kennen, dat hy niet ongenegen was de heerschappij over de Nederlanden weder op
zich te nemen (2). Al deze omstandigheden te zamen geboden derhalve dringend,
dal de onderhandelingen met hem werden voorlgezet. Vruchteloos trachtte lodewijk.
van Nassau op nieuw dit te ontraden (5). Oranje wederlegde in een hoogst merk-
waardig geschrift 's Graven bedenkingen, hem in een uitvoerig vertoog medegedeeld.
»Men voert aan," zegt hig, »de groole magt en middelen, de verbindtenissen en
betrekkingen des Konings van Spanje, mijn gering vermogen, do wisselvallige kan-
sen van den oorlog, en de onbestendigheid des volks. Voorts spreekt men over den
kwaden dunk, welke eenige Hervormden, wegens het onderhandelen met Frankrijk,
van mi] hebben opgeval, over hel onzekere van de vriendschap der Fransclien, over
hunne gepleegde misdrijven, over de weinige middelen van den Herlog van Anjon,
over de vrees, dal de Fransche Koning zich niet zal mengen in eenen krijg tegen
eenen zoo groolen en magligen Vorst als de Koning van Spanje, en ten slolle
wordt gesproken over hetgeen ons Huis meer in het bijzonder betreft. Wat nu de
magt des Konings van Spanje aangaat, ik geloof, dal niemand die beier kent dan ik,
welke er in eenen even noodzakelijken als eervollen oorlog jaren lang ondervinding
van gehad heb, en niettemin deze Landen, met Gods hulp, er geheel van zou be-
vrijd hebben, indien zij, welke zelfs by de zaak belang hadden en van de Hervormde
leer waren, of ten minsle daarvoor doorgingen, zich van hunnen pligt gekw^eten hadden.
Ik slip dit slechts aan om te loonen, dat deze groole magt niel onverwinnelijk is, daar
men gezien heefl, dal zij op het punt geweest is van geheel vernietigd of met schande
uil hel Land gejaagd Ie worden. En wat mijn vermogen betreft, ik vertrouw dat dit, met
Gods hulp en het goede voornemen dergenen, die besloten hebben mij te gehoorzamen,
niet zoo gering is als vroeger; hel was althans veel zwakker toen een talrijk leger onder
aanvoering van eenen alba opdaagde. God, welke mij in dien tijd niel verlaten heeft,
zal nu ook, hoop ik, mij niet verlaten. Mijn hoofdvertrouwen is op God, die tot heden
toe mijne zwakheid sterk gemaakt heeft. Daar echter de schikking van bijzondere en
bijzaken ook van de Goddelijke Voorzienigheid afhangt, zoo zou ik meenen, de
middelen, van God gegeven, te miskennen, indien ik mij niel bediende van hetgeen
(1) V. WIJN op ΛνΑ6ΕΝΑΑΚ, St. VU. bi. 112 (x).
(2) Archives de la Maison d'Orange. T. VIll. p. 320—323.
(3) Archives de la Maison d'Orange, ï. Vlll. p. 303—305.
7Θ
1 J
' ?/■ " ''S'»
72 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1581—Hij mg door Zijne Genade in handen stelde, zoowel van wat het Land zelf als wat de
I Treemdeling aanbiedt. Alles nogtans onderwerp ik aan Zijne Heilige Voorzienigheid, om
deze hulpmiddelen te zegenen of te verijdelen, maar ik weet, dal het Hem behagen zal,
alles te doen gedijen tot Zijne eer. Wanneer ik, bij mij zeiven, al de moeijelijkhe-
den overweeg, dat is, wanneer ik de krachten van den Koning van Spanje met mijne
geringe middelen vergelijk, daarbij de wuftheid der volksgunst in het oog houde en
bedenk, wat na mij kan gebeuren, dan, ik beken 't, indien ik het vleescb en hel
menschelijk verstand alleen raadpleegde, zou ik groote stof en reden tol ontsteltenis vin-
den; maar dewijl het geldt de eer van God, de rust van het geweten, de vrijheid van
het Vaderland, en het levensbehoud van zoo vele eerlyke lieden, over welke zich de
wreedheid van de Spanjaarden gelijk een watervloed zou uitstorten, indien hij weder
in het bezit dezer Landen geraakte, kan ik geen ander besluit nemen, dan, na mij
zeiven Gode aanbevolen te hebben, deze gevaren ten einde toe onverwrikt het hoofd
te bieden. Immers geene gevaren kunnen voor my en de mijnen te vergelijken zijn bij
eenen snooden afval van zulk eene goede zaak, en het verlaten van de heilige en eervolle
zijde, welke ik tol nog toe gevolgd heb." Nu treedt de Prins in een onderzoek, of
hei beter zij, gelijk velen beweren, zich eerder aan den Koning van Spanje te onder-
werpen, dan zich met Frankrijk Ie verbinden, wederlegt het eerste gevoelen, ruimt
de zwarigheden uit den weg, welke tegen het laatste geopperd worden, en toont met
klem van redenen de rampzalige gevolgen aan van eene verzoening met piups ,
»wiens hart barbaarsch en zonder God is." »De Koningen toch," zegt hij, »ach-
ten eene beleediging, hun door de onderdanen aangedaan, nooit gering, en beschouwen
haar, hoe weinig beleekenend ook, als Majesteitsschennis over welke zij zich ten
strengste wreken. — De Hertog van Alba, dit land verlatende, beroemde zich, dat hij
achllienduizend menschen door beulshanden had laten ombrengen. Indien men nu ver-
gelijkt, wat door de Nederlanders vóór de komst van alba is uitgevoerd met hetgeen
daarna geschied is, kan men gemakkelyk opmaken, wat de wil van eenen wreeden
en verbolgen Koning z^n zal." Oranje eindigt met de hernieuwde plegtige verkla-
ring: »ik zal lot het uiterste stryden voor de Nederlanden, voor de godsdienst en
voor de vrijheid, in het vaste vertrouwen, dal God, door welke middelen ook, mrj in
zulk een regtvaardigen en noodzakelijken strijd niet zal verlaten (1)." Van dit besluit gaf de
Prins insgelgks kennis aan de Koningin van Engeland, bij monde van den Overste norris ,
en dat hij de zaak der Nederlanders niet met een goed geweten konde opgeven en zonder
zich zelf voor God en de menschen te veroordeelen. Hij verklaarde tevens, dat de Staten
gezanten naar den Koning van Frankrijk en den Hertog van Anjou gezonden hadden,
(1) Archives de la Maison d'Orange, 1'. Vlll. p. 349—363.
-ocr page 86-DES VADERLANDS. 69
en dat hun lastbrief geheel overeenkomstig was met hetgeen hare Majesteit behaagd 1581—
1 itÄ ^
had, hem door haren Geheimschrijver van Staat 'walsingham te kennen te geven (1). De
Slaalsche afgevaardigden moesten den Hertog verzekeren, dat er geene zwarigheid
meer bestond om het Verdrag van Bordeaux te onderhouden; voorts hem verzoeken,
met zyn krijgsvolk zich te haasten, en tijd en plaats te bepalen, waar twee duizend
Staatsche ruiters en drie duizend voetknechten zich by hem konden voegen. De Staten
van Vlaanderen, hoopten zij, zouden er genoegen in nemen, hem het thans nog
belegerde Iperen nevens Oostende tot onderpand in handen te stellen. Verder moesten
zij, om den Koning van Frankrijk te winnen, beloven, dat men, wanneer de Hertog
zonder echte lijfserven kwame te overlijden, den Koning en diens erfgenamen zou
aannemen en de Nederlanden voor altijd by Frankrijk inlijven, op gelijke voor-
waarden als met awjou te Bordeaux gesloten waren, behoudens de voorreglen en
oude gebruiken (2). Nu werden in Frankrijk toebereidselen gemaakt, om de
Nederlanden te hulp te komen (3). Middelerwijl bezweek Iperen, en uit vrees dat
thans ook Gent mögt verloren gaan, zonden de Stalen ten derdenmale afgevaardigden naar
AKJOü, om hem aan te sporen zich te spoeden; maar zy vonden hem niet meer levend (4).
Hij was den tienden van Zomermaand te Chateau Thierry in Champagne in den ouder-
dom van ruim een en dertig jaren overleden. Uitcenloopend zijn de berigten over zijnen
dood. Eenigen schrijven dien aan vergif toe, hem door zijn arts op last zijner
moeder zelfs toegediend; sommigen houden de Spanjaarden van dit wanbedrijf ver-
dacht. Daarentegen meenen anderen, dat er waarlijk geen vergif noodig was, om
een gestel, door wellust en verdrietelijkheden van allerlei aard uitgeput, geheel Ie
sloopen. Men verhaalt, dat hy, even als zyn broeder karei, IX, aan eene bloed-
vloeijing uit al de deelen zijns ligchaams is gestorven. Hij had een misvormd
voorkomen, en bezat noch als Vorst, noch als mensch eene enkele goede hoedanig-
heid. Granvelle noemde zijn dood geen groot verlies, ja, zelfs een geluk voor
Frankrijk, daar de kroon op geen slechter voorwerp konde overgaan dan ah jou.
Zyne zuster Margaretha zelve, welke hem genegen was, getuigt van hem: wdat
zoo bedrog en trouweloosheid van de aarde verbannen waren geweest, men die echter
in volle kracht in het hart van den Prins, haren broeder, zou wedergevonden hebben,"
Hy had bij uitersten wil zijne regten op de Nederlanden aan den Koning van Frank-
rijk overgedragen en hem verzocht, Kamerijk te bewaren tot filips de KoninginncT
(1) Archives de la Maison d'Orange, T. VUL p, 363—377.
(2) v. reyd, Nederl Gesch. Β. III, bl. 45, 46.
(3) Archives de la Maison d'Orange, T. VIIL p. 381.
(4) v. reyd, Nederl. Gesch. Β. IIL bl. 46.
-ocr page 87-72 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
J5S1—Moeder, wegens haren eisch op Portugal, bevredigd had. Men vleide zich, dat
de Koning gehoor zou geven aan de laatste begeerte zijns broeders, en de Prins van
Oranje drong er ernstig bij hem op aan, zoo wel als bij de Koninginne-Moeder,
wier medewerking hij daartoe inriep (1).
Onderlusschen had orawje, na lang aarzelen, den veertienden van Oogstmaand Vijf-
tienhonderd twee en tachtig de hem opgedragen Hooge Overheid in Holland, Zeeland
en Friesland onder den titel van Graaf en Heer aangenomen (2). Hij verklaarde daarbij,
»dat hij den Staten alles inwilligde, wat bij het Verdrag van Bordeaux of door de Bra-
banders, bij de Blijde Inhwnste, van den Hertog ύάώ Anjou bedongen was, in zoo verre
zulks op Holland en Zeeland kon worden toegepast; en beloofde bovendien alle andere
redelijke voorwaarden, bij zijne inhuldiging nader te bespreken (5)." Den Iwinligsten van
Herfstmaand daaraanvolgende boden de Staten van Zeeland den Prins voor zich en zijne
erfgenamen het graafschap Zeeland zelfs in eigendom aan, dat is, overeenkomstig het
slaatsregt van dien tijd, volgens welk het territoor, in het algemeen genomen, de
eigendom was van den Heer, en al wat niet aan de inwoners behoorde onder zijne
bijzondere domeinen gerekend werd (4). Den zes en twintigslen van Siagtmaand van
hetzelfde jaar gaven de Stalen van Holland, den Prins hunne vreugde over de ontvangst
zijner akte van aanneming der grafelijke Avaardigheid te kennen, waarvoor zij hem ten
hoogste dankten en hetgeen zij als eene vermeerdering beschouwden van de weldaden, reeds
door hem den Landen van Holland en Zeeland bewezen; terwijl zij, als zijne onderda-
nen , zich wederkeerig aan hem verbonden als aan hunnen wettigen Heer, Prins en Graaf
der Landen, op de voorwaarden bij de akte van aanneming uitgedrukt. Zij beloofden
voorts, zoodra hij het geheim wilde geopenbaard hebben, hiervan eenen opdragtsbrief
[Renversaal] door de Hollandsche sleden te laten bezegelen, en verschoonden, ten slotte,
hun laat schrijven door het lang achterblijven hunner gemagtigden. Hierop zond de
(1) Archivcs do la Maison d^Orange, ï. VIII. p. 405—410. stuada, de Bello Delg, T. 11.
Lib. V. p. 324, 325. campana, della Guerra di Fiandra, ï. II. p. 49 verso, eentivoglio ,
Nederl. Ilid. bi. 363, 364. thuanus, Hist. T. III. Lib LXXIX. p. 680. de tassis, Comment.
Lib. VI. p. 442. iiaraeus, Annal. Brab. T. UI. p. 362. bor, Eist. d. Nederl. Oorl. D. II.
li. XVllI. bi. 426. v. meteren, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. XL bl. 228. v. reyd, Nederl Gesch.
Ε. III. bl. 46. HOOPT, Nederl. Ilist. B. XX. bl. 896, 900.
(2) Alg. Gesch. d. Yaderl. D. IL St. VI. bl. 378.
(3) bor, Uist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XV. bl. 188. Authcnt. Slukk. bl. 42. kluit, Ilist.
d. Holl. Staatsr. D. I. bl. 442.
(4) KLUIT, //wi. d. Holl. Staatsr. D. 1. bl, 295, 296, 443, 444. Men vergelijke liierbij Leven
van WILLEM I, D. UI. bl. 653, 654, 668.
85
Prins de zaakgelastigden, aan hem afgevaardigd, met een lastbrief en berigtschrift terug, 1581—
waarin hij zich den Staten Toor het in hem gestelde vertrouwen erkentelijk betoonde (1).
De opdragt was nu geschied en aangenomen, en alzoo eene wederzijdsche vcrbindtenis
tot stand gebragt. Alle zwarigheden waren echter hiermede niet uit den weg geruimd.
De opdragtsbrief moest nog geteekend, bezegeld en den Prins overhandigd worden;
voorts moesten de voorwaarden, bij de inhuldiging te zweren, nog Avorden opge-
steld en goedgekeurd, en de inhuldigingsplegtigheden zelve daarop volgen. Ondanks
de vele en velerlei bedenkingen, welke van onderscheidene kanten werden opge-
worpen , besloten de Staten van Holland den zes en twintigsten van Lentemaand
Vijftienhonderd drie en tachtig, dat de open brief, bij welken zij den Prins als
Graaf aannamen, door de Edelen en Steden naar den gewonen rang zou geteekend
worden. Dit besluit was verpligtend; »het was eene besloten en afgedane zaak; de
beloofde zegeling en onderteekening waren derhalve meer een gevolg van de belofte, te
voren aan den Prins gedaan, dan een vereischte tot de wettigheid des besluits." Het
stuk werd dan ook in den loop van Grasmaand van wege de Ridderschap en al de Edelen
door otto van Egmond, jakob van Wijngaarden en joiiaw van Malhenessc, en op
last van de Burgemeesters en Regenten van al de steden van Holland door de Secre-
tarissen geteekend en gezegeld. De slad Amsterdam echter verklaarde, »dal, ofschoon
zij het geraden oordeelde in deze tijdsomstandigheden met de bezegeling wat te wach-
ten, zij er evenwel genoegen in nam onder beding, dat de Staten eerstdaags lot de
voorwaarden [capitulatie) en voorts tot de inhuldiging van den Prins als Graaf en Heer
zouden overgaan, om alzoo alle Overheden en Ingezetenen op éénen tijd in eed Ie
brengen en alle verscheidenheid van eeden te voorkomen; dat middelerwijl de beze-
gelde opdragtsbrief bij de Staten bewaard zou blijven, lot met algemeene bewilliging
ter overlevering daarvan of anderzins besloten wierd, want dat zij anders in die bezege-
ling niet wilde gehouden zijn." Men ontwaart hieruit, dat Amsterdam het werk wilde
bespoedigd hebben, zoo van de voorwaarden, als van de inhuldiging zelve, maar volle
eenstemmigheid begeerde, hetgeen veel verschilt van het gewone verhaal, hoe men ook
over de geheime drijfveeren moge oordeelen. Van daar dan ook, dat toen de Staten op
het punt waren den bezegelden opdragtsbrief aan den Prins over te leveren, die stad besloot
daarin niet toe te stemmen, zoolang Zeeland en Utrecht er geen deel in namen en
hare burgerij er niet in bewilligd had. Voorts drong zij er op aan, dat de overlevering
niet zou geschieden vóór de Prins zelf in Holland verschenen en hij met de Stalen en met
elke Stad, ten opzigle harer geregtigheden, overeengekomen ware; dat ook de Vereenigde
Gewesten, daarover gehoord zijnde, de aanstelhng als Graaf van Holland zouden goedge-
(1) KLUIT, Hist, d. Boll Staatsr. D. 1. bl. 298, 445—451.
-ocr page 89-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1581— keurd hebben, teneinde alle scheuring en twist onder de gewesten te voorkomen; en dat,
eindelijk, de opdragtsbrief inmiddels in de geheime kas van Holland zou bewaard worden;
liet men deze punten niet voorafgaan, dan zou zy aanteekening laten doen van niet-bezege-
ling. »Hieruit blijkt, dat die stad deze gewigtige zaak niet ten halve, maar in geheele
overeenstemming met Zeeland en Utrecht wilde volbrengen, dat zij de goedkeuring der
Algemeene Staten vorderde en hare burgery er in wilde kennen." Eenigen meenen,
dat dit alles geschiedde om, gelijk men zegt, eene spaak in het wiel te steken; ande-
ren daarentegen gelooven, dat het moest strekken, om den weg te banen tot eene meer
volledige en algemeene aanstelling van den Prins, hetzij tot Graaf, hetzij tot Alge-
meen Hoofd of Gouverneur over de geheele Unie. Het komt sommigen voor, dat
Amsterdam wensehte, oranje tot Gouverneur-Generaal der Unie te verheffen. Het
vermoeden, dat de Staten van Holland zich van de Algemeene dachten te schei-
den, bewoog hen, met 's Prinsen bewilliging, eenen uitvoerigen, hoogstmerkwaar-
digen brief daarover aan al de Landschappen en aan de Algemeene Staten te zen-
den, in welken zij het tegendeel verklaarden en verder rekenschap gaven van hun
gedrag. Hierdoor ruimden zij deze zwarigheid uit den weg. Immers berigtte hun
de Prins uit Antwerpen den dertienden van Bloeimaand, dat »hun brief aan de Alge-
meene Staten, als ook die aan de afzonderlijke Gewesten, over hunne opdragt der
grafelijkheid geschreven en waarvan hij het dubbel ontvangen had, gunstig was
opgenomen en goedgekeurd, hetgeen alle misverstand over de zaak, sinds zij
ruchtbaar was geworden ontstaan, had weggenomen; terwijl door hunne bijgevoegde
verklaring, dat zij de Unie zouden handhaven, alle aanleiding tot verzoening met
Spanje was afgesneden. Ten slotte dankte hy hen voor hunne genegenheid te hem-
waarts, verzekerde hen van zyn opregten yver voor 's Lands belangen en van zijne mee-
ning , om met hun goeden raad en advies alles te regeren lot Gods eer, 's Lands dienst,
en voorspoed der onderzaten," Dit schrijven hield mede in, dat » de Zeeuwsche gemag-
tigden insgelijks de zaak hadden goedgekeurd, en dat er aan de Staten van Zeeland,
die nog geen bepaald besluit genomen hadden, een dubbel van den opdragtsbrief gezonden
was." Maar de stad Middelburg^ welke den Prins niet genegen was, bragt dezelfde
bezwaren in, welke zij tegen het afzweren des Konings had opgeworpen, en besloot
hare stem aan de opdragt te weigeren, zoo lang zy niet in hare voorregten was her-
steld. Veere, anderen denken aan Tholen, en Goes volgden hetzelfde spoor. Dit was
eene der redenen, welke den Prins noopten zich uit Antwerpen naar Middelburg te
begeven en aldaar de Staten ter dagvaart te besohryven. Hy wensehte in Zeeland de
zaak, waarvan hier sprake is, geregeld te hebben vóór hij in Holland kwame, wer-
waarts de gewestelijke Staten, bij besluit van den vierden en den vijf en twintigsten
van Zomermaand, hem hadden uitgenoodigd, om hem den opdragtsbrief te overhandigen,
daar zij oordeelden, dat dit gevoegelijk nergens anders dan in Holland konde geschieden.
Doch Zeeland bleef dralen, en in Rolland zelf begon men uit handelsbelang zwarigheid 1581—
te maken, ora zonder dit gewest den opdragtsbrief over te leveren, ofschoon de Prins nu
van Middelburg naar Dordrecht vertrokken was. Immers bragt men hem onder het oog,
» hoe de sleden, inzonderheid Amsterdam, beducht waren, wanneer zij hem als Graaf
van Holland huldigden, en het bewind der overige Nederlanden aan anjou, gelijk
men verwachtte, wierd opgedragen, dal de vaart op Spanje den Hollanderen verboden
en aan Zeeland vergund zou worden, waar de Koning nog niet was afgezworen en
men zelfs zich nog van zijnen naam en titel bediende. De Prins antwoordde, »dat
Zeeland spoedig het voorbeeld van Holland zou volgen j" en zond, lot bevestiging daarvan,
een afschrift van het geheim besluit der Zeeuwsche Staten des verleden jaars, waarbij
zij hem hun graafschap in eigendom opdroegen. Eerlang werd nu ter Staatsvergade-
ring van Holland bepaald, den opdragtsbrief als Graaf van Holland en Zeeland· aan
ORANJE over te leveren, hoewel Amsterdam en Gouda daarin alsnog niet toestemden.
Den volgenden dag (veertienden van Slagtmaand) werd dit besluit ter kennisse gebragt ^
van de aanwezige Zeeuwsche en Utrechlsche afgevaardigden, welke er hunne voldoe-
ning over betuigden, en er hunne meesters van zouden verwittigen. Maar dit was
slechts het werk der afgevaardigden alleen. Nadat zij echter 's anderen daags met Holland
staatsgewijs verklaard hadden van meening Ie zijn, in de oude vriendschap, eensgezindheid
en verbindlenis bij elkander te blijven, en hiervan een geschrift was opgemaakt, waarbij
zij alle drie beloofden, zich onafscheidbaar bijeen te houden en onder ééne Overig-
heid, Gebied en Regering de een den ander tot het uiterste alle hulp en bestand te
verkenen en alle vorige Unieën Ie onderhouden, zoo werd dit geschrift goedgekeurd op
het behagen elk van zijne Principalen in de Provinciën, met rapport ter naaster aan-
staande Vergadering. Hiermede achtte Holland zich genoeg gedekt en verzekerd.
Eindelijk werd den zevenden van Wintermaand des morgens te elf uren den Prins,
welke zich in Gravenhage bevond, in zyn slaapvertrek door den Heer yaw boetze-
LAAR, verzeld van vijf Edelen, den Advokaat van Holland, en de gemagtigden van al
de steden, uitgezonderd Amsterdam en Gouda, de opdragtsbrief overhandigd, en door
hem onder dankbetuiging aangenomen. Den dag te voren Avas hem het ontwerp der
voorwaarden, bij de inhuldiging te bezweren, aangeboden, om er des anderendaags
zijn gevoelen over in te winnen. Het was door arnoud kicolai, Voorzitter van
het Hof van Holland, jonaw vaw mathenesse, Heer van Riviere, 's Lands Advokaat
3Ir. paulus buys, pieter vak der meer en jouatt van oldenbarweveld, PcnSlO-
narissen van Delft en Rotterdam, reeds sedert geruimen tijd daartoe gemagtigd,
op het papier gebragt. Het ontwerp beviel den Prins zeer wel, uitgezonderd vijf of
zes punten, welke eene wijziging ondergingen. Den derligsten van Wintermaand nam
hij eindelijk de voorwaarden aan, waartoe ook de Staten staatsgewijze besloten, »wei-
verstaande, dat alles door de Vroedschappen der steden goedgekeurd en bevestigd zou
8ä
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1581—worden." De inhoud dezer overeenkomsi was hoofdzakelijk: 1®. »De Stalen vaii
1584
Holland, Zeeland en Friesland zullen den Prins tot Graaf en Heer huldigen op
de volgende Toorwaarden. 2°. Dit graafschap zal hij hebben, bezitten en besclier-
raen als een vrij graafschap en grafelijkheid, zonder iemand boven zich te kennen
of hulde te bewijzen." Men meent, dat hiermede stilzwijgend gedoeld wordt op
de losmaking der leensbetrekking tot het Duitsche Rijk; en dat de benaming vrij
hetzelfde schynt aan te duiden, als hetgeen Zeeland noemde een eigendom, even alsof
er stond een vrij eigen, gelijk wij van vaste goederen gewoon zijn te spreken. Moge-
lijk ziet het woord graafschap op het territoor, en grafelijkheid op het regt van be-
stier der ingezetenen; of wel het eerste woord op den titel en rang, en het laatste
meer op het terrein en de daaraan verbondene domeinen, welke men de grafelijkheids
domeinen plagt te noemen. » 3®. Hij zal de Landen en Ingezetenen beschermen legen
allen overlast, geweld en onregt. 4". Hij zal alle vorige verbindtenissen en verbonden
met buitenlandsche Mogendheden benevens de Unie van Utrecht onderhouden, en
niets daaraan mogen veranderen zonder toestemming'der Staten. 5". Hij zal al de reg-
ten, vrijheden, voorreglen, vergunningen enz. van de Gemeene Landen handhaven, zelfs
niettegenstaande eenige voorreglen tol nog toe niet gebruikt zijn." Men wil, dat dit
moest strekken, om het Groot Privilegie van Vrouw maria , avaar en wanneer zulks van
dienst konde zijn, in het leven terug te roepen; of ook zoodanige voorreglen, welke
tijdens de onlusten heizij door alba, hetzij door den Prins zeiven gegeven waren. »6°. Hij
zal ook onderhouden en doen onderhouden aller en een iegelijks regten, voorreglen,
vrijheden, handvesten, gebruiken, zoo van de Landen als van de Ridderschappen,
Edelen, Kwartieren, Sleden, Gollegiën, Dorpen en alle Ingezetenen, zoo verre hel
bezit en gebruik er van deugdelijk is. 7°. Doch om het misbruik en de twisten uit het
verleenen dier voorreglen bij de Graven voor te komen, zal hy voorreglen geven noch
vernieuwen, noch ook eenige bevelen uitvaardigen, welke dienen konden lot verandering
van den Slaat, de burgerlijke Regering [politie), of de nering der Landen, zonder toeslem-
ming der Staten. 8". Maar zoo er voorreglen of vergunningen mogten gegeven zijn, of nog
gegeven worden, die nadeelig waren voor het algemeen of voor bijzondere leden of perso-
nen, zullen zij, die er belang bij hebben, zich bij wege van justitie mogen behelpen.
9°. Hij zal de landsgrenzen niet mogen inkrimpen, of eenige gedeelten onttrekken
aan de souvereiniteit, justitie of contributie. ^10". De Landen met hun aankleve,
met Veere en Vlissingen, Voorne, Putten enz. met domeinen en inkomsten, zullen
onafscheidelijk bijeenblijven en in gelijke lasten van oorlog als anderszins dragen, ten
Λvare bij de Staten om redenen anders bewilligd wierd. 11°. Zoo nogtans, dat, dewijl
de Prins bij koop het markgraafschap van Veere en Vlissingen verkregen heeft, men
daarover met hem zal onderhandelen ten genoegen van hem en zijne nakomelingschap.
12". Alles wat hierna op 'sLands kosten veroverd wordt, zal van dezelfde natuur als
DES VADERLANDS. 915
boven zijn, ten ware anders bij verdrag beraamd wierd. 15". Maar aangezien er tvvis-1581—
ten zijn met heerlijkheden, steden en dorpen van oude tijden, die zich sedert eenige
jaren van opbrengsten willen vrijhouden, zal de Prins, als Graaf der Landen, de heer-
lijkheden van Viancn, Ameide, IJsselstein, Leerdam^ Workum en Klundert mede
houden onder de lasten van den oorlog, ten ware zij met regt en goede bescheiden
hunnen vrijdom bewezen. 14°. De Graaf zal geene heerlijkheden, steden of plaatsen,
buiten Holland en Zeeland gelegen, zonder voorweten en toestemming der Staten onder zijne
bescherming mogen nemen. 15". Noch met de Staten van Holland, noch met die van
Zeeland of eenige steden afzonderlijk handelen, om deze van anderen aard te maken,
tot voorkoming van alle oneenigheid." Dit zag misschien op den eisch van het Land
van Voorne^ om niet als lid van Holland, maar op zich zelf te staan; of wel op dien
van het No order-Kwartier van Holland, hetwelk vele verschillen had over zijne onaf-
hankelijkheid. »16°. Hij zal de >vare Christelijke Gereformeerde Religie alleen hand-
haven, en daarop eerstdaags eenen algemeenen regel maken met overleg van de Raden
en toestemming der Staten tot bewaring van rust, eenigheid en welzijn der Landen,
en dien niet mogen veranderen dan met gelijk overleg en toestemming. 17°. Niemand zal
in zijn geloof of geweien gemoeid worden. 18°. Hij zal den Voorzitter en de Raden
der hoven, Amblenaren en Overheden van steden en te platten lande handhaven bij hun
gezag en regt, naar oud gebruik. Hij zal zich der justitie onderwerpen, regt en ge-
regtigheid aan allen, zonder onderscheid, laten wedervaren, zoo in lijfstraffelijke als in
burgerlijke zaken, naar de voorregten, de beschrevene regten en billijkheid, en zal den
voortgang van het geregt niet stremmen, of toelaten dat dit gestremd worde. 19°. Hij
zal geene delegatie van regters gedoogen, maar alles naar regten, voorregten en gebrui-
ken , als naar gewoonte, laten behandelen; ook niemand gevankelijk uit het Land laten voeren.
20°. De ordonnantiën op het stuk der justitie en politic zal hij niet veranderen dan met
overleg van de twee Raden en toestemming der Staten. 21°. Hij zal de beide raadsho-
ven en de rekenkamer der domeinen niet uit den Haag mogen verleggen dan bij toe-
stemming der Staten. 22°. Hij zal spoedig een leenhof oprigten met zulke regten,
als oudtijds daaraan verbonden waren. 25°. De voornaamste ambtsbedieningen, waartoe
met name gebragt worden Voorzitters, Raden, Griffiers der Raden, Stadhouder der
leenen, Raden en Griffier van het leenhof, Houtvester, Baljuwen, Drosten, Kas-
teleins, Dijkgraven, Schouten in het halsstraffelijke, zullen op de benoeming van drie
personen, door de Staten van elk gewest met overleg der Raden gedaan, door hem,
als Graaf, worden aangesteld, en elk zal zijn ambt zelf moeten waarnemen. 24"*.
Alle andere diensten en officiën zullen slaan ter begeving van den Graaf met
overleg van de collegiën, met name de Auditeurs, Klerken van de rekenkamer.
Rentmeesters van domeinen, Secretarissen van den hove, enz. 25°. Hij zal noch in
de waarde, noch in de koers der munt zonder toestemming der Staten eenige
if
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
■verandering maken. 26". De Stalen, elk in het hunne of te zamen, zullen te allen
tyde dagvaart mogen houden staatsgewgs, en in hunne vergadering voorstellen en be-
sluiten, hetgeen zy tot 's Lands welzyn raadzaam oordeelen. De Graaf raag dat niet
beletten." Dit was een gevvigtig punt. Men begrijpt ligtelijk, dat de besluiten, aldaar
te nemen, niet konden strijden met de algemeene landswetten, met het gezag, hetwelk
den Graaf behoorde, of met dit Verdrag. Het behoeft wel niet gezegd te worden, dat
dit een regt Avas, hetwelk van den eenen kant aan de staalkundige vrijheid der burgers en
Stalen grooten klem gaf tegen alle onderdrukking, en nooit te voren zoo geweest was, maar
dat het van den anderen kant aan heerschzuchtige Staatslieden of Staatsdienaars ook den
weg baande, om veel inbreuk te maken op het grafelijk gezag. »27". Hij zal jaarlijks den
eersten van Bloeimaand de Staten der beide gewesten op eene geschikte plaats bijeenroe-
pen, om te handelen over de zaken van het algemeen welzijn, over het handhaven
van 's Lands voorreglen, en over het tegenwoordig Verdrag. 28". Hij zal den Staten be-
vestigen en op nieuw toestaan het oud gebruik, om ter vervulling hunner huislasten,
ommeslagen te doen en opbrengsten (contribuliën) te heffen, en zal tot inning daarvan
zijn gezag verleenen. 29". Hy zal ook zijn gezag gebruiken lol heffing van alle gemeene
middelen, imposten enz. tot den oorlog en de verdediging des Lands ingewilligd of nog
in te willigen. 30". Hij zal geene inzamehng (collecte) of ommeslagen doen of laten
doen zonder eenparige toestemming der Staten, al ware het bij meerderheid bewilligd,
uitgezonderd de kosten van den oorlog en der noodige verdediging, welke ingewilligd
zullen worden bij twee derde deel der stemmen van de aanwezige Steden en Leden te
zijnen goeddunken en overstaan als Graaf en Heer der Landen. Maar indien er geschillen niog-
ten ryzen over de middelen en de wijze van het vinden en inzamelen der penningen, zal
dit staan te zijner beslissing met eenigen uit den Hoogen Raad, door hem te kiezen,
met aanhooring der bezwaren." Deze bepaling, indien zij naderhand gevolgd ware,
zou vele gebreken en moeijelijkheden in latere tijden voorkomen hebben. »31". Be-
geert de Graaf eenige beden of suhventie tot onderhoud van zijnen staat of zgne byzon-
dere verrigling, dan zal hy verpligt zyn in persoon dit in elk gewest ter vergadering
te brengen. 52". De Staten buiten hun gewest te beschryven is hem niet veroorloofd;
en niets, hetzij mondeling, hetzy schriftelyk, mag voorgesteld of uitgevaardigd worden
dan in de Nederduitsche taal. 35". Hy zal alle vorige verriglingen der Staten van waarde
houden, waaronder de verkoop en de verpanding van heerlyke regten, domeinen en
geestelyke goederen, die sedert Vijftienhonderd twee en zeventig, zoo wel op naam
des Konings, als op 's Prinsen naam met de Staten te zamen of door de Staten alleen
gedaan zijn. 34". De Staten mogen op het bewaren hunner papieren, voorreglen en
dergelijke regel stellen naar hun goeddunken en zonder verhindering. 35". Hy zal de
zeevaart, den koophandel en de haringvaart, van welke Holland''s en Zeeland· s wel-
vaart vooral afhangt, als de hoofdnering dezer Landen beschermen, en hun, die zich
1581-
1584
li.
DES VADERLANDS. 915
niet de haringvaart bezig houden, laten bij het gebruik, zelve in de bescherming 15^—
(laarvan te voorzien. 56°. Hij zal, als Graaf, het admiraalschap en gebied ter zee,
?.oo ter bewaring der ingezetenen als van de geregtigheden van het admiraalschap, hand-
haven en niemand eenig regt daarop toekennen dan onder zijn bevel. De steden zullen zich ,
des noods, ter zee mogen wapenen en schepen uitrusten tegen de zeeroovers en vijanden,
zoo als voortijds bij eenige steden gebruikelijk was; de Graaf zal, des verzocht zijnde,
brieven van bestelling verleenen. 37°. Hij zal in alles het algemeene welzijn van de Lan-
<len, alle neringen, en de ingezetenen bevorderen, en de vreemde hindernissen naar zijn
vermogen afweren. 58°. Hij zal alle stroomen en toegangen buiten oorlog openhouden
en beveiligen op de gewone tollen, zonder nieuwe tollen of wachten buiten toestem-
ming der Staten op te rigten. 39°. Daar onder voorwendsel van het regt van wilder-
nis , de goede ingezetenen veel kwelling lijden, zal hij de ordonnantie op de wilder-
nissen , met overleg der Raden en Staten, zoo veranderen, dat, behoudens het regt
der wildernis, die kwellingen ophouden. 40°. De Staten zullen nevens hem aanstellen
eenen Rdad van Twaalven, waarbij hij twee Leden mag voegen, met welken alleen hij
alle zaken van verdediging en welvaren des Lands, het verleenen van octrooijen en
beneficiën, aan hem staande, zal beschikken volgens de instructie, bij hem en bij dc
Stalen op dien Raad te maken, welke hij en de Raad zullen bezweren. 41°. Hij zal
het meerendeel zijner voorname Ambtenaren en Edellieden van zijn huis en persoon
nemen uit inboorlingen des Lands. 42". Hij zal zonder toestemming der Staten oorlog
voeren, noch vrede of bestand maken. 43°. Hij zal met vreemde Mogendheden
handelen noch verbonden aangaan, builen gelijke bewilliging. 44". Hij zal de
krijgsordonnantiën, gemaakt of nog te maken, ten uitvoer leggen en de overtreders
straiTen. 4ö°. Hij zal zijn gewoon hofverblijf houden in een der gewesten, en niet bui-
len 'sLands vertrekken zonder bewilliging der Staten. 46". Hij zal, op verzoek, den
Stalen verder zulke punten gunnen, als zij uit de Blijde Inkomste van Drahand
en het Verdrag met amou van den drie en twintigsten van Louwmaand Vijftien-
honderd een en tachtig te dienst des Lands nuttig zullen achten. 47°. Hij zal lot
onderhoud van zijnen staat, als Graaf en Heer der Landen, het bezit krijgen der domei-
nen zoo als zij thans zijn, en deze behoorlijk laten beheeren, de inkomsten in eene
beurs brengen zoo als van ouds, de lasten van renten, wedden en jaargelden, daarop
slaande, met alle onkosten van justitie als anderzins, door de Graven gedragen, daaruit
betalen, zonder ze te vervreemden of te verzetten dan bij verkoop, alsnog bij hem
en de Slaten te doen, lot aflossing der lasten op de domeinen staande; doch de Sla-
ten zullen zorgen, dat de domeinen genoegzaam zijn voor 'sVorsten slaat en onderhoud.
48°. Ingeval de Prins tegen deze punten of eenig punt handelde en zulks, des verzocht,
niet wilde herstellen, zullen de Staten, de Ambtenaren, en de ingezetenen ontslagen
zijn van alle eeden en beloften aan hem gedaan, de domeinen >veder aan zich mogen
UI Deel. l. Stuk. 12
vi
m
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1581—trekken, en in de regering der Landen voorzien, gelijk zij het raadzaamst vinden.
49". Na zijn overlijden zullen de Stalen een van zijne wettige zonen als Graaf ontvan-
gen en huldigen, mits deze bij de inhuldiging den Staten zwere, dit verdrag te on-
derhouden met al zulke verdere punten als het welzijn des Lands dan zal vereischen.
oO". Dit alles zal hij als Graaf den Staten, den Regenten, en den ingezelenen zweren Ie
onderhouden, waarlegen de Stalen in het algemeen en die van elk gewest in het bij-
zonder, de Burgemeesters en Regeerders der steden, daartoe door het ligchaam der
sleden of degenen welke dat ligchaam vertegenwoordigen gelast, bij plegtigen eede
beloven zullen, hem als Graaf der Landen gehouw en getrouw te wezen, en hem te
gehoorzamen naar behooren (1)."
Op deze voorwaarden werd de grafelijke waardigheid aan Willem van Oranje opgedra-
gen en door hem aangenomen. » Men moet bekennenzegt een ten uiterst staatsgezind
Schrijver, »dat de oppermagt van den Graaf door al die voorwaarden en bepalingen
Ie veel werd besnoeid, en dat de gansche klem der regering bleef in handen van de
Staten (2)." En indedaad, deze voorwaarden waren genoegzaam dezelfde als die men den
Aartshertog matthias had opgelegd, toen hij tol Opper- of Algemeen Landvoogd werd aange-
steld , maar zonder raagt om het oppergezag uit te oefenen; dezelfde aan welke at^joit ,
vereerd met den bijna bespoltelijken titel van Souverein, zich moest onderwerpen en die
hij vergeefs beproefd had te verbreken. Oranje had er uitdrukkelijk aan de Staten
alles bij toegestaan, wat men uit de Blijde Inkomste en het Verdrag van Bor-
deaux zou kunnen afleiden. Het oorspronkelijk eenhoofdig landsvorslelijk opperge-
bied der Graven werd nu eene zoogenaamde grondwettige en bevoorwaarde magt, en
de Graaf zelf een grondwettig Graaf, een Souverein, maar een zeer bepaald Souverein,
zoo hier de benaming van Souverein niet misplaatst is, daar zij te zeer afsteekt bij de
nietigheid van zijn gezag. De Graaf toch, »gebonden door eene wezenlijke Lex
Commissoria, een aanslelhngsbrief, eene staatsregeling, vergezeld met eene bijgevoegde
voorwaarde, ingeval die lastbrief overtreden wierd", kon niets anders zijn,! dan hetgeen
de Stadhouder werd, namelijk, de erfelyke Overheidspersoon in eenen aristokratischen
en republik einschen staat (5).
(1) Resolut, υ. Holland, 1583, bl. 151—161, 203, 273, 270, 400—412, 490, 495, 496,498,
512—519, 552, 555—561, 579, 581. bob, llist. d. Nederl. Oorl D. II. B. XV. bl. 187—194.
Authent. Stukk. bl. 42—55. hooft, Nederl. Hist, B. XX. bl. 886—892. Leven van willem I,
D. 111. bl. 605—639. kluit, Hist. d. Holl. Staatsreg. D. 1. bl. 292—345, 445—479.
(2) Leven van willem I, D, III. bl. 640.
(3) kluit, Hist, d. Holl. Staatsr. D. I. bl. 345—351. croen v. prinsterer, in de Archivcs de
la Maison d'Orange, T. VIII. p. 411, 412.
DES VADERLANDS. 915
Uit liet verhaal van hetgeen zich bij de opdragt der grafelijkheid aan den Prins van
Oranje heeft toegedragen, blijkt hoezeer men zich vergist, wanneer men veronderstelt,
dat )) hier sprake was van een onbepaald en ten minste wezenlijk monarchaal gezag;
dat de Prins er vurig naar verlangde, en om het te verkrijgen geene listen en kunst-
grepen spaarde; dat zijne pogingen een hevigen tegenstand ontmoetten bij de Staten
en bovenal bij Amsterdam; en dat te midden dier worsteling zijn dood tus-
schenbeide kwam, vóór hy nog in eenig punt over zijne tegenstanders had geze-
gevierd (1)." De regten en de verwachtingen van den Graaf immers waren, na de
omschrijving van zijne magt, zeker niet berekend, eene onbeperkte heerschzucht te
bevredigen. De opdragt was meer in het belang der Stalen dan in dat des Prin-
sen ; en Amsterdam kantte er zich niet tegen, maar wilde slechts de uit-
voering er van nog uitgesteld hebben. Oranje moest zich weinig gevleid gevoelen
met eene overeenkomst, die hem van de genade der Stalen, als 't ware, afhankelijk
maakte. Zijne toestemming werd ook niet dan na herhaald aanhouden verkregen, en
velen verwonderden zich, ja, waren bijna verbolgen, dat een man als hij er zich aan
onderwierp. Zijne aanhangers in Utrecht beklaagden zich openlijk over de voor-
waarden, »welke," zeiden zij, »zoo beperkt en bekrompen waren, dat naauwelijks
een persoon van zeer geringen rang die zou kunnen goedkeuren," Zij merkten
niet zonder reden op, »dat deze nieuwe vorm van bestuur alleen ten doel had,
het gezag en de magt der Stalen te bevestigen cn te versterken, en niets, immers
zeer weinig, te gunste van de voorreglen cn vrijheden der burgers bevaüe."
Maar de Prins, in een hagchelijk tijdsgewricht, was verphgt met de bezwaren
en de eischen van het oogcnblik te rade te gaan. Hij moest zich zoo spoedig
mogelijk van den goeden wil en bijstand dergenen verzekeren, die het gezag en de
koorden der beurs in handen hadden. Indien hij de verheffing van zijn persoon
beoogd had, of zelfs, wanneer hij, naar eigen goeddunken, eenen wenschelijken en
duurzamen vorm van bestuur had mogen kiezen, zou hij denkelijk, wel verre van de
vorderingen en aanmatigingen der Voornamen tegenover de burgers te ondersteunen,
veeleer verkozen hebben, door op de liefde en genegenheid des volks te steunen, als
de verdediger van de wezenlijke en miskende regten der gemeenten op te treden.
De toestand des Lands was niet van dien aard, om de zucht naar het hoogbewind
bij hem op te wekken. Sinds het afscheiden der V^^aalschc gewesten en het af-
zweren van den Koning, waren de omstandigheden van dag lot dag onrustbarender eu
gevaarlijker geworden. De bekwaamheden en de schijnbare goedaardigheid van parma,
de tweedragt tusschen de Hervormden en de Roomscbgezinden, hel misverstand onder
(1) Zie, onderanderen, Leven van Willem I, D. 111. bl. 582·—639.
-ocr page 97-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
de Prolcslanlen zelve, de werkeloosheid of de trage besluiten der vreemde Vorsten, de
gesteldheid van Frankrijk en Duitschland ^ het verraad van anjou, wien men tot Sou-
verein en Beschermer verkozen had, alles scheen de eindelijke zegepraal des Konings
van Spanje te voorspellen; en Holland zou, na hel achtereenvolgend veroveren van zoo
vele steden en landschappen door de Spanjaarden , waarschijnlijk de laatste schuilplaats
worden, in welke de gewetensvrijheid moest sterven. Oranje , door Opperhoofd van
dat gewest Ie worden, nam, in stede van het loon zijner talrijke diensten te ontvangen,
de taak op zich, de laatste pogingen aan te wenden ten behoeve van eene zaak, die,
naar den mensch gesproken, hopeloos was geworden. Een zeer merkwaardig ontkennend
bewgs, dat de onderhandelingen over zijne toekomstige waardigheid by hem geen der
belangrijkste en naauwgezetste punten van overweging uitmaakten, levert zijne briefwis-
seling op. Men zou immers, vooral in de brieven aan Graaf jan van Nassau, vele
opmerkelijke bijzonderheden daaromtrent aantreffen, indien het grafelijk gezag het bestendig
doel van zyn wenschen en streven geweest ware! En echter is er daarin naauwelijks
sprake van. De Graaf, het is waar, verneemt naar de wijze, op welke in den wanor-
delijken slaat der Nederlanden zal voorzien worden; hg schijnt te wenschen, dat zijn
broeder aan het hoofd des bewinds geplaatst worde, maar de Prins glipt in zijn ant-
woord over dit laatste punt vluglig heen; cn wat den stap der Staten van Holland te zijnen
opzigte betreft, daarover wordt slechts in een brief van van reyd gesproken en in het berigl-
schrift van norris, 's Prinsen afgevaardigde naar Koningin ειιζαβετπ. — Zoo oranje
naar hoogen rang of gezag getracht had, zou het hem reeds veel vroeger zeer ligt
geweest zijn, zich het bewind over al de toen Vereenigde Nederlanden te verschaffen .
In Vgftienhonderd tachtig getuigde Graaf jan van Nassau, wiens gevoelen met
dat van een zeer aanzienlijk gedeelte der bevolking overeenstemde, dat de Ne-
derlanders veel liever zijnen broeder, indien deze slechts gewild had, tot Landvoogd
zouden verkozen hebben, dan met de Franschen te onderhandelen. Maar de Prins
liet zich door geen valschen luister verblinden; hij had alleen op het oog wat
wezenlijk den Nederlanden van nut konde zijn, en onder de talrijke bewijzen zij-
ner belanglooze bedoelingen behoort inzonderheid het weigeren van de hooge waar-
digheid, welke hem in Vijftienhonderd drie en tachtig werd aangeboden (1). Onver-
wrikt wees hij af of ontweek alle aanbiedingen welke, zonder hern de midde-
len te verschaffen om een einde te maken aan de werkeloosheid en het dralen van
de meeste zoogenaamde Patriotten, of aan den slrijd der bijzondere belangen, alle
hulp van den kant van Frankrijk geschorst en op hem in dubbele mate het ge-
wigt der verantwoordelijkheid zouden geworpen hebben. Hij had meer dan eene
1581-
1584
(1) Zie hiervoor, bl. 54.
-ocr page 98-DES VADERLANDS. 915
93
reden, om niet gemakkelijk de aanzoeken van twee of drie gewesten in te \Yilligen; 1581--
die hem tot hun Opperhoofd begeerden. Onder een grootscli uiterlijk, wilde men eene
soort van Doge vormen, aan de Stalen ondergeschikt en buiten magte het volk tegen
eene aristokratie te beschermen, die reeds in de daad naar het souvereingezag
haakte. Deze afzonderlijke betrekking zou ongetwijfeld den overigen Vereenigden
Gewesten mishaagd, en alzoo de zaden van misnoegen, wantrouwen en verwar-
ring uitgestrooid, en bij velen, welke er den sleutel niet van bezaten, verwachtin-
gen ten aanzien der algemeene zaken opgewekt hebben, die onmogelijk verwezenlijkt
konden worden (1). — »Maar indien 'sPrinsen weerzin opregt gemeend was, door
welke middelen," vraagt men, »gelukte het dan den Staten dien weerzin bij hem
te overwinnen?" »Door van hunnen kant," is het antwoord, »zich minder rekkelijk
te toonen ten opzigte van anjou." De onderhandelingen over bet aannemen
van den Hertog en die over het opdragen der grafelijke waardigheid aan den
Prins, hielden met elkander bijna gelijken tred. Hoe meer de Prins eene verbindtenis
met Frankrijk aanbeval en bij de Staten daarop aandrong, hoe meer zij er opstonden,
dat Holland onder zyn schild gewaarborgd wierd tegen de gevaarlijke pogingen van
eenen Vorst, wiens karakter en namaagschap hem zeer verdacht maakten. Naarmate
's Hertogs hulp dringend en onmisbaar werd, toonde zich de Prins genegen, zijne eigene
bezwaren te vergeten en eene waardigheid op zich te nemen, welker voordeden
althans zeer twijfelachtig waren. Na den verraderlyken aanslag van anjou op Antwerpen,
wenschten de Staten van Holland meer dan ooit alle onderhandeling met de Franschen
af te breken , en oranje als Heer te huldigen. De Prins, integendeel, trachtte steeds tusschen
hen en den Hertog eene verzoening te bewerken. Hy achtte het derhalve raadzaam
door eenen slap, welke den Staten aangenaam was, den ongunstigen indruk weg te nemen,
welke zijne poging ten behoeve van den Hertog op hen begon te maken. Hy rer-
maande hen uit dien hoofde datgeen te verrigten, wat hij wist, dat volkomen met hunne
wenschen overeenstemde, door hen te verwittigen, dat hij, » » overmits de menigvuldige
kunstgrepen en voorslagen van den vyand, het noodig vond, dat men met zijne zaak voort-
gang maakte."" De Staten verzuimden niet te besluiten, »»dat de brieven, waarop
zij den Prins tot Graaf aannamen, opgemaakt en door de Edelen en al de Steden van
Holland onderteekend en bezegeld zouden worden." " Van nu afruimden zij met vernieuw-
den ijver, zoo veel hun mogelyk was, alle zwarigheden uit den weg. De Prins gaf hun
kort daarop te kennen, dat aangezien de zaak, inzonderheid door de bezegeling, naar buiten
bekend was geworden, er dringend gevorderd werd, ten einde alle verkeerde uitleggingen
en den nay ver, welken zij elders konde verwekken, te voorkomen, allen gewesten naauw-
(1) GROEN V. pnissTERER, in de Archives de la Maison dWrange, T. VIII. p. 410—415.
-ocr page 99-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1581—keurig mede te deelen, wat er had plaats gehad. En weinig dagen daarna vaardigden
zij reeds den uitvoerigen brief af aan de Algemeene en de Gewestelijke Staten, waarvoor
de Prins hun zijn dank betuigde. Voorts antwoordden zij diens Geheimschrijver brunink ,
gezonden om naar de bedenkingen te vernemen, welke eenige steden, zoo men meende,
hadden opgeworpen, dal dit vermoeden van grond ontbloot was; dat het »»Renversaal
alom door de sleden was bezegeld, en dat, zoo de andere gewesten er zwarigheid in
maakten, zjj echter niet in gebreke zouden blijven den Prins in alles te ondersteunen."
Slechts werd als onvermijdelijk beschouwd, dat hij zelf in Holland kwame, waartoe
zij hem ernstig en zoo spoedig mogelijk uitnoodigden. Toen eerst, en in weerwil van hun te-
genzin , besloten zy de punten van verzoening met anjou te teckenen, altijd onder verband,
»»dat zij zich niet verder zouden inlaten dan overeenkomstig hel verdrag van
behoudens de algemeene verdediging; door welke voorwaarde zij ook ten aanzien van
den Prins in hun geheel bleven."" In het berigtschrift hunner gemagligden bij
ORANJE, loonden zij zich over zijn gedurig uilslellen weinig te vreden, en be-
dienden zich van de dringendste bewoordingen. »»Aangezien de Staten,""
dus drukken zij zich uit, »door hunne gelasligden eenigen lijd geleden Zijne Excellentie
(den Prins), om verschillende redenen, welke hem toen zyn ontvouwd geworden, zeer
ernstig uitnoodigden, zich in Holland te laten vinden, zonder dat zij dit voorregt tot
nog toe hebben mogten genieten , zoo zullen de tegenwoordige afgevaardigden hem onder
het oog brengen, dat door zijn afwezen nii Holland, de gcmeene zaken aldaar in groote
zwarigheden en verloop zijn gekomen____weswege zij als nog zeer dringend verzoeken
en er op aanhouden, dal het Zijner Excellentie behage, zijne zaken in Antwerpen daar-
naar te regelen .... opdat mei den eersten de reis en het vertrek van Z-ijne Excellentie
naar Holland, moge aangegaan worden; anders zuilen de gelasligden van wege de Sta-
len verklaren en beluigen, dal zij zich onschuldig zullen houden, wanneer door'sPrin-
sen langer afwezen eenige bezwaren of gevaren den Lande van Holland mögt over-
komen. Te meer daar zonder het bijzijn en de tegenwoordigheid van Zijne Excel-
lentie in Holland, het niet mogelijk zal zijn lot de voorwaarden te gaan, om de hul-
diging van Zyne Excellentie als Graaf en Heer dezer Landen te voltrekken, hetgeen
noodzakelijk dient verrigt te worden, dewijl het de geheele wereld door reeds is bekend
gemaakt, en (niet) zonder groote schande en oneer voor beide zijden langer uitgesteld
of nagelalen kan worden."" Twee maanden later, den vijf en twintigsten van Oogst-
maand Vijftienhonderd drie en tachtig, zonden de Slaten op nieuw afgevaardigden
naar den Prins, om hem op het nadrukkelijkst te verzoeken, »»zich niet meer op
den Hertog van Anjou te verlaten, dewijl de gemeente in alle steden van Holland ge-
makkelijk tot het plegen van buitensporigheden konde overslaan, en zeker niet langer
in de oorlogskosten zou willen dragen, indien men hardnekkig eenen weg bleef be-
wandelen, welken velen als noodlottig beschouwden en als blijkbaar in strijd met Gods
DES VADERLANDS. 915
Woord."" Na zulk eene vcrmaninor beffreep de Prins, overluiiïd dat eene vredebreuk 1581—
met ANJOU heilloos zou zijn, zonder eenig nilstel dezen tegenstand te moeten verzwak-
ken; hij gaf daarom, even als in Vijftienhonderd tachtig, persoonlijk waarborgen of verze-
keringen, en toonde zich van nu aan toegevend, ja, bespoedigend; maar het is op
nieuw blijkbaar, zelfs uit de bewoordingen van welke hij gebruik maakt, dat de Sta-
ten hem daartoe aanspoorden en drongen. Hij herinnerde den veertienden van Herfst-
maand, dat hij hun »w opene brieven onder zijn hand en zegel had gegeven, waar-
door zij zich behoorden verzekerd te houden van de opregtheid zyns gemoeds en zijner
gevoelens,"" en voegde er bij, »»dat hij hoopt, dat ook zij geen nadenken genomen
hebben op zijne beloften en verklaring, ofschoon de uitvoering er van eenigen tijd
is blyven rusten, en hy, ondanks hun herhaald aanhouden, niet in Holland is geko-
men, om de zaken te voltrekken en ten einde te brengen, daar ieder de reden bekend,
en ook van zijnentwege den Stalen geopenbaard is, waarom hij geraden vond de zaak
eenigen tijd uit te stellen .... hopende in kort met de Staten van Ilolland in persoon
binnen den voorschrevene Lande te spreken (1).""
Het was niet te verwonderen, dat de Prins, nu hij na lang aarzelen de opdragt had
aangenomen, ook op de geheele vollooijing er van aandrong. Vooreerst was dit het
eenige middel, om Hollandss berusting in zijn staatkundig stelsel Ie verwerven; ten
tweede kon de zaak, nadat zij ambtshalve {officieel) aan de andere gewesten was mede-
gedeeld , met schik niet langer uitgesteld worden; ten derde eischten de nood des
Lands, het aanrukken van den vijand, de zwakheid der hulpmiddelen, de slapheid van
het bestuur, de oneenigheid onder de Bonilgenooten , en het woelen der Spaanschgezinden
eene noodzakelijke en spoedige voorziening op de Hooge Regering; eindelijk ten vierde
was het aannemen van den Prins, welke daardoor in een aanzienlijk gedeelte der Ne-
derlanden de opvolger werd van filips, eene hernieuwing van de afzwering des
Konings van Spanje, en hierdoor alle hoop op eene verzoening met den voor-
maligen Heer vernietigd, waarvan de Spaanschgezinden nog steeds de mogelijk-
heid, de noodzakelijkheid en de voordeden trachtten te betoogen. Misschien wilde
ook de Prins een nieuw en ontwyfelbaar bewijs geven van zyne standvastigheid en
zelfopoffering, Eenigen immers vermoedden in dien tijd, dat hij, afgemat van nutte-
loozen arbeid, vermoeid van zoo vele misrekeningen, lot een uiterste gedreven
door de snoode kunstgrepen van eigenbelangzoekers,, en wanhopende een middel
van behoud te vinden, genegen was zich met filips te verzoenen, of ten min-
ste naar Duitsehland te trekken. Dergelijke vermoedens verdwenen, wanneer hij
zich tot Graaf van Holland liet benoemen. Verre van voor den storm te vreezen,
(1) GROEN v. rRissTEREB,· in de Archives de la Matsen d'Orange, T. VUL p. 415—420.
-ocr page 101-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
versterkte hij zyne krachten in den tegenspoed zeiven. Door den Koning op nieuw te
tergen, bekrachtigde hg zyne verklaring in Vyftienhonderd twee en zeventig afgelegd,
«dat hy zich naar Holland en Zeeland zou begeve'n, om aldaar, zoo veel mogelyk,de
zaken staande te houden en er zijn graf te stichten,» Door eene gevaarlijke waardig-
heid aan te nemen, gaf hij zich over aan de dweepzucht der moordenaars, want door
hem tot Heer te kiezen, tartte men de woede zijner vijanden uit, en het gevaar voor
zijn leven werd verdubbeld (1).
De voorwaarden werden denzelfden dag, op welken zij door den Prins en de Staten
waren aangenomen, aan den Hoogen en den Gewestelijken Raad overgeleverd. Beide
bragten er schriftelijk hun oordeel over uit, door den GriiSer onderteekend. Hunne
aanmerkingen zijn weinig, maar er blijkt toch duidelijk uit, dat zij het stuk naauw-
keurig gelezen en goedgekeurd hebben (2). Zonder zich verder om de toestemming
van Zeeland en Utrecht te bekommeren, ging men in Holland voort met de voltooijng
van het werk. De voorwaarden werden aan alle steden, behalve Amsterdam en
Gouda, ter nadere bekrachtiging gezonden, en alom in de Vroedschappen goedgekeurd.
Op begeerte van den Prins, besloten de Staten afgevaardigden naar Zeelandy Am-
sterdam en Gouda te zenden. Het is onzeker, of dit toen geschied zij; maar eene
maand later kwamen gemagtigden naar Amsterdam en Gouda, om de voorwaarden,
« staatsgewijze ontworpen en besloten, en door de andere steden bekrachtigd," aldaar voor te
houden met de verklaring, »dat, bij verdere weigering, de Stalen niet zou-
den nalaten voort te gaan." In Amsterdam leverde korwelis Pieterszoon
hooft, Oud-Schepen der stad en onlangs tot Raad verkoren, ter Vroedschap een
vertoog in, waarbij hij 'sPrinsen verheffing tot Graaf ontraadde, zoo lang Zeeland
er niet in bewilhgd had. Hij verklaarde voorts rondborstig,» dat hij niet kon bevroe-
den, welk heil uit die verheffing voor de Landen te wachten was. Men gaf wel
breed op van de gunst, welke de Prins zich bij vreemde Mogendheden verworven
had en voor de Landen nog zou kunnen verwerven; maar Denemarken had onderlus-
schen, sedert de Landen onder het bestuur van oranje geraakt waren, de Sond-
sche tollen merkelijk verhoogd. Daarna toonde hij aan, «dat het aannemen van den
Prins kwalijk scheen overeen te komen met het eerste punt der Unie van Utrecht,
waarbij men beloofde, onderling vereenigd te zullen blijven ». Hy voegde er bij, dat Zeeland
den handel op Spanje naar zich zou trekken, indien Holland afzonderlijk den Prins
tot Graaf verhief. Eindelijk voerde hij aan, dat deze verheffing der Burgerij tegen-
β ν.
Lomv-
inaaud
1584
lüv.
Ijente-
maand.
5 V.
lilooim.
(1) GROEN VAN PRiNSTERER, in de ArcMves de la Maison dOrange^ Τ. Vlll. ρ. 425—428.
Vgl. KLUIT, Hist. d. Holt. Staatsr. D. I. bl. 299.
(2) KLUIT, Hist. d. Holl. Staatsr. D. I. bl. 335, 474—479.
1581-
1584
DES VADERLANDS. 915
slond, welke den Prins nimmer de poorten zoude geopend hebben, zoo liij bij den 1581—-
aanvang des oorlogs verklaard had, dat bij Erfheer der Landen dacht Ie worden. Hij
sloot zyn Tertoog met de verklaring, »dat de gemeente daar ter stede reeds Ie lang
onder eenen anderen eed gestaan had dan de Regering; dat men ook niet moest den-
ken , haar gemakkelijk tot den nieuwen te zullen dwingen, en dat zij niet te
gering moest geacht Avorden, alzoo men de opkomst der goede zaak aan haar ver-
schuldigd was." Eenigen stellen zich voor, dat dit vertoog later, bij het afschrij-
ven of nazien, naar de toen veranderde begrippen over den aard der regering is gewij-
zigd geworden, en dat het voor eene zachtere uitlegging vatbaar is dan die, welke er
gewoonlyk aan gegeven wordt. »Immers ging het niet verder dan om nog te Avach-
ten lol Zeeland medeslemde en de gemeente van Amsterdam gekend wierd; indien
Zeeland overgehaald en de Unie daardoor bewaard werd, zouden wel de andere zwa-
righeden van zelve wegvallen." Hoe dit zy, zeker is, dat de Vroedschap besloot,
»een afschrift van de onlworpene voorwaarden te verzoeken, onder belofte van deze
aan niemand mede te deelen, alleen om Ie zien, of cr ook iels strijdigs met der slede
voorreglen in gesteld ware; dal zij echter die voorwaarden noch goedkeuren noch tee-
kenen zoude vóór het bleek, dat Zeeland mede zoo ver (gekomen) en de overeenkomst (ca-
pitulatie) wederzijds gezien en bewilligd was, en zelfs dan nog niet zonder er de schutterij
ende aanzienlijkste burgers op gehoord te hebben." In dit laatste volgde men het voor-
beeld van Middelburg, ofschoon het lijnregt strijdig was met een besluit der Staten,
voortaan de schutterijen en gilden niet meer in zaken van regering te kennen. Eenigen
hebben aangeteekend, dat men reeds in het vorige jaar had voorgenomen, de gemeen-
ten , schutterijen en gilden in Holland op een maaltijd of drinkgelag te onthalen, en
hun bij die gelegenheid de opdragt der grafelijkheid bekend Ie maken. Het is even
vreemd als opmerkelijk, dat de geheimschrijver der Amsterdamsche Vroedschap bij hel
opmaken van het besluit er op eigen gezag bijvoegde: »dal de Raad, verstaande dat
Bolland niet zonder Graaf konde zijn, gezind was den Prins lot die waardigheid Ie
verhellen." Het is waar, deze woorden maakten geen wezenlijk (integrerend) deel uit
van het besluit, en hadden geene verbindende kracht, maar zij bleven er niet te min
uitdrukkelijk, bij meerderheid van stemmen, in opgenomen. Hooft verzette er zich
tegen en deed aanteekenen, dat liurgemeesteren verklaard hadden, »niet Ie ver-
slaan, dat zij door deze woorden zouden verbonden geacht worden." De stad Gouda
nam een besluit in denzelfden geest als Amsterdam. Zij zou geene zwarigheid maken
in 's Prinsen verheffing, »wanneer men in Zeeland daarmede zoo ver zou gekomen zijn
als in Holland,''^ De Gemagtigden gaven verslag van den afloop hunner zending aan ^ ^
de Stalen, toen Ie Delfl vergaderd, alwaar zich ook de Prins van Oranje bevond. Hooim.
]Vu was de vraag, of men al dan niet lot de inhuldiging zou overgaan, zonder zich
langer om Zeeland, Amsterdam en Gouda te bekommeren? Er moet echter op nieuw
'msi
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
J581_ weder aan uitslellen daarvan zijn gedaclit geworden, indien allbans zekere niet zeer
^^^^ vleijende brief van den Prins aan de Staten van Holland in dien tijd, naar luid eener
kantteekening, geschreven is en waarin hij hen lot het bespoedigen zijner inhuldiging als
Graaf en Heer, waartoe zij hem uit »eigen wil en beweging" benoemd hadden, aanspoort
en tevens vermaant, eenige Afgevaardigden naar Zeeland te zenden, om de Slaten
aldaar te bewegen »tot het volbrengen der beloften en aanbiedingen, welke zij hem
eertijds gedaan hadden." Het is echter hoogstwaarschijnlijk, dat men tol de inhuldi-
ging, waarover de beraadslagingen den zevenden van Hooimaand waren geopend, zou
gekomen zijn, even gelijk de afzwering van filips en hare afkondiging ondanks de
Λveigering van Zeeland waren doorgegaan, indien de dood van den Prins zulks niet
verhinderd had (1).
Onderlusschen was het aanstellen van den Raad van State nevens den Prins, waar
van in de voorwaarden van aanneming gesproken wordt, ter tafel gebragt. Dit hg-
chaam zou uit twaalf Leden bestaan: zeven uit Rolland, drie uit Zeeland, en twee
uit Utrecht; doch men konde het over de zaak niet eens worden. Wel verklaarden
alle drie de gewesten, »van geene meening te zijn, zich van de Unie te scheiden,"
en besloten den Prins te verzoeken tot » Overhoofd in de oorlogszaken te water en te
land, met gezag overeenkomstig den inhoud der voorwaarden." Maar alzoo dit enkel
een besluit van Afgevaardigden was, schijnt de zaak, wat Zeeland en Utrecht betreft,
daarbij gebleven te zijn. Holland stelde eerlang, in overleg met den Prins, eenen Raad
van zes Leden nevens hem aan, zoo het heette bij voorraad en lot de komst der Ge~
volmagligden uit Zeeland en Utrecht, die echter niet verschenen zijn en welke men
welligt niet eens verwachtte, zoodat de Raad van Slate bij het leven van oranje niet
lot stand gekomen is (2).
Den negen en twintigsten van Louwmaand was den Prins te Delft een zoon geboren,
welke bij den doop, den twaalfden van Zomermaand, den naam van frederik hewdrik
ontving naar de Koningen van Denemarken en Navarre, welke met de Stalen van
Holland, Zeeland en Utrecht zijne doopheffers w^aren. Den jonggeborene werd van
(1) Resolut. V. Holl. 1584, hl. 5, 10, 13, 192, 308, 336, 398, 402. Archives de la Maison
d'Orange, ï. Vlll. p. 428—437. bor, Ilist. d. Nederl Oorl. D. II. B. XIX. hl. 455. Authent.
Stukk. bl. 55—57. hooft, Nederl. llist. B. XX. bl. 892. Leven v. willesi 1, D. III. bi.
642—646. wagenaar, D. VU. bl. 524—528. v. wijn op avagenaar, St. VII. bl. 114, 115. wa-
gekaar, Amsterdam, St. I. bl. 391—394. te water, \aderl Ilist. D. II. bl. 332—334. kluit,
llist. d. Holl. Staatsr. D. I. bl. 353—366, 474—485. groen v. prinsterer, in de Archives de la
Maison d'Orange, T. VIII. p. 421, 424—428.
(2) Resolut, υ. Holl. 1583, bl. 596, 599, 605, 611; 1584 bl. 32, 155, 263. eluit, llist. d.
Holl. Staatsr. D. I. bl. 351—353.
DES VADERLANDS. 915
99
wege Holland en Zeeland een rentebrief van vier en twintig honderd gulden jaarlijks 1581—
tot eene pillegift geschonken. De plegligheid werd door St. albegonde, Burge-
meester, en MARTINI, Geheimschrijver van Antwerpen, bijgewoond. De Prins had
hen ontboden, om hun het plan van i>arma legen die stad bekend te maken. Hij
raadde uitdrukkelijk aan, den Blaauwgarendijk te doorsteken, om zich van eene vrije
gemeenschap te verzekeren, en beloofde' dat hij zelf binnen twee maanden te hunner
hulpe zou komen (1). Maar oranje overleefde het geven van dien heilzamen raad,
welke, tot ongeluk van Antwerpen, niet is opgevolgd, nog geene maand.
Er is reeds verhaald, dat dikwerf 'sPrinsen leven bedreigd was geworden. Steeds
bleef het hieraan blootgesteld, te meer daar hij zich weinig in acht nam, en zelfs
onbekende vreemdelingen gemakkelijken toegang tot zijn persoon vergunde. Wanneer
men hem het gevaarlyke hiervan onder het oog bragt en tot omzigligheid vermaande,
antwoordde hij: »Zoo er één is, die zich getroost met mij te sterven, zijn alle voor-
zorgen nutteloos.^'' Had granvelle bewerkt, dat een prijs op het hoofd van oranje
was gesteld geworden, parma kon zoo ver zich zeiven vergeten, dat hij dergelyke ver-
raderlijke moordaanslagen niet alleen billijkte, maar zelfs er toe aanspoorde. Zoo nam
hij genoegen, dat een gevangen Fransche Hopman, le goth genaamd, omtrent den
aanvang dezes jaars, den Prins door vergif zou ombrengen. Doch te goth, tol dat
einde in vrijheid gesteld, maakte de zaak, waartoe men hem op lijfstraffe gedwongen
had, bekend en bleef voorts in dienst der Staten, tot hij bij het beleg van Antwer-
pen aan de gevolgen van een schot in het been overleed (2). In het begin van Len-
temaand Averd zekere hans hanszoon , koopman le Vlissingen, op de beschuldiging van
eenen Fries, aukema geheeten, dat hij den Prins naar het leven stond, gevat en, na
een geregtelijk onderzoek, onthoofd. Hij had bekend, dat zijn voornemen, waar- ^^
over hij niet den Spaanschen Gezant aan het Fransche Hof geraadpleegd had, ge- Grasm.
weest was, het huis van den Prins, wien hij een bijzonderen haat toedroeg, in de
lucht te laten springen, en zoo dit mislukte, hem op eene andere wijze, al ware het
ook met eigene hand, om te brengen. Men vond werkelijk eene menigte buskruid in
den kelder van het huis, belendende aan dat van den Prins, toen het snoode
opzet aan het licht kwam. In Delft Avarcn op éénen Igd vijf booswich-
ten, alle met het doel oranje le vermoorden, zonder dat zij van elkander iets
wisten, namelijk: een Franschman, een Lolharinger, een Engelschman, een
Schot, en een Bourgondiër, van welke den laatste de aanslag gelukte. In Bloci-
1584
(1) Resolut. V. Holl. 1584, bl. 122, 297, 355, 364, 402. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl, D. 11. B.
X\11I. bl. 407, 466. v. wijn op wagenaa», St. VIL LI. 113.
(2) v. meteren, JUst. d, Nederl. Oorl. B, XI. bl. 219. verso, hooft, Nederl. Hist. B. XX. bl. 901.
15*
-ocr page 105-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1581—maand was aldaar een jongman van zes- of zeven en twintig jaren gekomen, kort van
gestalte, donker van uitzigt, die zich FRAivgors guijok noemde en voor den zoon van
PIERRE GuiJON uitgaf, welke te Besangon, ter zake van het Hervormde geloof, was
omgebragt. Hij ging vlijtig ter kerke, en werd nimmer zonder bijbel of psalmboek ge-
zien. Door invloed van den Hofprediker de villiers, tot wien hij zich bij zijne
komst gewend had, werd hij bij den Prins toegelaten, wien hij van zijnen yver
voor de zaak der Hervormden, maar bovenal van zijne zucht hem te dienen ver-
zekerde, en tevens eenige zegels van Graaf pieter ernst van Mansfeld, op rood was
afgedrukt, overhandigde, welke misschien bij eenen aanslag tegen de Luxemburg-
sche steden, of lot andere einden dienstig konden zijn. Denkelijk strekten deze zoo-
genoemde vliegende of open zegels in dien tijd tot waarmerk van boden en dergelijke.
Op de vraag, hoe hy zich deze zegels had verschaft, was het antwoord, dat hij eenen
tijd lang als eerste klerk bij zijn bloedverwant du pré, geheimschrijver van mansfeld,
gediend, dikwerf de zegels in handen gehad en er, ten behoeve van den Prins, afdruk-
sels van genomen had. Door eenige Jezuiten, dus gaf hij voor, van ketterij verdacht, had
hij de vlugt gekozen, en bood thans den Prins zijne diensten aan, hetgeen reeds voor
twee jaren, en eer hij te Luxemburg in betrekking geraakte, zijn plan geweest was.
De Prins behield eenige dezer afdruksels, en zond guijon, in het gevolg van der Sta-
ten Gezant wocl van caron, Heer van Schoonewal, aan den Hertog van Anjou, met
de overige naar den Maarschalk biron, welke met het bevelhebbersschap over Käme-
rijk gedoodverfd werd, en wien zij welligt dienen konden, om het doorlaten van boden uit
die stad naar Brussel gemakkelijk te maken. Guijon, kort hierop door caron met brie-
ven, welke het overlyden des Hertogs meldden, naarteruggezonden, kwam in de
eerste dagen van Hooimaand tc Delft. Om uit hem nadere bijzonderheden van dien
dood te vernemen, werd hij bij den Prins ontboden, welke ongesteld Avas en te bed
lag terwijl hij zich met hem onderhield. Om welke reden is onbekend, maar guijon werd
te kennen gegeven, dat hij nu uit het Land vertrekken konde; en toen hij op zijne versle-
tene kousen en schoenen wees, liet de Prins hem negen of tien daalders ter hand stellen.
Twee dagen daarna, tegen etenstijd, wachtte hij den Prins op en verzocht hem, in het
Hooim tafel, om een paspoort, doch met zulk een ontsteld gelaat en eene zoo be-
1584 vende stem, dat de Prinses, toen hy vertrokken was, haren Gemaal vraagde, »wie
deze mensch met dat slechte uitzigt was?" De Prins, welke hem niet naauwkeurig
bad gadegeslagen, antwoordde, »dat hij een paspoort begeerde, hetwelk voor hem ge-
reed gemaakt werd." Daarop ging hij aan tafel. Rombertus ulenburgh, Burgemees-
ter van Leeuwarden en Afgevaardigde van de Friesche steden, met wien hij zich had
onderhouden, noodigde hij dringend en minzaam aan den disch, plaatste hem tegen-
over zich, en zette het gesprek over verscheidene belangrijke staatkundige en kerke-
lijke zaken met hem voort. Er waren geene andere gasten dan 's Prinsen gemalin,
DES VADERLANDS. 915
ziine zusier, en dochters. Omtrent ten twee ure stond oranje ταη tafel op, steeds 1581—
' .........., . 1584
met ULENBURGH redenerende, wien hij by het afscheidnemen beloofde, zoo spoedig moge-
lijk in staat te stellen huiswaarts te kunnen trekken (1). Toen de Prins den trap wilde
optreden, welke naar zijne kamer leidde, bemerkte hij güijon, die zich τοογ hem boog,
en wien men, in reisgewaad, met een mantel over den linker schouder geslagen, onder
welken twee pistolen, het eene met drie, het andere met twee kogels geladen, in den
gordel hingen, bij de stallingen van den Prins, nabij het St. Agatha-Klooster waar
deze zijn verblijf hield, met haastige schreden had zien op- en nederloopen. De Prins,
Avien de Ritmeester Williams wilde aanspreken, bleef staan, doch werd onmiddellijk door
een schot uit het zwaarstgeladen pistool doodelijk getroffen (2). »Mon Dieu, mon
fJieu, ayez pitié de moi et de ton pauvre peupleP^ riep hij uit, en zou nedergestort
zijn, indien de Hofmeester jr. jaw van malderé, haastig toegeschoten, hem niet in zijne
armen gevangen en op eene trede van den trap had nedergezet (5). Toen zijne zusier,
de Gravin van Schwarscnburg, hem vraagde, » of hij zijnen geest aan jezus Christus ,
onzen Zaligmaker, had aanbevolenantwoordde hij: Ja, Dit was het laatste woord
door hem gesproken. Hij werd naar de eetzaal gedragen en op een bed gelegd, waar
hij kort daarna den geest gaf in tegenwoordigheid der Prinses, welke, verscheurd van
smart, in weemoedige gebeden den Hemel om geduld en lijdzaamheid smeekte. — Over
zijne laatste woorden verschillen de Schrijvers; de meeste echter komen overeen, dat
hij iets dergelijks, als is medegedeeld, gesproken heeft (4). Sommigen betwijfelen of
(1) Zie den brief -van ulenburgh of uylenbuugii , medegedeeld door den lieer delprat in nijhoff's
Bijdragen, D. 11. bl. 118. welke teregt opmerkt, dat men daaruit "«over de waarheidsliefde van
HAnAEUs kan oordeclen, die in zijne Annales Brab. ï. 111. p. 363 schrijft: Orangii Princeps,
Dclfis Ilollandiac cum LcAvardicae civitatis Legatis laute pransus — globulis trajicitur!
(2) ELBERTus LEOKiNüs, welke zicli op dien tijd te Delft bevond, schreef, dat de Prins »jammcr-
licken doersclioeten is mit drie loot, daer af die twee doergegaen syn, ingaende op d'een syde
van liet hart, ende op d'ander syde uytgekomen wesende, de maech ende de longe doirschoten,
ende twee ribbeenen gequetst." v. hasselt, Geld. Maandw. bl. 234.
(3) Besolut, V. Holl. 1584, bl. 412, 413. De Staten van Holland hebben, naar het schijnt,
de Avoorden in liet Fransch laten opteekenen, omdat zij door den Prins in die taal uitgesproken
>varen. λυαοεναακ, D. Vil. bl. 532 (5).
(4) Men vindt in den brief van elbertüs leoninus : Mon Dieu, ayez piiié de mon ame et de ce
pauvre peuple, v. hasselt, Geld. Maandw. bl. 234. Bijna even zoo luiden zij iu de brieven van
de Algemeene Staten aan de stad Gent en aan de Koningin van Engeland, bij bor, Hist. d. Nederl. Oorl.
D. 11. Authent. St. bl. 58, en indien van de meetkerke, bij van hasselt, Geld, Maandw. bl.245.
v. D. KEMP heeft: Mon Dieu, mon Dieu, ayez pitié de moi et du pauvre peuple; zie Maurits van
Nassau, D. I. bl. 151 (1). Graaf maüiuts schrijft: Mijn Godt! ontfermt U mijnder ziele; mijn
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1581—de Prins, daar hij in het hart getroffen was, wel iels heeft kunnen spreken (1). Er
zyn echter voorbeelden, dat eene yerwonding van het hart, zelfs door veel spoediger dood
gevolgd dan bij den Prins het geval was, niet belette, dat de gekwetste nog vrij meer
en langer sprak dan hij (2). De bedenking Terliest geheel hare kracht, indien de
Prins niet in het hart, maar, zoo als uit Delft denzelfden dag van het ongeval geschre-
ven werd, boven de heup door den buik gescholen werd (5). Een gelijktijdig getuige
meldt, dat de Prins eerst drie vierendeeluurs na zijne verwonding overleden is (4). Nog
jaren daarna loonde men in den sleenen post eener deur de leekens, welke de kogels
achtergelaten hadden (ö).
De moordenaar had zich den eersten schrik en de heerschende verwarring ten nutte
gemaakt om te ontvlugten, en het afgeschoten pistool weggeworpen. Hij was reeds over
de binnenplaats en door de stallingen, waar hem het Iweede pistool ontviel, aan den stads-
Aval gekomen en op het punt dien over Ie klimmen, om zich mei behulp van twee bla-
zen, welke hij by zich had, door zwemmen te redden, toen hij achterhaald en gevat
werd. Op den eersten oogenblik was hij als verpletterd, doch greep weder moed daar hij
niet dadelijk werd afgemaakt, in de hoop misschien, dat 'sPrinsen dood genegenheid lol
verzoening met Spanje zoude baren, en men , om gemakkelijker daartoe Ie geraken , hem
zou verschoonen. Als een der hellebaardiers hem een snooden schelm noemde, antwoordde
hij, y)dat hen ik niei, want ik heb gehandeld naar het uitdrukkelijk bevel van mijnen
Koning.'''' En op de vraag: van welken Koning? hervatte hij: van den Koning van Spanje,
mijn meesier. Intusschen had zich de mare der euveldaad door de geheele stad verspreid
en verbazende ontsteltenis verwekt. Men sloot de poorten; alles geraakte in rep en roer;
elk braakte verwenschingen uit over den booswicht, die dadelijk naar de gevangen-
kamer {eonciergerie) gebragt was. Hier kwamen de Schepenen van Delft, en eerlang
Godt ontfermt uwer ghemeentc! de jonge, Yerh. en Oniiitg. Stukk, D. II. bi. 102, 103; en gro-
Tius heeft: God, ontferm u over uw volk (Miserere populi)! Annal. Lib. IV. p. 85.
(1) Leven v. willem I, D. III. hl 689.
(2) bn.derdijk, Gesch. d. Vaderl. D. VII. bl. 80. Vgl. te water, Vadert. Eist. D. IV. bl. 319.
(3) Brief van kaspar van vosberghen aan de Regering van Veere, bij te avater, Vadert, liist.
ü. IV. bl. 319. Zie ook haraeüs, Annal. Brab. T. III. ρ. 363. Naar de getuigenis van gerard
zelveu, had liij den Prins door de maag gesclioten. — kaspar van vosberghen , dat wij dit in het
voorbijgaan opmerken, moet zicli, ten opzigte van zijn gedrag tijdens liet beleg van Zierikzee
[Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II, St. V, bl. 471), behoorlijk verantwoord hebben. Immers hebben
wij hem later in gewigtige betrekkingen ten dienste der Staten werkzaam gezien.
(4) vervov, Gedenkw. Gesch. bl. 27.
(5) AUBERY, Memoires de Hollande, ρ. 169. Paris, 1697.
-ocr page 108-DES VADERLANDS. 915
Gemagligden uit den Hoogen Raad en het Hof Tan Holland, om hem in verhoor te 1581—
nemen. Hij verzocht pennen, papier en inkt, om zijne bekentenis te schrijven, ^^^^
denkelijk in de hoop daardoor de pijnbank te ontgaan. Men hield zich echter
met die bekentenis niet te vrede (1). Hij werd herhaaldelijk gepijnigd, om hem nog
nadere verklaringen en getuigenissen te ontwringen. Uit zijne schriftelijke en mondelinge
bekentenissen bleek, dat hij Balthasar gekard (niet gerards) heette en te Villefans in
Opper-Bourgondie geboren was. Uit een brief van filips aan parma weet men , dat
zijn vader, jean gerard, den post van Slotvoogd en Regter in die stad bekleedde, en
zyne moeder barbe van eemskerke van Antwerpen geboortig was. Te Dole had hij in de
regten gestudeerd, en zich daarna in dienst van den Graaf van Mansfeld begeven. Zijn
besluit, reeds voor zes of zeven jaren genomen, om den Prins te vermoorden, was
sinds het uitvaardigen van den ban des Konings van Spanje^ onherroepelijk geworden.
Hierdoor hoopte hij niet alleen der Kerke en den Koning eene gewigtige dienst te be-
wijzen, maar ook grooten rijkdom te verwerven, die hem te meer toelachte, daar hij
in behoeftige omstandigheden verkeerde. Nadat hij zich de afdruksels van het zegel
van den Graaf van Mansfeld verschaft had, om daardoor den toegang in het Hof
van ORANJE te verwerven, ontdekte hij te Trier zijn voornemen in de biecht aan .een
Jezuit, wien hij verzocht, dit na het paaschfeest aan den Graaf van Mansfeld te open-
baren. Op aanraden van den Jezuit, gaf hij er kennis van aan parma, die hem naar
den Raadsheer assonville verwees, van wien hij nadere inlichting zou ontvangen.
Assokville stelde hem wei al het gevaarlyke van de zaak voor, doch moedigde hem
niettemin daartoe aan, door de verzekering, dat hij de gunst des Konings en van
PARMA, welke zijn toeleg prees, onsterfelijken roem en de belooning, bij den ban
uitgeloofd, buiten twijfel zou verwerven. Wanneer hij, ongelukkiger wijze, gevat
wierd, moest hij, om verschillende redenen, in geen geval bekennen, dat parma van
zijn opzet bewust geweest was. Het zegel van mawsfeld zou veranderd worden, om
de bestaande afdruksels er van nutteloos te maken. Nadat hij aan assonville de wijze,
op welke hij het vertrouwen van oranje dacht te winnen, ontvouwd had, gaf deze
hem nog eenige wenken, bovenal, hoe hij zich ten opzigte van St. aldegonde moest
gedragen, wanneer hij te Antwerpen kwam. Vóór hij zich naar Delft begaf, had hem
(1) Het zij men de cclithcid der eigenhandige bekentenis van Balthasar gerard, of liever van
liet afschrift van een afschrift er van, onlangs door den lieer gacuabd uitgegeven, erkenne of
betwijfele, het stuk zelf bevat, behalve eenige onbelangrijke bijzonderheden, weinig of niets,
dat niet reeds van elders bekend is. Men vergelijke het opstel van Prof. tydeman in de Konst-
en Letterbode voor 1853, No. 42. bl. 258; de Recherches critiques et historiques sur la confes-
sion de Balthasar gerard, door Prof. m. arexdt te Leuven^ 1853j en de Confessie van den Moor-
denaar, door Dr. bakhuizen van den brink in de Konst- en Letterbode voor 1854 No. 2 en 3.
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1581—de minderbroeder gery te Doornik in zijn opzet versterkt, hem zijnen zegen gegeven,
en de hoop op de kroon der martelaren voorgespiegeld, wanneer hij bij den aanslag
mögt omkomen. Behalve de Jezuit te Trier, waren nog drie andere dezer Paters met
zijn voornemen bekend. Aangespoord door een vurig verlangen, zijn plan ten uit-
voer te brengen, had hij bewerkt, dat hem de mededeeling van het overlyden
des Hertogs van Anjou aan de Staten en den Prins van Oranje werd opgedragen.
Hij zou den Prins, toen hij dien te bed vond, reeds vermoord hebben, indien hij van
een wapentuig voorzien geweest ware; hij wilde dit den volgenden dag uitvoeren, maar
nu ontbrak hem daartoe de moed. Voor het geld van 'sPrinsen geheimschrijver ontvan-
gen, had hij de bewuste twee pistolen, of zinkroers, van de soldaten der lijfwacht
gekocht, en toen voor de stallingen op- en neder gewandeld, om de beste wijze van
te ontkomen op te nemen, terwijl de Prins voor de laalsle maal aan tafel zat." —
Men vermoedt, dat de kogels vergiftigd of hoekig gemaakt waren, omdat gerard,
uiterst neerslagtig toen men hem berigtte dat de Prins nog leefde, geheel op-
vrolijkte bi] het vernemen, dat hij gewond was en te kennen gaf, dat de Prins den
dood niet ontgaan zoude. Met onbegrijpelijke hardvochtigheid verdroeg de moordenaar
op ,de pijnbank de wreedste folieringen, slechts nu en dan roepende: Mon Dieu, me
donne patience! Hij verklaarde, dat hij deze pijniging voor zijne vroegere zonden had
verdiend, niet voor den aanslag op den Prins, waardoor hij zich, als wakker voorvech-
ter der Room&che Kerk, »veeleer den Hemel had verworven, en dien hij nog zou uit-
voeren , al moest hy er tweeduizend mylen om te voet gaan, al werd de Prins door
vijftigduizend trawanten bewaakt, en al zou het hem duizend levens kosten." De vil-
liers, die hem onder het pijnigen bezocht en toevoegde: O Mechant, vous ne m^avez
pas dit cela, antwoordde hij: Cela est vrai, mais c'était pour vous iromper^ Eens
hevig gegeesseld, toonde hij de bloedende striemen aan de Reglers met de woorden van
PILATUS: Ecce homo; zie hier den mensch!
Op den veertienden van Hooimaand werd over Balthasar gerard dit vonnis uitgesproken
en voltrokken: » op een schavot voor het raadhuis zal hem de regterhand, met welke hij den
moord heeft gepleegd, met een toesluitend gloeijend ijzer afgeschroeid, het vleesch op zes
plaatsen met gloeijende tangen uit het lijf genepen, het ligchaam van onderen op levend ge-
vierendeeld , het hart er uitgehaald en hem in het aangezigt geworpen worden. Daarna zal
zijn hoofd afgehouwen, op den toren achter 'sPrinsen woning op eene staak gesteld, en
aan elk van de vier bolwerken der stad een vierde deel des ligchaams gehangen wor-
den. Zyne goederen zullen verbeurd verklaard zijn." Op het hooren van dit vonnis,
vervloekte de misdadiger het uur, waarin hij te Dole zijn heilloos opzet het eerst had
gevormd, en beklaagde zich, dat hij niet veeleer het een of ander ambacht dan den pleit-
handel geleerd had, hij zou dan nimmer in dien rampzaligen staat geraakt zijn, in
welken zucht naar grootheid en rijkdom hem gebragt had. Spoedig echter werd hij
DES VADERLANDS. 915
weder gelaten, en bleef dit bij de uitvoering der barbaarsclie straf, welke zelfs het 1581—
medelijden der verbitterde toeschouwers voor hem opwekte. Geene kreet, geen teeken
van smart ontviel hem; toen hem de hand was afgeschroeid, kruiste hij de armen en
maakte eene beweging, alsof hij het volk zegende. De Nederlanders leidden uit deze
gevoelloosheid af, dat hij door den Duivel bezeten was: de Spanjaarden, dat hij door
God ondersteund werd. Zoo verschillen de gevoelens en driften der menschen (1)!
De Roomsche Geestelijken prezen het bedrijf en de standvastigheid van den moorde-
naar hemelhoog, en lofgedichten werden te zijner eere uitgegeven (2). Zij begonnen
zelfs hunne vreugde op eenige plaatsen in het openbaar te kennen te geven, doch
werden hierin door de burgerijen gestoord. Te s* Hertogenbosch hieven zij over
's Prinsen dood, welken zij als eene regtvaardige straf des Hemels beschouwden, een Ta
(1) Resolut. V. Holl. 1584, bl. 412, 413, 416, 417, 419, 420, U8—A50, 452. Archives de la
Maison d'Orange, Τ. VUL ρ. 438—459. Brief van ε. ulenburgu, in nijhoff's Bijdragen, D. II.
bl. 118. Brieven van elbertus leoninus en anderen in v. hasselt, Geld. Maandw. bl. 232—247.
Stukken uit brieven van counelis aertssens, uit Delft den elfden en veertienden van Uooimaand
1584 gcsclireven, in m. Arendt, Recherches critiqiies et historiques sur la confession de Baltha-
sar gerard, ρ. 24—26j alwaar ook p. 51—55 het verhaal van een ander ooggetuige voorkomt.
Historie balthazars gerards, alias seracii, die den Tyran van Η Nederlandt, den Prince van
Orangie, doorschoten heeft; ende is daarom diier grouwelijke en vele tormenten hinnen de
Stadt van Delft openbaarlijk ghedood. Dit boekje is eene soort van verdediging van gerard's
misdrijf. — Verhael van de moort, ghedaen aan den persooiie des doorluchtighen hoochgheboorn fur·
sten ende heern, heern aviliielms , bij der gratiën Gods, prince van Oraengien, grave van Nassau
enz. enz. Tot Delft 1584. Dit werkje is, op last der Algemeene Staten, zamengesteld door
DE viLLiERS, ADOLF VAN MEETKERCKE en KicAsius siLLA. llct eerstgenoemde verslag wordt meestal
door de Spaansclie en Spaanschgezindehet laatste over het geheel door de Nederlandsche
Sclirijvers gevolgd. Zie carnero, Hist. d. l. Guerras Civiles, p. 182—184. strada, de Bello
Belg. T. IL Lib. V. p. 326, 327. campana, della giierra di Fiandra, T. 11. p. 50. bentivo-
glio, Nederl. Hist. bl. 364. n. dinothus, de Bello Civ. Belg. Lib. VI. p. 396. tuuanüs, Hist. ï.
III. Lib LXXIX. c. 17. le petit, Chron. d. Holl. ï. IL Liv. XIIL p. 491—497. aubert,
Memoires, p. 167—169, 175. grimeston, General. Hist. of the Netherl. p. 730—737. de tassis,
Comment, Lib. VI. p. 441. haraeus, Annal. Brah. T. III. ρ. 363—365. Historie: d^eerste deel
van alle de Nederl. Ghesehied. bl, 494—508. bor, Hist. d. Nederl. Oorl D. IL B. XVIIl, bl.
427—433. Authent. Stukk. bl. 57, 58. v. meteren, Hist. d. Nederl. Oorl. B. XII. bl. 228, 229.
hooft, Nederl. Hist. B. XX. bl. 902—906. gijsiüs, Nederl. Beroert, bl. 385—393. gouthoeven,
Chron. υ. IL bl. 189—193.
(2) Een der schandelijkste bbellen van dien aard was getiteld: In honorem inclyti heroïs balt-
hasaris girardi, tyrunnidis Auraicae forlissimi vindieis, earmen etc. Leuven 1589; naar eenigen
geschreven door τ. g. van den Bossche. Zie de Navorscher D. IV, Bijblad, bl. XCV,
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
Demi laudamus aan; maar daar den volgenden nacht, den vijf en hvintigsten van Hooi-
maand, de bliksem in den toren der hoofdkerk sloeg en dien in kolen legde, beschouw-
den natuurlijk de Hervormden dit, op hunne beurt, als een teeken van 'sHemels gram-
schap over het gepleegde misdrijf. Doch Spanjaarden zelfs keurden den moord hooge-
lijk af, en noemden den aanrader en lastgever, wien hij ook zijn mögt, zoowel als den
uitvoerder er van een eerlooze schurk. Parma verbood uitdrukkelijk aan het leger alle
openlijk vreugdebetoon over het vermoorden yan den Prins, ofschoon hy vooraf
van den aanslag kennis gedragen en dien goedgekeurd had (1.) Dit laatste immers
blijkt niet alleen uit de bekentenis van den moordenaar zei ven, maar ook uit brieven
van hem aan parma. En in een schreven aan den Koning getuigt farnese zelf,
dat BALTHASAR GERARD hem drie of vier maanden te voren het opzet had medegedeeld,
doch dat hij weinig op het welslagen er van gebouwd had. Voorts beklaagt hij het
lot van den rampzaligen moordenaar, zwaait aan zijne daad hoogen lof toe, en ver-
maant den Koning, zijne ouders, welke nog in leven waren, naar verdienste te beloo-
nen (2). Het is ons niet bekend of gerard, meer een bekrompen dweeper dan een
eigenlijk gezegde booswicht, naar het verlangen van alfonso de vellegas ooit op eene
plegtige wyze door den Paus onder de Heiligen is gesteld geworden (5). Maar filips
verhief, bij opene brieven van den vierden van Lentemaand Vijftienhonderd negen en
tachtig, de broeders en de zuster van den Tirannendooder (lirannicide), zoo als gerard
daarin genoemd wordt, tot den adelstand en schonk hun de verbeurdverklaarde heer-
lijkheden van ORANJE, Lièvrémons, Ilestal en Dampmarlin in Bourgondie, in plaats
van de uitgeloofde vijf en twintig duizend gouden kroonen (4). Toen lodewijk XIV
in Zestienhonderd acht en zestig Franche Comté bemagtigd had, vertoonden zij hunne
brieven van adeldom aan den Heer de vawolles. Intendant van dat gewest, Λvelke die
onder den voet trapte en vernietigde (ö). In Achttienhonderd zestien poogde herhaaldelijk
zekere gerard, op grond dat hij afstammeling van den moordenaar was, in de ridder-
schap van West-V laanderen ingelijfd te worden. Het bewind van Koning Willem I drong
meermalen bij hem aan, de stukken over te leggen, welke die afstamming zouden
(1) dor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XYllI. bl. 433, 434. v. meteren, HisL d. Nederl.
Üorl. B. XIl. bl. 229. vem. hooft, Nederl. Hist. B. XX. bl. 90ö. v. iieurn, llist. v. 'sïïer-
tegenb. D. II. bl. 155.
)
(2) ARENDT, Recherches etc. p. 14, 39—42.
(3) Leven van willem I, D. III. bi. 691. te avater, Yaderl. Hist. D. IV. bl. 321.
(4) gaghaiid, Corresp. de Guillatme Ie Tacitiirne, T. I. p. XII. arendt, Recherches etc. p.
50. NohiL· des Pays-Bas, ï. I, p. 81, aangehaald door van wijn op wagenaar, St. VII, bl. 116^
(5) VOLTAIRE, Essai sttr les moeurs, etc. Chap. 164.
-ocr page 112-DES VADERLANDS,
kunnen bewijzen; maar hij is daaromtrent in gebreke gebleven en in bet yolgende
jaar overleden (1). Zijn zoon, Advokaat te Brussel, beeft, naar het schijnt, geen
verder gevolg aan het onbeschaamd verzoek zijns vaders gegeven (2).
Onbeschrijfelijk Avas de ontsteltenis, de verslagenheid en droefheid, welke 'sPrinsen
dood alom in de Vereenigde Gewesten veroorzaakte (3). »Geen Vorst, geen Vader, geen
AVßldoener werd ooit met zulke lieete tranen beweend als hy. Ieder vervloekte den
beilloozen moordenaar, en betreurde het verlies van dien algemeenen Vader, den eeni-
gen steun en beschermer van het Vaderland." Zyn lijk werd den dag na den moord
gebalsemd; men vond al de inwendige deelen zoo gezond, dat hij een zeerhoogen ou-
derdom konde bereikt hebben. Hoewel de Prins dikwijls den wensch had te kennen
gegeven, zonder weidsche praal ten grave besteld ie worden, werd echter zyne
uitvaart den derden van Oogstmaand op kosten der Staten van Holland, Zeeland,
Friesland en Utrecht, uit erkentenis voor de trouw en de diensten door hem den Lan-
den bewezen, met schier Koninklijke pracht te Delft gehouden. De stedelijke schutterij,
in volle wapenrusting, met slepende vaandels en spietsen, de roers met de trompen
nederwaarts, opende den stoel. Dan volgden de trompetters; voorts acht paarden met
zwart lakensche dekkleeden behangen, waarop de wapenen van Breda, Yeere, Vlissin-
gen, Chalons, Diest, Vyanden, Calsenellebogen, Nassau en Oranje, alle heerlijke goe-
deren van den Prins, geborduurd waren. Élk paard werd door twee Edellieden geleid.
Een Edelman droeg 'sPrinsen standaard en was, gelijk al de andere, in het zwart
gekleed en met een langen rouwmantel omhangen. Hem volgden drie Edellieden
met 'sPrinsen afzonderlijke banieren en standaarden; daarop vier andere met de vier
wapenborden van de oorden zyner afkomst, Nassau, Stolberg, Hessen en Königstein.
Nu kwam Jakoe van Egmond met 's Vorsten volle wapenrusting. Achter hem gin-
gen drie Edelen met des Overledenen helm, zwaard en wapenrok. Zij werden gevolgd
door het rijdpaard van den Prins, met een zwart iluweelen' dekkleed behangen.
Twee Edellieden volgden, van >velke de een een ontbloot zwaard, de andere eene
gouden kroon droeg. Achter hen trokken drie Hofmeesters op met wille staven in de
hand. Zij traden de baar en lijkkist vooruit, welke, behangen met wapenschilden,
door twaalf Edellieden gedragen werd; vier Heeren van groot aanzien gingen er
naast. Onmiddellijk achter de baar kwam maurits. Graaf van Nassau, 'sPrinsen zoon,
in een langen rouwmantel, waarvan de sleep door zijn Hofmeester vow sonsfeld gedra-
gen werd. Aan zijne regterhand ging truchsess, gewezen Keurvorst van Keulen, ter
(1) BIr. m. c. v. hall, Wederwoord aan BIx. groen van piunsterer, bl. 9, 10.
(2) De Navorscher, D. lY. bl. 42, 43.
107
(3) AVBERY, Memoires, p. 172.
-ocr page 113-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
-linkerzijde Graaf filips van Hohenlo, gevolgd door de Graven willem lodewijk van
Nassauy filips vati Nassau, en everhard van Solms. Achter hen traden de Alge-
nieene Staten, als zijnde nu ten tijde de hoogste Overheid van den Lande, de Leden
van den Raad, wijlen den Prins toegevoegd, de Staten van Holland, de Leden van den Hoo-
gen Raad en van het Hof van Holland, de Heeren van de Rekening der grafelijkheid
van Holland, alle met hunne Griffiers en Geheimschryvers; voorts al de Regeringsleden
der stad Delft, de Predikanten, de Oversten van 'sPrinsen lijfwacht, verscheidene Be-
velhebbers en Hoplieden, en eindelijk eene ontelbare menigte volks. Toen het lijk in
de Nieuwe Kerk was gebragt, hield de welsprekende Delftsche Kerkleeraar arend kor-
NELisz. storm vaw 's gravezande cenc korte, maar troostrijke rede naar aanleiding der
woorden: Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven. De geest zegt, dat zij nis-
ten van hunnen arbeid, en hunne werken volgen hen na. Met weemoedige aandacht
werd de treffende toespraak aangehoord. Drie dagen achtereen werden in al de steden
van Holland driemaal 'sdaags, en telkens een half uur, de grootste klokken geluid.
In de eerste helft der volgende eeuw, hebben de Algemeene Staten der Vereenigde
Nederlanden een prachtig gedenkteeken in het koor van de Kerk te Delft ter nage-
dachtenis van Prins Willem I opgerigt. Dit heerlijk kunstgewrocht, door den vermaar-
den HENDRIK DE KEïZER van Amsterdam vervaardigd, is hun op dertig duizend gulden
te staan gekomen. Aan de voeten van 'sPrinsen beeld aldaar, ziet men het afbeeldsel
van zijn getrouwen hond, welke niet van hem wilde scheiden, voedsel en drank wei-
gerde, en van rouw over het verlies zijns meesters is gestorven (1).
ORANJE had den ouderdom van een en vijftig jaren, twee maanden en zes en twin-
tig dagen bereikt toen hij vermoord werd. Hij was den veertienden van Grasmaand
Vijftienhonderd drie en dertig te Dillenburg geboren, en de oudste van de vijf zonen
cn zeven dochters van willem, Graaf van Nassau, en juliana, Gravin van Stolberg.
Hij was van meer dan middelbare lengte, sterk van ligchaam cn gezond van gestel,
bruin van gelaatskleur, haar, baard en oogen, uit welke laatste geestvuur en leven
straalden. Hij dacht veel, doch sprak weinig, vanwaar hij de Zwijger genoemd werd.
Zijae stem, doorgaans helder en liefelijk, werd, wanneer het te pas kwam, scherp en
gestreng. Zijn aangezigt was smal, langwerpig en mager, zoo zelfs, dat zijn ligchaam
«laarbij eenigzins als Ie veel gezet afstak. Hoewel meestal ernstig, vertoonde zich niet
zelden op zijn wezen, dat vriendelijke en innemende, hetwelk »de minne der menschen
mijnt buiten koste van achtbaarheid." Bij een sterk geheugen, paarde hy eene groote
(1) llesolut. V. IlolL 1584, bi. 500. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XVIH. bl.435—438.
v. meteren, IHst. d. NedcH. Oorl. B. XII. bl. 230. hooft, Nederl. Ilist. B. XX. bl. 906, 907.
gouthoeven, ChroH. d. ii, bl. 193. Besch, ν. Delft, bl, 296—301. Leven van willeji i, d.
m. bl. 695—609.
1581-
1584
DES VADERLANDS. 915
vlugheid van begrip en eene zeldzame gave van opmerking. Uit zijne vier huwelijken 1581—
liet hij twaalf kinderen na. Bij zijne eerste gemalin, anna. vmi Egmond, had hij filips
willem en maria, Giavin van Hohenlo; bij akna van Saksen, maurits, anna, welke
Graaf willem lodewuk van Nassau huwde, en emelia , gehuwd aan emmahuel , Prins van
Portugal; bij charlotte van Bourbon zes dochters: louiza jüliana, gemalin van den
Paltzgraaf frederik IV, elisabeth, echtgenoote van henri de la tour, Hertog van
Bouillon, catharina belgiga, gehuwd aan filips lodewuk. Graaf van Hanau, char-
lotte brabaivtina, echtgenoote van glatjde , Hertog van Tremoiiillc, charlotte flakdroa ,
die tot de Roomsch-Katholijke godsdienst overging en abdis te Poitiers νίβΐά, en emelia
secunda (andorpia?) , echtgenoote van frederik gasour, Hertog van Lansberg; bij
loüize de coligny, weinig maanden vóór zijnen dood, frederik Hendrik. Zijn natuur-
lijke zoon justinus van Nassau, wiens moeder onbekend is, werd Luitenant-Admiraal
van Zeeland, en later Sledevoogd van Breda, 'sPrinsen geslacht was buitengewoon
talrijk. Immers zijne moeder telde in Vijftienhonderd acht en zeventig, op haar vijf
en zeventigste jaar, niet minder dan honderd drie en twintig in leven zijnde kinderen
en kleinkinderen (1).
Het openbaar leven van willem den Eersle is uit zijne daden en handelingen ge-
noeg bekend. Wat zijn bijzonder leven betreft, in den huisselijken omgang en in
den gezelschappelijken kring was hij onderhoudend, vrolijk, zelfs een vriend van scherts
en boert, inzonderheid over tafel, waar hij alle zorgen scheen te vergeten, hetgeen
sommigen wel eens bevreemde, die niet begrepen, dat de Prins ook in de neteligste om-
standigheden nog een opgeruimd gelaat moest toonen, daar aller oogen op hem geves-
tigd waren, en elk hoop of vrees uit zijn gelaat schepte. Hij versmaadde wel aan ta-
fel geenen Duitschen dronk, maar verloor daarbij nimmer de heerschappij over zich
zeiven. De disch was schier zijne eenige uitspanning; in spelen, rijden of jagen vond
hij geen genoegen; al de overige uren Λvijdde hij met onverpoosden ijver aan zaken
van staat en oorlog. Ongemeene pracht en luister heersohten aan zijn Hof. Toen hij
in de tijden der Landvoogdessen maria van Hongarije en Margaretha van Parma in
Brussel zijn verblijf hield, lelde men voor de gewone diensten van zijn huis vier en
twintig Edellieden en achttien lijfjonkers, behalve een groot aantal andere bedienden.
Aan zijn rijkbezetten disch Averden de vreemde Vorsten, Gezanten en Grooten, die
aan het Hof der Landvoogdessen kwamen, doch van welke men zich aldaar gaarne
ontslagen zag, luisterrijk onthaald. De Prins verklaart, dat de uitgaven, in dit opzigt
en in andere betrekkingen ten behoeve des Keizers en van Koning filips door hem
(1) aubery, Memoires, p. 179—196. v. meteren, UisL d, Ncderl. Oorl. B. XII. bi. 230.
v. reyd, Nederl. Gesch. Β. UI. bl. 50. hooft, Nederl. HisL B. XX. bl. 907. Leven van
willem I, D. III. bl, 736—738. grotius, Annal, Lib. IV. ]i. 85, 86.
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1581— gedaan, meer dan Vijftienmaalhonderd duizend gulden bedragen hebben, en hij voor
al die dicnslen nimmer eenen penning belooning heeft ontvangen. Van den morgen
tot den avond was aan zijn Hof een overvloed van spijzen en dranken in gereedheid;
alle uitlieemsche en Nederlandsche Edelen, Regenten van steden en voorname Bur-
gers, welke aldaar iets te verrigten hadden, genoten er vrijen toegang en werden
op de minzaamste wijze onthaald (1). Het kon niet anders, of de Prins moest hier-
door de harten dergenen winnen, welke hem bezochten, en die dan ook niet in ge-
breke bleven, zijnen lof alom te verbreiden. Vandaar heeft men niet te onregle ge-
zegd, »dat ORANJE door zijne minzaamheid en gastvrijheid den Koning van Spanje
meèr afbreuk heeft gedaan, dan door zijne wapenen." Het is zeker niet te verwonde-
ren, dal de Prins, ten gevolge van deze leefwijze, bij de komst des Hertogs van Αίύα diep
in schulden geraakt was. Uit Duiischland herwaarts teruggekeerd, zette hij zijne kostbare
hofhouding, welke hij dienstbaar maakte ter bevordering zijner plannen, op denzelfden
voet voort. Bij de doopplegtigheid van frederik uendrik werd zïilk een prachtig gast-
maal aangerigt, dat de Predikant hagkius te Leiden 's Prinsen kort daarop gevolgden
dood, als eene straf er over beschouwde (2). ΛVanneeΓ men nu daarbij bedenkt, dat
ORANJE een groot deel van zijn vermogen in den strijd legen de Spanjaarden verloren
had; dat zijne goederen, voor zoo verre zij in het gebied des Konings van Spanje
lagen, verbeurd verklaard waren; dat hij een talrijk gezin moest opvoeden, volstrekt
niet geldzuchtig was en met een zuiver geweten getuigen konde, dat hij nimmer ge-
tracht had, zich langs shnksche wegen of door kwade middelen te verrijken, behoeft men
zich niet te bevreemden, dat bij zijn dood zijn boedel met lasten en schulden bezwaard
was, en de erfgenamen lang aarzelden, of zij dien zouden aanvaarden (5). De Staten
van Holland bevcezen, zoo veel de beperkte landskas dit gedoogde, diensten aan de na-
blijvenden van den Prins, welke zich in zeer moeyelijke omstandigheden bevonden (4).
Het blijkt, dat de erfgenamen zich ook tot de Stalen van andere gewesten gewend
hebben met verzoek van verligting en ontlasting, en dat de zaak van langen duur ge-
weest is, daar Overijssel althans eerst in Zestienhonderd twaalf eene som heeft toegestaan (ö).
(1) Men verhaalt, dat toen eens de Prins zijne Iiofhouding op eenen minder kostbaren voet wilde
brengen, hij acht en twintig koks te gelijken tijde afdankte. Ook wordt vermeld, dat de meeste
Duitsclic Vorsten hunne koks uit 'sPrinsen keuken, als de beste leerschool, in dienst namen.
(2) Leven van willem I, D. 111. bl. 701—706.
(3) v. hkyd, Nederl. Gesch. Β. III. bl. 50.
(4) Archives de la Maison d'Orange, Τ. Vlll. ρ. 457, 409—479· ν. wijn op wagenaar, St.
Vlll. bl. 12—19.
(5) mmn, Bijdragen, D. VII. bl. 42—47.
-ocr page 116-DES VADERLANDS. 915
Uit het verhaal van *s Prinsen bedrijven en de ontvouvFing der beginselen, naar welke 1581—
hij, onzes inziens, gehandeld heeft, zal men, als van zelf, tot zijn openbaar karakter
kunnen besluiten. Dit hier te schetsen zou derhalve overtollig en slechts eene her-
haling zijn van hetgeen reeds is gezegd en opgemerkt (1). Hoe uiteenloopend de ge-
voelens over het zedelijke van zijne daden ook zijn mogen; hoe zeer de eCn hem als
een heerschzuchtig oproermaker en rampzalig ketter veroordeelt, de andere hem met den
naam van Vader des Vaderlands vereert en tot een Held Gods verheft, allen komen daarin
overeen, dat oranje een man was van ongemeene en uitstekende begaafdheden. Een
tijdgenoot, die geheel op een onzijdig standpunt was geplaatst, getuigt van hem, dat hij
»zich kenmerkte door voorzigtigheid, standvastigheid, grootmoedigheid, regtvaardig-
heid, bedaardheid en gematigdheid, deugden, nooit misschien in zulk eene mate in
éénen mensch vereenigd (2}". Niemand heeft hem ooit met rede den lof betwist, dat hij
de schranderste Staatsman zijner eeuw, de grondlegger van iVecr/iinrfi onafhankelijkheid
geweest is. En wie zal groote krijgsbekwaamheden ontzeggen aan den man, welke ja-
ren achtereen met geringe middelen aan de legerscharen van Spanje^ aangevoerd door
Veldheeren als een alba, don jan en parma, over het geheel zegevierend tegenstand
bood? De wensch: »mögt ieder volk, dat door eenen fiups onderdrukt wordt, zijnen
ORANJE vinden," is ook de onze (5).
(1) Men zie vooral Mg. Gesch. cl. VaderL D. II. St. IV. bl. 467—477; St. V. bl. 138, 139i
St. VI. bl. 397—400, 404—421, 443—478j hiervoor: bl. 49—56, 77.
(2) THUANüs, Ilist. 1\ III. Lib. LXXIX. p. 682.
(3) Over liet karakter van oranje ver^jelijlcc men: strada, de Bello Belg, ï, 11. Lib. V. p.
328—330. coNESTACGio, Hist. delta Guerra etc. p. 14, 15. burcujsdus, Ilist. Belg. Lib. I. p. 48.
denothus, de Bello Civ. Belg. Lib. V. p. 255. bestivoglio , Nederl, Hist. bl. 365. aubery,
Memoires, p. 1—4, 179. grotius, Atinal. Lib. IV. p. 85. schiller, Abfall d. Niederh B. 1. S.
112—120. cüRTHS, der Niederl. Remlutionskrieg, S. 141. v. conviiv-\viERSBiTzKy, de Tachtigj,
Oorl. D. I. bl. 60—66. D. III. bl. 684—686. Leven van Willem I, D. 111. bl. 107—786.
BROES, Willem de Eerste in betrekking tot de scheuring der zeventien Yereenigde Nederlanden
in de XVI Eeinv. groen v. prinsterer, in de Archives de la Maison d'Orange, T. VIll. p..
XL—LIV.
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
VAN
TOT 01»
HET VERTREK VAN LEIGESTER UIT DE NEDERLANDEN.
251^4_ »De toestand, waarin de dood yan oranje de Vereenigde Gewesten bragt, was aller-
1587 jammerlijkst. Al de ongelegenheden van eene zoodanige onzekere en verwarde be-
windvoering als er bestond, en waarvan hij alleen de ware band zoo wel als de eenige
ziel en het beweegrad was; al de verdeeldheden van byzondere inzigten, belangen,
bedoelingen, vooroordeelen, en neigingen, die hy of vereenigde, of bedwong, of be-
stuurde ten gemeenen welzyn en nut; de heerschzucht, weerspannigheid, woelziekte,
en eigendunkelijkheid, die sedert eenige jaren ontzagchelijk veld had gewonnen, en
het geheel valsehe stelsel, dat men zich nu gevormd had van regeringsvorm en ge-
zag: dit alles te zamen zou zelfs bij een bloeijenden staat van geldmiddelen en een
wel onderhouden leger, het bestaan dezer Landen tegen een vyandelyk legerhoofd als
i'ARMA hoogsthagchelijk gemaakt hebben. En wat moest het dan zijn, daar er geld,
manschap ter verdediging, hoofden ter besturing ontbraken, en de vijand in het Land
en magtig was, en het weinige krygsvolk even weinig als de Gemeenten ontzag voor
de Staten koesterde (1)". Men verwondert zich dan ook, dat de Staten van Holland,
op den oogenblik van 's Prinsen vermoording te j^eZ/ï vergaderd, zich door eene beraden-
heid en eenen moed kenmerkten, welke zij zelden vroeger bij onverwachte rampen getoond
hadden. De namen dezer wakkere mannen mogen niet onvermeld blijven; zij hebben
aanspraak op de hulde der nakomelingschap. Zij waren: w. vak ζγυιεγγ vap? nyevelt,
; ■ I
ii
(1) BILDERDIJK; D. VIL bl. 83.
-ocr page 118-j. van dtjiyenvoorde, ηββγ Tan WamoMci, de Lands-Advokaat Μγ. paulus btjys, de ΗββΓβπ
stoop, willem janszeït, willem nijssen βπ de Pensionaris Mr. joost de TumYyfmtDordrecht,
vaiv bergkenrodeuit Haarlem, van moerkercken en de Pensionaris Mr. p. van der meer uil
Delft, p. oom pietersz en de Pensionaris Mr. patjlus vos uit Leiden, Dr. nigasius silla , Pen-
sionaris , en b. van der wiERE, GeheiiTischry γβΓ uit Amsterdam^ Mr. francois vranck (frangic
of frangken), Pensionaris van Gouda, Mr. johan van oldenbarneveld, Pensionaris van Rotter-
dam , en Mr. w. van der meer, Pensionaris van Schiedam. Dien zelfden dag nog schreven zij
aan den Graaf van Hohenlo, welke als Luitenant-Generaal onder den Prins van Oranje aan het
hoofd der krygsmagt stond, als ook aan de Bevelhebbers van Oostende, Sluis, ter Neuze,
Tholen^ Bergen^ op Zoom en andere grensplaatsen, met ernstige vermaning, de vestingen
en de bezettingen in de gehoorzaamheid aan de Algeraeene Stalen te bewaren, onder belofte
van spoedige uitbetaling der achterstallige soldy. Zij verklaarden daarbij, even als aan de
Edelen en Steden, welke in grooten getale naar Delft werden beschreven, bij voorraad regel
te zullen stellen op 's Lands regering, en dat, » hoewel 's Prinsen dood eene zeer ongelukkige
zaak en als een groot verlies voor den Lande, inzonderheid yoox Holland en Zeeland^ te
achten was, zij nogtans den moed niet lieten zinken, maar vaslelijk besloten hadden, de ge-
meene zaak te handhaven en voor de vrijheid en de voorregten te bhjven stryden."
Gelijk als hen, vermaanden zij ook des anderendaags het belegerde Antwerpen, »zich
mannelijk en dapper te toonen, zonder door het ongeluk, den Prins overgekomen,
eenigzins te verflaauwen, of zich van iemand te laten verleiden, om van de Unie
te scheiden, maar te helpen bevorderen alles, wat tot verdediging en bevrijding der
Landen van de Spaansche dwingelandij en wreedheid kon strekken, waartoe zij zich ver-
bonden hadden, elkander met goed en bloed bij te slaan (1)". In dien toon schreven
de Algemeene Staten, die zich toen insgelijks te bevonden, en Graaf maurits mn
Nassau aan de Overheden van Gent, wie zy verzekerden , meer dan ooit vast voorgenomen
te hebben, » hunne reglvaardige zaak tegen de dwingelandij der Spanjaarden en tot behoud
van de Godsdienst voort te zetten (2)". Intusschen werd de Raad, wijlen den Prins toege-
voegd, verzocht en gemagligd in dienst te blijven, de brieven, aan den Prins gerigt, te
openen en over de zaken van gewigt, welke zij mogten bevatten, den Stalen verslag
Ie geven, tot dat op het stuk van regering nader zou voorzien zijn (3). Om dit laatste
doel te bereiken, kwamen de Edelen en de Gemagligden van de groote en kleine steden
van Holland bijeen. Dagelijks handelden zij met elkander en met de Algemeene Staten,
over de voorloopige regering, het opmaken van den staat van oorlog, het bevestigen
(1) Resolut. V. Holl. 1584, bl. 413—41G.
(2) DE JONGE, Onuiig. Stukk. D. H. bl. 98—104.
(3) Resolut. V. Holt. 1584, bl. 420.
III Deel, 1 Stuk.
115
1584—
1587
11 V.
liooim.
1584
13 V.
Hooini.
1δ
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
3584—van de Unie tussclien Holland en Zeeland en de Unie Tan Ulrecht, het rege-
1587
len der opbrengsten en gemeene middelen, het ontzetten van de stad Gent, het
lienoemen van lieden, die als Raden van regering aangesteld, en van hen, welke naar
Frankrijk gezonden zouden worden; voorts over het maken van den slaat der hofhouding
aan het sterfhuis van Prins Willem en inzonderheid van Graaf maurits , »opdat
de eere van het Hof en van de Staten bewaard bleve, tot goed genoegen van de ge-
meente (l)." De groote hoofdzaak was, wien men het opperbewind zou opdragen.
Lang en veel werd hierover geraadpleegd (2). Sommigen wilden den jongen mau-
rits, als een der wettige zonen van Willem I, tot Graaf gehuldigd hebben, en
beweerden dat het gemis eener plegtige inhuldiging, door willem's moord verhinderd,
de voorwaarden niet vernietigen kon, waaronder de grafelijke waardigheid hem aan-
geboden en door hem aangenomen was. Anderen, en onder hen oldenbarneveld, stel-
den voor, op nieuw met maurits over de opdragt der grafelijkheid te handelen. Ook
warea er, die meenden, dat de Staten zeiven de regering wel op zieh konden nemen,
en dat men dus niet naar een Landsheer behoefde om te zien. Doch zoowel het een
als het ander werd door de meerderheid verworpen, daar de jeugdige en onervarene
MAURITS nog geenszins geschikt was om de plaats van zijnen doorluchtigen vader Ie
vervullen, en de nood des laads derhalve de bescherming van Frankrijk of Engeland
en de daarmede, naar het scheen, onvermijdelijk verbondene opdragt der Souvereiniteit,
dringend vorderde (5). Om inlusschen in de behoefte aan eene regering te voorzien,
18 v. verklaarden de Staten van Brahand, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Üirechl, Mechelen
maauddat zij, niettegenstaande Prins willem's dood, met elkander en de
1584 overige Vereenigde Nederlanden {Gelderland, Overijssel en Groningen) volgens de
Unie van Utrecht zouden vereenigd blijven, en de regering, bij voorraad en
naar berigtschrift {inslruelie), opdroegen aan maurits , Graaf van Nassau, en den
Raden van State bij provisie gecommitteerd tol den Gouvernemente en regeringe
van dc landen van Braband en van de andere genoemde gewesten. Het berigtschrift
bevat vier en dertig punten, waarvan de hoofdzakelijke inhoud hierop neêrkomt: »De
Raad zal uit achttien Leden bestaan; drie voor Braband, twee voor Vlaanderen,
vier voor Holland, drie voor Zeeland, twee voor Utrecht, een voor Mechelen, en drie
voor Friesland. Uit deze Leden zal een Thesaurier en maandelijks een Voorzitter
(1) bor, Rist. d. Nederl Oorl D. 11. B. XIX. hl. 454. hooft, Nederl llist, B. XXL bl. 910.
KLUIT, Ilist. d. Holl, Slaatsr, D. Π. bl. 2—5.
(2) Bon, llist. d. Nederl. Oorl D. II. AiUhent. Stukk. bl. 58, 59.
(3) v. d. kemp, Maurits van Nassau, D. I bl. 7, 8. 154, klüit Hist, d. ïïoll. Slaatsr.
D. II. bl. 7. GRonus, Ann. 104. bildeüdijk, D. ΛΊ1, bl. 87.
BES VADEKLANDS. m
worden gekozen. Graaf maürits en de Raden zullen de eendragt lusschen de gewesten 1584—
bewaren, dé voorreglen handhaven, de ingewilligde lasten ontvangen, en de gelden ten
gemeenen oorbaar bebeeren, zonder dat de Staten hierin iets te zeggen zullen hebben.
Het werven en afdanken van het krijgsvolk en het begeven der krijgsarabten blijven ook
aan den Graaf en den Raad opgedragen, die insgelijks het oppertoezigt zullen hebben
over den krijg te water, en de bevoegdheid Collegiën ter Admiraliteit op te rigten en
Zeeoversten Ie kiezen; voorts zullen zij zorg dragen, dat de krijgsbevelhebbers en de sol-
daten den eed van getrouwheid aan de Vereenigde Gewesten afleggen. Onderhandelen
met Spanje^ het maken van oorlog of vrede, het aangaan van verbonden, het ver-
anderen der munt zal hun niet vrystaan builen bewilliging der Stalen, die gewoonlijk
tweemaal 'sjaars, op beschrijving van den Raad, moeien bijeenkomen, om te beier
hun regt Ie bewaren, altijd te kunnen toezien op de regering, en naar het bestuur
en beleid van alle zaken te vernemen. De geschillen lusschen de Gewesten zul-
len door onzijdige Landschappen of door hunne Afgevaardigden beslist worden.
Graaf maurits mögt zich, zonder toestemming der Staten, niet buiten de Veree-
nigde Gewesten begeven. Hij en de Raadsleden moesten zweren, dat zij alleen het
gemeen belang der Bondgenooten, niet hun eigen of dat der Gewesten, uit welke zij
geboren of afgezonden waren, zouden behartigen, en geene geschenken ontvan-
gen , of in verpachlingen van gemeene middelen deelnemen. Elk Raadslid genoot
vijftienhonderd gulden 's jaars. Het verklaren van duistere of twijfelachtige punten,'
en het veranderen van dit berigtschrift hielden de Stalen aan zich (1)". Aan Graaf
MAüRiTS werd daarna, alleen door Holland, Zeeland en Utrecht, maandelijks twee
duizend gulden toegelegd (2). Deze meerdere wedde was indedaad het eenige voor-
regt, welk hem boven de overige Raadsleden gegeven werd. Immers bij het berigt-
schrift onlving hij »niets anders dan een blooten titel, en dezen nog zeer dubbelzinnig,
daar hij wel aan het hoofd van den Raad werd genoemd, doch er ook levens van on-
derscheiden, zoo zeer dat de Raadsleden nog uit hun midden eenen Voorzitter moesten
kiezen, en de betrekking van maubits lot dezen onbepaald gelaten werd. Aan den
Raad zeiven werd niets meer dan een bloot beheer Ier zake des oorlogs en wat daartoe
behoort overgelaten, onder loezigt van en verantwoordelijkheid aan de Slaten (3)"*
(1) Resolut. V. Holl. 1584, bi. 587—599. ν. slingeländt , Staalk. Geschrift. D. I. bl. 268—291.
(2) Resolut. V. Holl, 1584, bl. G04.
(3) V. D. KEMP, Maurils van Nassau, D. 1. bl. 8, 9. Zie ook bl. 153. Vgl. ν. slingelandt,
Staatk. Geschrift. D. I. bl. 232. kluït, Hist. d. Hall, Staatsr. D. 11. bl. 9. broes, F. v. Marnix.
D. 11. St. II. bl. 1G4.
16*
-ocr page 121-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1584— Na eenige dagen van beraad, nam maurits , onder dankbeluiging voor de hem bewe-
zene eer, den opgedragen last als Hoofd van den Raad van Slate aan (1).
Maurits, den dertienden van Slagtmaand Vijftienhonderd zeven en zestig \,q Dillenburg
in Nassau geboren, had alzoo in dien tijd den ouderdom van omtrent zeventien jaren
bereikt. Zijne eerste jeugd had hij onder opzigt van zijn Oom Graaf ja.n van Nassau
doorgebragt, met vriens zonen hij dezelfde vaderlijke opvoeding en leiding mögt genieten.
Daar zijn uitmuntende aanleg zich vroeg ontwikkelde, was hij, slechts negen jaren oud ,
naar de Hoogeschool Ie Heidelberg gezonden, vanwaar hij echter na een jaar, wegens
cene ernstige ongesteldheid, te huis ontboden werd. Na zgne herstelling, was zijne
opvoeding te Breda voortgezet. Sinds den aanslag van jauregui op Prins Willem,
had het oog der Staten en van het Volk eenparig op maueits, als den toekom-
stigen plaatsvervanger zijns vaders, zich gevestigd, en hij was als een Ki^id van
Staat aangemerkt geworden. Om te voorkomen, dat men zyne opvoeding in Frank-
rijk of elders zou laten voltooijen, hadden hem de Staten van Holland in Vijf-
tienhonderd twee en tachtig, met toestemming van den Prins en op kosten van
Holland^ Zeeland en Utrecht^ naar de Hoogeschool van Leiden gezonden, en dewyl
zijn onderhoud aldaar jaarlijks twaalf duizend gulden zou bedragen, zevenduizend gul-
den daarvan te hunnen laste genomen, terw^ijl de Prins zou bewerken, dat het ove-
rige door Zeeland en Utrecht wierd opgebragt. Hoe zeer zij voor zijne veiligheid
waakten en hem voor alle gevaar zochten te vrijwaren, blijkt onder anderen daaruit,
dat men, toen parma toerustingen ter zee maakte, zijnen Hofmeester uitdrukkelijk
beval, den Graaf niet aan het strand te Katwijk of in dien omtrek te laten ko-
men, opdat hij geen gevaar mögt loopen, door den vyand opgeligt te worden, Mau-
lUTS had zich twee jaren te Leiden opgehouden, toen hij, ten gevolge van het vermoor-
den zijns vaders, uit de school op hel hooge staatstooneel geroepen werd (2).
Zoodra de Raad van State met maurits aan het hoofd was ingesteld, ontbond zich
de Landraad beoosten de MaaSy welke trouwens weinig van beteekenis had uitge-
rigt (5). Maar even als met dien Landraad het geval geweest was, had ook de
Raad van State met vele onaangenaamheden te worstelen. Daar men het voornemen voedde,
de heerschappij aan Frankrijk op Ie dragen, zoo was de regering van dien Raad
slechts voor drie maanden vastgesteld, en sedert werd zij op die wijze verscheidene
malen verlengd. Dit echter moest allen lust en ijver bij de Raadsleden zelve, vooral
(1) iDsiNGA, D. 1. bl. 135. Resolut, ν. Holl 1584, bl. 581. Vgl. daarbij ν. d. kemp, Maurits
van Nassau, D. I. bl. 9, 153—155.
(2) Resolut. v. Holl. 1583, bl. 337. ν. d. kemp, Manrits van Nassau, D. 1. bL 1—5, 145—150.
(3) V. WIJN op WAGENAAfl, St. VIII. bl. 6—11.
-ocr page 122-DES VADERLANDS. 915
in deze kommervolle daffen, uitdooven. Daarenboven vonden zij zich door hun berigt-1584—
1587
schrift te zeer beperkt, en werden ten gevolge van de heerschende verwarring en
regeringloosheid, niet alleen door geldgebrek belemmerd, maar zelfs dikwerf niet ge-
hoorzaamd, zoodat het groote moeite kostte de Raadsleden Ie bewegen, hun ambt
voorloopig te blijven waarnemen (1).
Nog eenige andere inrigtingen van bestuur werden tot stand gebragt. In Holland
stelde men het Collegie der Gecommitteerde Raden der Staten van Holland in, eene
soort van afzonderlijken Raad van State voor dat gewest alleen. Het liep echter aan
tot het jaar Vijftienhonderd negentig, eer de wijze van zamenslelling van datligchaam,
hetwelk toen uit negen Leden bestond waarbij later nog een tiende Lid gevoegd is,
haar vol beslag kreeg. De Staten van Utrecht benoemden joost de zoete, Heer van
Villers^ tot Stadhouder over hun gewest, onder wiens toezigt in de stad Utrecht een
Erfraad van veertien Leden werd opgerigt. De stadhouder van Gelderland ^ adolf,
Graaf van Meurs en Nieuwenaar, werd door de Stalen van Overijssel insgelijks tot
Stadhouder over dat gewest aangesteld (2). Het was om denzelfden tijd, dat de Staten
van Friesland op nieuw het stadhouderschap aan Graaf "willem lodewuk van Nassau
opdroegen, wien, op hun verzoek, de Algemeenc Staten daarin bevestigden (5).
Nadat aldus voorloopig regel op het inwendig bestuur gesteld was, besloten de Al-
gemeene Staten driemaal honderd en zes duizend gulden ter maand voor oorlogskos-
ten af te zonderen, in welke Holland, Zeeland en Utrecht tweemaal honderdduizend,
Brahand bijna zeven en zestig duizend, Friesland ruim zes en dertig duizend, enMechG-
len drie duizend gulden zouden dragen. Vlaanderen verbond zich alleen lot het be-
talen der bezetting van Gent, zoolang het beleg dier stad duurde, en lot het opbren-
gen der belastingen op de gemeene middelen, welke ook in de andere gewesten zouden
ingevoerd en den Raad van State in handen gesteld worden, waarbij men de gelei-
gelden zou voegen tot onderhoud van den oorlog te Avater (4).
Men rustte zich derhalve toe, om den krijg met nadruk en vereende krachten te voe-
ren. De omstandigheden eischten dit dringend. De Sj)anjaarden hielden in Gelderland,
waar, tot overmaat van ellende, de grootste tweespalt tusschen den Stadhouder en de Leden
der Regering heerschte, nog eenige steden bezet en lieten geene gelegenheid voorbij-
(1) V. WIJN op WAGENAAR, St. VIIL bi. 11, 12. v. D. KEMP, Müiirits van Nassau, D. L bl.
11, 12, 165—167.
(2) nes. d. Stat. Gen. v. 12 Aug, 1584.
(3) wagenaar, D. VUI. bl. 9—11.
(4) bob, llist, d. Nederl. Oorl, Ώ, II. B. XIX, bl. 450.
-ocr page 123-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1584—gaan, uit deze oneenigheden voordeel te trekken. Zij bedreigden Overijssel van den
eenen kant uit Steenwijk en van den anderen uit ZiUphen, ofschoon deze laatste stad,
en meer nog de schans daartegen over, door de Staatsche benden paauw ingesloten werd.
In de Groninger Ommelanden en in Drenthe was verdugo meester en stroopte in Zeven·-
Wolde en Oostergo, waartegen het overige Friesland door de schans te Otterdim
eenigzins beschermd werd. Vlaanderen was zoo goed als verloren voor de Staten, daar
het zich liet aanzien, dat het belegerde Gent het niet lang zou kunnen houden, in-
zonderheid dewijl de Bruggenaars niets onbeproefd lieten, de burgerij tot overgave aan
te sporen. Brahand was voor een groot gedeelte in de magt der Spanjaarden, en Brus-
sel, door het verlies der omliggende plaatsen, bijna als belegerd. De bezettingen
van Leuven en Lier kwelden sedert geruimen lijd Meehelen, en de toestand van Ant-
werpen werd hoe langer zoo meer bedenkelijk. Al de overige Nederlandsche Ge-
Avesten waren aan de Spaansche zijde. Behalve de bezettingen, had de vijand meer
dan achttienduizend man in het veld, aangevoerd door eenen Bevelhebber als parma.
Tegenover deze magt konden de Algemeene Staten slechts drie duizend man te voet
en vijf en twintig honderd ruiters te velde brengen, die alle om Zulphen lagen en niet
éénen Bevelhebber telden, wiens krijgsbekwaamheden het middelmatige te boven ging (1).
De Staten van Holland echter besloten, uit eenige sleden de bezetting Ie ligten, en
hare plaats door schutters van elders te laten vervullen. Uit den Haag, onder-
anderen, werd ruim een honderdtal schutters naar den Briel gezonden, Ier aflossing
van het vaandel onder Hopman gijzelaar. Het schijnt evenwel, dat men slechts kor-
ten lijd van deze schulters heeft gebruik gemaakt. Eerlang immers kwamen Holland,
Zeeland en Ulrecht overeen, voor gezamenlijke rekening en op hunne bestelbrieven,
twee duizend waardgelders aan te nemen, in tien vaandels, elk van Iwee honderdman,
verdeeld en van welke er zes in Holland, twee in Zeeland, en twee in Ulrecht zou-
den gelegd worden; de kosten zouden in de maand vier duizend zeven honderd en zes-
tig gulden bedragen (2),
Terstond na 'sPrinsen dood, beproefde parma langs eenen minnelijken weg de Veree-
nigde Gewesten tot onderwerping aan den Koning te brengen. Maar mögt de moord, aan
ORANJE gepleegd, aanvankelijk schijnen den doodsteek aan de zaak des Vaderlands te
hebben loegebragt, weldra echter voerde hij, gelijk alle dergelyke daden, welke even
onstaatkundig als misdadig zijn, den volksgeest, van welken de Prins slechts de verper-
soonlijking geweest was, tot heviger beweging op; en daar deze wandaad als een ge-
(1) bok, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. 11. B. XIX. bl. 454. v. reyd, Nederl. Gesch. 13. III. bi.
51. HOOFT, Nederl. Ilist. B. XX. bl. 910, 911.
(2) van wijn op wagenaar, St. VIII. bl, 2L
-ocr page 124-volg beschouwd werd van filips schandelijke belofte eener rijke belooning aan dengenen, 1584—
welke hem den Prins, hetzij levend of dood, leveren zoude, zoo vermeerderde zij de
staalkundige vyandclijkheid door een verhoogden persoonlijken afkeer van den Spaan-
schen Monarch. Al de pogingen van parma., de Staten door de schoonste beloften,
de Hoofden der Unie door schitterende aanbiedingen, en zelfs de Prinses-We-
duwe met haar gezin door de voordeeligste uitzigtcn te winnen, leden dan ook schip-
breuk, en hem bleef niets anders over dan de wapenen, wilde hij zijn doel bereiken.
Reeds lang had hij getracht vasten voet aan de Schelde te verkrijgen, dewijl hij hoopte
van daar uit gemakkelijk die rivieren en grachten te zullen bedwingen, langs welke
voortdurend levensmiddelen naar Gent, Brussel, Antwerpen en Mechelen gevoerd wer-
den; en stroopte dan zijne ruiterij op het platte land in de onmiddellijke nabijheid dier
steden, zoo kon het niet missen, of zij zouden uit gebrek aan leeflogt, zich weldra
aan hem onderwerpen. Zonder eene gestrenge blokkade echter was Antwerpen niet af te
sluiten; maar gelukte dit, en geraakte die stad in het bezit der Spanjaarden, dan zou zulks
niet alleen den val van Mechelen, Gent en Brussel ien gevolge hebben, maar ook de han-
den ruimer laten, om met kracht de Noordelyke Gewesten te beoorlogen. Het besluit,
niet alleen Antiverpen, maar te gelijken tijde, als 't ware, Gent, Brussel en Giechelen
aan te tasten, hetwelk parma, na de voor- cn tegenbedenkingen zijner Bevelhebbers in
een krijgsraad te Doornik gehoord en overwogen Ie hebben, onherroepelijk had geno-
men, was dat, waarop de Prins van oranje den Burgemeester en Geheimschrijver van
Antwerpen opmerkzaam had gemaakt (1). St. aldegosde stelde derhalve terstond bij
zijne terugkomst aan de Vroedschap voor, »den Blaauwgarendij/c van het punt,
waar de Schelde zich in drie armen verdeelt, lot aan het hooger liggende land van
Bergen met den grond gelijk te maken, omdat het water van Zierikzee en het Ha-
ringvliet, hetwelk juist op dat punt aanstroomt, naar allen schijn bij den vloed genoeg-
zame dieple zou geven voor de vloot tot het ontzet bestemd, zoodat zij over of door
den Koiiwensteinschendijk tot voor de poort van Antwerpen zou kunnen komen; ter-
wijl men zich van de Hollandsche en Zeeuwsche schepen zou bedienen, om den vij^
and van den dijk te houden en hem te verhinderen er schansen op Ie werpen." Het
doeltreffende en noodwendige van dezen maatregel werd door de Vroedschap erkend, en
de Burgerhoplieden zelfs gaven hunne toestemming lot het doorsteken van den
Blaauwgarendijk. Doch het Vleeschhouwersgild verklaarde zich er ten stelligste tegen,
omdat daardoor een stuk weiland onder water gezet zou worden, op welk jaarlijks twaalf
duizend stuks rundvee vetgeweid werden; ook beweerde het, dat parma noch iemand,
wegens den sterken stroom, in slaat zou zijn de Schelde te stoppen. Wat st. aldegohde
(1) Zie hiervoor bl. 9U.
-ocr page 125-120 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
1584—hiertegen mögt inbrengen, hoe zeer hij de noodzakelijkheid van zijn voorstel aantoonde,
de Vleeschhouwers bleven bij hun gevoelen en bragten zelfs de Burgerhoplieden aan
het wankelen, zoodat deze eerlang verklaarden, dat zij iedere poging, den bewusten
dyk door te steken, met geweld zouden beletten. Nu sloeg st. aldegonwe voor, om dan
ten minste op het punt, waarde KouwensteinschencUjhdQngvooim Scheldedijkx^i^^
sterke schans op te werpen en dien dijk zeiven door te steken. Maar Hendrik tseraarïs ,
Heer van Koiiwenslein^ welke dit voorstel met nadruk ondersteunde, haalde zich daardoor
derwijze den haat van diegenen op den hals, welke aldaar landerijen bezaten, dat hij,
uit vrees voor hunne wraak, de stad ontvlugtte en uit misnoegdheid tot parma over-
giog, wien hij, door zijne naauwkeurige kennis van de geheele omstreek, tijdens de
belegering groote diensten bewees. Zoo verhinderde het eigenbelang van eenige bekrom-
pene lieden het uitvoeren van een maatregel, welke het bloed van duizenden gespaard,
en misschien het voornemen van den vijandelijken Veldheer geheel verijdeld zou hebben.
Antwerpen^s belegering is eene der merkwaardigste, van welke de geschiedenis gewag
maakt, zoo wel om de hooge belangrijkheid van de plaats zelve, den langen duur
des belegs, en de verbazende inspanning van krachten, welke dit aan beide zij-
den kostte, als om de gewiglige gevolgen. De stad telde op dat tijdslip vijf en tach-
tig duizend, naar anderen, negentig of honderdduizend inwoners, en, ondanks de ge-
ïedene rampen en ontzettende verliezen, was haar nog een aanzienlijk gedeelte van
den vroegeren bloei en luister overgebleven. Naar de zijde van Braband werd zij door
muren, grachten en tien bolwerken, en naar den kant van Vlaanderen door de Schelde^
welker beide oevers met eene lange rei van sterkten en schansen bezet Avaren, tegen
vijandelijke ondernemingen beschermd, waar tegen zij nog te meer zou verzekerd zijn,
indien men den raad van oranje, ten aanzien υάτι den Βlaaiiivgarendijk, had opgevolgd.
Eene moedige burgerij scheen daarenboven aan eiken aanval, hetzij van honger of van
de Avapenen, het hoofd te zullen bieden.
De Spaansche krijgsmagt, onlangs met drie afdeelingen versterkt, rukte uit Doornik
op. Een deel er van legerde zich om Gcnt^ Dendermotide, Brussel eo Giechelen, ten
einde aan deze sleden, naar parma's plan, door het opwerpen van schansen en batte-
ryen aan de riviertjes en vaarten, alle gemeenschap met Antwerpen^ het middel-
punt dezer krygsonderneming, te beletten. De hoofdmagt, welke uil tienduizend man
voetvolk en zeventienhonderd ruiters bestond, was bestemd, Aulwerpen van alle zijden
in te sluiten. George basta werd met eenige kornetten ligle Albanesche en Italiaan-
sche ruiters afgezonden, om de dijken en paden van Braband te bezetten. Roubaix
en BILLY vatten post met vier duizend vyf honderd man te voet en acht kornetten rui-
terij aan de Schelde aan de Vlaamsche zijde. Graaf pieter erhst van Mansfeld
en den dapperen mondragow werd de Schelde-oeycr aan de zijde van Braband toe-
vertrouwd. Beide trokken met drie duizend voetknechten en vier kornetten ruiters
\
\
-ocr page 126-DES VADERLANDS. 915
de Schelde over, zonder dat de Anlwerpsche schepen dit verhinderen konden, achter 1584—
Antwerpen om en sloegen zich neder te Slabroek. Parma zelf bezette, na het op-
werpen van eene schans te Kallo in het Land van Waas, tegenover St. Bernard by
Kalbeek den derden van Hooimaand eene verschanste legerplaats, en vestigde zijn hoofd-
kwartier in het dorp Beveren, dat insgelijks verschanst werd. Hij had inzonderheid zijne
aandacht op de Neder-Schelde gevestigd, die Antwerpen met de zee verbindt en langs
welke, zoo lang zy open was, de stad door de Bondgenooten van krijgsvolk en voorraad konde
voorzien worden. Onder de schansen en sterkten, welke dit gedeelte der rivier beheersch-
ten, waren die te Lillo en het tegenoverliggende Liefkenshoek de voornaamste. Hadden
de Spanjaarden deze beide punten in bezit, zoo konden zij de schepen uit Zeeland
beletten naar de stad op te zeilen. Uit dien hoofde werd dan ook door de Antwer-
penaars Lillo versterkt, en aan het oog niet geheel voltooide Liefkenshoek met kracht
gewerkt, hetwelk met achthonderd man, onder bevel van den dapperen Hopman jan
pettin, bezet Avas, toen het door de roubaix met vyfduizend man werd aangetast. Na
een hevig doch vruchteloos bombardement, kwam parma zelf voor de sterkte en nam
Jiaar, juist op den dag van orakje's vermoording, stormenderhand in. Minder gelukkig
was MOKDRAGON voor Lillo. De bezetting, aanvankelijk slechts tweehonderd man, werd
nog te goeder uur met een vaandel Franschen onder Hopman gauw, en vier vaandels
Schotten onder den Overste balfour versterkt. Met zooveel dapperheid en beleid
verweerde zij zich, dat de vijandelijke Bevelhebber, na drie weken te vergeefs al zgne
krachten te hebben ingespannen om haar te bedwingen, op last van parma , het beleg
opbrak, waarin hy tweeduizend man verloren had, hetgeen niet te verwonderen was,
daar de belegerden in tien dagen tijds meer dan vijftigduizend ponden buskruid ver-
schoten hadden. . Parma bezette de kasteden van Lillo, Kouwenstein, Ordam, den
Blaauwgarendijk en eenige andere dijken, om zoo veel mogelijk de vaart op de Schelde
te beletten. Nu gaven de Antwerpenaars wel verlof tot het doorsteken van den Blaauw-
garendijk , maar het was te laat, daar parma alle toegangen derwaarts bezet hield, zoodat
de schoonste kans, Antwerpen en geheel Braband voor de Staten te behouden, schandelik
verkeken was. Tot verdediging hunner schansen, ontboden zij, onvoorzigtig, de bezet-
ting uit Herenthals, hetwelk natuurlijk terstond door de Spanjaarden betrokken werd.
Bij het binnenreden zeide mokdragon : w Men kan wel merken, dat de Prins van
Oranje er niet meer w."
Parma had thans het oog inzonderheid op Dendermonde gevestigd, eenigzins het mid-
denpunt tusschen de vier groote steden, welke hij in dien tijd hield ingesloten. De
bezetting bestond uit drie of vierhonderd man, doch misnoegd daar zij sedert maanden
geene soldij had ontvangen, weshalve de Overste rijhove naar Delft was vertrok-
ken, om tot dat einde gelden van de Staten te verwerven, terwijl hij het opper-
bevel tijdelijk aan den Heer van Morlaigne had opgedragen. Nadat er een bres van
II ï Deel. 1 Stuk. 16
-ocr page 127-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1584—negentienhonderd voet in den muur geschoten was, liepen de Spanjaarden slorrn
drie uren achtereen, en maakten, doch met een aanzienlijk verlies van volk, zich
meester van een bastion. De bezetting gaf echter den moed niet opj maar toen parma
17 V, de Dender, uit welke de grachten om de stad haar water ontvingen, had laten aflei-
maand ' burgery gedwongen, zich by verdrag over te geven. Voor Gent,
1584 waaraan reeds alle gemeenschap met het overige Vlaanderen ontnomen was, werd nu
ook, sedert het bezit der Spanjaarden van Dendermonde, de gemeenschap met Ant-
werpen afgesneden. Twee dagen daarna veroverde ρα,κμα. de schans by Willebroek,
en rukte toen naar Vilvoorden, hetwelk hem de laffe Bevelhebber bgna zonder slag
of stoot overgaf, tot groot nadeel van Antwerpen, welks gemeenschap te water met
Brussel daardoor gestremd werd. Inmiddels hadden ook de Spanjaarden onder de roubaix
aan de Vlaamsche Izijde hunne veroveringen voortgezet, en den dertienden van Oogst-
maand de Boerensehans op den oever van de Schelde, schuins tegenover/ί^α/ίοο, bemag-
tigd. Zij werd hun Avel weder ontnomen, maar daarentegen wierpen zij, iets verder
naar Antwerpen, eene andere en sterkere op, yvelke zij de Boerinnenschans noemden. In
een gevecht, hetwelk bij deze gelegenheid voorviel, sneuvelde aan de zijde der Neder-
landers de dappere Schotsche Overste gordon, en het dorp Oosterweel ging in de
vlammen op.
Vol vertrouwen op de gunstige ligging en de sterkte hunner stad, hadden de Ant-
werpenaars in den beginne de bewegingen der Spanjaarden gerust gadegeslagen. Thans
echter vingen de doortastende maatregelen van parma aan, hunnen overmoed te leeni-
gen, en het werd st. aldegowde gemakkelyker, hen tot het beramen van doeltreffende
middelen ter verdediging en bescherming te bewegen. Daar deskundigen beweerden,
dat tot behoorlijke verdediging der stad tachtig vaandels voetvolk en zestien kornetten
ruiters gevorderd werden, zond men naar Engeland, Frankrijk en elders om krijgsvolk
te werven. Ook werden nu de dijken bij Saftingen doorgestoken, hetgeen het
Land van Waas geheel onder water zette. De prijs van het koren was tot nog toe in
Antwerpen niet gestegen, want in spijt van het Spaansche geschut uit de schansen
langs de oevers der Schelde, werd daarvan steeds voorraad uit Holland en Zeeland
aangevoerd, zoodat men het verbruik, dat jaarlijks driemaal honderdduizend Vier-
tels, elk van honderd tien pond, berekend, daardoor genoegzaam verzekerd achtte.
Doch toen de Raad, ten gevolge van deze gemakkelijke Avijze, zich van koren te voor-
zien , een bepaalden prijs daarop stelde en het opleggen verbood, werd de aanvoer
geringer, daar men minder uitzigt had op winst, waardoor de voorraad spoedig aan-
merkelijk inkromp. Het gebeurde wel, dat de schippers zich willens door de Spanjaar-
den lieten nemen, of hunne lading voor geld den vijand leverden, welke dan de sche-
pen ten oorlog toerustte. Frederik giawbelli van Mantua, een even braaf man als
schrander hoofd, sloeg een middel voor, om de stad, ten minste twee jaren lang, van
DES VADERLANDS. 125
levensmiddelen Ie voorzien. Men moest, meende hij, aan eene Vereeniging van eerlijke 1584—
1587
burgers de volle opbrengst van den omslag eens honderdsten pennings in handen geven.
Daarvoor zou zij in Holland en elders, op wekelijksche levering, voor zes en dertig
tonnen gouds aan mondbehoeften koopen, een vierde in gereed geld, drie vierde over
twee of drie maanden te betalen. Dezen voorraad moest men den gegoedsten inwoners
in bewaring geven, welke op dit pand de inkoopspenningen zouden voorschieten, die
zij met de verhoopte Avinst terug te wachten hadden, wanneer de Vereeniging een
deel van den voorraad te gelde maakte; terwijl zy daarenboven nog het voordeel hadden,
steeds voor zich en hun gezin van genoegzame levensmiddelen verzekerd te kunnen
zijn. Maar deze voorslag, hoe doeltreffend hij ook scheen te zijn, leed schipbreuk op
den bekrompen koopmansgeest en de inhaligheid van velen, >velke hel geld moesten voor-
schieten. De Regering Λvas derhalve genoodzaakt zich te bepalen tot het uitvaardigen van
een bevel, dat elk zich voor geruimen tijd van levensmiddelen voorzien moest. Dit werd
echter niet opgevolgd; de schamele gemeente was er niet toe bij magte, en de ryken
voorzagen zich zeer spaarzaam, uit vrees, dat men in lijd van gebrek, hun voor-
raad voor de behoeftigen zou bezigen. Eenigen meenen, dat men door dit gebod be-
oogde, de armen ter stad uit te drijven. Onder de uitstekende diensten, welke giaotbelu
in de belegering van Antwerpen bewezen heeft, was ook deze, dat hy uit groene krui-
den een zeer goed zout wist te trekken, welke uitvinding den burgers uitmuntend is
Ie stade gekomen.
Sinds het overgaan van Dendermonde, w^aren door de Spaanschen alle wegen van
toevoer naar Gent gesloten geworden. Met iederen dag werd het gebrek grooter in
deze volkrijke stad, waar men zeven en dertig duizend huizen telde, en de schrikkelijk-
ste hongersnood scheen onvermijdelijk, daar geen ontzet te wachlen was. Brahand
toch moest geheel op zijne eigene verdediging bedacht zijn; het belegeren van de
schans op de Velmve eischte al de krachtinspanning van Holland en Zeeland; en de
onderhandelingen met Frankrijk gaven nog weinig hoop op eenen goeden uitslag.
Ondertusschen riep de menigte om brood. Eindelijk was er geen ander middel,
üiu zich uit den nood te redden, dan met parma overeen te komen. In de leger- j-y
plaats te Beveren werd spoedig een verdrag op deze voorwaarden gesloten; »Gent Herfst-
maand
keert onder het gezag des Konings lerug, welke zich verbindt, de inwoners bij hunne 1584
oude voorregten en herkomslen te handhaven. Alle Geestelijken, Kerkvoogden, Colle-
giën, Kloosters, en uitgeweken Burgers zullen hunne goederen lerug ontvangen. De
Hervormden zullen verlof verwerven, nog twee jaren in Getit te blyven, len einde
hunne goederen te gelde te kunnen maken, ten ware zij verkozen tot de Katholyke
godsdienst over te gaan, welker uitoefening uitsluitend veroorloofd blpt. Aan pabma
zullen zes burgers als Gijzelaars worden uitgeleverd, om, achtte hij het noodig, hen
ter straffe te dagen, doch aan drie van hen wordt reeds voor 's hands levensbehoud
16*
-ocr page 129-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
toegezegd. De stad zal tweemaal honderdduizend gouden kroonen opbrengen, bij
hoofdelijken omslag van alle inwoners te heffen. De wederzgdsche gevangenen, en
onder hen de Heer van Champigni, worden in vrijheid gesteld." Drie duizend Walen
bleven tot bezetting der stad, in welke αιίΑΚΡίακι als Bevelhebber werd aangesteld.
Om der inwoonderen geest van onafhankelijkheid te beteugelen, liet parma. het omver-
gehaalde slot weder opbouwen. Thans was na eene zestienjarige worsteling, geheel
Vlaanderen, behalve Oostende, Sluis, ter Neuze en eenige andere schansen, onder de
Spaansche heerschappij teruggekeerd. Hoe groot parma^s vreugde was over de verove-
ring van Gent, en welke waarde hij daaraan hechtte, bewyst zyn verslag er van aan
den Koning. »Bij geene mijner ondernemingen in België,^^ dus eindigt zijn berigt,'
»heb ik de werking der Goddelijke genade meer ondervonden, dan bij het innemen
van Gent, hetwelk niet alleen op zich zelf eene gebeurtenis van het grootste gewigt
is, maar nog gewigtiger gevolgen hebben zal." Sommigen weten, doch zeer ten on-
regte, het verlies van Gent aan de zorgeloosheid van de Staten van Holland; en de
Baljuw van Sluis, een Vlaming, welke dit luide verkondigde, werd deswege bij de Al-
gemeene Staten aangeklaagd en van hen zijne afstelhng geëischt. Holland had, veel-
meer , al gedaan wat het vermögt, om Gent te redden, en dat dit mislukte, moet,
naar het schijnt, hoofdzakelijk aan het gebrek van een beproefd Legerhoofd te water
en te Land worden toegeschreven. De meeste Hervormden, zelfs vele Roomsch-
gezinden verlieten Gent en vestigden zich, even als onlangs eenige der rykste
burgers van Antwerpen, in Holland en Zeeland. De Spanjaarden hadden deze
beide gewesten ontruimd, en in de overige Noordelijke Nederlanden werd de krijg
slechts flaauw voortgezet. Terwijl Zutphen nog steeds door de Hollanders was ingeslo-
ten, poogde VERDUGO zich door verraad van Kampen meester te maken. Aan het
hoofd van achthonderd man rukte hij derwaarts, doch zijne handlangers aldaar werden
ontdekt, aan een ^paal gewurgd en voorts verbrand. Onverrigter zake naar Steemvijk
teruggekeerd, trachtte hij den zevenden van Wijnmaand met zes- of zevenhonderd man,
bij mistig weder en het openen der poort, Hasselt te verrassen. Reeds waren éenigen
tot binnen de hamei gedrongen, doch vonden de burgerij op hare hoede, waarop zy
zich naar Meppel terugtrokken. In Gelderland hadden de Spanjaarden zich van de
sloten te Balgoijen en Winsen meester gemaakt. Hun aanslag op Nijmegen echter
mislukte. Den zesden, anderen schryven den zestienden, van Slagtmaand beklommen
zij, bij het aanbreken van den dag, de muren der stad, en eenigen van hen geraakten
er binnen; maar de bezetting, ondersteund door de burgerij, noodzaakte hen met een
verlies van zes en negentig man af te trekken. Daar men er geen gevangen had ge-
nomen, bleef het geheim van den toeleg, in welken naar allen schijn sommige burgers
betrokken waren, bedekt. — Een tijd te voren waren veertien oorlogschepen, elk met
honderd koppen bemand, van Duinherhen onder zeil gegaan, en daar men vermoedde,
1584-
1587
m
dal zij het op het Noordelijk gedeelte van Holland gemunt hadden, bezetten terstond 1584—
de Bevelhebbers en de sleden van VFesi-i^ne^/^ajirf, hiervan verwittigd, de gevaarloopende
plaatsen en hielden naauwkeurig wacht, zoodat de Duinkerkers zich in hun plan ver-
ijdeld zagen. Daar de vijand uil het platte Land van Breda y de Meijerij van ^sllerto-
genbosch, Overijssel, Drenthe en het graafschap Zufphen veel voordeel trok, verboden
de Algemeene Staten, bij openbare geschrifte, niet alleen het wonen in een aan-
zienlijk gelal dorpen in deze oorden, maar gaven zelfs bevel aan het krijgsvolk,
verscheidene kerspelen te verwoesten, heigeen met zoo veel gestrengheid werd
ten uitvoer gelegd, dat er hevige klagten over vielen, en het gebod eerlang moest
ingetrokken worden.
Middelerwyl werden in Anlwerpen de verdedigingsloebereidselen voortgezet met eenen
ijver, welke vermeerderde naar mate het gevaar dreigender werd. Dringend riep men
nogmaals de Bondgenooten tot bystand op, en zg schenen nu daaraan gehoor te willen
leenen. De Staten van Holland en Zeeland beseften, vooral na het verlies van Dender-
monde. Vilvoorden en Gent, meer dan ooit de hooge noodzakelijkheid daarvan, Z.ij
ontboden den Graaf van Hohenlo uit Gelderland, om zich naar Zeeland te begeven, van
daar een wakend oog te houden op hetgeen in Braband gebeurde, en tot het ontzet van
Antwerpen de behulpzame hand te bieden. Aan Hohenlo, welke met 's Prinsen
dood uit zijne betrekking als ORA.TiJE's Luitenant-Generaal ontslagen was, werd nu,
door Graaf maurits en den Raad van State, het krijgsbevel onder den titel van Al-
gemeen Veldoverste legen eene wedde van vijftienhonderd, of ten hoogste twee dui-
zend gulden in de maand opgedragen. Hohenlo vertrok nu onmiddellijk naar
Zeeland, en van daar naar Bergen op Zoom, hetwelk van een grooten voorraad
mond- en krijgsbehoeften voorzien was, doch gevaar liep den Spanjaarden in han-
den gespeeld te worden. Toen de Bevelhebber der stad, de Overste bierwoud, be-
speurde, dat zijn verraderlijk voornemen was uitgelekt, liep hy tot den vijand over.
De Heer van Marquette werd in zijne plaats aangesteld, en de veste merkelijk versterkt.
Kort daarna toonde de bezetting van Oostende zich ook genegen met parma, avelke
haar de uitbetaling van acht maanden soldij beloofde, te onderhandelen. Maar het ge-
lukte den Admiraal treslong, sinds Zomermaand Bevelhebber der stad, de muitelin-
gen met de voldoening eener maand soldij te vreden te stellen, hen vervolgens te ver-
wijderen, en door anderen te laten vervangen.
Ondertusschen verdubbelde parma zijne pogingen tegen Antwerpen, Eene algemeene
Averkzaamheid heerschte aan beide zijden, alle krachten waren in beweging tot behoud
of tot ondergang der bedreigde stad, welke niet alleen al de oplettendheid der Neder-
landers , maar die van bgna geheel Europa lot zich getrokken had; velen zelfs hielden
zich overtuigd, dat de uilslag van het beleg, het lot van al de Nederlanden zou be-
slissen. Noch de sterkten, door den Spaanschen Veldheer aan de oevers der Schelde
125
126 ALGEMEENS GESGHIEDENiS
opgeworpen, noch zijne gewapende vaartuigen, konden het doorvaren der Hollandsche
en Zeeuwsche schepen beletten, en toch hing het welgelukken zijns plans geheel van
het sluiten dier rivier af; want zoolang der stad deze groote weg van toevoer over-
bleef, was er aan hare verovering niet te denken. Er moest derhalve een ander mid-
del gevonden worden, en nu ontwaakte in parma het stout ontwerp eene brug over
de Schelde te leggen. Daar deze rivier, zelfs op het naauwste punt, nog tweeduizend
vijfhonderd voet breed en zestig voet diep was, als ook uithoofde van den feilen stroom,
kon aan eene brug op palen niet gedacht worden; men moest zich alzoo tot eene schipbrug
bepalen, ofschoon ook dit nog met vele zwarigheden verbonden was. Het geschiktste punt
daartoe werd bevonden tussclien het dorp Kalloo op de Vlaamsche, en het dorp Or-
dam op de Brabandsche zijde, waar de Schelde het smalste was. Het eerste wat men
nu verrigtte, was het aanleggen van twee hoofden ter verdediging van de brug; het
eene, aan den kant van Kallooy werd Santa Maria, het andere, aan den tegenoverg«-
stelden oever, San Felipe genoemd. Bovendien werd er naar de zijde van Antwerpen
een groot aantal schansen opgeworpen. Onder schier onoverkomelijke zwarigheden,
en met onberekenbare geldelijke opoiTeringen werd, na eenen onverzwakten arbeid
van volle zes maanden, de brug voltooid; een reuzenwerk indedaad, hetwelk geheel
Europa verbaasde, zoo dat velen zeifs waanden, dat de Spaansche Veldheer in zijn
werk door bovennatuurlijke hu][) was ondersteund geworden, terwijl anderen, vooral in
de Nederlanden ^ beweerden, dat de Booze Geest in eigen persoon er de hand aan ge-
leend had. De brug bestond uit twee en dertig pleiten of platboomde vaartuigen, lig-
gende tusschen twee hoofden van paalwerk, hetwelk aan de Brabandsche zijde negen-
honderd, en aan de Vlaamsche tweehonderd voet in de Schelde reikte, en aan elk einde
verbreedend op eene schans uitliep, vier en vgftig voet lang en veertig voet breed, zoodat er
zich wel vijftig man in bewegen konden, met vier stukken geschut beplant. Iedere pleit
was vijftig voet breed, aan de naasthggende door zware kettingen en kabels verbonden,
en bovendien door twee ankers aan den voor- en achtersteven vastgelegd. Over al de plei-
ten lagen balken en eene bevloering van planken, en vormden alzoo eene volkomene
brug, door dezelfde schotvrije blinden als bg de paalwerken gedekt. Iedere schuit
was van twee stukken geschut, vier matrozen en dertig soldaten voorzien. De geheele
brug en de schansen, aan hare beide einden opgeworpen, telde niet minder dan twee
en negentig vuurmonden. Om de brug tegen een eersten aanval te dekken, waren er
vlottende of dryvende buitenwerken aangebragt. Op omstreeks vijfhonderd voet van
iedere zijde der brug, lag een houten werk op de wijze van een vlot vervaardigd,
hebbende eene lengte van twaalfhonderd twee en vijftig voet en bestaande uit twee en
dertig kleinere platte vaartuigen, met puin gevuld en rustende op een groot aantal
ledige tonnen; de schuiten waren voorts door middel van lange ankertouwen aan elkander
vastgemaakt, welke echter niet strak getrokken waren, maar vrije speling lieten, opdat
1584--
1587
DES VADERLANDS. 915
<le schuiten met de kabbelinff des waters heen en weder mogten schommelen, weshalve 1584—
dit werk de Zwemmers werd genoemd. Over de gansche rij waren verder slormpalen
niet yzeren beslag aangebragt, welker punten gekeerd stonden naar de vaartuigen van
deze of gene zijde op- of afzeilende. Daarenboven lagen ook nog, Ier wering van alle
schepen, overal gewapende galeijen en aan beide oevers batterijen, die met meer dan
honderd stukken beplant waren. Toen het reuzengevaarte geheel voltooid was (den
laalsten van Sprokkelmaand Vijftienhonderd vijf en tachtig), werd het onder het gebul-
der van het geschut en een oorverdoovend vreugdegejuich door de Spanjaarden bezet;
en PARMA dankte knielend, ten aanzien zijns geheelen legers, den Almagtige, dat Hg
hem in zijn werk ondersteund had, en beval het aan in Zijne heilige bescherming.
Ondertusschen was velen Antwerpenaars, welke vroeger de afsluiting der Schelde als
eene onmogelgkheid beschouwden, de vrees om het hart geslagen, sinds zij be-
speurden, dat de brug over de rivier meer en meer der voltooijing naderde. De
stad had echter eene aanzienlijke versterking onder de teligky ontvangen, en deze
Bevelhebber liet aan den Scheldedijk bij Borgt, waar de Spanjaarden dien hadden
doorgestoken, eene schans aanleggen, om hun voor het vervolg de vaart aldaar te
beletten. Ook was, door onafgebroken toevoer, zoolang de brug nog niet voltooid
was, aan gebrek van mondbehoeften nog in lang niet te denken. Niettemin begonnen i»aand
eenige welgestelde burgers te spreken, met paäma te onderhandelen, hetgeen eene
geweldige beroering onder het volk verwekte. Zij werden ten raadhuis ontboden, in
hechtenis genomen en tot eene boete van eenige duizenden guldens veroordeeld. Er
werd tevens op verbeurte van lijf en goed verboden, van overgave te spreken, en van
de schutterij vorderde men een eed, dat zij nimmer aan eenen vrede met den
Koning van Spanje zou denken, ten ware daartoe door de Algemeene Staten besloten
wierd. Hiermede echter was de rust in Antwerpen niet hersteld, hetwelk veeleer een
treurig tooneel opleverde van verwarring en tweedragt. Burgerhoplieden, Wijkmeesters,
Overlieden der gilden, allen wilden in zaken van regering gekend en geraadpleegd
worden. St. aldegonde, ondanks al zijne bekwaamheden, vermögt niel hen lot rede
te brengen, en zijne best doordachte maatregelen faalden, daar zij door zoovelen
moesten beoordeeld worden, dat meestal de zaak niet meer uitvoerbaar was, wan-
neer zij er hunne toestemming aan gegeven hadden. Soldaten noch matrozen kenden
lucht of gehoorzaamheid. Zelfs twee Engelsche HopHeden, ontdekte men, waren
in verstandhouding met parma en spoorden hun volk tot opstand aan. De Spaansche
Veldheer trachtte uit dezen toestand en den strijd der gevoelens voordeel te trekken.
Schriftelijk vermaande hij de burgerij, zich met den Koning te verzoenen, bekleedde
zijnen raad met schoonschijnende redenen en beloften, terwijl hij levens de treurige ge-
volgen schetste, welke eene lange weerspannigheid onvermijdelijk hebben zoude. De
Vroedschap betuigde in even heusche en verpligtende bewoordingen, »dat de Hertog,
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
aanzien van de oorzaken, om welke tle Nederlanders de wapens hadden opgevat,
geheel in dwaling verkeerde; overmoed noch ligtzinnigheid had hen daartoe gedre-
ven, en evenmin had de Prins van Oranje hen er toe verleid; de verdrukking der
oude Regering alleen en de onmenschelyke wreedheid der bewindslieden waren de oor-
zaken der beroerten. Zij begeerden niets vuriger dan den vrede, welke ook spoedig
zou tot stand komen, wanneer zij alleen met den Hertog moesten onderhandelen, wiens
uitstekende hoedanigheden zij naar waarde wisten te schatten; doch het was hun be-
kend, dat hij de vrijheid niet had, de uitoefening der Hervormde eeredienst te bewil-
ligen , want de Koning was te zeer de slaaf van den Paus en des geloofsonderzoeks,
dan dat hg het zou durven wagen, aan zijne Christenonderdanen datgeen te veroorlo-
ven, wat de Paus zelf en de Italiaaosche Yorsten zonder bezwaar den Joden en Turken
vergunden. Voorts gaf men nog onderscheidene andere redenen aan, welke beletteden
in 's Hertogs voorstel te kunnen treden. Parma's antwoord hierop zond de Vroedschap
IO 'V.
Win- naar Holland aan de Algemeene Staten, zonder hem verder te schrijven, om 's volks
1584 ^ict op te wekken, zoodat het by het wisselen dezer brieven bleef.
Ondertusschen drong st. aldegonde bij de Algemeene Staten op het zenden eener ver-
sterking van krijgsvolk aan, om den vijand de veroverde schansen te ontnemen en hem
in den voortgang zijner werken te belemmeren. Toen dit niet geschiedde, vaardigde hij
bode op bode, en nog in Wintermaand den Heer de teligny πάμ Zeeland hï, om de Sta-
len van dat gewest aan te sporen, indien zij al tot geene onderneming van buitengewoon
gewigt konden besluiten, ten minste met hunne vloot een aanval op de schans te Ordam
te beproeven, of wel door deze schepen, ondersteund door de bezetting van Lillo, de
sterkten op den Kouwensteinschen dijk te laten aantasten. De teugtïy echter had het
ongeluk, na een hevig gevecht bij de brug van parma , in 's vijands handen te vallen;
een groot verlies voor de belegerden, aan welke deze dappere jonge man reeds zoo vele
gewigtige diensten bewezen had. Hij werd in Gent^ vervolgens op hel kasteel te Door-
nik vele jaren gevangen gehouden, en toen legen Spanjaarden uitgewisseld. Hopman
PROP werd in zyne plaats naar Zeeland gezonden, en wist zooveel bij de Stalen,
te Middelburg vergaderd, te bewerken, dat men, met overleg en onder goedkeuring
van den Graaf van Hohenlo, tot het ontzetten van Antwerpen besloot. Maar het uitvoe-
ren van dit besluit werd, onder voorwendsel, dat alle scheepsbevelhebbers de onder-
neming voor ondoenlyk verklaarden, van lijd tot tijd verschoven, en de geheele winter
ging voorby zonder dat er iets werd uitgerigt (1).
De Algemeene Staten vertroostten steeds st. aldegöhde met het uitzigt op hulp van
(1) carnero, IlisL d. l, gnerras civiles, Lib. VI. p. 184—188. strada, de Bello Belg. T. 11,
Lib. VI. p. 338—371. campana, della Guerra di Fiandra, T. 11. p. 51—61. bektivoglio,
Nedeii. liisU bl. 368—385, le petit, Chron, d. Holl Τ. II. Liv, Xlll. p. 498—504. ciiappüys,
Frankrijk. Kort na den dood van ahjou , hadden zij de Heeren Antonie de lalaing , ^
de la mouillerie en jan de asseliers derwaarts gezonden, om Koning Hendrik. III de
heerschappij over de Nederlanden aan te bieden, op gelyke voorwaarden als zijn broe-
der haar aanvaard had. Het Fransche Hof was echter weinig daartoe genegen, en den
gezanten werd zelfs niet vergund, hunnen last te ontvouwen. Doch toen na oranje's ver-
moording, de Stalen bij hun aanbod de bede voegden, dat het den Koning mögt behagen
eenen bekwamen Veldheer naar de Nederlanden te zenden, om 'sPrinsen plaats te be-
kleeden, werden de gezanten minzaam door de Koninginne-Moeder ontvangen en ont-
vingen tot antwoord, dat de Heer d'espruneaux 'sKonings gevoelen den Stalen zou
bekend maken. Zij verzochten niettemin, dat de Koning, zoo spoedig mogelijk, zes
of zeven duizend man tot ontzet van Antwerpen en Gent wilde zenden, en beloofden
daarvoor Oostende en Sluis ten onderpand te zullen inruimen. DocVi zij ontvingen tot
bescheid, dat de Koning vastelijk besloten had zich niet in de Nederlandsche zaken Ie
mengen, vóór d'espruneaux van zyne zending zou teruggekeerd zgn. Men toonde zich
ook verwonderd, dat zy van Oostende en Sluis gewag gemaakt hadden, daar men in
het zekere onderrigt was, dat beide sleden, welke trouwens den Koning als een te
gering onderpand voorkwamen, en nog eenige andere aan de Koningin van Engeland
aangeboden waren, hetgeen de gezanten betuigden niet te kunnen gelooven. Voorts
verklaarde men, dat de Koning er niet aan dacht, de heerschappij der Nederlanden te
aanvaarden, indien Holland en Zeeland er niet onder begrepen waren. Te gelyk met
d'espruneaux kwamen de Nederlandsche afgevaardigden in ,Delft. In de Statenverga-
dering aldaar, den twee en Iwinligslen van Oogstmaand, verscheen d'espruneaux en
ontvouwde in korte woorden het doel zijner zending, namelijk, om de voorwaarden te
vernemen, op welke men zich met zijnen Meester wilde verslaan, terwijl hij tevens te
kennen gaf, dat hij van bijzondere lastbrieven aan de Staten van Holland en Zeeland
voorzien was. Den volgenden dag gaf elk gewest daarover zyn gevoelen te kennen.
Braband, Vlaanderen en Mechelen verklaarden zich gezind, den Koning van Frank-
rijk, mits hij hun vrijheid van godsdienst en handhaving der aloude voorregten be-
loofde, en thans den noodigen bijstand zond, al het gezag der vorige Landsheeren op
Ie dragen. De andere gewesten echter toonden weinig lust de onderhandeling voort te
Uist. gen. d. l, g. rf. Fl. Liv. VI p. 329—341. haraeus, ληηαΐ. lirab. T. 111. p. 366—371.
Historie d' Eerste Deel enz. bl, 508—521. bob, IHst. d. Nederl. Gort. D. 11. B. XIX. bl. 460—470.
487, 496—509. 523. v. meteren, Hist. d. Nederl Oorl. B. Xll. bl. 230 verso, 235. hooft,
Nederl. Hist. B. XXI. LI. 940-948, 951. B. XXII. bl. 958—969. van wijn op wagenaar, St.
Vlll, bl. 20—26. monteks en tross, Geschiedenis v. Antwerpen. Aanhangsel, St. I. Ook
het IVde Tijdvak, hoofdstuk 17. cubths, der Niederl. Revolutionskrieg·, S. 142—150. wien v.
coRviN wiEBSBiTZKY grootendcels volgt in de Tachtigj. Oorl. D. IV. bl. 7—47.
129
150 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
1584—zetten. B'espruweaux deed daarna afzonderlijk, in de Vergadering der Staten van Hol-
Τ
land, een genoegzaam gelijk voorstel als aan de Algemeene Staten, doch met de bijvoe-
ging: dat de Koning, zijn Meester, het bewind over Holland en Zeeland en de overige
Nederlandsche gewesten wilde aanvaarden in de hoedanigheid van Souverein, en er niet
enkel de Beschermheer van zijn. De zaak was van het uiterste gewigt; zelfs oordeelde
een Lid der Edelen, dat zij haars gelijken niet gehad had in belangrijkheid, sedert den
aanvang des oorlogs. Men besloot derhalve niet slechts al de Edelen, maar zelfs de
jongere zonen daarover legen den tweeden van Wijnmaand te beschrijven, wanneer ook
de gemagtigden van al de steden het besluit der Vroedschappen in dezen moesten in-
dienen. Daarenboven werd mede het gevoelen hierover gevraagd van den Hoogen
Raad, van het Hof van Holland, en van de Grafelijkheids-Rekenkamer. D'espruneaux
trok middelerwijl van gewest tot gewest, van stad tot stad, om er de bewindsmannen
voor zijnen Koning te stemmen, wiens genegenheid voor de Nederlanden hij verhief,
en om tevens, overeenkomstig zyn lastbrief, te onderzoeken, of oranje's dood derwgze
de Nederlanders had ontmoedigd, dat eene verzoening van hen met den Koning van
Spanje te vreezen was. Eenigen echter meenden dat de Koning van Frankrijk, althans
op dat tijdstip, weinig begeerte had naar de heerschappij der Nederlanden, en door
dit gezantschap slechts bedoelde te verhinderen, dat men zich in de armen van En-
geland wierp.
Er waren indedaad onderhandehngen met dat Rijk aangeknoopt, op het voetspoor
van oranje's staatkunde, welke steeds geweest was, met Frankrijk en Engeland te ge-
lijken tijde te handelen. Vóór de komst van d'espruneaux had Braband, welk het
meest bedreigd werd, van de Koningin elizabeth verlof gevraagd op haren naam in
Engeland geld te leenen en krijgsvolk te werven, en tevens haren invloed ter begunsti-
ging van de onderhandeling met Frankrijk ingeroepen. Zy had daarop te kennen ge-
geven, dat men van haar geen nieuwen onderstand behoorde te vergen, zonder haar
eenige plaatsen tot onderpand in te ruimen. Door de Waalsche en Duitsche Protes-
tantsehe gemeente te Londen werd echter eene som van negen duizend vyf honderd
gulden voorgeschoten, waarvoor de vijftien honderd man onder den Overste moryan ge-
worven waren. Ook de Staten van Holland, op dringende aansporing van 'sLands
Advokaat büys, en de Algemeene Staten hadden besloten, de onderhandehngen met
Engeland te hervatten. Beide zonden dan ook, terwyl de Fransche gezant ijverig voor
zijnen Koning werkte, joaghim ortel, voorheen Holland· s zaakgelastigde aan het En-
gelsche Hof, en jakob de grijze, vroeger Hoofdbaljuw van Brugge, naar Engeland,
Zij moesten der Koningin den toestand der Nederlanden voor oogen stellen, haar van de
24V. onderhandelingen met Frankrijk verwittigen, en om eenen onverwijlden onderstand van
mSd duizend man voetvolk, drie duizend ruiters en drie maal honderd duizend pond
i584 buskruid verzoeken, De Algemeene Staten waren genegen der Koningin daarvoor, naar
DES VADERLANDS.
keuze, eenige sleden in te ruimen, of schuldbekentenissen ten bedrage der voorgescho- 1584·--
tene gelden en bovendien de verzekering te geven, zonder hare toestemming, in geen ^^^^
verdrag met Spanje of eenige andere Mogendheid te treden. Ortel had daarenboven
van de Staten van Holland nog den bijzonderen last, te beproeven of en wat hij ten
gunste van Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht van de Koningin konde verwer-
ven. Het schijnt indedaad, dat zy meer genegen was zich met deze gewesten, dan met
de Algemeene Stalen te verstaan. Althans aan ortel, welke haar zijn bijzonderen last
van wege Holland, in het bijzijn alleen van den geheimschrijver walsingha.m, ont-
vouwde, gaf zij lol bescheid, dat zij genegen was eene aanzienlijke krijgsmagt onder
één bekwaam Veldheer over te zenden, en dat zij de belangen van Holland en der
drie andere gewesten boven die der overige Nederlanden zou behartigen, indien men
haar eenige versterkte plaatsen ter verzekering wilde afstaan. Daarentegen ontvingen
ORTEL en DE GRIJZE, als gelastigden der Algemeene Staten, een antwoord hoofdzakelijk
van dezen inhoud: »dat de Koningin niet konde besluiten lol het zenden van zulk
eene aanzienlijke krijgsmagt tegen den Winter, indien zij van de Staten geen anderen
waarborg konde verwerven, dan schuldbekentenissen, van welke zy nog vele onafgelosle
in handen had. Niettemin zou zy sleeds belang in de Nederlanden blyven stellen, en
ten blijke daarvan gezanten naar Boulogne afvaardigen, werwaarls de Stalen insgelijks
hunne gelastigden konden zenden, om met haar eene overeenkomst te sluiten, zoo het
onderhandelen met Frankrijk niet mögt slagen." De Algemeene Stalen, zoowel als die
van Holland in het bijzonder, waren echter voor als nog geenszins gezind, der Koningin
eenige steden in te ruimen. Derhahe bedankte men haar heuschelijk voor hare aanbie-
ding , doch sprak vooreerst niet verder over de voorwaarden, op welke zij gedaan was.
Intusschen was door Brussel, Gent en Mechelen sterk aangedrongen, de onderhande-
lingen met Frankrijk voort te zetten. De Leden van den Hoogen Raad, van hel Hof en van
de Grafelijkheids Rekenkamer van Holland hadden verklaard, en dit met redenen omkleed,
» dat zij eenparig van gevoelen waren, dat, ofschoon de overgift der Landen onder de magt
des Franschen Konings groot gevaar deed duchten voor hel verlies hunner vrijheid, voor-
reglen en geiegtigheden, echter de uiterste nood, waarin de Landen waren en nog
meer stonden te komen, eischle, om het verbond en de onderhandeling niet af te wij-
zen , en de Landen aan de Fransche kroon te voegen, onder zulke redelijke voorwaar-
den , als tot behoud van de ware godsdienst, verzekering van 'sLands vrijheid en voor-
regten best dienen." Zeeland had zich insgelijks ten gunste der onderhandeling met
Frankrijk verklaard. De redenen, met welke men de Algemeene en Hollands Staten
tot gelijke gedachten poogde te brengen, kwamen hoofdzakelijk hierop neder: »dat
Frankrijk niet lot handelen zou overgehaald worden, althans veel zwaarder voorwaar-
den bedingen, wanneer geheel Brahand en Vlaanderen in 'svijands magt gevallen wa-
ren , heigeen met rede te duchten was; dat men na de verovering dezer twee gewes-
151
sa
Upses
17*
-ocr page 137-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
ten de Spanjaarden weldra in Gelderland en Uirecht te wachten had; dat door den
dood des Prinsen van Oranje, Holland yan een Hoofd beroofd was, hetwelk men vol-
slrektelijk behoefde, om de Gewesten vereenigd en het krijgsvolk tot 'sLands dienst
genegen te houden; dat men zulk een Hoofd uit Duitsehland niet had te wachten; dat
Engeland zich ook te koel hield en, bij een onverhoopt overlyden van de Koningin,
in bystere verwarring zou storten; dat uit den voorslag van elizabeth, om de zaak
der Nederlanden in maatschap met Frankrijk te aanvaarden, duidelijk te bespeuren
was, dat zij hare eigene krachten wantrouwde; dat men uit dien hoofde gedrongen
werd, zijne toevlugt lot Frankrijk te nemen en den raad te volgen, door wijlen den
Prins zoo dikwerf gegeven. Frankrijk toch lag gereed, om den vijand den toevoer
af te snijden en den krijg op Waalschen bodem te brengen, ten minste dien van de
Hollandsche grenzen af te houden. De achtbaarheid des Konings van Frankrijk zou
kunnen bewerken, dat de Sondsche tollen afgeschaft werden. De godsdienst, welke
hij in zijn rijk gedoogde, zou hier niet van hem te vreezen hebben, veeleer zou hij,
de Roomschen als Spaanschgezinden mistrouwende, de Onroomschen tot ambten en rege-
ringsposten verheffen. Dat hij de steden den Spanjaard zou leveren, of de Nederlanden
tegen Milaan en Napels met hem zou verwisselen, was geenszins te wachten. Had hij het
eerste in den zin gehad, nooit zou hy geweigerd hebben, Oostende en Sluis te bezet-
ten; ook waren hem de Nederlanden veel gelegener dan eenige Staat in Italië, Som-
migen vreesden voor krenking van 'sLands vrijheden, doch hier toe zou, zoo hij dit
al voorhad, krijgsvolk vereischt worden, welk hij onmogelijk in alle sleden zou kunnen
leggen. In elk geval zou men nooit zoo veel dwang van hem Ie duchten hebben, als
door den Spanjaard gedreigd werd. Na zijn overlijden, zou daarenboven de kroon den
Koning van Navarre ten deel vallen, welke de Hervormde godsdienst beleed. Einde-
lijk, de hooge nood drong tot handelen met Frankrijk, zoo men Braband en Vlaan-
deren behouden wilde. De dankbaarheid, aan wijlen den Prins van Oranje verschul-
digd, zou gewis elk bewegen, Graaf maurets tot opperheer te verheffen, indien hij
magtig genoeg ware de Landen te beschermen; doch de vader zelf had naar Frankrijk
gewezen, alwaar men overvloedig middelen had, zijnen kinderen eenigen slaat te ver-
schaffen; en mögt hij eens opzien, hij zou Holland, Zeeland en Utrecht denzelfden
raad geven, aangezien de Koning van Frankrijk, zonder deze drie gewesten, het ge-
bied over de andere niet wilde aanvaarden."
Aan het hoofd dergenen, welke zich in Holland sterk tegen het opdragen der heerschappij
aan Frankrijk verzelteden, stond de Lands-Advokaat paulus buys, welke, waarschijnlijk om
de toenemende neiging tot Frankrijk, reeds op den eersten van Herfstmaand verzocht had,
van zijne bediening ontslagen te worden, en den derden van Wijnmaand daaraanvolgende
voor goed, naar het schijnt, afscheid nam van de vergadering der Staten van Holland, Er
was ook eene aanzienlijke partij voor de verheffing van haurits , hetgeen dezen aanleiding
1584-
1587
DES VADERLANDS. 915
gaf tot het indienen van een allermerkwaardigst vertoog ter Hollandsche Staatsvergadering. 1584—
1587
Zonder de onderhandeling met Frankrijk regtstreeks af te keuren, trachtte matjrits de
Stalen opmerkzaam te maken, dat men deze zaak niet te haastig behoorde door te
drijven, en begeerd daarbij niet onduidelijk, dat men het graafschap Holland niet aan
Frankrijk zou afstaan, maar voor hem behouden. Op eene deftige en waardige wijze
herinnerd hy de diensten zyns vaders, den Lande bewezen, en hoe ver men reeds met
dien Vorst over de opdragt van het grafelgk gezag gevorderd was. Hij verzocht der-
halve, bij het treffen eener overeenkomst met Frankrijk zijne belangen niet te ver-
geten, en te zorgen, dat hij in staat gesteld werd, de zware schulden, waarmede zijns
vaders boedel belast was, af te lossen. Hij bood, ten slotte, met bescheidenheid
zijne dienst aan in alles, waartoe men hem, ondanks zijne jeygd en geringe onder-
vinding, zou willen bezigen, daar hij vastelijk had besloten zich geheel aan de zaak van
liet vaderland te wijden. Dit vertoog baatte echter niet, Zeeland drong even sterk als/?ra-
hand tot onderhandelen met Frankrijk aan , en in Holland verklaarden zich hiertegen nog
alleen de sleden Amsterdam, Gouda en Monnikendam, Inzonderheid leverde Gouda een
krachtig en scherp vertoog er tegen in, hetwelk vermoedelijk uit de pen van den Pensionaris
FRAivfois FRANGKEiy gevloeid is. De stad erkent daarin, met den overleden Prins, slechts drie
wegen van uitkomst te zien: verdrag met Spanje, aanzoek van uitheemschen bijstand,
of bescherming met eigen magt. Het eerste acht zij den weg tot slavernij, beide voor
ziel en ligchaam. In het tweede ziet zij overwegende bezwaren. Zou het niet hoogst
onvoorziglig zijn zich met den Koning van Frankrijk in te laten, die, een zoon van
katharina de MEDiGis en broedcr van klarel IX, zoo hij de heerschappij dezer landen
rnogt aanvaarden, dit doen zoude, om de Nederlanders, na hen uitgezogen te hebben,
te bedriegen, en ter kastijding aan hunnen ouden Heer over te leveren? Had niet Prins
WILLEM zelf zich in Anjou bedrogen gevonden, en had hij niet altijd, uit voorzigtige
slaalkunde, tegengehouden, dat Holland en Zeeland ook aan Frankrijk zouden worden
opgedragen? Mögt de nood Braband en<tVlaanderen al dwingen, om alles op het spel
te zetten, zoo kon dit geenszins voor de overige gewesten eene voldoende reden zyn,
om zich met hen in bet verderf te laten slepen. »Zij, die dit dreven, mogten wel
een ander hart in Holland komen halen, waar het arme Gouda twee of drie jaren be-
legerd geweest was, zonder Ie zwichten; waar het kleine Alkmaar het geheele geweld
van Spanje gebroken had; waar de vrome burgerij van Leiden, door honger lot op de
helft gesmolten, desniettemin standvastig gebleven was." Wel was er rede om te duch-
ten, dat de gemeente het oorlogen en geven moede zou worden: doch daar haar ijver
uit liefde voor de vrijheid of den godsdienst ontsproot, zoo was daarvoor nog veel meer
te vreezen onder het bestuur van eenen Vorst, die gewoon was beide te onderdrukken.
Vijf jaren lang had men met onversterkle en van elkander gescheiden steden en zonder
geldmiddelen den vijand met goed gevolg weérstaan: zou men nu, in zooveel beter
m
\
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1584—toestand verkeerende, aan de mogelijkheid van verzet twijfelen? Dan voorzeker ware hel
God geklaagd, dat de Prins van Oranje en zoo menig kloek man gestorven was, en
zoo menig vroom burger de uiterste ellende geleden had, voor eene zaak, die, bijkans
gewonnen, door flaauwharligheid zou verloren gaan. »Ons gevoelen is derhalve," dus
eindigt dit merkwaardige vertoog, ))dat wij ons op onze eigene krachten moeten
verlaten, lot dat zich eenig uitzigt op eene betere buitenlandsche hulp vertoone. Ieder
zal zijn pligt behoorlijk volbrengen, wanneer goede orde op de regering gesteld wordt.
Voor het overige wenschen wij, zoo vurig als iemand, naar 's Lands verlossing, en wij zou-
den het eerst den Vorst begroeten, van welken wy haar konden verwachten. Zelfs zouden Avij
dit den Koning van Frankrijk doen, indien wij met grond redding van hem hopen konden.
Uit geen eigenbelang spreken wij. Immers zoo Holland beoorloogd wordt, zal de stad Gouda
den eersten aansloot lijden, lerwyl zij in de nadeelen, uit de onderhandeling met Frankrijk te
duchten, eerst later dan de andere sleden haar aandeel zal hebben. Geene vrees voor gevaar
weerhoudt ons vrijmoedig voor ons gevoelen uit te komen, opdat de zaak in andere
overweging mögt genomen worden, en men zich niel door de voorstellingen van den
lloogen Raad, van het Hof, van de Zeeuwsche Staten, of van de yoorzitlende Leden
van het spoor late brengen. Dit smeken wij op het ernstigste. Worden onze redenen
te zwak bevonden, dat men deze dan beschouwe als het laatste bewys van onze getrouwe
vriendschap, en van ons aller vrijheid. Wij begeeren ten loon onzer trouw niets anders,
dan met een gerust geweien datgeen af Ie wachten, wat den Almaglige behagen zal
over ons te zenden. Wij houden ons onschuldig aan de rampen, welke uit de onder-
handeling met Frankrijk, naar onze vaste overtuiging, ons Vaderland bedreigen."
Dit mannelijk en ernstig verloog mögt niet baten. De nood was te groot en de onder-
handeling, zoo met Engeland als Frankrijk, te ver gevorderd om lerug te Ireden. De
Edelen en sleden van Holland, behalve Amsterdam, Gouda en Monnikendam, stelden
in het begin van Wijnmaand voor om Frankrijk en Engeland te verzoeken, de be-
scherming der Nederlanden gezamenlyk op zich te nemen. Mögt de Koning van
Frankrijk dit voorstel van de hand wyzen, dan zou men hem, met voorkennis en be-
wilhging der Koningin van Engeland, tot Vorst en Heer aannemen, op zulke voor-
waarden als de Vereenigde Gewesten zouden goedvinden. In de Algemeene Stalen werd
daarop goedgevonden het laatste gedeelte van dit voorstel aan te nemen, en de Hooge
Ovefheid aan de kroon van Frankrijk op te dragen. D'esprujseaux , van dit besluit
kennis gekregen hebbende, vertrok hierop naar Frankrijk, en werd door de Stalen
met een gouden keten ter waarde van tweeduizend guldens begiftigd (1).
(1) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XIX. bl. 470—495. van meteren, Hist. d. Ned. Oorl
]{. XII. bl. 221—224. hooft, Ned. M.B.XXl. bl. 920—945. strada, de Bell Gall T. li. L.V.
p. 290—296, kltjit, Hisl der Holl Staatsreg. D. IL bl. 11—23. wacenaar, D. VUL bl. 30—51.
DES VADERLANDS. 915
9
Nog waren de voorwaarden, waarop men met Frankrijk zou onderhandelen, niet 1584—
vastgesteld, toen de Koningin van Engeland eenen gezant, robert dwidson, naar de ^^^^
Algeraeene Staten zond, om hun mede te deelen, dat zij den Koning van Frankrijk
niet had kunnen bewegen om met haar de bescherming der Nederlanden op zich te
nemen, doch dat zij gaarne de behulpzame hand zou bieden, zonder overigens in het
minst de onderhandelingen met Frankrijk te willen belemmeren, zoo die reeds mogten
zijn aangevangen. Men berigtle hem, dat de gezanten naar Frankrijk reeds reisvaardig
waren, maar dat men de hulp der Koningin dringend noodig had, en vurig afsmeekte,
Davidson beloofde dit antwoord aan zyne Meesteres over te brengen, en haar antwoord
af te wachten: lot genoegen van velen, die zich van zyn verblijf alhier in de onder-
handelingen met Frankrijk veel goeds voorspelden (1).
Inmiddels had men zich onledig gehouden met het bepalen der voorwaarden, waarop
de Souvereiniteit aan Frankrijk zou worden opgedragen. Men achtte dit punt van zoo-
veel gewigt, dat de Staten van Holland hiertoe ook eenige der kleinere sleden, met
name Woerden^ Oudewater^ Heusden, Geertruidenberg, Naarden, Weesp en Muiden,
die zich tot besparing van de reis- en verblyfkosten hunner afgevaardigden aan de
bijeenkomst onttrokken doch tevens bereid verklaard hadden, om met hetgeen besloten
zou worden, genoegen te nemen, ter dagvaart beschreven. Langdurig en gewigtig waren
de beraadslagingen; doch daar alles niet alleen bij eed van geheimhouding behandeld,
maar zelfs bij herhaling een eeuwig stilzwijgen op alle gesprekken gelegd werd, die
het aannemen van den Kooing van Frankrijk, de Koningin van Engeland of andere
Heeren en Potentaten betroffen, zoo zijn de gevoelens der afgevaardigden en het ver-
handelde in de vergaderingen onbekend gebleven. Zooveel is zeker, dat Holland aan
zijne afgezanten een afzonderlijk berigtschrift medegaf, waarin op de uitsluitende uit-
oefening der Hervormde godsdienst in deze Landen werd aangedrongen. De Algemeene
Staten toonden zich over deze eigenmagtige handehng gebelgd, doch ^verden bevredigd
door de verzekering, dat de afgezanten geen bevel hadden medegekregcn, dat met hun
algemeenen lastbrief streed (2).
Op den derden van Louwmaand des jaars Vijftienhonderd vijf en tachtig vertrok het
gezantschap, door veertien oorlogschepen begeleid, naar Frankrijk. Het bestond uit
richard vaw merode, Hccr vau Oorscliot, joan hübaart, Hccr van Dohain^ en kor-
?ielis aarssens, Peusionaris van Brussel, uit Braband; de Kanselier elbert leoiiiwus,
joan van gend, Heer van Oije, en den Raadsheer gerardüs toet, uit Gelderland;
yocL van karon, Heer van Schoonewal, uit Vlaanderen; arend van dorp, Heer van
..1
(1) bor, Ilist. d. Ned. Oorl D. II. B. XIX. bi. 509.
(2) KLUIT, lUsl. d. JIoU, Stmtsreg. D. II. bl. 11, 24.
-ocr page 141-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
158i·—Maasdam, uit Holland; jagob valke, Raadsheer van State, uit Zeeland; joan res-
gers, en amelis van amstel vaw μυγίοετί, Uit illrecllt; jelger feitsma, cn hessel
AisMA, uit Friesland; απτονιε vaw lalaing, Heer yan la Mouilliere, en quintijn
taffijw, Heer van la Pré, uit Mechelen. Leonard gasembrood, Raadsheer van den
Hove, die insgelijks voor Holland, en godard van reede, Heer van Amerongen, die
voor Utrecht benoemd was, hadden zich beiden door ziekte genoodzaakt gezien zich van
de reis te verontschuldigen. De Stalen van Overijssel, die in de opdragt der Souve-
reiniteit aan Frankrijk niet bewilligd hadden, hadden geene afzonderlijke gezanten be-
noemd. Drenthe werd niet in de Algemeene Staten vertegenwoordigd, doch had zich
tot dezen gewend met verzoek mede in de handeling met Frankrijk begrepen te wor-
den , ten einde het later niet voor een wingewest zou worden aangezien, en had lot
antwoord gekregen, dat hiervoor gezorgd was (1).
In Frankrijk aangekomen, werden de gezanten met vele eerbewijzen bejegend, en
overal op 'sKonings kosten onthaald. Niettegenstaande eene poging van den Spaanschen
gezant, om hun gehoor te doen weigeren, werden zij op den dertienden van Sprokkel-
maand tot den Koning toegelaten , en ontvouwden, by monde van den Kanselier legninus ,
den toestand des Lands, de groote voordeelen, die den Koning uit het bezit der Ne-
derlanden zouden toevloeijen, en het gewigt, dat zijne ondersteuning legen Spanje in
de schaal zou leggen. Zij baden hem ten slotte in allen ootmoed hunnen voorslag in
overweging te nemen, en onder redelyke voorwaarden de heerschappij over hunne ge-
westen te aanvaarden. De Koning beantwoordde hunne toespraak met welwillende
woorden, en beval dat zij hunnen last schriftelijk aan den Heer d'esprüneaux zouden
overgeven, om hem ter hand te stellen.
Zoodra zy echter aan d'esprüneaux nadere opening deden van de voorwaarden,
waaronder zy geneigd waren zich oader Frankrijks opperheerschappij te begeven,
bleek het dat deze, hoewel veel minder beperkt, dan vroeger aan anjou waren voor-
gelegd, echter geenszins met 'sKonings gezindheid strookten. Zij hielden namelijk
onder andere punten in, »den Hervormden Godsdienst Ie handhaven; geen anderen in
te voeren; eenen Onroomschen Landvoogd herwaarts te zenden; dien toe te voegen
eenen Raad van Onroomsche inboorlingen, die aan de Staten aangenaam waren; geene
uitheemschen noch Roomschen tot Wethouderschappen of Regter-ambten Ie beroepen; vrij-
heid voor de bijzondere Staten om, onbeschreven en zoo dikwijls het hun goed dacht, te
vergaderen." D'espruneaux verklaarde onbewimpeld, dat hij deze voorwaarden niet aan
(1) IXesol, v. d. Slat. Gen. v. 14 Dec. J584. (Volgens een handschrift, voorhanden in de
Akademische Bibliotheek te Utrecht, Hist. Gent. Fol. 1105, getiteld: Extracten uyt de Re-
gisters der Resolution van de Heeren Staaten Generaal der Yereenigde Nederlanden).
DES VADERLANDS.
den KoniDff durfde Toorleggen, en verzekerde, dat de onderhandeling ongetwijfeld zou 1584—
loo7
ATorden afgebroken, wanneer men er geen aanmerkelijke wijzigingen in wilde brengen.
Bekommerd over dezen ongunstigen aanvang van hun werk, begrepen de afgezanten
niets te moeien verzuimen om den Koning te believen: te meer, daar de nood des
Lands groote opofferingen scheen te regtvaardigen, en de onderscheidene gewesten hen
ook bepaaldelijk hadden gemagtigd, om zooveel mogelijk toe te geven, zoo slechts de
godsdienst en de privilegiën behouden bleven (1). Zij verzachtten dus zooveel mogelijk
de meest aanstootelijke punten, en kozen meer den smeekenden dan den bedingenden
vorm. De hoofdinhoud van het door hen overgeleverde stuk kwam hierop neder: Zij
baden Zijne Majesteit zeer ootmoedig om de Geünieerde Nederlandsche Provinciën, met name
Braband, Gelderland, Vlaanderen^ Holland met West-Friesland, Zeeland, Friesland,
Zuiphen, Ulrecht en Mechelen, aan te nemen en te bezitten onder denzelfden titel en
met dezelfde regten, als Keizer karel V bezeten had, en diensvolgens hare privilegiën,
regten, vryheden en gebruiken te handhaven en te bevestigen. 1°. De Koning zou de ingeze-
lenen tegen alle vyanden, en bepaaldelijk tegen de Spanjaarden, beschermen. 2°. Hij zou
hen handhaven in de openbare uitoefening der Hervormde godsdienst, zonder dat daarin
iets veranderd, of tegen iemand een geloofsonderzoek werd ingesteld. 5®. Hy zou een
Vorst van zijnen bloede tot algemeenen Landvoogd {Luitenant-Gouverneur en Kapitein-
Generaal) aanstellen, benevens eenen Raad van State, voor twee derde uit inboorlingen
bestaande, waartoe men hem ootmoedig verzocht personen te kiezen, den Stalen aan-
genaam. 4°. De Raden zouden den eed doen van Zyne Majesteit en ook de Landen
getrouw te zijn, en dit verdrag in alle punten na te komen. 5°. en 6°. Het mögt den
Koning believen de tegenwoordige Stadhouders in hun ambt te laten, op berigtschriften,
gelijk Keizer karel V die gegeven had, en bij het openvallen van een Stadhouder-
schap of andere hooge betrekking, die met een persoon, den Staten aangenaam, lever-
vullen. 7°. De Koning zou geen bezetting in de Steden leggen, zonder goedkeuring
der gewestelijke Staten, dan in geval van dringenden nood, en na ingewonnen advies
van den Raad van State. Ook zou hij geen nieuwe sterkten of kasteelen bouwen, of
geslechte opriglen, 8". 9°. Hij zou de justitie op de gebruikelijke Avijze doen bedie-
nen , zonder goedvinden der Stalen daarin niets veranderen, en de reglerlijke en andere
publieke ambten, voor zooverre de benoeming aan hem of zijne plaatsvervangers slaan
zou, door inboorlingen doen bekleeden, die den Staten aangenaam waren, en niet met
den vijand geheuld hadden. 10°. Hij zou de domeinen met de daarop ruslende lasten
aannemen, en zonder toestemming der Stalen geen nieuwe belastingen invoeren.
11°. Hij werd zeer oolmoediglijk gebeden den Algemeenen Staten Ie vergunnen eenmaal
(1) BOR, Hist. der Ned. Oorl. D. II. B. XIX. bl. 528.
111 Deel. 1 Stuk.
18
-ocr page 143-126 ALGEMEENS GESGHIEDENiS
iS:·
J584—'sjaars hijeen Ie komen, om over de belangen der gewesten te raadplegen; en insge-
J 587 '
lijks de bijzondere Staten, zoo dikwerf zij het noodig oordeelden. 12°. Hij zou de
publieke uitoefening der Hervormde godsdienst toeslaan in de plaatsen der voornoemde
gevTesten, die door zijne hulp op den vijand zouden heroverd worden. 13". en 14°. De
gewesten zouden onafscheidelijk aan de kroon van Frankrijk gehecht worden, en op
zijne wettige nazaten overgaan, zoodat de invYoners met betrekking lot het regt van
aubaine, de erfopvolging en den koophandel, als Fransche inboorlingen zouden behan-
deld worden. 15°. en 16". De Koning zou goedkeuren al wat de Algemeene en de
Bijzondere Staten, even als de Prins van Oranje en de Prins van EspUioi volgens
hunne Gommissiën, vastgesteld en gedaan hadden, en zorgen, dat niemand zou be-
moeijelijkt worden om hetgeen gedurende de beroerten was voorgevallen. 17°. en 18".
Hij zou de Algemeene en Bijzondere Staten geheel vrijlaten in het hefFen, verhoogen
en afschaffen der belastingen, en zorgen, dat de door den vijand bezetene gewesten en
plaatsen, onder zijn gezag teruggekeerd zijnde, hun deel droegen in de reeds gemaakte
schulden. 19°. en 20°. Daar wijlen de Prins van Oranje ten dienste van den Lande
zware schulden gemaakt had, en de genoemde gewesten groolelijks aan hem verpligt
waren, zoo mögt hel den Koning gelieven de giften van eenige landen en heerlijkhe-
den, aan hem gedaan, te bevesligen, en zijne weduwe, kinderen en het Huis van
Nassau Ie dien opzigte zoo gunstig mogelijk te behandelen. 21°, De Koning zou de
geslotene verbonden met andere Rijken onderhouden, en de vriendschap met hen be-
waren. 22°. en 25°. Hij zou Overijssel onder dezelfde voorwaarden onder zijn gebied
opnemen, maar aan geen der bijzondere gewesten andere voorwaarden dan deze toe-
staan, zonder toestemming der overige. 24°., 2U". en 26°. Nadat deze voorwaarden
door Zijne Majesleit bezworen waren, zouden de burgerlijke en mihlaire autoriteiten
den eed van getrouwheid afleggen, en het verdrag in alle Hooge Geregtshoven van
Frankrijk en de Nederlanden geregistreerd worden. Ook zou de Koning het, i)ij de
eerste gelegenheid, door de Algemeene Stalen zijns Rijks doen bekrachtigen (1).
In menig opzigt komen deze voorwaarden overeen met die, waaronder men vier jaren
te voren den Hertog van Anjou lot Landsheer had aangenomen. Doch de nadeeliger
omstandigheden, waarin men nu onderhandelde, en de hooge waardigheid des Konings
van Frankrijk boven die van den Hertog, Avaren op den inhoud niet zonder invloed
gebleven, en hadden bepaaldelijk de bijvoeging van het punt verhinderd, waarop men
destijds zoo onverzetlelijk was geweest: dat namelijk de Staten van alle gehoorzaamheid
en trouwe ontslagen zoude zijn, zoodra op de bezworene voorwaarden eenige inbreuk
word gemaakt. Ook waagden Holland en Zeeland nu niet bijzondere vrijheden te be-
(1) BOK, Ilist. d. Ned. Oorl. D. Tl. B. XLX. bl. 528—530.
-ocr page 144-DES VADERLANDS.
dingen, hoe\Yel arend van dorp, Imn afgezant, ingevolge zijnen last deswege met den
1 oo /
Koning in eene byzondere onderhandeling trad, die cchler zonder gevolgen bleef. Voor
MAURiTS vloeiden uit de voorwaarden, behalve de betaling van de schulden zijns vaders,
niet meer voort, dan de mogelijkheid om, ingevolge het vijfde punt, Stadhouder van
Holland en welligt nog van andere gewesten Ie worden, indien men goedvond hem vóór
het sluiten van het verdrag met die waardigheid te bekleeden. En hij scheen hierop,
ten minste in Holland, te kunnen rekenen, welks Stalen reeds in het laatst des vorigen
jaars besloten hadden dat hem, als Stadhouder van Holland, de konijnen zouden gele-
verd worden, die wijlen zijn vader gewoon was te ontvangen (1).
Hendrik III scheen aanvankelijk aan den voorslag der Nederlandsche afgezanten een
gewillig oor te leenen, en men begon zich reeds met een goeden uitslag te vleijen.
Doch onderscheidene gebeurtenissen deden den Koning van gezindheid veranderen. Hel
belegerde Brussel, Ie vergeefs op ontzet uit Frankrijk hopende, zag zich genood- 10 v.
zaakt een verdrag met parma te sluiten, waarbij de stad aan hem overging, onder ^^aaji^
voorwaarde dal de bezetting vry zou mogen uittrekken, en de Onroomschen twee jaren ^^^^
lijd zouden hebben om de stad te verlaten. De overgave dier belangrijke stad scheen
de kans, om parma met goed gevolg te weerstaan, aanmerkelijk Ie verkleinen, en
levens het onverwijld op de been brengen van eene Fransche legermogt dringend nood-
zakelijk te maken. Doch dc Koning verklaarde daartoe niet in de gelegenheid te
zijn, daar de toestand van zijn eigen Rijk hem dwong al zijne krachten bijeen'te
houden. Immers hadilen de hoofden der ligue onder leiding van den Hertog van Guise
zich op den Februarij op nieuw verbonden en gewapend, en geheel Frankrijk
139
*
in rep en roer gebragt. Een nieuwe burgeroorlog dreigde uit Ie barsten, en Hen-
drik III zag zich dus verpligl de hem aangebodene Souvereinileil over de Nederlandsche
geweslen van de hand te slaan; te meer, daar hij schroomde om het magtigc Spanje,
reeds door het gebeurde onder anjou verstoord, en in het geheim met de ligue verbon-
den, nog meer tegen zich in het harnas Ie jagen. Te vergeefs beproefden de afgezan-
ten hem ten minste tot eenigen onderstand in geld of manschappen te bewegen: zij
ontvingen een beleefd doch weigerend antwoord. Ten einde niets te verzuimen, wal
hunne zaak bevorderen kon, schreven zij nog brieven aan den Koning van Navarre,
den Prins van Condè en andere hoofden der Hugenooten, in hel belang hunner ge-
meenschappelijke godsdienst op den bijsland van eenige troepen aandringende; doch ook
deze waren te zeer op eigen verdediging bedacht, om de Nederlandsche geweslen te
(1) Resolut. V. Holl. 1584. bi. 752. Vgl. avagenaar, I). VIII. bl. 63. bilderdijk, Gesch, des
Yaderl. D. VII. LI. 90; alwaar, in de noot, grotiüs te regt wordt gewezen, die de voorwaarden
veel lager stelt, dan zij inderdaad waren. Zie grotiüs, Annales L. IV. p, 89.
18»
-ocr page 145-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
- kunnen bijspringen, üe afgezanten zagen zich derhalve genoodzaakt onverrigler zake
terug te keeren, en legden op den negendén van Grasmaand in de Algemeene Staten,
die op raad van maurits sedert de maand September des vorigen jaars hunne bijeen-
komsten te ^sHage hielden (1), verslag van hun wedervaren af (2).
Dus liep deze vredehandel te niet, die, zoo zij geslaagd was, de Vereenigde Neder-
landen voor altijd aan de kroon van Frankrijk zou onderworpen hebben. Men had er
toen rouwe over, en niet zonder reden, daar de hulp van Frankrijk den voorspoedigen
voortgang van parmal's wapenen krachtig zou hebben kunnen stuiten. Doch ook toen
bleek het, dat de mensch wikt, maar God beschikt, en dat, hetgeen men een onher-
stelbaar onheil waant, vaak de oorsprong is van ongedacht geluk. Hoe vurig zou men
de Voorzienigheid voor het mislukken der onderhandeling gedankt hebben, als men
had kunnen voorzien, dat de Republiek der Vereenigde Nederlanden, weinige jaren
Sater, Spanje*s legerbenden van haar grondgebied verdrijven, en als onafhankelijke
Staat met magtige Rijken op den voet van gelijkheid handelen zou!
Terwijl de Nederlandsehe afgezanten in Frankrijk vertoefden, hadden inmiddels de
wederzydsche wapenen niet gerust. Van de Staatsche zijde waren de krggsbedrijven
des jaars Vijftienhonderd vijf en tachtig aangevangen met een aanslag van den Graaf
van Ilohenlo op ^s Hertogenbosch, Den twintigsten van Louwmaand drong de Hopman
jüLiAAN VAW KLEERHAGE, die zich met ongeveer zestig man bij de Vuchterpoort ver-
borgen had, bij het openen der poorten de stad binnen, en was reeds tot de groote
markt doorgedrongen, toen een onverwachte aanval van een troep ruiters, die juist
aldaar opgezeten waren, zulk eene ontsteltenis en verwarring onder zyne manschappen
te weeg bragt, dat zij, door de gewapende burgers achtervolgd, ijlings op de vlugt
sloegen. Te vergeefs trachtte iioiienlo, die met eenige troepen reeds was toegeschoten,
hen met geweld tot staan te brengen, en ontzag zich niet hen te slaan en te kwetsen: hij kon
niet beletten dat de valpoort neergelaten en de aanslag volkomen verijdeld werd (3).
Parma zat van zijnen kant evenmin stil, maar zond een aanmerkelijk getal voet- en
paardenvolk naar Friesland en naar de Veluwe, om de Staten van alle zijden te be-
naauwen, en het ontzet van Antwerpen te bemoeijelijken. In het eerstgenoemde gewest
deed verdugo op den laatsten van Sprokkelmaand een aanval op de verschanste kerk te
(1) Hesol. d. Stat. Gen, v, 14 September 1584.
(2) bon, Hist. d. Nederl. Oorl D. II.B.XIX. bl. 531—538. stkada, de Ml. Belg.'ï.l\.Uh.\.
p. 292—296. hooft, Nederl, Hist. B. ΧΧΠ. bl. 969—981. grotius, Ann. L. IV. p. 89. thuanus,
Hist. s. t. T. III. L. LXXX. p. 714. bentivoglio, Ned. Hist, D. II. B. III. bl. 379. van meteres,
Hist, d. Ned. Oorl, D. IV. B. XII. bl. 224—234. vajt beyd, Ned. Gesch. Β. IV, bl. 53.
(3) bor, Hist. d, Nederl. Oorl, D, II. B. XX. p, 558.
1584-
1587
DES VADERLANDS. 141
Schater Burum, doch werd met verlies teruggeslagen. Nu rukten de Friesclie soldaten 1584—
zel?e in de Marne, alwaar zij brandschatting hieven. Aan de Vcluwe vermeesterden
de Spanjaarden eenige schansen, doch daar Harderwijk en Biburg^ wier bezit voor
de vaart op de Zuiderzee zoo hoogst gewigtig was, nog bij tijds door de stad Amster-
dam, aan welke de Staten van ZTo/Zawci vergoeding harer voorschotten beloofd hadden, van
geld en troepen voorzien waren, durfden zij tegen deze steden niets ondernemen. Inmid-
dels werd Zutphen, dat in Vijftienhonderd drie en tachtig door den Overste tassis
veroverd was, zoozeer door het garnizoen gekweld, dat de meeste burgers de stad ver-
lieten, en PARMA zich genoodzaakt zag, zoo hij de bevolking behouden wilde, eenen
vergiffenisbrief uit te vaardigen, waarbij de stad tot wederopzeggens toe in hare voor-
naarasle voorregten hersteld werd. De burgers moesten echter de Roomsche Regenten 1^85
weder inhalen, en de kerken en godshuizen herbouwen, terwijl onderscheidene perso-
nen met name van dezen zoen waren uitgesloten (l).
De woehngen tusschen de Hervormden en de Roomschgezinden, waardoor inwendige
verdeeldheid ontstond, werkten inmiddels niet minder krachtig dan het geweld der wa-
penen parma's pogingen in de hand, en deden weldra iYywie^^e» en Doesburg in zijne
magt vallen. In de eerstgenoemde stad maakten de Roomsch-Katholijken aanspraak op
eene kerk, waarin zij de mis konden lezen. De Graaf van JSieuwenaar, beducht dat
dit verzoek, hetwelk met het besluit der Algemeene Stalen, ten opzigte van de uitslui-
tende handhaving van den Hervormden godsdienst, in Vijftienhonderd drie en tachtig
te Middelburg vastgesteld (2), in strijd was, slechts de voorbode zou zyn van hoogere
eischen en welhgt van verraderlijke plannen, besloot meer krijgsvolk in de stad te leg-
gen. Doch de Roomschgezinde burgers hielden scherpe wacht aan de poorten, om dit
voornemen te verijdelen, en toen de Stadhouder zelf in de stad kwam, om de belha-
mels te doen vatten, nam de opgeruide bevolking zulk eene dreigende houding aan,
dat hij niet zonder lijfsgevaar bleef, en geheel van zyn voornemen moest afzien. Nu
duurde het niet lang, of de Staatsche bezetting >verd ter poorte uitgedreven, en de
stedelijke regering uitsluitend uit Roomschen zamengesteld. Aanvankelijk heette hel,
dat de stad onzijdig blyven en zich zelve bewaren wilde; doch reeds op den vyftienden
van Grasmaand werd door bemiddeling van den Heer van Hautepennef 'sKonings Stad-
houder over Gelderland, met parma een verdrag gesloten, waarbij Nijmegen onder
gunstige voorwaarden naar de Spaansche zijde overging. Op dezelfde wyze ontviel Does-
burg op den dertigsten van Lentemaand aan de Staten j doch het gelukte den Graaf
van Nieuwenaar om Kampen en Arnhem, waar insgelijks groote verdeeldheid heerschte,
te behouden..
(1) BOR, Hist. d. Nederl. Oorl. D. 11, B. XX. bl. 560.
(2) Zie hiervoor, bl. 70.
-ocr page 147-fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1584— Van dezen lijd van Yerwarring en onrust maakte de Spaansche Overste de tassis ge-
1
bruik, om in Grasmaand een sloulen slrooplogt in de Veluwe en Gooiland te doen. Hij
bemagtigde het huis te Hakfoort, en het slot te iViCMtD^ee/i, ^λχηχά^τά^ Εemnes ^ Huizen,
Blaricum, Laren^ Hilversum en Ankeveen^ en keerde met een grooten buit aan vee,
huisraad en geld, benevens vele gevangenen in Zulphen terug. De GmaÏ^an Niemvenaar
had intusschen, op naam van trughses, den verdreven Keurvorst van Keulen, een inval
in dat Aartsbisdom gedaan, en op den tienden van Bloeimaand de stad Nuis bij verras-
sing ingenomen. Terwijl hij zicli hier bevond, trad de vermaarde maarten schenk
van Niddegen (of Nidek), die in het jaar Vijftienhonderd negen en zeventig de Slaatsche
partij verlaten, en zich in dienst van den Hertog van Parma begeven had (1), met
hem in onderhandeling, om weder van partij te wisselen. Door verbogo's verheffing
tot Stadhouder van Friesland in Vijftienhonderd een en tachtig in zijne eerzucht ge-
krenkt, daar hij gehoopt had rennenberg in die waardigheid op te volgen, en met
het verlies van het kasteel Blijenheek aan de Maas bedreigd, waarover een proces ge-
voerd werd, dat tot zijn nadeel scheen uit te loopen, had liy zich in het hoofd gesteld,
dat zijne gewigtige diensten door de Spanjaarden geenszins naar eisch beloond werden.
20V. Hij sloot derhalve met den Graaf van Niemvenaar een verdrag, waarbij hij aannam
maand '^''ct de daarbij gelegene schansen aan de Staatschen te leveren, mits hem
1585 een hoog krijgsambt met eene behoorlijke wedde, benevens een ander Avoonhuis of wel
eene som van vierduizend gulden 'sjaars, zijnde het bedrag der inkomsten van Blijen-
heek, verzekerd werd. Schenk hield zijne beloften, ruimde zijn kasteel, en werd
daarop lot Luitenant of Stedehouder van den Graaf van Nieuwenaar benoemd. Nog voor
het einde der maand bemagtigde hy het slot Ie Overassell bij Grave (2).
De Spaansche Krijgsoverste de tassis, naauwelijks van zijnen plundertogt teruggekeerd,
had intusschen eene legermagt van duizend voetknechten en zes honderd ruiters bijeen-
verzameld, en trok daarmede in het Slicht van Ulrecht, waar hij zich legerde bij
Woudenberg. Op deze tijding trokken de Graaf van Nieuwenaar, de Heer de villiers
en MAARTEN SCHENK ingclijks een leger bijeen, dat bykans even slerk, doch niet zoo
goed toegerust was. Op den drie en twinligsten van Zomermaand kwam het bij Ame-
rongen lot een treffen, -waarin aan beide zijden met grooten moed gestreden werd, en
het krijgsgeluk aanvankelijk den Staatschen gunstig scheen, toen een onverhoedsche
aanval van honderd en vijftig in hinderlaag gelegde ruiters op hun voetvolk de kans
deed keeren. De Heer de villiers, aan het hoofd gekwetst, werd gevangen geno-
men, en met levensgevaar ontkwam de Graaf van Nieuwenaar binnen Amersfoort, en
(1) Zie Alg. Ges.d.Vad. D. 11. St. YI. hl. 342. Vgl. j, κοκ, Vaderlandsch Woordenboek, in yocc.
(2) BOB, Hist, d. Ned. Oorl D. II. B. XX. bl. 623. Zie liiervoor, bl. 30.
-ocr page 148-DES VADERLANDS. 915
SCHENK, die zich aan het hoofd eener kleine bende tot het uiterste geweerd had, bin- 1584—
nen Wijk hij Duurstede. Nu scheen een inval der Spaanschen in Holland elk oogen-
blik te duchten. In aller ijl begaf zich schenk , op last van den te Utrecht vergader-
den Raad van State, naar de Vaart, om daar schansen op te rigten, waarbij hij zelf,
lot een voorbeeld voor de Utrechtsche burgers, die tot dat werk waren afgezonden, de
spade in de hand nam. De sluizen werden geopend, het land onder water gezet,
Amersfoort, Rhenen en Wijk hij Duurstede zooveel mogelijk versterkt en van bezet-
ting voorzien. Ziende, dat men op zijne hoede was, trok de tassis, zonder verder iels
Ie ondernemen, naar Zutphen terug (1). Het Slicht was nu, door de gevangenschap
van den Heer de villiers, zonder Stadhouder, doch op den een en twinligslen van
Herfstmaand werd de Heer van Nieuwenaar bij voorraad met die waardigheid bekleed (2).
Terwijl het krijgsgeluk aldus over hel algemeen den Spanjaarden gunstig was, daar
ook Mechelen op den negentienden van Hooimaand zich genoodzaakt zag met parbia een
verdrag te sluiten (3), en een aanslag van Graaf Willem van Nassau op Groningen
mislukte (4), greep er in Zeeland eene gebeurtenis plaats, die het Vaderland op dit
gewigtige tijdstip voor eenigen tijd van een zijner dapperste Vioolvoogden, willem van
BLOis van treslong. Admiraal \άώ Zeeland, beroofde. Hetzij de hooghartige krggsman,
aan het vertrouwen van Prins vs^illem gewoon, na diens dood door de leden der Admi-
raliteit niet met de onderscheiding behandeld werd, waarop hij door zijne veeljarige
diensten meende regt te hebben, — hetzij zijne eigendunkelijke, aan het oppergezag,
vooral van burgerlijke ambtenaren, wederstrevende handelwijze gegronde aanleiding tot
ongenoegen gaf (ö), — hij was met onderscheidene regeringspersonen in Zeeland in onmin
geraakt, en had bepaaldelijk een diepen wrok opgevat tegen heyns, lid der Admirali-
teit , en VALERIUS, Advokaat-Fiscaal van dat collegie. Toen hij op den drie en twinligslen
van Sprokkelmaand te Middelburg in den Raad van State verschenen was, om over het ontzet
van Brussel en Antwerpen te beraadslagen, brak de storm, die langen tijd in'smans borst
gewoeld had, eensklaps los. In heftige bewoordingen beklaagde hij zich over dc tegenwer-
(1) Bon, llist. d. Ned, Oorl. D. IL Β. XX. hl G24.
(2) BOR, llist. d. Ned. Oorl. D. II. B. XX. hl G27.
(3) bor, Hist. d. Ned. Oorl. D. 11. ß. XX. bl. 606.
(4) v. reyd, Ned. Gesch, B. IV. bl. 67.
(5) Zoowel het een als het ander schijnt uit eene vergelijking van bor, Jlist. d. Ned. Oorl.
D.H. Β. XX. bl. 570 vv. hooft, NederL Hist. B. ΧΧΠ. hl. 991 vv. en van retd , Nederl. Geschied.
B. IV. bl. 59 vv. voort te vloeijen. De laatste schrijver, die echter zeer tegen treslong ingenomen
is, \erwijt hem o. a. langen lijd gedraald te hebben, eer hij den niemven eed aan den Staten
allegde, en alleen door verdubbeling van zijne wedde daartoe overgehaald tc zijn.
fei ALGEMEENE aÈSCHIEDENIS
1584—king, die hij onderFond, en vergat zicli zoozeer, dal hij, iiieltegeostaande hem het onbe-
tamelijke en ongegronde van zijne klagten met zachtheid onder het oog werd gebragt,
verklaarde zich niet langer te »laten gourmanderen van een deel vilainen" (1), en
den lande geen dienst meer te willen doen, ten ware Valerius en heyns werden af-
gezet. De zaak werd van zooveel gevvigt geacht, dat de Staten van Zeeland^ die den
volgenden dag vergaderden, treslong van alle zyne ambten en waardigheden vervallen
verklaarden, justijvus van Nassau^ natuurlijken zoon van den Prins van Oranje, in
zijne plaats tot Admiraal benoemden, en hem op Gravensteen ie Middelburg deden
gevangen zetten, waar niemand, zelf niet zijne huisvrouw, tot hem werd toegelaten.
Eerst in Grasmaand deszelfden jaars stond hy teregt voor de Magistraat van Middelburg, die
door den Raad van State daartoe was aangewezen, alwaar de Baljuw hem van onderschei-
dene snoode misdryven, waarvoor hy echter geen enkel bewys wist aan te voeren, be-
schuldigde, en zijn leven en goederen eischte. Daar treslong in geheel Zeeland niemand
kon vinden, die zijne zaak verdedigen wilde of durfde, — een bewijs, dat de publieke
opinie hem althans niet gunstig was, — moest hy daartoe een advokaat uit 'ä Hage
ontbieden. Terwijl de zaak slepende bleef, beproefde de Baljuw op eene schandelijke
wijze TRESLONG in het verderf te storten. Met zyn medeweten bood de cipier aan, om
den gevangene voor twee duizend gulden, waarvan hem de helft terstond zou worden
uitbetaald, te doen ontvlugten; doch naauwelijks had hij zijn loon ontvangen, of hij
bragt het geld aan den Baljuw, die bovendien nog eenige honderd guldens aan tres-
long's gemalin had afgeperst, en nu, op grond der voorgenomen vlugt, . de toepassing
der pijnbank vorderde. Door de bemoeijingen zijner raadslieden en de tusschenkomst
van veelvermogende vrienden ontkwam treslong echter dit gevaar; doch niettegenstaande
zelfs de Koningin van Engeland^ aan wier hof hij vele vrienden had, ten zynen ge-
valle aan de Algemeene Staten, de Staten van Zeeland en de Magistraat van Middel-
burg beleefde vertoogen rigtte, bleef hij in de gevangenis, zonder dat in zijne zaak
uitspraak werd gedaan. Dit duurde tot de komst van den Graaf van Leicester, die
zich zijner aantrok, en hem eerst zijn huis, vervolgens den Haag tot gevangenis aan-
wees , en eindelijk in het volgende jaar, onder belofte van op de eerste aanmaning voor
het Hof van Holland te zullen verschijnen, verlof gaf om te gaan, waarheen hij wilde.
Na te vergeefs gepoogd te hebben lot staving zijner onschuld zyn regtsgeding bij het
Hof Ie doen ten einde brengen, besloot hij eindelijk ieder, die iets ten zynen laste
had, voor het Hof te dagvaarden; en daar niemand verscheen, werd hij op den negen-
tienden van Zomermaand des jaars Vijftienhonderd vijf en negentig van alle misdaden
vrygesproken. Hij is echter niet meer in krijgsambten geplaatst geworden, maar door
(l) BOR, Hisl. d. Ned. Oorl D. II. B. XX. bi. 573.
-ocr page 150-DES VADERLANDS. 915
maurits, met goedvinden der Stalen, tot Groot-houtvester en Valkenier van Holland^^^^—
benoemd: een aanzienlijk en winstgevend ambt, hetwelk hij tot zijnen dood in Vijftien-
honderd zeven en negentig bekleedde (1).
De verwydering van den wakkeren Vlootvoogd van het krijgstooneel was voorzeker
niet zonder invloed op het lot van Antwerpen, tot welks belegering wij thans moeten
terugkeeren, daar de maatregelen tol ontzet dier benarde stad er gewis door vertraagd
en belemmerd werden. De vollooijing der schipbrug, door pakma, over de Schelde ge-
slagen, opende te laat de oogen der Staten, die, in den waan verkeerende datPARMA's
plan mislukken moest, en door de onderhandelingen met Frankrijk afgeleid, de ge-
legenheid om het werk bij tijds te verstoren, hadden laten voorbygaan. Inlusschen
was nu de toevoer naar Antwerpen afgesneden, en zou de stad, zonder krachtigen bij-
stand, zich genoodzaakt zien door gebrek voor 'svijands magt te bukken. De Graat'
van Hohenlo en de Admiraal justinus van Nassau kregen derhalve bevel, om Lief-
kenshoek aan te tasten, ten einde van daaruit de brug te veroveren en af te breken.
Werkelgk namen zij het fort benevens de daarbij gelegene schansen in, doch verzuim-
den, of werden door gebrek aan het noodige krijgsvolk verhinderd, om volgens den
raad van st. aldegonde terstond eene schans in de nabijheid der brug op te werpen,
van waar zij deze met hun geschut hadden kunnen beslrijken. Onmiddelijk maakte
FAB.MA hiervan gebruik, om zelf tusschen Lief kenshoek en de brug eene sterkte te
maken, waardoor het door de Staatschen behaalde voordeel bijkans geheel verijdeld werd.
Inmiddels was men ook te Antwerpen op middelen bedacht, om de brug te vernie-
len. Gianibelli stelde voor om schepen, met buskruid geladen, tegen de brug te doen
aandrijven, en haar daardoor uileen te slaan. Zyn plan werd zoowel door st. aldegohde
als door de Vroedschap goedgekeurd, en des daags na de inname van Lief kenshoek 4
ten uitvoer gebragt. In twee schepen , de Fortuin en de Hoop genaamd, waren groote ^^ggg^'
steenen kisten van vijf voeten dikte gemetseld. In het eene bevond zich zes duizend,
in het andere zeven duizend vijf honderd pond buskruid, hetwelk in de Hoop met
eene brandende lont verbonden was, wier lengte naar den benoodigden tijd berekend
was. Op de Fortuin daarentegen was een raderwerk aangebragt, hetwelk op bepaalden
tijd een vuurslag moest doen afgaan. Beide schepen waren bovendien op het dek met
brandbare sloffen voorzien, die, reeds terstond aangestoken zijnde, den vyand in
den Avaan moesten brengen, dat men slechts bedoelde de brug in brand te steken.
Volgens gianibelli's plan zouden gedurende een paar uren eerst kleinere brandende
booten, insgelijks met buskruid gevuld, tegen de brug worden aangezonden, om de
19
(1) Zie de plaatsen, aan{jeliaald in noot (5) op bi. 143. Vgl. bilderdijk, Gesclu des Vaderl.
D. VU. hl. 94. BROES, F. van Marnix. D. II. bl. 151, 156.
III Deel. I. Stuk.
-ocr page 151-1584-
146 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
- Spanjaarden daarop al hun geschut te doen lossen, eer de voornaamste branders aankwa-
men, ten einde dezen minder gevaar te doen loopen van in den grond gescholen te worden.
Zoodra er een gat in de brug geslagen was, zou eene ligte boot met vier riemen van de
verwarring gebruik maken, om door de opening naar de bij Lillo gelegene Staatsche vloot
Ie varen, en aldaar van het gebeurde kennis te geven. Zonder verwijl zoude alsdan een
gemeenschappelijke aanval van die vloot en van de Antwerpenaars plaats hebben, van
welken men zich niet zonder grond de vermeestering der brug en verovering der
Spaansche schansen voorspelde.
Te vergeefs echter wachtte st. aldegonde op het afgesprokene teeken van den goe-
den uitslag en den aantogt der vloot, om met de zijnen insgelijks op den vijand los te
trekken. De om kondschap uitgezondene bootslieden waren door de gedurige uit-
barstingen te vervaard, om tol de brug door te varen, niettegenstaande men hun een
drinkpenning van twee honderd gulden beloofd had, en kwamen met het leugenachtig
berigt terug, dat de vuurschepen niets hadden uitgerigt. Eerst drie dagen later ver-
nam men de waarheid. Het schip de Fortuin strandde, vóór het de brug bereikte,
nabij den oever, maar de Hoop dreef lot aan de brug door, en bleef daar stil liggen.
Op het naderen der vaartuigen was de Hertog van Parma met zijnen staf naar de brug
gereden, en had eenige bootslieden naar de schepen gezonden, om die te onderzoeken,
en de werking te beletten. Met moeite was hij te bewegen om zich naar eene nabu-
rige schans te verwijderen, op herhaalden aandrang der zijnen, die welligt door de uit-
barsting der kleinere booten het doel der groolerc begonnen te gissen. Naauwelyks was
hy buiten gevaar, toen de Fortuin losbarstte, en vele soldaten in een nabijgelegen blok-
huis deed omkomen. »Korts daarna," schrijft hooft, »borst de Hoop, met zoo dullen
donder, en verbolghen bhxem, dat de heemel scheen te kraaken om in te storten, de
wereld te scheuren, de hel zyn kaaken op te sperren. Het vraatigh vuur verslond, oft
verllensle met zynen slagh, niet alleen d'onderzoekers, die 't binnen's boords verraste,
maar lelfens 't meeste deel der geenen, die op het slaakelsel, oft in de sciieepen der
brugge waaren: der maale, dal men van hun nooit eeüigh ooverschot vernam. In gulle
gloedt stond eerst de lucht: thans leschle zich 't licht; en bleef zyn' plaats, van dikke
damp en rook, een' lange wijl, verdonkert. De vhet vloogh ten bedd' uit, oover den
dyk; en plonsle de naaste velden ter knie toe in 't waater, 't aartryk schokte rondom,
wel drie mylen verre: ende binnen een' halve bleef niemandt oover eindt." Ook parma
Averd Ier aarde geworpen, doch was hel eerst weder overeind, trok zijn rappier, alsof
de vijand voor hem stond cn vloog naar den oever, waar zich een akelig schouwspel
voordeed. De brug was deerlijk gehavend, en werkelijk door midden geslagen, en met
honderden lijken cn gekwetsten bedekt. De grootste ontsteltenis had de soldaten aan-
gegrepen, die, een onmiddelijken aanval der vloten van Antwerpen en Lillo duch-
tende, reeds op het punt waren de schansen te verlaten, en zich met de vlugt te red-
15S7
DES VADERLANDS.
den. Hoezeer niet minder voor de nadering der Staalsclien beducht, aan welke hij in 1584—
dien toestand bezwaarlijk weerstand zou hebben kunnen bieden, hield parma door zijn
voorbeeld en gezag de zijnen staande., en toen de Trees weldra bleek ijdel geweest te
zijn, sloeg hij onmiddelijk de handen aan het werk, om de brug te herstellen, en
tevens voor een dergelijk gevaar te behoeden. Toen een bode van hohenlo, des nachts
onder de brug doorgezwommen, drie dagen later de tijding van het gebeurde in Ant-
werpen bragt, en de werkeloosheid der vloot door het gemis van kennis aan den uit-
slag verklaarde, was de schade reeds hersteld en de brug door de mogelijkheid, om
haar in het midden te ontsluiten en de aankomende schepen te laten doorvaren, tegen
vernieuwde aanslagen van denzelfden aard beveiligd.
Geenszins door deze grievende teleurstelling ontmoedigd, bouwden de Antwerpenaars
nu een blokhuis, op een vlot van balken drijvende, en van veel geschut voorzien,
waarmede zij, achter eene dikke borstwering voor 'svijands vuur beveiligd, de brug
uit een wilden schieten. Doch hunne hoop, die zij in den naam van het gevaarte, Fin
de la guerre, hadden uitgedrukt, werd andermaal verijdeld. Het was te zwaar en
onhandelbaar, om naar eisch bestuurd te kunnen worden. Eer het op de plaats zijner
bestemming aankwam, raakte het aan den grond, en werd door parma veroverd en
gesloopt. Eveneens mislukten onderscheidene pogingen om de brug door vuur te ver-
nielen, of door den aandrang van aaneengevoegde en door den stroom met kracht
voortgestuwde schepen te breken.
Nu bleef er voor de stad geen andere weg voor toevoer open, dan over het verdron-
kene land, hetwelk tusschen Antwerpen en Zeeland met platboomde schepen te bevaren
was. Doch de gemeenschap werd belet door den Kouwensteinschen dijk, die door parma's
troepen bezet was. Kon men dezen bemagtigen, dan scheen alle gevaar geweken. Want
zoolang de stad voldoende van levensmiddelen, krijgsvoorraad en troepen kon voorzien
worden, behoefde zij geenszins voor de Spanjaarden te zwichten, die in hunne leger-
plaatsen door duurte en gebrek aan proviand gekweld werden, en in dat geval weldra
genoodzaakt zouden zijn geweest het beleg op te breken.
Men besloot alzoo tot eiken prijs den Kouwensteinschen dijk te bemagtigen. Gelijktijdig
zouden de bezettingen van Antwerpen en de Graaf van hohenlo met eenige platboomde
vaartuigen op den dijk aanvallen. Het teeken voor den gemeenschappelijken aanval werd 7 v.
echter te Antwerpen in den nacht van den zevenden van Bloeimaand door een misver-
stand te vroeg gegeven. De Graaf van Hohenlo voer onmiddelijk naar den dijk, en 1585
verdreef de Spanjaarden, die zich aldaar bevonden. Doch geen bijstand mi Antwerpen,
waar men nog niet gereed was, ziende opdagen, was hij eindelijk genoodzaakt voor de
overmagt te zwichten, en met verlies terug te trekken. De Hertog van Parma, te-
regt inziende van hoeveel gevvigt het behoud van den Kouwensteinschen dijk voor de
bemagtiging van Antwerpen was, verzuimde niet dien zooveel mogelijk te versterken,
147
19*
-ocr page 153-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— op onderscheidene plaatsen Ie verhoogen, overal met schansen te bezetten, en door het
^^^^ inslaan van palen tegen doorgraven te beveiligen. Niet te vergeefs had hij deze voor-
25V. zorgen genomen. Want ongeveer drie weken later, werd de aanslag, aanvankelijk met
beter gevolg, herhaald. De dijk werd, tusschen twee van parma's schansen, ingeno-
1585 men; doch in plaats van door de bemagtiging dier schansen het behoud hunner stelling
te verzekeren, waren de Antwerpenaars er slechts op bedacht om voor de schepen met
proviand, die den Graaf van Hohenlo vergezelden, een toegang te banen. Zij verge-
noegden zich aan beide zijden eene zwakke borstwering van hout en zakken met zand
op te werpen, en begonnen nu den dijk door te sleken. Als dit werk, door de inge-
heide palen, niet snel genoeg vorderde, besloot men uit Antwerpen schuiten en zakken
te ontbieden, om den voorraad daarin over te laden. St. aldegonde en de Graaf van
Ilohenlo vertrokken met dat doel naar de stad, en bragten er de tijding van den geluk-
kigen uitslag, die de pogingen der Staatschen bekroond had. In alleryl werd nu het
noodige in gereedheid gebragt, om het behaalde voordeel te bevestigen, en de stad van
leeflogt te voorzien. Doch voor st. aldegonde was teruggekeerd, ontving hij de tijding,
dat de dijk door de Spaanschen heroverd was. Het uiterste gewigt van dit oogenbUk
beseffende, was parma terstond naar het bedreigde punt gesneld, en had niets gespaard
om den dijk weder te bezetten. Het onafgebroken vuur der omliggende schansen rigtte
onder de Staatschen eene groote slagting aan, en ontredderde hunne schepen. Met
onstuimig geweld trachtten de Spaansche troepen het verlorene te herwinnen. Herhaal-
delyk werden zy teruggeslagen, doch door het voorbeeld van parma aangevuurd, die
zelf, met eene spies gewapend, tot den middel in het water sprong, om de zijnen tot
moed en volharding aan te zetten, en telkens door nieuwe benden versterkt en vervan-
gen , behaalden zy eindelijk de zegepraal. Met groot verlies moesten de Staatschen wyken.
Zy lieten meer dan veertienhonderd man op het slagveld, en daaronder den Antwerp-
schen Admiraal jagob jacobsz. en den Gouverneur van Walcheren, filips de zoete,
Heer van Haulain. Justinus van Nassau, te midden van den stryd door den vyand
lot in de Schelde gedreven, slaagde er in zich van zijn harnas te ontdoen en de rivier
over te zwemmen. De Graaf van Ilohenlo vertrok over Bergen op Zoom naar Zee-
land met belofte om zoo spoedig mogelijk met eene voldoende legermagt tot ontzet
op te dagen.
Doch de Antwerpenaars schenen nu den moed verloren te hebben. Door de verkeerde
maatregelen, die men vroeger genomen had (1), was de stad niet voldoende van leef-
logt voorzien, en begon het gebrek te nijpen. Bovendien heerschte groote tweedragt
onder de burgerij. Het gemeenschappelijk gevaar vermögt den kleingeestigen naijver
(1) Zie hiervoor, bi, 122.
-ocr page 154-DES VADERLANDS. 915
tusschen de verschillende autorileiten niet te onderdrukken, en de beste voorslagen wer- ^^^
den dikwerf verijdeld, zoodra zij met byzondere belangen of voorregten in strgd sche-
nen. Ook kwam de godsdienst in het spel, en vergrootte de verdeeldheid, door het
wantrouwen tusschen de Hervormden, de Lutherschen en de Roomschgezinden te voeden.
Met de grootste moeite, en niet zonder levensgevaar, vermögt st. aldegonde de rusten
orde, die herhaaldelijk ernstig bedreigd werden, te handhaven, doch een plan, om
dertig- of veertigduizend bedelaars, vreemdelingen en verdachte personen·, de stad te
doen verlaten, ten einde de voorraad des te langer zou duren, werd door de tegenwer-
king der Gilden verijdeld, niettegenstaande st. aldegojtde had aangeboden^ het eerst
zijne vrouw en kinderen te laten vertrekken. Meer en meer naderde nu parma de stad,
en nam in Zomermaand achtereenvolgens al de schansen en versterkte plaatsen in, die
haar omringden.
Met onwrikbare standvastigheid had st. aldegowde tot nog toe elke poging der bur-
gerij , om de stedelyke regering tot onderhandeling met den vyand te bewegen, gestuit,
In overleg met enkele Bevelhebbers en Magistraatspersonen had hy echter uit zijn eigen
naam een brief aan parha geschreven, ten einde van dezen te vernemen, of hy ge-
neigd zoude zijn vrijheid van godsdienst toe te slaan. Doch op dezen brief kwam geen
antwoord, daar hij waarschijnlijk niet in parma's handen kwam. Eenige regerings-
leden, naar den Raad van State en de Staten van Holland en Zeeland afgevaardigd,
bragten de lijding mede, dat men zich toerustte om de stad te komen ontzetten, doch
dat de daartoe bestemde legermagt bezwaarlijk binnen een paar maanden kon worden
byeengebragt. Werkelyk lieten de Staten van Holland niets onbeproefd om der benarde
stad, aan wier behoud het algemeene welzijn ten naauwste verbonden was (1), te hulp
te komen. Zy ontzagen geene geldelyke opofferingen, om in den nood der inwoners
te voorzien en levensmiddelen aan te koopen (2); zij zonden alle beschikbare troepen
derwaarts (3), en niettegenstaande de gevaarlyke strooptogten van den Spaanschen
Overste de tassis in Gelderland en het Slicht van Utrecht ontblootten zij hunne grens-
plaatsen van krijgsvolk, om den Graaf van Hohenlo versterking te kunnen toezenden (4);
(1) Resol. v. Holl. 1585, bl. 322: »alsoo Uwer Geuade (n. den Graaf van Ilohenlo) hetend is
hoe hooglyk daaraan (n. aan het ontzet van Antwerpen) is geleegcn, ende dat alle Ingezeetcncn
het ooge daarop geslagen hebben." Bl. 465: »tot conservatie van alsulken Paerie en wydver-
maarde stad." van wijn op wagenaar, St. VlII. hl. 23, 24, 34, 41.
(2) Besolut. v. Holt. 1585, hl 211, 229, 246, 247, 254, 280, 299, 306, 316, 336, 339,
340, 341, 367, 385, 400, 440, 445, 459.
(3) Resolut. v. Holl. 1585, hl. 196, 321. ■
(4) Resolut, ν. Holl. 1585, bl. 350. ^
-ocr page 155-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— zii besloten tot onzet der stad duizeod ruiters en drieduizend Duitsche voetknechten te
1587
werven (1); en zij lieten niet na der Antwerpsche burgerij moed in te spreken en
lot volharding aan te sporen, haar verzekerende dat een spoedig ontzet op handen
was (2). Ook gaven zij aan hunne gezanten in Engeland herhaaldelijk den last, om
ten ernstigste op de onverwijlde overzending van een voldoend getal troepen aan te
dringen (3). Werkelijk kwamen in het begin van Oogstmaand vijf en twintig hon-
derd soldaten uit Engeland aan; doch zoowel van Bevelhebbers als van wapenen ont-
5 V. bloot, waren zij voor het oogenblik niet te gebruiken (4). Den vijfden derzelfde maand
mlfnd Regering van Antwerpen aan de Staten van Holland, dat zij besloten had
1585 nog deze geheele maand op het beloofde ontzet te wachten. Onverwijld werd nu met
goedvinden van den Raad van State besloten, dat zoo spoedig mogelijk met alle be-
schikbare middelen een aanval op de door parma over de Schelde gelegde brug en de
daarbij gelegene schansen zou ondernomen worden; en aan de derwaarts gezondene
Gedeputeerden uit de Staten opgedragen om de Bevelhebbers tot de uiterste krachts-
inspanning aan te sporen, niet alleen door te wijzen op de » eeuwige eere en renoramé
die daarbij te behalen zouden zijn, maar ook door de belofte van eene goede vereering,
door de Staten van Iloland aan ieder hunner uit te reiken. Op den twaalfden van Oogst-
maand schreef de Raad van State aan die van Antwerpen, dat binnen twaalf dagen,
hetzy de wind gunstig was of niet, eene krachtige poging tot ontzet zou gedaan wor-
j8y. den (ö). Doch voor die tijd verstreken was, had ilwiwerjoew reeds met parma gecapituleerd.
inMiid gebrek aan levensmiddelen, waardoor de inwoners binnen weinige dagen
met hongersnood bedreigd werden; de ontevredenheid der burgerij, die vreesde dat een
langer verzet de Spanjaarden des te meer verbitteren en de gelegenheid benemen zou,
om gunstige voorwaarden te bedingen; de verdeeldheid en wanorde binnen de stad, die
herhaaldelijk tot oproer oversloegen en eene krachtige verdediging ten hoogste belem-
merden; de geblekene onmagt van de Staten van Holland en van den Raad van State
om, ook met den besten wil, een voldoend aantal troepen tot ontzet byeen'te brengen;
eindelijk, de overgave van Mechelen aan de Spanjaarden op den negentienden van Hooi-
maand; dit alles had zoowel de burgerij als de Regering van Antwerpen genoopt, om
met parma in verdrag te komen. Aanvankelijk had sx. aldegonde het daarheen willen
(1) Resol v. Holl. 1585, bi. 417, 447. Zie ook bi. 479.
(2) Resolut. v. Holl. 1585, bl. 293, 365, 405, 468.
(3) Resolut, ν. Holl. 1585, bl. 388, 464.
(4) Resolut. v. Holl. 1585, bl. 490.
(5) Resohlt, v. Holl 1585, bl. 490, 500, 504. bob, Hist. d. Nederl. Oorl. D. II. B. XX.
bl. 609, 610.
DES VADERLANDS. 915
leiden, dat de overgave der stad afhankelijk werd gemaakt van onderhandelingen, die 1584—
158.7
tusschen parma en de Algemeene Stalen zouden worden aangeknoopt over de mogelijk-
heid om den Koning van Spanje te bewegen om door het toeslaan van godsdienstvryheid
aan den oorlog een einde Ie maken; doch parma had verklaard dat hij in dien voorslag
slechts eene list zag, om tijd te winnen, en dat hij dus geenszins daarin kon loeslem-
men. Blen had zich derhalve genoodzaakt gezien in nadere onderhandelingen te treden,
die eindelijk lot de overgave van Antwerpen leidden, onder de volgende voorwaarden.
Ten opzigte van de godsdienst werd de uilsluilende belijdenis der Roomsche religie be-
paald; doch de Hervormden zouden vier jaren lijd hebben, om de slad te verlaten.
Om de plundering af te koopen, zou de slad vierhonderdduizend guldens opbrengen.
Overigens werd een eeuwig en generaal pardon aan al de inwoners toegestaan, met be-
lofte dat niemand wegens het gebeurde gedurende den krijg onderzocht of laslig geval-
len zou worden. Door deze vrij gunslige voorwaarden, die hij aan alle sleden loezeide,
die zich binnen het jaar aan den Koning van Spanje onderwerpen wilden, hoopte parma
ook Holland en Zeeland tot verzoening Ie stemmen, en levens de burgers over Ie
halen, om hun verblijf binnen Antwerpen te houden; doch vele verlrokken reeds ler-
slond naar Holland en Zeeland^ en werden later nog door een groot aantal kooplieden
gevolgd, die van de verleende vergunning gebruik maakten, om hunne vaste en roerende
goederen te gelde Ie maken (1).
De tijding van de overgave van Antwerpen was eene grievende teleurstelling voor
Holland en Zeeland^ Avaar men juist de beste verwachtingen koesterde van het voorge-
nomen ontzet, en den waren toestand der benarde slad niet volkomen kende. Gelgk
veeltijds gebeurt, uille zich de smart in onbillijke verontwaardiging legen de gewaande
oorzaak van het verlies. St. aldegonde, wiens gezag binnen Antwerpen bijkans alleen
uit persoonlijken invloed, geenszins uit Avetlelijke magl ontsproot (2), en die in zijne
onafgebrokene pogingen tot afwering van parma's krijgsbenden zijn leven nimmer ge.-
spaard had, moest nu de schuld der overgave boelen. De omstandigheden, dat hij
(1) carnero, Eist. d. l. gucrras civiles, Lib. VI. p. 186—188. strada, de Dello Belg. ï. II;
Lib. ΥΠ. p. 371—383. campaka, della guerra di Fiandra, T. II. p. 65—80. bektivoglio,
Nederl. Bist. hl. 385—399. Historie d'Eerste Deel enz, bl. 521—525 , 531—533 , 537—547.
bor, Bist. d. Nederl. Oorl D. II. B. XX. bl. 597—614. van meiere», Bist. d. Nederl Oorl.
B. XII. bl. 239, 240. hooft, Nederl. Bist. B. XXII. bl. 997—1008. B. XXIH. bl. 1013—1024.
van reyd, Bist. d. Ned, Oorl. B. IV. bl. 60.
(2) bor, Bist. d. Nederl Oorl D. IL Β. XX. bl. 614. Aldaar zegt ïiarnix, iu ecnen Brief
aan den Graaf van Bohenlo: ))ccnc stad--daer ik so voor hoofd erkend -worde, dat ik
naulijks alle myne Meesters en gebiedende Heeren liadde können lellen."
-ocr page 157-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—tijdens de onderhandelingen mei parma een uur lang met dezen een afgezonderd mond-
gesprek gehouden had, en dat uitsluitend aan hem yergund was zijne goederen niet
slechts voor Tier jaren maar voortdurend te blijven bezitten, Λverden tot zijn nadeel
uitgelegd, en door den laster uitgebreid eu vermeerderd (1). Men verweet hem OFer-
helling naar de Spaansche zijde, en fluisterde zelfs van verraad. Onderscheidene brie-
ven , door MAnnix zoowel aan de Staten als aan bijzondere personen geschreven,
waarin groote moedeloosheid was uitgedrukt en dringend werd aanbevolen om zich met
den Koning van Spanje te verzoenen, wanneer men slechts de vrije uitoefening der
Hervormde godsdienst behouden kon, kwamen den tegen hem opgevatten onwil verster-
ken. Daarvoor hadden immers de Staten van Holland en Zeeland gedurende zoo vele
jaren goed en bloed niet veil gehad, om zich demoedig aan de voeten te werpen van
den trouwloozen en wraakzuchtigen Vorst, wiens onA'erdragelyke heerschappij zij voor vier
jaren hadden afgezworen! Toen st. aldegonde, die zich van geen kwaad bewust was,
zijn voornemen te kennen gaf om zich met vrouw en kinderen naar Zeeland lebegeven,
werd hem afgeraden derwaarts te gaan, daar de openbare meening zich sterk tegen hem
verklaarde; en de Algemeene Staten verboden hem zelfs binnen hun gebied te komen,
op straiFe van in verzekerde bewaring genomen en teregt gesteld te worden (2). Des-
niettemin begaf MARNix zich naar zyn landgoed West-Souhurg op Walcheren. Hy
werd aldaar in zijn huis gegyzeld (5), doch weldra weder op vrije voeten gesteld,
nadat hij zich voor de Algemeene Staten verantwoord had. Hij is echter later in geen
regeringsposten geplaatst geworden, maar een en andermaal in zendingen naar Frank-
rijk, Engeland en Duiisehland gebruikt, en heeft zijnen tijd grootendeels aan de let-
teren toegewijd. In het jaar Vijftienhonderd vier en negentig is hy door de Algemeene
Staten, op aandrang der Synode, op eene jaarwedde van zeven en twintig honderd
guldens (waaronder driehonderd guldens voor huishuur begrepen waren) tot het bewer-
(1) hor, Hist. d. Nederl Oorl. D. 11. B. XX. bl. 605,645. avagenaau, Vaderl. Hist. D. VIII.
bl. 83. uooFT, Nederl llist. B. XXlIl. bl. 1024. Ook in Engeland Avas hij verdacht. Corres-
j)ondence of Robert Dudley, Earl of Leicester, London, 1844, ρ. 27, 33. Opmerkelijk zijn echter
de woorden van strada, de Bell. Belg. ï. II. Lib. Vil. p. 379: »addens obliquè aliqua, quae ad
privatum ejus commodmn pertinerent." Van tarma's zijde schijnt er werkelijk poginfj tot omkoo-
ping, althans tot overreding, geweest te zijn: ook door de voorspiegeling eener mogelijke dulding
van de hervormde godsdienst, waartoe parma trachten zou filips te bewegen. Want parma zeil
stelde zich hierbij niet anders voor, dan een tijdelijk toegeven, hetwelk van zelf tot de uitslui-
tende heerschappij van het Katholicisme leiden zou. Zie dor, Ilist. d. Ned. Oorl. D. II. B. XX.
bl. 650.
(2) Resolut, υ. Holl. 1585, bl. 517.
(3) Resolut, ν. Holl. 1585, bl. 162.
λ
-ocr page 158-DES VADERLANDS. 915
ken eener nieuwe bijbelvertaling beroepen, weshalve hij toen zijne woonplaats naar 1584—
Leiden verplaatst heeft, alwaar hg vier jaren later in den ouderdom van zestig jaren
gestorven is (1).
Het behoeft geen bewijs, dat lafhartigheid noch ontrouw aan de goede zaak marhix
genoopt had, de onderwerping aan filips aan te raden, zoo men gunstige Toor-
waarden, en bepaaldelijk godsdienstvrijheid, bedingen kon. Ware er in dezeo getui-
genis noodig, dan zou een brief van den dapperen en edelen de la noue, die tijdens
het beleg van Antwerpen, onder voorwaarde van nimmer de wapenen tegen den Koning
van Spanje te dragen, tegen den Graaf van Egmond werd uitgewisseld, st. aldegonde
van alle schuld vrijspreken (2). Doch de toestand des lands was op zichzelven voldoende,
om zijn raad, zoo al niet te wettigen, dan toch te verklaren. Sedert geruimen lijd had
de kans op een goeden uitslag van het verzet tegen Spanjé's geduchte magt niet zoo
hagchelijk gestaan. Algemeen was de overtuiging dat aan het behoud of verlies van
Antwerpen de geheele oorlog hing, en al de overige plaatsen het lot dier stad zouden
moeten volgen, zoodat zelfs de Spanjaarden plagten te zeggen: »Zoo wy de stad win-
nen, moeten de Geuzen met ons in de Mis, anders zullen wiij met hen in de Preek
gaan (3)." Bykans geheel Vlaanderen en Braband waren nu in 'svijands handen ge-
vallen. Gelderland, Overijssel, Friesland en Groningen, ja zelfs hal Sticht vbh Utrecht,
waren voor een deel door Spaaosche benden bezet of aan hunne strooptogten blootge-
steld. Tegenover het talrijke en geoefende Spaansche leger stonden verspreide, ten
deele nieuw aangeworvene, troepen, wier onmagt om zelfs de enkele stad Antwerpen
te ontzetten overtuigend gebleken was. Tegenover een krijgsheld als parma, uitstekend
zoowel op het slagveld als in de raadzaal, stond eene regering vol wanorde en ver-
deeldheid, door den dood van Prins Willem van hoofd en leider beroofd. Deze laatste
omstandigheid moest vooral een grooten invloed uitoefenen op het oordeel van st. alde-
GOUDE, die aan het eenhoofdig gezag gehecht was, en van het veelhoofdig Staten-
bestuur weinig goeds verwachtte. Hoe zouden de Vereenigde Gewesten eene eenheid
en kracht terugkrijgen, die hen onder het bestuur van den Zwijger ter naauwernood
voor een volslagen ondergang behoed hadden (4) ? Na de ontrouw van awjou en het
(1) bor, IJist. d. Ned. Oorl. D. II. B. XX. hl. 614—619. van revd, Ilist. d. Ned. Oorl
B. IV. bi. 61. van meteren, Hist. d. Ned. Oorl. B. XII. bl. 241. broes, F. van Marnix,
D. II. bl. 141—215. e, quinet, Fondation de la République des Provinces-Unies. Marnix de
Sainte-Aldegonde, Bruce. 1854, ρ. 110—134.
(2) BOR, Hi?t. d. Ned. Oorl. D. II. B. XX. bl. 6ia
(3) van beyd, Hist. d. Ned. Oorl. B. IV. bl. 61.
(4) Zie vooral den brief vau st. aldegonde aan zijnen nee£ adolf vak weetkebken bij bob,
m Deel. 1 Stuk, 20
148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—afspringen van de laatste onderhandeling met Frankrijk was van die zijde geen bijstand
^^^^ Ie wachten. De nederlaag van den Aartsbisschop van Keulen had de hoop op onder-
steuning van Duitsche zijde geheel doen verdwijnen; en gaven de Staten zelve geen
bewijs, hoezeer zy hunne magteloosheid gevoelden, door te gelijker tyd, toen zij Aïit-
iverpen met een spoedig onzet vleiden, daarbij te wgzen op hulp uit Engeland^ die
het gevolg zou zyn van de ootmoedige opdragt van de Souvereiniteit dezer Landen aan
elizabeth? Voorzcker, zoo de raad van st. aldegonde, als zwak en het Nederlandsche
volk onwaardig, afkeuring verdient: dan behoort tevens de bewondering te klimmen
voor het heldenmoedige gedrag der Staten van Holland y die van geen onderwerping
wilden hooren, en in hunnen stryd voor godsdienst en burgerlijke vrijheid volhardden (1).
Tot die volharding was het echter dringend noodig, elke gedachte aan vrede met
filips te voorkomen; en de^ schijnbare hardheid, waarmede st. aldegonde door de
Staten bejegend werd, wordt daardoor meer begrijpelijk (2). Terstond na de overgave
van Antwerpen had parma aan onderscheidene steden brieven gerigt, om die door het
aanbod van gunstige voorwaarden en door schoone beloften tot zijne zijde over te halen.
In Holland bragt alleen de stad Gouda zulk een brief in de vergadering der Staten.
De Edelen en overige sleden verklaarden geen diergelijke missiven ontvangen te hebben.
Doch de afgevaardigden van enkele sleden, door brieven van st. aldegonde daartoe
bewogen, bragten in ernstige beraadslaging, of het niet raadzaam ware te trachten zich
op redelijke voorwaarden met parma te verslaan; en wanneer deze er in geslaagd was om
FILIPS lot een schijn van verdraagzaamheid in het godsdienstige te bewegen, zoude welligt
de meerderheid, het langdurige oorlogen en opbrengen moede, zich in den gespannen
Jlist. d. Ncd. Oorl. D. II. B. XX. bl. 615—619; en de plaatsen uit zijne Apologie ^ aangehaald
hij KOK, Vaderlandsch Woordenboek, D. II. hl. 533—540.
(1) Het vernuftige, cn geenszins van gronden ontblootte, vermoeden van den Heer broes,
{Filips v. Marnix, D. II. bl. 177—182), dat st. aldegonde, op parma's verdraagzaamheid en
trouw steunende, de lioop zou liebben gekoesterd dat deze zich de zaak der Vereenigde Gewesten,
zelfs tegen filips, zou aantrekken, kan voor genen bezAvaarlijk tot verontschuldiging strekken,
daar zijne hoop slechts op zeer wankelbare gronden steunde.
(2) De bewering van bilderdijk, Gesch. des Yaderl. D. VIL bi. 94, dat oldenbarneveld van
de overgave van Antwerpen zou hebben gebruik gemaakt om marnis, als zijn mededinger naar
het hoogste gezag, van zijnen invloed te berooven, wordt door niets gestaafd; evenmin als het
gevoelen van den Heer broes, Filips van Marnix, D. 11. bl. 157, dat de Staten door kleingecs-
tigen naijver zouden gedreven zijn om de vrienden en vertrouwelingen van avillem I, als treslong
en st. aldegonde, te krenken en te vervolgen. Dat zij mannen, die getoond hadden aan hunne
regering weinig eerbied of vertrouwen toe te dragen, voortaan uit het bewind lieten, was niet
alleen natuurlijk, maar ook regtmatig. Vgl. broes, t. a. p. hl. 217—^243.
DES VADERLANDS. 187
valstrik hebben laten vangen. Doch dit dreigende gevaar werd afgewend door de halslar- 1584—
righeid van filips, die niets wilde toegeven, waar het de Katholyke godsdienst gold (1).
Met te meer ijver werden nu de onderhandelingen met de Koningin van Engeland
voortgezet, waartoe men, na de terugkeer der Fransche gezanten, onmiddelijk was
overgegaan. Tot de beraadslagingen over dit gewigtige onderwerp waren andermaal al
de Edelen benevens de kleinere steden ter dagvaart van Holland beschreven. Daar
ELIZABETH in ecnen brief aan de Algemeene Staten hare deelneming over de in Frank-
rijk ondervondene teleurstelling betuigd had, en haar gezant davidson verzekerde, dat
zijne Meesteres genegen was om de Staten bij te staan, besloot men haar w onder goede
en billijke conditiën," die hoofdzakelijk de handhaving van de privilegiën en van den
Hervormden godsdienst bedoelden, de opperheerschappij dezer Landen aan te bieden.
Sloeg zij deze van de hand, dan zou men trachten haar tot het verleenen van voldoenden
bijstand over te halen, in welk geval haar een of twee sleden in elke Provincie naar
hare keuze in handen zouden worden gesteld, tot onderpand voor de terugbetaling der
krygskosten. De stad Gouda alleen verzette zich tegen de opdragt der opperheerschappij,
en wilde zich ook niet bereid verklaren om, zoo de Koningin het mögt verlangen,
Engelsche bezetting in te nemen. Het besluit van Holland ^ op den achttienden van
Grasmaand des jaars Vijftienhonderd vijf en tachtig genomen, werd weldra door de 18v.
GrusiQ''
Algemeene Staten, destijds uit de afgevaardigden van Gelderland^ Vlaanderen^ Holland 1555'
met West-Frieslandy Zeeland^ Utrecht en Friesland zamengesteld, overgenomen, en
op den achttienden van Zomermaand vertrok het Nederlandsche gezantschap naar Enge-
land. Het bestond uit jacob de grijze, van wege Drahand; rutgert van uaarsolte.
Burgemeester van Harderwijk^ van Gelderland; wocl yaw karon, Heer van Sekoone-
wal, van Vlaanderen; johan van der does. Heer van Noordwijk^ joost van mekijn,
Pensionaris van Dordrecht ^ johan van oldenbarkeveld , Pensionaris van Rotterdam ^ en
FRAN901S MAALzoN, Pensionaris van Enkhuizen, van Holland en West-Friesland;
jacob valke, Lid vau den Raad van State, van Zeeland; paulus buys, van Utrecht;
jelger feitsma, Lid vau den Raad van State, hessel aisma, President van het Pro-
vinciale Hof van Friesland, en laas jongema van Friesland (2).
Koningin elizabeth had tot op dezen lijd aan onze voorvaderen slechts eene zeer
karige ondersteuning in geld en troepen doen toekomen (3). Hoezeer door haar eigen
(1) bor, Hist. d. Nederl, Oorl. D. II. B. XX. bl. 640—650. van wijn op wagenaar, Stuk VII.
bl, 47. Naleesingen op wagenaar, 3). 1. bl. 304. borgnet, d. Ned. 0. Filips, bl. 96, 156.
(2) bor, Ilist. d. Nederl Oorl. D. II. B. XX. hl. 634. van meteren, Hist. d. Ned. Oorl
B. XII. bl. 242. sTRADA, de Bell Gall T. IL Lib. VII. bl. 403.
(3) Zie Algem. Gesch. des Vaderl D. IL St. V. bl. 480—487 , 505. St. VI. bl. 33, 73^ 234,
243. Hiervoor bl. 130.
20*
-ocr page 161-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—veiligheid en de belangen Yan het Protestantisme tot levendige belangstelling in hunnen
vyorstelstr^'d legen Spanje genoopt, was zy door velerlei overwegingen teruggehouden,
een werkzamer aandeel in dien stryd te nemen. Vrees, om zich met het magtige,
destijds nog onweerstaanbaar geachte Spanje in een oorlog te wikkelen, moest haar te
meer tot voorzigtigheid aansporen, naarmate zij in haar eigen rijk met grooter moeije-
lijkheden te kampen had. Hoe kon zij, wier wettige heerschappij door de helft harer
onderdanen in het geheim ontkend en belaagd werd, zich zonder gevaar de belangen
van lieden aantrekken, die in opstand waren tegen hunnen wettigen vorst? Alleen de
bezorgdheid voor den klimmenden invloed van Frankrijk ^ aan welks kroon zij de
Nederlanden geenszins wenschte gehecht te zien, had haar nu en dan het standpunt
van een werkeloos aanschouwen voor eenig hulpbetoon doen verlaten. Thans echter
schenen al deze bedenkingen voor het hoogste belang te moeten wijken. Zoo zij nu
niet krachtig tussclien beide trad, scheen de zaak van het Protestantisme op het vaste-
land verloren, en Engeland de bijkans weerlooze prooi van fiups te zijn. Immers was
de toestand der Nederlanden na den dood van Willem I zoo hagchelijk geworden, dat
PARMA zyne zegevierende wapenen zonder moeite over de nog niet onderworpen gewesten
scheen te kunnen uitstrekken. De verovering van Portugal had filips magt, vooral
ter zee, aanmerkelyk vergroot, en reeds verspreidde zich het gerucht eener oorlogs-
vloot, bestemd om Etigeland te overweldigen, en gewis onweerstaanbaar, Avanneer zij
in de door Spanje overheerde Nederlanden geen tegenweer, maar ondersteuning, te
wachten had. In Frankrijk^ waar de Ligue, door Spaansch geld gevoed, meer dan ooit
het hoofd had opgestoken, scheen het Katholicisme weldra te zullen zegevieren. Alleen
de gunstige uitslag van de volharding der Nederlanders kon dien dreigenden storm
bezweren: en hoewel elizabeth, ook door hare overdrevene zucht tot zuinigheid,
ongaarne van hare tot nog toe gevolgde handelwyze afweek, wisten hare raadslieden
de dringende noodzakelijkheid van onverwijlde en krachtige hulp zoo overtuigend aan
te toonen, dat zij besloot daartoe over te gaan (1).
Op den negenden van Hooimaand des jaars Vijftienhonderd vijf en tachtig werden de
gezanten bij de Koningin toegelaten. De Pensionaris van Dordrecht^ joost van menijn,
voerde het woord, schilderde den ellendigen toestand af, waarin de Nederlanden door
den dood des Prinsen van Oranje vervallen waren, en bood haar de Souvereiniteit
aan. Elizabeth beried zich slechts weinige dagen, en wees dat aanbod van de hand,
(1) bor, Hist. d. Ned. Oorl. D. II. B. XX. bl. 629—634. van meteren, Hist. d. Ned. Oorl
13. XlII. bl. 243. hooft, Ned. Hist. ΰ. XXIII. bl. 1026—1028. strada, de Bell. Galt. L. VII.
p. 403—405. HüME, History of England, (London, 1853, Yalpy,) Vol. V. Chapt. XL.
p. 166—171, Chapt. XLI. p. 206—210. Mr. h. beijeman, Oldenbarneveld, de Staten van
Holland en Leicester, bl. 30—80.
DES VADERLANDS. 915
even als het verzoek om voortdurende bescherming, waarop de gezanten toen aandron-1584~
1587
gen. Zij achtte zich niet sterk genoeg, om door zulk eene daad geheel met filips te
breken, waarmede zij schijnbaar nog in vrede leefde, en gaarne in vrede blijven wilde.
Ook duchtte zij van de zijde der overige mogendheden de beschuldiging van heersch-
zucht, alsof zg van de verdeeldheid in de Vereenigde Nederlanden gebruik wilde
maken, om zich een deel daarvan toe te eigenen (1). Meer nog woog welligt de
overweging van den bijkans hopeloozen (2) toestand dier gewesten, die haar, zonder
zekerheid van teruggave, en welligt zonder vrucht, tot groote opofferingen in geld en
troepen zou noodzaken (3).
Na deze Λveigering bleef voor onze gezanten niet anders over, dan op een bepaalden
bystand gedurende den oorlog aan te dringen. Op den zesden van Oogstmaand des
genoemden jaars andermaal bij de Koningin toegelaten j gaven zij hun leedwezen over
haar besluit te kennen, en verzochten haar om minstens vgf duizend voetknechten en
duizend ruiters, behalve de garnizoenen der aan haar te verpanden sleden, te willen
toestaan. Daar, volgens hunne bewering, door het overlijden van den Prins van Oranje
het gezag der regering zeer verslapt en verminderd was, omdat de gewesten ontsteld
en niet voorzien waren van »een Hoofd van Autoriteyt," waaraan zij nog zoo groote
behoefte hadden, zoo baden zij tevens de Koningin zeer ootmoedig om met die troepen
over te zenden » een Hooft en Heer van kwaliteit en aanzien, om den Staten by te staan
in de regering en het beleid der algemeene zaken (4)." Zij ontvingen hierop een gewenscht
antwoord, hoewel de Koningin niet te bewegen was om in de overkomst van meer dan
(1) Om de belangelooslieid harer bedoelingen in het licht te stellen, liet zij nog in 1585 een
uitvoerig manifest uitgaan, de redenen behelzende, ΛvaaΓDm zij onze voorvaderen bijstond, hetwelk
in onderscheidene talen overgezet en overal verspreid werd. Dat merkwaardig stuk is o. a. te
vinden bij bor, HisL d. Ned. Oorl. D. 11. B. XX. bl. 667—671.
(2) In September 1584 schreven de Staten van Braband aan die van Holland: »hoe is het te
geloven dat hare Majesteyt (n. van Engeland) nu soude beheven te aenvaerden, den desolaten
tegenwoordigen staet van de Nederlanden.'" bor, Hist. d. Ned. Oorl. D. II. B. XIX. bl. 472.
Geen Avonder derhalve dat elizabetii, volgens van meteben, Hist. d. Ned. Oorl. B. XIII. bl. 243
versot niet gelooven wilde »de macht, middelen, ende inkommen der Landen, soo groot te we-
gen, als haer wel voorgehouden werde, daar nochthans haer het uyterste uyt goede redenen niet
gheseydt was."
(3) Mr. h. beijerman, Oldenbarneveld^ de Staten van Holland en Leicester, bl. 78—80. Vgl.
hume, History of England, Vol. V. Chapt. XL. p. 168: waar bij beweert, dat elizabeth nim-
mer begeerd heeft de Nederlanden aan hare kroon te hechten, hoe aanlokkelijk het bezit dier ge-
westen ook voor Engeland moest zijn.
(4) bor, Hist. d. Ned. Oorl. Ώ. II. B. XX. bl. 640.
-ocr page 163-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—vier duizend voetknechten en vier honderd ruiters te bewilligen. Doch elizabeth beloofde
1587
een Heer van naam en gezag te zenden, om »te helpen regeren en raadslagen,» en
wilde het aanbod van een of twee steden in elke provincie niet aannemen, vreezende;
gelijk zij zeide, »dat men terstond zoude zeggen, dat de Koningin van Engeland alles
wilde aanvatten en verslinden (1)." Op deze grondslagen werd op den twintigsten van
Oogstmaand het navolgende verdrag gesloten en geteekend: 1°. De Koningin zal vier
duizend man te voet en vierhonderd te paard overzenden, behalve zevenhonderd man,
te leggen in de plaatsen van onderpand, aangevoerd door een Gouverneur Generaal van
naam en aanzien en van de ware Christelyke religie, en door haar betaald. 2®. De
Vereenigde Gewesten zullen binnen het jaar na het sluiten van den vrede met Spanje
alle onkosten betalen, door de Koningin in het eerste jaar gedaan, en binnen vier
daaropvolgende jaren al de overige onkosten. 3° en 4". Tot verzekering der voorgescho-
tene penningen zal de Koningin lot op de geheele kwijting der schuld garnizoen mo-
gen leggen in de stad Ylissingen en het kasteel Rammekens op het eiland Walcheren^
en in de stad Driele met de beide daartoe behoorende sterkten in Holland. 5°. De
Staatsche bezetting zal uit de gemelde plaatsen moeten vertrekken, en hare bewaring
en bescherming geheel worden overgelaten aan den Engelschen krijgsoverste »wel ver-
staande, dat de voornoemde Gouverneur zich niet zal bemoeijen met de regtspleging en
de burgerlijke regering, dan alleen voor zoo ver als het de soldaten der garnizoenen
betreft." 6". De Oversten en soldaten dier garnizoenen zullen geen onderhandeling
noch gemeenschap mogen houden met de Spanjaarden of hunne aanhangers. 7". De
gemelde plaatsen zullen blijven in hare vereeniging zoo wel met de Algemeene Staten
als met de overige leden harer provinciën, en bij hare voorregten en gewoonten, de
verpanding niet rakende, bewaard blijven, zonder van wege hare Majesteit met eenige
beden of andere lasten te worden bezwaard. 8". De garnizoenen zullen gehouden zijn
de imposten en accijnsen even als de overige burgers te betalen, zonder nogtans hooger
te kunnen belast worden buiten goedvinden van den Gouverneur-Generaal. 9°. De Ko-
ningin zal voorkomen, dat de burgers en inwoners dier plaatsen overlast van de garni-
zoenen lijden, door voor geregelde betaling en krijgstucht te zorgen. 10". Na volko-
me^ afbetaling der verschuldigde kosten zullen de verpande steden aan de Staten, en
aan niemand anders, moeten overgeleverd worden. 11°. De Gouverneurs dier plaatsen,
mitsgaders de Kapiteinen, OiBcieren en soldaten zullen aan hare Majesteit en aan de
Algemeene Stalen trouwe zweeren, en dat zij die plaatsen bewaren ^zullen bij de »ware
Christelijke religie, gelijk die nu tegenwoordig in gebruik is, zoowel in Engeland^ als
in de Nederlanden" De burgers en inwoners zullen den eed van getrouwheid aan hare
(1) BOR, ÏM, d. Ncd, Oorl D, II. B. XX. bl. 635—641.
-ocr page 164-DES VADERLANDS. 915
Majesteit afleggen. 12°. Het Engelsche krijgsvolk te velde zal behandeld worden gelijk 1584--
de andere soldaten der Staten. 15°. De soldg der garnizoenen van de verpande plaat-
sen zal van maand tot maand betaald worden. 14°. en In elke dier plaatsen
zal aan de Engelschen eene kerk tot uitoefening hunner godsdienst gegeven worden,
terwijl voor hunne huisvesting, onderhoud en verzorging, behoorlijk zal gezorgd worden.
16°. Het zal aan hare Majesteit vrijstaan, behalve haren Gouverneur-Generaal, nog
twee harer onderdanen, lieden van rang en van gemelde godsdienst, te stellen in den
Raad van State, tot welken ook toegang zullen hebben de Oversten der verpande plaat-
sen om iets voor te dragen, die plaatsen of de dienst harer Majesteit betreffende, zon-
der nogtans gehouden te worden voor leden van dien Raad. In den krijgsraad zal de
Koningin alle personen kunnen stellen, die de Gouverneur-Generaal en de Raad van
State daarin noodig of wenschelijk zullen achten. 17° en 18°. De Gouverneur-Generaal
met den raad van Staie zal de magt hebben, om de misbruiken in de belastingen te
herstellen, het getal der Ambtenaren te verminderen en Tast te stellen, 'sLands pennin-
gen ten meesten oorbaar te besteden, en de gebreken der munt te verbeteren, zonder dat
de geldspeciën veranderd of in prijs verhoogd mogen worden, dan alleen met toestem-
ming van hare Majesteit of den Gouverneur-Generaal. 19°. Hare Majesteit of haar
Stadhouder (1) en de Raad van State zullen ook zorg dragen, » dat de openbare magten
en de regering hersteld worden in hun voorgaand gezag, dat ook het beleid van den
krijg verbeterd en in alle ernst behartigd worde, daar beide thans zeer verminderd zijn
Avegens den gelyken stand der regeerders en de verwarring der beraadslagingen."
20°. De Gouverneur-Generaal en de Raad van State zullen voorzien in alles, wat de
algemeene welvaart raakt )) welverstaande dat bij niets doen zal noch iels nieuws invoe-
ren ten nadeele van de genoemde religie noch van de regten, hoogheden, privilegiën,
costumen, vrijheden, statuten en ordonnantiën van de voornoemde Staten, gemeenten
of gilden en inwoners derzeive, hetzij in het algemeen of in het bijzonder. 21° en
22°. De Staten zullen niet met den vijand handelen zonder kennis van hare Majesteit,
noch met eenige andere uitheemsche Mogendheid, zonder kennis van haar of haren
Stadhouder. Ook zal het harer Majesteit gelieven niet met Spanje of eenigen anderen
vijand der Staten te handelen over zaken, de Vereenigde Gewesten betreffende, builen
raad en toestemming der Algemeene Staten, daartoe wettig beschreven, 25°. Al het
(1) De woorden Gouverneur en Stadhouder hadden destijds dezelfde beteekenis, slechts met
dit verschil, dat alle Stadhouders Gouverneurs, doch niet alle Gouverneurs Stadhouders waren,
daar men ook Gouverneur over eene enkele plaats of onderdeel van eene provincie zijn kon.
KLUIT, Hist. d. Holl, Staatsr. D. II. bl. 40, 56. vait wijn op wagenaar, St. VII. hl. 111, St. X.
bl. 89. VAN DER KEMP, MüurUs van Nassau, D. I. bl. 179.
148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— uitheemsch krijgsvolk, noodig tot bescherming der Landen, zal door den Gouverneur-
Generaal en den Raad van State, met bewilliging der Algemeene Staten, aangenomen
en betaald worden. 24°. Bij afsterven of verandering van de Gouverneurs der gewesten
en der grenssteden, zal de Gouverneur-Generaal met den Raad eene keuze doen uit
eene benoeming van drie personen door de Stalen van het gewest, waarin eene plaats
opengevallen is. 25°. Zoo de vijand eene vloot mögt brengen in het kanaal tusschen
Engeland, Frankrijk en de Nederlanden, dan zullen de Vereenigde Staten bij de
Engelsche vloot, door de Koningin ter beveiliging harer kusten uitgerust, een gelijk
getal schepen voegen. In zulk een geval zal de gansche vloot staan onder den Engelschen
Admiraal, doch de buit gelijkelijk gedeeld worden. 26°. De wederzijdsche oorlogsche-
pen zullen elkanders havens vrijelijk inloopen, en zich aldaar van het noodige voorzien,
mogen. 27°. De geschillen tusschen de onderscheidene Nederlandsche gewesten of ste-
den, die niet langs den gewonen weg van regten kunnen worden afgedaan, zullen
door hare Majesteit, of duur haren Stadhouder met den Raad van State beslecht wor-
den. 28°. De onderdanen der Koningin zullen in de Vereenigde Gewesten paarden
mogen koopen en uitvoeren, mits betalende de gewone uitgaande regten, doch van
Engeland niet weder mogen uitvoeren. 29°. Ook zullen zij ten allen tijde, met pas-
poort van den Gouverneur-Generaal, op hunne kosten naar Engeland mogen terugkee-
ren, mits het getal der Engelsche krijgslieden steeds voltallig blijve. 30°. De Gouver-
neur-Generaal en de overige Krijgsoversten zullen den gewonen eed aan de Alge·'
meene Staten afleggen, zonder verkorting der hulde, die zy aan hare Majesteit schuldig
zijn (1).
Na het sluiten van dit verdrag, hetwelk in Nederland nog door de Algemeene
Staten moest bekrachtigd worden, namen de gezanten op den twaalfden van Oogst-
maand afscheid van de Koningin, en drongen daarbij nogmaals aan op de spoedige
overzending van een persoon van kwaliteit, waarop elizabeth antwoordde: »Myne
Heeren, het is ook mijn voornemen dat te doen, zoodra onze overeenkomst be-
krachtigd zal zijn, want anders zou de Koning van Spanje, zoo hij de voortduring
van uwe verwarde regering zag, voorzeker niet dan met ons lagchen; doch ik denk
hem dit jaar zulk goed banket niet te schenken." (2)
Acht der gezanten namen nu de terugreize naar het Vaderland aan. va.n noord-
wijk, valke, büys en aisma bleven echter in Engeland, om voor de uitvoering van
het verdrag zorg te dragen. Reeds vroeger had elizabeth, wegens den benarden toe-
stand van Antwerpen, krachtens een voorloopig verdrag, tot de overzending van vier
(1) BOR, im. d. Ned. Oorl. D. II. B. XX. bl. 641—644.
{%) BOR, Hist. d. Ned. Oorl. D. II. Ί3. XX. bl. 645,
161
(luizend voetknechten besloten, die echter, gelijk wij reeds zagen, te laat kwamen tot 1584—
1587
ontzet dier stad (1). Na de overgave, die het gevaar voor parma's wapenen meer dan
verdubbelde, wisten de achtergeblevene gezanten elizabeth te bewegen, om hare hulp-
troepen tol op vijf duizend voetknechten en duizend ruiters te vermeerderen, behalve
vierhonderd vijftig man in den Briel en zevenhonderd man in Vlissingen, waartegen
de Koningin echter bedong, dat zij in elk der overige gewesten insgelijks in eene
door haar te kiezen plaats Engelsch garnizoen zou mogen leggen. Op den vijftienden
van Herfstmaand kwam de Engelsche Krijgsoverste johan korris over, die het bevel
over de grootendeels reeds aangekomene en in onderscheidene sleden ingekwartierde
hulpbenden zou voeren. Reeds vroeger had hij als Kolonel van een regiment Schollen
en daarna als Veldoverste der Slaatsche troepen groole diensten bewezen, en zich door
beleid, onversaagdheid en de handhaving eener strenge krijgstucht algemeene achting
verworven. Hij zond een gedeelte zyner troepen naar het door parma bedreigde Bergen
op Zoom, terwijl een ander gedeelte aan de Bild bij Utrecht bleef. Op den negen
en twinligsten van Wijnmaand werden de verpande steden aan de Engelschen overgege-
ven. Op verzoek van de Algemeene Staten was het bevel over den Briel door de
Koningin aan thomas gegil, dat van Vlissingen' άάχχ filips sidwey opgedragen (2).
Niet lang was het inmiddels twijfelachtig gebleven, wie de hooge eer genieten zou,
als beschermer der vrijheid en hersteller van orde en gezag door elizabeth herwaarts
gezonden te worden. De veelvermogende gunsteling der Koningin, robert dudley,
Graaf van Leicester ^ scheen zich daarvoor in alle opzigten aan te bevelen. Sedert men
de hoop had gekoesterd, dat elizabeth een aanmerkelijk getal hulptroepen zou over-
zenden, had men er bijkans niet aan getwijfeld, dat hij daarvan de aanvoerder zou
zgn. Drie jaren te voren had hij in het gevolg van den Hertog van Anjou de Neder-
landen bezocht, en den aangenaamsten indruk van zijne hoffelijkheid en mildheid ach-
tergelaten. Zijn groot vermogen, de goede dunk, die men algemeen van zijne krygs-
bekwaamheden koesterde, en bovenal zijn invloed op de Koningin, die hem voorzeker
meer dan eenig ander met kracht ondersteunen zou, maakten zijne benoeming zoo
wenschelijk, dat de Algemeene Staten bepaaldelijk daarop aandrongen (5). Als hoofd der
Presbyteriaansche partij, wier leerstellingen en uitwendige godsvereering meer dan die
der Episcopaalsche Staatskerk met de in ons Vaderland heerschende overtuiging strookten,
en bovendien met geen ambt bekleed, hetwelk zijne tegenwoordigheid aan het Hof
(1) Zie hiervoor, bl. 150. bou, Ilist. d. Ked. Oorl. D. II. B. XX. bl. 637.
(2) bor, Ilist. d. Ned. Oorl. D. II. B. XX. bl. 647 , 648. kuhoff, Bijdr. tot de Vadert.
Gesch. D, VL bl. 109, 115.
1584-
146 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
. vereischte, werd hy ook in Engeland voor het Stadhouderschap der Nederlanden bg-
zonder geschikt geacht. Leigester zelf had reeds vroeger zijne geneigdheid betuigd,
om in persoon derwaarts te gaan; en het was voorzeker niet vreemd, dat hij begeerde
zijnen invloed op eene trotsche en grillige Meesteres met eene aanzienlijke en van het
Engelsche Hof verwijderde betrekking te verwisselen, die hem, met het hoogste ge-
zag, levens de gelegenheid aanbood om zijnen naam met roem te overladen (1).
Doch zoowel elizabeth, die overigens in hooge mate het vorstelijk talent bezat dm
bekwame dienaren te kiezen, als de Staten, die leicester's komst met ongeduldig
verlangen te gemoet zagen, hadden zich niettemin in die keuze bedrogen. Leigester
bezat geen der groote hoedanigheden van hoofd en hart, die vereischt werden om het
verlies van Willem ï te vergoeden, en de Vereenigde Gewesten van den dreigenden
ondergang te redden. Zijne bekwaamheden als Staatsman en Veldheer waren middel-
matig, zijne kennis van onze instelhngen en zeden geenszins evenredig aan zijne moei-
jelyke laak. Schoon van uiterlijk en innemend van manieren, maar vol zelfzucht en
eigenwaan, kende hij geen hooger streven dan de bevordering van eigen luister en
gezag. IJdel en onbedachtzaam, kon hij niet altijd zijne oppervlakkigheid verbergen;
en zijne geveinsdheid, kwade trouw en wraakzucht getuigden niet voor de diepte van
zijn zedelijk gevoel. Doch hij wist zijne gebreken en ondeugden achter de aange-
naamste vormen Ie verschuilen, en aan echte hoffelijkheid eene gemeenzaamheid te
paren, die de harten van aanzienlijken en geringen voor hem won (2).
Het duurde echter nog eenige maanden, eer leigester andermaal den Nederland-
schen bodem betrad. In Herfstmaand, op het punt van Ie vertrekken, ontving hij
bevel zijne toebereidselen tot de reis te staken. De Koningin, noode lot zulk eene
krachtige ondersteuning der Vereenigde Gewesten overgehaald, deinsde voor haar be-
sluit terug, en duchtte te groote onkosten. Doch hare bezwaren werden wederlegd,
en leigester bood aan om op eigen kosten vijfhonderd zijner onderhoorigen uit te rus-
ten. Op den negentienden van Wintermaand des jaars Vijftienhonderd vijf en tachtig
(1) Mr, ii. beijerman, Oldcnbumeveld enz. bl. 80—85. Correspondence of robert düdley, earl
of leicesteu, cdiled bij john brüge, London 1844, ρ. VUL
(2) uum13, llislory of England^ Vol. V. p. 83. watson, Historie der regering van filips II,
(uit het Engelsclx, Rott. 1778), D. IV. bl. 21.'B0ß, Ilist. d. Ned. Oorl. D. 111. B. XXV. bl.333.
vak meteren, Hist. d. Ned. Oorl. B. XV. bl. 293. strada, de bell. Ga//. ï. II. L. VIL ρ. 405—408.
De Staatkundige partijen in Noord-Nederland, bl. 107. Mr, ii. beijerman, Oldenharneveld enz.
bl. 129. borgnet, de Nederlanden onder filips II, bl. 199, 201 (2). Correspondence of leiges-
ter, p. XLII. V{}1. bilderdijk, Gesch. des Yaderl. D. VII. bl. 155—157. groen van prissterer,
Handhoek, hl. 231.
1587
DES VADERLANDS. 187
zette hij met eene vloot Tan ongeveer honderd Engelsche en Hollandsche vaartuigen J584—
koers naar Nederland, en kwam den volgenden dag behouden te Vlissinyen aan (1).
Inmiddels waren in de V^ereenigde Gewesten eenige gebeurtenissen voorgevallen, die
het bewijs opleverden hoezeer zij door tweedragt en naijver verdeeld en verzwakt wer-
den, doch tevens menig blijk gaven van eene voorzigtigheid en vastberadenheid, zonder
welke hunne zaak reddeloos verloren zou geweest zijn.
Het Avaren vooral de Staten van Holland en Zeeland ^ die in dit opzigt uitmuntten.
Van den aanvang van den gewapenden opstand tegen Spanje waren deze gewesten hel
bolwerk der vrijheid, de ziel van den krijg, en het toevlugtsoord der ballingen geweest.
Na den dood van den Prins van Oranje hadden de Staten van Holland door hunne
onverwylde maatregelen en hun voorbeeld eene algemeene moedeloosheid voorkomen.
In de Algemeene Staten oefenden zij door hunne afgevaardigden reeds een grooten
invloed uit. Op aandrang van Zeeland^ dat voor een Engelschen Stadhouder beducht
was, zoo men die betrekking tot leigester's komst onvervuld liet, besloten zij op den
eersten van Slagtmaand des jaars Vijftienhonderd vijf en tachtig Graaf ma,urits aan te
nemen tot Gouverneur, Kapitein Generaal en Admiraal van Holland en Zeeland,
Reeds vroeger daartoe bestemd (2), scheen maurits thans door den achttienjarigen
leeftijd, dien hij in deze maand bereikte, en die destijds voor de aanvaarding van
hooge Staatsambten geschikt werd geacht, voor die betrekking bekwaam te zijn, hoe-
Avel Gouda hem daarvoor nog te jeugdig rekende. Doch zijn ernstig en bescheiden
karakter, dat hem, vrij van eigenwaan, gaarne goeden raad deed volgen (3j, waar-
borgde de gepastheid van zijne benoeming. De Staten werden daarbij evenzeer door
dankbaarheid jegens het Huis van Oranje als door voorzigtige staatkunde geleid. Onder
Prins willebi I hadden zij zich steeds meer dan de overige gewesten van de Gouver-
neurs-Generaal onafhankelijk gehouden; en deze veihgheidsmaatregel, welks wijsheid,
in het belang van godsdienst en vrijheid meermalen was gebleken, was daardoor lot
vaste politiek geworden. Ook ten opzigte van leigester achtte men dus deze voorzorg
niet onnoodig.
In zijne commissie of aanstelhng was aan maurits voorgeschreven de regten en het
welvaren des lands en der ingezetenen voor te slaan; de ware christelijke rehgie (4)
(1) Correspondence o/leicesteh, p. 4—12, 261—264.
(2) Zoowel de gezanten naar Frankrijk als die naar Engeland hadden bepaaldelijk in last gehad
MAURITS als Stadhouder van Holland en Zeeland te noemen, als hun gevraagd werd, wie die be-
trekking bekleedde, van der kemp, Maurits van Nassau, D. I. bl. 160.
(3) VAN REYD, Uist. d. Ncd, Oorl. B. V. bl. 81.
4) Over de beteckenis dezer -woorden zal later gesproken worden.
21*
-ocr page 169-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
te handhaven; de justitie te doen administreren; de stedelijke regeringen te vernieuwen
en te veranderen naar behooren; goede wacht te houden in sterkten en sleden; voorts
alles te doen, wat een goed en getrouw Gouverneur, Kapitein Generaal en Admiraal
vermögt en behoorde te doen, overeenkomstig de inslruclie, die hem zou gegeven wor-
den, en die de Staten zich voorbehielden naar goedvinden te wijzigen. Ook moest hij
trachten Utrecht onder zijn Stadhouderschap te brengen. In zaken van justitie was hij
echter verbonden aan het advies van het Hof van Holland en Zeeland^ in zaken van
oorlog en politie aan dat van gecommitteerde Raden uit de Staten. Ook in dit opzigt
verschilde zijn gezag aanmerkelijk van de magt, door zijnen vader als Hoogste Overheid
uitgeoefend. Terwyl "willem I boven de Staten gestaan had, en van hen den eed van
onderdanigheid en gehoorzaamheid ontvangen had, was ma^urits hun eerste Ambtenaar.
Niet de wetgevende, slechts de uitvoerende magt was hem toevertrouwd, en het bijeen-
roepen der Staten geenszins van zijnen wil afhankelijk gemaakt. Voortaan zouden de
Stalen niet meer aan den Stadhouder, maar deze aan hen, ondergeschikt zijn.
Op den veertienden van Slaglmaand legde maurits in de vergadering der Staten van
Holland den eed af, en werd daarop door hen naar het Hof van Holland gebragt,
waar hij dit herhaalde en daarop als Stadhouder zitting nam. Daar nu zijn naam in
alle vonnissen en dagvaardingen moest voorkomen, werd ook zijn titel vastgesteld en
beslolen dal hij dien van geboren Prins van Oranje voeren zou (1). Hoewel deze alleen
aan zijn oudsten broeder willem, die in Spatije gevangen was, toekwam, meende men
hem dien te mogen toekennen, daar hij bij testament van zijnen vader tot administra-
teur van het Prinsdom Oranje benoemd was.
Daar maurits als hoofd van den Raad van State reeds eenen eed aan de Algemeenc
Staten had afgelegd, en deze destijds dikwerf slechts uit de afgevaardigden van twee of
drie gewesten bestonden (2), werd de herhaling dier plegtigheid niet noodig geacht:
te minder, daar men eerstdaags leicester verwachtte, aan wien hij, even als alle bij-
zondere Stadhouders, trouw moest zweren. Eerst na leicester's vertrek, in het jaar
(1) De volledige titel was: maurits, geboren Pruis van Oranje, Grave van Nassau, Catzenellc-
bogen, Yiandcn, Dicst etc., Markies van Yeerc en Ylissingcn, Heere van St. Yith, Daesburg, der
stad Grave en landen van Knik etc., Gourerneur, Kapitein Generaal en Admiraal over Holland,
Zeeland en Friesland. — Door dit laatste Averd ^Yest-Friesland bedoeld, — Maurits Averd Excel-
lentie genoemd, van meteren, Ilist. d. Ned. Oorl. B. Xlll. bl. 246. — Het Markgraafschap van
Yeere cn Ylissingen was hem door zynen vader bij uitersten wil gemaakt. Van wijn op wagenaar,
St. Vm. bl. 50. — Bij Resolutie der Staten-Generaal van 18 Oetober 1585 was jiaurits met het
Markgraafschap van Bergen op Zoom begiftigd. Van der kemp, bl. 167. 'l
(2) HOOFT, Nederl. Hist. B. XXIII. bl. 1041.
1584-
ί587
DES VADERLANDS. 915
Vijftienhonderd acht en tachtig, heeft maürits als gewestelijk Stadhouder den eed aan 1584—
de Algemeene Stalen afgelegd (1).
In de overige gewesten, met name in Utrecht en Gelderland^ vond de benoeming
van MAURiTS tot Stadhouder van Holland en Zeeland geenszins onbepaalde goedkeu-
ring (2). Reeds lang had men daar naijver tegen die gewesten gevoed, die wel den
opstand begonnen en het eerst den vijand uit hunne landpalen verdreven hadden, doch
nu ook reeds in ruime male de vrucliten van rust en orde genoten, en, vooral door
hun uitgebreiden zeehandel, snel in welvaart en rijkdom toenamen. De overige pro-
vinciën, ten deele nog in 'svijands bezit, voortdurend aan zijne invallen en strooptoglen
bloolgesleld, en zoowel door de Staalsche als door de Spaansche troepen gebrandschat
en geplunderd, misgunden aan Holland zijnen opkomst en bloei, en konden zijn over-
wegenden invloed niet duiden. Zij verwachtten van leigester's komst niet slechts een
krachtiger krijgsbeleid, waardoor zij insgelijks van de Spanjaarden bevrijd zouden wor-
den, maar ook een breidel voor Hollandss gezag: en vergaten daarbij niet zelden,
dat alleen de groole geldelijke opoiTeringen van dat gewest de Algemeene Staten tot
het voortzetten van den oorlog hadden in slaat gesteld (5). Als tegenwigt legen lei-
gester's magt werd haurits' aanstelling daarom geenszins overal geprezen; en het kwam
waarschijnlijk uit dezelfde bron voort, dat Utrecht in plaats van den Heer de villiers,
die, gelijk wij zagen (4), in den slag bij Amerongen gevangen was geraakt, niet den
zoon van avillem I, maar den Graaf van 3ieurs en Nieuwenaar lot Stadhouder verko-
zen had. Er greep echter in Holland een misbruik plaats, hetwelk aan de overige
(1) kluit, Rist. d. Holl. Staalsr, D. II. bi. 44—60. van slingeland, Staatk. Geschr. D. 1.
bl. 123—145. van wijn op wagenaar, St. Ylll, LI. 51, 53. bildeudijk, Gesch. des Yaderl.
D. 'Vil. LI. 102. van der kemp, Maiirits van Nassau, D. I. bl. 167—184. beijerman, Olden-
barneveld enz. bl. 180—184.
(2) Dcu 14"^®" November Yij flicnlionderd Tijf en taclitig schreef evert van delen van laer, Lid
der Vcluwsche Ridderschap en afgevaardigde uit Gelderland ter vergadering der Algemeene Staten
aan de Staten van zijn gewest: »Die van Ilollandt ende Zeelandt hebben graef maüRis voor haren
guverneur aengenomen, ende en practiscren niet anders, als sij altijdt gedaen hebben, dan te
hergehen over allen anderen provinciënj dan andere provinciën vcrhoepen wel, dat sij metten
Jiandel van Engelandt wylit (uit) den spronck, soo men eeclit gebracht sullen Avorden (d. i. dat
zij door het verdrag met Engeland daarin te kort zullen schieten)." nijiioff , Bijdr. D. VL bl. 122.
«
(3) Sedert 15 Sepleudicr Yijftienhonderd drie en tachtig droegen Holland en Zeeland verre het
grootste aandeel in de lasten; en zij betaalden het, en namen daarvoor niet zelden geld tegen
hoogen interest op, terwijl de overige gewesten dikwerf achterlijk waren. Zie de Resol, d. Stat,
Gen. v. 23 April, 15 September, 19 November 1583, 28 Mei 1584 enz.
(4) Hiervoor, bl. 142.
-ocr page 171-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— gewesten gegronde reden tot misnoegen mögt geven. De zuidelijke Nederlanden, door de
^^^^ Teelvuldige verhuizingen der burgers verarmd en door den krijg uitgeput en verwoest,
leverden voor parma slechts weinig hulpmiddelen op. Alleen een onafgebrokene aan-
voer van koren en andere levensbehoeften kon zyn leger voor gebrek behoeden: en
het waren grootendeels Hollandsche koopvaardijschepen, door welke die handel gedreven
werd (1). Te vergeefs hadden zoowel de Algemeene Staten als de Stalen van Holland
den uitvoer van eetwaren naar Spaansche havens herhaaldelyk verboden. De winzucht
onderdrukte de vaderlandsliefde en de lorrendraaijers, gelijk de kooplieden, die zich
hiermede bezig hielden, genoemd werden (2), trachtten zich met de bewering te ver-
schoonen, dat zij op deze wijze den vijand zeiven het geld ontwoekerden, waarmede
hg des te nadrukkelyker kon bekampt worden. Van leigester's invloed beloofde men
zich ook in dit opzigt veel goeds; doch reeds vóór zijne overkomst had eene uitbarsting
van het ongenoegen van UlrechVs burgerij over deze handelwyze plaats.
Bij Plakkaat van den acht en Iwintigsten van Wijnmaand des jaars Vijftienhonderd vijf
en tachtig hadden de Algemeene Staten allen uitvoer van eetwaren volstrektelijk verbo-
den, len einde den vijand, die destijds groot gebrek aan leeftogt had, daardoor in het
naauw te brengen. De Staten van Holland, met reden beducht voor de nadeehge ge-
volgen, welke dit verbod ook op den uitgebreiden en in dit opzigt onschadelijken
handel op de Ooslzee moest hebben, namen het alleen voor den uitvoer van koren,
boter en kaas over, doch heten den handel op Bremen en Hamburg en door de Sont,
die grootendeels in haring en specerijen bestond, vrij, onder verpligting van borgtogt, dat
geen haring en zout naar den vyand zouden gevoerd worden. Doch de stad Dordrecht,
door het sluiten der rivieren van den handel buitengesloten, kon niet dulden dat
bepaaldelijk aan Amsterdam zoo veel vrijheid gelaten werd, en lokte van den Raad
van State een bevelschrift uit, waarbij de Convooimeester (ontvanger der geleigelden of
uitgaande regten) dier stad gelast werd het besluit der Algemeene Stalen te handha-
ven. Juist lagen er echter te Amsterdam eene menigte schepen naar de Sont in
lading; en toen de afgevaardigden dier stad te vergeefs gepoogd hadden de intrekking
of verzachting van dat bevelschrift Ie verkrijgen, besloot de stedelijke regering, op het
besluit der Staten van Holland steunende, de gemelde schepen toch te lalen vertrekken.
De Convooimeester, die alleen aan Holland den eed had gedaan, begreep zich hiertegen
niet Ie kunnen verzetten. In hooge mate wekte deze handelwijze echter de veront-
waardiging der Burgerhoplieden van Utrecht op, wier onrustigen geest en invloed op de
(1) Zie o. a., Correspondence of Lcicester, p. 56, 07. .
(2) HOOFT, Hist. d. Ncd. Oorl. B. XXIll. bl. 1033. ResoIutiSn van Holland 1585, bl. 817.
-ocr page 172-DES VADERLANDS. 915
burgerij wij reeds vroeger hebben leeren kennen (1). Zij zonden afgevaardigden, aan 1584—
wier hoofd zich Mr. henricus agyleüs, een uitgeweken Brabander, bevond, naar den
Raad van State en de Algemeene Staten, en beklaagden zich heftig over de verre-
gaande weerspannigheid der Amsterdammers, waardoor naar hun gevoelen het algemeene
welzijn bedreigd en het gezag der Algemeene Stalen met voeten getreden werd. Zij
begeerden derhalve dat de uitvoer gestrengelijk verboden zou worden, en dat men naar
Engeland zou schrijven, om op de spoedige overkomst van den Graaf van leigester aan
te dringen. Hoewel de tusschenkomst der Burgerhoplieden in deze zaak zeer vreemd en
buiten den regel werd gevonden, achtte men het echter tot voorkoming van grooteren
tweespalt noodig hen voor den betoonden ijver voor 'slands welzijn te bedanken, met
byvoeging, dat de goede orde scheen te vereisehen, dat zij hun vertoog tot den Raad
der stad of de Staten der Provincie hadden gerigt. Doch de regering der stad Amster-
dam nam de zaak zeer euvel op, en verdedigde zich in de Staten μάπ Holland^ bewe-
rende geen geld te kunnen opbrengen, wanneer het haar niet vergund werd handel tc
drijven, voor zooverre de vyand er geen voordeel van trok, en op de groote nadeelen
wijzende, die uit eene schorsing van den handel op de Oostzee noodwendig zouden
voortvloeijen. Immers kon uit Dantzig en Koningsbergen geen koren worden aange-
voerd, wanneer geen ladingen derwaarts mogten vertrekken, en derhalve daaruit ook
voor Holland hongersnood te wachten zijn. Zij verkreeg dan ook, dat het vertoog der
Burgerhoplieden door de Staten genoemd werd »een calumnieus en fameus geschrift,"
waarvoor men de opstellers wegens laster in regten tot verantwoording zou roepen,
zoodra de omstandigheden het zouden toelaten (2). Tusschen de Burgerhoplieden van
Utrecht en van Amsterdam werden nu nog eenige brieven over deze zaak gewisseld,
die echter in een vredelievenden zin gesteld waren. De Staten van Holland verkregen
(1) Hiervoor, bi. 64. — De burgcrlioplieden hadden zoo grooten invloed, 1". omdat zij aan liet
hoofd stonden der talrijke Schutterij, 2°. als hoofden der wijken,^ en daardoor der policie, ieder
in zijne wijk, 3°. als hoofden en leiders der -wijkvergaderingen, waarin de voorstellen enmededee-
lingen der stedelijke regering gebragt Averden, en over het instellen van nieuwe belastingen werd
geraadpleegd. Zie Mr. h. m. a. j. van asch van wïck, Leicester in Utrecht, in het Tijdschrift
v. Gesch. Oudh. en Stat. υ. Utrecht 1836, hl. 13. — Merkwaardig is het volgende spreekwoord
uit die tijden, aangehaald door Mr. g. w. vreede, Geschied- en Letterkundige Herinneringen^
St. 11. hl. 71:
»Die te Gendt is geboren, en t' Utrecht licht te scholen,
En te Luyck leert syn wals, is een Muytmaker door syn hals:
En koom dy dan noch wat te kort, soo mooch dy aenspreken die yaxiDort,"
(2) Resol. v. Holl. 1585, hl. 837.
-ocr page 173-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584- echter dat het besluit der Alsemeene Staten betrekkelijk het volstrekt yerbod van allen
1587
uitvoer van eetwaren tot op leicester's komst geschorst werd (1).
Niet minder tweedragt heerschte ia Friesland, vs'aar de t^yist tusschen de Steden
en de drie Gooën of het platte land over de verdeeling der stemmen op den Landdag
na den dood van Prins willem I weder was uitgebroken. Nieuwe tweedragt voegde
zich by de vroegere verdeeldheid. De Staten hadden acht personen, twee uit iedere Goo
en uit de gezamenlijke Sleden, tot hunne Gedepuleerdenheiaoemdi, aan welke, nevens den
Stadhouder, de uitvoerende magt en het dagelijksch bestuur waren toevertrouwd. Doch
deze instelling mishaagde aan de Leden van het Provinciale Hof, die te voren de gewone
Raadslieden der Stadhouders geweest waren, en zich ongaarne dien invloed op het
bestuur lieten benemen. Te vergeefs beweerden de Gedeputeerden, dat de afzwering
van filips, door alle gezag op de Staten over te brengen, den toestand der Raadslieden
in dit opzigt veranderd had, en deze zich dus voortaan uitsluitend met de regtspraak
hadden in te laten. De Steden, wier regeringen door den Vorst of zijnen Stadhouder met
advies van het Hof uit eene dubbele benoeming verkozen werden, namen zijne partg,
terwijl het platte land de Gedeputeerden steunde. Met zoo groote verbittering werden
deze twisten gedreven, dat de weerstand tegen de Spanjaarden er door verflaauwde en
het algemeen belang er ernstig door bedreigd werd. Vooral kantte de stad Leeuwarden,
waar het Hof zitting had, zich met zooveel heftigheid tegen de Gedeputeerden, dat deze
hunne vergaderingen naar Franeker verlegden, om zich aan de onaangenaamheden en
den dwang te onttrekken, die zy menigmaal te verduren hadden. Ten einde den
twist, zooveel in hen was, bij te leggen, hadden de Algemeene Staten in de commis-
sie van Graaf willem lodewijk van nassau als Stadhouder voorgeschreven, dat hij
met advies der Gedeputeerde Staten de zaken van regering en oorlog, en met advies
van het Hof de justitie behartigen zou; doch naauwelijks had bij, op den nog jeugdi-
gen leeftijd van vier en twintig jaren, zijne betrekking aanvaard, toen reeds op den
eersten Landdag, dien hij volgens den wensch der Gedeputeerden binnen Franeker be-
schreef, zijn bewind grootelijks bemoeyelijkt en al zyn beleid tot voorkoming van twee-
spalt en scheuring vereischt werd. Vier Edelen, in het geheim door de Raadsleden
daartoe aangezet, dienden op den vierden van Bloeimaand des jaars Vijftienhonderd
vier en tachtig bij hem een schriftelijk vertoog in, hetwelk in het geheim door den
Griffier van het Hof was opgesteld, en waarin de Gedeputeerden met name betigt wer-
den zich een onbehoorlijk gezag aan te matigen, de ambten en bedieningen naar gunst
te verdeelen, de ingezetenen met zware lasten te kwellen, en wegens de opbrengsten
(1) bor, Hist. der Nederl, Oorl. D. II. li, XX. bl. 652—602. hooft, IHsl. d. Ned. Oort.
B. XXllI. bl. 1032—1034. kluit, Hist. d. Holl. Slaatsr. D. II. bl. 105.
DES VADERLANDS. 915
169
met wreedheid te vervolgen; en zich ten koste van 'slands welvaart te verrijken. Graaf 1584—
WILLEM besloot wijselijk dit stuk achter te houden, tot alle overige zaken op den
Landdag waren afgedaan. Toen liet hij het in de volle vergadering voorlezen. De
Gedeputeerden verklaarden zich onschuldig aan de feiten, waarvan zij naar hunne over-
tuiging lasterlijk betigt werden, en beschuldigden de Edelen, dat zij uit eerzucht en winst-
bejag het voorbeeld van gatilina volgden, en met verstooring van het algemeene welzyn
naar eigen voordeel en gezag jaagden. De afgevaardigden van Oostergo, Westergo
en de Zevenwolden stelden hierop voor, dat de Stadhouder eenige onpartijdige personen
benoemen zou, om de waarheid te onderzoeken en regt te spreken. De afgevaardig-
den deR. Steden beweerden daarentegen dat het Hof uitspraak moest doen. Daar
de Gedeputeerden echter met reden weigerden zich daaraan te onderwerpen, en de
Edelen van hunne zijde verklaarden niet voor de Reglers Ie willen verschijnen, die
de Stadhouder kiezen mögt, werd de zaak niet beslist en op de lange baan geschoven.
Nieuwe moeyelijkheden baarde in het jaar Vyfüenhonderd vijf en tachtig de verkiezing
der stedelijke Magistraatspersonen, die naar gewoonte op den eersten van Louwmaand
moest plaats grijpen. Graaf Willem lodewijk. achtte zich volgens zyne Instructie verpligt
hierin met de Gedeputeerden te rade te gaan, terwijl de Steden beweerden dat het Hof,
gelyk te voren, ook nu daarin den Stadhouder ter zijde moest slaan. Deze zag zich
genoodzaakt aan Leeuwarden en Franeker het regt te geven om zeiven hunne Magistra-
ten te verkiezen, hetgeen de overige sleden echter niet begeerden, slechts verlangende
dat de Gedeputeerden tot die keuze niet zouden medewerken. Zij gingen echter zoo
ver, van geen missiven van den Stadhouder te willen ontvangen, die ook door de
Gedeputeerden onderteekend waren, en besloten de laatsten niet binnen hare muren
toe te laten, ten einde hen te noodzaken op het platte land te vergaderen. Met groote
moeite werd de uitvoering van dit hatelijke besluit tegengehouden. Langzamerhand wist
echter de Stadhouder door gematigdheid, onpartijdigheid en beleid de tweespalt te be-
*
daren. Hij gaf aan de Gedeputeerden den raad om te bewerken dat twee Burgemees-
ters van Leeuwarden, die tot hunne heftigste tegenstanders behoorden, in hun Collegie
verkozen werden, en wist door deze en andere wyze maatregelen de twisten te stillen.
Het gezag der Gedeputeerden wies van jaar tot jaar, terwijl het Hof binnen de palen der
Justitie bleef; doch de drie eerste jaren van het Stadhouderlijk bestuur van Graaf Willem
LODEWiJK werden door deze oneenigheden zeer bemoeijelijkt (1). Ook de godsdienstige
verdeeldheid tusschen de onderscheidene seclen bragt niet vveinig toe tot verzwakking
22
(1) winsemiüs, Chron. v. Vnesl. bl. 689, 714. van retd, Hist. d. Ned: Oorl. B. IV. bl.6i—65.
übbo emmiüs, Guilielmus Ludovicus Comes Nassovius, Gron. 1621, p. 47. bor, llist. d. Ned. Oorl.
D. II. B. XVllI. bl. 423. .
III Deel. 1 Stuk,
-ocr page 175-1584-
146 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
• van i^ne^iawci'5 inwendige kracht. Omstreeks een vierde gedeelte der ingezetenen van dat
gewest behoorde tot de Doopsgezinden, die, door velen ten onregle voor geestverwan-
ten der Munstersche Wederdoopers gehouden, geminacht en gewantrouwd werden. Men
beschuldigde hen, evenzeer als de Lutherschen, den Roomschgezinden raeer dan den
Hervormden te zyn toegedaan (1).
Te midden dezer inwendige onlusten ontving Graaf willem lodewijk de tijding, dat
Graaf edzard II van Oost-Friesland in het geheim met verdugo heulde. Terstond
schreef hij zoowel aan de Ridderschap en Steden van dat Gewest als aan den Graaf
zeiven eenen brief, waarin hy hen vermaande goede vriendschap te houden, »daar de
Nederlanden zoo zwak niet waren, dat zij degenen, die lust hadden met Spanje zamen
te spannen, niet ten verderve konde brengen." Onder den schijn van onzijdigheid,
ontzeide edzard nu zoowel den Spaanschen als den Staatschen het verblijf in zijn Graaf-
schap; doch desniettemin werden te Embden eenige schepen uitgerust, om den vijand
leeftogt toe te voeren. De Staatsche oorlogschepen op de Eems hielden daarop eenige
Embder schepen aan, die echter door een opkomenden storm weder de vrijheid erlang-
den. De Eems werd nu door de Staatsche schepen bezet gehouden, en de twist liep
zoo hoog, dat de Overste sonoy in Lentemaand des volgenden jaars Vijftienhonderd zee
en tachtig van den Graaf van leigester bevel kreeg om zich van Embden te verzeke-
ren. Doch de Oost-Friezen, hiervoor met reden beducht, sloten nu een verdrag,
waarbij zij zich verbonden aan de Spanjaarden geen krijgs- of mondbehoeften te doen
toekomen (2).
Ook de Hanse-steden hadden gepoogd van den benarden toestand onzes vaderlands
lot eigen voordeel gebruik te maken. Korten tijd na den moord van Prins willem I
zonden zij hunnen Geheimschrijver naar de Algemeene Staten, om op vermindering van
uit- en ingaande regten aan te dringen. Op hoogen toon gaven zij den Staten de schuld
van de belemmering des handels door het voortduren van den krijg, en rieden hun in
den opstand tegen hunnen wettigen Heer niet te volharden, al konden zij ook geen
voorwaarden verwerven, die geheel naar hunnen zin waren. Hoezeer over deze onver-
diende beschuldiging en dit misbruik van hunnen rampspoed teregt verontwaardigd,
begrepen de Staten echter door een heftig antwoord den onwil dier naburen in den
benarden toestand des lands niet te mogen opwekken, en schreven een beleefden brief
terug, waarin de aangevoerde punten wederlegd, en de onmogelijkheid om hunnen eisch
(1) van beyd, Hist. d, Ned. Oor/. B. IV. bl. 70. s. blaupot ten cate, Geschiedenis der Doops-
gezinden in Friesland, Leeuw. 1839, bl. 119—131.
(2) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. B. XXI. bl. 694. van beyd, Hist. d. Ned. Oorl. B. IV. bl. 65.
HOOFT, Hist. d. Ned. Oorl, B. XXIII. bl. 1036. Correspondence of Leieester, p. 295, 308, 359.
1587
DES VADERLANDS. 187
vooreerst in te willigen betoogd werd/ Zy voegden er echter met fierheid bij »dat de
1587
Hanse-steden noch regt noch gezag hadden, om hun regel van krijg of vrede te stellen (1)."
Bij den onderlingen naijver en de inwendige verdeeldheid, die op deze wijze de
kracht der Vereenigde Gewesten ondermijnden, voegde zich de vrees voor de geheime
aanslagen der Roomschgezinden, die vooral in de landprovinciën nog zeer talrijk waren,
en in de meeste plaatsen, zelfs in Holland, de meerderheid hadden' (2). Gevaarlijk was
bovendien in de streken, die aan 'svijands invallen waren blootgesteld, de stemming der
landlieden, die, door de verwoestingen des krijgs tot het uiterste gedreven, niet slechts
de Spaansche maar ook de Staatsche soldalen, waar zij konden, te lijf gingen. De wel-
gestelde boeren en zelfs kooplieden uit de steden namen in Friesland en de omliggende
streken, in het geheim, tegen betaling vrijbrieven van verdügo aan, om ongestoord handel
te kunnen dry ven, doch moesten zich daarvoor verbinden om de wapenen niet legen «Spanje
te voeren, zoodat het getal der Aveerbare manschap daardoor aanmerkelijk verminderd
werd. Z.elfs in Gelderland en UlreclU hielden de landlieden zich onzijdig, zooveel zg
konden, en betaalden schatting aan beide partijen (3). De Raad van State, aan wien de
moeyelyke taak was opgedragen om te midden der verwarring en verdeeldheid de orde te
handhaven en den vyand met kracht te keer te gaan, was magteloos om aan zijne be-
stemming te beantwoorden. Niet zonder waarheid, hoewel overdreven, had marnix vair
st. aldegonde den toestand des lands afgeschilderd, toen hij schreef: »Ik weet niet dal
wij een Hoofd of Veldheer, dat de Gouverneurs eenige schaduw van gezag over hunne
soldaten hebben, dat er eenige gelijkenis van onderdanigheid bij het volk is, eenige
sporen of kenteekenen van ijver tot de religie of de vrijheid; de oorlog is hun een
schrik, onbehoorlyke rust een vermaak, de handel en eigenbelang is hun eenig doel,
en in verandering van staal ligt al hunne hoop (4)."
Onder deze omstandigheden werd de komst van den Graaf van tEiCESTER, van wien
men klem en kracht in het bestuur en het krygsbeleid verwachtte (5), met ongeduld
Ie gemoel gezien; en een algemeene jubel weerklonk door het land, toen men zyne
(1) BOK, IlisL d. Ncd. Oorl. Ό. 11. B. XX.bl.625. noovr, IHsi.d. Nederl. Oorl.B.XXlLhime,
(2) GROEN VAN pniNSTEUER, Ilandbock, ^ 199.
(3) Correspondence of Leicesier, p. 73,271. borgnet, Gesch. der Nederl.ondcrnuvsllyhl, 111.
beijerman, Oldcnbamevcld enz, bi. 86. van reyd, Hist. der Ned. Oorl. B. IV. bl. 69.
(4) bor, Hist. d. Ned. Oorl. D, II, B. XX. bl. 616. een merkwaardigen brief van lipshjs
d.d. 1 Julij 1585 in p. bürman, Sylloges epislolarum α viris illustribus conscriptarum, T, 1. p. 39.
(5) NiJHOFF, Bijdragen, D. VI. bl. 119: »de behoorlijcke authorileit in de geünieerde provin-
ciën --'daer alle persoenen, van wat etandt ende state de zelfde mogen zijn, zoo lange naer
gewenscht ende gehaeckt hebben."
22*
-ocr page 177-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—aankomst te Vlissingen vernam, waar hij op den twinligslen van Wintermaand desjaars
1587 Y^f gjj tachtig met een vorstelijken stoet van meer dan zevenhonderd
personen, waaronder de aanzienlijkste Edellieden, aan wal was gestapt. Prins maürits,
Graaf Willem: lodewijk van Nassau en de Graaf van hohenlo waren met de afgevaar-
digden van de Staten derwaarts gereisd, om hem te verwelkomen. Na een kort vertoef,
vertrok leigester van daar naar Dordrecht, en voorts door Rotterdam en Delft naar
^sHage. Overal waren eerebogen langs zijnen weg opgerigt, en de gewapende schut-
terijen , over wier aantal en houding hij zijne bewondering niet verzwijgen kon (1),
maakten zijne eerewacht uit. In elke stad werd hij feestelijk onthaald, en spiegelge-
vechten, vuurwerken en vertooningen van allerlei aard ter zijner eere gehouden. Al
ware hij Souverein Vorst dezer Landen geweest, men zou hem niet met grooter onder-
scheiding hebben kunnen bejegenen. De uitbundige vreugde der burgery kende bykans
geen palen, en langs den gansehen weg, dien leigester volgde, weerklonk het blij
geroep van God save the Queen! De ijverige Hervormden, die de verheffing van den
Roomsch-Kalholyken Hertog van anjou met leede oogen hadden aangezien, en wiea
zelfs de verdraagzaamheid van den Prins van Oranje geenszins behaagd had, waren
bovenal uitermate verheugd, nu zij terstond leigester geregeld ter kerke en aan het
avondmaal zagen gaan, en zijne gezindheid hoorden betuigen, om de Hervormde gods-
dienst krachtig te handhaven. Op den zevenden van Louwmaand des jaars Vijftien-
honderd zes en tachtig werd hij te ^sHage door de Algemeene Staten bij monde van
den Kanselier van Gelderland elbertus leoninüs met eene sierlijke rede verwelkomd,
waarop leigester, die geen Hollandsch verslond, door een zijner Raadslieden heusche-
lijk liet antwoorden (2). Een algemeene biddag werd door de Algemeene Staten uit-
geschreven »ten einde den Heer te danken, dat Hij het hart van hare Majesteit bewo-
gen had tot bijstand dezer Landen, en voor de gelukkige en voorspoedige overkomst
van zijne Excellentie." De Stalen van Holland schreven eenen brief aan de Koningin^,
waarin zg hunnen dank betuigden dat zij den Graaf van leigester juist nu in de
benarde omstandigheden des lands had overgezonden, waardoor zijne komst hun des te
aangenamer was, gelijk ook aan het gansche volk »dat hem vereerde als eenen
engel, uit den hemel tot zijne bevrijding gezonden." In Zeeland werd op bevel der
Staten een gedenkpenning geslagen, met het opschrift; »ik worstel en kom er uit,
door het bestier van God en den bijstand der Koningin (5)."
(1) Corrcspondence of Leicester, p. 31.
(2) Bon, Eist. d. Ncd. Oorl. D. II. B. XXI. bl. 684. van meteren, llist. d. Ned. Oorl, ß.XllI.
bl. 245. van reyd, Mist. d. Ned. Oorl. B. Y. bl. 73. hooft, Hist. d. Ned. Oor/. B. XXIII. bl. 1042.
(3) Resol. d. Stat. Gen. 8 Jan. 1586. ResoL v. Holland, 1586, bl. 75. Vgl 1585, bl. 831.
BizoT, Histoire métallique de la Répiiblique de Hollande, Amst. 1088, p. 61.
DES VADERLANDS. 915
De Algemeene Staten, gedreven door den wensch om aan 's lands regering meer
kracht en aanzien te geven, en tevens in den waan verkeerende, dat zij daarmede
elizabeth zouden believen (1), besloten nu aan leigester het Gouverneur-Generaal-
schap over de Vereenigde Gewesten op te dragen. Hoewel met grond beducht, dat
de Koningin hiermede geenszins genoegen zou nemen (2), gevoelde de Graaf zich toch
door dit aanbod te zeer gestreeld, om het van de hand te slaan. Hij maakte echter
eenige bedenkingen, die van zijne zucht naar onbeperkt gezag getuigden. Men had
besloten eenen Raad van State naast hem te stellen, om hem in hel beleid der rege-
ring bg te staan; doch hij Avilde zich zeiven aan de daarvoor gemaakte Instructie
niet onderwerpen (3), en stond er ook op, dat de Leden niet door de Staten
benoemd, maar althans eenige vrijelijk door hem verkozen zouden worden. Beide
punten werden hem, hoewel niet zonder eenig aarzelen, toegestaan, en nu nam hij
de hem aangebodene waardigheid aan, waarby hem was opgedragen «de hoogste ove-
righeid en absolute authoriteit over alle krijgszaken te Avater en te lande;" benevens
hetzelfde gezag in zaken, de burgerlijke regering en de reglspleging belrcflende, als
de Algemeene Landvoogden ten tijde van Keizer karel gehad hadden. De voornaamste
ambten, die volgens deze bepaling door hem mogten begeven worden, zou hij vervul"
len uit eene benoeming van twee of drie personen, op te maken door de Stalen van
het gewest, waarin de betrekking opengevallen was. De Algemeene zoowel als de bij-
zondere Slaten zouden zoo dikwijls mogen bijeenkomen, als zij het geraden achtten.
Bovendien hadden Holland en Zeeland bedongen, dat de verschillen, die in hun mid-
den moglen opkomen, door Prins maurits en eenige Leden van den Hoogen Raad en
het Hof van Holland zouden beslist worden.
Op den vierden van Sprokkelmaand had de plegtige inhuldiging van leigester in de
audientie-zaal van het Hof van Holland te ^sHage plaats. Nadat de Graaf aldaar was
binnengeleid, hield de Pensionaris van Dordrecht joost van menijit eene rede, waarin
hij » met vele goede exempelen uit de Heilige Schrift, de oude en de nieuwe geschiedenis
bewees, dat de Alvermogende God de zijnen in den nood niet heeft noch zal verlaten,
gelijk ook hieruit bleek, dat God hare Majesteit had bewogen om deze landen bij te
(1) Elizabeth had zelve daartoe aanleiding gegeven, door er herhaaldelijk bij de Hollandsche
afgezanten, de Algemeene Staten en Prins maubits op aan te dringen, dat aan leigester, dien zij
als haren broeder beminde, alle mogelijke eer zou bewezen worden. Correspondence of Leicester,
p. X, 20. Resol. d. Slat. Gen. τ. 10 Noyember 1585. Mr. j. c. de zoTum y Verhandelingen en Onuit-
gegeven Stukken, D. II. bl, 209 (brief van elizabem aan maubits). Vgl. hooft, B. XXlll. bl. 1047.
(2) Correspondence of Leicester, p. 170.
(3) Daarin kwam 0, a. in Art 17 voor, dat de Graaf en zijn Raad in geen onderhandeling met
Spanje zouden mogen treden, bob, Hist, d. Ned. Oorl. Ό. II. B, XXI. bl. 689.
148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
- staan en zijne Excellentie herwaarts te zenden;" daaruit aanleiding nemende om al de
aanwezigen tol dankbaarheid aan God en onderdanigheid aan den Graaf te vermanen.
Hierop legde leigester in handen van Prins matjrits, die daarloe door de Algemeene
Staten benoemd was, den eed af tot handhaving van de ware Christelijke religie en
van de regten, vrijheden en privilegiën van de provinciën en hare ingezetenen. De
Staten zwoeren hem op hunne beurt trouw en onderdanigheid. De plegligheid werd
besloten door eène toespraak van Dr. glerk, een der Engelsche leden van den Raad
van Slale, die de goede gezindheid van elizabeth in het hcht slelde, »als zijnde hier
geen vreemdelinge, maar veeleer inboorlinge, daar zij uit de voormalige Graven van
Holland gesproten was." Nadat de Staten leicester de handen gekust en gelukge-
wenscht hadden, geleidden zg hem tot in zyn vertrek, waar hg hen ter maaltijd
hield (1).
Leicester had nu het hoogste gebied in handen. Prins maurits en Graaf willem
lodewijk namen als Stadhouders over bijzondere gewesten lastbrieven van hem aan.
Hg liet den Graaf van hohenlo aanbieden om onder hem Luitenant Generaal over al
het krijgsvolk te zijn; doch deze bedankte voor die eer, daar hg verkoos in bgzondere
dienst der Staten van Holland en Zeeland te blijven, die hem tot Luitenant van hun-
nen Kapitein Generaal hadden aangesteld (2).
Te midden dezer schikkingen ter bevestiging van den wankelen staat der Veree-
nigde Gewesten, hadden inmiddels de wapenen niet gerust; en de wintermaanden,
waarin het krijgsgeweld gewoonlijk sluimert, waren van onderscheidene ondernemingen,
zoowel van de Staatsche als van de Spaansche zijde, getuigen geweest. In den aan-
vang van Wijnmaand des jaars Vijftienhonderd vijf en tachtig had de Graaf van Nieu-
wenaar en Meurs aan het hoofd van eenige Duitsche en Engelsche vaandels, waarvan
de laatsten tot de onlangs aangelande Engelsche hulpbenden behoorden, de schans te
IJsseloord in de Beluwe, na een kort beleg, tot de overgave gedwongen, en insgelgks
eene schans bij het Bergsche Hoofd boven Heusden bemagtigd. Te vergeefs beproefd
hebbende zich bij verrassing van Nijmegen meester te maken, wierp hij te Lent eene
schans op, om van daar die stad te beschieten; doch toen de Heer van Haut epenne mei
een leger van vgf duizend man tot ontzet opdaagde, zag hij zich genoodzaakt terug te
(1) Bon, Hist. d. Ned. Oorl. D. Π. B. XXL bl. 685—690. Authentieke Stukken, H. 59—ϋ2.
KLüiT, Hist. d. Holl. Staatsr. ΰ. 11. bl. 74—85. Resolut, d. Stat. Gen. 4 Februarij 1585. Cor-
respondence of Leicester, p. Xlll.
(2) Desmettemin noemt leicester hem herhaaldelijk zijnen Luitenant-Generaal. Zie o. a. Correspon-
dence, p. 391, 394. — hooft, Hist. d. Ned. Oorl. B. XXllI. bl. 1045, zegt dat hij verkoos de
Staten van Holland en Zeeland tot zijne betaalsheeren te hebben. — De Staten van Holland drongen
er zeer op aan, dat hij het aanbod van leicester zou aannemen. Resol. v. Holland, 1586, bl. 57.
1584-
1587
DES VADERLANDS. 915
trekken. De Spaansche Overste bob^dilla, die in de omstreken van 's IIeriogenhoschl58i—
de winterkwartieren betrokken had, deed in Wintermaand met vier duizend man Spaan-
sclie keurbenden eenen inval in den Bommelerwaard^ waar hg echter schralen buit vond,
daar de boeren, van zijn voornemen verwittigd, hunne voornaamste bezittingen binnen
Bommel geborgen hadden. De Graaf van hohenlo, vernemende dat de vyand zich te
Herwerden^ Herwijnen en Driel gelegerd had, liet ijlings eenige dijken doorsteken,
waardoor bijna het geheele eiland onderliep. De Spanjaarden, die met moeite op eenige
hoogten het dreigende levensgevaar ontkomen waren, zagen zich nu door eene menigte
platboomde vaartuigen bestookt, van allen bijstand afgesneden, aan honger en koude prijs-
gegeven. Er scheen geen mogelijkheid van ontzet, en reeds werd in Bommel beraadslaagd,
hoe men zulk een aanzienlijk getal krijgsgevangenen zou herbergen. Doch bobadillAl , die
van geen overgave hooren wilde, wist zijne soldaten met bewonderenswaardigen moed te
bezielen. Door kleine schuilen onderhield hy de gemeenschap tusschen zgne verschil-
lende benden, en spoorde allen lot volharding aan. Daar echter de aanvallen van den
Graaf van mawspeld en van den Spaanschen Overste aquila. tot ontzet hunner benarde
krggsmakkers door den Graaf van hohenlo teruggeslagen werden, scheen het gebrek aan
leeftogt allen verderen tegenstand te verijdelen. Doch na vier dagen kwam er plotseling
zulk een felle vorst op, dat de Staalsche schepen zich gedrongen zagen ijlings te ver-
trekken, om niet vast te vriezen; waarop de Spaanschen uit hun rampzaligen toestand
verlost, en binnen 'sHertogenhosch gebragt werden, waar echter vele aan de gevolgen
der doorgestane ellende bezweken (1).
In Louwmaand des jaars Vijftienhonderd zes en tachtig viel de Overste tassis met
drie duizend man in Friesland, en liep de Zevenwolden af. Door moorden en bran-
den kenmerkte zich de togt zyner woeste krygsbenden, wier nadering overal de grootste
ontzetting baarde. In allerijl kwam Graaf Willem lodewijk, die wegens leigester's
aankomst naar Vlissingen vertrokken was, niet zonder levensgevaar over de vastgevroren
Zuiderzee te Stavoren terug. Doch de weg naar Leeuwarden was hem door den vijand
afgesneden, en zijn Luitenant stetn maltissew, die naar Boxum getrokken was om de
hoofdstad te dekken, werd door tassis overvallen en met groot verlies op de vlugt
geslagen. Nu schenen Franeker, Leeuwarden en Dokkum eene weerlooze prooi der
Spaansche roofzucht te zijn: doch onverwachts viel »door Gods sonderlinghe Voorsie-
ninghe ende ghenade" de dooi in, en tassis, bevreesd dat het ijs zijne ruiterij niet
meer zou kunnen dragen, trok ijlings, alsof hij vlugtte, met achterlating van zijne
(1) bor, mst. d, Ned. Oorl. D. II. B. XX. bl. 648 , 666. hooft, Ilist. d. Ned. Oorl. B.XXIll.
bl, 1073. van meteren, Hist. d. Ned. Oorl. B. XIII. bl. 247. strada, de Bell. Gall. T. II.
L. VII. p. 395—402. campana, della guerra di Fiandra, P. IL ρ. 82.
148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584·—dooden en gekwetsten en Tan de yeroverde veldstukken, het land uit. De gruwelen,
1 'iS^
op dezen togt door de Spanjaarden gepleegd, hadden echter zulk eenalgemeenenschrik
verspreid, dat de ingezetenen van steden en dorpen vrijbrieven van yerdugo kochten,
en de bewoners van het platte land bijna allen in het geheim met den vijand heulden,
om zich tegen zijne mishandelingen te vrijwaren. Ten einde de Friezen nog meer
door verdeeldheid te verzwakken, liet yerdugo eene menigte boekjes verspreiden,
waarin de Stalen voor baatzuchtige lieden werden uitgemaakt, die het volk met de
gdele namen van vrijheid en godsdienst streelden, en in hunnen weerstand tegen Spanje
volhardden, om zei ven aan het bewind te blijven, en hun eigen zak te vullen. Ook
werd daarin den Friezen geraden zich voor het verbond met Engeland te wachten,
waaruit slechts eeuwige oorlog en slavernij konden voortvloeijen. Veeleer moest men zich
met den Koning verzoenen, waartoe niet meer noodig was dan » eenige vervaarde boe-
ven het hoofd in tweeën te slaan," Ten gevolge dezer sluwe handelwijze, die haar
doel niet overal miste, werd Frieslands toestand zoo hagchelyk, dat men het niet
ten onregte met een huis vergeleek »dat van buiten hoog, schoon en sterk is om
aan te zien, doch allengskens ondergraven en tot instorten bereid wordt." Reeds dacht
men er ernstig aan, om de dijken tusschen de Kninder en de Lemmer en tusschen
Dokkum en Kolhim door te steken, waardoor de Zuiderzee en de Noordzee zich over
het lage land vereenigd zouden hebben, en het noordwestelijke deel des lands, waarin
de rijkste steden gelegen waren, voor vijandelijke invallen genoegzaam beveihgd zou
zyn. Doch Graaf willesi lodewijk wilde nog van geen plan hooren, waarbij men
het grootste gedeelte des lands zonder slag of stoot aan den vijand prijs zou geven. Hij
liet integendeel alle steden in slaat van weerstand brengen, en den derden man van de
huislieden opkomen, waardoor hij drieduizend man bijeen kreeg. Ook ontbood hij hulp
van de Algemeene Staten, die hem later werd toegezonden (1).
Ook in het oostelijke en zuidelijke gedeelte der Vereenigde Gewesten scheen het
krijgsgeluk den Staatschen te ontvlieden. Wel nam de dappere maarten schenk, naden
vijand herhaaldelijk in kleinere ontmoetingen afbreuk te hebben gedaan, in Lentemaand
op last van trtjghses, den verdrevenen Keurvorst van Keulen ^ de stad Werle in
Wesiphalen in; doch de nadering van den Heer van Hauiepenne, die met eene aan-
zienlgke legermagt aanrukte om de stad te belegeren, dwong hem met een aanzienlij-
ken buit terug te trekken. Tot belooning voor zijne stoutmoedige daden werd hij
hierop door leigester , die zeer met hem was ingenomen, tot Ridder geslagen en met
li
(1) bor, Hist. d. Ned. Oorl. J). II. B. XX. bl. 692, 709. hooft, Ilist. d, Ned. Oorl Ί3. XXIV.
bl. 1057—1060. van meteren, Eist, d. Ned. Oorl. B. XIII. bl. 247. van reyd, Hist. d. Ned.
Oor/. B. lY. bl. 68—71.
DES VADERLANDS. 177
een gouden keten begiftigd (l); Inmiddels begon men zeer bezorgd Ie worden over ^ j^gi^
beleg van Grave, lietwelk reeds sedert Sprokkelmaand van hetzelfde jaar door den Graaf van
mansfeld op last van parma berend was. Want hoewel deze door de overkomst van leigester.
en talrijke Engelsche hulpbenden in zijne hoop bedrogen was, om zich ώά Aniwerpen^i
val spoedig van het grootste gedeelte der Vereenigde Gevi-esten te kunnen meester ma-
ken, had hij echter besloten den krijg mei inspanning van alle krachten voort te
zetten, en zich achtereenvolgens van alle aan de Jlaas gelegene sterkten meester te
maken. In de eerste plaats werd hierdoor de stad Grave bedreigd, een der weinige
vestingen, die voor de Spanjaarden den weg naar de Noordelijke provinciën afsloten,
waar zij nog slechts langs een lastigen omweg komen konden. Haar bezit was dus voor
de Staatschen van het hoogste belang; doch zij was aan de landzijde behoorlijk ver-
sterkt, en van een garnizoen van achthonderd man voorzien, behalve de burgerij, die
evenveel man in de Avapenen kon brengen. Ltjbbert turk, Heer van hemert, een
jong Geldersch edelman van aanzienlijken huize, voerde het bevel over het krijgsvolk.
Zoodra mansfeld door het opwerpen van vijf schansen rondom de stad zijn voornemen
om haar in te sluiten had te kennen gegeven, werden de Graaf van hohenlo en de
Overste worris met eenige troepen door leigester derwaarts gezonden, om haar van
levensmiddelen en krijgsbehoeften te voorzien. Het gelukte hun eene vijandelijke schans te
veroveren, de Spaanschen met groot verlies terug te slaan, en eene aanzienlijke hoeveel-
heid van alle benoodigdheden benevens driehonderd vijftig soldaten in de stad te brengen.
Doch parma, beseffende dat Grave nu niet door gebrek te dwingen was, besloot de vesting
door geweld te veroveren. Hij zelf kwam in het leger met alle troepen, waarover hij be-
schikken kon, liet batterijen opwerpen en de stad van den overkant der rivier heftig be-
schieten. Weldra bezweek een gedeelte der wallen; doch de eerste storm der Spanjaarden
op den zesden van Zomermaand, die slechts tot doel had de nog zeer hooge en moeijelijk
te beklimmen bres te verkennen, werd manmoedig afgeweerd. De bevelhebber der schut-
terij , VAW BREDEUODE, was daarbij echter gesneuveld. Het verlies van dien wakkeren
krijgsman en de vrees voor plundering en moord schenen de inwoners alle geestkracht
benomen te hebben. Toen de vyand zich den volgenden dag gereed loonde om den
storm in grooter aantal te hervatten, ontzonk de moed zoozeer aan burgers en soldaten,
dat de Regering den Heer van iiemert voorstelde, of het niet beter ware bij lijds
goede voorwaarden te bedingen, dan de stad aan een wis verderf bloot te stellen. Met
vuur verzetlede de Hopman denys be gharette zich legen dien eerloozen voorslag. Nog
was men naar zijn gevoelen in staat den storm af te slaan, de stad was voor geruimen
tijd van het noodige voorzien, en eene krijgsmagt in aanlogt, om haar te ontzetten.
(1) Correspondence of Lcicesier, p. 79, 139, 141, 1G7, 227, 239.
III Deel. 1 Stuk,
25
-ocr page 183-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— Inderdaad had leigester ία Bloeimaand op de heide tusschen Amersfoort en bijkerk
veertienhonderd ruiters gemonsterd, waarmede hy, met eenig Toetvolk, het ontzet
Tan Grave hoopte te bewerkstelligen; en van hemert zelf had hem den vorigen
dag geschreven in de verdediging geen bezwaar te zien. Doch de versaagdheid der
meesten, die hem omringden, sloeg ook hem in het hart (1). Onder gunstige voor-
waarden werd Grave op den zevenden van Zomermaand aan parma. overgegeven. De
bezetting trok met geweer, paarden en bagaadje uit, en de burgers mogten insgelijks
de stad verlaten, zoo zij niet verkozen naar de instellingen der Roomsche Kerk te le-
ven. Het naburige Megen en het kasteel te Batenburg, niet langer door Grave ge-
rugsteund en afzonderlijk lot ernstigen weêrstand onbekwaam, werden [nu ook door
het ontmoedigde garnizoen verlaten en aan parma prysgegeven. Leicester zelf keerde,
na de schansen te Batenburg en aan Η Bergsche Hoofd bemagtigd te hebben, van
zijne vruchtelooze poging tot ontzet van Grave in Utrecht terug.
Algemeen was de verontwaardiging over het gedrag van den Bevelhebber, die eene
plaats van zooveel gewigt zoo lafhartig verdedigd had. Zoowel de Algemeene
Staten als de Staten van Holland drongen er op aan, dat een gestreng voorbeeld
gegeven en te zijnen opzigte geen aanzien des persoons gebruikt zou worden. Van
hemert werd in hechtenis genomen en voor eenen krijgsraad gesteld, die hem, met
twee zijner kapiteins, ter dood veroordeelde. Te vergeefs waren alle pogingen zyner
talryke vrienden en bloedverwanten om leicester tot genade te bewegen. Op den acht
en twintigsten van Zomermaand des jaars Vyflienhonderd zesentachtig werd het
vonnis te Utrecht aan hem voltrokken. De hierbij door leicester betoonde gestreng-
heid vond algemeene toejuiching, daar de standvastigheid en krijgstucht, vooral der
adellgke bevelhebbers, veel te wenschen overheten, en de Staatsche wapenen door
hunne vadzigheid, zorgeloosheid of bloohartigheid reeds meermalen de nederlaag geleden
hadden (2). 1
In Bloeimaand vernamen de Ridmeesters paulus en marcellus βαχ te \Bergen op
Zoom, dat eenige kooplieden zich gereed maakten een aanzienlijken voorraad van gra-
nen en andere Avaren uit ^sHeriogenbosch naar Antwerpen te voeren, waar destijds
(1) hooft, Hist. d. Ned. Oorl B. XXIV. bl. 1063 zegt: »'t zy dat liem eiglien gevaar, oft
erbarming oovcr de weerlooze gemeente, oft liet smecken zyner bocle (Avant hier af werd sterk
gesproken) week in den boezem maakte." leicestea {Correspondence p. 302) spreekt van zijne
echtgenoote. Vgl. grotu Annalium L. V. p. 97.
(2) bor, llisi. d. Ned. Oorl D. II. B. XXI. bl. G99—709. hooft, Hist. d. Ned. Oor/. B.XXIV.
bl. lOGl—1063. stbada, de bell. Galt. ï. II. L. VII. p. 412—418. bentivogmo, Nederl. Oorl.
Ώ. IL Β. IV. bl. 409—411. j. bosscha, Neerlands heldendaden ie land, ü. I. 1)1. 240, 253.
Correspondence of Leicester, p. 284—310.
ts <
< ·. "
1
DES VADERLANDS.
groote duurte was. Uitgezondene verspieders braglen de tijding mede, dat de Toorraad 1584—
in vijfhonderd wagens geladen was, die, onder een sterk geleide van Spaansche troe-
pen, op den zeven en twintigsten vertrekken zouden. Met toestemming van den Baron
wiLLOUGHBY, die zelf in hunnen aanslag wilde deelen, trokken de Ridmeesters den vori-
gen nacht met driehonderd ruiters en evenveel voetknechten uit Dergen op Zoom, en
stelden zich bij de kapel van st. anthonis in hinderlaag. Toen de morgen daagde,
kwam het convooi aan; doch een dikke mist vergunde hun niet de sterkte van het
geleide te onderscheiden, hetwelk omstreeks duizend man bedroeg. Kort beraad ne-
mende, besloten zij niettemin hun opzet te volvoeren, en vielen onverhoeds op den
vyand aan, dien zij in verwarring bragten en op de vlugt sloegen. Met grooten buit
aan paarden en kostbare koopwaren kwamen zy in Bergen op Zoom terug. Het graan,
op den grond uitgestort en vertreden, lieten zij echter liggen, uit vrees voor een
uitval der Antwerpenaars, die het ook weldra, onder aanvoering van mohdragoit, van
daar kwamen halen (1). De Graaf van hoheklo en de Engelsche Maarschalk willram
PELHAM deden daarop eenen inval in Braband, in de hoop eenige schansen te bemagti-
gen, doch zagen zich daarin teleurgesteld, en moesten zich vergenoegen met de Xaw^ß-
straat af te loopen en te plunderen. Bij Breda namen zij echter den Engelschen
Hopman -ννείοη gevangen, die te voren in Staatsche dienst de stad Aalst aan parma
verkocht, en sedert de Spaanschen gediend had. Hij werd aan leicester overgeleverd,
en men verwachtte niet anders, dan dat de verrader, die ook by parma geen vertrou-
wen had gevonden, het lot van den ongelukkigen van hemert deelen zou, die veel
minder schuldig scheen. Doch leicester, die zelf hem de galg waardig keurde (2),
schonk hem niet alleen leven en vrijheid, maar nam hem ook onder zijne lijfwacht
op, tot groote en gegronde ergernis der Nederlandsche en Hoogduitsche bevelhebbers,
die nu vroegen waartoe de gestrengheid jegens van hemert gediend had, en of de En-
gelschen boven de wet gesteld waren (3) ? Het hierdoor ontstane misnoegen werd door
een anderen misslag van leicester vermeerderd. Prins Willem van oranje had lot
gewoonte gehad, eiken krygsman trapsgewyze van lageren tot hoogeren rang te laten
opklimmen, en over Nederlanders, Duitschers, Franschen en Engelschen, bevelhebbers
van hunne eigene natie aan te stellen. Zonder zich hieraan te storen, droeg leicester
het bevel over het regiment van den Heer van hautain, die b^ den Kouwensteinschen
(1) Bon, Ilist, d. Ned. Oorl. D. 11. B. XXI. bl. 750. hoopt, Ilist. d, Ned. Oorl B. XXIV.
bl. 1065. van iieteren, IHst. d. Ned. Oorl. B. XI. W, 223.
(2) Correspondence of Leicester, p. 338.
(3) bor, UisC. d. Ned. Oorl. D. II. B. XXI. bl. 750. hooft, IHst. d. Ned. Oorl. B. XXIV.
bl. 1065. van meteben, lUst. d. Ncd. Oorl. B. XI. bl. 223.
179
23»
-ocr page 185-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—dijk gevallen was (1), aan zijnen neef filips sidney, Gouverneur Tan Vlissingen,
^^^^ op. Twee en Iwinlig Oversten, waaronder filips van kassau en geoiige eyerhard van
SOLMS, dienden daarop bij den Graaf van noiiEiïLO een smeekschrift in, met verzoek
er bij leigester op aan te dringen, dat hij de verschillende natiën, waaruit het leger
was zamengesteld, niet ondereen zou mengen, en hen niet van alle hoop op bevor-
dering versteken zou, door de openvallende betrekkingen aan uitheemschen te geven.
Hoheklo overhandigde dit geschrift aan leigester, die zich hield, alsof het naar
muitery smaakte, en niet scheen te begrijpen hoezeer hij door diergelijke maatregelen
de harten der krijgslieden van zich vervreemdde (2). Doch ook in het burgerlijke
bestuur had hij eenen weg ingeslagen, die geenszins geschikt was om hem de achting
en het vertrouwen onzer voorouders te doen behouden.
. Spoedig was het gebleken, dat leigester , door het Algemeene Stadhouderschap over
de Vereenigde Gewesten aan te nemen, meer de aandrift zijner heerschzucht, dan de
bevelen zijner Koninklijke Meesteres gevolgd was. Op den veertienden van Sprokkel-
maand was de Engelsche gezant bavidson naar elizabeth vertrokken, om haar de be-
krachtiging van het verdrag met de Algemeene Staten, en tevens de opdragt van
het Gouverneur-Generaalschap aan leigester te berigten. Hevig was de Koningin over
de eigendunkelijke handelwijze van haren gunsteling verontwaardigd. De vrees voor
de zware onkosten, aan de ondersteuning der Nederlanden verbonden, had haar reeds
met weerzin over het genomene besluit vervuld: en nu scheen leigester's nieuwe waar-
digheid haar met te meer klem lot de uitvoering harer beloften te verpligten. In het
door haar uitgevaardigde manifest had zij de beschuldiging, van naar de Souvereiniteit
der Vereenigde Gewesten te staan, verre van zich geworpen: en reeds de eerste daad van
haren vertegenwoordiger was de aanneming van een gezag, weinig verschillende van
hetgeen zij herhaaldelijk en uitdrukkelijk geweigerd had. Zelfs de titel van Excellentie,
die men leigester gaf, stond haar tegen, niettegenstaande hij haar verzekerde dat hem
nog hoogeren titel was aangeboden, dien hij echter geweigerd had (3). Leigester's
vyanden aan het Engelsche Hof verzuimden niet elizabeth in deze stemming te ver-
sterken. Men deelde haar mede, dat de Gravin van leigester, naar het gerucht wilde,
eerlang naar Nederland vertrekken zou, om in de eer van haren gemaal te deelen, en
eene luisterrijke hofhouding te voeren (4). Nu steeg de gramschap der ijverzuchtige
Vorstin ten top, en legen het gevoelen van al hare Raadslieden, die haar ten dringendste
(2) nooFT, llist. d. Ncd. Oorl B. XXIV. bl. 1005.
(3) Correspondencc of Leicesler, p. 94, 215.
(4) Correspondence'of Leicesicr, p. XV. 112, 144,
-ocr page 186-DES VADERLANDS. 915
vermaanden om de goede zaak niet door overijling geheel Ie bederven, zond ^zij haren 1584—
onder-kamerheer thomas iieweage naar de Nederlanden ^ om leigester den onmiddellij-
ken afstand van de Landvoogdij te bevelen. In heftige bewoordingen verweet zij hem
deze ontrouw aan zijnen last, te meer strafbaar, naarmate hij, wien zij van den grond
had opgerigt, en boven al hare overige onderdanen had begunstigd, haar met meer
minachling bejegend en hare eer in gevaar gesteld had. Aan de Algemeene Stalen
gaf zij haar ongenoegen te kennen, dat men zonder hare toestemming en tegen hare
bedoeling van hare goedheid misbruik gemaakt en aan leigester de absolute aulhori-
teit opgedragen had; weshalve zij hem had gelast onmiddellijk daarvan afstand te doen.
De Algemeene Stalen waren niet minder verwonderd en teleurgesteld door dit gevolg
hunner welgemeende handelwijze, dan leigester zich in zijne ijdelheid en heersch-
zuclit gekwetst gevoelde. Terwyl de laatste niets verzuimde om de ontevredenheid zijner
Meesteres te bedaren, en valschelyk alle schuld op davidson Avierp, alsof hij alleen op
raad en aandrang van dezen zich tegen zijnen zin tot het aannemen van de Land-
voogdij had laten bewegen (1), verzochten de laatsten haar ootmoedig het gebeurde,
althans vooreerst, goed te keuren. Zij betuigden zich schuldig te gevoelen, omdat zij
vooraf haar gevoelen niet hadden ingewonnen, maar verklaarden niet in te zien, dat
hunne daad eenigzins met het geslolene verdrag in strijd was. De opdragt der absolute
authorilcit strekte immers geenszins om hem de Souvereinileit toe te kennen, maar slechts
om hem te verheffen boven de overige, onder hem geplaatste, Stadhouders, die bij voorraad
en bij beriglschrift waren aangesteld (2), en om door den grooteren luister van zijn ge-
zag de verslagene harten des volks te verkwikken, daar de vervallene toestand der rege-
ring, na den dood van den Prins van oranje, ten dringendste een Hoofd vereischte.
Teregt zagen elizabeth's voornaamste raadslieden in, dat de opoffering, die van
leigester gcvorderd werd, de Vereenigde Gewesten met wantrouwen in haren bijstand
vervullen, hunne zaak grootelijks benadeelen, en parma nieuwen moed schenken zou.
Voor Engeland, hetwelk ernstig door Spanje bedreigd werd, was het van het hoogste
belang, die gevolgen te voorkomen. Doch elizabetu was op dit punt onhandelbaar
geworden, en er was niet minder noodig, dan dat haar getrouwe minister gegil Lord
BURLEiGH zijn onlslag aanbood, zoo zij in haar besluit volhardde, om haar daarvan terug,
te doen komen. Op het dringende en smeekende verzoek van den Raad van State
(1) Correspondcnce of Leicester, p. 103, 168.
(2) KLUIT, Ilist. d. Holl. Slaaisr. D. II. bl. 87. — In de alte der Staten van Friesland,
waarbij Graaf avillem lodewuk tot Stadhouder werd verkozen, wordt ook gesproken van absoluijt
Stadthoudcr ende Gouverneur, niettegenstaande de Graaf aan eene Instructie gebonden Averd. Zie
de akte bij j. a. o. van iieusde, diatrihe in Guilielmi Ludovici Nassavii vilam, Ingenium^ merila.
Traj. ad Rhen. 1835, ρ. 232.
148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—stemde zij er in toe om leicester vooreerst zijne waardigheid te laten behouden, totdat
1587
de toestand des lands gedoogen zou, dat deze zaak naar haar goedvinden geregeld werd.
Doch LEiGESTER was door het gebeurde in eene valsche verhouding tot de Staten geko-
men. Zij gevoelden met bekommering, dat elizabeth zich terugtrok, terwyl leigester
zich indrong, en dat zij gevaar liepen tegelijk door haar verlaten en aan zgne heersch-
zucht en willekeur prijsgegeven te worden: hetgeen hun, na het gebeurde met den
Hertog van anjou, dubbele zorg baarde (1).
Werkelijk had elizabeth een onoverwinnelyken weêrzin tegen de zending van lei-
cester opgevat. Gedurende verscheidene maanden werd hem uit Etigeland geen geld
toegezonden; en op zijne dringende vertoogen ontving hij slechts tot antwoord, dat de
Koningin de gemaakte kosten reeds betreurde, en spijt had, zich in die zaak gestoken
te hebben. Ook de by verdrag toegezegde hulptroepen bleven ten deele achter, of
kwamen zoo haveloos aan, dat zij op kosten der Staten van kleederen en wapenen
voorzien moesten worden. Niettegenstaande leigester herhaaldelijk verzocht, dat men
aan de sleden, die hem zoo luisterrijk ontvangen hadden, brieven van dankzegging
zenden zou voor de hem bewezene eer, werden die in Zomermaand, een half jaar na
zijne komst, nog te vergeefs gewacht (2). Het was derhalve natuurlijk dat velen aan
elizabeth's bedoelingen begonnen te twyfelen, en hare opregtheid werd nog te meer
verdacht, toen er herhaaldelijk geruchten en berigten kwamen, dat de Koningin in
het geheim met parma over een verdrag met Spanje onderhandelde. Werkelijk dorstte
ELIZABETH naar vrede, en leende onvoorzigtiglyk het oor aan Antwerpsche kooplieden
en andere zendelingen van parma, die haar door verleidelijke voorslagen in slaap zocht
te wiegen. Reeds toen heiieage naar de Nederlanden gekomen was, om leigester te
dwingen van zijne hooge waardigheid afstand te doen, hadden de Staten hem over die
geruchten onderhouden, die door parma opzettelijk verspreid werden, om verdeeldheid
Ie zaaijen. De gezant had toen plegtig betuigd, dat zijne Meesteres nimmer vrede zoude
(1) Correspondence of Leicester, p. 94—280, 468—473. Bon, HisL d. Nederl. OorL D. II.
B. XXI. bl. 697. van meteren, Hist. d. Ned. Oorl. B. Xlil. bi. 249. hooft, Hist. d. Ned. Oorl.
B. XXIII. bl. 1046. ghotius, Anmles, L. V. p. 95. kluit, Ilist. d. Ned, Staatsr. D. 11.
jji. 74—138. De anecdote van oooft, B. XXlIl. bi. 1039, betrekkelijk den geheimen last, door
ELizADETH aan leicesten {jejjeven, om zicli, als het der moeite waard was, van de Vereenigde
Gewesten voor haar meester te maken, en het daardoor reeds vóór leicester's komst bij de Staten
opgewekte wantrouwen, wordt op afdoende gronden door Mr. H. beijebman in zijn geschrift Olden-
bameveld enz. voor een verzinsel van lateren tijd gehouden.
(2) Zie voor het geld de Correspondence of Leicester, o. a. p. 199, 201, 277, 341; voor^de
'aoldatcn o. a., p. 228, 235, voor de brieven, p. 203, 329, 348.
DES VADERLANDS. 915
sluiteD, zonder de Staten daarin te kennen; doch Elizabeth was daarover zeer Tér- 1584—
1587
stoord, en yroeg hem in haar antwoord, of zg dan zonder hunne toestemming hare
eigene zaken niet zou mogen behartigen, en of het niet voldoende was, als zij hun
daardoor geen schade berokkende? Hare gezindheid en geheime onderhandelingen waren
aan onderscheidene regeringspersonen, die in Engeland hunne vertrouwden hadden,
zeer goed bekend, en moesten de Staten derhalve met wantrouwen vervullen. Herhaal-
delijk betuigde leicester aan de Raadslieden der Koningin, hoezeer zij door deze
handelwijze in de algemeene achting daalde, en de harten onzer voorouders van zich
vervreemdde; doch hij vermögt daarin geen wijziging te brengen (1).
Leicester zelf, trotsch en onbedachtzaam, was door het gebeurde niet voorzigtiger
en bescheidener geworden. Toen hy gegronde vrees koesterde, dat hij door elizabeth
afgezet en teruggeroepen zou worden, had hij met opzet een hoogen en ruwen toon
jegens de Staten aangenomen, om met hen in twist te geraken, en daarin eene aanlei-
ding te vinden, om uit eigene beweging zgn gezag neder te leggen (2). Doch de
Staten hadden de wijsheid gehad, hem geen reden tot misnoegen te geven, en bleven
hem voortdurend met den meesten eerbied bejegenen. De uit Engeland ontvangene
teregtwijzing in den wind slaande, verlangde de ijdele man, dat het zegel der Alge-
meene Staten de kenteekenen van zyn gezag zou dragen, Zy deden hem opmerken,
dat de vorige Gouverneurs-Generaal steeds het wapen van den Heer des lands gevoerd
hadden, en het dus natuurlijk en voegzaam was, dat hij hun wapen gebruiken zou,
daar de Souvereiniteit thans bij hen berustte; doch »om zijne Excellentie te believen
in zijn persoon, en om onderscheiding te maken tusschen zijn zegel en dat van de
Heeren Staten" stemden zij er in toe, dat leicester op de borst van den leeuw, die
met zwaard en pijlbundel het wapen der Vereenigde Gewesten uitmaakte, het helmtee-
ken van zijn bijzonder wapen zou mogen plaatsen, beslaande in eenen beer-, op de
achterste pooten overeind staande tegen een knoestigen stam (3). Ook ten opzigte der
geldmiddelen begrepen de Staten »dat aan de voldoening hunner beloften niet alleen
de eer en goede naam, maar ook het geheele welvaren van den lande gelegen was (4),"
(1) Correspondence of Leicester, p. 88, 137, 214, 217, 229, 231, 236, 242, 246, 290, 322,
etc. Merkwaardig zijn de opmerkingen van leicester omtrent het doorzigt der Staten, waarop hij
niet gerekend had. Corresponde7ice, p. 33: »Wat de Staten betreft, ik verzeker u dat zij licht
zien door eene kleine opening;" p. 251: »zij zijn zeer slim, en ik heb nog nooit met zulk wan-
trouwend Tolk te doen gehad."
(2) Correspondence of Leicester, p. 132. beuerman, Oldenbarneveld enz. bl. 130.
(3) Resol. d. Stat. Gen. 7 Junij 1586. i. a. suhofp, Bijdragen, D. VII. bl. 107.
{i)'Resol. v. Holland 1586, bl. 107.
-ocr page 189-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— en stonden aan leicester veel meer toe, dan in de voorwaarden, onder welke hij
1587
het Algemeene Stadhouderschap had aanvaard, was opgenomen. Niet tevreden met de
daarin voor één jaar toegestane opbrengst van tweemaal honderd duizend guldens
'smaands door Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland, behalve de brandschattingen en
imposten van Gelderland, Vlaanderen en Drahand, waarbij later nog de administratie
der domeinen in de vier eerstgenoemde gewesten gevoegd was, had leicester reeds
drie dagen na de plegtige aanvaarding zijner v^aardigheid honderd duizend guldens in
de maand meer gevraagd, die hem voor vier maanden werden toegestaan. Ook keurde
men goed dat hij reeds op eigen gezag honderd en vijftig duizend guldens had op-
genomen; en de Staten van Holland gaven later dertig duizend guldens vooruit, om
hem in slaat te stellen eenige kornetten ruiters aan te werven. In Bloeimaand verzocht
hy de Algemeene Staten hem een jaarlijksch inkomen toe te kennen. Zij beriepen zich
op het met elizabeth geslotene verdrag, waarbij deze de bezoldiging van al hare Be-
velhebbers en krijgslieden op zich had genomen, doch toen leicester verzekerde, nog
geen penning voor zich zeiven van haar genoten te hebben, werd hem een jaargeld
van honderd duizend guldens toegelegd (1).
Evenzeer als de Staten geneigd waren leicester met al hun vermogen te ondersteu-
nen, waren zij echter ook op hunne hoede tegen alle inbreuken op hunne duur ge-
kochte vrijheden en regten. Toen zij een en andermaal Fransche brieven van hem
ontvangen hadden, lieten zij hem welen dat zij zeiven alle missiven, krachtens hunne
privilegiën, in het Nederduilsch opstelden, en verzochten hem uit dien hoofde zich
daarin ook te willen bedienen van »de natuurlijke taal van den lande (2)." Om hem
genoegen te geven, voegden zij echter somtijds eene Fransche vertaling biy de stukken,
die zij hem toezonden (3).
Zoolang het onbeslist was, of het ongenoegen van elizabeth zyne terugroeping ten
gevolge zou hebben, had leicester in "'s Gravenhage vertoefd, hoewel het zijn voorne-
(1) Resolut, d. Stat. Gen. 10 Jan., 1 en 7 Febr., 14—17 Blei 1586. llesol v. Holland 1586,
hl. 107, 116, 154, 174, 260, 342, 347—356. bor, Ilist. d. Ned. Oorl. D. 11. B. XXI.
bl. 722 , 730 , 751.
(2) Resolut, d. Stat. Gen. 15 April, 22 Junij 1586. Rcsol. v. Holland 1586, bl. 68, 119. —
In het Register der Resolutiën van de Staten-Generaal komt de eerste Resolutie in bet IVeder-
duitscli voor op 25 Mei 1580. Daarna worden nog enkele FranscJie gevonden, tot op 5 Mei
1582. Op 7 Maart 1582 was besloten )>dat men nu voortaen de resolutiën van de Generaliteit in
nederlandsclie taele continueren" zou; en op 13 Januarij 1583 Averden Zijne Hooglieid de Prins van
Oranje en de Raad van State verzocht zich voortaan alleen van de Nederlandsche taal te bedienen.
(3) van wijn op wagenaar, St. YIII, hl. 58.
-ocr page 190-men niet was, aldaar zijne residentie te houden (1). Eerst in Lentemaand yertrok hij
XÖOé
van daar over Haarlem naar Amsterdam, waar hij op den achttienden aankwam, en
met Teel luister ontvangen en onthaald werd. Zoowel de regering als de burgerij waren
met den doorluchtigen gast ten hoogste ingenomen, en wedijverden in eerbetoon (2).
Na twaalf dagen in Amsterdam vertoefd te hebben, begaf leicester zich naar Utrecht,
waar hij besloten had, zijn verblijf te vestigen. Meer dan ééne reden had hem daartoe
genoopt. De benoeming van maurits tot Stadhouder van Holland had zyne hoop ver-
ijdeld, om op het voornaamste der Vereenigde Gewesten een overwegenden invloed te
verkrijgen (3). Tijdens de onderhandelingen met elizabeth in het vorige jaar had paülus
BüYs, van wege de Staten van Utrecht in het gezantschap geplaatst, op de Koningin
een zeer günstigen indruk gemaakt, en daarvan partij getrokken, om dat gewest, als
ten hoogste aan haar verknocht (4), en tevens meer dan Holland en Zeeland aan 's vijands
lagen blootgesteld, aan hare bijzondere zorg aan te bevelen. Elizabeth had dien ten
gevolge aan de Staten van Utrecht eenen brief geschreven, waarin zy hun mededeelde
den Graaf van leicester gelast te hebben, voornamelijk voor hunne veiligheid en hun
welzijn zorg te dragen. De Utrechtsche burgerij, door dit gunstbewijs gevleid en voor
een aanzienlijk gedeelte tot de ijverige Hervormden behoorende, verwachtte van leices-
ter krachtige ondersteuning der godsdienst en tevens beteugeling van hetgeen zij Hol-
landss overmoed noemde. De Graaf van nieuwenaar was zeer Engelschgezind, en zag
in den aanvang leicester naar de oogen. Bovendien was Utrecht het natuurlijke mid-
delpunt, waaruit de krijg zoowel naar het Noorden en Oosten als naar het Zuiden het
best kon bestierd worden. De stad was ten tyde van Keizer karel van nieuwe bol-
werken voorzien, en nog onlangs had men met groote kosten de muren versterkt.
Leicester koos dus die stad lot zijne gewone residentie, en nam aldaar zynen intrek
in het Duitsche Huis (5).
(1) Correspondence of Leicester, p. 140.
(2) Dr. p. scHELTEMA, de Graaf van Leicester te Amsterdam, Amst. 1851.
(3) VAN REYD, llist. d. Ned. Oort. B. IV. bl. 81. Waarachtige Historie van J, van Olden-
Barnevelt, 4® druk, Rolt. 1670, bl. 149.
(4) In een handschrift van de Resolutiën der Staten van Utrecht staat genoteerd op 19 Januarij
1586: )) De Grave van Nijevenaer Mueurs crycht absolute commissie voor 't gouvernement van
Utrecht, doch zoo 't die grave van Leycester volgende die tractatcn met liem gemaekt als gou-
verneur generael lyden mach."
(5) bor, Hist, d. Ned. Oorl D. IL B. XX. bl. 671. Sooft, IHst. d. Ned. Oorl. B. XXIIL
bl. 1048. Correspondence of Leicester, p. 141. Mr. n. m. a. j. van asch van wuck, Leicester in
Utrecht, in het Tijdschr. voor Gesch. Oudh, en Stat. v. Utrecht, 1836, bl, 20.
m
148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— In Utrecht werd hij echter omringd en spoedig geheel ingenomen door eenige Vlaam-
sehe en Brabandsche uitgewekenen, die hem van de Stalen-regering afkeerig maakten,
en daardoor eenen Aveg deden inslaan, die zijne heerschzucht en ijdelbeid vleide, doch
hem meer en meer van de Nederlandsche Regenten vervreemdde. Den grootsten invloed
verkreeg ja.gob reingoud , een sluw en bekwaam maar beginselloos man, die te voren
den Graaf van egmowd als Secretaris gediend had, door granvelle tot Kommies van Fi-
nantiën verheven was, ook later in het vertrouwen van alv^a en de requesens had ge-
deeld, doch, van ontrouw in het beheer van 'slands penningen beschuldigd, zijne
betrekking had moeten nederleggen. In de jaren Vijftienhonderd vier en tachtig en
Vijftienhonderd vijf en tachtig was hij onze afgezanten naar Frankrijk en Engeland op
eigen gezag gevolgd, en had zich bij vele aanzienlijken welen in te dringen. Zich te
Utrecht met der woon gevestigd hebbende, nam hij terstond na leigester's komst
aldaar de houding van een ijverigen Hervormde aan, en wilde alleen dienstboden hou-
den, welke zijne godsdienst beleden. Door deze en andere kunstgrepen nam hij leigester
voor zich in, en niettegenstaande deze zelfs uit Engeland voor den gevaarlijken en
geveinsden raan gewaarschuwd werd, schonk hij hem een onbepaald vertrouwen (1).
Tot de voornaamste personen uit reingoud's aanhang, die weldra den naam van de
Reingondislen kregen, behoorde verder daniöl de burghgrave, die zich in het jaar
Vijftienhonderd vier en tachtig, na de overgave zijner vaderstad Gent aan parma, naar
Engeland^ en van daar naar Utrecht begeven had, ongeveer terzelfder lijd, waarop
leigester naar de Nederlanden vertrok; alsmede ger.\rd proumngk. bijgenaamd Deven-
ter, die uit ^sHertogenbosch naar Utrecht was gekomen, waar hij reeds eenige jaren
gewoond had. De burghgrave werd reeds in Lentemaand door leigester als Secretaris in
dienst genomen, en ook tot buitengewoon Secretaris van den Raad van State aangesteld.
Prouningk kende het Engelsche Lid van den Raad van Slate killegrew, die steeds
bij hem zijnen intrek nam, als hij te Utrecht vertoefde, en had door dezen leigester's
vriendschap en gunst gewonnen. Beide mannen waren van deftige afkomst, hadden
aanzienlijke ambten bekleed, en in den strijd tegen Spanje gewigtige diensten bewe-
zen (2). Doch hoewel zij in zuiverheid van bedoelingen reikgoud verre overtroffen,
waren zij niet minder legen Holland vooringenomen, en weten aan de veelhoofdige
en verdeelde Staten-regering een groot deel der tegenspoeden, die Vlaanderen en
Braband bijkans geheel weder in Spavje's magt hadden gebragt. Eenheid en klem
in het bestuur, handhaving van de regten der landprovinciën tegenover den invloed en
(1) van reyd, Eist, d. Ned. Oorl B. V, bl. 75. hooft, IHst. d. Ned. Oorl B. ΧΧ1Π.
bi. 1049—1053. Correspondence of Leicester, p. 192.
(2) Mr. w. c. ACKERSDYCK, in het Tijdschrift voor Gesch. Oudh. en Stat. v. Utrecht 1836,
bl. 205—^228. Correspondence of Leicester, p. 363, 422.
DES VADERLANDS. 187
de aanmatigingen van Holland en Zeeland, en beteugeling dier laatste gewesten in 1584—
hun strafbaren en schadelijken uitvoer van verbodene waren naar 'vijandelijke havens,
schenen hun een dringend vereischte voor het algemeene welzijn. Welligt woog bij hen
ook meer of min de omstandigheid, dat zij ihans als vreemdelingen van de hooge
Staatsambten waren buitengesloten, en alleen door tusschenkomst van leicester konden
hopen, invloed op het Staatsbestuur uit te oefenen. Hoe dit zij, hunne bedoelingen en
pogingen werden door eene aanzienlijke en steeds toenemende partij ondersteund. Niet alleen
in Utrecht, maar ook in vele andere plaatsen, was de burgerij over den achteruitgang
van 'slands zaken sedert Prins willem's dood ontevreden, en gaf daarvan de schuld aan
de Stalen, zonder hunne bekrompene middelen en de magt des vijands in aanmerking
te nemen. Vele Hervormde Predikanten, van ijver legen de Roomschgezinden blakende
en door leicester's schijnheiligheid verblind, verwachllen van hem krachtige maatre-
gelen lot handhaving en uitbreiding hunner godsdienst. De talrijke Vlaamsche en Bra-
bandsche uitgewekenen zagen in den bijstand der Engelschen het eenige middel, om
in hun Vaderland terug te komen, en waren bereid aan die uitkomst de regten en
vrijheden der gewesten op te offeren, die hen met gastvrijheid hadden opgenomen. »AI
wat de opgaande zon aanbad; al wat, uit wispeltuiigheid of weerzin in het tegenwoor-
dige, naar nieuwigheden haakte; wie, staande naar eenig ambt, verworpen was, of afge-
zet van het zijne, hoewel uit billijke redenen; wie, om geschil lusschen zich en de
Stalen gerezen, hun een kwaad hart toedroeg; wie zijne have verkwist of in overdaad
doorgebragt had, en in hagchelijke tijden zijne meeste veiligheid stelde; wie zijne reke-
ning op visschen in troebel water maakte: vleide zich onder die vlag (1}." Zoo wies
in korlen lijd de aanhang en de overmoed der Reingoudisten tot eene hoogte, die de
Vereenigde Gewesten met de grootste rampen bedreigde, daar parma. niet verzuimde
het vuur der twcedragt door zijne aanhangers en zendelingen aan te blazen (2).
Het was het eerste werk der Reingoudisten, leicester tegen de Stalen in te nemen.
Zij wezen hem op het gemis van eenstemmigheid lusschen de onderscheidene gewesten;
op de belemmering in de beraadslagingen, door de geheime wenschen van Roomschge-
"zinde leden en het eigenbelang van baatzuchtige kooplieden veroorzaakt; op de onmo-
gelijkheid om eenig besluit met den noodigen spoed te nemen of geheim te houden,
wanneer zoo talrijke vergaderingen daarvan kennis moesten nemen; op den onafgebroken
strijd, dien de Prins van oranje, tot 'sLands onberekenbaar nadeel, legen de eigenzin-
nigheid en den onwil der Slaten had moeten voeren. Hunne voorstellingen, niet geheel
van waarheid ontbloot, doch eenzijdig en overdreven, vonden bij leicester een geree-
(1) hooft, Hisl. der Ned. Oorl. B. ΧΧΙΠ. bl. 1052.
(2) Correspondence of Leicester, p. 88, 137.
24*
-ocr page 193-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— den ingang. Zijne heerschzucht liet zich gaarne diels maken, dat hij in het algemeene
belang handelde, door zich weinig om het gevoelen der Stalen te bekreunen; en zijn
Engelsche adeltrots had reeds vóór zijne overkomst een vooroordeel tegen eene regering
van burgers en kooplieden gekoesterd, dat met den geest zijner eeuw in volkomene
overeenstemming was. Elizabeth zelve, aan wier Hof men op onze Regenten als op
kaaskoopers en winkeliers nederzag, had hem in zijne geheime instructie opgedragen
om inzonderheid den adel in eervolle en aanzienlijke betrekkingen te plaatsen; en bij
de onderhandelingen over de benoeming der Leden van den Raad van State had lei-
gester er op aangedrongen, dat geen kooplieden daarin zitting zouden hebben, het-
geen hem was toegestaan » mits eenige bekwame kooplieden van eere en kwaliteit in
de finantiën werden gesteld (1)."
Aldus werd leigester's overkomst, zoo vurig gewenscht en met zooveel gejuich be-
groet, reeds na weinige maanden eene rijke bron van verdeeldheid. De Stalen be-
treurden de groote magt, die zij hem in de eersie opgetogenheid met meer welwillend-
heid dan overleg hadden opgedragen, en zochten uit prijselijke voorzigligheid den
Landvoogd zooveel mogelijk binnen de'palen van zijn gezag te houden, terwijl leices-
ter, door vleijers en woelgeesten omgeven, hunne inziglen en raadgevingen meer en
meer in den wind sloeg.
De Stalen van Holland hadden inlusschen in den aanvang dezes jaars besloten, om
de betrekking van paulus buys weder te vervullen, en tol 'sLands Advokaat benoemd
Mr. joan van oldenb.arkeveld , Pensionaris van Rotierdain, die reeds gedurende gerui-
men tijd door die stad voortdurend in de vergadering der Staten was afgevaardigd. Deze
merkwaardige man was op den veertienden September des jaars Vijftienhonderd zeven
en veertig te Amersfoort geboren, waar zijn geslacht sedert overoude tijden tot de
Veluwsche Ridderschap behoord had. Na zich gedurende eenige jaren aan de Hooge-
scholen te Leuven, te Bourges en te Heidelberg met de studie der regtsgeleerdheid te
hebben bezig gehouden, was hij in Vijflienhonderd zeventig Advokaat voor het Hof van
Holland geworden. In Vijftienhonderd twee en zeventig was hij een der drie Advoka-
ten, die niet met het Spaanschgezinde Hof naar Utrecht vertrokken, maar zich onder
het Gouvernement van den Prins van oranje begaven. Hij nam in het volgende jaar
als vrijwilliger dienst, en ontkwam bij eene vruchlelooze poging tot ontzet van Haarlem
niet zonder levensgevaar aan de handen der Spanjaarden. Sedert kreeg hij eene uitge-
breide praktijk bij het Hof van Holland, en werd in onderscheidene belangrijke com-
missi ën gebruikt, toldat de regering der stad Rotterdam hem in Vijftienhonderd zes en
(1) Correspondence of Leicester, p. 14. Resol. v. Holland, 1586, bl. 26. van wijn op wage-
naar, St. Ylll. bl, 61. beijerman, Oldcnbavneveld enz, bl. 130.
DES VADERLANDS. 915
zeventig tot liaren Pensionaris verkoos. In deze betrekking bewees hij aan de stad uil- 1584—
1 ß87
stekende diensten, en blonk tevens zoowel in de vergadering der Staten van Holland
als in de Algemeene Staten, waarin hy herhaaldelijk zitting had, door kunde, eerlyk-
heid en doorzigt uit. Hij deelde in het vertrouwen van den Prins van orawje, en ver-
kreeg langzamerhand een aanmerkelijken invloed op het Staatsbestuur. Desniettemin
aanvaardde hij met schroom, en eerst na herhaalden aandrang, bet gewigtige ambt van
Advokaat van Hollandy waarvoor hij zich minder dan anderen berekend achtte. Hij
deed het onder twee voorwaarden, die hem volgaarne werden ingewilligd: vooreerst,
dat hij onmiddellijk ontslagen zou zijn, wanneer men besluiten mögt zich onder goede
voorwaarden aan Spanje te onderwerpen, waarvoor hij niet zonder vrees was; ten
tweede, dat hij, zonder zijne toestemming, tot geen buitenlandsche zendingen zou ge-
bruikt worden, opdat hg door onafgobrokene waarneming van zijnen post met alle om-
standigheden naauwkeurig bekend zou blijven. Op den achtsten van Lentemaand legde
bij in zijne nieuwe betrekking den eed in de Staten van Holland af (1).
De Raad van State, aan wien, na den dood van den Prins vanorame, met maurits
het beleid der regering was opgedragen, en die wegens gemis van gezag en hulpmid-
delen voortdurend met groote moeijelijkheden had te worstelen gehad, had nu zijn ont-
slag gekregen, daar het nieuwe Collegie van dien naam, naast leigester ingesteld,
zyne voortduring overbodig maakte (2). In dien nieuwen Raad van State waren door
den Landvoogd benoemd uit Holland walraven. Heer van Brederode; uit Zeeland
jacob valke; uit Utrecht paulus buys; uit Gelderland elbertus leoninus; en uit
Vlaanderen adolf van meetkekken. Voorts had elk gewest er nog eenige Leden bgge-
voegd. Doch daar leigester evenmin de Hollandsclie taal, als de meeste Leden van
den Raad van State de Engelsche verstonden, konden de gemeenschappelijke beraadsla-
gingen niet dan zeer onvoldoende zijn. Volgens zijne begeerte niet aan de beslissing
der meerderheid gebonden, en door de Reingoudisten meer en meer opgezet, bekom-
merde leigester zich steeds minder om het gevoelen zijner Raadslieden (5), waartoe
niet weinig bijdroeg, dat zijn Secretaris de borghgrave, die even als leigester de
(1) Waarachtige Historie van J. van Olden-Barnevelt, 4" druk, Rott. Iß70, bl. 1—24,163—1G6.
Resolutiën ν. Holland, 1586, bl. 62, 72, 97, 100—106. bor, liist. d. Ned. Oorl. D. 11. B.XX. ^
bi. 647. B. XXI. bl. 700. Naleezingen op wagenaar, D. 1. bl. 305.
(2) Hiervoor, bl. 114. Resol d. Stat. Gen. v. 9 Jan. en 6 Febr. 1586.
(3) Leokinüs zelf verklaarde later: »Getrouwelijk en rondborstig heb ik hem alles onder het
00{j {jebragt, Avat het algemeen belang vordi-rde, doch, door de redeneringen van anderen inge-
nomen en misleid, is hij niet te bewegen geweest den goeden weg te volgen, weshalve zijn gezag
een korten duur en ongelukkigen uilslag heeft gehad." J. b. van Capelle, Bijdr. tot de Gesch.
der Nederl. bl. 149, aant. 116.
148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—Italiaansche taal maglig was, onder Toonvendsel van zijnen Heer papieren te brengen,
niet zelden de beraadslagingen bleef bywonen, en, achter diens stoei slaande, hem
gedurig zijne meening influisterde (1).
Naauvvelijks te Utrecht aangekomen, besloot leigisster te Amsterdam eene munt op
te rigten, waarin hij door zekeren haks de ylaMing dubbele rozenobels liet slaan met
de beeldtenis van elizabeth. Zoodra de Staten van Holland hiervan berigt kregen j
bragten zij hem eerbiedig onder het oog, dat volgens de privilegiën van hun gewest uit-
sluitend in Dordrecht gemunt mögt worden. Leigesteii verzekerde niets tegen hunne
voorregten te willen ondernemen, en de zaak vooreerst in bedenking te zullen houden,
doch liet desniettemin met munten voortgaan; waarbij hij de nieuwe grief voegde van
den wettigen koers dezer geldstukken boven de waarde te stellen, onder voorwendsel
van daarmede de Koningin van Engeland te vereeren, doch lot aanmerkelijk verlies van
allen, die er mede betaald werden. Een nadrukkelijk vertoog der sidA Dordrecht noopte
hem echter het munten te doen slaken (2).
Grooter misnoegen verwekte hij, door het gewigtige onderwerp van den uitvoer naar
Treemde havens, dat reeds lot zooveel verdeeldheid had aanleiding gegeven, in eenen geest
te regelen, die bewees, welken nadeeligen invloed de Reingoudisten op hem uitoefenden.
Reeds te voren had hij het uitvaren van eenige schepen met boter en kaas uit Noord-
Holland met geweld doen beletten, niettegenstaande de Gedeputeerde Staten daartoe
Tergunning hadden verleend. Hieruit rezen zware klagten, daar het zuivel in groole
hoeveelheden staan bleef en bedierf, en de inwoners betuigden hunne lasten niet te
kunnen opbrengen, wanneer hun voornaamste middel van bestaan hun ontnomen werd.
Tijdens leigester's verblijf in Amsterdam^ hadden zich reeds afgevaardigden uit de
Gedeputeerden bij hem vervoegd, om hem de belangen des handels aan te bevelen; en
de Staten van Holland hadden hem dringend verzocht omtrent deze zaak geen besluit
te nemen, zonder eerst hunne bedenkingen te hooren (5). Doch de gunstige verwach-
ting, door deze bemoeijingen opgewekt, werd deerlijk teleurgesteld door een Plak-
kaat, op den vierden van Grasmaand door leigester uitgevaardigd. Daarbij werd zoowel
aan Nederlanders als aan vreemdelingen verboden om op eenige plaats in de magt der
Spanjaarden handel te drijven, wissels te trekken of eenige gemeenschap te houden;
(1) bor, Ilisl, d. Ned. Oorl D. II. B. XXI. W. C90. hooft, Ilist. d. Ncd. Oorl. B. XXIU.
bl. 1052.
(2) HOOFT, Ilist. d. Ncd. Oorl. B. XXIII. bl. 1047. Resol, v. Holland, 1586, bl. 122, 263.
(3) hooft, I/ist. d. Ned. Oorl. B. XXIII. bl. 1040, 1049. Dr. p. scheltema, Leicesler ie Am-
sterdam, bl. 26. Resolut, ν. Holl. ν. 1586, bl. 118, 138, 183. veuus, Chroniß van Hoorn,
bl. 259.
en naar eenige onzijdige haven levensmiddelen, ammunitie of scheepsmaterialen uit 1584—
Ie voeren, zonder leicester's bijzondere vergunning. Overtreding dezer bepalingen
zou by vreemdelingen met verbeurdverklaring van schip en goed, bij ingezetenen
bovendien met de galg gestraft worden. Ten hoogste over dezen onstaatkundigen
maatregel bekommerd, die niet alleen den toevoer van levensmiddelen naar parma.'s
leger stuitte, maar de gansche scheepvaart in knellende boeijen sloot, en waarbij lei-
gester zich bovendien een ongehoord gezag over vreemde kooplieden en Mogendheden
aanmatigde, drongen de Algemeene Slaten er op aan, dat hij de uitvoering ten minste
eenige dagen schorsen zou, totdat zij hem hunne bedenkingen konden mededeelen.
Doch hij verklaarde, »dat men ter wille van eenige bijzondere kooplieden zulk eene
heilzame zaak niet moest tegenhouden, welke door de gemeente zoozeer gevvenscht
werd; dat hij met de zaken der kooplieden niet gemoeid wilde zijn, en bever zijn
gezag zou nederleggen, wanneer men de maatregelen, die hij noodig achtte, zou wil-
len belemmeren; en dat hij in elk geval het Plakkaat niet kon terugnemen, daar het in
overeenstemming met elizabeth genomen was, en in Engeland ook zou worden uilgevoerdk"
Men onderwierp zich nu aan zijnen wil; en zelfs de Blaten van Holland waren zoo
weinig gezind hem te dwarsboomen, dat zij, op dit punt door de Gedeputeerden van
het Noorder-Kwarlier [Noord-Holland) geraadpleegd, ten antwoord gaven, »dat zy het
geenszins geraden vonden onder eenig voorwendsel de uil voering van gemeld Plakkaat
te verhinderen, of iels dienaangaande te ondernemen, waardoor het weltige gezag van
leigester zou worden verkort (1)."
Toch tastte het Plakkaat handel en sclieepvaart, de hoofdbronnen van Holland"s be-
staan, in den hartader aan. Reeds was dat gewest de algemeene markt van Europa
geworden. De handel op het Noorden en de Oostzee werd groolendeels door Neder-
landsche schepen gedreven , die hunne ladingen in onze koopsteden bragten, of, gepaard met
de voortbrengselen van inlieemsche vischvangsl, landbouw en laken-of lijnwaad-fabrieken,
naar de havens van Engeland^ Frankrijk, Spanje en Porfiigal voerden, vanwaar zij met de
vruchten van het Zuiden en van de in Lissabon opgestapelde Oost-Indische waren terug-
keerden. Niettegenstaande filips II na de verovering van Portugal in het jaar Vijftien-
honderd en tachlig zijne havens voor onze voorouders gesloten had, dreven zij onder '
vreemde vlag, of ook wel na de verovering van Anfwerpen door parma. op naam van
Antwerpsche kooplieden (2), een aanmerkelijken handel op die streken, waarin zij door
(1) Bon, IlisL d. Ned. Oorl. Ώ. IL Β. XXL bl. 702. dooft, Uisi. d. Ned. Oorl. B. XXIII.
bl. 1048. Rcsol d. Stat. Gen. v. 15 April 1586. IlesoL v. Holl. ν. 158G, bl. 202. Correspon-
dence of Leicester, p. 212, 220. veliüs, Chronijh van Hoorn ^ Ll. 200.
(2) Correspondence of Leicestcry p. 90.
-ocr page 197-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—de Spanjaarden en Portugezen, die hunne waren en hun geld ongaarne misten, weinig
werden bemoeijelijkt. Amsterdam was reeds in het bezit van duizend koopvaardijsche-
pen van minstens honderd tonnen, en telde zelden een geringer getal vaartuigen op
zijne reede (1). Het uitgevaardigde Plakkaat bragt echter in dien toestand eene nood-
lottige wyziging. De vriendschappelyke handelsbetrekkingen met de Noordsche en
Ooslersche Mogendheden werden er door verbroken, en de vaart op Spanje en Portugal
geheel gestuit. De scheepvaart werd met kwijning, zoo niet met volkomen stilstand, be-
dreigd. Niettemin werd het Plakkaat gestrengelijk uitgevoerd, en menig schipper of
koopman boette zijne winzucht met den dood (2).
Men had lefgester diets gemaakt, dat de menigte van vrijbrieven, die zoowel door
uitheemsche als Nederlandsche kooplieden zouden gevraagd worden, om tegen de
bepalingen van het Plakkaat te mogen handel drijven, hem eene rijke bron van
inkomsten zouden opleveren. Doch integendeel kwam de onuitvperlijkheid van dien
maatregel meer en meer aan het licht. De schippers uit de Oostzee en Oost-
Friesland voeren nu zeiven achter Schotland om naar de Spaansche en Portugesche
havens, die even als vroeger van het noodige voorzien werden. Vele kooplieden uit de
Zuidelijke Nederlanden ^ die reeds besloten hadden zich in de Vereenigde Gewesten te
vestigen, begaven zich nu naar Embden, Bremen, Hamburg en andere plaatsen, waar
de handel niet aan banden was gelegd. Ook uit ons Vaderland vertrokken welgestelde
lieden naar elders, om van de belemmeringen in hun bedrijf ontslagen te zijn. \n Noord-
Holland liep de aanzienlijke kaashandel te niet, de pachten werden verlaagd, alle nerin-
gen namen in evenredigheid af. De opbrengst der belastingen bleef beneden de raming.
Men begon gegronde vrees te koesleren, dat de kooplieden uit de Oostzee en
uit Frankrijk, Spanje en Portugal gewoon zouden worden onmiddelijk met elkander
handel te drijven, en dat ons Land zijne voordeelen als stapelplaats voor grm^ch. Europa
Yerliezen zou. Hier kwam nog bij, dat het Plakkaat in Engeland geen weerklank
vond en aldaar niet werd uitgevoerd, waardoor de geheele maatregel zijn doel miste,
en slechts met dubbel gewigt op de Nederlanders drukte, die nu ook gevaar liepen
door de Engelsehen, reeds hunne mededingers in de zeevaart, overvleugeld te jvvorden.
Bij het ernstige ongenoegen over leigester's lialstarrigheid in het doordrijven van zijnen
ondoordachten en voor 's Lands welvaart verderfelijken maatregel voegde zich daardooF
een vermoeden van kwade trouw, dat meer en meer gewettigd scheen te
worden. Nog had elizabetu aan hare beloften géén nader gevolg gegeven. Troepen
en geld werden te vergeefs gewacht. Leigester's praalzucht en de ontrouw van zijnen
w
(1) Correspondence of Leicester, p. 477.
(2) Correspondence of Leicester, p. 212.
-ocr page 198-DES VADERLANDS. 915
schatmeester, hadden de uit Engeland medegebragle sommen spoedig doen versmelten; 1584__
en hoezeer hij zijne eigene middelen geenszins spaarde, had hij voortdurend met geldge- ^^^^
brek te worstelen. De Engelsche troepen, sedert lang in de uilbetaling der verschuldigde
soldij teleurgesteld, en in lompen gehuld, liepen bij honderdtallen naar parma over (1).
Onder deze omstandigheden was het leigester ook met den besten wil onmogelijk, om den
vijand met kracht te keer te gaan. Hij zag zich niet in slaat eene voldoende legermagt
bgeen te brengen: en toch was het eenstemmige gevoelen van alle lieden van kunde
en ervaring, dat een bloot verdedigende kryg niets baten kon, en alles verloren was,
tenzg men de Spanjaarden met kracht aanviel en uit de reeds ingenomene sterkten
terugdreef. Voorzeker kan het niet bevreemden dat de Staten, hoezeer in hunnen
eerbied en hunne onderdanigheid volhardende, bezwaarlyk langer hunne ontevredenheid
en ernstige bezorgdheid voor leigester verbergen konden, »Ik verzeker uschreef
deze op den vijftienden van Grasmaand aan den Secretaris van Slaat walsinguam, »dat
ik reden heb zeer aan de genegenheid der Algemeene Staten te twyfelen; zy halen
zich allerlei schrikbeelden in het hoofd, en beginnen sints eenige dagen zeer vreemd
te handelen;" en hij voegde er zes dagen later bij: »er is hier iets gaande, hetgeen
men groote moeile doet voor mij verborgen te houden (2)." Werkelijk begonnen de
Staten van nu af scherper op de handelingen van den Landvoogd toe te zien, zorgvul-
diger voor hunne voorreglen te waken, en aan het hem opgedragene gezag de meest
beperkende uillegging te geven (3).
Hoe meer leigester de Stalen van zich vervreemdde, des te meer gevoelde hij be·
hoefte om steun te vinden bij het volk, dat, minder helder ziende dan zijne Regenten,
hem nog steeds genegen bleef (4). Vooral hadden zich de Calvinisten aan hem aange-
sloten, daar zij van hem de handhaving hunner geliefkoosde leersteUingen en de be-
krachtiging van besluiten vervvachllen, die zij reeds op onderscheidene Synoden ge-
nomen hadden, doch waarvoor zij de goedkeuring der Staten nog niet hadden
kunnen verwerven.
Reeds sedert geruimen lijd waren de Hervormden onderling verdeeld. De oorsprong
(1) Leigester schrijft ?elf den 8'""" Augustus, dat er wel twee duizend waren gedeserteerd,
Correspondence, p. 374. Zie ook p. 260 , 264, 277, 325, 338.
(2) van meteren, Hisl. d. Ncd, Oorl B, XlIL bl. 249 c. van eeyd, Hist. d. Ncd. Oorl. B. V.
J)l. 78. GROTii, Annalium, 1. V. p. 96. strada , de Bell. Gall. T. 11. L. Vlll. p. 457. Correspon-
dence of Lcicester, p. 130, 136, 216, 223, 246, 322, 331, 338.
(3) Correspondence of Leicesier, ψ. 362.
(4) Leigester zelf schrijft zeer naïf: {Correspondence γ, »het^ gcmcenc volk is beier gezind
dan de lioogere standen."
Vó
III Deel. 1 Stuk.
-ocr page 199-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
3584—hunner twisten l&g in het verschil van gevoelen omtrent geloofspunten, hetwelk spoedig
tusschen de voornaamste Hervormers, hoe eenstemmig ook in de bestrijding van het
Katholicisme, ontstaan was. Reeds in de eerste helft der zestiende eeuw hadden de
onderscheidene meeningen omtrent de noodzakelijkheid van den wederdoop der volwas-
senen en de beleekenis van het Heilige Avondmaal den grond gelegd tot de van de
overige Protestanten afgescheidene gezindheden der Doopsgezinden en Lutherschen.
Weldra werden door andere twisten over de leer en de inrigting der Kerk
nieuwe zaden van verdeeldheid gestrooid. Terwijl zwingli in het Avondmaal
slechts eene zinnebeeldige handeling zag tot versterking van geloof en liefde, kou
GALViJW niet besluiten eene toeer geheimzinnige opvatting dier heilige plegligheid
geheel te latéh varen. Terwijl zwingij aannam dat Christus tot behoud van alle men-
schen geleden had, leerde calvijn dat het leven en de dood van den Zaligmaker slechts
hun kon baten, die van eeuwigheid door God ter zaHgheid waren uitverkoren. Bij
déze geschillen over de leer der Heilige Schriften voegden zich geheel strijdige be-
grippen olulrent de verhouding tusschen Kerk en Staat. Zwingli achtte het kerkbe-
stuur ondergeschikt aan de regering; galvijn daarentegen kende aan de burgerlyke
Overheid slechts het regt toe om de Kerk te beschermen en hare besluiten te handha-
ven. Door de geschriften van erasmus tot de Hervorming voorbereid, hadden de Neder-
landers aanvankelijk bij voorkeur de gevoelens van zwingli omhelsd. Doch weldra kreeg
de leer van calvijn, door de verwantschap met de Fransche Protestanten en de taal,
waarin vele zijner geschriften vervat waren, in de Zuidelijke Nederlanden overwegenden
invloed. Door de overkomst van talryke vlugtelingen uit ßraband, Vlaanderen, en de overige
door de Spanjaarden heroverde streken, en den glans, die van Génève uitstraalde en het
door zwingli ontstokene licht deed verbleeken, sloeg de schaal ook in het Noorden meer en
meer naar de zijde der Calvinisten over. Wel bleef zwingli's geest in verscheidene voor
de kerkdienst bestemde geschriften bewaard; maar in de leerboeken dong het stelsel van
GALVIJN met goeden uitslag naar den voorrang, en Averd eerlang in de geloofsbelijdenis
opgenomen, die in de geheime bijeenkomst der Hervormde Leeraren te Antwerpen in
het jaar Vijftienhonderd zes en zestig tot bevordering van eenstemmigheid in de voor-
dragt der leer was goedgekeurd, doch waarmede men nog geenszins bedoelde den Her-
vormden een uitsluitenden regel des geloofs voor te schrijven. De toen reeds aangevan-
gene pogingen tot oprigting van een Hervormd kerkgenootschap, in Vijftienhonderd acht
en zestig te Wezel en drie jaren later te Emhden voortgezet, werden door alya's
schrikbewind verijdeld; doch naauwelijks was de vaan der vrijheid in Holland en Zeeland
opgestoken, of de Hervormde Predikanten dier gewesten vergaderden op den zestienden
van Zomermaand des jaars Vijftienhonderd vier en zeventig op eigen gezag te Dordrecht
in eene Provinciale Synode j om hun reeds lang gekoesterd voornemen ten uitvoer te brengen,
en het kerkbestuur te regelen. De aldaar beraamde kerkorde, die den Stalen ter goed-
DES VADERLANDS. 915
keuring werd aangeboden, week echter in meer dan één opzigt Tan het gevoelen der 1584—
regering af. Niet alleen waren de scherpheid, waarmede de leer der Doopsgezinden
veroordeeld werd, en de verheffing van den Heidelbergschen Catechismus tol den eènigen
regel des geloofs, in stryd met de destyds vooral zoo onmisbare eensgezindheid tusschen
de verschillende godsdienstige gezindheden; maar bovendien maakte de Synode aanspraak
op eene onafhankelykheid en een gezag, welke de Stalen niet gezind waren haar toe
te kennen. De blinde ijver en ruwe onverdraagzaamheid van vele Predikanten schenen
de vrees te wettigen, dat zij een nieuwen en thans dubbel ondragelijken gewetensdwang
zouden willen invoeren (1). Niet tevreden door hel verspreiden van leerstellige ge-
schriften in de behoefte aan eenen leiddraad bij het godsdienstige onderwijs te voorzien,
streefden zij er naar om die tot den eenigen toetssteen der regtzinnigheid te verheffen. De
Staten achtten het daarentegen van het hoogste belang, dat de onderscheidene opvallingen
van de leer der Evangeliën in de Kerk naast elkander zouden geduld worden, en hadden
ook uit dien hoofde in hunne openbare akten meeslal gesproken van de ware Christe'
lijke of Evangelische religie, met vermijding van het woord Gereformeerde, hetwelk
door velen in een meer beperkten zin, als bij uitsluiting de Calvinistische leer begrijpende,
werd opgevat (2). Zoo echter het beroep van Predikanten aan de kerkelijken zei ven
werd overgelaten, dan scheen het niet twijfelachtig, welke parlij eerlang de zege zou
behalen. Ook uit dien hoofde waren de consisloriën, gelijk men de bijeenkomsten der
Hervormde Predikanten en Ouderlingen noemde, den Staten een doorn in het oog; en
toen in het jaar Vijftienhonderd vijf en zeventig Holland en Zeeland de Hooge Over-
heid aan den Prins van orawje opdroegen, werd daarbij bepaald, »dat hij geen con-
sisloriën of kerkeraden zou gedoogen dan met goedvinden, benoeming en instelling van
de Magistraten der steden of van de Staten des Lands, en tot bevordering der Gerefor-
meerde Evangelische religie drie of vier personen zoude aanstellen, als algemeene Com-
missarissen, om te lellen op de bekwaamheid der Predikanten en te voorzien in hun
onderhoud, zonder toe te laten dat men naar iemands geloof onderzoek zou doen, of
dat iemand te dier zake eenige moeite, ongelijk of leisel werd aangedaan (3)." De
Staten waren inmiddels bedacht zelve eene kerkorde vast te stellen; en in Vijftienhon-
derd zes en zeventig werden in naam van den Prins van oranje eenige bepalingen
(1) BBANüï vermeldt liet gezegde van eenen Monnik: «Dat onse pot niet soo lang te vier hadt
gegaan, als der geenen, die wij soo scer bescliolden; en hoe hij 't klaerlijk sagh. komen, dat eer
de lijdt van een paer hondert jaren soude verlopen, de kerkelijke heerschappije ter wedersijdeu
op gelijken voet sou staen." Historie der Reformatie ^ D. 1. bl. 589. Vgl. bl. 559.
(2) BRAKDT, Hist, d. Reform. D. I. B. X. bl. 551. Zie hiervoor, bi. 158 en 163 (4).
(3) brakdt, Historie der Reform. D. I. bl. 559. hooft, IJist. d. Ned. Oorl. B. X. bl. 431.
-ocr page 201-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— ontworpen, waarin de keuze der Leeraars aan de stedelyke regeringen loeverlrouwd,
1587
van de Predikanten een eed van gehoorzaamheid aan de regering en van trouw aan
Gods Woord gevorderd, en overigens het kerkbestuur geheel aan de burgerlijke Overheid
onderworpen werd (1). Doch hoewel de gronden, waarop deze bepalingen berustten,
opzettelijk in eene toelichtende memorie uitvoerig ontwikkeld waren, vonden zij slechts
weinig bijval. Niet overal waren de stedelyke Magistraten, waaronder zich nog vele
Roomschgezinden bevonden, met genoegzamen yver voor de Hervorming en kennis van
hare beginselen vervuld, om eene goede keuze van Predikanten te waarborgen (2),
Ook zou daardoor eene verscheidenheid van meeningen gewettigd zijn geworden, die
door velen hoogst verderfelijk werd geacht, en inderdaad door het verwekken van twist
en tweedragt den band der broederschap tusschen de Protestanten reeds menigwerf ver-
broken had. De onkunde van vele Leeraars, vooral van hervormde Priesters, die tot
Predikanten waren aangenomen en de zuivere leer des Evangelie's door allerlei dwaling
en bijgeloof verminkten en ontsierden, scheen eenstemmigheid omtrent de hoofdwaar-
heden der godsdienst ten dringendste te vorderen. De eenheid der Kerk en de uitslui-
tende heerschappij harer leer kwamen aan velen, die het juk van het Katholicisme
hadden afgeworpen, als het regt en kenmerk der waarheid voor, en werden door hen
uit dien hoofde voor het Hervormde Kerkgenootschap gevorderd. Zoo algemeen waren
deze gevoelens, dat de Stalen, die de Hervormden als het krachtigste en meest welge-
zinde gedeelte der bevolking moesten ontzien, en in wier midden zich bovendien zoowel
Roomschgezinden als onverschilligen bevonden, het nog niet geraden achtten tot de
invoering hunner kerkelijke wetten over te gaan. Door deze inschikkelijkheid aan-
gemoedigd, hielden de Hervormden in Zomermaand des jaars Vijftienhonderd acht
en zeventig zonder verlof der Staten eene Nationale Synode te Dordrecht, waarin
zij eene kerkorde opstelden, die lijnregt tegen den geest der genoemde bepalingen
indruischte. De heftige tooneelen, waarvan Gent in dit jaar ten gevolge van den
overmoed der Hervormde geestelijken getuige werd, en die op het lot der Zui-
delijke Nederlanden zulk een gewigtigen invloed hebben uitgeoefend, maakten de
Staten intusschen minder dan ooit geneigd om aan de Kerk een gezag te geven, dat
haar van de wereldlijke magt onafhankelijk deed zijn. Ook ontzagen vele Predi-
kanten zich niet, de maatregelen der regering op den kansel aan hun oordeel te on-
derwerpen, en niet alleen de onderhandelingen met den Roomsch-Katholijken Hertog
VAN ANjou, maar ook de verdraagzaamheid van den Prins van granje te gispen. De
Algemeene Staten achtten het noodig bij Plakkaten aan de Leeraars te verbieden, iets
I
; ί
(1) brandt, t. a. p. bl. 567—578.
(2) BRAPiDT, t. a. p. bl. 681,
-ocr page 202-DES VADERLANDS. 915
te prediken dat tot oproer of tot afbreuk van het ontzag voor de weltige Overheid 1584—
leiden kon (1). In het jaar Vyftienhonderd een en tachlig werd andermaal eene Synode ^^^
te Middelburg gehouden (2), waarop de reeds beraamde kerkorde bevestigd en uitge-
breid werd. Niettegenstaande verscheidene der aldaar aanwezige Predikanten de aange-
nomene Geloofsbelijdenis nog nimmer gezien hadden, werd besloten dat alle Professoren 1
in de Theologie, Predikanten, Ouderlingen, Diakenen en Schoolmeesters verpligt zouden
zyn haar te onderteekenen, zoo zij niet van hun ambt ontzet wilden worden (3). Dat
echter de heerschzucht en onverdraagzaamheid, waarvan vele besluiten dier Synode de
blyken droegen, geen algemeenen bijval vonden, bleek uit een Verloog, door de Magi-
straat van Leiden ter vergadering der Stalen van Zioi/anrf ingeleverd, waarin de volgende
merkwaardige gezegden voorkwamen: »Wij vinden geen magt om met straffen in het
gerigt te treden tegen degenen, die bevonden worden zich in hunnen burgerlijken han-
del en wandel niet anders dan eerbaar met ons te gedragen. Wij kunnen tot geen
godsdiensldwang, hoe gering die ook zij, verslaan. Wij kunnen toestaan dat de geleer-
den tegen de dwaliogen schrijven en spreken, doch verklaren niet de minste gedachte
te hebben om op de kerkelijke censuur en het oordeel der geleerden tegen iemand als
Ketter Ie procederen. De vrijheid heeft altijd voornamelijk daarin bestaan, dat men
zijn gevoelen vrij mögt uitspreken, 't Was hel eenig merkteeken van tirannij, als men*
zijne gedachten niet vrijelijk mögt uiten (4)." Ook elders weklen de handelingen der
Middelburgsche Synode zooveel ongenoegen, en in Vlaanderen en Drahand kwamen de
nadeelige gevolgen van de onverdraagzaamheid der Hervormden zoozeer aan het licht,
dat de Prins van oranje aan de Staten van Holland verklaarde, »dat de Gereformeerde
Rehgie en het Land beiden zouden verloren gaan, tenzij- daarop behoorlijke orde gesteld
werd." De Staten benoemden daarop eenige gemagtigden, om eene kerkorde vast te stel-
len; doch de snelle veroveringen van parma, de moord van den Prins van oranje en
de daarop gevolgde onderhandelingen met Franhrijh en Engeland schorsten de uilvoe-
ring op, terwijl de Hervormden van hunne zijde het besluil, om na verloop van drie
jaren weder eene Nationale Synode Ie houden, in Vijftienhonderd vier en tachlig niet
volvoerden. Tot behoud der orde en handhaving van hun gezag zagen de Staten van
Holland zich echter genoodzaakt in Wijnmaand van dat jaar een besluit uit te vaardi-
(1) Sommige Predikanten noemden de Staten in hunne predikatiën staken^ omdat zij liun niet
genoeg te wille waren, brandt, Ilist. der Reform. D. I. bl. 560.
(2) Zie Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, D. II. St. VI. bl. 435.
(3) BRANDT, t. a. p. D. I. bl. 674.
(4) brandt, Jlist. d. Reform. D. I. bl. 680. uttekbogaert, Kerkelijke Uislorie, D. Hl.
bl. 216—219. Zie Algemeene Gesch. des Vaderl. D. 11. St. "VI. bl. 435.
DES VADERLANDS. 915
met alle punlen der Geloofsbelijdenis vereenigen kon. Dit berokkende hem echter zoo- 1584—
veel onaangenaamheden, dal hij eindelijk besloot zijne bediening neder te leggen, niet-
tegenstaande de Staten van Utrecht en de stedelijke regering hem zeer genegen ^varen,
en met de hoop op betere tijden tot volharding aanspoorden (1). Op dit punt bevre-
digd, zochten nu de Kerkelijken leicesteb. te bewegen om eene Nationale Synode byeen
te roepen, waarop zij thans, niettegenstaande de tegenwerking der Staten, hun doel
hoopten te bereiken. Begeerig naar den eerenaam van Voedsterheer der Kerk, en niet
minder naar den invloed, dien hij door middel der Predikaüten op de burgerij kon
uitoefenen, willigde leigesteä hun verzoek in, en liet tegeü den twintigsteü van
Zomermaand eene Synode van alle Nederduitsche en Waalsche Kerken te Gmvenhaffé
beschrijven. Aan de Stalen van Holland, wier goedkeuring niet gevraagd was, gaf hij
bloolelijk kennis van de bijeenroeping dezer vergadering, met verzoek hare pogingen
lot opbouwing van de ware godsdienst te ondersteunen (2). Gretig maakten de Kerke-
lijken van deze gelegenheid gebruik, om de besluiten der vorige Synoden van Dordr
recht Middelburg te bevestigen en in Galvinistischen geest uit te breideü. Elke Pro-
vincie werd in Classeti, uit eenige gemeenten beslaande, verdeeld. De behartiging van
de belangen der Kerk werd toevertrouwd aa;i Kerkeraden (δ), die wekelijks, Classicale
Vergaderingen, die maandelijks, Provinciale Synoden, die jaarlijks, en Nationale Syno-
den, die om de drie jaren zouden bijeenkomen. Het beroepen van Predikanten werd
overgelaten aan de Kerkcraden, met advies der. Glassen en goedkeuring der Over-
heid. De Hoogleeraren in de Godgeleerdheid, de Predikanten en de Schoolmeesters
waren verpligt de Geloofsbelijdenis te onderteekenen. In alle kerken zou des namiddags
de Katechismus verklaard worden. Voorts werd de afscheiding van het Nederduitsche
en hel Waalsche Kerkgenootschap, waartoe men reeds in Vijftienhonderd zeven en ze*
ventigte Dordrecht besloten had, bevestigd (4). Op den tweeden van Oogstmaand zond
LEiGESTER de beraamde kerkorde aan de Algemeene Stalen, met verzoek om hun
advies; doch reeds vier dagen later, voordal de onderscheidene Provinciën hem haar
(1) brasdt, Bist. d. Reform. D. I. bl. 713, 714. uvtënbogaeiit, Kerkelijke Historie, D. 111.
bl. 199—223, 233, 235. — Leicester schreef 9 Maart 1580: »De Predikanten beginnen slout-
moediger te worden dan zij durfden vóór ik hier was." Correspondence, p. 141. vaw asch vaj?
wijcK, Leicester in Utrecht, bi. 10.
(2) Resol. v. Holland 1586, bl. 269.
(3) De Kerkeraad bestond aanvankelijk slechts uit predikanten en ouderlingen. De diakenen
hebben echter reeds -vroeg medegeAverkt lot de keuze der predikanten, in Avelk geval zij den
grooten, breeden of buitengewoiien kerkeraad hielpen uitmaken, tpey en dermoüt, t. a. p. D. 1.
bl. 372.
(4) BOR, Ilist. d. Ned. Oorl D. II. B. XXI. bl. 790-794.
-ocr page 205-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
4584—gevoelen hadden kunnen medeJeelen, bekracliligde hij haar door zijne goedkeuring,
en beval aan »alle Gouverneurs, Baljuwen, Schouten, Weihouders, Officieren, Reg-
lers, Dienaren, des Goddelyken Woords, Kerkeraden en alle anderen, van welke
kwaliteit of conditie," voor hare uitvoering zorg te dragen. De Staten, wier beden-
kingen hij aldus niet scheen te tellen, waren echter geenszins geneigd zich zonder
voorbehoud naar zijnen wil te voegen. Wel namen de Staten van Holland nog in
Wintermaand deszelfden jaars de kerkorde met eenige wijzigingen aan, om het vuur der
Iweedragt te stillen, doch met het voornemen om haar later in hunnen geest te veran-
deren; en ook in de overige Provinciën werd het bestuur van het Hervormde Kerkge-
nootschap eerst later op vasten voet gebragt. Alleen in Utrecht ^ waar leicester's aan-
hang meer en meer veld won, kwam de kerkorde terstond in werking: de Predikan-
ten, die hare bepalingen niet wilden aannemen, werden afgezet (1).
Intusschen had reingoud, door eer- en baatzucht gedreven, den Landvoogd in het
hoofd gesteld, dat er in het beslier der geldmiddelen zoowel bi] de Staten als by de
ontvangers grove misbruiken schuilden, en op de noodzakelijkheid aangedrongen, om
eene afzonderlijke Kamer van Finantie op te rigten. Voortdurend met geldgebrek
worstelende, leende leigester gewillig het^oor aan den sluwen man, wiens kennis van
deze gewigtige aangelegenheid hij te hoog waardeerde. Op den zes en twintigsten
van Zomermaand liet hij in den vollen Raad van State een besluit voorlezen, waarbg
de gemelde Kamer werd ingesteld. Hg had daarbij den Graaf van Nieuwenaar en 3Ieurs
tot Hoofd, het Engelsche Raadslid Hendrik killegrew en reinhart van azewijn, Heer
van Brakel, tot Raden, jagob reingoud lot Thesaurier, sebastiaan vanloozen, joost
teeling en paulus buys tot Kommiezen, en daniel de burchgrave tot Auditeur be-
noemd. Tevens werd aan reingoud en de burchgrave het lidmaatschap van den Raad
van State gegeven, doch aan de Kommiezen, waaronder buys, ontnomen. Onderschei-
dene leden van den Raad, vooral zij , die ύοοτ Holland daarin zitting hadden, achtten dit
besluit strijdig met de Instructie, waarbij het beslier der geldmiddelen bepaaldelijk aan dat
Collegie was opgedragen, en hadden tevens ernstige bedenkingen tegen de aanstelling van
REINGOUD, als daartoe onbevoegd volgens de privilegiën, die de benoeming van vreemde-
lingen tot hooge Staatsambten verboden. Zij wendden zich tot killegrew, die hun met bits-
heid verweet, dat zij, even als de Venetianen hunnen Doge, den Landvoogd onder voogdij
wilden zetten. Op den derden van Hooimaand kwam reingoud zelf in den Raad, en
ontvouwde het geheim, waardoor hij 'slands kas miet aanmerkelyke sommen dacht te
(1) bor, Hist. d. Ned. Oorh D. II. B. XXL bl. 839. brandt, IHst. d. Reform. D. 1. bl. 718,
720. ypey en dermout, Gesch. d. Herv. Kerk, D. 1. bl. 343—348, 352—300, 367—369. Resol.
d. Slat, Gen. 7 November 1586. Resol. v, Holl, 1586 bl. 601.
DES VADERLANDS. 915
ν·
verrijken. De«oageoorloofde handel met deu vijand ging zijns inziens nog steeds straf- ^j®^
feloos zijnen gang. Hij stelde derhalve voor, dat hem de magt zou gegeven worden
om alle Ontvangers, Kooplieden en Notarissen tot het overleveren van hunne boeken
en rekeningen te dwingen, en de overtreders der Plakkaten door onpartydige regters,
die zich niet met den koophandel bezig hielden, met boeten te doen bestraffen. Dit
geweldige hulpmiddel, door hem reeds vroeger aan requesens voorgesteld doch door
dezen als erger dan de kwaal zelve verworpen, werd bykans alleen door leigester
goedgekeurd, die, zich weinig om de gevoelens der Raadsleden bekommerende, en *
niet aan hunne Instructie gebonden, zijn besluit tot uitvoering bragt, en de Kamer
van Finantie werkelijk oprigtte. Doch het hatelijke onderzoek van de boeken der koop-
lieden bleef achterwege, daar de stedelijke regeringen weigerden de bevoegdheid der
daartoe benoemde personen te erkennen. Zekere nikolaas de drijver, die zynen
last te Gouda met geweld wilde volvoeren, werd niet slechts uit de stad, maar ook
door de Staten uit Holland gebannen (1).
*
De poging van leigester , om paülus buys uit den Raad van State te verwyderen,
was het gevolg eener verkoeling, die reeds in Lentemaand (2) tusschen beide had
plaats gegrepen. Door den toenemenden invloed der Reingoudisten in zyne hoop be-
drogen om leigester's voornaamste raadgever te zyn, en tevens door zyne verstand-
houding met den Agent der Algemeene Staten in Engeland, joaciiim ortel (3), van
de ontevredenheid der Koningin over de opdragt der Landvoogdij onderrigt, had buïs
het niet raadzaam geacht uitsluitend op leigester's gunst te bouwen, en in het ge-
heim zijn gezag ondermijnd, door het wantrouwen der Staten jegens hem en elizabeth
te voeden. Te voren bijzonder met buys ingenomen, had leigester echter diens dub-
belhartige rol spoedig bemerkt, en een geweldigen wrok tegen hem opgevat, die ty-
dens de oprigting der Kamer van Finantie nog vermeerderd werd, daar buys met fier-
heid weigerde als Kommies onder reingoud te slaan, »dien hy zelf, zoo hy Thesaurier
ware, niet tot Kommies zou begeeren." Deze stoute woorden, aan leigester in persoon
toegevoegd, kwamen hem eerlang duur te staan. Op den negentienden van Hooimaand
vertrok leigester vroeg in den morgen naar ^sHage, om aan de Staten van Holland en
de Gedeputeerden ύάώ Zeeland, aldaar ter dagvaart beschreven, eene buitengewone bede
(1) dor, Hisi. d. Ned.Oorl. D. II. B. XXL bl. 689,721, 759. vanmeteren, Hist.d.Ned. Oorh
B. XIII. bl. 249 d. tan reyd, Hint. d. Ned, Oorl. li. V. bl. 77. hooft, Ned. llist. B. XXIV.
bl. 1068—1072. Resolutiën v. Holland, 1586, bl. 303, 332; 1587, bl. 659.
(2) Op denMaart noemde leigester hem »een waren deugniet, een veinsaard, een atheïst,
die alleen op eigen grootheid en rijkdom bedacht was." Correspondence, p. 130. Vgl. ρ. 47 , 74.
(3) Correspondence of Leicester, p. 311.
III Deel. 1 Stuk. 26
· j
148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
-k'
J584—ie doen. iNaamvelijks had hij de slad verlaten, of Iwee zijner aanhangers, de Vlaming
1587
jacques de pottere ien de Engelschman thomas webbes,' deden de {Burgerhoplieden
bijeenkomen, en verklaarden ι gelast te zijn oni buys Ie doen vatten. Zonder een schrif-
telijk bewijs van dien last te vragen , begaven de Burgerhoplieden zich terstond naar het
huis van eenen Oud-Burgemeester, alvvaar BUYs gehuisvest was, drongen in zijne kamer,
dwongen hem, daar hij nog te bed lag, op te staan, verzegelden zyne papieren, en voer-
den hem naar de huizinge, de Stads wijnkelder genaamd. Tot den vijftienden van
' Oogstmaand werd bij aldaar door eenige burgers bewaakt, voorts naar de stads gevangenis,
en eindelijk op den achtsten van Slagtmaand naar den Plompen Toren gevoerd, alwaar
men hem vergunde ten huize van den Onderschout gevangen te blyven, onder borg-
togt van vijf en twintig duizend guldens, zoo hij ontvlugtte. In al dien tyd wasrliem
pen noch inkt vergund, en had hij niemand dan in tegenwoordigheid van gemag-
tigden mogen spreken, daar Lord north , die in leigester's afwezigheid te Utrecht
zijne plaats vervulde, verklaard had dat de Landvoogd Burs ten scherpste wilde be-
Avaakt hebben, zonder dat iemand lol hem zou worden toegelaten. Deze willekeurige
daad baarde groot opzien in de Vereenigde Gewesten. Hoewel buys noch door on-
baatzuchtigheid DOch door reinheid van wandel algemeene achting had verwor-
ven (1), stelde men toch zijne veeljarige diensten aan het vaderland op te hoo-
gen prijs, om hem zulk eene behandeling waardig te keuren. Vooral woog zijne
gevangenis bij de Staten yan Holland, die in hem den verdediger van 'slands vryheid
tegenover leigester's aanmatigingen zagen, zoo zwaar, dat de Landvoogd het geraden
achtte te ontkennen, dat hij eenig bevel lot den aanslag gegeven had. Niettemin zond
hij eenige vertrouwden naar Utrecht, om de papieren van buys te onderzoeken; doch
deze bevonden, dat het koffer, waarin zij verzegeld waren, reeds geopend was geweest.
Werkelijk had buys, die zich zeer over het verlies zyner papieren verontrustte, door
lusschenkomst van den Graaf van meurs (2) een gedeelte daarvan terug ontvangen, en
welligt vernietigd. Noch de aandrang zijner bloedverwanten, noch het verzoek) der
Stalen van Holland ^ noch het bevel der Koningin van Engeland vermoglen echter
leigester Ie bewegen, om hem regt Ie verschaffen. Eerst na leigester's vertrek
, werd hij in den aanvang des volgenden jaars Vijftienhonderd zeven en tachtig op last
der Algemeene Staten onder borglogl ontslagen (5).
(1) van heyd, Ilist. d. Ned. Oorl B. V. bl. 80. hooft, Ned. liist, B. XXIV. bl. 1074. Na-
leesingen op wagenaar, D. I. bl. 307.
(2) Correspondence of Leicester, p. 364. Leicester meldt, dat vooral de Gravin van meurs hem
daarbij behulpzaam is {jeweest.
(3) BOR, im. d. Ned. Oorl. D. II. B. XXI. bl. 725—727. B. XXII. hl. 888-892. van
-ocr page 208-i
DES VADERLANDS. 203
De Blaten ταη Holland hadden intussclien niets Terzuimd om eenige verzachting ia 1584—
het Plakkaat op den uitvoer te brengen. Met eerbied doch tevens met hoogen ernst ^^^^
hadden zij leigester onder het oog gebragt, dat de onmogelijkheid om aan vreemde
natiën de vaart op Spanje en Portugal te beletten het doel van den maatregel ten
eenenmale verijdelen moest, en dat de Nederlandsche koophandel derhalve zonder eenig
voordeel boven mate gedrukt werd. Zij vreesden voor het verbreken der vriendschap-
pelijke betrekkingen met de handelsteden aan de Oostzee ^ voor het verval van den
graanhandel, voor het verlies van de algemeene markt, die niet alleen hunne provincie
maar al de Vereenigde Gewesten verrijkte. Hunne vertoogen hadden echter slechts tot
geringe wyzigingen geleid, waarbij de uitvoer van haring, kaas, erwten, boonen,
boekweit en meel onder zeer beperkende voorwaarden was vrygesteld. Daarentegen had
LEiGESTER weinig tijds daarna de in- en uitgaande regten voor verscheidene artikelen ver-
hoogd, en vooral den haring tegen zijne beloften bovenmate belast (1). Vernemende dat
diergelijke maatregelen meestal genomen werden, wanneer de Hollandsche Leden van den
Raad van State, yan brederode, vaw losew en bardes, in eene of andere commissie
afwezig waren, achtten de Stalen van Holland het noodig hun te gelasten zich voort-
aan van alle Commissiën te versehoonen, die hen konden verhinderen de vergaderin-
gen van den Raad voortdurend bij te wonen. Op hunne vraag, waarlegen zij dan
vooral te waken hadden, gaven de Gecommitteerde Raden ten antwoord, dat de beslui-
ten betrekkelijk den zeehandel de blijken droegen van door lieden genomen te zijn,
die noch kennis van zaken noch belangstelling voor Holland''s welvaart hadden; dat
)) den eenen dag om wagens, den anderen om paarden, den derden om pionniers
geschreven werd, en daarna dat de Hollandsche grensvestingen door dat gewest zelf in
staat van verdediging moesten gesteld worden, even alsof de landen, die bet beleid van
den oorlog met de daartoe benoodigde penningen in leigester's handen hadden gesteld,
nog een bijzonderen oorlog moesten voeren;" dat de regten en vrijheden weinig
geteld, en bij het begeven der ambten de Hollanders opzettelijk achtergesteld en vreem-
delingen daarin geplaatst werden (2). Op den drie en twintigslen van Hooimaand
leverden de Staten van 'Holland en de Gedeputeerden van Zeeland aan den Landvoogd
een verloog over, waarin hunne bedenkingen tegen de menigvuldige door hem veroor^
zaakte handelsbelemmeringen uitvoerig werden uiteengezet. Zij wezen daarin op de
gewigtige plaats, die beide gewesten van den aanvang des krijgs legen Spanje had-
REYD, Uist. d. Ned. Oorl B. V. bl. 80. hooft, Ned. Ilist. B. XXIV. bl. 1073. Eesolv. Hol-
land 1586, bl. 534. Resol. d. Stat. Gen. 17 Jan. 1587. Correspondence of Leicestér, ρ.^43β.
(1) BOR, Ilist. d. Ned. Oorl. D. II. B. XXL bl. 705. Resol. v. Holland, 158G, bl. 302 , 308..
(2) BOB, t. a. p. bl. 719, 720.
ill
26»
-ocr page 209-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
den ingenomen, en thans nog in de rij der Vereenigde gewesten bekleedden. Nielle-
genslaande de geringe uitgestrektheid van hun grondgebied droegen zy minstens vier
vyfde der oorlogskosten. Zij waren daartoe alleen in staat door »de vrye Zeevaart,
Handeling en Commercie van allerley Waren en Koopmanschappen, daer toe God den
Heere Almagtig de voorschreeve Landen Sonderling en booven alle andre Landen met
goede geleegentheid, bequame Zeegaten, Havenen, Rivieren en Wateren genadelijk
heeft begaaft, en voorts in de vertieringe van den Haring en Visoh, die by de Inge-
zeetenen van deese Landen meer als van eenige andere met groote arbeid, industrie en
pericul gevangen, gehavent en in de omleggende Landen gebragt werd en gevent;
Item in het verkoopen en vertieren van Booter, Kaas en diergelijke Goederen, die in
de voorschreeve Landen gemaakt worden in sulke meenigte dat het vijftigste deel in
deselve niet mag worden geconsumeert, en worden deselve in andere Landen te meer
begeert, overmits die in deese Landen beeter als in eenige andere worden gebenificeert,
en in het rafineeren van het grof zout." Dien ten gevolge hadden de vorige Heeren
van den lande steeds bijzondere zorg voor handel en scheepvaart gedragen, wel begrij-
pende dat, naar mate die beide meer bloeiden, ook de opbrengsten te grooter konden
zijn. Zoowel Keizer karel V als de Prins van oranje waren overtuigd geweest, »dat
niet moogelijk was de vrye Zeevaart en Koophandel in deese Landen te verhinderen
sonder den ondergang en ruïne der selver," en hadden zich steeds naar beider eischen ge-
voegd. Evenwel hadden de Stalen zich niet tegen leigester's plakkaat van den vierden van
Grasmaand verzet » om Hare Majesteit en Zijne Excellentie met er daad te toonen hare
Sonderlinge affectie en goedwilligheid om deselve beveelen te gehoorsamen," en in het
vaste vertrouwen dat die maatregel ook in Engeland uitgevoerd, en door de overige
Mogendheden gedoogd zou worden, en dat de vijand dien ten gevolge zoowel door hongers-
nood als door kracht van wapenen gedwongen zou zijn het veld te verlaten. Daar thans echter
overvloedig gebleken was, dat het plakkaat in ^«^eiowci niet was aangenomen, en dat het
geen andere gevolgen had dan de Avelvaart der Vereenigde Gewesten te ondermijnen,
achtten de Staten zich ambtshalve verpligt hunne bezwaren aan den Landvoogd mede
te deelen, verzoekende dat het zijn »goede beliefte" mögt zijn, »deese Remonstrantie
genadelijk en ten besten te verstaan." Doch leicester, het gewigt dezer bedenkingen
niet inziende, en door zijne raadslieden in den waan gebragt, dat achter deze schijn-
bare zorg voor 'slands welvaart slechts vuig eigenbelang schuilde, liet zich daardoor
niet tot andere gedachten brengen. Op den vierden van Oogstmaand vaardigde hij een
nieuw plakkaat uit, waarbij in het vorige eenige verzachting gcbragt, doch levens
de handel op de naastbijgelegene onzijdige plaatsen verboden werd; en door latere
bevelen en verbodsbepalingen werd al het voordeel, dal het kon aanbrengen, verijdeld (1).
1584-
1587
i
(1) Resol. v. Holland, 1586, bl. 310—327, 433.
-ocr page 210-DES VADERLANDS. 915
De vreemde kooplieden werden niet minder door zijne tegenstrijdige Toorschriften dan 1584— ^
door zijne strenge plakkaten van den handel op de Nederlanden afgeschrikt. Onzeker
omtrent de behandeling, die hen wachtte, en met verbeurdverklaring hunner goederen
bedreigd, vermeden zy onze kusten; en de handel zou geheel te niet zgn geloopen,
wanneer de Hollandscbe Regenten niet begrepen hadden op dit stuk door de vingers
te moeten zien. De Engelsche vrijbuiters braglen echter vele schepen op, die naar
Spanje of Portugal voeren, of van daar kwamen, en hielden de goederen prijs,
weshalve de Nederlanders meer en meer achter Schotland om begonnen te zeilen, en
deze vaart, die te voren veel vrees inboezemde, in den grond leerden kennen. (1).'
Daar de Algemeene Staten nog niet waren bijeengekomen, ngtte leigester zich te
'i Gravenhage bij voorbaat tot de Staten van Holland en de Gedeputeerden van Zee-
land, met klagten ovier de slechte opbrengst der beloofde gelden, en verzoek om bo-
vendien de belastingen op het zout, het bier en de zeep in zijne handen te stellen. Irv
hun antwoord betuigden de Staten, dat zij tot nog toe zelfs meer hadden opgebragt,
dan hem aanvankelijk was toegezegd; dat zij alleen nog maar ten achteren waren met
hun aandeel in de buitengewone opbrengst van vierhonderd duizend guldens; en dat
zij bereid waren terstond honderd duizend guldens op te nemen, om hem ook hierin
te voldoen. Ook gaven zij hem hoop op nog ruimere inkomsten, wanneer hij een
gunstig besluit nam op een tweede vertoogschrift, hetwelk zij hem overleverden.
Het bevatte hoofdzakelijk zes punten van bezwaar, «In het monsteren en betalen van
de Engelsche hulptroepen werd het 2° artikel van het verdrag met elizabeth niet
opgevolgd. Tegen het δ® en 7° artikel verstoutte zich de Gouverneur van den Briely
om de schepen op de Maas aan te houden en te doorzoeken, waardoor de handel in
die streken ten hoogste belemmerd werd (2). Tegen de bepalingen van het IG®, 17',
18®, 19" en 20® artikel, de opdragt der Landvoogdij, de Instructie van den Raad van
State, en de voorwaarden bij het inwilligen der schattingen bedongen, was het bewind
der geldmiddelen op een anderen voet gebragt, en grootendeels toevertrouwd aan jacob
REiNGOUD, een zeer verdacht en met schulden beladen man., van wien men, wegens
zijn voorgaand levensgedrag, niet anders verwachten kon, dan dat hij uit baatzuchtige
oogmerken ontevredenheid en tweedragt zocht te zaayen; weshalve de Staten verzoch-
ten dat LEIGESTER de finantiën, althans van Holland en Zeeland, weder aan den Raad
van State zou toevertrouwen. Op vele soorten van koopmanschappen waren de in- en
uitgaande regten zonder toestemming der Staten verhoogd. Het getal en de bezoldiging
der krijgsbevelhebbers konden aanmerkelijk besnoeid worden. Niet alleen vele dorpen,
(1) vELius, Chronijk van Hoorn, bl. 260.
(2) Vgl. Resol. v. Holland 1586, LI. 275 , 279.
-ocr page 211-148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584r-niaar ook'enkele steden, .hadden over ongeregeldheden der soldaten te klagen;" Op
het eerste.,' tweede, vyfde en zesde punt beloofde leigbster de Staten te believen;
doch reeds vroeger had hij hun in strijd met de waarheid verzekerd, dat niet slechts
de Engelsche maar ook vele Hollandsche troepen hunne volle soldij ontvangen had-
den (1), zoodat op zijne betuigingen niet te vertrouwen >vas. Wat de Finanlie-kamer
betrof, stond hij toe dat de geldmiddelen voorloopig door den Raad van State zouden
beheerd worden, toldat hij hierop nadere orde had gesteld. De verhooging der tol-
regten verklaarde hij in het belang eener eenparige heffing en met inachtneming van
de "eischen des handels bepaald te hebben, in afwachting dat de Algemeene Staten
een nieuw tarief zouden vaststellen (2).
Middelerwijl greep te Utrecht eene gebeurtenis plaats, die bewees dat de Reingou-
disten geen middelen ontzagen, om hunne bedoelingen te bereiken. De Burgerhop-
lieden, die in hun streven naar eenheid in regering en godsdienst zich niet meer om
de onafhankelijkheid en de vrijheden der Vereenigde Gewesten bekommerden, beslo-
ten de Souvereiniteit onvoorwaardelijk aan εοζαβετπ op te dragen, en stelden eene
akte op, waarin »de gansche regering en volkomen magt" over de provincie Utrecht
aan haar believen gesteld werd »om na hare discretie en wysen Raed sonder eenige
conditie of limitatie op alles en in 't besonder te mogen disponeren, voorgehouden
de >vare Christelijke religie en Privilegiën, mits dat de selve en haer Majesteyts aucto-
riteyt daerbij ongequest blijve. Want — voegden zij er by — de Borger-hopluyden en
de vromen niet lievers wenschen dan de Godsalige en eenige regeringe van eene also-
danige Menarche de welke Gods eere. en 't welvaren van hare onderdanen so Sonderlinge
behartigt en ernstelijk versorgt." Op den twinligsten van Zomermaand werd dit stuk
ook door den sledelijken Raad onderteekend. Amersfoort en Rhenen sloten zich insge-
lyks hierbij aan; Wijk bij Duurstede en Montfoort alleen onder voorvraarde van het
i)ehoud van alle privilegiën. Ook in Friesland en Overijssel zochten de Utrechtsche
Burgerhoplieden een diergelijk besluit uit te lokken, doch slaagden daar evenmin als
te Gouda, waar de Kapiteins der schutterij, lot wie zij zich gewend hadden, hi|n tot
antwoord gaven, dat zij diergelyke zaken niet tot hunne bevoegdheid rekenden, en aan
de regering overlieten (5).
Er waren echter in Utrecht onderscheidene mannen, die zoowel door hunne veel-
jarige diensten in den vryheidskrijg als door gewiglige betrekkingen veel invloed uit-
I
(1) Ilesol. v. Holland, 1586, hl. 339. Vyl. Correspondence of Leicester, o, a. p. 338.
(2) Jlesol v. tioUand, 1586, bl. 328—356. bor, Hisl. d. Ned, Oorl. D. 11. B. ΧΧΓ.
hl. 728—731, 740—743 , 745—749. hooft, Ilist. d. Ned, Oorl. IJ. XXIV. bl. 1077. i
(3) bob, Ilist. d. Ned. Oorl. D. 11. B. XXI. bl. 723.
-ocr page 212-207
oefenden, ,en deze handelingen boogelijks afkeurden. Men besloot hen Ie verwijderen. i584_
Als geniagligde van leigester droeg Lord korth aan den Raad eerst negenlien en
vervolgens nog zestig personen voor, die .op de;n laalsten van Hooimaand gelaSt werden
om vóór zonsondergang de stad te verlaten, en zich naar onzijdige'[plaatsen Λό
begeven. Onder bescherming vanlEngelsch krijgsvolk, dat Ier-voorkoming van nioge-
lyken tegenstand op de voornaamste pleinen was geschasird, werd dit bevel· ten uitvoer
gelegd. Jonkheer kigolaas van zuylen van drakenburg. Hoofdschout van Utrecht^
floris van heermale. Kanunnik van Oud-Munsler en een der voornaamste bewerkers
der Unie van Ulrecht, floris tjun, Advokaat der Staten van i/^/'CcAi, adriaan van
der burg, Griffier, en jan waghtelaar, Procureur bij het Provinciale Hof, benevens
verscheidene wereldlijke en geestelyke Regenten, behoorden onder de uilgezettcn. Zij
begaven zich naar Kuilenburg, Yianen en IJsselsiein, welke plaatsen zij als zelfstan-
dige Heerlijkheden voor onzijdig hielden; doch weldra werd hun het verblijf - in? Ne-
derlandsche gewesten geheel ontzegd, en geboden naar Munster of Cleef te vertrek-
ken, op straf van beslagneming hunner vaste en plundering hunner roerende goederen*
Nicolaas van zuylen, floris thin en joiian van dreunen, binnen Monifoort gGwer
ken, wendden zich schriftelijk tol de Stalen van Holland met kennisgeving van,hun
wedervaren. Onmiddellijk gaven deze aan leigester hunne bevreemding over het ge-
beurde te kennen, en vroegen hem vergunning om de ballingen in Holland te mogen
ontvangen » opdat zoodanige welbekende Patriotten, die den gemeenen Vaderlande zeer
goede en notabele diensten gedaan hadden, ook zelfs in de onderhandelingen met hare
Majesteit van Engeland en Zijne Excellentie, niet tegen 'l behooren behandeld werden."
Leigester verontschuldigde zich met de betuiging, dat hij alleen vergunning had ge-
geven om eenige verdachte personen uit de stad te doen vertrekken, stond toe dat de
drie genoemden (1) benevens albreght fogk en robbregut van hontuorst in Hol-
land zouden komen, en verzocht den Graaf van meurs , de Utrechtsche Vroed-
schap en de Burgerhoplieden, de redenen op te geven, waarom zoo vele en daar-
onder zoo verdienstelijke mannen als gevaarlijke lieden waren behandeld. De Graaf
van meurs, die de uitzetting, zoo niet gebillijkt, althans niet verhinderd had, zond
den brief ter beantwoording aan den Raad, en deze gaf hem aan de Burgerhoplieden,
als de eigenlijke aanleggers en bewerkers van hel gebeurde. De laalslen waren dan ook
terstond mei hun antwoord gereed, en verklaarden zeer verwonderd te zijn dat de
Staten van Holland zich met hunne bijzondere zaken inlieten, en zich versloultcn hun
(1) Behalve dezen werden ook adriaan van zütlen, floris van heermale, adriaan dirksz. van
leeuwen, barent stel cu tieter vos door de Statcn vau Holland aan leigester als vcrdienatelijke
patriotten genoemd, dor, t. a. p. bl. 733.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—rekenschap van het gebeurde Ie vragen: alleen aan leigester waren zij verantwoording
schuldig, en zij hielden zich overtuigd dat deze hunne redenen volkomen zou billij-
ken. Inderdaad bleek het spoedig, dat de Landvoogd hun bedrijf geenszins afkeurde.
De uitgezetten konden, niettegenstaande hunne dringende vertoogen, zelfs geen op-
gave verkrggen van de feiten of gezegden, waardoor zij eene zoo grievende behande-
ling zouden verdiend hebben. Hunne ambten werden door leigester's gunstelingen,
meest Vlamingen en Brabanders, bezet. Jagques belloghiere werd President van het
Hof van Ulrecht^ agyleus Procureur Generaal, filips rataller Griffier, charles van
trillo Hoofdschout en jagques de pottere Rentmeester der Domeinen. Zelfs werden
de ballingen met verbeurdverklaring hunner goederen bedreigd, zoo zy niet tenminste
naar Friesland vertrokken. Doch de Staten van Holland, over deze handelwgze ver-
ontwaardigd en op leigester's reeds gegevene toestemming steunende, namen de vijf
genoemde personen onder hunne hoede, en gaven hun verlof om de schade, die hun
te Utrecht mögt worden aangedaan, in regten te verhalen op allen, die daartoe zouden
medewerken. In Wijnmaand kregen nog eenige uitgezetten, die zich naar Cleef
hadden begeven, van leigester vergunning om in Holland te gaan wonen, alwaar de
meesten Leiden lot hun verblijf kozen (1). De Graaf van meurs bragt middelerwijl
de Staten van Utrecht, den Raad der stad, alle ambtenaren en de gewapende burgerij
onder een nieuwen eed aan de Algemeene Staten, den Landvoogd en zich zeiven,
waarbg men zich verbond geen verslandhouding met de uitgezelten te houden. Door
den toenemenden invloed der Reingoudislen tot toegevendheid gedwongen, deden de
Staten van Utrecht voor dezen keer afstand van de benoeming, die zij gewoon waren
voor de opengevallene betrekkingen in het Provinciale Hof op te maken, en keurden
leigester's keuze goed, onder voorwaarde dat hy in het vervolg hun regt eerbie-
digen zou. Zij verzochten hem echter dringend, de privilegiën niet te schenden,
door het gewigtige ambt van Hoofdschout aan eenen vreemdehng toe te vertrouwen.
Niettemin werd van trillo door leigester en de Burgerhoplieden in die betrekking
gehandhaafd. Der burgerij begonnen nu echter de oogen open te gaan, toen het bleek
dat velen, die voorgaven in het algemeene belang voor leigester's gezag te ijveren,
slechts ten koste van bekwame en eerlijke lieden hunne eigene verheffing zochten (2).
Uit ^sHage in Utrecht teruggekeerd, zond leigester het Lid van den Raad van
State willem bardes wedcr naar de Staten van Holland, om hun mede te deelen dat
de opgebragte gelden niet voldoende waren voor de behoeften van den krijg; dat hij
(1) BOK, Hist. d. Ned. Oorl. D. II. B. XXI. bl. 731—736 , 737. Resol. v. Holland, 1586,
bl. 360, 372. Mr. h. m. a. j. van asch van wuck, Leicester in Utrecht, bl. 21—24.
(2) BOR, Hist. d. Ned. Oorl D. II. B. XXI. bl. 733-^736.
-ocr page 214-DES VADERLANDS. 209
derhalve naar Engeland had gezonden qm van euzabeth eenig geld op interest Ie ^jggi^
leenen; en dat hij hunne meening wenschte te welen, of zy tweemaal honderd
duizend guldens 's maands, de opbi-engst der in- en uitgaande regten, en al het
land, dat men op den vijand kon veroveren, aan de Koningin wilden afslaan, zoo
deze den oorlog geheel lot haren last wilde nemen. De Staten schenen daartoe wel
geneigd, onder voorwaarde dat de koophandel niet zou belemmerd worden, doch kon-
den geen bepaald antwoord geven, zonder hunne lastgevers op dit punt gehoord te
hebben. Zij verklaarden zich tevens bereid om volkomene opening van hunne geld-
middelen en inzage in hunne boeken te geven, opdat men zich zou kunnen overtui-
gen dat zij alles gedaan hadden, wal de tegenwoordige staat des lands lijden kon (1).
AVerkelijk verzuimden zij niets, om hunne beloften in dit opzigt te vervullen, en
namen daartoe herhaaldelijk legen twaalf ten honderd, behalve nog een ten honderd
voor makelaardij, aanzienlijke geldsommen op (2). Ook kon alleen leigester's achter-
docht, door de oorblazingen zijner vooringenomene raadslieden geprikkeld, hun goede
trouw verdenken. In Engeland was men aanvankelijk over hunne toezeggingen ten
hoogste tevreden geweest; (5) en het voornaamste bewijs van hunnen onwil, dat lei-
gester aan den Engelschen Staats-Secretaris ·νναε3ΐναηαμ opgaf, bestond hierin, dat zij
steeds hunne voorschotten tot uitrusting van het krijgsvolk en levering van krijgsbe-
hoeften in rekening bragten: eene handelwijze, die voorzeker de geldsommen, waar-
over LEicESTER beschikkcn kon, aanmerkelijk verkleinde, maar die in de Vereenigde
Gewesten, en bepaaldelijk in Holland bij de voldoening van het verschuldigde in de
belastingen reeds tot gewoonte was geworden (4).
Meer en meer verstoord over de houding der Staten van Holland, die zijne, in hun
oog verderfelijke, ontwerpen kloekmoedig weerstreefden, zonder hem gegronde reden
tot misnoegen te geven, schijnt leicester thans gepoogd te hebben zich van oldek-
bä.rnevelt, dien hij niet ten onregle voor het hoofd zijner tegenpartij hield, meester
te maken. In eenen brief van den zeven en Iwintigslen van Oogstmaand ontbood hij
hem bij zich te Utrecht ^ om zijnen raad over gewiglige aangelegenheden in te winnen.
(1) BOR, Hist. d. Ned. Oorl. P. XL B. XXI. bi. 749. Resol v. Holland, 1586, bl. 380—382.
(2) Resol. υ. Holland, 1585, bi. 729; 1586, bl. 183 , 356 , 384 , 398 , 475 , 476. — Volkomea
naar waarheid betuigde oldenbahnevelt vele jaren later in zijne llemonstrantie (Waaraeht. Ilist,
bl. 152): »De Heeren Staten van IJollant en West-Vrieslant deden alle uiterste devoircn, om hare
consenten en beloften aan den Grave te voldoen." Zie ook bob, D. II. bl. 759 b,
(3) Correspondence of Leicester, p. 47, 60, 158.
(4) Correspondence of Leicester, p. 426. Resol, v. Holland, passim. Leicester zelf had in die
handelwijze toegestemd, ald, 1586, bl. 230.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— Doch de Stalen, welende dat de Landvoogd te Utrecht alles vermögt, en welligt be-
ducht dat het lot van buys ook hunnen Advokaat treffen zou, gaven voor dat zijne
dienst thans niet gemist kon worden, en weigerden hem te laten vertrekken (1).
Inmiddels had leicester by Amerongen eene legermagt van omstreeks achtduizend voet-
knechten en veertienhonderd ruiters bijeenverzameld, waarmede hij, door Prins maurits,
den Graaf vaw ποιιενι,ο , Willem lodewijk van kassau , den Keurvorst trughses , Wil-
liam pelham, Maarschalk-Generaal van de Eogelsche troepen, filips sidwey en vele andere
aanzienlijke Heeren vergezeld, tegen parma te velde trok (2). Deze had in de vorige
maanden zyne veroveringen langs de Maas met het gelukkigste gevolg voortgezet. Na
de overgave van Grave had hij Venlo berend, waar de echlgenoote van maarten schenk
zich bevond. Deze hield zich destyds op last van leicester bezig tusschen BijneaWaal
eene schans, naar hem de Schenkenschans genaamd, lot dekking van de Betuwe op te
werpen, en had daardoor de snelle insluiting der stad niet kunnen verhinderen. Niettemin
beproefde de onversaagde krijgsman de stad binnen te dringen, en overviel des nachts
met den Engelschen Hopman roger Williams aan het hoofd van honderd ruiters de
vijandelijke legerplaats, in de hoop zich tot een der poorten eenen doortogt te banen.
Welligt zou hij zijn doel bereikt hebben, zoo hij niet gestuit ware op versperrin-
gen , door PARMA opgeworpen om zich tegen een onverhoedschen aanval der belegerden
te beveiligen. Tot den teruglogt genoodzaakt, sloeg hij zich, met verlies van de helft
der zijnen, door de digte drommen der vijanden heen, en ontkwam door wonderen van
dapperheid een bijna gewissen ondergang. Met ijver zetlede nu parma het beleg voort,
en vermeesterde door middel van eene houten verschansing op platboomde vaartuigen
een eilandje in de Maas, waaruit de Staatschen hem veel nadeel berokkenden. Door dit
verlies ontmoedigd, dwong de burgerg op den acht en twinligslen van Zomermaand
de wakkere bezetting lot de overgave, onder dezelfde voorwaarden, als Grave verkregen
had. Parma beloonde zijne achting voor maarten schenk door aan diens vrouw en
behuwdzuster zijn eigen rijtuig te leenen, om zich te laten brengen werwaarts zij
begeerden (3).
Reeds vóór de belegering van Venlo had hautepenne getracht het Kasteel te Wel te
vermeesteren, en de daarbij gelegene schans bemagtigd. Het Kasteel werd nu andermaal
opgeëischt. Op het weigerend antwoord van den Bevelhebber splinter van helmigh
(1) bou, Hist. iL Ned. Oorl. D. II. B. XXL hl 749. ResoL v. Holland, 1586, bl. 377.
(2) BOR, t. a. p. 1)1. 750. — De Engelsclie uitfjevcr der Correspondence of Leicester maakt bij
deze gelegenheid (p. 400 a) gewag van de praal en den omslag, die gem'oonlijk leicester's bewe-
gingen kenmerkten.
(3) Corresp, of Leicestcr, p. 319, 323.
-ocr page 216-DES VADERLANDS. 209
liet HAUTEPENNE zcs CD dertig vendels voetknechten en tien kornetten ruiterij aanruk-1584—
ken, vfaarraede hij de sterkte insloot. Toen hij zijn geschut Het spelen, brak eene mui-
terij onder de trouwelooze bezetting uit. Te vergeefs herinnerde van helmicu zijne
soldaten aan eer en pligt, en vermaande hen ten minste vol te houden, totdat er bres
geschoten zou zijn. Hij zag zich gedwongen te onderhandelen, zoo hij niet door de
muiters aan den vijand wilde overgeleverd Avorden, en bedong op den zesden van Hooi-
maand vryen aftogt voor zich en de zijnen. Doch niet ver van het Kasteel gekomen,
Averd hij met zijne vrouw en zuster uitgeschud door de begeleidende krijgslieden, die
ook aan zijne soldaten alle bruikbare kleedingstukken ontnamen. In haveloozen toestand
kwamen zij te Utrecht aan, alwaar drie der belhamels, die van helmicii lot de overgave
gedwongen hadden, tot de galg veroordeeld werden. Ook was leigester zoo verstoord
over het gedrag van Venloos burgers, dat hij beval hunne personen en goederen in be-
slag te nemen, waar men die in de Vereenigde Gewesten zou aantreffen.
Naauwelijks in het bezit van Venlo gekomen, werd parma door een aanzoek van den
Keurvorst ernst van Beijeren tot nieuwe veroveringen aangespoord. De inname van Nuis
Moor den Graaf van nieuwenaar (1) had den Staatschen de gelegenheid geschonken
om het gansche Aartsbisdom Keulen door strooptogten te verontrusten; en vooral liet
maarten schenk geen gelegenheid voorbijgaan, om zyne tegenpartij afbreuk te doen.
Op den derden van Hooimaand werden drie duizend personen, die zich te Derchem in
het Vorstendom Gulik vereenigd hadden, om onder gewapend geleide naar Keulen ter
markt te gaan, onderweg door Staatsche of Keulsche soldaten overvallen, beroofd en
op de gruwelijkste wijze mishandeld. Nergens was veiligheid. In het gansche land
heerschten jammer en ellende. Eenmaal stonden vijftig dorpen en heerenhuizen in den
omtrek van Keulen tegelijk in lichtelaaije vlam. De Prins van Beijeren^ bevroedende
hoezeer die toestand de harten zijner nieuwe onderdanen van hem vervreemden moest,
Avendde zich tot parma met het dringende verzoek, om de stad ISuis aan de Staatschen
te ontnemen. De Spaansche veldheer, die zijne zegevierende wapenen reeds naar
den Rijn had gerigt, bewilligde gaarne in een verzoek, hetwelk evenzeer de belangen
van zijnen Vorst bevorderde, als het zijne eigene eerzucht streelde. Hij haakte naar
de verovering eener stad, die eene eeuw te voren door karel den Stouten met een
leger van achttien duizend man gedurende een jaar te vergeefs belegerd was (2).
Hoewel niet groot van omvang, behoorde Nuis door zijne ligging en sterkte tot de
belangrijkste vestingen. Door dubbele muren en grachten omgeven, en door cenen arm
van den Rijn bespoeld, kon het geruimen tgd ook aan een magiigen vijand weerstand
(1) Hiervoor, bl. 142. Zie ook hl. 68.
(2) In 1474—1475. Zie Aigemeene Geschiedenis des Vaderlands, D, II. St. 111, bl. 52—54.
-ocr page 217-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—bieden. Herman frederik: k.loet, een jong maar dapper en ervaren Edelman, voerde
binnen de slad het bevel over eene bezelling Tan omstreeks duizend man. Niellegen-
staande verscheidene uitvallen der belegerden, sloot parma met zijne aanzienlijke leger-
magt van zestienduizend Toelknechlen en vijf en twinlig honderd ruiters de stad aan alle
zijden in, en rigtle zyne batterijen op. Toen deze gereed waren, werd de vesting
opgeëischt in naam van den Keurvorst, die zich in het leger bevond. De belegerden
verzochten eenen wapenstilstand, om zich te beraden. Ongeduldig over het uitblyven
van een antwoord, begaf parma zelf zich tot digt onder de wallen, zich houdende of
hij een afgevaardigde Tan den Keurvorst was, en spoorde de bezetting met luider stemme
tot de overgave aan. Eensklaps vielen er yan wederzijde eenige scholen, weldra door
een hevig geweer- en kanonvuur gevolgd, zoodat parma met het grootste levensgevaar
onder eene hagelbui van kogels in zijne legerplaats moest terugwijken. Het is niet met
zekerheid uitgemaakt, wie het eerst geschoten heeft; doch hoogst waarschynlijk, dat
eenige burgers, den Spaanschen Veldheer herkend hebbende, ten spijt yan eer en
trouw door zijnen dood een einde aan hun gevaar en tevens aan den oorlog hebben
willen maken. Hoe dit zij, de onderhandeling werd hierdoor afgebroken; en parma'
begon den volgenden dag, den vijf en twintigsten van Hooimaand, uit zijne dertig stuk-
ken geschut bres te schieten. Tegen den avond waren twee wijdgapende openingen in
den muur ziglbaar. Het leger, tuk op roof, en beducht dat parma de stad voor plun-
dering zou behoeden, wanneer zij den tijd behield om zich op genade over te geven,
wilde terstond den storm Avagen. Doch de Veldheer weerhield de woeste drift zijner krijgs-
lieden, en beval dat men zich zou bepalen tot het innemen van eenen toren, waaruit de
belegerden bij een algemeenen storm dc zijnen schade zouden kunnen toebrengen. Bij
de verdediging van dit gewigtige punt werd kloet zwaar gekwetst. Het gemis van den
wakkeren Bevelhebber deed den moed der bezetting yerllaauwcn. Tot herstel der muren
werden gedurende den nacht geen pogingen aangewend, die ook welligt wegens het
hevige en aanhoudende vuur der belegeraars vruchteloos zouden geweest zijn. Do aan-
brekende morgenstond vond liet Spaansche leger lot den storm gereed. Met goedvinden
van KLOET, door zijne wonden aan het leger gekluisterd, zonden de belegerden afgevaar-
digden naar parma, om over de overgave te onderhandelen. Doch deze antwoordde, dat
het uur der genade voorbij was. Met den moed der wanhoop bereidde men zich nu tot
den hopeloozen tegenstand, doch beproefde nogmaals^ eene poging om den Spaanschen
Veldheer te verbidden. Ook verloonden zich vele burgers en soldalen met gevouwen
handen en gebogen knieën op de bres, roepende dat zij zich wilden overgeven. Ter-
wijl parma beraadslaagde, of hij de stad met haren belangrijken voorraad van levens-
middelen sparen zou, drongen de Spanjaarden en Italianen, door ontembare roofzucht
en moordlust gedreven, door de bres naar binnen. De geringe tegenstand van een deel
der bezetting werd spoedig bedwongen, en een vreeselijk bloedbad aangerigt. Alle
DES VADERLANDS. 209
>veerbare mannen werden over de kling gejaagd. Met groole moeite vermögt pabma de
vrouwen en kinderen Ie redden, voor zooverre hij die in eene kerk bijeen kon brengen.
Een Hopman en eenige soldalen drongen in de woning van kloet, en zeiden hem
aan, dat hij moest sterven, daar hij in den ban des Rijks, en derhalve des
doods schuldig was. De gewonde held bad dat men hem het leven zou laten, daar
hij zijnen pligt als krijgsman getrouwelijk had volbragt, of hem ten minste naar den
Spaanschen Veldheer voeren zou. Doch de ontmenschte krijgslieden sloegen hem in
tegenwoordigheid zijner gemalin eenen strop om den hals, en hingen hem ten venster
uit. De Predikant ghristoffel fossebus uit Oppenheim en twee Hoplieden ondergingen het-
zelfde lot. Weldra ontstond in de stad een hevige brand, die de beangstigde vrouwen
uit hare wijkplaats dreef en aan de mishandelingen der plunderaars zou hebben bloot-
gesteld, zoo de Markies del güasto haar niet naar de legerplaats in veiligheid had
laten brengen. Den volgenden dag lagen drie vierde der stad in asch. De Keur- .
vorst ERKST van Beijeren had slechts een met lijken opgevulden puinhoop ge-
wonnen (1).
De Prins van parma oogstte door de verovering dezer belangrijke vesting grooten
roem. Een gewijde hoed en degen, hem reeds vóór het begin van het beleg door
Paus SIXTUS V toegezonden, werden hem nu op den eersten van Oogstmaand door
den Abt grimam in tegenwoordigheid van den Keurvorst yan Keulen, den Hertog van
Gulik en vele andere voorname lieden in de legerplaats overhandigd.
Terwijl Nuis belegerd werd, volvoerde Prins maurits zijn eerste wapenfeit. Door
leigester belast met filips sidney eenen inval in Vlaanderen te doen, om parma te
nopen het beleg van ISuis op te breken, beraamde hij een plan om de stad Axel te
overrompelen, en deelde het aan sidwey mede, die bedong dat hij aan het hoofd zijner
Engelsche troepen de onderneming zou uitvoeren (2). In de stille van den nacht trokken zij
van Ter Neuze naar de plaats hunner bestemming. Dertig of veertig man, van ladders
voorzien, zwommen de gracht over, beklommen den muur, en openden de poort voor
hunne krijgsmakkers, die den hevigen tegenstand der bezetting weldra bedwongen, en
de stad innamen. Ongenegen het beleg van Nuïs op te breken, om dit gewigtige punt
te herwinnen, beval parma den Heer de la motte, Gouverneur van Grevelingen^ om
Axel met alle troepen, die hij bijeen kon krijgen, terstond aan te tasten. Doch mau-
(1) Corresp. of Leicesier, p. 350, 369,
(2) Uoewel maurits daarbij tegemvoordig was, had hij niet het opperbevel, weshalve de Staten
van Holland eerst in het volgende jaar van zijn eerslen iogt spraken, toen hem werd opgedragen
met iiobeklo een gedeelte van Braband te verwoesten. Zie van der kemp, Maurits van Nassau,
D. I. bi 42.
214 ALGEMEENS GESGHiEDEJMIS
1584—RITS, hiervoor beducht, had reeds het omliggende land onder water doen zeiten, zoodat
t
de vijand niets tegen hem ondernemen kon (1).
Na de overgave van JSuis werden ook Meurs benevens de sloten van Alpen en Kra-
kau, bezittingen van den Graaf yan nieuwenaar, door de Spanjaarden bemeesterd.
Vervolgens sloeg parbia op den dertienden van Oogstmaand het beleg om Bijnberk,
eene kleine stad, tot het Aartsbisdom Keulen behoorende, die kort te voren door eene
bezetting van achthonderd Engelschen onder bevel van maarten sghewk en morgan
versterkt was (2).
Tot op dien tijd had leigester aan parma bijkans vry spel gelaten. Door geldgebrek ver-
hinderd een voldoend leger bijeen te krijgen, had de eerste bovendien zijne troepen ver-
spreid, door verscheidene sleden van Engelsche bezettingen te voorzien, daar hij na
het verlies van Grave en Venlo het Staatsche krijgsvolk niet meer vertrouwde. Ook
klaagde hij over het gebrek aan bekwame Veldoversten, en schreef gedurig naar Enge-
land, om hem ervaren krijgslieden over te zenden, daar hij alleen op maarten schenk
en den Graaf van hohenlo rekenen kon. Te erger drukte hem deze omstandigheid,
daar hij zelf, niettegenstaande den snoevenden toon zijner brieven, zijne minderheid in
dit opzigt gevoelde. De dappere joun norris, die door zijne heldhaftige wapenfeiten
cn de krijgstucht, die hij onder zyne troepen wist te bewaren, het vertrouwen der Ne-
derlanders had welen te winnen, was hem een doorn in het oog; en hoewel leigester
aan zijne verdiensten eene billijke hulde had bewezen, door hem tegelijk met maar-
ten sgiienk tot Ridder te slaan, poogde hij later door valsche beschuldigingen en las-
terlijke aantijgingen zyn ontslag uit te lokken. Doch elizabeth , die worris naar waarde
wist te schallen, deed leigester gevoelen dat zij deze handelwijze aan min edele ge-
voelens toeschreef. Nu veranderde hij eensklaps van toon, verzekerde dat hij norris
steeds de hoogste achting en genegenheid had toegedragen, en beloofde dat het dezen
niet aan aanmoediging en bevordering ontbreken zou (5).
De overkomst van William peliiam (4) als veldmaarschalk van het gansche leger,
reeds sedert lang door leigester vurig gewenschl, bragt eenige verandering in 'diens
(1) Corresp. of Leicester, p. 337, 348, 371, 487.
(2) Corresp. of Leicestei'·, p. 383. )
(3) Corresp. of Leicesler, p. XLllI, 136, 244, 252, 204, 301, 346, 350, 370, 379, 385.
(4) De Agent joaciiim ortel schreef aan cenigc leden van den Raad van State, dat peliiam avas
})cen verstandig en vreedsaem lieere, sprekende redelik lloogduyts, daer van hy hoopte dat de
landen goeden dienst souden Lebben te verwaclxten, zijnde gansche]ijk geen dissimulateur, maer
een seer treffelijk en beleeft Ilcere." bor, D. H. bl. 739. Ygh Corrcspondcncc of Leicesler,
p. XXIX, 28, 32, 78 etc.
DES VADERLANDS. 209
werkeloosheid. Door de raadgeviogen van dezen bekwamen man opgewekt, en door de 1584—
Koningin met geld en duizend man lersche troepen onder william stanleï bijgestaan,
verzamelde hij bij Amerongen eene legermagt, om den voortgang van den zegevieren-
den Prins van parma te stuiten. Doch hij kon niet meer dan zes en vijftig honderd
voetknechten en dertien honderd ruiters bijeen brengen, een te gering getal om Rijn-
berk te ontzetten, dat trouwens door schenk met buitengewonen moed verdedigd werd.
De krijgsraad besloot derhalve, dat het meer geraden was Doesburg aan te tasten, om
daardoor parma van Rijnberk af te trekken. Na een kort beleg, waarbij pelham op
eene nachtelijke verkenning, terwijl hg vóór leigester liep, eene gevaarlijke wond
kreeg, werd bres geschoten en lot eenen storm besloten, dien uoheklo en ifOftRis zou-
den aanvoeren. Doch op dit oogenblik gaven de burgers zich op genade over. De
Engelsche bevelhebbers, die in de stad gezonden werden om het plunderen te belet-
ten, maakten zich echter zelve daaraan schuldig. Doesburg kreeg Engelsche be-
zetting (1). Door troepen onder den Heer van rijhove en den Hopman gosmo de
pesgarengis versterkt, trok het leger nu naar Zufphen, waar zich de Overste de tassis
met omstreeks duizend soldaten bevond. De kasteden Ilakvoort, Boxbergen en Nieuw-
beek werden op dien togt bemagtigd, en naauwelijks een half uur van de stad eene
schipbrug over de IJssel geworpen. Verwittigd, dat men te Deventer verstandhouding
met den vyand hield, vertrok leigester zelf rnet vele aanzienlijke Engelschen der-
waarts, om de Magistraat, die zyn gezag erkende maar tot nog toe standvastig gewei-
gerd had Staatsche troepen in te nemen, tot andere gedachten te brengen. Zijne pogin-
gen waren echter dilmaal vruchteloos (2), Van dezen uitstap terugkeerende, vond hij
dQ legerplaats door het beleid van avillem lodewijk van Nassau en den Graaf van
hohenlo verschanst, daar men tijding had gekregen, dat parma's leger in aantogt
was, om Zufphen te ontzetten. Aarzelende tusschcn zijne vrees om die slecht geprovian-
deerde stad te verliezen, en zijnen onwil om het beleg van Rijnberk op te breken, had
de Spaansche Veldheer besloten de laatstgenoemde plaats door een gedeelte van zijn
leger ingesloten te houden, en met hel andere tot ontzet van de tassis op te trekken.
Voorzeker werden de voorzigligheid en waakzaamheid der Staatschen daardoor vol-
komen gewettigd. Doch de Engelsche Hopman roeland york wist leigester lol onveil·*
schoonlijke achteloosheid te stemmen. Vroeger in het verraad van πεμβυζε betrokken,
daarna in Spaansche dienst gebruikt, en eerst onlangs met de Koningin van Enge-
land verzoend, had deze geslepene man zich bij leigester ingedrongen en, niettegen-
(1) Correspondencc of Leicesler, p. 406.
(2) bor (D. II. bl. 750), van weteren (bl. 252 b) en hooft (bl. 1093), scliijncn deze poging
te verwarren met de later gelukte list van William Stanley. Zie van beyd, bl. 83, 85. Ilislorie
d'Eersie Deel enz. bl. 609.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—staande liij Kalholijk gebleven was, op hem eenen onbeperkten invloed verkregen,
waarvan hij ten Toordeele \an parma. gebruik maakte. Zijne gunst wekte bij de
Nederlandsche en Hoogduilsche bevelhebbers, die hem ook om zijne godsdienst
wantrouwden (1), niet minder ergernis, dan vroeger de genade, aan den verra-
der welch bewezen. Doch leicester, die hem in krijgszaken blindelings Ter-
trouwde , had zich door hem in den waan laten brengen, dat de Spanjaarden geens-
zins tegen de Engelschen bestand waren, en dat het zijne eer te na ging, om
zich in bet open veld te verschansen. Met moeite liet hij zich door Graaf Willem
LODEWiJK weerhouden, om dezen arbeid te doen vernietigen. Niettegenstaande Zutphen
naauwelyks voor eene maand van leeftogt voorzien was, werden de toegangen tot de
stad geenszins behoorlijk bezet, en eene schans, die haar de gemeenschap met parma's
leger belette, uit onverantwoordelijke achteloosheid verlaten. Gretig maakte de Spaan-
sche veldheer van deze gelegenheid gebruik, om Zutphen door eenigen toevoer te
verkwikken. Ook verzamelde hij eenen genoegzamen voorraad, om vierduizend per-
sonen gedurende drie maanden te voeden, en gaf aan den Markies del güasto
bevel om dien in den nacht van den twee en twintigsten van Herfstmaand onder
bedekking van eene aanzienlijke legermagt binnen Zutphen te brengen. Het schijnt
dat LEICESTER van dit voornemen geen kennis kreeg, voor het gedreun en gekraak der
zware en tahijke wagens in de stilte van den nacht in het kamp gehoord werd. Eenige
ter verspieding uitgezondene ruiters konden in de duisternis, die door mistig weder nog
verhoogd werd, geen genoegzame kondschap opdoen. Met het aanbreken van den dag
vielen norris, willougiiby, sidney, rtjssell en eenige andere Eogelsche Bevelhebbers
aan het hoofd van driehonderd ruiters en tweeduizend voetknechten op het geleide van
den wagentrein aan, die reeds het dorp Warnsfeld, eene halve mijl van Zutphen
gelegen, bereikt had. De Engelsche ruiters vochten met uitstekende dapperheid, en
dwongen de Spanjaarden te wijken. In den trein ontstond de grootste wanorde, de schich-
tig gewordene paarden geraakten in de strengen verward, de voerlieden namen de .vlugt.
Doch te midden van den strijd namen eenige Spaansche soldaten hunne plaats in, en
voerden een gedeelte der wagens ter zijde af naar Zutphen toe, waar zij meerendeels door
de tassis werden binnen gebragt. Bespeurende dat zy het doel der onderneming niet had-
den kunnen verijdelen, en door de Spaansche scherpschutters uit hinderlagen bedreigd,
trokken de Engelschen zich eindelijk terug. De Spanjaarden hadden het grootste getal
dooden en gekwetsten, doch de Engelschen betreurden het verlies van filips sidney ,
die een schot in de dij kreeg, waaraan hij vijf en twintig dagen later overleed. Toen hij
gekwetst en van dorst versmachtende op het slagveld lag, werd hem eene flesch water
(1) oiiXEL had uit Engeland tegen hem gewaarschuwd, bob, D. 11. bl. 739.
-ocr page 222-aangehodea. Doch op het oogen'blik, dat hij die aan zyne lippen bragt, hoorde hij 1584—
een zwaar gewonden krijgsman naast zich zuchten. Zonder te drinken, reikte hij
dezen de flesch toe, zeggende; »hij heeft het meer noodig dan ik." Men vleide
zich aanvankelyk met zijn herstel; en de Koningin, die den edelen jongeling zeer
beminde, gaf hem door een eigenhändigen brief een blijk harer deelneming.
Slechts dertig jaren oud, had hij zich reeds door smaakvolle geleerdheid, ridderlyke
dapperheid, adel van zin en minzame zeden zulk eene vermaardheid verworven,
dat hij door de schrijvers zijner eeuw voor het ideaal van een Edelman gehouden
werd (1).
Weinige dagen na het gevecht bij Warnsfeld beproefde parma andermaal met
goed gevolg eenigen voorraad binnen de stad te brengen, en op den twaalfden van
Wynmaand voorzag hij haar voor verscheidene maanden van genoegzamen leeftogt.
Daarop trok hy over den Rijn, liet zijne soldaten de winterkwartieren betrekken,
en begaf zich naar Brussel om de uitvaart zijns vaders octavio farnese te vieren,
wiens dood hem den Ilertogtitel en aanzienlijke bezittingen in Ilalië schonk. In den
aanvang van dit jaar was ook zijne moeder Margaretha vaw oostenrijk , de voormalige
Landvoogdes der Nederlanden, Ie Orlona in het Koningrijk Napels overleden. In het-
zelfde jaar stierf ook de Kardinaal de granvelle,' die na zyn vertrek uit ons vader-
land gedurende eenigen tijd als Onderkoning Napels geregeerd, en sedert Vijftienhonderd
negen en zeventig als Voorzitter van den Raad van Caslilië op Spanje''s staatsbestuur
eenen overwegenden invloed uitgeoefend had (2).
Toen leigester*begreep dat Zutphen'yoov geruimen tijd van genoegzamen voorraad
voorzien was, besloot hij het beleg op te breken. Vooraf gaf hij echter bevel
om drie vyandelijke schansen, waarvan twee aan den rivieroever tegenover de stad
en één op een eilandje in den IJssel gelegen waren, te vermeesteren. Bij de be-
storming van eene dezer sterkten, wier bezetting driehonderd man lelde, onder-
scheidde zich de Engelsche Hopman edward stawley door een merkwaardig helden-
feit. Terwijl hij aan het hoofd zijner dapperen de steile en hooge bres beklimt, tracht
een Spaansch soldaat hem met eene lans te doorboren; doch Stanley grijpt het wapen
met beide handen aan, laat zich door den vijand, die hem de lans poogt te ontwrin-
gen , naar boven trekken, bereikt eensklaps door een koenen sprong de borstwering
en verweert zich aldaar zoolang tegen de onthutste Spanjaarden, tot zijne manschap^·
>1
(1) Corrcsponiknce of Leiccsler, p. 422, 438, 445, 451. hume, Vol. V. p. 212. Sidney Tooral
had er op aangedrongen, dat aan leicester een onbeperkt gezag zou Avorden opgedragen, en des-
wege ook het misnoegen der Koningin ondervonden. Correspondence, p. 116, 192 , 345.
(2) L. RANKE, Fürsten und Ydlker von Süd-Europa, Hamb. 1827, Th. 1. s. 191.
III Deel. 1 Stuk, 28
-ocr page 223-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—pen hem hebben kunnen volgen. Op staanden voet sloeg leigester den dapperen
krijgsman lot Ridder en beloonde hem met een jaargeld van zeshonderd gulden uit zyne
eigene middelen. Bg denzelfden slorm kreeg de Graaf van hohenlo eene gevaarlijke
wond in het aangezigt, waarvan hy echter genas.
Zuiphen was nu van alle zyden door plaatsen omringd, die door genoegzame bezet-
ting tegen verraderlijke aanslagen beveiligd waren. Lochern, ^s Heerenberg, Doetichem
i en Doesburg sneden het van de gemeenschap met parma af, en men scheen dus ge-
gronde hoop te kunnen voeden, dat de slad ten slotte door.gebrek tot de overgave
zou gedwongen worden. Hiervoor was het echter van het uilerste belang ook Devewler
ï van garnizoen te voorzien, daar de Magistraat, ten deele Roomschgezind, geenszins kon
I vertrouwd worden. De Veldmaarschalk pelham bereikte door eene krijgslist dit doel. Terwyl
I eenige leden van den Raad van Slale de stedelyke regering met gewiglige beraadslagingen
■ bezig hielden, slopen twaalfhonderd soldaten in troepen van vijf of tien, of in het gevolg
van eenige officieren, de stad binnen. In den vroegen morgen van den een en twintigsten
I van Wijnmaand kwamen zij op het afgesproken tijdstip allen op de groote markt bijeen.
I De Magistraat, die argwaan had gekregen, had intusschen in den verloopen nacht de
j Avachten doen verdubbelen, en in de straten kettingen doen spannen, alsof de stad in
f gevaar was; en daar deze meer dan vijf duizend gewapende burgers bevatte, scheen de
katis zeer hagchelijk te staan. Doch pelham, teregt inziende dat versaagdheid de on-
derneming zeker zou doen mislukken, liet het stadhuis door zijne troepen bezetten, en
dwong de Magistraat de burgery te ontwapenen en hem de sleutels der slad over te
geven. Eene nieuwe stedelijke regering werd nu uit vertrouwde persenen zamengesteld.
' - WïLLiAM STANLEY, Bevelhebber der lersche hulpbenden, wegens hunne onbeschaafdheid
en hun woest uiterlijk de wilde Ieren genoemd, werd door leigester, die inmiddels
te Utrecht was teruggekeerd, tot Gouverneur van Deventer benoemd, met bevoegdheid
om uit de naaste bezettingen van Gelderland en Overijssel zooveel krijgslieden te
liglen, als hem goeddacht. Daar Stanley vroeger onder parma gediend had, en de
Katholieke godsdienst beleed, achtten de Staten het hoogst gevaarlijk hem de bewa-
ring van zulk een gewigtig punt en eene zoo groote magt toe te vertrouwen, die hem
van den Stadhouder dier gewesten geheel onafhankelijk maakte. Nog ernstiger waar-
schuwden zij leigester voor york, wien hy het, opperbevel over de groote schans
tegenover Zuiphen had opgedragen. Doch hunne vertoogen konden niet baten.
Leigester hield vol dal hij, na het schandelijke gedrag van verscheidene Staatsche
bezettingen, het meest op zijne Engelschen vertrouwde, en dat hy voor hunne ge-
trouwheid instond.
De krijgsbedryven van dit jaar werden door een mislukten aanslag van maarten
schenk op Nijmegen besloten. Gelegenheid ziende, om bij het aanbreken van den
dageraad eene poort open te krijgen, trok hij des nachts met eenige troepen naar de
DES VADERLANDS. 267
stad, en was deze reeds op een Jialf uur afstand genaderd, toen een twist tussclien
Engelschen, Duitschers en Nederlanders, over de eer om aan de spits op te trekken,
zoo hevig werd, dat hij zijn plan moest laten varen (1).
Terwijl het vuur des oorlogs in Gelderland woedde, waren in Holland gebeurtenissen
voorgevallen, die den argwaan der Staten tegen leigester op nieuw hadden opgewekt.
Steven paret, een Antwerpsch koopman, die zich te Rotterdam gevestigd had, liet
zich in eene herberg, waar met andere personen van aanzien ook de Pensionaris van
Gouda, frangors frangken, aan tafel zat, heflig tegen de Staten uit. Zij waren allen
lorredraaijers, zeide hy, die de hand niet hielden aan de plakkaten en den uitvoer van
levensmiddelen naar den vijand begunstigden; doch er was nu een Hoofd in het Land,
die hun zulk eene weerspannigheid wel afzouleeren, en hen dwingen zou, hel onderzoek
hunner boeken toe te laten. Terstond vertrok frangken naar ^sllage^ om deze onvoor-
zigtige woorden aan de Staten te melden. Daar paret reeds vroeger van verstandhou-
ding met REiNGOUD verdacht werd, deed men hem vatten en zijne papieren onderzoeken.
Ernstige feiten kwamen hierdoor aan het licht. Het bleek dat zij te zamen plannen had-
den beraamd om de belastingen geheel in handen te krijgen en hare opbrengst door
nieuwe middelen te verhoogen; dat zy reeds eene overeenkomst hadden gesloten over
de voordeden, die voor hen daaruit zouden voortvloeijen; en dat paret zelfs zoo
ver was gegaan van de som vast te stellen, die onderscheidene zijner bloedverwanten
hem voor eene ontvangerspost zouden moeten uitkeeren. Van meer gewigt nog was
het, dat leigester hunne voornemens en onderlinge afspraken goedgekeurd en door
zijne onderteekening bekrachtigd had, zoodat het bleek dat de Landvoogd zich,
buiten 'slands wettige regering om, meester van de geldmiddelen zocht te maken.
Ook had hij aan paret bij geheime akte vergund zijne betrekking van Controleur der
Convooijen te Arnhem door een ander te laten waarnemen, niettegenstaande de Raad van
State uitdrukkelijk eene persoonlijke waarneming bedongen had, en paret dat ook by
eede had beloofd. De Stalen van Holland zonden onverwijld eenige afgevaardigden
naar den Raad van State, te Utrecht^ om op de inhechtenisneming van reingoud aan
te dringen, wiens talrijke brieven aan paret hem bovendien deden kennen als den
man, die geen middel had verzuimd om de Stalen bij leigester in minachting en
(1) bor, Hist. d. Ned. Oorl. D. II. bl. 711—753. var metkren, Ilist. d. Ned. Oorl, bi 250—253.
van reyd, Hist. d. Ned. Oorl. bl. 82—85. hooft, IHst. d. Ned. Oorl. bl. 1082—1097. grotiüs,
Amiales, p. 97—99. Historie: d^eerste deel enz. bi. 59(ï—609. chappüys, Uist. d. l. guerre de
Flandre, T. I. p. 559—568. haraeüs, Annales duc Br ab, Τ. III. ρ. 390—395. le ρετιτ, Chron.
d. Hollande etc. T. II. p. 531—537. stbada, de hello Belg. T. IL p. 418—456. carnero, Hist.
d. l. guerras Civiles, p. 208—214. bektivoglio, Ned. Oorl. bL 411—416. campana, della guéna
di Fiandra, p. 88—93. lanario, le guerre di Fiandra, p. 97—99.
28*
-ocr page 225-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Yerdenking te brengen. Reihgoud was intusschen het dreigende gevaar reeds ontsnapt.
Zoodra hij van het gebeurde te Rotterdam kennis droeg, had hy den Raad van State
weten te bewegen ora aan de Staten te schrijven, dat zij paret terstond met zijne
papieren naar Utrecht moesten zenden, opdat die aldaar zouden onderzocht worden (1).
Doch de Staten gaven tot antwoord, dat hij als inwoner van Rotterdam sleclils in Hol-
land teregt kon staan. Nu veitrok reingoud ijlings naar het leger voor Doesburg^
waar leicester hem gevangen nam. Zyne papieren, die hij in het heimelijk gemak
geworpen had, werden ten deele gevonden, en openbaarden menigen trek van zijn
baatzuchtig en laaghartig karakter. De Stalen van Holland drongen er nu herhaaldelijk
op aan, dat hij zou worden teregt gesteld; doch leicester aarzelde om zijnen gun-
steling aan de verbittering zijner vijanden prijs te geven, en wist het regtsgeding te
verschuiven. In Zeeland werd tegelijkertijd zekere Jufvrouw barbara. boots gevat,
die ook geheime verstandhouding met reingoud hield, en by welke eene menigte
schimpschriften tegen.de Staten gevonden werd (2).
De Predikanten van Noord-Holland^ ontevreden over de slechte betaling hunner karige
bezoldiging, die zelden meer dan driehonderd guldens in de sleden en tweehonderd
op de dorpen, behalve vrije huishuur, bedroeg (5), hadden zich lot leicester gewend,
in de hoop dat hij evenzeer de sloffelijke als de geestelijke belangen der Kerk bevorderen
zou. Willem mostaard, wonende te Alkmaar, werd daarop door den Landvoogd gelast
het beheer der geestelijke goederen in Noord-Holland op zich te nemen, en daaruit de
Predikanten ten platten lande te betalen, en ook elders werden dergelijke ambtenaren aan-
gesteld; doch de Staten, die zelve dat.beheer aanvaard hadden, verzelteden zich daartegen.
Diederik sokoy, die door leicester als Gouverneur van het Noorder-Kwarlier was be-
vestigd, ondersteunde diens ambtenaar, en trachtte de dorpen door inkwartiering van
krijgsvolk tot onderwerping te dwingen. Wel verkregen de Staten, dat de uitvoering
van mostaard's last tijdelijk geschorst werd; doch het bleek hun tevens, dat leicester
aan sonoy uitgebreider magt had gegeven, dan met het gezag van hunnen Stadhouder
Prins maurits en met hunne wellige magt in het bestier der burgerlijke zaken strookte (4).
Inderdaad had de Landvoogd geen beter middel gevonden om den tegensland der Staten
(1) van meetkerken had dczcn brief onderteckend, en reeds vroeger aan leicester de oprïgting
der Finantie-kamer aangeraden, Aveshalve hij bij de Staten verdacht werd. ROß, D. II. bl. 722,755.
»
f2) ror, D. II. bl. 754—759. v. reyd, bl. 82. hooft, bl. 1080.
/
(3) ypey en dermout, D. I. bi. 277. Te 's Gravenhage bedroeg het traktement f 400 'sjaars.
Resol. V. Holland, 1585, bl. C92. , I
(4) ror, D. II. bl. 759. tan der kebip, Maurits van Kassau, bl. 33, 255. ResoL v. Holland
1586, bl. 515, 557, 573, 579.
1584-
1587
DES VADERLANDS. 209
tegen zijne slinksche maatregelen te vergdelen, dan de magt der aan liem onder-1584—
geschikte militaire Gouverneurs uit te breiden, en te zorgen, dat deze betrekking
in de voornaamste plaatsen door mannen bekleed werd, waarop hij rekenen kon.
In strijd met het vijfde artikel van het verdrag der Staten met elizabétü (1) had
siDNEY, en na hem zijn opvolger russell, zich ook het burgerlijke bestuur over
Walcheren aangematigd. Juliaan van kleerhage, Bevelhebber van het garnizoen
der Hollandsche stad GorriiGhem, en in die betrekking aan den Stadhouder maurits
ondergeschikt, was· tot onafhankelijk Gouverneur dier plaats aangesteld; en daar lei-
GESTER vreesde, dat de Magistraat zou weigeren hem in die betrekking te erkennen,
schreef hij eenen brief aan de Predikanten, hen vermanende om van kleehhage tegen
de ontevredenen bij te slaan. Begrijpende dat het hun pligt was, om zich niet
met regeringszaken te bemoeyen, gaven de Predikanten dezen brief aan de stedelijke
regering over. Gelyk gezag als van kleerhage kreeg johan βαχ over Muiden, met
uitdrukkelijk gebod om die plaats niet te verlaten, »daar het de halster was, waarmede
het paard gemakkelyk kon betoomd worden." Natuurlijk sloeg dit beeld op het nabij-
gelegene Amsterdam, Over Oudewater werd de Heer van morbais, over Vianen
Heer van lokeren tol Gouverneur aangesteld. Toen het leger nog voor Zufphcn lag, zond
leigester eeiiige vendels Engelschen naar Harlingen·, onder bevel van Lord north,
wien hij builen welen van den Raad van State, de Stalen van Friesland en de Magis-
traat van Harlingen, eenen lastbrief als Gouverneur over die stad gegeven had. Graaf
WILLEM LODEWiJK Verklaarde zich niet tegen zijne aanstelling te zullen verzetten, wanneer
de Staten haar goedkeurden; doch deze achtten het zeer ongeraden, hunne provincie in
twee deelen te lalen splitsen, en noodzaakten Lord north, die zijn krijgsvolk niet bin-
nen Harlingen had kunnen brengen, onverrigler zake terug te keeren. Eene diergelijke
poging, om Heusden van Engelsche bezetling te voorzien, mislukte insgelijks. De
Overste ijsselstein, die over Geertruidenberg, Bommel en Heusden bevel voerde, ont-
ving de order om laatstgenoemde slad voor eenige Engelsche vendels te ruimen. Hij
gaf daarvan kennis aan zijnen Opperbevelhebber den Graaf van hoiienlo, die zich ter-
stond bij den Landvoogd vervoegde, en hem de belofte herinnerde, bij de aanvaarding
zijner hooge waardigheid afgêlegd, van geen verandering in eohewlo's militair com-
mandement te maken. Lefgester loochende den door hem gegeven last, dien hij
aan een misverstand toeschreef, en gaf· aan iiohenlo vergunning, om ijsselstein
daarvan kennis te geven; doch in allerijl zond hij tevens een nieuwen brief aan den
laatste, en beval hem onder bedreigingen Heusden te verlaten. Zijne hoop, dat deze
brief vóór hohenlo zou aankomen, werd echter verijdeld, waardoor zijne veinzerij aan
(1) Hiervoor, bl. lóS.
-ocr page 227-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—het licht kwam. Nog op eene andere wijze had hij getracht noHEHLO, wiens in-
vloed op het krijgsvolk hem hinderde, afbreuk te doen. Door groote aanbiedingen
en beloften zocht hij diens Luitenant Willem edmond schot over te halen om tot ont-
binding van HOHENLO'S bijzonder vendel, hetwelk tot de beste en schoonste van het
leger behoorde, mede te werken; maar deze, eerlijk genoeg om zich niet te laten om-
koopen, verklaarde dat bij zijne fortuin aan hohenlo te danken had, en het voor zich
als genoegzame eer beschouwde, diens Luitenant te zijn. Nog verderfelijker voor'slands
belangen was de nalatigheid, waardoor leigester de aanwerving van·tweeduizend ruiters
» mislukken deed. De Staten van Holland hadden hem op zijn verzoek daarvoor dertig-
duizend gulden in handen gegeven (1), en de Graaf van wietjwenaar was naar Bruns-
tvijk vertrokken, om eene overeenkomst met Duitsche Ritmeesters tot het in dienst
nemen van die troepen te sluiten. Hij slaagde voorkomen in zijne zending, doch te
vergeefs werd het benoodigde geld op de bestemde plaats verwacht, en de Graaf vAir
KIEUWENAAB. zag zich genoodzaakt, onverrigter zake terug te keeren. Het ontbrak
leigester niet aan voorwendsels, om de schuld van zich af te schuiven; doch meer en
meer scheen het vermoeden bevestigd te worden, dat hij de komst der Duilsche ruiters
opzettelijk verhinderd had, beducht dat zij den Duitschen Graaf vaif hohenlo en maurits
van Nassau meer dan hem genegen, en dus voor zijne plannen niet bruikbaar zouden
zyn (2). Zonder twijfel zou de tegenwoordigheid dier hulpbenden de Staatschen tot een
meer beslissenden veldtogt in staat gesteld, en parma's poging, om Zutphen van voldoen-
den leeftogt te voorzien, verijdeld hebben. In hunne plaats het leigester op eigen gezag
maar uit naam der Staten in Engeland, Schotland en Ierland nieuwe troepen werven,
die echter te laat in de Nederlanden kwamen om dit jaar nog dienst te kunnen doen,
maar daarentegen de uitgave voor het leger zoozeer vermeerderden, dat maandelijks
vierhonderd vijftigduizend gulden alleen voor de betaling van het krijgsvolk benoodigd
waren: eene sonfi, die de krachten der Vereenigde Gewesten verre te boven ging,
en ernstige bezorgdheid wekte, dat de troepen, reeds ontevreden over de gebrekkige
ontvangst hunner soldy, lot ongeregeldheden en muiterg zouden overslaan (3).
(1) Hiervoor, bl. 184. .
(2) Zelfs bilderdijk, Gesck. des Vad. D. VII. bl. 126, twijfelt niet aan leicester's opzet,
waarvan ik echter geen bewijs gevonden heb.· Zie Bon, d. ii. bl. 780. van meteren, bl.
51, c. van heyd, bl. 84. strada, T. ii. p. 453. le petit, ï. ii. p. 536. Historie: d^eerste
deel enz. bl. 608. Correspondence of Leicester, p. 407, 408. Resol. v. Holland, 1586, bl.
470, 590, 598, 606.
(3) van ßeyd, bl. 89, 101, 103. bor, D. II. bl. 757 , 763. llesol d. Stat. Gen. v. 1 Dec.
1586. Resol. v. Holland 1586, bl. 475.
DES VADERLANBS. OC)·:^
Si
Terstond na de ontdekking der misdadige verslandhouding tusschen reittgoud en 1584—
PARET, verbonden de Stalen van Holland zich bij eede hunne beraadslagingen geheim
te houden, en heigeen een hunner, Ier oorzake van eenig advies of voorstel, overkomen
mögt, te beschouwen en tégen Ie gaan, alsof het tegen den staat en 'slands Avehaart ge-
schiedde (1). Zij besloten de in beslag genomene geschriften en brieven aan den Engelschen
Afgezant thomas wilkes te vertoonen, en hem hunne bezwaren tegen leigester's gedrag
rondborstig mede te deelen. Ook gaven zy hem volkomen inzigt in den slaat van
'slands geldmiddelen gedurende de laatste jaren, om hem te overtuigen, dat zij in dit
opzigt alles gedaan hadden, wat in hun vermogen was. Wilkes stond verbaasd over
de bewijzen van reingoüd's verderfelijken invloed en baatzuchtige bedoelingen, en ver-
zekerde de Staten van zijne bereidwilligheid, om tot vereffening der geschillen tusschen
hen en leigester mede te werken (2). Deze had na zijne terugkomst van den veld-
logt uit Utrecht aan de Algemeene Staten geschreven, dat hij zich verpligt zag voor
een korten tijd naar Engeland Ie gaan, om eene aanstaande vergadering van het Par-
lement bij te wonen, en was daarop naar 's Gravenhage yerlrokkeu, ahvaar hij op den
zesden van Slagtmaand aankwam. De Staten van Holland haastten zich hem te verwel-
komen , en gaven hem, als een blijk hunner erkentenis voor zyne gewiglige diensten
een. zilveren vergulden kop, ter waarde van negenduizend guldens, ten geschenke.
Eenige dagen later werd hem uit naam der Staten van Holland^ Zeeland en Friesland
in tegenwoordigheid van den Raad van State eene uitvoerige Remonstrantie overhandigd,
bevattende hunne bezwaren over hetgeen gedurende zijne Landvoogdij was voorgevallen.
In de inleiding zich beklagende, dat hunne vorige verloogen, niettegenstaande zijnen
goeden wil, »door sinistre middelen en praktyken van eenige geesten, soekende niet
des gemeenen lands rust of welvaren, maar zich formaliserende tegen de Staten, en
pogende bij contraminen te renverseren de resolutie van zijne Excellentie en den Raad
van State, om den gemeenen vyand door invoering van confusie in den slaat dezer landen
te dienen, of ten minste hunne ambitie en avaritie te vorderen," zonder vrucht geble-
ven waren, onderwierpen zy vooral de volgende punten aan zijne overweging: de
Engelsche hulptroepen voltallig te houden eii te betalen, ten overstaan van eenen
gemagtigde der Algemeene Stalen; geen uilheemsch krijgsvolk aan te nemen zonder
hunne vergunning, en het leger op zulk eenen voet te brengen, dat het uit de inge-
willigde lasten betaald kon worden; geen Gouverneurs van Provinciën of* grenssteden
aan te stellen zonder voorafgaande benoeming van twee of drie personen door de Sta-
ten; de verschuldigde soldij aan de garnizoenen der grenssteden te voldoen, waarvooreen
(1) Resol v. Holland y 1586, bi 426.
(2) Bon, D. II. bl. 758. uooft, bl. 1081.
-ocr page 229-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
vierde der opbrengslen in Holland, en de helft in Zeeland, Toldoende was; geen om-
slagen te doen over de dorpen, tot levering van wagens en pioniers, zonder bewilliging
der Staten; niemand buiten zyn gewest in regten te betrekken; het verzwakte gezag
van UtrechVs Magistraat te herstellen; het Stadhouderschap' van Utrecht, volgens de
vereeniging vanZeeland en Utrecht^ onder K.eizer karel V tot stand gekomen,
door Prins MAURiTs te laten bekleeden; vryen handel toe te slaan op geallieerde en neutrale
landen; de opbrengst der in- en uitgaande regten naar oud gebruik te doen strekken tot
uitrusting en onderhoud der oorlogschepen, en het bestier daarvan aan Prins maurits
en de Raden der Admiraliteit over te laten; geen nieuwigheden in te voeren in de
geldmiddelen, zonder bewilliging der Staten; en hun de administratie der geestelijke
en verbeurdverklaarde goederen, die zij aan zich gehouden hadden, niet te ontnemen,
ten gevalle van eenige lieden, die sléchts bedoelden zich zelve rijk te maken; ten slotte,
geen gehoor te geven aan personen, die in Brahand, Vlaanderen of andere thans afge-
scheidene Provinciën regeringsposten bekleed hadden, en met den toestand van Z^o^/a/ic?,
Zeeland en Friesland niet bekend waren; maar in alle zaken te rade te gaan met de
Staten dier gewesten, die bereid waren den Landvoogd in alles te dienen en te onder-
steunen, gelijk zy te voren met goeden uitslag den Prins van orakje steeds ter zyde
hadden gestaan, wEn om de waarheid vrijmoedig uit te spreken," — dus eindigde dit
Vertoog — » zoo verklaren de Remonstranten, dat zij om vele gewigtige redenen niet
anders kunnen oordeelen, of vele van degenen, die uit Brahand en Vlaanderen geko-
men zijn, trachten om bij Uwe Excellentie in crediet te komen en over de Provinciën
van Holland, Zeeland en Friesland en hare ingezetenen naar willekeur te gebieden, en
zouden niets liever zien, dan dat die gewesten in gelijken staat werden gebragt als Vlaan-
deren en Brahand, zonder nogtans de vromen onder hen te begrijpen (1)."
1584-
1587
Met voeg kon leicester dit ernstige maar toch bescheidene vertoog, hetwelk met
prijselijke voorzigligheid hem zeiven zooveel mogelyk spaarde, niet onbeantwoord laten.
Hij verzocht dat men gemagtigden zou benoemen om met hem de onderscheidene punten
te bespreken. Hiertoe werden benoemd de Advokaat van oldenbarnevelt , van silla,
Pensionaris van Amsterdam, en reinier cromiiout, van wege Holland; gaspar van
vosbergen, van wege Zeeland; en vitus van gamminga, van wege Friesland. Het was
echter vooral de eerste, die het woord voerde, en hem uitvoerig over de verderfelijke
raadslagen der Reingoudisten en de Utrechtsche woelingen onderhield. Leigester wilde
daarvan echter niets hooren, en verklaarde dat hy het zynen pligt achtte om lieden
voort te helpen, die ter zake van hun geloof van hunne goederen beroofd en uit hun
vaderland verdreven waren. Met ernst drong men op de teregtstelling van reingoud en
ïi i
(1) llesol V, Holland; 1586, hl 428—435.
-ocr page 230-DES VADERLANDS. 209
parkt aan, Leicester achtte het billijk, dat men den eersten althans onder borglogt 1584—
1 κοπ
ontsloeg, en hem vergunde zich als vrij man te verdedigen; doch de gemagtigden ant-
woordden dat dit van de beslissing der regters afhing, en hier te lande voor gevange-
nen slechts twee wegen openstonden, die van genade en die van regt, en dat men
naar hun bescheiden oordeel niet boven regt behoorde te begunstigen »zulke infame
personen, die zoo vilainig, onbehoorlijk en injurieus de Staten builen hunne schuld
hadden getraduceerd (zwart gemaakt) en geïnjurieerd." De Landvoogd, met deze zaak
verlegen, bragt hiertegen niet verder in, dan het verzoek dat men RErwGOun ten zijnen
gevalle heuschelijk behandelen zou, doch stemde in zijne teregtsfelling toe. Wat sonoy
betreft, beriep hij zich op den lastbrief, in het jaar Vijftienhonderd twee en zeventig
door den Prins vaw oranje aan dezen gegeven; doch toen men hem onder het oog
bragt, dat de daarby verleende magt, in dien lijd noodzakelijk, laler door de Staten lot
de militaire zaken beperkt was, verklaarde hij er genoegen mede te nemen, dat de
lastbrief veranderd zou worden, inzooverre de reglen van Prins maurits of de privile-
giën des lands er door verkort waren. Hij was echter niet gezind een diergelijk ant-
woord te geven omtrent de overige door hem benoemde Gouverneurs, doch de gemag-
tigden verklaarden dat zij hun alleen gezag over het volk van oorlog toekenden. De
plakkaten op den handel en de zeevaart werilen door leigester verdedigd, als op raad
van velen en met volkomene goedkeuring van den Raad van Slate genomen. Men deed
hem echter opmerken, dat de lastgevers der Staten van Holland en Zeeland, namelijk de
Edelen en de Stedelijke Vroedschappen, gezamenlijk een getal van zes of zevenhonderd
der achtbaarsie en kundigste burgers uitmakende, die plakkaten steeds ten hoogste ver-
derfelijk voor 'slands welvaart hadden geacht, terwijl zijne raadgevers en ook de leden
van den Raad van State, voor zooverre die uit andere Provinciën waren, zich
natuurlijk minder om de belangen der zeevaart bekommerden. Zoo de Landvoogd
twijfelde aan de werkelijkheid hunner bezwaren, verzochten de gemagtigden dat hij een
onderzoek zou doen instellen naar de schade, die de handeldrijvende Gewesten in hunne
nering en scheepvaart geleden hadden, waaruit blyken zou dat het verlies dit jaar meer
bedroeg dan in de twaalf vorige. Leigester verklaarde hierop wel te weten, dat de
zeevaart het voornaamste middel van bestaan der Vereenigde Gewesten uitmaakte, en-
droeg den Raad van State op om zorg te dragen, dat de koophandel niet benadeeld
werd. Overigens ontkende hij sommige der aangevoerde feiten, zocht andere uit zijn
gezag als Landvoogd te verklaren en beloofde spoedig op alle punten goed bescheid
te geven. Ook drong hij in deze bijeenkomst op de eenparige aanneming der Kerkorde
door de Vereenigde Gewesten aan, en verzocht dat de Stalen zouden overleggen, wien
zij gedurende zijne afwezigheid het opperbevel over het leger zouden willen toevertrou-
wen, waartoe hij pelham, norris of stawley het meest geschikt achtte; dat zij een
eindbesluit zouden nemen, omtrent een gezantschap naar Engeland, waarover reeds
1584— sprake was geweest; en dat zij voor eenige jaren achtereenvolgens ruimere geldmiddelen
^^^^ zouden bewilligen, ten einde de Koningin te eerder tot krachtiger bijstand te be-
wegen (l).
Te midden dezer pogingen tot herstelling van orde en eensgezindheid gaf de komst
van den door de Staten van Holland gehaten prouningk als afgevaardigde der Staten
van Utrecht in de Algemeene Staten nieuwe ergernis. De uitzetting van vele aanzien-
Igke en invloedrijke lieden was te Utrecht het voorspel geweest eener volkomene ver-
andering in de regering, waarin de Leicestersche partij niemand dulden kon, die haré
bedoelingen niet ondersteunde. De Vroedschap, die in het gevoel harer onmagt veel
willekeurige en onwettige daden, door de opgeruide Burgerhoplieden of anderen gepleegd,
geduldig had verdragen, had echter gemeend zich met kracht tegen de schennis der
privilegiën te moeten verzetten, toen leigester eenen vreemdeling, charles va.n trillo ,
tot Hoofdschout benoemde, en het Drostambt van de Vaart, sedert overoude tyden door
de Vroedschap begeven, aan een zgner gunstelingen opdroeg. Deze tegenstand moest
gebroken worden. Toen de gewone regeringsverandering op den eersten van Wynmaand
zou plaats grijpen, was de Stadhouder, de Graaf van nieüwénaar, tot aanwerving van
Duitsche troepen in Brunswijk, In zgne afwezigheid kregen de Graaf van kuilenburg
en Lord north last, om den Raad te xernieuwen. Nu werden, ook ten gevalle van
den Kerkeraad, verscheidene personen, die tot de Jacobsgezinden behoorden en zich
nog niet naar leicester's Kerkorde gevoegd hadden, onder voorwendsel, dat zij een
ongeregeld leven leidden, uit de Vroedschap gezet. Alleen Engelschgezinden kregen
of behielden zitting. De Hoofdschout van trillo verkreeg hét burgerregt, en werd,
even als de nieuwe Drost van Vreeswijk, in zijn ambt bevestigd. Prouningk werd,
naast Jonkheer pieter ruysgh, tweede Burgemeester. Op den achtsten van Wijnmaand
besloten nu de Staten van Utrecht de Souvereiniteit andermaal aan elizabeth op te
dragen; en prouningk werd door hen naar de Algemeene Stalen afgevaardigd, om Hol-
land en Zeeland tot het nemen van een diergelijk besluit te overreden (2). Doch de
Algemeene Staten weigerden hem in zijne kwaliteit te erkennen, tot reden gevèndé
dat de privilegiën van Utrecht de Brabanders buiten de regering sloten, en dat zijne
benoeming als Burgemeester derhalve onwettig was. Ten hoogstë over deze afwijzing ge-
griefd , verzekerde prouningk » dat de Vereenigde Gewesten dezen dag zouden beklagen en
beschreijen", en liet protest aanteekenen, dat hij onschuldig was aan allé nadeelen, die
uit het gebeurde zouden kunnen voortvloeijen, wanneer leigester deze zaak zoo hoog
II i'
(1) bor, D. li. bl. 763—767. kluit, Hist. d. Holl. Staatsr. D. 11. bl. 174—202.
(2) bor, D. 11. bl. 737, 772. ottenbogaert, Kerkelijke Historie, bï. 235. van asch van wuck,
Leicester in Utrecht, bl. 24—26. Mr. w. ackersduck, Bijdrage enz. (Tijdschrift v. Utrecht,
1836) bl. 215.
226
DES VADERLANDS. 267
mögt opnemen, dat zijn yver voor 'slaads belangen er door verflaauwde. Te vergeefs 1584—
beproefde de' Landvoogd, die zich niet minder gekrenkt gevoelde, in het besluit der
Algeraeene Stalen verandering te brengen. De beide overige Utrechlsche afgevaardig-
den, verre van prouningk te ondersteunen, deelden zelve bijzonderheden mede, waaruit
zyne geringschatting van 'slands vrijheden, wanneer zij met de bedoelingen der Leices-
tersche partij in strijd waren, overtuigend scheen te blijken. Zelfs de Engelsche gezant
wiLKES keurde het af, dat hij een Raadsbesluit had uitgelokt, waarbij aan zijne mede^
afgevaardigden verboden werd zonder zijne tegenwoordigheid in de Algemeene Staten
werkzaam te zijn. Prouhinck zag zich genoodzaakt onverrigter zake Ie vertrekken,
met den last om een ander in zijne plaats te laten benoemen; 't geen ook leicester
zoozeer verdroot, dat hij in eenen brief aan de Staten van Utrecht^ waarin hij hen
bedankte voor »het trouwe en loyale devoir," dat zy altijd aan hem en aan de zynen
beloond hadden, zyn voornemen verklaarde om prouhinck desniettemin in zyn gezag
als Burgemeester te handhaven (1).
Van de vergunning, om reingoud in regten te betrekken, hadden de Algeraeene
Staten inmiddels gebruik gemaakt, om by het Provinciaal Gereglshof van Holland eene
akle van beschuldiging tegen hem in te dienen (2). Vernemende, dat hem door den
Engelschen Provoost bijna volkomene vrgheid vrerd gelaten, en voor zijne onlkoming
bevreesd, gelastten de Staten van Holland hunnen Procureur-Generaal hem in verzekerde
bewaring te nemen. Doch de Provoost verzeltede zich met geweld tegen de uitvoering
van dat bevel; en leicester, wien de Staten hun beklag deden, was niet te bewegen
om den gevangene in hunne handen te stellen, doch verzekerde dat hy hem niet aan
de justitie onttrekken zou. Desniettemin nam reingoud bij zyn vertrek uit ^sHage
de wijk naar den Briel, kreeg door tusschenkomst van den Utrechlschen Hoofdschout
van trillo een gedeelte zyner papieren terug, en begaf zich eerlang naar Vlissingetij
alwaar hij onder bescherming van den Engelschen Bevelhebber bleef wonen, totdat
leicester afstand deed van de Landvoogdy. Zich toen in de Vereenigde Gewesten
niet meer veihg achtende, vertrok hij naar Brussel^ alwaar hij als ijverig Katholiek
overleed. Paret, wiens proces insgelyks aan het Provinciale Hof was opgedragen (3),
werd in Zomermaand des jaars Vijftienhonderd zeven en tachtig ontslagen, onder belofte
van op de eerste aanmaning in regten te verschynen, en eerst twee jaren later veroor-
deeld om openlijk te verklaren dat hy berouw had over de lasterlijke woorden, die hg
ten nadeele der Staten had gesproken (4).
(2) Die akte tornt υοογ bij kluit, Hist. d. Holl Staatsr. D. 11. Bijlagen, bl. 525—535.
(3) Resol. υ. Holland 1586, bl. 508.
(4) BOft, Ώ. 11. bl. 777. Resol. v. Holland 1587, bl. 802. 1589, bl. 577.
29*
-ocr page 233-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584_ Voor leicester's vertrek hadden er nog verscheidene onderhandeHngen tusschen hem
^^^^ en de Stalen plaats. Beducht voor de gevolgen van zyne afwezigheid bij de klimmende
tweespalt dn de Vereenigde Gewesten, baden de laatsten hem demoedig zyne reize nog
eenigen tyd uil Ie stellen, en gaven hun leedwezen te kennen, dal hy ontevreden
scheen over hun gedrag, daar vele Predikanten, die gemeenzaam met hem verkeerden,
zich niet ontzagen hen deswege bij de gemeente aan te klagen en in minachting Ie
brengen, waaruit niet anders dan hoogst verderfelijke onlusten konden voortvloeijen.
Ook verzochten zij hem vóór zyn vertrek het overtollige uitheemsche krijgsvolk af Ie
danken, en zoodanige orde op de regering te stellen als het belang des lands scheen
te vorderen. In zyn antwoord ontkende leigester niet dal de laatste Remonstrantie
hem in meer dan één opzigt onaangenaam was geweest, bepaaldelijk dat men hem het
kwynen van handel en scheepvaart geweten, en zich over den invloed zijner vertrouw-
den REiNGOUD en DE BURGHGRAVE beklaagd had. Hij beloofde te zorgen, dat de nadee-
lige geruchten, die omtrent de oorzaak van zyn vertrek verspreid waren, zouden wor-
den tegeugesproken, en bepaalde, overeenkomstig den wensch der Algemeene Staten, dat
de regering in zijne afwezigheid berusten zou by den Raad van State, met volkomene
magl om te beraadslagen, te besluiten en te bevelen in alle. zaken van oorlog en bur-
gerlijk bestuur, alsof hij zelf tegenwoordig was. Alle stukken zouden door Prins maurits
en een der Engelsche Raadsleden in zijnen naam onderteekend worden. Het beleid van
den krijg Ie water en de daartoe verleende geldmiddelen zouden blijven ter beschikking
van MAURITS als Admiraal en van de Raden der Admiraliteit. Het opperbevel over de En-
gelsche hulptroepen werd aan joun jsorris toevertrouwd. Doch terwyl leigester hierin de
Algemeene Staten genoegen gaf, deelde hy tevens mede, dat hem namens Gelderland,
Utrecht, Overijssel en Friesland was opgedragen de Souvereiuiteit aan euzabeth aan
Ie bieden, en verzocht te weten, waarom de Algemeene Staten en vooral de Stutea
van Holland en Zeeland niet hetzelfde gedaan hadden. Ten opzigle van dit punt gaven
de Algemeene Staten hunne verwoiideriag te kennen, dat onderscheidene gévvesten afzon-
derlyk waren overgegaan tot eene handeling, waartoe alleen in hun midden kon beslo-
ten worden, weshalve zij zulk een aanbod, dal alleen van populaire factiën kon uitgegaan
zijn, niet voor wettig konden houden, daar hel streed met de Unie, die de onderscheidene
Provinciën met elkander gesloten hadden. Overigens bleven Holland en Zeeland nog
steeds van harte begeeren, gelijk zij de eersten waren geweest om het voor te stellen, dat
elizabeth de Souvereiuiteit onder redelijke conditiën zou aannemen. Op leigester's
vragen, welke geldmiddelen men voor het vervolg toe zou staan, en in hoeverre men geneigd
was met Spanje vrede te sluiten, verklaarde men de hoop te koesteren, van althans gedurende
drie jaren de reeds toegestane middelen te kunnen blijven opbrengen, doch in geen geval met
den vyand in eenige onderhandeling te willen treden; en men verzocht hem dringend zorg te
dragen dat aan geen verzoening met Spanje gedacht zou worden » overmits hel gemeene volk,
DES VADERLANDS. 209
't welk met grote lasten van de oorloge seer is beswaerl, en kleyne discretie gebruykt, 1584—
1
daer door in eenige schadelyke opinie souden worden gepersuadeerU" Nog één punt
ging leigester bijzonder ter harte. Hij vreesde dat men in zijne afwezigheid aan ma.urits
meer magt zou opdragen, dan met zgne plannen strookte, en verzocht derhalve dat de
Staten dezen met hem naar Engeland zouden laten vertrekken, aan het hoofd van hel
Gezantschap, hetwelk eerlang derwaarts zou gaan. Reeds vroeger had hij getracht
MA.URITS tot de reis over te halen, door in het breede uit te wyden over de eerbewyzen
en genoegens, die dezen in Engeland te beurt zouden vallen; doch de jeugdige Prins
had toen, met eene voor zync jaren zeldzame voorzigtigheid, het verleidelijke aanbod
van de hand gewezen. Hij liet zich door zyne Hollandsche Raadslieden, aan welke, bij
zich verphgt achtte en zijne toekomst toevertrouwde, gaarne leiden; en verschool
zich ook nu achter eene Resolutie der Stalen, door oldewbarisevelt uitgelokt, waarbij
leicester's verzoek werd afgeslagen, uit hoofde van het gevaar, om in deze bezwaar-
lijke tijden het Land zonder Hoofd te laten (1).
Op den zes en Iwintigslen van Slaglmaand vertrok leigester nu uit ^s Gravenhagc, 26 v.
en begaf zich over Delft, Rotterdam en Dordrecht naar Vlissingen, waar hy nog eenige ^j'ggg^'
dagen op goeden wind moest wachten. Voor zyn vertrek had hy, om de Algemeene
Staten genoegen te geven, aan de onderscheidene SUidhouders geschreven, dal de
geruchten van zyn misnoegen over het gedrag der Staten ten eenenrnale valsch waren,
dat hg integendeel zeer over hen tevreden was, en verzocht dat deze verklaring aan alle
steden zou gezonden worden. In plaats van reingoud was joris de bie , een man van
uitstekende eerlijkheid en bekwaamheid, door hem tot Thesaurier-Generaal benoemd. Bij
het afscheid had hg de Staten bedankt voor de eer en vriendschap, die zij hem bewezen
hadden, en oldenbarkevelt had hem uit hunnen naam verzekerd, dat zij zich wegens zijne
gewiglige diensten ten duurste aan hem verpligt achtteo , en naast God alleen op den bjjsland
der Koningin van Engeland bouwden. weshalve zij hem ook baden zoo spoedig mogelijk terug
te keeren. Doch leicester's schijnbare welwillendheid bleek weldra geveinsd te zijn geweest.
Van zijn vertoef te Vlissingen maakte hij gebruik om de bezetting van ter Veerc van
Prins haurits afkeerig te maken, en aan zijne vertrouwden verscheidene brieven te schrij-
ven, die slechts geschikt waren om de verdeeldheid Ie vermeerderen. Ook gaf hij aan
zijne Secretarissen hotmak en jujsius den last om in zijne afwezigheid sonox" en de
andere door hem aangestelde Gouverneurs in hunne gezindheid jegens hem te versterken,
met welk doel hg reeds vroeger zoowel hen als hel krggsvolk in den waan had zoeken te bren-
gen , dat zg in den eed der Koningin stonden, en derhalve alleen aan hem als haren
(1) bor, D. IL bl. 777—785. van reyd, bl. 91. van der eemp, bl. 217. .Waarachtige Histo-
rie V. Oldenbarnevelt, bl. 153.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584_ Landvoogd, en niet aan de Staten of de Stadhouders, gehoorzaamheid schuldig waren (1).
Zijne ware gezindheid bleek bovendien uit een gouden gedenkpenning, dien hij destijds
liet slaan om aan zijne vrienden uit te deelen. Aan de eene zijde stond zijne beeldtenis,
aan de andere eenige schapen en een Engelsche hond, die naar hen omzag, met het
opschrift: non gregem sed ingraios invilus desero (niet de kudde maar de ondankbaren
verlaat ik tegen mijnen wil) (2).
Weinige dagen na zijn vertrek kwam zijne dubbelhartigheid nog sterker aan het licht.
Op denzelfden dag, waarop hy ten genoegen der Algemeene Stalen de regering gedu-
rende zijne afwezigheid in handen van den raad van State had gesteld, had hy eene
door den Heer van brakel opgestelde akte geteekend, waarbij de magt van dat Gollegie
aanmerkeiyk beperkt werd. Volgens dat bevelschrift mögt de Raad geen verandering
brengen in de door hem aangestelde Gouverneurs, noch in de bewaring der schansen
en kasteelen, noch in de Hoofd-Officieren, ten ware met zyne voorkennis en op zijnen
last. Geen gevangene mögt ontslagen, noch uitgezette teruggeroepen worden, dan
volgens den gewonen weg van regten. Op het stuk der kerkelyke en geestelyke goe-
deren mögt niets bepaald worden, zonder zyne toestemming. De Raad moest zorgen
dat op den uitvoer van mondbehoeften eene zware belasting gelegd, en de in- en uit-
gaande regten door de Algemeene Staten verhoogd werden. Voorts was bij deze akte
eene lijst gevoegd, volgens welke leigester de vyfduizend man Engelsche hulptroepen,
die de Koningin betaalde, en de vyfduizend Engelschen en Ieren, die in de soldy der
-Stalen stonden, in de voornaamste vestingen en versterkte plaatsen verdeeld wilde heb-
ben. Hoewel door zijne magt als Landvoogd volkomen bevoegd tot het uitvaardigen van
deze geheime kabinets-akte, welke eerst na zyn vertrek in den Raad van State ver-
toond werd, gaf leigester daardoor toch een blgk van wantrouwen en heerschzucht,
helwelk de gunstige verwachtingen vernietigde, die zgne vorige betuigingen en schik-
kingen welligt bij de Staten hadden opgewekt (5). Ook bleek weldra hoezeer deze
baatzuchtige verlamming van de magt van den Raad van State met 's lands ware be-
langen in strijd was. !
Te midden der gebeurtenissen van het jaar Vijftienhonderd zes en tachtig, hetwelk
nu ten einde spoedde, had zich intusschen de Engelschgezinde partij aanmerkelijk ont-
(1) noß, D. II. bl. 785, 788. van reyd, bi. 91, 92. winsemius, BI. 778. hooft, bl. 1112.
(2) van weteben, bl. 253 d.
(3) bok, D. II. bl. 786. van meteren, bl. 253 c. kluit, Hist. d. Holl. Sf.aatsi\ D. IL
bl. 222—224. — Dr. clerk, een der Engelsclie leden van den Raad van State, sclueef den 1»'="
November aan leigester, die destijds te Utrecht was: »ik heb een middel gevonden, oin hei-
melijk eenige stukken uit de Registers van de Ilesolutiën der Staten te ligten," Cmrespondence,
p. 443.
DES VADERLANDS. 209
wikkeld en uitgebreid. Het is nood ig, hare voornaamste bestanddeelen en drgfveeren 1584—
thans wat nader te leeren kennen,
^Tot die partij behoorden in de eerste plaats allen, die de toekomst donker inzagen en
aan de mogelijkheid twijfelden, om zonder de meest krachtige buitenlandsche hulp den
vijand van den vaderlandschen grond te vreren. Sedert Prins willem's dood was stad
op stad verloren gegaan. Tegen parma's zegevierende wapenen scheen de geringe Staatsche
legermagt niet opgewassen. Een nieuwe veldtogt zou den Spaanschen Veldheer welligt
in het hart des lands brengen, en de duur gekochte vrucht van zooveel inspanning en
opoffering voor altijd vernietigen. Slechts één middel vvas er, om dal dreigende gevaar
te ontgaan. Alleen de Koningin van Engeland kon de Nederlanden redden van het
verderf, en reeds was het gebleken, dat het haar evenmin aan de middelen als aan
den goeden wil ontbrak. Geld en troepen had zij overgezonden, en haren gunsteling,
den Graaf van leigbster, niet gespaard, om in de dringende behoefte aan een Hoofd
van den Staat te voorzien. Doch hoe zou men hare genegenheid behouden, wanneer
de Landvoogd in de uitoefening van zijn gezag, dat hem uit vrije keuze opgedragen,
ja bgkans opgedrongen was, telkens gedwarsboomd werd? Hoe zou men haar ooit kun-
nen bewegen de Souvereiniteit of de voortdurende bescherming dezer landen op zich te
nemen, zoo men reeds bij voorbaat van haar de bekrachtiging vorderde van al de vrijheden
en privilegiën der onderscheidene Gewesten, en daardoor een wantrouwen toonde, te
meer beleedigend naarmate er minder grond voor was. Immers kon men verwachten,
dat zij, die in haar eigen Land geen onbeperkte magt eischte, de regten der Neder-
landers wel zou eerbiedigen. Doch, hoe dit ook zijn mögt, niet alleen de privilegiën,
maar het welzijn des lands en de duur gekochte vrijheid des gewetens stonden thans
op het spel. Zonder onverwijlden en krachtigen 'bijstand zou weldra de Spaansche
dwingelandij andermaal haar looden schepter zwaaijen over de Vereenigde Gewesten; en
het scheen derhalve onverantwoordelijke hardnekkigheid, alleen uit onverzadelijke eer-
zucht te verklaren, zoo de regering weigerde een deel van haar gezag en hare regten
aan elizabeth af te staan (1).
Zij, die zoo spraken, hadden het oog op de Staten, wier magt gedurende den vrijheids-
krijg voortdurend gestegen was. Aanvankelyk door den Landsheer bgeengeroepen, om
zgne heden in te willigen, hadden de Staten langzamerhand eenigen invloed op het
Staatsbestuur gekregen, door hunne toestemming aan het herstel hunner grieven of aan
bepaalde voorwaarden te verbinden. Bij den gewapenden opstand tegen prLiPS was echter
hun toestand geheel gewijzigd. Uit hun afhankelijfcen staat waren zg inderdaad lot
het hoogste gezag opgeklommen. Prins Willem had voortdurend niet alleen hunne
(1) van reyd, bi 101, 102. bübmän, Sylloge epistolarum, T. 1. 39, 45.
-ocr page 237-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— geldelijke ondersteuning maar ook hun zedelijken invloed als vertegenwoordigers des
^^^^ volks noodig gehad; en hoewel de Staten van Holland en Zeeland hem niet alleen de
Hooge Overheid hadden opgedragen, maar ook op het punt waren geweest, hem tot
Graaf te huldigen, bewezen de voorwaarden, waaronder hij de laatste waardigheid aan-
vaarden zou, op de meest overtuigende wijze, hoezeer de magt der Staten in weinige
jaren geklommen was (l). Dat nieuwe standpunt vleide de ijdelheid en de eerzucht
der Kooplieden en Regtsgeleerden, die als Burgemeesters, Pensionarissen of Leden der
stedelijke Vroedschappen in de Staten Averden afgevaardigd. Het streelde ook die Vroed-
schappen zelve, die daardoor een belangrijken invloed op de regering van hun land-
schap, en middelijk zelfs op het bestuur der Vereenigde Gewesten verkregen. Reeds
bij het leven van Prins willem had de zucht, om dien invloed te behouden, aan zijne
verheffing menigen hinderpaal in den weg gelegd; en bij zijnen dood waren er niet wei-
nigen, die zich heimelijk verheugden dat het gevaar, om weder een erfelyk Opperheer
boven zich te zien, geweken was. De nood des Vaderlands had echter over alle zelf-
zuchlige bedoelingen gezegevierd, en de Souvereiniteit ootmoedig aan Frankrijk en
Engeland doen aanbieden; doch in de daarbij bedongene voorwaarden waren het gezag
en de invloed der Staten niet vergeten; te minder, daar beide den eenigen voldoenden
waarborg bevatteden tegen vorstelijke willekeur. Met de opkomst der Staten was echter het
aanzien en de magt van andere Regcrings-ligchamen gedaald, die vroeger den Lands-
heer ter zijde gestaan en een belangrijk deel van het bestuur uitgeoefend hadden. De
Provinciale Geregtshoven waren eertijds niet alleen met het beleid der Justitie belast
maar oefenden ook, als raadgevende Collegiën, een gewigtigen invloed op de burgerlijke
regering uit, die niet zelden, bij afwezigheid van den Landsheer of van zijnen Stad-
houder, bij hen berustte. Zij ston'den in die betrekking boven de Staten, die door
hunne tusschenkomst werden bijeengeroepen, en oorspronkelijk in hunne Raadkamers
vergaderden. Natuurlijk waren reeds spoedig tusschen beide regcrings-ligchamen botsin-
gen ontstaan, en hel was niet lang twijfelachtig geweest naar welke zijde de schaal zou
overslaan. Al hun gezag aan den Landsheer ontleenende, waren de Hoven langzamer-
hand op den achtergrond geraakt, gedurende het veeljarige tijdperk, waarin men tegen
den Souverein in opstand was, en zich nog aan geen nieuw gezag onderworpen had.
Dc instelling der Gedeputeerde of Gecommitteerde Raden, die in Holland, Zeeland^
Ulrechl en Friesland de regering uitoefenden , wanneer de Staten niet vergaderd waren, gaf
> aan de staatkundige magt der Hoven den grootsten slag, door hun werkkring, met uitzonde-
ring van eenige gevallen, uitsluitend tot de Justitie te beperken. Als tot bewijs en bekrachti-
ging van hun voorrang verzochten de Staten in Bloeimaand des jaars Vijftienhonderd zes en
(1) Hiervoor, bl. 90. Vgl. sieijer, Esprit etc. des inst, jud, T. lY Chap. V, VI, IX, X.
-ocr page 238-DES VADERLANDS. 209
tachtig aan leigester en den Raad van State, om de plakkaten voortaan aan den Stadhouder 1584—
en de Staten of hunne Gedeputeerden, en niet meer aan de Provinciale Raden te zen-
den, gelijk voorheen gebruikelijk was (1). In Holland ^ waar het Hof in Vijftienhon-
derd twee en zeventig, na het vertrek der Spaanschgezinde Raadsheeren, door den
Prins van oranje uitsluitend uit Staatsgezinden was zamengesteld, schijnt deze magts-
vermindering geen ernstigen tegenstand gewekt te hebben. Ook was aldaar de President van
der mijle de boezemvriend van oldenbarnevelt , en een der eersten, die met hem inza-
gen, hoe weinig leigester's bestuur met de ware belangen des vaderlands strookte (2).
Maar in Friesland gaf de naijver tusschen het Hof en de Gedeputeerde Staten niet
weinig voedsel aan de Engelschgezinde party. De President Hessel aisma, een bekwaam
en welgezind maar eerzuchtig man, die het vroegere aanzien en gezag van het Hof
terugwenschte en tevens te goeder trouw geloofde, dat het vaderland zonder leigester
en ELIZABETH verloren was, stond daar aan het hoofd dergenen, die beider magt ook ten
koste van 'slands privilegiën wenschten uit te breiden (3). Op een anderen, en voorzeker
gewigtiger grond, waren vele weldenkende en helderziende mannen geenszins met de ver-
andering ingenomen, die, vooral in Holland, hel Staatsgezag meer en meer op de Staten,
en daardoor grootendeels op de lastgevers van de afgevaardigden ter Statenvergadering, de
stedelijke Vroedschappen namelijk, overbragt. Het gevoel van zelfstandigheid en de
zucht naar onafhankelijkheid, sedert de opkomst der gemeenten in de Middeleeuwen als
bij overlevering voortgeplant en door de afzonderlijke keuren en privilegiën van elke
plaats en elk gewest bevestigd, hadden in den vryheidskrijg nieuw leven gekregen. Dat
filips, op het voetspoor zyner voorgangers, door verwaarloozing en vernietiging dier
voorregten eene hoogst wenschelijke eenhéid en klem in het bestuur had willen bren-
gen, was eene der oorzaken van den opstand geweest; en te midden van de worsteling
met Spanje's legerbenden, waarin elke stad als op zich zelve stond, en aan het alge-
meen bewind de raagt ontbrak om zijne bevelen te doen eerbiedigen, waren het zelf-
gevoel en de eerzucht der Vroedschappen nog aanmerkelijk geklommen, en hadden zy
geen middel verzuimd om hare magt uit te breiden. Reeds vroeger, onder filips den goeden^
was het aandeel der poorters in de keuze van de leden der Vroedschap verzwakt of vernietigd.
Zij behielden in den regel levenslang hunne waardigheid, vulden zelve hun getal aan,
en maakten de benoemingen op, waaruit de Landsheer of zijn Stadhouder telken jare de
Wet versteldey of met andere woorden de Burgemeesters en Schepenen verkoos; voor
(1) kluit, liist. d. Holl. Staatsr. D. II. bl. 33. D. 1Π. bl. 49, 50. D. IV. bl. 526. van der
KEMP, Maurits van Nassau, D, I, bi. 25, 216.
(2) Waarachtige Historie, bl. 151, 169. Naleesingen op wagenaar, D, 1. bl. 308.
(3) van reyd, bl. 102. vvinsemius, bl. 781.
-ocr page 239-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— zooverre zij ten minste het regt niet reeds bekomen hadden, om zelve, zonder zijne
1587
medewerking, die keuze te doen. Gedurende den opstand tegen Spanje waren de Vroed-
schappen echter nog dikwerf verpligt geweest, zich van de ondersteuning der burgerij
te verzekeren, door den raad harer hoofden en aanzienlijkste leden in gewigtige omstan-
digheden in te roepen; en Prins willem had dat gemeen overleg steeds ten hoogste aan-
bevolen , als onmisbaar voor eensgezindheid en krachtige zameowerking. Doch naauwelijks
was het krijgsrumoer van Holland's grond geveeken, of de Vroedschappen achtten het
overbodig in dit opzigt ook zelfs den schyn van inschikkelykheid te bewaren, en wisten
van de Staten van hun gewest in Lentemaand des jaars Vijftienhonderd één en tachtig
een besluit te doen uitgaan, waarby bepaald werd dat geen steden de zaken des lands in
beraadslaging zouden mogen leggen met de Gilde-hoofden, de Burgerhoplieden of eenige
andere aanzienhjke leden der burgerij. Vier jaren later, kort na Prins willem's dood,
werd een nog gewigtiger besluit genomen. Terwyl de afgevaardigden ter Statenverga-
dering te voren bij eede verpligt waren in alle zaken hun advies te geven naar eigen
oordeel en geweten, zonder zich door het belang van byzondere plaatsen of personen
te laten leiden, werd nu vastgesteld dat zy aan lastbrieven zouden gebonden zijn.
Tevens werd het getal der onderwerpen, waarover bg meerderheid beslist kon worden,
aanmerkelijk verminderd (1). Niet alleen ging de magt der Staten van Holland daar-
door bijna geheel op de Vroedschappen over, maar deze verkregen ook een aanmerke-
lijken invloed op de Algemeene Stalen, waarin Holland eene veeltijds overwegende
stem had. Zoo vormde en bevestigde zich eene aristocratie, trolsch en nayverig op
hare voorregten, die zij met 'slands vrijheden gelijkstelde, en tevens niet zelden geneigd
het algemeene welzijn aan plaatselyke belangen of eigenbatige overwegingen op te
offeren. Omslagtig en langdurig waren de beraadslagingen der Staten, door de tgd-
roovende ruggespraak der afgevaardigden met hunne lasthebbers. Waar het belang des
lands spoed, geheimhouding, opofFering van het byzondere aan het algemeene, of onder-
werping en medewerking der minderheid vereischte, daar werd dikwerf te vergeefs naar
eene hoogere magt omgezien, die de tragen prikkelen en de onwiUigen dwingen kon (2).
Niet beter was het gesteld in de Algemeene Staten, waar de onderscheidene gewesten als
onafhankelijke bondgenooten te zamen vergaderden, en volgens de beginselen der Unie
van Ulrechl in de gewigtigste zaken geen overstemming mogelyk was. Reeds had de
Prins van oranje herhaaldelijk geklaagd, dat de gemagtigden, die aldaar verschenen, en
(1) EesoL V. Holland, ν. 19 Febr. en 5 Maart 1585.
(2) van sLiriGELA?!DT, Stüatk, GescJi. D. 1. bl. 107. kluit, llist. d. Holl. Slaalsr. D. 1. bl. 113.
D. II. bl. 37—42. D. IV. bl. 355. D. V. bl. 573. Mr. c. w. vueede, Geschied- en Lelterk.
Herinneringen, St. II. bl. 33 vv.
DES VADERLANDS. 267
steeds van lastbrieven voorzien waren, zich meer gedroegen als voorspraken en verzor- 1^4—
gers van hunne byzondere gewesten en steden, dan als raadslieden, wier pligt het was ^^^
het algemeene welzgn te behartigen. Zoo niet Holland, vooral na den dood van den
Vader des vaderlands, door zijn stoffelyk overwigt en de bekwaamheid zijner staatslie^
den meer en meer de leiding der vergadering in handen had gekregen, zouden de
Algemeene Staten veeleer eene oorzaak van ontbinding dan een waarborg voor het
behoud der Unie geworden zijn. Zelfs in hel buitenland waren deze gebreken in de
staatsregeling der Vereenigde Gewesten zoo bekend, dat aan leigester in zijne Instruc-
tie was opgedragen, wniet de Staten te overleggen, dat zij, lot vermijding van de ver-
warring, uit zoo velerlei regeringsvergaderingen voortvloeiende, een geringer aantal
wijze, bescheidene en welgezinde personen zouden kiezen, aan welke het uitvoerend
bewind kon worden toevertrouwd, en dat zij tevens, om langwijligheid en tijdverlies
bg de beraadslagingen te voorkomen, de afgevaardigden der onderscheidene Gewesten
zouden magiigen om, zonder ruggespraak met hunne lastgevers, in alle zaken advies
te geven en Ie besluiten (1)." Bg de ervaring der nadeelige gevolgen van deze inrig-
ting der regering, waarin de Staten en de Vroedschappen, ongezind een gedeelte van
hun magt en invloed af te staan, geen verandering gedoogden, voegde zich bij velen
een gevoel van onwil over de heerschzucht en den overmoed der stedelijke arislocraten.
Het is den mensch eigen, om liever door zijne meerderen dan door zyne gelijken gere-
geerd Ie worden (2). Zoo was, uit velerlei beweegredenen, eene partij ontslaan, die de
khmmende magt der Staten met onwil en argwaan gadesloeg, en tot bevordering van
een krachtig bestuur geneigd was meer aan leigester loe te geven en aan slixabeth
op te offeren, dan mei 'slands ware belangen strookte en door den nood gevorderd werd.
Eene derde party, veel magtiger en talrijker dan de beide vorigen, omdat zij hare
drijfveeren uit de godsdienst putte, en hare aanhangers niet slechts onder de mannen
van kunde en ervaring, maar onder alle volksklassen aanwierf, sloot zich by de Eogelsch-
gezinden aan. Gedurende de bange jaren van geloofsvervolging, en vooral onder alva's
schrikbewind, waren duizende Hervormden naar Engeland uitgeweken, en hadden
aldaar door elizaeeth's gunst eene veilige schuilplaats en de vrye uitoefening hunner
godsdienst verkregen. Later in de Nederlanden teruggekeerd, bleven zij met dankbaar-
heid de genotene weldaden herdenken, en Engeland als het bolwerk van het Protes-
(1) pieter paulus, Verklaring der Unie van Utrecht, D. UI. bl. 30, 64—69. liesol d. Slat.
Gen. 24 Nov. 1579j 13 Dec. 1580, 13 Mei, 20 Junij, 13 en 18 Dec. 1580; 10 Jan., 23 Mei
1581. VAK CAPELLE, Bijdrage tot de Gesch. bl. 58. Correspondence of Lciccster, p. 13.
(2) Correspondence of Leicesler, p. 424: »de steden en de burgerij zijn er niet van harte mede
tevreden door hunne bakkers, bierbrouwers en gehuurde Advokaten (η. Pensionariseen) geregeerd
te worden, terwijl te voren altijd eenig Vorstelijk personagie het land bestuurd heeft."
50*
-ocr page 241-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
eBBHHBHHBBii^BBeeÄBeBH
1584—tantisme beschouwen (1). Inzonderheid waren deze gevoelens levendig bij de Calvinis-
ten, die van dat Rijk de krachtigste ondersteuning hunner wenschen verwachtten. Hoe-
wel ELIZABETH den Episcopalen vorm in kerkbestuur en eeredienst verkoos, had
zg tevens de geloofsleer van galvijn tot godsdienst van staat verheven, en dwong hare
onderdanen die te omheizen, door middelen, die weinig van de Spaansche Inquisitie ver-
schilden (2). In de zestiende eeuw, waarin verdraagzaamheid voor strafwaardige laauwheid
gold, en elke godsdienstige meening uitsluitende heerschappy als haar regt beschouwde,
moest de wijze gematigdheid van den Prins van oranje en van de Stalen by de kerke-
Igke ijveraars hooge afkeuring vinden. Hoe zwol hun hart van bigde hoop, toen eliza-
beth's gunsteling, die tevens ook wat de kerkelijke vormen betrof hunne overtuiging
deelde, aan het hoofd van 'slands regering werd gesteld! Nu zouden de Roomschge-
zinden en andersdenkende Protestanten niet langer in de regering geduld worden, en
de leerstellingen, waarin de hoogste waarheid alléén berustte, den rang verkrijgen,
waarop zij aanspraak mogten maken. De Synode kwam bgeen en de kerkorde werd
vastgesteld: doch de Staten talmden met de bekrachtiging, en leigester's gezag bleek
onvoldoende om hen tot onderwerping te dwingen. Is het te verwonderen dat de Predi-
kanten het pligt achtten van den kansel hunne stem tegen die in hunne oogen zoo laakbare on-
verschilligheid te verhefTen? Het is waar, er stond geschreven dat men der Overheid onder-
danig moest zijn; maar er stond ook geschreven, dat men Gode meer gehoorzaamheid
schuldig Avas dan den menschen. Wat baatte de afschudding van het Spaansche juk,
wat baatten 'slands vrgheden en privilegiën, zoolang de ware godsdienst niet ten troone
was verheven? En het laatste scheen alleen door Engelsche tusschenkomst bereikt te
kunnen worden. Zoo men er slechts in slagen kon, om elizabeth tot de aanneming
der Souvereiniteit, al ware het ook met opoffering van eenige voorregten, te bewegen,
of ten minste aan leicester genoegzame magt te geven om zgne bevelen te
doer^ eerbiedigen, dan was er geen twijfel aan, of de ware Christelijke godsdienst zou
weldra in de Nederlanden zegevieren. De Hervormde gemeente, door deze redenerin-
gen tegen hare Overheid opgezet, de godsdienst in gevaar achtende, en onbekend met
den waren toestand der zaken, drong met onstuimigheid aan op vermeerdering van
leigester's invloed, waaraan zg het heil van vaderland en godsdienst verbonden
rekende (5).
Met alle kracht werden deze onderscheidene partijen ondersteund en opgezet door de
(1) λυ. niioes, De Engelsche Hervormde Kerk benevens haren invloed op onze Nederlandsche,
Delft, 1825, ü. II. bl. 76—85.
(2) HUME, im. of Engl. Vol. V. p. 202.
(3) brandt, Hist. der Reform, bl. 720 w. uytenbogaert, Kerk. Hist. hl 236, 242, 246.
-ocr page 242-DES VADERLANDS. 209
Vlaamsche en Brabandsche uitgewekenen, deels yverige Calvinisten, deels eerzuchtige 1584—
1587
lieden, die in leicester's raagt het middel zagen tot eigene verheffing. Vele Engelsche
Edellieden, als vreemdelingen door 'slands privilegiën buiten de hooge ambten geslo-
ten, haakten insgelijks naar eene verandering, die deze hinderpalen uit den weg zou
ruimen, en gverden voor de onvoorwaardelijke aanbieding der Souvereiniteit aan Eliza-
beth, wier hulpmiddelen en welgezindheid zy ten breedste uitmaten. Leigester zelf
verzuimde geenszins de gemoederen op te winden, door het gerucht te verspreiden,
dat de Koningin zich ten hoogste beleedigd gevoelde over de tegenwerking en misken-
ning, die hij ondervonden had, en zich welligt geheel zou terugtrekken, zoo men zich
niet zonder voorbehoud aan haar toevertrouwde (1). Er gingen afschriften van brieven
rond, scliynbaar uit het Engelsche Hof afkomstig, waarin den Staten te laste werd
gelegd, dat zy uit heerschzucht en eigenbaat het vorige aanbod der Souvereiniteit aan
ELIZABETH niet opregt gemeend, maar door tal van voorwaarden met opzet onaannemelijk ge-
maakt hadden, ten einde de hoogste magt zelve in handen te houden, Ook schreef leices-
ter aan zijne aanhangers te Utrecht, dat hij medelijden had met de arme en bedroefde
gemeente, en geenszins zou dulden dat, om de ondankbaarheid en boosheid van tien
of twaalf personen, het geheele land en de Kerke Gods te gronde gingen. Door deze
en diergelyke middelen won de Engelschgezinde party voortdurend in krachten. Overal
sloten de misnoegden, de eerzuchtigen en de fortuinzoekers zich bij haar aan, en ver-
wekten of vermeerderden eene inwendige tweespalt, die de kracht der regering ver-
lamde, en het vaderland als eene weerlooze prooi άάώ Engeland's baatzucht οΐSpanje''s
dwingelandy dreigde prys te geven (2).
Na leicester's vertrek namen de Stalen, die nog eenigen tijd vergaderd bleven, in
overleg met den Raad van State onderscheidene maatregelen in het belang van 'slands
verdediging en van de handhaving eener goede krijgsluchl. Aan MAARTEii^ciiEMC wer-
den de noodige gelden verstrekt, om in het Overkwartier, waarin de steden Rijnberk,
Gelder en Wagiendonk gelegen waren, een leger van vierduizend man te onderhouden.
Graaf willem lodewijk kreeg eene versterking van zes honderd ruiters en tien com-
pagniën voetvolk, om aan eenen inval der Spanjaarden in Friesland weerstand te kun-
nen bieden. De zuidelijke grensvestingen werden versterkt en van leeftogt voorzien.
Onderscheidene vendels en kornetten werden afgedankt, en het krijgsvolk op zulk eenen
voet gebragt, dat het uit de gewone opbrengsten geregeld soldij zou kunnen ontvangen.
De Duitsche Ritmeesters, die met den Graaf vaw Nieuwenaar eene overeenkomst om-
(1) VAN REYD, zegt hierbij uitdrukkelijk (bl. 101): »hoewel hy ten beste wiste, dat der Conin-
gin gemoedt gheheel anders was."
(2) Vgl. hiervoor, bl. 187.
-ocr page 243-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—Irent de werving van tweeduizend ruiters gesloten hadden, ofitvingen het hun toegezegde
I 587
geld, onder voorwaarde van hun volk nog eenigen tijd aan de hand te houden, en
zoodra het verlangd werd, in Staatsche dienst te stellen. Behalve deze militaire schik-
kingen , namen de Staten van Holland ook in het godsdienstige een besluit tot bevor-
dering der inwendige rusl. Zij achtten het geraden de kerkorde voorloopig aan te
nemen, onder beding dat niemand door hare bepahngen zou gebonden worden, dan
die zich uitdrukkelijk in het Hervormde kerkgenootschap had laten opnemen, en dat
de Overheid daardoor in geen harer regten verkort, maar de predikanten en alle ove-
rige kerkelijke personen even als gewone burgers aan haar gezag zouden onderworpen
zijn (1).
Terwyl prouningk te 'ä Gravenhage vergeefsche moeite deed, om in de Algemeene Staten
te worden toegelaten, waren te Utrecht nieuwe onlusten uitgebroken. Nadat REiPfGorD in
verzekerde bewaring was gesteld, stonden agyl\eus , rataller en de Deken maljaart de
cupERE, nevens proüningk, aldaar aan het hoofd van den Leicesterschen aanhang. De
POTTERE, die bij het uitvoeren hunner gemeenschappelijke raadslagen nimmer voor geweld
was teruggedeinsd, werd hun in "Wintermaand des jaars vijftienhonderd zes en tachtig door
den dood ontnomen; doch daarentegen hadden zij een krachtigen bondgenoot gekregen
in den predikant hermawus modet, vroeger stryker gebeeten, die reeds in Vijf-
tienhonderd vijf en veertig de Hervormde leer met groot levensgevaar gepredikt, en
zich bij de beeldstorming en de daarop gevolgde onlusten everzeer door geloofsyver
als door onverdraagzaamheid en heerschzucht onderscheiden had (2). De Burgerhop-
lieden, het geschil des jaars Vijftienhonderd twee en tachtig weder ophalende, be-
geerden dal de Gekorenen, die in plaats der Geestelijkheid het eerste Lid der Staten
(1) bor, D. 11. bl. 789, 790. uytenbogaert, Kerk. Ilist. bi. 237.
(2) In dc destijds uitj^cfjevene paskwillen komt voor, dat agylaeus incifeerde, pkouninck consu-
leerde en de pottere executeerde. Van mouet, in die geschriften wegens zijne heerschzucht
meestal Hisschop of Paus genoemd, wordt o. a, gezegd:
»Seer couragieus sijt ghy om landen en steden te regieren,
Daer andere sitten en suffen en in boecken studiereu.
Giiy handelt met heeren en stelt magistraten,
In 't leger, over zee; ghy draeft by de straten,
Niet t' UAver baeton; en die door u sijn gereformeert,
Die werden voorsien met oiïicien, ende andere verneert
Ter Stadt uyt, omdat sy u waerheyt Avederstaen."
Zie Tijdschrift voor de Gesch. υ. Utrecht, 1847, hl. 83; 1849, bl. 232—234. dor, D. ll.bl.735.
uytenbogaert, Kerk. IJist. bl. 235 , 252 , 266. brandt, Hist. d. Ref. Ό. I. bl. 149, 253, 304,
343, 349, 442, 449, 528.
DES VADERLANDS. 209
uilmaaklen (1), uit de regering gezet zouden worden. Onderscheidene oogmerken 1584—'
schijnen daarbij in het spel te zgn geweest. Het genot van ruime inkomsten uit de
goederen der Kapittelen en de verpligting van een tweejarig Terblgf aan eene Hooge-
school, om daarin te worden opgenomen, gaven aan de Gekorenen eene zelfstandigheid
en eenen invloed, die de Leicestersche partg begreep te moeien vernietigen. Ook lachte
het bezit der geestelgke Kapittelgoederen welligt den Hervormden toe. De Stedelijke
Raad, wien de overige steden van het Sticht toevielen, keurde de afschaffing van hel
eerste Staatslid goed, doch de Edelen verzetteden zich daartegen, en weigerden phoij-
macK's verslag van zyn wedervaren in de Algemeene Staten te hooren, zoo de Geko-
renen niet in de Slaten-vergadering werden toegelaten. Deze scheidde zich daarop in
twee deelen, waarvan het eene, uit de steden bestaande, de overige afgevaardigden uil
de Algemeene Staten terugriep, terwyl het andere, uit de Gekorenen en Edelen za-
mengesteld, hun beval te blijven en herstelling te vorderen van al hetgeen in den laal-
sten tijd te Ulrecht tegen 's lands voorregten geschied was. Beducht voor de gevolgen
dezer tweedragt, die de grondbeginselen der Unie van Z/irecÄi aantastte, lot welke de drie
Staten van dat gewest hadden medegewerkt, en die bovendien in den benarden toestand des
lands hoogst gevaarlyk was, lieten de Algemeene Staten niets onbeproefd om het verschil
bij te leggen. De Graaf van nieuwenaar ondersteunde deze pogingen. Aanvankelijk
Engelschgezind uit opregten ijver voor de Hervormde kerk, was hij reeds geruimen tyd
ontevreden over den toenemenden overmoed van leicester's aanhang, die zyn gezag
weinig telde; en zyn misnoegen werd niet weinig vermeerderd, toen hij bij zijne terug-
komst uit Duitschland bemerkte, dat modet reeds pogingen bad aangewend om, op
een valsch gerucht van zijnen dood, Lord korth in zijne plaats tot stadhouder te doen
benoemen. Toen hy zag, dat de Burgerhoplieden en de Vroedschap niet lot gema-
tigdheid te brengen waren, gelastte hij de drie Staatsleden weder als te voren te zamen
te vergaderen. De afgevaardigden der sleden bleven echter weg, waarop de Gekorenen
en Edelen besloten aan de Algemeene Stalen te verzoeken, dat deze op de gevoege-
lijkste wijze de gepleegde inbreuken op 's lands privilegiën zouden herstellen. De Vroed-
schap van Utrecht vroeg den volgenden dag afschrift van hetgeen in de vergadering
besloten was; en toen dit geweigerd werd, begaf proüninck zich naar de Secretary der Sta-
ten , liet de kamer met geweld openbreken, en haalde de Resolutie daaruit. Nu besloten de
twee eerste Staatsleden te Wijk hij Duurstede te vergaderen; doch de stedely ke regering
verbood daarentegen aan alle inwoners, die tot de Gekorenen of de Edelen behoorden,
om ergens buiten de stad ter Staatsvergadering te ^an, of, bg overtreding van dit bevel,
in de' stad terug te keeren. De Kerk van Oud-Munster ^ een eigendom van hel Kapittel
(1) Hiervoor, bl. 21.
-ocr page 245-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1534_van dien naam, werd tot afbraak aanbesteed en het puin tot versterking der wallen be-
^^^^ stemd, niettegenstaande door de eigenaars in geregtelyken vorm daartegen geprotesteerd
was. Bespeurende dat haar heftig en onwettig gedrag algemeen werd afgekeurd, zond de
Vroedschap Mr. filips rataller, Griffier van den Hove, naar Engeland^ om bekrach-
tiging harer besluiten van leigester te erlangen. De Predikant modet werd hem van
wege den kerkeraad ter zijde gesteld. Zy hadden tevens in last om de Koningin van
de goede gezindheid der ütrechtsche regering te overtuigen, en haar tot het aannemen
der Souvereiniteil te bewegen, waardoor men meende dat de gevaren, die het Vader-
land en de Hervormde Kerk bedreigden, alleen konden worden afgewend. Leigester
benoemde gemagtigden, om den twist bij te leggen. Doch voordat de afgevaardigden
terugkwamen, had de Vroedschap, ook door den Raad van State over het onvoegzame
van haar gedrag onderhouden, zich reeds door den Graaf yan nieuwenaar tot eene
overeenkomst laten bewegen, waardoor de vergaderingen der Stalen weder op geregelde
wijze konden plaats grypen; en eerlang kwam men tot de in het jaar Vijftienhonderd
twee en tachtig vastgestelde bepalingen terug (1).
In Friesland nam de tweespalt na leigester^s vertrek aanmerkelijk toe. De Her-
vormde Predikanten, die op eigen gezag Synoden hielden, besloten een hunner naar
Engeland te zenden, om bij elizabeth op het aannemen van de Souvereiniteit aan te
dringen, niettegenstaande de Stadhouder hen ernstig vermaande, om diergelijke za-
ken, die geheel builen hunne bevoegdheid lagen, aan de Overheid over te laten.
In Ooslergo, alwaar de President van het Hof, hessel aisma, door zgne bloedverwan-
ten groolen invloed uitoefende, was de Engelschgezinde partij inzonderheid krachtig en
werkzaam. Zonder de gewone voorafgaande bijeenroeping der Stalen af te wachten,
kwamen verscheidene Edellieden en Gemagtigden der Grietenijen uit die streek met
enkele personen uit de andere Gooën en sleden te Leeuwarden bijeen, gaven zich den
titel van de genieene Volmagten van Oostergo met hunne Bondgenooten uit Westergo ^
Zevenwolden, en de Steden, en benoemden wijbrand aluwe en dominigus righaeus,
om Friesland uit hunnen naam aan de Koningin van Engeland op te dragen. Tot
bekrachtiging hunner besluiten, verzochten zij Graaf willem lodewijk om hunne ge-
zanten van lastbrieven te voorzien. De Stadhouder, van de onwettigheid en het gevaar-
lijke hunner handelwijze overtuigd, doch te voorzigtig om hunne partij te verbitteren,
betuigde in zijn weigerend antwoord dat hij niets liever wenschle, dan dat de Koningin
de Souvereiniteit over de Vereenigde Gewesten zou aanvaarden, daar hij geen ander
middel zag, om godsdienst en vrijheid te behouden, doch gaf hun tevens den raad om
niet lot afzonderlijke onderhandelingen over te gaan, maar zich bij de Algemeene Sla-
(1) bou, D. II. bl. 856—870. van asch van wijck, Leicester te Utrecht, bl. 26—34.
-ocr page 246-DES VADERLANDS. 209
ten te voegen, wier Gezanten reeds ηΆ^ν Engeland vertrokken waren. Immers zouden
'slands belangen des te beter behartigd worden, naarmate aïïes met meer orde en een-
dragt geschiedde, en euzabeth zelve zou te eerder tot bescherming der'Vereenigde
Gewesten geneigd zyn, als er geen verdeeldheid maar eensgezindheid heerschte. Deze
wyze raad werd echter in den wind geslagen, en de Friesche afgevaardigden vertrokken
in Louwmaand des jaars Vijftienhonderd zeven en tachtig naar Engeland (1).
Λχ. y*
Op den één en twintigsten derzelfde maand kwamen ook de Gezanten der Algemeene Louw-
Staten aldaar aan. Langdurig waren de beraadslagingen geweest over de voorwaarden,
onder welke men andermaal de opperheerschappy over de Nederlanden aan elizabeth
zou aanbieden; en vooral in de Staten van Holland ysas het gebleken, dat leigester's
bestuur veler gemoederen van Engeland had vervreemd. Amsterdam en Rolterdam had-
den thans Gouda in deszelfs vorige weigering (2), om in de opdragt der Souvereiniteit
te bewilligen, ondersteund. Men had eindelijk in de Algemeene Staten besloten, de
in Vijftienhonderd vijf en tachtig aangeknoopte onderhandelingen als grondslag te be-
schouwen, en zich aan de destijds bepaalde voorwaarden te houden (3). Het gezant-
schap bestond uit Jonkheer willem van zuylen van nyeveld , Drossaard van Muiden en
Baljuw van Gooiland, joost van menfjn, Pensionaris van Dordrecht^ nicasiüs van
siLLA, Pensionaris van Amsterdam, jagob valke, lid van den Raad van State, en den
Ridder vitus van kamminga. Joachim ortel, de agent der Algemeene Staten in Enge-
land, zou den Gezanten in dezelfde waardigheid tér zijde staan. Op den vijfden van
Sprokkelmaand werden zij b^ de Koningin toegelaten. Menijn voerde in aller naam
het woord. Hij wijdde uit over de weldaden, die elizabetu aan de Vereenigde Ge-
westen bewezen had, en over de dankbaarheid der Algemeene Staten, die nog steeds
hoopten dat Hare Majesteit de aangebodene heerschappij onder billijke voorwaarden zou
aanvaarden. Voorts ontvouwde hij den benarden toestand des lands en de geringe hulp-
middelen tegen het voortdringen van den zegevierenden vyand, ten einde de nood-
zakelijkheid van krachtigen bijstand in het licht te stellen; en besloot met de bede,
dat het der Koningin behagen mögt hare hulptroepen tot een getal van tienduizend
voetknechten en tweeduizend ruiters te vermeerderen, en tol oprigting van eene vol-
doende legermagt zestigduizend pond sterling aan de Staten te leenen (4),
Terwijl menijn nog sprak, had het gelaat der Koningin reeds de blijken eener hevige
verbolgenheid getoond, en naauwelijks had hy geëindigd, of zy brak in verwijlen en
(1) λάν REYD, bi. 102, 103. WIKSEBÜÜS, bl. 779—781.
(3) Resol. d. Staten-Generaal, v. 12 Januarij 1587. van wun op wagenaar, St. VlIL bl. 62.
-ocr page 247-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—beschuldigingen los,. »Ik vind mij niet bedrogen, Mijne Heeren!" — gaf zij tot ant-
woord — »in hetgeen ik gevreesd heb. Reeds een vierendeel jaars heb ik u verwacht,
en waarlijk, de veelvuldige weldaden, die ik u heb bewezen, hebt gij met groote ondank-
baarheid beloond. Hel is bijkans onbegrijpelijk dat gg zoo onberaden zijt om krachtiger
bijstand van mij te verlangen, zonder mg eerst te vrede te stellen over uwe vorige
handelingen, die zoo vreemd zijn geweest, dat ik bij den levenden God verklaar niet te
gelooven, dat men ergens ondankbaarder en slechter beraden volken en Staten zou kun-
nen vinden, dan gg zijt. Ik heb u dit jaar vijftien, ja tot achttienduizend man toege-
zonden. Gij hebt die onbetaald gelaten, sommigen van honger laten sterven, anderen
zoo wanhopig gemaakt dat zij genoodzaakt zijn geweest naar den vijand over te gaan.
Is het niet eene ergernis voor de Engelsche natie, en voor u eene groote schande, dat
de Engelschen zeggen beter door de Spanjaarden dan door de Nederlanders behandeld
te zijn? Voorwaar, ik zeg u ronduit, dat ik zulk een hoon op den duur niet zou kun-
nen verdragen, en liever mijn eigen zin zal volgen. En doet gij dan, wat u goeddunkt.
Als ik wil, zal ik mijne zaken zonder u wel in orde brengen. En wat het zeggen van
sommigen betreft, dat de Koningin van Engeland wel gedwongen is u bij te staan tot haar
eigen behoud: neen, neen, misleidt u daaromtrent niet langer, dat zijn slechts valsche
overtuigingen, en gelooft vrijelijk dat ik eene goede overeenkomst met Spanje kan sluiten
zonder er u bij te roepen, en voordeeliger dan ik met u heb aangegaan. Evenwel wil
ik dat niet doen, en draag u ook 'zulk een slecht hart niet toe; maar ik wil dan ook niet
dat men zulke gesprekken houde. Waarom zou ik niet in vrede kunnen leven, als de
Koning van Spanje en ik vrienden waren? Van den aanvang mijner regering hebben
wij op een beleefden en vriendschappelijken voet met elkander omgegaan, en zelfs heeft
hy mij ten huwelijk laten vragen; en daarna hebben wij nog lang in vrede geleefd,
zonder dat men eenigen aanslag tegen mijn persoon heeft beraamd; en wij zouden het
nog wel in het vervolg kunnen, als wij wilden. Aan den anderen kant had ik Mijnheer
den Graaf van LErcESTEB. tot u gezonden als Luitenant-Generaal mijner hulptroepen, en
het was mijne bedoehng, dat hij kennis zou bekomen van uwe geldmiddelen en opbreng-
sten. Maar integendeel heeft hij er niets van geweten, en gy hebt die onder elkander
bestuurd en er op uwe wijze mede omgegaan. Gy hebt hem den titel van Gouverneur
gegeven, om onder dien naam al uwe verkeerdheden op hem te kunnen werpen, en hij
heeft dien tegen mijn wil en buiten myn weten aangenomen, waardoor hij gevaar liep
om zijn leven en zijne goederen, en de genade en gunst zijner Vorstin, waaraan hem
boven alles gelegen is, te verliezen. Maar hij heeft het gedaan om uwen zoozeer wan-
kelenden staat te redden. En welk gezag, bid ik u, hebt gy hem gegeven? slechts
een schyn of schaduw van gezag. Dat is gekscheren met de lieden. Hij is nogtans een
Heer en Edelman van aanzien en verstand; gij hadt hem zoo niet moeten behandelen.
Zoo ik den titel gekregen had, dien gij mij hebt willen geven, bij den levenden God,
Ρ
IJ
DES VADERLANDS. U5
ik 550U niet geduld hebben, dat ik zoo behandeld werd. Ook zyt gij zoo onberaden 1584-^
dat, als er een eerlyk man is, die uwe slinksche handelingen ontdekt, gij hemi kwaad
wilt en uitscheldt; en evenwel zijn er velen, die om hunne bezittingen en hun geld
te redden, of om geschenken en belooningen te ontvangen, den vyand en den Span-
jaard begunstigen en hun vaderland slechte diensten bewijzen. Neen, houdt u overtuigd
dat God die lieden straffen zal, die tot loon van eene zoo groote weldaad mij zooveel
kwaad willen; en gelooft vryelyk, dat de Koning van Spanje zich niet op zulke perso-
nen zal verlaten, die aan de partij, welke zij volgden en waarvan zij zooveel goeds
genoten hebben, ontrouw zyn geworden, en dat hij volstrekt niet op hunne be-
loften bouwen zal. Bovendien slrooijen zg uit, om hunne schaamteloosheid te be-
dekken (1), dat de Koningin van Engeland buiten hen om over den vrede onder-^
handelt. Neen, liever zou ik sterven dan aanleiding geven om te zeggen, dat ikmyne
belofte niet gehouden had. En bovendien, dat de Vorsten nu en dan naar elkanders
voorslagen luisteren, dat kan zonder aanstoot geschieden; want zij gaan met elkander
om op hunne wyze en naar hun versland, hetgeen bijzondere personen niet kunnen
doen. Gy zyt wel Staten, maar ten opzigte der Vorsten zyt gy byzondere personen.
Voorzeker, ik zou nimmer eenig verdrag willen sluiten zonder uw medeweten, en ik
zal het gezag, dal gij onder de uwen hebt, noch uwe voorregten en gewoonten, geens-
zins verkorten. Ook zal ik uwe gewetensvrijheid niet laten verstoren. Wat wilt gij
dan nog meer van mij? Gij hebt onder ulieden een gebod uitgevaardigd, dat men niet
over den vrede mag spreken. Welnu, dat is goed, maar laat ook de Vorsten toe dat
zij handelen, gelijk zij meenen dat de belangen van hunne Staten vereischen, zoolang
gij er niet door benadeeld wordt. Wij Vorsten weten zulke sierlijke redevoeringen niet
te houden, als gijlieden, maar gy moest dan ook tevreden zyn met die weinige woor-
den die men u zegt, en daarop vertrouwen. Als ik nog meer voor u doe, dan wil ik
ook met meer eerbied behandeld worden. Ik zal derhalve zoo spoedig mogelijk eenige
personen van onzen Raad belasten om u te hooren en met u te raadplegen. Eerst wil
ik zelf alles hooren en zien, wal er gedaan en gebeurd is, en voldoening daarvan heb-
ben, voordat ik op uw verloog om vermeerdering mijner hulp iels wil antwoorden; en
hiermede zal ik voor heden besluiten, zonder u langer moeijelijk Ie vallen (2)."
Ten hoogste waren de Nederlandsche Gezanten over dit bitse antwoord verwonderd
en ontevreden. Zij weten de harde en onverdiende verwijten, tegen de Staten gerigt,
aan den laster van kwaadwilligen, en hielden ook leigester verdacht van het gemoed
(1) Het origineel heeft: ))pour couvrir leur ordure."
(2) bor, D. 11. 1)1. 872—874. De oorspronkelijke (Fransche) rede van eliz*eth is te vinden
bij Mr, j. c. DE JONGE, Verhand, en Onuitgeg. Stukken, D. 1.. bl. 131.
51
-ocr page 249-244 ALGEMEEWE GESCHIEDENIS
1584— zijner Meesteres tegen hen te hebben ingenomen. Ongetwijfeld had de gunsteling, bij
zijne terugkomst in Engeland, geene gelegenheid verzuimd, om zyn gedrag ten koste
der Staten te regtvaardigen en in hel schoonste licht te stellen; doch euzabeth zou
zich niettemin wel in gepaster bewoordingen hebben uitgelaten, wanneer destijds niet
een hevige storm in haar binnenste had gewoed. Ten gevolge eener zamenzwering
tegen haar leven, hoogst waarschijnlijk met medeweten en goedkeuring van maria Stuart ge-
smeed , doch door de waakzaamheid en het beleid van den Staats-Secretaris walsingham ont-
dekt, was de gewezene Koningin van Schotland, reeds sedert bijna twintig jaren elizabeth's
gevangene, in staat van beschuldiging gesteld en door eene buitengewone regtbank ter
dood veroordeeld. Het vonnis was door het Parlement in beide Huizen met eenparige
stemmen goedgekeurd, en de uitvoering werd door het grootste gedeelte der natie met
ongeduld te gemoet gezien. Immers scheen Engeland in dreigend gevaar te verkeeren,
zoolang maria stuart in hel leven bleef, wier vermeende regten op den troon aan de
Katholieken een gereed voorwendsel tot zamenzwering en opstand gaven, terwijl hare
rampspoeden evenzeer het medelijden opwekten, als hare belooverende manieren op allen ,
met wie zij in aanraking kwam, een ouweerstaanbaren invloed uitoefenden. Elizabeth
aarzelde echter het bevel tot hare teregtstelling te geven. Wel had zij reeds langen
tyd naar eene gelegenheid gedorst om eene mededingster uit den weg te ruimen, die
zij niet minder uit vrouwelijke ijverzucht dan uit staatkunde haatte; maar zij vreesde
dat deze ongewone regtspleging niet slechts hare Katholieke onderdanen maar ook alle
buitenlandsche Vorsten legen haar zou verbitteren. Maria stuart had als vluglelinge
op Engeland^s grond eene wijkplaats gezocht. Zij was elizabeth's verwante en naaste
erfgename. Sedert staatsbelang haar op negentienjarigen leeftijd hel geliefde Frankrijk
had doen vaarwel zeggen, waren de zwaarste stormen boven haar jeugdig hoofd los-
gebroken; en mögt zij al zelve door ligtziunigheid, door misdaad zelfs, de voornaamste
oorzaak harer rampen zijn geweest, de ontberingen van een langdurigen kerker kwa-
men velen als genoegzame boete voor, en hadden den ongunstigen indruk van het
vroegere gedrag der onttroonde Vorstin weder uitgewischt. Al deze omstandighe-
den pleitten in haar voordeel, en drongen euzabeth tot genade. Welk een hatelijk
licht zou op haar karakter vallen, wanneer zy de edelmoedigheid en vergevingsge-
zindheid, die haar als Vorstin en als vrouw voegden, aan eigenbelang en wraakzucht
len offer bragt! Deze overwegingen hadden haar de uilvoering van het vonnis reeds gerui-
men tyd doen verschuiven, en nog peinsde zij over een middel, om haar doel te bereiken,
zonder de verantwoording alleen op zich zelve te laden. Elf dagen laler, op den zestienden van
Sprokkelmaand, viel het hoofd van maria Stuart op het schavot, en werd de Secretaris da-
viDSON het slagloiï'er van zgne dienstvaardigheid en de sluwheid zijner Koningin (1). Op het
(1) I1U.HE, Yol. Y. p. 237—239.
Ü·
-ocr page 250-DES VADERLANDS. 209
punt hare vijandin ten verderve te brengen en een getrouwen dienaar aan hare eer op te ofTe- 1584—
ren, verkeerde elizabeth in eene gemoedsgesteldheid, die haar heftig en ligtgeraakt karakter
byzonder prikkelbaar moest maken. Geen wonder derhalve, dat zij haren wrevel niet
onderdrukken kon, toen de Nederlandsche Gezanten nieuwe geldelijke opofferingen van
haar kwamen vorderen voor eene zaak, die haar meer weerzin dan sympathie inboe-
zemde, en twee harer geliefkoosde neigingen, de zucht tot bekrimping harer uilgaven
en de genegenheid voor den in hare oogen miskenden leigesïer, gevoelig kwetste (1).
Intusschen vonden de Gezanten sleun, zoowel bij de voornaamste Engelsche Staatslie-
den als by leigester zeiven, die verlangde aan het hoofd van nieuwe hulptroepen in
de Nederlanden terug te keeren, en vreesde dal de Koningin zicii geheel zou terug-
trekken, of wel een ander in zijne plaats derwaarts zou zenden. Immers had zij vóór
zijn vertrek reeds den raad gegeven, om de regering der Vereenigde Gewesten weder
geheel in handen der Staten te stellen, gelijk zy vóór zyne komst was ingerigt, en
alleen eenen Bevelhebber harer hulptroepen achter te laten; en het bleek later dat zij
er ernstig over dacht om leicester's taak aan joiiiv norkis o[) Ie dragen, hetgeen
den eersten gevoelig zou gegriefd hebben (2). De Gezanten overhandigden aan de
Koningin eene breedvoerige verdediging van hel gedrag der Staten, waarin tevens
op de meest overluigende wyze werd aangetoond, dat de Nederlanden voor Engeland
als ware hel een bolwerk vormden tegen de aanslagen der Spanjaarden, en dat de vei-
ligheid van laatstgenoemd Rijk met de vrijheid der Vereenigde Gewesten ten naauwste
verbonden was. De Engelsche Ministers verzekerden hun, dut elizabetu de Souvereiniteit
nimmer zou aanvaarden,.)) zoolang filips daarvan geen afstand had gedaan, en haar door
geen oorlog tergde," maar gaven hun hoop op verdubbelde ondersteuning in geld en
hulptroepen. Leigester erkende, dat de Slaten met betrekking tot de geldmiddelen
alles gedaan hadden, wat zij konden en mogten doen, en wendde al zijnen invloed
aan, om elizabetu tol ruime ondersteuning te bewegen. De teregtslelling van iuaria
STUART, die gedurende eenigen tijd alle andere staatszaken op den achtergrond schoof,
vertraagde echter de onderhandelingen, zoodat het tot in het laatst van Lentemaand
aanliep, eer de Gezanten in het vaderland terugkeerden (5).
W^einig tijds na hun vertrek, waren inmiddels in de Vereenigde Gewesten gewigligegebeur-
1 / v·
tenissen voorgevallen. Op den zeventienden van Louwmaand gaf de Fransche Kapitein mar- Louw-
giiand het slot te Wouw bij Bergen op Zoom, waarover hij bevel voerde, voor tienduizend jgg'^
(1) va:ï meteren, bl. 265 d. beuehman, Oldenbarneveld enz. bl. 217 vv.
(2) Cnrrespondence of Leicester, p. 450. wrkjht, Queen elisabeth and her fimee, V. Ü.
p. 322, 325, 339. bob, D. II. bl. 929, 940, 941.
(3) BOR, 1). II. bl. 874—878 , 940—952.
-ocr page 251-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
^mÊÊimimiÊÊemmmtÊÊÊÊÊimÊmmmmmÊmtÊÊmÊÊmÊmemtiÊaÊÊmiÊÊÊÊÊÊimmÊima^
1584_ gulden voor zich en drie maanden soldij voor zgne onderhoorigen aan parma over, en
begaf zich met zijne troepen in Spaansche dienst. De bezettingen in Bergen op Zoom
en Bommel, reeds geruimen tyd over slechte betaling verstoord, dreigden dat voorbeeld
te volgen (1). Hagchelijker nog stonden de zaken in Gelderland, waar stanley's gedrag
reeds geruimen tijd gegronden argvi'aan had gewekt. Onder den schijn van onschuldige en
tusschen vijanden niet ongewone beleefdheden, gingen gedurig boden tusschen hem en de
TAssis heen en weder. Vele Ieren liepen dagelijks naar Zulphen om de mis te hooren, alwaar
zij door de Spanjaarden goed onthaald en als vrienden behandeld werden. Ook beteugelde
STANLEY geenszins het onbetamelijke en tergende gedrag zijner woeste soldaten, die de
burgerij als overwonnenen behandelden en hunnen overmoed straffeloos bot vierden. De
stcdelyke regering, beducht dat hij met opzet twist zocht, om aan het verraad, dat hy
in den zin scheen te hebben, den schyn van een noodlottig toeval te geven, wendde
zich herhaaldelijk tot de Algemeene Staten en den Raad van State, met verzoek om
het garnizoen te veranderen. Te vergeefs had de laatste echter met zyn gezag tusschen
beide willen treden. Stanley had zich op de toen nog onbekende kabinets-orde
beroepen, die hem alleen aan leigester's bevelen onderwierp; en toen die akte daarop
in den Raad was gebragt, erlangde men de grievende overtuiging, dat het dreigende
gevaar niet te voorkomen was. Desniettemin deelden de Algemeene Staten terstond
het gebeurde aan leicester mede, en verzochten hem dringend om stanley's verrader-
lijke bedoelingen te verijdelen. Ook gaven zij john norrls last naar Deventer te rei-
zen , cn te beproeven of hij, onder voorwendsel van het garnizoen te vermeerderen, zich
niet meester van de stad kon maken. (2).
Bij deze onzekerheid omtrent de trouw van Bevelhebbers en soldaten, die de gewig-
tigste vestingen in handen hadden, was het eene dubbel noodlottige omstandigheid, dat
reeds sedert geruimen tijd tusschen de Engelsche en Staatsche troepen een groote naijver
bestond, door het verschil van volkskarakter opgewekt en door leigester's onverstandige
handelwijze gevoed (3). Korten tijd voor den veldtogt des vorigen jaars had
eene twist tusschen den Graaf van hohenlo en edward norris , broeder van
john norris , de reeds verstoorde gemoederen nog meer verbitterd. Op een gast-
maal had edward norris zich hoogst onbetamelijk tegen den Veldmaarschalk pelham
uitgelaten. De driftige hoiienlo, door den drank verhit, had den overmoedigen jonge-
ling het zwijgen opgelegd, en hem, toen zijn bevel niet opgevolgd werd, in zijn op-
bruisenden toorn het deksel van een gouden kop in het aangezigt geworpen en daar-
(1) Rcsol. V. Holland, 1587, bi. 630. van metemn, bl. 269 b.
(2) VAN RETD, 1)1. 95.
(3) Zie hiervoor, bl. 179. grotius, Ann. ρ. 95.
-ocr page 252-DES VADERLANDS. 209
mede aan het Toorhoofd gekwetst. De Engelsche en Staatsche hoofd-oflicieren kozen 1584—
partij Toor hunne landslieden, waardoor de gansche krygsmagt in de gevaarlijkste span-
ning geraakte. Wel werd de twist door leigester's gezag bijgelegd; maar naauwelijks
^as de veldtogt geëindigd, oi' edward tiorkis daagde den Graaf van hohenlo, die
te Delft aan zijne wonden ziek lag, wegens het gebeurde tot een tweegevecht
uit. Het was voorzeker leigester's pligt geweest, deze haatdragende handelwijze te
voorkomen of af te keuren, en niet te dulden dat de eensgezindheid door het ophalen
eener reeds beslechte twist andermaal verbroken werd. Doch hij had het den drifligen
Graaf niet kunnen vergeven, dat deze met meer opregtheid dan voorzigtigheid
zijne vooringenomenheid tegen de Engelschen niet verzweeg, en daarbij ook hem niet
spaarde (1). In plaats van norris het onvoegzame van zijn gedrag onder het oog te
brengen, bleef hij hem bijzondere gunst betoonen en sloeg hem zelfs tot ridder; en toen
hij uit Gravenhage over Delft naar Vlissingen vertrok, nam hij niet alleen geen af-
scheid van HOHEWLO, maar liet niet eens door een zijner edellieden naar diens welstand
vernemen. Niet weinig was hohenlo over dit betoon van minachting gebelgd, en ver-
klaarde nu openlijk, dat hij de Koningin wel eerbied bewpen, maar leigester's vijand
wilde zyn. John norris, hoewel zelf in onmin met den Landvoogd, was echter door
de beleediging, die zijn broeder ondervonden had, zoozeer tegen hohenlo ingenomen,
dat hij eens, met vijftig busschieters diens huis voorbijgaande, hen als een teeken van
vijandige gezindheid te gelijk deed losbranden. Zoo heerschte ook in het leger, tus-
schen krijgsoversten zoowel als tusschen soldaten, de grootste verdeeldheid, die de zoo
onmisbare zamenwerking meer en meer belemmerde (2).
Nog nimmer hadden de Vereenigde Gewesten in zulk een hagchelijken toestand ver-
keerd. Terwijl eendragt alleen het wankelende gebouw der duur gekochte vrijheid voor
ineenstorten kon behoeden , werden Staat en Kerk, burgerlijk en militair bestuur, door
de jammerlijkste tweespalt verscheurd. Het gezag der Staten was. miskend, de magt van
den Raad van State verlamd, de Landvoogd afwezig. In elk bijzonder geval op diens
bevelen te wachten was onmogelijk, daar de gemeenschap tusschen Engeland en de
Nederlanden niet zelden door tegenwinden gedurende verscheidene weken gestremd
werd (5). Toch vereischte de nood onverwijlde voorziening. Parma had van de Stalen
(1) In een zijner brieven naar Engeland noemde LEiCESTEn hem »eeu zeer gevaarlijk, onstand-
vastig, Avangimstig man, vol haat tegen onze gcheele natie en, in mijne schatting, een verrader
van de goede zaak." Correspondence, p. 446.
(2) Don, D. 11. bl. 787 , 788. van bevd, bl. 104. grotius, Annales, p. 04. Correspondence,
p. 390—392, 430.
(3) Correspondence, p. 50, 62.
-ocr page 253-mß
248 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— der zuidelijke Nederlanden geld en troepen gekregen, en maakte zich tot een nieuwen
1587
veld logt gereed. Reeds kreeg de Raad van State berigt, dat hij met vier en twintig vendels
voetknechten naar Arnhem oprukte (1). Hoe ligt moest het hem vallen de Vereenigde
Gewesten thans voor zijne zegevierende wapenen te doen bukken! Door de inname
van Grave en Venia lag de weg naar Gelderland voor hem open. Overijssel, Drenthey
Groningen en Friesland waren voor een groot deel in verhugo's magt of aan diens
strooptogten blootgesteld. In de slad Ufrecht, uit Gelderland zoo spoedig te bereiken,
had PARMA geheime aanhangers, die hem reeds vroeger tot een bij tijds ontdekten aan-
slag hadden aangespoord (2); en zoo hij eenmaal deze stad in zijne magt had, zou
Holland bezwaarlijk zijne zwakke grenzen tegen de Spaansche legerbenden hebben kun-
nen verdedigen. Naar de overtuiging der talrijke Engelschgezinden Avas er geen ander
middel om het vaderland te redden, dan elizabeth door het aanbod der onbeperkte
Souvereiniteit tot krachtiger bijstand te bewegen, en aan leicester's gezag voortaan
geen hinderpalen in den weg te stellen. Zoowel in de Staten van Holland als in de
Algemeene Staten achtte de meerderheid echter die voorslagen ten hoogste verderfelyk.
Zou men het voor de nakomelingen kunnen verantwooiden, wanneer de hooggeschatte
voorregten en privilegiën, waarvoor men zich reeds zoo veel opofferingen had getroost,
onvoorwaardelijk aan Engeland werden prijs gegeven? Voorzeker kon men van elizabeth
niet anders dan een billijk bestuur verwachten: maar wie zou voor de gezindheid harer
opvolgers inslaan? Zulk een onbeperkt gezag, als de Ulrechtsche burgerhoplieden haar
wilden opdragen, werd nergens dan in Turkije, Moseovië en andere barbaarsche landen
aangetroffen. Wel beweerden de Engelschgezinden, dal zij het behoud der privilegiën
bedongen hadden, die met de Majesteit der Koningin niet in slrijd waren; doch deze
woorden gaven slechts een bedriegelijken schijn, en behelsden volslrekt geen waarborgen
voor de regten en vri^jheden der Vereenigde Gewesten (5). Bovendien, door zich on-
voorwaardelijk aan elizabeth toe te vertrouwen, scheen men geenszins het gevaar te
kunnen ontwijken, van weder in Spanje''s magt te vallen. Reeds was het herhaaldelijk
gebleken, dal zij vurig naar den vrede verlangde, en voortdurend in het geheim met
parma's zendelingen onderhandelde. Hoe ligt zou zy geneigd zyn de onafhankelijkheid
der Vereenigde Gewesten aan haar belang op te offeren! Mögt men ook al van hare
goede trouw verwachten, dat zij in dat geval voor de Nederlanders goede voorwaarden
\ΆΧΐ Spanje zou bedingen, men wist hoe weinig staat op filips' beloften te maken was,
hoe ernstig hij zich had voorgenomen geen ketterg in zgne Staten te dulden, en hoe-
(1) VAK METERKN, p. 265 d. Resol. v. Holland, 1587, bl. 647.
(2) Correspondcnce, p. 364, 366. wright, t. a. p. T. II. p. 371. Vgl. bor, D. 11. bi. 733,906.
(3)>iVAN BEYD, bl. 102.
I "·
-ocr page 254-DES VADERLANDS. 209
zeer de hardnekkige tegenstand der Vereenigde Gewesten hem verbitterd had. Onder- 15^4—
werping aan Spanje voerde onvermydelyk terug tot hel ondragelijke juk van godsdienstige
en burgerlyke tiranny, hetwelk men mei Gods hulp van de schouders had geworpen (1).
By deze overwegingen voegden zich ernstige bedenkingen tegen de vermeerdering
van leigester's gezag en van den invloed zyner party. Wel had men van zyn bestuur
de schoonste vruchten verwacht- en zich gehaast hem de Landvoogdy op te dragen: doch
binnen korten tijd was zijn gebrek aan doorzigt en beleid, en levens zijne heerschzucht,
voor weinigen verborgen gebleven. Wat kon men van zijne regering, zoowel lol afwe-
ring van Spanje's legermagt als tot bevordering van het welzyn der Vereenigde Gewesten
verwachten? Bestuurd door raadslieden, die nayverig waren op het gezag der Staten
en tot eiken prijs aan hunne godsdienstige begrippen den voorrang wilden verschaffen,
kon zyn bestuur slechts verwarring en verdeeldheid ten gevolge hebben. Reeds streefde
hij langs eiken weg naar vermeerdering zijner magt; en wie kon de verzekering geven
dat hij hel voorbeeld van den Hertog van aivjou niet volgen zou (2)? Aan fortuin-
zoekers en eerlooze lieden, uls reingoüd , Stanley en youk , had hij zijn vertrouwen
geschonken, bekwame en vaderlandslievende mannen, als buys , thin , van zuylen en
andere, in de gevangenis doen werpen of uit de regering gezet. De bewaring der grens-
vestingen was door hem aan bevelhebbers toevertrouwd, legen wier verraderlijke bedoelingen
de Stalen hem herhaaldelijk gewaarschuwd hadden; en tevens had hij aan 'slands regering
de magt benomen om in zyne afwezigheid door verandering der garnizoenen hunne aan-
slagen te verijdelen. Tegen den zin der Stalen was de kerkorde vastgesteld en daarmede
eene godsdienstige onverdraagzaamheid gewettigd, naar hunne meening zoowel in slrijd
met de beginselen der Hervorming als met hel regt der Overheid en de belangen des
^ands. Waar leigester's partij den boventoon voerde, waren de andersdenkende Predi-
kanten afgezet, en de Regenten, die zich niet aan hel nieuwe juk der kerkelijke voor-
schriften onderwierpen, van hunne ambten beroofd en verbannen. Hel Plakkaat op de
zeevaart had de gewigligste belangen der handeldrijvende gewesten zonder verschooning
aangetast, en hunne dringendste verloogen waren niet in staal geweest den Landvoogd
van het nuttelooze en schadelijke zijner maatregelen te overtuigen. Zoo hij nog maar in
den krijg belangrijke voordeden behaald had, voorzeker zou men geneigd zijn geweest
veel aan zijne wenschen en inzigten op te offeren; maar ook daar had hij, zoo al niet
zijne onbekwaamheid, althans zijne onmagt bewezen. Niettegenstaande zijne komst en die
(1) cor, D. 11. bl. 783, 945. van revd, bl. 112—114. Waarachtige Historie van J, van
Oldenbarnevell, bl. 178. Verhooren van Johan van Oldenbanievelt, uitleg, door het Historisch,
Genootschap te Utrecht, 1850, bl. 12(] vv.
(2) bob, D. 11. bl. 888. van meteres, bl. 265 d, 266 b.
-ocr page 255-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1684—zyaer hulpbenden, waren belangrijke vestingen verloren, en de vijanden dieper in het
land ingedrongen. Was het dan geraden, en kon het gevergd worden, dat men zieh
nog langer onbepaald aan leigester toevertrouwde, en de vrijheid en het vvelzijn des
vaderlands geheel in zijne banden stelde? Door deze overwegingen geleid, waren de
Staten van Holland reeds spoedig na leigester's vertrek er op bedacht geweest, om
de nadeelige gevolgen van zijn bewind zooveel mogelyk te stuiten, en hun Gewest van
Engelsche troepen te zuiveren. Doordrongen van het besef hunner afhankelijkheid van
16 v. het Opperwezen, door wiens zegen alleen hunne maatregelen tot heil des vaderlands
maaiuï strekken, besloten zij op dit hagchelijk tijdstip, in navolging der Algemeene
1587 Staten, hunne vergaderingen in het vervolg steeds met een gebed te beginnen (1).
Aan malUrits werd vergund zijne compagnie van honderd man lansiers te verdubbelen.
De Raad van State werd ernstig vermaand, om, volgens zijne beloften, de Engelsche
compagniën uit de Hollandsche steden, en de ruiters en voetknechten van het platte land
te doen vertrekken. De Graaf van hohenlo werd ontboden, om met maurits en de Staten
over de verdediging des lands te raadplegen, en de daaromtrent beraamde plannen ook
(1) De A%cmcene Staten liadden op den ίΟ«*®" December 1580 besloten, dat vóór de opening
Imnner verfjaderingen door een Predikant een jjebed zou Avorden gedaan, — Het gebed der Staten
van Holland luidde aldus (ResoL bi. 624): » ünse hulpe besta in de Name des Jleeren , die liee-
mel en Aarde geschapen heeft. O Heere God, Jjarmhertige lieemelsche Vader, Gij die daar de Wijsheid,
het Ligt en de Volheid aller dingen zijt, en een Opperste Hegeerder en llegter der geheele VVee-
reldj dewijle U belieft heeft ons te beroepen ter administratie en beleid van des gemeene Lands
saken van den Lande van Holland, en dat wij daaromme alhier vergadert zijn, en omme met
malkanderen te beraadslagen en resolveeren op saken concerneerende de eere van Uwe Goddelijke
Majesteit en des gemeene Lands wel varen j wilt ons huiden, en alle deiT tijd onser ßedienjnge,
door Uwe Goddelijke Genade sulks verligten en bijstaan, dat wij ons in ons Ampt vroomelijk,
vrijmoedig, ongeveinst en getrouwelijk quyten, en dat wij moogen sien, verstaan en resolveeren,
en doen lietgeene dat best is, en t' ÜAver eere en tot 'sLands Avelvaren, rust en vreede meest
dienende, sonder ter regter of ter slinker hand af te Avyken, of door eenige uiterlijke schijn
van gunste, haat of andere aifecticn ons te laten beweegen, of ons iewers inne bij eenige oorsake
te vergeeten, in allen onsen handel anders niet voor oogen hebbende of doende dan dat behoorlijk
en regt is, opdat wij ten jongste dage met goeder conscientie voor Uwen llegterstoel, als Koning
der Koningen, Heer der Heeren en Regter der llegteren, moogen onbeschaamt verschijnen, en
met allen Uitverkoorenen van U ontvangen het einde onses Geloofs, namentlijk onser Zielen Salig-
lieid. Dat bidden wij ootmoedelijk door Uwen eenigen Soon jesüm giiiustum, in wiens Name Avij
U aanroepen met den gewoonlijken Gebeede, hetwelk Hij ons geleert heeft, seggende aldus: Onse
Vader etc." — Diergelijke gebeden zijn later in de overige gewesten ook in zwang gekomen, zoo-
wel voor de vergaderingen der Staten als van de voornaamste Collegiën en Geregtshoven. Zie
Jhr. Mr. a. M. c. van ascii van avijck. Geschiedenis van het Ambtsgebed in de Nederlanden, 1852.
DES VADERLANDS. 267
aan den President van hel Hof van der mijle raedegedeeld. Hoewel in Hollandss 1584—
kas geen geld genoeg was, om de garnizoenen in dat gewest te betalen, werden »in
aensieninge van den hoogen nood van de sake, en omme te verhoeden het verlies van
veel Steeden en Plaatsen," alle beschikbare penningen naar Bommel en Arnhem ge-
zonden, om de bezettingen te vrede^te stellen en Ie versterken (1).
Naauweliiks waren deze maatregelen genomen, toen op den een en dertigsten van ^^
Loaw-
Louwmaand de tijding in Holland kwam, dat william Stanley de stad Deventer aan maand
den vyand had overgegeven. Vermoedende, dal zijn opzet ontdekt was, had hy beslo-
ten de uitvoering te bespoedigen. Beducht voor de gezindheid der burgerij, die
zich gereed hield zijne verraderlijke aanslagen met geweld te keer te gaan, wist
hy haar door schoone woorden en vriendschappelgke beluigingen in slaap te wiegen,
aan de Roomschgezinden alle wantrouwen Ie benemen, en de reeds genomene maat-
regelen tot wederstand te veradelen. Daarop reed hij, op den acht en twinligsten van
Louwmaand, met eenige ruitery de stad uit, onder voorwendsel van eenige Engelschc
vendels af te halen, die hel garnizoen zouden vermeerderen, en bragl in den volgenden '
nacht DE TAssis met eenig Spaansch krijgsvolk binnen Deventer. By de Magistraat, die
terstond werd byeengeroepen, verontschuldigde hij zich met de betuiging, dat zijn
geweien hem genoopt had de slad in handen van haren reglmatigen Heer te stellen;
en toonde een paspoort van leigester, waarbij deze hem uil zijnen dienst ontslagen
had (2). De burgerij, tot onderwerping gedwongen, werd echter door de tassis met
zachtheid behandeld. Hij liet terstond afkondigen, dat aan de ingezetenen lijf en goed
geschonken werden, en deed zelfs eenige Ieren opknoopen, die zich niel ontzien
hadden aan het plunderen te gaan. Die niet verkoos den Koning van Spanje trouw te
zweren en in het Roomsche geloof te leven, moest echter de slad verlaten.
Op denzelfden dag, waarop Deventer in handen der Spanjaarden viel, deelde tork ,
die insgelijks met de tassis onderhandeld had, aan zijne soldalen mede, dat hij ook
het voornemen koesterde om 'sRonings zijde te kiezen, en dat allen, die bij hem wil-
den blijven, op dezelfde belooning aanspraak konden maken, die de bezetting van
Deventer ontvangen had. Twee Hoplieden, die geen deel wilden hebben aan zijne trouwe-
(1) Resol, V. Holland, 1587, bl. 625, 628, 630, 633, 647, 649.
(2) Omtrent dat paspoort zegt vak heyd, hl. 97: »Wat nu met dese paspoort gemeent zy ge-
weest, oft standley dcn Graei van licester heeft wijs gemacckt, dat hy van Avcghen zijn oude
diensten goede kennisse hebbende met de Spaansche Oversten deselve soude kennen hedriegen,
ende den Nederlanden dienst doen, indien hy soudanighe paspoort thoonen, ende veynsen mochte,
dat hy wederom aen hare sijde hegheerde Ie dienen, oft dat yet anders daer onder verborghen
zy, is qualijck t' oordeelen."
52*
-ocr page 257-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—loosheid, verlieten daarop met hunne vendels de schans bij Zuiphen, die door de overi-
gen aan de tassis werd overgeleverd. Ook elders bleek het verraad zyne vertakkingen
te hebben. Een vendel Engelsche soldaten te Zwol liep tot den vyand over. Te Arnhem
beproefde de vaandrig der ruiterbende van robert sidney, die destijds in Engeland
was, den Spanjaarden eenig voordeel te bezorgen, en trok met zijne soldaten naar
Deventer, toen zijn voornemen verijdeld werd. Bergen op Zootn, waar Stanley insge-
lyks verstandhouding met de Engelsche bezetting hield, werd slechts door de tijdige
aankomst van den Overste mougan voor de Staten behouden. Ook omtrent Oslende^
Lillo, Liefkenshoek en andere plaatsen koesterde men ernstige bezorgdheid, terwijl men
bovendien beducht was dat de Fransche hulptroepen, die vroeger onder den Hertog van
Awjou gediend hadden en in Brahand verspreid waren, het voorbeeld der Engelschen
zouden volgen (1).
Terstond nadat de ontrouw van Stanley en york. bekend was, liet de Raad van Slate
een plakkaat uitgaan, waarbij beide voor eerlooze verraders verklaard werden, en loofde
eene belooning van drie duizend gulden uit aan ieder, die hen levend of dood zou
overleveren. Tevens werd verboden om de Engelsche natie, die zich jegens de Vereenigde
Gewesten zoo uitnemend verdienstelijk had gemaakt, wegens beider euveldaden te mis-
trouwen, of te lasteren. De Staten van Holland weigerden echter dit plakkaat te doen
afkondigen, tenzy het uit naam van leigester of van de Algemeene Slaten werd uit-
gegeven, hetgeen de Raad weigerde. De Utrechtsche Burgemeester pRouwiJiCK gaf tot
verdediging der Engelschen een geschrift uit, waarin hij herinnerde aan de verrade-
rijen , door verscheidene Nederlandsche Heeren sedert het begin der onlusten gepleegd,
en daaruit trachtte te betoogen, dat men eene gansche natie niet naar weinige schelmen
behoorde te schatten. Zijns inziens schuilde het verraad veel dieper, dan men meende;
en hy schroomde niet bedektelijk te kennen te geven, dat de Nederlandsche regenten,
die zich uil eerzucht tegen een krachtig en eenhoofdig bestuur verzetteden, of uit
I Roomschgezindheid in het geheim de Spanjaarden begunstigden, voor 'slands vryheid
en welvaart de ergste vijanden waren. Kon men elizabeth slechts bewegen om de Sou-
vereinileit ie aanvaarden, dan zou, naar hij meende, alle gevaar weldra geweken zijn (2).
Bykans gelijktydig met deze Tcrontrustende gebeurtenissen, werd de vrees voor de
geheime vredesonderhandelingen van elizabeth op nieuw versterkt. Eenige Staalsche
(1) dor, I). II. hl. 878—881. van meteuen, bi. 265, 266, 269. van ιιευο. bl. 95—98. hooft,
bl. Π28—1131. GROTiüs, p. 101, 102. Historie: d'eerste deel, bi. 611—613. carsero, p. 215.
strada, T. 11. p. 466—469. bentivoglio, bl. 416. campana, T. 11. p. 94, 95. le petit, T. 11.
p. 541, 542. chai'I'UYS, IHsl. de la guerre de Flnndre, T. 1. p. 570.
(2) hor, D.Jl. bl. 882—884.
-ocr page 258-DES VADERLANDS. 209
soldalen uil Bergen op Zoom^ op eenen slrooptogl uilgelrokken, ligllen nabij Brussel 158^—
eenige lieden van aanzien op, ga daaronder gajus rantzoo , een jong Deensch Edelman,
die door den Koning van Denemarken naar^ Spanje was gezonden, om den vrede ius-
schen filips en Elizabeth Ie bevorderen. Onbekend mei zgne kwalileil, die bij bun
niet mededeelde, plunderden de krijgslieden zijne koffers, en vonden daarin verschei-
dene brieven van fiups en parma, die bun boogsl gewiglig voorkwamen. De Bevel-
hebbers te Bergen op Zoom zonden hem naar U Gravenhage, waar de Staten hem alles
deden teruggeven, wat bera ontnomen was, en niets verzuimden om hel gebeurde te
verontschuldigen en hem tevreden te stellen (1). Niettemin liet de Koning van Dene-
marken, over hel aantasten van zijnen gezant en het openen van diens papieren ten
hoogste verstoord, op de Hollandsche schepen in de Sont beslag leggen, en noodzaakte ·
daardoor de Staten zijn misnoegen mei dertigduizend ryksdaalders af te koopen (2).
Uit RAWTzou's brieven was inlusschen gebleken, dal hij lasl had gehad om aan filips
drie punten voor te stellen: vryheid van godsdienst in de Vereenigde Gewesten, behoud
der privilegiën, en zekerheid voor de Koningin van Engeland met betrekking tot de
veiligheid van haren Staat. Het laatste punt kon alleen doelen op het bezit van een
gedeelte der Nederlanden door euzabetii , en wekte daardoor hel vermoeden, dat de
onderiiandelingen welligt op eene verdeeling der Vereenigde Gewesten tusschen Sjmije
en Engeland zouden uilloopen (3),
De Staten van Holland begrepen dal de nood des vaderlands thans doortastende maat-
regelen vereischte. Van alle zijden bedekten donkere wolken den gezigleinder. Enge-
land^ s bijsland was onmisbaar en toch hoogst gevaarlijk, zoolang leigesteb daarmede zijne
heerschzuchlige bedoelingen kon najagen, en elizabeth in hare geheime onderhande-
lingen het lot der Vereenigde Gewesten in Ijanden hield. Krachtige zamenwerking
kon alleen parma's zegevierende wapenen tegenhouden: en overal waren de gemoederen
door godsdienstige en staatkundige tweedragt verdeeld. In Holland alleen waren nog
eensgezindheid, moed en geestkracht te vinden. Holland's stadhouder was een telg van
(1) Zij boden aan om de krijgslieden, die liem gevangen hadden genomen, te doen strafïenj
doch liij verklaarde dat niet te begeeren, daar liet slechts Snoefhansen -waren, μ ρετϊτ, Τ. 11.
ρ 540. van reyd, hl. 108.
(2) BOR, υ. II. bl. 893, 967. liesol. v. Holland, 1587, bl. 773, 829, 86J.
(3) bor, D. 11. bl. 947. — Volgens van der vynct, ilistoire des Troubles des Pays-Has (Ed.
tarte) Ï. III. p. 76, Jiep ook het gerucht, dat leicrster aan parma had voorgeslagen met hem
een verbond te sluiten, om de Nederlanden ten koste van Spanje en· van de onalhankelijkheid
der Vereenigde Gewesten zamen Ie deelen. Hij voegt er bij: »Ce bruit sourd n'a jamais paru ni
vrai, ni vraisemblable, mai.s (out faux qu'il était, il fit tori au prince en Espagne."
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mpm
1584—hel geslacbl van Oranje, waaraan alle weidenkenden zich ten duursteverpligtgevoelden,
en als zoon van den Vader des Vaderlands meer ^dan eenig ander Prins of Heer
bevoegd, om alle partijen onder zijne banier te vereenigen (1). Bovenal gevoelde Hol-
land zich sterk door het bezit van den ervaren Staatsman, die terstond na zijne aan-
vaarding van hel gevvigtige ambt van Lands Advokaat met vaste hand het roer van
Slaat had aangegrepen, en de eisclien van het oogenblik met evenveel helderheid
doorzag, als hy de onderscheidene meeningen met beleid tot eenheid wist te brengen.
Aan eed en pligt getrouw, had 'oldenbarnevelt zich zoowel de handhaving van het
gezag der Staten en van Flolland^s overv\igl, als de onafhankelijkheid en den bloei der
Vereenigde Gewesten, ten doel gesteld (2). Beide konden thans alleen gered worden,
wanneer de klimmende invloed der Engelschgezinde partij gefnuikt, elizabeth lot krach-
tiger bijstand bewogen doch tevens van de onderhandelingen met parbia afgeschrikt,
MAURiTs' gezag aan dat van leice^ter overgesteld, en bovenal Holland zoowel tegen
Engelsch als Spaansch geweld beveiligd werd.
Naauwelijks was dan ook de lijding van stanley's verraad in de Staten van Holland ge-
bragl, of zij besloten den Raad van Slale aan te zeggen, dal deze zich voorlaan niet
meer zou beraoeijcn met de verandering der garnizoenen binnen dat gewest, aangezien
de Stadhouder met de Stalen daarin zoude voorzien. Alle stedelijke Magistraten werden
verwilligd, dal zij zonder paspoort van maurits geen binnenkomen of uittrekken van
krijgsvolk mogten gedoogen, en uilgenoodigd tot bevordering hunner veiligheid waard-
gelders aan Ic nemen, waaronder, gelijk later bepaald werd, geen persoon Tan vreemde
nalie raogl worden opgenomen. De Stalen zelve besloten tachtig vendels voetknechten
te werven. In Woerden, Gbrkum en Muiden werden de garnizoenen veranderd,
en vertrouwde bevelhebbers aangesteld. Bij eene zoogenaamde akte van aulhoriteif,
werd MAURITS gemagtigd om zijn gezag als Stadhouder, bepaaldelijk met betrekking
tot hel krijgswezen, »met der daad te gebruiken," en de steden en sterkten van
bezetting te voorzien met advies van de Staten of van hunne Gecommitteerden. Ein-
delijk werd van alle krijgsoversten in Holland en Zeeland een nieuwe eed afgevor-
derd, waarbij zij aan de Algemeene Stalen en de Stalen van Holland en Zeeland ge-
trouwheid , en aan maurits als Stadhouder en hohenlo als diens Luitenant-Generaal
(1) llesol. V. Holland, 15Ö6, hl. 572: »dé Staten vau Holland verstaan, dat er geen Personage
in dccse Landen is van meerder respect nog cjualiteit als den Grave van Nassau,"
(2) Hij had den eed afgelegd op zijne Instructie, welke onder N". 111 inliield: »Sal gehouden
Aveesen na sijn uiterste vermoogen Ie besorgen, dat de Privilegien, Geregtigheeden, Costumen en
Usantien van den Lande van Holland, mitsgaders de behoorlijke aulboriteit van de Staaten, in
alles geconserveert en beAvaart worde." Vgl. zijne Remonstrantie in de Waarachtige Historie,
bl. 150 en de ^'orhoorcn van J. van Oldenharnevelt, o. a. bl. 127, 226.
DES VADERLANDS. 209
gehoorzaamheid zwoeren, ten einde zy zich nimmer by weerspannigheid of eigendun-1584—
kelijke handehngen achter hunnen aan leicbster afgelegden eed zouden kunnen ver-
schuilen. Door eene talrijke Staatsvergadering, waarop ook afgevaardigden uit de kleinere
steden Woerden, Weesp^ Naarden en Muiden aanwezig waren, werden deze maatregelen β ^
op den zesden van Lentemaand nogmaals bekrachtigd. Alleen de regeringen van Gorkum Lente-
maand
en Dordrecht maakten zwarigheid, meenende dat biaurits zyn Stadhouderlijk gezag niet 1587
zoo volkomen mögt uitoefenen, zoolang er nog een algemeene Landvoogd boven hem
bestond, wien bepaaldelijk hel gansclie krijgsbeleid was opgedragen. Uit het oogpunt
van het staatsregt hadden zij voorzeker gelijk; doch de groote meerderheid van Ilol-
land^s Regenten begreep dat de eischen van het oogenblik deze inbreuk op leigester's
gezag volkomen wettigden (1).
Inmiddels had eliza.beth aan de Staten laten verzoeken om tienduizend lasten i'Ogge
naar Engeland te mogen uitvoeren, en letcester had er bijgevoegd, dat hy daarby
kwijtschelding van de uitgaande regten verwachtte. Er was destijds geen overvloed van
graan in het land, en men koesterde gegronde vrees, dat de Koning van Denemarken^
over de behandehng van zijnen gezant ontevreden, welligt nieuwen toevoer uit de
Oostzee verhinderen zou. De Staten van Holland besloten derhalve het onbescheidene
verzoek, door welks inwilliging niet slechts de prys der granen aanmerkelijk gestegen
maar 's lands ka's tevens van belangryke inkomsten verstoken zou zijn, af te slaan. Om
echter allen scliijn van partijdigheid aan dezen maatregel te ontnemen, werd tevens alle
uitvoer van graan verboden (2).
Niet weinig werd de ontevredenheid over het verraderlijke gedrag der Engel-
schen gevoed door eenen strooptogt, destijds door eenige kornetten Engelsche ruiterij,
die in Gelderland in garnizoen lagen, in Utrecht en Uolland gedaan, onder voorwend-
(1) Resol, V. Holland, 1587, bl. 650 , 652 , 658 , 675 , 699. kluit, llist. d. liolL Staatsr, D, 11.
bl. 224—232. — Zeer onderscheiden zijn de oordeelvellingen der geleerden over het gedrag der
Staten Tan Holland in deze omstandigheden. Bijzondere vermelding verdient het gevoelen van
kluit, (t. a. p. bl. 232): »It geloof liet mistrouAven thans groot Λν38, maar dat er ook lieden in
de Vergadei'ing zaten, die van dit mistrouwen meesterlijk gebruik maakten, om liet gezag der
Staten van Holland, gerugsteund door den Gouverneur of Stadhouder, hooger op te beurenj" —
van bilderdijk, [Gcsch. des Vad. D. VIL bl. 135, 136): «Deze gebeurtenissen begrepen de Staten
nu, dat geschikt ΛναΓβη om alles te rechtvaardigen; ■—deels met wezendlijke, deels met geaiïbcteerde
vrees enz.j" — van van der kemp, [Maurits van Nassau, D. 1. bl. 28): »Dit een en ander, ge-
voegd bij de bestaande oneeniglieden, scheen eene spoedige voorziening in den nood te vereischen,
en kwam dus juist te pas voor diegenen, die, zonder andere reden dan eigen eer- en heersch-
zucht, leicester's macht wilden besnoeid hebben."
(2) BOR, D. Π. bl. 918. Resol. v. Holland 1587, bl. 668.
-ocr page 261-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—sei van de soldij, welke de Koningin hun schuldig was, in 'sHaae Ie gaan halen. In
allerijl bragten maurits en hohenlo, op last der Stalen van Holland^ eenig krijgsvolk
bijeen, om de hoofdstad tegen die roofzuchtige troepen te dekken; en de Eogelsche
gezant wilkes leende van de Staten achtduizend gulden, om hen tevreden te stel-
len en lol den terugtogt te bewegen. Na het platte land tusschen Amiieri/aw, Utrecht^
Leiden en Gouda, benevens den Krimpener- en Alblasserwaard afgeloopen te hebben,
keerden zij door het Slicht terug, waar de mishandelde en uitgeplunderde boeren hun
onverhoeds op hel lijf vielen, en eenigen hunner doodsloegen en kwetsten (1).
In de algemeene Stalen heerschle dezelfde gezindheid als in Hollandss Staten, die
daarin trouwens den boventoon voerden. De Friesche, Geldersche en Zeeuwsche afgevaar-
digden deelden in de zienswyze der Hollandsche staatslieden , en de Utrechtsche leden, wier
invloed daardoor onbeteekenend werd, verklaarden in Bloeimaand geen last Ie hebben om
■verder met de overigen te beraadslagen , en verheten de vergadering (2), Overijssel had zich,
later dan de overige gewesten, in Bloeimaand des vorigen jaars Vijftienhonderd zes en
tachtig, onder leicester's gezag begeven, zonder de Algemeene Staten daarvan te ver-
wittigen, die zich over deze handelwijze zeer verstoord hadden getoond, en te vergeefs
aan den Landvoogd inzage der gewisselde stukken verzocht hadden (o). Evenmin als
Drenthe, werd Overijssel in de Algemeene Stalen vertegenwoordigd. Het kan der-
halve geen bevreemding wekken, dat deze de door Holland genomene maatregelen
goedkeurden en ondersteunden. Reeds voor stanley's verraad hadden zij paulus buys
onder borgtogt uit zijnen kerker ontslagen, en den Raad van State genoopt om het
plakkaat op de zeevaart.te herroepen, door te verklaren dat zij, by weigering, zelve
lot dien maatregel zouden overgaan. De uitvoer van alle waren, behalve buskruid,
salpeter, geschut en wapenen, werd derhalve weder naar alle plaatsen toegelaten, die
niet onder den vijand lagen. Alleen Calais en Emhden waren van deze vrijsteUing
uitgesloten, doch de Stalen van Holland openden ook de vaart op die havens, daar
het verbod door de Engelschen, Scholten en andere natiën niet werd geëerbiedigd, en
dus geen ander gevolg had dan de Hollanders van de voordeden der mededinging te
berooven (4). Op den vierden van Sprokkelmaand was de diensttijd van den Raad van
Stale geëindigd. De Algemeene Stalen, die de leden weder voor drie maanden aanstel-
den, trokken daarvan partij om van meetkerken en Brakel, benevens de Friesche leden
aisma en feitsma, die leigester bijzonder waren toegedaan, uil den Raad te weren,
(1) dor, D. II. bl. 870, 88ß. van revd, bi 97. Resol. v. Holland, 1587, bl. 683.
(2) llesoL d. Staien-G ener aal, v. 7 Mei 1587.
(3) Rcsol. d. S talen-G ener aal, v. 8 en 9 Mei l.jSß.
(4) ßOR, D. II. 1)1. 887. Resol. v. Holland, 1587, bl. 035, 601.
-ocr page 262-DES VADERLANDS. 209
en aan büys daarin weder plaats te geven (1). Op denzelfden dag schreven zg eenen 1584—
brief aan leigester , om hun gedrag te verantwoorden. Zig herinnerden hem daarin'
aan de buitengewone welwillendheid, Λvaarmede men hem ontvangen en, zelfs tegen
elizabeth's bedoelingen, de Landvoogdg opgedragen had. Daarvan was echter het gevolg
geweest, dat vele heerschzuchtige lieden grooten invloed op hem hadden gekregen, en
hem, tot bevordering van eigen eer en belang, wantrouwen tegen de Staten hadden
ingeboezemd. Zi] hadden als ware het een Achterraad gevormd, tot bevordering Van
hunne »ambitieuse, gierige en oproerige practijken, nietlegenstaende de goede advijsen
en remonslrantiën van den Raed van Sfalen, van de generale en particuliere Staten, en
van de gequalificeerste en getrouste van 't land." Aan hen was zoowel de muntslag te Am-
sterdam als het schadelijke plakkaat op de scheepvaart te wyten, waardoor 's land geld-
middelen zoo zeer benadeeld waren, dat het geldgebrek niet had toegelaten den vyand
krachtdadig te keer te gaan; hetgeen welligt toch mogelijk zou geweest zijn, zoo de
ligling der Duitsche ruiters en voetknechten, waarvoor de gelden gereed waren, niet
op onverklaarbare wijze verijdeld was. Zij droegen ook de schuld, dat er nimmer be-
hoorlijke monstering der troepen gedaan en de gelden van hare Majesteit nutteloos ver-
kwist waren; dat der Staten krygsvolk nimmer zoo slecht betaald was geweest, terwijl
toch nimmer zooveel en zoo vaardig was opgebragt; dat »vele geveinsde hypocriten en
gespagnioleerde geesten" groot gezag hadden gekregen, en daarentegen de »geaflec-
tioneerde totte behoudenis van de gemeene sake, van den staet en rust des lands,"
gevangen en gebannen waren ; dat de wettige regering des lands in twijfel was getrok-
ken, het gezag der Stadhouders, tegen het verdrag met elizabeth, door de benoe-
ming en de magt van nieuwe Gouverneurs verminderd was. De voornaamste sleden
en forten waren, tegen de vertoogen der Staten, in handen van lieden gesteld, die
niet te vertrouwen waren; en toen de verraderlijke handelwyze van sommigen aan het
licht kwam, waren zij der justitie onttrokken geworden. Dit alles was voortgesproten
uit des Landvoogds wantrouwen in 's lands regering, hetwelk ook de bron was der ge-
heime kabinets-akte, die het bewind aan den Raad van State ontnomen en naar
Engeland had overgebragt: waarvan de gevolgen reeds gebleken Avaren, daar men het
verraad van staivlet en york niet had kunnen vergdelen, en thans groote vrees voor
het verlies van nog meer plaatsen koesterde. Om leioester's gezag niet te verminderen,
en in de hoop dat hij eindelijk aan hunne vertoogen gehoor zou geven, hadden de
Staten dat alles tot nog toe geduldig verdragen, doch thans hadden zij zich genoodzaakt
gezien op 's lands zaken orde te stellen. Zij vertrouwden dat al het gebeurde geschied
%vas legen leigester's goede bedoelingen, en dat hij derhalve zou voortgaan hunne be-
257
55
(1) bor, D. 11. bl. 892. hoopt, bl. 1136.
UI Deel. 1 Stuk.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1684— langen bij elizabeth te behartigen, doch verzochten hem tevens geen paspoorten of
vrggeleiden meer af te geven, en orde te stellen dat al het krggsvolk, behalve de be-
zettingen der verpande steden, zich voegen zou onder het bevel dergenen, die zij met
den Raad van "State daartoe zouden aanstellen (1).
Een afschrift van dezen brief, die waarschynlijk van oldewbarneyelt's hand is, en
waarin de wensch doorstraalt om van den Landvoogd ontslagen te worden, zonder
daarmede tevens elizabeth's ondersteuning te verhezen (2), werd der Koningin toege-
zonden , en weinige dagen later gevolgd door een vertoog, waarin de Staten, naar aan-
leiding van KAWTzou's zending, de redenen ontvouwden, die hen van elk verdrag met
Spanje ten hoogste afkeerig maakten. »Als wij de gevolgen daarvan wat nader
inzien" — dus lieten zij zich hooren — »zoo bekennen wy ronduit aan Uwe Majes-
teit, dat de felste oorlog ons op verre na zoo verschrikkelijk niet is als de vermelding
alleen van zulk eenen vrede. Zoo wy in deze zaak nieuwelingen waren, Mevrouw!
men zoude ons waarlijk mogen beschuldigen van kleine ervarenheid, de voedstervrouwe
van valsch oordeel: maar zoovele proeven als wy van het verledene gehad hebben, leeren
ons, of wy willen of niet, de gevaren van zulke traktaten, en openen onze oogen voor
de slinksche en listige praktijken onzer vijanden: want nademaal zij zien, dat noch de
langdurigheid des oorlogs, noch de schade door ons geleden, noch de moorddadige en
verraderlijke dood onzer hoofden ons onzen schuldigen pligt kunnen doen vergeten, of
ook slechts een voet wegs van het fondament der standvastigheid bewegen, waarop wij
gefondeerd zijn; en daar zij wel gevoelen, dat alleen de wapenen , die ons nog overig zijn,
te weten standvastigheid en resolutie, even zoo magtig zijn om hen te overwinnen, als
deze deugd alleen de Romeinen, na zoovele nederlagen, tegen die van Cartkago heeft
gemainteneerd; en nu zy als met de oogen hunnen hongersnood aanschouwen, veroorzaakt
niet zoozeer door de droogte of onvruchtbaarheid als door gebrek van handel aan hunne
zijde, waardoor onze welvarende en volkrijke Gewesten onderhouden worden; ook wel
wetende dat de springader van hunne ondersteuning uit Spanje van dag lot dag meer
wordt uitgeput, en zy door den minsten tegenspoed gedwongen zullen worden hun
voornemen te slaken, zoo God ons de genade doel, dat wij onder de bescherming van
Uwe Majesteit volstandig blyven in onze resolutie, zoo nemen zij hun toevlugt tot hunne
oude listen en praktijken, door welke zij cns meer kwaad hebben gedaan met de punt
van hunne pennen, dan met het scherp van hunne zwaarden." Zoowel in Spanje met
de Mooren als herhaaldelijk in den vrijheidskrijg, was de schadelijkheid van vredesonder-
handelingen gebleken, waarmede de Svijanden slechts bedoelden verdeeldheid Ie zaayen
(1) Bon, D. 11 bl. 943—945.
(2) KLUIT, Hisl. d. Holl. Staatsr. 1). 11. 1)1. 239.
-ocr page 264-_______ ρΒΐϋΐ^^ρΐρ ...................... II
en door bedrog hun opzet te hereiken. »Want daaruit volgen onder de Provinciën en 1584—
steden verdeeldheden, suspiciën, Jalousien en gevaarlgke openingen, om ieder voor zich
zelf te handelen en niet op het algemeene welzyn te denken, de een om zich te goe-
der ure te verzoenen, de ander om zgne goederen bijeen te pakken en te vertrekken
ter plaatse waar de trouweloosheid hem niet te gronde brengen noch het geweld des
Spanjaards bereiken kan: waaruit de ondergang van den staat onvermgdelyk voortvloeit."
In het breede werden verder de redenen ontwikkeld, waarom men meende aan fihp's
beloften, noch betrekkelyk de godsdienst noch ten opzigte der privilegiën, geen ver-
trouwen te kunnen schenken; weshalve men elizabeth ootmoedig bad, hel besluit der
Staten, om in geen vredesonderhandeling te treden, goed te keuren, en hen verder,
ook in haar eigen belang, krachtdadig bij te staan (1),
De maatregelen, door de Staten van Holland en Zeeland tot bevordering van de vei-
ligheid des lands genomen, vonden in hunne Gewesten alleen tegenstand bij sonoy,
den Gouverneur van het Noorder-Kwartier. Ingevolge leicester's vergunning (2) had-
den de Staten van Holland hem in Louwmaand bg zich ontboden, om hem een nieuwen
lastbrief te geven, doch hij weigerde dien aan te nemen en den eed aan maurits af
te leggen, als in strijd met zyne verpliglingen aan leigester , zonder wiens last hij geen
nieuwen eed mögt doen. Op de tyding van het verraad van Stanley en york werd
hij terstond naar Gelderland en Overijssel gezonden, alwaar een gedeelte van zijn krijgs-
volk in garnizoen lag, om voor de getrouwheid der bezettingen en de beveiliging der
grensplaatsen te zorgen; en de Stalen van Holland voorzagen Zwol, Kampen, Elburg,
Hadem en Arnhem uit eigen kas van leeftogt en krijgsbehoeften, ter waarde van hon-
derdduizend gulden (5). Ontevreden over sonoy^s weerspannigheid, zochten zij inmid-
dels van zyne afwezigheid gebruik te maken, om zijne Officieren tot aflegging van den
nieuwen eed te bewegen, en het garnizoen van Medemhlik te veranderen; doch sonoy^s
Luitenant weigerde, zonder last van zijnen Overste, nieuw krggsvolk binnen de stad te
laten, en verijdelde daardoor dit voornemen. Met reden was sonoy over dien shnkschen
aanslag zeer verstoord, en beklaagde zich in eenen brief aan maijrits , dat men aan zijne
getrouwheid scheen te twyfelen. Hij beriep zich op de veeljarige diensten, die hy aan
Prins Willem bewezen had, en verklaarde het vaderland en der Christelijke religie nog
steeds dezelfde genegenheid toe te dragen, doch geen vrijheid te hebben om tegen
zynen eed aan leigester te handelen, zoolang deze hem daarvan niet ontslagen had.
Niettemin besloten de Staten, dat maurits met houenlo naar Medemblik zoude reizen,
(1) BOR, D. 11. bl. 945—948.
(2) Hiervoor, bl. 225.
(3) BOR, D. 11. bl. 906. Resol. v. Holland, bl. 652, 665.
33*
-ocr page 265-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— om sowor lot andere gedachten te brengen, en, zoo hy volhardde, aldaar de noodige
^^^^ orde te stellen. Doch sonoy, te vergeefs beproefd hebbende den Stadhouder van dien
togt terug te houden, sloot de poorten voor hem digt en weigerde hem binnen de stad
te laten. Na vele onderhandelingen besloten de Staten en maürits eindelijk sonoy niet
verder te bemoeyelijken, en deze beloofde van zijne zijde geen vreemd krijgsvolk in
garnizoen te nemen, en aan leigester verlof te vragen, om den nieuwen eed te doen.
De Landvoogd was echter geenszins geneigd om hem daartoe vergunning te geven,
maar prees hem integendeel wegens zijne standvastigheid, en liet hem ook door Konin-
gin ELIZABETH tot Volharding aansporen (1).
Gedurende de onderhandelingen met sonoy, wist de ülrechtsche Burgemeester prou-
hingk te bewerken, dat te Ulrechl eene bijeenkomst door den Graaf van wieuwenaar
werd belegd, waarop de Staten van Gelderland en Overijssel verzocht werden ge-
magtigden te zenden, ten einde met elkander te beraadslagen over eenige punten,
waarbij hunne gewesten, als het digtst bij den vijand gelegen, het meeste belang
hadden. De Raad van Slale waarschuwde te vergeefs, dat zulke verdeeldheden en bij-
zondere bijeenkomsten hoogst gevaarlijk waren en ligtelijk scheuring ten gevolge konden
hebben, waarvan hel lot der Zuidelijke JSederlanden lol voorbeeld kon strekken. Van
wege de afgezanten van Gelderland en de Gedeputeerde Staten van Utrecht werden
ook de Staten van Holland en Zeeland verzocht aan de bijeenkomst deel te nemen.
Deze bragten de uilnoodiging in de vergadering der Algemeene Staten, die besloten
haar te beantwoorden, en hunne bevreemding te kennen gaven, dat te Utrecht
bijzondere vergaderingen belegd werden om over onderwerpen te beraadslagen, waar-
mede zij zich voortdurend bezig hielden en tot wier beiiandeling zij uitsluitend be-
voegd waren. De Raad der stad Utrecht, over dit bescheiden (2) antwoord gebelgd,
liet hierop eenen brief aan alle Magistraten, Vroedschappen en goede Gemeenten van
Holland en Zeeland in druk uitgaan, waarin hel gedrag der Stalen van die Gewesten
hevig werd doorgehaald. Dit beroep op de openbare meening noopte de Stalen van
Holland om insgelijks eene uitvoerige regt vaardiging hunner handelwijze het licht te
doen zien, waarin zij Irachtlen te beloogen dal leigester's gezag door hen geenszins
verkort was, en dat zij, als de Hooge Overheid en het Graafschap van Holland ontegen-
zeggelijk vertegenwoordigende, volkomen bevoegd waren om de maatregelen te nemen,
die zij noodig hadden gekeurd. De Engelsche Gezant ïuomas wilkes (5) achtte het
(1) BOR, D. II. bi. 895—904.
(2) BOR, D. U. hl 908.
(3) Volgens VAN REVD, bl. 99, had hij den brief der Algemeene Staten van 4 Februarij aan
tEiCESTER geprezen en noodig gekeurd, doch later een anderen toon aangeslagen, om weder dank
bij den landvoogd te behalen.
DES VADERLANDS. 209
zijn pligt, de meer en meer eigendunkelijke en aanmatigende handelwyze van Holland
le bestrijden, en de bewering te weerleggen, dat de Souvereinileit by de Staten berustte.
Zoowel aan de Algemeene Staten als aan die van Rolland overhandigde hg eene remon-
strantie, waarin hij hen niet slechts van groote ondankbaarheid jegens elizabetu, maar
ook van weêrspannigheid en openbare schennis van leicester's gezag beschuldigde.
Tevens beweerde hij dat de Souvereinileit geenszins by de Stalen was, maar bij de
gemeente, van welke de afgevaardigden ter Statenvergadering slechts de dienaren waren.
De gemeente had volgens hem aan de Staten den last gegeven, om aan leigester het
hoogste gezag op te dragen; en derhalve mogten de Staten, naar zijn oordeel, dat gezag
niet verkorlen, zoolang de gemeente hen daartoe niet bepaaldelijk gemagtigd had (1).
De Staten van Holland beantwoordden deze remonstrantie met een verloog, waarvan
zy de opstelling aan de pen van den Pensionaris van Gouda, f11an901s frangken, had-
den toevertrouwd. Zij verklaren daarin mei groot leedwezen gezien te hebben, dat de
wettelijke staat dezer landen, die sinls onheugelijken tijd nimmer is betwijfeld geworden
dan door hunne gezworene vijanden, thans door hunne vrienden in verdenking wordt
gebragt. Daar niet alleen de ileer \yilkes , maar ook vele andere personen met den
waien regeringsvorm onbekend schijnen Ie zijn, achlen zij het noodig daarvan een uit-
voeriger berigl te geven, »liet land van Holland en Zeeland is, naar hunne bewering,
sedert achthonderd jaren geregeerd geworden door Graven en Gravinnen, aan welke de
Edelen en sleden, representerende de Staten van den lande, de heerschappij en Souve-
reinileit welliglijk hebben opgedragen. Deze hebben ook met zulke bescheidenheid en
gematigdheid geregeerd, dat zij nooit oorlog gemaakt of vrede gesloten, schattingen
geheven of eenige andere zaken, den staat des lands belrelTende, gedaan hebben zonder
advies en loeslemming van de Edelen en sleden, die telkens daarop werden beschreven
en vergaderd. Bovendien hebben /A^ steeds den raad der Edelen en sleden goedgunstig
aangehoord, en hunne resoluliën daarnaar ingerigl. Dien ten gevolge heeft hun bestuur
de heilzaamste vrachten voorlgebragt, zoowel tot bevordering van de eer en hel aan-
zien der Graven, als lol voorspoed en welvaart der ingezetenen, zoodal Holland en Zee-
land bloeijende en maglige gewesten zijn geworden. Men kan daarvan geen andere
(1) bor, D. II. bl. 907—921. kluit, Hist. d. Holl Staatsr. D. II. bl. 255—286, 312- Dat
wilkes door gemeente alleen de stedelijke Vroedscliaps-Collegiën zou bedoeld hebben, gelijk kluit
beweert, is in strijd met de beantwoording van zijn vertoog, waarin 0. a. gezegd "wOrdt: »Hoe
tan de staet van den lande bestaen, indien het geschieden kondc, dat de gemeente so verre
werde gebracht, dat de selve partijschap aenname tegen de Staten, dat is, tegen de Edelen, Ma-
gistraten en Vroetschappen van steden? die hare voorstanders en wettelijke Magistraten zijn, die
tot voorstand van de gemeente, ook den ondank van de Princen en Gouverneurs dikwils in
't particulier moeten dragen." Vgl. De Staatkundige partijen in Noord-Nederland, bl. 115.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
reden geven, dan de eendragt tusschen den Vorst en de Staten; want de Vorst vermögt
niets zonder de Edelen en steden, daar hy geen andere inkomsten had dan de opbrengst
zgner domeinen. De Staten hadden zooveel magt, dat zij hunne Vorsten, wanneer zij
tot 'slands nadeel handelden, tot regt en redelijkheid terugbragten, en diegenen straf-
ten, die hen misleid of hun gezag misbruikt hadden. Ook bragt hun phgt mede, aan
de minderjarige Vorsten voogden te geven; en wanneer de landen door eenige oorzaak
tijdelijk zonder Vorst waren, benoemden zij eenen Voogd of Ruwaard. De Staten
moesten echter niet gewaardeerd worden naar de dertig of veertig personen, die ter
vergadering verschenen, alsof deze alle gezag in handen hadden, en zelve in het bezit
waren der Souvereiniteit. Ten einde de landzaten middelen zouden hebben, om zich
tegen den willekeur hunner Vorsten te verzetten, en hunne vryheid en welvaart te be-
houden , zijn zy verdeeld in de Edelen en de steden, die op de Statenvergadering te za-
men over alle zaken beraadslagen. De steden hebben meest alle denzelfden regeringsvorm,
namelijk een Collegie van Raden of Vroedschappen, bestaande uit de aanzienlijkstender
gemeente. Die Collegiën zijn zoo oud als de steden. De leden zijn alleen in eed van
de stad, en niet van den Vorst, en dienen gedurende hun leven of poorterschap. In
plaats der stervenden of bij verlating van poorterschap vullen de Vroedschappen zich
zelve aan. By deze Collegiën alleen berust de magt, om te beschikken over de zaken,
die de stad betreffen, en wat door die Collegiën wordt vastgesteld, moet door de gansche
burgerij worden opgevolgd. Door die Collegiën worden ook jaarlijks de gewone Magis-
traatspersonen gekozen, namelijk Burgemeesters en Schepenen, hetzij volstrektelijk,
helzy bij nominatie van een dubbel gelal, waaruit de Stadhouder de verkiezing doet.
Zoodanig is de regering der sleden in Holland en Zeeland; waaruit ligtelijk is op te
maken dat deze Vroedschaps-Collegien, gevoegd by dat der Edelen, buiten tegenspraak
representeren den ganschen slaat en het geheele ligcliaam der landzaten, en dat er geen
vorm van regering bedacht kan worden, die met zekerder kennis van alle aangelegen-
heden des lands zou kunnen besluiten, of hare resolutiën met meer eendragt, gezag en
goed gevolg zou kunnen uitvoeren. Die Collegiën in eene vergadering over te brengen,
kan alleen geschieden door afgevaardigden, die zoowel uit de Edelen als uit de Vroed-
schappen telkens ter dagvaart beschreven w orden, en zich aan hunne lastbrieven moeten
houden, doch gedurende den oorlog, wegens de veelvuldige onverwachte voorvallen,
altijd gelast zijn geweest om in het algemeen op alle zaken, die 'slands welvaart betref-
fen, len meeslen nutte te besluiten, inzonderheid tot handhaving van de regten, vrij-
heden en privilegiën. Deze afgevaardigden, op die wijze te zamen vergaderende, repre-
senleren de Staten des lands. Hoe zou nu de slaat kunnen beslaan, wanneer de ge-
meente, zoo dat mogelijk ware, parlij trok tegen de Staten, die hare wellige voorstan-
ders zijn? Al wat de Staten in den laatsten tijd verrigt hebben, is geschied in hunne
hoedanigheid van vertegenwoordigers der Edelen en sleden. Zoowel het verdrag met
1584-
1587
i
w
DES VADERLANDS. 265
emzabetïï als de opdragt der Landvoogdij aan leigester steunen op dien grond. Wes- 1584—
halve het genoegzaam bevrezen is, dat het gezag van de Staten noodwendig gehand-
haafd moet worden, als het fondament, waarop het wettelijke bestaan en het welzijn
des lands berust, en dat zonder beider ondergang niet kan gekrenkt worden; en dat de
Souvereiniteit des lands in alle zaken by de Staten is."
Eenmaal tot dil besluit gekomen, viel het niet moeijelijk meer te betoogen, dat
de Staten volkomen bevoegd waren om de maatregelen te nemen, die wilkes had
afgekeurd. Overeenkomstig de begeerte der Algemeene Staten had leigesteb. bij zijn
vertrek den Raad Yan State het regeringsbeleid opgedragen; doch weldra was gebleken
dat hij door eene geheime akte daarover anders beschikt had. Daartoe was hij echter
niet geregtigd geweest, daar hij gedurende zijne afwezigheid geen schikkingen mögt ma-
ken , dan met goedkeuring der Staten, die derhalve verpligt, en als Souverein bevoegd
waren, in de dringende eischen van het oogenblik te voorzien (1).
Dit merkwaardige vertoog, waarin men den regeringsvorm, gelijk zij zich in de laatste
jaren ontwikkeld en bevestigd had, door het gezag eener eerbiedwaardige oudheid
trachtte te wettigen, zette de kroon op het gezag der Gewestelijke Stalen. Sedert de
afzwering van filips was het staatsregt met opzigt lot de Souvereiniteit onzeker geweest.
De geheele inrigting der maatschappij hing ten naauwsle zamen met het bestaan van
eenen Vorst, die het hoogste gezag bezat en uitoefende, en in zijn persoon den band
daarstekle, die hare onderscheidene bestanddeelen lot een geheel zamenvoegde. Toen die
Vorst uit de regering verdween, bleef er eene ledige plaals bestaan, die men nog gedu-
rende geruimen tijd Irachüe aan te vullen. Ware Prins willem blijven leven, zonder
twijfel zou hem door vele, zoo niet door alle Gewesten, het hoogste gezag zijn opgedra-
gen. Na zijnen dood bood men de Souvereiniteit eerst aan Frankrijk en vervolgens aan
Engeiand aan; en het was meer als bewaarders van een hun lijdelijk toevertrouwd pand,
dan als handhavers van hun regt, dat de Algemeene Staten tegenover leigestek be-
weerden , dat de Souvereiniteit bij hen berustte. Inmiddels waren hel aanzien en de
magt der Provinciale Stalen gedurig geklommen. Er had zich eene regering gevormd,
die niet slechts met aristocratische trots de medewerking des volks in de keuze zijner
Regenten en de behartiging zijner belangen buitensloot, maar ook met republikeinsche
fierheid naijverig en afkeerig werd van elk gezag, dat haar de wet zou kunnen stellen.
Leigester's gedrag en de eischen zijner partij gaven ruimschoots voedsel aan deze ge-
zindheden; en de noodzakelijkheid, waarin Hollandss Staten gebragt werden, om lot
bewaring van veiligheid en orde op eigen gezag te handelen, was de door velen ge-
wenschte aanleiding, om de Souvereiniteit der Stalen, als de beste verdediging van hun
(1) bok, D. 11. bl. 921—929. kluit, t. a. p. bl. 286—307.
-ocr page 269-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—gedrag, Ic verkondigen. Het vertoog was een protest, zoowel tegen de heerschzucht van
den Landvoogd, als tegen het beroep zijner partij op het volk (1), dat van de regering
was buitengesloten. De geschiedkundige dwalingen (2), waarop het berustte, alsof de
Staten reeds vóór vele eeuwen het gezag hadden uitgeoefend, hetwelk zij zich eerst in
den vrgheidskrijg hadden aangematigd, werden destyds door velen te goeder trouw om-
helsd, en kunnen bij de beperkte historiekennis dier dagen geen bevreemding wek-
ken (3). Ook stemden de in het vertoog ontwikkelde stellingen betrekkelyk de zelf-
standigheid der afzonderlyke Gewesten en den regeringsvorm der sleden volkomen over-
een mei de beginselen der Unie van Utrecht en met de aristocratische rigting van hel
volkskarakter. Die Unie had geen zamensmelting tot één geordend geheel bewerkt, maar
was slechts een tydelijk verbond van Provinciën, die tot bestrijding van den gemeenschap-
pelijken vyand besloten hadden elkander als getrouwe bondgenoolen bij te slaan, zonder
hunne onafhankelijkheid aan de vergadering hunner afgevaardigden te willen opofferen (4).
De stedelijke Vroedschappen waren geenszins de vrucht eener gehate dwingelandij, maar
door de burgers zelve gewenschl, en dikwerf op hun verzoek door de Vorsten daarge-
steld (5). Geen wonder derhalve dat het verloog van HollaniPs Stalen, toen het weinige
maanden later het lichl zag en alom verspreid werd, niet alleen in hun Gewest maar
ook in de overige Provinciën door velen als de uitdrukking van het beslaande slaatsregt
beschouwd werd, en den grondslag vormde, waarop de staatsregeling der Vereenigde
Nederlanden zich verder ontwikkelde. Doch daarmede waren twee beginselen aangeno-
men, die de kiemen van toekomstig bederf reeds in zich droegen: het gemis namelyk
van een krachtig centraal bestuur over de Vereenigde Gewesten, en de uitsluiting der
burgerij van de regering. Het gezag der stedelijke en gewestelijke aristocralie was reeds
(1) liet verdient opmerking dat de Utreclitsche lJurger-HopIieden reeds vóór leicester's kotast
gesproken hadden van de algemeyne slem der ingesetene van dese geünieerde Provinciën, Ie ach-
ten als Godes stem. Zie bor, D. 1L bi. 655.
(2) Vgl. Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, D. II. St. VI. bi. 481—509. Hiervoor,
hl. 23.3—235.
(3) lleed.s lang voor lkigester's komst werd het verkeerde gevoelen omtrent het uitgebreide
gezag der Staten onder de Graven door velen gekoesterd. Het is later bevestigd door het gezag van
uüGO DE GROOT, in zijn geschrift over de oudheid der Bataaf sehe Republiek, welks stellingen hij
echter later bij rijper onderzoek zelf misprezen heeft. Zie van der kemp, Maurits van Nassau,
D. 1. bl. 230. KLUIT, t. a. p. D. II. hl. 288, noot 43.
(4) Algem. Gesch. des Yaderlands, D. 11. St. VI. bl. 294.
(5) kluit, t. a. p. D. I. bl. 266. D. II. bl. 291. Mr. a. w, vreede, Geschied- en Letterkun-
dige Herinneringen, St, II. bl. 28—73. bilderduk, Gesch. d. Vad. D. VII, bl. 264.
DES VADERLANDS. 209
te vasl geworteld, om eene voldoende verbetering van beide gebreken toe te laten: en 1584-7
zoo bezat de jeugdige Republiek van hare opkomst af geen andere waarborgen voor
een wijs en krachtig bestuur harer algemeene aangelegenheden, dan de bekwaamheid en
gematigdheid harer Regenten, wier moeijelijke taak het was in de verdeeldheid der be-
langen en inzigten eenheid en zamenwerking te brengen, en aan het volk, door de
eerbiediging zyner vrijheden, het verlies zijner staatkundige regten te doen vergelen.
Intusschen waren afschriften van den brief der Algemeene Staten aan leigester , dien
zy besloten hadden geheim te houden, om zyne eer niet te kwetsen (1), uit Enge-
land overgezonden en door zgnen aanhang overal verspreid, om de gemeente tegen de
Staten op te ruyen. De daarin vervatte beschuldigingen werden voor lasteringen ver-
klaard. Men strooide uit dat niet alleen leigester maar ook elïza.beth nu zoozeer ver-
bitterd vvaren, dat zy zich geheel aan de bescherming der Nederlanden onttrekken
zouden, en versterkte dien indruk door valsche brieven, die, naar men voorgaf, uit
Engeland aan bijzondere personen geschreven waren, en waarin de onbeperkte opdragt
der Souvereiniteit aan elizabeth als het eenige middel werd aangewezen, om haren
toorn te bezweeren. De terugkomst der ütrechtsche Gezanten rataller en modet,
die door de Koningin met veel welwillendheid ontvangen waren, en zoowel van haar
als van leigester vleyende brieven voor de Burgerhoplieden en de Engelschgezinden
medebragten, gaf nieuw voedsel aan de opgewekte driften. In hun antwoord noemden
de Burgerhoplieden de opstellers van den brief verraders, die, met al de Staten, door
het volk op éénen dag zouden verdelgd zyn, zoo men hun niet verzekerd had, dal de
Staten der bijzondere Gewesten geen bepaalden last tot het zenden van dien brief ge-
geven hadden. Ook zochten zij Gelderland, Overijssel, Friesland en de Ommelanden
te bewegen, om openlijk te verklaren, dat de Algemeene Staten daartoe niet gemagligd
waren geweest. De Staten van Gelderland riepen werkelijk hunnen afgevaardigde
JOHAW VAN WIJNBERGEN terug, doch dcze wist de handelwyze der Algemeene Slaten
zoo goed te verdedigen, dat hg zgne betrekking behield (2). Ook de Gedeputeerde
(1) van reyd, hl. 99.
(2) Hij verklaarde dat de afgevaardigden der Provinciën in de Staten-Generaal, na de tijding
van stanley's verraad, besloten hadden dien brief te schrijven, als gelast op alle voorvallende
zaken zoodanig besluit te nemen, als zij tot dienst en behoud des lands noodig zouden acbtten,
en dat men niet bad goedgevonden bet gevoelen der gewestelijke Staten op dit punt in te win-
nen, zoo omdat de zaken geen uitstel konden lijden, als omdat het niet geraden was »hier Ie
divulgeren de mishandelingen, gedurende het Gouvernement van sijn Excellentie gepasseerd." De
Staten van Ulrecht verklaarden echter aan die van Gelderland om vele redenen af te keuren, dat
men de afgevaardigden in de Staten-Generaal zulke algemeene en onbeperkte lastbrieven gaf, als
reeds verscheidene malen geschied was, bob, t. a. p. bl. 901, 964.
lïl Deel. L Stuk. 54
-ocr page 271-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1§84_Stalen van Friesland verklaarden geeo bijzonderen last tot dien brief gegeven te heb-
ben (1). De inwendige verdeeldheid nam door deze woelingen zoozeer toe, dat men
in Holland en Friesland, voor ernstige onlusten beducht, tot gestrenge maatregelen over-
ging. Hugo donellxjs, Hoogleeraar in de regtsgeleerdheid te Leiden ^ werd als schrij-
ver en verspreider van valsche Engelsche brieven door de Curatoren der Hoogeschool in
overleg met de stedelijke Regering afgezet. Te Leeuwarden werden enkele personen
uit de stad gebannen, en de President aisma in zijn huis gevangen gehouden (2).
De Gezanten der Algemeene Staten hadden middelerwgl geen gemakkelyke taak ge-
had. Leigester gevoelde zich door de tegen hem gerigte besehuldigingen ten hoogste
beleedigd, en elizabeth, die zoo gaarne den oorlog vermijden en vrede met Spanje
sluiten wilde, zag zich, door het standvastig verzet der Staten tegen elke onderhande-
ling, in hare wenschen gedwarsboomd. In hunne byeenkomsten met de Engelsche
Staatslieden verdedigden de Gezanten niellemin met kloeke rondborstigheid het gedrag
hunner meesters, en drongen ten ernstigste op bijstand in hulptroepen en geld aan.
Men trachtte hen te bewegen om zich aan filips te onderwerpen, onder voorwaarde
dat de Spaansche troepen verwijderd, de Hervormde Godsdienst geduld en de kasteden
afgebroken zouden worden; doch zy weigerden op grond dat men geen conditiën kon
maken, die geëerbiedigd zouden worden. »Zoo is dan" —sprak de Engelsche Schatmees-
ter Lord BiiRLEïGu — » uwe zaak in een ellendigen staat, daar gij noch tot den oorlog noch
tot den vrede bekwaam zyt." — »De oorlog" — antwoordde valk — »is niet uit lust
maar uil nood ontstaan. Wij moeien alle krachten, zooveel mogelijk is, byzetten tot
verdrijving van den vijand en verdediging des vaderlands, en de uitkomst aan God
overlaten." Eindelijk Inregen de Gezanten een bepaald antwoord van de Koningin.
Zij verklaarde nog niet genegen te zijn tot aanvaarding der Souvereiniteit, en voor-
eerst ook nog geen grootere hulp Ie kunnen verleenen, doch eerstdaags den Baron
van BUGEHORST te zullen afvaardigen, om den Staat der Nederlandsche zaken in den
grond te leeren kennen, waarna zij ten opzigte van de terugkomst van leigester en het
vermeerderen van hare hulptroepen besluiten zou. Op den een en dertigsten van Lente-
maand legden de Gezanten in de Algemeene Staten verslag van hun wedervaren af (3).
De Engelsche Gezant bügkhorst, die reeds in het begin van Grasmaand in deNeder-
14 v.
Grasm.
1587 landen kwam, opende op den veertienden dier maand zijnen last bij de Algemeene
Staten, Nadat hy van alle zaken voldoende inlichting had gekregen, verklaarde hij over-
tuigd te zijn, dat de handelingen der Staten na het verlies van Deventer alleen gestrekt
(1) bor, ö. 11. bl. 953—960. van beyd, bl. 101—105. hooft, bl. 1149—1151.
(2) VAN REYD, bl. 105. WINSEMIUS, bï, 781. Resolut, ν. Holland, 1587 bl. 813, 820.
(3) BOR, D. Π. bl. 948—953.
-ocr page 272-DES VADERLANDS. 267
hadden tot behoud van den staat, iheigeen hij beloofde aan de Koningin en aan leices-1584^
TER te zullen berigten. Hij verzocht dat men vergelen zou wat de landvoogd, vfiéM
het welzijn der Nederlanden zeer ter harte lag, welligt misdreven had. Voortaan zon
leigester, door de ondervinding ingelicht, betere raadslieden vertrouwen. Doch zoó mein
zijne terugkomst en krachtiger bystand van elizabeth verlangde, dan was het hoogst dood-
zakelgk de handen ineen te slaan, om zich zoo goed mogelgk tegen'den vijand te
wapenen. Door deze verstandige handelwijze, waarbg de eer der Staten gehandhaafd,
de behoefte aan zamenwerking herinnerd en tevens aan leicester den weg gebaand
werd, om in zijn vorig gezag terug te keeren, slaagde bugkhorst er in om de Staten tot
inschikkelijkheid te bewegen. Men beraamde met hem de krijgskosten tot onderhoud van
een veldleger, ten bedrage van vgftien tonnen gouds, waarvan men hoopte dat elizabeth',
boven haren gewonen onderstand, een derde voor hare rekening zou nemen. De Alge-
meene Staten besloten aan de Koningin en aan leicester brieven te schrijven, die in
verzoenenden geest gesteld waren. De onderscheidene Gewesten werden verzocht hunne
Gemagtigden van voldoenden last te voorzien, om met leicester bij zgne terugkomst
over de wyzigingen te onderhandelen, die men in het verdrag met elizabeth en de
hem opgedragene magt mögt begeeren. Tot op dat tijdstip zouden de Stalen hunne grie-
ven en bezwaren laten rusten. De Staten van Holland keurden goed, dat de verloogen,
die zy mei wilkes gewisseld hadden, niet openbaar zouden worden gemaakt. De Raad
van Slale gaf op naam van leicester een plakkaat uit, waarbij verboden werd de Ko-
ningin, de Engelsche natie, de Staten, de stedelijke Regenten of eenige personen, in
dienst van hare Majesteit of van de Staten, te lasteren, en bijeenkomsten te houden
buiten de wettige vergaderingen dezer landen. Prins maurits gaf eene schriftelijke ver-
dediging van zyn gedrag aan den Engelschen Gezant, om die aan de Koningin te over-
handigen ; en de Graaf van hohenlo werd door bugkuorst's lusschenkomst overgehaald,
om zich met edward worris en leicester te verzoenen. Men verheugde zich algemeen
in het herstel der eensgezindheid tusschen de Staten en den Landvoogd, en zag verlan-
gend naar zijne terugkomst uit (1).
Die gevoelens werden echter geenszins gedeeld door johan vaw oldekbarwevelt.
Zijne ervaring van leicester's bekwaamheden en karakter schonk hem de on-
wankelbare overtuiging, dat diens bestuur voor de vrijheid en onafhankelijkheid des
vaderlands slechts wrange vruchten kon dragen. Te vergeefs had hij lot versterking van
zijnen invloed beproefd den bekwamen Pensionaris van Gouda, fran^gis frawckek,
die zijne zienswijze volkomen deelde, tot Advokaat in het Collegie der Gecommitteerde
Raden Ie doen aanstellen; de steden Dordrecht en Gor/cum, die leigester's partg waren
(1) bor, D. 11. bl. 956—958, 967. van reyd, bl. 105, 106. kluit, D. 11. bl. 247—254.
Naleesingen op wagenaak, D. l. bl. 308.
54*
-ocr page 273-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— toegedaan, hadden dit voornemen verijdeld. Tlians besloot oldenbarhevelt zijn ontslag
^^^^ te vragen, op grond dat hy den lande geen dienst kon doen, gelijk hy gaarne wilde;
doch op eenparigen aandrang van de Staten liet hij zich bewegen om zyn ambt nog
gedurende eenige maanden waar te nemen, onder beding dat hg niet aan zijne Instruc-
tie gebonden noch verpligt zou zijn binnen ^s Gravenhage zyn verblyf te houden (1).
De Friesche Gezanten aluwe en righaeus waren inmiddels uit Engeland terugge-
keerd, zonder eenig bepaald antwoord van de Koningin ontvangen te hebben. Zij brag-
ten echter eenen brief van dankzegging mede, dien zij in Grasmaand op den Landdag
wilden overleveren. Doch de Stalen weigerden het verslag van hun wedervaren te hoo-
ren, daar zy niet wettig lot Gezanten benoemd waren. De Engelschgezinde party, door
deze terugwijzing gegriefd, wendde zich tot bugkhorst, opdat hij zijnen invloed zou
aanwenden om leigester's miskend gezag in Friesland te herstellen. De Engelsche
Gezant, zelf verhinderd derwaarts te gaan, zond in zynen plaats den Burgemeester van
Amsterdam en lid van den Raad van State willbm bardes , die de overtuiging erlangde
dat noch de Stalen noch de Stadhouder in eenig opzigt hunne bevoegdheid en hunnen
eed aan lbigester waren te buiten gegaan, doch er niet in slaagde de opgewondene
gemoederen tot bedaren te brengen. Graaf willem lodewijk, die zich steeds, zooveel
hij kon, onzijdig had gehouden, en eerder geneigd was leigester's gezag uit te breiden
dan te beperken, verloor thans ook de gunst der Engelschgezinden, die hij door zijne
onpartijdigheid geruimen tijd behouden had. Daar hij verlangde met zekerheid te we-
len, of ELIZABETH, gelijk men voorgaf, de Souvereiniteit zou aannemen, wanneer die
haar onder minder beperkende voorwaarden werd aangeboden, had hij zelf dienaan-
gaande aan leigester geschreven, doch geen antwoord ontvangen. Hy begreep derhalve
dubbele voorzigligheid ten opzigle van diens aanhangers te moeten gebruiken, doch on-
dervond weldra de gevolgen zijner verkoeling. De partijzucht belasterde hem nu van ge-
heime verstandhouding met de Spanjaarden, en zocht in zijne onschuldigste handelin-
gen bewyzen van ontrouw aan het vaderland (2). Evenmin slaagde bugkhorst, die
uil ^sGravenhage naar Utrecht vertrokken was, in zijne pogingeïi om aldaar het vuur
der tweedragl te stillen (5). De Graaf van nieuwenaar, meer en meer tegen de
β V. Leicestersche partij ingenomen, liet op den zesden van Zomermaand den Predikant
maand gevangen nemen. Deze daad verwekte eene geweldige opschudding. De burgery
1587 kwam onder de wapenen, en welligt zou een bloedbad gevolgd zijn, zoo de twist niet
door het beleid van den Keurvorst trughses en den Overste norris ware bijgelegd.
(1) bor, D. II. bl. 966. Besol. v. Holland, 1587, hl 743. kluit, t. a. p. D. 11. bl. 251, 308.
(2) bor, D. 11. bi. 968—979. yam revd, bl. 103, 104. hooft, bl. 1152. avinsemius, bl. 781.
(3) BOR, D. 11. bl. 960.
-ocr page 274-DES VADERLANDS. " 519
mm
Modet werd uit zijnen kerker ontslagen, doch tevens, op aandrang van nieuwewaak , 1584—
1587
als Predikant afgezet. De sluwe man, voorziende dal zijne partij eerlang het onderspit
zou moeten delven, liet zich echter, ook door de toezegging van stoffelijke voordeelen,
gemakkelyk overhalen om zyne diensten voortaan aan de Algemeene Staten te wijden,
weshalve hij weder in de gunst van den Graaf van kieüwenaar hersteld, en later als
geheim agent der Staten in buitenlandsche zendingen gebruikt werd (1).
De Staten van Holland, tot hun leedwezen bespeurende dat de Predikanten niet ophielden
de gemeente tegen hen op te ruijen, ontboden in Bloeimaand den Leidschen Hoogleeraur
adriaah sara via , bcnevens twaalf der voornaamste Predikanten, naar 'ä Gravenhage, alwaar
hun door eenige leden van de Staten en de Geregtshoven werd voorgehouden, hoeveel
onheil uit het wantrouwen der ingezetenen in 'slands regering moest voortvloeyen. De
Predikanten verklaarden steeds tot eensgezindheid en eerbied voor de Overheid vermaand
te hebben, doch met leedwezen te zien dat vele Regenten nog geen openlijke belydenis
der Gereformeerde Religie gedaan hadden, en zelden of nimmer ter kerke of aan het
avondmaal kwamen. Zij beklaagden zich dal de kerkorde geenszins gehandhaafd, en
de uitoefening van de Lulherscbe en de Roomsch-Kalholyke godsdienst niet overal ver-
hinderd werd. Ook drongen zij op vermeerdering hunner zeer bekrompene jaarwedden
aan, en wezen voorls op verscheidene misbruiken in de bedeeling des regts, het be-
wind van 'slands penningen en hel beleid van den krijg, waarover de gemeene man
morde. De Gemagtigden weerlegden hunne bedenkingen, en verdedigden het gedrag
der regering; doch de Predikanten hielden vol dat de Stalen in de bevordering der
godsdienst niet alles gedaan hadden, wat van hen kon gevorderd worden, en verklaarden
dat zij weldra eenigen hunner zouden afvaardigen, om verder over dit punt met de
Staten te beraadslagen (2). ·
Naauwelijks was Lord buckhorst er eenigermate in geslaagd, om de Algemeene
Staten gunstiger voor leicester te stemmen, en met verlangen naar zijne terugkomst
Ie doen uilzien, toen onderscheidene omstandigheden hun wantrouwen op nieuw opwek-
ten, en de gevoelens van oldenbarnevelt schenen te wettigen. Men vernam dat filips
en ELIZABETH inderdaad met elkander in onderhandeling getreden waren. Herhaaldelyk
reisde de Antwerpsche koopman andries de log, door den Italiaan augustijn ακαρίοίτα
vergezeld, met dat doel als parma's agent naar Engeland; en uit Antwerpen kreeg
men berigt, dat waarschijnlijk binnen kort een meer aanzienlijk gezant derwaarts ver-
trekken zou. Op last der staten van Holland, zocht oldenbarhevelt van buckhorst
(1) bor, D. II. bi. 981. hooft, bl. 1154. uyïerbogaert, Kerk. HisL bi 266—208. van wijn
op wagenaar, VIII, bl. 66.
(2) bor, D. II. bl. 975—981. brandt, Hist. d. Reform. D. I. bl. 724—728. üytenbogaebt,
Kerk. Hist. bl. 248—252. Resol. v. llollanil, 1587 bl. 767 , 770.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lÖSi—te Fernemen, in hoeverre deze tgdingen met de waarheid slrooklen; en de eerlyke man
ι SST
ontkende niet, dat de Koningin zeer genegen was lot den vrede, en werkelijk pogingen
aanwendde om dien te sluiten. Deze openhartige verklaring, door den Advokaat in de
vergadering der Staten medegedeeld, veroorzaakte aldaar eene algemeene verslagen-
heid (1). Niet weinig vermeerderde dit gevoel, toen men vernam dat leigester, verre van
bugkhorst's pogingen tot herstelling der eendragt te ondersteunen, in talrijke brieven
aan zijne aanhangers het vuur der tweedragt aanblies, hen door de hoop op zyne
spoedige terugkomst met nog uitgebreider volmagt tot volharding aanspoorde, en zich
in bitse bewoordingen over het gedrag der Stalen uitliet. De Staten verzuimden niel
om afschriften dezer brieven aan eugkhorst te vertoonen, en hem te doen opmerken,
hoezeer leigester's handelwgze met het ware belang der Vereenigde Gewesten in strgd
was. De Ëngelsche gezant had echter zelf uit Engeland last ontvangen, om aan de
Algemeene Staten mede te deelen dat de Koningin en leigester met de verdediging
van hun gedrag nog geen genoegen namen, en op sommige punten nadere verklaring
verzochten. Tot dat einde werd eene uitvoerige merriorie opgesteld, waarin de gebre-
ken van leigester's bestuur en de nóodzakelgkheid van onverwijlde voorziening in
den nood des lands na het verraad van stahley nogmaals in hel licht gesteld wer-
den , terwyl de Staten, met betrekking tot hunnen brief van den vierden van Sprok-
kelmaand , zich op de gewoonte hunner voorgangers beriepen, om aan hunne Vorsten
en Landvoogden met eerbied onder het oog te brengen, wat zij achtten met 's lands belan-
gen in strijd te zijn (2). In Hooimaand kreeg oldenbarkevelt berigt dat juwius, leiges-
ter's secretaris, eenen belangrijken brief uit Engeland ontvangen had, dien hg reeds
aan onderscheidene personen had laten lezén. De Staten magtigden Imnnen Advokaat,
om juniur te noodzaken tol afgifte van gemeld stuk, dat door de btjrghgrave geschreven
en door leigester onderteekend was. Deze gewelddadige maatregel leidde lot gewigtige
ontdekkingen. De Secretaris kreeg daarin last, om in de Engelschgezinde steden rond te
gaan, en de welgezinden van de toegenegenheid der Koningin en van zijnen ijver tol
hunne dienst te verzekeren. Hij moest het wantrouwen, door bugkhorst's verklaringen
opgewekt, trachten weg te nemen, door te ontkennen dat de gezant de waarheid had
gesproken, en len stelligste te betuigen dat elizabeth, in plaats van tot vrede geneigd
te zijn, zich integendeel nimmer met meer ernst tegen Spanje had toegerust. Voorts
moest hij aan Regenten en bgzondere personen, voor zooverre hg dat dienstig achtte,
te kennen geven dat leigester terugkeerde in het vertrouwen, dat zg alle belemmerin-
gen zouden doen ophouden en hem een behoorlgk gezag zouden geven, voldoende om
(1) bor, D. II. bl. 9fi6 , 967. van revd, fal. 107.
-ocr page 276-DES VADERLANDS. " 519
271
de Souvereiniteit uit te oefenen, zonder dat de Staten hem zouden kunnen tegenwer- 1584^
1587
ken. »Wantvoegde lefgester er bij; »ik begeer zaken van gewigt niet anders te
behandelen dan met advies van den Raad van State, die behoorlyk uit ingezetenen zal
worden daargesteld." Hel bleek derhalve uit dezen geheimen last, wat de Staten van
den Landvoogd te wachten hadden. Twee brieven, door de Koningin aan den Raad
van State en de Algemeene Staten geschreven, waarin zg verklaarde zich aan de be-
scherming der Nederlanden te zullen onttrekken, tenzij men haren gunsteling meer
dankbaarheid en eerbied bewees, bevestigden de overtuiging, dat de terugkomst van
den Landvoogd voor het welzijn des lands bezwaarlijk goede gevolgen kon hebben (1).
Omstreeks dezen tijd hield Don antowio, de verdreven Koning van Portugal, bij de
Algemeene Staten aan, om hem met ecnige oorlogschepen bij te slaan. Reeds in het
vorige jaar was de Engeïsche Ridder drake roet hetzelfde doel in de Nederlanden ge-
weest. Op last van elizabeth was hg in lierfslmaand des jaars Vyftienhonderd vijf en
tachtig met eene vloot in zee gestoken, om de Spanjaarden in Amerika aan te tasten. Hij
had verscheidene sleden op St. Jago, Ilispaniola en het vaste land geplunderd, en was
in den zomer des volgenden jaars met rijken buil teruggekeerd. Mei goedkeuring der ^
Koningin had hy toen gepoogd de Algemeene Stalen over te halen hem eenige oor-
logschepen loe te vertrouwen, om Don Antonio Ie ondersteunen en daardoor Spanje
afbreuk Ie doen. Men had echter begrepen dal de Nederlandsche handelsbelangen in
Spanje en Portugal door zulk eene handelwijze het grootste gevaar zouden loopen,
en uit dien hoofde hel verzoek afgeslagen (2). Drake was toen met zijne Engelsche
vloot naar Spanje gezeild, en had in de haven van Cadix vele schepen vernield.
Thans stonden de Algemeene Staten aan Don Antonio negen schepen toe; doch er
verliep zooveel tijd met het bijeenbrengen der noodige geldmiddelen tot de uitrusting,
dat hel jaar ten einde liep, zonder dal de vloot in zee was gesloken (3). Een verzoek
van den Koning van Navarre, laler Hendrik IV, om zijne prijzen en buit in eene
Nederlandsche haven te mogen brengen, werd uit vrees voor wedervergelding der Spaan-
sche regering van de hand gewezen (4).
De krijg had thans gedurende verscheidene maanden gerust. Wederzydsche magle-
loosheid had als ware het een wapenstilstand ten gevolge gehad. De Staten waren na
(1) BOR, D. IL bi. 991—993.
(2) In November 1584 hadden de Staten van Holland om dezelfde reden het verzoek van Don
ANTONIO afgeslagen, om zijne prijzen in Hollandsche havens te mogen opbrengen. Resol. bl. 780,
830, 852. . I ,,
(3) BOß, D. li. fal. 753, 768—m, 981—983.
(4) Bon, 11. bl. 966.
-ocr page 277-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—i^eicester's vertrek door de inwendige tweedragt en het wantrouwen jegens de Engelsche
1587 troepen niet in staat tot eenige belangrijke onderneming; en parma werd door de
hongersnood, die destijds in de zuidelijke Nederlanden woedde, insgelijks in het
voortzetten zgner veroveringen belemmerd. Ten hoogste beklagenswaardig was de toe-
stand dier gewesten, die zich vrijwillig of gedwongen met Spanje hadden verzoend, en
thans aan de grootste ellende waren prgs gegeven. Godsdienstige onverdraagzaamheid
had een groot gedeelte der ingezetenen verdreven. De welgestelde kooplieden en de
nijvere handwerkslieden waren naar Engeland gevlugt, of hadden met hunne kapitalen
en hunne arbeidzaamheid de gastvrijheid vergolden, waarmede zij door hunne noorde-
lijke landgenooten werden opgenomen. In Vlaanderen en Brahand waren de groote
steden ontvolkt, en gansche dorpen door de inwoners verlaten. De stilstand van handel
en fabrieksnijverheid veroorzaakte armoede en gebrek. De gedurige plundering en ver-
woesting door Spaansche en Slaalsehe krijgsbenden schrikte van den landbouw af. Onze-
ker of men oogsten zou, hield men op te zaaijen. Misgewas en overstroomingen ver-
hoogden de duurte en verwekten hongersnood. Te vergeefs verwachtte men, dat de
handel voldoende levensmiddelen zou aanvoeren: Hollandsche en Zeeuwsche oorlogsche-
pen kruisten voor de Belgische kust, en sloten de monden van de Eems en de Elhe
af. In den aanvang van het jaar Vijftienhonderd zeven en tachtig klom de ellende daar-
door tot eene buitengewone hoogte. Het koorn was zoo duur, dat alleen de aanzien-
Ujksten brood konden eten (1). De armere volksklassen behielpen zich met het walge-
lijkste voedsel en zochten uit het vuilnis schillen en beenderen op. In de groote steden
zag men des avonds, als het duister was geworden, welgekleede lieden, die reeds al
hunne bezittingen verkocht hadden, om een aalmoes bedelen. In de uitgebrande of
verlatene landhoeven nestelde hel wild gedierte, dat zich in korten tyd zeer vermenig-
vuldigde. Gansche troepen van Avolven en verwilderde honden zwierven overal rond,
drongen tot in de voorsteden door, en haalden de kinderen voor de oogen der ouders
weg. In den omtrek van Gend werden meer dan honderd menschen in één jaar door
ΛνοΙνβη verslonden. Deze rampzalige toestand, die parma in zijne plannen ten hoogste
belemmerde, werd echter door de maatregelen der regering tot bevordering van den
landbouw reeds in het volgende jaar aanmerkelijk verbeterd, ι Een zeer rijke oogst
schonk verademing en lenigde de doorgestane rampen (2).
(1) Te Antwerpen gold het last rogge f 800. — In 1548, een zeer vruchtbaar jaar, had men
daarentegen voor f 160 kunnen krijgen: een last tarwe, een last rogge, een last garst, een last
haver, een vierendeel boter, driehonderd pond spek, honderd kazen, een wambuis, een paar
schoenen, een hoed, eene tascli, een vet schaap, en twee vaten bier, van meteren, hl. 270 a.
(2) bor, D. II. hl. 984. Zie ook, hl. 709. van meteren, bl. 269 d. hooft, hl 1159.
-ocr page 278-DES VADERLANDS. " 519
Niettemin had parma zich tot een nieuwen veldtogt gereed gemaakt, en besloten 15S4—
zijne veroveringen in Vlaanderen voort te zetten, waar nog slechts twee plaatsen,
Ostende en Sluis, door Staatsche troepen bezet waren. Met dat doel trok hij in het
voorjaar zyne legermagt te Brugge bgeen, doch zond tevens den Heer van hautepbhkk
met vijfduizend man naar de Veluive^ om de Staten omtrent zgne voornemens in het
onzekere te houden. De wakkere maarten sguewk leed hierdoor een gevoelig verlies,
door de verraderlijke overgave der stad Gelder, waar hy zijne voornaamste bezittingen
geborgen had. De Schotsche Overste patoit. Gouverneur dier stad, beducht dat lei-
gester , in wiens ongenade hg gevallen was, hem bij zyne terugkomst zou afzetten,
onderhandelde in het geheim met de Spanjaarden, om hun Gelder voor eene aanzienlijke
som over te geven. Te vergeefs werden hohenlo , schenk en oldenbarnevelt van zyne
verstandhouding met den vgand verwittigd: de kabinetsakte, die leicester had achterge-
laten , ontnam hun de bevoegdheid om de gevolgen zyner trouweloosheid te voorkomen,
Terwgl schenk afwezig was, liet paton in Zomermaai\d den Heer van hautepewne met
eenige troepen binnen de stad, die daardoor gedwongen werd tot de Spaansche zijde
over te gaan (1).
Aanvankelijk had parma besloten, eerst Ostende aan te lasten. Doch vernemende dat
deze plaats juist door eenige nieuwe Engelsche hulpbenden onder roger Williams versterkt
was, veranderde hy van plan en trok op Sluis aan. Zoodra de Gouverneur, Antonius
groeneveld , van het gevaar verwittigd werd, zond hy boden aan den Raad van State,
de Staten van Zeeland en maurits, met dringend verzoek om troepen en voorraad, daar
Sluis slechts voor vgftien dagen van levensmiddelen voorzien was. De Staten van Zee-
land zonden onmiddelyk koorn en krijgsbehoeften, en roger Williams wierp zich met
zijne Engelschen binnen de stad, die, op bevel van den Gouverneur, door de meeste vrou-
wen verlaten werd. Naauwelyks waren deze meest dringende maatregelen genomen, toen 11 v.
parma's legermagt zich op den elfden van Zomermaand voor Sluis nedersloeg. Nu was „j^ami
het eerste werk van den Spaanschen Veldheer, alle gemeenschap met de stad af te snig- ^^^^
den. Niettegenstaande de wakkere verdediging en herhaalde uitvallen der bezetting,
die nu zestienhonderd man telde, nam hij de buitenwerken in, versperde door eene
brug op platboomde vaartuigen den toegang tot de haven, en wierp aan beide zijden
verscheidene schansen op. Sluis was daardoor binnen weinige dagen geheel ingesloten,
en een tweede transport met levensmiddelen, door de Staten van Zeeland gezonden,
moest onverrigter zake terugkeeren (2).
(1) bor, D. II. bl. 984. strada, ï. II. p. 500. Maarten scheuk had in Louwmaand het stadje
Roeroord ingenomen, doch was niet in etaat {jeweest het te ontzetten, toen het in Grasmaand
door Spaansche troepen belegerd en weder ingenomen werd. bor, bl. 978.
(2) bor, D. II. bl. 983. van metkren, bl. 271. van rkyd, bl. 118. hooft bl. 1161. grotiüs,
lil Deel. 1 Stuk. 35
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
De Staten van Holland besloten im tot eenen maatregel, die gedurende den krijg
reeds meermalen genomen was, doch een treurig voorbeeld oplevert van de' barbaarsche
wijze, waarop de oorlog destijds gevoerd werd. M^urits en hohenlo kregen last om
in Braband te vallen, alle huizen en dorpen uit, te plunderen, af te branden, den
oogst Ie vernielen, en het vee weg te voeren. Men hoopte daardoor parma van
de middelen tot onderhoud zijner legermagt te berooven , en hem te noodzaken het be-
leg van Sluis op te breken. Ten einde bij de verwoesting geen de minste oogluiking
gebruikt zou worden, werden maurits door de Staten eenige afgevaardigden als Gede-
puteerden ie velde ter zijde gesteld, waaronder de verdienstelijke Burgemeester van Lei-
den, piETER ADRiAAivszooiv VAN DER WERP, ββηβ bljzondcre vermelding verdient. Met
naauwgezetheid volvoerden maurits en hohenlo den hun opgedragen last. Binnen zeven
dogen werden onderscheidene kasteelen veroverd, meer dan dertig dorpen in brand ge-
stoken, Eindhoven ingenomen en Helmond geheel uitgebrand. Hiermede niet te Vre-
den, herenden de Hollandsche Feldheeren Hertogenbosch, hetwelk niet in staat was
hun langen tijd wederstand te bieden. Parma, die zich geenszins van zyn voornemen
liet aftrekken, daar hij hoopte Sluis vóór leicester's terugkomst in te nemen, ontbood
hautepenne uit Gelderland , om de Staatschen te keer te gaan, waardoor maurits zich
genoodzaakt zag van den aanslag op ^sHerfogenboseh af te zien. (1).
In de onzekerheid omtrent den tyd, waarop het leigester behagen zou terug te
keeren, en de noodzakelijkheid om het beleid van den krijg aan één opperhoofd toe
te vertrouwen, stelden de Algemeene Staten aan de onderscheidene gewesten voor,
om Prins maurits by voorraad tot veldheer aan te stellen, daar men verwachten kon,
dat de overige bevelhebbers zich het liefst onder zijne bevelen zouden stellen (2). Te-
vens schreven zij eenen bede- en vastendag uit, en vermaanden alle overheden om de
gevaarlijke geruchten betrekkelijk de vredesonderhandelingen tegen te gaan. De gezant
BucïcHORST nam op den zevenden van Hooimaand afscheid van de Staten, belovende,
dat hij aan elizabeth een getrouw verslag zou doén van zijne bevindingen, en haar
zou onderrigten dat zij omtrent vele zaken verkeerd was ingelicht. Met hem vertrokken
ook wrtkes, Dr. clerck , en john norris, wiens terugroeping léigester eindelijk van
'Η
t '
Anti. p. 103. Uistorie: d'eerste deel, bl. β14. carnero, p. 217—219. stiiada, T. 11. p. 486—492.
BENTIVOGMO, bl. 417—420. LE PETIT, ï. II. p. 545—547. cHAmns, tlist. cl. l. g. d. Fkmdre,
T. I p. 572—575. lanawo, p. 99.
(1) Resol. v. Holland, 1587, bl. 799, 800, 817. kluit, Hisl. d. Holl. Staatsr. D. 111. bl. 441.
STRADA, T. II. p. 499. BÊNTIVOGLIO, bl. 422.
(2) van heyd, bl. 118: »Graaf maurits--, den welckên alle andere Hèéreh vermoêdelijck
souden erkennen, ende gelioorsamen metten minsten ónwille." Resol. d. Stalen-Generaal, v. 13
Jimij 1587.
1584-
1587
DES VADERLANDS. 275
jZijne KoniDgin verkregen jhad. Allen betuigden hunne geoegenheid voor de Vereenigde 1584—
Gewesten, en droegen de overtuiging, mede, dat leicjester's onbedachtzaam en wille-
keurig gedrag niet weinig lot de tweedragt had bijgedragen, die zy te vergeefs beproefd
hadden te doen ophouden. In plaats van worris werd willoughby door elizabeth tot
bevelhebber der Engelsche hulptroepen benoemd (1).
De aanstelling van maürits lot veldheer der Algemeene Staten werd onnoodig door
de komst van leigester , die door het beleg van Sluis tol bespoediging zyner reis ge- C v.
noopt werd, en op den zesden van Hooimaand te VLissingen aanlandde.' Hij bragl 1537'
vierduizend vijfhonderd manschappen mede, die echter nog geheel gewapend moesten
worden, en waarvan de Staten een derde gedeelte voor hunne rekening moesten nemen.
Deze hadden, bij den benarden toestand hunner geldmiddelen, geenszins op zulk eene
vermeerdering van uitgaven gerekend, Ie minder, daar zij met leioester's goedkeuring
andermaal in Duitschland troepen geworven, en daarvoor aanzienlijke geldsommen be-
sleed hadden. De ontevredenheid over deze handelwijze werd nog verhoogd door de
omstandigheid, dat de Landvoogd uit Engeland slechts anderhalve ton goudsmedebragt,
in plaats der vijfmaal honderd duizend gulden, waarop men gerekend had. Zoo was
reeds terstond een nieuwe bron van wederzijdsche klagten geopend, daar de Stalen niet bij
magte waren het leger te betalen, en uit dien hoofde voor onwilligheid en muilery der
troepen vreesden, terwijl leigester, 'slands hulpmiddelen voor onuitputtelijk houdende,
de Staten verweet dat zy met opzet weinig opbraglen, om hem tegen Ie werken. Niet-
temin namen de Staten terstond de noodige maatregelen, om de nieuwe troepen van
wapenen te voorzien, en leigester's pogingen tol ontzet van Sluis krachtdadig Ie
ondersteunen (2). ·
Zoodra leigester's aankomst bekend was, had maurits het leger bij ^sllerlogenhosch
verlaten, en zich bij hem gevoegd. Met den groots ten spoed werd eene vloot van zestig
,schepen uitgerust, waarmede de Landvoogd naar Ostende zeilde. Hy bragl daar eene
legermagt byeen, waarmede hij zich voorstelde parma te dwingen om hem met ecnige
troepen te gemoet te trekken, en daardoor zijne schansen rondom Sluis van krygsvolk
te ontblooten, terwijl een gedeelte der vloot tegelijkertijd beproeven zou den zeearm
binnen te zeilen, de haven te bereiken, en de benaauwde stad van levensmiddelen en
(1) Renol. d. Slalen-Generaal, 16 Junij, 1 cn 7 Julij li587. bob, D. 111. hl. 12, 23. vax
reyd, bl. 119. van meteren, bl. 269 c.
(2) bob, D. m. bl. 8. ßesol ν. Holland, 1587, bl. 818 , 828—832. van beyd, bl. 117, 118:
»Hierop werdt ghehaestet om alles tot ontset van Sluys te bestellen, daer ,in Graeff maurits eiide
die Staten geen dingli en verzuymden noch ondcrlieten, wat nae gheleegentheydt dce tijdts wen-
schelijck ende moglielijck was."
35*
-ocr page 281-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
krijgsbelioeflen te voorzien. Reeds was daartoe op onderscheidene platboomde vaartuigen
geschut aangebragt, en een schip met vuurwerk gereed gemaakt, om de door parma
daargestelde brug te verbreken.
Ten einde zijn leger te versterken, liet leigestek den Graaf van uohenlo verzoeken,
zich met alle beschikbare troepen bij hem te voegen. Doch deze, die het fort Enge-
len belegerde, achtte het gevaarlijk, de grenzen geheel te ontblooten, en aan haute-
penive gelegenheid te geven om parma ter hulpe te snellen. Na het gevoelen der Staten
van Holland te hebben ingewonnen, zond hohenlo bijna de helft zijner troepen naar
Ostende^ en bleef met de overigen voor JS'w^e/e« liggen. Op den veertienden van Hooimaand
kwam het aldaar tusschen hem en hautepenwe tot een treffen, waarin de laatste doo-
delijk gekwetst werd. Het fort viel in handen der Staatschen, die het Crèvecoeur
noemden, ter gedachtenis aan het harteleed, hetwelk zy aldaar aan de Spanjaarden
door het sneuvelen van een hunner bekwaamste veldheeren hadden toegebragt (1).
Op den tweeden van Oogstmaand trok leigester met vijf duizend man voetvolk en
eenige ruiterij uit Ostende op, om zijn plan ten uitvoer te brengen. Hij liet de schans
te Blankenberg bestormen, doch vond aldaar een wakkeren tegenstand. Inmiddels ver-
nemende, dat PARMA in aantogt was, en zich niet sterk genoeg achtende, om den
Spaanschen Veldheer slag te leveren, gaf hij aan zijne troepen het teeken tot den terug-
togt, en zeilde naar Sluis, alwaar het achtergelatene gedeelte der vloot werkeloos was
blijven liggen. Te vergeefs trachtte hy de Scheepskapiteinen te bewegen, om tusschen de
Spaansche schansen door naar Sluis te zeilen. Verscheidene zeelieden hielden dit plan
voor hoogst gevaarlijk, daar zij niet zeker waren eene ankerplaats te zullen vinden,
waar» de schepen buiten bereik van liet vyandelijke geschut konden blijven liggen. Prins
MAURiTS weigerde tot de hagchelijke onderneming mede te werken, voordat hij zich
van de goedkeuring der Staten verzekerd had. Terwijl men beraadslaagde, gaf Sluis
zich op den vijfden van Oogstmaand aan parma over (2).
μ) bor, ü. 111. bl. 9. strada, ï. 11. p. 499—505. Resol. v. Holland, 1587, bL 832.
(2) Eenige der bovenstaande bijzonderheden zijn ontleend aan eenen brief, door een ooggetuige
op den 28®'"" Julij 1587 (oude stijl) uit Middelburg gezonden, voorhanden in 'sKijks Archief te
'sGravenhage, en mij welwillend door Dr. r. c. bakhuizen van den brink medegedeeld. Daarin
wordt de schuld van de overgave van Sluis geheel aan de Staten, iiohenlo en maurits geweten,
en bepaaldelijk van den laatsten gezegd, dat hij weigerde tot de beraamde onderneming met de
vloot mede te werken, »seggende dat hij voor alsnocli geen suicke directie van de Staten hadde
en ook verhinderde, dat leicesteu het ontzet door zijne Engelschen liet beproeven, door hem de
noodige krijgsbehoeften te weigeren. De brief vermeldt ook dat te Middelburg, werwaarts leicester
na de overgave van Sluis vertrok, verraderlijk op hem geschoten werd, hetgeen mij echter lioogst on-
waarschijnlijk voorkomt, wegens het stilzwijgen der historieschrijvers en vooral der Leicestersche partij.
1584-
1587
DES VAD£RLA]NDS. 277
Met bewonderenswaardigen moed en standvastigheid had de bezetting onder den wak-
keren groeneveld tot nog toe de herhaalde stormen der Spanjaarden afgeslagen. In
plaats der ramen, die door het geschut gebeukt of door mynen vernield werden, wierp
men telkens nieuwe verschansingen op, waarvoor zelfs de in de stad geblevene vrouwen
zand en aarde aanbragten. Doch eindelijk scheen alle verdere tegenstand hopeloos. De
vyand had door zyn onophoudelijk vuur den wal zoozeer geteisterd, dat hij bijna overal
gemakkelijk kon beklommen worden. De bezetting, lot beneden de helft gesmolten,
m
was te klein, om aan een algemeenen storm weerstand te bieden, en leed gebrek aan de
noodzakel^kste krijgsbehoeften. Op den vijfden van Oogstmaand liet groeneveld zijne
Officieren bijeen komen, ten einde te beraadslagen, wat hun in deze omstandigheden
te doen stond. Op een spoedig ontzet was niet te rekenen. Men kon de zeilen tellen
der Zeeuwsche vloot, die reeds gedurende eenige dagen in de nabijheid lag, doch zag
geen schip toebereidselen maken om met geweld tot de haven door te dringen, niette-
genstaande vloed en wind zulk een aanslag begunstigden. De Spanjaarden maakten zich
tot een nieuwen storm gereed, en er was geen andere keus dan de stad over te geven,
of op de bres te sneuvelen. In het bewustzijn alles gedaan te hebben, wat pligt en
eer vorderden, besloten de Bevelhebbers met parma in onderhandeling te treden. Vol-
gaarne stond de Spaansche Veldheer hun de eervolste voorwaarden toe, daar hij geens-
zins op deze uilkomst gerekend had, en integendeel vreesde, dat hy aan den dubbe-
len aanval van de vloot en van leigester's legermagt, wier sterkte hy niet kende,
geen weerstand zou kunnen bieden. Op den zesden van Oogstmaand trok het garni- 6v·
Oopst-
zoen ten getale van zevenhonderd man, waaronder zich vele gekwetsten bevonden, in niaand
volle wapenrusting met vhegende· vaandels en brandende lonten uit de stad. Aan de
burgers, die Sluis vvenschlen te verlaten, werden schepen geleend, om hunne bezittin-
gen mede te voeren, en een jaar tijd gegeven, om hunne onroerende goederen te ver-
koopen. Ten opzigle van de overigen werd eene volkomene amnestie afgekondigd (1).
inmiddels waren de Algemeene Staten te Middelburg bijeengekomen, en hadden reeds
met leigester eenige stukken gewisseld, die van wederzijdsch wantrouwen getuigden.
De Landvoogd had aan de Staten verweten, dat hij minder geld en troepen gereed
had gevonden, dan hem was toegezegd, en zich heftig tegen buckhorst, wilkes en
MORRIS uitgelaten, aan wie men grooter vertrouwen had geschonken, dan hem was te
beurt gevallen. Ook had hij zich beklaagd, dat men, niettegenstaande zijne herhaalde
verzekeringen, aan de geheime onderhandelingen tusschen elizabeth en parma geloof
bleef slaan, en dat hij bij zijn terugkeer niet met denzelfden eerbied bejegend Avas als
bij zyne komst in het vorige jaar, terwijl hy toch geenszins behoorde onder de gering-
(1) bor, D. IM. bl. 1—19. vas μετεπεν, bl. 271 c, d. van bevd, bl. 120. hooft, bi. 1173.
Zie verder de Schrijvers aangehaald in noot (1) op bl, 273.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
^jgg^ sie personagiën van Engeland, gelijk de derwaarts gezondene afgezanten hadden kunnen
bespeuren. De Algeraeene Staten hadden er daarentegen op aangedrongen, dat hel leger
in yerhouding zou gebragl worden tot heigeen de Vereenigde Gewesten konden opbren-
gen j en de tonnen gouds opgeteld, die onder zijn bestier reeds aan den kryg waren te
koste gelegd. Misnoegd was leigester vertrokken, verklarende dat hij onmiddelijk het
land zou. verlaten, wanneer Sluis, niettegenstaande zyne ijverige bemoeijingen, door de
achteloosheid der Stalen aan paema. overging. Deze bedreiging baarde niet weinig onrust
onder de Predikanten, die in den Landvoogd het hoogste vertrouwen stelden. Zy vaar-
digden eenigen hunner af, om hem Ie bidden Gods Kerk niet te veflaten, en
hem de verzekering te geven, dat zij al hunnen invloed lot vermeerdering van zijn
aanzien en gezag zouden aanwenden. In VUssingen, waar het volk zeer Engelschgezind
was, liepen de Gedeputeerden der AJgemeene Staten gevaar door het opgeruide graauw
doodgeslagen te worden, toen de lijding tier overgave van Sluis aldaar aankwam. Lei-
gester zelf wierp de schuld op de Staten, die hem niet ondersteund, op maurits en
HOIIENLO, die hem niet gehoorzaamd hadden (1). Voorzeker kon het verlies van Sluis
bezwaarlijk aan den Landvoogd geweien worden. Wel bleek het later, dat parma het
beleg waarschijnlyk zou hebben opgebroken, wanneer de schans te Blankenberg door de
Engelschen veroverd was (2); doch zoo het al van geen onversaagdheid mögt getuigen,
het was evenmin een bewijs van lafhartigheid, dat LEiCESTiiR zijne geringe legermagt,
waarbij zich weinig ruiterij bevond, niet legen parma's troepen bestand achtte. Het was
zijn doel niet geweest, den Spaanschen Veldheer slag Ie leveren, maar eene afleiding
daar Ie stellen, die aan de belegerden verademing en aan de vloot gelegenheid schenken
zou om den toegang tot Sluis te openen , terwijl een gedeelte van het Spaansche krygsvolk
elders werd bezig gehouden. Zoo de Scheepsbevelhebbers van het geschikte oogenblik
gebruik gemaakt, en de stoutmoedigheid betoond hadden, waardoor weleer de V^ater-
geuzen hadden uitgeblonken, zonder twijfel ware Sluis gered en parma tot den aftogt
genoodzaakt geweest. De werkeloosheid der vloot had thans dezelfde uitkomst, die twee
jaren Ie voren op AntwerpeM^s lot een beslissenden invloed uitoefende (3). Doch de hoofd-
oorzaak van den ongelukkigen uitslag van leigester's pogingen lag in het gem'is van
vertrouwen en zamenwerking lusschen hem en de Staten (4). Twijfel aan zijn doorzigt
(1) lior, D. ΙΠ. bl. 21—24. van meieren, bi. 269 c. van reyd, bl. 118—120. hooft, bl. 1175.
ResoL de)' Siaten-Generaal, 10 Aug. 1587.
(2) HOOFT hvijfclt echter hieraan, bl. 1172.
(3) i)e jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, D. I. bl. 145. Hiervoor, bl. 145.
(4) vak meteren, bl. 271 ä: ))Also werdt Sluys verloeren, ende dat na de opinie van verstan-
diglie, door de quade correspondentie die daer was lusschen de Staten en de Lgnden met levces-
ter, sy haer op liem, en hy hem op baer verlatende, sy vreesende liem meer te stooren."
DES VADERLANDS. " 519
en zijne bekwaamheden verminderde den eerbied voor zijne bevelen. Hohenlo beweerde 1584—
alleen aan de Staten van Holland en Zeeland en aan maürits gehoorzaamheid verschul- ^^^^
digd te zijn, en was niet te bewegen om leicester te bezoeken, niettegenstaande daar-
toe op last der Algemeene Staten door maurits, oldenbarnevelt en anderen ernstige
pogingen werden aangewend. Hij verklaarde genoegzame ondervindiug van des Landvoogds
handelwijze te hebben, om geen vertrouwen op zijn woorden te kunnen stellen. Geenszins
wilde hij ontkennen, dat men den bijstand van elizabeth niet ontberen kon, en der-
halve genoodzaakt was om ten haren gevalle leigester's gunst te winnen; doch het
was dan ook maar beter hem een eervol ontslag te geven en naar Duitschland terug
te laten keeren. Alleen dan, wanneer de privilegiën der Vereenigde Gewesten geëer-
biedigd, de wettige Regenten in hun gezag hersteld, de door de Predikanten opgezette
gemeente beteugeld en leigester's valsehe vrienden verwijderd waren, zou hij den
Landvoogd volkomen kunnen eerbiedigen en gehoorzamen. Niet weinig had lol hoiien-
Lo's verbittering bijgedragen, dat hij, in zijne hoop op versterking uit Utrecht en Gel-
derland bedrogen, 'sIlertogenhosch niet had kunnen bemagtigen, en die teleurstelling,
niet geheel zonder grond, aan de Engelschgezinden toeschreef, die hem, naar hij be-
weerde, opzettelijk van bijstand verstoken hadden (1). De jeugdige maubits, hoezeer
geenszins in iioiiEJiLo's gevoelens deelende, was echter evenmin geneigd zich onbepaald
aan den Landvoogd te onderwerpen. Hij moest zich wel gestreeld gevoelen door het
aanzien en het gezag, waartoe de Staten van Holland hem lol beveiliging van hun
gewest verheven hadden. Ook had hij meer dan ééne reden, om op leicester mis-
noegd te zijn, wien hij aanvankelijk ongeveinsde hoogachting en toegenegenheid bewe-
zen had. Toen hij in het vorige jaar bemerkte, dat de Landvoogd ook hem wan-
trouwde, had hij zich tol hem begeven en hem vergiffenis gevraagd, zoo hij door
jeugdige onachtzaamheid iets misdreven had, verzoekende dal leicester hem, als een
vader zijnen zoon, niet verzwijgen zou, wat hem mishaagde. Toen had leicester hem
lagchende op den schouder geklopt, zeggende: »ik ben wel over u tevreden, mijn
zoon! maar men heeft mij berigt, dat eenigen van uwen raad hun bcist doen om u te
bewegen met den Koning van Spanje een verdrag te sluiten, hoewel ik betere gedach-
ten van u heb." Het was echter bij vriendelijke woorden gebleven , en maurits had spoedig
bemerkt, dat op leigester's betuigingen weinig staat was te maken. Niettegenstaande
zijne herhaalde beloften, had deze volstrekt geen pogingen aangewend, om den gelde-
Iflken toestand van het huis van Nassau te verbeteren; en hel griefde zoowel maurits
als Graaf Willem lodewijk , dat zij aan leicester op aandrang van dieüs vertrouwden
eenen staat van den boedel van Prins AviLLEi« hadden overgegeven, en hem daardoor
(1) noR, D. 1Π. bl. 27. hooft, bl. 1160. vaS rê^d, bi. 120» VgL de Verantmording mn
den Graaf van hohenlo, bij bor, D. 111. bl. 121- 129.
280 \LaEMEENE GESCHIEDENIS
1584—als het ware hunne armoede hadden geopenbaard (1). Bovenal was maurits verstoord,
dat LEiGESTER gedurende zijn vertoef in Engeland een pakket brieven, door hem over
aangelegenheden van het Prinsdom Oranje naar Frankrijk gezonden, uit wantrouwen
in beslag genomen en geopend had (2). Teleurgesteld vertrouwen wekt de tegenover-
gestelde gevoelens op, en het kan derhalve niet bevreemden dat maurits thans meer ge-
neigd was zich naar de inzigten der Staten dan naar leicester's voorschriften te voegen.
De Algemeene Staten begrepen echter niets te moeten verzuimen om het ongenoe-
gen van LEIGESTER te verminderen. Ζη bezochten hem te Vlissingen, betuigden hunne
bereidwilligheid om de hem toegekende magt als Gouverneur Generaal te erkennen en
te handhaven, en baden hem op hunne raadgevingen vertrouwen te stellen. Ook
schreven zy eenen ootmoedigen brief aan de Koningin, waarin zij verklaarden dat hun
behoud naast God alleen van hare hulp afhing, en dat zij haren Gouverneur-Generaal
voortaan zouden eerbiedigen en met al hun vermogen bijstaan. Leigester liet zich
schijnbaar door hunne redenen tevreden stellen. Hij beloofde hen voortaan in het be-
leid der regering te raadplegen, en beschreef eene nieuwe bijeenkomst der Algemeene
Staten tegen den vijf en twintigsten van Oogstmaand binnen Dordrecht. Ook gaf hij
op den veertienden dier maand een plakkaat uit, waarbij alle valsche beschuldigingen
tegen de Koningin, de Engelsche natie, de Algemeene Stalen en de afzonderlyke Staten
en Magistraten geslrengelijk verboden werden. Bij velen verwekte deze verzoening groote
blijdschap, doch anderen twijfelden, of zij duurzame vruchten zou dragen (o). Het bleek
weldra, dat men zich met eene ijdele hoop had gevleid. Terwgl de vruchtelooze pogingen
tot ontzet van Sluis aan leicester's tegenstanders eene gewenschte aanleiding hadden gege-
ven , om zyne onbekwaamheid ten toon te stellen, en te betoogen, dat zyne tegenwoor-
/
digheid den goeden uitslag der krijgsverrigtingen veeleer tegenhield dan bevorderde, waren
de Engelschgezinden daardoor in hun gevoelen versterkt, dat de vijand niet gestuit en
het vaderland niet gered kon worden, tenzij het gezag van den Landvoogd zoodanig werd
uitgebreid, dat aan de uitvoering zijner bevelen geen hinderpalen in den weg konden
worden gelegd (4). Er was slechts één middel om dat doel te bereiken. De stedelyke
regeringen en de leden der Staten-vergaderingen moesten door den aandrang der bur-
gerij gedwongen worden zich naar leicester's wenschen te voegen. Waar geen over-
(1) van keyd, bl. 81, 82.
(2) van reyd, bi. 100.
(3) bor, D. 111. bl. 21—26. van REYD.ibl. 118—121. kluit, t. a. p. bl. 326—328.
(4) De Schrijver van den ongedrukten brief, vermeld in noot (2) op bl. 276, komt tot het
besluit, »dat ten zy zijn Exellentie absolutelijck mach commanderen, weijnich goet gedaen zal
worden."
DES VADERLANDS. " 519
reding of vrees voor onlusten baatte, daar moesten de balstarrige Regenten met ge- 1584—
weid door aanbangêrs van den Landvoogd vervangen worden. Langs dezen weg alleen
mögt LEiGESTER bopen allen tegenstand te overwinnen en een onbeperkt gezag te erlan-
gen. Zyne partij verlangde naar die uitkomst en verzuimde niets om baar voor te be-
reiden; en de Landvoogd zelf gaf het bewijs, boezeer bare wenscben met de zijne
strookten, door de goede verstandhouding met 'slands wettige Regenten te-verwaarlo-
zen, en zyn vertrouwen bij voorkeur te schenken aan de Burgerhoplieden en predikan-
ten , die op de burgerij den grootsten invloed uitoefenden (1). Ook werd het als een
blijk zyner dubbelhartigheid beschouwd, dat by zynen Secretaris juwiüs naar Arnemuiden
zond, om de gezindheid van de Magistraat dier slad te onderzoeken. Te gelijker tijd
kwamen nieuwe geruchten omtrent geheime vredesonderhandelingen de Staten veront-
rusten. Van geloofwaardige zyde werd verzekerd, dat elizabeth, over hunne standvas-
tigheid misnoegd, met parma. was overeen gekomen, den Koning van Denemarken lot
scheidsman aan te nemen; en het scheen met de vryheid der Vereenigde Gewesten gedaan
te zijn, wanneer de Koningin met Spanje vrede sloot, en leicester tevens de magtbe-
zat, om hen te dwingen zich aan de voorwaarden tè onderwerpen, die men wel gena-
diglijk in hun belang zou willen bedingen. In Holland verwekten deze omstandigheden
zooveel ergernis en argwaan, dat de Staten weigerden om den Overste morgak, dien
leigester tot Gouvemcur van Zevenbergen had aangesteld, door maorits in die betrek-
king te doen bevestigen, onder voorwendsel, dat de Prins de eenige Gouverneur was,
dien zij in Holland en 'Zeeland erkenden (2).
De Graaf vaw nieuwenaar was inmiddels met eenige troepen naar Zwolle vertrokken,
om de Duitsche ruiters en voetknechten, waarvoor de noodige gelden naar Bremen
waren gezonden, af te halen. Ten einde te verhinderen, dat hunne aankomst door
VERDUGO bemoeijelijkt werd, nam hij het stadje Meppen in Wesiphalen in. Doch bij
wachtte te vergeefs de hulpbenden, waarop men gerekend had. De Duitsche Ridmees-
ters hadden het geld in den zak gestoken, doch geen manschappen aangeworven, en
verontschuldigden zich met een berigt, van hoogerhand uit de Nederlanden ontvangen,
dat de veldtogt geen voortgang zou hebben en hun dienst derhalve niet vereischt werd.
Even als in het vorige jaar, waren de hiertoe bestemde gelden dus weder vruchteloos
uitgegeven; en men kon bijkans niet twyfelen, dat deze teleurstelling aan leicesteb's
aanhangers te wijten was, die liever Engelsche dan Duitsche troepen in dienst zagen
nemen. Daar bet bezit van Meppen nu doelloos was geworden, werd het door kieu-
wenaar verlaten, en eerlang weder door verdtigo bezet (3).
(!) van reyi), bl. 120, 132. van meieren, bl. 271 d.
(2) BOR, 1), 111. bl. 30.^
(3) vas reyd, 1)1. 121, 122.
III Deel. 1 Stuk. 36
■
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Toen mcESTER in het laatst van Oogstmaand te Dorérecht aankVvam, om de verga·'
dering der Algémeene Staten bij te wonen, waren de äfgevaaifdigäen \a.n Hólland al-
daar nog niet tegenwoordig. Met grond ontevreden over dit verzuim ^ hetwelk in den
hagchelijken toestand des lands bijkans onverantvroordelijk mögt heeten, zond hij willeh
BARBES op den acht en twintigsten van Oogstmaand naar de Staten van die provincie,
met last om hun onder het oog te brengen, dat de Landvoogd, niettegenstaande vele
zwarigheden, al het mogelijke tot ontzet van Sluis en verdediging des lands had be-
proefd, doch slecht met geld en krggsvolk was ondersteund; dat de vijand zich tot
nieuwe ondernemingen toerustte, en hel derhalve dringend noodig was een veldleger
bijeen te brengen; dat hij, tot zijn groot leedwezen de Algemeene Staten nog niet te
Dordrecht bijeen gevonden hebbende, zich in aller ijl tot Holland wendde·, als het
meest vermogende en opbrengende gewest, mei verzoek om te weten of de Stalen bij
magte en willens waren Arnhem en andere Geldersche steden van leeftogt te voorzien,
over hoeveel troepen hij zou kunnen beschikken, welke geldmiddelen zij hem zouden
toevertrouwen en welke krijgsbehoeften nog voorhanden waren (1).
De Staten van Holland, meer dan ooit voor leigester's heerschzuchtige plannen be-
ducht (2), werden dooi· deze rondborstige vragen in een moeijelijken tweestrijd gebragt.
Met volle regt vorderde de Landvoogd troepen en geld, zoo men verlangde dat hij den
voortdringenden vyand van de grenzen zou afhouden: doch [lolland van alle krygsvolk
te ontbloeien, en steeds grootere sommen af te staan, scheen het gereedste middel te zijn,
om hem tol bereiking zijner oogmerken in staat te stellen. Aan de eene zijde drong
de vrees voor Spaansche overheersching, aan de andere voor Engelsche trouweloosheid.
De laatste woog echter het zwaarste. Na gedurende een tijdperk van vier jaren, van
de inname van Brielle door de Watergeuzen tot op den dood van requesens, bijkans
alleen door eigen kracht de Spaansche legers wederstaan en van hunnen grond verdre-
ven te hebben, moesten de Staten van Holland het krijgsgeweld van den builenland-
schen vijand wel van minder gewigt achten dan de geheime aanslagen eener partij,
wier zegepraal de vermindering hunner magt, de onderdrukking van 'slands vrijheden,
de wettiging van godsdienstige onverdraagzaamheid , en welligt in de gevolgen de her-
stelling der Spaansche dwingelandij ten gevolge zou hebben. Zij besloten derhalve al-
leen in zooverre aan leigester's eisehen te voldoen, als de veiligheid van hun gewest
daardoor niet in gevaar werd gebragt. Zij stonden voor twintig duizend gulden in, tot
aankoop van levensmiddelen en andere benoodigdheden voor Arnhem en de overige
(1) bor, D. 111. bl. 31. kluit, Hist. d. Holl. Slaatsr. D. 11. bl. 334. — leicester beklaagde
zich ook, dat hij door niemand »des krijfjs verstaande en dien quartier kennende," was bijtje-
staan, dan alleen door den Overste schenk.
(2) BOK, ü. 111. bl. 35.
1584-
1587
DES VADERLANDS. 1751
grensvestingen. Doch zg verklaarden levens, dat zij voor een veldleger geen andere 1584—
troepen beschikbaar hadden, dan die de Graaf van nieuwetvaar gebruikt had, pra de
verwachte Düitsche ruiters af te halen, benevens het garnizoen, dat uit Sluis was ge-
trokken. De Algemeene Staten moesten daarin verder voorzien (1). Voorts lieten zij
aan leicester een vertoog overhandigen, waarin de grenzen van zyn gezag naar hunne
meening met juistheid werden aangewezen, opdat aan de oneenigheden over dit netelige
onderwerp een einde mögt komen. Zij verklaarden daarin met groot leedwezen gezien te
hebben, dat valsche raadslieden oneenigheid en wantrouwen tusschen hem en de Staten .
der Vereenigde Gewesten gevoed, en hem een verkeerd inzigl gegeven hadden in
'slands wettige regering, door de magt der Staten, der bijzondere Sladhopders en van
den algemeenen Landvoogd niet behoorlijk te onderscheiden. Zij achtten het derhalve
noodig hem voor te houden, dat, bij gebreke van eenen Vorst, de Souvereiniteit tot
de Ridderschap, Edelen en steden van Holland en Wesl-Frieshnd wederkeerde, wes-
halve de Stalen na de afzwering van filips ook de oppermagt in handen genomen,
en krachlens die bevoegdheid met vreemde Vorsten, ook met elizabeth en leicester,
in onderhandeling gelreden waren en verdragen gesloten hadden. Door de opdragt der
regering aan leicester hadden de Stalen geenszins van de Souvereiniteit afstand ge-
daan, maar hem slechts het gezag gegeven, dat onder Keizer karel door de Land-
voogden was uitgeoefend, en. voor zich zei ven alle magt behouden, die Ie voren aan
de Graven toekwam, in zooverre ten minste het verdrag met elizabetii daarin geen
verandering had gebragt, xille zaken, die ten tyde van Keizer karel aan de alge-
meene Landvoogden waren overgelaten, stonden derhalve thans ter beschikking van
leicester en den Raad van State, overeenkomstig de Instructie, die daarvoor ge-
maakt was. A.lle plakkaten, die te voren op naam van Keizer karel werden uitgege-
ven , moesten thans worden uitgevaardigd op naam en met het zegel der Algemeene
Stalen, wanneer zij de Vereenigde Gewesten in het algemeen belroflen, en op naam
en met het zegel der Staten van Holland en West-Friesland, wanneer zy alleen dat
gewest aangingen. De bijzondere Stadhouders en alle militaire bevelhebbers waren
verpligt aan de Algemeene Staten, den Landvoogd en de Provinciën en steden, waarin
zij gebruikt werden, den eed van getrouwheid af te leggen, In het veld bezat
de Landvoogd het oppergezag; doch hel was hem niet vergund meer krijgsvolk
te ligten, dan uit den 'onderstand der Koningin en de opbrengst der landen over-
(1) Resol. V. Holland, 1587 bl. 873, 874, 877. Ook werd mauhits verzocht aan maarten schenk
vier oorlogschepen (e doeu toekomen, om welke deze verzocht had, bl, 878 , 879. Bij die gelegen-
heid verklaarde de Staten: »dat haarluiden niet moogelijk is meerder somme van Penningen te
consenteeren, alsoo het selve bij eenigen extra ordinarissen omraeslag gevonden soude moeten
werden, het Avelke onmoogelijk ende niet doenelijk en is."
35*
-ocr page 289-284 ALGEMEENE GESGHlEDEiNlS
1584— eenkomslig het besluit der Staten kon worden betaald. De Staten verzochten hem
voorts, den oorlog ter zee aan het beleid van den Admiraal, en het verleggen van de
garnizoenen aan de Stadhouders der onderscheidene gewesten toe te vertrouwen. »En
orn voortaen" — dus eindigde dit vertoog — »te beter eenigheyt, correspondentie en
confidentie tusschen den Staten en Uwer Excell. te voeden en t' onderhouden, sal uwe
Excellentie believen voor al te doen repareren, 't gene bij toedoen van eenige onge-
ruste menschen, of door onverstant op ten naem van uwen Excellentie in den voorleden
Jure in 't stellen van eenige Gouverneurs, of Superintendenten van den Steden of Quar-
tieren, en in 't confereren van eenige principale Officien, so van der Politie als Jus-
titie, legen d'acte van delatie van 't Gouvernement is gedaen. En te doen effectueren
't gene bij den Staten in 't generael en particuher, conform den Tractate met hare
Majesteyt gemaekt, en de voorlz. acte bij voorgaende Remonstrantie aen uwe Excel-
lentie is versocht. En dat uwer Excellentie tot dien eynde believe van hem te doen
vertrecken, en geen geloof in de saken van den lande te geven, so den peisonen van
dese landen, als andere Natiën, die oneenigheyt en diffidentie tusschen den Staten
en uwe Excellentie soeken te maken, en consequentelijk de landen in confusie en de
eere en re[)utalie van uwer Excellentie in hazard te stellen (1)."
Hoewel ten hoogste over deze handelwijze der Staten van Holland gebelgd, gaf lei-
gester echter twee dagen later een schriftelijk antwoord, hetwelk van gematigdheid
scheen te getuigen. Hij verklaarde dat hij niet meer gezag verlangde, dan hem wer-
kelijk was opgedragen, doch ook in de volkomene uitoefening daarvan wilde gehand-
haafd worden, weshalve hij vorderde dat alle stukken niet door de Staten maar door
hem gezegeld en op zijnen naam uitgegeven zouden worden. Den nieuwen eed aan de
bijzondere gewesten, steden en Stadhouders achtte hij onnoodig en gevaarlijk, daar de
eerbied voor afgelegde eeden door hunne vermenigvuldiging moest verminderen. Hel regt
om de bezettingen te veranderen had hij steeds gehad, en wilde hij behouden. Overigens
verzocht hij nadere opening van hetgeen men, volgens het slot van het vertoog, her-
steld wilde hebben, ten einde dan daaromtrent te handelen, gelijk hij in billijkheid
zou meenen verpUgt te zyn (2). Doch z^ne ware gezindheid bleek uit de woorden, welke
hij .toornig aan eenige afgevaardigden der Staten toevoegde, die hem over de inkwar-
liering van Engelsche hulptroepen in Delftshaven^ Maaslandsluis en Gouda kwamen
spreken. De Engelsche natie, zeide hij, werd in deze landen slecht behandeld; doch
hy zou hare Majesteit van alles kennis geven en zich wel aan de ware Souvereinen
welen te adresseren, waarvan de Staten slechts de gemagtigden waren (3).
(1) iioR, D. III. bl. 32. van heyd, W. 122.
(2) BOR, 1). ill. bl. .33.
(3) ResoL V. Holland, 1587 bl. 880, 882. kluit, t. a. p. bl. 343 noot 85.
-ocr page 290-DES VADERLANDS.
Op den tweeden van Herfstmaand verschenen de leden van den Raad van State valk 1584—
1587
en menijn in de vergadering der Stalen van Holland ^ om uit leicester's naam op het
uanknoopen van onderhandelingen met pakma. aan te dringen. De Landvoogd verklaarde
dat ELIZABETH hem hare verwondering had te kennen gegeven, dat de Algemeene Sla-
ten nog geen afdoende besluiten omtrent het byeenbrengen. van een veldleger en de
daartoe benoodigde geldmiddelen genomen hadden, daar het haar onmogelijk was hare
hulptroepen te vermeerderen, of meer geld over te zenden. De Staten moesten der-
halve weten of zij zich door eigene krachten konden beschermen. Waren zij daartoe,
gelgk LEiGESTEK meende, niet in staat, dan scheen het geraden te zijn zich ernstig te
bedenken, of het niet beter ware op redelijke voorwaarden vrede te sluiten, dan door
gebrek aan de middelen tol tegenstand de eene stad en provincie na de andere voor
het geweld des vijands te zien bukken. Volgaarne wilde de Koningin van Engeland
de Staten daarbij behulpzaam zijn. Zoo zij echter meenden belere voorwaarden te zul-
len erlangen, wanneer zij afzObderlijk met den Herlog van parma handelden, zou de
Koningin zich daartegen niet verzetten (1).
Groole ontsteltenis baarde deze opening, niet slechts in llollaiid, maar in al de
Vereenigde Gewesten. Niet alleen de parlij der Staten, maar ook vele aanhangers van
LEiGESTER Werden daardoor met de ernstigste bezorgdheid vervuld. Men herinnerde zich
hoe de Prins van Oranje steeds gewoon was, zelfs onder de grootste tegenspoeden, den
ingezetenen moed in te spreken, en hen met de regtvaardigheid hunner zaak te troos-
ten, welke God immers niet zou lalen te gronde gaan. Leigester scheen hen integen-
deel door overdrijving van 's vijands magt en geringschatting van 'slands hulpbronnen
van verdere verdediging te willen afschrikken. Velen, die tot op dien lijd in den
Landvoogd een onbegrensd vertrouwen hadden gesteld, begonnen thans in hunne ge-
zindheid te wankelen, en de vrees te koesteren, dat de Engelschen de Vereenigde Ge-
westen aan hunne belangen zouden opofferen. Bespeurende, welk een nadeeligen indruk
zijne verklaring overal had gemaakt, nam leicester de toevlugt lot zijne gewone vein-
zerij , en verzekerde, dat men hem verkeerd begrepen had. Doch wie kon geloof slaan
aan deze bewering? Wie kon mannen als menijn en valk verdenken, van 'sLand-
voogd's meening op zulk een gewiglig punt niet gevat of verkeerd overgebragt te heb-
ben (2) ? Ook kwam ter zelfder tyd een geschrift in oldenbarnevelt's handen, het-
(1) BOR, D. lU. bl. 34.
(2) bor, D. IIL bl. 35. van meteren, bl. 272 , 273. van betd, bl. 109. wagenaah, \cd. HisL
D. VlU. bl. 236. Op den 22"=" October (oude stijl) des vorigen jaarg had Dr. clebk aan leicester
geschreven: »Intusschen zijn Mr. valk, Mr. menijn en ik vast besloten niets te doen dan overeen-
komstig het goedvinden van Uwe Excellentie." Correspondence, p. 443.
285
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— welk liieromtrent geen twijfel overig liet. De Agent der Algemeene Staten in Enge-
1587
land, joachim ortel , was aldaar bekend geworden met leicester's geheime Instructie,
en had daarvan onmiddelyk een uittreksel aan 'slands Advokaat doen toekomen. Lei-
CESTER kreeg in die Instructie den last om zich te doen herstellen in het gezag, het-
welk hem aanvankelijk opgedragen, doch sedert zijne afwezigheid aanmerkelijk besnoeid
was. Zoo de Staten daarin niet wilden toestemmen, zoude hg zich tot eenige steden
en tot de gemeente rigten »opdat se haer lieder (namelijk de Staten) bij eeniger mid-
delen mogen induceren tot beter conformiteit." Hy moest zich de magt verschaffen om
den handel op 's vijands landen te beletten, en de overtreders zijner plakkaten te straf-
fen ; en wanneer hem die magt geweigerd werd, zoude hij »mogen daertoe versoeken
de assistentie van de gemeinte: hen luiden verklarende, dat hare Majesteit hare auxiliare
hulpe wil wederom roepen, ten sy 't selve werde geredresseert." Werd het vorige ge-
zag hem teruggegeven, dan zou hij het mogen aannemen, doch slechts voor den tyd,
gedurende welken elizabeth de Nederlanden zou blijven ondersteunen. Voorts moest hij
aan de Staten eenen vredehandel met Spanje voorslaan, en wanneer zij daarvan afkeerig
waren, hun verklaren, dat hare Majesteit zich in het belang harer zwaar belaste on-
derdanen verpligt zoude zien, de billijke voorwaarden aan te nemen, die haar door
PA.RMA uit naam des Konings van Spanje werden aangeboden, en afzonderlijk vrede zou
sluiten. Voor zoo verre de Staten zich tegen de onderhandelingen zouden verzetten,
moest hy daarvan kennis geven aan de gemeente, en haar tevens opmerkzaam maken op
de gevaarlijke gevolgen, die de terugtrekking der Koningin met zich zou brengen, en op
de aanmerkelgke vermindering van belastingen, die uit den vrede zou voortvloeien. Om
dit doel te bereiken moest leicester zich bedienen van »eenige speciale welgequaliii-
ceerdc personen in grootsten credyt by de gemeinte." En zoo hy bemerkte, dat maurits
en HOIIENLO zich tegen het sluiten van den vrede zouden verzetten, zou hy hun mogen
verzekeren, dat daarbij voor hunne belangen behoorlijk zou gezorgd worden (1).
Hetzij LEICESTER deze Instructie werkelijk van zyne Koningin ontvangen had, hetzij
ORTEL zich had bedrogen, gelyk de Landvoogd later beweerde: de daarin bevatte voor-
schriften stemden zoo volkomen met zijn gedrag overeen, dat haar bestaan bezwaarlijk
kon betwyfeld worden (2). Zij gaf den sleutel tot leigester's bedoelingen. Zg verspreidde
een helder licht over zijne verklaring, dat hy zich wel lot de ware Souvereinen des
lands zou weten te vervoegen, wanneer liy van de Staten geen voldoenden eerbied en
(1) bor, D. 11. bi 906, 907. hooft, bl.)lJ90.
(2) De latere verzekeringen en ecden van den valscheu leicester doen in dit opzigt Toorzeter
weinig af. Doch voor de verklaring van het gedrag der Staten van Holland is het reeds vol-
doende, dat de echtheid der door ortel overgezondene Instructie hoogst waarschijnlijk Avas.
DES VADERLANDS. " 519
onderwerping ondervond. Doch zij drukte tevens, in het oog der Staten, op zijne handel- 1584--
wgze het brandmerk van onregt en verraad. Door opruijing des volks zou hij trachten den
invloed terug te krygen, dien hij grootendeels door eigen schuld verloren had. Niet aan
het verbeurde vertrouwen der regering, maar aan de blinde ingenomenheid des volks zou
hg voortaan zyn gezag te danken hebben. Door dwang, geweld, oproer weUigt, zou
de tegenstand van de wettige Regenten des lands bedwongen, en hem eene magt gege-
ven worden, waarvan hij terstond gebruik zou maken om de Vereenigde Gewesten onder
Spanje's heerschappij terug te brengen. Voorzeker kan het niet bevreemden, dat de
Holiandsche Staatsheden, die met OLDEWBARPfEVELT het dreigende gevaar inzagen, steeds
minder geneigd werden om leigester's eischen in te willigen. Niet slechts de magt
der Staten, maar het welzijn en de onafhankelijkheid des vaderlands stonden op het
spel. Den Landvoogd ook in Holland het hoogste gezag toe te vertrouwen, en hem
van geld en troepen behoorlijk te voorzien, kon geen andere gevolgen hebben dan de
uitvoering zijner plannen gemakkelijk te maken en te bespoedigen (1).
Op den zesden van Herfstmaand liet leigester eene remonstrantie aan de Algemeene
Stalen in druk uitgaan, tot regtvaardiging van zijn gedrag, en zond dat stuk ook aan
de Staten van alle gewesten , de Hoven van Justitie en de voornaamste Holiandsche steden,
(1) kluit, [Bist. d. Staatsr. D. 11. bl, 330, 36'2) verklaart dat de Staten geen ongelijk hadden
om iEiCESTER verdacht te houden, als hem Averkelijk zulk een berijjtschrift was medegegeven, doch
acht die Instrucüe »minder aanstootlijkals men door gemeente de stedelijke Vroedschappen
verstaat, hetgeen ecliter zoowel met de woorden als met de feiten dier dagen s(rijdt. Vgl. noot
(1) op bl. 261. LEifiESïEU hield zich ook niet met de stedelijke Magistraatspersonen, maar met
de Burgerhoplieden en Predikanten op. Door zicli uitsluitend tot de Vroedschappen te.wenden,
kon hij, althans in Holland, zijn doel niet bereiken. De Vroedschappen moesten derhalve ge-
welddadig veranderd Avorden, door de burgerij of" door militaire magt. Dit bleek weldra te Lei-
den. — liilderdijk [Gesch. d. Vaderl. D. Vil. bl. 150) erkent: »leicesteii schijnt toen zwanger
gegaan te hebben van het ontwerp om zich van eenige voorname steden meester te makefl langs
den weg hem voorgeschreven," — van der kemp, [Maurits van Nassau, D. 1. bl. 49vv,)oordeelt,
.dat leigester zich met volle regt tot de eigenlijke Staten wendde, )>namelijk de corporatiën der
Edelen, stedelijke Vroedschappen, Schutterijen, en Gilden, die of onmiddelijk of bij trappen
hunne gernagtigden ter Staten-vergadering afzonden," doch neemt hierbij niet in aanmerking, dat
de schutterijen, gilden en overige stedelijke corporatiën en broederschappen in Holland reeds niet
meer tot de regeringsligchamen behoorden. — üuoen van prinsTerer [Handboek § 219) schijnt de
»aanslagen hier en daar oin zich, ten behoeve van leidester, meester te maken van Steden"
Avettig te achten, daar hij spreekt van den »toeleg om Leiden onder het wettig gezag van den
Landvoogd te brengen," en bij de bewering van wilkes, dat de Souvereiniteit bij de gemeente
berustte [§ 217), verwijst naar ^ 150, alwaar Prins ivillem van Oranje geprezen wor^l,, als die
»de Schutterijen en Gemeenten tegen der llegenten willekeurige heerschappij" beschermd heeft.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— mei eene begeleidende missive, wier opschrift bij de steden niet slechts aan de Vroed-
^^^^ schappen, maar ook aan de Burgerhoplieden en Dekens van de Gilden gerigt was (1).
De inhoud van dat belangryke stuk verdient eene uitvoerige mededeeling.
Leigester ving daarin aan met de verklaring, dat het der geheele wereld bekend
was, hoe de Algemeene Staten, na te vergeefs hulp bij andere Mogendheden gezocht
te hebben, eindelijk de Koningin van Engeland door hunne aanhoudende beden bewo-
gen hadden om hun, uit medelijden met hunnen deerniswaardigen toestand en tot be-
vordering der godsdienst, eenigen bijstand te verleenen. Met denzelfden aandrang had-
den zij aan de Koningin verzocht, om hem als haren Luitenant Generaal herwaarts te
zenden, welken last hy, niettegenstaande zijne gevorderde jaren en de eervolle stelling,
die hij in Engeland bezat, ter eere Gods en uit genegenheid voor deze landen had
aangenomen. Terstond bij zijne aankomst hadden de Staten hem uit eigen beweging
het hoogste gezag opgedragen, omdat, gelijk zij toen zeiden, de nood hen daartoe
drong; weshalve hij het ook aangenomen, en alles gedaan had, wat in zijn vermogen
was, om den vyand te keer te gaan. De Veluwe en de Betuwe waren door hem her-
overd geworden. Daarop was hy, om gewigtige redenen, naar Engeland vertrokken,
en had van de Staten brieven voor de Koningin mede gekregen, waarin zijne diensten
zeer geroemd werden. Weinig tijds daarna waren Deventer en de schans bg Zufphcn
schandelyk aan de Spanjaarden overgegeven, hetgeen hem zoo diep in het hart ge-
troffen had, als iemand uit deze landen. Maar hij was toch de eerste niet, die door
verraders bedrogen werd, en ook onder de Wederlanders waren sedert den krijg tegen
Spanje genoeg eerlooze schelmen geweest. Niettemin bad men zyne eer en zijn gezag
in twijfel getrokken, en tot nadeel van beide veel gedaan, dat hij met stilzwegen zou
voorbijgaan. Doch om hem niet slechts bij de ingezetenen dezer landen maar ook bij
zijne Koningin verdacht te maken, had men eenen brief vol valsche beschuldigingen aan
hare Majesteit gezonden, die, zonder voorafgaande bewilliging der Vereenigde Gewesten,
slechts door enkele kwaadwilligen was opgesteld. Hoewel deze omstandigheid hem ge-
regtigd zou hebben, zich niet verder met deze landen in te laten, had hy uit zorg
voor 'hunne welvaart en voor de godsdienst niet slechts de Koningin tot volharding
in haren bijstand aangespoord, maar was ook zelf teruggekomen, en had zich ten'
uiterste benaarstigd om Sluis te redden, waarin hij echter slecht was bijgestaan door
de Stalen, die hem de beloofde drie duizend manschappen niet gezonden, en van de
toegezegde honderd duizend gulden slechts dertien duizend uitbetaald hadden. Ook
hadden de Officieren der Admiraliteit de gunstigste gelegenheid verzuimd, om Sltiis
met de vloot te ontzetten. Wat hem zelven betrof, hy had zich tevreden getoond met
♦
(1) KLUIT Hist. d. Staatsr. D. 11. bi. 364. Resol. v. Holland, hl 892.
-ocr page 294-de eerbiedsbetuigingen der Staten, de Koningin overreed om hunne handelingen, waar- 1584—
door zy zich zeer beleedigd achtte, ten goede op te nemen, en hen zelfs behulp-
zaam geweest om den moedwil dergenen te bedwingen, die kwaad van hen spraken,
zoodat het uit alles bleek dat het geenszins zgn plan was, geliijk sommigen beweerden,
om de gemeente in opschudding te brengen, en zich daardoor op de Staten te wreken,
of zich van hen meester te maken. Hy had alle pogingen aangewend, om den Graaf
van HOHENLO tot betere gedachten te brengen, doch was daarin zoo weinig geslaagd, dat
deze hem den gevraagden bijstand in troepen en krygsbehoeften niet had doen toeko-
men, en volstrekt weigerde hem te gehoorzamen. Na, zooveel hem mogelijk was, de
steden Bergen op Zoom, Oslende, Axel en andere bevestigd te hebben, was IWj te
Dordrecht gekomen, om van de Slaten te vernemen, op welke wijze zij hem lot op-
rigting van een voldoend leger zouden in slaat stellen, en had zich lerslond lot de
Staten van Holland gewend, wier afgevaardigden nog niet verschenen waren, om met
den uitslag hunner beraadslagingen bekend te worden. Doch in stede van hem op
zyne vragen te antwoorden, hadden zij hem voorgedragen » sekere artijkelen en nieuwig-
heden , aengaende de souveraynileyt of opperste macht van de landen, met eenige poincten
van limitatiën en verkleyninge zyner autorileyt," geheel in strijd met de akte, waarbg zij
hem het gouvernement hadden opgedragen. Deze handelwijze was hem zeer vreemd
voorgekomen, aangezien hy nimmer meer gezag had begeerd, dan hem gegeven was,
en hij zich niet begrijpen kon, dat men de magt van den Stedehouder harer Majesteit
wilde verkleinen, nadat hij juist met nieuwe hulptroepen tot hunne bescherming was
teruggekeerd. Hij had derhalve den Raad van Slate opgedragen om aan Hollandss
Slaten te betuigen, dat het noch zijne schuld noch die van den Raad zou zijn, zoo
eenige plaats in Gelderland door gebrek aan troepen en geld verloren ging. Hij wist
wel dat sommigen dit uitstel welen aan de armoede der provinciën, die op den duur
zulke zware lasten niet zouden kunnen dragen; anderen aan den vredehandel, dien men
beweerde lusschen elizabeth en parma plaats te grijpen. Ten einde de Slaten hierom-
trent beter in Ie lichten, had hij hun door eenige leden van den Raad van Slate
doen aanzeggen, dal de Koningin hare hulp zou blijven verleenen, bijaldien hunne
middelen voldoende waren om den kryg vol Ie houden, en hij daarvan niet slechts
met woorden maar met daden verzekerd werd. Waren echter hunne middelen niet
toereikende, dan bestond er ook geen reden waarom elizabeth meer zou doen dan
het met haar gesloten verdrag medebragt, daar de bescherming harer eigene landen
reeds groole onkosten veroorzaakte, en zy hoofdzakelyk om der Slaten wil in vyand-
schap met Spanje getreden was. Zy was derhalve in het laatste geval besloten met
PARMA in onderhandeling te treden, doch had daartoe zonder de medewerking der Sla-
ten nog niet willen overgaan. Het was eene openbare valschheid, onder de gemeente
te strooyen, dat zij reeds eene overeenkomst met den vijand zou gesloten hebben. Ech-
ΠΙ Deel. 1 Stük. 37
-ocr page 295-290 ALGEMEENE GESCHIÈBENiS
1584—ter werd de Kioningin geenszins door het traktaat vei-'hinderd, afzonderlijk met Spanje
te onderhandelen ; "doeb zij wilde gaarne aan de Staten de gelegenheid geven, zich bi]
de onderhandelingen te voegen. De zending vaih dra.ke naar Spanje en ïle 'teiugkomst
van ^ïTCESTER waren bewijzen van hare goede trouw. Doch zoo de Staten de noodige
middelen lot den krijg niet konden opbrengen, wat verwachtten zij dan van haar? In-
dien zij gezind waren den Landvoogd de magt te laten, die zij hem aanvankelijk had-
den gegeven, en hem te bewijzen dat zij, met de hulp der Koningin, den vijand konden
weerstaan, dan was hij bereid zich tot de dienst van al de provinciën te laten gebruiken.
Want hoewel sommigen zich uitsluitend bekommerden om het behoud van een of twee
gewesten, zonder van de overige veel werk te maken, zoo had de Koningin toch met
alle gehandeld, en was hij verpligt voor alle zorg te dragen, daar het eene niet zon-
der hel andere kon behouden worden. Zoo zij dan voornemens waren hem het gezag
niet te laten, dat zij hem gegeven hadden, dan moest hij tot bewaring van zijne eer
en die van hare Majesteit beluigen, dat de schuld en schande niet aan hem noch aan
haar zouden mogen toegeschreven worden, indien eenig verlies of ongemak daaruit voort-
vloeide. Wanneer zij aan de opbrengst der maandelijksche tweemaal honderd duizend
gulden eenige beperkingen zyner magl moglen Avillen verbinden, zoo was hij niet ge-
zind die aan te nemen. Ook had hij reeds meermalen verklaard, dat die opbrengst on-
voldoende was. Kon men niet meer geven, dan wist hij niet waartoe zijne tegenwoor-
digheid zou dienen. Hij bad hen daarom ernstig een eindbesluit te nemen, opdat hij
geen tijd meer verliezen, en de Koningin weten zou, wat haar te doen stond. Ten
slotte verklaarde hij last te hebben om de Hollandsche en Zeeuwsche steden van dit
vertoog kennis te doen dragen, daar vroegere verdragen tusschen Engeland en de Λ'^β-
derlanden dikwerf niet alleen met de Vorsten maar ook met bijzondere gewesten en
steden gesloten waren, len einde zij daaruit de bereidwilligheid der Koningin moglen
leeren kennen om aan hare beloften te voldoen, wanneer zij van deze zijde gelijken
gver bespeurde om het verdrag te handhaven en het noodige tot 's lands behoud in
het werk te stellen (1).
Dit gewigtige stuk was vergezeld van eenen brief, waarin leigester mededeelde dat
hg bij zijne terugkomst niets verzuimd had, om van de Algemeene Stalen eene behoor-
lyke resolutie te erlangen betrekkelijk de regering en hel krijgsbeleid. Doch integen-
deel hadden de Staten van Holland hem onderscheidene punten voorgehouden, in strijd
met hunne vorige beloften en hunnen schuldigen pligt. Ook 'hadden sommigen niet ge-
schroomd in openbare 'vergaderingen te verzekeren, dat er reeds tusschen Engeland en
Spanje vrede gesloten, en hij 'teruggekomen Was, om de Vereenigde'Gewesten in de
(1) BOïi, D. 'Hl. hl. ,39—41.
-ocr page 296-DES VADERLANDS. 291
liaiiden, der SpanjaardeD over Ie leveren. Dil vya^ valschelijk verdicht »om de Gck lÖS.^-
ineeJote Ie Terleyden, en met sodanige oorsake haer profijt te doen lol een ande^ eynde."
Hy ï^chtle hel zijnen pUgl de Regenten tegen diergelijke praktijken te waarschuwen,
en zond derhalve zyn vertoog aan de Algemeene Stalen ook aan hen, opdat zy hgin
hun gevoelen daarover zouden te kennen geven, weshalve hij verzocht dat zi] hem hun
anlwoord schriflelyk zouden zenden, opdat hij de Koningin te beter van hunne meening
zou kunnen onderrigten. Hij verzekerde pleglig, bij den almagtigen God, dat er to,t
nog toe niels verder betrekkelijk den vredehandel was voorgevallen, dan zijn vertoog ver-
meldde, en dat de verbreiders der legenovergesleide geruchten hunne beweringen geens-
zins zouden kunnen bewijzen. Voorzeker zou de Koningin niel goed kunnen opnemen,
dal eenige » onbeschaemde luyden", in plaals van hare weldaden dankbaar te erkennen ,
haar zoo schandelijk belasterden, alsof zy de Vereenigde Gewesten door middel van
zyn gezag aan den vijand wilde overleveren. Hel verdriet , dat zy daarover zoude ge-
voelen , zou ligtelijk hare geneigdheid tot bijstand verminderen en haar nopen, om hem
terug te roepen, tenzy hare eer voldoende hersteld en tegen de verspreiders der aantij-
gingen naar behooren geprocedeerd werd, te meer daar hij, na zyne herhaalde betuigingen
aan de Staten, geen andere verklaring van het gebeurde kon vinden, dan dat »som-
mige bose geesten trachten door sulke indirecte omwegen en valsche persuasien twist
te sayen, en hare Majesteit te verbitteren, om haer eyndelijk dese Landen te doen
verlaten (1)."
Het leed geen twijfel, of deze begeleidende brief doelde op oldekbae]vevei4T , die
den inhoud van leigestee's Instructie, gelyk ortei, hem die had toegezonden, aan en-
kelen zijner vertrouwden had medegedeeld. De Staten van Bolland waren zoozeer
overtuigd van het gevaar, dat hunnen Advokaal ten gevolge van leigester's openbare jj ^ .
vyandsehap boven hel hoofd hing, dat zij op den elfden van Herfstmaand beloofden llerfst-
hera bij te slaan en schadeloos te houden, wanneer hem builen of in regten iets zou 2537
overkomen of te lasle gelegd worden, ter zake van de diensten, dien hij den l^nde bewe-
zen had (2).
Op denzelfden dag, waarop de Stalen van Holland dil besluit namen, verschenen
afgevaardigden der Algemeene Stalen, die destijds uit de gemagligden der Stalen van
Gelderland, Utrecht en Friesland bestonden, in hunne vergadering. Zij beklaagden
zich, Ie Dordrecht reeds veertien dagen te vergeefs op de komst der Stalen van Holland
gewacht te hebben. Zij verklaarden dat de Landvoogd steeds ernstiger op het vaststellen
van de geldmiddelen en van den slaat des legers aandrong, en dat de besluiteloosheid
(1) BOR, t. a. p. bl. 42. KLUIT, Hisl. d. Staaisr. Ώ. II. 1)1. 343—351.
(2) Resot. V. Holland, 1587 bl. 885. kluit, t. a. p. bl. 351 noot 90.
37
-ocr page 297-292 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—der Algemeene Staten de grootste onheilen zou veroorzaken. Reeds verwekte die traag-
1 'i87
heid groote opspraak bij de gemeente, en waren zij dagelijks aan zware bedreigingen
blootgesteld. Zonder medewerking van Hollandss Stalen konden zy echter geen beslui-
ten nemen, weshalve zij hun dringend verzochten gemagtigden met voldoenden last naar
Dordrecht te zenden. Zij vreesden, dat leigestbr , over hunne houding ontevreden,
zich tot zyn vertrek bereidde, en waren zeer beducht voor de )) dangereuse emotiën
van de gemeentendie daarover in alle sleden dreigden te ontstaan. Mögt Holland
echter in zijnen onwil volharden, dan verlangden zij te weten hoe dat gewest in zijne
verdediging en die zyner bondgenooten dacht te voorzien, en verklaarden dat zij,
als hun hieromtrent geen voldoende inlichting gegeven werd, uileen zouden gaan en
naar huis vertrekken, om hunne lastgevers van hun wedervaren verslag te doen, ten
einde zij voor hun zelfbehoud de noodige maatregelen zouden kunnen nemen. Boven-
dien verzochten zij uit naam van den Landvoogd, dat een ernstig onderzoek mögt wor-
den ingesteld naar de opstellers en verspreiders van den geheimen lastbrief, waarin
hem zou zijn opgedragen om de onderwerping der Vereenigde Gewesten aan Spanje te
bevorderen. Leigester had hun uitdrukkelijk verklaard dat de lastbrief geheel verdicht
was, en dat hij volgaarne al zijne papieren zou laten verzegelen en nazien, of iets
dergelijks daaronder gevonden werd, weshalve hij allen, die diergelijke geruchten uit-
strooiden, voor »verraders van godsdienst en vaderland" houden moest (1).
De Stalen van Holland, die geneigd waren leicester des te meer Ie wantrouwen,
naarmate hij de waarheid zijner verklaringen te heftiger betuigde (2), en zich door het
ongerijmde en onuitvoerbare voorstel tot verzegeling zijner papieren, uit welke de lastbrief
reeds lang kon verdwenen zijn, niet lieten verschalken, gaven aan de afgevaardigden
een weinig afdoend antwoord. Zij klaagden op hunne beurt, dat voortdurend door eenige
woelgeesten tusschen de Staten en den Landvoogd misverstand en oneenigheid gezaaid
werden, waardoor het gezag der Staten, tot onherstelbaar nadeel dezer landen, in
twijfel getrokken en ondermynd werd. Te vergeefs hadden zij getracht de Staten der
overige gevvesten te bewegen, om hunne grieven gezamenlijk aan den Landvoogd voor te
dragen. Bij gebreke van medewerking, waren zij genoodzaakt geweest alleen op hun-
nen naam een vertoog in te dienen, en te verzoeken dat leicester op hunne bezwaren
acht mögt geven, hetgeen hy echter niet gedaan had. Voorzeker zouden zij niet in
(1) bor, D. IIL bi. 43, 44. κγλίτ, bl.^ 351—353. ResoL v. Holland, 1587, bl. 884.
(2) van reyd, bl. 109, meldt dat leicester »met grouwelijckc eedeii, by sijnen graeuwen baert,
by de Kroon van de Coningin, ende by de Sonne swoer ende loochende, datier niet aen en Avas."
Zie ook IXesol. v. Holland, bl. 886.1
I
-ocr page 298-gebreke blyven het algeraeene welzijn Ie bevorderen j maar alles moest met orde ge- 1584—
schieden, opdat men niet in »meerder confusie" zou geraken (1). ^^
Inmiddels had leicester zelf aan eenige leden van het Hof van Holland, die hem
te Dordrecht bezocht hadden (2), zyne grieven tegen oldenbarnevelt ontboezemd, en
zich beklaagd dat de Advokaat in de volle vergadering der Staten van Holland den in-
houd van zijnen verdichten lastbrief had medegedeeld. De Raadsheeren verklaarden
nimmer daarvan gehoord te hebben. Wel waren er geruchten van onderhandelingen
tusschen Engeland en Spanje uitgestrooid, doch voor zooverre ?y daarnaar onderzoek
hadden gedaan, waren die uit vreemde landen gekomen. De opgewondene stemming,
waarin de Landvoogd verkeerde, en de omstandigheid, dat hij, op het punt om zelf naar
'sHage te vertrekken , eeuige compagniën Engelschen ie Maaslands luis en Ie Delfshaven
bijeentrok, wekten echter bij hen het vermoeden op, dat hij eenen aanslag in den zin
had. Onmiddelijk na hunne terugkomst in den nacht van den tvi^aalfden van Herfst-
maand begaven de Raadsheeren van wungaarden en gasembroot zich naar oldenbar-
HEVELT, om hem te waarschuwen dat het op zyn persoon gemunt was, waarop de Ad-
vokaat , zich in het openliggende Gravenhage niet veilig achtende, nog in denzelfden
nacht naar Delft vertrok, waar de regering zijne inzigten deelde, en in slaat was het
binnenkomen van troepen te beletten. Hij vernam aldaar, dat zich in Zeeland reeds
het gerucht verspreid had, dat Prins maurits, oldenbarkevelt en verscheidene andere
personen opgeligt en naar Engeland gezonden waren; weshalve de eerste op raad zijner
vrienden zich insgelijks binnen Delft voor het gevaar beveihgde, dat hem scheen te
dreigen, en met hulp van hohenlo eenig krijgsvolk verzamelde, om, wanneer het η00-
dig mögt zijn, geweld met geweld te kunnen keeren. De gepastheid dezer maatregelen
(1) ßou, J). 111. bi. 44.
(2) De naauwkeurige bor begaat hier een misslag, door dit bezoek in verband te brengen met
de beantwoording van leicester's vertoog, hetwelk eerst op den negenden September door het Hof
ontvangen werd, volgens den aanvang van hunnen brief bij bor, bl. 47, zoodat onmogelijk op
den achtsten hun antwoord reeds gereed kon zijn, gelijk kluit, t. a. p. bl. 356 noot 96, verkeer-
delijk vermoed heeft. Volgens de Resol. v. Holland, bl. 883, zijn niet alleen leden van het Hof maar
ook van den Hoogen Raad en de Rekenkamer op den negenden September naar leicesteb vertrok-
ken »met seekere Instructie," wier inhoud niet nader gemeld wordt, doch opgemaakt kan worden
uit van iievd, bl. 10.9, (iie, van dit bezoek gewag makende, als doel opgeeft: »om cygentlijck te
verstaen, watter van den Peijs was," hetgeen volkomen strookt met het verslag van hun weder-
varen, volgens Resol. bl. 886 op den 12'"''» September in de vergadering der Staten van Holland
afgelegd. In het antwoord van het Hof, bij bor, bl. 48, wordt ook van die afzonderlijke depu-
tatie melding gemaakt. Door zijne vergissing is klüit vervallen in de tegenstrijdigheden, waaruit
hij zich op bl. 361 zoo goed mogelijk tracht te redden.
Cf
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584r- werd door de uitkomst beYesligd. Inderdaad koesterde leigester het voornemen om de
Staten van Holland te overrompelen en ziich van hunne hoofden meester te maken.
Zijne aanhangers in Ulrßchl an Friesland waren verwittigd, dat men binnen drie of vier
dagen eene groote verandering in den staat van zaken verwachten kon, en hielden zich
gereed, om daarvan terstond in hunne gewesten partij te trekken. Hel blijkt echter
niet, dat leigester iast tot zulk eenen aanslag uil Engeland ontvangen had. Wel had
elizabetm in den aanvang dezes jaars aan Lord bugkhorst opgedragen, om den Graaf
VAN HOHENLO te doep vatten; doch de Engelsche Gezant had de mogelijkheid der uit-
voering van dit bevel betwijfeld, en eene poging daartoe onbestaanbaar geacht met het
behoud van eene goede verstandhouding rnel de Vereenigde Gewesten, waarop hij voor
zijn vaderland hoogen prijs stelde. De last was dien ten gevolge door de Koningin in-
getrokken, en schijnt sedert niet hernieuwd te zijn (1).
Op aandrang der Staten van Holland, die verklaarden zgne »grondige kennis en
wetenschap" niet te kunnen ontberen,, en hem op nieuw hunne bescherming toezeiden,
had OLDENBARNEVELT rceds o[) den vijftienden van Herfstmaand zijne gewone werkzaam-
heden in hunne vergadering hervat (2). Leigester, die werkelyk in \sHage was geko-
men, had inlusschen de onmogelijkheid ingezien, om zynen aanslag te volvoeren. Door de
tydig genomene maatregelen werd hy verhinderd van zyne Engelsche troepen gebruik te
maken, om de Staten van Holland lot onderwerping te brengen. Zoolang hy zich niet van
eenige Hollandsche steden verzekerd had, scheen elke poging daartoe ijdel te zijn. ïerwgl
hij op middelen peinsde, om zijn doel beter te treffen , liet hy in de vergadering der Alge-
meene Slaten, die hem naar 's Gravenhage gevolgd waren (o), een geschrift indienen,
waarby hij ten dringendste om eene som van vijftig duizend gulden verzocht, teneinde
aan de Engelsche compagniën, die voor rekening der Stalen waren, de verschuldigde
soldy te kunnen voldoen. In hun antwoord gaven de Slaten hem een overzigt van het-
geen de Vereenigde Gewesten reeds in het jaar Vijftienhonderd zeven en tachtig hadden
1 opgebragl. Ook Holland en Zeeland hadden een staat hunner contributiën daarbij ge-
voegd. De Slaten van Gelderland gaven hunne toestemming dat de gewone belastingen
in de sleden en op het platte land op den duur ten behoeve van leigester geïnd zou-
den worden, en verzochten hem die in te voeren, waar zij nog niet in zwang waren
gekomen. De Staten van Holland verklaarden voor twee jaren (4) hunne toestemming
(1) bob D. m. bl. 5]. wAGENAAn, Vad. HisL D. VUL bl. 241.
(2) Resol. V. Holland, bl. 887, 889. ^
(3) Dit blijkt uit de Avoorden bij bok, bl. ,'53 b: »de vergaderingen der Generale Staten alhier
in den llage zijnde."
(4) Van 10 Jaüuarij 1586 tot 10 Januarij 1588.
294
iß:
""■β -ρ,ν
DES VADERLANDS. " 519
gegeven te hebben, vooreerst tot de maandelijksche opbrengst van tweemaal honderd- 1584—
1587
duizend gulden, vervolgens voor eene buitengewone opbrengst van vptnaal honderddui-
zend gulden, en' eindelijk, tot oprigting van een veldleger, bij overeenkomst met Lord
BüGKHORST, in eene tweede buitengewone opbrengst van Xeö tonnen gouds, welke rij
echler genoodzaakt waren op vijf terug te brengen, daar de opbrengst van onderschei-
dene belastingen zeer nadeelig was uitgevallen. Ook was dit geld voor het oogenblik
minder noodig, daar rn het ten einde spoedende jaar wel geen veldleger meer zou wor-
den opgerigt. Het aandeel van Holland in die sommen (t) bedroeg 3,905,524 gulden
en 4 stuivers, waarvan reeds omtrent 5,400,019 gulden betaald was. Voorts had Hol-
land zijn crediet aan leigester verstrekt tot het leenen van onderscheidene sommen
ten bedrage van omtrent 67200 gulden, waarmede, volgens de voorwaarden, de ver-
pligte opbrengst van dal gewest moest verminderd worden. Bovendien was aan soldij
en andere onkosten door Holland nog eene som van omtrent 60000 gulden uitgegeven.
Dat gewest bleef dus voor de nog niet verstreken maanden van het loopende jaar eene
som van 459124 gulden en 4 stuivers schuldig, welke het tot betaling van de soldij
zijner garnizoenen, van de bezoldiging zijner Hoofd-Oiïïcieren, van de naar Gelderland
gezondene krijgsbehoeften, van het te kort in de kas der Admiraliteit, wier inkomsten
ten gevolge van de geringe opbrengst der in- en uitgaande regten zeer besnoeid waren,
en van andere buitengewone uitgaven dringend noodig had; te meer, daar de opbrengst
van Brielle en Voorne, ten bedrage van 7000 gulden 'smaands, door het verblijf der
Engelschen aanmerkelijk verminderd werd. De Staten van Holland verklaarden derhalve
niets meer ten behoeve van leigester te kunnen afslaan, en dus ook niet Ie kunnen
bijdragen tot de gevraagde vijftig duizend guldens, in wier opbrengst de overige Vereenigde
Gewesten, die in de betaling van hunne aandeelen achterlijk gebleven waren, maar moesten
voorzien (2). De Staten van Zeeland waren bereid hunne quote in de toegestane 200,000
gulden 's maands benevens in de 500,000 gulden, die Holland bovendien wilde opbren-
gen, te blijven leveren, mits hunne garnizoenen en de overige krijgsonkosten vooraf
daaruit betaald werden. De Staten van ^Friesland hadden hetzelfde besluit als die van
Zeeland genomen, doch bovendien aangeboden, wanneer ook de overige gewesten het
goedkeurden, de gezamenlijke maandelijksche opbrengst van 200,000 gulden met 50,000
gulden te verhoogen. »De Staten van Ufr echt verklaarden slechts de helft van het ge-
wone aandeel in de toegestane belastingen te kunnen 'blijven betalen, zoolang zij geen
(1) De gezamenlijke opbrengst was aldus verdeeld: in/Ί00,000 betaalde/Μα?κ//"64251—8—O,
Zeeland /"15812—13—O, ülrechl f en Friesland f 132Ü0—12~S. heteii i-Autus,
Verk/aring der Unie van Utrecht, D. ί. bi. 413.
(2) Rcsol. V, Bolland, bl. 890. Zie ovci· de verminderde opbrengst van ßrie/Ze ald. bl.'8^.
-ocr page 301-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— vergoeding kregen voor de onberekenbare schade, die zij door de gedurige inlegeringen,
1 Cfi^
doortogten en wanbedrijven van het Engelsche en Staatsche krijgsvolk geleden hadden (1).
Lbigester's vertoog, aan alle gewesten en de voornaamste Hollandsche steden gezon-
den, en bovendien overal in druk verspreid, miste geenszins de verwachte uitwerking.
De strijd, tusschen hem en de Staten van Holland ontstaan, was nu niet langer in den boe-
zem der regering besloten gebleven, maar tol algemeene bekendheid gekomen. De Land-
voogd, in zijn gezag gedwarsboomd, had als ware hel een beroep gedaan op de natie,
en zijne zaak in zulk een gunstig licht geplaatst, dat hij bij eene oppervlakkige beoor-
deeling het regt geheel aan zijne zijde scheen te hebben. Het was niet te ontkennen,
dat ook de Stalen van Holland bij zijne overkomst in het voorgaande jaar zich beyverd
hadden hem het hoogste gezag op te dragen, en toen geenszins gewaagd hadden van
de Souvereiniteit, onder wier dekmantel zij thans hunne ongehoorzaamheid aan zgne
bevelen poogden te verbergen. Mögt leigester ook al in een of ander opzigt zyne
bevoegdheid zijn te buiten gegaan, het kon den Engelschman, met den regeringsvorm
en de zeden der Vereenigde Gewesten nog niet volkomen vertrouwd, bezwaarlik ten
kwade worden geduid. Maar hoe konden de Staten van Holland het verwijt van zich
afweren, van den vreemden Heer, den gunsteling der Koningin, die ook op hun ver-
zoek herwaarts was gekomen en zijn leven voor hun welzyn gewaagd had, met de snoodste
ondankbaarheid behandeld, in zijne wettige magt verkort, door onafgebrokene tegenwer-
king verbitterd, en op dit hagchelijk tijdstip van geld en troepen ontbloot te hebben!
Wat kon den Landvoogd bewegen, om zijne rust en veiligheid aan een betwist en af-
mattend gezag op te offeren, dan opregle genegenheid voor deze gewesten, wier gods-
dienst en vryheid hem na aan het harle lagen? Wat anders, dan eigenbaat en heersch-
zucht, scheen daarentegen de Staten van Holland in hun stelsel van wantrouwen en
weerspannigheid te doen volharden? Voorzeker kan het niet bevreemden dat velen,
met de bijzonderheden van leigester's bestuur onbekend, te goeder trouw geloofden
i dat de schaal, niet slechts van het regt, maar ook van het wel begrepen belangs des
vaderlands, naar zijne zijde oversloeg. Anderen, die steeds vertrouwen in de Staten
hadden gesteld, begonnen in hunne overtuiging te wankelen. Meest allen, die de rege-
ring in handen van één Hoofd wenschten te zien, of door de Predikanten overreed
waren, dat de handhaving der Hervormde Godsdienst van leigester's heerschappg
afhing, waren geneigd de pogingen toe te juichen en te ondersteunen, die hij tot
behoud van zijn wettig gezag beproeven zou. Niettemin wogen de geruchten omtrent
den vredehandel met parma, en de vrees dat leigester inderdaad van zijne herkregenc
magt gebruik zou maken, om niet den vijand eene overeenkomst te sluiten, waarby
(1) BOK, D. 111. hl. 52—64.
-ocr page 302-DES VADERLANDS. " 519
alleen Engeland gebaat kon worden, maar die voor de Vereenigde Gewesten de ramp- 1584—
zaligste gevolgen hebben moest, in veler gemoederen tegen alle overige bedenkingen op.
De meest vaderlandlievende mannen, zoowel in als buiten de regering, stonden als voor
het hoofd geslagen, en wisten niet meer naar welke zijde zich te wenden. Het scheen
niet meer dan billgk, en voor bet krijgsbeleid hoogst noodzakelgk, leigester in zyn
oorspronkelijk gezag te herstellen: doch de gevolgen zouden onherstelbaar zgn, wanneer
hg, gelijk men fluisterde, van dat gezag slechts gebruik zou maken, om den weer-
stand tegen Spanje te doen eindigen (1).
Verscheidene antwoorden, die de Landvoogd op zijn verloog ontving, getuigden van die
stemming. De Slaten van Gelderland verklaarden dat, naar hun gevoelen, alle ingeze-
tenen der Vereenigde Gevi esten hem eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd waren, over-
eenkomstig het verdrag, waarbij hem de Landvoogdij was opgedragen. Naar verdienste
zouden zy allen straflen, die de Koningin van Engeland door het verspreiden van
verkeerde geruchten belasterden. Doch levens legden zij de verzekering af, dat de Gel-
dersohen noch met Spanje, noch mei de Roomsche Kerk ooit vrede begeerden »wel
wetende dat van den Coninck van Spangien nimmermeer eenige andere vrede te ver-
wachten is, dan met lasteringe des Allerheylichslen naems Godes, en met gefaer en
pericul eener eeuwigen knechtschap oder servilut der Spanger over die conscientien,
lijf, en goed, en bloed aller Chrislgelovigen en der selver kinderen, en nakomelingen."
Zy baden leicester derhalve om elizabeth tot aanvaarding der Souvereinileit te bewe-
gen , zich niet aan eenige kwaadwilligen te sloren, het verrezene misverstand uit den
weg te ruimen, en de Hervormde godsdienst te blijven beschermen (2).
Hel antwoord der slad en sleden van Utrecht^ waarin leicester's aanhangers overwe-
genden invloed uitoefenden, geluigde van blinde ingenomenheid met zijn bestuur. Z.ij
prolesleerden nimmer gedeeld te hebben in de onwaardige ondankbaarheid, waarmede men
de weldaden der Koningin en zyne verdiensten vergolden had. Z-ij verklaarden zich be-
reid 'sLandvoogds gezag in alle opziglen te eerbiedigen en te handhaven, en al hunne
geldmiddelen in zijne handen te stellen. Want wien zij het behoud van lijf en goed,
vrouw en kinderen, toevertrouwden, dien behoorden zij nog veel meer het beheer hunner
penningen over Ie laten. Zy verzochten hem nieltemin Hare Majesteit te verwilligen,
dat niets hun meer tegen de borst stuille, dan vrede te sluiten met eenen Vorst, die
niet geneigd kon wezen om de door hem bewilligde voorwaarden te onderhouden (5).
(1) BOB, D. lil. bl. 51. VAN METEKEN, bl. 277 d. HOOFT, bl. 1195.
(2) Vgl. fflr. g. a. i)e meester, dc Staten van Gelderland onder het licht der Geschiedenis, in
de Jaarboeken voor Regtsgeleerdheid en 'Wetgeving, D. IX. 1847, hl. 258. Zie ook P. Nuhoff,
Registers op het archief van Gelre en Zutphen, 1856, bl. 17, op 2 Julij 1586.
(3) BOR, D. 111. bl. 54-56.
UI Deel. 1 Stuk. 58
-ocr page 303-298
1584-
1587
lm
De Leden van het Provinciale Gereglshof van Holland, waaraan leicester insgelyks
xijn Vertoog gezonden had, zouden zich gaarne van eene beantwoording verschoond
hebben, daar zij begrepen dat hunne betrekking niet medebragl, zich met regerings-
zaken in te laten, doch besloten niettemin, in overleg met den Hoogen Raad en de
Rekenkamer, een antwoord te geven, waarmede zi] hoofdzakelijk bedoelden er ten ern-
stigste op aan te dringen, dat noch door elizabeth noch door lercester aan eenen
vrede tusschen de Vercenigde Gewesten en Spanje gedacht zou worden (1). In den
aanvang uitten zij de hoop, dat het misverstand, tusschen den Landvoogd en de Staten
gerezen, weldra zou worden opgeheven, daar zy aan de goede bedoelingen der laatsten
niet konden twijfelen wegens den »yver, die sy van den beginne van d' oorlog gedra-
gen hadden, om den lande jegens den gemenen vyand ie maintineren," en betuigden
ten overvloede hunne bereidwilligheid, om lot herstelling der eensgezindheid mede te
werken. Vervolgens traden zij in eene breedvoerige ontwikkeling der gronden, welke
het sluiten van den vrede, ook onder de voordeeligste voorwaarden, hoogst onraadzaam
maakten. Het betrof hier niet alleen het behoud van wereldlijke magt, maar »van
Godes kerke en Godes eer"; weshalve het pligt was, als men alle middelen van weder-
stand in het werk had gesteld, de uitkomst aan God over te laten » vastelijk betrou-
wende dat ten eynde Minsen goedertieren God en Vader tegen alle menschelijk oordeel,
uyt de voorschreven ellendigheyt en miserie ons genadelijk en wonderbaerlijk verlossen
sal, en de selfde geringe en kleyne middelen die hem gelieft heeft ons te verlenen,
tegen alle rnenschelijke vernnflheyt sulx gebenedyen, dat sijne goedertierenheyt ten laet-
sten ons van alle gevaer en perijkel verlossende, onsen vyanden met alle groot gewelt
en kracht sal vernielen en te schande maken." De vrede was wel hoogst wenschelijk ,
maar er was nog geen schijn van dien anders te bekomen, dan met ondergang der Christe-
lijke godsdienst en verlies van leven en goed. De Koning van »S/jr/w/ß zelf had uitdrnkke-
lijk verklaard nimmer te dulden, dat de KatboUjke Religie in het minste benadeeld werd;
(1) Jt kan nift doelen in het {jevoclen van kluit, bl. 361, die meent dat in dit antwoord
»de Hollandschc Staten zeker niet gevlijt worden, en leicestek zeer aan de hand fjc{?[aan Avordt."
De Raadslteeren houden zich wijselijk buiten alle beoordeeling der bestaande geschillen; en als
het waar is, Avat kluit meent, dat het antwoord uit de pen van den Raadsheer van der mijle is
gevloeid, dan kan althans de bedoeling niet geweest zijn, om lfjgester tegenover de Staten gelijk
te geven. Zie hiervoor, bl. 233. Het is echter natuurlijk dat de Raadsheeren in i.eicesteu's te-
genwoordigheid Ilolkmd^s willekeurige inbreuken op zijn wettig gezag bezwaarlijk op grond zijner
trouweloosheid, heerschzucht en geheime bedoelingen konden ycrdedigenIMgeen de aanteekening
in de Resoluliën van den Raad van State bij van der ke.mp, t. a. p. bl. 238 verklaart. De ResO'
lutiën van Holland dragen op dit tijdstip menigvuldige sporen van gemeenscKappelijk ovei;Ieg tus-
schen de Staten en het lloC.
DES VADERLANDS. 299
en al raogt raen ook beweren, dat hij van gevoelen veranderd was: men kende bij onder-1684-^
1587
vinding de Pauselgke leer, dat men aan Ketters geen woord behoefde te houden. Al werden
ook de Spaansche troepen uil het land verwijderd, toch zou hel gevaar niet weggeno-
men zgn, daar de meerderheid der inwoners van elke stad en plaats de Roomsche gods-
dienst nog van harte was toegedaan, en dus den Koning behulpzaam zoude zgn,
om grooter raagt te erlangen, dan hy ooit bezelen had. Om al deze redenen baden zy
den Landvoogd dat hy, zonder zich aan de schynbare geringheid der hulpmiddelen te
storen, in de verdediging des lands volharden en geenszins uit moedeloosheid vertrekken
mögt (1).
Op den zestienden van Herfstmaand hadden de Staten van Holland kennis bekomen
van den brief, dien leigester afzouderlyk aan Leiden had gezonden. Den volgenden
dag beriglten de afgevaardigden van Haarlem^ Delfl., Amsterdam en Alkmaar^ dat
deze steden insgelijks diergelijke brieven ontvangen hadden. Men achUe het raadzaam, dat
die brieven niet door de stedelijke regeringen maar door de Staten uil aller naam zouden
beantwoord worden, en besloot derhalve alle steden, ook die niet gewoonlyk ter Staten-
vergadering vertegenwoordigd werden, op dit punt Ie beschrijven, met verzoek dat zy
hunne gemagligden volledigen last zouden geven om slaatsgewijze zoodanig antwoord
op te stellen, als zij lot bewaring van 'slands regten geschikt zouden achten. Daar
LEiGESTER, door zyn verloog niet slechts aan de stedelijke regeringen maar ook aan de
overige hoofden der burgerij te zenden, en vooral door het in druk uit te geven, hel
gedrag der Staten van Holland aan het oordeel der gansche nalie onderworpen had,
was hel voor hen van het uiterste belang hem een antwoord te doen toekomen, dat
van eensgezindheid en vastberadenheid getuigde, en levens geschikt was om hunnen
tegenstand legen zyne willekeurige maatregelen en voor 's lands welzijn gevaarlijke be-
doelingen in het oog van alle welgezinden te regtvaardigen. Met dit oogmerk besloten
zij omtrent deze zaak met de afgevaardigden van Zeeland en Friesland in de Alge-
meene Staten, met de beide Hoven van Justitie en de Rekenkamer in overleg te treden.
De gewenschle eenslemmigheid werd dan ook, met weinige uilzonderingen, verkregen.
Ook de sleden, die geen brief van leigbster ontvangen hadden, stemden in eene ge-
meenschappelijke beantwoording in den geest van Hollandss Staten toe. Slechts Edam^
Monnikendam, Purmerend en Hoorn weigerden daarin te deelen. Gouda, Dordr-
reehl en Amsterdam leverden afzonderlijke antwoorden in. In tegenspraak met het fiere
verloog, waarin de regering van Gouda, drie jaren vroeger, zich tegen de opdragt der
Souvereinileit aan eene vreemde Mogendheid verzet had (2), hield zy thans längeren
(1) bor, D. IIL bl. 47—50.
(2) Hiervoor, bl. 1,33.
58 ♦
-ocr page 305-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—weerstand tegen Spanje voor eene roekelooze worsteling, en den vrede voor de meest
^^^^ wenschelyke uitkomst, weshalve zij leigester aanmoedigde om dien door zijnen invloed
te bevorderen. De regering van Dordrechi, waarin verscheidene aanhangers van leigester
zitting hadden, verklaarde zich wel ten ernstigste tegen eiken vredehandel, zoolang
FiLiPS leefde, maar betuigde levens hare bereidwilligheid om zijne pogingen tot be-
scherming der Vereenigde Gewesten te ondersteunen, en hem in zijn gezag te handha-
ven (1). Te gelijker tijd zond zij eenen brief aan de Staten van Holland, waarin zij
verklaarde geen afgevaardigden ter vergadering te zullen zenden, om over hel gemeen-
schappelijke antwoord aan leigester te beraadslagen. Zij hield zich overtuigd dat hij
niets anders bedoelde, dan in het belang der Vereenigde Gewesten de magt te gebrui-
ken, die hem door de Staten vrijwillig was opgedragen, en die hij, bepaaldelijk met
opzigt tot de vrije beschikking over het krygsvolk, ook noodig had; weshalve z^ het
onnoodig achtte »andermaal deductie te tloen en veel te verhalen, usque ad faslidium
(tot walginge toe), van de autoriteyt van de Stalen, en van 't recht den selven compe-
lerende lol de Souvereinilevt van den lande." Reeds dikwerf had zij door hare gede-
puteerden ter Statenvergadering hare meening over het onvoegzame der herhaalde ver-
loogen Ie kennen gegeven, doch zonder eenig gevolg. Zij achtte het dan nu ook on-
noodig om iemand ter dagvaart te zenden en hare slad op doellooze kosten te jagen ,
doch verzocht dal haar gevoelen ten goede zou worden opgenomen, en dat men zorg
zou dragen voor hel behoud van den bijstand der Koningin en de tegenwoordigheid
van leigester, »zonder welke," voegde zij er bij, »wy oogen-schijnlijk verloren
gaen (2)."
De beraadslagingen over de beantwoording van leigester's verloog hielden de sleden en
Staten van Holland zoolang bezig, dat zij daarmede nog niet gereed waren, toen de
Landvoogd in hel laalst van Herfstmaand besloot naar Utrecht te vertrekken. Zij ver-
zochten hem nog een paar dagen te Gravenhage te blijven, hopende binnen dien lijd
! gereed te zijn, doch hy verklaarde zijne reis niet te kunnen uitstellen. Op den negen
en Iwinligsten der genoemde maand kwam hij te Utrecht aan, waar hij met groote
vreugde ontvangen werd, en zich onledig hield met den Burgemeesler prouningk., zijnen
Secretaris de burgugrave en anderen zijner aanhangers middelen te beramen tot onder-
werping der Staten van Bolland, wier verzet hem verhinderde de magl te erlangen,
die zijne partij hem in 'slands belang of uit baatzuchtige oogmerken wenschte te
verschaffen. Er scheen daartoe geen ander middel, dan de regering der voornaamste
steden gewelddadig te veranderen. De Landvoogd zou zelf beproeven, zich met hulp
(1) bor, 1). HL bl. 56—59. van keyd, hl. 133.
(2) BOR, D. HL bl. 42.
-ocr page 306-DES VADERLANDS. " 519
der Engelscligezinde ingezetenen van Amsterdam meester te maken. Inmiddels werd 1584—·
door zijne aanhangers in Dordrecht en Leiden eene omwenteling voorbereid (1).
De regering van Amsterdam, hoezeer gezind om den Landvoogd zooveel mogelijk te
bevredigen, daar zij den bijstand van elizabeth voor hel welzijn der Vereenigde Ge-
westen bijna onontbeerlijk achtte, was echter van de noodzakelijkheid der door de Sta-
ten van Holland genomene maatregelen te zeer overtuigd, om niet legen verraderlijke
aanslagen op hare hoede (e zijn. Reeds in Oogstmaand hadden de Burgemeesters, op
last der Vroedschap, de Kapiteinen en Luitenants der Schuiteryen by zich ontboden,
en hun onderscheidene omstandigheden medegedeeld, waaruit zij leicester's geheime
bedoelingen konden leeren kennen, opdat zij de handelwijze der Slaten begrijpen
en des te meer geneigd zouden itijn van alle ondernemingen af te zien, die lot
nadeel van stad of land zouden kunnen strekken. Ook waren voor het Sladhuis eenige
stukken geschut geplaatst, om in geval van oproer te dienen (2). Het vertoog van
LEiGESTBR was door de regering wel afzonderlijk beantwoord, maar op eene wijze, die
hem weinig genoegen kon geven, daar de voornaamste punten, als behoorende tot de
vergadering der Algemeene Staten, daarin met opzet niet werden behandeld. Men ver-
schoonde dit stilzwijgen met de opmerking, dat leigester wel zou inzien » wal incon-
veniënten daeruyl zouden moghen verrijsen, ingevalle die steden in sulcke gewichtige
saecken, den geheelen staet ende conservatie van de Landen belreflende, yel besonders
ende apart souden resolveren ende inbrenghen, daer uyt de onderganck van de Lan-
den soude mogen volghen (5)." Het kon niet anders, of deze voorzigtigheid der Am-
sterdamsche regering moest de Engelschgezinden verbitteren, en de Predikanten onlza- '
gen zich dan ook niet van den kansel hevig legen de Burgemeesters uit te varen,
niettegenstaande de goede trouw dezer mannen, die alle vier voor 'slands vrijheid veel
geleden en zelfs ballingschap verduurd hadden, boven alle verdenking verheven was (4).
In dezen staat van zaken kreeg men op den tweeden van Wijnmaand onverwachts be-
rigt, dat leigester met een aanziehlijk gevolg de stad naderde. Het wekte natuurlijk
argwaan dat hij niet, gelijk vroeger, de regering eenigen lijd te voren van zijne aan-
slaande komst verwittigd had. In aller ijl maakte ïnen echter de noodige schikkingen
(1) BOR, D. 111. bL 93. VAN REYD, bl. 133.
(2) Daarenboven werd aan het onderste gedeelte der pui van het Stadhuis een bord gehecht
met deze dichtregelen (hooft, bl. 1196):
Oft'er verraadt, oft oproer quaadt, wierde vernoomen;
Men zal, tot baat, geschut op straat, hieruit doen kooinen.
(3) Dr. p. scHELTEMA, de Graaf van Leicester te Amsterdam, bl. 60.
(4) BRANDT, Uist. der Ref. D. I. bl. 724.
-ocr page 307-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Yoor zijne ontvangst, en de Burger-Kapitein laurens jakobszoon reaal toog met zyn
vendel naar de Regulierspoort, welke de Landvoogd moest binnen komen. Het vallen
van den avond vermeerderde de bezorgdheid, daar men in de duisternis niet kon op-
merken , hoeveel troepen hij met zich voerde. De Sergeant Willem buil bood zich
echter vrijwillig aan om builen de poort te gaan, en een teeken te geven, als hy meer
krijgsvolk in aantogt zag, dan men wenschte binnen te laten. ïoen leicester kort
daarop voor de poort verscheen, bleef het teeken achter, Aveshalve de poort geopend,
en de gansche stoet, waarby zich ook Prins maurits bevond, binnengelaten werd. Na-
dat de Landvoogd door een der Schepenen met eene sierlijke Latijnsche redevoering
verwelkomd was, begeleidde men hem door de verlichte Kal verstraat naar het Prinsen-
hof, waar hij zijnen intrek nam. Des anderen daags noodigde hij al de Officieren der
Schutterij by zich ten middagmaal. Nadat zij door een mild onthaal, waarbij vooral
geen wijn gespaard werd, in een gunstige stemming waren gebragt, hield de burgh-
GRAVE eene aanspraak, en zocht door eene schildering der tegenkanting, die de Land-
voogd ook van de Amsterdamsche regering te lijden had, de Burgerhoplieden tot de
verklaring te brengen, dat zij gezind waren de Burgemeesters in hechtenis te doen ne-
men , terwijl hy tevens leicester's verlangen te kennen gaf dat men iederen avond,
zoolang hij in Amsterdam vertoefde, het wachtwoord bij hem zou komen halen. De
Burgörhopheden, door de bürghörayb's redenen geschokt, en door den wijn verhit,
weifelden of zij aan den Landvoogd eene eer zouden weigeren, die destijds g^woonlyk
aan alle aanzienlyke personen geschonken werd, doch die hem in staat zou gesteld
hebben alle voorzorgen te verijdelen, de stad te vermeesteren, de oude regering af te
zetten, en eene nieuwe uit zyne aanhangers te benoemen. Inmiddels had zich zekere roo-
denburu, een warm aanhanger van leicester, onder het gezelschap gemengd, welhgi
om het eerste beslissende woord te spreken, dat bij zulke gelegenheden bezwaarlijk over
de lippen wil. Op dit hagchelijke tijdstip trad de regerende Burgemeester, pieter gor-
liehszoow boom, als Opperkolonel der Schutterij uitgedoscht, onverwachts de zaal binnen.
Z-oodra hij ROüDEisBURG in het oog kreeg, vroeg hy hem, wat hy daar te. doen had?
De ander bragt tot zyne verontschuldiging bij, dat hij, als een getrouw vriend des va-
derlands, zich insgelijks derwaarts had begevenj waarop de Burgemeester, hoewel nog
onzeker omtrent de gezindheid der overigen, hem gebood terstond te vertrekken. Nu
ondcrrigtle men hem van de aanspraak en het verzoek van de burghgraye. Hij liet
de hatelijke redenen, die gebruikt waren om de Burgerhoplieden tegen de regering op
te zetten, onbeantwoord, doch verklaarde dat niemand dan de Vroedschap in het halen
van het wachtwoord verandering mögt maken, weshalve elk mögt toezien, wat hij be-
ginnen zou. Deze woorden, met achtbaarheid en klem geuit, bragten de aanwezigen
tot nadenken , en verijdelden den aanslag, waarbij niet slechts de onafhankelijkheid der stad
maar ook het leven der voornaamste Regenten het grootste gevaar had geloopen, daar
1584-
Ï587
DES VADERLANDS. " 519
men verzekerde dat leicester veerlien van de wakkerste voorstanders der vrijheid en 1584_
getrouvrste vrienden van het Huis van Nassau, wier namen hem waren ter hand gesteld,
eenen smadelijken dood wilde laten sterven. In zijne hoop teleurgesteld, en geen
kans ziende, om te Amsterdam zijn doel te bereiken, keerde de Landvoogd reeds den
volgenden dag naar Utrecht terug (1).
De willekeur, waaraan de regering dezer stad in het vorige jaar was blootgesteld ge-
weest, had inmiddels vruchten gedragen. De gevangenneming van paulus btjis, de on-
voorwaardelijke opdragt der Souvereiniteif aan elizabeth , de uitzetting van verscheidene
aanzienlijke en verdienstelijke mannen, de benoeming van vreemdelingen tot de
hoogste ambten, en de pogingen om de Gekorenen uit de Staten te verwijderen en de
Kapittelgoederen aan te tasten, hadden aan velen <le oogen geopend voor de gevaren,
die het vaderland bedreigden, wanneer de Leicestersche factie de teugels van hel be-
wind in handen kreeg. Voordat de Landvoogd naar Amsterdam vertrok, hadden acht
Stichtsche Edelen hem herstelling verzocht van hetgeen ten vorigen jare tegen de voor-
regten en vrijheden des lands en hel verdrag met elizabeth geschied was. Leigesteb.
had bun echter verzocht meer bepaaldelijk op te geven, welke zaken zij bedoelden.
Tn de bijeenkomsten, die de Edelen daarop met de Gekorenen gehouden hadden, om
zich omtrent een gezamenlijk verzoekschrift te beraden, was het zeer onstuimig toege-
gaan. Op de vraag, door een der Edelen gedaan, of de aanwezigen gezind waren,
de vrijheden voor te slaan, en hetgeen daartegen gedaan was, te helpen herstellen,
gaven de Gekorenen een toestemmend antwoord, daar zij immers, gelijk een hunner
zeide, voor het behoud hunner privilegiën de wapenen hadden opgevat. De Edelen
waren van onderscheiden meening, daar sommigen niet aan alle voorreglcn dezclfile
kracht toekenden. »Wilt gy dan de voorregten niet handhaven?" vroeg de Heer
vaw moersbergen aan den Heer van zuidoord, en beval den Notaris, die het rekwest zou
opstellen, daarvan aauleekening te houden. »Gij liegt het," hernam zuidoord, »dat
zeg ik nog niet," waarop moersbergen zijn dolk trok en hem doorsloken zou hebben,
wanneer de overigen zich niet lusschen beide geworpen hadden. Zoodra de Burgemeester
PROuwiNCK berigt kreeg van deze vergadering, liet hij tegen drie der Edelen een bevel
van inhechlenisneming uitvaardigen. Hiermede onbekend, leveinien zij terstond na
leigester's terugkomst in tegenwoordigheid van den Graaf van nieuwenaar uil naam
der Ridderschap van Utrecht een verzoekschrift over, waarin twee en twintig punten
werden opgenoemd, wier herstelling men verlangde. Daarna begaven zij zich naar
eene herberg op het Oudkerkhof » om aldaar met den anderen een Pinte wijn te drin-
ken," doch werden weldra gestoord door den Hoofdschout van trillo, die zes hunner
(1) bor, J). lil. bl. 63. hooft, bl. 1199—1201· Dr. p. suheltema, t. a. p. bl. 32—40.
-ocr page 309-^ ΐ I
1584—gevangen nam. Niet sleclits in Utrecht, maar ook in Holland, Zeeland en elders
wekte het groote ergernis, dat eenige der aanzienlijkste ingezetenen zulk eene behande-
ling ondervonden, omdat zij den Landvoogd een rekwest tot behoud van 's lands privi-
legiën hadden overhandigd. Leigestbr zelf toonde zich ontevreden, dat men hierin
buiten hem was te werk gegaan, verklaarde openlijk, dal bij geen bevel tot inhechte-
nisneming gegeven had en liet de Edelen uit hunne gevangenis ontslaan. Zyne betui-
gingen hadden echter bij allen, die niet tot zijne party behoorden, hunne kracht ver-
loren. Men had te veel ondervinding van de sluwheid, waarmede hij de uitvoering
zijner plannen steeds aan anderen opdroeg, ten einde later zijne goedkeuring of mede-
werking te kunnen loochenen, om het gebruikte geweld uitsluitend aan den onberaden
ijver zijner aanhangers te wijten (1). Het misnoegen klom door de verandering der
regering, die naar gewoonte in den aanvang van AVijnmaand moest plaats grijpen, kh
Stadhouder was de Graaf van niextwenaar daartoe uitsluitend bevoegd; doch leigester ,
bevroedende dat deze zijne aanhangers niet in het bestuur zou laten, en het voorwend-
sel missende dat nieuwenaar's afwezigheid hem in het vorige jaar geschonken had,
matigde zich de stadhouderlijke magt aan, en hield of bragt de ijverigste voorstanders
zyner party in de regering. Pkouningk: bleef, naast ruysgh, Burgemeester (2).
Terwijl de Algemeene Staten zich te Dordrecht nog bezig hielden met een antwoord
op LEiGES'rtiR's vcrtoog op te stellen, was een pakket brieven van den Landvoogd aan
de afzonderlijke landschappen en steden van Friesland in handen van den Stadhouder
WILLEM LODEWiJK gcvallcn. Reeds kwam het aan hem en de Gedeputeerde Staten eene
ongewone en bedenkelijke zaak voor, dat de Landvoogd zich aldus tot de afzonderlyke
leden der Staten wendde, en hen met opzet scheen voorbij te gaan; doch onderschei-
dene brieven aan bijzondere personen, met name aan den President van het Hof Hessel
AisMA, gerigt, gaven de oplossing van deze handelwijze. Het bleek dat de Landvoogd
ook hier, gelijk in Holland, een beroep van de Staten op de ingezetenen wilde doen,
i en de bewoordingen, waarin over de bedoelingen en daden der eerste gesproken werd,
lieten geen twijfel over, dat het eigenlijke oogmerk was, door het zaaijen van tweedragt
en het verwekken van onlusten de Engelschgezinde partij te doen zegevieren. De Gede-
puteerden begrepen de papieren van aisma in beslag te moeten nemen, en vonden daarin
de bewijzen, dat hy onafgebrokene briefwisseling met den Utrechtschen Burgemeester
prouningk gehouden had, en dat beide mannen zich voorstelden aan leigester onbe-
perkt gezag te verscliaflen. Dien ten gevolge werd aissja in zyn huis bewaakt en van
(1) iton, D. Hl. bi 64—67. hooft, bl. 1201—1203. Mr. h. m. a. j. van asch van wijcï,
Leicesier in Utrecht, (in Tijdschr. v. Gesch. Otcdh. en St. v. Utrecht, 1836) bl. 37.
(2) HOR, D. 111. bl. 63, 67. van asch van wuck, t. a. p. bl. 38.
504
DES VADERLANDS. " 519
zijne betrekking ontzet (1). Ook zonden de Gedeputeerden verslag van hunne be-
vinding aan de Algemeene Stalen, met verzoek om hunnen raad te mogen ontvan-
gen omtrent de beste middelen, om de inwendige tweespalt te voorkomen en 'slands
voorregten te bewaren (2). Het is onbekend, welk besluit de Algemeene Staten
daarop genomen hebben; doch ongetwijfeld bragt deze zaak veel bij om Holland in
zijn verzet tegen leigester te doen volharden, en tevens in veler oogen te regtvaar-
digen.
De antwoorden, die van verschillende zyden op leigester's vertoog waren ingekomen,
hadden intusschen het bewijs gegeven, dat men in Holland, Utrecht en Gelderland,
hoezeer ook van gevoelen verschillende ten opzigte dermagt, die men aan den Landvoogd
wenschte op te dragen, bijna eenstemmig eiken vredehandel met fiups als ten hoogste
gevaarlyk beschouwde. Zoowel leigester's aanhangers als zijne tegenstanders hadden uit-
drukkelijk verklaard, dat aan geen onderwerping aan Spanje, ook onder de beste voorwaar-
den, gedacht kon worden; en Gouda's regering stond thans evenzeer alleen in hare moe-
deloosheid, als Ie voren in haar welligt overspannen krachtgevoel. Het moest dus een zeer
ongunstigen indruk majien, toen het Engelsche lid van den Raad van State killegrew op
den elfden van Wijnmaand in de vergadering der Algemeene Staten verscheen, en uit naam
van leigester mededeelde dat elizabetii met de Vereenigde Gewesten omtrent een vredes-
verdrag met Spanje in overleg wenschte te treden; dat zij ontevreden op hem was, omdat
hij daartoe nog geen krachtiger pogingen had aangewend; en dat zij besloten had daarmede
voort te gaan, ook al mogten de Algemeene Staten zich builen alle onderhandelingen
willen houden. De Koningin had echter verklaard alleen op redelijke voorwaarden vrede
te zullen sluiten, doch verlangde spoedig antwoord. Dié Staten verzochten killegrew
zynen last schriftelijk over le leveren, doch hij verklaarde daartoe geen bevoegdheid te
(1) Dit schijnt te hlijken uit het woord geüeporteert hij bor, LI. 106. Vgl. Mr. j. scheltema,
Staalkundig Nederland, D. I. bl. 47. — In een vau aisma's brieven aan prouninck wordt de maj^t,
die men voor leicester verlan{jde, met dien van de Romeinsche Dictators vergeleken, winsemiüs,
Chronijck van Friedandt, bl. 78 L
(2) In de Resolutien der Staien-Generaal is op 29 Sept. aangeteekend: »De gedeputeerden van
Vriesland communiceeren een brief by haer ontfangen van de Gedeputeerde Staeten van Vries-
land, mitsgaders de copie van de brieven by zyn Excell. gesonden aen de Slaeten van Oostergo,
Westergo en Zevenwolde, item van eenige particuliere brieven, versoekende uyt last van heure
principalen, also de voors. brieven tendeeren tot oproer, twist en scheuring in de Provincie van
Vriesland, ende waren injurieus tegen de Heeren Staeten-Generaal. dat de Heeren Slaeten souden
gelieven te adviseeren op eenige bequame en promte middelen, daermede die van Vriesland daer
inne souden mogen voorsien, tot conservatie van de geregtigheden en privilegiën van den Lande,
en handhavinge van de authoriteit van den magistrale van denzelven Landschappe."
III Deel. I. Stuk. 39
-ocr page 311-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584-^ htibben, daar de zaak geheim moest blijven. Eerst op hua ernstigen aandrang stond hij
toe, dat eenige punten uit den brief, dien leigester hem gezonden had, door den
Griffier werd«n opgeteekend. Daarop vroeg hy, of het antwoord niet binnen veertien
dagen gereed kon zijn. Men antwoordde dat er minstens vijf weken verloopen zouden,
eer de Staten der afzonderlijke Gewesten op dit punt beschreven en gehoord waren.
Op zyn verzoek gaf men leigester hiervan berigt, die er in zijn antwoord op aandrong
dat men in deze zaak met voorzigtigheid te werk zou gaan, opdat zij niet strekken
mögt om de gemeente in opschudding te brengen en den goeden naam der Koningin
afbreuk te doen. Na al zijne betuigingen, eerst dat de Koningin niet aan eenigen vre-
dehandel dacht, en vervolgens dat zy nimmer zonder de medewerking der Vereenigde
Gewesten vrede zou sluiten, was deze omstandigheid niet geschikt om het vertrouwen
in den Landvoogd te versterken, en den argwaan te verminderen, dien de ontdekking
van zynen geheimen lastbrief had doen ontstaan (1).
Niet alle Gewesten deelden echter evenzeer in den afkeer van onderhandehngen met
PARMA., dien de Algemeene Staten, uit de afgevaardigden van Holland, Zeeland, Fries-
land en Gelderland zamengesteld, reeds meermalen hadden uitgesproken. In Overijssel,
dat gedurig door den vijand geteisterd werd, en welks toestand sedert de overgave van
Deventer door Stanley geenszins verbeterd was, lieten zich op eenen Landdag, die in
het midden van Wijnmaand te Kampen gehouden werd, vele stemmen voor den vrede
hooren. Men besloot aldaar aan de Staten van Gelderland en Utrechl voor te stellen
cene bijeenkomst te houden, om over de beste middelen töt bevordering van 'slands
welzijn te beraadslagen, en daarna gemeenschappelijk bij de Staten van Holland,
Zeeland en Friesland pogingen aan te wenden, om hen tot overeenstemming met
de genomene besluiten te bewegen (2). Aan dit voorstel schijnt echter geen gevolg
te zijn gegeven; doch het was eene nieuwe uiting van het reeds meermalen geopen-
baarde gevoel der Landprovinciën, dat er tusschen hunne belangen en die der Zee-
(J) ResoL V. Holland, 1587, bl. 917. van revd, b\. 109, 110.
(2) bor, D. 111. bl. 70. Mr. b, j. van hattum. Geschiedenissen der stad Zwolle, 1769, D. 111.
bl. 234. — Uil de Resolutien der Staten-Generaal, 9—14 Julij 1587, blijkt dat destijds
Mr. aelbert hillebrants als Gedeputeerde van Overijssel in de Algemeene Staten verscheen, docli
niet werd toegelaten, aangezien zijn lastbrief alleen goldt voor krijgszaken, en de Algem. Staten
bovendien nog geen olficieel berigt hadden gekregen van liet bijzondere verdrag, waarbij Overijssel
zich onder leicesteu's bewind begeven had. Niettemin verklaarden de Staten den Gedeputeerde
toch toe te zullen laten, als hij vertoonde j»eene gewoonlijke procuratie of commissie, houdende
last om metten gedeputeerde van de andere Provinciën te mogen besoigneeren en resolveeren op
de pointen van beschryvinge daer op de Vergaderinge geleit is, ende verder op alle voorvallende
saeken raekende de welstant en de conservatie van de geregtiglieden en privilegiën van dc Landen."
DES VADERLANDS. 1775
provinciën een onderscheid bestond, waardoor beide gedrongen werden zich naauwer 1584-^
aan hunne onmiddelijke naburen aan te sluiten. Holland en Zeeland^ geheel van vpn-
den bevrijd en door den handel bloedende, nooesten wel geheel anders omtrent den vrede
denken dan Overijssel en Drenthe^ waar de Spanjaarden nog een groot gedeelte des
lands in bezit hadden. Het pleit voor de vrijheidsliefde en volharding der Staten van
Friesland en Gelderland^ dat^zg no^ geenszins geneigd waren de wisselvallige kansen
van een gewapenden tegenstand met de nog onzekerder uitkomst eener voorwaardelyke
onderwerping te verwisselen, niettegenstaande beide gewesten nog gedurig aan vjjandelijke
invallen waren blootgesteld en door den krgg onderdrukt en uitgeput werden, Intusschen
had de omstandigheid, dat het getal der Katholgken in de Landprovinciën en ook in
Friesland aanmerkelgk grooter Avas dan in Holland, Zeeland en i//rec/ti, waar de Her-
vorming veel dieper was doorgedrongen, grooten invloed op de gezindheid van de in-
gezetenen dezer Gewesten, en vormde ook in Friesland en Gelderland eene partij, die
met verlangen naar vrede mei. Spanje uitzag (1).
Het was inmiddels gebleken dat de Spanjaarden, waar hunpe wapenen te kort schoten,
nog steeds geneigd waren zich tot bereiking van hun doel van dezelfde middelen te
bedienen, die aan Prins Willem van Oranje het leven hadden gekost. In Hooimaand
was een aanslag ontdekt op het leven van Graaf willem lodewijk, door wiens beleid
en onvermoeiden ijver het voortdringen van den vijand in Friesland meer en meer gestuit
werd. Zekere lauterbegk, een Duitscli trompetter, bekende (2) door vebdügo te zgn
overgehaald om zich in dienst van den Graaf te begeven , ten einde gelegenheid te vinden,
om hem verraderlik te doorschieten. Hy werd ter dood veroordeeld, doch loonde groot
berouw over zyn voornemen, en liet, toen hij ter strafplaats werd geleid, den Stadhouder
waarschuwen, dat nog twee booswichten, op verdugo's aandrang, het insgelijks op zijn
leven hadden toegelegd. Zoodra de Spaansche Veldheer vernam, dat deze poging tot
sluipmoord mislukt was, schreef hij aan willem lodewijk eenen beleefden brief,
waarin hij alle medepligtigheid loochende, lauterbegk als eenen waanzinnige afschil-
derde , wiens getuigenis geen waarde had, en als een bewijs zyner goede troüw en
vriendschappelijke gezindheid den Graaf vermaande op zyne hoede te zijn voor leices-
ter, die hem heimelijk lagen legde. Willem lodewijk antwoordde hem op koelen,
waardigen toon, dat lauterbeck's woorden en daden geenszins van onnoozelheid of zelf>-
bedrog getuigd hadden,, en dat de Engelsche Landvoogd een te deugdzaam Heer was,
om ooit zyne vijanden, veel minder zijne vrienden, op die wijze te behandelen. Wal
(1) VAN HAXTUM t. a, p. j. s. MAGNiN, Geschiedkundig overzigt van de besturen in Drenthe,
1850, St. 111. D. 11. bl. 9 w. van beyd, hl. 135. Hiervoor, bl. 171.
(2) Zijne geluigenis had te meer waarde, daar hij haar vrijwillig aflegde, zonder gepijnigd te zijn.
35*
-ocr page 313-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—hem zeiven betrof, hg wenschte niets hever, dan verdugo's verraad in een eerlijken krijg
zoodanig te vergelden, als het »eenen oprechten soldaet en man met eeren" betaamde (1).
Graaf Willem lodewijk liet dan ook niets onbeproefd, om den vijand buiten Fries-
land's grenspalen te houden, en hem zooveel mogelijk afbreuk te doen. Hy verkreeg
van de Stalen de noodige geldmiddelen, om eenige nieuwe vendels op te rigten, vi'aar-
door de ongeordende en ongeoefende troepen, die de oproeping van den derden man
der huislieden opleverde (2), door ervarene krijgslieden vervangen werden. Door deze
verbetering en vermeerdering zijner krijgsmagt zag hij zich in slaat gesteld alle wegen
zoo goed te bezetten, dal de Spanjaarden geen inval meer durfden wagen, zelfs niet
toen een strenge vorst in den vorigen winter hun den toegang over het water had ge-
baand. Niet tevreden met dit voordeel, begon willem lodewijk nu ook aanvallender-
wijze te handelen, en dwong verscheidene dorpen in den omtrek van Groningen voortaan
aan de Staatschen brandschatting te geven. In Herfstmaand smeedde hij zelfs eenen aan-
slag op die stad. Uitgezondene verspieders hadden ontdekt, dat een uitgestrekt gedeelte
der wallen door de Spaans.che bezetting niet bewaakt werd, zoodat zy herhaaldelijk de
gracht overgezwommen en den wal beklommen hadden , zonder ontdekt te worden. Op
deze nalatigheid bouwde men het volgende plan. Honderd uitgelezene soldaten zouden
trachten binnen de vesting te komen en eene der poorten open te breken. Intusschen
zouden alle toegangen lot Groningen bezet worden, en de Stadhouder zelf met het groot-
ste gedeelte zijner troepen de geopende poort terstond binnendringen. Doch de schipbrug,
die bij Niezijl over het water was geslagen, om aan de Friesche legermagt gemakkelijken
toegang tot Groningen te verschaffen, werd door een "springvloed verbroken. Eer men
haar herstellen kon, waren de Groningers van het dreigende gevaar verwittigd, en had-
den de noodige maatregelen genomen, om een diergelijken aanslag Ie verijdelen (5).
De mislukte poging, om zich van Amsterdam meester te maken, deed leigester
naar andere middelen omzien, om zijn doel te bereiken. Men begreep dat hij welligt
in Noord-Holland, waar de hem getrouwe sonoy Medemblik bezet hield en veel invloed
bezat,· beter slagen zou. Hij besloot derhalve de steden van dat Gewest rond te reizen,
en begaf zich daartoe op den veertienden van Wijnmaand naar Naarden (4).
Op denzelfden dag waren de Stalen van Holland, die zich niet langer in eene open-
liggende plaats als 'ä Gravenhage veijig achtten, binnen Haarlem vergaderd. Na lang-
durige beraadslagingen en overleggingen met de Vroedschappen der voornaamste sleden,
(1) BOR, t). 111. bl. 11. VAN REYD, bi. 122. HOOFT, bl. 1167.
(3) VAN REYD, bl. 135.
-ocr page 314-DES VADERLANDS. " 519
hadden zij eindelijk hun antwoord op leigester's vertoog vastgesteld. Onder dagtee- ^^^^
kening van den zestienden van Wynmaand werd het den Landvoogd toegezonden. Het
bestond uit drie stukken, die gezamenlijk gedrukt en algemeen verkrijgbaar gesteld
werden. In het eerste werd eene nadere verklaring gegeven der punten, die reeds
in het laatst van Oogstmaand aan leigester overhandigd, en door hem schriftelijk be-
antwoord waren (1). De Slaten weidden daarin inzonderheid uit over het regtraatige
en gepaste, om het krygsvolk, behalve aan het gezag van den Landvoogd, ook
aan de bevelen der Gewestelijke Stadhouders ondergeschikt te houden. Zij beweerden
dat de nieuwe eed, onder welken zij hunne troepen gebragt hadden, niet slechts in
overeenstemming met het staatsregt, maar ook voor 'slands welzijn hoogst noodig was,
gelijk te Deventer en bij Zutphen overtuigend was gebleken. Ook hadden »de loffelijke
diensten van mijn Heere den Prince van Orangien en van het huys van Nassau (die noch
goed noch bloed voor de defensie deser landen gerechtigheden hebben verschoont) niet
verdient, datmen zijne Excellentie van Nassau de behoorlijke auloriteyt hem wettelijke
competerende en gedefereert (ook voor de komste van zyne Excellentie in dese landen)
soude verminderen, en hem die oneere en schande aan doen, bysonder nademael de
autorileyt van zyne Excellentie geenszinls en wort verkort by de hanthoudinge van de
voorsz. gerechtigheden." Voorts herinnerden de Staten den Landvoogd aan hetgeen zij
hem reeds meermalen hadden voorgehouden omtrent den toestand en de betaling van het
krijgsvolk en het begeerde herstel van onderscheidene beschikkingen , die hij in het vorige
jaar tegen 'slands privilegiën genomen had. Het tweede stuk, waarin hel eigenlyke
antwoord op zijn verloog vervat was, bevatte eene uitvoerige verdediging van het gedrag
der Staten (2). Zij beriepen zich daarin op hun oud regt, om aan hunne Landvoogden
eerbiedig onder het oog te brengen, wat zij met 's lands voorregten en welvaart in strijd
achtten; op het verraad van Stanley en york, dat hun gedwongen had aan de Gewes-
telijke Stadhouders de magt terug te geven, die door leigester's geheime kabinets-akte
tegen »alle oude gebruyk en recht van den lande" aan banden was gelegd; op hunne,
uit voorzigtigen eerbied voortgesprotene voorzorg, om hunne brieven naar Engeland
geheim te houden, ten einde zijn goeden naam te sparen; op de ontroering van het
(1) Hiervoor, bl. 283.
(2) wagenaar meldt (D. VlU. bl. 252), en kluit (t. a. p. bl. 376) volgt hem hierin na, dat
dit stuk sprak »uit den naam van de llidderschap, Edelen en meeste Steden van Holland en
West-Friesland, alzo Dordrecht, Gouda, Hoorn en eenige andere Leden den Graave van leicestrr
afzonderlijk geantwoord hadden/' In het oorspronkelijke stuk bij bor, bl. 76—80, komt daarvan
ecliter niets voor, maar wordt gesproken van de »Ridderschap, Edelen en Steden van Holland en
West-Friesland, Staets-gewijs vergadert zijnde." De aitdrakking de meeste steden komt slechts als
kantteckening bij bor voor.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584- oogenblik, die hun welUgt min voegzame bewoordingen had in de pen gegeven, hoe-
^^^^ wel zij herhaaldelyk betuigd hadden het gebeurde niet aan den Landvoogd maar aan
den invloed zijnor onwaardige gunstelingen te wijten. Zij wezen op hunne ernstige po-
gingen om HOHEWLO met hem te verzoenen, en op de bereidwilligheid, waarmede zy
reeds aan geld, wapenen, leeftogt en krijgsbehoeften meer hadden opgebragt, dan waartoe
zij zich verbonden hadden, en niet slechts voor hunne eigene veiligheid, maar ook voor
de verdediging van Zeeland^ Gelderland en Overijssel hadden gezorgd. Het was der-
halve klaarblgkelijk, dat leigester geen reden had om hun de schuld te geven, wan-
neer de krijg met ongunstigen uitslag gevoerd werd. Ook kon het niemand bevreem-
den, dat zg tegen vermeerdering van lasten ernstige bezwaren hadden. Niettegenstaande
de koophandel en zeevaart meer dan ooit belemmerd waren, had Holland gedurende
leigester's bewind reeds bijna vier millioen gulden opgebragt: eene som, die niet slechts
de opbrengst in de vyftien voorgaande oorlogsjaren maar ook de bepalingen van het ver-
drag met ELIZABETH verre overtrof. Daarom konden de Stalen ook hunne verwondering
niet verbergen, dat men eene verklaring van hen eischte, of hunne middelen, met
den bijstand der Koningin, wel voldoende waren, om den krijg naar behooren voort te
zetten. De Prins van Oranje had met veel geringer middelen en zonder dien bestand
in veel benaauwder tyd met Gods hulp het geweld des vijands te water en te land
weêrstaan, zonder ooit zulk eene verklaring te vorderen, die aan de Stalen bovendien
ongepast voorkwam, daar zij het bewijs zou geven van groole vermetelheid of van wan-
trouwen aan Gods genade. Zoo de Koningin de aanvaarding van de Souvereinileit of
van voortdurende bescherming weigerde, en hare hulp niet kon vermeerderen, dan bleef
immers niets anders over, dan, met vertrouwen op God, met de voorhandene middelen
den oorlog te voeren, de eensgezindheid tusschen de onderscheidene Hoofden, gewesten
en steden en de gemeente te bewaren, en de welvaart des lands zoo veel raogelyk te
bevorderen. Yiat den vredehandel betrof, verklaarden de Staten nog steeds te vertrou-
wen , dat, volgens het verdrag met elizabe th , zonder hunne toestemming over geen
vrede zou gehandeld worden; doch zij konden niet ontveinzen, dat de vragen, hun
door valk en menijn uit leigester's naam gedaan, by velen groot nadenken gewekt,
en lot beraadslagingen aanleiding hadden gegeven, waarin echter niet anders dan met
behoorlijken eerbied over hem gesproken was. Ten slolte verzekerden de Staten nog
steeds bereid te zyn den Landvoogd in zyn gezag te handhaven, en de beloofde pen-
ningen op te brengen, mits hij de inbreuken op 's lands privilegiën herstelde, voorlaan
volgens hun vertoog eene behoorlijke onderscheiding maakte tusschen zijne magt en
die van de algemeene en bijzondere Stalen en Stadhouders, en hun het beheer hun-
ner geldmiddelen overliet. Zy hielden zich overtuigd, dat de oorlog, zoowel te land
als ter zee, bg een zuinig en doelmatig beheer, met de toegestane geldmiddelen
behoorlijk kon gevoerd worden, en drongen er derhalve op aan, dat de Landvoogd
: - ι
niet meer op een onzekeien en bedriegelyken vrede aandringen of de zaken des 1584—
1 SSV
ïaiids voor wanhopig houden zou. Zij beloofden van hunne eijde het verdrag met de
Koningin van Engeland heilig te onderhouden, het gezag van leiceste». te eerbiedigen,
de toegestemde schattingen getrouw te^ betalen, en zich in alle opzigten zoo te kwij-
ten , dat ELIZABETH βπ LEiCESTER overtuigd zouden worden van hunne gezindheid om
»met behoorlyke dankbaerhej't en constantie de genadige gunste van hare Majesteyt en
de goede wille van uwe Excellentie tot de conservatie van den staet en 't gemeene
beste deser landen te erkennen, en deselve in alles (wat met conservatie van de Chris-
telijke religie, de vryheden, gerechtigheden, welvaren van den landen geschieden kan)
te gelieven (1)."
By deze beide stukken was gevoegd eene » Vertoninge van het recht van de Ridder-
schap, Edelen, en steden van Holland en West-Vriesland, tot behoudinge van de vrij-
heden, gerechtigheden en privilegiën en loflijke gebruyken van de seive landewaarin,
met meerdere uitgebreidheid en geringe wijzigingen (2), de regeringsvorm van Holland
ontvouwd werd overeenkomstig het verloog, in Grasmaand door den Pensionaris van
Gouda, franfois frangken, opgesteld, doch destijds door de bemiddelidg van den En-
gelschen gezant buckhorst niet openbaar gemaakt (3). Gelijk i^eeds gezegd is, werd
de Souvereiniteit der Staten, tot regtvaardiging hunner handelwijze en breideling van
leicester's heerschzuchtige bedoelingen, daarin op geschiedkundige gronden gestaafd,
en de voor het behoud van eensgezindheid en orde hoogst verderfelijke meening weer-
legd, dat de Landvoogd zich van de Staten op de gemeente kou kunnen beroepen, en
deze als een werktuig tot verkorting van het gezag harer wettige vertegenwoordigers
zou mogen gebruiken.'
Bij deze drie stukken, die één geheel vormden, en uitnemend geschikt waren om
de gansche natie omtrent de gezindheid en de be<loelingen van HoUand*s Staten in te
lichten, zonder dat daarin de dankbaarheid jegens elizabetu en de betamelijke eerbied
voor den Landvoogd, wiens eer zoo veel mogelijk was gespaard, uit het oog verloren
waren (4), werd insgelijks een vertoog in het licht gegeven , hetwelk tot de predikanten
(1) bor, D. 111. bl. 76--80. Vgl. kluit, t. a. p. bl. 376—386.
I
(2) Die wijzigingen heeft kluit aangewezen, in de Bijlagen op het 11' Deel zijner Historie der
llollandsche Staatsregering, bl. 541—544.
(3) Hiervoor, bl. 262 , 267.
(4) Het is mij duister, hoe κινιτ (t. a. p. bl. 386) de 'beknopte vermelding van het tweede
vertoog door de Staatsgezinde geschiedschrijvers toeschrijft aan »een verkeerd bj^ginsel, om de eer
der Staten en der Natie te sparen," en meent dat het een »wonderbaar contrast" oplevert met
het eerste en het derde vertoog, In alle drie staat de zorg voor de handhaving van het gezag
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—geriet was en dienen moest om de magtige en onrustige partij der ijverige Hervormden
1'Ï87
ter neder te zetten. Op den tweeden van Wijnmaand waren vier predikanten, door de
Hervormde gemeenten van Holland afgevaardigd, in de vergadering der Staten versche-
nen, en hadden hun eene remonstrantie overhandigd, waarin zij verklaarden, dat al de
kerken in Holland met groole droefheid de oneenigheid vernomen hadden, die tusschen
de Regenten van hoogen en lagen slaat en de onderscheidene gewesten gerezen was. Gelijk
ieder burger bevoegd was bij de regering te bevorderen, hetgeen tot 'slands welzijn kon
strekken, zoo achtten zij zich daartoe nog veel meer verpligt als dienaars des Goddelijken
Woords, »die God die genade gedaen heeft om te zijn zijne sentboden en regeerders
in zijnen huyse." Zij vermaanden derhalve de Staten om in hun antwoord aan leiges-
ter niet op eenige onbelangryke geschilpunten te blijven slaan, maar naar vrede en
eensgezindheid te trachten en te zorgen, dal de genegenheid der Koningin van Enge-
land niet verbeurd werd. De Staten gaven aan de predikanten ten antwoord, dat zy op
hun vertoog zouden letten, doch eenige dagen later werd hun door oldenbarwevelt
aangezegd: »dat de Staten alles wisten, wat zij hun hadden voorgehouden, en nog wel
meer daarbij; 'dat het welvaren des lands den Stalen niet minder dan hun ter harte
ging, en de eersten daarin wel zonder hen zouden voorzien; weshalve de remonstranten
gerust naar huis konden gaan, en het beleid der regering aan de Staten overlaten (1).
De laatsten besloten echter bovendien een schriftelijk antwoord te geven, ten einde de
Hervormden van hunne voortdurende zorg voor de handhaving der »ware Christelijke
gereformeerde religie" te verzekeren. Zij verklaarden echter in hun vertoog voor den
teruggang van 'slands zaken in de laatste vier jaren, »boven de gemene oorsake van
dien, wesende onse sonden," geen andere reden te kunnen vinden, »dan dat eenige,
so grote persouagien als andere, hen in de regeeringe (onder pretext van de gerefor-
meerde religie seer grolelijx toegedaan te wesen) eerst in de nagebure Provintiën gein-
der Staten en voor eene behoorlijke afscheiding der onderscheidene Staatsmagten op den voorgrond,
terAvijl Holland zich gelijk blijft in de betuiging, den Landvoogd te zullen eerbiedigen, wanneer hij
de hem voorgelegde grieven herstellen Λνϋ. In het tweede verloog is echter liet beginsel van de Sou-
vereiniteit der Staten niet uitgewerkt, als daar ter plaatse minder gepast. De omstandigheid zelve
der gelijktijdige uitgave en overhandiging aan leicestek laat bezwaarlijk toe aan opzettelijke ver-
scheidenheid der vertoogen te denken. Vgl. van deh kemp, Maurits van Nassau, D. 1. bl. 53.
(1) bor, D, 111. bl. 74. uyïenijogaerï, Kcrk, Hist. bl. 265, laat hierop volgen: «Al lange
voor desen Avaren de precijste onder de Gereformeerde niet wel te vreden op den Advokaet bab-
nevelt, om 't na-denckcn, dat hy dickΛvils thoonde te hebben over hare handelingen.' een yedcr
kan dencken dat sodanige antwoort der Predicanten misnoegen tegens hem in 't bysonder niet en
dede mineeren, gelijck het oock omtrent 30 jaren daer na wel dapper syn operatie dede." Vgl.
van der kemp, t. a. p. bl 82, 85."
DES VADERLANDS. " 519
gereert, en aen hare zijde eenige van de principaelste dienaers des Goddelijken Woorls 1584_
gekregen hebbende, het yjcr Yan tweedracht en oneenigheyt, so lusschen de Heeren
en personagien, als den Provintiën (professie van de gereformeerde religie doende)
hebben gestookt." Zy herinnerden ook aan de ontevredenheid, die elizabeth over de
opdragt der Landvoogdij aan leigester had betoond, waaruit genoegzaam bleek, dat zij
voor haren gunsteling althans geen gezag begeerde boven de voorregten en privilegiën
des lands. Zij eindigden met de betuiging, dat zij het yerdrag met elizabeth onder-
houden, den Landvoogd in zijn wettig gezag eerbiedigen, en de gereformeerde religie
benevens de privilegiën, voor wier behoud zij de wapenen hadden opgevat, handhaven
zouden: terwijl zij aan alle dienaren des Goddelijken Woords uitdrukkelijk bevalen
»alle hare actiën lot goede eenigheyt, stichtinge en opbouwinge van de Christelijke
kerke te dirigeren." Dit verloog werd aan al de stedelijke regeringen van Holland
en West-Friesland gezonden, met last om de predikanten Ie ontbieden, hun daar-
van mededeeling te doen, ea hen te vermanen »tot stilte en eendrachtigheyt, en
dalse hen niet verder en souden bemoeyen dan om te leren en te predicken, en de
Stalen en Magistraten met de regeringe te laten bewerden (1)"
Zoodra de Staten van Holland berigt hadden gekregen van leicester's vóorgenomene
reis door het Noorder-Kivartier, magligden zij de stedelijke regeringen om den Land-
voogd te verzoeken, met geen grooter gevolg dan van hoogstens tweehonderd per-
sonen binnen hare sleden Ie willen komen (2). De Magistraat van Enhliuizeny be-
ducht, dat zyne komst geen ander doel had dan sonoy in staat te stellen zijn krijgs-
volk binnen die stad te brengen, en zich daardoor van de Kapel, ge^yk zy genoemd
werd, meester te maken, nu de aanslag op de Kerkf of Amsterdam, mislukt was,
schreef hem een zeer rondborsligen brief, waarin zij hem bad zijne komst tot gele-
gener tijd uit te stellen (5). Leigester, die dezen brief nog Ie Naarden ontving, be-
gaf zich daarop naar Hoorn, geheime bevelen achterlatende om Jonkheer Willem vaw
ZUILEN VAN NYEVELT, Drost vau Muidcn en Baljuw van Gooiland, die de partij der
Staten was toegedaan, op Ie ligten en naar Utrecht te zenden (4). Van Hoorn, waar
de regering leigester zeer feestelijk onthaalde, ging hij niettemin naar Enkhuizen
op weg; doch de Vroedschap liet, met toeslemming van de hoofdlieden der burgerij,
de poorten sluiten, en zond hem eeoige harer leden te gemoet, die hem den verderen
(1) bor, D. III. Μ. 85.
(2) Resol. V. Holland, 1587, bl. 921, 936.
(3) bor, D. III. bl. 67. brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 732. De Predikant gekard vester·
MAN liield zicli te Enkhuizen aan de zijde der Staten.
(4) bor, D. 111. bl. 68, 106. Deze aanslag werd door vak züilen's voorzorgen verijdeld.
III^Deel. 1 Stuk. 40
314 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—logt ontrieden, weshalve de Landvoogd in de Sireek overnachtte, en den volgenden dag
naar Medemblik vertrok (1), alwaar sonoy hem groote eer bewees. Uit Friesland kwamen
hem daar verscheidene zijner aanhangers bezoeken, en overreedden hem om tegen den
achtsten van Slagtmaand eene vergadering der Staten binnen Franaker te beleggen. Hij
nam zich voor zelf daarvoor over te komen, en zijne partij twijfelde niet of zijne tegenwoor-
digheid zou haar alsdan in slaat stellen de vergadering naar haren zin Ie leiden, en hare
bedoelingen te bereiken. De Stadhouder en de Gedeputeerde Stalen van Friesland wV
ren echter geenszins geneigd hun gewest aan de willekeur der Engelschgezinden prijs
te geven. Zij bragten den Landvoogd onder het oog, dat het bijeenroepen dier verga-
dering lot hunne bevoegdheid behoorde, en dat zij het nimmer zouden kunnen verant-
woorden , wanneer zij op dit tijdstip eene bron van twist en tweedragt ontsloten, die
de welvaart en de vrijheid des lands met ondergang bedreigde. Hoe gaarne zij derhalve
in andere omstandigheden den Landvoogd binnen hunne landpalen zouden zien: thans
moesten zij hem verzoeken, zijne komst uit te stellen, en »te considereren, dat het niet
sal strecken lot zijne grootheyt en loffelyke quahteyten, sich te laten drijven van privé
personen vol van passien, soekende door alle middelen dat de autoriteyt van ü Excel-
lentie mach' dienen en strecken lot een schaduwe en dekmantel van hare parlicuheren
pretensen en voornemen (2)."
Terwijl leigester aldus zoowel te Enkhuizen als in Friesland schipbreuk leed, vie-
len te Dordrecht en te Leiden gebeurtenissen voor, die de bedoelingen zyner partij in
een helder licht stelden, en levens, door eene gestrenge regtsoefening, de uitvoering
harer gewelddadige voornemens in de geboorte verstikten.
Op den zeventienden van Wynmaand kregen de Staten van Holland berigt, dat men
Ie Dordrecht gepoogd had een rekwest aan leigester te doen rondgaan, waarby de
onderteekenaars verklaarden den Landvoogd met goed en bloed te willen bijstaan om hem
lot uitoefening van zijne magt in staat te stellen, en de Staten voor ondankbaren, mein-
eedigen en heimelijke verraders werden uitgemaakt, die zich, met verkorting van zijn
gezag, lot Souvereinen des lands wilden verheffen. Het was aan de Magistraat gebleken
dat PROUNiNGK, de Burgemeester van Utrecht, hierin de hand had gehad; en hoewel
verscheidene leden der regering de partij van leigester waren toegedaan, had men
echter besloten aan de Staten van deze zaak kennis te geven (3). Op denzelfden dag
(1) De Waarachtige Historie van Oldenbarneveld laat hierop volgen: »Maar een goed Vlaams
man, die alle het beleid ontdekte, en gebruikt Avierd om alom do goede te waarscliouwen, en
hem onder liet gevolg van den Grave te houden, vvierdt vermist, en quam noit λυοοι· te voor-
scliijn, zonder dat men kennisse gekregen heeft, waar hij gebleven is."
(2) bor, D. 111. bl. G9, 70. van meteren, f. 278. vak beyd, bl. 134. brakdt, t. a. p. LI. 733.
(3) bor, bl, 93. brandt, bl. 737. Hesol. v. Holland, bl. 921.
1_________
-ocr page 320-DES VADERLANDS. 1783
kNYamen er tijdingen uit Leiden, dat men aldaar een aanslag op het spoor was ge-1584--
komen om de Vroedschap te veranderen en de stad in leigester's magt te brengen.
Terstond werden twee leden der Staten-vergadering afgevaardigd, om de Magistraat bij
te staan in het onderzoek dezer zaak en het verhoor der beschuldigden. Uit hunne
bekentenissen bleek dat hun plan reeds in alle bijzonderheden was vastgesteld. De
Kapitein de ma.ijlde had van leigester een verlofbrief ontvangen om met zijn compagnie
ηΆΆτ Schenkenschans te trekken. Op Zaturdag den tienden van Wijnmaand zou-hij zich
naar de Magistraat begeven, en vergunning verzoeken om den volgenden dag te vertrek-
ken. Des Zondags morgens te zes ure zou hij zijne troepen langs de Breedstraat lot voor
het Stadhuis brengen, alwaar een zestigtal gewapende burgers hem zouden opwachten
en zijn bijstand verzoeken tot hetgeen zij in het belang van de religie en lot dienst
van den Landvoogd voor hadden. Daarop zou men zich van het Stadhuis en de poorten
meester maken, en verscheidene Regenten en burgers, wier namen reeds waren opge-
teekend, in hechtenis nemen, de regering veranderen, en de burgers tot onderwerping
dwingen. De compagnie van Kapitein heraugiere, die binnen Delft lag, zou, op lei-
gester's bevel, des nachts die stad verlaten, en zich des morgens voor eene van Lei-
den's poorten bevinden, om tot dat doel mede te werken. De oproerkreet was
reeds bepaald: »Vive de Koningin van Engeland en zijne Excellenlie." Voorts zou
men terstond op onderscheidene plaatsen het volgende geschrift doen aflezen: »Men
laat weten enen yder, dat de goede borgeren sig in wapenen begeven hebben tot dienst
van de Coninginne van Engeland, tot handhouden van de ware Christelijke religie, en
om den doorluchtigen Grave van lycester Gouverneur generaal deser Vereenigde Pro-
vintien, weder te stellen in de autorileyt hem by mijn Heren de generale Staten tot
zijnen eersten aenkomen in dese Landen toegedragen, tot ruste deser stede en welvaert
van den gemeynen lande. Lastende daerom een yder sig stille te houden, en niemand
in lijf ofte goed eenige verhinderinge of schade te doen, op lijf-strafle (1)."
Eenige dagen vóór het bepaalde tijdstip was de Kapitein cosmo de pesgarengis, een
der hoofdbesluurderen van den aanslag, door een burger van Leiden wegens schulden
in gijzeling gezet. Reeds duchtten de medepligtigen, dat hunne plannen ontdekt waren;
(1) Dit plan is door eenige der gevlugte zaamgezworenen ze!ven medegedeeld in eene gedrukte
verdediging, die zij eerlang in het licht gaven, en die door bor, bl. 98—103, in haar geheel is
opgenomen. Zij verontschuldigen zich echter met de bewering dat de aanslag, op tEiCESXEn's
ernstige vermaning, dat men toch vooral oproer en bloedstorting voorkomen zou, om andere ste-
den niet af te schrikken het voorbeeld van Leiden te volgen, Avas opgegeven, daar de Landvoogd
plan had eerlang Leiden te bezoeken, en dan zelf met de Magistraat, de Vroedschap en andere
goede borgeren over de herstelling zijner magt zou handelen. Vgl, bor, bl. 94. brandt, llisl.
d. Ref. D. 1. bl. 740. ' .
35*
-ocr page 321-516
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—doch weldra daaromtrent gerust gesteld, besloten zij, op aandrang van leigester (1),
hun opzet niettemin te volvoeren. De bestemde dag ging echter voorbij zonder dat de aanslag
beproefd werd, daar men nog niet genoeg verzekerd was van de voldoende medewerking der
burgerij. Dit uitstel was noodlottig voor verscheidene der medepligtigen, daar een hun-
ner berouw kreeg, en de Magistraat van hunne voornemens kennis gaf. Terstond werd
de Ouderling jacques volma-ER in hechtenis genomen, en de Kapitein gosmo gestrenger
bewaakt. Den Kapitein de maulde liet men uit voorzorg met zyne compagnie uit de
stad vertrekken; doch hij werd op last der Staten van Holland te Woerden achterhaald
en insgelijks gevat. Zoowel volmaer als gosmo beriepen zich op bevelen van den
Landvoogd, doch konden daarvan geen schriftelijke bewijzen vertoonen. Toen men
yolmaer deed opmerken, dat leigester zijne medewerking zou ontkennen, riep hij uit:
)) ach! dan ben ik een dood man." Cosmo verklaarde, dat de Landvoogd hem het bevel
over zes vendelen voetvolk had toegezegd, als de aanslag gelukte, en op zijne bede
om in het tegenovergestelde geval voor zijne vrouw en kinderen zorg te dragen, hem
»by Princelijke woorden" beloofd had hem uit den nood te helpen, al zoude het hem
al zijn goed, ja zelfs zijn gansche slaat kosten. Leigester's Geheimschrijver, de burgh-
grave, was zelf in Leiden op een der bijeenkomsten van het eedgespan tegenwoordig
geweest (2). De Kapitein de maulde had den Landvoogd niet gesproken, maar zich door
den President van meetkerken βή den Kolonel gosmo , in wier aanzien en ervaring hij
vertrouwen stelde, laten overhalen, om de zaamgezworenen met zijne manschappen bij
te slaan. Even als heraugière, had hij binnen Sluis in garnizoen gelegen en zich
aldaar met uitstekende dapperheid van zijnen pligt gekweten; doch de gedwongene over-
gave dier stad had beide Officieren met wrevel jegens de Stalen vervuld, aan wier na-
latigheid zij parma's krijgsgeluk toeschreven, en hen daardoor te eerder lot begunsti-
ging van den aanslag doen besluiten. Tot de hoofdaanleggers, die zich met de vlugt
hadden gered, behoorden adolf van meetkerken, voormalig lid van den Raad van
State, de Iloogleeraar in de Godgeleerdheid adriaan saravia en de Predikant ghris-
tlvaw van de wouwe. Tot volvoering van hun plan hadden zg vooral gerekend op
(1) van reyd, bi. 133. Vgl. de bekentenissen der bcscliuldigden, vooral van de maulde, bij
BOR, bl. 94, 95.
(2) In anüYOord op de bcsclmldigïng der Engelscligczinden, dat de bekentenissen der gevange-
nen geen waarde hadden, omdat zij door zware pijnigingen zouden zijn uitgeperst, antwoordde
de Scliepensbank te Leiden in een gedrukt stuk »dat niemand een vinger om te pijnen aange-
raekt sy, uytgenomen cossio, die maer aen de pijne gebrogt is." hor, bl. 104. van reyd spreekt
van pijnlijcke onder-vraginghe. De vonnissen der beschuldigden houden in, dat alle drie bekend
hebben huiten pijne en bandon van ysere. van meteren verklaart dat de maulde bekend heeft
ghenoech sonder pijnighen, f. 278a.
DES VADERLANDS. " 519
de medewerkiDg der uitgewekene Vlamingen en Brabanders, die zich in grooten ge- 1584—
tale (1) le Leiden hadden nedergezet, en aldaar reeds sedert eenige jaren de gastvrij- ^^^^
beid en bescherming der Magistraat genoten hadden. Doch blinde yver voor de heer-
schappij van het Calvinisme had de dankbaarheid voor deze weldaden verslikt, en hen
verbitterd tegen de Leidsche regering, die haren afkeer van geloofsdwang reeds meer-
malen in krachtige bewoordingen had geuit (2). Vooral had het hun ergernis gege-
ven, dat de onregtzinnige Predikanten gaspar koolhaes en petrus hakkius door haar
geduld werden, niettegenstaande de laatste zich niet ontzien had te verklaren, dat hij
aan de' Spaansche Inquisitie boven de Geneefsche kerktucht de voorkeur gaf (3). De
ontevredenheid dezer lieden had aan de Leicestersgezinden gegronde hoop gegeven, dat
zij- hunne pogingen tot verandering der regering krachtdadig ondersteunen zouden.
Waanneer deze aanslag in het licht van het hedendaagsche strafregt beschouwd wordt,
zouden de aanleggers en medepligtigen reeds in hooge male slrafbaar zijn. Het was eene
zamenspanning tot omverwerping van de wettige regering der stad Leiden y met hel doel
om daardoor insgelijks de Stalen van Holland voor leigester's wil te doen bukken.
De wijze van uitvoering was vastgesteld, en alle maatregelen "waren beraamd. Niets
ontbrak, dan de keuze van den dag, die eerst op den elfden van W^ijnmaand bepaald,
doch later verschoven was. Hoe veel le meer hadden de schuldigen te vreezen in de
zesliende eeuw, waarin vooral de bepalingen omtrent staalkundige misdryven zich nog
door bovenmatige gestrengheid kenmerkten, en de regel nog gold, dat bij hoogverraad
de enkele wil voldoende was, ora doodstraf le welligen. Gewelddadige aanslagen tot
verandering der regering zijn in alle lijden des le zwaarder gestraft, naar male haar
gezag op meer wankelende grondvesten steunde. Het kan derhalve niet bevreemden dat
de Staten van Holland, in overeenstemming met Prins maurits, het noodig achtlen in
dit geval geen verzachtende omstandigheden in aanmerking te nemen, doch het regt
in al zijne gestrengheid loc le passen. Zij voegden aan de Leidsche Schepenen cenigen
uit hun midden loe, om hen in deze gewiglige zaak met hunnen raad bij te staan.
Weldra was het lot der gevangenen beslist. De rust en welvaart des lands schenen len
dringendste te eischen, dat de Eogelschgezinden door een afschrikkend voorbeeld in
hunne verraderlijke ondernemingen gestuit werden: en de doodstraf werd legen allen uit-
gesproken. Wel had men groot medelijden met den Kapitein de maulde , om zijn jeug-
digen leeftijd en beminnelijke hoedanigheden, en vooral omdat hij het slagtofTer van
verleiding was geweest (4); doch men begreep te zijnen opzigle geen onderscheid le
(1) VAN REYD, bl. 133, zegt: »ccnighe duysenden eterct."
(2) Zie hiervoor, bl. 197; en D. II. St. YI. bl. 437.
(3) BRANDT, t. a. p. bl. 739.
(4) Toen de maulde voor liet eerst eene bijeenkomst zou bijwonen, had cosmo er op aangedron-
-ocr page 323-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584~ mogén maliën, Ie minder, daar de voornaamsle hoofden van den aanslag ontkomen
waren. Geen verzoekschriften van aanzienlijke personen aan Prins maurits en de Staten,
óm aan de veroordeelden genade te schenken, mogten baten. Te vergeefs smeekte
zekere Jonkvrouw uytenbroek de Magistraat, om op de strafplaats den Kapitein de
MAULDE ten huwelijk te mogen vragen, en zijn leven van het volk af te bidden (1).
Op den zes en twintigsten van Wijnmaand werden volmaer, cosmo en de maijlde te
Leiden openlijk onthalsd. Terzelfder lijd werd door maurits als Stadhouder eene am-
nestie afgekondigd, waarvan alleen diegenen waren uitgesloten, die aan de geheime
bijeenkomsten der zaamgezworenen hadden deelgenomen (2). Op last der Staten van
Holland werden de overige compagniën, die uit Sluis gekomen waren, en binnen
Delft en Dordrecht in bezetting lagen, ontbonden, en de grenzen van Holland met
vertrouwde Officieren en soldaten bezet. Ook werd, weinig tijds daarna, door de Sta-
len voorgeschreven, dat de sloten der poorten van de grenssteden veranderd en de sleu-
tels behoorlijk door de Magistraat en de Bevelhebbers der garnizoenen bewaard moesten
worden (3).
Leigester was te Alkmaar^ toen de tijding van de ontdekking der Leidsche zamen-
spanning en de straf der schuldigen tot hem kwam. Gelijk men verwachten kon, ont- ·
kénde hij eenigen last tol de onderneming gegeven te hebben (4), doch liet zich tevens
{jen, dat men in zijne tegenwoordigheid niet te ernstig over den aanslag spreken zou, »om hem
als een jong Capiteyn, en in gelijke saken onervaren, daervan niet te doen verschricken."
Bon, bl. 104.
(1) bor, bl. 97, verhaalt dat de maulde, die deze Jonkvrouw kende, geenszins met dit verzoek
Avas ingenomen, hetzij hij aan den goeden uitslag wanhoopte »of ook de selve ten huwelijke niet
begerende."
(2) bor, bl. 95—97. Zie verder over dezen aanslag de Resol. v. Holland, bl. 922, 927, 931,
932 , 936 , 955 , 956. van reyd, bl. 133j van beteren, f. 278; hooft, bi. 1241; en over het
aandeel van saravia en andere Hoogleeraren: m. sieüenbeek, Geschiedenis der Leidsche lloogeschool,
D. 1. bl. 48—54; burman, Sylloge epistolarum, T. I. p. 363, 364. saravia, die in Engeland
als loon voor zijn misdrijf, gelijk bürman zegt, eene Kanunniksplaats kreeg, schreef later een
uitvoerigen brief ter zijner verdediging aan de Hollandsche predikanten, waarvan deze echter wei-
gerden aan den geschiedschrijver bor inzage te geven. Zie bor, bl. 105.
(3) Resol. v. Holland, bl. 922, 968.
(4) Omtrent leicester's medepligtigheid is, behalve de bekentenissen der veroordeelden, ook
merkwaardig hetgeen van reyd meldt, bl. 134: ))Den Engelschen Raets-Heer killegrey siende,
dat den Magistraet te Leyden met het proces seer haeste, heeft in afAvesen van licester hun ver-
meit, dat licester wetenschap van de saeck hadde, ende dat sy daerom voorsigtich handelen,
ende de gevangene niet qualijk tracteren wilden."
DES VADERLANDS. " 519
uil, dal hel nu lijd werd, zijn hoofd te bergen. Weldra vertrok hij over AmsierdatUjlSSi^
1587
Ulrechl eu Dordrecht ώλάτ VUssmyenf en verzocht dat de Prinses van Oranje ^ die aldaar
^γoonde, hem haar huis wilde afslaan, alsof hij zich had voorgenomen eenigen tijd in Zeeland ·
te vertoeven. De Raad van State Avas op zijn verzoek in Holland gebleven, om het antwoord
der Algemeene Staten op elizabeth's voorslag lot het aanknoopen van vredesonderhandelin-
gen te verhaasten, en liet niels onbeproefd om de verbrokene eensgezindheid tüsschen de Sla-
ten en den Landvoogd te herstellen (1). Men kon echter na al het gebeurde bezwaarlijk op
eenen goeden uilslag dier pogingen hopen, en het was derhalve eene even onverwachte als
voor de Slalen gewenschle uilkomst, toen de Koningin van Engeland zelve een einde maakte
aan dien verwikkelden en voor het welzijn der Nederlanden verderfelijken toestand.
De inlichlingen van Lord bugkhorst hadden haar een helderder inzigt gegeven in de
redenen van Hollandss verzet tegen leicester's willekeur. Vele harer raadslieden gaven
den Stalen gelijk, en hielden zich overtuigd dat hunne opbrengsten voldoende waren,
om in de behoeften van den krijg Ie voorzien, wanneer de Koningin hare hulptroepen
behoorlijk onderhield en betaalde. Hoezeer elizabeth niet goed dulden kon, dat
haar gunsteling van de zijde der Nederlandsche Regenten wantrouwen en Icgenwêrking
ondervonden had, begreep zg echter hel overwegend belang voor de veiligheid van haar
Koningrijk om met de Staten in goede verslandhouding te blijven, en elk vermoeden
van zich af te weren, alsof zy door leigesteu's lusschenkomst een verkeerden invloed
op hel lot der Vereenigde Gewesten wilde uitoefenen (2). Zij riep hem derhalve uit
de Nederlanden terug, en benoemde Lord wiLLOUGUBr in zijne plaals lot Opperbevel-
hebber der Engelsche hulpbenden. Na de Staten hiervan verwittigd, en nogmaals
verzekerd te hebben, dat zijne bedoelingen en handelingen »oprecht en sinceer" Avaren
geweest, vertrok de Landvoogd in het begin van Wintermaand uit -Ylissingen naar
Engeland, ahvadiv hij op den zeventienden dier maand op last der Koningin schriftelijk
afstand deed van zijn gezag, en aan de Algemeene Slalen overliet met advies van hai-e
Majesleit in de regering der Vereenigde G-ewesten te voorzien (5).
Aldus eindigde het tweejarig bestuur van leigesteb. over de Nederlanden: een der
belangrijkste tijdperken in de geschiedenis van ons vaderland. Het gemis van een al-
gemeen geëerbiedigd Opperhoofd had na den dood van den Prins yan oranje hel gezag
der gewestelijke regeringen verzwakt, de onderlinge zamenwerking door traagheid en
nayver ondermijnd, en parma's zegevierende legerbenden lot aan de grenzen van Hol-
(1) vak reyd, bl. 135, 136. vak meteuen, Γ. 278(i, 279. scheltema, t. a. p. bl. 42. ResoL
V. Holland, bl. 974.
(2) nume, Ilislory of England, Τ. IV. Ch. XLll, 14. hor, bl. 153. van sietersm, f. 278.
(3) bor, bl. 131, 140, 153. van meteuen, f. 279. '
-ocr page 325-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584—land en Utrecht gebragt. Aan eigen krachten wantrouwende, droegen de Stalen eerst
den Koning van Frankrijk, daarna de Koningin van Engeland, de Souvereiniteit over
♦ de Vereenigde Gewesten op. Door beide Vorsten afgewezen, waren zij er echter in
geslaagd elizabetu tot tïjdelijken bijstand te bewegen. Met uitbundige vreugde hadden
zij den Graaf van leigester als hunnen redder begroet, en zich gehaast hem het
hoogste gezag op te dragen. Doch naauwelijks waren eenige maanden verloopen, of
hunne voorbarige opgewondenheid werd door ernstige bezorgdheid vervangen. Noch in
het krijgsbeleid, noch in het staatsbestuur, beantwoordde leigester aan hunne ver-
wachting. Ook ELIZABETH scheen meer beloofd te hebben, dan zij gezind was te vol-
brengen, en hield de Hollandsche Staatslieden door hare geheime onderhandelingen met
PARMA in voortdurende onrust (1). In plaats van den Landvoogd tot betere inziglen
Ie brengen, wierpen de eerbiedige maar ernstige verloogen der Staten hem meer en
(1) bilderdijk (Gcsck. d. Yud. D. VII. 1)1. 169) bespot de Staten wegens hunne ongegronde
vrees voor elizabeth's onderhandelingen, die volgens hem niet ernstig gemeend waren. )>De goede
Nederlanders," zegt hij, «nog niet gewoon op het Staatstooneel te figureren, namen 't spel voor
ernst op, en zweeUon van angst bij dat alles, in plaats van even onbelemmerd en onbekommerd
meê te doen." De Correspondence of Lcicester (p. 231, 236, 242) en wright's Queen Elisabeth
and her times (II. p. 354) hebben geen twijfel overgelaten, dat elizabetu werkelijk naar vrede
dorstte, den tegenstand der Staten met betrekking tot dit onderwerp zeer lastig vond, en althans
in 1587 aan misleiding van den kant van Spanje nog niet gelooven Avilde. Op de laatst aange-
haalde plaats schrijft avalsingium op 9 October 1587 uit Londen aan leigester: »Er is te meer
haast in deze zaak (n. in het verwerven van de toestemming der Staten om tot de vredesonder-
handelingen mede te werken), daar andries de log schrijft dat de Hertog van parma denkt dat
hij eigenlijk slechts bedrogen en om den tuin geleid \vordt, en dat hij grootelijks vreest dat,
wanneer niet terstond gemagtigden worden overgezonden, de genoemde Hertog de onderhandelingen
zal afbreken en niet overgaan tot liet verdrag, hetgeen wij hier gelooven zeer waar te zijn, en
Λvij willen ons volstrekt niet laten overtuigen dat de Koning van Spanje en de genoemde Hertog
slechts met ons beuzelen, zoo sterk is onze Avaan geworden omtrent beider opregtheid, tegen het
gevoelen van alle mannen van oordeel, de groote toebereidselen ziende zoowel ter zee als te land.
Sir edward stafford hccft herwaarts berigt gezonden, dat de Fransche Koning met opzet door
zijnen gezant in Spanje heeft laten onderzoeken, of de Koning van Spanje inderdaad het voorne-
men had een verdrag van vrede met de Koningin te sluiten, doch van hem het ondubbelzinnig
antwoord heeft ontvangen, dat de Koning het alleen doet om tijd te Avinnen, en de Koningin van
Engeland tc misleiden. Niettegenstaande Mr. stafford dit van iemand vernomen heeft, die in
'sKonings vertrouwen deelt, wordt dit berigt hier euvel opgenomen; zoozeer zijn wij afkeerig van
alles wat het genoemde vredesverdrag zou kunnen belemmeren." walsingiiam geeft in deze Avoor-
den niet onduidelijk zijne ergernis over elizabetu's zelfmisleiding te kennen. Vgl. van reyd,
bl. 144.
DES VADERLANDS. " 519
raeer in de armen eener partij, die zijne ydelheid en heerschzucht kleide, doch in 1584—
Staat en Kerk naar meer eenheid streefde, dan Telen bestaanbaar achtten met de voor-
regten en het >Yelzyn des lands. Het streven der stedelyke en gewestelyke besturen naar zelf-
standigheid en invloed, hetwelk reeds gedurende den vrijheidskrijg in groote mate bevredigd
was, en de vrees voor de gevolgen van leicester's heerschzucht en elizabeth's vredelie-
vendheid, verzetteden zich tegen een gezag, hetwelk voorzeker minder tegenkanting
zou ontmoet hebben, wanneer het in bekwamer handen berust had, en dooc minder
verdachte begunstigers gesteund was geworden. Toen leicester in Wintermaand des
jaars Vijftienhonderd zes en tachtig de Nederlanden verliet, had zijn bestuur den toe-
stand van ons vaderland geenszins verbeterd. Wel waren Gelderland^s oostelijke grenzen
bevestigd; maar in, den boezem der Vereenigde Gewesten was levens eene Iwee-
dragt ontstaan, die den- uitgeputten staat dreigde van een te scheuren. Door
het verraad der Engelsche bevelhebbers, aan welke leicester de bewaring der gewig-
tigste vestingen had toevertrouwd, gingen spoedig na zijn vertrek al de vruch-
ten van zyn kortstondigen veldtogt verloren, terwyl de geheime Kabinets-akte, die
hij had achtergelaten, aan de regering de magt benam, om in de eischen van
het oogenblik te voorzien. Nu gevoelden de Hollandsche Regenten, dat het lijd was
om krachtiger dan met woorden tegen des Landvoogds willekeur Ie protesteren. Niet
slechts hun gezag en overwegende invloed, niet slechts de bloei en veiligheid van hun
gewest, maar de duur gekochte vrucht van den Iwintigjarigen strijd tegen Spanje*S
overmagt, de vrijheid en onafhankelijkheid der Vereenigde Gewesten en daarmede de
handhaving der dierbare godsdienstvryheid stonden op het spel. Hadden zij tot nog toe
zich bepaald met den Lahdvoogd te herinneren, dat hem geenszins de Souvereiniteit was
opgedragen (1), en de vreemdelingen, door welke hij zich liet leiden, door een welligt
niet altijd even juist beroep op 's lands voorregten uit het bestuur te weren (2): thans be-
grepen zij niet langer^door zijne bevelen gebonden Ie zijn, maar het welzijn des vader-
lands boven alles Ie moeten behartigen. In strijd met het aan leicester opgedragen
gezag, nam Holland onder maurits eene zelfstandige houding aan, ontnam den Land-
voogd de beschikking over het krijgsvolk, dat zich op zijnen bodem bevond, en weigerde
hem het vorige vertrouwen te schenken, tenzij bij de grieven herstelde, die hem reeds
menigmaal onder het oog waren gebragt, Zyne terugkomst bragt in dien toestand geen
verandering. De Landvoogd bleef aandringen op het eerbiedigen van zijn wettig gezag.
Holland's Staten, meer en meer in hun wantrouwen versterkt, beriepen zich tot regt-
(1) Zie hiervoor, bl. 183.
(2) Zie hiervoor, bl. 208, 226. proükinck schijnt in Ulrecht reeds vóór leicesten's komst het
burgerre{jt gekregen Ie hebben. Zie Mr. w. c. ackebsduck in het Tijdschr. v. Otidh, Gesch. en
Slat. v. Utrecht, 1836, bl. 214—221. bildebdijk, Gesch. d. Yad. VII. bl. 123.
III Deel. 1 Stuk. 41
-ocr page 327-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— vaardiging hunner handelingen op hunne Souvereinileit. Eindelijk beproefde leigiïster
door een beroep op het Tolk zijn gezag Ie herwinnen; doch zijne aanslagen leden
schipbreuk op de vaderlandsliefde der burgers en de wakkerheid der Regenten. In zijne
heerschzuchtige plannen teleurgesteld, verliet hy op bevel zijner Koningin ons vader-
land, dat nog geruimen tijd geschokt werd door de gevolgen der tweedragt, die hij tot
bevordering zijner oogmerken gekoesterd had.
Om over leigester's bestuur een regtvaardig oordeel te vellen, mag rnen de eigen-
aardige raoeijelijkheden, waarmede hij te worstelen had, niet te gering schatten. De
bekrompene ondersteuning, die hij uit Engeland ontving, en de gebrekkige toestand
van het Staatsche leger belemmerden zijne ondernemingen. Het gebrek aan zamenw.er-
king tusschen de Vereenigde Gewesten, en de verwikkelingen in het staatsbestuur,
waren voor hem, als vreemdeling, dubbele bezwaren. Ook was hij als Engelschman
verpligt de belangen van zijn vaderland en de bevelen zijner Meesteres in het oog te
houden. Meermalen werd hem uit Engeland de noodzakelijkheid herinnerd, om den
verboden uitvoer naar vijandelijke havens tegen te gaan (1); en de begeerte van Eliza-
beth, om de Staten tot het aanknoopen van vredesonderhandelingen te bewegen, is
welligt niet zonder invloed geweest op zijne pogingen, om Holland met geweld tot
onderwerping te dwingen. Doch ook wanneer wij deze omstandigheden op hare juiste
waarde schatten, kan er geen twijfel overblijven, of leigestek stond verre beneden de
taak, die hem was opgedragen. In plaats van de genegenheid der Staten, destijds de
wettige vertegenwoordigers der natie, op prijs te stellen, beloonde hij hun onbegrensd
vertrouwen met minachting, en gaf zich over aan de leiding van eerzuchtige lieden
en kerkelijke ijveraars, die hem een onbeperkt gezag voorspiegelden. Dat hij bij voor-
keur zijn vertrouwen schonk aan lieden als reingoud en paret, Stanley en york,
bewees dat hij het talent miste om ware eerlijkheid en trouw van voorgewenden ijver
voor 's lands dienst te onderscheiden. De partijdigheid, waarmede hij openlijk de Engelsche
bevelhebbers en krijgslieden behandelde, was geenszins geschikt om hem bij de Staatsche
troepen bemind te maken. Zoo hij nog maar door uitstekende diensten die gebreken
in de schaduw had gesteld, men zou hem voorzeker veel toegestaan en vergeven heb-
ben : doch zoowel in hel veld als in de raadzaal gaf hij meer bewijzen van ijdelheid,
heerschzucht en eigenwaan, dan van wezenlijke bekwaamheid. De heftigheid, waarmede
hij niet zelden de afgevaardigden der Stalen bejegende (2), en de herhaalde tegenspraak
(1) Correspondence of Leiccsler, p. 56, 07, 276, 317. wright, Queen Elisahelh etc. T. II.
p. 276, alwaar de Engelsche Admiraal howard aan leicester schrijft, d. d. 27 Dcc. 1585: »ge-
loof mij, doe wat gij wilt, de Staten zullen u daarin bedriegen, als gij hunne Iiandehvijze niet
op zee te keer gaat." Zie oot ald. p. 281. '
(2) Zie o. a. bor, D. II. bl. 948, 951. Resol v. Holland, 1587, bl. 883.
-ocr page 328-DES VADERLANDS. 1791
tusschen zijne woorden en daden, pleillen evenmin voor zijne zelfbeheersching als voor 1584—^
zijne opregtheid. Z.oo wekte hij een wantrouwen in zijne bedoelingen, waaraan niet
slechts het gedrag zijner aanhangers, maar ook zijne eigene handelingen gedurig nieuw
voedsel gaven. Even onbekwaam om zijn aanzien en gezag te herwinnen als te behou-
den , nam hg te vergeefs zijne toevlugt tot de hulpmiddelen eener verraderlgke maar
levens vreesachtige politiek. Door de uilvoering zijner aanslagen steeds aan anderen
toe te vertrouwen, ten einde bij eenen ongunstigeu uitslag alle deelgenootschap te kun-
nen loochenen, ontnam hij aan zijne aanhangers den steun, dien zijne openbare mede-
werking hun zou geschonken hebben. Met kracht en beleid door te lasten, lag niet
in zijn karakter. Hij achtte het veiliger verdeeldheid te zaaijen, de natie tegen hare
Regenten in te nemen, zijne partij door vleijerij en begunstiging te versterken, en langs
de verborgene kronkelpaden van hst en bedrog lot zijn doel te naderen (l).
(1) van βίετεπεν, f. 2936, verklaart leicesteu «glicensins bequaem toltcn Gouvcrncmente der
Verecni{][hde Landen, om sijn onervarentheydt ende verwaenllieydt." van reyd, bi. 148, zegt
dat de voorspoed van Engeland hem groolendeels zou zijn toegesclireven, »indien hy noyt dcu
last van regieringhe inden Nederlanden hadde aenglievcert. Alwacr glicbleken is, dat den glie-
luckiglien slaet des Coninckrijcks op zyne wijsheydt ende verstandt niet gliebout is ghe\vee8t,
ende dat hy omvijsen ende Avijsen raedt niet onderscheyden konde, maer door sclioone woorden
van smekelaars ende oogliendieners lichtelijek te bedrieghen Avas: Dat hy ooc aen zijn gheluck
ende staet gheen glienoeghen hadde, ende glicen consienci macckte eenen anderen te verdrucken,
om ]iem sei ven te verheffen: Dat oock zijn goedertieren glielaet, affabilitcyt, ende vricndelijcke
woorden allecnlijc 'een uyterlijck scIiijnseJ van deuclide Avaren, ende dickwijls de wercken daar
mede niet over een en quamcn." Na voorts verliaald te liehben, lioe leicesteh's vertrouwden
hem met de hoop vleiden, van welligt eenmaal na den dood der Koningin Engeland en Neder-
land onder zijnen scliepter te vereenigen, zegt van revd, »dat leicester genoegli speurende, met
ordentlijcke beroepinglie tot de Iieerscliappye niet te sullen geraecken, andere gevaerlijcke ende
sorgelijcke middelen gebruyet heeft: liepluckende ende allenskens besnijdende de ghewoonlijcke
macht vande bysondere Gouverneurs, ondergravende het aensien vandc Staten, ende alle voorname
luyden, die den Ghemeenten met goeden raedt mochten voorgaen, maeckende die selvc yerhaedt
ende veracht, oock aen hem treckejnde alderley onrustighe geesten, die twist met ten Staten had-
den, oft door liclitveerdicheydt nae veranderinghen ende nieuwichcden verlanghden: Voedende
alle oneenicheydt ende misverstandt tusschen den Provinciën, tusschen den steden, oft tusschcn
den Leden van dien, ende meesten deels die Ghemeenten ende Borgheryen teghen hare Magistraat
verleydende, om uyt den twist vordcl te soecken ende Meester van heyden te worden." Deze
zienswijze van den vertrouwden raadsman van Graaf avillem lodewijk stemt volkomen met dc feiten
overeen, gelijk die, behalve door hem en van meteren, door den naauwkeurigen en waarhcid-
lievenden bor worden medegedeeld, Grotios , hooft en wagenaar hebben dan ook dezelfde zienswijze
gevolgd. Bilderduk, hoewel erkennende, dat leicester menschenkennis en zelfstandigheid van
karakter miste {Gesch. d. Yad. D. VII. bl. 157), werpt de schuld der onlusten en verdeeldliedcn,
35*
-ocr page 329-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1584— Dat doel was echter even verderfelijk voor het welzijn der Vereenigde Gewesten,
^^^^ als de middelen om het te bereiken. Hollandss Staten hebben het vaderland duur-
zaam aan zich verpligt, door in dit hagchelijk tijdsgewricht de eischen van het oogen-
blik te begrijpen en de dreigende gevaren van inwendige scheuring en vreemde over-
heersching door hun voorziglig en vastberaden gedrag af te wenden. Het is waar, zij
bevorderden daarmede tevens een doel, naar hetwelk zij gedurende den vrijheidskrijg
Toorldurend gestreefd hadden: de bevestiging eener stedelijke aristocratie, wier afge-
vaardigden de hoogste magt in handen hielden. Doch zoo hunne maatregelen uit dien
hoofde niet volkomen van alle eigenbaat zijn vrij te pleiten: het is evenmin te ontken-
nen dat zij gepast en tijdig waren, en weinig verder gingen, dan door de omstandig-
heden dringend vereischt werd. Hoe gunstig steken hunne openhartigheid en hun beleid
bij leigester's handelwijze af! Een jaar lang trachten zij den Landvoogd te vergeefs
door ernstige maar eerbiedige vertoogen tot beter inzigt in de ware belangen des lands
en tot gemeenschappelijk overleg te bewegen. Eindelijk tot handelen gedwongen, kie-
zen zij de beste middelen om hun gewest voor den invloed zijner partij te beveiligen,
doch verliezen niettemin den eerbied niet uit het oog, dien zy aan hunnen Landvoogd,
■waardoor 'zijn bestuur zich kenmerkte, op de Staten, Tooral'van Holland, die, bijna uitsluitend
door eer- en heerschzucht gedreven, zijn Avettig gezag verkort, en Iiem onoplioudelijk tegengewerkt
zouden hebben. Mr. g. gboen van prinstereu en Mr. c. m. yan der kemp, om van anderen niet te
gewagen, deelen in bilderduk's gevoelen, gelijk reeds uit onderscheidene aanteekeningen gebleken
is, en zijn geneigd om met hem de toenemende aristocratische inrigting van het staatsbestuur
aan de heersclizucht en de talenten van weinige staatslieden, inzonderheid van oldenbarnevelt, te
Avijten, die, tegen den zin der natie, het monarchale beginsel uit den regeringsvorm zouden verwij-
derd hebben. Zij hechten daarbij echter, naar mij voorkomt, niet genoeg gCAvigt aan de vol-
gende omstandigheden: 1». dat onze natie uit haren aard aristocratisch isj 2". dat de veelvuldige
afwezigheid van den Landsheer vóór den opstand in vele Gewesten aristocratisch-republikeinsche
beginselen had aangekweekt; 3°. dat de Staten gedurende den opstand de hoogste magt feitelijk
in handen hadden gekregen; 4". dat het staatsregt ten tijde van leicester, vooral wat het punt
der Souvereiniteit betrof, vrij onzeker was, en over de eigenlijke grenzen zijner magt en bevoegd-
heid ter goeder trouw vrij \vai verschil van gevoelen kon bestaan; 5°. dat noch filips, noch anjoü,
noch zelfs leicester geschikt waren, aan de Staten liefde voor het eenhoofdig gezag in te boe-
zemen; 6". dat inzonderheid de Staten van Holland gegronde reden hadden om voor leicester op
hunne hoede te zijn; 7". dat oldenbarnevelt door den drang der omstandigheden welligt aan de
ViOedschappcn meer heeft moeten imvilligen, dan hem lief was, en later vele pogingen heeft
aangewend om, met behoud van Hollandss overwagt, meer eenheid en klem in het Staatsbestuur te
brengen. Vgl. klüit, llist. d. Holl. Staatsr.'ill. De Staatk. partijen in N. Nederland, Hoofdst.
111—YI. Mr. h. beijerman, t. a. p. passim, o. van bees, Verhandeling ovei' pieter de la court
(1851), hl. 126 v.v.
DES VADERLANDS. " 519
den verlegenwoordiger der Roningia van Engeland^ verschuldigd zijn. Eerst nadat zij 1584—
1 ^87
door hem openlijk bij de natie van weerspannigheid beschuldigd worden, geven zij eer^e
verdediging in het licht, waarin zij, in overeenstemming met hunne voorgaande ver-
toogen, de verkeerde rigting van zijn bestuur geenszins bewimpelen, maar alle schuld
op den verderfelijk en invloed zijner raadslieden werpen (1). Door deze vastberadene
doch gematigde handelwijze zyn zij er in geslaagd zyne voornemens te verydelen, zon-
der zijne partij tot het uitersle te drijven, of elizaeeth's bescherming te verbeuren. De
eer van dien goeden uitslag behoort vooral aan oldenbarnevelt , die later naar waarheid
getuigde: »het is niet te beschreven, met wat gevaar, moeiten, dreigementen en peri-
culen ik die twee jaren deur bracht, noch met wat couragie en beleid die groote
zwarigheden overwonnen, en het land behouden wierd (2)".
(1) Merkwaardig is de getuigenis van van meteren, £ 278&, waar hij van de teregtstelling der
medepligtigen aan de Leidsche zamenzwering gewaagt: »Noclitans bleven veel lieden gheschanda-
liseert over dese executie, om dat dc Staten de oorsaecJccn, oneenicheden ende tweedrachten doen
regnerende, met de redenen die liaer tot sodanigen executie moveerde, niet in 't licht en bracli-
ten, 't welk nochtans om groote ghewichtighe consideratien, wijsselijck werde nagelaten, ten re-
specte van den Grave van Leycester, diens saken doen noch niet diende ontdeckt, hoe Avel de voorz.
Staten daer over in quader opsprake quamen, maer werde bij de verstandigen, ende insonderheyt
bij den ghenen die het Proces ende de dcspositien vande Gheexecutecrden glicsien liaddcn, die
voorschreven exemplare straffe ghehouden voor een saecke, daer den staet vande Landen doen ter
tijdt ten hoochsten aen gelegen was."
(2) Waarachtige Historie enz. bl. 156.
-ocr page 331-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
van
HET VERTREK VAN LEICESTER UIT DE NEDERLANDEN
tot
DE VEROVERING VAN GRONINGEN DOOR MAURITS.
1587 Terwijl de krachten der Vereenigde Gewesten gedurende leigester's bestuur door
Iweedragt ondermijnd werden, en de Hertog van parma door de verraderlijke overgave
van Deventer en de verovering van Sluis op hunne zuidelijke en oostelijke grenzen
vasteren voet kreeg, bereidde de Koning van Spanje zich voor lot eene onderneming,
waarmede hij niet slechts bedoelde den opstand zijner Wederlandsche onderdanen te be-
dwingen, maar tevens Engeland aan zijne kroon Ie hechten en onder de heerschappij
van het Katholicisme terug te brengen. Keeds in 1574 had Don louis de requesens
hem den raad gegeven eene groote zeemagt uit te rusten, en daarmede de Zeeuwsche
eilanden en de kusten van Noord-Nederland te bezetten, in de overtuiging dat de ove-
rige gewesten weldra zouden zwichten, wanneer Holland en Zeeland van alle verkeer
met het buitenland waren uitgesloten. De onverwachte dood van den Landvoogd in het
volgende jaar had de uitvoering van dit voorstel geschorst; doch reeds in lö77 legde Don
JAN VAN OOSTENRIJK aan FiLips een ander plan voor, van grooteren omvang en gewigliger
strekkÏDg. De eerzuchtige Prins, ontevreden met de ondergeschikte betrekkingen, die
hem door zijnen achterdochtigen broeder werden opgedragen, dorstte naar het bezit
van een koningrijk, en had zijne oogen op het naburige Engeland geslagen, op welks
verovering de ontevredenheid van een groot gedeelte der bevolking en de regten van
MARIA STUART hem gegronde hoop schenen te geven. De weigering van de Staten-Ge-
neraal, om de Spaansche troepen over zee te laten vertrekken, en het wantrouwen van
filips, die ongaarne aan Don jan de hulpmiddelen tot bereiking zyner eerzuchtige oogmerken
in handen gaf, hadden echter het dreigende gevaar van Engeland afgewend. Ook was
FiLïPS destijds nog niet overgegaan tot de uitvoering der veel omvattende ontwerpen,
DES VADERLANDS. " 519
waardoor de laalsle helft zijner regering, waarschijnlijk ten gevolge van'den invloed 1587
van andere raadslieden, zich kenmerkte. Zijne Terovering van Portugal ia lö80 opende
een nieuw tijdperk in den worstelstrijd tusschen de beide godsdiensten, die elkander de
heerschappij van Midden-Europa betwisllen. Van dat tijdstip af begon filips zich de
handhaving van het Katholicisme met verdubbelden ijver aan te trekken, en er tevens
naar te streven om zijnen schepter niet slechts over de Nederlanden^ maar ook over
Frankrijk en Engeland uit te strekken (1).
Reeds in lö82 ontwierp de Hertog van alba een uitvoerig plan tot uitrusting eener
magtige oorlogsvloot, die gelijktijdig Engeland en de Nederlanden tot onderwerping
zou dwingen. Na zijn overlijden, in het laatst van genoemd jaar, werd dit onderwerp
in de briefwisseling tusschen filips en parma herhaaldelijk aangeroerd; doch eerst na
de verovering van Antwerpen in lö85 werd het in 'sKonings Raad in ernstige overweging
genomen. Men was het echter niet eens omtrent de mogelykheid der uitvoering. Sommige
Raadsleden achtten de onderneming zeer hagchelijk. Naar hunne meening was het ka-
naal eene gevaarlijke zee voor groote schepen, en de vereenigde scheepsmagt der En-
gelschen, Hollanders en Zeeuwen, vooral by hunne groote bedrevenheid in de zeevaart,
meer dan voldoende om aan de magtigste vloot het hoofd te bieden. Het zou immers
niet mogelyk zyn de onderneming zoo geheim te houden, dat elizabeth onverhoeds
overvallen zou worden, zonder de noodige maatregelen tot hare verdediging genomen te
hebben. Slechts op weinig plaatsen waren Engeland's kusten voor eene landing ge-
schikt; en ook al slaagde men er in de Spaansche troepen te ontschepen, dan zouden
de vrijheidszin der ingezetenen, hunne liefde voor de Koningin, hun afkeer van
vreemde heerschappij en zelfs hunne eigenaardige staalsinrigtingen eenen gewapenden
weerstand qpwekken, waartegen geen leger, hoe magtig ook, bestand zou zijn. Had
de Koning zelf, gedurende zijn verblijf in Engeland als gemaal van Koningin maria,
niet ondervonden, hoe het Engelsche volkskarakter zich tegen eiken vreemden invloed
verzette (2) ? In elk geval zou het dringend noodig zijn zich van eenige havens in
Holland en Zeeland te verzekeren, waarin de Spaansche vloot bij stormen en tegen-
spoeden zou kunnen schuilen; doch het scheen verreweg verkieslijk, dat men met
hare hulp de Vereenigde Gewesten lot onderwerping bragt, eer men er aan dacht om
Engeland aan te randen.
Verscheidene Raadsleden oordeelden echter, dat aan een goeden uitslag der onderne-
ming bezwaarlijk kon getwijfeld worden. Engeland was door tweedragt verzwakt, van
(1) L. MKKE, Fürsten und Völker von Süd-Europa^ I. s. 175, 192. Mr. j. scheltema, de uit-
rusting en ondergang der onoverwinnelijke vloot, 1825, bi. 16 tv.
(2) Vgl. w. Π. prescott, History of the reign of Philip the second, Lond. 1855, I. p. 30—5U.
-ocr page 333-*
528 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1587 troepen en bekwame legerhoofden slecht Toorzien, aan de kusten niet versterkt. Noch
uit Duilschland f noch uit Frankrijk, noch uit het noorden van Europa kon het thans
eenige hulp verwachten. De Koning van Schotland, over de tereglstelhng zijner moe-
der verontwaardigd, zou ligtelijk te bewegen zyn om filip's plan, zoo al niet te be-
gunstigen , althans niet tegen te werken; en de Katholieke bevolking van Ierland zou
ongetwyfeld de Spaansche troepen als hare bevrijders van een ondragelijk juk te gemoet
*
snellen. Wanneer de Hertog van parma. in de Nederlanden eene aanzienlyke krijgs-
magt verzamelde, in vereeniging met de Spaansche vloot aan den mond der Teems
eene landing ondernam en terstond op Londen aantrok, dan zou elke weerstand spoedig
zwichten. Meer dan één zeeslag en één veldslag zou er niet noodig zijn om het
lot der Engelschen te beslissen, en den Koning van Spanje de verhevene voldoening
te geven, dat hij, als Beschernter van hel christelijk geloof, een land tot gehoorzaam-
heid aan de Kerk had teruggebragt, dat vroeger als een kostbaar juweel aan de drie-
dubbele kroon des Pausen geschitterd had.
De Hertog van parma, wiens gevoelen insgelijks werd ingewonnen, verklaarde zich
voor de meening dergenen, die de onderneming hadden afgeraden. Mögt de Koning
niettemin besluiten Engeland aan te tasten, dan drong hij er op aan, dat hem althans
eerst de gelegenheid zou gegeven worden om eene voorname haven van Noord-Neder-
land te bemagtigen, opdat de , Hollanders en Zeeuwen de inscheping en overvoering
zijner krijgsbenden naar Engeland niet zouden kunnen beletten, door de Vlaamsche
havens met hunne oorlogschepen te sluiten. Boven alles werden echter geheimhouding
en spoed vereischt. Zoo men Engeland tijd liet om zich lot verdediging toe te rusten,
dan zou de kans veel hagchelijker en het doel welligt onbereikbaar zijn (1).
Reeds sedert geruimen tijd avas de verovering van Engeland eene van silip's meest
geliefkoosde hersenschimmen (2). Dat elizabeth, na maria's dood, zijne hand gewei-
gerd had, was niet slechts voor zijn staatsbelang maar ook voor zijne ijdelheid een ge-
voelige slag geweest (3). Sedert dien tijd had de Koningin niet opgehouden hem door
geheime en openbare tegenwerking te verbitteren. Zij had de Vereenigde Gewesten
met geld en troepen bygestaan, en zijne overzeesche bezittingen aan de rooftogten van
DRAKE en CAVËNDiSH prijs gegeven. Aan den verdreven Koning van Portugal had zij
gastvrijheid bewezen en de middelen verschaft, om zijne regten met de wapenen te
handhaven. Doch Engeland was niet alleen Spanje''s geduchtste vijand: het was tevens
(1) iterftivoglio, bl. 423—427. strada, li. p. 530 sqq, de tassis, Comm. L. VIL N». Llll,
scheltema, t. a. p. bl. 18 vv. Tocvoegscls, bl. 1—22. hanke, IU. s. 85.
(2) GACHARD, Correspondence de Philippe II, Τ. II. ρ. LXXV.
(3) prescott, ρ. 115.
■TU
DES VADERLANDS. " 519
het bolwerk yan het Protestantisme. Zoowel de Fransche Hugenooten als de Vereenigde 1587
Gewesten vonden bij elizabeth bijstand en bescherming; en de gestrengheid, waarmede
zij hare Katholieke onderdanen behandelde , wekte in Spanje en Italië algemeene Ter-
ontwaardiging. De Cortes van Casiilië drongen filips , zich niet langer door eene on-
wettige Vorstin te laten honen. Paus sixtus V verzekerde hem de krachtigste onder-
steuning, wanneer hij aan de ketterin den schepter zou trachten te ontrukken (1).
Filips behoefde deze aanmoediging niet, om het plan te vormen tot eene onderneming,
waartoe zijne godsdienstige en staatkundige beginselen (hem reeds lang geprikkeld had-
den. Reeds in 1585 gaf hy bevel tot de uitrusting eener inaglige oorlogsvloot, waaraan
Engeland^s zee- noch landmagt zou kunnen weerstand bieden. Om zich onverdeeld
aan dit groote doel te kunnen toewijden, sloot hij vrede met den Turkschen Sultan.
Aan verscheidene Katholieke vorsten en staten gaf hij kennis van zijn voornemen,
en verzocht hunne medewerking, welke hem alleen door Venetië geweigerd werd (2).
Doch zijne gewone zucht tot uitstellen (3) belemmerde den voortgang der werkzaamhe^
den. Het jaar 1586 liep ten einde, zonder dat een voldoend getal schepen op stapel was
gezet. Nog steeds weifelde filips, toen eene onverwachte gebeurtenis aan zijne besluite-
loosheid een einde maakte. Op den zestienden Februarij 1587 viel het hoofd van maria.
STUART op het schavot. In de oogen der Katholieken, die de ongelukkige Vorstin als
EngelandPs wettige Koningin beschouwden, vulde hare teregtslelling de maat van eliza-
beth's gruweldaden. Filips sloot nu met den Paus een verbond, waarbij de laatste
hem eene som van honderdduizend scudi (4) beloofde, zoodra de Spaansche troepen
eene Engelsche haven bezet zouden hebben. Alle krachten van zijn uitgestrekt rijk
werden nu ingespannen, en de schatten van Indië aan de bereiking van hel groote
doel dienstbaar gemaakt. De scheepstimmerwerven van Spanje^ Portugal^ Napels
en Sicilië weergalmden van de hamerslagen. Geheele bosschen werden gekapt, om
in de behoefte aan timmerhout te voorzien. In alle havens der Middellandsche zee
werden schepen en scheepsbenoodigdheden opgekocht. De Hertog van parma ontving
den last om eene aanzienlijke krijgsmagt te verzamelen, en de noodige vaartuigen ge-
reed te maken om haar naar Engeland over te brengen. Intusschen warden in het
Vatikaan de banbhksems gesmeed, waarmede sixtus V te gclijker tijd elizabeth dacht
(1) stiiada, II. p. 530. ranke, III. 8. 158—163.
(2) scheltema, bl. 32.
(3) gachard, t. a. p. )) Presque tous les malheurs qu'cssuya philippe II dan» Ie cours de sou
rè{jne, furent ainsi Peffet de ses lenteurs, ou de ses hésitatione." Vgl. puescott, p. 240.
(4) Een Romeinsche scudo gold cmelreeke f 2,50.
m Deel. 1 Stuk. 42
-ocr page 335-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1587 Ie verpleltereü, door de gansche Katholijke Chrislenheid als tot eea heiligen kruistogt
legen haar in de wapenen te roepen (1).
Het gevaar, dat het Protestantisme, maar vooral Engeland en de Nederlanden^ be-
dreigde, werd niet weinig vermeerderd door de aanmerkelijke vorderingen, die het
KathoUcisme in de laatste jaren gemaakt had. De ongelukkige uilslag van den Keul-
schen krijg, waarin de Aartsbisschop gebhart trtjchsess voor den Bisschop van Luik,
ERTTST van Beijeren, had moeten wyken, had de oostelijke grenzen der Vereenigde
Gewesten byna geheel aan Protestantschen invloed ontrukt. Ook in Munster werd Her-
tog ERNST in IbSli op den Bisschoppelijken stoel verheven; en de Aartsbisschop van
Bremen, tevens Bisschop van Paterhorn en Osnabrug, Hendrik van Sachsen-Lauenburg,
die ongetwijfeld het voorbeeld van truchsess gevolgd zou hebben, wanneer het met
een goeden uitslag was bekroond geworden, kwam in hetzelfde jaar door een val van
het paard om het leven, en werd in zijne onderscheidene betrekkingen door yverige
Ratholijken vervangen. Ook in het overige Duitschland had het Katholicisme veld ge-
wonnen , vooral in de Oostenryksche staten, sedert Keizer rudolt· II, in 1578 door een volks-
oploop te Weenen iegcn de Protestanten ingenomen, aan hunne leeraars en schoolmeesters
het verblijf in zijne erflanden ontzegd had. Op vele plaatsen werden de Protestantsche
ambtenaren afgezet, en de boekwinkels van Hervormde geschriften gezuiverd. De plaats
der predikanten werd door leerlingen der Jezuiten ingenomen, wier ijver en welspre-
kendheid aanzienlijken en geringen in den schoot der Moederkerk terugvoerden. In de
zuidelijke Nederlanden, die onder het gezag van filips waren teruggekeerd, werd geen
Protestantsche godsdienstoefening geduld; en weldra kwamen ook daar de Jezuiten terug,
nestelden zich door parma's ondersteuning in Kortrijk en Doornik^ Brugge enYperen,
Brussel en Antwerpen, en namen, als bewijs hunner zegepraal, in Gent het huis
van ΠΕΜΒΥΖΕ in bezit, waaruit voor weinige jaren aan het Katholicisme zulke geduchte
slagen waren toegebragt. Ook voor de Hugenooten, door eenheid van belangen ten
naauwsle met de Nederlandsche Protestanten verbonden, was de onderwerping der Bel-
gische provinciën een werkelijk verlies; doch bovendien werden zij meer en meer door
de LiGUE teruggedrongen, die door Spanje en Rome ondersteund werd, en zich na den
dood van den Hertog van anjou in 1584 onder den bekwamen en eerzuchtigen Hertog
van GuiSE met verdubbelden ijver had toegerust, om te beletten dat de Protestantsche
Koning van JSavarre als de naaste troonopvolger eenmaal de kroon van Frankrijk zou
dragen. Nog steeds had Gènève^ de bakermat en kweekschool van het Calvinisme,
(1) bor, 111. bi. 314—316. van jieterep.-, f. 286. strada, T. 11. p. 546. carnero, p. 223.
coloma, las Guerras de los Estados Baxos, 1625, p. 1—8. ΒΕΚτινοοϋΟ, bl. 427, 428. ramke,
m. 8. 165. sciieltema, bl. 31—36, 42.
DES VADERLAISDS. 365
tegen den Katholijken Hertog van Savoije, die zich als de regtmatige Heer der stad be-
schouwde, bij de overige Zwitsersclie Canlons en bij Frankrijk steun gevonden. Tlians begon
in Zwitserland het gevoel van nationaliteit voor godsdienstijver te wijken. ïn 1587 sloten
de Katholijke Cantons en filips II een verbond, waarbij de eersten aan de Spaansche troepen
den doortogt door hun gebied vergunden, terwijl zij wederkeerig beloofden elkander met alle
krachten bij te staan, Avanneer zij ter wille van het heilige geloof in oorlog mogten ge-
raken. Door den invloed van de ijgue geleid, gaf uendrik III aan den Hertog van
Savoije de verzekering, dat hij zich niet meer legen eenen aanval op Gcnève verzetten
zou, en de Katholijke Canlons bedongen alleen, dat de stad in dat geval na hare ver-
overing zou ontmanteld Avorden (1). Zoo liep tegen het jaar lö88 alles te zamen,
om de onderneming van filips te begunstigen; en mögt hij er in slagen, het Katho-
licisme in Engeland te herstellen, dan was het niet twijfelachtig dat de Vereenigde
Gewesten, van de hulp hunner bondgenooten beroofd en aan alle zijden door vijanden
omringd, weldra voor zijne magt zouden moeten bukken.
Het was intusschen voor het vaderland een onwaardeerbaar geluk, dat de Hertog van
parma, door de uilvoering van filip's bevelen verhinderd werd, na de verovering van
Sluis den krijg met kracht voort te zetten. Weliigt zou het hem niet moeijelijk ge-
vallen zijn op de door tweedragt verzwakte Staatschen aanmerkelijke voordeden te be-
halen , en hun in Zeeland en Gelderland gewigtige plaatsen te ontweldigen. -Dö Staten
van Holland waren in November 1587 ernstig beducht, dat hij eenen aanslag op
op Zoom en het eiland Tholen beraamde, en zonden alle oorlogschepen en troepen,
die zij ontberen konden, naar Zeeland, om hem krachtigen tegenweer te bieden. Ook
verzochten zij matjrits om de Admirahteits-Collegiën te gelasten, twaalfhonderd boots-
gezellen in waardgeld aan te nemen, opdat zij niet in het geheim door den vijand aangewor-
ven zouden worden (2). Doch het was niet tegen de Vereenigde Gewesten, dat parma
de uitrustingen bestemde, waarvan de geruchten inen Zee/'aMci groote bezorgdheid
wekten. Te vergeefs had hy filips nogmaals onder het oog gebragt, dat het van het
hoogste belang was zich van eene ruime haven meester te maken, voordat men Engeland
ging aantasten, en er op aangedrongen dat hem eerst vergund zou worden Vlissingen
te veroveren. De Koning was te zeer verontwaardigd over de teregtstelling van maria
STUART, en te gewis van den goeden uitslag zijner onderneming, om langer uitstel te
kunnen dulden. Parma kreeg bevel om onverwijld zijnen last te volvoeren, en zag
zich daardoor in de hoop teleurgesteld, te dezer gelegenheid aan de Vereenigde Gewes-
(2) Resol V, Holland, 1587, bl. 940, 945, 947, 961, 963, 965. bob, 111. bl. 130. vak
-ocr page 337-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
15S8 ten een gevoeligen slag te kunnen toebrengen (1). Als een getrouw en ijverig dienaar
onderwiep hy zich echter aan den wil van zijnen Vorst. Ten einde zijne krijgsmagt te
versterken, liet hy in alle landen op groot handgeld soldaten werven, en bragt daar-
door eene magt van meer dan Yeertigduizend man bijeen, waaronder zich vierduizend
ruiters bevonden. Omstreeks dertigduizend man, voor de onderneming bestemd, werden
nabij de kust ingelegerd. In den aanvang van het jaar lö88 stonden by Nieuwpoort
zes en vijftig vendels Italianen, Walen, Schotten en Bourgondiërs; by Dixmuiden
tweehonderd zeven vendels Nederlanders, Duitschers, Spanjaarden, Engelschen en Ieren.
De ruiterbenden lagen bij Kortrijlc en te Wallen^ onder bevel van den Markies del
GiJASTo (2). Te Grevelingen was eene menigte gereedschappen bijeen gebragt, om bg
de landing te dienen, bruggen te slaan, en verschansingen op te werpen. Daar men in
Spanje de hoop koesterde, dat vele Engelschen zich terstond bg de landingstroepen
zouden voegen, was een groot aantal pieken vervaardigd, om onder hen te worden
uitgedeeld, benevens zadels en tuigen voor de paarden, die zy mogten medebrengen.
Hiermede was echter nog slechts één gedeelte van parma.'s taakvervuld; en bij het an-
dere, het verzamelen van de noodige vaartuigen om zijn leger naar Engeland over te
voeren, ontmoette hy groote, byna onoverkomelijke zwarigheden. De verplaatsing van
koophandel en zeevaart naar Holland en Zeeland had de zuidelijke Nederlanden yon het
noodige werkvolk beroofd. De scheepstimmerwerven te Antwerpen, Gent, Nieuwpoort,
Sluis en Duinkerken waren niet in staat het vereischte getal vaartuigen binnen den be-
paalden tijd te leveren, Parma wist in dit gebrek te voorzien, door in Duitschland en
Italië bekwame bouwmeesters en werklieden te doen opzoeken, en door een boog loon
tot zijne dienst over te halen. De bosschen in het land van Waas leverden het noodige
timmerhout. Bovendien werden in Hamburg en Dantzig schepen aangekocht. Doch
naauwelyks had hij deze zwarigheid overwonnen, of een andere vorderde verdubbelde
inspanning en zwaardere offers. Hoe zou hy zijne vaartuigen uit het binnenland naar
geschikte havens brengen, om voor de inscheping der troepen te dienen? De mond
der Schelde was door de Staatsche schansen Lillo en Liefkenshoek en de Zeeuwsche
vloot afgesloten; en het was niet mogelijk de schepen langs een anderen weg van Awiwer-
pen naar Nieuwpoort te brengen. Parma besloot moeite noch kosten te sparen, om deze
hinderpaal op te heffen. Dag en nacht waren duizenden arbeiders bezig, om de Lieve
en de Iperlee te verbreeden en uit te diepen. Van Gent naar Brugge, en van Brugge
(1) strada, II. p. 535. »Hij hoopte," voegt strada hierbij, »gelijk ik uit zijne brieven op-
maak , dat liij, na de inname van Ylissingen, den koning zou kunnen bewegen, om zijn plan te
Avijzigen, en de vloot eerst te doen dienen om de Vereenigde Gewesten te onderwerpen."
(2) strada, II. p. 535—541.
-ocr page 338-DES VADERLAISDS. 365
naar Nieimpoort werden nieuwe kanalen gegraven. Zelfs op heilige dagen werd gverig 1588
doorgewerkt. Zoo bragt hy in korlen tijd een geschikten waterweg tot stand,
waarlangs hij zijne scheepsmagt door het binnenland in het rivierlje de Waltene
en de havens van Nieuwpoort en Duinkerken overvoerde. Zg bestond uit tweehon-
derd zeventig platboomde vaartuigen, geschikt om menschen en paarden te vervoeren,
honderd vrachtschepen, en twee en dertig oorlogschepen, die den overlogt moesten
dekken. Het noodige bootsvolk was hoofdzakelijk in Bremen ^ Hamburg ^ Dantzig en
Genua aangeworven (1).
Terwijl deze toerustingen in Spanje en de zuidelijke Nederlanden plaats grepen, wer-
den de Vereenigde Gewesten na leigester's vertrek door de hevigste tweedragt geschokt.
De Landvoogd had zijne aanhangers in de onzekerheid gelaten, of hij na korter of langer
tijd terugkeeren, dan wel in Engeland blijven zou. De akte, waarby hij afstand deed van zijne
waardigheid, was wel onmiddellijk den Engelschen gezant herbert toegezonden, doch deze
had haar te Vlissingen op zijne terugreis naar Engeland ontvangen, en derwaarts teruggeno- 22 Jan.
men, zonder haren inhoud bekend te maken (2). In het staatsbestuur ontstonden derhalve
weder dezelfde moeijelijkheden, die leigester's vorige afwezigheid had veroorzaakt. Wel
bepaalden de Slaten-Generaal (3), dat de algemeene regering bij voorraad bij den Raad van 5 i?ebr.
State berusten zou; doch de meeste leden van dit staatsligchaam weigerden langer eene
betrekking waar te nemen, waarin hun slechts een onvoldoend en betwist gezag werd
overgelaten, en lieten zich noode overhalen, om nog gedurende eenigen tijd nu en
dan te vergaderen en den schijn aan te nemen, van hunne gewone bezigheden te ver-
rigten, ten einde het opzien en de verwarring te voorkomen, 'die de opheffing van den
Raad onvermijdelijk ten gevolge zou hebben gehad (4). De Engelschgezinden, die nog
steeds hoopten de magt der Staten te kunnen breidelen, vonden in leicester's vertrek
eene gewenschte aanleiding om de gemeente door het schrikbeeld van elizabeth's on-
genoegen tegen de Staten op te zetten, en aan hunne geheime aanslagen en openbare
weerspannigheid den schijn van onwankelbare getrouwheid aan den Landvoogd te geven.
Breed gaven zij op van de nadeelige gevolgen, die uit het gedrag der Staten te zijnen
aanzien zouden voortvloeijen. Reeds had men hem van het bestuur wars gemaakt, en
(1) BOR, 1Π. bl. 317. SCHELTEMA, hl. 59. VAN REYI), bl. 144. STRADA, II. p. 542. ΒΕΚΠ-
voGLio, bl. 429. CAMPANA, IJ. p. 102. cHAi'PUYs, IlisL d. l. Guerre de Flandre, I. p. 585.
(2) Als reden dezer vreemde handelwijze geeft bok (111. bl. 223) alleen op: »Also het hem
niet gelegen was -wedcrom in Holland te keeren." Zie ook bl. 224. kluit, II. bl. 441. 450.
(3) Overeenkomstig het eenparige gebruik van alle gelijktijdige schrijvers zal in het vervolg
deze benaming in plaats van Algemeene Staten gebruikt worden.
(4) BOR, 111. bl. 237. Resol d. Stat. Gen. 5 Febr. 1588.
-ocr page 339-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 de Koningin door voortdurende tegenwerking en miskenning van zijn gezag verhillerd.
Nu had zij haren gunsteling teruggeroepen, om hem voor verdere mishandeling te vry-
waren, en het was te verwachten, dat zij eerlang ook hare hulptroepen ontbieden, en
zich geheel aan de bescherming der Vereenigde Gewesten onttrekken zou. Dat waren
dan de schoone vruchten van de voorgewende zorg der Stalen voor 's lands welzijn en
voorregten! Van de hulp der Koningin verstoken, zouden de Nederlanden weldra door
Spanje overweldigd worden. Met het verlies van vryheid en godsdienst zouden de be-
drogene ingezetenen voor de heerschzucht hunner Regenten boeten. De indruk, door
deze sombere voorspellingen te weeg gebragt, werd door leigester opzettelijk versterkt.
Hy was er spoedig in geslaagd zyn gedrag bij de Koningin te regt vaardigen en zijn vorigen
invloed te herwinnen. Lord bugkhorst, wiens inlichtingen elizabeth in slaat hadden
gesteld over leicester's gedrag een juister oordeel te vellen, werd op haar bevel in
hechtenis genomen en moest zijne opreglheid en genegenheid voor de Staten met ge-
vangenis boeten (1), en de akte van afstand, die de Engelsche gezant had teruggebragt,
werd niet onmiddellijk aan de Slalen-Generaal toegezonden, maar voorloopig in Enge-
land teruggehouden (2). Leigester hield drukke briefwisseling met zijne aanhangers,
vleide hen met de hoop op zijne terugkomst en elizabeth's bijstand, en spoorde hen
lot volharding in hunne weerspannigheid tegen de regering aan (5). Ook wist hy de
Koningin te belezen om, behalve de ernstige en bijna dreigende brieven, waarin zy de
Slaten-Generaal rekenschap vroeg van de onbehoorlijke handelingen, die hun door lei-
gester te laste werden gelegd, enkelen zyner gelrouwsle aanhangers eigenhandig
voor hunne genegenheid dank te zeggen (4). Terstond werd hiervan gebruik gemaakt
om de gemeente in den waan te brengen, dat elizabeth hare goedkeuring hechtte aan
alles , wat in leicester's naam of tot bevestiging van zijn gezag verrigt werd, en
dat de Staten niet slechts aan hun pligt jegens den Landvoogd te kort kwamen, maar
ook hare wenschen weerstreefden.
Deze zaden van tweedragt en woeling, die door de Leiceslersgezinden en inzonder-
heid door den Ulrechlschen Burgemeester prouningk (ö) overal werden uitgestrooid,
(1) ÜUME, Ilist. of England, Cliapt. XLII. 14.
(2) Büß, III. bl. 223. Terwijl de gezant iierbert reeds in het laatst van Januarij 1588 in
Engeland terugkwam, Averd de atte eerst den 3''<-'" Maart n. s. aan den Ilaadslieer killegrew gezonden·
(3) Zie o. a. bor, III. bl. 209. van reyd, bl. 138. van meteren, f. 284c.
(4) bor, III. bl. 158, 204, 235. van reyd, bl. 138: »Die (η. de brieven) van de Coningin wa-
ren gheneracl ende reclit verstaen zijnde hielden niets quaets."
(5) bor, heeft een door trounikck destijds geschreven en verspreid vlugschrift in zijn geheel
opgenomen, III. bl. 205—207. Hierin wordt met de Souvereine Heeren, gelijk de Staten ge-
DES VADERLAISDS. 365
werden door een niet minder zorgwekkende bron van onlusten gevoed. Reeds sedert 1588
eenige jaren was het Staatsche krijgsvolk met twee derde gedeelten der soldij tevreden
geweest. Voor het overige werden schuldbrieven afgegeven, die nu en dan, als de
slaat van 's lands kas het toeliet, voldaan werden. Gedurende leicester's bewind was
het leger echter zeer slecht betaald; en de onvoorzigtigheid, waarmede hij telkens
nieuwe soldaten aanwierf, zonder in hunne soldy te kunnen voorzien, had het getal
der Staatsche troepen tot eene hoogte doen stijgen, die eene geregelde en voldoende
betaling onmogelijk had gemaakt. Met de Engelsche hulpbenden was het weinig
beter gesteld. De Koningin bleef even traag in het overzenden der noodige sommen,
en verscheidene Kapiteinen verleerden hunne traktementen te Londen in weelde
en overdaad, terwijl hunne soldaten gebrek leden en de krijgstucht door hunne afwe-
zigheid verslapte (1). De algemeene ontevredenheid van het krijgsvolk openbaarde zich
weldra op eene hoogst gevaarlijke wijze. De misnoegde bezetting van Medemhlik^
ongezind zich langer met beloften te vergenoegen, sloeg aan het muiten en vorderde
volkomene afbetahng van al de verschuldigde soldij. Als een loopend vuur ver- ï"ebr.
spreidde zich deze losbandigheid over Holland en Zeeland, Overal, waar het
garnizoen sterker was dan de burgery, werd de vaan des oproers opgestoken. Waar
noemd Avorden, den spot gedreven, en liet gansclic verloop van 'slands zaken in de laatste jaren
aan liunne lieersclizuclit en onbekwaamlieid geweten. Als een voorbeeld van slijl en strekking
mogen de volgende zinsneden dienen. » VVaer toe dient dan datse haer roemen te zijn Souveraino
Heeren, of datse haer bij den Keyser karolo vergelijken willen, and^^rs dan om partyscliappen
en twisten onder de provinciën, vervremdingen en verbitteringen onder den groten teveroorsaken,
liun, ons, en onse nakomelingen, tot eenen spot te maken bij alle Vorsten en Potentaten des
Averelds, iians schijtpeper, hans meersdrager, hans brouwer, haïvs keeskoper, hans meülder, d'in-
strument wesende van de Souveraine Pensionarissen.--Daerom is 't dat alle verstandige sulke
vermetende raseryen overwegende, en siende dat de vyanden geenen meerderen dienst soudcn
können wensclien, sig in liaar gemoed versekert houden, dat dese Souverains met den Hertog van
PARMA secretelijk moeten vereenigt zijn, sockende daerom sig meesters te maken, opdat sy de
verkogte landen des te beter souden können leveren, 't Welk niet te vergeefs noch sonder mer-
kelijke oorsaken gcsegd word, acngesien onder de Staten van Holland sulke lieden compareren,
die korts nadatse over 't onnosel bloed van Leyden gestaen hadden, sig beroemt hebben tcgcns
trouwe vrienden, dat sy de comxnissie van 't gouvernement van Vlissingen van den Hertog van
PARMA al verkregen hadden." Het behoeft wel naamvelijks vermeld te worden, dat deze laaghar-
tige en lasterlijke beschuldiging van allen grond ontbloot is. Zie ook bor, t. a. p. bl. 230.
(1) willoughby herigtte den Engelschen Minister bürleigh in het laatst van Februarij dat hij de
orde onder zijne troepen niet kon bewaren, Avazmeer hij van geld verstoken bleef, cn beklaagde
zich, dat men in Engeland reeds beschuldigingen tegen hem had ingebragt, omdat hij de krijgs-
tucht traclitte te handhaven, avright Queen Elisabeth elc. Π. ρ. 365, Zie ook, ρ. 363 , 366.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 de bevelhebbers de soldaten tot hunnen pligt trachtten terug te brengen, werden zij
gevangen genomen of weggejaagd. Weinige weken na leicester's vertrek was dit
kwaad reeds tot zulk eene hoogte geklommen, dat de bezeUingen van Medemhlikt
Naardeuy Schoonhoven, Woudrichem, Geerlruidenberg, Heiisden, Hemert, Brakel,
Bergen op Zoom, Ter Veere en Arnemuideu aan de Staten gehoorzaamheid weigerden.
De Leicestersche factie, die dit vuur len deele had ontstoken, verzuimde niet daarvan
tot bereiking harer oogmerken partij te trekken. Daar leigester zelf de bezettingen
van Ter Veere en Arnemuiden beloofd had, voor hunne betaling te zorgen, wanneer
zij hem tegen de Staten getrouw bleven, viel het niet moeijelijk de muitende krijgslie-^
den in den waan te brengen, dat leigester weldra met geld en troepen zou terugkee-
ren, en te overreden om den aan hem afgelegden eed als reden van hun gedrag voor
te wenden. Overal heerschte de grootste spanning; en de algemeene verslagenheid over
dezen toestand werd door den moedwil en de roofzucht der oproerige troepen, die hier
en daar het platte land afliepen en uitplunderden, niet weinig vermeerderd. Het scheen
byna onvermijdelijk dat de Staten nu voor de Engelschgezinden zouden moeten onder-
doen. Reeds was het geheele eiland Walcheren aan hunnen invloed onttrokken en had
29Fel)r. ook de burgerij zich aldaar voor de Koningin verklaard. In het laatst van Februarij
schreef de Engelsche bevelhebber van Vlissingen, "william russell, aan leigester,
dat dagelijks lieden uit onderscheidene plaatsen bij hem kwamen, om hem te be-
tuigen hoe gaarne zij zich onder het bestuur van elizabeth zouden begeven. »In
deze streken," vervolgt hij, »en overal elders zijn de ingezetenen u zoo genegen, dal
zy naar uwe overkomst zeer verlangen. Ik houd my overtuigd dat het nu de geschikte
tyd is, als het uwe Edelheid behagen mögt te komen. Uwe Edelheid zou veel goed
kunnen doen, en de Staten beteugelen, met gelijke vergelding voor allen, die Uwe
Edelheid hebben tegengewerkt (1)."
Het is niet te verwonderen dat in deze omstandigheden veler harten door moedeloos-
heid bevangen werden. Het land was zonder hoofd, bijna zonder regering. De over-
heid, naauwelijks in staat de inwendige onlusten te beteugelen, was magteloos tegen-
over den vijand. Het krijgsvolk, tot 's lands bescherming in dienst genomen, was niet
slechts aan de grenzen maar zelfs in het hart van Holland aan het muilen geslagen.
De geldmiddelen van dat gewest, door de uitrusting der naar Zeeland gezondene oor-
logsvloot en andere noodwendige uilgaven uitgeput, lieten niet toe aan eene voldoende
afbetaling te denken. Bovendien ging leigester's aanhang onder de leus van gehecht-
(1) wright, Queen Elisabeth elc. IL ρ. 365: »Your Lordschip might do much good and bridle
the States, witli like rcvenge on all them Avliicli have crossed your Lordship." — Zie voorts van
beyd, bl. 136, 138, 143. bob, III. hl. J87, 234, 291. van weterun, f. 251—284. Resol. v,
Holland, 1588, bl. 29, 30, 33, 35, 46, 74, 84, 85, 88, enz.
heid aan kuzabeth steeds voort liet gezag der Stalen te ondermijnen, en hoewel l/ï88
men niet gelooven kon, dal de Koningin die pogingen in het geheim ondersteunde,
zoo klom toch bij velen de overtuiging, dat zg met eene onvoorwaardelyke opdragt der
Souvereinileit gediend zou zijn. In elk geval scheen het belang des vaderlands thans
te vorderen, dat men de wenschen der Engelschen volkomen inwilligde, en niet langer
den wil weerstreefde van de eenige bondgenooten, wier bescherming de Vereenigde Ge-
westen voor volslagen ondergang kon behoeden. Zoo als nu de zaken stonden, had men
het ergste te wachten; en het was toch nog beter de vrgheid aan de Engelschen dan
aan de Spanjaarden op te offeren, daar men dan ten minste de Hervormde godsdienst
behouden zou. Niet tevreden, diergelgke gevoelens in de Vereenigde Gewesten op te
wekken, zochten de Engelschgezinden ook elizabeth Ie bewegen, om hunne bedoe-
lingen krachtdadig te ondersteunen, en het gezag der Stalen in te korten. Zonder
bepaald opperhoofd, moest hel land naar hunne meening door wanorde en Iweedragt
Λ
557
verloren gaan. Wanneer echter een Engelsch Landvoogd de hoogste raagt in handen
kreeg, met eenen Raad van State, eene Finantiekamer en eenen Krggsraad, gedeeltelik
uit Engelsche leden zamengesteld, terwijl tevens de werkkring der Staten tot hel op-
brengen der geldmiddelen werd beperkt, dan kon men hoop voeden op eene goede
uitkomst. Mögt het welligt niet raadzaam schijnen, den Graaf van leicester andermaal
tol Landvoogd te benoemen, dan zou voorzeker een ander Engelsch Edelman die waar-
digheid naar eisch kunnen vervullen. Sommigen sloegen den Baron willoughby of
Sir JOHN NORRis daartoe voor, wegens hunne bekendheid met den toestand der Neder-
landen, Anderen, wier vaderlandsliefde het denkbeeld van Engelsche overheersching nog
moeijelijk verdragen kon, wenschten door elizabeth's tusschenkomst Prins maurits tot Land-
voogd te verheffen, mits het krijgsbestuur aan een Engelschen Veldheer werd toever-
trouwd (1). Deze voorstellen, die in Holland niet onbekend bleven, waren echter nielL
geschikt de Stalen van hun standpunt af te brengen. Niet slechts tot behoud van hun
eigen gezag begrepen zij in hunnen weerstand tegen de woelingen en aanslagen der
Engelschgezinden te moeten volharden. Welke waarborgen voor een goed bestuur kon
de onbeperkte magt van eenen Landvoogd aanbieden, van wiens onbekwaamheid en
minachting voor de instellingen en belangen der Vereenigde Gewesten men reeds menige
noodlottige proeve had gehad? En zou men niet, wie ook lot Landvoogd verkozen
werd, de onafhankelijkheid en het welzijn des vaderlands op onverantwoordelijke wijze
prijs geven, wanneer men zich blindelings aan Engelschen invloed toevertrouwde? Zoo
ELIZABETH al niet heerschzuchtig ware, wie kon instaan voor de gezindheid harer opvol-
gers? Wie kon zekerheid geven, dat de Vereenigde Gewesten, thans uit eigenbelang
i\
(1) van MKTEBEN, f. 2846. BO», IIL bl. 209. Vgl. van WUM op WAGENAAR, VUL hl. 75.
III Deel. 1 Stük. ' 45
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 door Engeland bijgestaan, lalcr niel aan dezelfde drijfveer opgeofferd zouden wor-
den ? Door gevaarvolle ondervinding bad men de gevolgen van den Engelschen in-
vloed op het staatsbestuur en hel welzgn des lands leeren kennen. Weerzin tegen
een bewind, dat zich noch om 's lands voorreglen noch om de zeden en neigingen
der ingezetenen bekommerde, zou velen het land doen verlaten, en het gemeene
volk, voor het grootste gedeelte uitRoomschgezinden beslaande, het Spaanschejuk terug
doen wenschen, onder hetwelk vóór alba's schrikbewind de vryheden en privilegiën
meer dan in eenig ander naburig ryk waren geëerbiedigd geworden. Zonder krachtige
medewerking der inwoners, zouden de Engelschen builen slaat zijn de Nederlanden
tegen Spanje te verdedigen; en het verlies van onafhankelijkheid, vrijheid en gods-
dienst zou dus het onvermydelijke gevolg wezen van onherstelbare dwaling en klein-
moedigheid. Veeleer dan daaraan-toe te geven, moest men gevoelen dat de buitenge-
wone nood ook buitengewonen moed, ijver en volharding vorderde. Aan den uilslag
te wanhopen, was reeds verraad jegens hel vaderland. »Beier ware het, mei dappere
kloekmoedigheid zoowel de godsdienst als de oude loffelijke regering des vaderlands te
helpen handhaven, alle inbreuken en schadelyke veranderingen daarvan af te weren,
Gode Almaglig de uilkomst aan te bevelen, en, ook wanneer het mislukken mögt, zich
mei een goed geweten te troosten, dan door flaauwhartigheid en vrees den oogenschijn-
lijk gewissen val van vaderland en godsdienst Ie veroorzaken (1)."
Door deze gezindheid bezield, lieten 'slands Regenten niels onbeproefd om de orde
te herstellen. Het leger werd door de Slaten-Generaal lol 17000 man leruggebragt,
£i 1? t-k
® opdat de soldij geregeld zou kunnen worden uitbetaald (2). Prins maurits, de Graaf
van HOHESLO en verscheidene leden van den Raad van State bezochten de oproerige
bezettingen of Irachllen daarmede in onderhandeling te komen. De Staten van Holland
voorzagen met groole opofferingen in de dringende behoefte aan geld. Vooral door dit
laatste middel gelukte het hun de onlusten te Heusden, Hemerl, Schoonhoven^ Wou-
drichem, Brakel en Bergen op Zoom te stillen. Te Geertruidenberg en te Naarden
eclfler volhardden de bezellingen, onder voorwendsel van trouw aan de Koningin van
Engeland, in hunne wederspannigheid. Ook bleven aanvankelijk alle pogingen vruch-
(1) van reyd, bl. 143, 144. bon, D. 111. bl. 291. van meteren, f.284äc. De godsdienstige van
HEYD aat op de in den tekst opgenomene woorden volgen: »welclten goeden opset Godt de Heere
ten laetsten heeft gheseghent; Naelatende daer mede een heerlijek exempel allen naecomelingen,
dat sy in een gherechte saeck, hoe groot oock de ghevaer ende uyterste noot zy, niimnermeer
behooren te -wanhoopen, maer altoos Godt betrouwen, al souden sy 't leven daer over laten, be-
trachtende, dat die ghene gheen mans hert hebben, die alleen in voorspoed dapper zijn, noch
gheen Christen hert, die Godt niet betrouwen können, dan by groote middelen."
(2) Resol, d. Slat. Gen. 5 Febr. 1588.
-ocr page 344-DES VADERLANDS.^ 359
leloos, om het eiland Walcheren, waarover russell zich legen het verdrag naet buza-
BETH hel bestuur had aangematigd, onder hel gezag der Staten terug te brengen (1).
Te Medemhlik had inlusschen de muilerij van hel krijgsvolk, onder de leiding van
SONOY, aulk een ernstig karakter aangenomen, dat de Staten van Holland begrepen
aldaar tol krachtige maatregelen te moeten overgaan.
Reeds in de maand December des vorigen jaars, onmiddelyk na leigester's vertrek,
was SONOY door den Raad van State uitgenoodigd te ^sHage te komen, om zgn geschil
mei de Stalen te vereffenen, en de magt, die hi] van den Landvoogd ontvangen had,
met hel Stadhouderlijke gezag van Prins maurits in betere overeenstemming te bren-
gen (2). In plaats van aan dil verzoek gehoor te geven, had sönoy Medemblik in
staal van legenvtecr gebragl, en vierhonderd vyftig man ontboden uit de garnizoenen in
Friesland, Overijssel en Gelderland, die onder zyne'bevelen stonden. Zich aldus ver-
sterkt hebbende, sloeg hij de bevelen van den Raad van State, de Slaten-Generaal en
de Slaten van Holland, om een gedeelte zijner troepen van Medemhlik naar andere
plaatsen Ie laten vertrekken, in den wind. Te vergeefs werd hem onder hel oog ge-
bragl, dal eene bezetting van honderd en vijftig man voor Medemhlik voldoende was,
en dat hij niet slechts de burgerij dier stad noodeloozen last aandeed, maar ook de
grensvestingen tegen 's lands belang van krygsvolk ontblootte. Hij volhardde in zijne
weigering om zich aan de Stalen en maurits te onderwerpen, en beriep zich op den
eed, dien hij aan leigester had afgelegd, en waarvan hg alleen door dezen kon ont-
slagen worden. Zyne troepen, door hun vermeerderd aantal overmoedig geviorden, en
reeds lang ontevreden over de slechte betaling hunner soldij, sloegen inlusschen aan
hel muilen, kozen nieuwe ojjperhoofden, ontwapenden de burgerij, en dwongen sonoy
niet zijne voornaamste Oflicieren de wijk op het slot te nemen. De Stalen van Holland,
hiervan verwittigd, zonderr maubits met eenige afgevaardigden derwaarts, om met
de oproerige krijgslieden te onderhandelen; doch sonoy , niet zonder reden be-
ducht , dal hij van zijne bediening ontzet zou worden, wanneer zijne troepen
onder hel gezag van maurits waren teruggekeerd, wist hun met wantrouwen in diens
voorslagen te vervullen, en tol een verdrag met hunne Bevelhebbers Ie bewegen, leFebr.
waarbij zy zich verbonden om elkander in het verkrijgen van volkomene afbetii-
ling behulpzaam te zijn. De Engelschgezinde partij, in wier belang vooral "Wil-
lem mostaard, de door leigester aangestelde Commissaris der geestelijke goederen
in hel Noorderkwartier (3), werkzaam was, had zoowel sonoy als diens onderhoorigcn
(1) VAN REYD, bl. 139, 141. VAN METEREN, f. 281—284. WRIGIIT, Quem EUsubelh etc. γ. mi--^.
(2) Hienoor, bl. 259. Ook de Raad van State keurde de aan SONOV gegevene eommiedc af.
VAN OER KEMP, Müurits enz. D. I. aant. 176.
(S) Hiervoor, bl. 220.
48*
-ocr page 345-340 ALGEMEEISE GESGHIEDEISIS
1588 in den waaa - gebragl, dal de Koningin van Engeland hunne geliouwheid milde-
lijk beloonen en spoedig hulp zenden zou, om hen tegen de Slaten Ie handha-
ven (1). Hierop bouwende, liet sosoy de bezellingen van Kampen^ Zwartsluis^
Harderwijk, de Kuinder eu Blokzijl vermanen, om zich aan hunnen eed aan
LEiGESTER te houdcn, in welk geval hij hun volkomene afbetaling der achterstal-
lige soldij, waarborgde. De Staten van Holland begrepen echter eene diergelyke
handelwflze niet langer te mogen dulden. Op hun verzoek liet maumïs, die er in
geslaagd was sonoy's krygsvolk binnen Hoorn met hulp der schuttery tot onderwer-
ping te brengen (2), troepen en gesehut aanrukken, en trok daarmede naar Medem-
blik. Te vergeefs bragt de Raad van State, ernstig bezorgd voor de gevolgen van
dien gewigtigen stap, hem onder het oog, dat de Koningin en leigester, onbekend
met alle omstandigheden, hel zeer vreemd zouden vinden zoo men tegen hunne ge-
trouwste aanhangers geweld gebruikte. Maurits antwoordde dat hy geenszins de wape-
nen had opgevat tegen de dienaren van Hare Majesteit, maar tegen oproerige bezettin-
gen, die hunne wettige Overheden niet wilden eerbiedigen, en dat hij als Stadhouder
verpligt was hel gezag der Staten te handhaven, de orde te herstellen, en de ingeze-
tenen van oord-Holland tegen de mishandelingen van het muitende krijgsvolk te be-
schermen. Na nogmaals vruchtelooze pogingen te hebben aangewend, om de bezetting
van Medemblik door gedeeltelijke betaling te voldoen, waarbij willem bardes, Burge-
meester van Amsterdam, hem op last van den Raad van State behulpzaam was, wierp
27Febr. maurits bij de stad eene schans op, en sloot de haven met eenige oorlogschepen af.
Het verdere bestuur der belegering werd door hem toevertrouwd aan den Heer de vil-
LiERS, die onlangs voor eenen losprys van twaalfduizend gulden door de Spanjaarden
ontslagen was (5).
Maurits vertrok nu naar Zeeland, om te beproeven die aldaar gerezene geschil-
len te verelïenen. Doch hij stuitte insgelijks op de hardnekkigheid van russell,
die zich op leigester's bijzondere bevelen beriep (4), en weigerde eenig ander gezag
te erkennen. Gekwetste eerzucht mengde zich onder de drgfveeren van russell's onwil.
Hij had het zeer hoog opgenomen dat de Staten hem na sidney's dood niet in diens
plaats tot Kolonel van het regiment van Zeeland benoemd hadden, niettegenstaande de
(1) BOR, 111. bl. 201, 204, 20ü.
(2) BOR, UI. bl. 195, 196. veliiis, Chronijck ]Van Hoorn, bl. 264.
(3) bor, 111. bl. 179—201, 214—219. van meteren, f. 281, 282. van heyd, bl. 139. velius,
Chronijck van Hoorn, bl. 264—268. wagenaar, \ad. Hist, VII. bl. 272 haalt hierbij een M. S.
opstel aan van 6. a. w. Hesol v. Holland, 1587, bl. 994. 1588, bl. 13, 124.
(4) VAN METEREN, f. 2S'ib.ü. Vgl. WRiGHT, Quem Elisabeth etc. 11. p. 362—366.
-ocr page 346-DES VADERLAISDS. 365
reeds vroeger geuite ontevredenheid der Staatsche officieren over de vervulling der voor- 1588
naamste betrekkingen door Engelsche bevelhebbers dit besluit volkomen regtvaardigde (1).
Omringd door lieden, die vijandig jegens de Staten gezind waren, en niets verzuimden
om het vuur der tweedragt aan te blazen, werd kussell gedurig tol grootere overschrij-
ding van het hem toevertrouwde gezag en tot weerspannigheid tegen de Staten aangezet. Met
uitzondering van Middelburg, had hij het geheele eiland Walcheren tot zgne partij over-
gehaald. Op zijn bevel weigerden Arnemuideu en ter Veere Staatsche troepen te ont-
vangen, niettegenstaande een verwachte aanval van parma dringend versterking vorderde.
Bijna terzelfder tijd, waarop mauäits te Middelburg kwam, verscheen de Engelsche iSMaart
Admiraal uowahd met eene vloot van tien oorlogschepen voor Vlissingen. Nu juichten
de Engelschgezinden, zich overtuigd houdende dat elizabeth deze krijgsmagt lot hun bijstand
en tol ontzet van sonüy gezonden had. Te Ier Veere bereidde men een prachtig feest-
maal , waarop howard , russell en andere aanzienleken genoodigd werden. Prins mau-
RiTS, zich niet langer te Middelburg veilig achtende, vertrok ylings naar de Zeeuwsche
vloot, die gewoonlijk voor hel Fort Lillo in de Schelde lag. Doch de Engelsche Admi-
raal had geen anderen last dan eene som van twechonderdtwintig duizend gulden lot
betaling der Engelsche hulptroepen onder behoorlijk geleide over te brengen, en den
Prins, wanneer hij dien in Zeeland mögt aantreffen, de begeerte der Koningin te
kennen te geven, dat men met sonoy eene billijke overeenkomst zou treilen. Inder-
daad zond howard den Ridder uobby naar maurits, om hem daarover Ie onderhou-
den; doch de Prins verwees hem tol de Algemeene Staten en de Stalen van Holland,
wier bevelen h^ had opgevolgd. Hij gaf echter den Engelschen Admiraal een uitvoe-
rigen brief over zijne geschillen met sonoy voor den Engelschen Staatsraad mede;
waarop howard , den eersten gunstigen wind waarnemende, den steven weder naar
Engeland wendde, na beleefdelijk voor het hem aangebodene gastmaal bedankt te heb-'^^®'"^*
ben (2).
In hunne hoop op howard's bijstand teleurgesteld, zonden de Engelschgezinden Willem
mostaard en jah mighielsz. , Predikant te Grootebroek, naar Londen, om elizabëth
tot krachtdadige hulp te bewegen (5). De inwendige verdeeldheid nam voortdurend toe; en
(1) Hiervoor, bl. 179. Behalve deze reden werden de Staten, volgens den raad van den Heer
van st. ALDEGONDE, ook door de overwefjing geleid, dat het niet voorzigtig was tot gewoonte te
laten worden, dat de Engelsche Bevelhebber van Vlissingen Kolonel van Zeeland was. van mete-
ben, f. 282c.
(2) van meteren, f. 282—284. bor, 111. bl. 208 , 213 , 234. van reyd, bl. 139. Het had
maurits, volgens dien brief, niet weinig geërgerd, dat sonoy hem een »schavuit en bengel" had
genoemd. — Reingoü» woonde destijds nog te Vlissingen. Hiervoor, bl. 227.
(3) bor, 111. 190 , 209. jan MicHiEtsz. was reeds vroeger met hetzelfde doel in geweest.
-ocr page 347-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 het scheea dal voor beide partijen aan geen goede uitkomst te denken was, zoolang
de ware gezindheid der Koningin door een ondoordringbaren sluijer omhuld bleef. De
onbekendheid met leicester's afstand van de Landvoogdij schonk aan zijne aanhangers
een gereed voorwendsel van verzet tegen de Staten. In de Provincie Utrecht, waar de
\del steeds krachtiger op het herstellen der ingeslopene misbruiken aandrong, en daar-
toe de tusschenkomst der Staten-Generaal inriep, bleef groote tweedragt heerschen,
lot wier vermindering de Graaf van wiEiiWEivAAR en de Raad van State te vergeefs
vele pogingen aanwendden. De Utrechtsehe Vroedschap, sedert October des vorigen jaars
geheel uit leicester's aanhangers zamengesteld en door den Burgemeester prouningk
bestuurd, beriep zich tot verdediging van hare handelingen op de magtiging van den
Landvoogd, ontkende dal de Vlamingen en Brabanders door 'slands privilegiën van de
regering en de voornaamste ambten werden uitgesloten , en weigerde op de overige legen haar
uitgebragte beschuldigingen te antwoorden (1). Ook Friesland werd door woelipgen
en onlusten verscheurd (2). In Holland was de muiterij van het krijgsvolk wel in
eenige sleden gestild, maar in andere nam de Engelschgezinde partij in krachten toe.
Te Tiel en te Bommel was de meerderheid der burgerij gereed om aan elizabeth
trouw te zweeren. Uit Dordrecht werden aan het muilende garnizoen van Geerirui-
denherg duizend daalders toegezonden, om het tot volharding aan Ie sporen (5). Het
beleg voor Medemhlik vergrootte de wederzijdsche verbittering, zonder tot eene ge-
wenschle uilkomst te leiden. De stad werd nu en dan zoowel van de land- als van
de zeezijde beschoten. Herhaalde uitvallen der belegerden deden het burgerbloed
vloegen in dezen binnenlandschen krijg. Sonoy dreigde de dijken door te steken, en
geheel Noord-Holland onder water te zetten. De Raad van State, waarin willoughby
en KiLLEGREW veel invloed hadden, was over de zelfstandige houding der Stalen van
Holland ten hoogste misnoegd. Killegrew , die in leicester's vertrouwen deelde en
diens belangen met ijver behartigde (4), verzekerde dat elizabeth zich geheel terug zou
trekken, wanneer de vijandelijkheden tegen sonoy niet onmiddelijk gestaakt werden; en
willoughby, die het hoogste gezag nog steeds in leicester's handen waande, achtte
het beleg van Medemblik eene onwettige en ondankbare handeling, en weigerde tol
het slillen der onlusten te Naarden mede te werken, zoolang sonoy door maurit's troe-
pen bedreigd bleef (5).
(1) HOK, lil. bl. 160—179. Hiervoor, bl. 303. Vgl. klüit, Hisi. d. Staatsr. II, bi, 405.
!
(2) Boii, IIL bl. 147. van μετεπεν, f. 282ί>.
(3) BOR, III. bl. 209.
(4) Bon, m. 203, 204, 282. j
(5) Het daarover tusschen wïdlödghbï en de gemagtigden der Stat«n van f/oi/e?»«/gehoudene ge-
-ocr page 348-DES VADERLAISDS. 365
Inmiddels hadden de Staten-Generaal, waarin Overijssel sedert 7 December lb87 ook 1588
vertegenwoordigd was (1), geen pogingen verzuimd om willoughby en killegrew lot
andere inziglen te brengen, en de Koningin met den waren toedragt der zaken bekend
te maken. Zij beklaagden zich, dat de namen van elizabeth en leigester door velen 8 Maart
tot eenen dekmantel gebruikt werden, waarachter zy hunne eerzuchtige of verraderlijke
oogmerken konden verschuilen. Zij wezen aan, dat de onlusten in Utrecht^ Noovd-
llolland en Zeeland geenszins door waarachtigen ijver voor de dienst der Koningin ont-
slaan waren, maar hunnen grond hadden in verkrachting van 's lands voorregten en
verzet legen de wettige regering (2). Op raad van oldewbarnevelt zond ma,urits zelf
aan de Koningin van Engeland eene verdediging van zijn gedrag, waarin hij betoogde,
dat SONOY reeds geruimen lijd zijne Stadhouderlijke magt miskend, en in de laatste
maanden door hardnekkigheid het welzijn van Holland op eene onverantwoordelijke
wyze op de waagschaal had gezet (5).
Welligt zouden deze vertoogen nog weinig gebaat hebben, wanneer niet twee gewig-
tige omstandigheden aan de Engelschgezinden de reden of hel voorwendsel van hun
gedrag ontnomen, en tevens elizabeth uit zucht tol zelfbehoud genoopt hadden, het
herstel van orde en eensgezindheid in de Vereenigde Gewesten met al haar vermogen
sprc'k bij BOR, 111. hl, 204, is in meer dan één opzigt mertwaardijj. Op zyne weigering Averd
hem gevraagd »of sy-luyden hare steden wilden in-nemen? 't Avelck liy seyde geensins d'intentie
te zijn: maer wel van sekere personen te beschermen tot dat hare sake verhoort soude zijn, hen
voorstellende sekere acte onlangs, so hy sustineerde, gemaekt en gepubliceert sonder eenige ordre.
Sy antwoorden, dat sy als absolute Heeren mochten d'oorloge voeren tegen dengenen die 'l hen
goet docht. Hier op seyde wilougby, dat sijn Excell. van lycester hun Gouverneur geworden
was, hebbende dienthalven absolut commandement in 't stuk van oorloge. J)c gedeputeerden sochten
te infereren dat dat ophield door vigeur van sijne commissie; waer op wilougby vertoonde, dat de
Staten-Generaal hem Gouv. generaal gemaekt hadden van hare provintien, en sijnen last die pro-
cedeerde van hare Majest. om alleenlick over haar volk van herwaarts over te gebieden, onder-
scheydende de plaetsen in twee onderscheyden lasten. Doen vraagden hem de gedeputeerde, Avat
hy van de Staten wilde maken? hy antwoorde hen-luyden te respecteren na haer eygene privile-
giën, acten en contracten. Vgl. van meteren, f. 281rf.
(1) Resol. d. Slat. Gen. 7 Dec. 1.^87. Hiervoor, bl. 306, noot (2). Volgens de Resol. d. Siat.
Gen. v. 11 Dee. 1587 werden de gedeputeerden van Overijssel en Gelderland uitgenoodlgd om
in het vervolg lastbrieven mede te brengen, niet slechte dienende voor de »pointen van de re-
cesse," maar ook »van te mogen besoigneeren t' samen, en byeonder, of het meerendeel van
hen, en voorts op alle voorvallende saeken."
(2) bob, 111. hl. 220—223. van meteren, f. 157, 158. 283c.d.
(3) BOR, 111. bl. 212, 213. Waarackiige historie van Olden-Bcemeoelt, fel. 157, 158.
-ocr page 349-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 te bevorderen. Op den eersten April werd letgester's afstand van de Landvoogdg ter
kennis van de Staten-Generaal gebragt; en in dezelfde maand deed de zekerheid van
FiLip's bedoelingen alle overige bedenkingen zwichten voor de overweging, dat alleen
de vereenigde krachten van Engelmid en Nederland in staal konden zijn, het dreigende
gevaar van beider kusten af te wenden.
De akte, waarbij leigester de regering aan de Slaten teruggegeven, en alle krggs-
3 Maart lieden en ambtenaren van den eed aan zijn persoon ontslagen had, was in het begin
van Maart uit Engeland aan killeghew gezonden, die haar, volgens zijne verklaring,
eerst den dertienden dier maand te Dordrecht ontvangen had. Daar op dat tijdstip geen
afgevaardigden van Gelderland, Utrecht en Overijssel tegenwoordig waren, begreep hy
niet slechts met hare overhandiging tot hunne aankomst te moeten wachten, maar hield
ook haar bestaan voor de aanwezige leden der Stafen-Generaal geheim (1). In het
laatst van Maart kregen deze uit Engeland berigt, dat leigester van de Landvoogdij
afstand had gedaan, en dal de daartoe betrekkelijke akte reeds in handen van killegrew
moest zijn. Terstond in de vergadering der Stalen ontboden, bekende hij haar ont-
vangen te hebben en bereid te zijn haar over te leveren, zoodra de afgevaardigden van
alle gewesten zouden zijn aangekomen. Men drong er echter op aan, dat hij het gewig-
tige stuk, welks openbaarmaking een krachtig middel zou zijn om de bestaande onlus-
ten te stillen, niet langer zou terughouden; en hij liet zich eindelijk overhalen om het
1 Aprilden volgenden dag in de vergadering te brengen (2). Onmiddelgk nam men nu de
noodige maatregelen tot herstel der orde in het staatsbestuur. Op den twaalfden April
werd door de Staten-Generaal een plakkaat uitgevaardigd, en te Gravenhage mei
buitengewone plegligheid afgekondigd, waarby leigester's afstand bekend gemaakt, alle
militaire en burgerlijke ambtenaren van hunnen eed aan den Landvoogd ontslagen, en
de algemeene regering in handen van den Raad van State gesteld werd. Met den Be-
velhebber der Engelsche hulptroepen en de Stadhouders der byzondere Gewesten zou
deze alle zaken besturen, die de belangen der Unie, de gemeenschappelijke verdedi-
ging en bet verdrag met elizabeth betroffen (5),
De instelling van den Raad van State, welks leden lot oog toe slechts voorloopig
hun ambt hadden waargenomen, kwam echter niet zonder moeyelijkheden tot stand.
Holland^ Zeeland en Gelderland benoemden terstond hunne Raden. Friesland's afge-
(1) VAN METEREN, f. 28lc, en VAN BEVD, bl. 138. 140, beschuldigen de Engèlschgezinden inliet
algemeen, en killegäew in het bijzonder, van kwade trouw in het terughouden der akte. Vgl,
BOR, III. bl. 224. KLUIT, Uist. d. Holl, Staatsr. II. bl, 453.
(2) Resol. d. Stat. Gen. 31 Maart 1588. van betd, bl. 140.
(3) BOR, UI. bl. 224. VAN SLINGELANDT, Stuatk. Geschriften, I. bl. 19Θ.
-ocr page 350-DES VADERLAISDS. 365
vaardigden achtten het insgelgks noodig den Raad onverwijld te bevestigen, en beloofden 1588
bij de Staten van hun gewest op spoedige benoeming der leden te zullen aandringen.
Utrecht en Overijssel verklaarden geen leden te zullen benoemen, voor dat de Staten-
Generaal hun uitdrukkelijk verzekerden dat de Raad niet beperkt zou worden in de
uitoefening van zyn gezag, gelijk het in het verdrag met eliïabeth omschreven was.
Ten einde »alle verloop in de gemeene landszaken te verhoeden," stemden zij er niet-
temin in toe, dat de benoemde Raadsleden by voorraad hun ambt aanvaarden zouden.
De President van het Hof van Holland^ Mr. a.driaan van der mijle, weigerde
echter in den Raad zitting te nemen, voordat de Staten van Holland hem bij uit-
drukkelijke akte verzekerd hadden dat hij van die betrekking ontslagen zou zijn, zoo-
dra met PARMA vredesonderhandelingen werden aangeknoopt, daar hij overtuigd was
dat eene onderwerping aan Spanje den ondergang der Hervormde godsdienst onvermy-
delijk ten gevolge zou hebben (1). Nevens hem was Mr. sebastiaats tan loosew, lid
van den Hoogen Raad, op nieuw benoemd. De plaats van willem bardes, die reeds
in Februarij uit moedeloosheid bedankt had, werd door simon meynbrtsz uit hel Noor-
derkwartier ingenomen (2). Voor Zeeland behielden joost teelikk en jagob valke,
voor Gelderland leoninus hunne plaatsen in den Raad. Als Engelsch Raadslid nam
vooreerst alleen ollegrew zitting. Het duurde nog geruimen lijd eer Friesland,
Utrecht en Overijssel door de benoeming hunner leden den Raad voltallig maakten (5).
Tot aan de openbare afkondiging van leigester's afstand had sonoy in zijne weerspan-
nigheid tegen de bevelen van den Raad van State en de Staten y^n Holland volhard, en
bij zijne onderhoorigen de hoop op hulp uit Engeland levendig gehouden, door hun
brieven te vertoonen, die hoogslwaarschijnlyk niet, gelyk hy voorgaf, uit Londen gekomen,
maar in het dorp Twisk nabij Medemhlik opgesteld waren (4). Het voornaamste voorwendsel
van zijn gedrag was hem nu echter ontnomen; en daar de Koningin, om allen twijfel
aan hare bedoelingen weg te nemen, hem bovendien haren wensch te kennen gaf,
dat hij, overeenkomstig het verlangen der Staten, zijne commissie veranderen en het
grootste gedeelte zijner troepen uit Medemhlik verwüderen zou (5), zag hij zich ge-
26 April
noodzaakt toe te geven. Door tusschenkomst van wiliodghby werd een verdrag geslo-
(1) Hij had zich lOorgenomen. de Vereenigde Gewesten te verlaten, zoodra die zich, onder
welke voorwaarden ook, aan Spanje zouden onderworpen hebben. Resol. v. //o//a«rf, 1588,bl. 142.
(2) BOK, 11. bl. 459. 111. bl. 238. Resol. v. Holland, 1588, bl. 31.
(3) Resol. d. Stat. Gen. 25, 26 April, 14 Mei, 3 Junij 1588. Resol. v. Holland, 1588,
bl. 109, 127, 141. van der kemp, t. a. p. bl. 261—267.
(4) wagenaab, Vflrf. Hist. VII. bl. 276.
-ocr page 351-if . ' " ■■. - ■ . ■ ■ . ·' ■ , ■ ■ -
1688 ten, waarbij sonoy het bevel over tien vendels voetvolk behield, en bij voorraad den
hem door ieigester gegevenen lastbrief volgen zou, totdat de Raad van State daarin
voorzien, of hem een eerlijk afscheid met redelijke voldoening zijner diensten gegeven
zou j hebben. Hij was echter verpligt zich aan de Stadhouders der Gewesten, waarin
zgne troepen in garnizoen zouden gelegd worden, te onderwerpen. Aan het oproerige
krijgsvolk werden drie maanden achterstallige soldij uitbetaald. De bezetting van Me-
demblik, waar soptoy zi|n hoofdkwartier zou blijven houden, werd nu tot honderdvijftig
man verminderd. ïn het laatst van April deed mauuits zyne intrede binnen die stad,
29 April
tot groote vreugde der ingezetenen, die voor hel grootste gedeelte de partij der Staten
waren toegedaan. Hierdoor was de rust^ in het Noorderkwartier hersteld. Sonoy had
echter meer zijn eergevoel dan zijn belang geraadpleegd, toen hij verlangde in zijn
kommandement bevestigd Ie worden. De regering en de burgerij, door de onder-
vondene angst en schade verbitterd, en thans niet langer door eene overmagtige be-
zetting in toom gehouden, wedijverden in de zucht om hem tegen te werken en
te kwellen. De Wethouders lieten toe dat het gemeen voor zijn huis zamenschool-
de, en hem door schelden en dreigen tergde. Men viel hem met regtsgedingen lastig,
wegens hetgeen zijne onderhoorigen misdreven of vernield hadden. Op zijn verzoek
gaf Prins maurits hem opene brieven van vrygeleide, om zyη persoon, familie en
goederen tegen den moedwil zijner vijanden te beschermen (1) ; doch de Stalen van
Holland namen weldra een besluit, dat aan dezen toestand, en tevens aan zijne militaire
loopbaan, een einde maakte. Het bleek hun dat sonoy oog steeds met de muitende
bezettingen van Naarden en Geertruidenherg verstandhouding hield, en dat de Engelsch-
gezinde partij in hem een geschikt middel bleef zien, om hare bedoelingen, die zy
nog geenszins opgaf, te bereiken (2). Zy achtten derhalve zijne dienst gevaarlijk voor
de rust des lands, en verklaarden niet te zullen toelaten, dat hem eene nieuwe com-
missie gegeven werd. Zoodra sonoy dit vernam, verzocht hij zelf zijn ontslag aan de
Staten-Generaal (3). Het duurde echter tot 1593, eer de Staten van Holland, op
dringende aanbeveling van,de Koningin van Engelandy Prins mauritö en den Raad
' van State,,hem een-jaarlijksch pensioen toekenden van duizend gulden, hetwelk na zg-
nen dood op zijne eenige dochter zou overgaan. Na eenigen tijd in Engeland vertoefd te
hebben, vestigde hg zich te Norden in Oost-Friesland; .doch toen Groningen in 1594
aan de Staatsche zijde was overgegaan, betrok hij in dat gewest het kasteel ten Dyke,
alwaar hij drie jaren later in den ouderdom van acht en zestig jaren overleed. Het-
(1) BOR, ill. bl. 227—233 , 279. ..
(2) Resol. v. Holland, 1588, bl. 187. bor, 111. bl. 2816.
(3) Resol v. Holland, 1588, bl. 253. bor, III. bl. 280.
-ocr page 352-DES VADERLANDS.^ 359
zelfde jaar 1597 zag oak den voormaligen Admiraal van Zeeland^ willem van blois 1588
VAN TRESLONG, evcD als SONOY vaD een werkzaam aandeel in de behartiging van'slands
belangen buitengesloten, ten grave dalen (1). TrefiFend is de overeenkomst tusschen de
lotgevallen dezer beide mannen, die door hunne vroegtgdige toevpijding en gewigtige
diensten aan de verdediging des vaderlands tegen de Spaansche dwingelandy eene eervolle
plaats onder de helden van den vrijheidskrijg vervtOrven hebben. Beide hadden in 1565
het verbond der Edelen geteekend, en onder Graaf lodewijk van Nassau en den Prins
van orawje in de eerste vyandelgkbeden tégen .den Hertog van alba gedeeld (2). Beide
hadden in hooge mate het vertrouwen van Prins willem genoten, en zgne pogingen
tot bevestiging van de onafhankelgkheid der Vereenigde Gewesten door vurigen yver
en onwrikbaren moed krachtdadig ondersteund. Doch hun eerbied voor den Vader des
vaderlands was na diens dood geenszins op de Staten overgegaan. Zy stonden te hoog
in eigen schatting, en waren door den Prins, uit erkenning hunner verdiensten, met
te veel inschikkelijkheid behandeld, om ontzag te koesteren voor eene regering van
advokaten en kooplieden, die welligt in jeugdigen overmoed zich niet op de voeg-
zaamste wijze tegenover hen deed gelden. Onder eene andere orde van zaken, toen
de Staten nog ondergeschikte regeringsligchamen uitmaakten, in dienst getreden, waren
zy ongeneigd zich naar de toenemende aanspraken der stedelyke aristocratie te voegen,
en te hooghartig om zich aan eene regering te onderwerpen, wier aanzien niet door
een doorluchtig Vorst werd vertegenwoordigd en opgehouden. Hun weerstand tegen
de wijzigingen, die de opstand tegen Spanje gedurende den twintigjarigen vryheidskrijg
in het staatsbestuur had gebragt, leidde tot botsingen, die hunne verwijdering uit
'slands dienst onvermijdelijk maakten. Doch terwyl treslong zich slechts onbehoorlyke
uitdrukkingen te verwijten had, zette sonoy uit heerschzucht het welzijn des vaderlands
op het spel. Ongezind zich als Gouverneur van het Noorder-Kwartier aan den
Stadhouder van Holland te onderwerpen, en door leigester's aanhangers, die zijne eer-
zucht vleiden, in het verzet tegen zyne wettige overheid gestijfd, bragt hy door zijne
hardnekkigheid eene tweespalt te weeg, wier verderfelijke gevolgen hij had moeten
inzien en voorkomen. Zoo het bezwaarlijk te ontkennen is, dat treslong aanvankelijk
met onverdiende gestrengheid werd behandeld, het is evenmin te loochenen dat sonoy's
onverantwoordelijke handelwijze het gedrag der Staten te zijnen aanzien regtvaardigt, en
naauwelijks door zijne,vorige verdiensten in de schaduw kan worden gesteld (3).
(1) Hiervoor, bi. 143—145.
(2) TE WATER, Yerhond der Edelen, 11. bl. 90, 114, 120 , 220. III. 298. IV. 66.
(3) bd«, III. bl. 281—290. van der kemp, Maurits van Nassau, I. bl. 59—66, keurt het ge-
drag der Staten van Holland jegens sonoy ten hoogste af, en acht den laatsten door zijnen eed
48*
-ocr page 353-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 Na de publicatie van leigester's afstand en de onderwerping Tan sonoy zagen de
bezettingen, die tot op dien tyd in hunne weerspannigheid volhard hadden, zich van
allen steun beroofd. De Koningin van Engeland drong er thans zelve bij willoughby
en KiLLEGBEW op aan, dat zij al hunnen invloed tot herstel der orde en eensgezindheid
zouden aanwenden. In vriendelgke brieven aan Prins maurits en de Staten-Generaal
keurde zij het beroefp der muitende krggslieden op hunne trouw aan haren persoon ten
hoogste af en ontkende eenig aandeel te hebben aan de gerezene partijschappen. Door
hare medewerking werden de bezettingen van Naarden, ter Veere, Arnemuiden en
andere plaatsen door gedeeltelyke afbetaling hunner soldy te vreden gesteld, waarvoor
de Staten van Holland zich buitengewone opofferingen getroostten. Voor het krijgsvolk
werd nu een nieuwe eed vastgesteld, en verscheidene compagniën, waarop men na het
gebeurde niet meer vertrouwen kon, werden afgedankt. Zoo keerden langzamerhand
de orde en rust eenigermate terug, hoewel de Engelschgezinden niet ophielden de ge-
meente in naamlooze geschriften tegen de Staten op te ruijen, en de hoop op de be-
reiking hunner oogmerken nog geenszins lieten varen (1).
De gunstige verandering in de gezindheid en den toon van elizabeth was niet min-
der hel gevolg van staatkunde dan van een billyker oordeel over hel gedrag der Staten.
Bugkhorst en wilkes hadden haar reeds in het vorige jaar onder het oog gebragt,
dat het noodzakelyk was de yverzuchtige zorg der Staten voor den aristocratischen re-
aan leicester volkomen geregtvaardigd. Vgl. orden van prinsterer, Handh. § 260. I)at sonoy,
niettegenstaande het uitdrukkelijke bevel van den Kaad van State , de Algemeene Staten, maurits en de
Staten van Holland, weigerde het krijgsvolk van Merfemft/jA; tot 150 man te verminderen, bewijst ech-
ter dat zijn beroep op dien eed meer het voorwendsel dan de reden was van zijn gedrag. Ook
bevat zijne verantwoording (bor, 111. bl. 179—182) genoegzame blijken, dat liij hoopte door leiges-
ter's tus8chenkoms( zijne commissie te behouden, en daarom weigerde haar te laten veranderen.
Vgl. bor, II. bl. 764, 895. III. 128, alsmede de Memorie van mostaerd, III. bl. 124—219. Tot
beoordeeling van de geloofwaardigheid van de in deze memorie aangevoerde feiten is o. a. belang-
rijk de vergelijking der Resol. v. Holland, v. 6 Febr. 1587, bl. 659, waar alleen sprake is van
burgers en ingezetenen, met hetgeen daarvan op bl. 215 gezegd Λvordt. Vgl. de Resol. bl. 675,
■waar de eed voor het krijgsvolk voorkomt. — Billijker oordeelt kluit, Hisi. d, Holl. Staatsr.
IL bl. 445—450, en 453 noot 85, alwaar hij erkent: »dat, indien Holland met oldenbarneveldt
en maurits, hoezeer alles niet te prijzen ware, zich zoo volstandig niet gehouden had, het oog-
merk ware, om de Republiek meer naar de Engelsche hand te zetten." van meteren, f. 282«,
meldt dat sonoy gehoopt had onder leicester een aanzienlijk bewind te krijgen, en ook daarom
diens belangen bevorderde. Ook berigt hij dat »de Koninginne ende de verstandichste in Enge-
landt den Staten niet alle onghelijck en konden geven." Zie ook f. 281c.
(1) llesoL d. Stat, Gen. v. 23 Mei en 1 Juni] 1588. Resol. ^v. Holland, 1588, fcl. 139, 188,
190, 217, 229, 234, enz. bor, 111. bl. 291, 295. van meteren, f. 282a, 284. van rby», bl. 141.
Λ
DES VADERLAISDS. 365
geringsvorni en de voorregten der Vereeiiigde Gewesteo le ontzien, wanneer zg erprys 1588
op Steide hunne genegenheid te behouden en onlusten te voorkomen (1). Hun verstan-
dige raad, aanvankelijk door lbigester*s invloed veronachtzaamd, maakte echter le die-
per indruk, naarmate de zekerheid toenam, dat filips inderdaad zgne geduchte onder-
neming legen Engeland voorbereidde. Gedurende hel vorige jaar had elizabeth stand-
vastig geweigerd in die overtuiging te deelen, en geloof geslagen aan de opzeltelyk
uitgespreide geruchten, dat de Spaansche vloot gedeeltelyk naar Indië, gedeeltelyk tot
versterking van parma bestemd was (2). In den aanvang van 1888 zond maurits een
Italiaanschen Prins uil het Huis golowna, die op de grenzen gevangen was genomen,
en naauwkeurige beriglen aangaande de toerustingen in Spanje gegeven had, onder
veilig geleide naar Londen, om de Koningin van hel naderende gevaar le verwitUgen.
Elizabeth liet maurits voor zijne goede bedoeling bedanken, doch gaf levens ten ant-
woord dal de Italiaan een leugenbode was, dien zij alleen uit achting voor den Stad-
houder niet gestraft had (5). Langzamerhand namen echter de beriglen omtrent den
aard en hel doel der onderneming, die in Spanje en de zuidelyke Nederlanden werd
voorbereid, zulk een ernstig en onwraakbaar karakter aan, dal geen Iwyfel meer mo-
geiyk was. Een Engelsch dienaar van den Spaanschen gezant in Frankrijk, die in
hel vertrouwen van zijnen meester deelde, ontvreemdde dezen belangrijke papieren en
vlugtte daarmede naar Engeland. De koning van Frankrijk waarschuwde Elizabeth in
het laatst van Mei dal filips gereed was haar onverhoeds met zyne vloten en le-
gers te overvallen. De Engelsche Godgeleerde william allan, door den Paus lot Kar-
dinaal benoemd en reeds bij voorbaat bestemd om na de verovering van Enge-
land aan hel hoofd der kerkelijke zaken van dat rijk te staan, gaf terzelfder
tijd le Antwerpen een geschrift legen elizabeth uit, welks heftige en lasterlijke
inhoud zelfs de Katholieken ergerde. Hij maakte daarin bekend dat sixtus V
over haar den banvloek had uilgesproken, en gelastte den adel en hel volk van Enge-
land en Ierlandj om mede le werken lot de uitvoering van dit vonnis, waartoe de.
Spaansche vloten en legers weldra zouden opdagen. Nog scheen elizabeth niet volko-
men overtuigd. Zij liet aan parma vragen, of hy van allan's geschrift kennis droeg,
en zich lot den aanval gereed maakte. De Hertog antwoordde dat hij geen anderen
last had, dan de geschillen lusschen Engeland en Spanje uit den weg te ruimen.
Eerlang werd echter de Pauselijke bulle in alle Katholieke landen, behalve te Venetië^
pleglig afgekondigd, en verbaasde gansch Europa door hare ongehoorde aanspraken en
(1) ΥλΝ METEREN, 1. 283rf. HÜMB, T. IV. Ch. XLll. N». 14.
(2) Hiervoor, M. 320, noot (1).
(3) VAN REYD, bl. 144. SGHELTEMA, Onoverw. Vloot., bl. 78.
-ocr page 355-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
npipp
1088 eischea. Na de misdaden dér Roningio opgeteld te hebben, verklaarde de Paus haar ver-
vallen van den troon, ontsloeg hare onderdanen van de haar verschuldigde trouw, schonk
haar rijk als een leen van den Heiligen Stoel aan den Koning van Spanje, gebood alle
geloovigen zich bij de heirmagl van den Hertog van parma. te voegen, en verleende
volkomene aflaat aan allen, die aan dezen heiligen kruistogt deel zouden nemen (1).
De toenemende zekerheid van het dreigende gevaar bewoog elizabeth reeds in den aanvang
van April, om krachtens haar verdrag met de Staten-Generaal den bijstand van twintig
oorlogschepen te verzoeken (2). De verhouding, waarin de Vereenigde Gewesten nog
steeds tot haar hadden gestaan, werd hierdoor mcrkelgk gewijzigd. De Engelschen had-
den nimmer willen erkennen, dal hunne ondersteuning ook tot behoud van Engeland
strekte, en er zich steeds op verhoovaardigd, dat zij uit louter medelijden met den
hulpeloozen toestand der Vereenigde Gewesten de dringende bede der Staten om be-
scherming hadden ingewilligd. Thans bleek hel, dat de Koningin zich niet sterk ge-
noeg achtte, om de komst der Spaansche vloot zonder krachtige medewerking der Sta-
ten af te wachten; en terwijl haar verzoek aan de Engelschgezinden de verpligting
herinnerde, om tot gemeenschappelijk behoud de eensgezindheid te bewaren, schonk
bel aan de Staten een bewustzijn van eigenwaarde, dat hen terstond een anderen toon
deed aanslaan (5). De Stalen van Holland verklaarden »met alle goede couragie en
16 April
uiterste devoir" de verlangde hulp te zullen verleenen »niettegenstaande den jegen*
woordigen beswaarlijken staal binnen deese Landen, eensdeels gereesen door toedoen van
de Ministers van haare Majesteit", mits elizabeth van hare zijde beloofde de Nederlan-
den bij te slaan, wanneer het noodig mögt zijn, en de Baron van willougby »ronde-
lijk en sinceerlijk" medewerkte om hel oproerige krijgsvolk van Medemhlik en Geerlmi-
denberg tot gehoorzaamheid aan den Stadhouder terug te brengen (4). Prins maurits schreef
een ernsligen brief aan de Koningin, waarin hij zich beklaagde over het verlies der in-
komsten uil zijne patrimoniale s tedén ^er Feere en Geertruidenherg, »wier bezettingen in
naam en onder voorwendsel der dienst van hare Majesteit" aan het muiten waVen geslagen, en
verzocht »eerlijke voldoening, zonder langer uitstel, daar de nood zulks/vereischte" (5).
'"(1) bor, 111. bl. 267, 315, 320. van meteren, f. 285, 288rf. van reyd, bl. 145. grotids,
Ann. ρ. lOÖ, 116. Historie: (feerste deel enz. bl. 623. chappüys, llist. d. L guetre de Flandren
1. ρ. 589. le petit, II. ρ. 556—561... strada, II,, 523, 532. carnkro, ρ. 123. , bentivoglio,
bl. 430. campana, ρ, 105. lanario, ρ. 101. scheltema, Onoverw. Vloot. bl. 78— 89 , 249—261.
(2) BOR, Π. bl. 643 art. 25. Hiervoor, bl. 160.
(4) Resol. υ. Holland, bl. 133.
(5) van meteren, f. 283rf. De inkomsten van Gcet-truulenberg werden door van meteren op
/ 40.000 geschat. ' 1
DES VADERLAISDS. 365
De Stalen-Generaal volgden Holland's voorbeeld, en beklaagden zich niet alleen over de 1588
gerezene oneenigheden en muitergen, maar ook over de verregaande belemmering der vrije
scheepvaart, die hunne hulpmiddelen had uitgeput. Hoewel de toestand der Vereenigde
Gewesten door hel verraad van Engelsche bevelhebbers en andere oorzaken aanmerke-
l^k verachterd was, en zij zich ontslagen zouden kunnen achten van hunne verpligtin-
gen jegens elizabeth , daar deze van hare zyde het verdrag niet in alle opzigten had
nageleefd, beloofden zij echter alles in het werk te stellen, wat in hun vernjogen was,
om haar bg te staan (1). Inderdaad bleef het niet bij betuigingen. Binnen korten tijd
werd een smaldeel van zeven en twintig schepen uitgerust, en onder bevel van den
Kapitein gornelis longk van koosendaal in zee gezonden, om zich met de Engelsche
vloot te vereenigen. Men stond aan de Koningin toe om hier te lande duizend boots-
gezellen voor de bemanning harer schepen te huren. Niet dan schoorvoetende willigden
de Staten echter insgelijks haar verzoek in, om een gedeelte harer hulptroepen naar Enge-
land terug te doen keeren. Niet alleen achtten zij het gevaarlijk om de grenzen van krijgsvolk
te ontblooten, terwijl parma die met zijne groote legermagt bedreigde, maar zij vrees-
den ook dat velen van deze omstandiglieid party zouden trekken, om hen te beschul-
digen , dat zy 's lands veihgheid aan den wensch opofferden, om zich van de Engelschen
te ontslaan. De zucht om elizabeth met alle krachten by te staan, behield ech-
ter de overhand. Men besloot haar te vergunnen drieduizend voetknechten benevens
eenige ruiterbenden naar Engeland te ontbieden, mits de bezetting der grensvestingen
met de overige tweeduizend man versterkt werd. Het bleek echter spoedig, dat men
zich zonder noodzaak over het vertrek van een gedeelte der hulptroepen bekommerd
had. Toen deze gemonsterd werden, bedroeg hun getal weinig meer dan volgens de
overeenkomst in de Vereenigde Gewesten zouden blijven. Vele Engelsche Kapiteins
hadden met opzet hunne vendels onvoltallig gehouden, om zich met de soldy der ont-
brekende manschappen te verrijken (2).
Terwijl de inwendige toestand der Vereenigde Gewesten door de veranderde gezind-
heid van ELIZABETH langzamerhand verbeterde, was echter de bezorgdheid voor den
uitslag harer vredesonderhandelingen met parma blyven bestaan. Weinige weken nadat
kiiilegrew in October des vorigen jaars uit leigester*s naam de begeerte der Ko-
ningin had te kennen gegeven, dat de Staten-Generaal zich daarby zouden voegen (3),
(1) scHEiTEMA, Onoverw. Vloot, bi. 117.
(2) van reyd, bl. 145. scheltema, t. 3. p. bi. 115—119. De Xapitein» ontvingen destijds in
den regel de soldij, om die aan hnnne manschappen tiit te betalen.
(3) Hiervoor, bl. 305. — Oldenbarnevelt zegt in zijne Remonstrantie {Waaracht. Hist. bl. 155)
dat leicester, bevroedende welk een ongunstigen indruk dit voorstel zou maken, zich te vergeefs
beijverd had om de Koningin daarvan terug te brengen. Dit berigt strookt volkomen met den
inhoud zijner brieven in de Correspondence, o. a. p. 137 , 217 , 230.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 was haar gezant herbert in de Nederlanden gekomen, om op de vervulling van haren
wensch aan te dringen. Be Staten-Generaal, aan welke hij des daags na leigester's
vertrek te Delft zynen last openbaarde, waren door dezen herhaalden aandrang der
Koningin niet weinig bekommerd, daar zij haar verzoek niet gaarne wilden inwilligen,
en toch bezwaarlik durfden afslaan, Ie minder, daar elizabeth destyds over hun gedrag
jegens leigester ten hoogste misnoegd was, en zich niet ontzag hen op hoogen toon
van ondankbaarheid en onverantwoordelijke nalatigheid te beschuldigen. Zij gaven her-
bert ten antwoord dat de gewe*stelgke Staten over haar voorstel beraadslaagden, en dat
zy hem het besluit hunner lastgevers zoo spoedig mogelijk zouden mededeelen (1). Het
scheen echter uiterst moeijelijk tot eenstemmigheid te geraken, daar de redenen om Eliza-
beth gehoor te geven bijna even dringend waren, als die om haar verzoek af te slaan. Aan
de eene zijde werd aangevoerd, dat men voorzeker hare gunst ten eenenmale verbeuren
zou, wanneer men geen gezanten voor den vredehandel wilde benoemen; dat men zich
niet tegenover de ingezetenen zou kunnen verantwoorden, indien men ten minste niet
beproefd had een voordeeligen vrede te sluiten; dat de Koning van Spanje geen gods-
dienstvryheid zou willen toelaten, en de onderhandelingen derhalve toch op dat punt
zouden afspringen. Men bragt echter van de andere zijde hiertegen in, dat het niet
voldoende was, zoo de vrije uitoefening der »ware christelijke godsdienst" bedongen
werd. Immers zou men in elk geval de Roomsche godsdienst naast de Hervormde moe-
ien dulden; en daar de Koning de eerste uitsluitend begunstigen zou, kon men niet
anders dan den ondergang der laatste te gemoet zien. Ook veronderstelde de vergiffe-
nis, die FiLips aan zijne oproerige onderdanen zou schenken, eene schuldbekentenis,
die vt'len tegen de borst stuitte. Beter ware het dus, standvastig te weigeren aan
de onderhandelingen deel te nemen, dan gevaar te loopen door voordeelige voorwaarden
verstrikt te worden, en andermaal in Spanje''s magt te vallen. Een derde gevoelen werd
door dezulken omhelsd, die zoowel begeerden elizabeth te believen als zich aan de ge-
vreesde onderhandelingen te onttrekken. Zij stelden voor om nog geen besluit te nemen,
maar eerst gezanten naar elizabeth te zenden, ten einde haar den vrede af te raden,
en, wanneer zij daarin niet slaagden, van haar te vernemen, welke voorwaarden zij zich
had voorgenomen voor de Vereenigde Gewesten te bedingen. In Holland behield, na
veelvuldige beraadslagingen, het laatste voorstel de overhand. Zeeland en Utrecht kozen
dezelfde partij. Gelderland en Overijssel verklaarden zich echter geneigd, om in ge-
meenschap met de Koningin onderhandelingen met parma aan te knoopen. In de Sta-
ten .van Friesland was groote verdeeldheid omtrent de beslissing van dit gewigtige punt
gerezen; doch de afgevaardigden van Westergo hadden doorgedreven, dat men de Staten-
■ J .. :
(1) VAN RBYD, bl, 11L
-ocr page 358-DES VADERLAISDS. 365
Generaal zou magiigen om zich bg den vredehandel Ie voegen. Daar derhalve drie 1588
gewesten zich vóór en drie legen de inwilliging van den wensch der Koningin verklaar-
den, kon men tol geen eindbesluit komen. De Raad van State drong er echter ernstig
op aan, dal de Slaten-Generaal althans gezanten naar Engeland zonden zenden om de
Koningin van den uitslag hunner beraadslagingen kennis te geven; en het gelukte ein-
delijk aan Holland door medewerking van de Gedeputeerde Staten van Friesland de
meerderheid daarvoor Ie winnen. De laatsten hadden nog onlangs bij gelegenheid van
hel huwelyk van Graaf willkm lodewijk met van Nassau, zuster van Prins
MAURiTS (1), door tusschenkomst der Hollandsche afgevaardigden, die destijds lot bijwo-
ning der feestviering naar Leeuwarden gezonden waren, hun verbond van vriendschap
met de Stalen van Holland bevestigd (2). Waarschijnlijk waren zij op den Landdag
door de Engelschgezinden overstemd geworden (5); doch toen zg den loop der beraad-
slagingen in de Staten-Generaal vernamen, maakten zy geen zwarigheid om toe te
stemmen, dal althans voorloopig Hollandss voorstel zou worden aangenomen. Leonar»
GASEMBROOT en SEBASTIAAN VAN LoosETf, beide Raadsheeren in het Provinciale Hof van
Holland, werden daarop tot gezanten benoemd, en vertrokken in Februarij 1588 naar
Engeland (4).
Door lusschenkomst vau leigester , wiens welwillende medewerking de Stalen-Gene-
raal in eenen eerbiedigen brief hadden ingeroepen, traden de Nederlandsche gezanten
terstond mei elizabeth's voornaamste staatslieden in overleg. Na weinige gesprekken
zagen zij echter in, dat aan de volbrenging van het eerste gedeelte van hunnen last
niet te denken was. Reeds had euzabeth de gevolmagligden benoemd, die naar de |
zuidelijke Nederlanden zouden vertrekken, om met parma in onderhandeling te Ireden.
ί! I
Z^ moesten zich dus lot hel verzoek bepalen om inlichting te ontvangen omtrent de ||
voorwaarden, die de Koningin voor de Stalen aannemelijk achtte, en kregen ten
antwoord dat de Engelsche gezanten last hadden vier punten voor Ie stellen: 1°. dat
al, wal aan beide zyden gebeurd was, zonder voorbehoud zou vergeven en vergelen
worden; 2°. dal de vreemde krijgslieden uit bet land vertrekken zouden, en de Ver-
(1) Zij was, even als maijrits, de dochter van Willem van okanje en anwa van saxen. Heeds
op den IS''"" Jimij 1588 werd zij haren pemaal door den dood ontnomen, van vkrvov, Gedenck'
weerdyge Geschiedenissen, bl. 39.
(2) BOR, 111. bl. 106.
(3) ÜLDENBARNEVELT berigt {Waavaclit. flist. bl. 157) dat »die van Vrieslant tot den vrede zoo
ijverden, dat hare Gecommitteerden niet alleen gelast waren daarin te consenteren, maar ook tot de
handelinge, ter plaatse daartoe geordonneert, te reizen." Vgl. Bon, 111. bi. 134,135. van beid, bl. 114.
(4) bor, 111. bl. 133—140, 153, van hevd, bl. 111-113.
III Deel. 1 Stuk. 45
-ocr page 359-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
15iÜ8 eenigde Gewèslen voorlaan uitsluiteïid door inboorÜDgeii zouden geregeerd woi-den; 5""; dat
de Heïvormde godsdienst zou mogen worden uitgeoefend· Ier plaatse, waar zg destijdsf ge-
vestigd wasi; en 4". dat de Koningin Engeland en dè Roning van Denemarken voor
de naleving dezer voorv^aarden borg zouden blijven. Na verloop van éénige dagen wer-
Ä2Febr.den de gezanten bij euzabeth ten gehoore toegelaten, doch geenszins vriendelijk ont-
vangen. De K-oningin beklaagde zich over de geringe achting, die men haar toedroeg,
en de mishandelingen, die zoowel hare hulpbenden als hare getrouvTste aanhangers
ondervonden. Door de traagheid der Staten om haren wensch in te willigisn, was zij
genoodzaakt geweest tot een afzonderlijken vredehandel met parma over te gaan; doch
zij zou zich het lot der Vereenigde Gewesten blgven aantrekken, hoewel deze alle
aanspraak op hare bescherming verbeurd hadden. Zij bleef er echter op aandringen
dat de Staten-Géneraal zoo spoedig mogelijk zouden besluiten, om insgelijks met parma
te onderhandelen. Niet tevreden de Nederlandsche gezanten hieromtrent lastig te
iSMaart vallen, liet zij terzelfder tijd door killegrew aan de Staten-Generaal mededeelen, dat
zij, na verscheidene maanden te vergeefs op hun antwoord gewacht te hebben, einde-
lijk hare gevolmagtigden naar Oslende had laten vertrekken (1), en de hoop koesterde
24Maart dat men nu niet langer zou aarzelen. In het laatst van Maart kwamen gasembroot en
VAK LOOSEN uit Engeland terug met het verontrustende berigt, dat de vredehandel open-
lijk was aangevangen, en dat de ontevredenheid van elizabeth weinig reden gaf om
daarvan door hare bemiddeling eene goede uitkomst voor de Vereenigde Gewesten te
verwachten (2). >
De ongunstige uitslag van deze poging, om euzabeth tot andere gedachten te brén-
gen, deed velen, die tol op dien tijd van geen onderhandelingen met Spanje hadden
willen hooren, in hunne overtuiging wankelen. Langer te weigeren kwam hun thans
hoogst gevaarlijk voor. Men zou daardoor elizabeth geheel verbitteren, en de gelegen-
heid afsnyden, om in het vredesverdrag voordeelige voorwaarden te doen opnemen.
Ook in de Staten van Holland begon verdeeldheid te heerschen. Doch wie ook door
vrees voor de gevolgen eener standvastigheid, die in veler oogen naar roekeloosheid
begon te zweemen, tot inwilliging van elizabeth's verlangen werd gedreven: geens-
zins johaw van olt)e^!ibarwevel·τ. Onderwerping aan fiijps stond, naar zijne onwrikbare
overtuiging, met het onherstelbare verlies van vrgheid en godsdienst gelijk. Even als vroe-
ger Prins WILLEM van Oranje, had hy alle geloof aan de opregtheid en de goede trouw
der Spanjaarden verloren, en steeds tegen elk verdrag geijverd, waarbij hun gezag over de
Vereenigde Gewesten hersteld zou worden. |De gunstigsle voorwaarden bleven zijns in-
(1) Zij waren den Maart te OHendé aangekomen. ΗύΜ, ύ. Holland, Ι5β8 bl. 85.
(2) flor, III. bl. 153—158, 203, va« βευπ, π1. i
-ocr page 360-DM VA.i)JERJ>AOiJ. m
...... ■" -" "" '1 1. ί ' BBBgBBSBBBgBBBBBBBa^
«ieqs zqnder ikir^cht qn belfiejienb, zposlang huflpe palevijog vajp den vvij ^q^ings
afliaokelijk was, die njeermalep ^etpond had de leer te huldigen, dat liien jpiet ver-
j>Ugt ^as aan ketters .zijn wQord te houden. Vppral sedert jiy het gewigüge ambl van
i^and's Adi^pkaat,aanyaard_, en dai^rdopr groplQP invjp^d pp het ^taatsbestwiur gekregen had,
had hy ziqh yoprgejDomqn nimmer in qepen ^redehandeJ toe te sleinmen, AooJang Ue
Spanjaarden weigerden mei de Staten-Genera.al, iajs de ri^gering eeaer onafhankelijke
natie, op den vpel ran gelijkheid te onderhandelen. Ook thans volhardde liij in dit
be>^luil, en drpng pp zijn pntslag aan, zpodra hij bij de Stalen van Holland eemgeUAitrü
wankeling bespeurde (t). De President van het Mof van JJolland adriaan vaf dï»
Δίγι,ρ, depide yolkomen in ^ijn gevoelen , en had het lidmaatschap van den Raad van
iSilale alleen aangenomen qnder voorwaarde, dal hij terstond zou ontslagen zijn, zPodra
de Staten besloten aan den vredehandel deel te nemen. Ook marrits was overtuigd
dat de onderhandelingen slechts tot .verderf des vaderlands .konden strekken, en gezind
om «ijn panschen invloed als Stadhouder en Prins van Oranje tot afwering van dat ge-
vaar aan te wenden (2).
(1) Resol. V. Holland, 1588 bl. 130, van reyd, bl. 111.
(2) Mr. c. ih. van der kemp {MauvUs vün Nassau I. bl. 81—87) verdedigt het jrevoelen, dat oldek-
barneveit destijds {geenszins aflceerig λν38 van een verdrag met Spanje, en zijn ontslag vroeg,
niet omdat hij daarvoor vreesde, maar omdat hij in zijne pogingen, om daartoe te geraken, werd
tegengewerkt. Zijne bewijzen zijn de volgende; 1° Gouda had voor den vrede geijverd (hiervoor
bl. 299) en daar francois francken, de Pensionaris van die stad, oldenbarnevelt's vriend was,
»mag men aannemen, dat ook deze laatste, ofschoon men van zijne gezindheid ter dezer tijd nog
niets vindt aangeteekend, niet afkeerig van den vredehandel geweest is"} 2° de door vak der |j
MYtB verlangde verklaring van de Staten van Holland doet vermoeden dal Inj, wegens zijne be-
kendheid met oldekbarnevelt's inzdgten, zulk eene verzekering voor zich noodig keurde; 3° ol
öENBARNEvELT was een ongodsdienstig man, en derhalve was het behoud der Hervormde godsdienst
hem vrij onverschillig. Het eerste bewijs, op zich zelf onbeteekenend, zoolang niet is aangetoond
dat FRANCKEN in Gouda een onbepaalden invloed had, wordt bovendien door het tweede vernie-
tigd, daar er geen enkele reden is om oldenrarnevelt's gevoelens liever uit een vertoog, welligt
door eene andere pen dan die van francken opgesteld, dan uit eene verklaring van zijnen boe-
zemvriend VAN DER WYLE op te maken. Zie over de betrekking tusschen 0. en den laatste o. a.
de Waaracht. Ilist. bl. 151. j. scheltema, Slaalk. Nederland, IJ bl. 338. Naleesingen op Wa-
genaar, I bl. 308. Het is veel waarschijnlijker dat die verklaring door vak der myle op aandrang
of althans in overleg met oldekbarnevelt is gedaan, en dat de laatste die dan ook opzettelijk met
eene buitengewone uitvoerigheid in de Resolutiën van Holland, bl. 141, heeft geboekt. Oldenbar-
nevelt's ongodsdienstigheid (?) zal in het volgende hoofdstuk besproken worden. Het is hier
«leclits de vraag, of oldembarkbv^lt vóór of tegen den vredeliandel wns, en voor bet daarop te
geven antwoord komen nog in aanmerking: 1° de voorwaarden, waarop hij in J58ei.dc betrckkiijg
m
415*
-ocr page 361-UQ ALG£M££ISË GESGH1£D£]N1S
1588 De bewondering, die door zulk eene voorziglige en tevens kloekmoedige gezindheid
wordt opgewekt, stygt nog hooger bij de overweging, dal de toenemende zekerheid
van Spanje^s geweldige toerustingen en bedoelingen den vrede steeds begeerlyker moest
maken. Men had niet slechts te kiezen tusschen het aanknoopen van onderhandelingen
met eenen trouweloozen vijand, en het voortzetten van eenen wel wisselvalligen maar
toch aanvankelyk met goeden uilslag bekroonden kryg: men moest beslissen of men
het laatste plegtanker zou laten varen, dat tegen den storm, die uit het zuiden kwam
opzeilen, behoeden kon. Reeds in den aanvang van hel jaar was maüriïs door den
Ilaliaanschen Prins goloniva van filips plannen verwittigd geworden. In Februarij (1)
hadden de Burgemeesters van Amsterdam door lusschenkomst van kooplieden, die op
Spanje handel dreven, insgelijks belangrijke bijzonderheden omtrent den aard en het
doel zijner toerustingen vernomen, en terstond aan maurits en oldewbarwevelt mede-
gedeeld. Terzelfder tijd kreeg fäasgois maalzon. Pensionaris van Enkhuizen, gewig-
lige en zekere berigten uit Lissabon, Terwijl de Koningin van Engeland haar geloof
aan parma's opreglheid ten opzigte der vredesonderhandelingen nog niet kon opgeven,
waren de voornaamste Hollandsclie Regenten derhalve reeds van ïu.ips' ware bedoelingen
van lands Advokaat aanvaardde (hiervoor, bl. 189); 2° dat hij op den 20®'®" April 1587, toen
men hem overhaalde om zijn ambt nog gedurende eenige maanden waar te nemen (hiervoor, bl.
268), andeniiaal hedong »dat meede, soo verre m eenigen Handel van Vreede souden worden
getreeden of het transporteeren Tan den Lande sonder conservatie (NB.) van de Religie en de
Privilegiën eu Geregtigheden van den Lande, den voornoemden Advokaat hem de facto van
sijnen voornoemden dienst sal moogen ontslaan." [Resol. v. Holland, 1587 bl. 744); 3" oldenbar-
nevelt's eigene verklaring in 1618 {Waaracht. llisL bl. 166) »In den staat van het Land mag ik
met waarheid zeggen, van den jare twee en tzeventig af tot noch toe, tegens der Spaansche en
liare Adherenten pretentie op deze Landen, zoo resoluit en onveranderlijk geweest te zijn, en
noch door Godes genade te wezen, om lijf, goed en bloed daar tegens ten alderuitersten op te
zetten, als iemand anders, niemand uitgezonderd;" en (bl. 178): »dat ik een principaal instru-
ment ben geweest, dat meer als twintig jaren lang, met dexteriteit, goede glimp, beleid en re-
denen, alle geproponeerde handelingen van Vrede met de Spaanse en hare adherenten zijn afge-
slagen, zoo lange zij hare pretensien hebben willen maintineren, namelijk, Dat de ingezetenen van
deze Landen waren hare onderzaten''. Vgl. bl. 179; en de Verhooren van Oldènb. bl. 126. vv.
Het is van belang, reeds hier op dit belangrijke punt opmerkzaam te_ maken, daar het in verband
staat met de beschuldiging, later tegen oldenbarnevelt ingebragt eu ook door Mr. van der kemp
overgenomen (IVbl. 121), dat hij het misdadige opzet koesterde, om de Yereenigde Gewesten on-
der het Spaansche juk terug te brengen: eene beschuldiging, die echter, zelfs volgens genoemden
schrijver (IV bl. 305 aant. n" 304) noch in 1618 noch later is kunnen bewezen worden. »
(1) Ik maak dit op uit scheltbma, Onoverw. vloot bl. 713: »Te zeltder tijde." bor, Hl bl. 319
geeft geen tijdsbepaling. (
DES VADERLAISDS. 365
overtuigd. Reeds op den tweeden Maart maakte oldekbarhevelt de Stalen van Holland 1588
met den inhoud der ontvangene tijdingen bekend, en werd terstond met johas pauli
en adhiaas van berkenkode benoeuid om Prins maurits bg te slaan in hel beramen
van de beste maatregelen, om de kusten legen een vyandelyken aanval te beveiligen (1).
Intusschen was de zekerheid van de komst der Spaansche vloot eene dubbel gewig-
tige omstandigheid voor degenen, die in de inwilliging van elizabeth's begeerte slechts
eene bron van onheil voor het vaderland zagen. Zoo het slechts mogelyk ware de
beraadslagingen over dit onderwerp nog eenigen tijd te rekken, dan zou eerlang de
donder van het Spaansche geschut de Koningin wel uit haren sluimer opwekken, en
aan den vredehandel een einde maken. In elk geval was het wenschelijk, de openbare
meening legen den vrede te stemmen, en ook aan de Engelschgezinden de onmoge-
lijkheid te doen inzien, om van filips voldoende waarborgen voor hel behoud van vrij-
heid en godsdienst te verkrygen (2).
De maatregelen, waartoe de Staten van IJollandf bij afwezigheid der Staten-Gene-
raal, op aandraag van oldenbarnevelt en maurits (3) na de terugkomst der gezan-
ten uil Engeland besloten, droegen den stempel dezer bedoeling. De kleine steden,
met name Heusden, Woerden, Oudewaler^ IS aarden en Weesp werden uitgenoodigd
hare gemagtigden in de staatsvergadering te zenden, om een nader besluit omtrent den
vredehandel te helpen nemen. » Om de steden en gemeenten alom in goede eenigheid
en courage te houden," werd den afgevaardigden opgedragen aan hunne Vroedschap-
pen een uitvoerig verslag te doen van hel wedervaren der gezanten naar Engeland ^ en
de bedenkingen mede te deelen, die zoowel voor als tegen den vrede schenen te plei-
(1
(1) scHELTEMA, t. a. p. bi. 113- RosoL V, Holland, 1588 fal. 69. i|
(2)Λ'{τ1. kluit, Uist. der Staatsr. 11 bl. 467. van reyd, bl. 114: »die Staten — hebben eoo
■weynigh daer mede p;ehaest, als sy immer mochten." 1
(3) Overeenkomstig zijn gevoelen betrekkelijk oi-dendarnevelt, hiervoor hl. 355 noot 2 ontwikkeld, ij
l'i
gelooft Mr. c, m. van der kemp dat die maatregelen, met name de raadpleging der Predikanten, |
uitsluitend aan maürits zijn toe te schrijven, die hierin zeer tegen den zin van oldenbarnevelt j'i
zou gehandeld hebben. Hij zegt, 1. hl. 89: »Ware de vredehandel voortgezet geweest, zoo zou |
nu reeds denkelijk de botsing tusschen beiden hebben uitgebroken. Doch God verhoedde het, |j
door de aanleiding daartoe weg te nemen: oldenbarnevelt en de zijnen zagen zich door de ometan- Iii
i'lï
digheden gedrongen maurits in zijnen ijver tegen Spanje te volgen." De bewijzen voor deze be- ijj
wering ontbreken echter geheel, ierwijl het buiten twijfel is, dat maurits zich destijds grootendeels
door oldenbarnevelt liet leiden, en tegen diens wil niet ligt iets zou doorgedreven hebben, ook
al had hij er reeds genoegzaam gezag voor gehad. Bovendien is oldenbarnevelt zelf benoemd tot een
der Commissarissen die met de predikanten zouden handelen. Resol. v. Holland, 1588 bl. 113. Vgl.
eluit, t. a. p. II bl. 468 , 471 w.
1588 ten. Hel advies van de Moven van Justitie en de Rékenkamer werd ingewoimen; en
hoewöl veFscheideoe 'leden geneigd waren in ELiZi^BETH's 'begeerte toe ste stemmen, wist
'de 'President vaw φε» mtlï van de meerderheid de verklaring ^uit 'te lokken, dat
deze ^landen nimmer door eenig vredeverdrag weder onder den Koning van ^Spanje
gebragt konden -worden, zonder den ondergang van Gods sKerk (Ί). Met voorkennis
en goedkeuring der Staten ontbood maürkfs »verscheidene iHollandscbe predikanten
'naar "'S Gravenhage, om 'hun gevoelen te vernemen omtrent de vraag »of men
mal God zoodanigen 'vrede «mögt aangaan, waarmede de openbare uitoefening *van
'de Gereformeerde christeliike religie, gelijk die ίtegenwoordig bestond, «oude uit-
7 April, gesloten worden;" In 'hun antwoord Verklaarden zg niet te shopen, dal de Koningin
'Tan 'Engeland >de'>Slateu zou dwingen zich mei bloote gewelensmjheid te vergenoegen,
daar '^s'lands Regenten, als voorstanders der Kerk, de openbare godsdienstoefening niet
mogten prijs geven. Zij verzochten derhalve dat men elizabeth hel hooge belang.de-
zer aangelegenheden onder het oog zou brengen. Daar dit antwoord aan iMAuaiTS nog
'niet voldoende voorkwam, legde hi| 'hun drie andere vragen voor; 1° of hg deiSlalen in
gemoede lot eenen vrede raden mögt, waarbg de >Hervormde-godsdienst behouden zou blg-
ven, en of het dus raadzaam ware, zich naar den wensch der Koningin van Engeland te
voegen; 2° of het voldoende zou zijn eenvoudig godsdienstvrijheid te bedingen; en
δ° of'zij bet'onnoodig aehtten eenige bepaling >te -maken omtrent de uitsluiting van an-
dere godsdiensten. 'Nu degden de predikanten hun gevoelen meer onbewimpeld in den
geest >van maurits len oldenbarnevelt bloot. Zij erkenden volstrekt geen hoop 'te
hebben dat de Koning van Spanje ooit de vrije uitoefening der Hervormde «godsdienst
zou toestaan, In hoeverre het mogelgk ware, zich zonder groote bezwaren aan den
vredehandel te onttrekken, konden zg niet beoordeelen, en lieten derhalve aan de wgs-
heid van den Stadhouder en de Staten over, om de minst gevaarlijke keuze te doen.
Het beding van godsdienstvrijheid kwam hun onvoldoende voor, zoo daaronder niet uit-
drukkelijk begrepen werd »de volkomene openbare uitoefening der Gereformeerde gods-
dienst mot hare appendenliën." Eindelijk achtten zij de herstelling der Pauselgke religie
eene onaannemelgke voorwaarde, aangezien men met eenen vgand te doen had, die
daarin hel middel zou vinden om de ware christelijke godsdienst langzamerhand te on-
dermgnen en 4e vernietigen (2,).
Ook tin Zeeland won Prins fmaurits .het gevoelen der,predikanten in. Die van Tho-
23 April len verklaarden zich nietralleen 4egen eiken ,vredehandel met .Spanje ^ ,maar gaven le-
.)
j(l) bor, in bl..24i .«, vergeleken met van .revd, hl. 1X1,α.
f(2)iB0R, m Ibl m »«βίΟ/.-v.'flW/awii, bi. >108, >113, JJ27, 151. smitT, Jt.-a, p. bl.
465-475, ' I ; .
I
DES VADERLAISDS. 365
véüs huBue meenittg te kennen dat het gevaariyk was zich daarbij op de Kooingiii ran I;588
Engeland te verlaten, die weHigt dringende cedenen had om zich met Spanje te ver^
boenen, en uit dien hoofde de Hervormde godsdienst in de Nederlmiden niet krachtig
genoeg tegenover piirps' eischen zou handhaven. Zij achtten het derhalve noodig dat
de Engelsche en Nederlandsche gezanten op dit punt volkomen eenstemraig zouden
zgn. Nog bondiger spraken de predikanten van Schouwen en Duiveland hunne mee- 26 April
ning uit. Z.y waren overtuigd dal de KLoning van Spanje nirnraer eenen vrede kon,
wilde of zoude toestaan , die aan de ingezetenen dér Vereenigde Gewesten eenige ze-
kerheid gaf van burgerlijke of godsdienstige vrgheid. Kon men echter de onderhande-
lingen niet vermijden, dan moest in de eerste plaats de uitsluitende uitoefening der
Hervormde godsdienst bedongen worden, als de grondslag der welvaart van het gemee-
nebest: » want liever zouden zij vervallen in de alleruiterste benaauwdheden, altijd ver-
wachtende Gods bijstand, dan een duimbreed daarvan te wijken (1)»"
Het bleek derhalve dat de ijverige Hervormden, meer wellïgt dan de Stalen ver-
moedden, in hunne overtuiging deelden. Slechts weinigen werden door hooge ingeno-
menheid met LEiGESTER en blind vertrouwen in β^ζαβειί! zoo verre vervoerd, dat zij
het gansche beleid van den vredehandel aan de Koningin wenschten over te laten. De
vurige godsdienstijver, die vooral de burgers van Holland en Zeeland in den bangen
worstelslrijd met onvi^ankelbaren heldenmoed bezield had, was nog geenszins door de
aanvankeiyke verwijdering van het meest dreigende gevaar geweken, en het was hun
een onverdragelyk denkbeeld om, ten koste der duur gekochte zegepraal van hun
dierbaar geloof, vrede te sluiten met eenen Vorst, die zich aan het hoofd der voor-
naamste Katholieke mogendheden had gesteld, om allen te verdelgen, die God en
Zijn heilig woord naar de uitspraak van hun geweten wenschten te belijden. Reeds
meermalen had de Koning van Spanje hel bewijs gegeven, dat hij evenmin burger-
lijke als godsdienst-vrijheid zou toeslaan; en zonder de laatste zou de vrede niet slechts
goddeloos, maar ook in de gevolgen bloedig en schandelgk zijn (2). Ook scheen lang-
zamerhand eene betere toekomst voor de Vereenigde Gewesten op te dagen. Het Huis
(1) bob, 111 bl. 244 , 245. kluit, a, p. bl. 47i{.— Hel ie bob niet gelukt, inzaß« vaa het
advies der predikanteti van Walcheren te bekomen.
(2) »Godfloos, omdat, men (iod en zijn Woort hier door «oude onder de voeten treden; bloe-
dig, omdat ii\ sulken Peys {jhomeenlijck, als in Vranckrijck dickwijls geschiedt vras, thienmael
meer bloeds ghestort werdi, ende dat van d'onnoselste, dan in openbaren krijg; scliandelijc, om
dat de ghene welcke liever hot goedt verlaten, ende in vreemden Landen sullen gaen wonen, dan
Godt verloochenen, ende den Afgod acnbidden, overal bespot eoude worden, daerom dat sy hun
Vaderlant ende de Religie lelijcken verlaten hebben." van reyd, bl. 112,
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 van Oostenrijk, door den rampspoedigen uitslag van den oorlog met Poie« verzwakt (1),
werd op nieuw door eenen aanval der Turken bedreigd. De zwakke Koning van
Frankrijk, wiens gezag zoowel door de Katholieken als door de Hervormden ondermgnd
werd, scheen door den overmoed der ligue gedrongen te worden, zich tot behoud
van kroon en schepter in de armen van hendrtk van Navarre te werpen. De Koning
van Spanje was oud van dagen, zijn troonopvolger zwak van ligchaamsgestel. Mögt
een van heide Vorsten kinderloos overlijden, dan zou voorzeker een strijd om hunne
erfenis ontstaan, die de Vereenigde Gewesten verademing en welligt duurzame rust
zou schenken (2).
In de overige gewesten heerschte dezelfde gezindheid. Reeds in Maart hadden de
predikanten van het Sticht eene bijeenkomst gehouden, en daarin overwogen of het
niet raadzaam zou zijn van wege al de kerkelijke gemeenten in de Vereenigde Gewesten
een plegtig gezantschap aan de Koningin af te vaardigen, om haar de handhaving der
uitsluitende uitoefening van de zuivere gereformeerde godsdienst aan te bevelen. .Tohan-
^es ttyteivbogaïrt, predikant te Utrecht, .vertrok naar Gelderland en Overijssel, en
bewoog de predikanten dier gewesten tot dat doel mede te werken. Ook in Friesland
en Zeeland vond het plan goedkeuring; doch de Hollandsche godsdienstleeraars, die
reeds meermalen ondervonden hadden hoezeer hunne eigendunkelijke tusschenkomst in
staatkundige aangelegenheden door de Staten van hun gewest werd afgekeurd, en bovendien
eerst onlangs door maiirits over den vredehandel geraadpleegd waren, durfden zonder
voorkennis der Staten niet aan deze zaak deel nemen, noch zelfs hunne goedkeu-
ring vragen, Maürits , wiens gevoelen door de Zeeuwsche synode werd ingewonnen,
verklaarde dat hy in het voornemen der predikanten geen bezwaar vond, indien de
Staten van Zeeland hunne toestemming wilden geven. Deze achtten het gezantschap
wenschelijk, indien Holland er deel aan wilde nemen. Hoewel deze voorwaarde niet
19 Junij vervuld kon worden, namen niettemin de drie predikanten, die tot afgevaardigden be-
noemd waren, namelijk mgolaus sopingius en wkrnerus helmighius uit Utrecht en
nawiel de dieu uit VHssingen, de reis aan, Zy werden in Engeland door leigester
en de overige staatslieden met voorkomendheid ontvangen, en spoedig bij de Koningin
ten gehoore toegelaten; doch het antwoord dat hun gegeven werd, strookte niet geheel
met hunne wenschen. Wel verzekerde elizaeeth, dat zij haren gemagtigden tot den
vredehandel had aanbevolen, boven alle dingen niet slechts op gewetensvrijheid maar
m
(l) Na don dood van stephanus bathory, Koning van Polm, in 158ß, was een strijd over de
troonopvolging ontstaan, waarin de Aartshertog maximiliaan van Oostenrijk door sigismond, zoon
van don Koning van Zweden, gevangen werd genomen, van meteren, f, 264, 285c.
; t
(2) v/vn reid, bl. 112.
-ocr page 366-DES VADERLAISDS. 365
ook op vrije uitoefening der Gereformeerde religie aan te dringen; doch omtrent het 1588
behoud van de uitsluiting der Katholieke eeredienst legde zij geenszins dezelfde verkla-
ring af, hetzg dal punt door haar onnoodig of onverkrijgbaar werd geacht (1).
Inmiddels hadden de onderhanclelingen tusschen parma en elizvbeth ook den arg-
waan en de bezorgdheid der Fransche Hervormden opgewekt. Hendrik van Navarre
zond den Heer du fay naar de Vereenigde Gewesten, om den vredehandel af te raden,
de oprigting van een verbond tot gemeenschappelijke verdediging tusschen alle Vorsten
en Staten, die de Pauselijke leer verlaten hadden, voor te stellen, en ondersteuning
tegen de ligue te verzoeken. De Sta ten-Generaal, in wier vergadering de Fransche 11 Mei,
gezant zijnen last ontvouwde, verklaarden het voorgesteld verbond hoogst wenschelijk
te achten, doch door hun verdrag met de Koningin van Engeland verhinderd te
zijn builen hare loesleraming daaraan deel Ie nemen. Tol bijstand waren zij volkomen
bereid, zoodra hunne omstandigheden hel zouden toelaten. Du fat verlrok daarop naar
Engeland, en werd aldaar door eenen gezant van Hertog johaw Casimir, Keurvorst van
den Palts, in zyne pogingen ondersteund, om elizabetii van hare onderhandelingen
met PARMA lerug Ie doen komen. Te vergeefs bragt men haar echter onder hel oog,
dat zij aan de zaak van hel Protestantisme een onberekenbaar nadeel zou toebrengen,
door met Spanje vrede te sluiten, en de Vereenigde Gewesten tol onderwerping te nopen,
dewijl filips daardoor in de gelegenheid zou worden gesteld zyne gansche magt ter on-
dersteuning der ligue aan te wenden. Evenmin als door de dringende redenen der
Hollandsche gezanten liet elizabeth zich door het gevaar harer Fransche geloofsgenoo-
len van haar voornemen afbrengen (2). Ook sloeg zij het aanbod van den Keurvorst
af, om de hulptroepen, die hij destijds voor den Koning van Navarre verzamelde,
eerst legen den Herlog van parma aan te voeren, en door rfe Nederlanden naar Frank-
rijk te lalen trekken. Helzy de som van zestigduizend kroonen, die ,τοπαν gasiktr
voor die dienst vorderde, door haar te hoog werd geschat, heizij zij wenschle Ie voor-
komen dal de Vereenigde Gewesten ook van andere Vorsten hulp ontvingen , en be-
paaldelijk met den Koning van Navarre in naauwere betrekking kwamen: zy liet deze
gunstige gelegenheid, om den Spanjaarden afbreuk te doen, ongebruikt voorbygaan,
en verhinderde daarenboven dal de Keurvorst zijn aanbod aan de Staten-Generaal her-
haalde, die daarvoor gewis volgaarne meer dan de gevraagde som zouden gegevea
hebben (3).
(1) bor, 111 bl. 251—267. ουτενηοοαεπο, Kerk. Hist. bl. 261—265. brandt, HisL d. Ref.
1 bl. 748—753.
(2) bor, m bl. 271—278. van revd, bl. 113. ResoL v. Holland, bl. 158, 169, 188, 194.
(3) VAN REYD, die deze bijzonderheid mededeelt, voegt er bij (bl, 113): »Dit allee quam alleeu
III Debl. 1 Stuk. 46
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 Niettegenstaande hare begeerte, om iden gevreesden aanval van Spanje's zee- en land-
magt door het sluiten van den vrede te voorkomen , of althans door eenen wapenstilstand
te verschuiven, had de Koningin van Engeland echter sgeenszins verzuimd de beste
maatregelen tot tegenweer te nemen, zoodra zij van filips' ware bedoelingen overtuigd
was. Door eene welsprekende rede, waarin zij het dreigende gevaar voor vryheid en
godsdienst mei levendige kleuren teekende, voerde zij het Parlement tot de hoogste
geestdrift op, en verkreeg zijne toestemming tot buitengewone belastingen. De Koning
van Schotlandy die filips niet gaarne op den troon van Engeland zou hebben gezien,
welken hy zelf na elizabeth's dood hoopte te beklimmen, werd zonder moeite bewogen
haar zijnen bijstand toe te zeggen, en alle aanzoeken van parma tot ondersleuning van
FILIPS af te slaan. Naar Denemarken en de Hansesteden vertrokken gezanten, om in het
/ belang van het Protestantisme hunne medewerking te verzoeken. Aan de tweedragt in de
Vereenigde Gewesten werd op last van euzabeth een einde gemaakt, en geen middel ver-
zuimd om de Staten tot welwillende en krachtige zamenwerking te stemmen. Door deze maat-
regelen van de goede gezindheid harer naburen verzekerd, kon de Koningin zich onverdeeld
aan de verdediging van haar rijk toewijden. De opgewekte vaderlandsliefde der Engel-
sche natie kwam haar daarbi] krachtig te hulp. Het aantal vrijwilligers was zoo groot,
dat velen moesten worden afgewezen. De Katholieken en de Protestanten, evenzeer
overtuigd dat de Spaansche overheersching voor den bloei des lands en het welzijn der
ingezetenen slechts wrange vruchten kon dragen, wedijverden in hunne pogingen, om
de maatregelen der Koningin te ondersteunen. In de nabijheid der Teems ^ waar men
den eersten aanval wachtte, werden twee legerkampen opgerigt en de kusten bovendien
langs eene groote uitgestrektheid met troepen bezet. Het grootste gedeelte der vloot,
uit omstreeks honderd bodems beslaande, werd bij Plymoulh verzameld, onder bevel
van den Admiraal howard, die den beroemden drake tot Vice-Admiraal had. De
overige oorlogschepen, waarover Lord seymour bevel voerde, werden bestemd om tus-
schen Dover en Calais te kruisen, en den mond der Teems te beschermen. Elizabeth
bezocht zelve de legerkampen bij Tilbury en Gravesend, reed in volle wapenrusting
uitgedoscht en op een witten strijdros gezeten de gelederen door, en ontvonkte door
hare mannelijke taal den moed en het zelfvertrouwen harer krijgsbenden (1).
In de Vereenigde Gewesten had men evenmin stil gezeten. Daar meti beducht was,
dat de Spaansche vloot, met parma's magt vereenigd, in de monden van de Schelde
of de Maas zou binnenvallen, of zich noordwaarts naar het Vlie of de Eem,s zou
_____________
ter kennis van de voomaeniste die 't heymelijk liielden, om die Gemeenten niet te bedroeven,
nochte slof tot een quaet gevoelen van de Coningin te geven."
(1) soHELTEMA, Oiiovßnv. vloot, bl. 89—102. humk, t. a. p. n». 17. Note V.
-ocr page 368-wenden,,, omt aldaar eene landing; te· doen , werden de^ kusten Tan Noord-HOlland en de 1588
eilanden, versterkL· en mei. troepen, bezet. Aam den mond der Maas en aan· liet Brou-
wershavensiahe gat b^' Bommmede werden, vestingwerken aangelegd. Alle tonnen buiten
gaatS' wejxlen! weggenomen:, en de overige bakens op de torens en duinen zoodanig in-
gerigl , dati zij'op het eerste teeken konden worden omgeworpen. Langs de kust kruisten
visschersbooten, om biji dag met vlaggen en des nachts met vuurpeilen seinen legeven,
die op het strand herhaald en verder door klokgeklep en renboden overgebragt konden
worden.. Nieli minder was men op de middelen bedacht om den vyand afbreuk te doen«
Op lasl der Staten> werden alle koopvaarders geteld , die als oorlogschepen kenden dienen.
Men bevond dat tweeduizend vliebooten (1), behalve enkele groolGre schepen, beschik-
baar waren,; en dè Vice-Admiraal van Holland verzekerde dat hij binnen veertien dagen
dertigduizend bootslieden bijeen zou kunnen brengen (2). Terstond werd een vijftigtal
der. giOolsle schepen van! de reeders gehuurds en uitgerust, en levens aan alle koop-
vaardere van meer dan; dertig last het uitzeilen verboden, opdat men nog meei· vaar-
tuigen: zou kunnen in dienst stellen, wanneer het noodig mögt zyn. Daar men minder
vrees koesterde voor de groote Spaansche schepen, die de ondiepten langs de Neder-
landsche kusl niet konden naderen zonder gevaar van te stranden, dan voor pa»ma.'s
vloot van platboomde vaartuigen, had men reeds vroeg het overwegende belang inge-
zien, om aan déze het uitloopen te beletten, en daardoor de vereeniging van de
Spaansche oorlogsvloot met parma's legerbenden te voorkomenj Met dit doel werden
vyfendertig der grootste oorlogschepen in zee gezonden, onder bevel van den Admiraal
justinus van Nassau, die joost de moor, joh at? van wassenaar. Heer van Warmond,
en piBTER VAN DER DOES als Vice-Admiraals onder zich had. De schepen van minder
dan honderd last bleven binnen de banken langs de Vlaamsche kust; en de smak-
schepen en andere kleine vaartuigen werden bij Vlissmgen verzameld, Bovendieo ver-
trok een smaldeel onder beveL· van jan gerbranoszoon naar den mond der Eems, om
een wakend oog te houden op eenige oorlogschepen, die verduoo aldaar uitrustte (5).
Prins matjrits, die aan deze onderscheidene maatregelen een grooLaandeel had> en niet^
tegenstaande zyn jeugdigen leeftijd zich in de gewigtige betrekking: van Stadhouder van
Holland en Zeeland door buitengewonen g^er, beleid en dóorzigl onderscheidde, werd'
door de Staten-Generaal tot Kapitein-Gene raai over het volk van oorlog in Braband en
(1) De Vliebooten hielden minder dan honderd last, waren met 14 en minder stukken ge-
schut gewapend, en hadden eene bemanning van 70 en minder koppen. i>e jokge, Gesch. van het
zeewezen, 1. bl. 201, 202.
(2) van reyd, bl. 144.
(3) ResoL V. Holland, bl. 184«, 217, 219.
46·^
-ocr page 369-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 Vlaanderen en tot Admiraal-Generaal der Unie verheven. Ook verzuimde men niet
den volksgeest op te vlekken en tot krachtige ondersteuning van de maatregelen der
regering te stemmen. De bul van den Paus, enkele gedeelten uit allan's geschrift,
opgeligte brieven van parma.'s vertrouwden en andere Spaansche staatstukken werden
in het licht gegeven en voor geringen prijs verkrijgbaar gesteld, om de natie van de
bedoehngen der Spanjaarden en den omvang van het naderende gevaar te overtuigen (1).
Terwijl men zich in Engeland en de Vereenigde Gewesten tot krachtige verdediging
toerustte, waren de onderhandelingen te Bourhourg met eenen schijnbaren ijver voortge-
zet, die met de ware gezindheid van beide partijen in volkomene tegenspraak was. De
gemagtigden van parma , wier taak hel was elizabeth in slaap te wiegen, opdat filips
haar onverhoeds zou kunnen overvallen, hielden zich alsof de Koningin geen gevaar te
duchten had, zoolang de hoop op het sluiten van den vrede bleef bestaan. De Engel-
sche gezanten, die meer en meer van de zekerheid van den naderenden storm overtuigd
werden, hoopten het uitloopen der Spaansche vlooi te vertragen door eenen wapenstil-
stand, die aan de Koningin meer tijd zou geven om zich tot verdediging voor te be-
reiden (2). Van de zijde van elizabeth werd eene schorsing der vijandelijkheden voor-
gesteld, en tevens gevorderd, dat de vreemde krijgsbenden uit de Nederlanden zouden
vertrekken, dal aan de ingezetenen vrijheid van godsdienst zou worden toegestaan, en
dat de kosten der ondersteuning, die zij aan de Vereenigde Gewesten bewezen had, haar
door Spanje zouden vergoed worden. Parma's gemagtigden antwoordden dat elïzabeth
geen regt had voor filips' onderdanen eene vrijheid te verlangen, die zy zelve niet
gezind was aan hare Katholijke onderdanen te geven, en dat het even ongerymd was
van den Koning de vergoeding van uitgaven te eischen, die tot verkorting van zijn
λ
(1) HOR, 111. bl. 318—320. van meteren, f. 289. scheltema, t. a. p. b. 121—126. ^
(2) van beyd meldt (bl. 114) dat «eeniglie gisten, ende >verdt oock bij voorname Engelsche,
die toeganck hadden in der Coningin llaedt, niet hardt gelooclient, dat sy (n. | Elizabeth) niet
metten Coninck van Spanien maar met parma handelen, ende denselven, op hope van de heer-
schappye over Nederlandt, van den Coninck afvallig maken wilde." Ook van der vykckt, Hist.
des Troubl. 111. p. 76, gewaagt van een gerncht, dat ^eigester reeds aan paüma had laten voor-
stellen om zich met hem te vereenigen, ten einde de Nederlanden onder elkander te verdeelen,
ten koste van Spanje en de Vereenigde Gewesten. Zie hiervoor bl. 253 noot (3). Ook in Frank-
rijk vond dat gerucht destijds weerklank. Zie de Memoires de duplessis-mornay (Paris, 1824) 111.
p. 270: ))0n nous dit que Ie Buc de Parme se' rend seigneur des Pays-Bas." Zelfs werd in
1589 door duplessis op last van Hendrik IV aan parma eene memorie toegezonden, om hem aan
te sporen daarmede niet tot den dood des Körtings van Spanje te wachten, en hem raad te geven
betrekkelijk de wijze, waarop hij zijn plan ten uitvoer leggen en de ingezetenen behandelen moest.
Aid. p. 367—371. Vgl. gachard, Corre&pondence de Philippe 11, II. ρ. tXXXI—LXXXVllI.
DES VADERLAISDS. 365
gezag waren aangewend. Het voorstel tot eenen wapenstilstand werd onvoorwaardelyk 1688
van de hand gewezen. Er bleef weldra geen twijfel meer over, dat pilips, verre van
tot eenige toegeeflijkheid gezind te zijn , de onderhandelingen slechts als eenen sluijer
bezigde, om zijne plannen voor het oog zijner vijanden te bedekken. Niettemin bleven
de Engelsche gezanten op hun post, hetzij elizabeth nog steeds de hoop behield om
het dreigende gevaar van Engeland^s kusten af te wenden, hetzy zij het niet raadzaam
achtte de onderhandelingen uit eigen beweging af te breken (1).
Ook in de Staten-Generaal waren inmiddels de beraadslagingen over de verlangde
deelneming der Vereenigde Gewesten aan de onderhandelingen voortgezet, doch opzet-
telgk vertraagd en slepende giïhouden. Zoodra men van de toerustingen in Spanje
zekere berigten had bekomen, vertrok seba.stiaa>' van loozen andermaal naar Enge-
land^ om die aan elizabeth mede te deelen. In de Stalen van Holland heerschle ver-
scheidenheid van gevoelen, daar sommige afgevaardigden er met ernst op aandrongen,
dat men zich bij den vredehandel zou voegen. Eene beslissing, die welligt ten nadeele
der partij van oldenbarnevelt zou zyn uitgevallen, werd ccbler voorkomen door een
beroep op de Unie van Ulrechty wier beginselen op hel punt van vrede en oorlog
geen overstemming gedoogden (2). Na veelvuldige vergaderingen besloot men de voor-
waarden te beramen, waarop men over vrede zou kunnen handelen. Voordal deze
echter waren vastgesteld, maakte het berigl, dat de Spaansche viool werkelijk in zee
was gesloken, een einde aan de beraadslagingen (3).
Reeds in het laatst van Mei had de vloot, waaraan de Spaansche hoogmoed den naam 29 Mei.
van de Onoverwinnelijke Armade had gegeven, hel anker geligl. Doch bij het omvaren
van Kaap Finisterre was zij door eenen slorm beloopen, die de ontredderde schepen
uiteen geslagen en gedwongen had eene veilige haven Ie zoeken. In Engeland en de
Nederlanden verspreidde zich hel gerucht, dat de viool te veel had geleden, om nog
dit jaar hare schade te kunnen herstellen; en elizabeth liet reeds aan Lord howabd
weten, dat hij zyne toerustingen ter zee kon slaken. Doch filii»» gaf herhaalde bevelen
tot voortzetting van den logt; en reeds twee maanden later liep de vloot andermaal uit de 21 Jul^.
(1) bor, 111. bl. 267—270. van meteren, f. 284, 285. van kevd, bi. 113—115. strada, 11.
p. 527—530. BENTivoGLio, bl. 423, 433. van der vvkckï, 111. p. 80. gaciiakd, Corr. de Phi-
lippe n, II. p. LXXX. VAN coBviN-wiERSBiTZKY, Tachtigj. Oorlog, IV. bl. 316.
(2) Resol, V. Holland, bl. 123. kluit, t. a. p. bl. 479, merkt teregt hierbij aan, dat dit be-
ginsel voor de steden niet uit de Unie, maar nit de Orde op de Vergadering der Statmi van
Holland van het jaar 1585 voortvloeide.
1
(3) kluit, t. a. p. bl. 480. schelte.ma, t. a. p. bl. 114, 126.
Κ
-ocr page 371-566 ALGEMEENE GESCHiEDENIS
1$588 haven van. Comnna' in zee; foi het laal/^ van July: kregen de Engelschen en Hollanders
berigl, dat zg; tot in: het Kanaal genaderd was (1).
Nu' hield elke Bedenr toti voortzetting^ van den vredehandel· op. Dej Engelsche gezanten
verzochten hunne paspoorten, en veukregen» van· parma vrijgeleide, om\ max .Engeland
teiiug te keereni (2)* In de Vereenigde Gevt^esten bereidde men zich tot deUikrachtigsten
tegenweer. De Raad van State achtte' het noodig den ijver, van 'slands Regenten! door
eene buitengewone plegtigheid aan te vuren. Op zijn verzoek werdem de leden der
Staten van Hollandy van dén Hoogen Raad', het Hof van Holland^ de Rekenkamer en
de Vroedschap van 's Gravenhage uitgenoodigd , om eene zitting der Staten-Generaal'bg
3lJulij.te wonen. Toen al deze aanzienlyke mannen byeen waren gekomen, trad de Raad van
State, met Prins aiAURiT,s aan het hoofd , in de vergaderzaal. De President yan der mijle
nam hefc woord, en schetste de gevaren, die het dierbare vaderland bedreigden. Door
den Paus ens de tiauE ondersteund;, was de vijand thans op het punt Engeland en de
Nederlanden te overvallen met de aanzienlijke strigdmagt, die hij*gedurende verscheidene
jareni verzameld had. PrinSs willem van Oranje was steeds gewoon geweest in buiten-
gewonen nood de Staten en- de voornaamste regerings-collegiën allereerst te vermanen,
));om God den Heer te bidden zyne gevreesde maar verdiende straffen van het land te
willen, afwenden, en daarna; de Staten te verzoeken het land, met, middelen en pennin-
gen te willen bijstaan, opdat daarmede goedsmoeds alle devoir en naarstigheidi mögt
gedaan worden, om alles te bezorgen wat tot wederstand van den vyandi zou kunnen
dienen." Daarbij had het vaderland zich steeds wel bevonden, weshalve Graaf maorits
en de Raad van Statey dat voetspoor volgende, het raadzaam hadden geacht thans, de
hooge regering byeen te roepen, en. te vermanen »om» eerst de toevlugt te nemen tot
dönf Heer , en daarna promptelgk bij te dragen." tot hetgeen er benoodigd, was om in
aller p oorlogschepen in zee te brengens en de noodige maatregelen« tot verdediging te
nemen: (3;).
De krachtige taal van^ den weisprekenden van der myle miste hare uitwerking niet.
Terstond vertrokken leden der Staten-Generaal naar Zeeland, Utrecht en Frieslandy om
gelden te verzamelen. Met hetzelfde doel zonden de Staten van Holland afgevaardigden
naar de voornaamste steden van hun gewest. Hunne pogingen werden met den besten
uitslag bekroond. De nood had aan tweedragt enr eigenbelang het zwijgen opgelegd.
(1) bok, 111. bl. 321. STRADA, 11. p. 560. «entivogijo, fal. 434·
(2) VAN KEY» beri{it (bl. 115) dat pabma een tijd" lang zwarigheid maakte, den Graaf van derbv,
een der Engeisclie gezanten, te laten vertrekken, hetgeen echter niet alleen met strada, li; p.
529, maar ook met bor, 111. bl. 270, in strijd is.
I ; I
(3) scHELTEMA, t. a. p. bl. 127.
-ocr page 372-DES VADERLAISDS. 365
'Ieder was bereid aan het algemeene wélzgn offers te brengen. Met dezelfde vaslbera- 1588
denheid, die den aanvang van den opstand tegen Spanje gekenmerkt had, gordde ieder
zich aan tot den geduchten stryd. De ^Raad van State, die naar Zeeland vertrok, om
nader bij het gevaar te «yn, ontving voldoende ondersteuning, om zijne maatregelen
ten uitvoer te leggen. Steeds gewoon, bidden met werken te vereenigeD, had de Re-
gering ook geenszins verzuimd aan de opwekking van den Raad van State tot inroeping
van hoogeren bystand gehoor te geven. Tegen den 20''®" Julij was door de Staten-
Generaal een algemeene vast- en bededag uitgeschreven, »om God Almagtig te loven
en te danken voor al zijne genade en weldaden , en te bidden dat het Hem behagen
mögt, zijnen geregten toorn af te wenden van Zijne Kerk en deze bedrukte landen.,
en die tegen hel geweld der rijanden Ie behoeden en te beschermen." De ijver voor
het behoud der 'Hervormde godsdienst openbaarde zich tevens in onderscheidene maat-
regelen, die den geest des tijds kenmerken. Op verzoek der Noord-Hollandsche Synode
herhaalden de Staten van Holland hun verbod van de uitoefening der »Pauselyke af-
grijselijke afgodery," en gelastten insgelijks alle Regenten en ambtenaren in hun gewest
zorg te dragen voor de handhaving der plakkaten, waarbij de zamenleving van man en
vrouw buiten hel huwelijk en de uitoefening van een handwerk of eenig ander bedrgf
op Zondag verboden waren (1).
Niet zonder reden zag men in Engeland en de Vereenigde Gewesten de nadering
der Onoverwinnelijke armade met bezorgdheid Ie gemoel. Nog nimmer had zulk een
geduchte vloot den oceaan bevaren. Z^ bestond uit 155 vaartuigen, die te zamen 2441
stukken grof geschut voerden en met 7449 matrozen, 2808 galeislaven en 18,8Γ>5 sol-
daten bemand waren. Terwijl in de Nederlanden en Engeland bijna geen oorlogschepen
gevonden werden, die meer dan tweehonderd last inhielden (2), telde de Spaansche
vloot 64 groote galjoenen, 4 galeijen en 4 galeassen, wier inhoud van driehonderd lot
over de twaalfhonderd last bedroeg. Nooit had men grooter schepen aanschouwd. De
galeassen, die door filips van de Venelianen gekocht en reeds in den zeeslag bij Le-
panto gebruikt waren, schenen drijvende zeekasteelen en werden, behalve door de
zeilen, door driehonderd riemen in beweging gebragl. De buitenhuid der grootste sche-
pen was zoo dik, dat de kanonkogels, op eenigen afstand afgeschoten, er niet doorheen
konden dringen; ook waren de borstweringen schotvrij voor het geweervuur gemaakt.
(1) kluit, t. a. p. 11. bl. 493. Resol. v. Holland, bl. 207 , 225 , 242 , 264. scheltema, t. a. p.
bl. 129—131. Toevoegsels, bl. 30. Deze schrijver vermeldt dat de Staten bovendien duizend
bekwame busschieters, onder bevel van den Overste morgan, naar Engeland zonden, en elizabeth
ook van buskruid voorzaj^en,
(2) de jonge, Gesch. V. h. Zemvezen, 1. bl. 201. hwme, t. a. p. n®. 17.
-ocr page 373-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 Niel minder muntten de schepen door inwendige inrigting dan door uitwendige sterkte
uit. Daar men in Spanje geen oogenblik aan de uitkomst van den strijd getwijfeld
had, en zich voorstelde dat de aanblik der vloot voldoende zou zijn om elke poging
tot wederstand als hopeloos te doen opgeven, hadden de scheepsbouwmeesters gewed-
ijverd, om door uitvindingen voor gemak en weelde en hel aanbrengen van sieraden
elkander Ie overtreffen. Sommige schepen waren van kapellen voorzien die door
ruimte en pracht kerken evenaarden, en niet slechts van altaren en predikstoelen,
maar zelfs van torens en klokken voorzien waren. Daar de onderneming voornamelijk
de herstelling van het Katholicisme bedoelde, bevonden zich 669 priesters op de viool,
aan wier hoofd Don muitines de ai,orco, Vicaris-Generaal der Inquisitie, geplaatst
was. Begeerig in de gevaren en den roem van dezen heiligen kruistogt te deelen, had
de bloem van den Spaanschen adel, grootendeels op eigen kosten, zich op de vloot in-
gescheept. Hel opperbevel werd aanvankelyk aan den Markies van sawta gkoge toever-
trouwd, die zich als ervaren en stoutmoedig Vlootvoogd grooten roem verworven had,
doch na diens overlijden in 1587 aan alohzo perez de güssian. Hertog van Medina
Sidonia, opgedragen, die meer door rijkdom en aanzien dan door beproefden heldenmoed
en krijgsbeleid voor dien hoogen rang in aanmerking was gekomen. De krijgslieden
waren echter niet ontevreden, dat zi] een gouden in plaats van een ijzeren admiraal ge-
kregen hadden, daar de hoofdbevelhebbers zich des te grooter invloed op het bestuur
der onderneming voorspelden, en de soldaten in de schallen van den vlootvoogd een
waarborg zagen voor de geregelde betaling der soldij. Ook scheen filips niet te ver-
I moeden dat hel bestier der vloot groote talenten zou vereischen; Ie minder, daar de
leiding der gansche onderneming, na de vereeniging van mediisa sidonia mei parma,
aan dezen ervaren krijgsman zou worden toevertrouwd. De vloot was overvloedig van
krijgsbehoeften maar schaars van levensmiddelen voorzien, daar men op den voorraad
rekende, dien de Hertog van parma verzameld had. Haar onderhoud verslond dagelijks
dertigduizend dukaten, en hare gansche uitrusting liad zestig millioenen gekost (1).
De laslbrief, dien filips den Hertog van medina sidoma had medegegeven, hield het
bevel in om onmiddelijk naar de Vlaamsche kust te stevenen, de Engelsche en Neder-
: (1) bor, 111. bl. 316. vak meieren, f, 287. strada, 11. p. 546. scheltema, t. a. p. bl. 44.
1 - 46—52. — De meeste der bovenstaande getallen zijn aan straöa ontleend, de bij hem ontbre-
t kende aan Bon of aan de Warhaflige Zeytung und Beschreibung von der Gewaltigen Armada etc.,
in 1588 te Keulen gedrukt, en eene vertaling bevattende van de beschrijving, te Madrid op last
f Λ
i" van filips uitgegeven. Het geheele aantal der personen, die zich op de vloot bevonden wordt
f-, door strada geschat op 28293, door bor op 28646, in de Zeylung op 30693. De galeislaven
I zijn alleen onder het laatste getal begrepen. Een Spaansche dukaat goldt omstreeks f 3.—.
I groebe, Over de munten van 1500—1621, Brussel 1835, bl. 38.
f
-ocr page 374-DES VADERLANDS.^ 359
landsche schepen, die herii tegenstand boden, te vernielen of te verdrijven, zich zoo 1588
spoedig mogelyk met de vloot van den Hertog van parma te vereenigen, gemeenschap-
pelijk de Teems in te loopen, nabij Londen te landen en Engeland te veroveren. Tc ver-
geefs had PARMA, die de bezwaren van deze onderneming beter doorzag dan zijn koninklyke
meester, er nog herhaaldelijk op aangedrongen, dal zij niet terstónd op hel hoofddoel
zou gerigt worden. Hij had aan fiups laten voorstellen eerst het eiland Wight te bezetten,
hetwelk dan tot verzamelplaats der schepen en troepen zou kunnen dienen, of althans
niet in Engeland, maar in Schotland of Ierland te landen, waar de kust veiliger anker-
plaatsen aanbood, en een groot gedeelte der bevolking terstond de behulpzame hand zou
bieden. Doch de Koning achtte zijne vereenigde zee- eö landmagt onwederstaanbaar,
en sloeg den verständigen raad van zijn bekwamen veldheer in den wind (1). De Her-
tog van MEDINA siDOOTA, met s;ijne vloot in het kanaal gekomen, begreep zich sliplelyk
aan zijnen lastbrief te moeten houden, en weigerde aan den wensch der Hoofdbevelhebbers
gehoor te geven, die hem drongen om in Plymouth de Engelsche oorlogschepen onver-
hoeds Ie overvallen en te vernietigen. Op den negenentwinligsten Julij kreeg Lord
HOWARD de eerste lijding van de nadering der Spaansche vloot. Terstond feilde hij met gg jul^.
zijne schepen de haven uit, en kreeg den volgenden dag den vijand in het gezigt. De
gelijktydige schrijvers weten bijna geen uitdrukkingen te vinden om het trolsche schouw-
spel te beschrijven, dat zich toen aan de Engelsclien voordeed. In den vorm eener
halve maan geschaard, strekte de vloot zich langs eene breedte van zeven Engelsche
mylen uit. De grootte der schepen en de hoogle der torens, die zich op de voor- en
achterstevens bevonden, maakten het twijfelachtig of men vaartuigen of drijvende kas-
teelen voor zich had. Langzaam en statig stevende de Onoverwinnelijke armade in slag-
orde voorwaarts, en hel scheen, zegt bentivoglio, of de golven zuchtten onder haren
last en de winden moede werden zulke reusachtige gevaarten voort te stuwen (2),
Hoe ontzagwekkend de aanblik der vloot mögt zijn, do Engelschen ondervonden spoe-
dig dat de buitengewone grootte der Spaansche galjoenen hunne geschiktheid voor den
zeekrijg geenszins vermeerderde. Traag in al hunne bewegingen, tot snelle wendingen
geheel ongeschikt, en grootendeels slecht bestuurd, werden deze logge gevaarten in
vlugheid en snelheid door de Engelsche schepen verre overtroffen. Lord howard, die
leregt begreep dat de overmagt der Spanjaarden in schepen en geschut hem niet toe-
liet slag te leveren, besloot den vijand slechts uil de verte met zijn vuur te besloken,
en op gunstige gelegenheden te wachten om verspreide schepen aan te tasten. De uil-
komst beantwoordde aan zijne verwachting. Twee galjoenen, waarvan bel eene in brand
(1) STBADA, 11. p. 533—536.
(2) bentivoglio, hl. 435,
ΙΠ Deel. 1 Stuic.
—η
48*
-ocr page 375-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 geraakte en het andere zijn mast verloor, bleven achter' en werden door drakb geno-
men. De strijdlustige Engelschen, wier begeerte om te enteren^ door howard» met
moeite bedwongen werd, omfladderden de Spaansche vloot, en bragten haar door een
onafgebroken kanonvuur groot nadeel toe, terwijl de galjoenen, wier kogels te hoog
gingen en over de Engelschen heen vlogen, zich niet aan hunne vervolging konden
onttrekken. Telkens kwamen nieuwe schepen;, door de vaderlandsliefde van den' adel of
aanzienlijke kooplieden uitgerust, howard's vloot; versterken, die weldra honderdveer-
tig bodems telde. Onophoudelijk door deze scheepsmagt vervolgd, kwam de armade,
β Aug. na verscheidene schepen verloren te hebben, op den zesden Augustus bij» Calais voor
anker, waarna de Engelsche vloot op een kanonschot afstandss insgelyks de ankers
uitwierp.
De Hertog van medina sidoiiia zond terstond berigt van zijne aankomst aan den
Hertog van parma. Zoodra deze vernomen had dat de Spaansche vloot de haven van^
Corunm was uitgezeild, had hij zijne toebereidselen met verdubbelden ijver voortgezet.
Hij had de Landvoogdij over de zuidelijke Nederlanden- gedurende zijne afwezigheid
aan den Graaf van mawsfeld toevertrouwd, en aan het hoofd zijner voornaamste leger-
hoofden eene plegtige bedevaart naar het beeld der Lieve Vrouw van»gedaan,
om den geloofsijver zijner onderhoorigen te versterken. Te Duinkerken, waar zijn'
eigen schip lag, en te Nieuwpoort werd alles in gereedheid gebragt omi zijne troepen
binnen weinige uren in te schepen. Doch een geduchte hinderpaal sneed hem den
weg af, om zich met de Spaansche vloot te vereenigen. Vijf en dertig Hollandsche en'
Zeeuwsche oorlogschepen, onder het opperbevel van justintjs van Nassau, lagen voor
de haven van Duinkerken, en dreigden eiken bodem, die zou willen uitzeilen, in den
grond te boren. Ook de haven van Nieuwpoort was door de Staatschen afgesloten, eu'
op de Zeeuwsche stroomen lag eene menigte gewapende schepen gereed omj parma's
- platboomde vaartuigen tie bestoken, zoodra deze het waagden hunne wijkplaatsen te
verlaten. De Spaansche Veldheer was derhalve gedwongen aam de afgezanten van den
Hertog van medina sidonia, die' te Nieuwpoort bij hem kwamen, te|verklaren, dat
hij onmogelijk zijne vloot kon doen uilloopen, wanneer de Spaanschei armade niet in
staat was de Hollandsche en Zeeuwsche schepen te verjagen. Daar dë galjoenen we-
gens de ondiepte des waters de kust niet genoegzaam kondem naderen, moest die'
* gevaarlijke taak aan de kleinere Spaansche schepen worden overgelaten. Men be-
paalde den twaalfden Augustus voor een algemeenen aanval, waarbij de groote Spaan-·
sehe schepen de Engelsche vloot in bedwang zouden houden, terwijl de kleineré op dei
Staatschen zouden losgaan, die, te gelijkertyd door parma's vaartuigen bestookt, tus-
schen twee vuren geplaatst en gewis tot wijken genoodzaakt zouden worden. Vol hoop
op den goeden uitslag gaf parma het »bevel tot de inscheping zijner troepen. Doch de
vrees voor de kloeke Hollanders en Zeeuwen, die te Duinkerken uit de verte het
DES VADERLANDS.^ 359
Spaansche krygsvolk uiltartleii en braveerden, en nu en dan een waarschuwenden ka- 1588
»onkogel in de hayen zonden, vertraagde de uilvoering. Hel bootsvolk, ongeneigd zich
in eenen slrigd te begeven, die naar zyne overtuiging een gewissen dood voorspelde,
was grootendeels verloopen. De troepen weigerden aan boord te gaan, zoolang de noodige
levensmiddelen niet waren ingescheept. Een gedeelte van den voorraad was bedorven,
verscheidene pleiten half vol met water geloopen. Te Duinkerken klom de onwil totvol-
komene weerspannigheid. Te Nieiiwpoort, waar parma. zelf de inscheping bestuurde,
werden veertienduizend man ingescheept. Doch eer de twaalfde Augustus was aange-
broken, ontving hy de tgding dat de Spaansche vloot, verre van liem hulp te kunnen
bieden, zelve reeds op de vlugt was gegaan.
Zoodra Lord howard, met wien het smaldeel onder Lord seymour zich vereenigd
had, in het gezigt der Spanjaarden voor Calais het anker liad uitgeworpen, begreep
hy alles in het werk te moeten stellen, om de vereeniging van medina sidoma met
PARMA te verhinderen. Niet alleen zou het dan byna onmogelijk zgn geweest eene lan-
ding in Engeland te beletten, maar het was ook te vreezen dat de stryd een andere
wending zou nemen, wanneer de krygshaftige en ervarene parma het opperbevel van
den Spaanschen Admiraal had overgenomen, wiens onbekwaamheid en vreesachtigheid
den moed en het beleid der ondergeschikte Hoofdbevelhebbers verlamden (1). Op raad
van den voortvarenden drake besloot howard reeds op den achtsten Augustus eene 8 Aug.
poging aan te wenden, om de Spaansche armade in wanorde te brengen. De Italiaan-
sche Ingenieur giawibelli (2), die na de inname van Antwerpen door euzabeth in
dienst was genomen en zich op de Engelsche vloot bevond, gaf daartoe een geschikt
middel aan de hand. Acht der meest gehavende schepen werden met brandbare stoflen
gevuld, in den donkeren en stormachtigen nacht onbemerkt in de nabijheid der armade
gebragt, aldaar ontstoken en voor den wind op de galjoenen aangezet. Onbeschrijfelijk
was de ontzetting der Spanjaarden, toen zij eensklaps die vuurschepen als uit de zee zagen
oprijzen. Vele krijgslieden, die de belegering van Antwerpen hadden bygewoond, herinnerden
zich de vreesselijke uitwerking der branders, die giawbkllï destijds tegen parma's brug
had afgezonden, en achtten de verwoesting der gansche vloot onvermijdelijk, wanneer
men niet terstond het dreigende gevaar ontweek. De Hertog van medifa siDOiriA gaf
bevel de ankers te ligten en de ruime zee te kiezen. Sommige scheepsbevelhebbers,
(1) Z.ceuwsche visschers, door de Spanjaarden gevangen genomen, op liet galjoen van medwa
sidonia in dienst gesteld en later in het vaderland teruggekeerd, berigtten, dat in dal scliip eene
kogelvrije plaafs was, werwaarts de Hertog zich begaf, zoodra er geschoten werd. van metereh,
f. 291 h.
(2) Hiervoor, bl. 122, 145.
48*
-ocr page 377-..................................ii — —mmm·—im^
1588 door den schrik overmand, Helen de kabels kappen en ontvloden met volle zeilen de
naderende branders. Naauwelijks was de gansche armade te midden der grootste ver-
warring in beweging gekomen, toen een geducht onweder losbarstte, en de stormwind
met verdubbelde kracht begon te woeden. Alle orde hield op, en ieder was slechts
op zelfbehoud bedacht. Doch het geweld van den storm en de onstuimigheid der baren
stelden de zeelieden buiten staat om hunne logge bodems naar eisch te besturen. Ver-
scheidene schepen bragten elkander groote schade toe. Andere werden tusschen klippen
en zandbanken afgedreven, waarop zij vast bleven zitten. Twee galjoenen slieten met
zulk een geweld tegen elkander, dal beide zonken. Verrassend was den volgenden
morgen het schouwspel, dat zich aan de Engelschen voordeed. De schepen der Onover-
winnelijke vloot, in alle rigtingen verspreid, kampende met wind en baren, en voor
een deel zwaar beschadigd of gestrand, waren niet bij magie elkander bij Ie staan.
Howard besloot van deze gunstige omstandigheden partij te trekken, en gaf, niette-
genstaande den voorldurenden storm, het bevel tot een algemeenen aanval. Nu klom
de ellende der Spanjaarden ten top. Tegelijk door de woede der elementen en het
vuur van den vijand geteisterd, waren vele schepen tot krachtigen wederstand onbe-
kwaam. De grootste galeas, die zijn roer verloren had, dreef bij Calais op eene
zandbank en werd na een vinnig gevecht bemagtigd en geplunderd. Verscheidene gal-
joenen werden veroverd of in den grond geboord. Den volgenden dag werd de aanval
met even gunstig gevolg herhaald, en slechts uit gebrek aan kruid en lood door de
Engelschen gestaakt.
Gelijktijdig met dezen zeestrijd, waaraan het Slaalsche smaldeel onder gornelis longk
VAN ROSENDAAii een wakker aandeel nam, waren ook de Vlaamsche en Zeeuwsche
kusten getuigen van den tegenspoed der Spanjaarden. Verscheidene hunner schepen,
door den storm derwaarts afgedreven, werden prijs gemaakt. Een galjoen strandde voor
Blankenburg^ en werd, nadat de bemanning het verlaten en zich overgegevenihad,
door hel Engelsche garnizoen van Ostende geplunderd. Een ander groot schip uit/iisAmje
werd door een Zeeuwsch oorlogschip geënterd en veroverd, doch zonk weldra^ door
grondschoten gelroflen, en sleepte de overwinnaars in zijnen ondergang mede. Hel galjoen
st. mattheus, waarop de Maarschalk Don diego de piementel , een van\^ de hoofdbevel-
hebbers der Onoverwinnelijke armade, bevel voerde, was in den strijd zoodanig geteis-
terd, dat vijftig man dag en nacht aan de pompen moesten werken, om hel boven
water te houden. De Hertog van medina sidonia zond een klein vaartuig af, om den
Bevelhebber met zijne voornaamste oilicieren ^le redden; doch daar Don diego het zgnen
pligt achtte het laatst zyn schip Ie verlaten, weigerde hij van dat middel tot zelf-
behoud gebruik Ie maken. Daar hij intusschen niet lang meer zee kon hou-
den, besloot bij den steven naar Duinkerken te wenden, in de hoop van den Hertog
van PARMA bijstand Ie ontvangen. Met het vaarwater onbekend, zagen de zeelieden ver-
W
DES VADERLAISDS. 365
laDgend naar loodsen uit. De visschers, die zij in het gezigt kregen, waren echter 1588
niet Ie bewegen om te naderen, niettegenstaande hun een gouden keten werd voorge-
houden. Naauwelijks had men te Vlissingeti vernomen, dat een groot schip in de
nabijheid was, of vijf gewapende vaartuigen staken onder bevel van Jonkheer pieter
van der does in zee, en eischten dal Don diego zich over zou geven. De Spaan-11 Ang.
sehe bevelhebber dreigde de Staatsche schepen, die in vergelijking met het trotsche
zeekasteel slechts booten schenen, in den grond te boren, zoo zij zich niet terstond ver-
wgderden, Tn plaats van deze waarschuwing ter harte Ie nemen, gaven de Zeeuwen,
die inmiddels het galjoen omsingeld Hadden, uit hun geschut een antwoord, dat veertig
Spanjaarden het leven kostte. Nu vorderde van der does eene onmiddellijke overgave,
zoo de overigen hun leven lief hadden. Don diego was genoodzaakt te zwichten en werd
met zijne voornaamste edellieden en oiTicieren naar ''sHage gevoerd. De wimpel van
zijn schip, dat te Vlissingeu zonk, na van zijne kostbaarheden beroofd te zijn, werd
te Leiden in de Pieterskerk opgehangen (1).
De Hertog van medina sidonia, die intusschen de verstrooide schepen weder onder
zijne vlag had trachten te vereenigen, zond nu een zijner edellieden naar den Hertog n Aug.
van PARMA, om te vernemen naar welke haven hij zich bij het toenemen van den storm
zou moeien wenden, en hem te verzoeken in het gebrek aan levensmiddelen te voor-
zien, hetwelk zich reeds op de vloot deed gevoelen. Gedurende de laatste dagen was
PARMA door de geruchten omtrent het lot der armade en door zijne eigene onmagt om haar
te hulp te komen bijna tol razernij vervoerd geworden. Nu eens gaf hij aan zijne
troepen bevel om met geweld door de Holiandsche en Zeeuwsche schepen heen te bre-
ken, die de Vlaamsche havens bezet hielden; dan weder liet hij de reeds ingcscheepto
krijgslieden aan wal terugkeeren, ten einde de bloem van zijn leger aan geen gewissen
ondergang prijs te geven. Duizend uilgelezene scherpschullers, door groole beloften
aangewakkerd, ondernamen eindelijk het waagstuk, doch werden allen het slagtoiTer
van hun vermetelen moed (2). Parm\ vleide zich echter nog, dat de Onoverwinnelijke
vloot hem weldra den weg naar Engeland zou openen, toen medina's bode hem de
tijding bragt, dat zij zelve zijnen bijstand behoefde. Nu was alle hoop verloren. Met
biltere teleurstelling gaf parm.v len antwoord, dat hij zelfs geen boot in zee kon krijgen,
zoolang de Staatschen niet verdreven waren, en dat hij evenmin eene veilige wijkplaats
kon aanwijzen, daar de Koning van Spanje aan zijnen raad, om vooraf eene geschikte
haven te bemagtigen, geen gehoor had gegeven. De Hertog van memna sidonia , van
de onmogelijkheid eener vereeniging met parma overtuigd, liet zijnen krijgsraad beleg-
(1) Bon, 111. bl. 324. van metebeit, f. 291«.
(2) STRADA, 11. p. 562. VAN ftEYi), bl. 147. Vgl. scnELTEJiA, t. a. p, i)l. 171 in de noot.
-ocr page 379-1588 gen, om te beraadslagen wat tbans te doen stond. De aanval op Engeland moest als
geheel mislukt worden beschouwd. De veelvuldige ondiepten en zandbanken sneden
aan de galjoenen den toegang tol de Vlaamsche en Hollandsche kusten af. De noord-
westen wind bemoegelijkte den terugtogt door het kanaal, terwijl de Spanjaarden boven-
dien niet geneigd waren zich andermaal met de Engelschen te meten. Er bleef dus
niets anders over, dan noordwaaris te stevenen, waartoe alle zeilen werden bggezet.
Tot op de hoogte v£^n ö6 graden noorderbreedte bleef howard de Spaansche vloot
vervolgen; en hoewel de karigheid van elizabeth hem de middelen onthouden had
om haar krachtig te besloken, bleef hij den vijand zooveel vrees inboezemen, dat de
Hertog van medina, sidonia reeds eene witte vlag had laten gereed maken, om over de
overgave Ie onderhandelen, wanneer de Engelschen op nieuw een algemeenen aanval
zouden wagen. Zijne vrees verdween eerst toen howard den steven wendde, en de
Onoverwinnelyke armade verder aan haar lot overliet.
Slecht voorzien van levensmiddelen, vooral van drinkwater, en door storm en kanon-
vuur zwaar geteisterd, . had de vloot de groolsle behoefte om in eene veihge haven
binnen te loopen en hare schade te herstellen. Verscheidene reddeloos gescholene sche-r
pen waren reeds gezonken. De meeste schepelingen waren ziek, en de gezonden, die
niet tegen de stormen der gure Noordzee waren uitgerust, leden koude en gebrek. ïot
besparing van voedsel waren de paarden en muilezels reeds over boord geworpen. Doch
nergens deed zich eenig uilzigl op bijstand voor. De Koning van Schotland had last
gegeven, de Spaansche schepen overal van zijne kusten te weren. De havens van Noor-
wegen achlte men te klein en te ondiep voor de Spaansche galjoenen, en de twijfel-
achtige gezindheid van den Koning van Denemarken, evenzeer als de onbekendheid der
Spanjaarden met hel vaarwater, maakten het onraadzaam naar de Oostzee te stevenen.
De Hertog van medina sidonia, die nog slechts zeven en zeventig schepen onder zyne
37 Aug, >^lag telde, nam derhalve het besluit, met ongeveer twintig der best voorziene enisnelst
zeilende vaartuigen door den Atlantischen Oceaan naar Spanje terug te 'keeren, .en gaf
aan de overige bevel zich in Ierland van het noodige te voorzien, en hem zoo spoedig
mogelijk te volgen. Doch in het begin van September stak uit het zuid-weslen een ge-
duchte storm op, die de achtergeblevene vaartuigen vreeselyk teisterde. Verscheidene
galjoenen strandden op de Schotsche en lersche kust. Anderen vergingen in volle zee.
Sommige schepen zochten in Engelsche havens hun behoud en werden aldaar prijs ver-
klaard. De ongelukkige Spanjaarden, die in Ierland waren aangeland, werden groo-
tendeels door de kustbewoners afgemaakt. Een klein getal edellieden ontkwam naar
Engeland en werd aldaar met gastvrijheid behandeld. Van de gansche Onoverwinne-
lijke armade kwamen slechts 53 schepen in de Spaansche havens terug. Al de galeassen
en galeijen en niet minder dan ö8 (galjoenen waren eene prooi der golven geworden
of door den vijand buit gemaakt. Van de schepelingen keerde naauwelijks een derde
574
V.
' '^,«·'"' Γ7---·'----------I.jt I ^ ^yin Jlll I UWIVTl^
■ Ί
-ocr page 380-DES VADERLÄNBS. 575
gedeelte behouden in hel vaderland weder. In Spanje en Portugal was bijnä geen 1588
adellijk geslacht, dat niet het verlies van een zijner telgen betreurdfe (1).
Reeds was in Spanje het gerncht verspreid, dat de Engelsehe vloot geslagen was,
en verheugde pilips zich over de aanvankelijke zegepraal, toen hij het berigt ontving
van de rampen, die zijne Onoverwinnelijke armade getroffen hadden. Hoewel diep ter*
neder geslagen door deze grievende en geheel onverwachte teleurstelling, toonde hij bij'
deze gelegenheid eene groote zelfbeheersching. »Ito heb de vloot legen menschen en
niet tegen de elementen uitgezonden, en dank God dat Hij mij de magt verleend heeft
eene nieuwe uit te rusten." Met deze woorden gaf hi] zelf het voorbeeld, om de ramp
met gelatenheid te dragen. Aan de geestelijkheid werd bevolen om God Ie danken,
dat zij niet grooter was geweest; en het dragen van rouwkleederen werd tot dertig
dagen beperkt. De Hertog van medina sidohïa, die terstond na zijne terugkomst naar
zijne landgoederen vertrokken was, zonder het Hof te bezoeken, werd door een eigen-
händigen brief van pilips over het mislukken der onderneming getroost. Geen bevel-
hebber, schreef de Koning, kon verantwoordelijk worden gesteld voor onheilen, door
winden en strooraen aangebragt (2).
Niettemin had pilips door den ondergang der Oooverwinnelgke vloot eenen slag ont-
vangen, dien hij nimmer is te boven gekomen. De aanzienlijke opofferingen, die hare
uitrusting had gekost, het verlies van het grootste gedeelte eener geduchte zeemagt en
de dood van vele ervarene krijgslieden bragten aan Spanje diepe wonden toe. Doch
vooral oefende de zedelijke indruk dezer gebeurtenis een ge\vigligen invloed uit. Onder
het bestuur van karel V was Spanje de eerste mogendheid geworden. Zijne raagt
werd in gansch Europa onwederstaanbaar geacht, en de volharding der Vereenigde Ge-
westen in hunnen strijd tegen pilips had reeds algemeene verbazing gewekt. De uitrus-
ting der Onoverwinnelijke vloot was in de oogen der Katholieken het onfeilbare middel, j
om aan de geheime en openbare tegenkanting van Engeland en de Nederlanden een
einde te maken. Niet zonder angst, hoewel tevens met het onwrikbare besluit, om
de vrijheid lot den laatsten druppel bloeds te verdedigen, zag men aldaar de komst der
geduchte armade te gemoet. Tegen aller verwachting werd eene zegepraal behaald,
veel volkomener dan men zich ooit had durven voorstellen. En hoewel de stormwinden
(1) bor, 111. bl. 321^327: var metebK», f. 28D--292. van reto, bl. 140—149. civo-nus,
Ann. ρ. 116- 124. Historie: ά'eerste deel, bl. 623—626. cbappüys, Uist. d. l. guerre de Flan-
dre, 1. p. 590. le petit, 11. p. 562-564. strada, 11. p. 559—566. carneuo, p. 225—231.
coloma, p. 10—15. bentivoglio, bl. 434—439. campana, p. 105. tanamïo, p, 102. HüME, t. a. p.
N°. 18. van corvin-wiersbitzky, IV. b!. 325—335. scheltema, t. a. p. bl. 172—199,
(2) STRADA, II. p. 564. GACHARD, Correspondcuce de Philippe 11, 11. ρ. LXXVII.
-ocr page 381-w
576
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 zich krachtige bondgenoolen hadden betoond, was echter de afwending van het gevaar
hoofdzakelijk aan de vastberadenheid, zeevaartkunde en onversaagdheid der Engelschen,
Hollanders en Zeeuwen toe te schrijven. Voortaan konden de Spaansche galjoenen door
hunne vervaarlijke grootte geen ontzag meer inboezemen. Hadden Holland en Zeeland
Ie voren reeds meermalen aan filips' legerbenden met goed gevolg het hoofd geboden:
thans was ook de begoocheling van de onwederstaanbaarheid zijner zeemagt verdwenen.
Hel wantrouwen aan eigen krachten werd door een zelfbewustzyn vervangen, hetwelk de
hoop op den goeden uitslag van den krijg aanmerkelijk deed stijgen, en eene voorwaar-
delijke onderwerping niet slechts als een noodlottig en schandelijk maar ook als een
noodeloos redmiddel deed beschouwen. Meer dan ooit te voren klom de overtuiging, dat God
^ de Vereenigde Gewesten in zijne hoede had genomen, en hun verzet tegen het magtige
Spanje met zijnen zegen bekroonde. De destijds geslagene gedenkpenningen dragen
daarvan de duidelijkste blijken. »Aan God alleen de eer," — »de Heer heeft geblazen
en zij zijn verstrooid," — »Gij, ο God! zyt groot en doet groote dingen, Gij alleen
zijl God," — dal waren de opschriften, waarmede men in Holland en Zeeland den
ondergang der Onoverwinnelijke vloot als het werk eener beschermende Voorzienigheid
afschilderde (1). Kon het anders, of deze overtuiging onzer godsdienstige voorvaderen
moest hunnen moed en ijver verdubbelen, en hen het onwankelbare besluit doen opval-
len om in den strijd Ie volharden, lot Spanje al zijne aanspraken liet varen ? Doch de
behaalde zegepraal had nog andere, in de toekomst niet minder gewigtige, gevolgen.
Nu de vrees voor de Spaansche galjoenen verdwenen was, schenen alle perken voor den
Nedcrlandschen zeehandel te zijn weggevallen, en toen filips in zyne kortzigtige staat-
kunde weinige jaren later voor de Staatsche koopvaarders, ook onder vreemde vlag, de haven
van Lissabon sloot, stond het ontzag voor Spanje's oorlogsvloten niet langer in den
weg, om de voortbrengselen van het Oosten onmiddellijk uit Indië te gaan halen (2).
Had ELIZABETH reeds bij de nadering der Onoverwinnelijke armade bewezen, dat zij
den bijstand der Staatschen niet ontberen kon: thans was het evenmin te ontkennen,
dat hunne krachtige medewerking niet weinig tol dei» goeden uitslag had bijgedragen.
Door de Vlaamsche havens te bezetten, hadden zij de vereeniging van parma's leger-
magt met medina's vloot verhinderd, en Engeland^s kusten voor de landing der Spaan-
sche troepen beveiligd. Op de verhouding lusschen de Staten en de fiere Vorstin, die
hen tot dat tijdslip steeds met krenkenden trots bejegend had, bleef deze omstandigheid
niet zonder invloed. Elizabeth zond john kokris herwaarts, om de Staten-Generaal
:
(1) BIZOT, Hist. Metall. I. ρ. 66.
' f
(2) scHEMEMA, t. a. p. bl. 229 vv. E. w. DE KOOY, Geschiedenis van den Nedeiiandschen /ïan-
de/, Amet. 1854, bl. 345, 347.
i
-ocr page 382-DES VADERLAISDS. 365
niet slechts met de afwending van het gevaar geluk te Avenschen, maar ook voor den 1588
verleenden bijstand dank te zeggen (1). Dit billijk blijk van erkenning der met be-
leid beraamde en met vastberadenheid uitgevoerde maatregelen der Hollanders en Zeeu-
wen verhoogde het aanzien der Staten, en verzwakte de kracht der Engelschgezinde
partij, die nog steeds bleef beweren dat het behoud van vr^heid en godsdienst een
onbeperkt opperhoofd vereischte, en dat 's lands Regenten, door onderhngen nag ver en
kleingeestige behartiging van plaatselgke belangen verlamd, onbekwaam waren het alge-
meene welzijn krachtdadig te bevorderen. De dood van den Graaf van leigester bragt
te gelyker tijd aan zijnen aanhang een niet minder gevoeligen slag toe.
Niettegenstaande de beschamende ondervinding, welke hij in de Nederlanden had oj)-
gedaan, had deze eerzuchtige man zich nog steeds gevleid, aldaar eenmaal zgne plan-
nen te kunnen bereiken (2). Reeds waren onderhandelingen aangeknoopt, om hem
op nieuwe voorwaarden andermaal als Landvoogd aan te nemen (5). Op aandrang van
oldbnbarwevelt, die voorzcker leigester's terugkomst als een der grootste rampen be-
schouwde, welke het vaderland konden treffen, was aan een lid van den Raad van
State, Mr. johan van der warke, die destijds tot vereffening van handelsgeschillen
naar Engeland vertrok, den geheimen last opgedragen, om den Graaf door het aan-
bod van een pensioen of van een aanzienlyk geschenk te bewegen, van dat voorne-
men af te zien (4). Doch de onderhandelingen over deze aangelegenheid werden door
eene onverwachte gebeurtenis afgebroken. In September werd LErcESTER door eene koorts 14 sept.
aangetast , die hem binnen weinige dagen ten grave sleepte. Zyne aanhangers betreur-
den in hem eenen man, die naar hunne overtuiging zijne uitnemende talenten met ijver
en belangeloosheid aan de bevordering van Gods eer en de belangen der Koningin had
gewyd (5). Doch de geschiedenis van zyn tweejarig bestuur in de Nederlanden ver-
gunt niet hem groote bekwaamheden toe te kennen, en zqo zijn godsdienstzin, of lie-
ver zijne ingenomenheid met de Calvinistische partij en naauwgezetheid in het waarne-
men der door haar geijkte kerkeliyke vormen, niet grootendeels uit staatkunde ontsproot,
was zij althans geenszins verbonden met die reinheid van zeden en zuiverheid van bedoe-
lingen, welke haar alleen waarde kunnen geven (6). Voor de Vereenigde Gewesten was de
(1) SCHELTEMA, bi. 224. BOR, IIL bl. 361, 363.
(2) Zie o. a. den brief van leicester aan de Hollandsche Predikanten, bij bor, IIL bl. 267.
(3) VAN METEREN, f. 292 d.
(4) SCHELTEMA, bl. 127. BOR, 111. bl. 375.
(5) WRIGHT, Que&i Elisabeth etc. 11. p. 393.
(6) Behalve de genoemde blijken van ieicester's vroomheid, die vooral in een tijdvak van
godsdienstijver en godsdiensthaat, waarin de ingenomenheid met een bepaald leerstelsel of bepaalde
III Deel. 1 Stuk. 48
-ocr page 383-578 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ISS^ dood Tan den Graaf ?an leigester op dit lijdslip eene zeer gelukkige gebeurtenis. Had
de ondergang der Onoverwinnelijke vloot de vrees voor Spaansche dwingelandij voor-
eerst doen wijken, thans werd ook de bezorgdheid voor Eogeland's overwegenden in-
vloed aanmerkelijk verminderd. Van leigester's kuiperijen ontslagen en niet langer
door elizabeth als hulpelooze beschermelingen behandeld, gevoelden de Staten zich
vrijer in hunne bewegingen. Tegelijk met de onafhankelijkheid der Republiek beves-
tigde zich het gezag der aristocratische regering, waaraan gedurende den vryheidskrijg
het hoogste gezag was ten deel gevallen (1).
Reeds sedert geruimen tijd had de Graaf van Meurs en Nieuwenaar, wiens stadhou-
derlijk gezag in het Slicht door leigester's aanhang aanmerkelijk besnoeid werd, naar
eene gelegenheid uitgezien, om den woeligen Burgemeester prouningk te verwijderen
en de Vroedschap te veranderen. Het scheen echter onmogelijk, dat doel te bereiken.
Zoolang de Engelschgezinde partij door elizabetii en leigester gerugsteund werd. Ook
achtte het krijgsvolk, dat in de provincie in bezetting lag, zich nog steeds door den
afgelegden eed aan den gewezen Landvoogd verbonden, en te i/irecA/waren de Burgerhop-
lieden dezelfde partij toegedaan. Te vergeefs hadden de Stichtsche Edelen herhaaldelijk de tus-
schenkomst der Staten-Generaal ingeroepen. Leoniwus en valk , tot beslechting der geschil-
len naar Utrecht gezonden, slaagden er geenszins in om de Vroedschap tot de geringste in-
schikkelijkheid te bewegen. Zelfs werden, op haren last, verscheidene Edelen door den Pro-
cureur-Generaal agyleus van lasterlijke en oproerige handelingen jegens de wettige regering
beschuldigd en voor hel Hof gedagvaard. De Staten van Holland waren over de hals-
starrigheid der Utrechlsche regering des te meer verstoord, daar zij ernstig bezorgd
waren voor de wrange vruchten, die deze betreurenswaardige tweespalt voor het alge-
meene welzijn zou kunnen dragen. De stad Utrecht kon, bij eenen inval der Span-
jaarden in Gelderlandy ligielijk overrompeld worden; en men was niet zonder vrees
dat de Engelschgezinde bezetting en de schutterij, wier hoofden voorzeker eiken
bijstand van Hollandsche troepen zouden hebben afgeslagen, in dat geval niet sterk
en eendragtig genoeg zouden zgn om het voornemen des vyands te vtergdelen. Door
deze bezorgdheid, en welligt niet minder door de zucht om prouningk's party te
__· 'v
kerkelijke vormen vaak met ware godsdienstigheid worden verward, in dit opzigt weinig beteeke-
nen, kan men ten gunste van den Graaf ook aanvoeren de godsdienstige toon, die over het ge-
heel in zijne brieven heerscht. Hij beschouwt zich' daarin als strijdende voor Gods zaak, en schrijft
zijne tegenspoed evenzeer als zijne voorspoed aan den alwijzen wil der Voorzienigheid toe. De
waarde hiervan vermindert echter, Avanneer men dien toon, düe door den geest van dit tijdvak
natuurlijk werd uitgelokt, bij de meeste gelijktijdige briefschrijvers terugvindt.
(1) Hiervoor, bl. 231 vv, 263 vv. il
-ocr page 384-DES VADERLANDS.^ 359
fnuiken, gedreven, beproefden de Stalen van Holland herhaaldelijk om in hel geheim 1583
krijgsvolk binnen de slad te brengen; doch hunne aanslagen werden ontdekt en
hadden geen ander gevolg, dan dat men Ie Utrecht nog meer legen Holland dan le-
gen Spanje op zijne hoede v\'as (1). Inmiddels naderde de maand Oclober, waarin de
gewone verandering der Wet in Utrecht moest plaats grypen. Beducht dat de Stad-
houder van die omstandigheid partij zou Irekken om zyne aanhangers op hel kussen te
brengen, zonden de Stalen van Utrecht, destijds bijna alleen uit de afgevaardigden der
steden beslaande, wigolaas van meetkerken naar Engeland, om de Souvereinileit over
de Vereenigde Gewesten, of althans over öe/rfer/awci, Ulrecht, Overijssel en een gedeelte
van Friesland, andermaal aan elizabeth aan Ie bieden. Tevens vertrok een der Bur-
gerhoplieden derwaarts om er op aan te dringen, dat de Koningin voor de be-
vestiging van PROüNiNGK in hel Burgemeeslersambl zorg zou dragen. Hunne po-
gingen slaagden in zooverre, dal elizabeth werkelijk den Graaf van hieuwetsaar
verzocht, den Burgemeester in de regering te behouden. Proohingk hield zich
of hij het bewind moede was, en zich noode zou laten overhalen om andermaal her-
kozen te worden; doch in hel geheim zag hy naar middelen uit, om zich des noods
met geweld in zijn gezag Ie handhaven. Hij verwittigde willougiiby in het laatst van
September dal de Graaf van nieuwenaar voornemens scheen hem legen den wensch der
Koningin af te zetten, en verzocht hem onverwijld over te komen, om te verhinderen
dat de Engelschgezinden uit de regering verwyderd werden. Ook hield hij de compagnie
ruiters van den Engelschen kapitein blunt, die bestemd was om de troepen van maar-
ten schenk te versterken, zonder noodzaak eenigen lijd te Utrecht op, en gelastte den
Kapitein van kleerhagen, die zijne party was toegedaan, zijn geheele vendel binnen
de stad te brengen. Een groot gedeelte der burgerij hield echter de zijde van den
Graaf van nieüavenaar, en wapende zich insgelijks lol handhaving van diens regtea.
In den aanvang van Oclober heerschte eene buitengewone spanning in de stad. Hoe-
wel de benoeming der nieuwe Magistraat gewoonlijk op den elfden geschiedde, had de
ontknooping van dien zorgvollen toestand reeds in den nacht van den vierden plaats. Verne- 4 oct.
mende dat de burgers gewapende byeenkomsten hielden , beval I'Rounikgk eenigen hun-
ner in hechtenis Ie nemen; doch de partij van nieuw^enaar besloot zijne geheime
bedoelingen te voorkomen, maakte zich van hel tuighuis meester en bezette de
toegangen tot hel Stadhuis. Een vendel Walen, waarop PROUHiHCK gerekend h»d,
voegde zich bij de burgers, de ruiterij van blunt achtte het raadzaam onzijdig lo
blijven, en van kleerhagen, die naar het Stadhuis wilde doordringen, werd gekwetst
en gevangen genomen. De heerschzuchtige Burgemeester zag zich dus verpligl voor
(1) van metf.ren, f. 294.
48*
-ocr page 385-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 de overmagt te zwichten, en werd met de voornaamste hoofden der Leicestersche factie
in verzekerde bewaring gebragt. Tot verwondering en vreugde der inwoners, die met
angst een geduchten strijd hadden te geraoet gezien, had deze omwenteling geen ander
bloed gekost dan van den kapitein van kleerhagen, die weldra van zijne wonde genas.
Terwijl de burgerij in de wapenen bleef, werden reeds op den zesden October de En-
gelschgezinden uit de regering verwijderd, en door aanhangers van den Graaf van
wieuwenaar vervangen. De ballingen (1) werden teruggeroepen, doch verpligt eenen
eed af te leggen, dat zij zich niet wegens het geledene onregt zouden zoeken te wreken. Het
was insgelijks geen gering blyk van wgze matiging en zucht om de Koningin van En-
geland te believen, dat de gevangenen door hare voorspraak weldra op vrije voeten
werden gesteld. Ook werd tegen prouningk, die aanvankelijk gevaar liep het slagtoffer
van den haat zijner tegenpartij te worden, doch zich met veel talent verdedigde, in de
maand Julij des volgenden jaars door de Schepensbank slechts een vonnis uitgesproken,
waarbij hij uit de stad en vrijheid van Utrecht verbannen en tot het bekleeden van
ambten onbekwaam verklaard werd. Hg vertrok daarop naar Engeland^ doch kwam
reeds in lö90 in Holland terug, waar hij echter niet in zijne pogingen slaagde om in
eenige openbare bediening geplaatst te worden (2).
Zoolang de Onoverwinnelijke armade de Nederlandsche en Engelsche kusten be-
dreigde, hadden de Spaansche en Staatsche wapenen een tijdperk van betrekkelijke rust
genoten. Uitsluitend bedacht om zijne legermagt met de vloot te vereenigen, had de
Hertog van parma intusschen de grensvestingen der Vereenigde Gewesten met rust ge-
laten; en de Staten-Generaal, die met inspanning van alle krachten het dreigende
gevaar van hunne kusten poogden af te weren, waren evenmin in staat den vijand te
ïand afbreuk te doen. NaauweÜjks was echter het lot der Spaansche vloot beslist, of
de krgg werd, niettegenstaande het vergevorderde jaargetijde, met verdubbelden
gver hervat. De Hertog van parma begreep de gunstige gelegenheid, die het bezit
van een talrgk en voortreffelijk uitgerust leger hem aanbood, niet. ongebruikt te
mogen laten, en besloot zijne troepen, die hij zoo gaarne op Engeland*s bodem had
overgebragt, thans onverwyld tegen de Staatschen aan te voeren (5). Een gedeelte zond
hij onder bevel van den Graaf vait maitsfeld naar Gelderland, om het stadje Wachten-
donk te bemagtigen. Een ander gedeelte vertrok naar Bonn, dat in de maand
December des vorigen jaars door maarten schenk ingenomen (4), doch reeds
(1) Hiervoor, bl. 207.
(2) bor, III bl. 144—146, 160-179, 297-303,329—332,343—360. van meteren, f. 293,294.
(3) bob, III bl. 328. strada, II. p. 581. j
(4) bor, III bl. 143.
irmfiïri·
-ocr page 386-DES VADERLAISDS. 365
sedert Maart door Spaansche troepen ingesloten was. Met het overschot, hoofdzakelijk 1588
uit Spaansche keurbenden zamengesteld, wilde parma zelf het beleg slaan om Bergen
op Zoom, welks wakkere bezetting door onophoudelijke slrooptogten hem reeds sedert
geruimen tijd een doorn in het oog, en voor gansch Brahand eene ondragelgke
plaag was geweest. Ten einde den toevoer ter zee voor de vesting af te snijden, kwam
het hem echter raadzaam voor eerst eenen aanval op het eiland Tholen te beproeven.
Door tweehonderd scherpschutters (1), die op den dgk lagen, gedekt, poogden acht-
honderd man de Vossemare, die Bergen op Zoom van Tholen scheidt, bij laag water
te doorwaden; doch de Graaf everard van solms , die op het eiland bevel voerde, bood
aan het hoofd van honderdvijftig man zulk een dapperen tegenstand, dat hij hen belette
eenen voet aan wal te zetten en aan de bezetting der stad Tholen den tyd gaf hem ter
hulpe te snellen. Met verlies van de helft der hunnen werden de Spaansche
troepen teruggedreven, en daar de Staten weldra de bezetting van het eiland
versterkten, gaf paivma de hoop op langs dezen weg zijn doel te bereiken (2).
Hg liet echter zijn hoofdplan niet varen, maar sloeg in het laatst van September 23 Sept.
het beleg om Bergen op Zoom, dat terstond uit Zeeland en Holland van krijgs-
en mondbehoeften werd voorzien. Prins maurits, willoughby en gemagtigden
der Staten, waaronder johan van oldenbarkevelt , bezochten in persoon de ves-
ting, om den moed en de volharding der bezetting, waarover de Overste morgaw
bevel voerde, aan te wakkeren. Zoolang de gemeenschap met Tholen openbleef,
behoefde men zich echter om de insluiting aan de landzyde weinig te bekomme-
ren, Parma was er derhalve in de eerste plaats op bedacht om de schansen te ver-
overen, die aan de zuidzijde der haven waren aangelegd, en den vrgen toevoer uit
Zeeland beschermden (3). Na te vergeefs gepoogd te hebben de Noordschans door ge-
weld van wapenen in te nemen, beproefde hij door list zijn doel te bereiken, Eene
uitnemende gelegenheid scheen zich daarvoor aan te bieden. Een zoetelaar en een En-
gelsch vaandrig, schijnbaar door Spaansche gevangenen overgehaald om in dienst van
den koning van Spanje te treden, kwamen heimelijk in het Spaansche legerkamp en
deelden aan parma mede, dat zij alles in gereedheid hadden gebragt, om de schans
in zijne handen te leveren. De vaandrig, die, naar hg beweerde, dikwerf het bevel
over de wacht had, zou de poort openlaten, en zorg dragen dat eenige troepen, door
de duisternis begunstigd, ongemerkt konden binnenkomen. Hoewel parma aanvan-
(1) bor, 111 bl. 328, spreekt van 2000 scherpechntters j doch chappovs en campana hebben het
meer waarschijnlijk getal van 200. coloma heeft 1000 iu het geheel. lE petit schrijft bor na.
(2) VAN METEREN, f. 292. VAN REYD, hl. 49. GHAPPUYs, Hist. d. I guGtre de Flandre, 11.
p. 591. coloma, p. le. campana, 11; p. 105. carnero, p. 231.
(3) bor, III. bl. 338. chappüys, II p. 591, bentivoglio, p. 444.
-ocr page 387-töö8 kelijk aan de goede Irouw van dit aanbod geen geloof sloeg, werd hem alle
twijfel benomen, toen de vaandrig en zyn medgezel geen oogenblik aarzelden
om, op zijD verlangen, zich bij het volvoeren van den aanslag met kelens aan twee
gewapende soldalen te laten sluiten, die gelast waren hen bij het eerste teeken van
verraad overhoop te sleken. De twintigste October werd voor de onderneming bepaald.
20 Oct Zoodra het duister was geworden, trokken drieduizend man in alle stilte naar de schans.
Werkelijk vonden zij de poort open, en zelfs een persoon daarbij, die hen in het
Spaansch welkom heette. Doch willoughby, met wiens overleg deze krijgslist beraamd
was, bevond zich met uitgelezene troepen daar binnen, gereed om den Spanjaarden
hunne ligtgeloovigheid duur te doen betalen. Naauwelijks was een vijftigtal hunner
naar binnen gedrongen, toen de valdeur eensklaps neerviel en voor de overigen den
toegang afsloot. Van alle zyden omsingeld, werden de binnengekomenen gevangen ge-
I nomen of neergeveld, en de vaandrig en zijn medgezel ontkwamen door de ontsteltenis
hunner bewakers den dood, waaraan zij zich met zooveel onverschrokkenheid hadden
blootgesteld. De bevelhebber der Spaansche troepen, het verraad bemerkende en voor
grooter verlies beducht, gaf terstond het bevel tot den aftogt: doch eenige aanzienlijke
vrijwilligers, die zich onder de Spanjaarden bevonden, achtten de gelegenheid niette-
min gunstig om de bestorming der schans te wagen, daar het water in de grachten
zoo laag was, dat zij gemakkelijk doorwaad konden worden. Zij sleepten de overigen door
hunne geestdrift mede, verbraken de palissaden en beklommen de borstwering. Doch
hunne onberadene stoutmoedigheid kwam hun duur te staan. De wallen waren van
boven niet slechts met eene tweede borstwering van palissaden voorzien, maar ook
overal met kanonnen en scherpschutters bezet, die hen door een wel onderhouden vuur
spoedig tot den aftogt dwongen. Intusschen was de vloed opgekomen, en had den te-
rugweg gedeeltelijk overstroomd en onkenbaar gemaakt. Terwijl zij in wanorde hun
legerkamp opzochten, werden zij van alle zijden uit hinderlagen overvallen, die wfl-
χουοΗΒΥ hun gelegd had. Driehonderd dooden en vele aanzienlijke gevangenen ge-
tuigden van het groote verlies, dat zij op dezen rampspoedigen logt geléden hadden (1).
De ongunstige uilslag dezer pogingen, om Bergen op Zoom te bemagtigen, en het
naderende winlersaisoen, deden parma λveldra besluiten het beleg op le breken. Zijne
troepen verkeerden bovendien in den ellendigsten slaat. Onophoudelijke regenbuijen had-
den den lossen grond in een moeras herschapen, en de wegen onbruikbaar geoaaakt.
Met de grootste moeite en kosten konden de belegeraars naauwelijks van levensmiddelen voor-
zien worden, en het drinli water was zoo schaarsch, dat het slechts voor ongehoorde prijzen
verkrijgbaar was. Deze loestalid werd door gedurige uitvallen der belegerden, waarbg
(1) bor, 111. hl. 340. van ae¥d„ hl. 150. strada, 11. p. 583. -
-ocr page 388-BES VADERLANDS. 383
vooral de beide broeders βαχ en de Ridmeester pakker zich door wonderen van dap-
perheid onderscheidden (1), nog verergerd. Omstreeks het midden van November liet
PARMA zijne troepen de winterkwartieren betrekken, nadat hg in de nabijheid van
Bergen op Zoom eenige schansen had opgeworpen, om de inwoners van Nowd-Brahand
tegen de stoute strooptogten der bezetting te beveib'gen (2). Het bleek echter weldra,
dat de roofzucht en stoutmoedigheid der Staatsche krijgsbenden daardoor geenszins be-
dwongen werden. Als een merkwaardig voorbeeld van hunne onversaagdheid verdient het
volgende voorval, dat korten tijd na de belegering van Bergen op Zoom plaats greep,
aan de vergetelheid ontrukt te worden. Aan het hoofd van honderddertig voetknechten
en eenige ruiters trok een Sergeant (3), wiens naam niet bewaard is gebleven, uit die
vesting, om eenen aanslag op Borgloon in het land van Luik ten uitvoer te brengen.
De toeleg mislukte, en de Spanjaarden haastten zich den lerugtogt te bemoeyelyken.
Doch de Staatsche krijgslieden baanden zich eenen weg door het vgandelijke land, namen
Thienen bij verrassing in, joegen de Spaansche bezetting er uil, plunderden de stad en
sloegen zich eindelijk door eene bende van vierhonderd man heen, die in eene voordee-
lige stelhng had postgevat, om hun den pas af te snijden. Met rgken buit beladen
keerden de dapperen in Β er gen-op-Ζ oom terug (4).
In het zuidoostelijk gedeelte des lands, waar maarten schenk: het opperbevel voerde,
en nog steeds een gedeelte van het Aartsbisdom Keulen voor den Keurvorst trtjchses
in bezit hield, was de krijgskans den Staatschen minder gunstig. Daar de Staten, wier
middelen door de uitrustingen tegen de Onoverwinnelijke armade grootendeels waren
uitgeput, niet by magte waren een leger tot ontzet van Bonn te velde te brengen, en
SCHENK te vergeefs naar Engeland was gegaan, om de Koningin tot bijstand te bewe-
gen, zag de bevelhebber dier plaats, de Baron van podelits, zich eindelek genood-
zaakt haar bij verdrag aan den vijand over te geven. Voor de bezetting, die gedurende
zes maanden met groote standvastigheid het beleg had verduurd, had hij een eervollen
aftogt met wapenen en bagaadje bedongen (ö). De Spanjaarden behielden echter eene
(1) BOR, 111. bi 339, 342.
(2) VAN METEREN, f. 293 C.
(3) Waarschijnlijk een Sergeant-Majoor, welke benaming destijds niet, gelijk thans, een mili-
tairen rang beneden dien van Luitenant aanduidde, maar door een hoofdofficier tusschen de ran-
gen van Luitenant-Kolonel en Kapitein gevoerd werd. j. p. »e «oudes, De verdediging van Ne-
derland in 1629, Utrecht, 1856, bl. 13.
(4) bor, 111. bl. 424. van meteren, f. 296 b, i, bosscha, Neêrlands Heldendaden ie land,
I. bl. 284.
(5) bor, 111. bl. 343. strada, 11. p. 587.
-ocr page 389-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 treurige herinnering aan dit beleg, daar hun ervaren legerhoofd joan baptista dk
tassis reeds in April by eene nachtelyke verkenning gesneuveld was (1). Weinig tgds
20 Dec. na de overgave van Bonn viel ook Wachtendonk by verdrag in handen van den Graaf
VAw MANSFELD, dic daarop zigne troepen de winterkwartieren liet betrekken in het land
van Gulik, dat wel onzydig was maar niettemin van bet vreemde krggsvolk veel moed-
wil te dulden had (2). Rijnberk, dat gelyktydig met Bonn door de Spanjaarden be-
legerd vyerd, was door gebrek aan levensmiddelen byna tot het uiterste gebragt, maar
door MAARTEN SCHENK nog by tijds van genoegzaam proviand voorzien (5).
De wakkere Stadhouder van Friesland, Graaf willem lodewijk , hadintusschen geen
gelegenheid verzuimd, om den vyand afbreuk te doen. Daar hij reeds meermalen te
vergeefs beproefd had de Staten-Generaal tot eene onderneming tegen Groningen te
bewegen, en van hunne zijde slechts .geringen bijstand wachten kon (4), was hy ge-
noodzaakt geweest zich byna uitsluitend tot een verdedigenden kryg te bepalen, waartoe
de hulpmiddelen van zijn uitgeput gewest hem naauwelyks in staat stelden. Zijne vu-
rige begeerte om Groningen in zijne magt te krygen, deed hem echter op middelen
peinzen om die stad te benaauwen, en hare burgers door belemmering van hunnen
handel op Emhden en afsnyding van den noodigen toevoer te nopen om een verdrag
met de Staten-Generaal boven het Spaansche bewind te verkiezen. Met dat doel
beraamde hij eenen aanslag op Delfzijl, waaruit niet slechts de voornaamste handel der
Groningers op Oost-Vriesland gedreven werd, maar dat ook tot eene schuilplaats ver-
strekte voor talryke kapers, die de scheepvaart der Hollanders en Friezen naar de Oost-
zee onveilig maakten. Ten einde zyn voornemen bedekt te houden, en verdugo's
legermagl van het bedreigde punt af te lokken, besloot hy eerst de schans Ementil
ten westen van Groningen aan te tasten. Het gelukte hem deze sterkte in te. nemen;
doch de aanslag op Delfzijl mislukte door de onbekwaamheid van een Franschen
Ingenieur, die aangenomen had eene springbus aan eene der poorten te hechten, en
daarmede zoolang talmde, dat zyn toeleg ontdekt en de bezetting tydig gewaarschuwd
werd (5). Niettemin was de verovering van Ementil eene groote aanwinst, daar de
inwoners van Groningen vroeger' gewoon waren hun vee aldaar in veiligheid te laten
weiden, en nu verhinderd werden het naar die zyde uit de stad te laten gaan. Daar
•lï -y
(2) STRADA, II. p. 595. VAN METEREN, f. 293 6. BOR, bl. 343.
(4) wiNSEMius, Chronijck van Vrieslandt, f. 798. van bevd, bl./150.
(5) BOR, bl. 391. VAN RETD, bl. 151.
mi
mmif
DES VADERLAISDS. 365
Β
de schans slecht geboïïwd was, liet willem lodewijk terstond eene nieuwe opwerpen, 1588
die binnen vijf weken gereed was. Wel vertoonde verdugo zich verscheidene malen met
zijne troepen, om het werk te beletten; doch zijne legermagt was te zwak, om den
Frieschen Stadhouder te verhinderen zijn doel te bereiken. Terstond gaf de laatste van
deze omstandigheid berigt aan de Staten-Generaal, en drong op nieuw aan dat hem
eenige troepen zouden worden toegezonden, waarmede hy verzekerde binnen weinige
maanden alle sterkten en plaatsen rondom Groningen te kunnen bemagtigen, zoodat de
stad weldra lol overgave zou genoopt worden. Doch de aanzienlijke legermagt, waar-
over de Hertog van parbia thans het bevel voerde, maakte het raadzaam al de Staatsche
Iroepen tot bewaring der zuidelijke grensvestingen te gebruiken; en de muiterij, die
reeds geruimen tijd Ie Geertruidenberg gesmeuld had en in den aanvang des jaars 1589
een hoogst gevaarlijk karakter aannam, noopte de Staten om nog eenig krijgsvolk uit
Friesland te ontbieden, in plaats van het verzoek des Stadhouders in te willigen (1).
Nadat het muitende krijgsvolk te Medemhlik in April des vorigen jaars voor de
krachtige maatregelen der Staten van Holland had moeten zwichten, en de bezettingen
der overige plaatsen, waar de oproervaan insgelijks onder voorwendsel van getrouwheid
aan de Koningin van Engeland of slechte betaling was opgestoken, tol onderwerping
waren gebragt (2), had men gegronde hoop gekoesterd dat ook Geertruidenberg dit
voorbeeld zou volgen. Doch de bezetting dier vesting (3) bleef aan maurits en de Sta-
ten gehoorzaamheid weigeren, verklaarde alleen het gezag van elizabeth en van den
Engelschen Landvoogd Ie eerbiedigen, en eischte onverwijlde betaling der achterstallige
soldij, indien men ten minste wenschte te voorkomen dat zy zelve naar middelen om-
zag, om de verschuldigde penningen magtig te worden. Inderdaad ontzag zij zich niet
Hollandsche en Zeeuwsche koopvaardysc hepen aan te randen en op rantsoen Ie stellen
of te plunderen. Te vergeefs beproefde de regering der nabijgelegene stad Dordrecht,
wier scheepvaart daardoor zeer belemmerd werd, haar tot schikking te bewegen. Z.elfs
bragt de openbare afstand van LErcESTER de bezetting geenszins tot andere gedachten.
Zij weigerde eenig ander gezag te erkennen, dan van wrixouGHBY als opperbevelheb-
ber der Engelsche hulptroepen, en verstoutte zich zelfs openlijk te verklaren, dat zij
hare betaling wel van een ander Souverein Vorst zou weten te verkrijgen, wanneer
(1) VAN UEYD, bl. 150—152.
(2) Hiervoor, bl. 336—348.
(3) Ue bezetting bclioorde niet lot de Engelsche hulptroepen en bestond, volgens de lijst bij
bor, lil bl. 414 vv. geenszins hoofdzakelijk uit Engelschen. Zie ook bor, bl. 292. Volgen»
STRADA, II p. 600, bestond zij bij de overgave uit 1500 voetknechten en 300 ruiters, waaronder
700 Engelschen. Het getal namen bedraagt bij bor in het geheel slechts 650.
49
UI Deel. I. Stuk.
-ocr page 391-l'É·· 586 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1588 die haar langer geweigerd werd. Deze woorden, die een heimelfk Yoorneraen schenen
aan te duiden, om de slad aan de Spanjaarden over te leveren, gaven nieuw voedsel
aan het wantrouwen, dat de Staten van Holland, onder wier gebied Geerinddenberg
behoorde, na stanley's en york's verraad voortdurend jegens de Engelschen bleven
koesteren. Onderscheidene omstandigheden hadden die gezindheid levendig gehouden.
Zekere sucquet, die in onderscheidene steden de muiterij had aangeblazen, doch
gevat en naar 's Jlage gevoerd was, bekende door den Hertog van parma. omgekocht
te zijn, om onder voorwendsel van het gezag en het belang der Koningin van Enge-
land te bevorderen, den Spanjaarden belangrijke plaatsen in handen te leveren; en
een kapitein van hei garnizoen te Naarden, vvien hij als zijn voornaamsten mede-
pligtige noemde, werd door den ütrechtschen Burgemeester prouwingk, onder wiens be-
scherming hij zich begeven had, aan het onderzoek der Hollandsche regters onttrokken
en later op vrge voeten gesteld (1). Daar willoughbi' echter bij het stillen van de
muitery der Engelsche troepen te Ter Veere en Arnemuiden zyne opregte gezindheid
tot stilling der onlusten bewezen had (2,), besloot men zgne tusschenkomst in te roe-
pen om de bezetting van Geertruidenberg tot reden te brengen. Vrijwillig gaf hij eene
schriftelijke verklaring, dal hy zich alleen met deze zaak inliet om de Staten en den
Stadhouder genoegen te doen, en te allen t^de bereid zou zijn om de slad, die eene
Heerlijkheid van het Hnis van Oranje was, Aveder in handen van Prins maurits te stellen.
Na verscheidene vruchtelooze onderhandelingen stelde h^ zeifin het begin van Julijvoor,
om de bezetting met geweld tot onderwerping te dwingen (5). Doch de Onoverwin-
nelijke vloot was in aantogt, en de Hertog van parma met een aanzienlijk leger in
de nabyheid, weshalve de Stalen begrepen dat de omstandigheden destijds niet toe-
lieten dien raad op te volgen. In het laatst derzelfde maand werd door willougiiby
uit naam der Staten /" 200,000 en volkomene veigiflfenis aan de krijgslieden aange-
boden , mits zij den eed aan de Staten-Greneraal en maurits afleggen, en , voor zoo
verre in dienst wenschten te blijven , voor een gedeelte naar andere plaatsen ver-
trekken wilden. Met volmagt om op deze grondslagen eene schikking lp treffen, waar-
28JnIij. naar de Staten verlangend uitzagen, begaf hij zich binnen de vesting;' doch hetzij uit
toegeefl^kheid voor zijne landgenooten, hetzij uit zucht om tot eiken prys aan het
oproer een einde te maken: hij gaf zgne toestemming aan voorwaarclen, die eiken
waarborg voor de getrouwheid en ondergeschiktheid der bezetting verydelden. Zijn
zwager john wingfelt, wien hij reeds vroeger het bevel over de bezetting had toever-
β
liVi"
ItA '1
Ιν-ί,ί
i -
te-A
ί-
m
m
;
s.
(1) bor, 111. bl. 457. van bevd, bl. 140. Besol. υ. IJolland, 1588, bl. 109, 110, m.
(2) BOR, 111. bl. 292 , 295.
(3) BOH, III. bl. 293.
ir:
χΓ-'
r τ'Λ
I
i '
β
'i·'·)
■Wi
V, \
-ocr page 392-trouwd, doch die zich geheel met hare inzigten en aanspraken had verecnigd, werd tol 1588
Gouverneur der plaats benoemd. Boven de f 200,000 werd nog f 16,000 toegestaan;
in plaats van ééne kornet ruiterij en één vendel voetvolk bleven twee kornetten en twee
vendels in de vesting; en hetgeen de Staten welligt hel meest griefde, hun naam weixi
uil hel formuUer van den nieuwen eed gelalen, die door de bezetting werd afgelegd.
Hoewel zij willoughby hunnen dank betuigden voor hetgeen hij verrigt had, kan het
derhalve geenszins bevreemden dal zy niet volkomen over zijne handelwijze tevreden
waren, en hun misnoegen klom, loen hel weldra bleek, dat zij zich te vergeefs zulke
groole geldelijke opoileringen hadden getroost, daar de bezetting van Geevtruideiibmj
zich weinig om de geslolene overeenkomst bekommerde, in hare vvederspannigheid
volhardde, en zoowel de bevelen van mauiuts als van de Slaten-Generaal in den wind
sloeg. Niet alleen waren de hulpmiddelen der ruim voorziene vesting daardoor als ver-
loren, maar scheen tevens haar behoud zoo twijfelachtig, dat men haar naauwelyks
meer onder de rij der versterkte plaatsen kon lellen, die de zuidelijke grenzen der
Vereenigde Gewesten tegen de Spaansche wapenen beschermden. Bij hel beleg van
Bergen op Zoom, waar willoughby en oldenbarhevelt zich gelgklydig bevonden,
nam de laatste de gelegenheid van een vriendschapj)elijken maaltijd waar, om wil-
LOUGUBï over deze zaak te onderhouden, en aan zijne belofte te herinneren, dal hij
Geeriruidenberg onder het gezag der Stalen zou terugbrengen. De Engelsche bevel-
hebber, die hel welzijn der Vereenigde Gewesten opreglelijk voorstond, doch te veel
in de gevoelens zijner landslieden deelde, om niel jegens oldesbarnevelt, als hel hoofd
van de zegevierende partij dei» Staten, een geheimen wrok te koesteren (ί), kon vooral
van hem geen Avoord verdragen, dal eenigen twijfel aan de opreglheid zijner bedoelingen
scheen in te sluiten. Hel eene woord lokte het andere uil, en eindelijk liet oldenbar-
»bvelt zich ontvallen, dal, indien avillouguby niet verkoos zijne belofte na te komen,
de Slalen nog wel een middel wisten om de vesting onder hun gezag terug te bren-
gen, en de verra<lerlijke bezetting de straf Ie doen ondergaan, die zij reeds sedert lang
verdiend had. Deze bedreiging, voorzeker niel in zachleren vorm ivddLr Geeriruidenberg
overgebragl, schynl door de hoofdleiders aldaar gebruikt Ie zyn om de troepen in den
waan te brengen, dat zy van de Slalen geen genade meer te verwachten hadden en
derhalve uitsluitend op eigene veiligheid bedacht moesten zijn (2). Zij weigerden althans
de stad te verlaten, zelfs om in dienst der Koningin van Engeland gebruikt te worden,
ontwapenden de burgery, uil vrees dal zij Prins maurits in eenen aanslag mögt behulp-
(1) Dit blijkt voldoeude uit willouchby's Veranlwoording, bij bob, 111. bl. 454—456. Zie vok
1)1. 453.
(2) BOB, m. bl. 420.
1855*
-ocr page 393-• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
-ί
1588 zaam zijn, Terklaarden openlijk zich liever aan parma dan aan de Staten of den Stad-
houder Ie onderwerpen, en begonnen op nieuw de scheepvaart onveilig te maken en zoo-
wel de opbrengst der Staatsche dorpen in Braband als van de winstgevende visscherijen
op de Maas, die aan het Huis van Oranje toekwamen, voor zich in beslag te ne-
men. Te vergeefs vermaande zelfs elizabeth de oproerige bezetting tot gehoorzaamheid;
hare ernstige vertoogen werden in den wind geslagen. Aan dien staat van zaken moest
intusschen op eene of andere wijze een einde komen. Niet zonder grond beweerde
OLDENBARNEVELT dat hij Hever Geertruidenberg in handen der Spanjaarden, dan in zulk
eenen toestand zag (1). Inmiddels had willoüghby's gedrag meer en meer argwaan
gewekt. De regering van Dordrecht hield hem verdacht van eenen toeleg om langza-
merhand het Engelsche garnizoen dier plaats te vermeerderen, en zich eindelgk geheel
1 / van haar meester te maken (2); en daar hij uit onmagt om de bezetting van Geerirui-
denherg lot andere gedachten te brengen, haar oproerig gedrag lijdelijk aanzag,
bleef hij niet vrij van de beschuldiging, dat hij in het geheim haar verzet tegen de
"ΐδδΓ Staten goedkeurde en ondersteunde (3). In den aanvang des volgenden jaars ontvingen
de Staten berigl dat het krijgsvolk te Geertruidenberg met parma in onderhandeling
was getreden. Nu begrepen zij niet langer met krachtige maatregelen te moeten wach-
ten, en magtigden Prins maurits om de muiters met geweld tot onderwerping te
15 Maart brengen. Op den lo'·' " Maart werd de stad van alle zijden door Hollandsche troe-
pen ingesloten. Willoughby, wien men mét opzet van dezen maatregel onkundig
had gelaten, niettegenstaande hij de vesting nog onlangs, en gelijk hij beweerde met
goed gevolg, bezocht had, ontving de tijding van hel beleg toen hij op hel punt was
voor een korten tijd naar Engeland, te vertrekken. Gebelgd over dit blijk van wan-
trouwen , hetwelk hy zich bewust was niet verdiend te hebben, en tevens bezorgd
omtrent het lot van zijnen zwager en zijne zuster, die zich insgelijks binnen Geertrui-
denherg bevond, gaf hij nog voor zijn vertrek aan wiivgfelt den raad om de vesting
liever bij tijds te verlaten dan door zijne tegenwoordigheid den argwaan tegen zgne
2 Febr.
(1) bor, III bl. 455. Van dit gezegde trok willoughby later partij, om hemte beschuldigen,
dat hij opzettelijk Geertruidenberg had laten verloren gaan, om den Koning van Spanje eene
dienst te bewijzen.
(2) bor, 111. bl. 374. j
(3) avagenaar, Vitrf. IJist. VI11 bl. 280, meldt dat willoughby de stad »voor het einde des
jaars (1588) rijkelijk voorzag van Engelsch krijgsvolk," doch schijnt het gebeurde te Dordrecht
veikeerdelijk op Geertruidenberg toe te passen. Hij geeft althans de bron niet op, waaruit hij
die omstandigheid geput heeft. I
DES VADERLAISDS. 365
landgenooten te voeden (1). Doch de Engeische bevelhebber, die gezworen had met 1589
de soldaten in de stad te leven en te sterven, antvroordde dat hg zich verpligt achtte
dien eed gestand te doen, en dat hij bovendien geenszins geneigd was de wapenen voor
MAURiTS neder te leggen, daar deze in eenen brief de bezetting vermaand had » zich
niet te laten verleiden door hem en andere vreemdelingen, die alleen hun eigen voor-
deel en geenszins het welzijn des lands zochten." Welligt zou een gedeelte der bezet-
ting zich vrgwillig onderworpen hebben: doch wisgpelt verscheurde de brieven, waarin
de Staten eene volkomene amnestie beloofden, en bevestigde zijne onderhoorigen in de
overtuiging, dal zy op geen genade konden hopen (2), De belegering werd inmiddels
door MAUKiTS met ijver voortgezel, niettegenstaande zyn vuur uit de vesting krachtig
beantwoord werd. De voormalige Stadhouder van Ufreclit, joost de zoete, Heer van
Villers y wien de Slalen-Generaal na de terugkomst uit zijne gevangenschap het ambt
van Veldmaarschalk hadden opgedragen, ontving eene doodelijke wonde, en vele andere
krggsbevelhebbers sneuvelden of werden gekwetst. Niettemin was binnen vier en
twintig uren eene voldoende bres geschoten om storm te kunnen loopen. De be-
legerden , die reeds de hulp van den Hertog van parma hadden ingeroepen, zochten
slechts tijd Ie winnen en wisten den gevreesden aanval der tegen hen verbitterde
troepen door eene geveinsde onderhandeling eenige dagen uit te stellen. Stormachtig
weder, met onafgebrokene regenvlagen gepaard, begunstigde daarna hun opzet, door
MAURITS te verhinderen van zijne hulpmiddelen tol hel veroveren der vesting gebruik
te maken; en daar parma reeds met eene aanzienlijke legermagl tot haar ontzet in aan-
togt was, zag de Prins zich genoodzaakt hel beleg op te breken. Op den li*·®" April
werd Geerlruidenberg aan de Spanjaarden overgeleverd. Aan het garnizoen werden vijf-
tien maanden soldij, aan de burgerij, die zich legen haren wil aan den vijand verkocht
zag, de vorige vrijheden toegestaan, voor zooverre zij niet met 's Konings hoogheid of
'slands welvaart in strijd waren (5).
Groot was de verontwaardiging over dit verraderlijk gedrag van GeerfrtUdenherg^s
bezetting. De Slalen-Generaal begrepen hel overige krijgsvolk door een gestreng voor-
beeld van diergelijke trouweloosheid te moeten afschrikken, en vaardigden zonder voorkennis i Aprü,
van den Raad van Slale een plakkaat uil, hetwelk een uitvoerig verslag van het gebeurde
inhield, en waarbij de krijgslieden, die de vesting overgeleverd, en aan hun misdrijf den
(1) Aldus vei'sta ik de woorden van bor, lU. bl. 405: »dat hy Jicver soude sien daer uyt en
weg te komen, dan dat zijne presentie soude geven oorsake van offensie."
(2) BOR, 111. bl. 420.
(3) bor, 111. bl. 292 , 365, 374, 403, var meteren, f. 2826, 300, 301. vak reyü» bl. 140.
STRADA, 11. p. 600—606, BKNTivoGLio, bl. 446. cliAPPUYs, t, a. p. 1. p. 598—600.
• 262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
i589 naam van Bergverkoopers Ie danken hadden, vogelvrij werden verklaard. Aanzienlyke
belooningen werden aan ieder uitgeloofd, die een hunner gevankelyk in handen der
overheid zou stellen (1), De namen der schuldigen, zoowel der soldalen als der Offi-
cieren, waren in het plakkaat opgenomen, en aan bun hoofd was wingfelt geplaatst,
wiens onverantwoordelijk gedrag men geenszins gepoogd had te verbloemen. Het kon niet
anders of dit stuk moest op wiLi.ouGKur, wiens toegeeflijkheid jegens de bezetting daarin
geenszins in hel gunstigste licht voorkwam, een zeer onaangenamen indruk maken.
Reeds verstoord over hel hem beloonde wantrouwen, achtte hi] zich thans ten hoogste
beUiedigd, en schilderde aan het Hof van elizabeth de belegering van Geertruidenberg
als eene daad van willekeur en geweld af, die zoowel van de heerschzuchl der Stalen
als van hunne minachting voor de dienaren der Koningin getuigde. Wingfelt veront-
schuldigde zich met de bewering, dat hij te vergeefs de onderhandeling met parma
had zoeken te beletten, en ten laatste zelf door de muitende krijgslieden gevangen was
gezet, doch vond zelfs in Engeland weinig geloof (2). Willoughby's beschuldigingen
maakten echter op velen groolen indruk, daar hy zich reeds vroeger beklaagd had over
opzeltelijke verkorting van het gezag van den Raad van State, waarin hij met Iwee
andere Engelsche leden zitting had. Aan dit collegie was, overeenkomstig het verdrag
der Vereenigde Gewesten met elizabeth , de uitvoerende magt toevertrouwd (3), doch
de Slaten-Generaal, die zich meer en meer door de Staten van Holland lieten voor-
lichten en leiden, waren steeds minder geneigd om zich onbepaald a||in een Engelsch-
gezind collegie te onderwerpen. Reeds bij de instelling van den nieuwen Raad na de
bekendwoi-ding van leicbster's afstand van de Landvoogdy, had ^villoughby de vrees
gekoesterd, dat de Staten op hel voetspoor zouden voortgaan, hetwelk zij onder zgnen
voorganger hadden ingeslagen, en het gezag van den Raad niet verder zouden eerbie-
digen, dan met hunne inziglen en bedoehngen strookte (4). Het bleek spoedig, dat
zijne bezorgdheid niet ongegrond was geweest. In de Instructie, door de Staten-Gene-
raai voor den Raad vastgesteld, hadden zij zoowel voor zich als voor de Gewestelijke Staleu
het regt voorbehouden om »in tyd van nood, of als de zaken van den lande zulks
zouden vereischenzeiven alle maatregelen te nemen, waartoe de Raad overigens alleen
bevoegd was; en deze had reeds herhaaldelijk reden gevonden om zich te beklagen,
dat van dit regt meer gebruik werd gemaakt dan de aard van zijn gezag en het belang
(1) Voor ecu soldaat / 50, voor een oflicicr /"100.
(2) hor, 111. hl. 410. van meïehen, 1". 301a.
(4) VAN DER KEMP, MauHts vm Nassau, 1. bl. 2ββ. Hiervoor, bl. 344.
|7 :
ik
Mi 'S.
DES VADERLAISDS. 365
dfes lands schenen te vorderen (1). In den aanvang van 1589 bad hel Engeische Raadslid 1589
BODiEY uil naam zijner Roninklyke meesteres de Staten-Generaal vermaand om de
raagt van den Raad veeleer uit te breiden dan in te krimpen, daar niet slechts het
beleid van den krijg, maar ook de regeling van de overige belangen der Republiek en
bel verdrag met Engeland, dringend schenen te vorderen, dat het hoogste gezag onbe-
lemmerd door den Raad werd uitgeoefend. De Staten beriepen zich in hun antwoord
op de opperniagt, die in hunne vergadering zetelde, en verklaarden den Raad als een
ondergeschikt collegie te beschouwen, welks Instructie zij naar goedvinden mogten
wgzigen. Op den 21'"™ Maart kwam bodley op dit onderwerp terug, met de bewe-
ring dat de Koningin volgens het verdrag een bepaald aandeel had in de regering des
lands, en dat de Staten niet bevoegd waren om, als op zich zeiven staande Souvereinen,
de magt van den Raad te beperken. Hij voegde er bij, dat hij de inbreuken op het
gezag van dat hoogste regeringsligchaam geenszins aan de Stalen-Generaal weel, maar
»aan de informatiën , den Staten gedaan door sommige eergierige en partijzuchtige lie-
den, die zonder behoorlijk overleg nergens anders naar stonden dan om hun eigen ka-
rakter en oogmerken bot te vieren," daarmede zonder twijfel doelende op oldenba^rtse-
VELT, die zoowel in de Staten van Ihlland als in de Stalen-Generaal een overwegenden
invloed bezat (2). Hadden vroeger de Staten aan LErcESTEit verwelen, dal hij zich
door verkeerde raadslieden liet besturen, en met voorbijgang van de wettige regering
des lands aan baatzuchtige en eerlooze lieden zijn vertrouwen schonk, thans greep juist
het omgekeerde plaats, en werden de Staten door de Engelschen beschuldigd eenen
achterraad Ie vormen, die het gezag des Raads miskende, en door den heerschzuchtigen
Advokaat van Holland op een verkeerd spoor werd gebragl (3).
Terwijl de goede verstandhouding tusschen de Vereenigde Gewesten en Engeland
door deze omstandigheden dreigde verstoord te worden, meenden de Stalen insgelijks
van hunne zijde gegronde reden lot klagten Ie hebben. Na den on<lcrgang der On-
overwinnelijke viool had Don αντονιο, de verdrevene Koning van Portugal, ver-
nieuwde pogingen aangewend om zoowel elizabetii als de Staten lol ondersteuning
zijner regten te bewegen (4). Eene onderneming om aan Portugal de verlorene
onafhankelijkheid terug te geven, scheen thans meer dan immer ,^εβη goeden uitslag
(1) bor, 111. bl. 248. van »eu kemi·, 1. aant. N-. 198 , 252 , 2β5. kluit, IHsl. d. Holl. Staatsr.
111 bl. 5 vv. bii,DE«m.iK, Gesch. d. Vad. Vil bl. 163.
(2) var »eu kemp, 1)1. 297—302. V^l. avrgiht, Queen Elisabeth etc. 11 ρ. 399.
(3) Resol ν, Holland, 1589, bl. 384—391. Jtesol. d. Stat. Gen. 29 April 1589. Hiervoor,
bl. 223 , 257.
i-Äl
- - i
592 ALGEMEENE GESGHIEüENiS
1589 Ie beloven. Begeerig naar roem en buil, schaarden Tele Engelsehen zich onder de
vanen van joh» norris en drake, die van de Koningin vergunning kregen Don
ANTONIO tot bereiking zyner oogmerken behulpzaam te zijn. Met goedkeuring der
Staten-Generaal werden eenige oorlogschepen en een gedeelte der Engelsche hulp-
troepen voor dat doel beschikbaar gesteld (1). Doch was hel vroeger reeds meer-
malen gebleken, dat Elizabeth haar verdrag met de Yereenigde Gewesten niet be-
hoorlijk nakwam, ook toen bevond men dat zy veel minder troepen in de Nederlanden
onderhield, dan met hare verpligtingen strookte, en de dringende doch eerbiedige ver-
loogen der Stalen konden haar niet bewegen, haar krijgsvolk voltallig te houden (2).
In zijnen ijver tot bevordering van den krijgstogt naar Portugal legde norris beslag
op zeventig Hollandsche koopvaardijschepen, die in de haven van Dover lagen en be-
stemd waren om te la Rochelle eene lading zout te gaan innemen. Deze gewelddaad zou
voorzeker in het oorlogsregt hare verschooning gevonden hebben, indien de schippers en
zeelieden eene voldoende schadeloosstelling ontvangen hadden (5); doch bij hunne terug-
komst in hel voorjaar van 1589 (4) werd hun daarvoor alleen de lading van eenige schepen
mei koorn, die aan de Hanzesteden toebehoorden en door de Engelschen op de Portu-
geesche kust genomen waren, aangeboden. Uil vrees voor wedervergelding in de
Oostzee, achtten de Hollanders zich verpligt deze wyze van betaling af te slaan; doch
hunne pogingen, om op eene andere wyze schadeloos te worden gesteld, bleven zonder
gevolg. Bij deze redenen tot misnoegen voegde zich eene omstandigheid, die den
handel met ernstige verliezen bedreigde, doch waarby de Hollandsche kooplieden niet
immer zonder schuld waren. Niettegenstaande de herhaalde plakkaten der Staten tegen
(1) Resol. d. Stat. Gen, 21 Dec. 1588.
(2) bor, hl. 418, 428, 432. van reyd, bl. 145. Resol. v. Holland, 1589, bl. 2.
(3) νλΝ METEREN zcfift daarvan f. 301c: «alsoo sulcx nae Princen ghebruyck in noot gheoorlooft
is, op behoorlijcke gage." In de Vercenigde Gewesten was het destijds nog gebraikelijk, beslag
op de inlieemsche koopvaardijschepen tc leggen, om die tijdelijk tot oorlogschepen le gebmiken.
T)E JONOB, (ieKch. V. h. Zeewezeny 1. hl. 120, 137.
(4) De krijgstogi, naai· Porhigal, Maarhij tMjn kor])s van 1500 ]Vederlandsclie^|vrijwilligere onder
nikoiiaas van meetkebken zich gunstig onderscheidde, miste zijn doel. In plaats van onmiddellijk
naar Lissabon te stevenen, verspilden duake en norris hunnen tijd en hunne krachten in eenea
aanval op de haven van Conmna. Wel behaalden zij rijken buit, en versloegen de Spaansche
troepen, die legen hen Maaren afgezonden j doch intusschen had raips tijd gehad Lissabon in sf^at
van verdediging tc brengen, en de aldaar wonende Portugezen te beletten, de stad aan Don
antonio over te leveren of zich bij hem te voegen. Ziekte en gebrek noopten de Engelschen
>veldra het beleg van Lissabon op te breken. Slechts de helft hunner manschappen keerden in
het vaderland terug, hume, t. a. p. IV". 20- bob, lil. bl. 434-439.
DES VADERLAISDS. 365
den uitToer van krggsbehoeften naar Spanje, werden nog dikwerf Nederlandsche sehe- 1680
pen met contrabande bevracht (1); en de Engelschen namen dit misbruik tot voor-
wendsel om de Hollandsche schepen, die naar het zuiden stevenden, of van daar te-
rugkeerden, te onderzoeken en in hunne havens op te brengen. De zucht om den
handel voor deze schadelgke belemmeringen te vrijwaren, en de gunst van eliza.betb
te behouden, deed de Staten-Generaal besluiten om een gezantschap naar Engeland te
zenden. Jonkheer jacob van egmoitd, ohristiaan vaw xosen en jakob talk vertrok-
ken in het laatst van Mei derwaarts (2). Twee ervarene kooplieden waren hun toe-
gevoegd, om bg de uiteenzetting der handelsbelangen en de berekening der geledene
schade de behulpzame hand te bicden. In de menigvuldige bijeenkomsten der gezanten
met de Engelsche staatsdienaren kwamen de vorige geschillen weder ter sprake. Men
verweet aan de Staten dat de Graaf van leicesteä onwaardiglgk behandeld was,
dat Sluis door gebrek aan toevoer was verloren gegaan, dat de Engelschen slecht be-
handeld en de vertoogen der Koningin in den wind geslagen werden. Men ergerde zich
dat de regering der Vereenigde Gewesten grootendeels uil kooplieden was zamengesteld,
en beklaagde zich over het bovenmatige gezag van oldenbarhevelt , aan wiens invloed
de eigendunkelyke maatregelen der Stalen hoofdzakelyk werden toegeschreven (5). De
gezanten wisten echter deze beschuldigingen grootendeels te wederleggen, en bepaalde-
Igk de gebeurtenissen betrekkelijk de overgave van Geerlniidenherg in zulk een helder
licht te stellen, dat de handelwijze der Staten voldoende geregtvaardigd werd. Wit-
LOUGHBY deed tot zijne verdediging een geschrift het licht zieh, waarin OLDENBAanB-
VELT als een huichelaar werd afgeschilderd, die met den Griffier der Staten-Generaal
coRNELis AERSSEPTS geheime verstandhouding met den vijand hield, en te eerder Geer-
iruidenberg in diens handen had laten vallen, omdat hij de Engelschgezinde stad Dor^
drecht daardoor nadeel hoopte te berokkenen (4). Op aandrang der gezanten werd de
verkoop van dit lasterlijk geschrift in Engeland verboden; en hoewel zij niet volkomen
in hunne pogingen slaagden, om schadeloosstelling te erlangen voor de verliezen, die de
inbeslagneming van vele schepen aan de Hollandsche kooplieden berokkend had, mogten
zij toch de voldoening smaken van de goede verstandhouding met de Koningin te her-
stellen en vele blgken van hare welwillende gezindheid jegens de Vereenigde Gewesten
(1) BOR, 111 bl. 485.
(2) BOR, 111 bl. 425 , 428.
(3) BOR, 111. bl. 453: »dat den advocaet Olden-Bamevelt allea gouvemeerde: dat niemant hem
dorst wedersprekcn; ja geadverteert te zijn, dat eenige van henluydcn hem ontsagen, en niet
derven adviseren: dat hy sedert 3 weken herwaerts noch hovaerdiger was geworden dan te voren."
(4) BOR, 111 bl. 45.5.
ΠΙ Dekl. 1 Stuk. δΟ
-ocr page 399-594
1689 Ic ontvangen (1). Ook verdween nu alle vrees, dat khzabeth vvelligl aan den wensch
van enkele harer raadslieden zou toegeven, en op de benoeming van willoughby tot
algemeenen Landvoogd zou aandringen. Meer en meer won in Engeland de overtui*
ging veld, dat het voor de rust en hel welzijn van beide landen verkieslijk was, zich
niet met de regering der Republiek te bemoeijen, maar haar uitsluitend door hulptroe-
pen ot' geld in den krijg tegen Spanje te ondersteunen (2).
Ook met Schotland en Denemarken hadden de Vereenigde Gewesten omstreeks dezen
tgd veelvuldige handelsgeschillen. Koning jagob Vi had hen in iö88 laten waarschu-
wen dat hij aan den Kolonel stuart, die ivoorheen in Staatsche dienst was geweest,
brieven van schadeverhaUng zou geven, indien zij de aanzienlijke schuld niet voldeden,
welke de laatste voorgaf bij hen te goed te hebben. Terstond werd leonard de voogd,
Pensionaris van Gouda^ naar Schotland gezonden, om den Koning van de ongegrond-
heid dier vordering te overtuigen. De Koningin van Engeland^ >velke hij op zijne reis
eerst bezocht, scheen echter niet gaarne te zien dat eene naauwere betrekking tusschen
Schotland en de Vereenigde Gewesten werd aangeknoopt, en vorderde dat hij de be-
slechting van dit geschil aan hare veelvermogende tusschenkomst zou overlaten. De
VOOGD zag zich genoodzaakt aan haren wensch toe te geven, en keerde in den aan-
vang van lö89 naar Holland terug, na de verzekering ontvangen te hebben, dat
euzaeeth zeer dringende brieven aan jagob VI had geschreven, om hem te bewegen
de Staten veeleer te beschermen dan te benadeelen, daar immers de zorg voor godsdienst
en vrijheid hen tegen den gemecnschappelijken vijand moest vereenigen. De Staten-Ge-
neraal, die intusschen verwittigd waren dat de Koning van Schotland hunnen gezant met
welwillendheid zou ontvangen hebben, en geenszins tevreden was dat zij de behartiging
hunner belangen aan elizabeth hadden overgelaten, zonden in het voorjaar van 1389
j0ha3v van der warke mct de voogd rcgtstrceks over zee naar Edinburg, alwaar zij
den Koning van stuart's ongelijk wisten te overtuigen, en gunstig voor de Vereenigde
Gewesten te stemmen (5), i
■ De handelsgeschillen met Denemarken belroilen hoofdzakelijk de re^jeling der tolrcgten
in de Sonl. De aanzienlijke handel, welke door Nederlandsche kooplieden in de Oostzee
'gedreven werd, was grootendeels afhankelijk van de gezindheid van den Koning van De-
nemarken, die niet zelden geneigd was van de gunstige ligging zijner landen partij te
trekken, om van vreemde koopvaardijschepen drukkende regten te heffen. In 1588
was cuRiSTiAAN IV aldaar zijnen vader opgevolgd, en de Staten-Generaal hadden
............'""''-Μ
)
π /■'*
(1) BOR, 111 bl. 428—429 , 449—456 , 471—474 , 483 -489.
.(2) wagehaan, Vad. Hist. VllI bl. 315. van meteren, f. 2846. bor, bl. 484 vv.
(3) bor, 111 bl. 375—379, 382—388.
iMi -'-itr^nrfrffrt·
DES VADERLAISDS. 365
zich gehaast hem döor een plêgtig gezantschap, aan wélks hoofd de Graaf van hoheSio
geplaatst was, met zyne komst op den troon geluk te wenschen (1). Niettemin bleven
de knevelarijen der Deensche ambtenaren voortduren, en gaven nog aanleiding tol veel-
vuldige onderhandelingen {%).
Deze onderscheidene gezantschappen verhoogden intusschen het aanzien der Staten, en
bragten de verhouding tusschen hen en de overige Protestantsche Vorsten op beteren voet.
Het was naauwelijks vijf jaren geleden, sedert de Vcreenigde Gewesten te vergeefs de
oppermagt aan Frankrijk en Engeland hadden aangeboden, om zich eene duurzame en
krachtige bescherming tegen den schijnbaar overmagtigen vijand te verzekeren: thans
werd reeds van onderscheidene zijden hunne ondersteuning ingeroepen. In Frankrijk
had de zwakke menürik IÏÏ , na zich van den Hertog en den Kardinaal de güize door
sluipmoord ontslagen te hebben, tegen de wraakzucht van de overgeblevene hoofden
der iviGUE bij de Hugenooten bescherming gezocht. Hij had hun vrijheid van gods-
dienstoefening toegestaan en zich met den Koning van Navarre verzoend, om mei ge*
meenschappelyke krachten het oproerige Parijs tot onderwerping te brengen. Ηεηβεγκ
van Navarre, die in dagen van mismoedigheid over den tegenspoed zijner wapenen
reeds hel plan had gevormd, om zich aan de Vereenigde Gewesten als Souverein
aan te bieden (5), zond thans den Heer de la tuillerie naar Holland, om eenigen
onderstand tot aanwerving van krygsvolk te vragen. Daar de mgue door Spanje onder-
steund werd, en de zegepraal der beide Vorsten den Hertog van parma als tus-
schen twee vuren zou hebben geplaatst, begrepen de Staten-Generaal in hun eigen
belang dit verzoek niet te mogen afslaan. Zij werden in deze meening versterkt door
eene dringende aanbeveling van Prins maubits, met wien de Koning van iVamrre reeds
sedert eenigen tyd naauwe vriendschapsbetrekkingen had aangeknoopt (4), Eene som
(1) bor, 111 bl. 296, 297, 373. De Graaf van hohenlo bezocht alleen ook nog den Keurvorst
van Saxen, en bleef nog eenige maanden in Duitschland »doende," gelijk bor zegt, »aldaer
oot eenige secrete diensten voor desc landen."
(2) Zie o. a. Resol. v. Holland, 1589, bl. 447.
(3) ii. oüvnÉ, IJocunients inédits sur l'hisioire du prutcslanlumc en France el cn Uollande.
Aubéry du Maurier, Paris, 1853, p. 182. Mémoires ei üorrespondance de Dui'LBs.sis-!»oRtiAY,
Paris, 1824, IV p. 270. brandt, UhL d. Ref. 1 bl. 782.
(4) In 1589 verzocht iièndiiik aan mauhits, dat hij aan zijne stieihioeder louisb m noimv zou
vergunnen met den jeugdigen fredeiuk hendkik naar Frankrijk te gaan, en stelde zich boqj voor
de veiligheid van den laatiiten, wien iiij op de eerste aanvrage zou terugzenden. Uij voegde er
o. a. bij: »Je voudroys que vous feussye's sy bon fd» qu'il vous preist envye de l'accompagner
jusques a la Roclielle: Je m'assure que vous vous y trouverié» 8y bien, que pour trois ou qüatre
mois nous vous ferjons oublier vos mareecages." Mr. j. c. db jonge, Verhandel, en Onuitgeg,
ÄfMÄÄen, 11 bl. 210.
bO*
-ocr page 401-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
...
1689 van negentig duizend gulden werd voor het genoemde doel beschikbaar gesteld (1).
Omstreeks denzelfden tgd wendde de Zwitsersche Republiek Genève, die door den Her-
tog Tan Savoije^ in verbond met de regering van Bern, hevig bestookt werd, zich
met een diergelijk verzoek aan de Staten-Generaal. Op hunne aanbeveling werden in
elk der Vereenigde Gewesten voor dat doel gelden bijeengebragt, In bet volgende jaar
zonden de Staten van Holland aan de destgds naauw ingeslotene stad nog twaalfduizend
gulden toe; en deze mildheid werd in 1595 en 1598 nogmaals beloond (2). Zoo be-
gon de jeugdige Republiek reeds lol andere landen de ondersteuning uit te strekken,
die zij vroeger zelve zoo dringend verzocht doch zoo schaars genoten had.
Ten einde niet alleen langs den weg der, diplomatie maar ook door eene eerbied-
wekkende scheepsmagl voor de veiligheid van den handel te zorgen, besloten de
Staten-Generaal omstreeks dezen tijd het getal hunner oorlogschepen met twintig te
vermeerderen, die bepaaldelijk bestemd waren om de kooplieden te beschermen en
de toenemende stoutheid der Duinkerksche kapers te beteugelen. Velen dier vrij-
buiters werden gevangen en zonder genade opgehangen, waardoor zich onder hen
zulk een schrik verspreidde, dat weinigen het wagen durfden hun eerloos bedrgf
voort te zetten. Voortaan kruisten geregeld eenige oorlogschepen voor de havens van
Duinkerken, Nieuwpoori, Sluis en in het Kanaal, terwijl de uitzeilende koopvaardij-
vlooten en visschers steeds door eene voldoende magt naar hunne bestemmingsplaats
begeleid werden (3). Tevens kwam eene inrigting tot stand, die ongetwyfeld voor de
ontwikkeling en kracht van hel zeewezen heerlijke vruchten zou gedragen hebben, in-
dien de onderlinge naijver der verschillende gewesten hare instandhouding had toegelaten.
Tot nog toe waren de onderscheidene Admiraliteits-collegiën, destgds te Amsterdam, te
Botterdam, en te Middelburg gevestigd (4), geheel onafhankelijk van elkander ge-
weest, en hadden na leigester's vertrek geen anderen band gekend, dan hunne ge-
meenschappelijke onderwerping aan den Raad van State en de Staten-Generaal. i Dit
(1) Volgens de Resol. der Staten Gen. v. 12 Augustus en 2 Sept. 1589 was reeds in 1588 een
onderstand van 30000 kroonen {f 90000) toegestaan, die in 1589 vernieuwd werd. Vgl. noa,
m p. 476 , 477. van meteren, f. 304 b. \
(2) Bon, 111 bh 497 , 758; IV bl. 497. Resol, d. Staten-Gen. 28 Nov. 1589. '
(3) Het getal der oorlogschepen bedroeg destijds in Holland 38, in Zeeland 12, in Friesland
18, behalve de kleinere schepen, geschikt om op de binnenwateren dienst te doen. van meterew,
f, 298 h. Zie ook f, 303 d. '
(4) LEiCESTER liad een Admiraliteits-Collegie te Hoorn opgerigt, hetwelk echter ua zgn vertrek
naar Amsterdam was verplaatst. Resol. v. Holland, 1589 bl, 126. de jonge, Gesch. υ. h. Zeem.
I bl. 264 , 280. '
!■■ t.
DES VADERLAISDS. 365
gemis van eenheid en zamenwerking had echter zeer nadeelige gevolgen, die zich jggg
vooral openbaarden bg de invordering der Gonvoigen en Licenten (1), waaruit de Ad-
miraliteiten gewoon waren hunne inkomsten te vinden. Elk collegie ging daarbij uit-
sluitend in het belang van zijn gewest te werk, liet oogluikend aan de kooplieden
van zyn regtsgebied den sluikhandel toe en begunstigde hen door lage regten, terwijl
van de schepen uit de overige provinciën het verschuldigde met gestrengheid gehe-
ven werd. Ook in het bestuur dier gelden heerschten vele misbruiken, die het
zeewezen vaak by gemis van de noodige geldmiddelen hadden doen kwynen, weshalve
Prins WILLEM reeds in 1582 had doorgedreven, dal de Convoyen en Licenten voortaan
niet meer tot de provinciale maar tot de algemeene belastingen zouden behooren, en
uitsluitend tot uitrusting en onderhoud der oorlogschepen zouden gebruikt worden.
Hg was er echter niet in geslaagd om in de regeling der marine meer orde en een-
beid te brengen; doch de Staten van Holland, die zich door de invordering der Gon-
Toijen en Licenten in Zeeland verongelijkt achtten, en bovendien vurig verlangden
het bestuur over het zeewezen geheel aan Engelschen invloed te onttrekken, hadden
later met klem op de oprigting van een Superintendenl-collegie aangedrongen, waar-
aan het hoofdbewind over al de Admiraliteiten zou worden toevertrouwd. Bg de
benoeming van Prins maurits tol Admiraal-Generaal der Vereenigde Gewesten in
1B88 (2) werd dit onderwerp eindelijk door de Staten-Generaal geregeld, en door
Bolland's invloed kwam in Ïb89 hel Superintendent-collegie werkelijk tot stand.
Doch de hevige tegenkanting van Zeeland en de ontevredenheid van Gelderland ^
Groningen ^ Utrecht en Overijssel ^ die in dat collegie niet vertegenwoordigd werden en
er zich daarom niet aan wilden onderwerpen, noodzaakten de regering om het na
vier jaren weder op te heflen. De oneenigheden tusschen Holland en Zeeland namen
meer en meer zulk een ernstig karakter aan, dat zij tot openbare vijandschap
dreigden over te slaan. Hollandsche oorlogschepen kruisten op de Zeeuwsche stroomen,
om de in- en uitvarende koopvaarders te onderzoeken: en de Zeeuwen schorsten uit
weerwraak eenige Hollandsche ambtenaren in hunne provincie. De Koningin van En-
geland, beducht voor de gevolgen van deze ergerlijke twislen, bood te vergeefs hare
bemiddeling aan. Eerst in 1597 gelukte het Prins siaüuits om zoowel Holland als
(1) De Conmycn, ooreproakelijk gelden, die de koopvaardijschepen moesten opbreagen, mdieu
lij het geleide van oorlogschepen begeerden, werdeu na het uitbreken van den opstand voor vrg-
geleide-brieven betaald, totdat zij in 1574 in vaste inkomende en nilgaande regten veranderd
werden. De Licenten waren verlofgelden om den vijand langs de stroomen en rivieren eetwaren
en goederen to^ te voerenj zij kwamen in 1572 in Zeeland en daarna ook ia Holland ia zwange
en bragten aanzienlijke sommen op. Dt jokge, t. a. p. bl. 268—271.
(2) Hiervoor, bl. 364.
-ocr page 403-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
-
• ■■■,
.■... ■ ■ ■ .·.·
¥
mA
1689 Zeeland töl loègeeflijkheid te bewegen, eh een verdrag tot stand te brengen, waarbg
het zeewézen 'op een beteten voet werd gebragt. De Admiralileit, die in 1 ö86 te//oorw
opgerigl, doch sedert naar Amsterdam verplaatst was, werd hersteld, en daarenboven iaian
'Friesland eéne eigetae Admiraliteit Ie Do/c/iwm toegestaan (1). Elk collegie zou bestaan uit
zeven leden, waarvan vier uil het gewest, waarin hel gevestigd was, uit eene voordragt
ciér Provinciale Statén, en de di-iö overige onmiddellyk door de Staten-Generaal uit de
overige gewesten zouden verkozen worden. Alleen aan Zeeland Averd toegestaan, dat
de Gecommitteerde Raden gelijk te voren het Admiraliteits-collegie zouden uitmaken.
De Admiraal-Generaal was Voorzitter van elk der collegiën, en had het regt om de
scheepsbevelhebbers te benoemen uit eene voordragt van twee personen. Aan de Aduli-
rahteiten Was de regtspraak in zake van buit en zeerooverij, de zorg voor de verdediging
der kusten, stroomen en havens en de bescherming des handels, hel toezigt over den
bouw en de uitrusting der schepen, de monstering en betaling der zeelieden, benevens
de heffing en het beheer der Convoijen en Licenten opgedragen. Zij bleven echter aan
de bevelen der Slaten-Geneiaal onderworpen, die ook door de opgelegde verpligting
van rekening en verantwoording, de benoeming der hoofdambtenaren uit eene voordragt
en hel voorbehoud van herziening der vonnissen hunne oppermagt gehandhaafd hadden.
Tweemalen 'sjaars zou eene vergadering van afgevaardigden der onderscheidene Admira-
liteiten bijeen komen, om onder leiding van den Admiraal-Generaal algemeene maatre-
gelen voor de beveiliging der zee en het beleid van den krijg te beramen (2). Niettegenstaande
deze inrigting aanvankelijk slechts voor één jaar was vastgesteld, heeft zij langzamerhand
meerdere vastheid gekregen, en is in hare hoofdtrekken lot den val van de Republiek
in 1795 in stand gebleven (5).
Terwgl de geschillen over de ongelijke heffing der Convoijen en Licenten en de
oprigling van het Superintendend-collegie de goede verstandhouding lusschen Holland
en Zeeland verstoorden , ontstond in Holland zelf een twist, welke de eenheid van die
provincie dreigde te verbreken. Noord-Holland of het Ν oor der-Kwartier was reeds
sedert den aanvang van den opstand tegen Spanje beducht geweest', dat het door
Zuid-Holland overheerscht zou worden, en had daarom nog in 1585 door tusschen-
kortist vän den Syndicüs van West-Friesland fra.ngois maa-lzon aan den Prins van Oranje
μ
(1) In 1645 is deze naar Harlingen verplaatst. De Admiralileit van West-Friesland had sedert
1592 b'éiiMëlingS töör drie mïiahdèn zittiiig Us Hoorn en te Enkhuizèn.
(2) Aan dézè vóbrti'éïFélijte bepaling tot behoud van gemeenschappelijk overleg en eenparigheid
in liet béstuur is aänväiikehjk weinig gevolg gègêven. Eerst èedert 1648 zijn te 'i Hage jaarlijksche
bijëéh'kóihsÏèn gèboudén, diè dêh naain van Haag sehe Besoignes hebben gekregefl*, en geregeld tot
1795 hebben geduurd. ' j Ί
(3) BE JONGE, t. a. p. bl. 265-295. bor, III bl. 446; IV. 306, 391. vAk meterïn, f. 296.
mM
I,
DES VADERLAISDS. 365
eene bijzondere akte verzocht, waarbg de instandhouding der Gedeputeerde Raden aan 1δ8ίί
het Noorder-kwartier gewaarborgd werd. Inzonderheid waren de steden Hoorn ^ Enk·;
huizen en Medemblik, die in het oude West-Friesland gelegen vyaren, op de handha-
i?ing hunner onafhankelijkheid bedacht, en daar die landstreek voorraaals eene zelfstandige
Heerlijkheid was geweest, beweerden zg dat de afzwering van fjliss hun hetzelfde regt
op de Souvereiniteit had gegeven, als de Staten der overige gewesten zich zeiven hadden
toegekend. Tijdens de beraadslagingen over de opdragt der hoogste magt uan Frankrijk
in 1585 hadden zij er op aangedrongen, dat Wesl-'Friesland als eene met Holland
verbondene provincie, en geenszins als een onderdeel van dat gewest, vermeld zou
worden (1). Het bestuur van leicestbr , in verband niet de gezindheid van sowoy (2),
had aan deze neiging tot meerdere zelfstandigheid nieuw voedsel gegeven. In 1586
was te Hoorn niet alleen eene afzonderlijke Admiraliteit maar ook eene munt
opgerigt, alwaar geld geslagen werd, dal het opschrift »Moneta nova argcniea Do
mimi West-Frisiae" droeg (5). Alkmaar^ Edam, Monnikendam en Purmerende^ die
insgelijks in het collegie der Gedeputeerde Raden vertegenwoordigd werden, waren
echter geenszins tevreden dat de naam van West-Friesland voor het gansche Noorder-
kwartier zou gelden, en verhinderden dikwerf de overige steden, die de minderheid
uitmaakten, hare eigene inziglen te volgen. Deze werden hierdoor nog meer aan-
gedreven om hun voornemen ten uitvoer te brengen; en maaläon vormde het plan lot
instelling van een afzonderlijk collegie van Gedeputeerde Raden voor West-Friesland^
waarin aan Edam en Monnikendam, als naastbijgelegene sleden, zitting gegeven, ter-
wijl Purmerende, als eene afzonderlijke Heerlijkheid, uilgesloten zou worden. De
Staten van Holland bragten de drie steden te vergeefs onder het oog, dat West-Fries-
land geenszins op zelfstandigheid kon aanspraak maken, daar het voorraaals door de
Graven van Holland met de wapenen veroverd en aän hun gebied gehecht was.
Deze herinnering was weinig geschikt om de gemoederen tot bedaren te brengen.
Hoorn, Enkhuizen en Medemblik weigerden zich in de Staten te laten verlegenwoor-
digen, en hun aandeel in de belastingen op te brengen. Door tüsschenkomsl van
Prins maurits werd eindelijk een verdrag gesloten, volgens hetwelk het collegie van 20 Oct
Gedeputeerde Raden op den vorigen voet zou blijven. De stemmen der drie steden
zouden echter voorlaan te zamen zooveel gelden als de overige vier, en alle Ordon-
nantiën zouden minstens door één gemagtigde uit de drie en één uit de vier steden
geteekend moeten zijn. Ofschoon deze schikking slechts voorloopig was aangenomen.
(1) VAK WIJN op WAGENAAB, Vlll bl. 33.
(2) Hiervoor, bl. 339, 34Π—347.
(3) Nieuwe zilverea munt der Ileerlijkkeid West-Friesland. — vkliijs, Chronijck van Hoorn, bl, 200.
-ocr page 405-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1589 bleef zy stand houden, daar maalzon eerlang zijne betrekking van Syndicus met die
Tan Raad van Prins maurits verwisselde, en zich niet verder om de afzonderlijke Sou-
vereiniteit van West-Friesland bekommerde (1).
Te midden van dezen strijd tusschen de belangen en vaak baatzuchtige wenschen
van de onderscheidene gewesten, die voortdurend de onmisbare eenheid en zamenwerking
ondermijnden, hadden intusschen de wapenen der Spanjaarden niet gerust. Het bezit
der belangrijke vesting Geertruidenberq had hen eene belangrijke schrede nader tol
het hart der Republiek gebragt, en parma besloot deze gunstige gelegenheid niet
voorbij te laten gaan, maar eene poging te wagen om tot in Utrecht en Holland door
te dringen. Hij was echter zelf buiten staat zijne legerbenden aan te voeren. Bg den
terugkeer van Geerfruidenherg naar Brussel was hij in de rivier de Dijle gevallen,
doch had terstond zijn paard weder beslegen en geweigerd zgne natte kleederen te
verwisselen (2). Ten gevolge dezer onvoorzigtigheid was hij door koortsen aangetast,
die te meer een ernstig karakter aannamen, daar hij reeds vroeger aan waterzucht geleden
had. Op raad zijner geneesheeren was hij te Spa de baden gaan gebruiken, na den
Hertog van MA^SFEI.D tot opperbevelhebber der troepen in Brahand te hebben aangesteld,
Ligchamelijke ongesteldheid was echter geenszins de eenige oorzaak zyner zwakte. Sedert
den ondergang der Onoverwinnelijke vloot hadden teleurstelling en miskenning aan zijne ge-
zondheid geknaagd. Niet alleen was zijne hoop op de verovering van Engeland in rook
verdwenen, en had hel vruchtelooze beleg van Β erg en-op-Ζ oom eene vlek op zgn
schitterenden krygsroem geworpen: maar bovendien hadden zijne vijanden van deze
omstandigheden partij gelrokken om hem bg filips van onbekwaamheid, van traagheid,
ja zelfs van omkooping en verraad te beschuldigen. De Hertog van medina sidonia
had zich gehaast de mislukking der grootsche onderneming, aan wier hoofd hij gesteld
was, aan parma's onvoldoende toebereidselen te wyten; en de Spaansche groolen en
Nederlandsche edelen, die zijnen roem benydden en niet konden dulden dat het hoogste
gezag over de Spaansche Nederlanden aan eenen Italiaan was toevertrouwd, hadden
deze gelegenheid gunstig geacht om hem het vertrouwen des Konings te ontnemen.
Parma had zich vcrpligt gezien den President van den Staatsraad righardot naar
Spanje te zenden, om zgn gedrag te verdedigen, en hoewel filips , althans in schgn (5),
hem volkomen regtvaardigde en zgne voornaamste aanklagers uit de Nederlanden ver-
bande, bleef de gegronde vrees hem drukken dat de Koning vroeg of laat het oor
ί-
(1) bob, III bl. 481. Vgl. bildkrdijk, Gesch. des Vaderl. VII bl. 175.
(2) STRADA, II p. 609. VAN »IETEREN, f. 302 c, vermeldt dit voorval al» reeds den iO*·"" Novem-
ber 1588 gebeurd.
(3) GACHARD, Correspondencc de Philippe ΙΓ, 11 ρ. LXXXI—^LXXXVIII.
-kk.. · cfcju.
-ocr page 406-DES VADERLANDS. 401
aan zgne vijanden leenen en hem van ontrouw verdenken zou. By deze redenen lot 15S9
mismoedigheid voegden zich de treurige toestand der zuidelijke gewesten en de onvol-
doende ondersteuning, die hij uit Spanje ontving. Door den langdurigen krijg uitgeput
en bovendien van handel en nijverheid beroofd, waren de zuidelijke Nederlanden geens-
zins in staat de oorlogskosten te dragen, die de instandhouding van een tahijk leger
vereischte. Dagelijks verminderden hunne hulpbronnen door het vertrek van duizenden,
die in het welvarende Holland gelegenheid zochten om hun brood te verdienen of
hunue kapitalen andermaal aan de zee toe te vertrouwen. Te vergeefs wendde parma.
zich tot FiLips om soldij voor zijne troepen; men verwonderde zich in Spanje dat hij
geld noodig had, niettegenstaande hij over de hulpmiddelen van zoovele gewesten kon
beschikken, en vond daarin eene nieuwe reden om zijne bedoelingen te wantrouwen (1).
Hoezeer door zijne ongesteldheid verhinderd zelf de krijgsverrigtiugen te besturen,
besloot PAKMA echter onverwijld van Geerlruidenberg''s bezit partij te trekken, en gaf
den Hertog van mansfeld bevel om Eeusden aan te tasten. Tevens truk de Heer van
varambon, die door filips tot Stadhouder van GeWer/önc? was benoemd, met eenige troepen
naar Rijnberk, en sloeg het beleg om die stad, na op zijnen togt het kaslceldat
maarten sgiiekk toebchoorde, veroverd te hebben. Ook hervatte verdugo ter zclfder tijd
zijne vijandelijkheden, zoodal de Vereenigde Gewesten van drie zijden tegelijk werden
aangetast, en geen gelegenheid hadden om hunne verspreide troepen op het meest be-
dreigde punt bijeen te brengen (2). Zoodra men in Holland den aanlogt van een vijan-
delijk leger uit ^sHertogenbosch naar den Bommelcrwaard vernomen had, werd het
land van Altena onder Avater gezet, Woudrichem versterkt, en de overige grensplaatsen
van garnizoen voorzien. Prins maurits begaf zich terstond naar Zeeland, om voor de
veihgheid van Oslende te zorgen, waarop men meende dat de vijand insgelijks
eenen aanslag in den zin had, en bragt daarop in aller ijl eenige troepen in
Zuid-Holland bijeen. Daar hij het van het hoogste belang achtte nog cenig
krijgsvolk binnen Heusden te brengen, vgordat maksfeld die stad had ingesloten, stelde
hij zich zelf aan het hoofd der daartoe beslemde troepen, niettegenstaande de Staten
van Holland hem uitdrukkelijk verzocht hadden dien gevaarlijken logt niet mede te
doen. Intusschen waren de Spanjaarden reeds in den Bommelcrwaard doorgedrongen,
en maurits, die slechts 1300 man had kunnen bijeenbrengen, was builen staat hen
daaruit te verdrijven. Wel bleef Heusden onder den bekwamen bevelhebber karel
TAH LEviïf, Heer van Famars, vyakkeren tegenstand bieden; doch de kasleelen van
Heel, Poederoijen, Brakel en anderen werden door mawspeld ingenomen, die zich nu
(1) VAN ΜΕΤΕΠΕΚ, f. 303c. VAN REY», 1)1. 195. STBADA, 11 p. 667— 678.
(2) BOR, 111 bi. 458.
m Deel. 1 Stuk.
61
-ocr page 407-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
' 15^ gereed maakte de Waal over te trekken en in Holland Ie vallen. Maurits bleef
met onbezweken moed de beste maatregelen nemen om den vijand afbreuk te
doen en tegen te houden, en spaarde zich zeiven daarbij zoo weinig, dal de Gedepu-
teerden der Staten hem dringend verzochten de uitvoering zijner bevelen aan anderen
over te laten, daar hij naar hunne meening niet slechts buiten noodzaak zijne vei-
ligheid op het spel zelle, maar ook zijn gezag verminderde door in de vermoeijenissen
en gevaren zijner krijgslieden te deelen. Doch de Prins, die reeds wist hoeveel het voor-
beeld en het onafgebroken toezigt van den veldheer vermogen, lachte om hunne bezorgd-
heid en volgde zijn eigen zin (1). Eene onverwachte gebeurtenis redde Holland in
dit hagchelijk tydsgewricht van een vijandelijken overval, die de noodloltigste gevolgen na
zich had kunnen slepen. Met moeite had de Hertog van parma , die zich in hooge
mate de genegenheid zgner troepen had weten te verwerven, in den laatsten tijd hunne
muitzucht bedwongen. Zijne afwezigheid en de algemeene haat van het krijgsvolk jegens
den norschen en gestrengen Graaf van mansfeld deed het smeulend vuur op nieuw
uitbarsten (2). Op het punt de Waal over te trekken, weigerde het Spaansche
regiment leyva langer dienst te doen, voordat de achterstallige soldy betaald was.
Te vergeefs beproefde mansfeld de muiters door bedreigingen en beloften tot hunnen
pligt terug te brengen. Zij ontzagen zich niet op hem te vuren, en trokken naar
Grave terug. Het hierdoor ontstane oponthoud gaf maurits gelegenheid tot verdediging
van den Tielerwaard drie schansen op te werpen en zijne legermagt te versterken,
zoodat MANSFELD genoodzaakt werd onverrigter zake terug te keeren. Het beleg van
Heusden werd tot in October voortgezet, doch toen insgelijks opgebroken (3).
De inval der Spanjaarden in Gelderland liep minder gunstig af. Reeds sedert
eenigen tijd had het willekeurige gedrag van maarten schenk, wien de bescherming
van het OmrJavartier was toevertrouwd, den Stalen menigvuldige redenen van onte-
vredenheid gegeven. Geen middelen ontziende om geld voor zijne troepen te bekomen,
plunderde hij niet slechts op vy'undelijk maar ook op onzydig grondgebied, hield de
........... .i^-.i
(1) hor, lil bl. 469, 533. Maurits begeerde dat de Gedeputeerden, met hem naar Zionime/zouden
gaan, doch deze hadden in dien gevaarlijken togt weinig zin. In hunnen brief aan de Staten
klaagden zij, dat zij te zwak waren om voldoenden invloed uit te oefenen; »dat de grootAvichtig-
heyd van der sake wel vereyselilc dat de Staten aldaer bij der liand quamen, ten minsten eenige
van lienluyden; om so met voorgaende beraetslagiuge en deliberatie colIegijs-ge\vijse de saken te
overleggen, en met meerder autoriteyt zijn Excell. te bevelen hem so niet te hasarderen." Vgl.
VAN DER KEMP, Maiirits van Nassau, 1 bl. 99, 100. Res. ν. Holland, 1589, bl. 645.
(2) sTRAüA, 11 ρ. 050, 610.
(3) Bon, lil 1)1. 467, 470, 477. van meteren, f. 308. strada, II p. 6J7.
ν
DES VADERLAISDS. 365
schepen aan, die de rivieren wilden opvaren, en niaakle zich van de opbrengst der 1δ89
in- en uitgaande regten meester. Onder voorwendsel dat hij een vry Duitscher was,
en geen Engelschman, dien men lot de dienst kon »pressen (1)," sloeg hij de bevelen
der Staten-Generaal in den wind, en gaf hun zelfs geen kennis van zijne stoutmoedige
maar dikwerf zeer gewaagde en met weinig overleg beraamde ondernemingen, die
zelden duurzame vruchten droegen. Daarenboven toonde hij zich ten uiterste mis-
noegd, dat hem niet telkens op zijne eerste aanvrage geld en krijgsbehoeften werden
toegezonden. Het verlies van Bonn (2) weet hij aan den onwil der Staten, om hem
te ondersteunen, en hij gaf zelfs niet onduidelijk te kennen, dat hij de Vereenigde
Gewesten verlaten zou, indien hij voor z^ne getrouwe diensten zoo slecht beloond
werd. Hoewel de Staten derhalve voldoende reden hadden om den vertoornden bevel-
hebber, die reeds tweemalen van partij gewisseld had, te wantrouwen, begrepen zy
echter met zijne luimen geduld te moeten hebben, daar het behoud van hel Over-
kwariier grootendeels van zijne getrouwheid afhing. Het bleek echter niet dat scnETfK
verraderiyke plannen koesterde. Integendeel was hij er voortdurend op bedacht den
Spanjaarden afbreuk te doen. Op verzoek van verdugo, die dringend verlangde om
de schans te Emenlil weder aan willem lodewijk te ontnemen, zond de Heer van
yarambon eenige versterking in troepen en geld naar Friesland; doch sghekk, die
daarvan berigt had bekomen, overviel het convooi op de Lipperheide bij Wesel^
dreef de Spanjaarden op de vlugt en maakte zich van de aanzienlijke krijgskas meester.
Naauwelijks van dezen logt teruggekomen, beraamde hij eenen aanslag op Nijmegen,
dat hij reeds meermalen te vergeefs beproefd had bij verrassing in te nemen (5). Uil
de schans te 's Gravenweerd, die later den naam van Schenkenschans kreeg, vulde hij
vijf en twintig schepen en platboomde vaartuigen met soldaten en geschut, cn voer
daarmede de Waal af, terwijl eene afdeeling ruiterij den landweg insloeg. Windstille
en hoog water belemmerden de vaart, zoodat hij niet des nachts, gelijk hij berekend
had, maar eerst tegen den morgenstond voor Nijmegen kwam. Niettegenstaande vele
schepen in de duisternis waren achtergebleven, ging schenk terstond aan land, en liet
de traliën breken uit een huis, waardoor hij terstond op de markt hoopte te komen.
Doch hier werd juist bruiloft gevierd, zoodat de huisgenooten den aanslag ontdekten en
het alarm door de stad verspreidden. Oogenblikkelijk kwam de bezetting met de bur-
gerij onder de wapenen, en verdreef de krijgslieden uit hel huis, hetwelk zij reeds
hadden ingenomen. Deze weken daarop in verwarring naar de rivier terug, en spron-
(1) Bon, III hl. 379.
(2) Hiervoor, bi. 383-
(3) üon, 111 bl. 380. van meteren, f. 296 c.
-ocr page 409-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1589 gen met zooveel overhaasting in hunne schuilen, dat verscheidene te vol werden gela-
den en te gronde gingen. Te vergeefs had schenk de zijnen tot staan trachten te
brengen, en met eigene hand eenige vlugtelingen neergeveld. Eindelijk gedwongen,
voor de overmagt te wijken, begaf hij zich insgelijks scheep; doch het overladene
vaarluig sloeg om, en de wakkere aanvoerder werd door zijne zware wapenrusting ver-
hinderd zijn leven met zwemmen te redden. Zijn lijk werd opgevischt, gevierendeeld,
en op slaken ten toon gesteld. Doch de Heer van varambon, voor de weerwraak
van sgiiekk's verhillerde soldaten bedacht, liet de stukken in eene kist leggen en in
eenen toren bewaren. Eerst twee jaren later, na de inname van Nijmegen door mau-
rits, werden zij in de groote kerk van Sl. Sfeven begraven (1).
De dood van schenk beroofde de Vereenigde Gewesten van een der stoutmoedigste
bevelhebbers, die sedert den opstand tegen Spanje voor hunne vrijheid de wapenen
hadden gevoerd. Van zijne jeugd af in den krijg opgevoed, was het wisselvallige en
avontuurlijke oorlogsleven hera eene behoefte geworden. Door een ijzersterk geslel tegen
alle vermoeijenissen en ontberingen gehard, was hij bovendien tegen den ontzenuwenden
invloed der onmaligheid besland. Nimmer vervulde hij zijne krijgsmanspligten met meer
naanvvkeurigheid, en voerde hij met meer beleid zijne stoute aanslagen uit, dan wan-
neer de beker lustig was rondgegaan, en zijne vijanden hem builen staat achtten hen
te veronlruslen. Geene inspanning was hem te groot om zijne oogmerken te bereiken.
Vaak bleef hij dagen en nachten in volle wapenrusting op zijn paard zitten, waarop hij
niet slechts spijze nam, maar ook slapen kon. Zoo somber was zijne gemoedstemming,
dat men hem nooit had zien lagchen, en zijn ligt ontvlambare toorn verleidde hem
niet zelden tot onmeêdoogende wreedheid. Hoewel hij de krijgstucht gestrengelijk hand-
haafde, en zich niet ontzag zyne soldaten met slagen tol hunnen pligt te brengen,
werd hij niettemin door hen als een afgod vereerd, daar hij aan hunne roofzucht den
vrijen teugel liet, en hun steeds een ruim aandeel schonk in den behaalden buit. Het
ontbrak hera aan geduld en voorzigligheid, om een groot veldheer te zijn, doch wei-
nigen hebben hem in de kunst geëvenaard om den zoogenaamden kleinen oorlog te
voeren. De beginselloosheid, waarvan zijne herhaalde verandering van partij de bewij-
zen gaf, werpt echter eene onuitwischbare vlek op zijn karakter. Geen vaderlandsliefde
bestuurde zijne daden: de krijg was voor hem een geliefkoosd handwerk, dat zynen
arbeid met eer en buit beloonde (2).
De ongelukkige afloop van den aanslag op Nijmegen bragt de zuidoostelijke grenzen
(1) dor, IlL bl. 459, 400. van metbren, f. 303. bentivoglio, bl. 448—450. chappüys, t. a. p.
1 p. 604. GROTius, Arm, p. 134.
(2) bor, t. a. p. van meteren, f. 303 c. strada, II p. 633.
-ocr page 410-DES VADERLAISDS. 365
der Vereeoigde Gewesten in groot gevaar. De bezelling \Άη Schen/censchans, niet langer 1589
door haren gestrengen aanvoerder binnen de palen der krijgstucht gehouden , sloeg ter-
stond aan het muiten, en eischte de onmiddellijke betaling der achterstallige soldij. Ook
was men niet zonder bezorgdheid dal het overige krijgsvolk in hel Overhivartier dit
besmettelijke voorbeeld volgen, en den Spanjaarden gelegenheid geven zou om in
Gelderland door te dringen (1). De Slalen-Generaal namen echter terstond de noodige
maatregelen, om dit onheil te voorkomen. Zij verzochten den Stalen van Holland om
het noodige geld voor de muitende troepen terstond naar Schenkenschans te zenden,
daar zij deze sterkte »als een breidel voor Nijmegen en een sleutel van het land" be-
beschouwden, en gelastten den Graaf van ivieuwenaar zich terstond naar Arnhem te
begeven. Op diens bevel was de Graaf van ka.lgkestein reeds naar de schans bij Rees
vertrokken, om de orde onder de aldaar liggende troepen te bewaren. Niettegenstaande
Holland reeds door het beleg van Heusden en den inval van den Graaf van mosfeld
in den Bommelerwaard tot inspanning van al zijne krachten genoopt werd, bragten
de Staten de gevorderde som bijeen, zoodat de bezetting van Schenkenschans tevreden
gesteld en door ander krijgsvolk vervangen kon worden (2). [ntusschen werd de be-
legering van Rijnberk door den Heer van varambon met ijver voortgezet. De Gouver-
neur dier plaats, wien de dood van maakteiv schenk de hoop op een spoedig ontzet
benomen had, zond twee zijner Kapiteins naar Holland, om ondersteuning te verzoe-
ken (3). Hoewel men weinig hoop koesterde om de stad te behouden, begreep men
echter andermaal eene poging te moeten wagen om haar van levensmiddelen en krijgs-
behoeften te voorzien. De Graaf van nieuwenaar liet daartoe Ie Arnhem een aan-
zienlijk convooi gereed maken, hetwelk hij onder bedekking van duizend ruiters en
tweeduizend voetknechten binnen Rijnberk hoopte te brengen. Doch het werd hem
niet vergund, deze onderneming zelf te besturen. Terwijl hij in het tuighuis bezig
was eene nieuwe soort van vuurwerken te bezigli^n, waarvan hij tegen den vijand
gebruik wilde maken, viel eene vonk in het kruid en veroorzaakte eene ontploffing,
die een gedeelte van het gebouw deed instorten en aan verscheidene personen het
leven kostte. De Graaf van NIEυwENAAR was zoo zwaar gekwetst, dat hij weinige
dagen later overleed. Hoezeer hij zich noch als veldheer noch als staatsman door
buitengewone bekwaamheden onderscheidde, had bij door zijne getrouwe pliglsbe-
trachting en zijn onberispelijk gedrag hel verlrouwen der Staten-Generaal en de al-
gemeene achting verworven. Sedert het Stadhouderschap van Gelderland hem in 1583
5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1589 was toevertrouwd, had hij zich geheel aan de belaogen der Vereenigde Gewesten toe-
gewyd, en daaraan niet alleen zijne rust maar ook een groot gedeelte zijner bezittingen
opgeofferd. Vol ijver voor de Calvinistische leerbegrippen en gemakkelijk door schoone
woorden in te nemen, had hij den Graaf van leigester aanvankelijk een onbepaald
vertrouwen geschonken, doch zich weldra van den Landvoogd afgewend, toen hij be-
speurde hoezeer diens partij zijn Stadhouderlijk gezag ondermijnde (1).
De verdrevene Keurvorst van Keulen verloor in den Graaf van meuwenaar en in
MAARTEN scHEKK twcc Zijner ijverigste voorstanders. Daar de ongunstige loop van den
krijg in het Overkwartier zyne hoop voortdurend verminderde, om door de ondersteu-
ning der Staten-Generaal het bezit van zijn Bisdom te herwinnen, verhet hij omstreeks
dezen lijd de Vereenigde Gewesten. Niet ongaarne zagen de Stalen van Holland hun-
nen kostbaren gast vertrekken, wien zij ^i®·^ alleen op het huis Hondsholredijk (2)
gehuisvest maar ook met onbekrompenheid ondersteund hadden (5). De gunstige, ver-
wachtingen, welke de overgang van trughses tot het Protestantisme aanvankelijk had
opgewekt, waren spoedig in rook verdwenen, daar de Duitsche Vorsten in hunne trage
onverscliilliglieid volliard en daardoor den Spanjaarden de gelegenheid verschaft hadden
om alle vruchten dier omwenteling te doen verloren gaan. Nog onlangs hadden zy
hunne gezindheid jegens de Vereenigde Gewesten duidelijk uitgesproken. Toen Bonn
in het vorige jaar belegerd werd, had de onvermoeide schenk , na te vergeefs bij Koningin
ELIZABETH Ondersteuning gezocht Ie hebben, zich lot den destijds vergaderden Rijksdag
gewend, en de bescherming der Protestantsche Vorsten ingeroepen. Doch men had hem
lot antwoord gegeven, dat men het niet geraden achtte zich legen den Koning van
Spanje Ie verzetten, maar veeleer er op bedacht was dien magiigen nabuur te vriend
te houden. Van deze zijde hadden de Staten derhalve geen bijstand te wachten (4).
(1) «or, 111 bi. 479, 480. strad^ II p. 634. — De Graaf van kieüwenaar was gehuwd met de
weduwe van dcu Graaf van hoorn , die in loG8 op last λήπ den llerlog λ an alva onlhoofd was.
Na den dood van liaren eclitgenoot verkocht de Avedmve de Ileerlijklieid van de Stad Wondricheni
ί
en liet land van Altena, die haar door haren eersten echigenoot was nagelateij, voor f 92.0Ü0
aan de Staten van Holland, bou, bl. 553.
(2) Dit huis Averd in het volgende jaar aan Prins maurits ten gebruike gegeven. Reeds in het
vorige jaar hadden de Stalen van Holland hem met de Heerlijkheid van Monster en Monster-Am-
bacht begiftigd. Resol. v. Holland, 1588 1)1. 184; 1590 bl. 545. Ook schonken de Staten-Gene-
raal hem Bergen op Zoom benevens andere den vijand ontweldigde plaatsen, als eene vergoeding
voor de bezittingen, die zijn vader door den opstand verloren had. grotiüs, Ann. ρ. 126".
(3) Resol. υ. Holland, 1588 bl. 447, 466; 1589 bl. 477 w. grotius, Ann. ρ. 134.
(4) Historie: d''eerste deel enz. bl. 621. gboxius, Ann. ρ. 126. Vgl. j. bosscha, de Duitschers
en de Nederlanders vóór den Munsterschen Vrede, 'sGrav. 1847, bl, 29. 1
DES VADERLAISDS. 365
Het ongeval van den Graaf van nieuwenaar bragt geen verandering in het voorne- 1589
men der Staten, om Rijnberk van proviand te voorzien. De Graaf van falgresteiit, de
Baron van podelits en de Engelscbe ridder Francis vere kregen last om onverwijld de
beraamde onderneming te volvoeren. De Heer van varamboit, die den Graaf van
MANSFELD met eenige vendels uit Brabmid verwachtte, om hem in het beleg van Rijnberk
te ondersteunen, trok hen te gemoet. In de nabyheid van de belegerde stad kwam het
tot een treffen, waarin vere, die de achterhoede aanvoerde, zich vooral onderscheidde,
en de Spanjaarden met groot verlies deed wijken. De tijding van de aankomst van
MAKSFELD noopte echter de overwinnaars het vervolgen der vluglenden te staken, en
zich te bepalen het hun toevertrouwde convooi veilig binnen de stad te brengen, het-
welk hun volkomen gelukte. Daarop trokken zij langs eenen anderen weg terug, om
eenen vereenigden aanval van mansfeld en varambon Ie ontgaan, en kwamen behouden
in Velderland terug. De schans bij Rees werd echter weinig tijds later door de Span-
jaarden veroverd, waardoor Rijnberk geheel van de gemeenschap met de Vereenigde
Gewesten was afgesneden (1).
Welligt zouden de Staten de stad hebben kunnen redden, indien zij haar nogmaals
van de noodige levensmiddelen hadden voorzien. Prins maiirits, die zich daarover met
de voornaamste krijgsbevelhebbers beraden had, verklaarde dat hij het geenszins onmogelijk
achtte eenige schepen met proviand binnen de stad te brengen; en de Raden van het
Vorstendom Gelder en het Graafschap Zuiphen drongen er sterk op aan, dat men eene
poging zou wagen, om de belangrijke vesting, die naar hun oordeel lot beveih'ging
der grenzen van het hoogste gewigt was, te behouden. De Staten-Generaal hadden zich
echter voor Rijnberk reeds zoo dikwerf groote opofferingen getroost, dat zij thans in overwe-
ging begonnen te nemen of de voordeelen van liet bezit dier slad wel tegen de aanzienlijke
kosten konden opwegen, die haar behoud vereisehte. Vele staatsleden meenden dat men
de hoop moest opgeven zoo ver afgelegene plaatsen* legen de vijandelijke legerbenden
te beschermen, te meer daar haar verlies voor de Vereenigde Gewesten geen ernstige
gevolgen kon hebben; en ook in den Raad van State vond dit gevoelen ondersteuning.
De weduwe van den Graaf van nfeüwenaar had te gelijker l^d aan de Stalen-
Generaal voorgesteld, Rijnberk aan haar af te staan, waardoor zij meende dat parma
zoude kunnen bewogen worden zijne wapenen van den Rijn terug te trek-
ken , vooral indien de schans van '5 Gravenweerd insgelijks in hare handen gesteld en
ilie gansche landstreek als een onzijdig grondgebied beschouwd werd. Doch dit plan
vond weinig bijval, en werd vooral door de Geldersche staatslieden ten sterkste afgera-
(1) van meteren, ί 303 c, 304. Historie: d'eerste deel enz. bl. 064—660, 669. strada, II
p. 636, 640. BENTivoaLio, bl. 450. chappuys, p. 605. carneho, p. 235, 238—241. coiOMA,
p. 33--51. campana, II p. 113—115.
5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
,Sit'
ψ-
Is- '
1589 den, daar dc Spanjaarden meermalen geloond hadden geen onzijdigheid te eerbiedigen,
wanneer die aan hunne ondernemingen in den weg slond. Terwijl men over het lot
van Rijnberk beraadslaagde, ging ecliler de geschikte tijd tot ontzet voorbij. Nog ver-
scheidene maanden bood de bezelting aan de belegeraars een heldhafligen tegenstand;
doch eindelijk van alle hoop op ondersteuning versloken, gat' zij op 5 Februarij 1S90
de slad op eervolle voorwaarden aan den Graaf van matvsfeld over (1).
liet verlies van liijnherk was echier voor de Slafen geenszins onverschillig, daar
PARMA thans het laatste bolwerk had bemagligd, hetwelk hem van de oostelijke gren-
zen der Vereenigde Gewesten scheidde. Reeds waren Ihmn en Niiis in zijne handen.
Ook over Cleef zocht hij nu zijn gezag uit te breiden, en daar de bejaarde Vorst
van die landstreek hem geen hinderpilen in den weg legde, en zijne troepen de ove-
rige naburen in bedwang hielden, had hij den Rijn lot in de nabijheid van Arnhem
geheel in zijne niagt. Op last van fiui'S, die zich op grond van het vroegere beschera-
ί lieerschap der Hertogen van Brahand over Aken lot Heer over die slad wenschle te
doen benoemen, wendde parma insgelijks pogingen aan, om haar in zijne magt te
krijgen; doch de regering wist de Spaansche bevelhebbers om te koopen, zoodat zij
zich met slrooptogten in den omtrek vergenoegden en Akeji met rust lieten (2).
In Friesland was inlusschen de strijd lusschen veiiwugo en willem lodewijk. met
wederzijdschen ijver voortgezet, hoewel geen van beide over eene genoegzame leger-
1 magt gebood, om zijne tegenpartij groote afbreuk te doen. In Junij herstelden de
|r. Spanjaarden de oude schans aan den Opslag^ om Emcnl.il en Niezijl van toevoer te
i berooven. De Friesche Stadhouder, die te vergeefs gepoogd had de volvoering van dit
! voornemen te verhinderen, voerde daarentegen eenige troepen naar de Eems^ bemag-
jï tigde aldaar eenige sterkten, en rigtle tegenover de slad Embden eene groote en
sterke schans te Reide op. De Overheid dier slad, die de Spanjaarden in het geheim
begunstigde, was niet weinig verwonderd toen zij van hare muren de verschansingen dagelyks
als' een zwarten berg zagen aanwassen, daar nog niemand er in geslaagd was op dien
wecken en lagen grond voldoende wallen op te werpen. Uit vrees /voor de Slaat-
schen zond zij twee Raadsleden derwaarts, om zich bij willem lodewLk over eenige
partijdige maatregelen te verontschuldigen. In Auguslus overvielen de Spanjaarden de
kleine schans Ie Zwaayslerzijl, doch de Friezen namen op hunne beurt in Oclober
de belangrijke sterkte te Sollcarnp in. De invallende vorst noodzaakte daarop beide
partijen de winterkwartieren te betrekken (3).
k-'
(1) Bon, m bl. 503-506. van revd, bl. 154. Res. ν. IMland, 1590, bi. 176 , 224.
(3) BOK, Ui bl. 483. van revd, bl. 154—159.
-ocr page 414-DES VADERLAISDS. 365
■ ....-jj
Ook in Gelderland en Braband maakte de winter een einde aan de vgandelijkheden. 1590
Prins maürits bereidde echter in stille eenen aanslag op Breda ^ waartoe hem onlangs
een vernuftig plan was aan de hand gedaan. Terwijl hg zich op de Voornerschans be-
vond, om den Tielerwaard voor eenen inval van den Graaf van mawsfeld te beveiligen,
hadden zich eenige schippers van het dorp Leur by hem vervoegd, en hem medege-
deeld dat zij gewoon waren de Spaansche bezetting te Breda van turf en hout te voor-
zien , en kans zagen om eenig krggsvolk in hun schip te verbergen en binnen het
kasteel te brengen. Destijds builen staat aan de uitvoering van deze krijgslist te denken,
had MAURiTS beloofd de zaak in overweging te houden, doch hun intusschen de diepste
geheimhouding aanbevolen. Hij deelde hun aanbod aan oldenbarwevelt mede, die het
plan goedkeurde en den Stadhouder voorstelde de uitvoering aan den Kapitein charlbs
DE HERAUGièRE toe tc vertrouwen, die zich by onderscheidene gelegenheden als een
bekwaam en onversaagd krygsman onderscheiden had. Maitrits had aanvankelijk Graaf
FiLips van Nassau, Gouverneur van Gor hum en de omliggende forten, daarvoor be-
stemd; doch de jeugdige leeftijd van zynen beminden neef en het groote gewigt van
den aanslag deden hem met oldenbarnevelt's voorstel genoegen nemen. Heraugicrb
achtte zich door deze keus ten hoogste vereerd, en verklaarde zich bereid zijn leven
in deze onderneming te wagen. Nog steeds rustte op hem de verdenking, dat hij niet
onkundig was geweest van leigester's poging om zich met geweld van Leiden meester
te maken (l), en hy dorstte naar eene gelegenheid om zich van die vlek te zuiveren
en zijne trouw aan het huis van Oranje te bewijzen. De turfschipper adriaaw adriaansz. van
BERGEN, met wiens vaartuig het plan zou worden uitgevoerd, werd daarop naar'i//agfe
ontboden, om in overleg met heraugière , maurits en oldenbarnevelt alle bijzonder-
heden vast te stellen. Men besloot het schip van eene zoldering te voorzien, waaronder
een zeventigtal soldaten kon verborgen worden, terwijl de boven hun hoofd opgestapelde
turf hen niet slechts aan aller oog maar ook aan het onderzoek onttrekken zou,
Avaaraan elk binnenkomend vaartuig te Breda onderworpen was. Intusschen zou Prins
MAURITS in stilte eenige troepen in de nabijheid van die stad byeen brengen, om
op de eerste tijding van den goeden uilslag heraugière te hulp te komen, de slad
te bedwingen en haar van levensmiddelen en krijgsbehoeften te voorzien , daar hel te
verwachten was dat parma terstond zou trachten de hem ontrukte sterkte weder te
bemagtigen.
Tegen hel einde van Februarij was alles in gereedheid, en wachtte het turfschip bij
Zevenbergen op de stoutmoedige krijgslieden, die den avontuurlijken logt zouden wa-
52
(1) Hiervoor, bl. 315. Met andere verdachte Kapiteins was hij in hei laatst van 1588 door de
Stalen van Holland aanjjCAvezen, om den krijgstogt naar Portugal ten behoeve van Don antonio
mede te maken. Resol. v. Hollajid, 1588 bl. 560, 1589 bl 4, 0.
III Deel. 1 Stuk.
-ocr page 415-—.................
410
--Vït; ÏT·: vr
1590 gen. Heraugière had uit onderscheidene vendels uilgelezene manschappen uitgezocht,
op wier moed en trouw hij zich verlaten kon (1). Zonder opgemerkt te worden, be-
SGFek·. trokken zij op Maandag 26 Februarij hun vochtig en duister verblijf, doch naauwelijks
hadden zij den togt aangevangen, of zij werden door tegenwind gedwongen drie dagen
stil te blijven liggen, gedurende welken tijd zij door hevige koude en honger groot on-
gemak leden. Na des nachts het schip veriaten en eenen dag in de schans te Moorddam
te hebben doorgebragt, gingen zy des Vrydags avonds \veder scheep, en kwamen des
Zaturdags tegen drie ure na ' den middag voor het kasteel van Breda, Terstond werd
de boom der gracht achter het schip gesloten, en kwam een korporaal van de wacht
het bezigtigen. De bezetting was echter door langdurige rust zorgeloos geworden,
zoodat dit onderzoek slechts voor den vorm plaats greep. Ook was de Gouverneur
liANDSAVEGHiA, die insgelijks over Geerlruidenherg gebood, derwaarts vertrokken, daar
Prins maurits de Spanjaarden opzettelyk in den waan had gebragt, dal hij tegen de
laatste plaats eenen aanslag beraamde. In de afwezigheid des Gouverneurs voerde zijn
zoon PAULO ANTONIO, een onbedachtzaam en onervaren jongeling, het bevel over de
Italiaansche bezetting, die voor een gedeelte in het kasteel maar hoofdzakelijk in de
stad gehuisvest was (2).
Terwijl van beroen wachtte, of hij vergunning zou krijgen binnen het kasteel te
varen, was het geduld der verborgene krijgslieden op de zwaarste proef gesteld. Wel
had geen hunner zich tijdens het onderzoek verraden, niettegenstaande velen ten gevolge
der doorgestane koude door onweerstaanbaren aandrang lot hoesten gekweld werden, maar
het was toch onzeker of men hen niet bespeurd had, en het denkbeeld was hun onver-
dragelijk vermoord of gevangen te worden, zonder zich te kunnen verdedigen. Bovendien
waren zij aan eene nieuwe kwelling blootgesteld. Het schip had een lek gekregen, zoo-
dat zij tot aan de knieën in het water stonden, en niet zonder vrees waren dat zij allen
verdrinken zouden. Door deze omstandigheden bijna radeloos geworden, werd het hun te
benaauwd in de enge ruimte, waarin zij waren opgesloten, en zij smeekten dat men
hen uit het schip zou laten, en ten minste de gelegenheid zou geven m|et de wapenen
in de hand op het veld van eer te sneuvelen. Doch heraugière wist hiin moed in te
(1) Er Avaren in het geheel 68 soldaten, behalve de Kapiteins Lambert chables, jean logies,
jean vervet, matthijs helt, de Schildknaap geurit preys en HERAUcaÈRE. Het waren meest jongelieden,
waarvan velen nog geen baard hadden, volgens van meteren, £ 308 c.
(2) GROTiüS, Hist. p. 140, meldt dat destijds reeds in Engeland een gerucht liep, dat Breda
door middel van een turfschip was ingenomen. Dit is des te vreemder, daar behalve ojldbnbarne-
velt en hoheklo, alleen adriaan van der wyle eu johan paüli van den aanslag kennis droegen.
bor, bl. 525. '
i.'fe
i·'
1 ί
ifiÊSx
-ocr page 416-DES VADERLANDS. 411
spreken en tot volharding aan te sporen. Ook werkte het ongeval, waarin zij hun 1590
verderf hadden gezien, lot hun behoud mede, daar het lek den schipper gelegenheid
gaf om onophoudelijk te laten pompen, en daarmede zooveel leven te maken, dat
hel hoesten der verborgene krijgslieden niet kon gehoord worden.
Daar de bezetting gebrek aan turf had, kreeg van bergen vspoedig vergunning om
door te varen. De grachten waren nog vol ijs, zoodat eenige soldaten der bezelling
behulpzaam moesten zijn om het schip binnen het kasteel te trekken. Terstond werd
met lossen een aanvang gemaakt, en door de verkleumde Spanjaarden zooveel turf van
het schip gehaald, dat de zoldering, waaronder de manschappen van iieradgiisre zich
bevonden, niet lang meer kon verborgen blijven. Intusschen was de avond gevallen,
en de schipper zond de dragers met eenig drinkgeld weg, voorgevende dal hij vermoeid
was en de verdere ontlading liever tot den volgenden dag uitstelde. Men nam hiermede
genoegen, doch verbood dat meer dan één man des nachts op hel schip zou blijven,
daar van bergen twee zijner neven by zich had (1). De wakkere man, die zich den
ganschen dag door buitengewone tegenwoordigheid van geest had onderscheiden, en
steeds een rustig gelaal had geloond, voldeed gaarne aan dit bevel, daar hel liem de
gelegenheid gaf Prins maurits van den aanvankelijken uilslag der onderneming kennis
te geven. Terstond liet deze den Graaf van hohenlo met de voorhoede naar Breda
oprukken, en maakle zich gereed met de overige troepen te volgen.
Tegen middernacht ontscheepte heraugière zijne mansc]ia])peu, terwijl de achter-
geblevene schipper, die den ganschen avond van lijd lot lijd gepompt had, daarmede
zooveel leven maakle, als hij kon. Daar aan deze zijde van het kasteel geen schild-
wacht was geplaatst, kwam de kleine bende gelukkig aan wal, met uilzondering van
één man, die in het water viel en verdronk. Door opkomend maanlicht begunstigd,
verdeelde heraugière zijne soldaten in twee hoopen, en beval den kapitein Lambert
CHARLES zich van het wachthuis aan de haven der slad meester te maken, terwyl hij
zelf de hoofdwacht zou overvallen.
De verraste Italianen boden heldhafligeu tegenstand, doch werden overweldigd en zonder
genade afgemaakt, daar men te weinig in gelal was om gevangenen Ic bewaken. Zoodra
(1) In de Eesol. v. Holland, 1590 bi. 356, worden aan den »schipper, genaamt αοπιαλκ ajjri-
aansz. van bergen, en siju twee jVeeven wu.lem jaoobsz. vak berüen en awiiaan joosten van bergen" '
jaargelden toegekend »voor de getrouwigheid en goede diensten by hen beweesen in het ontdekken
en aanvaarden, mitsgaders het uitvoeren van den aanslag op de stad Breda,'' non en van bieterek
gewagen slechts van ée'nen schipper met zijnen knecht, van reyd meldt, hl. 162: »Den aengever
des aenslachs hadde selfs niet. moets ghenoegli, om 't schip te voeren, dan stelde daarop drie
Waeg-halsen zijne Neeven, die doch plachten met hem te varen, ende die dit vrolijc en onbe-
schroomt aennaraen." De lies. d. Slat. Gen, v. 20 Maart 1690, gewagen ook van drie schippers.
52 +
-ocr page 417-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lÖÜO de jeugdige lawdsaveghia door het rumoer vernam wat er gaande was, deed hg aan
het hoofd van zes en dertig man een wanhopigen uitval uit den toren, doch werd
door LAMBERT CHARLES met groot verhes terug geslagen. Intusschen had men het
schieten in de stad gehoord, en was de burgerij op de been gekomen; doch de Itali-
aansche troepen, die zich binnen Breda bevonden, waren het oneens of men beproeven
zou de stad voor den Hertog van parma te behouden. Een hunner onversaagdste hop-
lieden liet echter met dit doel de brug in brand steken, die het kasteel met de stad verbond.
Terwijl zij nog beraadslaagden, kwam tegen twee uur in den morgen de Graaf van
hoheptlo met driehonderd man in de nabijheid, waarop lawdsavechia, die reeds met
heraugière in onderhandeUng was getreden, den toren overgaf, onder beding van vrijen
aftogt voor zich en de zijnen. Naauwelijks was het gansche kasteel in heraugière's
magt, toen Prins maurits met het overige gedeelte zijner legermagt naderde. Uit
vreugde over de behaalde zege hieven de trompetters terstond een lustig Wilhelmus
aan, hetwelk de Staatschen met zooveel geestdrift vervulde, dat zij verlangden onmid-
dellijk tot den storm te worden aangevoerd. Doch de Italiaansche troepen gaven hun
geen gelegenheid om hunnen moed te toonen. Niettegenstaande de burgerij hen drong
om de genoegzaam versterkte stad te verdedigen en krachtigen bijstand beloofde, waren
zij zoozeer door vrees overmand, dat zij een der poorten openbraken en schandelyk
de vlugt namen. De regering zag zich daardoor gedwongen met maurits te onderhan-
delen, die haar toestond de plundering af te koopen met twee maanden soldy voor el-
ken krggsman, die tot den aanslag had medegewerkt. Deze bepaling werd echter bij
de uitvoering zoo ver uitgestrekt, dat aan de burgerg, reeds vroeger door de Spanjaarden
op rantsoen gesteld en door het onderhoud van een zwaar garnizoen verarmd, meer
dan honderdduizend gulden werden afgeperst. Men beweert dat parma, bij het verne-
men van deze omstandigheid, zich uitliet dat het verlies van Breda althans zijne goe-
dertierenheid in het licht zou stellen, daar hij'van het rijke Antwerpen by de inname slechts
vier tonnen gouds geëischt had. Hoewel Breda eene Heerlijkheid van het Huis van Oranje
was, achtte maurits het niet raadzaam bij deze gelegenheid voor zijne ongelukkige on-
derdanen in de bres te springen (1). Hij liet hen echter hunne voorregteuj behouden, en
stond, met goedkeuring der Staten-Generaal, aan de Roomschen eene kerk ten gebruike
af. Heraugière ontving tot belooning zijner kloekmoedigheid het bevel over de stad (2).
4 Maart.
(1) van reyb, bi. 163: »Hebbende Graef maurits doen ter tijdt, om de jonge jareu, niet aanziens
genoech, d' andere oude Oversten tegen te spreecken, en daerom niet anders konnende, dan zijne
schamele onderdanen met zuchten beklagen."
(2) bor, 111 bl. 522—527. van meteren, f. 308, 309. grotios, Hist. p. 139—142. Historie:
d'eerste deel, bi. 678—680. chapptjys, I p. 607—613. le petit, 11 p. 578—582. carnero, p.
242. BENTivoGLio, bl. 45J—453. oldenbarnevelt , door Aviens zorg Breda terstond van levens-
: (
-ocr page 418-DES VADERLAISDS. 365
Zoodra de Hertog van parma de verrassing van Breda vernam, gaf hij Graaf karel 1590
VAN MANSFELD, die juist van het beleg van Rijnberk was teruggekeerd, bevel om ter-
stond met de helft zijner troepen derwaarts te trekken, en alle toegangen tot de stad
af te sluiten. Hy hoopte dat men nog geen gelegenheid zou hebben gehad om haar
van levensmiddelen en krygsbehoeften te voorzien, en dat zg dus weldra genoodzaakt
zou zijn zich andermaal onder het Spaansche gezag te begeven. Doch oldenbarnevelt
had terstond gezorgd dat tweehonderd lasten rogge, eene goede hoeveelheid kaas en ha-
ring (1) en twintigduizend pond kruid en lonten binnen Breda gebragt werden (2), terwyl
MAURiTs de stad van een voldoend garnizoen voorzien en de eilandjes in de rivier de
Merk met soldaten bezet had, om hare gemeenschap met Rolland te verzekeren.
Mansfeld begreep allereerst dezen voorzorg te moeten veradelen, rigtte bij het dorp
ter Heide eene schans op, waarmede hij de Merk kon afsluiten, plunderde Zevenber-
(j/en, en zocht vervolgens de sterkte te JSoorddam te veroveren, alwaar matthijs helt «
bevel voerde. Met dat oogmerk rigtte hy een hevig kanonvuur tegen de zwakke borstwe-
ring, die weldra bezweek. Doch de wakkere bezetting, die ail Dordrechl an de Klunderl
versterkt was, wierp met onvermoeiden ijver telkens nieuwe verschansingen op, en ver-
weerde zich met goeden uitslag tegen de herhaalde stormen der Spanjaarden. Daar het
onmogelijk was te beletten, dat de schans uit Holland en Zeeland voortdurend van
troepen en krijgsvoorraad werd voorzien, zag aiAwsFELD weldra in dat hij zijn opzet
moest laten varen, indien hij niet al zijn volk voor Noorddam wilde laten; doch hij
schaamde zich voor zulk eenen molshoop, gelijk hij zich uitdrukte, het hoofd testooten,
en besloot nog eene poging te wagen om zijn doel te bereiken. Na nogmaals eene
wyde bres geschoten te hebben, plaatste hy eenige zijner beste scherpschutters in de
mars van een schip, dat van eene nedervallende brug voorzien was, en gaf toen het
teeken tot den storm. Doch het vaartuig, dat den aanval der zijnen dekken en de
middelen en krijgsbehoeften voorzien werd, ontving ter gedachtenis aan de verrassing van Breda
van de Staten-Generaal een vergulden top, waarop die gebeurtenis kunstig was uitgebeeld. Wei-
nige maanden later gaven de Staten van Holland hem insgelijks een bewijs van dankbaarheid voor
zijne getrouwe diensten, door eene lijfrente van f 200 aan zijnen jonggeboren zoon toe te kennen,
en tevens op zijn verzoek als getuigen over diens doop te staan »om seekere reedenen bijj.hem de
Staaten voorgehouden." Welligt achtte hij zulk een openlijk blijk van achting wenschelijk tegen
zijne vijanden en benijders, die vaak beweerden dat zijne heerschzucht en eigenzinnigheid ook den
Staten onverdragelijk %verden. Resol. v. Holland, 1590 bl. 543.
(1) Behalve deze eetwaren, bestond de provisie der Staatsche garnizoenen ook uit stokvisch»
mout of bier, haver, turf, kaarsen, zout en azijn. Zie Resol. v. Holland, passim. In het veld
brouwden de soldaten dikwerf hun eigen bier. van vervov, Gedenkw. Geschied, hl. 37.
(2) Resol. V. Holland, 1590 hl. 324. Resol. d. Stat. Gen. 6 Maart 1590.
-ocr page 419-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1590 bezelliDg verhinderen moest voldoenden tegenstand te bieden, verviel op eene draaikolk,
en werd, na geweldig heen en weder te zijn geslingerd, op strand gedreven, waar
het terstond door de Slaatsdien in brand werd gesloken, terwijl de Spaansche troepen
door matthijs helt met groot verlies werden teruggeslagen. Intusschen had Prins
MA-UBiTS een leger van vierduizend voetknechten en eenige ruiterij bijeengebragt, waar-
mede hij naar Nijmegen oprukte, om den vijand te nopen het beleg van Breda op
te breken. Inderdaad gaf majnsfeld de hoop op die stad te herwinnen, volgde den
Prins naar Gelderland, en legerde zicii tusschen Maas en Waal, Na eene vruchtelooze
poging om Nijmegen by verrassing in te nemen, trok maurits zich in de Betuwe te-
rug, versterkte de boorden der Waal met oorlogschepen en troepen, om aan den vijand
den overtogt dier rivier te beletten, en wierp Nijmegen eene schans op, die
den naam van Knodsenburg ontving (1). Bovendien liet hy de dijken verhoogen en
een kanaal graven, om de schepen gelegenheid te geven van de Waal in den Rijn te
komen, zonder dat zij het vijandelijke Nijmegen behoefden voorbij te varen. Voor den
koophandel was deze veilige waterweg uilersl voordeelig, weshalve de provincie Holland
geen kosten spaarde om dien lol stand te brengen (2).
Voorzeker zou de Herlog van parma den krijg niet zoo flaauwelijk voortgezet, maar
krachtiger pogingen lol herwinning van 7irec?a aangewend hebben, indien de heerschzuchl
van den Koning van Spanje hem niet lot eene nieuwe taak had geroepen, die een groot
gedeelte zijner krijgsmagt elders bezig hield. Terwijl de Onoverwinnelijke vloot legen JE"«-
gelandysGïiX uilgerusl, schijnt filips reeds het plan gekoesterd te hebben, om zyn gezag
ook over Frankrijk uit te breiden (5). Zoowel met dal doel, als tot beteugeling van
de maglige parly der Hugenooten, wier uitroeijing hem in het belang van bet
Katholicisme als een heilige pligt voorkwam, had hij de ligue voortdurend met geld
en troepen ondersteund, en daardoor een groolen invloed in Frankrijk welen te
verkrijgen. Doch zijne uitzigten strekten zich nog veel verder uit. Hendrik Iii was
kinderloos, en de naaste erfgenaam der kroon, de Koning van iVavarre,ihet hoofd der
Hugenooten. Het was niet te verwachten dat de Fransche natie ooit een Proles-
tantschen Vorst zou huldigen, en filips kon derhalve eenige hoop kopsleren dat het
hem gelukken zou zijne geliefde dochter isabella glara eugenia, de eenige telg van
zijn huwelijk met elizabeth, zusier van Hendrik III, eenmaal op den troon van
(1) bor, 111 bl. 527, 532. van wetebek, f. 309rf. bbntivoglio, hl. 453. chai'puys, p, 613. —
De soldaten gaven dien naam aan de schans, daai' zij tot bedwang der tnodsendragers, gelijk de
burgers van Nijmegen spottenderwijze genoemd werden, was aangelegd.
(2) cRoTiüs, Hist. p. 144.
(3) GAcuARD, Conespondence de Philippe 11, 11 ρ. LXXIX.
F ■ ---- ..
DES VADERLAISDS. 365
Frankrijk te brengen. Eene onverwachte gebeurtenis verhaastte de uitvoering zijner 1590
plannen. Weinige maanden nadat de beide hoofden der ligue op hendrik's bevel
waren omgebragt, werd hij zelf door een Dominikaner monnik vermoord. De Her-
tog van MA.YEIÏNE, die na den dood zijner oudere broeders door de Katholijke partij
tol algemeene Sledehouder des rijks was benoemd, lief den afgeleefden kardinaal
van BOüRBOw, die zich in de magt der Hugenooten bevond en wiens overlijden
eiken dag Ie gemoet werd gezien, onder den naam van karel X tol Koning van
Frankrijk uitroepen, en den Koning van Navarre van den troon vervallen verklaren.
Nu scheen het oogenblik nabij, waarop filips de aanspraken zijner dochter zou kun-
nen doen gelden , en hy gaf terstond aan den Hertog van pahma bevel, den Hertog
van ΜΛΥΕΝΝΕ tegen den Koning van Navarre te ondersteunen, die als de wettige
troonopvolger den naam van Hendrik IV had aangenomen. In den aanvang des jaars
1590 voerde de Graaf van egmond eene legermagl uit de Zuidelijke Nederlanden naar
Frankrijk-^ doch zijn bijstand was onvoldoende om de ligue te doen zegevieren.
HENDRIK IV behaalde bij Ivry eene schitterende overwinning, en sloeg weldra het 14Maart
beleg om Parijs. Intusschen stierf de Kardinaal van bourbon, die zijn kortstondig Ko-
ningschap gevankelijk had doorgebragt (1). Nu scheen niet alleen de zege van hel
Katholicisme, maar ook de voldoening van fiup's heerschzuchl op hel spel te slaan.
Terstond kreeg parma last om aan het hoofd van alle beschikbare troepen naar Frank-
rijk te trekken, Parijs Ie ontzetten en de regten van isabella op den troon te hand-
haven. Het was voor den Hertog, wiens gezondheid door het verblijf Ie Spa aanmer-
kelijk verbeterd was, eene grievende teleurstelling, op deze wijze in zijne zegevierende
loopbaan gestuit te worden. Hij voorzag welk gebruik de Slaatschen van zijne afwe-
zigheid zouden maken, en verzocht den Koning dringend hem te vergunnen eerst de
Vereenigde Gewesten tot onderwerping te brengen. Het einde van den langdurigen
krijg was thans, naar zyne overtuiging, zeer nabij. De Maas behoorde reeds lot des
Konings gebied, de Rijn was grootendeels den Slaatschen onlvveldigd, en de Zee door de
inname van verscheidene Vlaamsche havens voor de Zuidelijke Nederlanden geopend.
Gelderland, Overijssel, Drenthe, Groningen en Friesland waren bijna geheel in
handen der Spanjaarden. Alleen Holland en Zeeland boden nog weerstand; docb de
verovering van Sluis en het bezil van Geertruidenberg hadden den weg gebaand om ook
in die provinciën door te dringen. Hel scheen niet Iwyfelachlig, dat de Vereenigde
Gewesten weldra voor Spanje*s overmagt zouden moeten bukken (2). Doch filips had zijn
hart op de kroon van Frankrijk gezet, en sloeg den raad van zijn getrouwen dienaar
(1) bor, 111 bl. 510—521. van metere», Ï. 310.
(2) sTRADA, II p. 641. GROTios, Hist. p. 144.
-ocr page 421-9
4t6 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1590 in den wind. Hij had parma.'8 talenten als veldheer en staatsman noodig, om zijne
oogmerken te bereiken, en koesterde een te hoog denkbeeld van zigne magt, om te
vreezen dat hij, door Frankrijk en de Nederlanden te gelyk te willen overmeesteren,
welligt beide voor zich zou zien verloren gaan. Bovendien was hij niet ontevreden den
Hertog van een tooneel te kunnen verwijderen, waarop deze meer roem had behaald,
dan zgn nayver verdragen kon, en te veel magt had verkregen, om zijnen argwaan
niet op te wekken (1).
In de maand July toog de Hertog van parma met het grootste gedeelte van zijn
27 Julij. leger naar Frankrijk. Het opperbewind over de Zuidelijke Nederlanden was gedurende
zijne afwezigheid aan den Graaf ιίετεη erwst van mawsfeld, het bevel over de achter-
geblevene krijgsmagl aan diens zoon karel toevertrouwd. De laatste had echter last
gekregen om alle troepen terstond in de garnizoenen te verdeelen, en zich uitsluitend
tot de verdediging der steden en sterkten te bepalen. Prins maurits verzuimde niet
van deze gunstige omstandigheden partij te trekken, om den vijand afbreuk te doen.
In het laatst van Se])lcmber trok hij met zyn klein leger andermaal te velde, en
bemagtigde achtereenvolgens het kasteel te Hemert, de schansen te Elshouten Crevècoeur,
het huis te Heel en de schans te Ter Heide, binnen korteren tijd, dan men voor de
verovering van eene dezer plaatsen had noodig geacht. De Spaansche bezetting van
Zevenbergen bood geen tegenstand, maar gaf die stad bij verdrag over, waarop de
schans te Rozendaal insgelijks bezet en de gemeenschap van Breda met Holland vol-
komen hersteld werd. Bovendien liet maurits het platte land op 's vijands grondgebied
tol aan Duitschland's grenzen door de Staatsche troepen afloopen, en alle versterkin-
gen sloopen, die de Spanjaarden tot belemmering van de scheepvaart op den Rijn en
de Maas hadden aangelegd (2). Naauwelijks van dezen veldtogt terug gekeerd, be-
raamde de Prins eenen aanslag op Duinkerken, en liet drieduizend man en honderd
ruiters inschepen, om de stad bij nacht in te nemen. Doch tegenwind hieldi hem
zoolang op, dat de Duinkerkers gewaarschuwd en op hunne hoede waren, toen hij
met zyne troepen in de nabijheid landde, zoodat hy zyn doel niet bereiken kon. Aan-
zienlijk was echter de buit, die de Staatschen zoowel bij deze gelegenheid als op
andere strooptogten behaalden. Uit de grensvestingen trokken gedurig afdeelingen
ruiterij in Braband en Vlaanderen^ om de Spanjaarden te verontrusten en de dorpen te
brandschatten. Ook op de zee werd menig schip, dat aan Spanje of aan de ligue
toebehoorde, eene prooi der onversaagde kruisers, die tot bescherming van den handel
ï , r
' /
)
Κ
\ X
i.
!
h
(1) van der vynct, lUst. des Troubl. 111 p. 81. gachard, Corresp. de Philippe II, 11 ρ.
LXXXl—LXXXVlll.
(2) BOR, 111 bl. 532—534, 539, 548.
-ocr page 422-DES VADERLANDS, 417
en ondersteuning van den Koning van Frankrijk en Navarre de Nederlandsche vlag 1590
langs de Vlaarnsche en Fransche kusten deden wapperen (1).
In Friesland bleef de strijd nog steeds onbeslist. Daar de burgerij te Groningen ^
door de aanslagen des Frieschen Stadhouders meer en meer in toevoer en handel be-
lemmerd, over vERDUGo's werkeloosheid en schijnbare onmagt begon te morren, be-
greep deze krachtiger maatregelen te moeten nemen, indien hij die gewigtige stad geen
reden wilde geven om hare getrouwheid aan den Koning te betreuren. Reeds hadden de
Staatschen geheime verstandhouding met onderscheidene regeringsleden; en de Ko-
ningin van Engeland had op verzoek der Staten brieven derwaarts gezonden, waarin
zij de stad van hare gunst verzekerde, indien deze de Spaansche zijde wilde verlaten.
De Hertog van parma gaf eindelijk aan verdugo's dringende voorstellen gehoor, en
zond het regiment van Don Francisco de bovabilla, hetwelk twee en twintig vendels
sterk was, naar Groningen^ om hem in de bestrijding der Friezen behulpzaam Ie zijn.
Thans over eene magt van drieduizend vijfhonderd voetknechten en driehonderd ruiters
beschikkende, veroverde verdügo de schans te Emcnlil, en legerde zich aan den
Opslag, Graaf Willem lodewijk, wien maurits uit Gelderland eene versterking van
vier vendels ruiterij had toegezonden, toog den Spaanschen veldheer te gemoet, en
sloeg zich te Collum neder, om hem te beletten in Friesland door te dringen. Daar
zijn leger slechts tweeduizend man sterk was, achtte hij het raadzaam geen veldslag te
wagen, maar binnen zijne verschansingen te blijven, alwaar verdugo hem niet durfde
aantasten. Intusschën beproefde deze andermaal door verraad het doel te treffen, waar-
toe zijne wapenen onvoldoende waren. Twee Spaansche soldaten, die onder verschil-
lende voorwendsels in het Friesche legerkamp doorgedrongen doch als verdachte Heden
gevat waren, bekenden door verdugo aangezet te zijn om den Stadhouder te vermoor-
den. Beiden boetten hun misdadig opzet met den dood (2).
Terwyl de tusschenkomst van den Hertog van parma in den Franschen burgeroorlog
aan de Staten eenige verademing gaf, scheen van eene andere zijde een dreigend
onweder op te komen. Sedert het verraad van den Graaf van rennenberg en de over-
gang van den Keurvorst van Keulen tot het Protestantisme het tooneel van den kryg
ten deele naar de oostelijke grenzen der Vereenigde Gewesten hadden verplaatst (3), waren
de naburige staten aan voortdurende kwelling en mishandehng prijs gegeven. De Staat-
schen eerbiedigden evenmin als de Spanjaarden de onzijdigheid van het Duitsche Rijk,
en behandelden niet alleen het Aartsbisdom Keulen maar ook de omliggende landen als
(1) bor, III bl. 539, 548. vak meteren, f. 312, 313. crotiüs, Hist. p. 145.
(2) van «eyd, bl. 163, 164. bor, 111 bl. 531, 533. vak meteuer, f. 309rf, 310.
(3) Hiervoor, bl. 68. Deel 11 Stuk VI bl. 365 w.
-ocr page 423-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1590 vgandelijk grondgebied. Sedert laug over de plundering hunner dorpen en de terwoes-
ting hunner landerijen verstoord, begrepen de naburige Duitsche Vorsten zich kracht-
dadig tegen de aanranding van beide partijen te moeten verzetten , en het gerucht
liep dat zij eene aanzienlijke legermagt bijeenbragten, om hunne grenzen te bescher-
men en zich eene voldoende schadevergoeding te verschaffen. Doch hunne beraadslagingen
op eene vergadering te Frankfort^ alwaar naar gewoonte veel gesproken en weinig be-
slist werd (1), hadden slechts ten gevolge dat naar den Hertog van parma en de Staten-
Generaal gezanten werden afgevaardigd, belast de teruggave der bezette Duitsche
grensplaatsen en de eerbiediging der onzijdigheid van het Rijk te vorderen. Parma
gaf op trotschen toon ten antwoord, dat de omstandigheden, waarover men zich be-
klaagde, het natuurlijke gevolg van eenen oorlog waren, die gevoerd werd lot handhaving
der Katholieke godsdienst, voor wier belang de naburige Duitsche Staten zich eenige
opofferingen moesten getroosten. Ook gaf hij den gezanten in bedenking, of het raad-
zaam ware hem te belemmeren in de beteugeling van opstandelingen, wier voorspoed
welligt andere volken zou aanzetten om insgelijks de gehoorzaamheid aan hunne Vor-
sten op te zeggen. Overigens verklaarde hg zich bereid de Duitsche plaatsen, die in
zijne rnagt waren, terug te geven, indien de Staatschen daarin insgelijks bewilligden.
Van de Staten-Generaal ontvingen de Duitsche gezanten een breedvoerig antwoord,
waarin de oorzaken van den kryg naauwkeurig waren uiteen gezet, en tevens op het ge-
vaar gewezen werd, hetwelk ook Duüschland van Spmijé's heerschzucht te duchten had.
De afstand der schans te Gravemveerd, waarop de Hertog van Cleef aanspraak maakte,
werd geweigerd, op grond dat zij op Geldersch grondgebied lag, en voor de bescher-
ming der grenzen onmisbaar was. Evenmin kon men de Staatsche oorlogschepen op
den Rijn terug ontbieden , daar de veiligheid van den koophandel hunne tegenwoor-
digheid vereischte. Doch de ingenomene sterkten op Duitschen bodem zou men in han-
den harer regtmatige Heeren stellen. Inderdaad werden de schans van Luttekenhoven,
de stad en het kasteel van Biirick en eenige andere afgelegene plaatsen, Uvier behoud
voor de Vereenigde Gewesten weinig voordeel beloofde (2), door de Staatsche troepen
geruimd. Men hoopte door deze inschikkelijkheid, die door parma niet werd nage-
volgd, de Duitsche Vorsten te bewegen om de Spanjaarden met geweld van hun grond-
gebied te verdrijven; doch deze verwachting werd geenszins vervuld (3).
Gelijktijdig met de afgezanten van den Rgksdag waren ook afgevaardigden van de
(1) GivoTius, IJist. p. 145. )
(2) GROTiüs, Uist. p. 148.
(3) bor, 111 bl. 544. van meteren, f. 313—315. Res. ν. IJoIhmd, 1590, U. 86, 89—98,
433-442. ' ^
, ■ ïl·;-· ^
*ί' -
Λ '
I j
1'
■ I „ff, tftf.
DES VADERLAISDS. 365
stad Keulen en de Staten van Luik in 's Hage verschenen, om te verzoeken vao de 1590
t^andelykheden der Staatsche troepen verschoond te blgven en als vrienden en
goede naburen met de Vereenigde Gewesten handel te mogen dryven. Niettegenstaande
Keulen den Spaanschgezinden Keurvorst ernst van Beijeren tol Heer had aangenomen,
beloofde men die stad volkomene veiligheid, indien zij zich onzijdig wilde houden.
Doch de Staten van Luik kregen geenszins zulk een gunstig antwoord. Daar het gewest
voortdurend tol wapenplaats en verblyf voor de troepen der ligue verstrekte, en de
belyders van het Protestantisme er hevig werden vervolgd, verklaarde men het niel als
onzydig grondgebied te kunnen beschouwen, lenzy men eerst voldoende blyken van
veranderde gezindheid ontving. Niettemin werden de Luiksche gevangenen losgelaten,
en ten gevolge van wederzijdsche inschikkelijkheid weldra een verdrag gesloten, waarbg
aan Luik vrijheid van handel, en aan de Slaalsche troepen, mits een bepaald getal niet
overschrijdende, vrijen doorlegt over het Luiksche grondgebied werd toegestaan. Terstond
begon Luik over Breda een levendig handelsverkeer met Holland te openen (1).
Zoodra men in de Vereenigde Gewesten uil onderscheple brieven hel voornemen
van den Koning van Spanje had leeren kennen om een groot gedeelte van parma's
krijgsmagt lot bereiking zyner oogmerken naar Frankrijk te zenden (2), was bij velen
de wensch opgekomen dat de Stalen van die gelegenheid gebruik zouden maken om
hunne verliezen te herstellen, en de hun door parma ontweldigde vestingen terug te
winnen. Inzonderheid werd dit verlangen gekoesterd door den wakkeren Stadhouder van
Friesland, Graaf willem lodewijk van Nassau, die begreep dat thans het geschikte
oogenblik gekomen was om de Ommelanden van Spanjaarden Ie zuiveren en de stad
Groningen tol onderwerping ie brengen. Reeds in den aanvang des jaars 1Ö90 reisde hij
naar Gravenhage, om de Stalen lot vermeerdering hunner troepen en tol krachtiger
oorlogvoering aan te sporen. Uitvoerig ontwikkelde hy de redenen, welke hel thans
noodzakelyk maakten de rol van verdediger met die van aanvaller te verwisselen. Door
den ondergang der Onoverwinnelijke vloot en de tusschenkomsl der Spanjaarden in den
Franschen krijg was filips buiten staal een aanzienlijke legermagl in de zuidelijke Neder-
landen te onderhouden. Tusschen den Hertog van parma en de overige bewindslieden
waren oneenigheden ontstaan, die de regering verlamden, terwijl de onophoudelijke
(1) bor, 111 bl. 543. van meteren, f. 315i/, 3ΐ6α. lies, v. Holland, 1590, bl. 443.
(2) bor, 111 bl. 516. Bovendien hadden de Staten-Gcneraal in Frankrijk verscheidene ayentcn,
als jean de taffin, Heer de la i>reé, in het leger van den Koning yan Navarre, antuokie sailiy,
te Calais, en nog meer op andere plaatsen, die hen alles overschreven, wat dagelijks voorviel.
bor, t. a, p. bl. 518, 536. Hun agent in Duitschland was Dr. lubbeutus «oesbadujs, in Enge-
land joachim ortel, die in 1590 door nocl de caron, Heer van Schoonewalle, opgevolgd werd.
Ii3 '
-ocr page 425-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1590 muilerij der Spaansche troepen de kracht van het leger ondermijnde. Met eene kr^'gsmagt
van tienduizend voetknechten en vijftienhonderd ruiters achtte de Friesche Stadhouder het
gemakkelijk Groningen^ Deventer^ Zutphen, JSijmegen, Grave, Venlo en Roermond te
overmeesteren, en de zuidelyke grenzen weder over Rijn en ϋ/ααί terug te brengen. Niet
slechts zou de verdediging der Vereenigde Gewesten dan veel minder inspanning en kosten
vereischen, daar men den vijand niet meer aan drie zijden tegelijk zou behoeven tegen
te houden; maar men zou ook den Koning van Frankrijk krachtiger bystand kunnen
bieden, daar alléén uit Friesland drieduizend man gemist konden worden, zoodra Gro-
ningen, Drenthe en Overijssel aan de magt der Spanjaarden ontrukt waren. Op grond
dezer overwegingen drong willem lodewijk bij de Staten-Generaal aan, dat zij de gun-
stige gelegenheid, die zich thans aanbood, niet verzuimen, maar eene voldoende leger-
magt bijeenbrengen zouden, om den krijg op vijandelijk grondgebied over te brengen (1).
Het was echter geen gemakkelijke laak , de Staten van de gegrondheid dier zienswyze
te overtuigen. Sedert de Pacificatie van Gend was de meeniag diep ingeworteld, dat men
alleen hoop op goeden uitslag van den opstand legen filips kon koesteren, wanneer men
zich lot verdediging bepaalde (2). Het scheen ongeraden den Koning van Spanje door
een aanvallenden krijg tot verdubbelde inspanning zijner krachten te nopen, en 's lands
geldmiddelen te verteeren in vergeefsche pogingen om aan zijne geduchte magt afbreuk
te doen. Zoo de raad des Frieschen Stadhouders werd opgevolgd, kon men verwachten
dat PARMA. weldra uit Frankrijk zou terugkeeren om den verloren grond in de Neder-
landen te herwinnen. Het kwam derhalve velen verkieslijker voor, van zijne afwezigheid
partij te trekken tot versterking der grensvestingen en bevordering der inwendige orde
en veiligheid. Hun gevoelen behield in de Staten de overhand, zoodat het voorstel
van willem lodewijk destijds nog geen ingang vond. De rust, die de vijand aan de
Vereenigde Gewesten schonk, werd echter geenszins ongebruikt gelaten. De ongeregelde
betaling van het leger had sedert geruimen lyd de krijgstucht verslapt. In alle streken
des lands klaagde men over de geweldenarijen der soldaten, die zich niet ontzagen de
ingezetenen te mishandelen en uit te plunderen. De verbitterde bev\«oners van het
platte land, die het meest van het krijgsvolk te lijden hadden, beschouwdèn de Staatsche
troepen als vyanden, die zij met geweid te keer mogten gaan. Bij denen strooptogt
der Spanjaarden in het Slicht, trok eenige ruiterij uit Utrecht om hen te verdryven;
doch de boeren luidden de klokken der omliggende dorpen, kwamen gewapend bijeen,
en dwongen haar van de vervolging der vijanden af te zien en terug te keeren (3).
(1) VAN ßüYD, bl. 160.
(2) van reyd, bl. 1616.
(3) üOR, III bl. 496, 549. Zie ouk, bl.l498i en de Ïies. v. Holland, passim.
-ocr page 426-DES VADERLAISDS. 365
Aan dien verderfelijken toestand trachtte men thans een einde te maken. "Voor de mon- 1590
stering der troepen, de bewaring van den krijgsvoorraad en de herstelling der krijgstucht
werden doelmatige reglementen gemaakt en gestrengelijk gehandhaafd. Ook stelde men
betere orde op de uitbetaling der soldij (1), die aan de Kapiteins was toevertrouwd,
zoodat deze zich minder gemakkelijk ten koste van hunne onderhoorigen of van den
slaat konden bevoordeelen. Het gansche krijgsvolk werd over de Vereenigde Gewesten
verdeeld (2), zoodat elke provincie, in evenredigheid van haar aandeel in de oorlogs-
lasten, voor het onderhoud van eenige compagniën te zorgen had. Door deze maatre-
gelen kwam weldra een andere geest in het leger. De geregelde betaling wekte niet
slechts tevredenheid, maar lokte ook vele krijgslieden in de zuidelijke Nederlanden
uit, om hunne vanen te verlalen en bij de Staten dienst te nemen. De verbeterde
krijgstucht verminderde allengskens den onwil van het platte land eu de steden, om
troepen te laten doortrekken of in te nemen; en hoewel er van tijd tot tijd nog mui- |
terijen ontstonden , begon het Staatsche leger zich in dat opzigt zeer gunstig van de I
Spaansche krijgsheden te onderscheiden, die met de grootste moeite in bedwang ge- |
houden werden en telkens door hunne weerspannigheid de voornemens hunner bevel- I
Te midden dezer pogingen om de finantiën op een beteren voet te brengen en het 1
krijgswezen te ordenen, werd de noodzakelijkheid geenszins uit het oog verloren, om 1
genheden te brengen. Het gezag der Staten werd zoowel tegen binnenlandsche aan- f
randing als vreemde aanmatiging krachtig gehandhaafd. Tevens was men er ernstig op s
bedacht om door meerdere centralisatie de eenheid en de kracht der regering te ver- |
Sedert den dood van Prins willem van Oranje had zich de behoefte aan een krach- |
tig centraal bestuur dringend doen gevoelen. Door de benoeming van leigester lot
algemeenen Landvoogd had men gepoogd in dat gemis te voorzien; doch zijn bestuur
had geenszins de vruchten opgeleverd, die men er van verwachtte, en integendeel aan
velen den lust benomen, om zich andermaal aan eene zoo gevaarlyke proef te onder-
(1) Het krijgsvolk werd betaald bij maanden van 48 dagen; de hoofd-officieren echter bij maan-
den van 32 dagen, van meteren, f. 295c. grotiüs, UisL p. 106.
(2) Die verdeeling heette repartUie, Zie van slikgelandt, Staath. Geschr. IV bl. 21.
(3) van^eteren, f. 295c, 296c, 306c. bor, 111 bl. 541, 713. Res. ν. Holland, 1589, hl. 208,
214, 221, 246, 510. Groot Placaet-boek, II bl. 170. Zie ook ald. bl. 102, 218. Mr. κ. w.
TADAMA, Geschiedenis der slad Zutphen, 1856, bl. 233.
-ψτψ
1590 werpen. Inzonderheid had zich in het magtige en invloedrijke Holland de meening
gevestigd, dal het behoud van den Republikeinschen staatsvorm voor de vryheid en
zelfstandigheid van de Vereenigde Gew^esten onmisbaar was; doch de schrandere staats-
lieden, die aldaar het roer in handen hielden, waren niettemin overtuigd, dat de stryd
tusschen de belangen en inzigten der onderscheidene provinciën de bevordering van
het gemeenschappelijke welzijn voortdurend zou belemmeren, indien geen middel
gevonden werd om overeenstemming te brengen in de beraadslagingen, en aan de
genomene besluiten eene snelle en doeltreffende uitvoering te verzekeren. Met dat
doel was terstond na de bekendwording van leigester's afstand van de Land-
voogdy de algemeene regering aan den Raad van State opgedragen, aan welks
leden, in tegenoverstelling van die der Staten-Generaal, uitdrukkelijk verboden was de
bijzondere belangen der gewesten, waaruit zy gekozen waren, voor te slaan, wanneer
die met hel algemeene belang in strijd zouden zijn. Zij waren in hun gevoelen alleen
gebonden aan hetgeen eer en pligt hun voor moglen schrijven, lerwijl de meerderheid
van stemmen in alle zaken besliste (1). Ten gevolge dezer heilzame bepahngen kon
de Raad in zijne gewiglige werkzaamheden met spoed en geheimhouding te werk gaan,
terwijl die voorwaarden van een krachtig uitvoerend bewind uit den aard der zaak in
de vergaderingen der algemeene en gewestelijke Staten veelal ontbraken. Doch het
wantrouwen der Staten in de bedoelingen der Engelschen en de zucht tot hand-
having en uitbreiding van hun eigen gezag, waarvan leigester's bestuur voor een
groot deel de schuld droeg, hadden reeds van den aanvang den werkkring van den
Raad beperkt en de uitoefening van zgn gezag belemmerd (2). Men streefde er naar
zicli zooveel mogelijk onafhankelijk te maken van een collegie, waarin niet slechls
twee Engelschen zitting hadden, maar dat bovendien belast was met de zorg voor de
getrouwe naleving van het verdrag met eliza.beth , hetwelk haar een naauwkeuriger
loezigt op de regering der Vereenigde Gewesten verzekerde, dan de Stalen genegen
waren haar toe te kennen. In den Raad van State had oldenbarnevelt zoo weinig in-
vloed , dal hem zelfs in den aanvang desjaars 1090 de vrye toegang, die hij plijgt te hebben,
ontnomen werd, terwijl hij in de Staten-Generaal, waarin hij geregeld door de Stalen van
(1) Art. XX der hislructie voor den Raad van State, bij bor,-111 bl, 239. Zie ook Art.
XXXlll: »eil sal een yegelijk bij eede reuuutieren van alle particuliere correspondentien, 't zy
met den provmtien, steden of private en particuliere personen, voor so veel deselve den gemeenen
beste mochten wesen hinderlijk, en dat sonder aensien te nemen op de provintien of steden daer
uyt deselve zijn geboren of verkoren, of "t particulier profijt derselver, van hen-selven, of van
yemand anders, sy-luyden alleenlijk voor oogen sullen hebbe deeereGodes, en de welvaert en con-
servatie der voorsz. landen, en de gemeene sake."
, I
(2) VAN snNGELANDT, Staaifc. Geschr. 111 bl. 7—9. Hiervoor, bl, 390.
i
DES VADERLAISDS. 365
Holland werd afgevaardigd, zoowel als vertegenwoordiger van dat roaglige gewest als 1390
door zijn persoonlijk aanzien een groot overwigt begon uit te oefenen (1). Reeds ten
tgde van leigester waren de Staten-Generaal begonnen meer en langer te vergaderen, dan zij
vroeger gewoon waren, ten einde een geregelder toezigt over het gansche bestuur te
kunnen houden, en bij alle voorkomende aangelegenheden terstond een besluit te kun-
nen nemen (2). De instelling van den Raad van State bragt hierin geen verandering. De
Staten-Generaal gingen voort de algemeene belangen der Vereenigde Gewesten te be-
hartigen, alsof de Raad niet reeds met die zorg was belast, en hunne tydelijke verga-
deringen namen daardoor langzamerhand den vorm van een blijvend regeringsligchaam
aan, daar de menigte der voorkomende zaken hen niet langer toeliet voor geruimen tijd
uit een te gaan (5). Dat het oppergezag bij hen berustte, werd bij elke geschikte
gelegenheid den Raad herinnerd,, Niettegenstaande de bedenkingen van dat collegie,
werd het krijgsvolk verpligt aan de Staten-Generaal, en niet aan den Raad, getrouwheid
te zweren (4). Bij de begrafenis van den Graaf van nieuwenaar werd bepaald dat de
afgevaardigden der Staten-Generaal onmiddellijk op de bloedverwanten zouden volgen,
en de Raad was verpligt daarmede genoegen te nemen (5). Een plakkaat op de munt
werd tegen het gevoelen van den Raad op naam der Staten-Generaal uitgevaardigd, en
tevens verklaard dat zijn gezag genoegzaam geëerbiedigd werd, wanneer de Staten
omtrent een zoo gewigtig onderwerp geen besluit namen, zonder zijn advies te hebben
ingewonnen (6). Ook ging men met zorg de dikwerf beleedigende aanmatiging der
Engelsche Raadsleden te keer, die in hunne betrekking tot elizabetii eenen vrgbrief .
(1) van der kemp, Mauvits vüJi Nassau, 1 bl, 295. van slingelandt, t. a. p. 111. bl. 11.
(2) In Utrecht had men toen reeds over deze streJckiii}; geklaagd. Zie Bon, 111 bl. 984: ȟoch
verklaarden de Staten van Utrecht niet goed te vinden, dat men den Gezanten (n. de gedeputeerden
ter Staten-Generaal) om veelderhande wil, sonde so generalijk absolute commissien geven , gelijk
tot nu ettelijke malen geschied waer. — — — Üaer benevens vonden sy niet goed dön Gecom-
mitteerden so continuelijk bij den anderen te laten, als nu een tijd lang geschied was." »
(3) hooft, bl. 1142. grotius, Ann. ρ. 99. in 1593 is de vergadering der Staten-Generaal per-
manent geworden, p. paulus. Verklaring der Unie van Utrecht^ 111 hl. 28.
(4) Resolutien der Staten-Generaal^ 1 Junij 1588.
(5) »na eenige gemoveerde difficulteytcn." Res. d. Stat. Gen. 16 Dec. 1589. — De naijver ij
der Staten-Generaal op hun gezag strekte zich ook tot kleinigheden uit. Toen hun gewone druk-
ker onder een hunner plakkaten zich Drukker ordinaris der Heeren Raden van State genoemd had, j
en het bleek dat de Raad hem daartoe last had gegeven, besloot men den Raadsleden af te vragen |
»wat sy met de voors. correctie mynen ofte veretaen." Res. d. Stat. Gen. 11 Oct. 1590. !
(6) Res. d. Stat. Gen. 18 Dec. 1589.
-ocr page 429-■Pü
1590 zagen ora de Staten-Generaal niet alleen te raden, maar ook te vermanen en teregt Ie
wyzen. Toen bodley zich in den aanvang des jaars 1590 «wat sterk geëxpliceerd
had" over hel lange uitstel in hel nemen van een besluit omtrent de versterking van
Ostende, ontving hij eene scherpe teregtwijzing. Men herinnerde hem dal hij in dienst
der Staten-Generaal was, wier geld hij Irok, en wien hij eenen eed van getrouwheid
had afgelegd; dat hij derhalve weten moest dat hun collegie «het eerste en principaalste
lid van den lande was," hetwelk hij derhalve «met aJle respect en consideratie" behoorde
te bejegenen; en dat de afgevaardigden aan niemand verantwoording schuldig waren,
dan aan de gewestelijke Staten, die zij vertegenwoordigden (1). Met niet minder klem
. - werd het gezag der Staten-Generaal tegenover het buitenland gehandhaafd. In over-
eenstemming met bodler drong de Engelsche gezant wilkes eenige maanden later op
vermeerdering van de magt van den Raad van State aan, opdat de Stalen of Stadhouders
der bijzondere gewesten de uitvoering hunner bevelen niet zouden kunnen belemmeren,
en schroomde niet bij die gelegenheid te verklaren, dat aJ de oneenighedcn en verwar-
ringen in den staat haren oorsprong genomen hadden uit de verandering van regerings-
vorm, «koomende van Monarchie tot in Democratie, of veel eer Anarchie, daardoor een
iegelijk wilde meester weesen." Met waardigheid werd hierop geantwoord, dat de
Vereenigde Gewesten ten tijde hunner Vorsten nimmer aan eene ubsolute regering on-
derworpen geweest, maar steeds overeenkomstig hunne privilegiën bestuurd waren, totdat
zij tot bescherming dier vrijheden de wapenen hadden opgenomen, sedert weiken tijd
de regering op de algemeene en bijzondere Staten was overgegaan (2). Omstreeks den-
zelfden tijd verschenen gezanten der Graven edsard en johan van West-Friesland in
de vergadering; doch daar hun lastbrief geschreven was alsof hij lot onderdanen en
niet tot het hoogste staatsgezag eener onafhankelijke mogendheid was gerigt, achtte men
dien in strijd met «de eer en waardigheid van den lande," en weigerde hen te hooren (3),
Hoewel de voortdurende pogingen van elizabetu, om aan den Raad van State eniaan
den bevelhebber harer hulptroepen meer gezag en een ruimeren werkkring te verzeke-
ren, derhalve juist de tegenovergestelde uilwerking hadden, was het ejchter niet te
ontkennen dat hare voorstellen in meer dan één opzigt met hel ware belang der Ver-
eenigde Gewesten overeenkwamen. Vooral was dit het geval mei betrekking tot de
krygszaken, wier bestuur aan den Raad was toevertrouwd. Niet alleen aan de Staten-
Generaal hadden de krijgslieden eenen eed af te leggen: zij verbonden zich op dezelfde
plegiige wijze lot getrouwheid aan de Stalen en Stadhouders der byzondere gewesten en
(1) Res. d. Stat. Gen. 4 Jan. 1590.
(2) Res. van Holland, 1590. bl. 70, 71. Res. der Stat. Gen. 24 Julij 1590.
(3) Res. der Slat. Gen. 9 Mei 1590. Twee dagen later zijn zij echter toegelaten.
424
DES VADERLAISDS. 365
zelfs aan de regering der steden, waar zij in garnizoen werden gelegd. Bovendien was de 1690
Raad verpligt de uitvoering zijner bevelen aan de Stadhouders over te laten, die zich, in
overeenstemming met de Staten hunner provincie, dikwerf het regt aanmatigden die te
wijzigen of geheel na te laten. Hoewel men zich vooral in Holland, aan leigester's
aanslagen gedachtig, op dit punt onverzettelijk betoonde (1), zagen echter de voor-
naamste staatslieden volkomen in, welke hinderpalen het gemis van een krachtig cen-
traal bestuur aan de bevordering van het algemeene welzijn en vooral aan eene
doellreifende krijgsvoering in den weg legde. Vermeerdering van centralisatie, voor
zoo verre het gezag van den Raad van State daardoor niet vergroot vverd, scheen hun
het eenige middel om dat euvel weg te nemen. Doch is het vreemd, dat zij daarbij
tevens de uitbreiding van Hollandss invloed en de verzekering van zijn overwigt op
het oog hadden? Los was nog de band, die de Vereenigde Gewesten zamensnoerde.
De onderscheidene provinciën beschouwden elkander nog minder als leden van denzelf-
den staat dan als bondgenooten; en de afgevaardigden ter Stalen-Generaal werden
niet alleen als gezanten beschouwd, maar ook nog dikwerf aldus genaamd (2). Sedert
overoude tijden had elk gewest op zich zelf gestaan, zijn eigen regeringsvorm en
instellingen, zijne eigene belangen en inzigten gehad. Het gemeenschappelijke ge-
vaar had wel het besef verlevendigd, dat zy zich alleen door eendragt konden staande
houden, maar geenszins de uilbarsling van ouderlingen naijver en hel najagen van
bekrompen eigenbelang kunnen stuiten. Aan de volharding, de hulpmiddelen en den
overwegenden invloed van Holland was het te danken, dat de Vereenigde Gewesten na
den dood des Prinsen van Oranje niet voor parma's zegevierende wapenen bezweken
waren. Nog steeds droeg Holland verreweg het grootste aandeel in de algemeene lasten,
schoot dikwerf aan de Staten-Generaal en de overige gewesten de noodige penningen
voor, en zorgde niet alleen voor eigene veiligheid, maar voorzag ook verscheidene
vestingen in Gelderland en' Overijssel op gevaarlijke tijdstippen van troepen, levensmid-
delen en krijgsbehoeften (5). Wanneer de nood drong, was men reeds gewoon zich
allereerst tot de Staten van Holland te wenden, van welke men de snelste en krachtigste
hulp verwachten kon (4). Geen wonder dat de Hollandsche staatslieden, die, even als
OLDEKBARKEVELT, niet slcchts uil liefde voor hun vaderland of uit natuurlijke zucht lot
uitbreiding hunner magt, maar ook krachtens eed en phgt, in de eerste plaals Hollandss
(1) Res. van Holland, 1590, bl. 69—72. Vgl. vas swkgelakdt, Siaatk. Geschr. 1 bl. 141.
(2) Zie O. a. hiervoor, bl. 39 noot (5). Res. υ. Holland, 1588, bl. 403.
(3) Zie o. a. Res. van Holland, 1588, bl. 625} 1689, bl. 589, 609, 645. bor, lil bl. 6346.
(4) Zie o. a. Res. ν. Holland, 1588, bl. 402. bor, 111 bl. 475.
-ocr page 431-426 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lö90 belangen Ier harte namen, het niet meer dan billijk achtten, zoo dat gewest van de
gewenschte centralisatie het meeste voordeel trok (1).
Met dit gemengde doel waren op aandrang der Staten van Holland reeds onderschei-
dene maatregelen tot stand gekomen. Het Superintendent-collegie voor de Admiraliteiten
was na langdurige tegenkanting opgerigt (2), en Prins maurits lot Admiraal-Generaal
der Unie benoemd. In 1589 had Holland voorgesteld den Prins insgelijks lot Kapitein-
Generaal der Unie aan te stellen, waardoor de gansche krijgsmagt van den slaat aan zijn
gezag zou zijn onderworpen geworden; doch dit plan werd waarschijnlijk door den
nayver der overige gewesten tegengewerkt, en nimmer verwezenlijkt. Echter slaagde
men er in hem tot Opperbevelhebber over het leger te velde te doen benoemen, voor
zoo verre het zich binnen de provinciën, waarover hij Stadhouder was, of buiten de
grenzen der Vereenigde Gewesten bevond (5). De dood van den Graaf van nieuwewaar.
opende daarenboven voor Holland eene gunstige gelegenheid, om de centralisatie van
het krijgsbestuur te bevorderen, en tevens zynen invloed uit te breiden. De Stadhou-
derschappen van Ulrechf, Gelderland en Overijssel waren daardoor opengevallen, en
niemand scheen daarop zooveel aanspraak te kunnen maken als de zoon van willew I,
die reeds door menig blijk van moed en beleid zijne geschiktheid voor die aanzienlijke
en gewigtige betrekking bewezen haci (4).
Reeds vroeger hadden de Staten van Holland bewijzen gegeven dat zij groolen prijs
stelden op de voortduring der naauwe betrekking van Holland en Zeelatid met Utrecht^
welke icakel V had doen ontstaan, door die drie gewesten in 1 ö34 onder één Stadhou-
derschap te brengen, In .de instructie van maurits als Stadhouder van Holland was
(1) Waarachtige Historie van oldenbarnevelt, bl. 180, 196. Verhooren van oldenbarnevelt,
bl. 22Ö VY. Vgl, Mr. Cl. w, vnEEDE, Inleiding tol eene Geschiedenis der Nederlandsche Diplomatie,
1856, 1 bl, 32. o. van rees. Ver-handeling over de la coürt, bl. 1—12.
(2) Res. der Stat. Gen. 16 Febr. 1590: »tot wecriugc van alle confusien iii 't stuk van de
Admiraliteytcn en de diversiteyten van de commandeincnten te water."
(3) Res. V. Holland^ 15S9, bl. 173. Tegelijk met de benoeming van mauriïs tofc^ Kapitein-Gene-
raal had Holland voorgesteld den Graaf van hohenlo tot Luitenant-Generaal, den Graaf van nieu-
wenaar tot Generaal over de Cavallcrie, en Graaf willem lodewuk van nassau tot Generaal over
de Infanterie te benoemen. Vgl. van wijn op wagen aak, Vlll bl. 82. van slingelandt, Staatk.
Geschr. IV bl. 14, 15, 116. kliut, Hist. der Hqll. Staatsr. 111 bl. 86—92. Het is echter op-
m^erkelijk dat le petit, Chronique de Hollande, 11 p. 767, op het jaar 1600 vermeldt: wLe trés
illustre Prince Maurice de Nassau---estoit ce.ste année de la part et pnr commission des-
düs Seigneurs Estatsgeneraux General de l'armée desdites Provinces unies par mer et par terre."
(4) VAN WIJN op WAGENAAll, A^lll bl. 8,
Γ Μ
-ocr page 432-DES VADEBLANDS. 427
uitdrukkelyk vermeld, dat hij geen middel mögt verzuimen om hetzelfde gezag over 1590
Utrecht te verkrijgen, en de Staten van Holland hadden er later zoowel bg leicester
als by de Staten-Generaal herhaaldelijk op aangedrongen, dat zij tot bevordering van
eensgezindheid en zamenwerking den vorigen toestand herstellen zouden (1). Doch de
onlusten onder leigester's bestuur hadden tusschen Holland en Utrecht eene tweedragt
doen ontslaan , die veeleer alle banden dreigde los te scheuren dan naauwer toe te
balen. Intusschen was deze verdeeldheid niet alleen gevaarlyk voor het algemeene
welzyn, maar vooral ook noodlottig voor het openliggende gewest, hetwelk
zich door eigene schuld van Hollandss bijstand beroofde. De gansche Veluwe
was door de Spanjaarden op brandschatting gesteld, en de bezettingen van Zutphen en
Deventer schroomden niet hunne strooptogten in het Sticht voort te zetten, en zelfs
de voorsteden van Utrecht te verontrusten. Vtanen en Vreeswijk waren gedurig in
gevaar geplunderd te worden (2). Deze noodlottige toestand had de Staten van
Utrecht reeds in lë88, toen prouningk nog Burgemeester was, bewogen, om de
medewerking der Staten van Holland tot verdediging van hun gewest in te roepen.
Hoezeer deze zich terstond daartoe bereid verklaarden, hadden zij echter de gelegenheid
niet verzuimd om op de nadeelige gevolgen van onderlinge verdeeldheid te wyzen, en
«het onwys en kwaad voornemen" derzulken ten toon te stellen, die getracht hadden
door de afzonderlijke opdragt der Souvereiniteit aan de Koningin van Engeland eene
scheuring tusschen de Vereenigde Gewesten te doen ontstaan (5). Dc spoedig daarop
tot stand gebragte omwenteling, waarbij de Engelschgezinde partij het onderspit dolf en
de regering van Utrecht in Hollandschen zin gewijzigd werd (4), herstelde de eensgezindheid
tusschen de Staten der beide gewesten, en gaf Holland na het overlijden van den Graaf
van nieüwenaar gegronde hoop, dat »iaürits insgelijks tot Stadhouder van Utrecht zou
verkozen worden. Oldenbarhevelt , die in het Sticht, en vooral in zijne geboorteplaats
Amersfoort, veel invloed had, liet niets onbeproefd om die wenschelijke zaak tot stand
te brengen, en werd daarin door floris thin, van heermale, yah zuylen en andere
zijner vrienden ondersteund, die vroeger door proükingk's aanhang uit Utrecht verban-
nen waren, doch thans weder de voornaamste staatsambten bekleedden. Niet zonder
tegenkanting werd hun doel bereikt, daar velen voor Hollandss overwigt vreesden, en
het bovendien wenschelyk achtten dat de Stadhouder als hoofd der krijgsmagt zijn ver-
blijf binnen de stad Utrecht zou houden. Ook was de talrijke partij der Calvinisten
(1) Hiervoor, bl. 164. bor, III bi, 510. ^
(2) BOH, 111 bl. 496, 497, 549.
(3) Resol. V. Holland, 1588, bl. 402 vv.
(4) Hiervoor, bl. 379.
54*
-ocr page 433-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
3 1590 geenszins met de voorgestelde benoeming van den Prins ingenomen (1) en bovendien nog on-
langs door de afzetting harer predikanten verbitterd. De herinnering aan de Jacobsgezinde
gemeente, die in 1S86 voor de Consistorialen had moeten bukken (2), was nog steeds dier-
baar gebleven aan verscheidene regeringsleden , die tijdens de heerschappij der Leicestersche
factie van het kussen waren gezet; en naauwelijks was de Graaf van nieuwenaab. , die aan
de Calvinistische predikanten de band boven het hoofd hield, overleden, of de rege-
ring verbood hun binnen de stad en haar regtsgebied te prediken, en beriep andere
leeraars in hunne plaats. Het was welligt met de nevenbedoeling, om zich by de
Utrechtsche Hervormden in een gunstig daglicht te stellen, dal Prins maurits zich het
lot aantrok van twee der afgezette predikanten, uytenbogaert en helmighius , die zich
boven hunne ambtsbroeders door verdraagzaamheid en ondergeschiktheid aan het wereldlyk
gezag onderscheiden hadden, en in de woelingen der Leicestersgezinden het minst waren
betrokken geweest. Door zijne tusschenkomst bood men hun een voorloopig verblijf te
*s Gravenhage met vrijheid van prediken en behoud hunner jaarwedde aan, en uyten-
BOGAERT werd aldaar weldra tot vast predikant aangesteld (3). Intusschen wist de
partij, die eene naauwere vereeniging tusschen Holland en Utrecht wenschte, hare
bedoelingen te bereiken. Op den zesden February 1590 werd het Stadhouderschap
door de Staten aan maurits aangeboden, en op den tweeden April legde hij in die
betrekking den eed op zijne instructie af (4).
Op laatstgenoemd tydstip was maurits reeds tot Stadhouder van Overijssel benoemd.
Spoedig na het overlijden van den Graaf van nieuwenaar had de Raad van State aan
de drie gewesten, waarover hy het Stadhouderlijk bewind had gevoerd, eenen brief
gerigt met vermaning om twee of drie geschikte personen voor die betrekking voor te
dragen, opdat de Raad overeenkomstig het verdrag met Engeland (5) daaruit eene
keuze zou kunnen doen. In Utrecht had men zich om het beweerde regt van den
Raad weinig bekommerd, en de Staten-Generaal hadden geen bezwaar gevonden om
maurits' benoeming te bekrachtigen, niettegenstaande zij geenszins strookte meti het
f gezag, dal in de overeenkomst met elizabeth aan den Raad was toegekend. Ook in
(1) Waarachtige Historie van oldenbarnevelt, bl. 550: «alle de kerkelijke — '— hatende zijn
Excellentie Mauritius, omdat zy geloofden dat hy niet zuiver in de leer was, en ómdat zynvader
nooit hare party had gekozen."
(2) Hiervoor, bl. 198.
(3) üVTENBOGAEUT, Kerkelijke Historie, bl. 271—274. Kerkelijcke Bedieninge en de Verantwoor-
dingen bl. 8-11. Bon, II bl. 846—848.
(4) Bon, III bl. 510—514. kluit, Hist. d. Holt, Staatsr. III bl. lOÖ—114.
(5) Art. 24. Hiervoor, bl. 160.
-ocr page 434-DES VADERLAISDS. 365
Overijssel weigerde men dat gezag te erkennen, op grond dat die provincie zich bui- 1590
ten elke naauwere betrekking met Engeland gehouden had. Hoewel deze bewering
bezwaarlijk met de voorwaarden was overeen te brengen, waaronder Overijssel in 1586 den
Graaf van leigester als algemeenen Landvoogd had erkend (1), werd het verzoek van
de Staten dier provincie om eenen Gouverneur te mogen verkiezen, die vervolgens door
de Staten-Generaal zou worden aangesteld, door de laatsten ingewilligd, en het Stad-
houderschap op die wijze reeds in February aan maüivits opgedragen (2).
In Gelderland was men het minder eens over den persoon, wien men in de plaats
van den Graaf van wieuwenaar tol Stadhouder zou verkiezen. De Graaf van kuilen-
burg werd door velen tegen maurits overgesteld, daar zij het onvoegzaam achtten dat
hun gewest, waarover steeds een bijzondere Gouverneur was aangesteld geweest, thans
door den Stadhouder eener andere provincie zou bestuurd worden. Doch olüenbarwevelt
wist deze bezwaren op dezelfde wijze uit den weg te ruimen, waarop hij diergelijke
bedenkingen in Overijssel had weerlegd. Hij maakte de Staten dier gewesten op-
merkzaam dat zij onmogelgk door eigene magt de Spanjaarden zouden kunnen ver-
drijven. Daartoe werden in de eerste plaats de rijke hulpbronnen van Holland en
West-Friesland gevorderd, en wanneer zouden deze milder ook voor de overige pro-
vinciën vloeijen, dan wanneer maurits ook daar de Stadhouderlijke waardigheid be-
kleedde? Bovendien beloofde oldenbarnevelt dat hij in dat geval al zynen invloed
bij de Staten van Holland en de Slaten-Generaal zou aanwenden, om hen lot krachti-
gen bijstand te bewegen, en wist daardoor de meerderheid voor zijn oogmerk te win-
nen (3). Op den Landdag, die den Julij te Tiel gehouden werd, verkozen de
Staten van Gelderland maurits tol hunnen Gouverneur en Kapitein-Generaal; doch de
Prins maakte ditmaal zwarigheid om zich die benoeming te laten welgevallen, en ver-
zocht de Staten om het verdrag met Engeland na te leven, en een tweetal op te mel-
ken, waaruit de Raad van State zou kunnen kiezen. Na langdurige onderhandelingen
besloten de Stalen aan zijn verlangen te voldoen, en droegen in het laatst van April
1091 nevens hem johan. Graaf van Oosi-Friesland, tot Stadhouder voor. De Raad ver-
koos daarop maurits, wiens aanstelling door de Slaten-Generaal werd goedgekeurd. Het
duurde echter lot Augustus, eer hy, na de verovering van Zutphen en Deventer, te
Arnhem in zijne nieuwe betrekking bevestigd werd (4).
(1) Hiervoor, bl. 256. klüit, t. a. p. II hl. 114. Zie in den Overijsselschen Almanak voor 1848,
een opstel getiteld: Betrekking van Overijssel tot de Generale Staten en de Unie van Utrecht,
bl. 92, 98—108.
(2) VAN DEB KEMP, Maurils van iYassaw, 1 bl. 101, aant.277—280. kluit, t. a. p. 111 bl. 11β—120.
(3) Yerhüoren van oldesbarnevelt, bl, 11 N». 6.
(4) bor, III bl. 515, var der kemp, t. a. p. 1 bl. 102, aaut. 282- 289. kluit, t. a. p.
114-116, 448.
5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
'.-tr
1590 Hoewel de stelselmatige beperking der raagt van den Raad van State, waarin de
Prins als Stadhouder zitting had, ook diens invloed op het algemeene staatsbestuur
scheen te verminderen, kan het echter geen bevreemding wekken , dat hij geen krach-
tiger pogingen had aangewend, om dit streven tegen te gaan. Door dankbaarheid
verbonden aan Hollandss Staten, die hem op jeugdigen leeftijd tot de gewigtigste ambten
verheven, steeds met de meeste onderscheiding behandeld en zijn gezag over de Ver-
eenigde Gewesten voortdurend uitgebreid hadden, vond hij in zijne nieuwe betrekkin-
gen en in zijn onbetwist opperbevel over het leger eene ruime vergoeding voor de
verminderde magt van den Raad, waarin hij toch niet de eerste plaats bekleedde. Ook
stemde hij volkomen met den wensch der Staten in, om door de vermindering van
Engeland's invloed de onafhankelijkheid der Vereenigde Gewesten te verhoogen. Doch
zijne vrijwillige onderwerping aan de leiding en voorlichting van Hollandss staatslieden
sproot bovendien uit eene andere bron voort. Door karakter en neiging was hij minder
staatsman dan soldaat. Zyn rondborstige, bykans ruwe aard, zyn driftig gestel en
voortvarende geest strookten geenszins met de vereischlen eener omzigtige en behoed-
zame behandeling van staatszaken. Hij miste den helderen blik en het juiste oordeel
over de binnen- en buitenlandsche staatsbelangen, waardoor zijn vader had uitgemunt (1),
Veel meer dan in de raadzaal gevoelde hy zich in de veldheerstent op zijne plaats.
Daar kon hij aan zijne neiging voor het krijgsmansleven den vrijen teugel vieren, en
de besle toepassing vinden voor zijne geliefkoosde wis- en bouwkundige studiën. Daar-
heen trok hem het jeugdige vuur van een onverschrokken gemoed, dat geen gevaren
telde, en hel zelfbewustzijn van de krygskundige talenten, die zich weldra schitterend
zouden ontplooijen. Gaarne liet hy aan de Staten, met name aan oldenbarneyelt,
hel bestel van de staatkundige aangelegenheden der Unie over, wanneer het hem ver-
gund werd aan het hoofd der Staatsche legermagt de Spaansche krijgsbenden van den
vaderlandsctien grond Ie weren (2). Ook gaf hij destijds geen blijken van eene eer-
zucht, die hem naar een hooger gezag zou hebben doen haken, dan de Staten van
Holland voor hem hadden afgebakend. Integendeel keurde hij stilzwijgend goed, dat
zy hunne afzonderlijke Souvereiniteit, waarmede zy onder leigester hunne willekeurige
handelingen hadden pogen te verontschuldigen, meer en meer handhaafden en stelsel-
matig op de onderscheidene deelen van het staatsbestuur toepasten, niettegenstaande
hij daardoor meer en meer de hoop moest verliezen, eenmaal de Grafelijke kroon op
(1) lil 1598 schildei'de de i'ranec^e^gezaiit buzahVal deu^i'nns al', als zeer afkeer ig van staats-
zaken en ongeéchiki -voer hare biihaadeliiig. Mij voegde er bij: »11 est bien tard d'apprendre
cette science, en laquelle son père a'tant excelié!" Métnoiresi de doplessis-morïtay , Vlli p. ö03.
Vi'·'""· ■ ·;ί·'■ - ■ ■ - " . ■ .
. (2) Mr. G. w. vKEEBte, Inleiding lot de Geschiedenis der Nederlandsche Diplomatie, ! bl. 134.
Maurits van Nassau'bl. i7l—Γ76. λ?^.
ι k
te iSAff.),;
van üer keju'
-ocr page 436-DES VADERLAISDS. 365
zijn hoofd te zien. De plakkaten, die te voren op naam van den algemeenen Landvoogd 1590
of den geweslelijken Stadhouder waren uitgevaardigd, werden sedert 1588 op naam
der Staten gesteld, en de vroeger in vele gevallen onmisbare goedkeuring van het
Hof van Halland niet langer noodig geacht. De coramissiën der ambtenaren werden
insgelijks op naam der Staten uitgegeven, en de gevorderde eed aan hen afgelegd.
De regterlyke oordeelvelling over buitengewone misdrijven werd aan het Hof ontnomen
en op Gecommitteerden der Staten overgebragt. Ook werd in 1590 het collegie der
Gecommitteerde Raden nader bevestigd, hetwelk bestemd was om de loopende zaken te
behandelen, wanneer de Staten niet vergaderd waren, en als ware het den afwezigen
Souverein te vertegenwoordigen (1). Door deze onderscheidene maatregelen werd het
Souvereine gezag der Staten van Holland bevestigd; doch tevens wist de stedelijke
aristocratie hare magt aanmerkelijk uit te breiden. Niet alleen werd hel voor de bur-
gers bijna onmogelijk gemaakt, om zich door een beklag bg het Hof vm Holland legen
hunne stedelijke regeringen regt te verschaffen, maar ook leden alle pogingen schip-
breuk, om eene afdoende wijze voor de beslechting der menigvuldige geschillen tus-
schen de sleden te bepalen, niettegenstaande de Staten herhaaldelijk de klagt deden
hooren, dat die onderlinge twisten voortdurend toenamen en hel algemeene welzijn op de
ernstigste wijze bedreigden. Wel onderwierp men zich in enkele gevallen vrijwillig aan
het oordeel van deq Stadhouder; maar deze was onbevoegd om sleeds door zijn gezag
de partijen tot overeenkomst te brengen (2). Had Holland onder leigbster tegenover
de Unie het voorbeeld gegeven eener zelfstandigheid, die de onmisbare eenheid in
het staatsbestuur verstoorde: ook de Vroedschappen wenschten zich onafhankelijk te
maken van elk gezag, hetwelk aan haren willekeur perken kon stellen. Daar de Staten
grootendeels uit hare afgevaardigden waren zamengesteld, kon dit streven naar vermeer-
dering van de magt der aristocratie door de weinige staatslieden, die eene groolere
centralisatie voorstonden, niet worden gestuit. Ook in <le overige gewesten drong
langzamerhand dezelfde geest door, zoodat niet alleen elke provincie maar bykans elke
stemhebbende stad zich als een zelfstandige staat beschouwde, die slechts in enkele
opzigten aan de beslissing eener hoogere magt gebonden was. Uitsluitend op de ver-
meerdering van eigen gezag en de bevordering van plaatselijke belangen bedacht, ver-
loor men te dikwerf uit het oog dat de gemeenschappelijke band, die de onderschei-
dene leden der Unie van Utrecht vereenigde, in plaats van een lastige hinderpaal voor
(1) KLWÏ, Hisl. d. Holl. StaalHr. 111 bl. 22 -62, 160—173. — lu 1590 werd behalve het
gewone collegie van Gecommitteerde Raden ook nog een collegie van vier Gecommilieerde lladen
nevens zijne Excellentie ingesteld, hetwelk echter sedert 1593 met het andere zaraeiismolt.
(2) KLUIT, t, a. p. III bt. 52, 186—189.
-ocr page 437-452
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1590 vrge ontwikkeling te zyn, het eenige en toch reeds zwakke bolwerk was der duur
gekochte onafhankelijkheid.
Het verdient opmerking, als een blyk der onzekerheid en verscheidenheid van het
toenmalige staatsregt, dat de bijna gelijktijdige benoeming van maurits tot Stadhouder
in drie gewesten telkens op eene andere wgze plaats greep. Het Stadhouderschap over
Overijssel werd den Prins door de Staten-Generaal opgedragen, aan wien hij ook den
eed op zijne commissie aflegde, zonder dat men eenig spoor aantreft, dat hij insgelijks
aan de Staten dier provincie eenen eed gedaan heeft. Als Stadhouder van Utrecht
zwoer MAURiTS aan Gecommitteerden uit de Staten van dat gewest, dat hij de voor
hem opgemaakte Instructie getrouwelijk zou naleven. Alleen in Gelderland had zijne
benoeming plaats overeenkomstig de voorschriften van het verdrag met elizabeth, ter-
wijl bovendien de aldaar beslaande gewoonte geëerbiedigd werd, dat de Stadhouder en
de Staten elkander wederkeerig bij eede getrouwheid beloofden (1). Intusschen had-
den Hollandss staatslieden (2), al ware het dan ook langs verschillende wegen, hun
oogmerk bereikt, en met het gezag van hunnen Stadhouder levens den invloed hun-
ner provincie aanmerkelijk uitgebreid. Niet weinig droeg daartoe bij dat oldewbakwe-
velt, ten gevolge zijner ijverige bemoeijingen voor maurits' verheffing, met verschei-
dene regeringsleden in de overige gewesten vriendschapsbetrekkingen had aangeknoopt,
en levens meer erkend was geworden als de voorname spil, waarom Bolland''s rege-
ring draaide. Vooral van zyne veelvermogende tusschenkomst verwachtte men thans in
Gelderland en Overijssel de middelen tot verlossing van de Spaansche bezettingen; en
toen in de twee volgende jaren de voornaamste sleden, waarin zij zich genesteld hadden,
door maurits' krijgsbeleid aan den vijand ontrukt waren, werd het bijkans tot eene vaste
gewoonte, dat Holland's Advokaat door de Staten en Gedeputeerden dier gewesten,
en zelfs door vele stedelijke regeringen, over gewigtige aangelegenheden geraadpleegd
werd. Ook in het Slicht, waar hij geboren was en aanzienlijke goederen bezat, nam
ziyn aanzien na de fnuiking der Engelschgezinde partij aanmerkelyk, loe (3).! De
invloed, dien hij allengskens door zijn vast karakter, zijne uitgebreide'kundigheden,
ί.·
ι
m
mÊÊÉ
(1) KLUIT, t a. p. 11 bl. 138.
-ocr page 438-DES VADERLAISDS. 365
zgne welsprekendheid en zgne rustelooze bedryvigheid eerst op Hollandss Staten en 1590
vervolgens ook op de Staten-Generaal verkregen had, begon zich langzamerhand ook
over de overige provinciën uil te breiden, en bragt daardoor in het bestuur van de
algemeene belangen der Vereenigde Gewesten eene eenheid, die een heilzaam te-
genwigt vormde voor de belemmerende en ontbindende aard der hoogst gebrekkige
staatsregeling (1).
Het was insgelijks minder door zijne Stadhouderlgke regten dan door zgnen zedelyken
invloed, dat maurits sedert zijne verheffing tot hel hoogste gezag in vijf der zes des-
tijds vereenigde provinciën tot bevordering der wenschelgke centralisatie kon medewer-
ken. Want hoewel hij zgne aanstellingen als Stadhouder steeds van de Staten-Generaal
ontvangen, en ook aan deze den eed van getrouwheid afgelegd had, was hy overal
verpligt de bijzondere privilegiën en voorreglen te handhaven , en de gewestelgke be^
langen te behartigen. Niet de wetgevende (2), maar slechts een gedeelte der uitvoerende
magt was hem opgedragen. ïn de vergaderingen der Staten had hy zitting noch
stem (5). Groot was echter de invloed, dien hij op het staatsbestuur kon uitoefenen.
Wel was hy een onderdaan der Staten, maar de eerbied, dien zy hem bewezen (4), de
luister zyner hofhouding, welke zy uit eigene beweging telkens verhoogden (ö) en de
glans van zynen naam gaven hem het uitwendige aanzien van eenen Vorst. Van zyne
hand verwachtte de eergierige het gewenschte eereambt, van zijne genade hoopte de
schuldige de kwijtschelding zijner straf. Bij het volk, dat nog steeds met dankbare liefde
aan zynen onvergelelyken vader dacht, genoot hy eene groole male van achting en ge-
negenheid, die door zijne schitterende heldenfeiten voortdurend werden aangewakkerd
en vaak lot onbegrensde geestdrift klommen. In het regt om de meeste hooge ambtenaren,
hetzij uit eene benoeming, hetzij onmiddellijk, te kiezen, en byna alle stedelyke rege-
ringen op de daarvoor bepaalde tydslippen te veranderen, bezat hij een krachtig mid-
(1) Vgl. üe Staatkundige partijen in Noord-Nederland, bi. 117—121. j. d. meijer, Over joa»
VAN OLDENBABNEVELD, ois dcu mau aan wien de Staatkundige vorming van ons land tot een
Gemeenebest is toe te schrijven, in zijne Verhandelingen, 11® Bundel, 1846, bl. 299—332.
(2) Zie over het aandeel in de wetgevende nriagt, dal hij in Utrecht had, klüit, t. a. p. lil
bl. 108, 109.
(3) Op de waardigheid van eersten Edele, waaraan het regt van vertegenwoordiging in de Stalen
van Zeeland verbonden was, maakte maurits eerst in 1596 aanspraak, na den dood van pietee
de rijke j die in de Stalen de plaats van den oudsten zoon van willem 1, den Graaf van Buren,
had bekleed, wagenaar, Yad, Hisi. VllI bl. 453 vv.
(4) Zie o. a. ResoL v. Holland, 1587, bl. 931; 1589, M. 45, 684, 778. Vgl. kluit, t. a. p.
m bl. 172. GROTius, Am. p. 108.
(5) Zie O. a, hiervoor, bl. 406 noot (2).
III Deel. 1 Stuk. u
-ocr page 439-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1S90 dél Olli den invloed zijner aanhangers te vermeerderen. Bij gewigtige aangelegenheden
werd steeds zyn gevoelen ingewonnen. Hoewel de Republiek tegenover het buitenland
door de Staten-Generaal vertegenwoordigd werd, verzuimde geen vreemd Gezant ook
bij den Prins gehoor te verzoeken (1). Het was echter vooral in het krijgswezen, dat
zijne benoeming tot Stadhouder over vijf gewesten krachtdadig tot bevordering der
eenheid medewerkte. Immers verkreeg hij als Kapitein-Generaal het gewigtige regt om de
patenten of marsch orders te geven, zonder welke het krijgsvolk niet van de eene naar de
andere plaats verlegd kon worden, en was daardoor bevrijd van de hinderpalen, waardoor
de uitvoering zijner bevelen als Opperbevelhebber over het leger te velde ligfelyk zou zijn
vertraagd geworden. De vriendschap, welke Fne.siawci'5 Stadhouder aan hem verbond , ver-
zekerde hem bovendien van die zyde van eene ijverige medewerking, daar Willem lodewijk ,
verre van door kleingeestigen naijver gedreven te worden, volgaarne aan ma.urits' talenten
hulde deed, en hem niet alleen het opperbevel niet betwistte, zelfs wanneer het tooneel
van den krijg in de noordelijke streken des vaderlands was verplaatst, maar zijne pogingen,
om den vaderlandschen grond van de vijandelijke legerbenden te zuiveren, steeds kracht-
dadig ondersteunde (2). Aan deze edele gezindheid van Friesland''s Stadhouder, in ver-
band met de vereeniging van vgf provinciën onder maurits' gezag, is het toe te schrijven
dat de Prins, hoezeer nimmer tot Kapitein-Generaal der Unie benoemd, niettemin met
de daad gedurende z^'n gansche leven het opperbevel over de legers van den slaat
heeft uitgeoefend, hetzij de kryg binnen of buiten de grenzen der Vereenigde Gewes-
ten werd gevoerd (5).
Naauwelijks was de eenheid in het staatsbestuur verhoogd en de mogelijkheid eener
onbelemmerde krggsvoering bevorderd, toen maurits in de gelegenheid werd gesteld
zijne bekwaamheden als veldheer op grootere schaal en met ruimere middelen ten toon
te spreiden. In den loop de^s jaars 1590 hadden onderscheidene omstandigheden er toe
bijgedragen, om de Staten van hun Igdelijk verdedigingstelsel af te brengen en voor
de voorstellen van Willem lobewijk te winnen. De dood van Hendrik ΠΙ had niet alleen
den Koning van Spanje maar ook Hendrik van Navarre, die terstond als Hendrik IV den
titel van Koning van Frankrijk en Navarre had aangenomen, tot verdubbelde inspanning
genoopt. Niettegenstaande de Hertog van parma Parijs had ontzet, was het hem door
de verdeeldheid en ijverzucht van de hoofden der ligue , die meer de bevordering van
hun eigen belang dan de ondersteuning van filips' aanspraken bedoelden , geenszins
(1) Mr. G. w. VREEDE, Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederlandsche Diplomatie, I bl. 135,137.
(2) KLUIT, t. a. p. 111 bl. 86, 89. j. a. c. van heusde, diatribe in Guilielmi Ludovici Nassavii
vitam, ingenium, merita. Traj. 1835, p. 182, 199.
(3) KiuiT, t. a. p. III bl. 90.
-ocr page 440-DES VADERLAISDS. 365
gelukt om Hendrik iV eene beslissende nederlaag toe te brengen; en daar de Fransche 1590
steden, afkeerig van de Spaansche dwingelandij, weigerden zyne troepen in te nemen,
was liy genoodzaakt geweest tegen het einde des jaars terug te keeren, om zijn leger
in de zuidelyke Nederlanden de winterkwartieren te laten betrekken. In de Vereenigde
Gewesten, alwaar deze aanvankelijke uitslag van parma's tusschenkorast in den Franschen
burgerkrijg de hoop aanmerkelgk verlevendigde, dat de Koning van Navarre eenmaal zou
zegevieren, begon men meer en meer in te zien welk een onberekenbaar voordeel hel zou
geven, wanneer een bevriend en door krachtige ondersteuning aan de Staten verpligt
Vorst zich op Frankrijk*s troon zou kunnen handhaven. Niet alleen lieten de Staten-
Generaal Hendrik IV door een plegtig gezantschap met zijne verheffing gelukwenschen (1),
maar zij vermeerderden hunnen geldelijken bystand tot honderdduizend gulden, en zon-
den bovendien eenige oorlogschepen onder filips van Nassau naar Frankrijk^ om de
kusten van Normandië en Bretagne tegen eenen overval der Spanjaarden te beschermen (2).
Niet minder scheen de toestand der zuidelijke Nederlanden te nopen, om niet langer
parma's aanvallen af te wachten, maar uit eigene beweging de Spanjaarden aan te
tasten. De bezettingen van onderscheidene steden waren aan het muiten geslagen, had-
den zich van Heerenthals en eenige andere plaatsen meester gemaakt, en het land van
Kempen onder brandschatting gebragt, onder voorwendsel van zich zeiven betaling der
verschuldigde soldij te verschaffen. Terwijl de opbrengst der belastingen door hunne
rooverijen aanmerkelijk verminderde, nam hun aantal door hel lokaas van een onge-
bonden leven gedurig toe; en de geringe geldelijke ondersteuning, die parma uil
Spanje ontving, vergunde hem niet het kwaad op eene afdoende wijze te sluiten. De
burgers van Venlo, beducht voor hetzelfde lot, dat reeds verscheidene Belgische steden
getroffen had, verdreven hun garnizoen en weigerden Spaansche troepen in te nemen.
Bovendien zond parma, die een gedeelte zijner troepen in hel leger van den Hertog
van MAYENNE gelaten had, spoedig na zijne terugkomst nog eene aanzienlijke leger-
magt onder den Prins van asgoli naar Frankrijk (5), De Staten hadden dus alle
reden om te vermoeden dat de llaliaansche veldheer buiten slaat zou zyn hun
afbreuk te doen; en hoewel verscheidene regeringsleden in ernstige overweging gaven,
(1) Hoewel elizaüetii zelve Hendrik IV krachtdadig ondersteunde, eu liem een Jmlpcorps van
4000 man onder roger avilliams toezond, kon hare ijverzucht de goede verstandhouding tusschen
Frankrijk en de Vereenigde GeAvesten niet verdragen, en liet zij aan de Staten-Generaal vragen,
of de Heer van sx. aldegonde, een onzer genanten, ook in last had gehad om uekdbik IV het
beschermheerschap over deze ianden op te dragen, hetgeen uitdrukkelijk werd ontkend. Res. d.
Slat. Gen. 14 Junij 1590.
(2) BOB, 111 hl. 544. lies. v. Holland, 1590, hl. 84. Mémoires de süllï, 11 p. 42.
(3) bentivoglio, hl. 454—472. carnero, p. 248—255.
-ocr page 441-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1591 om eene krachtigere oorlogvoering tot den volgenden zomer uit te stellen, wanneer hij
waarschijnlijk andermaal naar Frankrijk zou zijn vertrokken, behield het gevoelen
de overhand dat men thans geen oogenblik mögt verzuimen, om de Spanjaarden aan
te tasten. Ook wanneer parma zich krachtig te weer mögt stellen, zou de hernieuwde
strgd in de Nederlanden ten minste eene weldadige verademing geven aan den Ko-
ning van Navarre^ met wiens voorspoed het welzgn der Vereenigde Gewesten ten
naauwste verbonden was. Bovendien had de schitterende veldtogt van maurits ,
waarin hij binnen weinige weken met eene geringe legermagt een aantal gewigtige
sterkten aan den vijand had ontrukt, de gunstigste verwachtingen voor de toekomst
opgewekt, en het vertrouwen in den jeugdigen veldheer verhoogd, wien de leiding
der Staatsche krijgsbenden was toevertrouwd. Gedurende den winter hield men zich
ijverig bezig met het maken der noodige toerustingen. De compagniën werden overal
voltallig gemaakt, en tegen het voorjaar nog drieduizend voetknechten en driehonderd
ruiters voor den tijd van zes maanden aangeworven. In den aanvang van Mei kon
MAURITS over eene legermagt van negenduizend voetknechten en zestienhonderd ruiters
beschikken, waarmede hij zich voorstelde de vestingen aan den IJssel met kracht aan te
tasten, en de Velmve en het Sticht tegen brandschatting en plundering te beveiligen (1).
De Staten-Generaal benoemden naar gewoonte eenige Gedeputeerden om den Prins met
raad en daad ter zgde te staan, en bepaaldelijk voor de geregelde betaling der sold^
en den behoorlijken toevoer van levensmiddelen en krijgsbehoeften te zorgen (2).
Ten einde den vijand omtrent het doel van den veldtogt in het onzekere te laten,
liet MAURITS de bezettingen van eenige kasteelen in Brahand versterken, en het ge-
schut langs Rhenen en Wageningen den Rijn opvoeren, terwijl hij zelf met het grootste
gedeelte zyns legers den schijn aannam van de Maas te willen overtrekken. Doch
eensklaps wendde hy den teugel naar den Rijn en van daar naar Zutphen. Intusschen
had hij den Engelschen Kolonel frawgis vere, die door de Koningin van Engeland
in de plaats van willoughby tot Opperbevelhebber harer hulptroepen benoemd was,
met eenig krijgsvolk naar Doesburg gezonden, en deze was er in geslaagd de schans
aan de overzijde van Zutphen, vier jaren te voren door york's verraad in Spaansche
handen gespeeld, aan den vijand te ontrukken. Eenige zyner soldaten [ als boeren en
boerinnen verkleed, kwamen aldaar boter, kaas en eijeren te koop aanbieden, terwijl
het overige krijgsvolk zich in den omtrek verscholen hield. Zonder argwaan liet men
(1) bor, III bl. 548, 556. van mbteren, f. 308 , 316 c. grotius, Hist. p. 148, 149. Resol.
V. Holland, 1590 bl. 119, 120-
(2) Dat was de eigenlijke taak der Gedeputeerden te velde, die vele werkzaamheden verrigtten,
thans aan de oiTicieren van den Generalen staf of aan de intendance opgedragen. Slechts in bui-
tengewone gevallen namen zij besluiten, als vertegenwoordigers der Staten-Generaal.
DES VADERLAISDS. 365
de gewaande landlieden binnen; doch terwyl de zorgelooze bezetting zich niet meer 1591
om hen bekommerde, haalden zij eensklaps hunne wapenen te voorschgn, yersloegen 24 Mei.
de wacht en openden de poort voor hunne makkers, die zich weldra van de schans
meester maakten. Den volgenden dag vertoonde Prins maurits zich voor de stad met
zijne gansche krijgsmagt, welke Graaf willem lodewijk nog met veertienhonderd
Friezen kwam versterken, terwijl de Prins hem beloofd had naar Groningen te trek-
ken, zoodra hy zijn oogmerk in Gelderland en Overijssel zou bereikt hebben. Om
zich tegen eenen vyandelyken aanval te dekken, besteedde maurits, die eene poging
tot ontzet van Zutphen verwachtte, de eerste twee dagen om zijn legerkamp door behoor-
lijke verschansingen te omringen. Daarop werden de loopgraven tol aan de buitengracht
der stad voortgezet, eene breede brug over den IJssel geslagen, en twee en dertig
stukken geschut des nachts in battery gesteld (1). Hoewel de bezetting, waarover de
Friesche Edelman liaugkama bevel voerde, weinig meer dan vgfhonderd manschappen
telde, en op zulk een geduchten aanval geenszins was voorbereid, versterkte zij ech-
ter de wallen en poorten, en maakte alle aanstalten om krachtigen wederstand te bie-
den. Op den dertigsten Mei liet maurits driemaal uit alle stukken losbranden en
daarna de stad opeischen Liaugkama vorderde drie dagen, om zich te bedenken.
Maurits schonk hem één uur beraad. Van de onmogelijkheid overtuigd, om langduri-
gen wederstand te bieden, gaf de bezetting de stad bij verdrag over, en trok met wa-30 Mei.
penen en bagaadje uit (δ). Niettegenstaande liaugkama uitdrukkelijk beloofd had de
burgery in het verdrag op te nemen, had hij alleen bedongen dat de burgers drie da-
gen tyd zouden hebben om te bedenken, of zij verkozen in de stad te blyven of met
hunne goederen elders heen te gaan. De Raadsheer gerlagh van der gapellew, door
het Hof van Gelderland in het leger gecommitteerd, nam echter de belangen zijner
vaderstad ter harte, en wist maurits te bewegen om al hare privilegiën te bevestigen,
waardoor de stedelijke raad zelfs het gewigtige regt behield, om de opengevallene
plaatsen zelf aan te vullen (4).
(1) Voor het trekken van het geschut werden gewoonlijk bootslieden gebruikt, daar de onder-
vinding geleerd had dat zij dit werk veel beter en sneller dan paarden verrigtten. van reyd , bl. 167.
(2) maurits was gewoon, de door hem belegerde vesting na een drievoudig ealvo uit het geschut
op te eischen Gaf zij zich over, dan kon de bezetting met krijgseer uittrekken, en de burgerij
gunstige voorwaarden verkrijgen. Moest de opeisching herliaald worden, dan waren de voorwaarden
minder gunstig; en werd ook deze afgeslagen, dan moest men zich later op genade overgeven.
(3) bor, 111 bl. 562. van meteren, f. 316d. van reyd, bl. 167. grotiüs, ffist. p. 149.
Historie: d'eerste deel, bl. 714. chappuys, Hist. d. l, guerre d. Flandre I p. 626. carnero, p.
256. coloma, p. 122. bentivoglio, bl. 473. campana, 11 p. 132·
(4) Mr. r. w. tadama, Geschiedeuis der stad Zutphen, 1856, bl. 232.
-ocr page 443-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1591 Volgens hel plan van den veldtogl, door maurits in overleg met de Staten gemaakt,
moest het leger thans naar Coevorden trekken, en het sterke Deventer^ hetwelk een
garnizoen van twaalfhonderd man inhield, op zijde laten liggen. Doch de buitengewoon
snelle verovering van Zuip hen had aller gemoederen met stoute verwachtingen vervuld,
en daar het geschut gemakkelijk te water naar Deventer vervoerd kon worden, besloot
men terstond derwaarts te gaan, om de kansen van een beleg op de plaats zelve te
berekenen, en althans aan de overzijde der IJssel eene schans te bouwen, waardoor
de toevoer belemmerd en de Veluwe voor vijandelijke strooptogten gevrijwaard kon
worden. Reeds in den avond van denzelfden dag, waarop Zulphen in zyne handen
was gevallen, liet maurits de voorhoede naar Deventer oprukken, werwaarts hy den
volgenden dag met zijn gansche leger en al zyn geschut volgde.
Gedurende eenige dagen bleef de Prins met zijne troepen voor de stad, zonder
eene eigenlijke belegering aan te vangen. De voortreffelyke vestingwerken en het
talrijke garnizoen, waarover Graaf herman van den berg (1), een bekwaam en stout-
moedig legerhoofd, bevel voerde, schenen de kansen eener bestorming voor de belege-
raars hoogst twijfelachtig te maken. Ook vreesde men dat de Hertog van parma op
het berigt der overgave van Zulphen zich haasten zou om Deventer te komen ontzet-
ten, en -achtte zich niet sterk genoeg om zynen aanval te weerstaan. Verscheidene
burgers van Deventer, die onlangs naar naburige plaatsen waren uitgeweken, gaven
echter zulke belangryke beriglen omtrent de verdeeldheid tusschen de Duilsche en
Waalsche troepen der bezetting en hel gebrek aan leeftogt en krijgsbehoeften binnen
de stad, dat men besloot eene poging te wagen, om haar Ie bemagtigen. Oldenbar-
NEVELT, die zich in hel leger bevond, vertrok terstond naar Utrecht en Holland, ora
de Staten dier gewesten tol verdubbelden spoed in het afzenden der benoodigde gelden
,en krygsbehoeflen aan Ie sporen, Intusschen liet maurits Deventer aan alle zyden
3 Juni), insluiten. Het geschut werd ontscheept en in batterij gesteld. Op den negenden Jung
opénden vijfduizend kanonskogels eene wyde bres in den muur. Terstond werd een
schip met eene nedervallende brug daarvoor gebragt, waarin zich eenige Engelsche
troepen bevonden, wie maurits de eer vergund had het eerst storm te loopen, om
daardoor de smet uil te wisschen, die sedert het verraad van Stanley bp hunne natie
kleefde (2). Doch de vurige krijgslieden, wier ongeduld het geschikte oogenblik niet
af kon wachten, drongen met zooveel onsluimigheid uit het schip, dat de brug niet
V'
(J) Graaf herman was een volle neef vau maurits, daar zijne moeder eene zuster van
willem J was.
(2) jacobus revuis, Overijsselschc Sangen en Dichten^ Leyd. 1634 bl. 255; aangehaald in den
Overijsselschen Almanak voor 1840 bl. 75.
DES VADERLAISDS. 365
behoorlgk kon worden nedergelaten. Verscheidene soldalen verdronken en de weinige 159J
dapperen, die gelukkig aan land kwamen en de bres beklommen, zagen zich genood-
zaakt terug te wijken, daar zg niet behoorlijk ondersteund konden worden. Des nachts
deed de bezetting eenen uitval om de schipbrug te verbranden of te vernielen, doch
werd met verlies teruggeslagen. Intusschen bad het onafgebrokene kanonvuur groote
schade aan de stad toegebragt, en toen de belegerden den volgenden morgen ma.ürits'
voornemen bespeurden om andermaal, en thans voorzeker met beteren uitslag, den storm
te wagen, zonden zij eenen trommelslager in helleger, om over de overgave te onderhan-
delen. Voorzeker zou Graaf herman, die beducht was dat men hem van geheime ver-
standhouding met zijnen neef, Prins maurits , zou beschuldigen, zijne toestemming
daartoe niet gegeven hebben, indien hij niet builen staat ware geweest hel opperbevel
te behouden. Met groole onversaagdheid had hg zich steeds op de gevaarlijkste plaat-
sen opgehouden, om de zijnen met woord en daad lot heldhaftigen tegenstand aan te
sporen, en zelfs vaten wijn en bier op de wallen doen plaatsen, om hunnen moed te
verhoogen. Doch de rondvliegende kalk en puin hadden hem van het gezigt be-
roofd en ter aarde geworpen, zoodal hij gekwetst naar huis was gebragt (1). Maurïts
stond aan de bezetting toe met wapenen en bagaadje uit Ie trekken. Aan de burgery jo jmijj
was in de overeenkomst niet gedacht; doch de Prins verbood geslrengelyk alle plunde-
ring, en liet de stad hare voorregten behouden (2).
Voorzeker zou het bijkans onmenschelyk zijn geweest, zoowel Zutphen als Deventer
aan de roofzucht van hel verhitte krijgsvolk prijs te geven. Beide sleden hadden gedu-
rende verscheidene jaren in den ellendigslen toesland verkeerd, en waren geheel uitgeput.
Daar de soldy niet werd betaald, hadden de burgers de bezettingen moeten onderhou-
den , hetgeen lol gevolg had dat allen, die daartoe in de gelegenheid waren, zich elders
gingen vestigen. Voor dé overgeblevenen werd de last daardoor nog ondragelijker. De
woeste en zedelooze troepen, aan behoorlyke krijgstucht ontwend, leefden naar willekeur,
mishandelden en beroofden de ingezetenen, braken de jedig slaande huizen af, om
zich brandstoffen te verschaffen, en pleegden strafi'eloos allerlei moedwil. Door de
onveiligheid der slroomen en wegen van allen handel te water en te lande verstoken,
waren de burgers buiten staat door de uitoefening hunner bedrijven in hun eigen on-
derhoud te voorzien, terwijl de Staatsche stroopers bovendien hunne buiten de stad
(1) Prins maurits leende na de overgave den Graai' zijne eigene koets om naar Oldenzaal te
■vertrekken, en zond hem bovendien aldaar een bekwaam geneesheer loe, die hem het gebruik
Yan één zijner oogen teruggaf.
(2) bor, 111 bl. 503—565. van meteren, f. 317. van he^», bl. 168. gkothjs, IHst. p. 157.
Historie: iV eerste deel, bl. 716. chappuys, t. a. p. 1 p. 628. le petit, 11 p. 590. cabneho, p.
257. c0i,05iA, p. 123. bentivogho, bl. 474. camp.ina, p. 132 b.
ALGEMEEN! GESCHIEDENIS
1591 grazende kudden wegvoerden. De r^kste lieden waren arm geworden en worstelden
met honger en gebrek. Gansche straten waren ontvolkt en gedeeltelijk afgebroken, en
te Deventer woonden nog slechts honderd huisgezinnen, in plaats van achttienhon-
derd, die te voren de bevolking der stad hadden uitgemaakt (1).
Onbeschrijfelijk was de vreugde der Staatschen over de snelle verovering van Zutphen
en Deventer. Men was in die tyden gewoon dat een gansche veldtogt met een of twee
belegeringen werd doorgebragt. Thans waren binnen veertien dagen door maurits'
krijgsbeleid twee gewigtige vestingen aan de Spanjaarden ontrukt (2). Niet langer
zouden de Veluwe en hel Sticht aan de roofzucht der vyandelijke legerbenden zijn
blootgesteld; en de brandschatting, die uit verscheidene dorpen en uitgestrekte land-
streken aan de Spanjaarden werd opgebragt, zou voortaan in den vorm der gewone
belastingen de uitgeputte schatkist der Staten van Gelderland en Overijssel styven.
Want de kleine Spaansche bezettingen, die zich in de kasteelen van Rechteren^ Schui-
lenburg, Ruinen en op andere plaatsen genesteld hadden, om Zwol en Kampen Ie
benaauwen en van het platte land zware opbrengsten af te persen, hadden zich na de
overgave van Deventer niet langer veilig geacht, en hare standplaatsen vry willig verla-
ten (5). De Staten-Generaal schreven eenen algemeenen biddag uit, om de Voorzienigheid
voor zoo grooten en onverwachten zegen den schuldigen dank te betoonen. Intusschen
was men in het leger bedacht om van de behaalde zege de beste partg te trekken.
Het was reeds gebleken dat de Hertog van parma niet gereed was om den voortgang
van het Staatsche leger terstond te stuiten. By het verlaten van Deventer had Graaf
herman vaw den berg aan Graaf willem lodewijk gezcgd, dat zoowel hij als verdügo
op de onmagt der Staten gerekend hadden om de belegering van groote steden te on-
dernemen en grof geschut in het veld te brengen. De Friesche Stadhouder had daarop
geantwoord: »Lieve neef, aan al uwe handelingen heb ik wel bespeurd, dat gg ons
(1) Mr. R. w. TADAMA, Gesckiedenis van Zutphen^ bl. 228—230. Ovetijsselsche Almanak,
1840, bl. 81, 1848 bl. 136—144. bor, III bl. 562. van reyd, bl. 169.
I
(2) In het Loff-liedeken, ovei^ die heet'lijcke victorie van Zutphen ende Deventer (bij bosscha,
Neêrlands heldendaden te land, I bl. 294) werd {];ezongen:
Wie heeft oock van zijn leven
Ghehoort ofte sien geschreven
In korter lijd, seer sabijt
Soo menig mensch verblijt.
Omdat in weijnich daghen
Veel wonder is geschiet.
(3) BOR, III bl. 566.
440
DES VADERLAISDS. 365
Geuzen minachlel, en daardoor eens Ie korl zoudl schielen (1)." Ook" de Herlog van Jöyi
PARMA had in den waan verkeerd, dat eene diergelijke maglsbelooning de krachten der
Staten verre te boven ging, en zich dien ten gevolge niet op onverwijlden tegenweer
voorbereid. Men scheen derhalve vooreerst zonder gevaar op den ingeslagen' weg te
kunnen voortgaan. Doch de gevoelens waren verdeeld, of men eerst Cocvorden zou
aantasten, of terstond eenen aanval op Groningen wagen. Willem lodewijk achtte hel
raadzaam zulk eene belangrijke vesting, als Coevorden was, niet in den rug te laten
liggen. Wel had verdugo zich terstond na de overgave van Deventer met vijftien-
honderd man daarin geworpen; doch hel onlbrak hem aan proviand, om een beleg
uil te houden, en hel scheen niel moeijelijk hem met grof geschut, waarvan mauhits*
leger ruimschools voorzien was, tot den aftogt te dwingen. Was Coevorden eenmaal
in der Staten magt, dan was voor Groningen bijkans alle hoop op ontzet afgesneden.
Tegen deze gronden om eerst Coevorden te belegeren, stonden echter niel minder
gewigtige bedenkingen over. Men had Igding gekregen dal de Hertog van parma in
aller ijl eene legermagt verzamelde, om verdugo te hulp te komen, en wilde den
bekwamen veldheer liever in de provincie Groningen afwachten, waar uitmuntende
gelegenheid was om zich te verschansen, dan in Drenthe, waar men moeijelijk eenen.
veldslag zou hebben kunnen ontwijken, welks uitslag twijfelachtig was, en welks verlies
aan de Vereenigde Gewesten onberekenbare nadeelen zou berokkend hebben (2). Bo-
vendien zagen de Stalen tegen de zware kosten op, om het geschut over land naar
Coevorden Ie laten slepen, terwyl het gemakkelyk te water naar Groningen vervoerd kon
worden. Het laatste gevoelen behield de overhand. Al het geschut en legergereed-
schap werd in honderd vijftig schepen en schuiten geladen, om over de Zuiderzee ende
Lauwers naar de schans te SoUcamp en van daar langs het Rije-diep naar Groningen
gebragl te worden. Hel leger trok door Drenthê derwaarts, doch verviel op dezen
logt weder in toomelooze losbandigheid en brooddronkenheid. De soldaten maakten
al hel vee af, dat zy grijpen en vangen konden, sneden er de beste stukken uil, en
lieten het overige aan de honden en roofvogels ten buil. Deze strafbare verkwisting
bragt het gansche leger in gevaar van hongersnood, nicllegenstaande maurits niets
onbeproefd liet om de orde te handhaven. Eerst langzamerhand slaagde hij er in door
gestrenge strafoefeningen de krijgstucht te herstellen en te bewaren (5).
Vewdugo, die intusschen Coevorden en Steenwijk versterkt had, was maurits reeds
(2) De IIerio{j van PAnsiA liad meer cavalerie, hetgeen hem in eenen veldslag veel voordeel zou
gegeven hebben, giiotius, iliat. p. 1.54.
(3) VAN REYD, bl, 170.
-ocr page 447-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ί γ
1591 voorgekomen, en had zich in de voorsleden van Groningen gelegerd, daar de burgerij
hardnekkig op haar voorregt bleef staan, niet genoodzaakt te zijn bezetting in te nemen.
Berigten omtrent den aantogt van parma's leger, gepaard met de vrees dat eene naauwe
insluiting der stad de Spanjaarden zou nopen dit regt te verkrachten, waardoor de hoop om
Groningen eenmaal tot de Staatsche zijde over te halen, aanmerkelijk zou verminderd zijn,
deden maurits van de belegering afzien, en zich tot de bemagtiging der sterkten in
de Ommelanden bepalen, waaruit de vijand sints geruimen tijd gewoon was het platte
land af te loopen en te brandschatten. Reeds had verdugo de meeste garnizoenen uit
die plaatsen teruggetrokken. Op den zesden dag, nadat het Staatsche leger voor Gro-
ningen gekomen was, trok maurits naar Delfzijl, hetwelk door hooge wallen, vier
bastions en eene diepe en breede gracht versterkt, en door twee vendels soldaten in
dienst der regering van Groningen bezet was, daar deze de bewaking harer belangrijke
haven niet aan yerdugo had willen toevertrouwen. Waarschijnlijk zou echter de
Spaansche veldheer daarvoor betere zorg hebben gedragen; Avant de bezetting wachtte
2 Julij.het vuur der Staatschen niet af, maar gaf de vesting reeds bij verdrag over, voordat het
geschut was ontscheept. Daar hel bezil van Delfzijl lot benaauwing van Groningen
van het grootste gewigt was, besloot men de vestingwerken aanmerkelijk te verbe-
teren en uit te breiden, welk plan door Graaf wïllem i,odewijk terstond ten uitvoer
werd gebragt. Van Delfzijl toog maurits naar den Opslag, welks bezetting zich over-
gaf, voordat er bres was gescholen. De schansen Emenlil en Leltehert werden met
even weinig moeite bemagtigd. De stad Groningen was nu bijna geheel door de Staat-
schen ingesloten, en daardoor van alle middelen van bestaan verstoken, weshalve men
hoopte dat zij weldra door gebrek gedwongen zou worden de Spaansche zyde te ver-
laten. Doch de burgerij was meer Spaanschgezind, dan men verwacht had; en daar
verdugo, na het vertrek van maurits' legermagt, door het verdrijven der Staatsche
bezetting uit Sloehteren voor de Groningers den weg naar Weslphalen heropende (1),
bleef deze hoop vooreerst onvervuld (2). |
Van Lettebert trok het leger langs Nienoord, hetwelk door de Spanjaarden verlaten
was, door de Zevenwolden en Drenthe naar Steenwijk. Juist was maprits met zijne
troepen voor de stad gekomen, en had hen in slagorde geschaard, om eene algemeene
inspectie te houden, toen de tijding aankwam dat de Hertog van parma de Waal
overtrok, om Knodsenburg tegenover Nijmegen te belegeren. Uit karigheid of geld-
gebrek was deze schans het vorige jaar niet genoegzaam vereterkt geworden. Hoewel
(1) VAN REYD, bl. 174. GROTius, Hist. p. 154. ^· > "
(2) bor, III bi. 566—569. van meteren, f. 317. grotiüs, Hist. p. 153. chappuys, t. a. p.
1 p. 628. «arnero, p. 257. coloma, p. 124. bentivoglio, bl. 474.
DES VADERLAISDS. 365
zy aan leTCDsmiddelen en krijgsbehoeften geen gebrek had, kon men voorzien dal 1591
zy hoogstens eene maand aan des vijands gewald zou kunnen weerstand bieden. Er
was te veel aan haar bezit gelegen, om haar aan den Spaanschen Landvoogd prys te
geven. Men besloot derhalve terstond, vooreerst van de belegering van Sfeenwij/c af te
zien, en naar Gelderland te trekken. Graaf willem loübwijk zou echter nael zijne
Friezen achterblijven, om vekdugo in het oog te houden. Zonder verwijl werden de
noodige orders gegeven en uitgevoerd; weshalve het krggsvolk in den waan verkeerde,
dat de Opperbevelhebbers geen ander doel hadden gehad dan hel leger in slagorde te
stellen, om van elkander afscheid te nemen, en daarop elk zijnen weg Ie gaan (1).
in eenen halven dag voerde maukits zijne gansche legermagl, met ruiterij, bagaadje
en wagens over hel Rouvcensche moeras, hetgeen te voren onmogelijk was geacht (2),
trok zonder oponthoud lot Arnhem door, en legerde zich in de Betuwe^ terwijl hij de
bezetting van Knodsenhurg van zijne aankomst kennis gaf. Deze had intusschen onder
haren dapperen bevelhebber gerrit de jonge met uitstekenden moed en standvastigheid
de aanvallen der belegeraars afgeslagen, en in menigen uitval aan parma's troepen
groole verliezen doen lijden. Terwijl mauhits met zijne voornaamste legerhoofden be-
raadslaagde , of men de Spanjaarden met geweld zou aantasten, of hun den toevoer
afsnyden, door zich aan de overzyde der rivier te legeren, beproefde hy den Landvoogd
door eene krijgslist afbreuk te doen, en wist een groot gedeelte der Spaansche ruiterij
in eene hinderlaag Ie lokken, waar zy grootendeels vernietigd werd. Van het Valkenhof
te Nijmegen aanschouwde parma de nederlaag zyner eigene lijfwacht en de bemagtiging
van zijnen prächtigen standaard. Reeds had de hehihaftige verdediging van Knodsenhurg
zijne hoop teleurgesteld, om die sterkte spoedig te bemagtigen; en daar hij bovendien
vernam, dal een aantal gewapende schepen in Holland werden uitgerust, om de Waal
op te varen en hem ook van die zijde aan te tasten, begreep hij dat zijne onderne-
ming de gewenschte vruchten niet zou kunnen dragen. Ook achtte hij zich niet
langer veilig aan de overzyde eener rivier, waarover hy verzuimd had eene brug te
leggen, om zich den leruglogt te veraekeren (3), daar hij geenszins vermoed liad dat
Prins maurits uit het afgelegene Groningen hem zoo snel Ie gemoel zou komen. Hij
gaf derhalve bevel, om het beleg van Knodsenhurg op Ie breken. Bij zijnen gevaar- ge JaUj.
(1) VAS HEVD, hl. 173.
(2) VAN REYI), b\. 175.
(3) J)e g'oscliicdschrijvers zijn Jiet omtrent dit punt niet eens. vak metkren {jcwaagt van eene
brug over de rivier, bor, van reyd, cahakro, die door chappuvs bijna woordelijk Avordl nageschre-
ven, BENTivoGMo eu CAMPANA sprcten echter van overschepen, en liet uitvoerige berigt van ooloma
heslist de zaak in hunnen zin. Vgl. bosscha, Neêrlands heldendaden te landt I hl. 298.
5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
444
1591 vollen aftogt wist hij met zooveel beleid aan de Staatschen de gelegenheid te benemen,
om hem afbreuk te doen, dat deze beweging door de Spaansche bevelhebbers als een
zijner meesterstukken geprezen werd (1),
Niet zonder groote teleurstelling, waarover zij hun misnoegen geenszins bedwongen,
zagen de burgers van Nijmegen den Landvoogd met zijne legermagt uit hunne naby-
heid vertrekken. Meer door zamenspanning van eenige Spaanschgezinde ingezetenen,
dan met algemeene goedkeuring, hadden zij zich zes jaren geleden onder pa.rma's
bewind begeven, toen deze na Prins willem's dood binnen korten tijd een einde aan den
oorlog scheen te zullen maken (2). Thans waren de omstandigheden geheel omgekeerd.
De Vereenigde Gewesten waren geenszins voor den aandrang der Spaansche krijgsbenden
bezweken, maar hadden integendeel hunne grenzen bevestigd en uitgebreid. Meer en
meer van het verkeer met de naburige plaatsen uitgesloten, ondervond Nijmegen op
eene gevoelige wijze de gevolgen van zijnen afval van de zaak der vrijheid, en had het
gedeeltelijk aan de oogluikende welwillendheid der Staatschen te danken, dat zijn han-
del niet grootendeels te gronde werd gerigt (5). Men scheen zich derhalve met de hoop
te mogen vleijen dat de Spaanschgezinde part^ zich uit eigenbelang niet meer tegen
eene omwenteling verzetten zou, die de stad onder het gebied der Stalen van Gelder-
land zou terugvoeren. Uit dien hoofde achtten velen het thans den geschikten tyd,
om Nijmegen te belegeren; doch dit gevoelen werd door anderen op overwegende gron-
den weerlegd. Hoewel de burgerij niet weinig op den Hertog van varma verbitterd
was, die haar aan het geweld des vijands scheen prijs te geven, had de regering niet-
temin den Landvoogd plegtig beloofd, den Koning van Spanje getrouw te blijven. De
bezetting was op hare hand, verdugo met eene.krggsmagt van vier en twintig honderd
man in de nabijheid, en parma's leger nog niet verre van de Waa/verwijderd. Boven-
dien lieten de gezwollene wateren dier rivier niet toe hare oevers door eene brug te
verbinden, hetgeen voor den goeden uitslag der onderneming onmisbaar was. Zoowel
MAtJRiTS als OLDEWBARNEVELT, die door den Prins in het leger was ontboden, om bij
de beraadslagingen over dit gewigtige punt tegenwoordig te zyn, begreep derhalve dat
het raadzaam was de belegering van Nijmegen tot een geschikter tijdstip "it te stellen,
en den vyand door eene geveinsde ontbinding van het leger in den waan te brengen,
ΊΙ.
(1) bor, lü bl. 569—571. van metekes, f. 317 c, d. van heyd, bl. 173. onoxius, p. 154,
155. Historie: d^eerste deel, bl. 718. ciiappuys, p. 629—631. le petit, II p. 591. carnebo,
p. 258. goi.oma, p. 125—133. bentivoglio, bl. 475. campana, II p. 133—135.
DES VADERLAISDS. 365
diit de veldtogt voor dit jaar geëindigd was. De Slaalsche troepen verlieten Gelderland^ 1591
en betrokken de winterkwartieren (1).
Ma-urits had echter reeds een nieuwen aanslag beraamd, waarvoor de toebereidselen
in Zeeland gemaakt werdeo. Onverwachts verscheen hy aan het hoofd van vierduizend
man, die in driehonderd vaartuigen over de Schelde waren gevoerd, in het land van
Waes, beraagtigde verscheidene schansen en sloeg het beleg om Hulst, terwijl zijne
ruiterg tot voor de poorten van Genl stroopte. De verraste bezetting, die zich door
het doorsteken van den dijk by Calloo van spoedigen bijstand verstoken zag, trok bij
verdrag uit, zoodra het geschut ontscheept en tegen de stad in batterij gesteld was. 24Sept.
De veroverde vesting, waarover de Graaf van solms hel bevel kreeg, werd terstond
behoorlijk versterkt en van garnizoen voorzien, zoodat MONDRA&opf, die weldra met
eenige troepen uit Antwerpen opdaagde, wel de omliggende schansen innam, maar ove-
rigens onverrigter zake moest terugkeeren. Niettegenstaande de Zeeuwsche Gedeputeer-
den te velde er sterk op aandrongen, dat maurits ook Sas van Gendt of IJzendijcke
zou belegeren, en men in Holland gaarne gezien had, dat hjj zijne wapenen tegen
^s Hertogenbosch of Geertruidenberg had gerigt, had de Prins zicli na de inname van
Hulst snel uit het land van Waes teruggetrokken, om niet door de Spanjaarden over-
vallen en omsingeld te worden (2). Ook had hij vernomen dat pakma in Henegouwen
eene krijgsmagt bijeenbragt, waarmede de Spaansche Landvoogd voor de tweede maal
in Frankrijk dacht te trekken, en dat de ingezetenen van Nijmegen, door het ge-
schut van Knodsenhurg gekweld en voor het lot van Zutphen en Deventer beducht,
meer en meer naar de Slaalsche zijde overhelden. Thans scheen hpt geschikte oogen-
blik daar te zyn om Nijmegen aan Ie tasten , en maurits begreep dat alle verdere aan-
slagen voor dit groote doel moesten wijkeu. Alle beschikbare troepen werden bjjeen-
gebragt, en reeds op den veertienden October verscheen de Prins met zijne krijgs- 14 Oct.
magt voor de stad, werwaarts al het geschut spoedig volgde. Graaf Willem lodewijk.
kwam het leger met twaalf vendelen Friezen versterken. Binnen korten lijd was
Nijmegen van alle zijden ingesloten, en eene schipbrug over de Waal geslagen.
Aanvankelyk scheen de burgerij, op het voorbeeld der Spaanschgezinde regering, wak-
keren tegenweer te zullen bieden; doch naauwelijks waren veertig kanonnen in drie
batterijen tegen de muren gerigt, of de vrees voor het vijandelijke vuur kvyam hel
gevoelen dergenen versterken, die het wenschelijk achtten het knellende Spaansche
juk met het bondgenootschap der Vereenigde Gewesten te verwisselen. De hoop op
(1) BOB, lil bl. 572.
(2) bor, UI bl. 573, 574. carseko, p. 26Ό. coloma, p. 135. van der kemp, t. a. p. 1 aant.
321, bl. 329.
ALGËMEENE GESCHIEDENIS
1591 parma's bijstand was vervlogen, en ook verdugg scheen buiten staat der benarde
veste hulp te bieden. De bezetting, die zich te zwak gevoelde om een beleg te
weerstaan, verzette zich niet langer legen den wensch der burgery, om zich bg ver-
21 Oct. drag aan maurits over te geven. Zeven dagen, nadat de Prins voor Nijmegen was
gekomen, trok zijne lijfwacht met vliegende vaandels daar binnen. De stad bleef ia
hel genot harer regten en privilegiën; doch maurits behield zich de jaarlijksche ver-
nieuwing der Magistraat voor, zoolang de oorlog duren zou. Op aandrang van Graaf
WILLEM LODEWiJK werd de gewigtige invloed der gilden besnoeid (1), en aan de rege-
ring, overeenkomstig hare inrigling in de meeste overige Geldersche steden, een meer
aristocratischen vorm gegeven. Ook werd de uitoefening der Kalholijke godsdienst ver-
boden, doch uitdrukkelijk verklaard, dal niemand in zijn geweien zou worden gedwon-
gen of onderzocht (2).
Hoewel de winter op handen was, nam men echter in ernstige overweging, of men
dit jaar nog meer vestingen aan den vyand zou trachten te ontrukken. In eene
vergadering, waarin de Raad van State, die dikwerf het leger vergezelde, de afgevaar-
digden van Gelderland, Holland, Utrecht, Friesland en Overijssel, de voornaamste
krygshoofden en alle kolonellen daarover beraadslaagden, waren de gevoelens zeer ver-
deeld. Sommige Staatsleden drongen er op aan, dat men 's Hertogenbosch, Oldenzaal
of Grol zou aantasten. De meesten gaven aan eene belegering van Sleenwij/c de
voorkeur. Ten gevolge der ongewone vermoeijenissen, waren echter zooveel soldaten
ziek geworden, dal hel leger aanmerkelgk was verzwakt, weshalve ten slotte de wensch
der meeste bevelhebbers, om hunne troepen in garnizoen te leggen, de overhand be-
hield (5).
In Holland teruggekeerd, werd maurits met uitbundige blijken van vreugde en eer-
bied ontvangen. Het was zonder voorbeeld, dal eenig veldheer zoo snel met geschut
en legertrein Tan hel eene naar het andere gewest gevlogen was, en binnen weinige
(1) van heïi), hl. 175. (ijaaf willem loüewijk had namelijk beiipeurd »dat dese Ibrm van des
ghemceuen mans rcgieriughe altoos groot stof van muytery, verwerringlie endtl onordeningh t)in-
nen Nyiiieghen gegeven" had.
(2) Bült, lil hl. 574—577. vau metekkk, t'. 318 c. van bevd; hl. 174. grothjs, p. 156—158.
Historie: d'eerste deel, hl. 719. chapi'uys, 1 p. 633. i.e peut, 11 ]>. 595. carneuo, ]). 261.
coloma, p. 137. jiektivocmo, hl. 478. οαμρανα,^ΙΙ p. 132.
(3) Boit, m hl. 578 meldt dat de omslandiglieid, dat oldenbarnevelt destijds ziek was, niet
weinig invloed oj) deze beslissing heeft uitgeoefend, »also in dese tijd niet besonders ter hand wert
genomen sonder zijn advijs;" en hl. 580: ))alle 'slands saken werden met sijn advijs en directie
beleyt." Vgl. echter van der kewp, t. a. p. 1 aant. 324, hl. 330.
446
DES VADERLAISDS. 365
maanden zoo vele sterke vestingen had bemagligd. Voorzeker had de dubbele taak, die 1591
thans door filips' heerschzucht aan den Spaanschen Landvoogd was opgelegd, niet weinig
tot dezen uitslag bijgedragen, door zijne krachten te verdeelen, en hem te beletten al
zijne aandacht aan de bewegingen van het Staatsolie leger te wgden. Het was echter niet
te ontkennen dat de behaalde zegepralen grootendeels aan de buitengewone talenten van
Prins maurits te danken waren. Eenstemmig was daaromtrent het gevoelen van allen,
die den veldtogt hadden bijgewoond, en zijne bekwaamheid en onvermoeiden ijver van
nabij hadden kunnen gadeslaan. Geen zaak van eenig gewigt was door hem aan anderen
toevertrouwd, wanneer hij zelf daarover het oog kon houden. De zorg voor zyn gemak
en zijne veiligheid versmadende, had hij steeds met woord en daad het voorbeeld ge-
geven van onvermoeide pligtsbetrachting en waren heldenmoed. In de moeijelijkste om-
standigheden had hij eene tegenvyoordigheid van geest, een beleid en eene onverschrok-
kenheid betoond, welke hem hel vertrouwen zijner troepen en den eerbied der meesl
ervarene bevelhebbers verworven hadden. De roem zijner glorierijke daden begon zich
reeds buiten de Nederlanden te verspreiden. In Duitschland en Frankrijk weigerde men
niet langer hem den titel van Prins te geven, dien de Stalen van Holland hem reeds
vyf jaren te voren bij zijne benoeming tot Stadhouder hadden toegekend (1). Wanneer
het buitenland hem reeds zulk eene welverdiende hulde bewees, met welke gevoelens
moesten de burgers der Vereenigde gewesten dan niet jegens den Veldheer bezield zijn,
die op drieëntwintigjarigen leeftijd hunne grenzen bevesligd en uitgebreid, de veiligheid
der scheepvaart op de groote rivieren aanmerkelijk bevorderd, Overijssel^ Gelderland
en Utrecht voor 's vijands strooptogten beveiligd, en Ie midden zijner overwinningen
eene edelmoedigheid en onbaatzuchtigheid had betoond (2), welke in die dagen onder
de zeldzame deugden der krijgshoofden werden geteld! Onder Prins willem I was de
krijg met wisselvalligen uitslag gevoerd. Onder leigester waren belangrijke vestingen
verloren gegaan, terwijl de jammerlijkste tweedragt den uitgeputten staat tot in zijne
grondvesten had geschokt. Thans waren eensgezindheid en vertrouwen teruggekeerd,
en had een enkele veldtogt den Hertog van parma van de vruchten eener veeljarige
inspanning beroofd. Het gansche land weergalmde van den lof des Prinsen, die, op
het voetspoor van zijnen doorluchtigen vader, zyn jeugdig leven voor het vaderland
waagde, en de Spanjaarden, naar men zich vleide, weldra tot over de grenzen terug
zou drijven (5).
(1) Uiervoor, bi. 164. van revd, bi. 175.
(2) In de lofliederen ter zijner eerc werden deze deugden met opheK vermeld. Zie o.a. bosscik,
Neêrlands heldendaden te land, 1 bi. 295.
(3) GiiOTius, Hist. p. 158, van rkvd, bl. 175. van meteren, f. 318 d.
-ocr page 453-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
' 448
1592 Verre van naar de vermaningen van den Duilschen Keizer te luisteren, die op hel
einde des jaars 1891 de beide krijgvoerende parlyen door een plegtig gezantschap
tot slaking der vijandeliikheden en hervalling der meermalen afgebrokene onderhandelin-
gen poogde te bewegen (1), begrepen de Staten-Generaal dan ook dat het raadzaam
was op den ingeslagen' weg voort te gaan, en maurits lot nieuwe veroveringen in staat
te stellen. Intusschen maakte de Hertog van parma zich gereed andermaal in Frankrijk
te Irekken. Hendkik IV, wicn de Staten-Generaal tweeduizend man onder Graaf filips
van Nassau hadden toegezonden, en wiens leger bovendien door Engelsche en Duitsche
hulptroepen aanmerkelijk versterkt was, had het beleg om Rouaan geslagen; en hoewel
de HGUE insgelijks eene belangrijke versterking van den Paus ontvangen had, werd de
tegenwoordigheid van den ervaren' Spaanschen Landvoogd niettemin met dringend ver-
langen te gemoet gezien. In April 1592 toog d€ze met zijne krijgsmagt in Normandië,
en noodzaakte den Koning van Frankrijk het beleg van Bouaan op te breken (2).
Prins maurits > die in December des vorigen jaars te vergeefs beproefd had Geerlruiden-
berg in te nemen (3), had intusschen geen moeite ontzien, om zich tot krachtige voort-
zetting van den krijg in staat te stellen. Daar hij ondervonden had, hoezeer de onge-
regelde opbrengst van de aandeelen der verschillende provinciën in de oorlogslasten (4)
zijne bewegingen dikwerf door geldgebrek belemmerde, besloot hij de Staten der
gewesten, waarover hij Stadhouder was, in persoon tot ruimen en vaardigen onder-
stand te bewegen. In Februari] bezocht hij achtereenvolgens Utrecht, Deventer en
Nijmegen, alwaar de Stalen van Utrecht, Overijssel en Gelderland op zijne aan-
schryving vergaderd waren, en verkreeg van hen de verlangde toezegging. Van Nijme-
gen begaf hij zich naar Breda, alwaar hy van onderscheidene zijden troepen had doen
te zamen komen, onder den schijn, alsof z^ daar in bezetting zouden blijven. Wel
^ giste men, dat hij een heimelijken aanslag in den zin had, doch niemand wist op
14. Maart plaats hel gemunt was. Op den veertienden Maart trok de Prins onverwachts met
eene magt van vierduizend man door Brahand naar Maastricht, in ide hoop die vesting
bij verrassing in te nemen. De bezetting was echter bij tijds gewaiabchuwd, terwijl de
uitvoering der beraamde maatregelen bovendien door zware slagregens eii de buitenge-
wone donkerheid van den nacht verhinderd werd. Maurits zag zich derhalve genood-
(1) bor, III bl. 589—593. vak iheteren, t\ 322 c, d. Beml v. Holland, 1592. bl. 810.
(2) bor, 111 bl, 616—1)20. vak meteren, F. 320. Resol. v. Holland, 1592. bl. 809.
(3) Hij Λνβδ daartoe met 1600 man in stille voor de muren gekomen. Heeds waren de storm-
adders geplant, toen de aanslag ontdekt en verijdeld werd, van meteren, f. 318 d.
(4) Deze aandeelen werden quota's genoemd. Vgl. hiervoor, bl. 295 noot (1).
-ocr page 454-DES VADERLANBS. 449
zaakt zijn opzet te laten varen. Op den teruglegt nam hij Bergheik in de Kempen in, 1592
en liet die plaats versterken (1).
De gewone bereidwilligheid der Staten van Holland j om hun aandeel in de oorlogs-
lasten op te brengen, en zelfs aan de overige gewesten daartoe gelden voor te schieten,
had het maurits waarschijnlijk overbodig doen achten hen tot naauwgezette vervulling
van dien belangrijken pligt aan te sporen (2). Gewoonlijk waren de Staten van Zeeland
niet minder bereid om de noodige penningen in de algemeene kas te storten; doch
thans zag de Prins zich verpligt ook naar Middelburg te gaan om hunnen onwil, die uit
eigenbaat ontsproot, door zijnen persoonlijken invloed te overwinnen. De Slaten-Gcneraal
en de Raad van State hadden namelijk, na langdurige beraadslagingen, waarin onder-
scheidene plannen voor den aanstaanden veldtogt aan een. naauwkeurig onderzoek waren
onderworpen, besloten met het beleg van Sfeenwijlc aan te vangen. Niet alleen scheen
het geraden, op den ingeslagen' weg voort te gaan, en de oostelijke provinciën geheel
van de Spaansche bezettingen te bevrijden, opdat men daarna zijne krachten uitsluitend
aan de bevestiging der zuidelyke grenzen zou kunnen wijden; maar men kon ook in
dat geval op de medewerking van drieduizend Friesche soldaten rekenen, die de noor-
delijke gewesten niet konden verlaten, zoolang verdugo hunne provincie uit Groningen
en Drenthe kon bestoken. In Zeeland, en in eenige sleden van Zuid-Holland (5)
had men liever gezien dal de Staalsche wapenen eerst legen Geerlruidenberg waren
gerigt, door welks bezetting de scheepvaart tusschen beide gewesten zeer belemmerd
werd; en de Slalen van Zeeland, ontevreden over een besluit, dat de Slaalsche krijgs-
magt naar hel tegenovergestelde einde der Vereenigde Gewesten riep, schenen zelfs
weinig genegen de kosten van den veldtogt te helpen bestrijden. Door tusschenkomst
van Prins maurits werden zij tol betere gedachten gebragt; doch eerst in de maand
Mei waren alle bezwaren opgeheven, en de toebereidselen voor den veldtogt vol-
tooid (4). Niettegenstaande de naar Frankrijk gezondene hulptroepen het leger aanmer-
(1) Bon, 111 bl. 615. van meteren, f. 323 h. le petit, p. 609.
(2) bor, 111 bl. 630: »die van Holland moesten de meeste penningen, so wel tot het ordinari»
als extra ordinaris behoeften en onkosten versorgen, cn zijne Excellentie ging niet geerne te velde,
't en ware hy van die van Holland versekert Λναιε, datse hare ordinarise en extraordinarise gecon-
senteerde quota sonder faute souden opbrengen, daer op liy hem dan verliet en gerust stelde,"
(3) van retd, hl. 176 a: »eenige van Zuyd-liollant." Vgl. van beu kemp, Maurits van Nassau,
I bl. 123, die verkeerdelijk van de Staten van Holland spreekt. — Jn Noord-Holland keurde men
nit handelsbelang het beleg van Steenwijk goed, daar de vaart op de Zuiderzee uit die veeling
dikwerf onveilig werd gemaakt.
(4) bor, 111 bl. 615, 626. van reyd, bl, 176 b.
1Π Deel. 1 Stuk.
-ocr page 455-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1392 kelijk hadden verzwakt, had men eene magt van achtduizend voetknechten en vijftien^
38 Mei. honderd ruiters, benevens vijftig stukken geschut, bijeengebragt. In het laatst Van Mei
kwamen Prins ma^urits en Graaf Willem lodewijk met hunne troepen voor Steenwijk,
De aanblik der geduchte vestingwerken scheen veler vrees te wettigen, dat men
vruchteloos geld en bloed tot de verovering dier plaats verspillen zou. Men herinnerde
zich dat de Graaf van rennenberg aan het hoofd eener aanzienlijke krijgsraagt haar te ver-
geefs drie maanden lang had ingesloten; en sedert dien tijd hadden de Spanjaarden
geen moeite gespaard, om hare verdedigingsmiddelen te verbeteren en te vermeerde-
ren. Het garnizoen bestond uit duizend voetknechten en zestig ruiters, die van levens-
middelen en krijgsvoorraad genoegzaam voorzien, en onder hunnen beproefden bevel·'
hebber Antonie be coquel vast besloten waren, de vesting tot het uiterste te verdedi-
gen. Wie echter door deze omstandigheden mögt ontmoedigd worden, geenszins de
beide Stadhouders. Met te meer ijver zetleden zij hunne onderneming voort, naarmate
een gunstige uitslag te grooter eer voor de Staatsche wapenen scheen te beloven. Binnen
drie dagen werd de legerplaats zoowel tegen de uitvallen der belegerden als tegen eenen
aanval van buiten aan alle zijden verschansd (1). De negen volgende werden besteed
om het geschut in batterij te brengen. Doch nu deed zich de vraag voor, of men
terstond bres zou schieten, dan wel of men eerst de loopgraven over den bedekten
weg tot aan de gracht zou voortzetten, ten einde deze vóór den storm te kunnen vul-
len. Graaf willem lodewijk. achtte het laatste, zoo niet noodzakelijk, althans ten
hoogste raadzaam, daar het onmogelijk was storm te loopen, indien de diepe en breede
gracht ongedempt bleef. Prins maurits, die reeds meermalen ondervonden had, dat
den vyand reeds bij het gezigt van het zware geschut het hart in de schoenen was ge-
zonken , deelde echter in het gevoelen van den Artillerie-meester gharles de levin , Heer
van Famars, die de uitwerking van vyflig vuurmonden voldoende achtte, om de be-
13 Junij zelling tot reden te brengen. Op den dertienden Junij werd het vuur geopend. Bin-
nen weinige uren waren zevenduizend kanonskogels tegen de vesting afgeschoten; doch
nadat hiermede eene ton gouds was verspild, ontdekte men dat het'doel op deze wijze
niet te bereiken was, daar de wallen gedeeltelijk door den bedekten weg beveiligd
Vfaren, en de kogels bovendien in de klei drongen, zonder schade te doen. Alleen de
bovenste borstwering had door het geweldige vuur geleden. Heeds stond het krijgsvolk
in de loopgraven gereed om storm te loopen; doch het zou dolzinnige roekeloosheid
zijn geweest, daartoe hel sein te geven, en Prins maurits begreep zijne troepen niet
ter slagtbank te mogen voeren, om een misplaatst eergevoel te bevredigen. In plaats
li Sit." -
^ΛΜ*-··- Γ'
(1) VAN REYD, bl. 176, meldt dat in het kamp zulk een overvloed van levensmiddelen was, dat
de soldaten zicli voor zes stuivers bij de zoetelaars in de kost besteedden, met beding van drie
maaltijden en Delftsch bier.
DES VADERLANDS. 4SI
van het beveJ tot den aanval, werd hel leeken tot den aftogt gehoord. Mismoedig 1,593
keerden de krijgslieden in de legerplaats lerug. Algemeen verwonderde men zich over
dezen uilslag, en allen, die het beleg van Steemvijk hadden afgekeurd, meenden reeds
overvloedige reden te hebben om den Prins en de Stalen te verwijten, dat zij zonder
hunne krachten Ie raadplegen, zulk eene onneembare vesting hadden aangetast, Ver-
dugo en de overige Spaansche Oversten, die zich verheugd hadden dat maurits Olden-
zaal^ Grol en andere plaatsen had laten liggen, om hel uilmunlend versterkte Äeewwiy/c
te belegeren, achtten het reeds zeker, dat de Prins met schade en schande van zijn
opzet zou moeten afzien. Zelfs in het buitenland werd over dil beleg gesproken, alsof
maurits' gelukssler even snel zou dalen, als zy in het vorige jaar was opgegaan; en
heä'drik Y beklaagde zich tegen Graaf filips van Nassau, dat de Prins geen wijzer
raadslieden had gehad, en zijne krachten te vergeefs voor diepe grachten en steile
muren verspilde (1). Verre van zich door den ongunsligen uilslag zijner eerslo pogingen
te laten ontmoedigen, sloeg maurits echIer terstond de handen aan het werk, om op
eene andere wijze zijn doel te bereiken. Door de ervaring geleerd, volgde hij thans
den raad van Graaf Willem lodewijk op, en besloot vooreerst de wapenen Ie laten
rusten, en door schop en kruiwagen te vervangen. Door buitengewone belooningen in
geld en leeflogl werden de soldalen overgehaald, om hef vooroordeel af te leggen, dat
het graven en arbeiden aan schanswerken voor den krijgsman vernederend was. Met
onvermoeiden ijver werd dag en nacht aan de loopgraven gewerkt, de verdekte weg
bemagligd, en onder bescherming van hel geschut de gracht gevuld en de voet van
het voornaamste bolwerk bereikt. Terstond werd daarin eene mijn aangelegd, gelijk
nog op eene andere plaals bij eene der poorten, welke reeds veel van het geschut ge-
leden had. Bovendien was onder toezigt van Hopman corkput een houten toren ver-
vaardigd, welke bestemd was om bij de bestorming den vijand mei klein geweer van
de wallen te houden. Vroeg in den morgen van den derden Julij werd het vuur in
de niynen gesloken. De eene maakte eene bres van voldoende breedte; de andere, by
de poorl, sloeg buitenwaarts uit, en bedolf vele Hollandsche soldaten onder de neder-
vallende aarde. De belegerden hadden intusschen het bolwerk, waartegen zij zagen dal de
aanval gerigl was, van den hoofdwal afgesneden en aan de sladszyde een nieuwen wal
aangelegd, die in geduchten slaat van tegenweer was gebragl. Zoodra maurits daarvan kennis
kreeg, en de onmogelijkheid inzag om lerslond door de bres in de stad te dringen, besloot hij
den storm andermaal uit te stellen , om zijne dappere 1 roepen aan geen wis verderf bloot te
stellen. Niettemin werden de beide bressen na een hevig kanon- en geweervuur bezet,
en der Staten vlag daarop geplant. De Prins zelf kreeg een schot door de linkerwang,
(1) VAN REYD, bl. 17Ö.
57*
-ocr page 457-5Ï98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1592 dal hem echler niet belelte het opperbevel te behouden. Groot wds de teleurstelling
der soldaten, die reeds op het teeken gewacht hadden, dat hen uit de loopgraven naar
de wallen zou doen snellen, en hun brandend ongeduld, om de vesting stormenderhand te
veroveren, andermaal onbevredigd zagen. Luide beklaagden zij zich over deze schijnbare
kleinmoedigheid hunner veldheeren, en zelfs vele kapiteins wrokten en morden, dat men
zich reeds tweemalen de gunstige gelegenheid had laten ontglippen, om de stad binnen te stor-
men. De Prins en Graaf willem lodewijk begrepen echler, dat overijling de noodlottigste
gevolgen kon hebben, en dat de bereiking van het gewenschte doel niet minder voorzigtigheid
dan moed vereischte. Eenmaal meester van het bolwerk, waarin bres geschoten was,
kon men binnen weinige dagen de aanvalswerken en mijnen tot aan den nieuwen wal
brengen, en daardoor den tegenweer der belegerden verijdelen. De laatsten zagen
zeiven in, dat zij de verdediging niet lang meer zouden kunnen volhouden, en ver-
zochten in onderhandeling te komen. Reeds vroeger hadden zij dit beproefd, doch
toen geweigerd de hun gestelde voorwaarden aan te nemen, Matjrits was weinig ge-
zind andermaal over de overgave te onderhandelen. Na al de aangewende moeite,
scheen de eer der Nederlandsche wapenen eene gewelddadige verovering te eischen.
Ook was bijna de gansche burgerij uit Steenmijh vertrokken, zoodat men uit medelijden
niet de ingezetenen de bestorming niet behoefde na te laten. De Raad van State en
de Gedeputeerden te velde drongen echler op het sluiten van een verdrag aan, opdat
men in deze onderneming niet langer tijd en geld zou verspillen. Voor eenen wijken-
den vijand behoorde men, naar hun gevoelen, eene gulden brug te leggen. Door hunne
redenen lot inschikkelijkheid overgehaald, stemde maurits in de onderhandelingen toe,
en vergunde der bezetting zonder wapenen en vaandels, doch met bagaadje uit te trek-
ken, onder belofle van gedurende een halfjaar aan de oostzijde van den Rijn niet te
dienen. De afgevaardigden uit de vesling, zich kloeker houdende dan hun toestand
1 gedoogde, riepen uit dat zij liever op de wallen in de verdediging van hunnen post
den laalslen druppel bloed wilden storten, dan zulke voorwaarden aan te nemen. De
Gedeputeerden te velde, bevreesd dal de onderhandeling zou afspritagen, zochten daarin
eenige verzachting te brengen; doch mauiiits en willem lodewijk verklaarden nimmer
een verdrag te zullen onderteekenen, waarin Sleenwijk even gunstig als Zutphen en
Deventer behandeld werd. Hunne standvastigheid deed den vijand zwichten, en op den
Tierden Julij werd een verdrag gesloten, waarbg de Spanjaarden rappier en ponjaard
behouden, doch hunne geweren en vaandels achterlaten zouden. Den volgenden dag
Β Juiij. trok de bezetting uit. Maurits plaatste' zich zelf aan de poort, om haar tegen hoon of
mishandeUng te vrijwaren, gaf aan den bevelhebber coquel en aan de overige kapileinen
de hand, en prees hunne dapperheid. De uittrekkenden waren niet minder getroffen
door den aanblik der geduchte aanvalswerken en j verschansingen, die de belegeraars
binnen zoo korten tijd hadden opgerigt, als door het ernsthaftige uilerlgk en de vor-
. --- ---- - :
DES VADERLAISDS. 365
slelyke manieren van den jeugdigen veldheer. Coqüel verklaarde dat hij nimmer voor 1592
het geschut zou zijn geweken, maar dat men hem met de spade als een vos uit den
grond had gegraven, en schroomde niet de voor den Hertog van parma weinig eervolle
meening te uilen, dat de Koning van Spanje de Turken wel uit Europa zou kunnen
verjagen, wanneer hij door zijne krijgsoversten met evenveel naarstigheid en beleid
werd gediend, als maurits bij de belegering had ten loon gespreid. Zoodra de Staat-
sche troepen de gelegenheid hadden bekomen, om de vesting van binnen te bezigli-
gen, werd hel ieder duidelijk, dat de slorm geenszins uit gebrek aan moed maar
uit wijze beweegredenen tweemalen was tegengehouden, terwijl ook de Gedeputeerden
te velde, die de meening gekoesterd hadden dat de vesting sneller zou veroverd zijn,
wanneer men haar van eene andere zijde had aangetast, volmondig moesten erkennen,
dat de Prins de meest doellreflende maatregelen genomen had (1).
Gedurende drie weken bleef hel Slaalsche leger nog voor Sleenwijk liggen, zoowel
om de beschadigde vestingwerken te herstellen, als om te beraadslagen wat thans te
doen stond. Ten opzigle van het laalsle punt openbaarde zich groole verscheidenheid
van gevoelen. De Gedeputeerden van Holland meenden dat men zich bij de verovering
van Steenwijk bepalen moest. Niet alleen was hel leger aanmerkelijk gedund en zou
een nieuw beleg groole kosten met zich brengen; maar van verscheidene zijden waren
ook beriglen gekoméb, dal de Herlog van parma zich loeruslle om Prins maurits te
gemoet te trekken. Bovendien schenen de Engelsche hulptroepen het leger te zullen
verlaten. De Koningin van Engeland, die welligt niet zonder ecne gewaarwording van
naijver vernomen had, dat de Staten zich slerk genoeg gevoelden om den Koning van
Frankrijk een hulpcorps van tweeduizend man toe te zenden, had reeds vóór de bele-
gering van Sleenwijk gevorderd, dat een groot gedeelle harer troepen, die de Slalen
niet meer schenen noodig te hebben, insgelijks in den Franschen oorlog zouden gebruikt
worden, én drong ihans met ongeduld op de vervulling van haar verlangen aan. Het
scheen derhalve raadzaam met, een verzwakt en uitgeput leger geen ondernemingen te
beginnen, waarvan men hoogsl waarschijnlijk niet dan schade en schande oogsten zou.
De roem van maurits liep gevaar door de voortzetting van den veldlogt verduisterd Ie
worden. Vermeende aanslagen van den vijand op onderscheidene plaatsen in Braband
en Gelderland maakten zijne tegenwoordigheid elders noodig. Op deze gronden achtten
de Hollandsche Gedeputeerden het raadzaam, het krijgsvolk in de garnizoenen te ver-
deeleh, en van verdere veroveringen af te zien. Geheel anders dachten dc Gedepu-
teerden van Friesland. Het kwam hun onvergeeflijk voor, zoo men de gunstige gele-
(1) bor, 111 bl. · 626—629. vas sieteres, f. 323, 324. vah «ev», bl. 176—184. grotiüs,
p. 162—165. chappüys, I p. 640—645. lk petit, 11 p. 610. can?tEno, p. 276—278. goloma,
p. 177—179. bent1v06li0, bl. 498. campana, II p. 149—152.
J'J 1'
454
. i κ
1592 genheid verzuimde om ook Coevorden aan den · vijand te ontrukken, dewijl daardoor
niel slechts hun gewest maar ook Drenlhe en de Ommelanden geheel van vijanden be-
vryd, en. de stad Groningen van alle zyden door de Staatschen ingesloten zou zijn.
Prins maurits en Graaf willem lodewijk helden tot hel laatste gevoelen over. Zij
waren niel geneigd nu reeds voor eenen vyand te wyken, die nog door twee breede
rivieren, de Maas en den Rijn, van hen gescheiden was. Ook meenden zij Coevorden
althans binnen denzelfden lijd te kunnen veroveren, waarin zij Sleenwijk bemagligd
hadden. Een derde gevoelen werd door de Gedeputeerden van Gelderland en Over-
ijssel verdedigd, die beweerden dat men eerst Grol^ Oldenzaal en andere plaatsen
moest innemen, ten einde daardoor allen toevoer aan Coevorden af te snyden, en den
overlegt over den Rijn voor den Herlog van parma te bemoeijelijken. Deze zienswijze,
die aanvankelijk door de meeste leden van den krijgsraad gedeeld werd, kon zich echter
niel staande houden tegen de bepaalde weigering der Friezen, om zich van de grenzen
van hun gewest te verwijderen, zoolang hunne dorpen uil Coevorden gebrandschat en
geplunderd konden worden. Van de zijde der Stalen van Holland, werd niets nagela-
ten, om den Prins lol hel gevoelen hunner Gedeputeerden over te halen. Zelfs wei-
gerden zij de benoodigde penningen en krijgsbehoeften, op Λvier spoedige afzending
MAüRiTS had aangedrongen, naar hel leger Ie lalen vertrekken, en bewerkten door
hunnen invloed in de Stalen-Generaal, dal deze aan den Prins'eenen briefschreven,
waarin ten ernstigste op hel staken der vyandelijkheden werd aangedrongen, en onder
andere redenen ook werd aangevoerd, dal de aanslaande hondsdagen, gedurende welke
alle wonden hel gevaarlyksle waren, voor den gekwelslen Veldheer eenige rust schenen
te vorderen. De Staten van Friesland waren over deze tegenwerking ten uiterste ver-
stoord, en schreven haar openlijk aan den eigenbaat en den naijver der Hollanders toe,
die tevreden waren, nu de Zuiderzee door de verovering van Sleenwijk veilig was ge-
' worden, en uil vrees voor vermindering van hun overwigl aan de noordelijke gewesten
de volkomene bevrijding van het Spaansche juk schenen te misgunipen (l).. jWa lang-
durige beraadslagingen gaven de Stalen van Holland eindelijk toe, | dal Graaf willem
LODEWIJK mei omstreeks tweeduizend rnan en zes stukken geschut, jbehalve hetgeen de
Friezen daarbij zouden willen voegen, Coevorden zou belegeren, terwijl Prins maurits
(1) Deze beschuldigingen zijn breedvoerig ontwikkeld door vak eeyü, bl. 184, 185, die er nog
bijvoegt, dat de Ilollanders, volgens de meening der Friezen, bevreesd schenen te zijn dat Fries-
land zijn aandeel in de oorlogslasten niet langer zou willen betalen, wanneer alle Spaansche gar-
nizoenen verdreven waren, bor, lil bl. 630, tracht die beschuldigingen te wederleggen, en te
bewijzen dat de zienswijze der Staten van Holland geenszins uit eigenbaat, maar alleen uit een
taeer helder inzigt in de eischen van het oogenbHk voortsproot. Vgl. vak deh kemp, Maurils van
Nassau, 1 bl. 129. bosscha, Nêerlands heldendaden te land, 1 bl. 307.
Ji
' ' 'J >
■Α
li
Iii/· ·\ ',- ,
üsasiÈi
■lUtfiüdMidiiiüa
itwii
-ocr page 460-DES VADERLAISDS. 365
met het overige gedeelte van het leger zich naar eene meer nabg Holland gelegene 1592
plaats zou begeven, om de zuidelijke grenzen tegen de aanslagen des vijands te be-
schermen. In dien zin namen de Staten-Generaal eene resolutie, welke in het leger
aan den Raad van State werd medegedeeld (1). Doch de Prins, die zich reeds had
uitgelaten, dat hij met Gods hulp dacht voort te gaan, ook wanneer Holland zyne
troepen terugtrok en hem niets dan de Friesche regimenten met de ruiterij overbleef,
was niet geneigd zich in den krijg de wet zoo naauw te laten voorschrijven (2). Hy
liet aan de Staten van Holland weten, dat de krijgsraad, na een naauwkeurig onder-
zoek van alle omstandigheden, tot de overtuiging was gekomen dat het beleg van <7oe-
vorden hoogst waarschijnlijk tot de gewenschte uitkomst zou leiden; dat het geschut
zonder groote moeite of kosten derwaarts kon worden gevoerd; en dat liij derhalve be- |
sloten was zyn voornemen ten uitvoer te brengen, terwyl hij zich echter bereid ver- k
klaarde terstond met eenige troepen ter hulpe te snellen, waar zijne tegenwoordigheid
tot weerstand van den vijand mögt vereischt worden. Zijn vasle wil overwon ten laatste
alle hinderpalen (5). Uit Holland zond men hem geld, leeflogt en krijgsbehoeften
toe. Op den Julij brak het leger voor Steenwijk op, en sloeg zich vier dagen 22 Jul\j,
later voor Coevordeu neder (4).
Terwijl Graaf Willem lodewijk met zyne Friezen en hel Utrechtsche regiment zich
voor de vesting verschanste, trok Prins maurits met het overige gedeelte des legers naar
Ootmarsum, welke stad zich na weinige scholen uil de drie medegevoerde stukken ge-
schut overgaf. Deze veiovering was voor den onbelemmerden toevoer van levensmiddelen
uit Zwol van het hoogste belang. Zij kosUe slechts één oller, dat echler door den |
Prins en het gansche leger diep werd betreurd. De bekwame en volijverige Arlillerie-
meesler, de Heer van Famars, die het smeekschrift der Edelen aan de Landvoogdes
mede onderteekend en de Staten gedurende eene reeks van jaren getrouwelijk had ge-
diend, werd door een kogel getrofl'en, die hem levenloos nedervelde (ö).
Nadat de Prins voor Coevordeu was teruggekeerd, werden de verschansingen en wer-
ken tegen de stad met verdubbelden ijver voortgezet. De Spanjaarden hadden geen
moeite gespaard, om haar tot een der geduchtsle vestingen te maken, welke zij in de
(1) HOR, 111 bl. 632.
(2) In de Resoluliën van den Jiaad van State van 16 Julij 1592 lofst men, volgons vak der
kemp, t. a. p. 1 bl. 363, aant. 374, dat zoowel maurits als Willem lodewijk genoeg betoonden,
dat het hun niet zeer wel beviel, dat hun de orde van den oorlog 200 naauw werd voorgesclireven.
(3) van reyd, bl. 18.5.
(4) bor, lil bl. 629—634. van reyd, bl. 184—186.
(5) bor, 111 bl. 633. van der kemp, t. a. p. 1 aant. 377, bl. 364.
-ocr page 461-474 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Büip
1592 Nederlanden bezaten. Hare kracht bestond hoofdzakelijk in een vphoekig kasteel met
sterke wallen en eene diepe graclit van honderd voeten breedte, terwijl een ravelgn
voor de bfug den ingang beschermde. Het garnizoen bestond uit duizend wakkere
krijgslieden, waarover Graaf fbederïk van den berg, een neef van Prins maurits,
bevel voerde, en verdugo hield zich zoozeer van de onmogelijkheid eenergewelddadige
verovering overtuigd, dat hy verklaard had: «indien Coevorden het niet houdt, weet ik
niet wat voorlaan houden zal (1)." Het vlek zelf was door wallen omringd, waarvan de
Staalschen, nietlegenslaande den wakkeren tegenweer en de herhaalde uitvallen der be-
zetting, zich echter spoedig meester maakten. De belegerden trokken zich daarop in
het kasteel terug, verbrandden de brug en lieten het ravelijn in handen hunner tegen-
party. Terwijl deze de loopgraven tot aan de gracht voortzette, en lot groot ongerief
der bezelling het water daaruit verwyderde, kwam de tijding, dat verdugo met eene
aanzienlijke krygsmagt tot ontzet van Coevorden uit Braband in aantogt was. Terstond
verzochten de Staten-Generaal den Prins, eenige ruitery naar den Eijn te zenden,
om den vijand te beleUen zijn leger over die rivier te brengen. Doch maurits ant-
woordde zijne ruilers niet te kunnen missen, en den vijand achter zijne verschansingen
gerust af Ie wachten. Inderdaad was het legerkamp aan alle zijden door vestingwerken
ingesloten en legen eenen aanval, zelfs van eenen sterkeren vijand, voldoende beveiligd.
Ook begreep de Prins, in overeenstemming met de Gedeputeerden te velde, dat eene po-
ging om VERDUGO legen te houden weinig zou baten, en dat het leger te veel ver-
zwakt zou worden, indien een gedeelte der ruilery elders gebruikt, en welligt door de
overmagt verslagen werd. Met ijver werden middelerwijl de aanvalswerken tegen de
vesting voorlgezet, hoewel de lage gronden en aanhoudende regens den arbeid zeer
vertraagden, en de bezetting eiken voel gronds met groole hardnekkigheid betwistte.
Reeds was de gracht voor een deel gedempt en de hoofdwal bereikt en ondermynd,
' toen VERDUGO met eene magt van meer dan vijfduizend man zijn leger in de nabijheid
van Coevorden nedersloeg. Inmiddels was de Staatsche krijgsmagt door tweeduizend
nieuw aangeworvene soldalen versterkt geworden. Ook was Graaf filips van Nassau,
die met de Wederlandsche hulptroepen mï Frankrijk was terug^komen, met eenige
compagniën in aantogt, even als het Engelsche regiment onder den Ridder vere , dat
op bevel der Koningin reeds uit het leger vertrokken was, doch op dit hagchelijk
tijdstip derwaarls wederkeerde (2). De beide laatsle versterkingen hadden echter het
leger nog niet bereikt, toen verdugo, die vóór hare aankomst zijn opzet wenschle te
7 Sept. "^'olvoeren, in den nacht van den zevenden September onverhoeds op de verschansingen
(1) van fieyd, bl. 192.
(2) BOß, 111 bl. 633 b. van reyd, bl. 185, 186, 188,
vit·.
DES VADERLAISDS. 365
aanviel. Reeds was een twintigtal zgner manschappen over de gracht en den wal· naar 1592
binnen gedrongen en had de schildwachten nedergeveld, toen Graaf willem lode-
wijk in aller ijl eenige ruiters verzamelde, en bevel gaf, de aanstormende troepen
aan beide zijden in de flank aan te tasten. Door deze gelukkige afleiding kwam de
vijand tot staan, en werd weldra tot over den wal teruggedreven. Intusschen brak
de dag aan, en daar de Spanjaarden witte hemden over hunne wapenrusting hadden
aangetrokken, om elkander in de duisternis van den nacht te onderkennen, strekten zy
tot bijna onmisbaar doel voor de scherpschutters, wier moordend lood hen van alle zijden
bedreigde. Nog tweemalen beproefde verdugo de Staatsche verschansingen stormender-
hand te overweldigen; doch zijne troepen werden telkens met groot verlies teruggedre-
ven, en hij zag zich eindelijk verpligt zijn opzet te laten varen. Prins ΜΑυκιτΒ en
Graaf willem lodewijk hadden zich steeds op de gevaarlijkste plaatsen opgehouden,
en hunne manschappen met woord en daad aangemoedigd. De laatste, die ongeharnast
ten strijde was gevlogen, was reeds bij den eersten aanval in de linkerzijde ge-
kwetst, doch had geweigerd af te stijgen, om zich te laten verbinden, tol dat
de vyand den aflogt had geblazen. De Slaalsche troepen waren zeer begeerig, den
aflrekkenden vijand na te zetten, doch maurits weigerde dit verlangen in te willigen,
daar hij wist hoe ligt de overwinning door onvoorziglige vervolging van den vijand
kan verloren gaan. De behaalde zege verwekte te grooler vreugde, daar het de eerste
maal sedert vijftien jaren was, dat het Slaalsche krijgsvolk, verre van dijken en wate-
ren, den vyand met goed gevolg weerstaan had. De Spaansche krijgslieden in ver-
DUGo's leger achtten zich zoo zeker van de overwinning, wanneer zij de Nederlan-
ders in het vlakke veld konden aanlreflen, dat zij op hunnen togt naar Coevorden gedu-
rig gevraagd hadden, of maorits zyne legerplaats nog niet verlalen had. Overtuigd dat
reeds hun aanblik schrik en ontzetting in de gelederen hunner tegenpartij zou brengen,
hadden zij zich bij den storm door onstuimigen moed onderscheiden, en waren het
eerst in de legerplaats gedrongen. Het waren vooral hunne lijken , die den grond
aan den voet der verschansingen bedekten (1).
Na dezen tegenspoed had verdugo den moed verloren, om maurits andermaal aan
te 4asten. Op den tienden September beproefde hij de Slaalschen uit hunne leger-
plaats naar het vlakke veld te lokken. Doch de Prins had wijsselijk besloten binneu
zijne verschansingen te blijven, ioidat Coevorden veroverd zou zijn, daar hij de bijkans
zekere uitslag zyner onderneming niet builen noodzaak op hel spel wilde zetten. Reeds
was de ondermijnde hoofdwal van het kasteel ingestort en hadden zijne troepen op de
bres post gevat. Graaf frederik varr dek berg had terstond eene nieuwe verschansing
(1) VAN BEYD, bl. 190.
III Deel. I. Stuk:. 58
-ocr page 463-4Ö8 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
•W
1592 achter de vorige doen opwerpen, welke insgelijks ondermijnd moest worden, eer men
storm kon loopen; doch de bezetting kon de dagen berekenen, binnen welke het laatste
bolwerk, dat haar van de Staatsche troepen scheidde, vernield zou zijn. Alleen de
hoop op ontzet kon haar in den ongelijken strijd doen volharden. Toen echter Graaf
frederik bespeurde dat verdugo, die gedurende verscheidene uren zijne legermagt te
vergeefs in slagorde had geschaard, om maurits tot eenen veldslag te bewegen, ein-
delijk onverrigter zake was teruggetrokken, zond hy eenen trommelslager in de Staatsche
legerplaats, om verlof te vragen met den Spaanschen bevelhebber over de overgave te
raadplegen. Zag deze geen kans, de vesting te ontzetten, dan verklaarde Graaf pre-
DERiK zich bereid haar te verlaten, mils hy met vliegende vaandels, brandende lonten,
paarden, bagaadje, geschut, ammunitie en leeftogt zou kunnen aftrekken. De Prins
weigerde eene onderhandeling met verdugo toe te laten, doch toonde zich omtrent de
overige voorwaarden gunstiger gestemd, daar hij overwoog eene sterke bezetting vóór
zich, en een vijandelijk leger in de nabijheid te hebben, terwijl de toevoer uit Zwol
door de aanhoudende regens, die de wegen bijna onbruikbaar maakten, gedurig meer
12 Sept. belemmerd, werd. Op den twaalfden September werd een verdrag gesloten, waarbij
aan hel garnizoen werd toegestaan met alle krijgseer, doch zonder geschut en krijgs-
behoeften de heldhaftig verdedigde vesting te verlaten (1).
Hare bewaking werd aan de Friezen toevertrouwd, tot niet geringe ergernis der
Overysselschen, die beweerden dat Drenthe met Coevorden te voren een deel van
hun gewest had uitgemaakt (2). Doch de Friezen, die deze meening op goede
gronden weerlegden, vonden bovendien de krachtigste steun voor het behoud der
hun geschonkene eer in hunne bereidwilligheid om de kosten van het herstel der
vestingwerken te dragen, waartoe Overijssel niet in slaat, en Holland wegens de afge-
j legenheid der plaats niet gezind was. De beslissing van dit geschil werd aan de
Staten-Generaal overgelaten, die de Friezen vergunden bezetting in Coevorden te leg-
gen , doch hun daarentegen bewogen om hun krijgsvolk uit Hasselt te ligten. Later
namen de Friezen deze omstandigheid te baat, om de Hollanders ^ver te halen hunne
(1) Zoowel van diir kemp , t. a. p. I bl. 132, als bosscha, t, a. p. 1 bi. 310, sclirijven de eer-
volle voorwaarden, die der bezetting {^egund werden, aan maüBits' bloedverwantschap met Graaf
frkdehik van den behg toe, zich steunende oj> de bij bosscha in de noot aangehaalde woorden van
het verdrag, wier beteekenis echter zoowel door het verhaal van van heyd, bl. 191 ö, als door maurits'
eigene woorden bij van der kemp, aant. 384, bl. 372, aanmerkelijk verzAvakt Avordt.— Zie voorts
over deze belegering bor, III bl. 633—641. van metehen, f. 325. grotius, p. 165—168. chap-
püys, p. 646—648. le petit, II p. 612. coloma, p, 181—186. campana, II p. 152, 153.
(2) Res. d. Slat, Gen. 1 September 1592.
i| .
-ocr page 464-DES VADERLAISDS. 365
bezetting uit Stavoren terug te nemen (1). Het denkbeeld dat de Vereenigde Gewes- 1592
ten slechts één staat uitmaakten, welks krijgsmagt door geen verschil van afkomst in
onderscheidene op elkander nayverige deelen mögt worden gesplitst, werd telkens door
de gewestelijke zucht naar zelfstandigheid op den achtergrond gedrongen, lot groot
nadeel der noodwendige eensgezindheid en zamenwerking. Ook droeg de omstandig-
heid , dat de troepen niet meer uit de algemeene kas maar door de onderscheidene
provinciën betaald werden (2), in het vervolg niet weinig tot versterking van dit be-
treurenswaardige doch natuurlijke provincialisme bij.
Na het verlies van Coevorden trok verdugo zich in hel Graafschap Bcnlheim terug.
Hoewel het Staatsche leger zeer afgemat was, en ten gevolge van nat en koud weder
door ziekten gekweld werd, bleef maüiiits op verzoek van den Franschen gezant
DE BusATsvAL nog ccnigen lyd in het veld, om den Spaanschen veldheer te beletten
over den Rvju naar Braband terug te trekken en zijne troepen met parma's hoofdmagt
te vereenigen. Dit opzet gelukte hem slechts ten deele, daar de voorzigtige verdugo
terstond eenige regimenten den lerugtogt had doen aannemen. Het overige gedeelte
van diens leger werd in Grol, Goor, Enschede en Lmgen in garnizoen gelegd, met
uitzondering van een corps van zeshonderd vijftig man onder bevel van Graaf herman
VAN DEN BERG, hetwclk in de nabuurschap van Groningen bleef, om voor het behoud
dier slad Ie waken. Op den October ging het Staatsche leger insgelijks uit een,i9 Oct.
en werd in de winterkwartieren verdeeld (5).
Terwijl Prins maurits door de verovering der twee belangrijkste vestingen, die de
S[)anjaarden in Drenthe en Overijssel bezaten , den vijand aldaar bijkans tot de Duitsche
grenzen teruggedreven en de stad Groningen aan alle zijden door Staatsche bozetlingen
ingesloten had, was de Hertog van parma met roem beladen, doch ziek en gewond, uit
Frankrijk teruggekeerd. Nadat hij hendrik IV gedwongen had het beleg van Rouaan
op te breken, had hy zijne troepen langs de Seine in kwartier gelegd, zonder zich op
eenen onverhoedschen aanval voor te bereiden, daar de Hertog van May enne hem ver-
zekerde, dat hy in die stelling geen gevaar te duchten had. De Koning vaü. Frankrijk,
die aan grooten persoonlijken moed eene ondernemingsgeest paarde, die vaak tot roeke-
loosheid oversloeg, was terstond bedacht van parma's zorgeloosheid partij te trekken.
Onbemerkt naderde hij met een groot gedeelte zijner troepen, en bragt door zgne
onverwachte verschyning de grootste verwarring in de vyandelijke legerbendea. De
(1) bor, lil bi. 641, 782. van reyd, bl. 191, 192.
(3) bor, 111 bl. 643. van meteren, f. 325 l). vaw retd, bl. 192. van der kbmp, t. a. p. 1,
aant. 386 en 387.
474 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1592 Spaansche veldheer vloog terstond oaar de plaats des gevaarS; en redde door groote
tegenwoordigheid van geest en uitstekend beleid zijn leger voor volkomene vernieti-
ging (1). In den drang van het oogenblik was hij echter persoonlijk handgemeen ge-
/
worden, en had eene wonde in den arm gekregen, die niet zonder gevaar scheen te
ζ^ο. Daar zyne oude kwaal hem bovendien op nieuw kwelde, en zijne troepen afge-
mat en aanmerkelijk gedund waren, besloot hij reeds in Mei uil Frankrijk terug te
keeren, en begaf zich terstond naar Spa, welks wateren hem vroeger zeer weldadig
waren geweest. Zijne uitgeputte legermagt keerde in den nazomer in de zuidelijke
Nederlanden weder, en werd terstond in de voornaamste steden in garnizoen gelegd (2).
Naauwelijks eenigermate hersteld, kreeg parma uit Spanje bevel ten derden male in
Frankrijk te trekken. Terstond begaf hij zich van Spa naar Brussel, nam daar de
noodige maatregelen, en verliet die slad op den October, om den last van zijnen
Vorst uit te voeren. Bij zijnen plegtigen uittogt uit de hoofdstad zyner Landvoogdij
bleek het echter, hoezeer zijne gezondheid door ziekte en verdriet was ondermijnd.
Met moeite hield hij zich te paard, en zou meermalen gevallen zijn, indien hij niet
twee bedienden aan zijne zijde had gehad om hem te ondersteunen. Niettemin spande
hij alle krachten in, om een opgeruimd gelaat te vertoonen, en groette met zijne
gewone beleefdheid de zaamgeloopene volksmenigte, die hem nimmer terug zou zien.
Terwijl zijne legermagt zich te Alrechl verzamelde, nam hij zijnen intrek in de abdij
Si. Vaasl, en steeg nog dagelijks te paard, niettegenstaande zyne ligchaamszwakte
voortdurend toenam. Op den 2'·'"' December kreeg hij echter eene flaauwte, die hem
3 Dcc. noodzaakte het bed te houden, en op den volgenden dag nam zyn werkzaam leven
een einde. Zijn lijk werd met groote pracht in de hofkapel te Brussel bijgezet,
doch later naar het Hertogdom Parma gevoerd en naast zijne vroeger overledene
gemalin maria van Portugal begraven (3).
' Het algemeene gerucht schreef de oorzaak van zijn verscheiden aan eene langzame
vergiftiging toe; doch het is geenszins noodig de toevlugt lot eene destijds bij, den dood
van hooggeplaalste personen zeer gewone beschuldiging Ie nemen,/óm de uitpuiling te
verklaren, die een einde aan zijn leven maakte. Reeds geruiraen; tijd had de water-
zucht zijn gestel ondermijnd. Zorg en kommer, verdriet en teleurstelling hadden hun
(1) Mémoires de sully, II p. 53—93.
(2) BOR, III 1)1. Π60. ' !
(3) gachard, Cürrespotidence de Philippe Π, H ρ. LXXXI—LXXXVllI, Zie over paiima's ka-
rakter en verdiensten, bor, III bl. 6f)l. van metehen, f. 326. van revd, bl. 190, 195. grotius,
p. 169. cnappüys, t. a. p. 1 p. 651. caunero, p. 281. coloma, p. 189. bentivoglio, bl. .600.
campana, 11 p. 154.
DES VADERLAISDS. 365
Teoijn in zijne aderen uilgeslort. De gevaarlijke wond, die hij in den aanvang dezes 1592
jaars in Frankrijk ontvangen liad, verhaastte de uitwerking van kwalen, die door zijne
gemoedsgesteldheid gevoed waren (1). In zijne eerzucht gefnuikt, door zynen Koning
gewantrouwd, in zijn bestuur tegengewerkt, had hij de vruchten zijner vroegere zege-
pralen één voor één zien verloren gaan, en niet eens de voldoening mogen smaken,
in de zuidelijke Nederlanden rust en welvaart hersteld te hebben. Niettemin volgde
de achting van de inwoners der door hem bestuurde gewesten hem in het graf. Zijne
lijkstaatsie werd niet slechts met uiterlijk rouwbetoon, maar met tranen gevierd, daar
hij in regtvaardigheid en zachtmoedigheid de vorige Landvoogden verre overtroffen had (2).
Niet zonder grond had de Heitog van parma in den laatsten tijd aan de opregtheid
der betuigingen van genegenheid en vertrouwen getwijfeld, welke fiups niet ophield
hem met de grootste dubbelhartigheid te doen toekomen. Zijn onverwachte dood spaarde
hem het leed, zijne getrouwe diensten door den snoodslen ondank vergolden te zien.
De geruchten omtrent zijn voornemen om zich tol Souverein der zuidelijke Neder-
landen te verheffen, waren door zyne vijanden niet tc vergeefs aan den Koning 0ver-
gebragt. Filips wantrouwde den veldheer, wiens uitstekende talenten hem onmisbaar
waren, doch hem tevens naijver en ergernis inboezemden. Hoezeer hij nimmer de
trouw aan zijnen Vorst verloochend heeft, was pauma niet geschikt een bloot werktuig
te zijn. Hij volgde niet altijd blindelings de bevelen, die hem uit Madrid werden
overgebragt. Ook was hij als Italiaan niet geneigd aan de Spanjaarden het overwigt
in de regering te geven. Een Bourgondiër, jean rigiiaudot, President van den Staats-
raad, deelde het meest in zijn vertrouwen. Zijn geheime Secretaris, gosmo mossi, was
een Italiaan. Filips vond in hem niet steeds den bnderdanigen en uitsluitend Spaansch-
gezinden geest, dien hij in zijne dienaars verlangde. Ook weet de Koning den tragen
voortgang zijner plannen in Frankrijk aan den tegenzin van pauma, om die kracht-
dadig te ondersteunen, en bescliouwde diens herhaald bezoek van Spa meer als een
voorwendsel tot werkeloosheid dan als een noodwendig geneesmiddel tot herstel zyner
geschokte gezondheid. Ten gevolge dezer onderscheidene omstandigheden was filips' be-
sluit reeds genomen, om pakma niettegenslaande zijne langdurige en getrouwe diensten af
te zetten. Met dat doel zond . hij Don pedro eshiques de azebedo , Graaf van fuentes,
naar de Nederlanden, om den Hertog te gelasten naar Madrid te gaan, alwaar de Ko-
ning hem over gewigtige aangelegenheden wenschte te raadplegen. Fuentes bereikte
Brussel in het laatst van November, toen parma reeds naar Alreeht vertrokken was,
en werd door diens spoedig daarop gevolgd overlijden van de verpligting ontslagen, om
(1) Mémoires de soll γ, II ρ. 77, 108.
(2) GROTius, Hist. ρ. 170.
-ocr page 467-1592 zijne onaangename taak ten uitvoer te leggen (1). Graaf pieter ernst van mansfeld,
destyds zes en zeventig jaar oud, werd door den Staatsraad voorloopig tot Landvoogd
benoemd, totdat de Koning eenen opvolger van parma zou hebben aangewezen. Het
waren echter twee Spanjaarden, de Graaf van fuentes en Don esteva?< de ibarra , die
door hunnen invloed met de daad het hoogste gezag in de zuidelijke Nederlanden uit-
oefenden (2l).
Het bleek spoedig, dat een nieuwe geest in het bestuur was gekomen, of liever, dat
de Spaansche beeren geneigd waren de voetstappen van den Hertog van alva te drukken,
en door onverbiddelijke gestrengheid meenden te kunnen herwinnen, wat de Hertog van
PARMA naar hunne meening door laakbare zachtheid verloren had. In de laatste jaren had
de krijg een minder wreed karakter aangenomen, dan bg den aanvang van den opstand
mogelijk was. De wederzijdsche gevangenen werden niet meer afgemaakt, maar tegen
elkander uitgewisseld of voor losgeld in vrijheid gesteld. Zoowel op Staatsch als Spaansch
grondgebied waren de sauvegarden of vrijwaringen in zwang gekomen, waarbij de be-
vvoners van het platte land zich door de betaling eener geregelde belasting, die vaak
aan beide partijen te gelijk werd uitgekeerd, tegen plundering en brandschatting be-
veiligden. Ook maakten vele kooplieden van deze gelegenheid gebruik, om de ver-
gunning te verwerven ongehinderd heen en weder te mogen reizen. Deze wederkee-
rige toegeejfiykheid, waardoor de rampen van den krijg eenigermate gelenigd werden,
kwam aan den Graaf van füentes als eene ongeoorloofde en schadelijke begunstiging
der Staatsclien voor; en het was vooral op zynen aandrang dat de Graaf van mans-
^1593" ^^^^^ vyfden Januarij 1595 een plakkaat uitvaardigde, waarbij op lijfstraffe verbo-
den werd den vijand eenige belasting te betalen en de gevangenen op losgeld te stel-
len. Alleen gewapenderhand zou men de Slaatschen mogen te keer gaan, en ieder
hunner, die den Spanjaarden in handen viel, moest zonder genade ter dood worden
gebragt. Deze hernieuwing der vorige Spaansclie wreedheid dwong de Staten-Generaal
te verklaren dat hunne troepen geen kwartier meer zouden geven, indien hetslgenoemde
plakkaat niet voor den eersten April was ingetrokken. Intusschen léden de ingezetenen
van Vlaanderen en ßrahand, van de gelegenheid verstoken om hunjne bezittingen door
vrywaring te beveiligc», grooten overlast van de gedurige strooptoglen der stoutmoedige
Staatsche ruiterbenden, weshalve de Edelen en geestelijken dier gewesten, die hunne
dorpen en landerijen verwoest en geplunderd zagen , zonder de middelen te bezitten,
om den vyand krachtdadig te keer te gaan, ten ernstigste op de schorsing van het
plakkaat aanhielden. Ook de Spaansche troepen morden luide over eenen maatregel,
l-i'®" -
(1) gachärd, t. a. p. ƒ
(2) GROTius, Hist. p. 172. a. borgnet, de Nederlanden onder Filips II, bl. 212, aant. (1).
-ocr page 468-DES VADERLAISDS. 365
die hen aan de bloedige weerwraak der Staalschen prys gaf. De Graaf van mansfeld 1593
zag zich derhalve genoodzaakt zyne gestrenge bevelen in te trekken (1).
Terstond na de benoeraing van den nieuwen Landvoogd had zyn zoon, Graaf karel
van mansfeld, het Opperbevel over de door den Hertog van parma bijeengebragte
troepen ontvangen, om daarmede onverwijld lot hulp der ligue in Frankrijk te trek-
ken, Ten einde zijnen logt te belemmeren en Ie vertragen, kreeg Graaf filips van
NASSAU bevel eenen inval in Luxemburg te doen, waartoe hg in het laatst van Januari]
met drieduizend man uit Nijmegen vertrok. Een aanval op Si. Vijl mislukte; doch de
Staalschen plunderden en verbrandden verscheidene dorpen in Limburg en lAixemburg,
en namen het Kasteel Jmanchy bij Sl. Hubert in. Van daar schreef Graaf pflips aan
OLDENBARNEVELT, dat de Stalen, wanneer zy hunne gansche magt derwaarts zonden,
ligtelijk die gansche landstreek lot Aken toe zouden kunnen bemagligen, waardoor zij
over land met den Koning van Frankrijk gemeenschap zouden kunnen houden. Doch
de Hollandsche Regenten waren niet gezind het leger zoo verre van de hand Ie zenden;
en daar de graaf van mansfeld uit de bezettingen van Lier ^ Mechelen en andere plaat-
sen eenige troepen bijeenbragt, om de Staalschen uit Luxemburg te verdry ven, zag
Graaf filips zich lol den teruglogt genoodzaakt en kwam, met rijken buil beladen,
behouden in Gelderland weder (2).
In de Slalen-Generaal hield men zich middelerwijl met de vraag bezig, aan welke
zyde men in het volgende voorjaar den vijand zou aantasten. Sedert twee jaren was
de krijg geheel van aard veranderd. Met uitzondering van den kortstondigen en onbe-
teekenenden veldlogt van leigester (5) hadden de Staten zich te voren tol de verdedi-
ging hunner grensplaatsen bepaald. Hun voornaamste zorg bestond in het bespieden van
de voornemens der Spaansche veldheeren, en zoodra deze eene vesting berend hadden
of in eenig gewest gevallen waren, zonden zij al hun krijgsvolk naar hel bedreigde
punt, en achtten zich gelukkig wanneer zij de plannen des vyands konden verijdelen (4).
Thans waren de rollen verwisseld, en zagen de Spanjaarden zich op hunne beurt ge-
dwongen hunne wapenen uitsluitend tol bescherming en verdediging van hun grondgebied
te gebruiken. Deze gunstige verandering, die deels aan de tusschenkomst van den Ko-
ning van Spanje in den Franschen burgeroorlog, deels aan de tegenwerking, die de
Hertog van parma zoowel van de nayverige Spanjaarden als van de Zuid-Nederlandsche
(1) bor, 111 bl. 676—078. van meteren, f. 327 d. enoixus, Uist. p. 172.
(3J Hiervoor, bl. 214-218.
(4) VAN BEYD, bl. 191.
474 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
464
jggg Edelen ondervonden had (1), en niet het minst aan de krijgskundige bekwaamheden van Prins
MA.UBITS was toe te schrijven, had echter reeds dadelijk nieuwe botsingen tusschen de
gewestelijke belangen ten gevolge gehad, en bragt ook thans groote verdeeldheid in de
beraadslagingen. Nadat de gansche veldtogt des vorigen jaars aan de bevrijding der ooste-
lijke provinciën was gewijd geweest, mGmée Holland regt te hebben om te vorderen dat
xijne wenschen thans op den voorgrond zouden staan, en dat Geertruidenberg, waaruit de
scheepvaart op de Bieshosch en de Hollandsche stroomen voortdurend onveilig werd ge-
maakt, in de eerste plaats zou worden aangetast. De Friezen begrepen daarentegen,
dat men den ingeslagen weg vervolgen en zonder verwijl het beleg om Groningen slaan
moest, welks vermeestering thans gemakkelijk scheen en voor de veiligheid van hun
gewest van het grootste belang was. Beducht dat de afgevaardigden der overige provin-
ciën de begeerte der Friezen ondersteunen zouden, besloten de Staten van Holland eene
resolutie der Staten-Generaal te voorkomen, die welligt legen hunne bedoelingen zou
indruischen. Gedurende den winter had Prins maurits reeds op hunnen last de noodige
toebereidselen voor het beleg van Geertruidenberg gemaakt (2). Door den inval van
Graaf pilips in Luxemburg, welligt reeds met het doel ondernomen, om de aandacht
des vijands af te leiden (3), en andere in Februarij en Maart ondernomene togten,
waarby de Staatsche troepen tot in hel Sticht van Trier doordrongen, gelukte het den
Prins de bezettingen der naburige Brabandsche steden aanmerkelijk te verzwakken, en
Graaf mansfeld in den waan te brengen, dal de Slaalschen veeleer plan hadden ^sHerlogen-
hosch of Grave dan Geeriruidenberg aan te tasten. Ook slaagde men er in te beletten
dat een convooi met ammunilie en levensmiddelen daar binnen werd gebragt. Terwyl
de Gouverneur der vesting afwezig was, om zelf voor den aanvoer dier benoodigdheden
zorg te dragen, scheen het geschikte oogenblik gekomen, om het lang gekoesterde
(1) van beïd geeft hiervan o. a. twee merkwaardige beAvijzen. Hij vermeldt (bl. löO) dat veu-
DüGO aau MONDUAGON klaagdc »niet te weten of hij parma of mansvelt gehoörsamen sal, ende dat
hij bij i'arma onweert zy, om mansvelts Aville, ende by matv'svelt om; parma's wille." Over
's Konings οπΛνϋ om parjia geld toe Ie zenden, is reeds hiervoor, bl. 401, gesproken. Hoevee
van het ovcrgczondene in parma's kas IcAvam, blijkt hieruit, dat verscheidene Spaansche Kapiteins
)) in 't parlementeren of nae d' opgevinge der plaetsen, somAvijlen met de Statische goed zier ma-
kende, ende vry sprekende, bekenden, dat van thien Dncaten uit Spanien komende, die seven
opten onraet van Wissel, Interest, ten dep! onder de koopluyden blijven, ten deel onder de
Gouvernem-s, Commissarien, Pagadors (Betaalmeesters) ende andere, so daer af ghenieten. Ende
dat omtrent die drie tot betalinge van het krijgsvolk komen." Bl. 191.
(2) bok, 111 bl. 680, 690. vas re\d, bl. 197.
-
Λ -
·ίϊ·
(3) Dit is de meening van bosscha, Neêrlands heldendaden te land, 1 bl. 313.
laii
-ocr page 470-DES VADERLAISDS. 365
voornemen ten uitvoer te leggen (1). Op den zes en twintigslen Maart verscheen Prins 1593
MAURiTS in den raad van State, alwaar zich ook de Gedeputeerden te velde bevonden,
en openbaarde zijn plan om eenen aanslag op Geertruidenberg te beproeven. Daar hel
echter onzeker was, of hij daarin slagen zou, verzocht hg van de Raadsleden en Gede-
puteerden te vernemen, of zij het met hem niet geraden vonden, om bij eenen ongun-
sligen uitslag de vesting met geweld aan te tasten, daar zij thans slecht van krggsvoor-
raad voorzien was en slechts zeshonderd man in garnizoen had. Zyn voorslag werd
goedgekeurd, en een bededag uitgeschreven, om Gods zegen over zijne wapenen af te
smeeken (2). De medegedeelde aanslag was echter niet meer dan een voorwendsel, om
het eigenlyke doel der onderneming te bewimpelen. Reeds den volgenden dag werd
Geertruidenberg door de ruiterij van Breda en Neusden berend, en de toevoer aan alle
zyden afgesloten. Op den acht en twintigsten Maart daagde de Prins zelf met zeven en 28 Maart
zestig vendels voetknechten en negentien kornetten ruiterij op. Met het grootste ge-
deelte zijner troepen legerde hij zich op eene verhevenheid ten westen der stad, terwyl
de Graaf van hohenlo met het overige gedeelte zijn hoofdkwartier aan de andere zyde
der rivier de Donge in het dorp Raamsdonk vestigde (5).
Geertruidenberg werd voor eene der sterkste vestingen van gansch Nederland gehouden.
Aan twee kanten door de Biesbosch bespoeld, was de stad zoowel van de water- als
van de landzijde door hooge wallen, diepe grachten en talrijke buitenwerken beschermd.
Na de Pacificatie van Gend had de Prins van oranje geen moeite gespaard om hare
verdedigingswerken uit te breiden en te versterken, ten einde een gemakkelijkentoegang
uit Holland in Braband, en tevens een vasten voet in het laatste gewest te behouden.
Niet minder hoog had de Hertog van parma het bezit eener plaats gewaardeerd, waar-
uit de scheepvaart tusschen Holland en Zeeland voortdurend kon belemmerd worden,
daar geen schip uit de havens van Gorinchem of Dordrecht kon zeilen, zonder te
Geertruidenberg gezien te worden. De bezetting was uit de meest vertrouwde Waalsche
en Duitsche troepen zamengesteld, wier bekwame bevelhebber, de Heer vaw waterbwck,
echter bij den aanvang des belegs afwezig was. Aan levensmiddelen en krijgsbehoeften
was geen gebrek, zoodat de vesting een langdurig beleg kon uithouden. Ook scheen
het bijkans onmogelijk, haar op de gewone wgze met loopgraven te naderen. De eenige
toegang was langs den dijk van Steelhoven^ waarop de belegerden, ongeveer een ge-
weerschot afstands van de vesting, eene sterke schans hadden opgeworpen. Aan beide
zijden van dien dijk was het land deels een moeras, deels te vochtig om het maken
(1) van meteren, f. 327 rf, 328
(2) VAN DER KEMP, t. a. p. 1 aant. 398, bl. 381.
(3) BOR, III bl. 690.
III Deel. 1 Stuk. ö9
-ocr page 471-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
466
1593 van verschansingen toe te lalen. Bovendien scheen de bezetting biünen korten tyd op
ontzet te kunnen rekenen, daar de Spanjaarden daarvoor niet, gelijk in de beide vo-
rige jaren, verscheidene rivieren belioefden over te trekken, maar zelfs de naar Frank-
rijk gezondene troepen in weinige dagen tot haren bystand konden opdagen (1).
Prins maurits zag spoedig in, dat hij te vergeefs zyne krachten tegen de vesting
verspillen zou, zoolang de schans op den dijk van Steelhoven zyne bewegingen belem-
merde, de gemeenschap tusschen de beide afdeelingen van zijn leger bemoeyelijkte,
en aan den Graaf van manspeld , die zich terstond toerustte om Geertruidenberg te
ontzetten, eene gunstige gelegenheid gaf om de benarde vesting te naderen. Met zijne
gewone voortvarendheid besloot hy dezen hinderpaal allereerst op te heffen. Onder be-
dekking van schanskorven baanden de Staatschen zich tusschen de schans en de stad
4 April, aan beide zyden eenen weg tot den dijk, en bezetteden dien op den vierden April,
Het was eene onvergeeflijke feil der belegerden, dat zij dit gewigtige punt niet tot eiken
prijs trachtten te behouden, en slechts eene zwakke poging aanwendden, om de Staat-
schen te beletten zich op den dijk te verschansen. Een uitval werd door den onver-
saagden Graaf van hohenlo teruggeslagen, en niet herhaald. Zoodra de bezetting der
schans zich van de stad zag afgesneden, gaf zij de haar toevertrouwde sterkte zonder
slag of sloot over (2).
Thans stond Prins maurits niets meer in den weg, om de belegering van Geerlrui-
denberg met kracht door te zetten, en hij spreidde daarbij eene bekwaamheid, volhar-
ding en wakkerheid ten toon, welke dit beleg tot de merkwaardigste gebeurtenissen
van den tachtigjarigen oorlog verheven hebben. Men noemde het bij uitnemendheid het
Romeinsche (5) beleg, wegens de verbazende werken, die zoowel tegen de vesting als
tot bescherming van het Staatsche leger waren aangelegd. Een storm, met een hoogen
watervloed gepaard, die in den aanvang een reeds voltooid gedeelte vernielde, kon
I evenmin maurits' geduld uitputten, als de onophoudelijke regens, waardoor hy by al
zijne voorname belegeringen gekweld werd, den ijver der door hem bezielde troepen
deden verflaauwen. Want de schansgravers, waarover hij beschikken kon, waren niet
voldoende om de uitgestrekte werken te volvoeren, die hij noodig achtte om zich tegen
eenen aanval van den Graaf van mansfeld ie dekken, zoodat de soldaten legen een
(1) VAN REYD, bl. 202. GBOTius, llist. p. 175.
(2) BOR, lil bl. 091. VAN METEREN, 1". 328a. BENTIVOGLIO, bl. 511. CHAPPUVS, t. a. p. 1 p.
657. BOSSCHA, Neêrlands heldendaden te land, I bl. 314.
(3) Men was in die dagen, en nog later, gewoon om alles, wat van buitengewone kracht en
bekwaamheid getuigde, met de daden der Romeinen te vergelijken. Zoo Averd eene heldendaad
vaak een Romeinstuk genaamd.
4
-ocr page 472-DES VADERLAISDS. 365
buitengewoon dagloon insgelijks de spade in de hand moeslen nemen. Over de Donge 1593
werden twee bruggen geslagen, om de gemeenschap tusschen de beide hoofdkwarliereo
gemakkelijker te maken. De gansche legerplaats, waarin het dorp Raamsdonk begre-
pen was, werd langs eenen omtrek van twee uren gaans in hooge wallen en diepe
grachten besloten, die door bolwerken bestreken, en door ravelijnen en aarden bedek-
kingen verdedigd werden. Door sluizen kon het water in de grachten tot eene bepaalde
hoogte gehouden worden. Alle toegangen waren door schansen, wolfskuilen, voetangels
en floddermijnen beveiligd, en zoowel in de grachten als op sommige plaatsen in het
veld had men bovendien eene rij palen met scherpe ijzeren punten (1) aangebragt, om
eene bestorming te bemoeijelijken en de aanvallen der ruitery af te weren. Bovendien
waren honderd stukken geschut op de wallen tegen den vijand gerigt, die lol ontzet
mögt opdagen. Geen moeite was gespaard, om deze werken tot de grootste volmaakt-
heid te brengen. Slooten en waterachtige streken waren op de eene plaats door rijs-
werken gedempt, op de andere door watermolens uitgemalen, terwijl elders drooge vel-
den onder water waren gezet om de bewegingen des vijands te belemmeren, zoodal de
landstreek een geheel ander aanzien bad gekregen (2). Voor de haven van Geer-
iruidenberg lag eene halve maan van oorlogschepen, die allen voor anker lagen en
met kabels aan elkander verbonden waren, zoodat de belegerden ook van die zijde
van alle gemeenschap verstoken waren. Niet zonder dapperen tegenweer hadden zy
zich op deze wijze door de Staatschen laten insluiten, doch hunne pogingen, om
de uitvoering van maurits' p'annen te verhinderen, waren door zijne dappere troepen
vergdeld. Binnen de legerplaats heerschte zulk eene goede krijgstucht, dal de boeren
niet slechts hun vee zonder vrees tusschen de tenten lieten grazen, maar ook ongestoord
hunne akkers bebouwden. Gebruik makende van den vrijdom van belasting, waarmede
eene legerplaats gewoonlijk werd bevoorregt (3), kwamen de landlieden uit den omtrek
dagelijks hunne waren ter koop aanbieden, zoodat een overvloed van levensmiddelen
tot geringe prijzen voorhanden was (4),
De veiligheid en orde, welke in de legerplaats heerschten, lokten eene menigte van
nieuwsgierigen uit, om dat wonder van krijgsbouwkunde in oogenschouw te nemen.
Zelfs nam de Gravin louise juliaha van kassatt (5), welke zich destijds naar haren
(1) Zij droegen den naam van Turksche amhossaden.
(3) Zie O. a. Resol d. Stal. Gen. v. 18 Junij 1591.
(4) VAS METEREN, f. 328. VAN REYD, bl. 202, 203. GBOTIOS, p. 175—178. CHAPI-UVS, 1 p. 658.
BENTIVOGLIO, bl. 510.
(5) Zij was eene docliler van willem 1 en charlotte de boüRbok.
-ocr page 473-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
468
<
illlHjlfiWHili.ipij
1593 verloofde, frederik III, Keurvorst vaa de Palts, begaf, haren weg over Geertruiden-
berg, om van haren broeder afscheid Ie nemen. Ook kwam de Prinses van oranje.
Weduwe van Prins Willem I, met vele aanzienlijke vrouwen, het kamp bezigtigen.
JoHAN VAN OLDENBARNEVELT, die In pcrsooD een coDvooi met geld had begeleid, ver-
toefde er eenige dagen, om met maürits over onderscheidene staatszaken te beraadsla-
gen, en hem uit naam der Staten te vermanen, dat hij toch zijn leven sparenden zich
niet nutteloos in gevaar begeven zou (1).
Intusschen had Graaf pieter ernst van mansfeld eene legermagt tot onzet der benarde
vesting bijeengebragt, en zijnen zoon karel uit Frankrijk terug ontboden. Deze nam
terstond met zijne troepen den terugtogt aan, doch kwam op de grenzen van Artois in
groot levensgevaar, toen hij een Spaansch Kapitein wilde straffen, die zich aan'verre-
gaande mishandeling van een meisje had schuldig gemaakt. De losbandige krijgslieden,
die geen krijgstucht meer wilden dulden en bovendien over de slechte betaling der soldij
verstoord waren, verzetteden zich gewapenderhand tegen hunnen Veldheer, plunderden
zijne bagaadje en dwongen hem de vlugt te nemen, zoodat hy slechts met eenige der
getrouwste regimenten het leger zyns vaders kwam versterken. Dit bestond niettemin
uit twaalfduizend voetknechten en bijna drieduizend ruiters, zoodat men gegronde
hoop koesterde om Prins maurits, die niet veel meer dan vgfduizend man onder zijne
bevelen had, binnen korten tijd uit het veld te slaan (2). Het was voornamelijk aan de
Friezen te wijlen, dat het Staatsche leger uit een betrekkelyk zoo gering getal troepen
was zamengesteld. Ontevreden dat de Staten van Holland het beleg van Geertruidenberg
hadden doorgedreven, in plaats van den veldtogt des vorigen jaars voort te zetten en
de noordelijke gewesten geheel van Spaansche bezettingen te bevrijden, weigerden zij alle
ondersteuning. Te vergeefs drong Graaf willem lodewijk er op aan, dat men alle be-
schikbare troepen naar het leger zou zenden, daar men in dat geval in Holland te
eerder gezind zou zijn om na de verovering van Geertruidenberg de stad Groningen aan
te tasten. By vele Friesche regenten was zulk een wantrouwen in de bedoelingen van
Hollandss Staten ontstaan, dat zij aan die toekomstige hulp niet geloóven konden. Ook
had de regering van Groningen zich ernstig bij het Hof te Brussel beklaagd, dat men
haar volkomen verwaarloosde en eerlang tot een verdrag met de Stalen-Generaal zou
nopen, tenzij spoedige en krachtige hulp uit het zuiden kwam opdagen. Men had
VERDUGO hierop eenige troepen en geld toegezonden, zoodat het grootste gedeelte van
Friesland's krijgsmagt inderdaad tot bewaking der grenzen onmisbaar was. Prins mau-
rits hield echter niet op willem lodewijk door bode op bode om bijstand te vragen.
(1) bor, 111 bl. 693 , 694. vapj meteren, f. 328c.
mm
-ocr page 474-DES VADERLAISDS. 365
469
daar zijne troepen door de bewaking van het uitgestrekte kamp afgemat waren, en de 1593
overmagt van den Graaf van mansfeld de versterking van het Staatsche leger drin-
gend scheen te vorderen. De Friesche Stadhouder kreeg eindelijk in Junij vergunning
om vier compagniën naar Geertruidenberg te doen trekken (1). Bovendien werden
MAURiTs ook uit Holland nog eenige troepen toegezonden, terwijl de burgers van
Dordrecht en Rotterdam beurtelings Bergen op Zoom bewaakten, opdat de bezetting
dier vesting in het leger zou kunnen dienen. Ook in verscheidene andere steden greep
hetzelfde plaats, en betrokken de burgers de wacht, terwijl de garnizoenen grootendeels
naar Geertruidenberg werden 0vergebragt (2).
Terwyl de Graaf van mansfeld zyne troepen by Turnhout byeentrok, was de staat-
sche legerplaats getuige van eenen twist tusschen Prins maurits en den Graaf van
HOHENLO, die eene gevaarlijke tweespalt onder de troepen had kunnen verwekken, indien
het gezag van den Stadhouder en de eerbied, dien de soldaten voor hem koesterden,
niet reeds vaste wortelen geschoten hadden. Sedert geruimen tijd was er tusschen beide
legerhoofden verwijdering ontstaan. Met maurits' klimmende grootheid moest natuurlijk
hohenlo's aanzien dalen; en de trotsche Duitscher, die na Prins willem's dood als de
voornaamste krijgsbevelhebber beschouwd (δ), en door de staten, ook wegens het ver-
trouwen, dat het leger in hem stelde, met onderscheiding behandeld was, kon niet
verkroppen dat de jeugdige Prins niet slechts zijnen roem overschaduwde maar hem
ook veronachtzaamde en dikwerf met koele minachting bejegende. Hohenlo was een
stoutmoedig krijgsman, doch geheel ontbloot van de hoogere eigenschappen, die den
veldheer vormen. Het ontbrak hem aan voorzigtigheid en beleid. Uitnemend geschikt
om op het slagveld het voorbeeld te geven eener dapperheid, die aan vermetelheid
grensde, was hij niettemin buiten staat een leger aan te voeren en eene belangrijke
onderneming naar behooren te besturen. Ligtzinnig en zorgeloos, aan wijn en vrouwen
verslaafd, liet hij dikwerf de beste gelegenheid, om den vijand af breuk te doen, voorby-
gaan, of verijdelde zelf door onachtzaamheid en gebrek aan overleg de gevormde aan-
slagen. Gewigtige brieven stak hij vaak half gelezen in den zak, zonder er zich verder
om te bekommeren. Somtijds gaf hij onverwachts bevel om op te stijgen, doch als hij
middelerwijl dronken en slaperig geworden was, moest men weder afzadelen. Steeds gereed
om op den vijand los te gaan, was hij ongezind om vooraf over de wijze van aanval te raad-
(1) van revd, bl. 197, 204.
(2) BOR, 111 bl. 695. van keyd, bl. 203.
(3) Bij de opdragt der Souvereiuiteit aan elizabeth, in 1585, en ook nog gedurende het ver-
blijf van leicester in Nederland, werd in Engeland steeds van uohenlo als het voornaamste hoofd
van den Staat gesproken. Zie boä, II bl. 644. Coirespondence of Leiccster, p. 373.
474 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
■-ι. V'
470
1593 plegen (1). Voorzeker kan het niet bevreemden, dat de voorziglige en bekwame mau-
rits weinig geneigd was zich door de raadgevingen van den Graaf van hohenlo te
laten besturen, en dat de laalsle zich spoedig door de zelfstandigheid van zynen jeug-
digen opperbevelhebber gekwetst begon te gevoelen. Door willem I had hij zich
gewillig lalen leiden (2); maar hy was te hooghartig, om zich gedwee aan maurits'
inziglen te onderwerpen. Reeds meermalen had deze wcderzijdsche gezindheid tot
hooge woorden aanleiding gegeven; en de Prins, die des te minder lot inschikkelijkheid
gestemd werd, naarmate zijn veldheersroem klom, hield hohenlo dikwerf met opzet
buiten den kr^gsraad, en vertrouwde de iiitvoering zyner bevelen bij voorkeur aan
Graaf filips van Nassau toe, wien hy byzonder genegen was. Te vergeefs beriep ho-
he!vlo zich op zyne betrekking van Luitenant Generaal. Maurits weigerde hem als zoo-
danig te erkennen, en had daarin in zooverre geen ongelyk, als de Graaf slechts in
dienst van Holland en Zeeland was, en dus geenszins op de tweede plaats kon aan-
spraak maken, wanneer de Prins de gansche krijgsmagt der Vereenigde Gewesten aan-
voerde. Met geen gunstiger uitslag wendde hohenlo zich tot de Staten van Holland,
die niet gezind waren zich met dezen twist in te laten, daar zij den Graaf wegens
zyne veelvuldige betrekkingen in Duifschland niet gaarne voor het hoofd wilden stoo-
ten, en hem toch bezwaarlijk tegen hunnen Stadhouder in bescherming konden nemen.
Intusschen was de Graaf van hohenlo verloofd aan maria van nassau, de eenige volle
zuster van filips Willem yan oranje, oudsten zoon van Prins Willem I, die spoedig
na de komst van den Hertog van alva uit de Hoogeschool te Leuven weggevoerd
was en nog steeds in Spanje gevangen werd gehouden. In plaats dat het voor-
genomene huwelijk de verwijdering tusschen de beide legerhoofden, die daardoor in
zulk eene naauwe verwantschap kwamen, zou hebben weggenomen, werd het vuur der
tweedragt er integendeel te meer door aangeblazen. Immers waren maurits en maria
in twist geraakt over het beheer der goederen van hunnen afwezigen broeder; en hoe-
wel de Staten-Generaal in 1591 bepaald hadden, dat de Prins het deel zynslbroeders
in de vaderlijke nalatenschap, zijne zuster daarentegen alle bezittingen uil het Huis van
Buren besturen zou, achtte de laatste zich door dit besluit verongelijkt, en zocht haar
vermeend regt op het beheer van al die goederen voor den Hoogen Raad van Holland en
Zeeland te handhaven (5). Het was natuurlijk dat de Graaf van hohenlo verklaarde
(1) van itEYD, bl. 26, 80, 104, 390, 393. ^ Vgl. groen van pbiksterer, Archives Vil p. 370.
VAN »EU KEMP, Mauvits van Nassau, I bl. 117.
(2) van re^d, bl. 391. »De meeste eer had hij behaelt, doen de Prins van Orangien stuyrman
vras van zijne grootmoediclieyd ende sijn onvertsaechde herte."
(3) Zij slaagde daarin niet, daar maurits met goed gevolg eene exceptie van onbevoegdheid op
wm
DES VADERLAISDS. 365
de aanspraken zijner aanstaande gemalin met al zijn vermogen te zullen ondersleu- 1593
nen, en dat deze omstandigheid de toekomstige schoonbroeders geenszins tot grootere
inschikkelijkheid stemde (1). Het was welligt om de nadeelige gevolgen hunner twee-
spalt te voorkomen, dat de Staten van Holland bij den veldtogt van het vorige jaar den
Graaf in Holland hadden teruggehouden, onder voorwendsel dat zijne tegenwoordig-
heid tot bescherming van dat gewest noodzakelijk scheen, terwijl de Stadhouder de
Spanjaarden uit het oostelijke gedeelte der Vereenigde Gewesten verdreef (2). In de
legerplaats voor Geertruidenberg had aanvankelijk eene schijnbare overeenstemming ge-
heerscht; doch toen de Graaf van mansfeld met zyn talryk leger in aantogt was, deed
eene geringe aanleiding het voordurend smeulende vuur op nieuw uitbarsten. De
Graaf van hohenlo had in zijn kwartier eene schans opgeworpen, om de naderende
troepen te weren. De Prins was echter van oordeel, dat de sterkte te digt bij de stad
gelegen was, en verlangde dat de Graaf op eenigen afstand eene andere zou aanleggen,
ten einde den vijand zoo ver mogelijk van de ingeslotene vesting te houden. De hoog-
hartige noHENLO weigerde aan dit bevel te gehoorzamen, voorwendende dat men de
nieuwe schans, als te ver afgelegen, niet zou kunnen verdedigen. Aanvankelijk liet
MA.URITS de zaak rusten, doch gaf eindelijk zelf de noodige bevelen tot vervulling zy-
ner begeerte. Nu liet hgiienlo het niet bij openbare weerspannigheid blijven. »Gij
Kapiteins," zeide hij in maurits' tegenwoordigheid tegen de bevelhebbers, aan wier
beleid de vervaardiging en bewaking der nieuwe sterkte was toevertrouwd, »gij zijt
hier aan een wis verderf blootgesteld. Zoo gij uw leven lief hebt, moogt gij het werk
wel staken en mij volgen naar de oude schans." Het antwoord des Prinsen liet zich
niet wachten. «Ik verzeker u," sprak hij, «dat ik den eersten, die aftrekt, terstond
Iaat ophangen." Het behoeft naauwelijks vermelding, dat de schans voltooid en lot
het einde des belegs met moed verdedigd werd (3).
In het laatst van Mei sloeg de Graaf van mansfeld zijn leger in de nabijheid van 29 Mei.
Geertruidenberg neder. Niettegenstaande hij, in vergelijking zijner wederpartij, over
wierp, bewerende dat liet geschil Leengoederen in Braband, Breda en Steenbergen betrof', en
dus de flooge Raad daarover geen kennis mögt nemen. Zie over deze geschillen vooral van der
KEMP, Maurits van Nassau, I bi, 120—122, 333—359.
(1) Bon, 111 bl. 599—601. van der kemp, t. a. p. bl. 118, giet dat bij deze omstandigheden
ook nog verschil van inzigt omtrent de trijgsverrigtingen is gekomen, »in dien zin namelijk, dat
maurits meer het belang en de bescherming van alle de Vereenigde Nederlanden op het oog had
dan HOHENLO, die zich slechts bijzonder tot de verdediging van Holland en Zeeland, zijne betaals-
heeren, bepaalde."
(2) BOB, 111 bl. 626.
(3) VAN REYD, bl, 203.
-ocr page 477-472 ALCrEMEENE GESCHIEDENIS
1593 eene aanzienlijke overmagt beschikte, begroef hg zich insgelijks in schanswerken. Eerst
had hij zijne stelling nabij maurits' hoofdkwartier gekozen; doch daar de Staatsche rui-
lerg uit Breda en Bergen op Zoom zynen toevoer belemmerde, verplaatste hg zich
naar de zijde van den Graaf van hohenlo , om de benoodigdheden voor zgne troepen
ongehinderd uit *sHerlogenbosch te bekomen. Te vergeefs trachtte hij echter der be-
narde vesting hulp toe te brengen. Van welke zijde hij de Staatsche verschansingen
aantastte, overal stiet hij het hoofd. De belegeraars in te sluiten, was niet mogelijk,
daar hun de gemeenschap met Holland over water niét kon belet worden. Spoedig zag
MANSFELD in, dat hij zonder vrucht zijnen tijd en zijne krachten voor Geertruidenherg
verspilde. Het was hem niet gelukt den Prins uit zgne verschansingen te Jokken, daar
deze zorgvuldig eenen veldslag vermeed, welks verlies de Vereenigde Gewesten aan de
grootste gevaren zou hebben blootgesteld. Voorzeker zou mansfeld de belegerden groo-
ter dienst bewezen hebben, wanneer hij zgn leger elders heengevoerd en den Prins
door eenen inval in Gelderland tot den aftogt gedwongen had. Doch hij hield zich teregt
overtuigd dat de bezetting, wier eenige hoop op zgnen bijstand gevestigd was, allen
verderen tegenstand zou opgeven, zoodra zij den aftogt zijner troepen bespeurde. De
belegeraars toch, wier aantal door de nieuw aangekomene soldaten aanmerkelijk was
toegenomen, hadden met kracht de aanvalswerken tegen de vesting voortgezet, niette-
genstaande een overmagtige vijand hen van buiten bestookte. Hoogst vermoegend en
gevaarlgk was hun arbeid, daar zij naauwelgks eenen voet in de aarde konden graven,
zonder water te vinden, en zich dus bijna uitsluitend met schanskorven tegen het ge-
weldige vuur der belegerden konden dekken. Niettemin hadden zg weldra op drie
14 Junij plaatsen in den bedekten weg post gevat, en drongen van daar onder bedekking van
Sr galerijen tot aan den «voet van den hoofdwal door. Binnen weinige dagen hoopte maurits
nu de vesting in zijne magt te krggen; doch zijne begeerte werd door een stoutmoedi-
I gen aanslag der kapiteins haew, bevery en kalff spoediger vervuld, dan hij gerekend
had. Op den 24®'®" Junij hadden deze officieren de wacht in de loopgraven tegenover
Ij het noorder- ravelijn (1), hetwelk door eene gracht van den hoofdwal was afgescheiden,
en met weinig zorg bewaakt werd, daar de belegerden geen aanval van die zijde ver-
wachtten. De gelegenheid gunstig achtende, om het bij verrassing te vermeesteren,
werpen zij des avonds te vijf ure op eigen gezag eene biezen brug over de gracht, be-
klimmen met weinige dapperen den wal, en overvallen de achtelooze schildwachten.
Weldra door meer manschappen gevolgd, maken zij zich van het ravelijn meester, en
__^ I
(1) Tegen dit ravelijn had maurits eene batterij van zes houten kanonnen doen rigten, waarop
de verschalkte vijand vruchteloos veel kruid en lood verspilde, van beyd, t. a. p. Vgl. van mete-
;j ben , f. 328 b, die meldt dat men nu en dan met hetzelfde oogmerk des nachts ledige schepen
op de stad afzond.
>
l.
\
- i· "
-ocr page 478-DES VADERLANDS. 475
drijven de vyandelijke benden terug, die te vergeefs aansnellen om dit gewigtige punt
te herwinnen. Hoewel uit dezen tegenspoed geen onmiddellyk gevaar voor de belegerden
voortvloeide, ontzonk hun de moed tot verderen tegenstand. Hunne hoofd bevelhebbers
waren gevallen, en de overige officieren door onderlingen naijver buiten slaat, de be-
zetting tot onwankelbare volharding te ontvonken. De Heer tan masièbes , die bg af-
wezigheid van den Heer vak waterdijgk het opperbevel binnen Geeriruidenberg yoerde,
was reeds vroeger het offer eener list van den Graaf van hohenlo geworden. Bespeurd
hebbende, dat de hoogste kerktoren door de hoofden der bezeltiog gebruikt werd, om
van daar het Staatsche legerkamp te bespieden, had deze eenige kanonnen naar den
top laten rigten, en vervolgens een valsch alarm doen slaan. Terstond was de Heer
VAN MASiÈRES naar den toren gesneld , om de oorzaak der ongewone beweging te lee-
ren kennen, doch met eenige zyner officieren door de kogels neergeveld, die onmiddel-
lijk op hen werden afgeschoten. De Heer van gesan, die hem opvolgde, was bij de
poging der belegerden, om het ravelijn te herwinnen, gesneuveld. Men besloot derhalve
allen verderen tegenstand op te geven. Des avonds van denzelfden dag werd een vcr-24JunÖ
drag getroffen, waarbij de vesting aan maürits werd overgeleverd, terwijl aan de be-
zetting met geweer en bagaadje, doch met achterlating van vaandels en geschut, vrijen
aflogt werd vergund. Alleen de Bergverkoopers, waarvan zich nog drie in de stad be-
vonden, werden buiten het verdrag gesloten en zonder genade opgeknoopt (1).
Het bevel over GeeririUden berg werd door Prins maurits eershalve aan zijnen negen-
jarigen broeder frederik Hendrik opgedragen, wien Jonkheer arent van duvenvoorde
als Vice-Gouverneur ter zijde zou staan. In den aanvang des jaars hadden de Staten
van Holland den jeugdigen Prins lot Kolonel over een regiment van twintig vendels
benoemd, ten einde zijne moeder, de edele louise de goligny, in staat Ie stellen de
kosten zijner opvoeding te bestrijden (2).
De Graaf van mansfeld vernam de overgave van Geerlruidenberg het eerst door de
vreugdeschoten, welke hy in het Staatsche legerkamp hoorde lossen. Beducht dal de
Prins thans Heriogenbosch zou gaan belegeren, liet hg de omstreken dier stad onder
water zetten, en trok terstond met zijne gansche krggsmagt in drie dagmarschen naar
het fort Crévecoeur, hetwelk hy zonder moeite dacht te vermeesteren. Naauwelijks had
MAÜRITS dat oogmerk geraden, of hij liet insgelijks al zijne troepen derwaarts rukken.
Jj
(1) bok, lil bl. 690—698. van μετεπεν, f. 328, 329. van ne-kd, bi. 202—205. grotiu.s, p.
174—178. chappuvs, I p. 656—663. le petit, 11 p. 617—620. οαπνεκο, ρ. 295—298. coloma,
ρ. 2Ιί—217. bentivogiio, bl. 509—515. campaka, III ρ. 4—7. bosscha, Neêrlmds heldendaden
te land, 1 bl. 313-319.
(2) Resol V. Holland, 1593, bl. 23. bok, III bl. 679, 698.
-ocr page 479-474 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1593 het geschut en de bagaadje achterlatende, om grooteren spoed te kunnen maken. Door.
deze snelle beweging, waarop mansfeld niet gerekend had, werd diens voornemen ver-
edeld , en moest hij zich tevreden stellen met *s Hertogenbosch, welks burgerg geen
bezetting verkoos in te nemen, van leeftogt en krijgsbehoeften te voorzien. Na een
gedeelte zyner troepen naar Friesland gezonden, en de overige onder het opperbevel
van den Markies van varambon in de Kempen gelaten te hebben, keerde hy in Brus-
terug, waar men weinig tevreden was, dat hij met een zoo talrijk en voortreffelijk
uitgerust leger zoo weinig had verrigt (1).
Het waren echter niet alleen de bekwaamheid en wakkerheid van Prins maurits,
welke den gryzen Veldheer verhinderd hadden eenig voordeel te behalen, Hy wist
hoe weinig hij op zijne krijgsbenden rekenen kon, wier muitzucht niet te betoomen
was, en door het oproerige gedrag der uit Frankrijk teruggekeerde troepen op nieuw
werd aangevuurd. De laatsten hadden het stadje St, Paul in Artois ingenomen, en
hieven brandschattingen in den ganschen omtrek. Weldra volgden de Italiaansche en
Waalsche benden in Henegouwen dit besmettelijke voorbeeld, maakten zich van Pont
aan de Sambre meester, en noodzaakten de bewoners van het omliggende land hun
groole sommen op te brengen. De Spaansche bezetting van Rijnberk verjoeg hare offi-
cieren, verkoos nieuwe bevelhebbers, en nam de Bisschoppelijke regten en tollen in
beslag tot voldoening der achterstallige soldij. Daarentegen werd de bezetting van Nuis
door de burgerij verdreven, die reeds lang naar eene gunstige gelegenheid had uitge-
zien om zich van hare lastige gasten te ontslaan. Door deze telkens wederkeerende
ongeregeldheden, wier bron niet gestopt kon worden bij gebrek aan de noodige geld-
middelen, zonder welke aan het herstel der krijgstucht niet te denken was, werd de
kracht van het Spaansche leger ondermynd en de Graaf van mansfeld buiten staat ge-
steld om eene onderneming van eenig gewigt tegen de Staatschen aan te vangen.
I Naauwelyks was het eene oproer gedempt, of een ander verwekte nieuwe zorgen. De
gansche krijgsmagt der zuidelgke Nederlanden was door een kwaden geest bezield; en
de ongelukkige inwoners, die niet minder door hunne bescherripers dan Idoor hunne
vijanden uitgeplunderd en mishandeld werden, zagen te vergeefs met hartstogtelgk ver-
langen uit naar het einde van eenen kryg, welke al hunne hulpbronnen uitputte en
hunne vorige welvaart met een volslagen ondergang bedreigde (2).
Van de zijde der Staten werden dit jaar geen nieuwe belegeringen aangevangen. Op
den dag der overgave van Geertnddenberg viel de Graaf van solms in het land van
Waas, bemagtigde verscheidene schansen, doch keerde, met aanzienlijken buit beladen,
(1) cHAPPüïs, I p. 664. BOR, 111 bl. 69Ü.
(2) BEKTivoGLio, bl. 508, 516. borgnet, de Nederlanden onder Filips 11, bl. 216.
-ocr page 480-DES VADERLANDS. 47Ö
naar Zeeland terug, toen mondragon uit Antwerpen tegen hem optrok. In November 1593
beproefde Prins maurits te vergeefs de stad Brugge bij verrassing in te nemen. Door
Graaf willbm lodewijk vergezeld stak hij aan het hoofd van vierduizend man in eenen
duisteren nacht naar Vlaanderen over, in de hoop vóór het aanbreken van den dag de 24 Nov.
stad te bereiken. Een onverwachte springvloed had echter het land op verscheidene
plaatsen overstroomd, zoodat men meermalen ten halven Igve door het water moest waden
en het spoor geheel bijster werd. Toen de morgenstond aanbrak, was men nog twee uren
van Brugge verwijderd, alwaar de nadering der Slaatsche troepen tijdig ontdekt werd,
zoodat de Prins genoodzaakt was onverrigter zake terug te keeren (1). Een aanslag van
Graaf filips van Nassau op de slad Limburg, in dezelfde maand ondernomen, werd
evenmin door een gunstigen uitslag bekroond (2).
De Friesche Stadhouder had intusschen den ganschen zomer een harden kamp tegen
VERDUGO gevoerd. In den aanvang des jaars had hij eene schans op de Bourtanger heide
opgeworpen, om den weg naar Duilschland voor Groningen af te sluiten, in de hoop
dat hg die stad daardoor tot de overgave zou dwingen. Verdugo zag geen kans Graaf
WILLEM LODEWIJK uit diC Sterkte te verdrgven, doch beproefde hem door eenen stroop-
togt in Friesland tot den aftogt te nopen. Hij bereikte slechts gedeeltelijk zijn doel.
Wel kwam de Stadhouder terstond met een gedeelte zijner troepen tot bescherming der
grenzen van zijne provincie terug; doch de schans, die de laatste opening dreigde te
versperren, waardoor het van alle zijden door Staatsche bezettingen ingeslotene Gronin'
gen zgne benoodigdheden ontving, bleef door Friesche krijgslieden bezet. Er was ech-
ter voor de benaauwde stad eene verademing op handen. Op de herhaalde klagten ba-
rer regering zond de Graaf van mawsfeld de Graven hermak en prederik vaw den berg
met tweeduizend man naar de noordelgke gewesten. Deze namen op hunnen weg Ooi-
marsum in en vereenigden zich met verdugo, die inmiddels al zijne troepen, had bijeen
getrokken en nu over een leger van vijfduizend voetknechten en veertienhonderd ruitere
beschikken kon. Aan het hoofd dezer krijgsmagt bemagtigde hij de schansen Aduwar-
derzijl, Slochteren, Wedde en Winschoten ^ doch tastte vergeefs de schans op de
Bourtanger heide aan, wier verovering hem zoowel door den moerassigen grond ala
(1) De koude en natheid, die hij even als de gerinjjete soldaat had moeten doorstaan, berok-
kenden hem koortsen , Avaarvan hij in Februarij des volgenden jaars nog niet hersteld was, zoodat
de Staten-Generaal op verzoek van de Prinses Weduwe van Oranje en eenige regeringsleden
besloten hem eenen lijfmedicus toe te voegen, die hem overal vergezellen zou. ür, buzekius van
Delft werd daartoe benoemd. Res. d. Stat. Gen. 2 en 11 Jan. 1594. vak der kemp, Maurits
van Nassau, 1 bl. 139.
(2) bor, Iii bl. 757. van reyd, bl. 215.
60*
-ocr page 481-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
476
1593 de wakkere verdediging der bezetting verhinderd werd. Van daar trok hij naar Coe-
vorden, dat kort te voren door het beleid van Graaf willeiii lodewijk van levensmid-
delen en krygsbehoeften was voorzien geworden, zonder dat de Spaansche Veldheer
het had kunnen beletten. Ook hier stootte deze het hoofd, daar de bevelhebber gas-
par van EussuM besloten was de vesting tot het uiterste te verdedigen. Niettemin bleef
verdugo den ganschen winter voor Coevorden liggen, hoewel zijn leger te zwak was
om eene belegering aan te vangen, daar de soldaten, door gebrek aan leeftogt gekweld,
bij gansohe eompagniën verliepen. Graaf willem lodewijk, die na de overgave van
Geeririiidenberg op zijne beurt door Prins maürits met eenige troepen ondersteund
was, en de oostelijke grenzen van Friesland door het opwerpen van vier nieuwe
schansen tegen eenen herhaalden inval van den vijand gedekt had, hernam in het na-
jaar eenige der hem ontweldigde sterkten (1). .
Inmiddels had in Frankrijk eene verandering plaats gegrepen, welke voor de Ver-
eenigde Gewesten het blijde vooruitzigt opende, dat hun bondgenoot, de Koning van
Frankrijk en Navarre, binnen korten tijd den tegenstand der ligue bedwingen, en
ben op zijne beurt legen Spanje^s legerbenden beschermen zou. In den aanvang des
jaars waren de Algemeene Staten van Frankrijk te Parijs bijeen gekomen, om tot de
benoeming van eenen nieuwen Vorst over te gaan (2). Van de zyde van den Spaan-
sehen Koning, wien de Paus krachtig ondersteunde, werd niets verzuimd om de Sali-
sche wet, die verbood dat eene vrouw den schepter zou voeren, te doen afschaffen,
en de keuze der Staten op zijne dochter isabella te bepalen. Zijne pogingen bleven
echter vruchteloos, daar de eerzuchtige en naijverige hoofden der ligue veeleer hunne
eigene verheffing dan de bevordering van filips' oogmerken bedoelden, en de vader-
landsliefde van het betere deel des volks de gedachte niet verdragen kon, dat de kroon
van Frankrijk in vreemde handen zou overgaan. Zoowel door zyne Katholieke aan-
'hangers als verscheidene zijner Protestantsche raadslieden, inzonderheid door maximi-
HAAN VAN BETHUNE, Markies van Bosny, die zich later als Hertog van Sully een on-
sterfelijken naam verworven heeft, tot eene geloofsverandering bewogen (3) , die hem
alleen in de handhaving van zijn erfregt op den troon van Frankrijk kon doen slagen,
1
besloot HENDRIK IV eindelijk de godsdienst van de meerderheid zgner onderdanen te
(1) van beyd, bl. 198, 199, 205—215. van meteuen, f. 336.
(2) Het was niet gunstig voor de plannen van filips, dat de Staten te Parijs vergaderden. De
Hertog van parma had het plan gevormd, die te Rheims bijeen te doen komen, en onder den druk
van eene Spaansche legermagt in de nabijheid dier stad de beraadslagingen naar den zin zijns
Konings te leiden. Mémoires de sully, II p. 155.
(3) Mémoires de sülly, 11 p. 130.
\
-ocr page 482-DES VADERLAISDS. 365
omhelzen, zwoer in Julij openlijk de Hervormde leer af, en zond een gezantschap naar 1593
jRome, om van glemens VIII de absolutie af te smeeken. De Paus verklaarde echter
niet aan de opregtheid van hendrik's bekeering te kunnen gelooven, tenzij een engel
uit den hemel hem daarvan de verzekering kwam geven (1), en de Koning van Spanje
ontbood zgne troepen geenszins uit Frankrijk terug, maar ging voort de thans inder-
daad oproerige ligue tegen haren wettigen Vorst te ondersteunen. Niettemin droeg des
Konings handelwijze spoedig de verwachte vruchten. De Spaansche aanhang nam af,
verscheidene steden en gansche provinciën legden de wapens neder en begaven zich
onder hendrik's gezag. In den aanvang des jaars 1594 liet hij zich te Chartres kroo-
nen, daar Rheims nog in handen der ligüe was, en weldra opende ook Parijs liare
poorten voor den Vorst, die het geluk zijns volks opregtelijk bedoelde, en zijne tegen-
standers slechts door weldaden aan zich zocht te verbinden (2).
Hoe gunstig deze omkeer van zaken ook voor de Republiek der Vereenigde Neder-
landen mögt wezen, zij was verkregen tot den prys eener geloofsverandering, die door
een groot deel harer burgers ten hoogste afgekeurd, door de ijverigste Hervormden zelfs
als eene gruwelijke afgodery gebrandmerkt werd. Ook de Staten van Holland betreur-
den eene gebeurtenis, die hun wel niet van eenen krachtigen bondgenoot tegen Spanje
beroofde, maar voor den voortgang der Hervorming een zware slag scheen te zgn, en
daardoor ook in het vervolg op de Vereenigde Gewesten een nadeeligen invloed kon
uitoefenen. Zoodra zy berigt van des Konings voornemen ontvangen hadden, namen zij
in ernstige overweging om eenen gezant van buitengewoon aanzien benevens eenen Hoog-
leeraar in de godgeleerdheid naar Frankrijk te zenden, ten einde hem den overgang tol
de Roomsche godsdienst ten ernstigste te ontraden. Zij zagen echter in, dat de omstan-
digheden aan Hendrik IV geen andere keus scheen over te laten, dan zyn regt op de
kroon op te geven, of Katholiek te worden, en besloten derhalve deze zaak Godc aan
te bevelen, voor eene goede uitkomst in het belang der Hervormde godsdienst te bid-
den, en zorg te dragen dat de predikanten, in hunnen welligt overdreven ijver, het
gedrag des Konings niet op den kansel in het openbaar zouden beoordeelen en be-
rispen (5).
Ook in de zuidelijke Nederlanden was de regering in andere handen overgegaan.
Overeenkomstig zyn reeds vroeger geopenbaard voornemen, had de Koning van Spanje
ziynen neef, den Aartshertog ernst van Oostenrijk, tot Landvoogd benoemd, die
reeds verscheidene jaren vroeger met twee zyner broeders, albert en wenceslaus , naar
(!) BOR, lil bl. 709.
(2) van meteben, f. 329rf—334. Mémoires de sülly, 11 Li vre V, VI,
(3) BOK, 111 bl. 705.
-ocr page 483-'4 ' '
478 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1593 'Spanje geroepen was, welligt uit zucht om hen aan het gezag eens vaders te ontlrék-*
ken, bij wien pilips eenige overhelling tot Hervormde gevoelens meende te bespeuren (1),
weüiceslaus was spoedig na zijne komst te Madrid gestorven. Erttst, de oudste, was
door zynen broeder, Keizer rudolph II, tot diens Stedehouder in Hongarije en aan-
grenzende landen benoemd (2), en werd door filips tot gemaal zyner dochter isabella
bestemd; albert was daarentegen in dienst der Kerk geplaatst, en allengskens tot Kar-
dinaal en Aartsbisschop van Toledo bevorderd. De Koning had echter bij deze keuze
de neigingen en talenten zijner jeugdige bloedverwanten geenszins geraadpleegd. De
zachte en vreedzame ernst was veel minder dan zijn bekwame en krijgshaftige broeder
in slaat het beheer van eenen geschokten staat te voeren. Doch hij was beter dan
de Hertog van parma geschikt, een blind werktuig in handen der leidslieden te zgn,
die FILIPS niet verzuimde hem op zijde te stellen. Met kinderlijke blijdschap mögt
ERWST aan zijnen broeder, den Keizer, schrijven, dat geen zijner voorgangers ruimer
lastbrief en uitgebreider magt gekregen had (5): terzelfder lijd gaf Don estebaw de
ibarra hem namens filips te kennen, dat hy zich uitsluitend van Spaansche ministers
bedienen, en zich geheel naar den wil des Konings voegen moest, zoo hij niet wilde
dat zijn bewind, gelyk dat van den Herlog van parma, in kleinachting zou komen (4).
Fuewtes en ibarra bleven dan ook een overwegenden invloed uitoefenen, doch verlam-
den daardoor een bestuur, dat nimmer krachtig en doortastend kon handelen, zoolang
de beslissing omtrent alle gewigtige punten uit Spanje moest worden afgewacht (5).
Jn de Vereenigde Gewesten had het gerucht geloopen, dat de Aartshertog aan het
hoofd eener talryke legermagt herwaarts zou komen, weshalve de Staten van Holland^
Zeeland^ Utrecht en Friesland^ op voordragt van Prins maurits en den Raad van State,
^ besloten hunne gezamenlijke maandelijksche opbrengst van f 200,000 voor de oorlogs-
' lasten in het volgende jaar met de helft te verhoogen. Ook wendden de Staten-Gene-
"· raai zich lot Koningin eliz/vbeth met de bede om vermeerdering harer hulptroepen,
Γ
(1) bougnet, de Nederlanden onde>· Filips II, bl. 213. Deze schrijver maakt in eene noot de
volgende opmerking; «Filips, die de zuster dier prinsen tot vrouw had, was Ie zelfder tijd hun
volle neef, oom en zwafjer; het Oostenrijksche huis meende, in zijn hoogmoed en onverdraag-
zaamheid, buiten zich geene voegzame partij te kunnen vindenj een voortreiffelijk stelsel, dat,
na twee of drie geslachten, slechts onnoozelen voortbracht!"
(2) GiioTiüs, p. 182.
' ί ^
(3) Dl'. coREMANS, VArchidue Ernest, sa cour et ses dépeiises, in de Bulletins de la cotnmission
royale d'histoire de Belgique, T. Xlll, p. 137.
(4) GACHABD, Correspondence de Philippe Π, II ρ. XC.
(5) Dr. COREMANS, t. a. ρ. Xlll ρ. 123. i
■ί\
■'Ι
J- '-
-ocr page 484-DES VADERLAISDS. 365
doob kregen slechts vergunning mn, voor eigene kosten, tweeduizend man in Engeland 1594
te werven. Het bleek echter dat men zich zonder noodzaak had verontrust. In den
aanvang des jaars lö94 kwam de nieuwe Landvoogd in de Nederlanden, door eenen
talrgken hofstoet doch geenszins door een leger vergezeld, en hield op den 30"*®° Januarg
zijnen plegtigen intogt binnen Brussel, Groot en algemeen waren de vreugdebl^ken,
waarmede zyne komst, niet alleen in de hoofdstad maar door het gansche land, gevierd
werd. Men achtte zich gelukkig en vereerd niet langer door vreemde Landvoogden, maar
door eenen broeder des Keizers geregeerd te worden, wien bovendien, met de hand van
PILIPS' dochter, de Fransche kroon bestemd scheen te zijn. Men verwachtte van den
Duitschen Vorst een billijker en zachter bestuur, meer in overeenstemming met de
zeden en voormalige vrijheden des volks, dan men sedert jaren gewoon was geweest.
Men hoopte dat hij de wonden, die de langdurige krijg geslagen had, weldra door
eenen vrede met de noordelgke gewesten zou lieelen, en twijfelde niet, dat de Koning
van Spanje hem krachtdadig met geld en troepen ondersteunen zou, zoodra bet blijken
mögt dat de Vereenigde Gewesten niet naar zyne vredesvoorslagen wilden luisteren.
Doch men vleide zich te vergeefs met een betere toekomst. Het ontbrak ernst niet
aan goeden wil, maar aan magt en ondersteuning. Het Spaansche regeringsstelsel,
hetwelk hij gedwongen was te volgen, verbood hem op de beste en tevens door de in-
gezetenen meest gewenschte wijze den toestand des lands, de gebreken des bestuurs en
de middelen tot verbetering te leeren kennen. Hy mögt de gewestelijke en algemeene
Staten niet byeen roepen, om over de belangen des lands te raadplegen (1). Het was
hem echter niet verboden met de noordelijke provinciën in onderhandeling te treden;
en hy verzuimde niet dien weg in te slaan. Twee Belgische regtsgeleerden, οττο
hartsius en jeronimus godman s, die zich destijds naar Holland begaven (2), kregen
van den Aartshertog in last, om de gemoederen der voornaamste Regenten te poleen en
uit zijnen naam aan de Staten-Generaal vredesvoorslagen te doen, waarbij de Pacificatie
van Gend tol grondslag zou strekken, terwijl aan de Katholieken in die gewesten,
waar de Hervorming heerschte, volkomene godsdienstvryheid zou vergund worden. Men
was echter in de Vereenigde Gewesten geenszins geneigd, zich weder onder dc heer-
schappij van Spanje te begeven. Een billijk wantrouwen in de beloften van den Land-
Toogd, waaraan de Koning van Spanje zich niet gebonden zou achten, vervulde aller
gemoederen. Men had de reeds gewonnen vrgheid, met al hare onkosten en bezwaren,
te lief, om haar voor eenen vr^de te verruilen, die filips in slaat zou stellen andermaal
(1) bohgset, t. a, p. bl. 217.
(2) Zij waren herwaarts ontboden door de Prinses van Chimay, om de geecliillcn tusschen haar
en haren echlg^enoot te ver«iïenen.
480 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1594 naar een staatkundig en godsdienstig despotisme te streyen. Hoe zou men zich ook
aan eenen Vorst hebben kunnen onderwerpen, die niet slechts gezegd maar meermalen
bewezen had, dat het aan ketters gegeven woord hem niet heilig was? Ook liepen
onderscheidene gebeurtenissen zamen, om juist op het tijdstip van de aankomst der Bel-
gische Heeren de gemoederen op nieuw tegen pilips te verbitteren. Een priester uit
Namen, mighel remgiion, was onlangs, als krijgsman vermomd, in hechtenis genomen,
daar men hem van eenen aanslag op Breda verdacht hield. Op de pynbank gebragt,
bekende hij door den Graaf van barlaymont afgezonden te zijn om Prins maurits te
vermoorden, terwijl andere zendelingen, insgelijks door eenige leden der Brusselsche
regering opgezet, het leven van frederik Hendrik, oldenbarnevelt, st. aldegokde
en andere voorname personen belaagden. De herhaalde moordaanslagen, waaraan de
Spanjaarden zich sedert hel begin van den opstand hadden schuldig gemaakt, lieten niet
toe aan de bekentenis van renichon te twyfelen, die bovendien door onderscheidene
bijkomende omstandigheden bevestigd werd (1). Hoewel de Aartshertog zelf buiten ver-
denking bleef, aan dit misdadig opzet deel te hebben genomen, nam de afkeer van
eiken vredehandel door deze ontdekking aanmerkelijk toe; en zij steeg nog hooger,
toen men vernam dat de Koning van Spanje den krijg tegen Frankrijk voortzette,
niettegenstaande de geloofsverandering van Hendrik IV hem daartoe elk voorwendsel scheen
benomen te hebben (2). Het voorstel betreffende de. vredesonderhandelingen, hetwelk
de gemagtigden des Aarlsherlogs op den Ιβ·"'" Mei in de vergadering der Staten-Gene-
raal uitbragten, werd dan ook weinige dagen later door de laatsten op eene wgze be-
antwoord, die omtrent hunnen afkeer van het Spaansche bewind en hunne onwankelbare
volharding in den strgd voor vrijheid en godsdienst geen twijfel overliet. In een uit-
voerig vertoog, hetwelk door oldenbarnevelt was opgesteld (3), herinnerden zg aan
de bloedplakkaten en de moedwillige verkrachting van 's lands privilegiën, die tot den
opstand tegen Spanje hadden geleid, aan de trouweloosheid der Spanjaarden in het na-
komen der plegtig geslotene overeenkomsten, en aan het nadeel, dat de Vereenigde
Gewesten reeds dikwerf door geveinsde onderhandelingen geleden hadden. Zy' bewezen
uit treffende feilen en onderschepte brieven, hoe weinig op filips' ! l^eloften te vertrou-
wen was, en toonden, ook met het oog op hetgeen destijds in Franïerijk plaats greep,
op overtuigende wijze aan, dat de Spanjaarden niet slechts in de godsdienst maar ook
in de regering naar eene onbeperkte heerschappij trachtten, welke zij met verkrachting
van wet en regt over de gansche christenheid poogden uit te breiden. Ten slotte ver-
ίί'
(1) BOR, III bl. 784, 815.
(2) Brief van coomans bij borgnet, t. a. p. bl. 219 noot (3) en (4).
(3) Remonstrantie van oldenbarnevelt aan H. H. Mögenden, in de Waarachtige Historie h\. 189.
■ Γ'·
«
if
DES VADERLAISDS. 365
klaarden zij ίο geen onderhandelingea Ie kunnen treden, maar de kansen van den strgd 1594
Gode aan te bevelen, van wien zy zoowel voor de Yereenigde Gewesten als voor de
overige Nederlandsche provinciën, eene goede uitkomst »tot vorderinge van sgne Eere
en heilig Woord, en der Nederlanden welvaaren" verwachtten (1).
Terw^'l Prins maurits, door de buitengewone opbrengst der voornaamste gewesten
tot krachtige krygvoering in staat gesteld, de Duitsche en Engelsche regimenten ver-
wachtte, die door Graaf everard van solms en den Ridder vere waren aangewor-
ven (2), en waarmede hij zich voorstelde het belegerde Coevorden te ontzetten, had hg
zich reeds in den aanvang des jaars met aanslagen op Herlogenbosch en Maastricht
bezig gehouden. Op den 28"·" Februarg was hij des nachts met zgne troepen reeds
tot voor de poort der eerstgenoemde vesting gekomen, toen een dor soldaten by toeval
een losliggenden steen van de brug in het water liet vallen. Het geraas wekte de aan-
dacht der schildwachten, die terstond het alarm in de stad verspreidden, zoodat de
Prins bevel gaf om af te trekken. Veertien dagen later poogde hg Maastricht bg ver-
rassing in te nemen. Onder bevel van zes kapiteins werden zes honderd soldaten bg
het dorp Pelersheim in twee vaartuigen ingescheept, om het stadje Wijk tegenover
Maastricht onverhoeds te overvallen. Een kanonschot zou het sein van den goeden uit-
slag hunner poging geven, en Prins maurits, die zich met zijne troepen op eenigen
afstand bevond, onverwgld doen aanrukken, waarop men hoopte dat de geringe bezet-
ting van Maastricht geen weerstand zou durven bieden, of althans door het grof ge-
schut, hetwelk te Wijk lag, spoedig tot de overgave der stad gedwongen zou worden.
De bevelhebbers, aan wier beleid de aanslag was toevertrouwd, lieten zich echter in den
waao brengen dat hun opzet te Maastricht ontdekt was; en hoewel zg de verzekering
ontvingen, dat het gansche garnizoen slechts honderd man bedroeg, durfden zij niet
voortvaren en keerden onverrigter zake tot den Prins terug, die zich daardoor genood-
zaakt zag den aanslag op te geven (5).
Verdugo had intusschen den ganschen winter voor Coevorden gelegen, niettegen-
staande een groot gedeelte zgner troepen in de moerassige landstreek door ziekte en ge-
brek bezweken was, of uit ontevredenheid over hun schralen leeftogt en de voortdurende
wanbetaling der soldij zgne vanen verlaten had. Ook had hg een aanslag op Delfzijl
beproefd, en was er bijkans in geslaagd deze gewigtige sterkte aan de Staatschen te ont-
rukken. In den nacht van den IS*'"" Februarg slopen eenige zijner manschappen naar
(1) bor, 111 bl. 728 , 8i0. bentivogliü, bl. 518. carneho, p. 305. ResoL v. Holland, 1594
bl. 373—385. borgnet, t. a. p. W. 217.
(2) VAN REYD, bl. 227, 228.
(3) bor, 111 bl. 783. vak reyd, bl. 227.
III Deel. 1 Stük. 61
-ocr page 487-482 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1594 eené plaats onder den wal, alwaar geen gracht maar slechts eene borstwering van paal-
werk was, iaagden deze door en beklommen de hoogte, voordat de schildwachten hen
bemerkt hadden. Nu ontstond een vinnig gevecht, hetwelk twee uren duurde, en waar-
van de uitslag zeer wisselvallig bleef, totdat een Staatsch oorlogschip, hetwelk in de
nabijheid voor anker lag, zich met zijne zestien stukken geschut in den stryd mengde,
en de Spanjaarden tot den aftogt dwong (1). In Maart kreeg verdugo eenige ver-
sterking uit Braband, waarop hij Coevorden andermaal liet opeischen; doch de Slaat-
sche bevelhebber gaspar van eussüm, die spoedigen bgstand verwachtte, gaf hem spot-
tende ten antwoord: dat men in Holland en Friesland niet gewoon was vóór Mei te,
verhuizen. Inderdaad daagde het Staatsche leger weldra op tot ontzet der belangrijke
vesting, wier verovering twee jaren vroeger zooveel inspanning had gekost. In den aan-
vang van Mei had Prins maurits in de nabyheid van Zwol, werwaarts hij zyne onder-
scheidene troepen ontboden had, tienduizend voetknechten en tweeduizend ruiters bijeen.
Graaf Willem lodewijk had zich terstond met dertien vendels Friezen onder zijne vanen
^ geschaard. De Graaf van hohenlo was met twintig vendels in den Bommelenvaard
gebleven, om de zuidelijke grenzen te dekken (2). Daar de Prins vervvachtte dat ver-
dugo , wiens leger inmiddels door onderscheidene versterkingen tol bijkans zevenduizend
man geklommen was, hem den weg naar Coevorden met geweld zou betwisten, trok
hij in slagorde derwaarts. De Spaansche veldheer wachtte echter zijne komst niet af,
7 Mei. maar brak in den nacht van den zevenden Mei zijne legerplaats op, zond een klein
gedeelte zgner troepen naar Groningen, en begaf zich met de overige naar Oldenzaal,
en vervolgens over de Eems naar Lingen, hetwelk reeds vroeger door de Spanjaarden
bezet was (5).
Terstond vaardigde maurits twee leden van den Raad van State naar Gravenhage
af, om het gevoelen der Staten-Generaal te vernemen omtrent de beste wyze, om van
jdeze gemakkelijke doch onverwachte zegepraal partij te trekken. De Staten lieten de
keuze aan de beide veldheeren en den Raad van State over. Twee wegen stonden open.
Men kon terstond tot de belegering van Groningen overgaan, of ee]^st de Spanjaarden
geheel uit het Graafschap Zutphen en Twente verdryven. De Gedeputeerde Stalen van
Friesland, die zeer begeerig waren om hun gezag ook over de Ommèlanden uit te strek-
ken , en de voordeelen te behouden, die zy gedurende verscheidene jaren uit de ter
hunner beschikking gestelde brandschattingen dier landstreek getrokken hadden, ver-
w
(1) bor, 111 bl. 782. van heyd, bi. 220. '
(2) van der kemp, Muurits VMi Nüssuu, 1 bl. 38.5 noot 409, meent dat hoheklo zelfs met opzet
buiten de ganscke i-aadplojjing nopens den veJdtogt was {jelaten.
(3) VAN BEVD, bl. 223—232. '
I
-ocr page 488-DES VADERLANDS. 491
klaarden zich thans yoor het laatstgenoemde plan. Het kwam hun niet moeijelijk voor 1594
om de stad Groningen met eigene hulpmiddelen tot de Staatsche zijde te brengen, ter-
wyi de Prins met zijn magtig leger de Spanjaarden in toom hield, en zg begrepen in
dal geval de handen ruim te hebben, om den staatkundigen toestand der Ommelanden
naar hunnen wensch te regelen (1). Graaf willem lodewijk deelde echter geenszins
in dit baatzuchtig verlangen. Hij was in 1^85 door de uitgewekene Ommelander Re-
genten, die zich te Embden, te Bremen of in West-Friesland hadden nedergezet, en
aldaar voortdurend de belangen van hun vaderland bleven behartigen, tot Stadhouder
verkozen (2), en achtte zich derhalve verpligt de zelfstandigheid en de regten dier land-
streek te handhaven. Ook hield hg zich overtuigd, dat de Ommelanden liever een ande-
ren Stadhouder zouden verkiezen, dan zich door Friesland de wet laten stellen, en
wenschte vurig eene verdeeldheid te voorkomen, die voor beide gewesten de verderfe-
lijkste gevolgen na zich rnoest slepen. Vereenigd konden zij zoowel den vijand weêr-
staan, als een belangrijken invloed in de Staten-Generaal uitoefenen. Door wantrouwen
en nayver gescheiden, zouden zg ligtelgk ten prooi vallen aan uitwendig geweld of
innerlijke onlusten. Zgne zienswijze "vond echter bg sommige Gedeputeerden hevige
tegenkanting, en ontlokte hun zelfs de lasterlgke beschuldiging, dat hg, tot uitbreiding
van zijn eigen gezag, in het geheim met Holland's Staten heulde, en Friesland's wel-
zgn aan zijne heerschzucht opofferde (δ). Niettemin werd zgn verlangen, hetwelk in
alle opzigten met de belangen der Vereenigde Gewesten strookte, door Prins ΜΑ,υκιτβ
opgevolgd, en tot het beleg van Groningen besloten (4).
(1) van revb, bi. 232 , 239.
(2) Mr. h, l. wichers, Verklaring van het tractaal van de reductie der stad Groningen aan de
Unie van Utrecht, Gron. 1794, 1 bl. 247—253. Dit voortrelielijke, uil eorspronkelijke besclieidon
bewerkte geschrift, hetwelk niet naar verdienste gewaardeerd is, (althans noch door I)r. j. i'. aheno
voor zijn overzigt van Groningen''s toestand aan het slot van het vorige «tuk gebruikt, nueh in
de vrij volledige lijst vóór de Nederduitsche liegtsoudheden van Dr, m. j. noüi\dewier opgenomen,)
is eene rijke bron voor de kennis van het staatsregt en de geschiedenis, niet alleen van Gronin-
gen en Ommelanden^ maar ook van de gansche Republiek.
(3) VAN KEYB, bl. 230: »als of hy 't landt sijn vryheydt benemen, ende onder de heerschai>-
pie der Staten van Hollandt wilde stellen. — Men sal nu de Hollanlse Monarchy oprichten.' —
Vgl. bl. 220: »dat Vriesland den Tyran in den boesem voede, ende in elavernie vau de uaebuy-
ren soude ghebragt worden."
(4) bor, lil bl. 800. van meterem, f. 337. van reyd, bl. 232. grotius, p. 186. van der
kemp, t. a. p. 1 bl, 389—393, noot 412. — In het vorige jaar had men te vergeefs door tu«-
schenkomst van eenige burgers van Groningen beproefd de regerii% bij minnelijke schikking tot
de Staatsche zijde over te halen, van vebvov, Gadenckweerdyge Geschiedenissen, bl. 51.
61*
-ocr page 489-1594 Terstond werd het geschut te Zwol ingescheept, en over de Zuiderzee en de Wadden
door het Rije-diep Toor Groningen gebragt. Het leger zelf brak den 1Mei op, en kwam
22 Mei. drie dagen later voor de stad, wier regering niettemin standvastig geweigerd had Spaansche
bezetting in te nemen. Zij vertrouwde op hare sterke verschansingen en buitenwerken,
op haren mimen voorraad van levensmiddelen en krijgsbehoeften, op de talrijke, inden
wapenhandel geoefende, burgerij en op de waard gel de rs, Meivogels bijgenaamd, die zij
in dienst had genomen. Ook hadden vijf vendel«? van verdugo , onder bevel van den
Overste liaugkama , zich in eene der voorsteden aan het Schuifendiep verschanst, ter-
wijl de Spaansche veldheer, hoezeer door gebrek aan troepen en geld buiten staat krach-
tigen bijstand te bieden, niets onbeproefd liet om den vijand afbreuk te doen.
Prins maurits sloeg zijn leger ten zuiden van Groningen op eene verhevene vlakte
op. Niettegenstaande de stad juist aan de zuidzyde het meest versterkt was, had men
ί
besloten haar van deze zpe aan te. tasten, daar men op die wijze tevens de troe-
pen kon afweren, die lot ontzet mogten aanrukken. Zoodra de legerplaats behoorlijk
beveiligd was, liet de Prins onderscheidene vaarten graven, om zijn geschut naar de
schansen te kunnen voeren, die in de omstreken verspreid en nog door de Spanjaarden
bezet waren, ten einde te voorkomen dat de toevoer der benoodigdheden uit jP'ne^/'rtMi/be-
lemmerd werd. Verscheidene dier sterkten werden zonder slag of stoot door het garni-
zoen verlaten; doch de schans te Aduwardersijl werd hardnekkig verdedigd en moest
81 Mei. stormenderhand veroverd worden. De dappere bezetting werd zonder genade over de
kling gejaagd, uit weerwraak over het lot, dat weinige maanden te voren der Staatsche
bezetting ten deel was gevallen. Nu werden de loopgraven tegen de stad geopend,
aanvankelijk op verren afstand, wegens de tegenbatterijen, die door de Groningers wer-
den opgeworpen. Herhaalde uitvallen der belegerden en geweldige stortregens belemmer-
den den arbeid, die niettemin met ijver werd voortgezet. In den aanvang van Junij was
men zoo ver gevorderd, dat men tegenover twee der poorten het geschut in batterij
kon stellen. Naauwelijks waren echter vierhonderd schoten gedaan, toen men tijdelijk
daarmede moest ophouden, daar de Friezen, die de onkosten van dezen veldtogt groo-
tendeels ten laste der Ommelanders wilden brengen, niettegenstaande hunne beloften
voor geen genoegzamen voorraad van amunitie gezorgd hadden (1), Sjioedig kwam ech-
ter toevoer van krijgsbehoeften, en nu rigtte men een onafgebroken vuur, ook met bom-
men (2), tegen de stad, hetwelk poorten, torens en huizen deed instorten, en geweldige
schade berokkende. De belegerden, die bij maurits' eerste opeisching geantwoord had-
den , dat zij de stad tot het uiterste zouden verdedigen, boden inderdaad krachtigen
iJi·'
(1) van beyd, bl. 232 n. »or, 111 bi. 808 a. Vgl. bl. 830 b.
(2) BOR spreekt van gloeijende kogels. Vgl. bosscha, Neêrlands heldendaden Ie land, 1 bl. 321.
-ocr page 490-DES VADERLANDS. 495
tegenstand, doch verspilden door hun geweldig en dikwerf doelloos schieten bun kruid en 1594
lood, hetwelk de voorzigligheid gebood tegen den storm te bewaren. Intusschen was de
burgerij onderling verdeeld. De hulptroepen, die de regering van verdugo en van den Aarts-
hertog ERNST verwachtte, bleven uit, en het verzoek om zich aan den Hertog van
wijk te mogen onderwerpen, ten einde spoedigen en krachtdadigen bijstand te erlangen,
werd door den Landvoogd afgeslagen. Een groot deel der burgers drong op de overgave aan,
ten einde bij tgds gunstige voorwaarden te kunnen bedingen; doch de Burgemeester
jarges, die door eenige Jezuiten werd opgezet en het graauw op zijne hand had,
wilde van geen onderwerping hooren, en dacht er veeleer aan om de troepen van
LiAucKΑΜΑ., waarvan reeds eiken nacht tweehonderd man binnen de poort werden gelaten
om de afgematte ingezetenen in hel betrekken der wachten bij te staan, tot versterking
van zijnen aanhang in de stad te brengen, inderdaad wist hij dit plan heimelijk ten
uitvoer te leggen; en verscheidene burgers, die deze schennis der privilegiën gewapenderhand
poogden te keer te gaan, boetten hunne vredelievendheid of hunnen ijver voor de regten
hunner vaderstad met den dood of de plundering hunner eigendommen. Intusschen maakte
de gemeenschappelijke nood spoedig een einde aan dezen bioedigen burgertwist, eu
werd tusschen de verschillende partyen eene verzoening getroffen, waarbij bepaald werd
dat de Spaansche vendels in de stad zouden blijven, en dat een nieuwe eed van trouw
aan den Koning door de gansche burgerij zou worden afgelegd.
Inmiddels hadden de belegeraars onafgebroken aan de loopgraven voortgewerkt, en op
vier plaatsen de gracht bereikt, waarin zij onder bedekking van galeryen afdaalden,
niettegenstaande hel geweldige vuur der belegerden hunnen arbeid uiterst moeyelijk en
gevaarlijk maakte. De eene galerij liep naar een groot ravelijn voor de Oosterpoort^
hetwelk maürits thans in stilte liet ondermijnen. De wakkerheid en stoutmoedigheid
van den Prins, die de gevaarlijkste plaatsen steeds in persoon bezocht, om door zijne
tegenwoordigheid en toespraak den gver der zynen aan te wakkeren, had hem bij deze
gelegenheid bijna het leven gekost. Terwijl hy het werk uit de loopgraven bezigtigde,
stuitte een kogel met zooveel kracht op het rondas (1) af, waarachter hy zich gedekt
had, dat hij bijna ter aarde geworpen werd, doch gelukkig geen ander letsel kreeg.
Op den 15''''° Julij was de mijn geladen. Ten einde de belegerden naar dit punt telSJulij.
lokken, liet maurits een geveinsden aanval doen. Naauwelijks hadden de Slaatsche
soldalen, als voor de overmagt terugdeinzende, zich van het gevaarlijke punt terugge-
trokken , toen de mijn ontstoken werd en allen, die zich op den wal bevonden, in de
lucht deed vliegen. Van hel eerste oogenbhk van verwarring gebruik makende, drong
(1) Het rondas was een groot schild, van een beweegelijk vizier voorzien, waarachter twee per-
eoneir zich konden verschuilen, bosscha, t. a. p. bi. 322.
te 48Ö ALGEMEENE GESCHIEDENIS
h594 Graaf filips van Nassau terstond aan het hoofd van drie vendelen Schotten de bres
binnen, en maakte zich meester van het ravelgn, waarin hij zich met behulp van
zandzakken verschanste.
Thans ontzonk den belegerden de moed. De hoop op ontzet was in rook vervlogen, de wal
reeds op verscheidene andere plaatsen ondermijnd, de amunitie grootendeels verteerd en
een algemeene storm binnen korten tijd te wachten. Vier dagen na de uitbarsting
der mgn, verschenen gemagtigden der burgerij in de legerplaats, om onderhandelin-
gen aan te knoopen. Hoewel het krijgsvolk reeds op de bestorming en plundering der
rijke stad vlamde, die door haren hardnekkigen tegenstand en de belemmeringen, die
zij gedurende verscheidene jaren aan den voortgang der Staatsche wapenen in den weg
had gelegd, een diergelijk lot scheen te verdienen, begrepen de Prins en de Raad van
State, dat het belang der Vereenigde Gewesten veeleer eene vreedzame schikking vor-
derde. Eenige Gedeputeerden van Friesland, die aan hunne provincie tot eiken prys eenen
overwegenden invloed op de Ommelanden wenschten te verschaffen, lieten niets onbe-
proefd om de burgerij van Groningen voor hunne bedoelingen te stemmen. Zij waar-
schuwden dat men Graaf willem lodewuk nimmer tot Stadhouder zou aannemen zon-
der de magt om zijne instructie vast te stellen, opdat hij niet, gelyk in Friesland,
door een beroep op de commissie der Staten-Generaal de bevelen der gewestelyke Sta-
ten in den wind zou kunnen slaan. Zij beloofden de universiteit, die in 1585 te Fra-
neker was opgerigt (1), naar Groningen te verplaatsen, het garnizoen te onderhouden,
en der stad nog meer voordeden te verschaffen, indien zg bedingen wilde alleen door
Friesche compagniën bezet te worden, en het regt te behouden om zelve hare geschil-
len met de Ommelanden te beslechten, zonder dat de Staten-Generaal zich daarmede
zouden bemoeien (2). De Friesche Gedeputeerden bereikten echter hunne bedoehngen
niet, daar de eischen der regering van Groningen door Prins MAuaiTS grootendeels ter
zyde gelegd, en haar andere voorwaarden aangeboden werden, welke zy zich eindelijk
verpligt zag aan te nemen. Na langdurige onderhandelingen kwam een verdrag tot
stand, hetwelk niettemin voor Groningen zeer gunstig mögt heeten.' ^De stad zou hare
f
poorten voor de Staatsche troepen openen, tot de Unie van Utrecht ^oetreden, en aan
de Staten-Generaal trouw zweren. Zy zou nimmer met een kasteel mogen bezwaard
worden, en hare voorregten en vrgheden behouden, doch verpligt zijn Staatsche bezet-
ting in te nemen. Graaf willem lodewijk zou tot Stadhouder benoemd worden, en
zyne commissie van de Staten-Generaal ontvangen, aan welke levens de regeling van
de geschillen tusschen de stad en de Otfimelanden, benevens de bepaling van beider
(1) BOR, 11 bl. 672, wiNSEMius, Chronijck van Yneslandty bi. 758—7Ö5.
(2) VAN KEYD, bl. 240.
>
; ■ ·
-ocr page 492-DES VADERLANDS. 495
aandeel in de algemeene regering der Vereenigde Gewesten, werd overgelaten. De 1594
Vroedschap (1) zou voor deze keer door maurits en willem lodewijk, met advies van
den Raad van State, doch in het vervolg overeenkomstig de oude gewoonte gekozen
worden; terwijl de Stadhouder echter, zoolang de oorlog met Spanje duurde, eenigen
invloed op die keuze zou blijven uitoefenen (2). Aan liatjgkama met zijne troepen
werd vryen aftogt met wapenenen en bagaadje vergund (δ).
Op den Julij deed maurits zijnen zegepralenden intogt binnen de stad, ver-24 Julij
stelde de wet en regelde de bezetting. Ongezind om den tijd ongebruikt te laten voor-
bijgaan, nu hij over een talrijk leger beschikken kon, was hg reeds bedacht zijne over-
winningen voort te zetten en de stad Lingen aan te tasten, waar de Spanjaarden hun
hoofdkwartier hielden, sedert zij uit de meeste vestingen der noordelijke gewesten ver-
dreven waren; doch de Staten-Generaal, wier gevoelen hij terstond had ingewonnen,
achtten het raadzamer dat het leger gescheiden en het volk in de garnizoenen gelegd
zou worden. Het geld, dat de provinciën voor dezen veldtogt hadden bijeengebragt,
was grootendeels verteerd, en de verovering van andere plaatsen scheen meer uitgaven
te vereischen, dat men thans zou kunnen goedmaken. Hoezeer maurits en willem
LODEWIJK zoowel als de leden van den Raad van State hoogst ongaarne reeds met de
maand Julij eenen veldtogt besloten, waarin zij de Spanjaarden nog veel afbreuk hoop-
ten te doen, waren zij verpligt de redenen der Staten-Generaal te billijken. Ook hun
was het bekend, hoezeer de krygskas reeds was uitgeput, en hoe weinig hoop men
kon koesteren, om de Vereenigde Gewesten dit jaar tot verhooging hunner reeds aan-
zienlijke opbrengsten te bewegen. Behalve tien Duitsche en acht Engelsche vendels,
elk van honderdvijftig man, werden de nieuw aangeworvene manschappen afgedankt,
en de overige troepen in de garnizoenen verdeekl. Negenhonderd ruiters onder Graaf
filips van Nassau logen naar het zuiden, om verdugo in hel oog te houden en slroop-
togten in Limburg en Luxemburg te ondernemen. Prins maurits vertrok over FrieS'
(1) Zij werd in het verdrag Magistraat en gezworene gemeente genoemd. Vgl. Algemeene Ge-
schiedenis des Vaderlands, D. 11 St. VI, bl. 495,
(2) Hij zou namelijk de vijf Keurheeren benoemen, die anders door het lot uit de Gezworenen
werden aangewezen, om jaarlijks de Magistraten te verkiezen. Na den dood van willem lodewijk
zijn echter geen Stadhouders benoemd, dan onder voorwaarde dat zij afsJaiid van dit regf zouden
doen. Mr. h. l. wicbeiis, t. a. p. 11 bl. 425 verv.
(3) bor, 111 bl. 807—810, 830—835. van metbren, f. 336—339. van reyd, bl. 233-240.
GROTiüs, p. 186—191. chappuvs, 11 p. 8—17. le petit, 11 ρ. 641—645. carnero, ρ. 306—340.
coloma, ρ. 235—239, bentivoglio, hl. 520 525. campana, 111 p. 17—20. bo.sscha, t. a. p.
bl. 519—523.
1594 land naar Gravenhage. Zgne terugreis was een luistervollen zegetogt gelgk. In alle
plaatsen, welke hy doortrok, werd hy met gejuich en vreugdebetoon ontvangen en met
eereblyken en geschenken overladen (1). Ook in de overige steden vierde men de be-
haalde zegepraal met openbare vreugdebedrijven, terwyl het opschrift van den destgds
geslagen gedenkpenning: in vicloria grati (2), zoowel als de uitschrijving van een al-
gemeenen dankdag, het bewijs leverde dat men te raidden der opgetogenheid over den
giinstigen loop, dien de strijd tegen Spanje in de laatste vier jaren genomen had, de
hoogere leiding eener beschermende Voorzienigheid geenszins voorbijzag (3).
De Staten-Generaal hielden zich terstond onledig met de regeling der verhouding
tusschen Groningen en Ommelanden en de Generaliteit, welke volgens het verdrag van
overgave aan hunne beslissing was overgelaten. Hoewel zij aanvankelijk niet bedoeld
hadden eenige wijziging in den regeringsvorm van het landschap te brengen, bleek
weldra de onmogelykheid om het eene punt behoorlijk vast te stellen, zonder in het
andere in te grijpen. Reeds vóór 1580 waren de Staten-Generaal meermalen getuigen ge-
weest van de twisten tusschen de Gedeputeerden der stad Groningen en die der Omme-
landen over het beweerde regt der laatsten om afzonderlyk te stemmen, en hadden zich
zelfs verpligt gezien aan beiden uitsluitend eene raadgevende slem toe te kennen, totdat
hun geschil behoorlijk zou zijn uitgemaakt (4). Het verraad van den Graaf van reit-
WENBERG had de beslissing dezer zaak gedurende verscheidene jaren verschoven; doch
naauwelijks had de belegering van Groningen aan de staatsgezinde ingezetenen der Om-
melanden de hoop gegeven, dat hun gewest weldra aan de magt der Spanjaarden ont-
rukt zou worden, of zij drongen er reeds in de legerplaats bij maxjrits en den Raad
van State op aan, dat de Ommelanden als eene op zich zelve slaande en van Groningen
geheel onafhankelijke provincie onder de Vereenigde Gewesten zoude worden opgeno-
men. Tusschen de beide deelen van het landschap bestond geen andere band, dan
door den gemeenschappelijken Stadhouder werd daargesteld, wiens magt en verhouding
tot de regering van Groningen en van de Ommelanden nog geheel onbepaald waren ge-
bleven. Het was derhalve onvermijdelijk, in den regeringsvorm eenige wyzigingen te
hrengen, zoo men aan de langdurige geschillen tusschen stad en lande een einde wilde
maken. De beide staatsleden verklaarden zich dan ook bereid om zich aan de uitspraak
i-ί
(1) Van de Staten-Generaal ontving maurits, even al» het vorige jaar, een geschenk van/28000
en bovendien eene nieuwe tent met toebehooren. Willem lodewuk ontving f 8000. Res. d. St.
Gen. 2 Sept. 1594. . )
(2) D. i. dankbaar in de overwinning.
(3) VAN DER KEMP, 1 bl. 141, 142, 395—398 (aant. 418- 420).
(4) Res. d. St. Gen. 10 Oct. 1578, 22 Mei, 27 Aug., 28 Nov., 2 Dec. 1δ79.
-ocr page 494-DES VADERLANDS. 495
van drie Commissarissen te onderwerpen, die lot beslissing der geschillen door de Sla- 1594
ten-Generaal aan den Stadhouder waren toegevoegd. Op den Februarij 1595
vaardigden deze een regeringsreglement uit, waarbg de eeuwige vereeniging van Gronin-
gen en Ommelanden uitgesproken, een collegie van Gedeputeerde Staten ingesteld, en
zoowel in de Staten-Generaal als in den Raad van State aan één afgevaardigde uit elk
der beide deelen van het landschap zitting geschonken werd. De Ommelanden achtten
zich echter door eenige punten dezer uitspraak verongelijkt en beweerden bovendien
dat aan hunnen afgevaardigde het regt toekwam om op zgne beurt in de Stalen-Gene-
raal voor te zitten, hetgeen door de stad Groningen werd ontkend. Deze nieuwe ge-
schillen vorderden eene nadere beslissing, die in 1597 (1) door tusschenkomst der Staten-
Generaal gegeven werd, en sedert dien tijd tot op hel einde van de Republiek heeft stand
gehouden. Alle regten, die de Landsheer te voren bezeten had, werden daarby verklaard
op de Staten der stad Groningen en Ommelanden (2) over Ie gaan. De stad zou de voor-
zitting en voorstemming in de Staten-Generaal behouden. De Stalen zouden zoowel op
hunne eigene bepaling , als op aanschrgving van den Stadhouder of andere, daartoe door
de Staten gemagtigde personen, byeen komen. Als de stemmen op den Landdag slaakten,
en geen ander middel overbleef om tot eene beslissing te komen, zou de Stadhouder
uitspraak doen, met eenige, aan beide zijden in gelgken getale benoemde personen (3).
Het laatste middel bleek echter weldra onvoldoende te zyn, om aan de verdeeldheid
tusschen de beide staatsleden een einde te maken. In zyne magt, werkkring, bezoldir
ging en voorregten geheel afhankelyk van de Staten, die hem benoemden, was de
Stadhouder verpligt zich meer naar hunne inziglen en begeerten te voegen, dan met
eene zelfstandige houding boven beide partyen bestaanbaar was, Nayver, wantrou-
wen , twist en tweedragt hebben voortdurend de eensgezindheid en daardoor ook de
kracht der provincie Groningen geschokt, en zijn slechts tijdelijk, meer door den per-
soonleken invloed dan door het gezag van bekwame en geachte Sladhouders, bedwongen.
Voorzeker ware het verkieslik geweest, zoo men door de bijvoeging van een derde
(1) In 1599 werden nog enkele onbeslist geblevcne punten «ilgemaaktj o. a. dat de stad Gro-
ningen haar stapelregt alleen voor boter, laas, koorn, ossen, paarden en dergelijke, in de Omme-
landen zijnde of vallende, zou behouden dat in de Ommelanden alleen voor eigen gebniik ge-
brouwen, en geen ander dan in de stad gebrouwen bier verkocht niogt worden; dat bet aan de
Ommelanden vrijstond over huisselijke zaken afzonderlijk te vergaderen.
(2) Deze woorden werden met opzet zoo geschikt, ten genoege van de Ommelanden, die in de
vroeger gebruikelijke benaming: de stad en Ommelanden van Groningen een schyn van afhanke-
lijkheid van de stad meenden te zien. Mr, h. l. Wichers, t. a. p. 11 hl. 100 noot (6).
(3) Mr. H. L. wicHEßs, t. a. p. U bl. 85—200.
lU Deel. 1 Stuk. 62
-ocr page 495-490 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1594 staatslid deze onuitputtelijke bron van verdeeldheid had kunnen dempen, waartoe zich
reeds in 1594 eene gunstige gelegenheid scheen aan te bieden. Door de verovering van
Groningen was Drenthe geheel aan de magt der Spanjaarden onttrokken. Reeds in de
volgende maand vaardigden de Staatsgezinde landzaten eenige personen naar 's Graven-
hage af, om van de Staten-Generaal te verkrijgen dal hun gewest, overeenkomstig de
bepalingen der Unie van Utrecht, die zij in 1580 onderteekend hadden, weder in het
bondgenootschap opgenomen, en zoowel in de vergadering van hunne Hoograogenden
als in den Raad van State vertegenwoordigd zou worden. Dit verlangen vond echter
bij de overige gewesten even >veinig weerklank, als de pogingen, reeds tien jaren
vroeger door den igverigen Staatschen Drost Hendrik de vos van steenwijk met eenige
voorname Drenthenaren tot hetzelfde doel in het werk gesteld. Hoezeer Drenthe in de
laatste jaren onophoudelijk door de beide oorlogvoerende partijen beroofd en verwoest
was en in den meest deerniswaardigen toestand verkeerde, hadden zijne ingezetenen
door hunne onverholene Spaanschgezindheid meer de verontwaardiging dan hel medelij-
den der Vereenigde Gewesten opgewekt. Niettegenstaande de dringendste aanmaningen
hadden zg reeds vóór den afval van den Graaf van rennenberg geweigerd gemagtigden ter
Staten-Generaal te zenden. Terwijl zy niet alleen geregeld aan de Spanjaarden brandschat-
ting betaalden, maar hen bovendien heimelgk met aanzienlyke geldsommen ondersteun-
den (1), bleven zij steeds weigerachtig of achterlijk de hun ten behoeve der Generaliteit
opgelegde lasten te voldoen. Een herhaald verbod van Graaf willem lodewijk en zelfs
de opzettelijke verwoesting hunner bezaaide gronden en de verbranding hunner koorn-
molens waren niet voldoende, om hen in 1595 te bewegen den toevoer van levensmiddelen
naar het Spaansche leger te staken. Deze onverschoonbare handelwijze had bij de Staten-
Generaal zooveel misnoegen en wantrouwen verwekt, dat zelfs de weinige Staatsgezinde
Drenthenaren door hen met argwaan beschouwd werden. Toen hunne afgevaardigden
(in 1584 zich bij de Staten-Generaal beklaagden, dat hun landschap »voer gecon-
questeerd landt werdt geholden," vonden hunne vertoogen niet den geringsten ingang.
Deze gezindheid was tien jaren later door het gedrag van DreMhe's ingezetenen
zoozeer versterkt, dat de Staten-Generaal in 1594 hun verzoek geheel van de
hand wezen, en weigerden hun de regten terug te geven, waarop zg krachtens
de Unie van Utrecht aanspraak meenden te mogen maken. Intusschen waren de
i γ
(l) Op 4 Februarij 1593 sloten de Drenthenaren eene overeenkomst met Graaf frederik van
den berg, om f 1600 'smaands aan de Spanjakrden uit te teeren. Zij hielden daarmede tot den
laatsten October 1596 vol, en bleven later nog geruimen tijd f 1400 'smaands door bepaaldelijk
daarvoor aangestelde personen, geltdraegers aen den viant geheeten, voor den Graat' naar Lingen
brengen, j. s. magnin, Geschiedfmndig overzigt van de besturen in Drenthe^ III Stuk, II® Ged.
bl. 73—78.
DES VADERLANDS. 491
welgezinde Drenthenaren, die reeds in löS4 ondervonden hadden dal maurits ins- 1594
gelijks ten hoogste op hen verbitterd was, daardoor afgeschrikt, om den Prins tot
Stadhouder te kiezen, nieltegenslaande deze reeds door tusschenkomst van maartbv
SGHEKK beproefd had zich tot die waardigheid Ie doen verheffen. Meer en meer hadden
zij zich aan Graaf willem lodewijk aangesloten, die niet alleen met Hendrik de vos
van steenwuk persoonlek bevriend was, maar ook meermalen getoond had voor Dren-
the* s rampen levendige deelneming te gevoelen, en wegens den moeijelgken toestand,
waarin de inwoners als tusschen twee vuren geplaatst waren, zachter jegens hen gestemd
te zijn. Ten einde den Graaf ten naauwste aan hun gewest te verbinden, droegen zy,
onder den zeer betwistbaren titel van Volfnagtiyen van het landschap i)rewi/ie, hem reeds
den δ*·®" Januarij 1B95 voorlöopig en in het geheim het Stadhouderschap op. Sedertdien
tyd hield de Graaf zich voortdurend bezig met de regeling der verwarde regering van
hel zwaar geteisterde gewest, hetwelk gedurende eene reeks van jaren van een geregeld
bestuur en zelfs van behoorlgke reglspraak was versloken geweest. Op den ii''®" Sep-
tember 1Ö94 werd voor de eerste maal na veertien jaren weder een Landdag op den
Bisschopsherg naby liavelte gehouden. De Staten-Generaal hadden aanvankelyk het
voornemen, om Drenthe geheel of gedeeltelyk bg andere gewesten in te lijven; doch
Graaf willem lodewijk en Hendrik de vos vak steehwijk wisten de uilvoering van
dit plan Ie verhinderen, en de zelfstandigheid der provincie te handhaven, hoewel
haar de eigenmagtige regeling harer eigene aangelegenheden voorloopig ontzegd werd.
De toenemende orde en de vermindering van den Spaanschen aanhang bewogen de
Staten-Generaal echter langzamerhand tot grootere inschikkelijkheid. Den 24''°" Augus-
tus 1Ö96 werd Graaf willem lodewijk door hen in zijne Stadhouderlijke waardig-
heid bevestigd; en nadat hij twee jaren laler de hervorming in Drenthe had ingevoerd,
werd op hun aandrang een collegie van Gedeputeerde Stalen ingesteld, waaraan aan-
vankelijk slechts het beheer der geldmiddelen, doch sedert 1603 krachtens hunne be-
slissing ook hel uitvoerend bewind in zake van religie en politie in overleg met den
Stadhouder werd toevertrouwd. Ook hebben de Stalen van Drenthe in hel vervolg on-
gestoord het regt uitgeoefend, om zelve hunne Stadhouders te benoemen; doch van de
vertegenwoordiging in de beide hoogste regerings-collegiën, de Staten-Generaal en den
Raad van State, zijn zg voortdurend versloken gebleven (1).
Door deze gevolgen van den veldtogt van lö94, die Groningen dwong de Spaansche
zgde te verlaten en Drenthe weder tot de overige gewesten in geregelde betrekking
bragt, had de Republiek der Vereenigde Nederlanden de uitwendige gedaante aangeno-
men, die zij sedert dien tijd bijna onveranderd behouden heeft. Hare oostelijke grenzen
(1) j. s. MAONIN, t. a. p. lU Stuk, 11 bl. 1—177.
62*
-ocr page 497-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
492
1594 hebben geen belangrijke wyzigingen ondergaan; en hare latere veroveringen in Vlaande-
ren^ Brahand en Limburg strekten veeleer om de overige provinciën aan die zyde als
door eenen muur van vestingen te beveiligen, dan haar nieuwe landstreeken toe te voe-
gen, die met de overige in rang, invloed en ontwikkeling gelijk zouden hebben ge-
staan. Ook de staatsregeling had in de dertien jaren, die sedert de afzwering van fi-
Lips verloopen waren, een vasten vorm bekomen. Z-even Noord-Nederlandsche gewesten
vormden eenen Bondstaat, wiens grondslagen, door de Unie van Utrecht gelegd, op
volkomene zelfstandigheid en gelijkheid van regten berustten. Aan de Generaliteit was
niet meer magt afgestaan, dan de verdediging tegen den gemeenschappelijken vgand
dringend vereischte; en de vergadering der Staten-Generaal, hoezeer in naam de opper-
magt der Republiek vertegenwoordigende, was door hare inrigting veel minder de ge-
biedster dan de dienares der gewestelijke Staten, die langzamerhand de plaats van den
voormaligen Souverein hadden ingenomen. Ten gevolge van de opzettelijke magtsver-
mindering van den Raad van State was er volstrekt geen gezag, dat zich boven de
gewestelijke eenzijdigheid verheffen, en de strijdige belangen vereenigen of tot onder-
werping aan het algemeene welzijn dwingen kon. Doch de eenheid, die in de staatsre-
geling ontbrak, werd vergoed door de innige gemeenschap van taal, godsdienst en zeden;
door het onwankelbare besluit om de duur gekochte vrijheid tot eiken prijs te hand-
haven ; door het overwigt van het rijke en magtige Holland en het beleid zijner uitmun-
tende staatslieden; door de vereeniging van alle gewesten onder het gezag van twee be-
vriende Stadhouders, wier magt slechts eene flaauwe afschaduwing was der monarchale
regering, waaraan zij hunnen thans van beteekenis ontblooten titel dankten, doch wier
invloed des te grooter werd, naar mate hunne verdiensten de dankbaarheid der natie
deden klimmen. Zoo had dan de jeugdige staat, te midden van de bange worsteling
met Spanje^s magtige legers en geduchte oorlogsvloten, te midden van inwendige woe-
lingen en verdeeldheden, door eigene krachten een standpunt bereikt, waarop hij met
vertrouwen de toekomst kon tegengaan. Treffend was reeds het verschil tusschen de
Repubhek der Vereenigde Nederlanden, die het hoofd met fierheid oiider de Staten van
Europa begon op te steken, en de zuidelijke gewesten, die aan hunnen Landsheer ge-
trouw gebleven waren of voor het krijgsgeweld hadden gezwicht. In hét noorden had de
langdurige strijd voor burgerlijke en godsdienstige vrijheid alle levenskrachten opgewekt,
en eene veelzydige ontwikkeling doen ontstaan, die zich niet slechts in toenemende magt
en welvaart maar ook op het gebied van letteren en wetenschappen begon te openbaren.
Terwgl maurits de Spanjaarden tot over ^ de grenzen der Vereenigde Gewesten terug-
dreef, kregen handel en nyverheid een vroeger nooit gekenden bloei, en vestigde de
hoogeschool te Leiden haren welverdienden roem. In het zuiden daarentegen waren
weinig sporen meer te vinden van de tot weelde geklommene welvaart en het opgewekte
geestesleven, waardoor Vlaanderen en Brahand eene halve eeuw te voren door gansch
DES VADERLANDS. 495
Europa beroemd waren geweest (1). De steden waren ontvolkt, de velden verwoest, 1594
de fabrieken naar Holland verplaatst, de Antwerpsche kooplieden met hunne handels-
kennis en hunne kapitalen naar Amsterdam uitgeweken (2). Uit Jfacinrf volgens Spaan-
sche regeringsbeginselen bestuurd, en door het met geweld opgedrongene Katholicisme
in hunne ontwikkeling belemmerd, gingen de zuidelijke Nederlanden een langdurig
tgdvak van stilstand en verdooving te gemoet, terwijl de noordelijke provinciën weldra
door staatkundigen invloed en zedelijke ontwikkeling een voornamen rang onder de
Staten van Europa zouden innemen.
(1) j. l. motlby, History of the rise of the Dutch Republic (Amst. 1857) I p. GQ—791 geeft
daarvan eene voortreffelijke schildering,
(2) BORGNET, de Nederlanden onder Filips //, bl. 211,
-ocr page 499-wmm
AANTEEKENINGEN EN BIJVOEGSELEN.
Bk. 139. Vergelijk, by de vooruitzigtea van MAURiXiS op het Stadhouderschap, de tweede noot op bl. 163.
)» 1S2, noot 1. Kankb, Fürsten und Völker von Süd-Europa im 16®° und 17®" Jahrhundert
(1827) III s- 108 if, schrijft grootendeels aan parma's begunstiging van de Jezuiten eu
andere geestelijke orden toe, dat België, hetwelk reeds half Protestantsch geweest wae,
een der meest Katholieke landen werd. Vgl. bl. 330.
)) 184, De Staten van Friesland stonden de administratie der domeinen niet af, als hebbende
tot betaling zijner schulden minder domeinen verkocht dan de overige gewesten. Zij
verklaarden echter tevreden te zijn »sijn Excellen. die Justitie oosten uyt de Domeyneu
te laten volghen, mits dat d'selve Domeynen blijven bij die Lantschappe van Vrieslant,
om daar uyt de tegenwoordige en behoorlijcke lasten, Avaer met die selvighe beswaert
sijn, te vergoeden." De andere gewesten hadden zoo weinig domeinen overgehouden,
dat daaruit naauwelijks de justitie-kosten gedragen konden worden, winsemiüs, Chro-
nijck van Frieslandl^ bl. 775.
» 188. Voor de waardering der woelingen onder leicester's bestuur, gedeeltelijk uit minach-
ting van eene regering, uit burgerlieden bestaande, ontsproten (vgl. bl. 231 w.), is
voora merkwaardig de volgende mededeeling van van meteken, f. 293 d, 294 a:
)) men verstondt dat sommige Engelschen selve henluyden (n. den Leicesterschen aanhang
te Utrecht) beschuldichden, dat sy de Grave van Leycester ghestijft hadden met alle
quaden raedt ende instructie, hem versoeckende dat men in de Gheunieerde Landen
niemand en behoorde tot eenich bewindt ofte Gouvernement toe te laten, ten ware hy
van de Ghereformeerde Religie professie dede. Vorder oock, datmen in hooghe Amp-
ten, noch inde vroetschappen der Steden ende andere principale Olllciën, niet en soude
toelaten eenighe Kooplieden ofte Ambachtslieden, die sulcke professie noch pleechden,
ende deselfde niet verlaten en hadden, dewijle men inde selfde Landen qualicken so
vele bequame Edelen, ofte andere op haer rente levende, geschickte Persoenen soude
vinden, geen Koopmanschappe ofte neeringe doende, ofte gheen portie in Koophande ,
Scheep-vaert ofte Visscherijen hebbende, om de Landen te regieren, die bijkans alleen-
lick op Koophandel, Schipvaert ende Visscherijen bestaen, met 't ghene dat dien aan-
kleeft , ende waer van gemeynlick de Edelen ende Geleerden geen verstaut en hebben."
)) 189. Leicester verstond ook de Fransche taal, Avaarin, voornamelijk in het begin, de meeste
zaken met hem behandeld werden, van wijn op wagenaar, VIll bl. 67.
)) 190. Tot juiste beoordeeling van het plakkaat op den handel verdient vermeld te worden,
dat de Engelsche staatsdienaren herhaaldelijk bij leicester hadden aangedrongen, dat
hij aan den verboden uitvoer een einde zou maken. Zelfs schreef de Admiraal howakd
hem den 27"'°" December 1585 (oude stijl): »believe me, my Lord, do what you
chuse, the States wyll deceive you in that, if your Lordschip meet with them on the
jt F-
Ir'·
f
L'
T-ï
AANTEEKENINGEN EN BIJVOEGSELEN. 495
sees." Zie wbight, Quem Elisabeth and her iimes, II ρ. 276 , 281. Cotrespondence
ο/· LEICESTER, ρ. 56 , 67 , 276 , 317.
Βίζ. 230. Volgens bob, III bl. 153 heeft leicester de beschrevene medaille eerst iu 1587 laten
ronddeelen, toen hij voor goed het land verliet. De afbeelding bij bizot, Hist. méd.
de la République de Hollande, Amst. 1688, I p. 63***"^, heeft geen jaartal. Vgl.
KLUIT, Hist. d. Holl. Staatsr. 11 bl. 437.
» 233. In Gelderland, alwaar aan de Gedeputeerde Staten (ires in elk der drie kwartieren, te
zamen het Gecombineerd Collegie uitmakende) uitsluitend de zorg voor de geldmiddelen
werd opgedragen, behield het Hof tot 1795 zijnen staatkundigen werkkring. »Als po-
litiek ligchaam vertegenwoordigde het Hof de Souvereijiiteit der provincie, liet beschreef
de leden der ridderschap en de steden ten la^ddage en opende de landschapsvergade-
ringen. Wanneer de landschap niet vergaderd Avas, ontving en opende het alle daar-
aan gerigte brieven. Het beschikte in zaken van minder belang, of ook in hoogere,
na daartoe door de landschap geraagtigd te zijn. Het hield briefwisseling met de gede-
puteerden ter generaliteit en bragt de stukken, door deze ingezonden, op den landdag
ter behandeling voorj ook zond het, zulks noodig oordeelende, afschrift van die stukken
aan de kwartieren, om daarover te beraadslagen, maakte dan uit de ingekomene advie-
zen het besluit op en gaf, in naam der landschap, daaraan gevolg. Op de jaarlijksche
provinciale synode, beurtelings te Nijmegen, te Zutphen, te Arnhem en te Harderwijk
gehouden, werd het hof door twee zijner raden vertegenwoordigd. Eindelijk: in gemeen-
schap met de provinciale rekenkamer, behandelde het alle zaken op de munt en de
grensscheiding betrekking hebbende," p, nuhopf, Bijdragen tot de geschiedenis van het
voormalig Hof van Gelderland, in de Bijdragen van Mr. i. a. nijhofp, X bl. 103.
» 266. Bürman, Sylloge epistolarum, I p. 45, meldt {ex actis academicis) dat zeven studenten
een verzoekschrift om gratie voor donellus indienden, doch in eene vergadering van
Curatoren en Professoren daarover hevig berispt werden, terwijl het rekwest voor hunne
oogen werd verscheurd.
» 394. In 1593 is echter door de Staten-Generaal/"56000 aan stuaht uitbetaald, bor, III bl. 538.
» 432. Het kon onnoodig worden geacht, dat de Stadhouders eenen bijzonderen eed aan de
afzonderlijke gewesten aflegden, daar zij volgens hel eedsformulier, door de Staten-
Generaal op den eersten Junij 1588 vastgesteld, getrouwheid moesten zweeren aan de
Staten-Generaal en de Staten hunner respective provinciën, en gehoorzaamheid aan de
bevélen van de Staten-Generaal, van den Raad van State en van de Staten hunner
respective provinciën, van der kemp, t. a. p. 1 bl. 71.
» 433. In 1589 was de titel van Hoog en Welgeboren Graaf, dien de Staten, aan maurits
schrijvende, gebruikten, in dien van Hooggeboren Vorst veranderd, van der kbmp, Mau-
rits van Nassatiy 1 bl. 93, 2Θ5 aant. 262.
)) 486. Het was hoofdzakelijk aan de oneenighcden tusschen de Gedeputeerde Staten van
Friesland en de stad Leeuwarden te wijten, dat de Friesche Universiteit in 1585 niet
op laatstgenoemde plaats maar te Franeker werd opgerigt. van reyd bl. 65. Vgl.
hiervoor bl. 168.
wmmmm^
■srrw^
PLAATSING DER PLATEN EN PORTRETTEN.
Frangiscus verdugo.......·....... |
. 5. | ||
Aanslag op het leven van Prins willem I door jean jauregut . |
» |
» |
12. |
De Fransche furie ................ |
» |
» |
41. |
Willem lodewijk, Graaf van nassau. ........ . |
» |
65. | |
Robert dudley, Graaf van leicester. ........ . |
» |
162. | |
JoHAlV VAN OLDENBARNEVELT............. |
» |
188. | |
Dirk volkertsz. coornhert.............. |
)) |
197. | |
» |
216. | ||
Stanley's heldenfeit............... |
» |
218. | |
Fran^ois maalzon ...........· . . . . |
» |
398. | |
Adolf, Graaf van meurs en nieuwenaar....... . |
» |
405. | |
)) |
411. | ||
» |
450. | ||
» |
470. | ||
Erkst , Aartshertog van Oostenrijk.....'..... |
» |
477. |
Blz. 168 regel 12 van boven: staat: Raadsliedenj lees: Raadsleden.
178 184 » β » )) |
414 regel 11 van boven: 11 5 » )) » van Lord buckhoest: /ees; van lord buckhorst en wilckes. ' I I hoofdstuk^ lees: stuk. bovendien; lees: ook. | BOR, 111 bl. 248; lees: hl 238. en wierp tegenover Nijmegen eene schans op, die den naam |
1
-ocr page 502-INHOUD HET DERDE DEEL, V STIIK.
De stad Kamerijk door den Hertog van anjou ontzet, Bladz. 1. — Het leger wordt ontbon-
den, en anjou gaat naar Engeland, om de hand van Koningin elizabeth te verwerven ^
hl. 2 — Doornik door parma belegerd en, niettegenstaande de heldhaftige verdediging van
maria filippa van lalaing, tot de ovevgave gedwongen^ bl. 5. — Mislukte aanslag der
Spaanschenop Bergen op Zoom, ald.— In de JSoord-Oostelijke gewesten wordt de krijg even-
min als in de Zuidelijke met nadruk voortgezet, door gebrek aan geld,h\, 4.— Verdugo wori/i
tot opvolger van bennenrerg benoemd, bl. b. — Nederlaag der Staatsehen hij Noordhoorn,
ald. — De Prins van oranje tracht te vergeefs de Algemeene Staten tot handelen aan te
sporen; zijne aanspraak te Antwerpen, bl. 6. — De Hertog va« anjou wordt met groote
onderscheiding aan het Engelsche Hof ontvangen, bl. 8, — De onderhandelingen plotseling
afgel roken, bl. 9. — Plegiige inhuldiging van den Hertog te Antwerpen, ald. — De Hol-
landsche, Zeeuwsche en Utrechtsche gelastigden weigeren den eed af te leggen, daar hunne
gewesten in het geheim de Hooge Overheid aan den Prins van oranje hadden opgedragen^
1)1. 11. — Aanslag van jean jauregui op het leven van den Prins van oranje, bl. 12. —
De algemeene verdenking valt op de Franschen, bl. lö. — Deze komen met anjou in groot
gevaar, ald. doch worden door tusschenkomst van st. aldegonde gered, bl. 16. — Tegen-
woordigheid van geest van Graaf maurits , ald. — De aanslag blijkt door Spanje uitgelokt
te zijn, ald. — In den waan dat de Prins vermoord is, zendt parma brieven aan de voor·
naamste steden, om die tot onderwerping aan te sporen, bl. 17. — De Prins verkeert in
groot gevaar., maar herstelt, bl. 18= — De echtgenoote van den Prins, charlotte van
bourbon , wordt ziek en sterft, ald. — Onwaardige scherts van granvelle op de tijding van
's Prinsen dood, bl. 19. — Na eene akte van verzekering ontvangen te hebben, leggen Hol-
land en Zeeland den eed aan anjou af, bl. 20. — Óneenigheden in Utrecht tusschen de
geestelijkheid en de burgerij, ald. — In Utrecht wordt de geestelijkheid in de Staten ver-
vangen door het Lid der Geëligeerden, bl. 21. — Regelingen der Algemeene Stalen betrek-
kelijk het beleid van den krijg ^ de burgerlijke regering en de regtspleging, ald. — Tc
'sHage wordt door Holland een Hooge Raad ingesteld, ald. — In Antwerpen wordt aan de
Roomschgezinden de godsdienstoefening in een klooster toegestaan, in Brussel geweigerd^
bl. 22. — Oudenaarden door parma bemagtigd, ald. — De Staatsehen nemen Aalst benevens
eenige sloten, .bl. 23. — Lier wordt door verraad in parma's handen gespeeld, ald. — De
Koning van Portugal, don Antonio , verzoekt en erlangt eenige hulp van de Staten tegen
filips II, bl. 25. — Mislukte aanslag van salcedo, met medeweten van parma, op den Her-
tog van anjou en den Prins van oranje, bl. 26. — Verdachte houding van den jongen Graaf
lamoraal van egmond, bl. 27. — Op aandrang der Misnoegden wordt hel leger van parma
uil Spanje versterkt, ald. — Slag tusschen parma ew de Staatsche benden onder de muren
van Gend, ald. -- Mislukte pogyigen van filips om Enkhuizen tot afval te bewegen^
bl. 28. '— maarten schenk wordt opgeligt en gevangen gehouden, bl. 50. ■— Lochern wordt
door verdugo belegerd, maar blijft standvastig, en wordt eindelijk ontzet, ald. — Hasselt
door de Staatsehen bezet, doch Steenwijk verloren, bl. 31. — Sterkte van parma^s leger,
en kosten van onderhoud, bl. 32. — Parma betrekt de winterkwartieren, bl. 33. — Toestand
van hel leger der Staten, en gebrekkige opbrengst der benoodigde gelden, ald. — De Juli-
aansche tijdrekening wordt door de Gregoriaansehe vervangen, bl. 35. ■— De afzwering van
filips mishaagt aan de Roomschgezinden^ de benoeming van den Hertog van anjou aan de
Hervormden, ald. — Verwarring cn verdeeldheid in hel bestuur, en voordeelen, aan het
II INHOUD.
gezag van anjoü verbonden^ bl. 36. — Anjou is ontevreden met zijne geringe magt,
nl. 37. — Hij smeedt eenen aanslag op eenige der voornaamste sleden^ bl. 39. — De Fran-
sehen maften zich van eenige sleden meester, doch worden uit andere verdreven, bl. 40. —
Mislukte aanslag van anjoü op Antwerpen, bl. 41. — In Holland wordt beslag op de
Fransche schepen gelegd, bl. 45. — Anjou onderhandelt met de Algemeene Stalen over het
gebeurde, ald. — Hij begeeft zich over de Dijle, waarin vele Franschen omkomen, naar
Vilvoorden, bl. 46. — Hij onderhandelt met paama, bl. 47. — Frankrijk poogt een vrede-
breuk tusschen anjou en de Staten te voorkomen, ald. — De verzoening met anjou van ver-
schillende zijden afgeraden, bl. 48. — Gevoelen van den Prins van oranje daaromtrent,
bl. 49. — De Fransche en Engelsche gezanten sporen tot verzoening aan, bl. 52. — Te
Vilvoorden komt een voorloopig verdrag dot stand, bl. 55. — De Prins van ora.nje wegens
hel gebeurde mei anjou gewantrouwd, bl. 54. — Braband biedt aan den Prins van oranje
de Hertogelijke waardigheid aan, ald. — De Algemeene Staten willen hem tol Hoofd der
Regering aanstellen, ald. — Huwelijk van den Prins met louise de coligny, ald. — Hij
wordt daardoor nog te meer van Franschgezindheid verdacht, en te Ki\{MeY\ie\\ grievend behan-
deld, bl. 55» — Mislukte aanslagen van dordono en de hoogh, bl. 56. — Eindhoven is
gedwongen zich α«» parma over te geven, bl. 57. — Onderscheidene krijgsbedrijven van de
Spaanschen en de Staatschen^ bl. 58. — Anjou vertrekt naar Frankrijk, bl. 59. — Duin-
kerken valt in Spaansche handen, bl. 60. — De Prins van chimay te Brugge lot Stedehou'
der verkozen, ald. — De Prins van espinoy, hierover gebelgd, verlaat voor goed het land,
ald. — Onderscheidene krijgsbedrijven, bl. 61. — Biron vertrekt voor goed naar Frankrijk,
ald. — Zulpben wordt door de Spanjaarden veroverd, en Gelderland en Overijssel onder
brandschatting gebragt, bl. 62. — Inwendige verdeeldheden en beroeringen in Noord-Hol land
en Friesland, bl. 65.i— Graaf willem lodewijk van nassau tot Stedehouder over
verkozen, ald. — De burgerij te Utrecht eischt meer regten, bl. 64. — Oproer te Utrecht,
ald. — Op de vergadering der Algemeene Staten te Middelburg wordt het Zeewezen gere-
geld , bl. 66. — De Fransche Gezant d'espruneaux onderhandelt met de Staten over het
weder aannemen van anjou, ald. — Gevoelens daaromtrent van de onderscheidene gewesten
en van den Prins van oranje, ald. — De Keurvorst vmi keulen, van zijne waardigheden
ontzet, vat de wapenen tegen de Roomse hg ezinden op, bl. 68. — De onderhandeling met
anjou wordt afgebroken, en met Duilschland te Keulen hervat, ald. — De Algemeene Sta-
ten besluiten tot de uitsluitende handhaving der Hervormde Godsdienst, bl. 70. — De Graaf
van berg heult in het geheim met parma, ald. — Hij wordt gevangen genomen, bl. 71. —
Zijn verder lot, bl. ΊΪ. — De Graaf van meurs en nieuwenaar tot Stadhouder over Gel-
derland benoemd, ald. — Terugkeer van uembyze in Gent, ald, — Hij heult met S|)anje,
even als de Prins van chimay te Brugge, bl. 73. — Iperen gaal aan parma over, ld. 74. —
Verdrag van Doornik, waarbij Brugge, 't Vrije en Damme zich op gunstige voorwaarden
aan Spanje overgeven, bl. 75. — Mislukte aanslag van hembyze op Dendermonde, ald. —■
Hembyze wordt in hechtenis genomen en onthoofd, bl. 74. — Mislukte aanslagen der Staten
tegen Lier en Zulpben, bl. 77. — Noodlottige toestand des la7ids, a\c\. — Ongelukkige af-
loop van den Keulschen oorlog, bl. 78. — Een verbond met Frankrijk schijnt hel eenige
middel tot behoud, ald. — Antwoord van den Prins van oranje aan lodewijk/nassau,
die dat verbond afraadt, bl. 79. — De Statén onderhandelen met anjou, bl. «81. — De af-
gezanten vinden hem niet meer levend, ald. — De Prins van oranje neemt de Hooge Over-
heid als Graaf en Heer in Holland, Zeeland en Friesland aan, bl. 82. — Houding van
Amsterdam, ten opzigte van de opdragt der Grafelijkheid, bl. 83. — Loop der onderhan-
delingen omtrent deze zaak, bl. 84. — Inhoud van de voorwaarden der inhuldiging,
bl. 86. — Karakter dier voorwaarden, bl. 90. — Redenen, welke den Prins noopten de
opdragt te aanvaarden, bl. 91. — De Prins maakt de qfnvaardivg afhankelijk van hel ver-
drag met anjou, bl., 93. — Pogingen om de toestemming van Amsterdam en Gouda in de
opdragt te verkrijgenj bl. 96. — Tegenstand van kornelis Pieterszoon hooft, ald. — Over
de toestemming der schutterijen en gilden, bl, 97. — De aanstelling van eenen Raad van
State nevens den Prins komt bij zijn leven niet tot stand, bl, 98. — Geboorte van frederik
hendrik, ald. — Raad van den Prins aan st. aldegonde lot redding van Antwerpen,
bl. 99. — Moordaanslagen tegen den Prins, ald. -— Hij wordt door balthazar gerard ver-
moord, bl. 100. — Bekentenis van den moordenaar, bl. 103. — Zijn vonnis, bl. 104. j—
Onderscheidene gevoelens der verschillende partijen bij het vernemen van den dood des Prin-
I Ν Η ο υ D. IU
sen^ bl. 105. — Over de afstammelingen van baltuazar gerard, hl. 106. — Begrafenis
van den Prins, bl. 107. — Uiterlijk en karakter van den Prins van obanjk, 1)1. 108, —
Luister zijner hofhouding ^ bl. 109. —
Benarde toestand des lands, bl. 112. — Vastberadenheid en moed der Staten van Holland,
ald. — Voorloopige maatregelen tot voortzetting van den krijg, bl. 11δ. — Raadplegingen
en heshdten omtrent de regenng, bl. 114. — Maurits wordt geplaatst aan het hoofd van
den Raad van State, bl. 115. — Zijn vroegere levensloop, bl. 116. — De Landraad be-
oosten den Maas wordt ontbonden, ald. — Gecommitteerde Raden in Holland, bl. 117. —
Stadhouders over Ülrecbl, Gelderland, Overijssel en Friesland aangesteld, ald. — Drei-
gende houding der Spanjaarden, en gebrekkige hulpmiddelen tegen hen, ald. ■— Ραβηλ
poogt te vergeefs langs eenen minnelijken weg de Vereenigde Gewesten tot ondemerping ie
brengen, bl. 118. — Hij besluit gelijktijdig Genl, Brussel cm Mecbelen aan
te tasten, bl. 119. — St. aldegonde stelt voor den ülaauvvgarendijk met den grond gelijk
te maken, hetgeen door de Antwerpsche Vleeschhouwers belet wordt, ald. — Merkwaardig-
heid van Antwerpen*s belegering, bl. 120. — De stad wordt door parma's troepen ingeslo-
ten, bl. 121. — Dendermonde en Vilvoorden benevens eenige schansen door de Spanjaarden
genomen, ald.— De Antwerpenaars werven troepen, bl. 122.— Voorslag van giamuelli, om
de stad van voldoenden leeftogt te voorzien, ald. — Gent geeft zich bij verdrag aan pabma
over, bl. 123. — Oorzaken waarom het ontzet van Gent niet door de Staten van Holland
beproefd is, bl. 124. — Oorlogsbedrijven in de noordelijke gewesten, ald. — Aanslagen op
Kampen, Hasselt en Nijmegen, ald — Hoheklo vertrekt naar Bergen op Zoom, om tot
ontzet van Antwerpen mede te werken, bl. 1215. — Oostende door treslong voor de Staten
behouden, ald. — Om aan de JJollandsche en Zeeuwsche schepen den toegang tot Antwer-
pen te beletten, slaat parma eene brug over de Schelde, bl. 126. — Verdeeldheid binnen
Antwerpen, bl. 127. — St. aldexjonde poogt te vergeefs de Staten van Zeeland te be-
wegen, om het ontzet der stad te ondernemen, 1)1. 128. — Gezantschappen naar Frankrijk,
bl. 129. — De Fransche gezant espruneaux tracht de Vereenigde Gewesten te bewegen, den
Koning van Frankrijk tot Souverein aan te nemen, doch vindt weinig ondersteuning, ald, —
OndeHmndclingen met Engeland, bl. 130. — Elizabeth is meer geneigd met Holland, Zee-
land, Friesland en Utrecht dan met de Algemeene Staten te onderhandelen, bl. 151, —
Redenen, welke de Staten dringen de Souvereiniteil aan Frankrijk op te dragen, ald. —
Paulus buys neemt als Lands-Advokaat zijn ontslag, bl. 132. — Maurits beveelt zijne be-
langen aan de Staten aan, bl. 135. — Merkwaardig vertoog van Gouda tegen de opdragt
der Souver einit eit aan Frankrijk, ald. — De Algemeene Staten besluiten tot die opdragt.,
bl. 134. — Elizabeth zendt bobert davidson als gezant herwaarts, bl. 135. — Het ge-
zantschap vertrekt naar Frankrijk, ald. — Voorwaarden, waarop de Souvereiniteit aan
bkïimuk lil wordt aangeboden, bl. 137.— Hendbiκ III tüori/ί door den opstand der lïgue belet^
haar aan te nemen, bl. 139.— Aanslag van hohenlo o;?'s Hert ogen bosch, bl. 140.— Pabma
zendt krijgsvolk naar Friesland en naar WeVeluwe, ald,— N^megen e» Doesburg in
zijne handen, bl. 141. — De tassis doet een sirooptogt in de Veluwe, bl. 142. — Maabten
schenk verlaat de Spaansche zijde, ald, — Veldslag bij Amerongen tusschen de tassjs en
de Staatschcn onder de vjlliers en maarten schenk, altl. — Mechelen gaat aan parma over,
bl. 143. — Treslong geraakt in onmin met de leden der Admiraliteii, ald. — Hij wordt
in hechtenis genomen, bl. 144. -τ- Zijn verdere levensloop, ald. — Vergeef sehe poging tol
verovering van parma's brug over de Schelde, bl. 145. — De Antwerpenaars trachten de
brug door vuurschepen ie vernielen, ald, — Pogingen tot bemagtiging van den Kouwen-
stijnschen Dijk, bl. 147. — Verdeeldheid ft/nwe» Antwerpen, bl. 148. — Gedrag der Sta-
ten van Holland ten opzigte van Antwerpen, bl. 149. — Antwerpen geeft zich bij verdrag
aan parma over, bi, 150. ·— St. aldegonde deswege miskend, bl. 151. — Zijn verdere le-
vensloop, bl. 152. — Beoordeeling van de denkwijze van st. aldegonde, en van het gedrag
der Staten van Holland, bl. 153. — Pogingen van pabma, om onderscheidene steden door
gunstige beloften lol onderwerping over te halen, bl, Hi4. — Gezantschap naar Engeland,
1*
-ocr page 505-om de Souvereiniieü aan elizabeth op ie dragen, bl. 155. — Gezindheid van elizabeth ,
ald. Zij belooft alleen hulptroepen, met een aanzienlijk Hoofd, 1)1. 157. — Verdrag met
ELIZABETH, 1)1. 158—160. — De Εngelsche hulptroepen komen ondermuMs over, bl. 161. —
De Graaf van leicester door elizabeth tot haren Stadhouder benoemd, ald. — Zijn karak-
ter, bl. 162. — Maürits tot Stadhouder van Holland en Zeeland verheven, bl. 163. —
Zijne Commissie, ald. — Verschil van zijn gezag met dat van Prins Willem, bl. 164. —
Naijver der landprovinciën tegen Holland en Zeeland, bl. 165. — De lorrendraaijers,
hl. 166. — Oneenigheden tusschen Utrecht en Holland over den verboden uitvoer, bl. 167. —
Twisten in Friesland tusschen de Gedeputeerden en. hel Hof, hl. 168. — De Oost-Friezen
tot onzijdigheid gedwongen, bl. 170. — Onderhandelingen met de Hanzesteden, ald. —
Vrees voor de Roomsehgezinden, en onzijdigheid der landlieden bl. 171. — Komst van den
Graaf van leicester, ald, —Het Gouverneur-Generaalschap wordt hem opgedragen, bl. 175. —
Krijgsbedrijven van den Graaf meurs, bl. 174. — Groot gevaar der Spanjaarden onder
k0bad1lla, bl. 175. — Inval van de tassis in Friesland, ald. — Hagchelijke toestand
van dat gewest, bl. 176. — Maarten schenk neemt Werle m en wordt tol Ridder geslagen,
ald. — Beleg en overgave van Grave, bl. 177. — De bevelhebber van Hemert ter dood
veroordeeld, bl. 178. — Een convooy bij 's Herlogenbosch opgeligt, ald. — Misnoegen der
krijgslieden tegen leicester, bl. 179. — Ontevredenheid der Koningin over zijne aanneming
van het Gouverneur-Generaalschap, bl. 180. — Leicester wordt uit Engeland wje/ onder-
steund, bl. 182. — Geheime onderhandelingen tusschen elizabeth en parma, ald. — Lei-
cester verlangt een eigen zegel, bl. 185. — De Staten staan hem ruime geldmiddelen toe,
bl. 184. — De Nederduitsche taal in alle officiele stukken ingevoerd, ald. — Leicester
vestigt zich te Utrecht, bl. 185. — De Reingoudisten, bl. 186. — Zij nemen leicester te-
gen de Staten in, bl. 187. — Johan van oldenbarnevelt tot Lands-Advokaat benoemd,
bl. 188. — Raad van State, bl. 189. — Munt te Amsterdam, bl. 190. — Plakkaat op de
navigatie, ald. — Nadeelige gevolgen daarvan voor den zeehandel, bl. 191. — Ontevreden-
heid en wantrouwen der Staten, bl. 192. — Godsdienstige verdeeldheden, en vroegere po-
gingen van de predikanten en van de Staten, om eene kerkorde vast te stellen, bl. 193. —
Zegepraal der Calvinisten /e-Utrecht door leicester's komst, bl. 198. — Synode te 's Gra-
venhage, bl. 199. — Oprigiing eener Finantiekamer, bl. 200. — Paulus buys te Utrecht
gevangen genomen,yhX. 201. — Remonstrantiën der Staten aan leicesieu , bl. 203. — Utrecht
draagt de onbeperkte Souvereiniteit aan elizabeth op, bl. 206. — Onderscheidene personen
uil Utrecht gebannen, bl. 207. — Hunne ambten worden aan vreemdelingen gegeven,
bl. 208. — Bereidwilligheid der Staten van RoXXmii in het opbrengen der belastingen, bl. 209.—
Poging van leicester, om zich van oldenbarnevelt meester temaken, ald. — Leicester
brengt eene legermagt bijeen, bl. 210. — De stad Venio en het kasteel te Wel door parma
veroverd, ald. — Nuis belegerd en ingenomen, bl. 211. — Eerste wapenfeit van Prins
maurits, bl. 215. — Leicester is naijverig op norris, hl. 214. — Hij trekt met zijn leger
op, hl. 215. — Doesburg ingenomen, ald. — Zutphen wordt door parma van leeflogt voor'
zien, bl. 216. — Filips siüney sneuvelt, ald. — Leicester breekt het beleg van Zutphen
o/>,bl. 217. — Sïanley's tüfli/jßw/eiV, ald. — Jiey^nieY wordt van garnizoen voorzien, h\. IIS,—
Vruchielooze aanslag van maarten schenk op Nijmegen, ald. — Ontdekking der verstand-
houding tusschen paret en reingoud ; bl. 219. — Mostaard door leicester aangesteld tot
Commissaris der geestelijke goederen in het Noorder-Kwartier, bl. 220. — Leicester benoemt
nieuwe militaire Gouverneurs, hl. 221. — Hij verijdelt de werving van Duïtsche ruiters,
bl. 222. — Gedrag der Staten van Holland, bl. 223. — Onderhandelingen tusschen leices-
ter en gemagtigden der Staten, bl. 224. — Prouninck wordt niet in de Algemeene Staten
toegelaten, bl. 226. — Reingoud ontsnapt, bl. 227. — Orde op de regering gedurende lei-
cester's afwezigheid, hl. 228. — Hij vertrekt, hl. 229. — Zijn dubbelhartig gedrag, ald. —
Geheime kabinetsakte, bl. 250. — Beslanddeelen en)drijfveeren der Engelschgezinde partijs
bl. 251. — Toenemend gezag der Staten en Vroedschappen gedurende den vrijheidskrijg,
ald. — Leicester's brieven aan zijne aanhangers. hl. 237. — Maatregelen, door de Stalen
in het belang van 's lands verdediging genomen^ ald--Nieuwe onlusten te Utrecht over de
toelating der Geltorenen in de Stalen, bl. 258. — Tweespalt in Friesland, bl. 240. — Ge-
zantschap der Engelschgezinden naar elizabeth, ald. — Wedervaren van het Gezantschap
der Algemeene Slaten in Engeland, bl. 241. — Redenen van euzabeth's verbolgenheid,
bl. 244. — Gezindheid der Engelsche ministers^ bl. 245. — Overgave van het slot te Wouw,
ï
INHOUD. ν
ald. — Onzekerheid omtrent de trouw der Engelsche bezettingen^ bl. 246. — Verdeeldheid
in hel leger^ bl. 247. — Gevoelens der Staatsgezinde partij^ bl. 248. — Handelingen der
Staten van Holland, bl. 250. — Overgave van Deventer door Stanley en van de schans bij
Zulphen door york, bl. 251. — Vrees voor geheime vredesonderhandelingen van elizabeth,
bl. 252. — Opligting van een Deensch gezante bl. 255. — Gezindheid en handelwijze van
Holland's Staten^ ald. — Strooptogt van Engelsche ruiters in Utrecht, bl. 255. —
Maatregelen der Algemeene Staten, bl. 256. — Hun brief aan leigester, bl. 257. — Brief
aan elïza'beth, bl, 258. — Tegenstand van sonoy, bl. 259. — Afzonderlijke bijeenkomst
der Staten van Utrecht, Gelderland en Overijssel, bl. 260. — Vertoog van den Éngelschen
gezant wilkes, bl. 261. — Antwoord der Staten van Holland, betrekkelijk de regering en ·
de Souvereiniteit van hun gewest^ ald. ■— Toetsing van dit antwoord aan de geschiedenis^
bl. 265. — Toenemende inwendige verdeeldheid^ bl. 265. — Terugkeer der Gezanten van
de algemeene Staten, bl. 266. — Handelingen van den Éngelschen gezant bück horst, en
aanvankelijk herstel der eensgezindheid tusschen de Staten en den Landvoogd^ bl. 267. —
Gevoelens van oldenbarnevelt, ald. — Terugkomst der Friesche gezanten ^ en verdeeldheid
in dat gewest^ bl. 268. — Inhechtenisneming en verdere lotgevallen van modet te Utrecht,
ald. — De Hollandsche predikanten door de Staten ontboden^ bl. 269. — De onderhande-
lingen van elizabeth met parma worden bekend^ ald. — Leïcester stookt de verdeeldheid
aan^ bl. 270. — Handelingen der Staten met don Antonio en drake, bl. 271. — Toestand
der zuidelijke Nederlanden , bl. 272. — Gelder door paton verraderlijk overgegeven^ bl. 275. —
Beleg van Sluis, ald. — Terugkomst van leigester, bl. 275. — //ei /ori Crèvecoenr door
hohenlo veroverd^ bl. 276. — Vergeef sehe poging tot ontzet^ en overgave van Sluis, ald. —
Oneenigheid tusschen leicester en de Stalen^ bl. 277. — Gevoelens van houenlo en maü-
rits betrekkelijk den Landvoogd, bl. 279. — Plannen zijner aanhangers, bl. 280. — Ver-
geefsche poging om Duitsche ruiters te werven, bl. 281. — Leigester's verzoek aan de Sta-
ten van Holland, om meer geld op te brengen, en hun antwoord, bl. 282. — Leigester
dringt op onderhandeling met Spanje aan, bl. 285. — Ontdekking van leigester's geheime
instructie, bl. 286. — Leigester's remonstrantie, bl. 287. — Gevoelens en gedrag der Sta-
ten van Holland, bl. 291. — Poging tol opligting van oldenbarnevelt, bl. 295. — Verkla-
ring der Staten van Holland betrekkelijk de geldmiddelen, bl. 294. — Gevolgen van leiges-
ter's remowä/mwi/e en antwoorden van Gelderland, Utrecht en het Hof van Holland,
bl. 296. — Gezindheid van enkele sleden in Holland, bl. 299. — Mislukte aanslag van
leigester op Amsterdam, bl. 501. — De Utrechtsche Edelen vragen herstel der ingesïopene
misbruiken, bl. 503. — Toestand in Friesland, bl. 504. — Killegrew dringt uit naam van
ELIZABETH op een vredesverdrag met Spanje aan, bl. 505. — Gezindheid der onderscheidene
gewesten betrekkelijk die onderhandeling ald, — Aanslag op het leven van Graaf Willem
lodewijk, bl. 507. — Krijgsbedrijven in Friesland, bl. 508. — Leigester vertrekt naar
Noord-Holland, ald. — Antwoord der Stalen van Holland o/? remonstrantie, bl. 509. —
Handelingen met de predikanten, bl. 511. — Leigester's werfert'arcft in Noord-Holland,
bl. 515. — Poging om te Dordrecht oproer te verwekken, bl. 514, — Aanslag op Leiden,
bl. 515. — Vonnis der schuldigen, bl. 517. — Vertrek van leigester naar VÏissingen, en
van daar naar Engeland, bl. 519. — Beoordeeling van zijn tweejarig bestuur en van het
gedrag der Staten van Holland, ald. —
Filips vormt het plan tot de uitrusting der Onoverwinnelijke vloot, bl. 326. — Hij be-
sluit lot de uitvoering, bl. 529. — Toestand van het Protestantisme in 1587, bl. 550. _
Toerustingen van parma, bl. 551. — Tweespalt in de Vereenigde Gewesten na leigester's
vertrek en woelingen der Engelschgezinden, bl. 555. — Muiterij van het krijgsvolk, 1)1.555. _
Gezindheid der Engelschgezinden, en van *s lands Regenten, bl. 557. — Maatregelen tol
herstel der orde, bl. 558. — Verzet van sonoy en belegering van Medemblik, bl.'559. —
Toestand in Zeeland, Utrecht en Friesland, bl 540. — Verloogen der Staten aan elizabeth,
W. 545. — Leigester's afstand wordt bekend, bl. 544. — Instelling van den Baad van
State, ald. — Verdrag met sonoy, bl. 54j. — Zijn verdere levensloop en beoordeeling van
zijn gedrag, bl. 346, — De muitende bezettingen grootendeels tol hatten pligl teruggehragt^
hl, 348. — Elizabeth krijgt herigten van nun' bedoelingen, bl. 349. — Zij roept den
bijstand der Staten^Generaal in^ bl. 550. — Zij dringl op een verdrag met parma α««,
bl. pl. — Gevoelens daaromtrent in de Vereenigde Gewesten^ bl. 352, — Gezanten naar
Engeland, bl. 553. — Slandvastigneid van otDENBABNEVELX, bl. 554. — Beraadslagingen
der Staten van Holland, bl. 357. — Het gevoelen der Predikanten in Holland en Zeeland
daar mauhits ingewonneny bl. 358. — Gezindheid der Hervormden^ bl. 359. — Gezantschap
der Predikanten naar Engeland bl. 360. — Hendrik van navarre raadt insgelijks den vredehandel
af' bl. 361. — Verdedigings-maatregelen ^ in Engeland en de Nederlanden tegen de Onover-
winnelijke vloot gekomen^ bl. 363. — Onderhandelingen te Bourbourg , bl. 364. — De On·
overwinnelijke vloot steekt in zee, bl. 365. Buitengewone maatregelen in de Vereenigde
Gewesten, hl. 366. — Sterkte en inrigting der Onoverwinnelijke vloot ^ bl. 367. ■— Zij ste-
vent het Kanaal in, en wordt door de Engelsehen aangetast^ bl, 369. — Zij komt Galais
vom- anker, bl. 370, — Üe Hertog van parma kan zich niet met de armade vereenigen^
ald. — De armade door de Engelschen in verwarring gebragt., en door storm uiteen gesla-
gen, bl. 371. — Spaansche galjoenen op de Vlaamsche en Zeeuwsche kusten genomen^
bl 372. — Verder lot der Onoverwinnelijke vloot, bl. 373, — Gevolgen van den ramp"
spoedigeu uitslag dezer onderneming op de gezindheid der Nederlanders, bl. 375; op de
verhouding tot elizabeth, ald. — Onderhandelingen met leicester over de Landvoogdijs
zijn dood^ en zijne beoordeeling, bl. 377. — Gevangenneming van proüninck en verandering
der regering te Utrecht, bl. 378. — Latere levensloop van prouninck, bl. 380. — Parma
laat de Vereenigde Gewesten van drie zijden aantasten, en belegert zelf Bergen op Zoom,
ald. — Het beleg opgebroken, bi. 382. — Strooptogten der Staatschen, bl. 383. — Bonn
en Wachtendonk 'vallen in handen der Spanjaarden ^ bl. 383. — Strijd tusschen Graaf Wil-
lem lodewijk in Friesland en Groningen, hl. 384. — Het snuitende krijgsvolk te Geertrui-
denberg, door mauhits belegerd, geeft de vesting aan parma over, hl. 385. — Plakkaat der
Staten-Generaal tegen de Bergverkoopersbl. 389. — Willoughby's klagten aan het Hof
van elizabeth over het willekeurige gedrag der Staten en de miskenning van het gezag van
den Raad van State, bl. 390. — Weclerkeerige klagten der Staten over de Engelschen,
hl. 391. — Gezantschap naar Engeland, bl. 393. — Handelsgeschillenmet^eXioWiinAen Denemar-
ken, bl. 394. — De bijstand der Stalen door den Koning van Navarre ingeroepen, bl. 395. — Génève
ondersteund, bl. 396. ·— Vermeerdering der scheepsmagt en verbeteringen in de Admiraliteits-colle-
gièn, ald, ■— West-Friesland poogt zich van Holland af te scheiden, bl. 398. — De Hertog van parMa
bij filips beschuldigd, hl. 400. — De Hertog van mansfeld belegert Heusden, bl. 401. —
liij dreigt in Holland te vallen, doch wordt in dat voornemen verhinderd, bl. 402. — Wil-
iekeurig gedrag van maarten schenk, ald. — Hij verdrinkt hij eenen aanslag op Nijmegen,
bl. 403, — De Graaf van nieuwenaar sterft, hl. 405. — De verdreven Keurvorst van
vertrekt uit de Vereenigde Gewesten, hl. 406. —geproviandeerd, hl. 407.—
De stad valt in handen der Spanjaarden, 1)1. 408. — Strijd in Friesland, ald. — Inname
van Breda door middel van een turfschip, hl. 409. — De Graaf van mansfeld tracht te
vergeefs de stad te hernemen en stoot het hoofd voor Noorddam, hl. 413. — Mauhits legt
Knodsenhurg aan, hl. 414. — De Hertog van parma krijgt last om de ligueIöi)" te staan.,
aki. — Filips' uitzigten op de kroon i;«« Frankrijk, bl. 415. — Maurits neemt verscheidene
schansen in, hl. 416, — Verdugo beproeft te vergeefs in Friesland te vallen, hl. 417. —
De Duitsche Vorsten beklagen zich over de schennis der onzijdigheid van het Duitsehe grond-
gebied, en vorderen de bezette grensplaatsen terug, bl. 418. ■— Gezanten van Keulen en
Luik te 's Hage, ald. — Graa/ Willem lodbavuk >;9oori toê krachtiger oorlogvoering aan.,
bl. 419, — Pogingen tot verbetering der krijgstucht, hl. 420. — De Raad van State tegen-
gewerkt door de Stat en-G ener aal, die hun oppergezag bevestigen, hl. 421. — De aanmatiging
der Engelsche Raadsleden wordt te keer gegaan, bK 424. — Holland bevordert de centrali-
satie, en daarmede zijn eigen invloed, bl. 425. — Maurits tot Opperbevelhebber over het
leger te velde benoemd., bl. 426. — Maurits wordt Stadhouder van Utrecht, ald. — van
Overijssel , bl. 428. — van Gelderland , bl. 429. — Maurits verzet zich niet tegen de be-
perking der magt van den Raad van State, bl. 430. — Hij is meer Veldheer dan s/aatsmatt^
ald. — De Souvermniteit der Staten van Holland en tevens de magt der aristocratie beves-
tigd, bl. 431, — Oldenbarnevelt'3 invloed in de Vereenigde Gewesten, bl. 432. — Maurits
magt en invloed als Stadhouder, bl. 435.. Hij heeft steeds hei opperbevel over de legert
INHOUD. VII
van den staat uitgeoefend, bl. 454. — De Stalen besluiten tot krachtiger oorlogvoering^
ald. — In Mei 1590 komt maürits in het veld, bl. 436. — De schans bij Z-ulplien door
vEßE door eene krijgslist bemagtigd, bl. 437. — Z,u(phen geeft zich aan maürits oue/·,
ald. — Deventer veroverd, bl. 439. — Toestand van Zulpheii en Devenler, ald. — Vreugde
over deze veroveringen, bl. 440. — Men besluit Groningen aan te tasten, bl. 441. — Delf-
zijl bemagtigd, bl. 442. — De Hertog van parma belegert Knodseiiburg, bl. 442. — Mau-
rus trekt naar Arnhem, en dwingt den Landvoogd terug te trekken, bl. 443. — Hulst ver-
overd, bl. 445. — Nijmegen bemagtigd, bl. 446. — Het leger betrekt de winterkwartieren,
ald. — Maürits' verdiensten en roem, bl. 447. —r De Duitsche Keizer spoort te vergeefs tot
vredehandel aan, ald. — De Hertog van parma trekt andermaal in Frankrijk, bl. 448. —
Aanslag van maurits op Maastricht ald. — De provincie Zeeland is onwillig om de oorlogs-
lasten op te brengen, bl. 449. — Sleenwijk belegerd en veroverd^ bl. 450- — Twist tus-
schen Holland eti Friesland over het voortzetten van den krijg, bl. 453. — Coevorden be-
legerd, bl. 455. — Oolraarsum bemagtigd, ald. — Verdugo poogt te vergeefs CoevordetWe
ontzetten, bl. 456. — De vesting bij verdrag overgegeven, bl. 458. — Einde van den veld-
togt, bl. 459. — Verrigtingen van den Hertog van parma, en zijn terugkeer uit Frankrijk,
al'd. — Zijn dood, bl. 460. — Gezindheid van filips jegens parma, bl. 461. — De Graaf
van mansfeld schaft de vrijwaringen af, bl. 462. — Inval van Graaf filips van Nassau in
Luxemburg, bl. 463. — Beraadslagingen der Staten-Generaal over de voortzetting van den
krijg, ald. — De Staten van Holland besluiten Geertruidenberg aan te tasten, bl. 464. —
Ligging en sterkte dier plaats, bl. 465. — Beleg van Geerlruidenberg, bl. 466. — Naijver
der Friezen, bl. 468. — Twist tusschen maurits en houenlo en karakter van den laatsten,
1)1. 469. — De Graaf van mansfelü daagt tot ontzet op, bl. 472. — Geertruidenberg over-
gegeven, bl. 473. — De Graaf van mansfeld tracht te vergeefs Crèvecoeur te bemagtigen,
ald. — Muiterij der troepen in de zuidelijke Nederlanden , bl. 474. — Verdere krijgsbe-
drijven en strijd in Friesland, bl. 475. — Hendrik IV omhelst de Katholijke godsdienst,
en wordt in Parijs als Koning van Frankrijk erkend, bl. 476. — Oordeel over deze ge-
beurtenis in de Vereenigde Gewesten, bl. 477. — De Aartshertog ernst van Oostenrijk
wordt door filips tot Landvoogd der zuidelijke Nederlanden benoemd, ald. — Zijn karak-
ter, bl. 478. — Hij poogt vredesonderhandelingen met de Staten-Generaal aan te knoopen,
bl. 479. — die echter worden afgeslagen, lil. 480. — Prins maurits tracht te vergeefs
's Herlogenboscb en Maastricht bij verrassing in te nemen, ald. — Aanslag van verdugo
op Delfzijl, bl. 481. — Prins maurits trekt in Mei te velde en dwingt verdugo het beleg
van Coevonlen op te breken, bl. 482. — Men besluit, tegen den wensdi der Friesche Gede-
puteerden, Groningen te belegeren, bl. 483. — Beleg van Groningen, bl. 484. — Geheime
pogingen der Friesche Gedeputeerden^ om het gezag over Ommelanden te behouden,
bl, 486. — Overgave van Groningen, bl. 487. — Het leger wordt ontbonden, ald. — Al-
gemeene vreugde over de behaalde zegepraal, bl. 488. — Regeling van den regeringsvorm
van Groningen en Ommelanden en hunne betreibking tot de Stafen-Gcneraal, — De
magt des Stadhouders is onvoldoende om de eensgezindheid tusschen de beide staatsleden te
bewaren, bl. 489. — Toestand van Drenthe en regeling der regering van dat gewest,
bl. 490. — Staatsregeling van de Republiek der Vereenigde Ncilerlanden ^ ald. — Vergelij-
king van haren toestand met dien der zuidelijke Nederlanden, bl. 491. —
Aanteekeningen en bijvoegselen, bl. 494.