-ocr page 1-

ALGEIHEEIVE GESCHIEDENIS

D£3

V ADERL AIVDS,

van de

VROEGSTE TIJDEN TOT OP HEDEN,

dooe

Dr. ·#· 1>. AUMlXfn.

ACHTEREENVOLGENS VOOETGEZET DOOE

H'. O. VAÏV nJEJEiS en D^ W. CT. JÊMMM^Mi.

VAN HET JAAR t581 TOT 19θδ NA CHRISTUS.

Φ lïr & ie ^ ί tl ft ♦

MET PLATEN, KiARTEN EN PORTRETTEN.

BfbMêek
IliMPERmidè?^^

TE AMSTERDAM, BIJ
C. El. m^BOLJElSKiWl ^ ZOOM.

tseo.

-ocr page 2-

BES.

m TF

\

J Μ

b xBi Ihm.m

3 Ö Θ Μ

Na diens overlijden achXereenvolgens "be-werlcl
'door

(l^ W IREiES EH BI W.€.BMmL<

B£MJD>E jlMEL, JiEMBE β Τ UK.

. '^--rt

.L. SCIIILIMEK :.«H Zd^dm.

' ■ 1

-ocr page 3-

mi

b

ZEVENDE BOEK.

van de

AFZWERING VAN FILIPS II

tot dek

MUNSTERSCHEN VREDE.

1581—1649.

OWnJDE GMJDEEXéTE,
1618—164^9.

-Sr

Pi

*

'■Ü

-ocr page 4-

EERSTE HOOFDSTUK.

1

ö·

LAATSTE JAREN VAN HET BESTAND.

1618-^1631.

Het spreekt Tan zelve, dal de binnenlandsche oneenigheden den invloed der Repu-
bliek in het buitenland aanmerkelijk verzwakken en de verbazende faam van wijsheid,
die zij verworven had, logenstraflen moesten.
Oldenbarrevelt was de man geweest,
die de draden van het uitgebreid verbond legen
Spanje aangeknoopt en in zijne vaste
hand gehouden had; uit zijn brein was voortgevloeid wal in de laatste jaren gedaan
was; zijn moed had daartoe de middelen welen tè doen aanwenden, — en nu had die man
langen lijd ten doel geslaan aan eenen slryd, door den Prins en een groot deel der
Provinciën tegen hem gevoerd, en deze strijd was met zijne in de oogen der wereld,
die op hel uiterlijke ziet, schandelijke nederlaag geëindigd. Deze uitkomst was wel
geschikt om al wie van
oldenbaäkevelts bewonderaars in het buitenland geen zelfstan-
dig oordeel bezat, aan het wankelen te brengen en twijfel aan zijne hooge wijsheid en
blanke oprechtheid Ie doen ontstaan.

Doch wij moeten de buitenlandsche aangelegenheden ophalen, waar wij hare beschou-
wing gelalen hebben.

Men was met de maand Mei van hei jaar 1617, ten gevolge van den moord van den
Maarschalk
d'angre, van de zorg ontslagen, die de vraag gebaard had, of men aan
Frankrijks verzoek gehoor geven en de Fransche regimenten in onze dienst, hetzij dan
in hun geheel of voor een deel door Nederlandsche troepen vervangen, zou laten trek-
ken, al of niet. Voorlaan scheen men omlrent
Frankrijk gerust te kunnen zijn. Had
de Koning besloten zelf het roer van staat in handen te nemen, en had hij dit besluit
geslaafd door zich van den groolen gunsteling der Koningin te ontdoen, zoo scheen
eensdeels het gevaar eener te naauwe aaneensluiting van het Fransche en het Spaansche
Hof opgeheven, en anderdeels aan de Protestanlsche Groolen elke reden tot opstand
benomen. Maar was het denkbeeld niet ongerijmd, dal men
Frankrijk eenmaal weder
lot een bondgenoot, ja, lot een voorganger in den oorlog tegen
Spanje zou hebben,

III Deel. 3 Stuk. 1

li

1618—
1621.

'M

-ocr page 5-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— niettemin moest men niet vertragen in al datgene, wat der Republiek eene krachtige
houdiDg tegen haren aarlsvyand kon verzekeren;'integendeel, met te meer hoop op dè
krachtdadige uitwerking dier pogingen moest men al degenen, die in
Europa Spanje
of Spanjes vrienden wederstand boden, in hunne ondernemingen ondersteunen. Alzoo
werd den G·*"" Mei in de Generab'teit besloten, het verzoek van den Koning van
Zweden,
ten aanzien van hetwelk Holland zich reeds vroeger gunstig gestemd betoond had, toe
«te staan, en hem zes oorlogschepen, voorloopig voor een zestal maanden, te zenden,
ten einde hem tegen den Koning van
Polen van dienst te wezen Het was den Staten
nog om eene andere reden de moeite waard, hunne macht in de wateren
der Oost-Zee
üenemarlcen
is len toon te spreiden. Immers was de Koning van Denemarken nog steeds nagverig op
fp'^de Ilepublklf hare scheepvaart, en bedacht op middelen van bedwang tegen onze wal-

vischvangers. Elf oorlogschepen, heette het, zou hij in zee brengen, om de schepen
der Nederlandsche Noordsche Compagnie te bemoeyelyken, en zoo zouden wellicht die
zes oorlogschepen, boven het oorlogschip, dat de Noordvaarders begeleiden moest, die-
nen kunnen om den Koning ontzag in te boezemen. De Koning van
Denemarken
werd gewaarschuwd in den vorm van een beleefd verzoek om gunstig onthaal aan de
naar
Zweden bestemde oorlogschepen te verleenen. Zijn antwoord bleef niet achter en
beloofde dat de Nederlandsche scheepsmacht in zyne havens goed bejegend zou worden
Zoo was de Vorst eenigermate tot vriendelijke behandeling ook der Nederlandsche vis-
schers verbonden, en had men partij getrokken van de oorlogsgeruchten in het Noorden
lol bescherming van' onzen handel en visscherijen In het eind van Junij kwamen er
berichten, dat er in de
Oost-zee geen oorlog dreigde. Nu werd met de uitrusting der zes
oorlogschepen opgehouden. Weldra ging het besluit door om ze niet te laten vertrekken, en
Toclit legen do de vraag werd in overweging genomen, of het niet raadzaam zijn zou, volgens het voorstel van
iaamdj"^ Admiraliteit van
Enkhuizen, diezelfde schepen liever naar de Spaansche kust te zenden om

de zeeroovers te tuchtigen, die hel hoofd aldaar weder duchtig opstaken Κ In de eerste

1 Resol. Stal.-Oen. 6 Mei, 1617. Vergl. hiervoor, D. III, S. II, bl. 643.

2 Resol Stat.-Gen. 6, 13, 14 Mei, 28 Junij, 3 Julij, 1617.

3 Cableton, I, p. 272. zegt, dat den Koning van Zweden oorlogschepen zouden worden toege-
zonden )> onder voorwendsel van beveiliging van den handel." Veeleer is het tegenovergestelde
waar, en maakte men van oorlogsgeruchten, die toch ook het vertoon onzer scheepsmacht bil-
lijkten, gebruik om de scheepvaart te beschermen. Vergel.
carletos I, p. 281, 282.

^ Resol. Stat-Gen. 22, 26, 30 Junij, 24 Julij, 1617. In het begin van Julij kwamen er
evenwel nog ongunstige berichten van
sticke uit Brandenburg, en van bredebode uit Heidelberg,
betreffende de bedoelingen van den Koning van Polen, carletok 1, p. 316, ^Π. Resol. Slat.-Gen,
7 Julij 1617.

, i

-ocr page 6-

DES VADERLANDS.

dagen der maand Junij (1617) waren er over Venelië tijdingen "^ais. Algiers gekomen, uit 1618—
welke men vernoraen had, dat al de Nederlanders aldaar in boeyen waren geklonken en tot
slaverny verwezen. Met groot geld had zelfs de Consul zijne vrijheid moeten koopen. De re-
den , die men voor deze geweldenarij opgaf, was de straf, welke een Hollandsch schip eenen
Turkschen roover op zee had doen ondergaan : al de Turken waren om hals gebracht, met uit-
zondering van vier oude lieden , die zich voor christenen hadden uitgegeven. Dezen hadden
de zaak te
Algiers aangebracht, »zoodat," dus stond in het bericht te lezen, » zoodat het
beter zou geweest zijn, als die vier oude lieden ook over boord waren gesmeten, daar
zij toch gebleken waren Morisken te zijn i." Deze gebeurtenis maakte veel gerucht in
Europa, maar zij had niet zoo zeer het gevolg, dat men de Nederlanders wegens die
behandeling, te
Algiers ondervonden, beklaagde, als wel, dat men zich verontwaardigd
loonde over de omstandigheid, die thans eerst scheen bekend geworden te zijn, dat zij
eenen Consul bij dien roofstaat in dienst hadden. Nu had de laster vry spel: zij heulden,
dus heette het, met de zeeroovers om den handel der Spanjaarden en Portugezen afbreuk
te doen, en leverden hun kruid en andere oorlogsbehoeften
2. De waarheid was dat NcderlandscU
wuNAKD DE KEYZER naar Algiers en gezonden was met de vredelievende boodschap

ora de Onderkoningen dezer Regentschappen lot eene getrouwe nakoming te brengen van het
verdrag , hetwelk de Stalen met den Grooten Heer gesloten hadden. Nog vóór hel eind van
hel jaar kwam er werkelijk een verdrag mei
Algiers lol stand. Maar men maakte zwarigheid
het te ratificeren, vermits eene bepaling daarin mishaagde, volgens welke de zeeroovers de
Ncderlandsche schepen zouden mogen onderzoeken, of zy ook Spaansche goederen aan
boord hadden. In allen gevalle de vyandelijkheden der roovcrs tegen
Holland waren
niet geheel belet 3, en bovendien om den ongunsligen indruk, door zulke onderhande-
lingen met eenen Slaat als
Algiers te weeg gebracht, eenigermate uil te wisschen, diende
er iels gedaan Ie worden. Toen dus
carleton de mededeeling gedaan had, dal de
Engelsche Regering voornemens was om eene vloot tegen de zeeroovers uit Ie rusten,
en wenschte, dat de Republiek deel daaraan nam, verklaarde
oldenbarnevelt, dat de-
Stalen gezind waren, met
Engeland lot uilroeijiug der zeeroovers mede te werken, ja
zelfs, dat zij de schepen, aanvankelijk tot ondersleuning van den Koning van
Zweden
bestemd, naar de Middellandsche zee zouden zenden, zoo zij werkelijk bleken in de
Oostzee niet noodig te zijn 4. De Koning
van had, zoo als hij met veel ge-

heimzinnigheid Ie ^s ffage liet mededeelen, groole plannen. Had hij reeds in hel mid-
den van het vorige jaar van de uitrusting eencr vloot legen de zeeroovers gesproken,

' nesol. Slal.-Gen. 10 Junij, 1CI7. ' 2 Cableton, 1, p. 302.

3 Rcsol. StaL-Gen. 28 Mei, 1616, 6 Jan. 1617. carletoh, I, 281, 308, 321.

4 Carletoä, I, ρ. 308, 309.

1*

-ocr page 7-

ALGEMEENE GESCHIEDEJXIS

1618— dit maal wilde hij een kruistocht der christelijke Mogendheden tegen hen uitgerust
hebben, aan welken
Spanje bovenal deel moest nemen, ten einde dit land zijne havens
en andere hulpmiddelen ten dienste der onderneming stellen mocht. Reeds werd eene
slad op het vyandelijk grondgebied aangewezen, die men streng blokkeren zou, ten
einde haar door honger te dwingen, en de tijdelijke stremming van den handel op de
Levant moest men voor zulk een schoon plan over hebben Het laat zich gemakkelijk
denken, dat zulke ontwerpen den Stalen volstrekt niet aanstonden. Zy schenen meer
beraamd om de Nederlanders op een valsch standpunt tegenover
Spanje te plaatsen, en
hunnen handel in de Levant een wellicht onherstelbaren slag toe te brengen, dan om
de roofstaten werkelijk te fnuiken. Inderdaad, aan een bondgenootschap met
Spanje
tegen een derde kon niet ernstig gedacht worden. Veeleer was het noodig om met de
tuchtiging der zeeroovers eene dreigende vertooning tegen
Spanje zelve te verbinden. Hierop
waren de Hollandsche staatslieden werkelyk bedacht, en de dwaze voorstellen van
ja.-
GOBus, die gelukkig nog verre van hunne uitvoering waren, moesten hen hierin niet
Nederlandsche belemmeren. Groot toch was weder de spanning tusschen de Repubhek en Spanje. In
eifange- Julij 1616 had men vernomen, dat de Onderkoning van Sicilië, de Hertog van ossuna, Ne-
houden. derlandsclie schepen preste om in dienst van den Koning van Spanje de Barbarijsche Staten te

bevechten. Haga. , die dit bericht overzond , verzocht daarbij, dat men op zulke ongeregeld-
heden orde zou stellen : de Turken, zeide h^, die, hoe onbeschoft ook, zich zoo iets niet
zouden veroorlooven, mochten anders zulk een voorbeeld spoedig gaan navolgen
Kort voor de ontvangst van deze tijding hadden de Staten, nevens de personen, die
reeds de dienst van consuls in
Spanje bewezen, eenen agent aangesteld, met name
karel karelsz. van cracau, met vcrtrouwde lieden onder hem, in de voornaamste
havens van het schiereiland gevestigd, om de belangen der kooplieden aldaar te be-
hartigen 3 ^ zoo het heette, maar tevens om met het overzenden van staatkundige berich-
ten de rol van een geheim gezant te spelen. Dezen
cracau werd overliie gewelddadigheid
geschreven \ Doch toen nu zelfs in de Spaansche havens verscheidene Nederlandsche
schepen werden aangehouden, om ten oorloge gebruikt te worden, en nog altijd Neder-
landsche gevangenen in Spaansche handen aan eene slechte bejegening blootgesteld ble-
ven kreeg onze agent zaken genoeg te doen. Ongelukkig had de secretaris van den
Koning van
Spanje hem, toen hij zich ho^v Madrid begeven had, doen verstaan, dat
hij door tusschenkomst van den Aartshertog te
Brussel wat hij te zeggen had, moest
te kennen geven; dan zou de Koning hem gaarne, ten gevalle van dezen zijnen bloed-

1 Carleton, I, ρ. 304, 305. II, ρ. 16—20. Mesol. Stat.-Geii. 1 Aug. 1616.

2 Resol. Stat-Gen, 13 Julij, 1616. 3 CARLETOif, I, p. 205.

^ liesol Stat.-Gen. 4 Junij, 1616. 5 r^sqI stat.-Gen. 3 Decemb. 1616, 10 Febr. 1617.

-ocr page 8-

DES VADERLANDS.

Tcrwant, gehoor verleenen, maar anders niet. Tol verzachting van deze harde bejege- ifii8—
ning werd er bijgevoegd, dat alle zaken van
Duitschland door het kanaal des Aarts-
hertogs ter 's Konings kennis kwamen. Doch, hoezeer
gracau zelve zich dien omweg
begreep te moeten laten welgevallen, de Staten wilden daarin niet treden ^, en zonden
hem eene klacht wegens dat aanhouden van onze schepen, als strijdig met het Bestand,
vervat in eenen brief aan den Koning van
Spanje^ dien hij zoo mogelijk zelf moest
overhandigen. Doch niet alleen werd de zaakgelastigde der Stalen aan het Hof niet ont-
vangen, maar hij kreeg den last om én de stad
Madrid^ én geheel Ä/JCw/e te verlaten DenNederland-
Nu moesten de Stalen zich wel van de lusschenkomst der Aartshertogen bedienen. Dil νεΓΜ^ηΓί^Β««/^
geschiedde , en men liet door middel van
garletons deurwaarder Ie Brussel weten, dal

O ' '

men »kort en goed de bedoeling van den Koning van Spanje en van de Aartshertogen
zelvcn wensclile te verstaan, opdat de Staten by tijds op hunne zaken orde mochten
stellen." Slechts vier dagen mocht de bode op bescheid wachten. De Aartshertogen gaven
op eene beleefde wijze ten antwoord, dat zij onverwijld naar
Spanje zouden schrijven,
opdat den Staten voldoening geworden-mocht. Zij deden zulks werkelijk,
tn^dca Spanjes
zyde werd, ten minste voor het aanhouden der schepen door den onderkoning van .Sict/ic,
vergoeding beloofd 3. Maar welk een beweegreden hadden de Spanjaarden voor zulk eene
bejegening der Nederlandsche schepen, en welk een schijn konden zij aan dit hun bedrijf
geven? Zij konden niet verdragen, dat ten gevolge van het traktaat met Algiers onze koop-
vaarders van den overlast' der zeeroovers ontheven zouden zyn, terwyl zij en de andere
natiën aan hunne geweldenarijen blootgesleld bleven. Genoten de Nederlanders uitsluitend
de voordeelen van den handel op de Middellandsche zee, zoo was hel billijk dal zi] er ook
de lasten van droegen: daarom poogde men, waar men kon, hunne bodems te dwingen mede
legen de zeeroovers te vechten. Men ziet, dal hel voorstel van
jagobus om Spanje aan
eenen kruistocht tegen de Barbarijsche Staten deel te laten nemen, en de Spaansche
havens als wyk- en wapenplaatsen in dien krijg Ie doen dienen, de strekking had om
al die gewelddadigheden, tegen onze schepen gepleegd, goed te maken, door haar het
voorkomen van bij voorbaat genomen maatregelen Ie geven. Had onze Staal daar ooren naar

I

» Resol Slat-Gen. 30 Jan. 2, 23 Febr. 1617.

- Resol. Slat.-Gen. 28 Maart, 1617. chacao bleef zich evenwel te Alcala ophouden, en zond
vandaar gedurig berichten., In Februarij 1618 had hij, volgens zijn schrijven, zelfs hoop, dat
hij als Agent van Hun Hoog Mögenden aan het Hof van
Spanje zou worden toegelaten j maar
een paar maanden later meende hij reden te hebben om zich gereed te maken, ten einde dadelijk
naar huis te keeren. In de maand Julij 1618 was bij te
Hage terug. Besol Stat.-Gen. 18 JVov.
1617j 10 Jan., 14 Febr., 3 Meij 18, 21 Julij 1618.

3 Resol Stai.-Gen. 2, 24 Julij, 1617, 4 Jan., 28 Apr. 1618. c.vnLETO.x I, ρ. 327, 337.

I
fl

-ocr page 9-

1618—

1021.

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gehad, hel traktaat mei Algiers zou verscheurd, en de Levantgnsche handel voor een
onbepaalden tyd vernietigd geweest zijn. Maar moest men van den anderen kant zoowel
de ondragelijke vrijpostigheid der Spanjaarden als de steeds dreigende bandeloosheid der
Barbarijsche partijgangers ongestraft laten ? — Had de Nederlandsche Regering aan de koop-
lieden en hunne maatschappyen de handen vrijgelaten, zij zouden zich wel tegen alle
geweld hebben doen gelden. Reeds was er gehoord van kaperij, door een Hollandsch
schip tegen een Spaanschen koopvaarder gepleegd i; reeds had zelfs de Oost-Indische
Compagnie verzocht om een oorlogschip, naar
Brazilië te zenden met het erkende doel
om daar krijgsgevangenen te maken, en alzoo de Spanjaarden tot uitwisseling onzer
gevangenen te dwingen Ja! de aandrang tot oprichting eener West-Indische Com-
pagnie werd in dezen tyd, na de ontdekking van
le maire, verdubbeld en dat deze
Handelsmaatschappij eene rol in de West-Indiën wenschte te spelen, gelijk aan die,
welke de Oost-Indische staande het felst van den oorlog gespeeld had, dit lag voor de
hand. Zoo zou het Bestand spoedig door dadelijke vijandelijkheden verbroken zijn ge-
worden , en geene dubbelzinnige of gewelddadige handelingen der Spanjaarden ongewro-
ken z^n gebleven. Het was eene moeyelyke taak voor
oldenbarnevelt lusschen die
twee wegen , den weg, welken
Engeland aanried, en dien, welken de Nederlandsche koop-
lieden en roekelooze winstbejagers ingeslagen wilden hebben, eenen veiligen middelweg
te vinden. De gedragsregel, dien hij volgde, was deze, dat hy zich door het opperen
van allerlei bezwaren van de deelneming aan den tocht, zoo als
Engeland dien uitge-
voerd wenschte te zien, verontschuldigde, en hij slaagde hierin zoo goed, dat hij den
Gezant zeiven van de onuitvoerbaarheid van de Engelsche plannen overtuigde Maar
van den anderen kant moest
Nederland door een genoegzaam aantal schepen naar de
Middellandsche zee te zenden, toonen , dat het alleen wel in staat was, de roovers in ontzag

ïochtexi tegen te houden, en daartoe niet door de Spanjaarden behoefde geprest le worden. Dus
de zeeroovers.

1 Resol Stat.-Gen. 8 Decemb. 1616. 2 jjeso/. Stat.-Gen, 3 Mei, 1617.

3 Bcsol. Siat.-Gen. 24 Junij, 1617. carleton 1, p. 322 , 327. Er werd eene Commissie be-
noemd om w. USSEUNCX te hooren, die tot de oprichting eener West-lnd. Comp, rekest op rekest
Jiad ingeleverd. Reeds 3 millioenen waren ingeschreven.
Holland bleef den aandrang der andere
Provinciën tot oprichling dier Compagnie standvastig wederstaan.
^liesol. Stat.-Gen. 9, 27 Sept.;
6, 16 Dec. 1617. Niettemin werden de (Jecommitteerden, welke in het midden van het jaar
1618 met die van de Oost-Indische Compagnie beraadslaagden, tevens heiast met de taak om de
zaak van de oprichting eener West-Indische Compagnie met ernst bij de band te nemen,
Resol.
Slat-Gen.
20, 26 Junijj 4, 13 Julij; 4, 13 Aug. 1618. Blen wenschte ussehkcx over te laten
komen, waartoe de Staten van
Holland hem vrijgeleide dienden te verleenen. ResoL Stat-Genl
13, 20 Ang. 1618.

4 Cakleton, I, p. 321. 11, p. 17, 19.

-ocr page 10-

1618-

1621.

DES VADERLANDS.

werden, in weerwil van nog steeds herhaalde aanmaning om Zweden niet verstoken te
laten, nu toch het saizoen voor een tocht naar 't Noorden te ver verloopen Avas, de
zes schepen met een zevende er bij, onder het bevelhebberschap van kapitein
qüast,
naar Algiers gezonden ^ De Onderkoning van Algiers werd vermaand, zijne onderdanen
in het plegen hunner zeeschuimerijen te keer te gaan; doch verklaarde zich daartoe onbe-
kwaam. Dus moest
Nederland zich zelve recht verschaffen, en hoezeer de vloot van den
kapitein
quast menig roofschip veroverde en menigen slaaf verloste, was men weldra op het
uitzenden van nog meer schepen bedacht. De Koningen van
Frankrijk en van Grool-
Britannië
en de Republiek van Fene/tè'werden uitgenoodigd, zich van hunne zijde insgelgks
de beveiliging der zee ter laak te stellen; maar inmiddels werden omstreeks twaalf
oorlogschepen »tot destructie van de zeeroovers" toegerust, en
Lambrecht hendrikz,,
gezegd Moyen Lambert^ daarover als commandeur benoemd. Toen nu de kapitein
QUAST op hel eind van Mei 1618 was teruggekeerd, en de noodzakelijkheid der zending
van eene nieuwe scheepsmacht genoegzaam was gebleken, begreep men achtereenvol-
gens een twintigtal schepen naar de
Middellandse/ie zee te moeten doen stevenen. Inde
maand Julg had er eene ontmoeting plaats, waarbg zes roofschepen werden veroverd Κ
De medewerking der Mogendheden scheen de Republiek dus wel te kunnen missen.
Venetië verontschuldigde zich dan ook maar Frankrijk scheen geneigd zich aan
deze onderneming aan te sluiten. De Regering van dit Rijk zond zelfs gemachtigden
herwaarts om over den aankoop van een paar schepen te handelen, en wilden cenige
galeijen en galioenen in de
Middellandsche zee uitrusten, zoo de Nederlanders gezind
waren, hunne vloot onder het bevel te plaatsen van den Hertog
van guise, die als
Opper-admiraal over de Fransche scheepsmacht zou worden aangesteld. Dit verlangen
vloeide voorzeker voort uil jaloezij. De Mogendheden moesten ongaarne zien, dat
Nederland aldus voor het oog der Ottomannische Porte en al hare vassallen als eene
zelfstandige, ja als de eerste zeemogendheid optrad. Trouwens
Frankrijks verzoek werd
niet ingewilligd, en alleen aan
Lambrecht hendriksz de last medegegeven, den Her-
tog, zoo hij hem ontmoeten mocht, allen behoorlijken eerbied te bewgzen Was
nu, blijkens de jaloerschheid der Mogendheden, de waardigheid der Republiek in deze
zaak genoegzaam gehandhaafd, dan hadden ook de ongeduldige handelsondernemers

1 Resol. StaL-Gen. 26, 27, 31 Julij; 1, .3 Aug., 23, 24 Sept. 1617.

2 Archiv, de la Mais. dWr. S. U, T. 11, p. 551. Resol. Holl. 3 Julij 1618. llesol StaL-Gen.
11, 23 Nov.· 20, 21 Dec. 1617. 25 Jan.; 3, 21, 23 Febr.; 30 Maartj 21, 22, 26 Apr.^ 1,
29 Mei; 2 Junij, 13, 14 Julij; 6, 13, 25, 28 Aug. 1618.

3 Kesol Stat.'Gen, 20 Febr. 1618.

^ Jiesol. Stat.-Gen, 5, 21 Febr., 28 April, 1 Mei, 8, 19, 30 Junij, 15 Aug. 1618.

-ocr page 11-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

^''eai" voorwendsel voor hun drijven, dat onfeilbaar tot eene uitbarsting van den oorlog

zou geleid hebben, en toen een tachtigtal kooplieden een verzoekschrift hadden inge-
diend, daartoe strekkende, dat men eene onverwijlde voldoening voor de aangehouden
schepen van
Spanje zou eischen, of dertig ■ oorlogschepen naar de Spaansche kusten
zou zenden, opdat men zich zelve recht mocht verschaiFen, kon
oldenbarnevelt hun
ongenoegen trotseren en hun tegemoet voeren, dat zij niet moesten wanen, dat de
Staat, ter liefde van moeijelijkheden, welke hunne winzucht zich op den hals had

Lichtingen van gehaald, tot zulk een overylden maatregel zou overgaan

krijgsvolk door .,^τ. , i i i i

de Aartsherto- ^^^ ^^^ die maatregel overijld hebben mogen heeten bij den staat, in welken de
zaken nog steeds in de Duitsche grensprovinciën verkeerden. Zoo stellig waren de
berichten, die omstreeks het einde der maand Maart 1617 inkwamen, aangaande be-
langrijke lichtingen van krijgsvolk door de Aartshertogen, dat zijne Excellentie verzocht,
hel magazijn van ponten, schepen, geschut enz. van
Dordrecht naar Emmerik te mo-
gen verleggen en de op kosten der Staten aangelegde en tlians bijna voltooide ver-
sterkingen van
Emmerik en Rees van geschut te voorzien, de compagniën voltallig te
maken, en voor zoover ze niet reeds dicht bi] de oostelijke grenzen gelegerd waren, ze
derwaarts te laten oprukken. Dit alles werd door de Staten Generaal goedgevonden.
Gelden werden aangewezen ter voltooijing der bovengemelde versterkingen, en
Zee-
land
en Overijssel verzocht het voorbeeld der andere Provinciën te volgen en mede
het aannemen van waardgelders tot verdediging des Lands legen den vijand in te willigen.
Opdat 's Lands bondgenooten niet overvallen en te zwak bevonden mochten worden,
liet men het niet bij de vermaning, reeds in den herfst van het vorige jaar tot de
Hansesteden gericht, dat zy toch, overeenkomstig de verbindtenis, door haar jegens
dezen Staat aangegaan, door het lichten van twee of drieduizend soldaten en het ver-
sterken van sleden voor hare veiligheid zorgen zouden; maar verwittigde de Vergadering
der zes groote Hansesteden, dat de nieuwe wapeningen wellicht op haar gemunt waren,
en dat zij alzoo op hare hoede hadden te wezen. Blijkens bericht van den Advokaat
vapr rijswijgk, waren ten minste Lubek, Hamburg en Bremen genegen bij voortdu-
ring krijgsvolk in dienst te houden Wat kon verstandiger zijn, dan aldus gereed te
wezen tegen eiken aanval van den Spaanschen kant. De uitbarsting van den oorlog te
tarten was allerminst geraden, daar immers de Republiek een alleszins wenschelijken
toestand genoot, en de oorlog, zoo die op alle punten met
Spanje ware uitgebroken,
plotseling al het verworvene weder in de waagschaal zou gesteld hebben.

1 Cableton, I, p. 337. II, p. 174, 180. Resol Stat.Gen. 1 Mcij 25 Aug. 1618.'

2 Resol. Slat-Gen. 20 Oct. 1616; 23, 24, 25, Maartj 17 April 1617; 9, 13 Maart, 1618,

CARLETON, 11, p. 75.

■ a

-ocr page 12-

DES VADERLANDS. 59

Behalve de krijgsvaardigheid onzer troepen en bondgenoolen op onze oostelijke gren- 1618—
zen bestond het andere middel om den vijand aldaar het zwaard in de scheede te doen
houden, hierin, dat men hem in het Zuiden een genoegzaraen tegenstand bereidde,
savoye om on-
Ook dit werd alweder niet verzuimd. De Staten hadden hunnen agent te
Heidelberg
opgedragen, op den üniedag der Evangelische Duitsche Vorsten de zaak van den Her-
tog van
Savoye voor te staan Nu verscheen de Heer monthoü, Ambassadeur van
dien Hertog, in Mei 1617 te
^sHage^ na den Uniedag te Heilbron bezocht te hebben.
Hij bracht hoop op bystand vandaar mede; — maar wat was van die zyde meer dan beloften
te wachten? Intusschen waren de Spaansche troepen naar het
Milanesche op marsch,
en er was dus geen kans op vrede. Alzoo herinnerde hij de Staten aan hunne toezegging
en verzocht om ondersteuning, ditmaal liefst in geld. Dit verzoek werd kort daarna
door suBiANO aangedrongen. De beide Republieken, zeide deze Resident van
Venetië^
de beide Republieken, die zich door Gods genade in het bezit harer vryheid gesteld
hadden, en niet ophielden van eerzuchtige Vorsten, die naar volstrekt gezag stonden,
afkerig te zijn, wenschten »vrijzinnige" Prinsen, zooals de Hertog van
Savoye was, te
verdedigen. Tegelijk verklaarde
monthou zijn verlangen nader. Hij berichtte, dat zyn
Hertog eenen Commissaris (den Graaf
taffin) zou zenden, om de ruiters, die de Fran-
sche Prinsen in
Duitscliland hadden laten werven, in zijne dienst te nemen. Aan die
troepen verzocht hij de Staten doortocht te verleenen, en met name aan den Baron
van
gent van oyen,
die ook in Duitscliland 2000 ruiters ten behoeve der Fransche Prin-
sen geworven had en thans, ten gevolge van den veranderden staat van zaken in
Frankrijky op Duitschen bodem terug was, te schrijven, dat hij zich tot het aanzoek
van den Hertog mocht laten
vinden 3. Dit verzoek kon den Staten niet ongevallig zijn,
vermils die ruiterbende thans op het grondgebied aangekomen, dat door de Nederland-
sche troepen bezet was, een oorzaak van ongelegenheden worden kon. Reeds verza-
melde de vijand in allerijl eene krijgsmacht om de ruiters van Golonel
van gent in de
pan te hakken, en al kwam het daar niet toe, hoe kon de Golonel zgne manschappen
in orde houden, bij gemis van voldoende werkzaamheid en vooral van betaling? De
Fransche Prinsen toch bleven in gebreke het volle bedrag der beloofde soldij te voldoen.
De Markgraaf van
Brandenburg was geneigd, den Golonel en zyne bende legering in het
land van
Gulik toe te staan; maar onder voorwaarde, dat hij daarvoor betaalde, en
dezen eisch deelde hij aan de Staten mede Nam dus de Hertog van
Savoye die
ruiters in zijne dienst, zoo maakte hij een einde aan een groot bezwaar. Bg gevolg

ï Zie hiervoor, D. Hl, Stuk II, bl. 616 en 617, en zie ook ResoL Stat.-Gen. 15 Julij, 1617.
2 Zie hiervoor, D. lU, Stuk H, bl. 638. ^
Hesol. Stat.-Gen. 18 Mei; 5 Junij, 1617.
^ Resol Stat.-Gen. 2 Junij, 1617.

III Deel. 3 Stuk. 2

Τ

-ocr page 13-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

■———MUI mmmmmmmÊmm^mmmÊmmÊmmmÊÊÊmmmÊÊÊmÊm^Êm^^m

1618— besloten de Stalen den Heer van oyen ten spoedigste te laten polsen aangaande
het denkbeeld van den Hertog, en hem op te wekken het niet te verwerpen;
kj waren, dit lieten zij den Prins en den Raad van State bij de uitnoodiging om
de zaak in overweging te nemen, uitdrukkelijk weten, zij waren ter bevordering
der zaak des noods tot eenige geldelijke opoffering bereid. Mocht onverhoopt de
Heer
van ουεν het aanbod niet aannemen, dan zou men hem zyne ruiters dadelijk
doen afdanken. Inmiddels werd hem geschreven, dat hij zich wachten zou, met zijn
volk over onze grenzen te komen of ook den bondgenooten en beschermelingen van
hun Hoog Mögenden tot overlast te zyn. Om ten naauwkeurigste onderricht te worden,
zonden de Stalen twee leden van den Raad van State tot den Colonel. Dezen brachten
het bericht terug, dat er nog 1200 ruilers bijeen waren, en dat deze manschappen wel
gdneigd waren den tocht naar
Savoye aan te nemen, maar intusschen behalve in het
Kleefsche zich ook te
Nijmegen en te Grave wenschten te legeren — Dit laatste
verzoek zag men zich genoodzaakt toe te slaan. — Daar nu de zaken dus stonden, en
al de Provinciën geneigd schenen des Hertogs verzoek om bystand in te willigen, zoo
stelden de Prins en de Raad van State voor, de ruiters van
van gent voorloopig voor
vijf maanden voor der Staten rekening te nemen, hetgeen eene som van 60,000 gulden
in de maand zou vorderen, en ze onder een sterk geleide, ten einde hen tegen den
Graaf
van den berg te beschermen, den Hertog ter hulp toe te zenden 2. Kwam het
ooit tot de verwezenlijking van dit voorstel, zoo begeerde Prins
Hendrik met hét opper-
bevel over deze ruiters belast te worden: het afgesprongen huwelijk met de dochter
van den Landgraaf en de moeijelijke toestand, waarin hij zich tusschen de beide partijen
in den Staat geplaatst bevond, maakten, dat hij zich gaarne voor een tijd uit het land
verwijderd had, en zich zelfs getroost zou hebben als byzonder persoon den Hertog van
Savoye te gaan bezoeken — Niet spoedig kwamen de Staten tot eene beslissing ten
aanzien van den bystand aan
Savoye te verleenen. Die van Holland kwamen met be-
zwaren voor den dag, aan de godsdienstige oneenigheden in hun midden ontleend, om
de andere Provinciën te doen gevoelen, dat als het gezag dér Stalen hunner Provincie
niet eerst door de tusschenkomst der Generaliteit gehandhaafd werd, er van
Holland

1621.

ï De Colonel was op het oogenblik naar Sedan om te zien, of hij de achterstallige soldij kou
hekomen.

2 Resol. Stat.-Gen. 7, 9 Junij, 1617. carleton, I, p. 271, 282, 282, 324.

3 cABLETON, 1, p. 325. hl November 1617 verscheen er een Gezantschap uit Hessen om den
Landgraaf bij de Staten van de verdenking te zuiveren, die de afgebroken huwelijksonderhandeling
op hem scheen te kunnen laden, alsof hij de zoo uaauwe verbindtenis met dezen Staat niet op
prijs stelde. Van zijne zijde, dit betuigden de Gezanten, was meer dan geëischt kon worden,
toegestaan.
Resol. Stat.-Gen, 27 Nov. 1617.

-ocr page 14-

DES VADERLANDS. 59

weinig voor de groote zaak van den strijd voor het Protestantisme tegen Spanje was te 1018—
wachten. Maar daar zij de blaam, alsof zij ten aanzien der hoogste belangen onver-
schillig waren, toch niet op zich konden latén kleven, zoo stonden zij weldra het noo-
dige toe. Thans trokken die Provinciën, welke de vaardigste geweest waren in het toe-
slaan van gelden, met name
Gelderland, zich weder terug, nu de zucht om Holland
te beschamen haar niet meer prikkelde — Xoen de Fransche Gezant verklaarde, dal
ook
Frankrijk gezind was den Hertog hulp te bieden, ingeval de Spanjaarden het ver-
drag van
Asti schonden en Vercelli wilden belegeren, behoefden ook de Staten van
de zijde der Fransche Regering het verwigt niet te schroomen, dat zij ryk genoeg
schenen om anderen bg te staan en haar niettemin om de betaling der Fransche troepen,
die zij in dienst hadden, lastig vielen; immers voegde de Gezant bij die verklaring
de opwekking en den wensch, dat ook de Stalen den Ilaliaanschen Vorst mochten on-
dersteunen Maar nu rezen er weder andere bezwaren. De som, die de Stalen voor
de zaak over hadden, was niet voldoende voor de behoeften van de ruiters van
vak
GENT, en MONTHOU had reeds een deel van zyn geld verstrekt aan een Duilsch colonel,
die zich mede verbonden had, troepen naar
Savoye te geleiden Dus sprong de on-
derhandeling met VAN GENT af, en men moest zich eenige opoffering getroosten om van
den overlast, dien zijne ruiters onder anderen aan de burgers van
Nijmegen berokken-
den , ontslagen te raken Eindelyk vergenoegde
monthou zich met eene ondersteuning
in geld ^ Wat de oorlog in
Italië betreft, werkelijk kwam het tot het beleg en de
inneming van
Vercelli door de Spanjaarden. Doch ten gevolge van de bemiddeling
van
Frankrijk leidden de reeds te voren geopende onderhandelingen thans lol den
vrede, en bij zijne wederkomst na zijn uitstap naar
Frankrijk beroemde du maurier er
zich op, dat zijn Koning alzoo den Staten de verstrekking van onderstand aan
Savoye
bespaard had, iets, da», zeide hij, wel in rekening mocht gebracht worden tegenover de
nalatigheid in het betalen der achterslaUige soldij van de Fransche regimenten in
Nederlandsche dienst 6

Zoo was er dus weder vrede in het Zuiden, ten minste tusschen Spanje en Savoye, Betrekkingeu
Doch viel er van den kant eener Mogendheid als Spanje, die het beginsel, op hetwelk"®^ Venehe,

' CARLETON, I, p. 317, 316. Resol. Stat-Gen, 17, 27 Junij; 3 Jnlij 1617.
2 CARLETON, 1, p. 314, 315. Resol. Siat.-Gen. 14 Junij, 1617.
^ CARLETON, I, p. 325.

^ Later werden die Ruiters in dienst genomen, zoo het heette, door den Koning van Dene-
marken,
maar werkelijk door Spanje. Resol. Siat.-Gen. 26 Maart, 1618.

5 nesol. Siat.-Gen. 6, 8, 10, 11, 12 Julij, 1617.'

® Resol Stat.-Gen. 17, 26 Junij; 3 Nov. 1617. cableton, 11, 96, 97, 115, 134, 139, 239.

2*

-ocr page 15-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— de Nederlandsche Staat berustte, Diet dulden kon, en om met kracht en Trucht tegen
Nederland op te treden Italië onder haar bedwang hebben moest, op waarachlige vriend-
schap te rekenen ? De Venetiaansche Regering, die nog steeds in
Istrië met den Aarts-
hertog in staat van oorlog verkeerde, dacht zulks niet. Zij had een regiment in
Duitsch-
land, door den Graaf van leeuwensteiw geworven, in hare dienst genomen, en maakte
dankbaar gebruik eerst van de tusschenkomst der Stalen om den Graaf van
Oost-
Friesland y
die deze soldaten uit Emhden niet wilde laten vertrekken, daartoe te be-
Avegen, en daarna van hunne vergunning om ze te
Delfzijl scheep te laten gaan, en
zoo mogelyk nog onder geleide der vloot van Kapitein
quast de reis te laten doen
De resident
suriano hield niet op, de vredelievende gezindheid van Spanje als bedrie-

4

gelyk voor te stellen Ook wapende Venetië zich sterker en sterker. Zij wenschte
van onze Admiraliteiten twaalf schepen te huren, en ze hier van krijgsbehoeften, scheeps-
volk 'en officieren te laten voorzien. Dit verzoek werd gereedelijk toegestaan; de Staten
beijverden zich zeer voor deze zaak, en ten bewijze, wat men in dien tijd, toen de Staat
voor zich zeiven zulk eene sterke vloot uitrustte, hier te lande vermocht, met ongeloo-
felijken spoed was de uitrusting voor
Venetië gereed. Den 18·^"° Mei uitgezeild, moesten
deze schepen zich voor de straat van
Gibraltar met geweld door de Spaansche scheepsmacht
heen slaan Ofschoon zulke krachtige oorlogstoebereidselen aanvankelijk den kryg schenen
te zullen vernieuwen, kwam echter wejdra de vrede ook in
Istrië tot stand Κ Middeler-
Avijl had de Resident gedurig, maar schoorvoetend, gewag gemaakt van den wensch zgner
lastgevers om met de Vereenigde Provinciën in een nader verbond te treden. Het gemis
aan eensgezindheid, dat de Republiek van
Venetië weldra in de noodzakelijkheid bracht
om eene felle zamenawering met geweld te onderdrukken, zal het den Resident onmo-
gelijk gemaakt hebben om ruiterlyk met zyn voorslag voor den dag te komen. Immers
was er eene partij in
Venetië, voor welke men niet erkennen durfde eene zoo naauwe
aansluiting aan
Nederland te begeren. Eindelijk echter deed suriano blijken, dat de Ve-
netiaansche Regering wenschte, eenen vasten Nederlandschen Resident te yeweiie gevestigd
te zien, en van onze zijde werd daartoe besloten 5. De dus bevestigde vriendschap leed

1 Resol Stat.-Gen, 17 Febr.; 8 Maartj 22, 26 Julij} 3, 12 Aug.; 6 Sept.; 8 Nov. 1617.
CARLETON, 1, ρ. 271, 325, 338; II, ρ. 22.

2 Resol Stat.-Gen. 31 Oct.; 8, 18, 27 Nov., 14 Dec. 1617. 31 Jan.; 16, 20 Febr.; 5 M^art;
4 April; 16 Junij, 1618.

3 Resol Stat.-Gen. 29, 30 Dec. 1617. 22, 24, 27 Jan.; 2, 3, 7, 20 Febr.; 2, 13, 19, 20,
21 Maart; 7, 12, 21, 23 Mei; 14, 16 Junij; 7, 9, 13 Julij, 1618.
de jonge , M. en Ye?/.bl. 86.

Resol Stat.-Gen. 20 Febr.; 30 Julij, 1618.

5 Resol Stat.-Gen. 7 Julij; 3, 4, 22 Aug.; 7 Oct.; 18, 21, 28 Nov.; 14 Dec. 1617. 31 Jan.

-ocr page 16-

DES VADERLANDS. 59

gelukkig niet bij eene onaangename onlnaoeting, vf-elke eenige Hollandsclie koopTaardij- ifiis—
schepen in de Golf van
Venetië weêrvoeren. Zij werden in beslag genomen, en liet
scheepsvolk in boeyen geklonken. Deze bejegening hadden de Hollanders aan eene
moedwillige overtreding van de orde, door
Venetië op den handel in de Golf gesteld,
en aan hunne uitdagende houding tegen de Venetiaansche scheepsmacht te danken.
Ten gevalle van Hun Hoog Mögenden liet de Regering al spoedig schepen en schippers k)s ^
Deze betrekkingen der Vereenigde Provinciën met ^laliaansche Mogendheden moesten
Spanje op hare hoede doen zyn om geene nieuwe vijandelijkheden in het Zuiden aan
te vangen. Maar nu had zy de handen te ruimer om in het Noorden te werken. De
schepen, aanvankelijk derwaarts bestemd, hadden de reis naar de -
Middellandsche
Zee
aanvaard; maar hunne tegenwoordigheid in de Oostzee zou, dus scheen het, ook
niet overtollig geweest zyn. Merkwaardig was de rede, door den buitengewonen Zweed-
De buitenge-
schen Gezant skytte, den November 1617, in de vergadering der Slaten-Generaal
gehouden. Hij begon met hun Hoog Mögenden te danken voor het deel dat hunne
Gezanten gehad hadden aan de eer van den tusschen
Zweden en Moscovië lot stand
gekomen vrede Maar zijn hoofddoel Λν38 zynen Meester te rechtvaardigen. De
Koning van
Zweden slond aan den laster van den Koning van Po/ew ten doel; hem werden
de rampen zoo van
Polen als van Zweden zelve geweien; zonder oorlogsverklaring, dus
strooide men uit, had hij de oorlog op nieuw in
Lijßand begonnen 3. Hiertegen nu
stelde
skytte een verhaal over van heigeen de Koning van Polen in het schild voerde.
De slappen, door
gustaaf adolf in 1615, op raad van den Koning van Groot-Briiannië
en de Slaten-Generaal gedaan, om zich met hem te verzoenen, had hy eerst dubbel-
zinnig, daarna zoo onheusch .beantwoord, dat de brief, waarin dit antwoord vervat was,
alleen reeds een billijke oorzaak van vernieuwden krijg opleverde. Niettemin was er in 1614
een wapenstilstand gevolgd. Maar hoe weinig oprecht
sigismond tot vrede gezind was, bleek
uit een brief, aan de Zweedsche Stenden gericht en in Zwecie» rondgestrooid, waarin hij
de onderdanen tot afval aanspoorde en verklaarde, in geval zij hunnen Koning trouw bleven,
zich met behulp zijner bondgenooten het Rijk weder te zullen toeeigenen. In dit voorne-
men door zijnen Rijksdag ondersteund, leide
sigismond het aanvankelijk op de inlijving van
Koerland toe: ten dien einde werden de Hertogen van dit gewest de voorwerpen van allerlei
laster, vooral hertog
willem, die een zoon had, welken men wederrechlelyk van zijn
erfgebied wilde berooven. Dit geschiedde werkelijk door verbeurdverklaring van het

7, 20 Febr; 12 Maart, 4 April, 13, 20 Aug, 1618. carleton, II, p. 139, 232. Resol. v, Holl.
21 Maart, 1618.

1 Resol. Stat.-Gen. 13, 18, 20, 27 Aug. 1618. 2 Uq hiervoor, D. III, Stuk 11, bl. 584.

3 Een brief van Riga had den Staten liulpbieding aan Zweden ontraden, MesoL· Slat.-Gen,
19 Sept. 1617.

-ocr page 17-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— Hertogdom. Nu was mea een landschap meester, van welks kusten men Zweden be-
stoken kon. En alsof dit voordeel nog niet groot genoeg was, zoo stookten van toen
aan de Jezuiten de Katholieken in
Lijfland op, ja legden het er op toe om de onder-
danen van den Hertog van
Pruisen op te ruijen, ten einde ook dit land aan zijnen wet-
tigen gebieder te ontfutselen. De havens van
Elbüig, Koningsbergen, Memel en Riga
meöster te worden, was het doel, en schepen, aan de Hansesteden afgedwongen, zouden
het middel wezen om
Zweden aan te randen. Zelfs van Pruisen had de Koning van
Polen schepen durven vragen, en die van Dantzig tot vijandelijkheden tegen de Zweed-
sehe koopvaarders uitgelokt, ja getracht op den Koning van
Denemarken te werken.
Desniettegenstaande en in weerwil van werkelyke krygstoebereidselen ^ te land en ver-
nieuwde bedreigingen, had de Koning van
Polen den schijn aangenomen, alsof hij den
Avapenstilstand verlengd wilde zien. Eindelijk na herhaald uitstel waren er in Mei
1617 Poolsche onderhandelaars in
Lijßand verschenen, en hier was, ja, een wapenstil-
stand tot stand gekomen, maar die zich slechts tot
Lijßand bepaalde en alleen de
Stenden, niet de Koningen zeiven aanging. In dezen stand van zaken had
gustaaf
ADOLF zich tot de Vereenigde Provinciën gewend met verzoek om hier krggsvolk te
mogen lichten en met zes oorlogschepen ondersteund te worden. Ook had hij niet
geaarzeld, den Hertog
Willem van Koerland in zyne bescherming te nemen en aan
de zeehaven
Dunamund, in de golf van Biga, hulp en schepen toegezonden Moest
dit moedwillige vredebreuk, of plichtmatige zelfsverdediging heeten? Hij twijfelde niet
aan het oordeel van de Vereenigde Provinciën. Op haar immers, dit wisten zy, was
alles mede gemunt. Het was
Spanje er om te doen, het hechte verbond tusschen de
Vereenigde Nederlanden, de
Hanse en Zweden te verbreken: daartoe werd de Koning
van
Polen als middel gebruikt, opdat, wanneer deze in de Oostzee meester geworden
was,
Spanjes macht van dien kant de Republiek met meer hoop op günstigen uitslag
afbreuk zou kunnen doen en haar eindelijk ten val brengen. Maar bleef het ver-
bond tusschen haar en
Zweden bestaan, zoo kon men den gemeenschappelijken vyand,
hoe machtig ook, genoegzaam in ontzag houden. Ten blijke nu, dat de alliantie nog

^ Tot zelfs in het Graafschap Ravensberg toe Λverden soldaten voor den Koning van Polen ge-
ΛνοΓΥβη. Resol. Stat.· Gen. 1 Aug. 1617. ^

- De Hertog van Koerland drong eerst door brieven, daarop door eenen afgevaardigde ook op
der Staten aanbeveling aan bij die Mogendheden, van wie hij wat te hopen of te vreezen had.
Zie
Resol StaL-Gen. 27 Febr.j 7 April; 29 Sept. 1617. De Staten voldeden aan zijn verzoet.

3 In het najaar van 1617 vielen de forten van Dunamund weder in handen van den Koning
van
Polen. Dus Averd uit Riga aan den Amsterdamschen oud-burgemeester wittensz. geschreven.
liesol Slat.-Gen. 19 Oct. 1617.

-ocr page 18-

DES VADERLANDS. 59

in volle kracht beslond, verzocht Zweden alsnog om hulpbieding volgens het verdrag, 1618—
en wel bepaaldelijk drong de Gezant er op aan, dat de Staten hunnen onderdanen ver-
bieden zouden, den Koning van
Polen schepen of wapenen te leveren, en zouden
beletten, dat er krijgsvolk op hun grondgebied ten behoeve van dien Vorst gelicht werd,
of schepen met kanonnen naar
Danizig, Elbing, Koningsbergen en Riga uitliepen. Deed
men dit, zoo zou de Koning van
Zweden de wereld door verkondigen, dat Zweden
zijn behoud, en de geheele Christenheid hare redding, naast God, alleen aan de Stalen
te danken hadden — Dat de Gezant, gewagende van de pogingen om ook het ver-
drag tusschen de Republiek en de Hansesteden krachteloos te maken, de waarheid
sprak, was maar al te zeer gebleken. Het was bekend geworden, dat die Sleden in
het midden van het jaar 1617 een schrijven van de Aartshertogen ontvangen hadden,
waarin zij rechtstreeks ter verantwoording geroepen werden wegens haar verbond met
de Republiek, en haar werd afgevraagd , welke gevolgen het verdrag hebben zou, in
geval de Koning van
Spanje en zij, de Aartshertogen zeiven, weder in oorlog met de
Vereenigde Provinciën mochten komen 2. Dus scheen het aireede eene uitgemaakte
zaak, dat het Bestand niet verlengd, maar door een nieuwen oorlog vervangen zou
worden, zoo men ten minsle met de vyandelykheden nog lot het einde der twaalf jaren wilde
wachten. Dit scheen meermalen het geval niet eens Ie zullen zijn. In het begin van Botsingen tus-
September 1617 kwamen er van verschillende plaatsen berichlen in omtrent groole
lichtingen van wege den Keizer, den Koning van
Spanje en de Aartshertogen gedaan;
raen sprak van drieduizend ruilers en tienduizend man voetvolk. Deze krijgsmacht zou
tegen
Gulik en Kleef moeten dienen. Er scheen een aanslag op de vesting/iee« en later
op
Calcar beraamd te worden; Essen, waar eenige Nederlandsche soldaten lagen, werd
overweldigd; de garnizoenen van
Wezel en Xanten veroorloofden zich vijandelijkheden
op hel door, de Staten bezette grondgebied, en er werd een schipbrug bij
lihijnberk
over den Rhijn geslagen Het was inderdaad zeer waarschijnlijk, dat de vereenigde
macht vab
Oostenrijk en Spanje de noodzakelijkheid dringend achtte om zich Ie doen
gelden. Immers reeds nu was het duidelijk, dat de Bohemers zich de regering van
FERDiNAKD van
Oostenrijk, hoezeer reeds tot Koning van Bohemen gekroond, niet zou-
den laten welgevallen, en met versmading van het besluit van 1547, waarby
Bohemen

^ Resol. SCat,-Geii. 6 Nov. 1617. CAnLETON, 11, p. 97. Van den staat van zaken in de Oostzee
werden de Staten behoorlijk onderricht door hunne agenten en zeelieden. Zie bij voorb. Resol,
mat.-Gen.
22 Julijj 14 Aug. 1618.

2 Resol. Stat.-Gen. 24 Julij, 1617.

3 Resol. Stat.-Gen, 9, 16 Septj 11 Nov. 1617. 27 Jan.; 5, 13, 26 Maart; 2, 10 April;
26 Julij, 1618.

-ocr page 19-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— tot een erfelijk Rijk verklaard was, een Protestantschen Vorst zouden durven kiezen

Doch de Vereenigde Provinciën waren niet geneigd zich te laten overvleugelen of uit
het veld te laten slaan. Hoezeer zij begrepen, dat men geene kleine vergrijpen tegen
de krijgstucht als een oorzaak van oorlog moest beschouwen wenschlen zg de reeds
aangegane verbonden in stand te houden en te versterken, en den invloed, dien zy,
ten spijt des Keizers, in
Duitschland bezaten, te doen gelden. Groot was die invloed
inderdaad. Niet alleen waren de Staten-Generaal bg voortduring geroepen om geschillen
tusschen de possiderende Vorsten van
Kleef en Gulik bij te leggen, zoo als betreffende
de inkomsten van het Graafschap
£erg, en de heffing van eenen tol door den Paltsgraaf
van
Neuburg te Burichy waarmede de schepen, die reeds te Rees aan het Bewind
van den Markgraaf van
Brandenburg betaald hadden, zich bezwaard achtten niet
alleen verleenden zy, wegens hunne militaire bezetting van die oorden, mede acten
van onzydigheid en vrijgeleide, zooals nog in het voorjaar van 1617 aan de Stad
Dortmund en in het najaar aan den Graaf awthon Gunther van Oldenburg
maar ook onderdrukte Duitsche onderdanen zochten en vonden steun by de Slaten-
Generaal, zoo goed als bij den Keizer. Dit deden de verdreven burgers van
Pader-
born ^
en de inwoners van Lemgo, die zich over de Graven van Lippe te beklagen
Tol door den hadden 5. Van den anderen kant zocht diezelfde Graaf van Oldenburg verhaal bij de
denburg op dea Staten tegen die van Bremen, welke, stout op hunne alliantie met onze Republiek,
Weser weigerden te voldoen, dien hg op den Wezer hief. Het spreekt evenwel van

zelve, dat de Staten den Graaf in dit zyn aanzoek niet gezind waren te wille te zijn.
Immers had hij het recht tot het heffen van dien lol, tegen alle door verscheidene
Keizers aan
Breinen verleende privilegies, verkregen van Keizer Matthias, op grond
dat deze tol vooral den Nederlanders benadeelen zou β. De bemoeijing met de zaken

li Zaken van van Oost-Friesland ^ ten einde den Graaf, met wien de stad Embden thans op

Oost-Friesland. ,

Ii.

1 Resol. StaL-Gen. 7, 8 Julij 1617. cableton I, p, 328, 329. ^

^ Resol Stat.-Gen. IS mi. 15, 27 Blaart, 1618.

3 Resol. JStat.-Gen. 16 Maart, 1617. 6, 9 Febr. 1618.

'i Resol. Stat.-Gen. 14, 21 Maart; 16 Sept. 1617.

5 Resol. Stat.-Gen. 2 Aug. j 19 Dec. 1617. Om aan de Evangelischen in de door de Spaansche
troepen bezette streken vrijheid van godsdienst te verzekeren, hadden de Staten een gereed middel
bij de hand in de bedreigeng, dat, bijaldien zij hun ontzegd werd, zij op hunne beurt de uit-
oefening der Roomsche godsdienst in de door hen bezette plaatsen zouden verbieden.
Eesol.
Slat-Gen.
21 Julij, 1618.

6 Resol. Stat.-Gen. 2, 7 Sept. 1617. wicquefort, Hist. d. Prov. Un. L. II.

-ocr page 20-

DES VADERLANDS. 59

eenen goeden voet stond, te beletten de hulpmiddelen van dit gewest ten behoeve van den 16I8-
vijand beschikbaar te stellen, duurde voort. In het midden en nogmaals in het najaar
van 1616 werden de Graaf en de Stenden, ingeval zij zich niet lot onderlingen vrede
aan de verdragen meenden te kunnen houden, op nieuw uitgenoodigd, afgevaar-
digden naar '
ä Hage te zenden. De Ridderschap beklaagde zich, dat de Graaf, steunende
op de slem van drie Steden, welke hy door kwglschelding van schalling op zyné hand
had weten te krijgen, bleef verzuimen den Landdag te beleggen. Ten gevalle van Hun
Hoog Mögenden verklaarde de Graaf zich daartoe eindelijk^ in November 1616 bereid.
Doch op dezen Landdag was de handelwijze van den Graaf van dien aard, dat de mis-
verstanden, naar het oordeel der Ridderschap, eer vermeerderd, dan bijgelegd werden.
Nu was dan volstrekt op nieuw de lusschenkomst der Slaten-Generaal noodzakelijk. In
weerwil der verontschuldigingen van den Graaf lieten hem ^e Staten den 18''·"'Augustus
1617 welen, dat de geschillen niet te beslechlen waren, tenzij hg in persoon Ie
^sHage kwam, of gemachtigden herwaarts zond. —Afgevaardigden van de Ridderschap waren
er reeds. — Kon hij daartoe niet besluiten, zoo zouden zij zeiven commissarissen naar
Oost-Friesland zenden, overeenkomstig hunne belofte bij het verdrag van Oosterhuizen
afgelegd Te meer vonden zij zich hiertoe genoopt, verrails de eer van de Republiek
raet de zaak gemoeid was, aangezien de Graaf zich niet ontzien had, Slaalsche krijgs-
lieden te gebruiken om door het bezeilen van het Huis te
Oldersum^ aan de Eems,
zijne tegenpartij afbreuk te doen. Nu verschenen de afgevaardigden der pariyen in
November te
^sHage, en werden Gecommitteerden, uit elke Provincie één, benoemd
om de geschillen bij te leggen. Men had van den Graaf te meer inschikkelijkheid te
verwachten, omdat hij zonder de ondersleuning van het krediet der Stalen in geldelijke
moeyelykheden zou geraakt zyn. De Gecommitteerden ontwierpen eenige punlen,
waarop zij de partijen ernslig aanrieden elkander te verslaan. Den 7·^°" Februarij 1618
kregen de Oost-Friesche Afgevaardigden hun afscheid. Weldra echter ontbrandde de
oneenigheid tusschen den Graaf en zijne Ridderschap op nieuw 2. Yan alles wat in
deze zaak geschiedde, werd de Engelsche Gezant op de hoogte gehouden, zoo door de
Stalen, als door den Graaf van
Oost-Friesland^ die niet zonder grond meer op de be*
gunstiging van den steeds op twee gedachten hinkenden Koning van
Groot-Brilanniè,
dan op die der Republiek meende te kunnen rekenen. Evenwel, terwijl bij de Staten

1 Zie hiervoor, D. 111. St. II. bi, 587.

2 Jiesol. Slai.-Gen. 6 Julij; 6, 9, 15, 26 Sept.; 2 Nov. 1616. 17 April; '5 Mei; 15, 19Julij;
18 Aug; 16 Sept.; 28 Oct.; 7, 10, 17 Nov.; 23 Dcc. 1617. 11, 12, 18, 19, 23 Jan.; 1, 3,
7 Febr.; 8 Aug. 1618.

III Dëel. 5 Stuk, 5

-ocr page 21-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— om hun krediet vraagde, drong bij bij jagobus aan op het bekomen van de Orde vai
den Kouseband ^

Dezen uilgeslreklen invloed nu in Duitschland wenschten de Blaten nog te versterken
om tegen den dreigenden storm behoorlijk gewapend te zijn. Daartoe moest ook strek-

Agent der ken de benoeming van een vasten Agent bij de Hansesteden. Tot deze betrekking bood
staten te Luhek. . , i τ* i i.

Zich aan de Heer foppe aitsema, gewezen kanselier van wijlen den Vorst χάπ Brunswijk,

en toen deze werkelijk benoemd was, kreeg hij voor alles in last, die Sleden toch te
bewegen, hare wallen te versterken en soldaten in dienst te nemen 2, Ook op het
verdedigen hunner eigene grenzen waren de Stalen genoegzaam bedacht. De berichten
van lichtingen en troepenbewegingen in het Kleefsche en Guliksche strekten tot het
marschvaardig maken des legers 3. Inlusschen bleven de Staten van nabij een waak-
zaam oog houden op de handelingen van den Koning van
Polen, door hunnen Gezant
, Stioke bij den STICKE bij den Keurvorst van Brandenburg te lalen vertoeven. De tegenwoordigheid
ϋΤαηάβΦατο^^ dezen staatsman strekle den Keurvorst tot raad en bemoediging, en was voor zijne
belagers een duidelijk sprekend bewijs, dat hij in alles wat hy verrichtte, met de Staten
eenstemmig handelde, die niet in gebreke zouden blijven,· aan zijne raadslagen met de
wapenen kracht bij te zetten Κ Maar vooral was men geneigd aan het verbond met
Zweden de hand te houden. De rede, door skytte voorgedragen, werd niet alleen om de
sierlijkheid der taal en de helderheid van de uiteenzetling der feilen toegejuicht, maar

Aanzoelien vau vond ook ingang bij de Staten, Op het verzoek, door dien Gezant in vertrouwen van

'/.weden,

wege den Koning van Zweden gedaan, om én de vroeger gelichte 150,000 Rijksdaalders
nog niet te behoeven af te lossen, én andere 150,000 daarboven op het krediet der
Stalen te lichten, werd wel is waar geantwoord, dat men zijne Majesteit zich gaarne
met de voortduring der oude leening zag tevreden stellen zonder eene nieuwe aan te
gaan; maar in het antwoord, op
skyttes voordracht gegeven, verbonden de Staten
zich plechtig tot trouwe nakoming van het
meV Zweden gesloten verdrag, volgens het-
welk zij bereid waren, zijne Majesteit, in geval de Koning van
Polen zich verstoutte
den oorlog voort te zetten, met Gods hulp allen bijstand te verleenen Kort daarna

1 Renol Slat.-Gen. 31 Dec. 1617. 6, 9, 10 Jan.; 5, 7 Febr. 1618. carleton, Π, ρ. 109,
209,211,212, 217,227,248.

2 JResol. 8taL-Gen, 31 Julij; 2, 8 Aug. 1617.

3 Itesol. Slat.-Gen. 9, 12, 13 Sept. 1617. 5, 13 Maart; 26 Julij, 1618.

4 MesoL Stat.-Gen. 24 Oct. 1617. 29 Jan. 1618.

5 Ecsol. Stat.'Genl 15, 16, 17 JVov.; 11 Dec. 1617. carleton II, p. 112. De rede van skvtte
was ia het Latijn. Het antwoord der Stalen, daarentegen, in het Nederlandsch met een zAveem
van Platduitsch gesteld. Wel bleek de Zweedgche Vorst de klassische studiën op prijs te slellcn,

-ocr page 22-

DES VADERLANDS. 27

verli'ok skytte naar Engeland om ook bij jacobus de staatkunde Tan zgnen Meester IfilS—
Ie rechtvaardigen, en, in geval van oorlog met
Polen ^ ook zijne ondersteuning te ver-
zoeken. Hij kwam in de eerste dagen van Januarij (1618), zoo bet scheen, voldaan
uit
Engeland te Hage terug. Immers had jacobus hem zoo geantwoord, »dat hij Jacobus staut-
en de Koning zijn Meester reden hadden er tevreden over te zijn." Maar wat schreef
intusschen de Koning van
Groot-Britannie aan zijnen Gezant te Hage met betrek-
king lot het verzoek, hem door
skytte gedaan, dat hij zijoen invloed bij de Staten-
Generaal zou aanAvenden ten einde hem te doen erlangen wat hij van hen begeerde?
» Wij zijn zeer geneigd de zaak te bevorderen, en wensehen, dat hij erlange wat hij
vragen zal, hetgeen, zoo als wy vermoeden, hulp zal zijn in manschappen, in geval
er oorlog
tusschen den Koning van Polen en zijnen Meester ontslaan mocht. Maar
de maatregelen, in deze zaak Ie nemen, verdienen ernstige overweging, wegens den
aanzienlijken handel, dien onze onderdanen in de landen van den Koning van
Polen
drijven. Daarom hebben wij zijne belangen niet bij bijzonderen brief aan de Staten
willen aanbevelen, daar wg niet weten, of de zaak soms ruchtbaar kon worden." ^
Zulk schrijven was voorwaar een sprekend bewijs
Tan de dubbelzinnigheid van jakobus
gedrag: er bleek voldingend uit, hoe weinig hart hij had voor de Prolestantsche alli-
antie en hoe beducht hij was
Spanje te ontstemmen. Hij was een Protestantsch Torst,
maar zonder beginselen, zonder geloof aan de toekomst van het Protestantisme en bij
gevolg zonder moed om door te tasten. — Tegen
skyttes wederkomst uit Engeland
had men hem hier te lande antwoord beloofd op zijn voorstel, waarbij hij verzocht
had, dat de Staten in overweging zouden nemen, op welke wijze zij
Zweden tegen
den vijand in
Lijfland dachten bij te staan. Thans was het dus tyd, hem bescheid te
geven. Aanvankelijk was het antwoord eenigzins ontwijkend. De Staten vermoedden, Der Staten be-
dat de Koning van Zweden^ ongeduldig omdat hij zijne rechten door Polen ontkend
zag, het oorlogsgevaar, hetwelk hem dreigde, vergrootte, en wilden door het onvoor-
waardelijk toezeggen van hulp het uitbarsten van den oorlog niet bevorderen. Dus
verklaarden zij den buitengewonen Gezant, dat zij voornemens waren den Koning van
Polen een ernstigen brief te schrgven, ten einde hem te bewegen. Zweden niet te
beoorlogen. Bleken de beide Koningen,
gustaaf adolf en sigismuwd, geen vrede te
kunnen treffen, zoo zouden de Staten de vraag in overweging nemen, «welken bij-
stand men
Tolgens het Verdrag met het minste nadeel voor deze Landen in dé tegen-
woordige omstandigheden, behoudens
Toorafgaande bewilliging der Provinciën, zou kun-
nen verleenen." De zinspeling op de omstandigheden, in welke de Republiek verkeerde,

ook door aan heynsius een jaargeld te beloven, zoo hij historiograaf van zijne Majesteit wilde wor-
den, en anderen te
Leiden met gunstbewijzen te vereeren. cauleton 11, p. 109.

1 llesol. Stat.-Gcn. 11, 13, 15 Jan. 1618. carletok II, p. 150, 180.

ν'

ί

■Β-

(iVï

5*

-ocr page 23-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— kon op SKYTTE haar doel niet missen: immers had hij, toen hg op het punt slond
naar
Engeland te yertrekken, bij zijn afscheid den Staten in krachtige bewoordingen de
uitroeijiog van alle tweespalt toewenschende, gezegd, dat zoo de Republiek door twee-
dracht ten Yal kwam, de zaak van het Protestantisme met haar vallen zou Niette-
min stelden de Zweedsche Gezanten zich met dat ontwijkend antwoord geenszins tevre-
den. Een brief aan den Koning van
Polen, zeiden zij, zou niets balen: hij zou zijne
vijandelijkheden deswegens niet staken, en op nieuw drongen zij aan op dadelijken bij-
stand, liefst in geld; veertigduizend gulden in de maand, ziedaar de som, die het Ver-
drag hun recht gaf te verlangen. Op deze aanvrage gaven de Staten nog niet dade-
lijk toe. De Provincie
Holland en zijne Excellentie vonden goed eene som van vijf en
twintig of dertigduizend gulden in de maand te verleenen, doch slechts van den tijd
aan, »dat de Koning, werkelijk door
Polen besprongen, een leger te velde zou ge-
bracht hebben, lot het tijdstip toe, dat het leger opgebroken zou worden." - De Zweed-
sche Gezanten, van deze gezindheid verwittigd, verklaarden ten stelligste, dat hun Mees-
ter tegen de aanstaande maand Mei een leger te velde zou hebben tot verdediging zij-
ner Rijken, en alsnu betuigden de. Staten, dat zij, bijaldien het, wat God mocht verhoe-
den , inderdaad tot een oorlog kwam, dat leger zouden helpen onderhouden; levens
zouden zij hunnen onderzaten verbieden, bij den Koning van
Polen dienst te nemen en
Skïttes af- hem schepen of krijgsbehoeften te leveren. Over dit antwoord betoonde skytte zich ,
scheulsicdc. afscheidsrede, ten uiterste voldaan. Hij nam het op, alsof er nu werkelijk

met de maand Mei onderstand zou verleend worden, bedankte de Staten voor hunne
mildheid, en wenschle hun toe, dat hunne regering, »die hunne onderdanen geenerlei
dienstbaarheid, dwang of hardheid gevoelen liet, maar hen als kinderen in het
ouderlijk huis vol liefde leidde," ten eeuwigen dage bloeijen en de vrijheid handhaven
mocht. Dan zou die vrijheid verzekerd zijn, wanneer hunne onderzaten de wet en de
deugd betrachtten. Daartoe hadden zij slechts der Staten bestuur en raad op te volgen.'
» dit doende toch gehoorzaamden zij de wet en de deugd zelve." Uit deze taal blijkt,
in welke male
oldenbarnevelt eenen man als skytte van de billijkheid van der Sta-
len bewind had Aveten te overtuigen. De Gezant liet het dan ook in dezelfde rede
niet aan vernieuwden raad tot eendracht ontbreken. »Had God, zeide hij, zich be-
wonderenswaardig betoond in de oprichting der Republiek^ naast God had zij hare
grootheid aan de eendracht tejdanken." En de Republiek jzelve sprekend invoerend,
liet hi] haar vragen, wat haar al hai-e overwinningen over fle uitgestrektheid van den
aardbodem baatten, wanneer zij door binnenlandsche tweespalt te gronde ging: daartoe
had zij den Nederlanders al dat aanzien niet doen verwerven, om den door haar zweet be-
haalden roem dus vertreden te zien
! — Skytte verlrok met rijke geschenken vereerd; doch

1 Resol Slat.-Gen. 21 Nov. 1617. 2 Hcsol. Siat.-Gen. 19, 22, 25, 27, 29, 31 Jan. 1618,

-ocr page 24-

1618-

1621.

DES VAa)ERLANDS. 21

men besloot toen om voorlaan geene Gezanten, die bijstand kwamen vragen, meer op
kosten van den Staat te onthalen en met geschenken te vereeren ^ — Niet lang na
SKYTTES vertrek ontvingen de Staten eenen brief van den Koning van
Zweden y over
de aanslagen van den Koning van
Polen op Moscovië. Zij schreven terug, dat zg min-
der dreigende berichten hadden van later dagteekening, gaven hoog op van de kosten,
tot v\'elke de oorlog in
Italië en in de Middellandsche Zee en de verdediging hunner
grenzen hen noopten. »Intusschenvoegden zij er bij, »stonden, God lof, de zaken
der Vereenigde
Nederlanden in goeden doen en in goede gesteldheid Dit was de
toon, dien de meerderheid der Staten-Generaal, zeker van den uitslag harer legen
ol-
DEKBARKEVELT beraamde plannen, aansloeg; maar zoo ontbrak het hun dan ook aan
elke verontschuldiging, toen het er op aan kwam, den voorwaardelyk beloofden onder-
stand aan den Koning van
Ziveden te verleenen, die voorgenomen had door te tasten.
Den
30''®° Maart had jagob van dijgk, de gewone Gezant yaxi,Zweden, gehoor bij de
Staten. De Koning, dus bleek uit zijne voordracht, rekende op bijstand legen Mei,
en opdat men niet op nieuw, even als in het vorige jaar, misleid mocht worden, zoo,
verklaarde hij, dat hij in openbaren oorlog was met den Koning
ύάώ Polen, een oorlog,
die door geen vrede besloten worden kon, zoolang deze Vorst eenig recht op de Kroon
van
Zweden meende te mogen doen gelden 3. Reeds had hij, op skyttes verslag van
zijn weervaren, last gegeven tot het ie velde brengen van een leger tegen Mei, en het
belang der Vereenigde
Nederlanden noopte hen, ook ingeval de vijand hen tegen dien
tijd elders mocht trachten bezig te houden, aan
Zweden hulp te verleenen: door de
vrije vaart toch op de
Oost Zee was hunne macht te water onoverwinnelijk en bloeide
hun Staat te lande. Tot de uitrusting van het leger had hij eene menigte krijgsvoorraad
hier te lande opgedaan : dat alles moest in April betaald worden; hoogst aangenaam zou het
hem dus wezen, indien de Stalen hunnen onderstand hierin wilden doen bestaan, dat
zij die schuld voor hem voldeden. Op deze mededeeling werden de Provinciën ver-
maand , elk haar aandeel aan de ondersleuning volgens het traktaat verschuldigd gereed
te maken Niettemin waren de Provinciën in de laatste helft der maand Mei, of-
schoon de Koning van
Zweden zijn verzoek dringend herhaald had, toen de Gezant
haar door den President der Staten-Generaal tot betaling van de eersie maand subsidie,
ten bedrage van 40,000 gulden, liet vermanen, nog niet gelast. Toch leed de zaak
geen uitstel meer.
Zweden had bij Amslerdamsche kooplieden wapenen besleld ter

ï ïïesol. Stat.-Gen. 3, β Febr. 1618. 2 Slat.-Gen, 27 Febr. 1618.

3 In Junij 1618 zond sticke uit Koningsbergen kopij van een brief van den Koninfj van
Polen aan dien van Frankrijk ^ waarbij hij zijne aanspraak op de Kroon van Zweden liet gelden.
Rcsol Siat.-Gen. 14 Junij 1618.

^ Resol. Stat.-Gen, 30 Maart, 1618.

-ocr page 25-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— waarde van 160,000 gulden, en daarvan reeds de helft ontvangen, en verzocht nu de
Stalen voorloopig machtiging te bekomen tot ontvangst van het beloofde subsidie, min-
stens voor den tijd van tw^ee maanden. Nog werd de beslissing ten verzoeke van
Fries-
land
uitgesteld; maar, op het bericht, dat de Zweedsehe troepen in Lijfland werkelijk
])e subsidie aau door de Poolsche waren aangetast, werd de ontvanger-Generaal, in weerwil van voort-
verleend, twijfel aan de werkelijke uitbarsting van den oorlog, achtereenvolgens gemach-

tigd de vereischte som van 40,000 gulden, in de maand, voor Mei en Junij uit te be-
talen. Na dezen tijd verlangde de Provinciën met die betaling niet voort te gaan, dan
wanneer het blijken mocht, dat de Koning van
Polen zich niet tot strooptochten be-
paalde, maar met een geregeld toegerust leger in het veld verscheen

Met de zaken van Polen hingen die van Moscovië ten naauwste zamen. Niettemin
waren de Staten, bij de barbaarschheid en de verwarring, die er toen ter tijd nog in
den Russischen Staat -heerschten, niet gezind tot eenige opofferingen ten behoeve van
dat Ryk.
Massa, die in het voorjaar van 1616 met den Russischen Gezant gabrilo-
witgh
CONDEROFF naar Rusland vertrokken was, en zich van de Staten de bestelling
van een brief aan den Keizer van dat Rijk toevertrouwd gezien had 2, was in het najaar
Massa uitban 1617 alhier terug. Bijna een jaar lang was hij in Rusland als een gevangene be-
Hiiüand terug. gQ opgehouden. Thans echter had hij een brief van den Keizer bij zich,

benevens een vrij geleide voor de Nederlandsche kooplieden, die daar zouden wenschen
te gaan handelen. De brief behelsde het verzoek, dat de Staten eenen Ambassadeur
of Agent tot hem zenden en hem eenigen onderstand verleenen zouden. Beide sloegen de
Staten beleefdelijk af. De behandeling, door de vroegere Gezanten en nu weder door
massa ondervonden, was niet uitlokkend, en de kosten, die men dezen laatsten ver-
j goeden moest, waren reeds eene zekere uitgaaf voor eene onzekere winst Het eenige,

waartoe de Staten besluiten konden, was, massa, die toch weder naar Moscovië ver-
trok, met hunnen brief aan den Grootvorst te belasten, en hem deze dienst door eene
Russisch Ge- tegemoetkoming in de kosten zijner nieuwe reize te vergelden Doch nog vóór zgn
zant te s Haffe. ^gj-jpgj^· yerscheen hier weder een Gezant uit Moscovië, met name iwan borlakowski.

Naauwelijks was hij aangekomen, of de Stalen, wel vermoedende, dat zijne komst
weinig op zou leveren, en niet gezind veel geld te besleden aan het onthalen van
menschen, die by gemis aan dat eergevoel, hetwelk de vertegenwoordigers van be-
schaafde natiën kenmerkt, zich iniet voor onbescheidenheid zouden weten,te wachten,
beraamden reeds het plan om hem met de eerste scheepsgelegenheid naar
Moscovië, die
zich weldra zou aanbieden, ten spoedigste te laten vertrekken. De Gezant, van zynen

ï Resol Stat.-Gen. 27 April; 17, 23, 26 Mei; 20, 22 Junij, 1618.

2 Zie hiervoor, D. 111, St. 111, bl. 583.

3 liesol. Stat.'Gen. 31 Oct. 1617. 27 April, 1618. Resol. Stai.-Gen. 17, 31 Mei, 1618.

-ocr page 26-

DES VADERLANDS.

1

tolk vergezeld, overhandigde bij aijo eerste gehoor eenen brief van zijnen Meesier, hel 1618—
verzoek bevallende om onderstand in geld en krijgsbehoeften tegen den Koning van
Polen j die gezegd werd de Moscovische Landen met zijn Rijk Ie willen vereenigen om
ze onder het bestuur zyns zoons te plaatsen. Tol staving ταη de beweegredenen in den
brief verval, vertoonde de Gezant een schrijven van dien Koning aan de Russische Boja-
ren, vol dreigementen, indien zij zijoen zoon niet tot Keizer aannamen. Daarna ver-
zocht hij met eenige Gedeputeerden in nadere onderhandeling te mogen treden. Men
verwachtte, dat hij nog iets bijzonders zou mededeelen; doch hel bleek spoedig, dat
hy builen den inhoud van dien brief niets meer te zeggen had. Dus besloot men een
brief te schrijven van denzelfden inhoud, als die, welke reeds aan
massa was toever-
trouwd. Een tweede onderhoud van de Gedeputeerden der Staten met den Moscovischen
Gezant bracht evenmin iels nieuw^s aan den dag, en thans bestelde men zonder verwijl
plaats voor hem en zijn gevolg op een der naar
Moscoviè' bestemde schepen, en onder
aanbieding van een gouden keiling gaf men hem zyn afscheid. Maar
borlanowski
weigerde de vereering alsnog aan te nemen, daar hy niet van zins was te vertrekken,
zonder voor de Stalen-Generaal Ie zijn toegelaten: dit, zeide hij, bracht het aanzien
mede van zijne Majesteit den Keizer, dien hij vertegenwoordigde. Doch de ware reden
was, dat hij, zonder eenigen bijstand van de Stalen ontvangen te hebben, niet weder
onder de oogen van zijnen Vorst durfde komen. Zoo verscheen hij dan nogmaals ter
Vergadering, en hij maakte van de gelegenheid gebruik om zijn verzoek om onderstand
te herhalen. De Keizer werd ook door andere Christenvorsten, ja zelfs door Heidenen
bijgestaan, en was bereid om in voortbrengselen van zyn land, als sabelboni en was,
des noods in geld, wat hem verleend zou worden, te vergoeden. Thans was, wel is
waar, zijne Majesteit arm; maar hij vertrouwde welhaast op zijne beurt anderen te zullen
ondersteunen. — Toen hij vertrokken was, werd een denkbeeld geopperd, dat door de
zucht was ingegeven om zich op eene gevoegelijke wijze uit de verlegenheid te redden,
in welke het aanhouden van den Gezant de Stalen bracht. Men vraagde de Hollandsche
De Staten zijn
Gedeputeerden, of men de kooplieden, die op Rusland handelden, en aldus in de wjjefwegSrï
eerste plaats bij de vriendschap van den
Czar belang hadden, niet eenigzins zou kun-
nen belasten, en op dien grond eenige penningen zou kunnen opnemen, ten einde den
Grootvorst eenige tegemoetkoming te verschaffen, onder beding dat hij den handel de
verlangde voordeden verleende. Dit denkbeeld was reeds vroeger geopperd, doch
toen opgegeven. Ook thans sluitle het af op de moeijelijkheid om de kooplieden tot
die opoffering Ie bewegen. Daar nu de Gezant bleef smeeken, zoo stelde
Holland
voor, den Gezant ter vereering van den Keizer 10,000 pond buskruid en eene zekere
hoeveelheid lood en lonlen, ter waarde van 20,000 gulden, mede te geven, en daarvoor
te bedingen, dal onze kooplieden evenzeer als de Engelschen zouden begunstigd worden
en de vergunning erlangen mochten om door
Moscoviè en over de Caspische Zee handel

-ocr page 27-

1618-

1621.

24 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

met Perzié' te drijven Doch ook dit voorstel vond bij de Stalen geen genade, en
toen er een bericht van het Gollegie ter AdrairaUteit te
Amsterdam gekomen was, dat
de Gezant zich haasten moest, zoo hij de reis naar
Moscovië doen wilde met het oorlog-
schip, hetwelk de derwaarts bestemde schepen vergezellen zou ter hunner bescherming
tegen eenen Engelschen zeeroover, die in zee gezien was, antwoordden de Staten, dat
zy hun best deden om den Moscoviet »met den besten glimp" te doen vertrekken, en
hoopten, dat hij morgen zijn afscheid zou aannemen. Doch deze hoop werd te leur
gesteld. Nog drong de Gezant op eenigen onderstand aan, hetzij groot of klein: zulk
een geschenk, zeide hij, zou strekken tot vermeerdering van het aanzien van zijne
keizerlijke Majesteit zoo buiten als binnen zijne Rijken door de faam, die er van zou
uitgaan, en met één gaf hij hoop, dat de Keizer al de verlangde handelsvoordeelen zou
toestaan. Nu werd besloten, dat de Staten, »hoezeer zij zich ditmaal van het verke-
nen der gevraagde ondersteuning moesten verontschuldigen, niettemin op de herhaalde
dringende aanzoeken van den Gezant en ten blijke hunner toegenegenheid, hem zouden
begiftigen met eene goede hoeveelheid krygsbehoeften, ter zyner keuze, hopende ter
vergelding daarvan met handelsvoorrechten begunstigd te worden." De Admiraliteit te
Amsterdam werd uitgenoodigd dien krijgsvoorraad uit hare magazijnen te leveren, onder
belofte, dat het haar vergoed zou worden door de kooplieden, als zij die voorrechten
in
Moscovië verworven zouden hebben, en er.,^ gelijk dan wel geschieden zou, eene
Compagnie voor den handel over de Caspische Zee. zou zijn opgericht. Voorts werd aan
het Collegie ter Admiraliteit binnen
Amsterdam· geschreven, dat de waarde der ver-
leende oorlogsbehoeften geheim moest gehouden worden, »voor de dienst en den goeden
naam van Zijne Keizerlijke Majesteit en van deze Landen." Hiermede was de zaak echter
nog niet afgedaan; want de Gezant dreef de onkieschheid zoo ver, dat hij'boven den
verleenden krijgsvoorraad nog een geschenk in geld verdocht. Dit werd natuurlijk
afgeslagen: alleenlijk werd aan
massa, boven de hem vroeger toegestane 500 gulden ^
nog evenveel gelds verstrekt, waartegen hij met de bezorging van den brief en den
krijgsvoorraad belast werd. Bovendien werd hem de taak opgedragen om berichten aan^
gaande den handel over de Caspische Zee in te winnen, en werden hem orders gege-
ven, voor het geval dat de Grootvorst het geschenk weigerde. Zoo kreeg de Gezant
dan eindelijk den δ·"®" Julij zyo) afscheid, en werd hij met de twee karossen van Zijne
Excellentie naar
Leiden gebracht. Vandaar vergezelden hem de Gedeputeerden, die met

ί Dit was het geliefkoosde denkbeeld van massa. Zie hiervoor D, III St. III, bl. 581.

2 In plaats van de hem eerst verleende 300 gulden had massa een gouden penning verzocht,
om dien ter eer van Hun Hoog Mögenden te mogen dragen. De Staten hadden hem kortaf ge-r
antwoord, dat, als hij begeerde voor dat geld eenen penning te laten maken, zulks hem vrij
stond. — De Priester van den Gezant, werd vereerd met een lakenschen mjuitel of tabbaard.

-ocr page 28-

DES VADERLANDS. 59

hem onderhandeld hadden, te scheep naar Amsterdam·, de Heer witsz. deed hem van 1618 —

162L

% Amsterdam verder uitgeleide lot Texel toe i.

Het belangrijkste bij deze lastige bemoeijingen met den Moscovischen Gezant was on-

getwyfeld de kans, die door zyne komst geopend scheen, op een nieuwen weg voor den

handel. Gelukte het zulk eenen weg te banen door Rusland en over de Caspische Zee,

zoo lag het binnenland van Azie, Turan, Voor-Ijidië m China voor onze ondernemende

kooplieden open. Welk eene stoutheid kenmerkte den geest van dien tyd! De aarde Ondernemings-
geest der Neder-

had geene oorden, uitgestrekt, afgelegen, onbekend en ontoegankelijk genoeg, de Zee landcrs.
geene verdrietelgkheden en gevaren, de vreemde volken geene barbaarschheid of over-
, macht, groot genoeg om onze kooplieden af te schrikken. Al zulk streven alleen aan
goudzucht toe te schryven, kan slechts opkomen in het hoofd van dezulken, die zeiven
i' niels groots vermogen uit te voeren. Wie gelooft, dat aan eene natie eene bestemming
voorgesteld kan zyn, dat door bijzondere personen eene roeping ervaren worden kan,
welke het hun niet aan de vereischte bekwaamheid, moed en lijdzaamheid lot het ver-
j vullen hunner laak laat ontbreken, hij zal zich eenigermate kunnen verklaren, van-
- waar de mannen kwamen, die de ondernemingen beraamden, en de jongelingen, die
voor den lust van de reize en van den strijd den dood in de golven of door het zwaard
van vyand of barbaar of de slaverny bij de Algerynen trotseerden. Het kwam er slechts
op aan, dien lust lot ondernemingen en daden door verstandig bestuur Ie bevorderen
en binnen zekere grenzen te houden, en bij zooveel aanstoot, als men den vreemdeling
gaf, oenen slaat van betrekkelyken vrede te bewaren. Daartoe spande
oldenbarwevelt
J al de krachten in van zijnen hoogen en moedigen geest, en lot die taak loonde hij
I zich berekend. Zelfs de ontzaggelyke uitrusting legen de Barbarijsche zeeroovers mocht
niet heelen den vrede met het Turksche Rijk te sloren. Men ging, heelle het, de
·! met de Vassallen der Porie en met deze Mogendheid zelve gesloten verdragen doen
eerbiedigen en hunne nakoming verzekeren. In dezen geest werd, terwijl twintig oor-
logschepen in de
MiddeUandsche Zee Turksche onderdanen te recht stelden, aan den
hoofdconsul in de Levanlsche kwartieren, residerende te
Aleppo, last gegeven, eene
reize te doen
nd^diV Jeruzalem, Damascusy Caïro en andere plaatsen, » om de vriendschap
lusschen den Groolen Heer en Hun Hoog Mögenden te bevestigen, en de verdragen te
doen onderhouden" 2,

ï Besol. Stat.-Gen. 26 Mei; 8, 9, 12, 16, 19, 20, 21, 23, 25, 26, 27, 29Jumj; 3,4JuHj,
1618.
Resol Holl, 12, 14, 22, 27 Junij, 1618.

2 JResol. Slat.-Gen. 3 Mei, 1618. Intusschcn mocht de hoofdconsul (pauw) eenen vice-coneul
aanstellen. Na de volbrachte reize zou hij herwaarts mogen komen, om rapport te doen en ver-
dere bevelen van Hun Hoog Mögenden te ontvangen. Alles buiten 's Lands losten. Met dit laatste
punt nam zijn broeder, de Amsterdamsche Pensionaris
pauw, uitdrutkelijk genoegen.

UI Deel, 5 Stuk. 4

-ocr page 29-

26 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— Maar hoe weinig de Staten den Kussischen Gezant ook hadden toegestaan, toch sche-
nen zij door hem nog om den tuin geleid te zyn. Naauwelyks toch was hij vertrokken,
of de Resident van
Venetië kreeg bericht uit Londen van den Venetiaanschen Ambassa-
deur aldaar, dat de Gezant van
Moscovië na een verblijf van acht maanden vandaar
afgereisd was in het gezelschap van een Engelsch Edelman, die in hoedanigheid van
Ambassadeur van
Groot-Brüannië medeging met den last om voor de Engelschen met
uitsluiting van de Hollanders handelsvoordeelen te bedingen. Eene som van 200,000
kroonen, door den Moscoviet te leen medegekregen, beloofde den goeden uitslag
Tan
de pogingen der Engelschen. Terstond baarde het bevreemding, dat zulk eene gewich-
tige onderhandeling kon tot stand gekomen zyn, zonder dat onze Gezant te
Londen er

t Cakon van iets van medegedeeld had. De Staten besloten dien Gezant deswegens hunne verwon-

i

achteloosheid be- , , .. i i i . i .. , i

schnldigcl. dermg te kennen te geven, en hem bij deze gelegenheid te verwyten, dat hij zoo weinig
van hetgeen in
Engeland voorviel, mededeelde: in een jaar tijds hadden zij ter naau-
wernood drie of vier brieven van hem ontvangen, en die hadden dan nog meest bij-
zondere belangen betroffen en aanbevelingen ingehouden, terwijl zij evenwel groote som-
men betaalden aan boden, van welke sommigen eene opzettelijke reize gedaan hadden
Dit verwyt raakte ongetwgfeld
oldenbarnevelt meer dan garoit. Het onbepaalde ver-
trouwen, dat men tot nog toe op den Advokaat van
Bolland gesteld had, en dat hem
vergund had van de briefwisseling met de Gezanten mede te deelen of achter te houden
wat hem goed docht, een vertrouwen, dat hij nog steeds verdiende, had een einde ge-
nomen. Hoe weinig echter hetgeen veelal door
garow uit Londen geschreven werd,
vatbaar was om in eene talrigke vergadering, in welke alle deelen des Lands hunne
vertegenwoordigers hadden, ruchtbaar gemaakt te worden, bleek dadelgk een paar weken
later. Toen kwam een brief van
garon in de Vergadering, dien oldenbab nevelt anders
voorzeker, ten minste gedeeltelyk, zou achtergehouden hebben. Hij behelsde onder
anderen, wat de Koning dien Gezant had medegedeeld aangaande het huwelijk van den
Prins van
Wales en de Infante van Spanje^ en dit punt van den brief besloten de
Staten thans zeiven geheim te houden. Zoo werd
oldenbarnevelt op eene ongezochte
Λνΐίζο gerechtvaardigd, daar het uit een enkel voorbeeld bleek, hoe hij den goeden
naam gespaard had van een Koning, die hem nu haatte om zijne grootheid, maar bij
minder grootmoedigheid van zgne zijde reden zou gehad hebben hem om zgne onbe-
scheidenheid te haten. Ook begrepen de Staten, toen de gelden, aan de boden van en
naar
Engeland voorgeschoten, moesten betaald worden, dezen post zonder verder be-
zwaar goed te moeten keuren 2,

Hoe spoedig de spanning tusschen Engeland en de Vereenigde Nederlanden by de
vermetelheid der Hollanders en den wrok der Engelschen tot openbare tweespalt en

Besol Stat.-Gon, 5 Jalij, 1618. 2 jicsol. Stat.-Gen. 17, 27 Julij, 1618.

-ocr page 30-

DES VADERLANDS. 27

oorlog zou zijn losgebarsten indien er geene bescheidene en kalme Staatsdienaren 1618—
aan het roer gestaan hadden, dit bleek ten duidelijkste uit eene zaak, die, in den zo-
mer van het jaar 1617 Toorgevallen, eene bron werd van groote moeijelijkheden voor
dè beide Regeringen. De Hertog Tan
lenox, admiraal van Schotland, vermeenende,
dat er volgens een oud gebruik door de haringvisschers op de kust een zeker recht
aan de Kroon van
Schotland moest betaald worden, had op last van den Koning in
het vorige jaar zekeren
john browne lot de visschers gezonden om hen hiervan te ver- Een Eugelsch
willigen en het geld in te vorderen. Toen was hij zonder tegenspraak betaald gewor- Hollandsche
den. Maar de Hollanders dit als eene ongewettigde nieuwigheid aanmerkende, besloten Syk^ïgobSt"
zich er voortaan niet meer aan te onderwerpen, en
caron verzocht den Koning de in-
vordering van dat recht achterwege te laten lot de komst van Hollandsche Gecommit-
teerden, die over alle geschillen tusschen hunne Meesiers en
Engeland zouden komen
handelen. Evenwel kwam
john browne in het volgende jaar (1617) weder. Hij had
in last, by weigering van betaling, geenerlei geweld te gebruiken, en slechts een door
getuigen gestaafd bewijs van die weigering op te stellen. De kapitein van een der Hol-
landsche schepen, met name
akdreas glaassen tlief uit Rotterdam, voerde hem te ge-
moet , dat hy last van
Holland had hem niet te betalen; hij zou hem hebben laten henen-
gaan; doch terwyl
browne aanteekening van de weigering opmaakte, kwam de kapi-
tein van een ander Hollandsch schip, genaamd
jan albertsen uit Enkhuizen, aan
boord, en zeide in last te hebben, hem gevangen naar
Holland te voeren. In weer-
wil van BROWNES ernstige maar kalme waarschuwing werd hg werkelijk in hechtenis
genomen. De Koning, die zich toen juist in
Schotland bevond, dit als eene belee-
diging, hem door de Stalen van
Holland aangedaan, beschouwende, gaf bevel een
paar Hollandsche koopvaarders op
de Theems aan te houden, en de Stalen-Generaal
door den Gezant
caron en in persoon door gableton te ^sHage om voldoening te
laten vragen. De bezadigde Staatslieden in
Engeland waren met dit geval zeer verlegen.
WiNWooD, die altijd het hooge belang had ingezien, hetwelk
Engeland en de Veree-
nigde Provinciën beiden bij eene goede verstandhouding hadden, kon zyne bevreemding

^ Den 7*'®" Julij 1618 schreef winwood aan (UBleton: »De tiachien, die wij hier ontvangen
over de vreemde handelwijze der Staten en hunner beambten doen mij duchten, dat zoo zij
ilug voortgaan alles met geweld te Avillen dAvingen, wij, behoudens het belang van onzen Staat,
onze trouw aan den Koning en de eer onzer natie, niet lang vrede met hen zullen kunnen houden·
De grieven, waarover onze koopheden van de Oost-Indische Compagnie zich dagelijks te beklagen
hebben, de ondragelijke onbeschoftheid van hunne landslieden in die streken onopgemerkt te
laten Toorbijgaan, is iets van zulke gevaarlijke gevolgen in de toekomst, dat, zoo meu er niet
onmiddellijk order op stelt, er weldra eene openbare vredebreuk tusschen de Rijken van zijne
Majesteit en hunne Provinciën uit zal voortkomen."
carletos I, p. 331.

4*

-ocr page 31-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G18— niet verbergen, dat de Staten van Holland^ »anders zoo wijs en voorzichtig", zich dit-
maal zoo onbezonnen gedragen hadden. »Zij moeten," schreef hij aan
carleton, »wei
groot vertrouwen hebben op hunne macht en veel minachting voor onze zwakheid."
Carleton onderhield oldenbarkevelt over de zaak. Hij haalde al de grieven van En-
geland
op, de behandeling der Engelsche kooplieden in Oost-lndië, het gedrag van
MOYEN LAMBERT in
Ierland, nog andere beleedigingen en benadeelingen, en nu weder
deze gevangenneming van een Ambtenaar van Zyne Majesteit bij de uitoefening van
zijne bediening. Geen oord noch haven, zeide hy, was er, waar Zyner Majesteits on-
derdanen veilig waren tegen de onbeschofte aanmatigingen der Hollanders. Zoo iets was
niet langer te dulden, en, bijaldien het behoud der vriendschap tusschen Zijne Majesteit
en dezen Staat hem ter harte ging, zoo verzocht hij hem, de zaak niet, gelijk zij ge-
woonlyk deden, naar de Bewindhebbers van de een of andere Compagnie te verwijzen,
maar op een degelijke genoegdoening bedacht te zijn. — Volgens het bericht, door
carleton van dit onderhoud gegeven, had oldenbarnevelt op het laatste punt, de ge-
vangenneming van BROWNE, niets te zeggen dan dat men kwalijk gehandeld had, en
met den hoed in de hand, — iets dat anders volstrekt zyne gewoonte niet was, —
verzocht hij den Engelschen Gezant aan Zijne Majesteit verslag te doen, hoe de
zaak zich volgens de Hollandsche schippers had toegedragen. In den loop des ge-
spreks echter gewaagde hy van eene bijzondere vrijstelling aan de Hollandsche ha-
ringvisschers op de Scholsche kust verleend. — Ook Prins
maurits, dien carleton
over deze zaak onderhield, keurde het gedrag der Hollandsche schippers, over
wier hoedanigheid hij zich met minachting uitliet, volstrekt af. Den ö·*"" September
j Gcnoegdoeuiug verscheen carleton in de vergadering der Staten-Generaal, en vorderde tot genoeg-
gTëiscir doening, dat de kapitein en de voornaamste officieren van het oorlogschip, waarop
BROWNE herwaarts gevoerd was, gevangen uitgeleverd werden. Aan dezen eisch kon
niet dadelijk voldaan worden, aangezien die kapitein, na
browne hier te lande te heb-
ben afgezet, weder naar de visschersschepen vertrokken was. In hun antwoord op
car-
letons
voordracht herinnerden de Staten, dat de Koning in 1610 op hun verzoek aan
de Hollandsche visschers op de Schotsche kust de betahng van die belasting kwijt had
gescholden i, en verzochten, dat de in
Engeland aangehouden onschuldige Hollanders
ten spoedigste losgelaten werden, aangezien
Brownes gevangenneming plaats had gehad
buiten weten van de Staten-Generaal, van de Stalen van
Holland en van de Groote
Visscherij. Dus wraakten alle openbare Collegies het gedrag van den kapitein
albert-
sen,
en browne was, naauwelijks hier te lande aangekomen, dadelijk op vrije voeten
gesteld, ja, feestelijk onthaald en mild begiftigd. Niettemin twijfelde
carleton, of zijn

1 Een schriftelijk document ter staving van dezen vrijdom schijnen de Staten niet te hebben
Jvunnen overleggen.

-ocr page 32-

des vaderlands. 29

Meester zich zonder verdere stappen van huone zyde tevreden zou stellen: het minst 1618—

1 1 . , 1631.

wat zij, docht hem, doen konden, was de kapiteins tliep en albertsen gevankelijk

naar Engeland op te zenden, om zich Ie verantwoorden, en, des verdienende, terecht
gesteld te worden. Hij zelf echter drong bij zijne Regering aan op het loslaten der aan-
gehouden Hollandsche koopvaarders: hunne gevangenhouding, oordeelde hij, kon een volk
als het Hollandsche lichtelijk zoodanig ontstemmen, dal het niet gemakkelyk weder te
winnen zou zijn, hetgeen in dit tijdsgewricht vooral weinig raadzaam scheen. Wat de
Gezant vermoed had, bleek waar te zijn: de Koning van
Groot-Bnlannië vms met het
antwoord der Staten niet voldaan, en met harde woorden gaf hij dit herhaaldelijk aan
GAROii te kennen. Noode echter kon men tot de uitlevering der kapiteins komen. Wel
werd ALBERTSEN bij zijne wederkomst in het vaderland dadelijk afgezet, en stelde men
zich voor
, tlief bij zijnen terugkeer evenzoo te behandelen; maar verder scheen men
niet te kunnen gaan. Intusschen vernam men, dat, zoo de kapiteins slechts aan de
genade van Zijne Majesteit werden overgeleverd, zij geen verdere straf te duchten zouden
hebben, maar dadelijk terug zouden mogen keren. Doch al was dit zoo, men kende
aan een vreemden souverein het recht van genade over Nederlandsche onderdanen niet toe,
en zoo zij, ten overstaan van
garleton verhoord, strafbaar bevonden werden, wilde men
ze zelf straffen. De Koning echter bleef vast op zijn stuk staan, en middelerwyl, schoon
het beslag van één der schepen werd opgeheven, bleven er nog andere in
Engeland aan-
gehouden. Nu werd over de zaak in den Raad van
Rotterdam en van Enkhuizen, van
welke sleden de kapiteins burgers waren, beraadslaagd, en men helde er toe over, des
Konings eisch te bevredigen. Te meer was dit geraden, omdat er telkens nieuwe klach-
ten uit
Schotland kwamen: de Hollandsche visschers, dus heette het, bedreven tegen
de Schotten allerlei baldadigheden, verboden hun te visschen, en benamen hun daartoe
de gelegenheid door hun vischtuig af te nemen. Dus besloten de Staten van
Hol-
land
de kapiteins naar Engeland te zenden, en de Gedeputeerden van Rotterdam en
van
Enkhuizen namen daar genoegen mede. Dit besluit evenwel bleef vooreerst on-
uitgevoerd, daar men zich vleide, dat de Koning tevreden zou zijn met de dus ver-
klaarde gezindheid om aan zynen eisch te voldoen. Het voorwendsel der Staten van
Holland tot dat uitstel was het beweren, dat de zaak niet hen, maar de Staten-Gene-
raal aanging, als welke met de buitenlandsche betrekkingen belast waren. Doch de
Slaten-Generaal verlangden de verantwoordelijkheid niet op zich te nemen. Dus zouden
Gcnoegdoeniug

1 . , , . 1 · 1 rr 1 ^0<0tïïoUan<lHÏ;t'

uan eindelijk de kapiteins vertrekken, voorzien van een briet van de Staten van /ioi-ieend.
land^ waarbij zij aan 's Konings goedertierenheid werden aanbevolen. Maar nu werd
albertsen zoo ziek, dat hg de reis niet kon aannemen. Dit was eene nieuwe reden
^an uitstel. Eindelijk werd
tlief alleen gezonden, en daar albertsen kwam te sterven,
moest JACOBÜS zich met de komst van dien eenen kapitein tevreden stellen. Hij

-ocr page 33-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— ontving genade, en de aangehouden Hollandsche koopvaardijschepen werden in vryheid
1621*

gesteld

Doch hiermede was de indruk van de stoute bejegening, welke de Hollandsche ha-
ringvisscbers zich op de Schotsche kust veroorloofden, nog geenszins uitgewischt.

Nieuwe grieven Ga-rleton had van deze nieuwe grieve het onderwerp van een nieuw voorstel in de
vau
Engeland. gemaakt. De Schotsche schippers, had hij gezegd, moesten, door het

gewapend geweld der Hollanders gedwongen, ver van hunne eigene kusten in de Deen-
sche wateren gaan visscben en beliepen daardoor het ongenoegen der Denen. Nu ver-
zochten zij, dat den Hollanders gelast werd, even als dit vroeger de gewoonte was,
buiten bet gezicht der Schotsche kust te blijven. Weldra daarna kwam er een brief
van CARON, bij welken hij meldde, dat de Koning hem »wonder toornig bejegend had
wegens de handelwgze der onzen in de Schotsche wateren: dagelijks, zeide de Koning,
deden zij zijnen onderdanen meer gewelddadigheden aan met smyten en slaan en af-
nemen van netten, zoodat hel hun onmogelyk was hun brood te winnen." Dus diende
er iets tot bevrediging van Zijne Majesteit te geschieden. Wat men deed, bestond in
de uitvaardiging van een plakaat op de haringvisscherij onder
Schotland ^ waarbij zulke
buitensporigheden verboden werden. Op dit plakaat wyzende, betuigden de Staten in
hun antwoord op
ga.rletons voorstel bun leedwezen over het voorgevallene, maar te-
vens hunne hoop, dat hunne onderzaten in hun recht om over de geheele zee te vis-
scben niet zouden belemmerd worden, in welks bezit zij sints onheugelijke tyden wa-
ren, en hetwelk bevestigd was door verscheidene traktaten met name door dat van lööl,
tusschen
edüard VI en Keizer karel V. — Na deze verklaring ontvangen te hebben
vertrok
carleton in de beste stemming tot een uitstapje naar Engeland 2.

Terwijl alzoo het bondgenootschap met Engeland in zoo yerre gehandhaafd bleef,
dat er ten minste geen openlijke vredebreuk meer te duchten was, kwam de Republiek
in dit zelfde jaar (1618) in nader betrekking tot eenen Vorst, die, even als de Koning
van
Groot-Britannië, tot dus ver op twee gedachten gehinkt had, en hoezeer hij aan
de zijde van de Protestantscbe Staten stond, toch in
Duilschland eene staatkundige

1 Bcsol Stat, Gen. 6, 7 Sept.; 7, 19, 26 Oct.; 1, 14, 27 Dec. 1617. 29 Jan.; 10, 13 Apr.;
22, 23 Mei, 1618.
Jlßsol. L Holl. 19 Dec. 1617. 23 Jan.; 20 Maart, 1618. caaleton, II. p.
7-15, 25—27, 34, 37, 40—43, 51-55, 58, 61, 76-80, 90—94, 103, 108, 112, 145, 153,
161—164, 174, 181, 199, 201, 210, 228, 237,238,240,250.
cableton noemt Kapitein
tliep overal cliff.

2 Jiesol. Stat.-Gen, 10 April; 22 Mei; 5, 6 Junij , 1618. Resol. v. Holl. 17, 22 Mei, 1618.
Het geschenk, hetwelk cABiETON bij zijn afscheid tot tijdelijke afwezigheid Terkreeg, aanvaardde
hij slechts
in deposito: eerst wilde hij Zijner Majeateits believen daarop vernemen. Resol. Stat.'
Gen.
8 Junij, 1618.

-ocr page 34-

DES VADERLANDS. 59

partij voorstond, die uit yerkeerd begrepen eigenbelang de eendracht tusschen de Evan- 1618^
gelischen in den weg stond. Het was de Koning van
Denemarken» Dan eerst, wan-
neer deze Vorst met de Vereenigde Provinciën ééne lijn trok, was er een krachtig op-
treden van het Hanseverbond te wachten, en kon de Republiek bij een mogelijken ver-
nieuwden aanvang van den oorlog onbelemmerd haar verdedigingsmiddelen op breede
schaal
aanwenden. De toenadering werd het eerst te weeg gebracht door de omstan-
digheid, dat Koning
ghristiaan de belangen van zijn Huis in het Bisdom -ßreme»
slechts met behulp van het gezag der Vereenigde Provinciën meende te kunnen doen Brieven vau
zegevieren. Tegen het eind der maand Februarij ontvingen de Sta ten-Generaal van den
Koning van
Denemarken drie brieven. In den eersten gaf hij bericht van de pogingen,
van wege den Paus aangewend, om het Aartsstift
Bremen weder aan de Katholieke Kerk
te brengen, pogingen, die door niet weinig groote Heren en Mogendheden ondersteund
werden. Dit kon hy niet onverschillig aanzien: eenen Pausgezinden Staat lot nabuur te
hebben begeerde hij niet, daargelaten dat door zulk eene omwenteling de belange»
verkort zouden worden van zijnen tweeden zoon. Hertog
frederik (toen een acht- of
negenjarige knaap), die lid was van het Kapittel en kans had eenmaal bij vrije keuze
tot Bisschop aangesteld te Avorden. Den regerenden Aartsbisschop, geboren Vorst van
HOLSTEm, trachtte men tegen hem, den Koning, in te nemen. In dezen stand van
zaken wenschte hij te welen, of de Staten genegen zijn zouden, zgne bedoelingen ten
aanzien van het Aartsstift in de hand te werken, —
Wel had de Koning reden deze
vraag tot de Staten te richten; want wilde hij te eeniger tijd de aanspraak van zijnen
zoon met de wapenen ondersteunen, dan zou de stad
Bremen legen dat geweld, vol-
gens het Verdrag met de Hansesteden door de
Nederlanden aangegaan, de hulp der
Republiek kunnen inroepen, en de tocht naar
Brunswijk had getoond, hoe de Staten de
Duitsche Steden tegen de Vorsten, die baar bedreigden, wisten te verdedigen,
Fredbrik
heïïdrik zou
gaarne een tocht naar Bremen^ zoo als toen naar Brunswijk^ ondernomen
hebben i, — De tweede brief behelsde klachten wegens listige praktijken, door onze
zeevaarders gebezigd om den Sundtol gedeeltelijk te ontduiken, en stelde een middel
daartegen voor. De derde brief, eindelijk, meldde, dat eenigen van 'sKonings onder-
danen voornemens waren eene Oost-Indische Compagnie op te richlen. Bij dit plati
bevolen zij zich aan de goedwilligheid der Nederlanders aan, hopende met gelyke vriend-
schap bejegend te worden, als de Nederlandsche kooplieden en zeevaarders van de
Denen ontvingen. — In de maand Maart kwam Dr.
joita-s charisius , die eene zending
naar
Engeland voor den Koning vau Denemarken volbracht had, Ie 's Gravenhagej om De staten be-
antwoord op die brieven te ontvangen. Dit was de aanleiding, dat bij de Stalen het zantschap naar
plan lot rijpheid kwam om den Koning door middel van een Gezantschap Ie beant- ^nden.'*'^^^"

^ CAnLETo:?, 11. p, 227.

-ocr page 35-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— woorden. De meeste der vragen, door hem geopperd, waren minder vatbaar voor eene
schriftelijke beantwoording, en die slap van toenadering, door den Deenschen Vorst ge-
daan , zou, bijaldien hij door de Staten zoo eervol bejegend werd, misschien tot een
naauwer vereeniging van de beide Regeringen leiden. Dus kondigden de Staten, by
eenen brief van den April, den Koning in vleyende bewoordingen de komst van
een plechtig Gezantschap aan.
Holland was zoo sterk voor de zending van dit Gezant-
schap gestemd, dat het des noods de kosten alleen zou hebben willen dragen. Gaarne
zou GHARisius rceds dadelyk der Staten besluit aangaande de vraag betreffende de ont-
worpen Deensche Oost-Indische Compagnie vernomen hebben: er was haast bij, zeide
hij, want de schepen, tot de vaart naar de
Oost bestemd, werden reeds uitgerust. De
GROOT en MAGNUS werden aangewezen om over die zaak te spreken, maar slechts voor-
loopig: de zaak was te gewichtig, en de Gezanten zouden de meening van Hun Hoog-
mogenden volledig overbrengen. Van wege de Provincie
Holland werd voorgesteld, dat
men aan het Bewind van den Koning van
Groot-Brilannie zou aanbieden zich bij het
Gezantschap te laten vertegenwoordigen; doch
jacobus verontschuldigde zich, en hy
. bepaalde zich er toe, den Gezanten eenen brief aan den Koning van
Denemarken
mede te geven, waarbij hy zich zeiven den lof toezwaait, dat door zijne bemoeyingen
de eensgezindheid tusschen
Denemarken en de Vereenigde Provinciën zoo groot was,
dat er thans een Gezantschap van hier derwaarts ging. — Tot hoofd der Legatie wil-
den die van
Holland Graaf ernst Casimir van nassau, die door zyne echtgenoot met
den Koning van
Denemarken verwant was, benoemd hebben: doch de Prins van Oranje
kon daartoe zijne toestemming niet verleenen. Hij wilde in de beslaande omstandighe-
den zijnen neef liever by zich houden. Dus liet de Graaf ongesteldheid als ver-
ontschuldiging gelden, en
floris Graaf van Kuilenburg, baron van pallandt, dien de
Prins niet ongaarne moest zien vertrekken, werd lot die hooge waardigheid voorgeslagen
en benoemd. Van wege
Holland namen deel aan het Gezantschap de pensionarissen
bergk van Dordrecht en paüW van Amsterdam, van wegè Zeeland joaghimi en van
De Gezanten "^^^g® Friesland burmania. De Gezanten deden de reize overland (twaalf rijtuigen wer-
schr^Vorstra"en ^^^ wege de Generaliteit verstrekt) en zy kregen geloofsbrieven mede aan de

Steden, Duitschc Vorsten en Hansesleden, die zij zouden aandoen: want zij hadden tevens in

last om de zaden van oiieenigheid onder de onroomschen in Duitschland zooveel mogelijk
Ie verslikken en de belangen der Evangelische Unie te bevorderen. Den Graaf van Ooifi-
Friesland troffen zij niet aan, maar, en hierop hadden zy bepaaldelijk moeten letten,
zij bespeurden niet, dat er op zijn gebied buitengewone lichtingen van krijgsvolk plaals
hadden. De Graaf van
Oldenburg verontschuldigde zich bij hen wegens het krijgsvolk,
dat hy wegens de geruchten van wervingen, door zijne buren verordend, genoodzaakt ge^
weest was te lichten; maar, beloofde hij, van zijne zyde zou hy geene dadelijkheden aan-
yangen, noch iets beslaan tegen de acte van neutraliteit, hem verleend. Te
Bremen ver"

-ocr page 36-

DES VADERLANDS. 59

namen de Gezanten, dat de Magistraat en de burgerij het niet eens waren omlrenl dengenen, 1618—
die den Aartsbisschop zou moeien opvolgen. De Aartsbisschop beklaagde zich over den
crLveu van
dwanff die hem van de zijde van den Koning Tan Denemarken werd aangedaan: er Aartsbis-
was voor hem geen uitzicht pp vrede met dien Vorst, zoo hij niet het Aartsstift ten be-me«,
hoeve van 's Konings zoon uit zijn eigen Huis vervreemden en zijn broederszoon, broe-
der van den regerenden Hertog van
Holstein, voorbijgaan wilde. Om een voorwendsel
te hebben verweet hem de Koning van
Denemarken, behalve andere nietige grieven ^,
dat hij in den laatsten oorlog tusschen
Denemarken en Zweden op de hand dezer
laatste Mogendheid geweest was, hetgeen toch het geval niet was. Ook lag hij over-
hoop met den Graaf van
Oldenburg: hij had namelijk gestaan naar de hand van eene
Vorstin uit zijn geslacht, en daardoor hoopte deze Graaf het Aartsstift in zijn Huis te
brengen. Z.00 trachtten de Duitsche Vorsten en bovenal

GlIRISTIAAN Tün DcneMürketl staatkunde van
zich de Bisdommen en geestelijke goederen ten voordeele van hunne geslachten toe te ten

eigenen. Niet alleen in het Aartsbisdom van Bremen, maar ook in de Bisdommen van ^ .

O ' Noord' Buiisch'

Schwerin 2 en Osnabrück hoopte deze Vorst zynen zoon in te dringen. Geen wonder ^«««f·
derhalve, dat de burgers der Hansesleden met zekere achterdocht hel Gezantschap der
Staten
ώά&τ Koppenhagen zagen vertrekken: kon, zoo dachten zy, ghristiaan ten zijnen
voordeele op den invloed der Stalen-Generaal rekenen, dan zou hij in al zgne heersch-
zuchtige plannen op
Noord-Duilschland slagen, en deze landstreek kwam licht van
kwaad tol erger. Maar de Stalen waren niet geneigd den Koning al Ie veel voet te
geven, en toonden zich op nieuw wyzer, dan de kortzichtige
jacobüs van Grooi-
Briiannië,
die niets anders dreef, dan den zoon van christiaan tol Coadjutor in het Aartsstift
Bremen benoemd te krijgen 3, Te Hamburg, en bij hunne terugkomst ook te Luhek,
bracht de komst der Nederlandsche Gezanten eene ongeloofelyke menigte volks op de
heen. In de eerste dezer sleden vernamen zij, dat de Koning van
Denemarken zeer
verstoord was, omdat in den laatsten Brunswijkschen oorlog zyne Gezanten door krijgs-
volk van de Hansesleden waren aangehouden; deswegens bad hij van de Steden iw^e/c,
Hamburg en Brunswijk voldoening geeischt, en een keizerlijk mandaat legen haar uit-
gelokt. De gevolgen van al zulke botsingen verklaarden de Gezanten naar hun besla
vermogen door hunne lusschenkomst te willen verhoeden, en levens vermaanden zij de

^ Zoo was de Koning zeer verbolgen, omdat de Aartsbisschop eens een glae, op de gezondheid
van Zijne Majesteit geledigd, over zijn hoofd had stuk gesmeten. Toch wae hiermede niets ver-
achtelijks bedoeld; maar het was alleen »bij
allégresse toegekomen." Zie Rapport van het
Gezantschap op het Rijksarchief.

^ In weêrwil van het collatierecht, dat aan het Huis Mecklenburg toekwam,

3 üesol. Slat.-Gen. 22 Mei; 2 Jnnij, 1618. Οαβιετολ 11, ρ. 218, 220.

UI Deel, 5 Stck. K

-ocr page 37-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Steden al weder tol onderlinge eendrachl en vermeerdering van hare verdedigingsmiddelen
tegen alle gevaar.

1618 —
1621.

Den 18''°" Juny kwamen zij te Koppenhagen aan, zonder ergens van wege de Regering
begroet Ie zijn, terwijl toch de Bisschop van
Osnabrück omtrent 14 dagen te voren op
zijne reis derwaarls alom slalig ontvangen, op de koninklijke lustsloten, zoo
in Holstein
als in Denemarken, onthaald, en builen Koppenhagen door den Koning zeiven ver-
welkomd was Eerst een uur na hunne aankomst in deze stad werden zij door den
Stadhouder van
Koppenhagen, gajus raktsov en Dr. gharisius in naam des Koniogs
begroet met uilnoodiging om bij hem te
Elseneur op het kasteel Kroonenburg hunne
opwachting Ie komen maken. Hier nu ontbrak het den Gezanten niet aan de noodige
eerbewijzen, op welke zij zich dan ook »ter eere van Hun Hoog Mögenden, wien
naast de koningen boven alle vorstelijke personen rang en aanzitting toekwam," naijverig
Onderliande-genoeg betoonden. De rede door hen bij het gehoor, hetwelk Zijne Majesteit hun ver-
over het beende, uitgesproken, strekte om den Koning de toetreding tot het Verbond der Evan-
gelische Vorsten en Stalen aan Ie bevelen. Deed hij dit, dan zouden de aanslagen der
Papistische Ligue, die niets minders beoogde, dan de uitroeijing der ware Evangelische
Religie, verijdeld zijn, en zijne Majesteit kon overal waar de Pausgezinden weder op
Evangelisch gebied poogden voet te vatten, en bijgevolg ook in de zaak der opvol-
ging in het Aartsstift
Bremen, op den vaardigen bijstand der Staten rekenen. Het laat
zich denken, dat deze voordracht niet behaagde. Den Koning was het te doen om
het bijzonder belang van zijn Huis, en zonder zich tot het algemeene Evangelische
belang te verbinden, wilde hij slechts ondersleuning van de Staten ter bereiking zyner
doeleinden aanvankelijk op dat ééne punt: de Aartsbisschoppelijke waardigheid van
voor zijnen zoon. Dit bleek dadelijk uit de conferenties, die onze Gezanten met den
Kanselier, den eersten Rgksraad
sxetio brahé en Dr. guaeisius hadden. Een voorwendsel,
dat tot reden dienen moest, waarom de Koning de toetreding tot de Alliantie voor als
nog moest afslaan, was, dat Zijne Majesteit het opperbestuur over het Verbond aan
niemand anders zou kunnen toestaan builen zich zei ven. Niettemin gaarne zou hyzien,
dat deze en zoovele andere zwarigheden uit den weg werden geruimd; maar dit was
eene zaak, die tijd vorderde en uitstel lijden kon, en bij de zaak van
Bremen was
dringende haast. Al verwachtte de Koning, dat zijn zoon bij vrije verkiezing Aarts-
bisschop van
Bremen zou worden, |loch zou zijne kans beter staan, bij aldien Hun
Hoog Mögenden hem, zoo bij den Aartsbisschop als elders, wilden voorslaan. — Waren
de Gezanten volkomen gelast om de toetreding des Konings tot de Evangelische Alliantie

Aartsstift
Bremen,

' De Gezanten ontmoetten den Bisschop aan 's Koning» tafel. Des anderen daags vertrok liij,
zonder dat zij door of van wege hem begroet -waren. Evenmin hadden zij hem die beleefdheid
meenen te moeien bewijzen. Zie
llapport van hel Gcsanlschap.

-ocr page 38-

DES VADERLANDS. 59

tot haar beslag te brengen; daarentegen verklaarden zij zich op deze opening niet gelast om 1618—

1621.

iets aan te vangen, waardoor in Bremen de vrijheid der bisschopskeuze, op welke ghris-
TiAAN in allen gevalle sterken invloed wilde uitoefenen, kon Ie kort gedaan worden.
Slechts waren zij geneigd te trachten, de misverstanden tusschen den Koning en den
Aartsbisschop, zoo geschikt om in de tegenwoordige omstandigheden de Pausgezinden
lot hun doel te brengen, in der minne bij te leggen. Bij eene der volgende conferenties
verklaarden de Deensche Staatslieden, dat Zijne Majesteit gezind was om afstand te doen
van alle verdragen, die hij kon hebben aangegaan, zoo zij eenigermale ten nadeele van
de Stalen-Generaal konden worden uitgelegd. Dit aanbod was niets anders dan een
middel om de Staten lot eene dergelijke verbindtenis te nopen, en hen alzoo over te
halen om hun verbond met de Hansesleden te verloochenen, hetwelk alleszins ten na-
deele van Zijne Majesteit kon uitgelegd worden, hoezeer de Gezanten volgens hunne
Instructie moesten beweren, dat dit verbond, op de oude traktaten beruslend, niemands
nadeel, veel min dat van zyne Majesteit medebracht. De Gezanten vielen niet in den
valstrik, en verklaarden kortaf, dat Hun Hoog Mögenden geene beslaande verbonden
verloochenen konden, en toen de Gecommitteerden van den Koning de onderhandelingen
op het terrein van dadelijke tusschenkomst in de zaak van
Breinen gebracht en te
kennen gegeven hadden, hoe groot een aanlal krijgslieden
Denemarken ter verdediging
der Evangelische Stiften tegen pauselijke aanslagen beschikbaar zou willen stellen, mits
de Staten-Generaal een gelijke krijgsmacht leverden en zorg droegen, dat zijne belangen
ia het Aartsstift
Bremen niet werden gedwarsboomd, bleven de Nederlanders op'sKonings
toetreding tol de algemeene Alliantie aandringen, die de verdediging der Stiften van
zelve insloot. Over geen bepaald Stift wilden zij met den Koning in onderhandeling
treden, tenzij hij zich verbond ook de andere Stiften te verdedigen: deze moesten in
de te sluiten overeenkomst gekend en begrepen worden. Dus hadden de Gezanlen de
onbekrompen en eerlijke staatkunde der Republiek genoegzaam gehandhaafd, en de
Denen zagen de ydelheid van verdere pogingen in.

Nu waren derhalve de twee andere onderwerpen der onderhandeling aan de beurt. Onderhaude-
Het punt van den Sundtol werd aldus afgedaan, dat de Koning beloofde, hel door hem βΰη^ίοΙ^εΓ een"
ontworpen reglement op de heiïïng, door de Nederlanders onuitvoerbaar geacht, niet te
zullen invoeren. Maar tot de verdediging van hunne staatkunde, die alle andere natiën P^g^^»«·
in de
Oosi-Indiën uitsloot, hadden de Nederlanders al hunne bekwaamheid noodig, en
een bepaalde verklaring was te meer noodzakelgk, omdat van het besluit len aanzien
van
Denemarken te nemen als van zelve ook de houding der Stalen tegenover Frank-
zou afhangen, waar men er insgelijks nog altijd op bedacht was van de voordee-
^en, die de Indische vaart opleverde, mede genot te hebben Trouwens de Gezanten

^ liesol. Stat.-Gen. 12 Jan. 1618. Cableton II, p. 140.

-ocr page 39-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— waren op dit punt van eene met Teel bekwaamheid gestelde Inslruclie voorzien. — Ver-
langde men, zoo moesten de Gezanten spreken, vriendschappelijke bejegening der Deen-
sche Oostindievaarders door de onzen, altgd en overal waren de Nederlanders gewoon
Zijner Majesteits onderdanen vriendschappelgk te behandelen. Doch Zijne Majesteit was het
niet onbekend, dat de Spanjaarden van den aanvang aan, onverzadelyk hebzuchtig,
alle andere Europesche volken uit Oost en West hadden uitgesloten. Dit had, toen
Spanjes havens voor ons gesloten waren, de onzen er toe gebracht om, in weerwil der
ongeloofelijke kosten en gevaren, tochten naar
Oost-Indiê te ondernemen. Tot dat doel
was onder het gezag van Hun Hoog Mögenden de Oost-Indische Compagnie opgericht.
Deze had, op last der Staten, verscheidene verdragen gesloten met vrije koningen en
volken in de
Oost-Indiën, die door de Spanjaarden onderdrukt werden. Tegen de be-
scherming, door ons hun verleend, hadden zij zich verbonden ons hunne specerijen te
leveren. Ten gevolge van deze contrakten waren in
Indië verscheidene forten gebouwd,
soldaten en bezettingen derwaarts gezonden, belegeringen en gevechten geleverd, alles
met behulp van groote geldsommen, door de Staten-Generaal aan de Compagnie ver-
strekt. Ook moesten daar vloten onderhouden en gestadig oorlog gevoerd worden. Hoe
nu kon men een zoo ontzaggelijk kostbaren staat van zaken volhouden, als de Oost-
Indische Compagnie geheel of gedeeltelijk van hare voordeelen verstoken raakte. Bo-
vendien Hun Hoog Mögenden waren verplicht, het verleende octrooi te handhaven. Zoo
dus de Koning van
Denemarken niet geneigd kon geacht worden om de Nederlandsche
Compagnie te ondermynen door zijne onderdanen in hare baten te willen doen deelen;
nog veel minder kon men vermoeden, dat hij met de Spanjaarden en Portugezen in
Oost-Indie tegen ons gemeene zaak zou willen maken. Immers, werd de Nederlandsche
Compagnie te gronde gericht, zoo zouden de Spanjaarden zich weder van de Oost
meester maken met uitsluiting van andere natiën, ook van de Denen, ten einde de
baten van dien handel dienstbaar te maken aan de verwezenlijking van hun denkbeeld
van algemeene monarchie — Dat alles zoo zijnde, wilden Hun Hoog Mögenden ge-
looven, dat Zijne Majesteit die zeetochten wilde laten ondernemen om nog onontdekte
landen op te sporen. Dit zou hém lot hoogen lof verstrekken, en reeds hadden zij
hunnen onderzalen geboden, de onderdanen van Zijne Majesteit in zulk een lofFelgk
voornemen op alle wijzen te ondersteunen. — Dus gewapend konden de Gezanten den

^ Dat de Deensche Regering in de schatting der Nederlanders niet geheel vrij was van de ver-
denking, dat zij met de Spanjaarden heulde, bigkt uit dat Artikel van de Instructie der Gezanten
naar
Denemarken, waarin hun gelast wordt, te onderzoeken, wat bij de vorige Gezantschappen,
die van wege den Koning van
Spanje en de Aartshertogen naar Z)ß?jemar/cßn gezonden waren, met
zijne Majesteit gehandeld was, en waartoe die, welke nog aldaar van denzelfden kant verwacht
werden, waren aangeleid.

-ocr page 40-

DES VADERLANDS. 59

aandrang wederslaan Tan den Deensclien Koning, die aan het voorbeeld der Nederlan-
ders bemerkt hebbende, welk eene onuitputtelijke bron de Oost-Indische handel ople-
verde, eens beproeven wilde, of hij met een even zeer zeevarend en even talrijk volk
zich diezelfde voordeelen niet zou kunnen eigen maken. Alsof zulke triomfen, als de
Nederlanders behaald hadden, voor een ieder veil waren ί — Zeer bescheiden begonnen
de Deensche onderhandelaars. De Oost-Indiën, zeiden zij, waren zoo groot, cn
's Konings volk, dat tot de zeevaart evenzeer als de Hollanders geroepen scheen,
kon mede zijn deel hebben aan de voordeelen, die
zij opleverden. Daartoe hadden
de Nederlanders slechts te veroorlooven, dat hij voor eene enkele reize Hollanders ge-
bruikte op de schepen, naar
Oost-Indiën bestemd. Dit zouden de Staten niet wei-
geren , daar toch wederkerig zoo vele Denen op Nederlandsche schepen dienden. —
Hadden, dus dacht de Koning, zijne zeelieden eenmaal den weg leeren vinden, dan
zouden zy verder de Hollanders niet noodig hebben. Welk eene onwillekeurige
bekentenis van zwakheid! Had Zijne Majesteit Hollanders noodig om den Hollanders
hun voordeel af te winnen? Wie dan had den Hollanders den weg naar de Oost
gewezen? Dat 's Konings onderdanen zich dien weg in gunstiger omstandigheden
niet konden banen, was grond genoeg om aan de oprichting eener Deensche Oost-Indi-
sche Compagnie niet te denken. — Het verzoek om vergunning aan Hollanders te ver-
lecnen om op Deensche schepen te dienen, beantwoordden de Gezanten met te wijzen
op de bestaande plakaten, die aan Nederlanders verboden in vreemde dienst naar Oost-
Indie Ie varen: door die plakaten waren hun Hoog Mögenden zeiven gebonden. Later
toen de Gezanten weder naar
Koppenhagen teruggekeerd waren, knoopten de Deensche
Staatslieden de onderhandelingen op dit punt weder aan, en kwamen aan met hel ver-
zoek , dat de Gezanten eene acte zouden opstellen, waarbij de Deensche schepen, naar
Oosi-Indicn varende, voor onheusche bejegeningen van de zijde der onzen gevrijwaard
werden. Dit wilden de Nederlanders gaarne, als de Denen slechts naar de Oost voeren
om landen aan te doen, door geene Nederlandsche vestigingen bezet, en zonder Nederland-
sche schippers aan boord. Van het laatste beding trachtten de Deensche Gecommit-
teerden zich te ontslaan, door te beweren, dat de Nederlanders, die zij in dienst zou-
den nemen, in het bezit van het Deensche burgerrecht gekomen, aan de plakaten der
Staten-Generaal niet gehouden geacht konden worden; ook twijfelden zij niet, of ten
gevalle van Zijne Majesteit zouden Hun Hoog Mögenden wel eenige met name op te
geven personen van de verplichting om zich aan die plakaten te houden, willen ont-
heflen. Dit verzoek namen de Gezanten aan tol hunne Meesters over Ie brengen;
maar verder stonden zij niets toe, dan eene acte, welke, daar zij de voorwaarden, aan
de Oostindievaart der Denen gesteld, vast hield, inderdaad meer eene weigering staafde,
dan eene vergunning verleende. Twee wapenen waren er, die onze Staatslieden bij
deze onderhandelingen met voordeel meenden te kunnen gebruiken. Vooreerst voerden

1G18~
1621.

Ϊϊ!

■ '/

-ocr page 41-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

iciS— zij den Gecommitteerden te gemoet, dat immers de Koning op zijne beurt eene uit-
sluitende handelspolitiek volgde: of verbood hij anderen natiën den handel op
Groen-
land
niet, en had ook hij zijnen onderzaten niet bij een plakaat, twee jaren geleden
uitgevaardigd, verboden bij andere Mogendheden in dienst te gaan? Het tweede middel
bestond hierin, dat zij van tijd tot tijd en als ongezocht onder het gesprek melding van
de
Wesl-Indi'én maakten, ten einde de zinnen der Denen van de Oosl-Indim af te
wenden door hun den handel op de
West smakelijk te maken. Zelfs gingen zij
zoo ver, dat zy hun een ontwerp ter oprichting eener Deensche West-Indische Com-
pagnie ter hand stelden. — Dit denkbeeld Avas ongetwijfeld door
oldenbarnevelt ge-
opperd, die de oprichting eener Nederlandsche West-Indische maatschappij wilde keren ,
omdat hij begreep, dat de Republiek zich zelve perken moest stellen en het bezworen
Bestand, waarby het reeds zooveel in gehad had, de Ooslindievaart te handhaven, be-
hoorde te eerbiedigen. Gaarne echter moest de Advokaat zien, dat de Denen hunne krach-
ten beproefden aan eene taak, die hen met de Spanjaarden in onmin en op de zijde der
Republiek moest brengen. Maar hoe kwamen de Gezanten, meestendeels tegenstanders
van OLDEKBARNEVELT, tot het opwerpen van zulk een denkbeeld, dat niet uitdrukkelijk
in hunne Instructie stond? Dit is zoo moeijelijk niet te verklaren. Immers was het
niet waarschijnlijk, dat de Denen, die de vaart naar de
Oosl-Indiën slechts dan durfden
ondernemen, wanneer zij daarbij onze hulp konden ondervinden, het wagen zouden zich
zonder onzen voorgang naar het Westen te begeven, waar hen misschien nog grooter
gevaren wachtten.

Volgens hunne op de reize gedane belofte deden de Gezanten ook eene poging om
tot eene verzoening van den Koning van
Denemarken met den Aartsbisschop van Bremen
en de Hansesleden het hunne bij te dragen. Doch, zooals wel van de nu genoegzaam
gebleken gezindheid des Konings te wachten was, ver brachten zij liet hiermede geens-
zins. Het eenige wat de Koning beloofde, was, dat hij, staande het leven van den
Aartsbisschop, het Aartsstift niet zou laten bezetten, en wegens zijne bijzondere grieven
de gemeene rust ook ten aanzien der Hansesteden niet zou verstoren: Op naderen aan-
drang der Gezanten verklaarde men wel te wenschen, dat het geschil met de Hanse
door eene schuldbekentenis en eerherstel van hare zijde bygelegd werd: wilden de
Gezanten daartoe hunne dienst leeneri, zoo zou dit niet ongevallig zijn.
der En daarmede scheen van beide zijden^ op alle punten het laatste woord gesproken.
nemarien!^^^^ Gezanten vertrokken naar
Koppenhagen, en hier lieten de Edelen, die hun te
Elseneur en te Frederiksburg ten dienst gestaan hadden, hen verder aan zich zeiven
over. Alleenlijk hadden zij nog bij den Koning, die
Koppenhagen gekomen was,
een afscheidsmaal, waar ook de Graaf van
Oldenburg tegenwoordig was.

Den Julij verlieten zij Koppenhagen. Burmahia aanvaardde de reize ώάάτ Rostock
geheel te water. Toen derhalve de Kanselier en Dr. gharisius de overige Gezanten

-ocr page 42-

DES VADERLANDS. 59

onder wesr aankwamen mei liet bezwaar, dat de reeders van het naar de Oost uit te 1618—

.1 1631.

rusten schip met de verleende acle met tevreden waren, en zij zeiven die acte met aan

den Koning durfden verloonen, konden de Nederlandsche Heren zich wegens burma.nias
afwezigheid verontschuldigen. Evenwel namen zij twee ontwerpen eener gewijzigde
acle uit de handen der Gecommitleerden aan, om daarop te
Rostock een besluit te ne-
men. Dit besluit viel dus uit, dat zij de beide ontwerpen te veel verschillend van de
oorspronkelijke acle achtten, om een van beide over te nemen. Toch verleenden zy
cene andere acte, die eene aanbevehng inhield van het naar de
Oost-Indiën bestemde
Deensche schip
Oresunt, daartoe strekkende dat de bemanning door alle Nederlanders
aldaar heusch bejegend mocht worden. Ook in deze nieuwe acle echter was alles ver-
meden, wat in slrijd kon zijn met de plakaten, die aan de Nederlanders verboden op
vreemde schepen naar de Oost te varen, en stond uitdrukkelijk te lezen, dat het Deen-
sche schip slechls op onzijdige plaatsen handel mocht drijven.

Op hunne Icrugroizc door Duilschland beijverden de Gezanten zich al diegenen ge-
rust le slellen, Λvelke gevreesd hadden, dat de Gezanten te veel aan
Denemar/cens
heerschzucht zouden toegeven. Bovendien vernomen hebbende, dat hel Gezantschap,
door de Aartshertogen in het vorige jaar tol de Hertogen van
Meddenhurg gezonden,
gestrekt had om deze Vorsten van de Republiek der Vereenigde Nederlanden le ver-

f vreemden, zoo begrepen zy hun een bezoek le moeien gaan brengen. Den July Bezoek der
1 1 .. ^ , . τ 1 O ·ί· Gezanten bij de

^ bezochten zy le (justrow den jongslen Vorst hans albrecut, Coadjutor van het Stift Hertogen van

Balzeburg f en onlangs gehuwd met de dochter van den Landgraaf van//me» ^; den dag

'I daaraan brachten zij te Schwerin den oudsten broeder adolf fkederik een bezoek. Beide

Vorsten beloonden zich van de noodzakelijkheid der Evangelische Unie overluigd. Traden

J echter de Hertogen (dit merkte de Kanselier te Schwerin aan) tot deze Unie toe, dan

I moesten de Steden Rostock en Wismar, als behoorende aan de Landvorstelijke Hoogheid

MecklenburgAmrm mede worden opgenomen: geene bijzondere »ligue" met Hun

Hoog Mögenden behoorden deze Steden aan te gaan, zooals toch door de Unie der

Stalen met de Hanse reeds geschied was. Uit deze aanmerking kan men zien, hoe

ongunstig zelfs anders gunstig gestemde Duilsche Landsvorsten dachten over de vrijheid,

welke de Hansesleden zich hadden aangematigd door met de Vereenigde Nederlanden

een verbond le sluiten, zonder hen daarin le kennen.

Van Schwerin namen zij de reize over Lüneburg en Brunswijk. Den 20"°° Julij Bij den Bis-

hadden zij gehoor te Celle bij guristiaan , Bisschop van Minden, Hertog van Brunswijk

en Luneburg. Deze Vorst, bezorgd over den toeleg van den Aartsbisschop van Keulen

om in zijn Bisdom een Roomschgezinden Coadjutor in te dringen, verlangde niets

liever, dan lol de Evangelische Unie loe te treden: dit haperde nog slechls aan een

^ be gowczon bruid van Prine fredehik hesdrik.

-ocr page 43-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— verzuim, aan helvvelk men zich Ie ^s Hage scheen schuldig gemaakt te hebben i.

Jammer maar,'dat Hertog ghristiaan met zijne eigene onderdanen te Minden overhoop
lag. Wegens een verschil over de rechtsmacht tusschen hem en de Magistraat, had hij
Bij den Hertog eene vijandige houding tegen deze Stad aangenomen. — Hertog frederik ulrich ont-

van JBrunswijl·. . , ^ τ . 11 i-.i i . ^ i χτ·· ·· τ. i i

Ving de Gezanten echt ridderlijk op de vesting Calenberg. Hij en zijne Edelen en
officieren bewaarden een volkomen stilzwijgen over de rol, door de Staten in 1615 te
zynen nadeele in zijn land gespeeld. De nog voortdurende oneenigheden tusschen hem
en zijne Stad
ßrunswijk trachtten de Gezanten eener minneiyke schikking nader te
brengen.

Op de Munslersche grenzen werden de Nederlandsche Heren ontvangen door een
groole schare ingezetenen, wel driehonderd in getal, met vaandels, fluiten en trommelen,
terwijl eereschoten werden gelost. Ja binnen de stad kwamen de Stadhouder en de Maar-
schalk van
Munster hen begroeten, hoezeer, zeiden zij, de Aartsbisschop van Keulen
geen kennis van hunne aankomst had kunnen hebben. Na voorts Ie Weert, toebe-
hoorende aan den Graaf van
Kuilenburg, alsmede te Kuilenburg zelve door het hoofd
Hunne terug-Van hun Gezantschap feestelijk onthaald te zijn, kwamen de Gezanten te 's Ilage aan,
omst te sEaffe. ^^^ r^dcn ^ gsten pQ gdcn Augustus ίπ de Vergadering der Slaten-Generaal ver-

slag van hunne zending deden 2. Zoo liep dit Gezantschap ten einde. Het verdiende
den roem van met wysheid en eerlijkheid aangelegd en met bekwaamheid uitgevoerd te
wezen. In weerwil dat de Graaf van
Kuilenburg in de Slaten-Generaal de andere leden
tot tegenstanders gehad had, werkten allen hier zamen; ja
oldenbarkevelts persoonlijke
bestrijders zien wy hier met eene klaarheid en overtuiging, die allergunstigst voor de
beschaving en de geestkracht van dien tgd getuigt,
oldenbarnevelts staatkundige in-
zichten dienen. Zoo was deze Legatie, bij zóó veel dat binnenslands bekommering wekte,
een gunstig voorteeken, dat
oldenbarnevelts werk, ook met betrekking tot de buiten-
landsche staatkunde,
oldewbarnevelt zeiven zou kunnen overleven.

Weldra na den afloop dezer zending zouden de Gezanten der vreemde Mogendheden
te
^s Ilage, allen zonder onderscheid met diep ontzag voor oldenbarnevelts wijsheid,

Aan tafel bij den Hertog ontmoetten de Gezanten eenén Poolsclien Gezant, jacoküs codelman ,
tamersecretaris van den Koning van Polen y eertijds Syndiens van Kiga. Deze persoon behandelde
hen zeer vriendelijk. Hij betuigde 's Konings genegenheid voor den Staat der Nederlanden: alleen
bejammerde hij de alliantie tusschen deze Republiek en
Ziveden.

2 Resol. Stat.-Gen. 19 Julij, 1617. 21 Fehr.j 13 Maart3 5, 6, 7, 8, 11, 12, 24, 25, 20,
28
Aprilj 2,3,7, 12, 15, 21, 22 Mei; 14 Junijj 7, 14 Julijj 7, 8, 9 Aug. Resol. Holl.
20, 28 Maart; 5, 10 April; 9, 11 August. 1618. Cakleton, 11, p. 140, 207, 208, 221-227,
232—235, 241, 251, 255—259.
Eindelijk is de voornaamste bron voor de verrichtingen van
dit Gezantschap het reeds aangehaald
Rapport der Gezanten, berustende op het Rijksarchief.

' 1

-ocr page 44-

DES VADERLANDS. 41

doorzicht cd kracht vervuld, het bericht van zijne inhechtenisneming ontvangen, het- Ißis-
welk hun ambtshalve van wege de Staten-Generaal gebracht zou worden. Hoe zeer die
gebeurtenis bepaaldehjk de Gezanten van
Frankrijk moest verrasschen, blijkt uit hetgeen
DU MAURiER een paar dagen later naar
Parijs schreef: »Zoo ons van den staat van zaken
alhier mededeehng gedaan ware, zou er wel een middel geweest zijn om datgene af te
wenden, wat ons slechts kwaad doet voorzien; — maar waar is het, dat men van den
eersten dag aan lot dit oogenblik toe ons niets medegedeeld heeft

Den 29"®° Augustus, op den dag van die inhechtenisneming zeiven, verzocht boissise

gehoor bij de Staten-Generaal, Hierop besloot deze Vergadering, dat zij zich »voor dezen tijd

zou yerontschuldigen om eenige gewichtige zaken, die haar overgekomen en voorgevallen

waren." Men verlangde geene bemoeijing van vreemden met 's Lands zaken, voor en

aleer de Vergadering het met zich zelve eens was, of en hoe men de Gezanten der

vreemde Mogendheden in het voorgevallene kennen zoude. "Weldra werd bepaald, dat

er eenige leden belast zouden worden met de laak om de Gezanten van Frankrijk ^ De iuliechte-
η · · rr 1 .1 ττ · aisneming der

van urooi-ßritannic, en van Zweden^ en den Resident van vcne/ié" van oldenbarkevelts drie Staatsliedea
inhechtenisneming te onderrichten. Tot de Gezanten van Frankrijk werden gezonden cTzanten^'^m^e-
de Heren
mawmaker , uit Zeeland^ en sghaffer, uit Groningen] tot den Engelschen
Gezant, de Heren
vah boetselaar, uit Gelderland, enBURMANiA, nii Friesland; dezen
hadden tevens in last, om
carleton wegens zijne gelukkige terugkomst na zijn uitstap
geluk Ie wenschen; tot den Ambassadeur van
Zweden werden afgevaardigd de Heren
vooGT, uit Gelderland, en gockinga, uil Groningen; eindelijk de Heren magnüs, uit
Zeeland, en aitsema, uit Friesland, tot den Resident van Venetië. — Na den middag
kwam de Vergadering weder bijeen om deze afgevaardigden verslag van hun weervaren
bij de Gezanten te hooren geven. De Gezant, van wien vooral of alleen verwacht kon
worden, dat hij zich ontstemd, ja geërgerd zou toonen, was
boissïse: immers was deze
opzettelijk uit
Frankrijk overgekomen met het stoute voornemen om oldekbarkevelts
vijanden terecht te zetten, en nu werden zyne bemoeiingen dus beantwoord: dit mocht
waarlijk eene beleediging heeten, den Koning van
Frankrijk aangedaan. Ware de
minister dadelijk vertrokken, het zou van zijne zijde geen onverklaarbare slap geweest
zijn. Maar van den anderen kant was het den Franschen Gezanten zedelijk onmogelijk,
zich geërgerd te toonen. Wal toch gebeurde thans in de Nederlanden anders, dan het-
geen hun eigen Koning tegen
cohdé bestaan had? Al ware oldekbarhevelt op hoog
gezag vermoord geworden, zoo zou de schim van den Maarschalk
d'akcre den vertegen-
woordigers van
Frankrijks Koning den mond gestopt hebben. Dus kan het niet be-
vreemden, zoo BOISSISE op de mededeeling verklaarde, »dat hij niet twijfelde, of wat
plaats had gehad, was met wijzen en voorzichligen rade tol dienst en welstand van het

' oüvRÉ, p. 285.

ÏU Deel. δ Stuk. ' C

i

-ocr page 45-

42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

«sassaBBBSfisaaassaas!^

1618- land geschied, en dat, dit alzoo zijnde, Z.ijne Majesteit, gelijk ook hij voor zijn persoon,
16 X

altijd goed zou vinden wat daartoe strekte." Du maurier kon zich zei ven minder
beheerschen, hy, de vriend en hoogschatter van
oldewbarnevelt , wien het onmo-
gelijk was eenige schuld bij hem te vermoeden. Duidelyk was zyne aandoening in
de verandering van zgn gelaat te lezen, en, hoe dubbelzinnig zijne taal dan ook luidde,
het moest hem bitter vallen, te zeggen, »dat, dewijl hij gelooven wilde, dat hetgeen
er was geschied, tot dienst van het Land gedaan was, het hem aangenaam was."
Zija waar gevoelen drukten de woorden beter uit, die hij in het boven aange-
haalde bericht aan den Franschen minister schreef: »God, die het roer der vvereld in
zyne hand houdt, weet waarom hy deze dingen toelaat. Hg zou niet toelaten, dat dit
kwaad gebeurde, zoo hij niet machtig was het in goed ie verkeren
i." Carletoit,
dit laat zich denken, was in allen deele voldaan. Hij hield zich, zeide hij, verzekerd,
»dat in deze zaak niets geschied was, dan met en na zeer goed en wijs overleg en
beraad voor de dienst en verzekerdheid van den Staat dezer Landen, en in dezen zin
zou hij Zijne Majesteit van het gebeurde kennis geven." De Gezant van
Zweden
wenschte in het voorgevallene het middel te zien om een eind aan de geschillen te
maken, die, vreesde hij, de Republiek op den duur belemmeren mochten in hare
builenlandsche staatkunde, welke
Zweden zoo gaarne krachtig zag, en hy antwoordde:
»dat Zijne Majesteit zeer bedroefd was over de oneenigheden en niets meer wenschte
dan dat zij in der minne mochten worden bijgelegd, en daar hij niet twijfelde of wat
er gebeurd was, had met ryp overleg tot dat doel plaats gevonden, zoo zou hy des-
wegens bericht geven, hopende, dat Zijne Majesteit daarmede genoegen zou nemen."
SuRiAKO, eindelijk, verklaarde, vastelijk te gelooven, »dat hier niets verricht was, dan
met voorafgegaan rijp beraad en om groote oorzaken, weshalve hij niet in gebreke zou
blijven de Doorluchtige Seigneurie daarvan bericht te geven." —Dus verklaarden eigen-
lijk al de Gezanten, ten einde eene voegzame houding te bewaren,
oldenbarwevelt
voor eenen landverrader, tegen wiens gevaarlijke aanslagen eene Commissie belast met
de zorg voor »de verzekerdheid van den Staat van dén Lande," had moeten waken.
Tot deze lafhartigheid noopte hen de maatregel van den Prins, het hoofd der Commissie

JMcdcdeeliiig tot afdanking der Waardgelders door de Generaliteit benoemd 2. De Venetiaansche
van Fenefii·.'^^^ Resident maakte het, niet lang daarna, nog erger. Den 22®'°" October verscheen hy voor
do Slaten-Generaal met de ivolgende verklaring: »alzoo Hun Hoog Mögenden hem in het
byzonder hadden laten mededeelen wat alhier was voorgevallen met betrekking tot de
inhechtenisneming, die Hun Hoog Mögenden verordend hadden lot rust en vrede van
den Staat van den Lande, welken de bewuste personen hadden getracht te verstoren,
zoo had de Doorluchtige Republiek van
Venetië hem ter beantwoording dier dienst

J CAHLr,TO.-i, 11, p. 286. ouvbé, t. a. pi. 2 Hcsol. SiaL-Gen. 29 Aug. 1618.

-ocr page 46-

DES VADERLANDS.

45

belast met de laak om Hun Hoog Mögenden mededeeling Ie doen van het verraad,
dat tot omverwerping van den Slaat van
Veneliö was gesmeed." En daarna ging hij
over tot de vermelding van de gruwelijke moorden, brandstichting en aanslagen in ver-
bond met den vyand, welke de zamenzweerders hadden bedoeld ^ Er ontbrak nog
slechts aan, dat hy met zooveel woorden te kennen gaf, te verwachten, dat de Neder-
landsche misdadigers, wat reeds eenige van de Venetiaansche, volgens het schryven van
onzen Consul
ouweeix, hadden moeien verduren met den koorde gestraft zouden
worden. Inderdaad zeide hy niets anders. Hg zou, dus besloot hy, «van het succes
van Hun Hoog Mögenden zijnen Meesters van tijd lot tijd bericht geven, opdat Hun
Hoog Mögenden beter op hunne zaken en vastigheid van hunnen Staat mochten letten 3."
Er is geen twijfel aan, of deze taal was hem ingegeven door personen, die
oldenbar-
WEVELT tot eiken prijs om het leven gebracht wilden zien. Toen hij eenmaal een tijd-
lang gevangen gezeten had, kwam bij menigeen berouw en medelijden op. Deswegens
moest de haat aangewakkerd en de moordkreet herhaald worden. Ook de laaghartige
Gulden Legende van den nieuwen Sint Jan de kroon op de sohotschriften Levendig
Discours
en Provisionele Opening, kwam in hel licht, toen oldenbarnevelt reeds eeni-
gen lijd gevangen had gezeten. —
Surianos mededeeling bleef onbeantwoord. De Staten
zouden zich tot overmaat van schande de gelijkstelling der gebeurtenissen in de beide
Stalen hebben moeten laten aanleunen, of als de verdedigers van de op hunnen last
gevangen personen hebben moeien optreden.

Het gehoor, door boissise tegen den Augustus gevraagd, doch toen niet ver-

kregen, werd hem, vergezeld van du maurier, den 30"®°verleend, in tegenwoordigheid
van den Prins van
Oranje en Graaf willem lodewijk. Hij had een brief van zijnen
Koning mede Ie deelen, en de wyze, op welke hij het verzoek, in dien brief vervat,
aandrong, verried eensdeels, hoe ontstemd hij was door het gebeurde, en anderdeels,
dat hij de thans zegepralende party in geenen deele gezind was Ie ontzien, ja, in hare
vernedering wenschle te triomferen. De brief des Koning was gedagteekend den
18·^®° Boissise treedt
Julij en behelsde eene klacht over de remonstrantie, den 50'*"° Mei door fran^gis ^ois i^rssen.
aerssen
in de Stalen-Generaal gehoudenIn dat «libel," zoo schreef de Kofling,
had de gewezen Gezant de Regering van Zijne Majesteit schandelijk belasterd. Zijn
billijken toorn over zulk een feit had hij niet langer kunnen bedwingen. Dus verzocht
hy, dat men hem rekenschap en genoegdoening verschafte door
aerssen wegens zyn
leugen en laster te straffen en Ie kastijden. Dit verwachtte Zyne Majesteit van Hunner
Hoog Mögenden rechtvaardigheid en genegenheid te hemwaarts. Na het lezen van deze

^ Ilesol. Slai.'Gen. 22 Oct. 1618. ^ jißgol. Slat.-Gen. 11 Jiinij, 1618.
^ ResoL Stat.-Gen. 22 Oct. 1618. Bibl. v. Pamß. Ko. 1555—1557.

^ Zie hiervoor 1). 111, St. 11, bl. 796 , 797.

IßlS—
1621.

-ocr page 47-

II 5

44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— letteren nam boissise hel woord. Hij had, zeide hij, zulk eenen dunk van der Staten
^®^^· gezond oordeel en van den eerbied en de genegenheid, die zij Zijner Majesteit schuldig
waren, dat hij niet twijfelde, of zij waren even verontwaardigd als de Koning, over
het lasterschrift, dat
aerssew zoo vermetel geweest was in hunne vergadering, die 's
Lands Souvereiniteit vertegenwoordigde, voor te dragen. Die persoon had zijne byzon-
dere veeten wel kunnen bot vieren en zijn moed wel op zyne vyanden kunnen koelen,
zonder het recht der gastvrgheid te schenden, gegrond op een zoo veeljarig verblyf in
Frankrijk; zonder zulk eene groote lafhartigheid te begaan tegen hen, die hem ge-
durende den tyd van zijn Gezantschap met volkomen vertrouwen tot hun gemeenzaam
verkeer hadden toegelaten, en zonder zich ondankbaar te toonen tegen wijlen den Ko-
ning, zgnen weldoener, en tegen den tegenwoordigen Koning, die hem zoo mild had
onthaald. Hij had het willen doen voorkomen, alsof de Raadslieden des Konings na
den dood van
hewdrik IV de meening hadden voorgestaan, dat de Koning van Frank-
rijk
een vassal van den Paus was, terwijl toch alle machten en overheden in Frankrijk
verkondigden, ja, de Paus zelf erkende, dal de Koning van Frankrijk niets boven
zich had dan God alleen, van wien hij de kroon erkende verkregen te hebben. Met
de verspreiding van die leugen kon
aerssen geen ander doel gehad hebben, dan 's
Konings Ministerie in
Duitschland en Engeland en bij Hun Hoog Mögenden in verden-
king te brengen, en alzoo zich zeiven, als den best in
Frankrijks zaken ingewijden,
onmisbaar te maken. Ook had hij willen doen gelooven, -dal de verzaking van het
bondgenootschap tusschen
Frankrijk en dezen Slaat tot de voorwaarden van de Spaan-
sche huwelijken behoord had. Zou men, voerde
boissise hierlegen aan, zou men zulk
een laster dulden, terwijl men sedert die huwelijken van 's Konings milde hand een
millioen gouds ontvangen had; terwyl der Stalen Ambassadeur in
Frankrijk op de eer-
volste wyze bejegend werd, en de tegenwoordige zending van hem,
boissise zeiven,
's Konings voortdurende belangstelling in hun behoud verkondigde ? Wal was dan de
strekking van
aerssens bedrijf? Wat anders dan de Ycrbreking van het bondgenootschap
en de bevrediging van den wensch van
Spanje, tegen welk land hij voor zoo vigandig wilde
doorgaan. Eindelyk had
aerssen de goede trouw, met vfelke men in Frankrijk de ^^edev'
landsche Ambassadeurs meer als huis- en landgenoolen, dan als vreemdelingen behandelde,
pynelijk gegriefd door te klagen, dal men hem ten tijde van de onderhandelingen over
het Bestand, en later nog, afschriften getoond had van zijrie geheimste ambts-berichten.
Die fijnheden en geheimenissen, op welke de gewezen Gezant prgs scheen te stellen,
kwamen tusschen
Frankrijk en dezen Slaat volstrekt niet te pas. ■— Om 's Konings
waardigheid gehandhaafd te zien, dus besloot de spreker, en om hen het belang te
doen beseffen, helwelk zij zeiven hadden bij de kastijding van de verderfelyke onbe-
schaamdheid van AERSSENS remonstrantie, zou het voldoende geweest zgn hen daarvoor
met een enkel woord genoegdoening te vragen; maar hij had gemeend, hun den recht-

-ocr page 48-

DES VADERLANDS. Co

matigen toorn van Zijne Majesteit niet te moeten ontveinzen. Trokken zij zich dit, 1618—
legen hunnen schuldigen plicht, niet aan, dan moesten zij zich ten minste welen te
rechtvaardigen tegen het verwijt, hetwelk Zijne Majesteit hun deed, dat zij hunne za-
ken hadden
toevertrouwd aan eenen man, zoo ondankbaar, zoo slecht en zoo onbe-
zonnen, dat hij zijne bijzondere vgandschap bot vierde ten koste hunner vrienden, zijner
eigene weldoeners, en tot groot nadeel van hunnen Staat. Het goed of kwaad, door
eenen Ambassadeur bedreven, dit wisten zij wel, kwam immers altyd neder op den
Vorst of den Slaat, die zoodanig persoon gebruikte. Kwaad mochten al de genen ver-
gaan, die het bondgenootschap tusschen hen en de Kroon van
Frankrijk immer zouden
willen ondermijnen! Verlangden zij er de voortduring van, dan zouden zy dat toonen
door goed en vaardig rech!; te doen tegen de beleediging door
aërssen Frankrijk aan-
gedaan, eene beleediging des te gruwelijker, omdat de auteur het geschrift door den
druk verspreid had, zoodat men het thans in
Duilschlatid, Engeland en elders lezen
kon! Dus verwachtte Zijne Majesteit van hen, dat hij de begane misdaad zou boeten.
Daardoor zouden zij het aan Zijne Majesteit mogelijk maken, hun zijne gunsten en
weldaden te blgven bewijzen. — Toen
boissise geeindigd had, verzocht men hem, het
gesprokene op schrift te willen stellen. Dit achtte de Ambassadeur onnoodig: immers had
men genoeg aan den brief van Zijne Majesteit. Niettemin wilde hij wel aan hun verzoek vol-
doen ; maar hy kon niet nalaten zijne vrees te uilen, dat hij met deze voordracht weder
aan de deur van een doove klopte, even als het geval geweest was met het voorstel,
helvvelk het voorname onderwerp van zijne overkomst had uitgemaakt. Ongetwijfeld
had
boissise in oog en houding der Vergadering verstoordheid en minachting gelezen,
hetgeen wij trouwens zeer goed uit den toon en de overgangen zgner rede kunnen op-
maken. De Vergadering beloofde op zijne voordracht te zullen beraadslagen. Evenwel
vertrokken de Gezanten, zonder dat
boissise zich bepaaldelijk verbonden had om ze
schriflelyk in te leveren. Toch verlangde men dit: want men wilde
jlerssei* in de ge-
legenheid stelten er zich op te verantwoorden. Dus werden de Heren
manmaker en
SCHOT (beiden Zeeuwen), die bg de Fransche Ambassadeurs ter maallyd zouden gaan,
verzocht, «hun te willen aanzeggen, dat Hun Hoog Mögenden de voordracht wel zou-
den begeren in geschrift of anders bij memorie naar
boissises believen. Werkelijk was
reeds den volgenden dag de propositie schriftelijk bij de Siaten ingeleverd. Alstoen
raadpleegden zij er over, en er werd besloten, dat men er den volgenden dag
aerssen
op hooren zou ^

Hoezeer aerssen ook in de gevangenneming van oldenbarneyelt zegevierde, deze Aerssens wen-
harde aanval moet hem kwalijk gesmaakt hebben \ Eenmaal weder als Ambassadeur yeêren. ™

' Resol. Stat.-Gen, 30, 31 Aug. 1618.

- Ook de laatste weken hadden voor hem het een en ander opgeleverd, hetwelk het genoegen

4

-ocr page 49-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

ir,18— ïn Frankrijk op te treden, was zijn vurige wensch. Reeds had hij in zijne brieven aan
MORNAY, nog vóór zijn vertrek uit FrawÄn)7£, een toon aangeslagen, die zijne tegenstanders
omlrent de staatkunde, v^elke hij voorlaan zou volgen, gerust kon stellen i. En nu zag hij
zich door den Franschen Gezant aldus aangevallen! Dit kwam hem aan van de zijde van
OLDENBARiïEVELTs Vrienden in
Frankrijk! — Het spreekt derhalve van zelve, dat de felle

van het uitzicht op den triomf cenigermate moest verbitteren. Zijne remonstrantie van den 30®*®" Mei
was reeds wederlegd geworden in het Vertoog, door van der mijle den 18·^®° Junij aan de Staten-
Generaal overgegeven en aangehaald hiervoor D. 111, St. H, bl. 804. Dit
Vertoog beantwoordde
AERSSEN met een
Corte antwoort (den 27''®° Junij) aen de 8tat.-Gen. overgegeven tegens seker ver-
looch van
c. van der mijle. Dit korte antwoord {Bibl.v. Pamfl. No. 1479) ergerde van der mijle zoo-
zeer, dat hij hem nog denzelfden dag een briefje t'huis zond met het verzoek om zonder iemand
bij zich, gelijk hij zelf verschijnen zou, in het Bosch een woordje met hem te komen wisselen.
Den anderen morgen in de vroegte had er tusschen de beide Heren een onderhoud plaats, dat
een uur lang duurde, totdat de hellebardiers van den Prins op de plaats verschenen. Later, zegt
het verhaal, werd de Heer
van Sommelsdijk (aerssen) gevonden aan het veer van IJsselmonde
door personen, die hem op last van Zijne Excellentie verzochten naar 's Hage terug te willen
keren. Zie
Oprecht verhael van hetgeen den 27 en 28 Junij tusschen de HH. Sommelsdijk en
V. d. 3Itjle gepasseert is [Bihl, v. Pamß. No. 1482). Dit kort geschrift is uitgegeven om voor de eer
van beide of van een der beide Heren min wenschelijke geruchten te verhoedén. Ik twijfel of
het (Fransche) briefje van
van der mijle authentiek is: immers komt er eene taalfout in voor,
zoo als deze, die zoo lang in
Frankrijk verkeerd had en steeds Fransch sprak en schreef, moeije-
Jijk kan begaan hebben. Er staat in te lezen:
Je ne doute, ou me viendrez trouver. In weerΛvil
van deze ontmoeting beantwoordde
van der mijle het Corte antwoort van aerssen met een Naerder
vertooch aen de H. M. HHl Stat.-Gen.
(den 2·^®" Aug.) overgegheven, waerinne deselve verzocht
ivorden goet te vinden ende te belasten, dat sekere poincten in het Corte antwoord van Fr. v.
Aerssen, bij denselven mogen werden bewesen.
Wederom bleef aerssen het antwoord niet schuldig:
hij gaf het den 6''®" Aug. aan de Staten-Generaal over. Den 2*^®° na de comparitie van
van der
mijle
hadden de Staten eene Commissie benoemd om al deze strijdschriften »met de stukken en
documenten te resumeren en daaruit te extraheren al zulke punten als de dienst van het Land
aangingen." Aan deze Commissie werd den S"«*» Aug. ook het laatste stuk van
aerssen toever-
trouwd
{Resol Stat,-Gen. 18, 27 Junij; 2, 7, 8 Aug. 1618. Bibl. v. Pamß. No. 1483).

In 1613 prees hij mornay in zijne brieven wegens de houding, dicj deze tegenover de Protes-
tanten in acht genomen had (zie den brief, aangehaald door
groen van prinsterer, Arch. de la
M.
rf'Or. S. II. T. III, Prolégom. CV en CVI Annot. 4), hoezeer niemand minder dan hij, in
1609 en 1612, in
mornays geest gehandeld had. In die zelfde brieven schijnt hij bovenal een
godsdienstoorlog te vreezen, en werpt hij een blaam op de alliantie met de Geünieerde Duitsche
Vorsten, alsof deze het karakter van een godsdienstkrijg aan den oorlog gaf, (Zie
groen v. prinsterer
t. a. pl. bl. CXIV, Noot 1.). Aldus wilde hij oldenbarnevelt doen verdenken van dezelfde fout,
die hem in
Frankrijk zijnen invloed had doen verliezen en oldekbarkevelt genoopt had hem van^·
daar terug te laten roepen.

-ocr page 50-

DES VADERLANDS. Co

aanval van boissise oldenbarnevelts zaak geenszins verbeterde, in zoo verre die aanval 16i8—
zijnen voornaamsten vgand op het heftigst verbitterde. Zoolang oldenba-enevelt leefde,
dit moest van nu aan
aerssens overtuiging zijn, was er voor hem aan geene verhefïing
in
Frankrijk te denken. Maar was de Advokaat eenmaal van landsverraad overtuigd,
of ten minste deswegens gestraft, dan zagen zich zyne vrienden in
Frankrijk het doel
5 van hun pogen ontvallen; zoo moest de wrok van zelf bekoelen, en kon men van lie-
verlede de ooren weder openen voor
aerssens innemende redenen; in één woord, zoo
was zijn vernieuwd optreden in
Frankrijk geen hersenschim meer. En in dit geval
was hij bereid in het Buitenland als het ware
oldenbarnevelts erfenis te aanvaarden.
Eerst ingewijd in OLDEKBARNEVEtTs inzichten en met den last en de geneigdheid om ze
te doen gelden naar
Parijs vertrokken, had hy, om zoo mogelyk den Advokaat ten
val te brengen, een tijd lang zyne inzichten tegengewerkt. De beweegreden hiervan
was de haat, dien hij tegen den Advokaat had opgevat, omdat hij de ruchtbaarheid,
welke het doel zyner zending van 1607 ^ bekomen had, aan hem weet. Maar was
OLDENBARNEVELT eenmaal uit den weg geruimd, dan was hg het wel met zich zeiven
eens, zijne staatkunde na te volgen. Immers had zijne schranderheid hem sints lang
doen inzien, dat die staatkunde alleen een degelijken grondslag gaf aan den invloed en
den roem der Republiek en bijgevolg alleen aan een Nederlandsch Ambassadeur in
Frankrijk eene eervolle betrekking verzekerde. Zoo werd oldesbarnevelts dood de
voorwaarde, waarbij het mogelijk werd, dal de gewichtigste Gezantschapspost bekleed
werd door den man, die boven allen bekwaam was zyne staatkunde toe te passen, met
andere woorden: juist door
oldenbarhevelts dood werd ook in dit opzicht de voortdu-
ring van zyn werk verzekerd.

'f·.

Doch laat ons zien, hoe aerssen zich voor, het oogenblik uit de moeijelijkheid
trachtte te redden. Den eersten September verscheen hij in de vergadering der Staten- zijne
verant-
Generaal, waar ook de Prins en Graaf willem lodewijk tegenwoordig waren. Nadat
hem hier de propositie
Tan boissise was voorgelezen, verantwoordde hij zich mondeling,
en verklaarde zich, des gevorderd, tot nog meer inlichtingen bereid. Ten slotte ver-
zocht hij, dat Hun Hoog Mögenden niet zouden willen dulden, dat hem door de lagen
zijner vyanden de eer werd benomen, die hij met de goede diensten, door hem in
Frankrijk bewezen en geheel de wereld door bekend, rechtmatig verdiend had. Twee
dagen laler leverde hy, op verzoek, zyne verantwoording schriftelyk in. Doch zy
kwam den Staten-Generaal te uitvoerig voor, en hg moest ze bekorten. Het stuk in
de gedaante, waarin het eindelyk werd vastgesteld, getuigde van zyne gewone bekwaam-
heid, Hij begon met op te halen, hoe hy sedert vgf jaren aan laster ten doel stond,
maar dat de Staten-Generaal hem in 1613 zeiven gerechtvaardigd hadden. Zijne staat-

^ Zie hiervoor, D. 111, St. 11, bl. 516.

-ocr page 51-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

1618— kundige inziclilen hadden van die der Flansche Regering verschild, maar nooit had hij
zich een vijand dier Regering beloond. Kon hem ééne daad worden aangewezen, die
de vriendschappelijke verstandhouding tusschen de beide Staten had kunnen verstoren,
zoo wilde hij zich alles getroosten. Neenl alles was te wijlen aan hen, die gemeend
hadden geen fortuin te kunnen maken zonder hem den voet te lichten. —Daler, zoo
ging hij tot de eigenlijke verantwoording over, dadelijk na
Hendriks dood eene veran-
dering in
Frankrijks staatkunde had plaats gehad, was niet te loochenen. Op dat tijd-
stip was het Koningschap zoo zwak, dat, toen de Kardinaal
du perron in de Verga-
dering der Staten beweerd had, dat de Kroon van de geestelijke macht afhankelijk was,
de Raad des Konings, uit vrees van den Paus verstoord te maken, zich ontzien had
eene ondubbelzinnige verklaring daartegenover te zeiten. Wat de Spaansche huwelijken
aanging, zoo had de zucht om die zaak voor hem geheim te houden genoeg bewezen,
dat het belang der Republiek daarbij gevaar had geloopen. Had hij berichten over
zulke onderwerpen mede te deelen, dan waren zyne brieven zoo onbelangryk niet, als
de Fransche Gezant had doen voorkomen. De Fransche Staatslieden had hy niet be-
schuldigd hem die brieven ontfutseld te hebben, maar slechts gezegd,' dat men ze uit
Holland naar Frankrijk teruggezonden had om hem verdacht te maken en hem alzoo
zynen Gezantschapspost te doen verliezen. Dit feit had
oldenbakwevelt zelf erkend.
Dus verklaarde hij, van den Koning, de Koningin en de Staatsdienaren steeds met ver-
schuldigden eerbied gesproken te hebben. Zoo hij de remonstrantie, over welke men
zich beklaagde, gehouden had, zg was hem ter zelfverdediging afgeperst; zoo zij in
druk verschenen was, dit was buiten zijn welen en toestemming geschied — Wat
hier thans van de Fransche zaken gezegd werd, was volkomen waar; maar het overige
Avas slechls half waar of gansch valsch. De Slaten-Generaal hadden hem, ja, in 1613,
een lijd lang tegen
du maurier gehandhaafd, maar hem later in weerwil zijner zelf-
verdediging in het ongelyk gesteld 2. Men had hem niet uit
Frankrijk verwijderd om
van der mijle in zijne plaats te doen optreden; maar hem eenen opvolger moeten geven,
omdat hij de Prinsen tegen het koninklijk Bewind stijfde, en waren zijne brieven niet
van dien aard geweest, dat zij de Fransche Bewindslieden bezorgd maken en ergeren
moesten, de mededeeling van hunnen inhoud zou hem niet geschaad hebben. —^ De
schriftelijke verantwoording werd den 4''"° September door den president der Slaten-
Generaal, den Heer
sghaffer, vergezeld door de Heren boetselaar en manmaker, aan
BoissisE overhandigd, met de verklaring, dat Hun Hoog Mögenden »niet wisten, noch
gehoord of vernomen hadden, dat
aerssen in het bgzonder of in het openbaar anders

ï ouvR®, p. 286, 287. Resol. Stat.-Gen. 1, 3 Sept. De verantwoording is in de Resoluties der
Staten niet ingelascht. Haar inhoud wordt door
oovré medegedeeld.

2 Zie hiervoor, D. III, St. Π, bl. 526.

ΡΡϋ^

-ocr page 52-

DES VADERLANDS. 49

dan met Terschuldigden eerbied ran Zijoe Majesteit, van de Koningin of van hunne
Raadslieden gesproken had; weshalve zij tevreden waren over zijne gedragingen en goede
diensten, gelijk zij vertrouwden, dat Z,yne Majesteit tevreden zijn zou over zijne verant-
woording." Van deze verklaring kennis genomen hebbende, liet
boissise na eenige aar-
zeling: want, zeide hij,
aerssew zou de zaak wel op het schoonst hebben voorgesteld,
zich overhalen de verantwoording te lezen. Hij liet er zich niet over uit, maar vond
de verklaring der Stalen te algemeen en te onbepaald: hij verlangde van hen eene
ruiterlijke verklaring, of zy
aerssen veroordeelden of rechtvaardigden.

lßl8—
1621.

Den volgenden dag verscheen boissise voor de Staten om zijn afscheid te nemen. Hij
verlangde niet langer getuige te zijn van zijne eigen nederlaag. Dit maal echter was
zijne taal volkomen staatkundig. Zijner Majesteit, zeide hij, zou het zeer aangenaam
zijn te vernemen, dat men het Land tot eensgezindheid zou kunnen terug brengen.
Hij wilde gelooven, dat de toestand zoo gevaarlijk niet was geweest, als aan Zijne
Majesteit was aangezegd geworden. Die verontrustende berichten intusschen hadden aan-
leiding gegeven tot zijne overkomst, in welke men trouwens, »en dit zeide hij lot be-
schaming der benijders en vijanden dezer Landen", slechts een blijk van zyns Konings
hartelijke genegenheid had te zien. Hadden de in hechtenis genomen personen legen
het Land zamengespannen, dan was het billijk, dat zij daarvoor boetten. Slaagde men
er thans in, de rust te herstellen, dan waren de genomen maatregelen genoegzaam ge-
rechtvaardigd om zijne Majesteit in staat te stellen , zijne gunsten te doen voortduren en
den onderstand te blijven verleenen i. Men ziet, dat
boissise thans het doel zijner
zending zoo goed als verloochende. Hij begreep, dat hij het vriendschappelijk karakter
der betrekking tusschen zyn Land en de Republiek om het gebeurde niet in de waag-
schaal mocht stellen. Slechts als bijzonder persoon veroorloofde hij zich de voldoening
om zijn hooggaand ongenoegen te toonen. Toen de President en de beide bovenge-
noemde Leden der Vergadering hem en zijnen beiden zonen, die hem ujt
Frankrijk
herwaarts vergezeld hadden, gouden kettingen en medailles, ter waarde van eenige
duizenden guldens, met vele beleefdheidsbetuigingen kwamen aanbieden, verkoos hij ze
niet aan te nemen: eerst, zeide hij, moest zijne Majesteit voldoening hebben door eene
bepaalde veroordeeling of rechtvaardiging van
aerssett. Zelfs de belofte, dat men deze
zaak op nieuw ter hand zou nemen, kon hem niet bewegen. Ja, toen de Commissarissen
der Staten ten tweeden male tot hem kwamen met het verzoek, dat hij toch Hun Hoog
Mögenden de schande niet zou willen aandoen van het geschenk langer Ie weigeren,
hleef hij hardnekkig, en vertrok, zonder zich te verwaardigen de Heren af te wachten,
die in last hadden hem tot
Rotterdam te vergezellen en daar voor zijne verdere reize
Ie zorgen Maar deze houding nam de kracht zijner afscheidsrede niet weg, die

Afscheid van
boissise.

2 Resol. Stat.-Gen. 31 Aug.j 5, 7 Sept. 1618.

' Resol. Stat.-Gen. 4, 5 Sept. 16Ί8.
III D
EEL. 5 STUIC,

7

-ocr page 53-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

1018— genoegzaam verried, dat de Fransche Gezanlen het zonder openlyke vriendschapsbreuk
J- 6 1

onmogelijk achtten tegen den stroom op te zeilen. Gelaten moesten zij Prins ma.urits
de Fransche troepen zien gebruiken om eene omwenteling haar beslag te doen erlangen,
die
Frankrijk had willen keren. »Zoo groot," schreef du maurier naar Parijs, »zoo
groot is de ziekte der gemoederen, dat geen engel uit den hemel aan het woord ge-
laten zou worden, wanneer hij van eene andere schikking durfde reppen, dan die
welke de sterkste partij wil doordrijven

Inderdaad, de dam was weggeruimd. Van den man, wiens gezag zoo menigeen in
de oogen had gestoken, vi'as men ontheven, en de Contraremonstranten zegevierden over
hunne tegenpartij, die, zoo langen tijd onverwonnen, het veld tegen hen gehouden had.
Was het wonder, dat men van geene belemmering in de vaart, die de zaken genomen
hadden, hooren wilde. Billijkheid was eene onmogelijkheid geworden. De tegenpartij
was door de dadelijkheden, die men zich veroorloofd had, reeds veroordeeld, en zou
men nu over de zaak gaan wikken en wegen, en zich aan de kans bloot stellen van
in het ongelijk gesteld te worden, ja, den overwonneling eerherstel en schadevergoeding
aan te moeten bieden. Neen! dit kon niet ges^ieden. De Remonstranten moesten een
kerkelijk doemvonnis tegen zich uitgesproken zien;
oldenbarnevelt en zijne medestan-
ders moesten de slachlofFers worden; al wie hen, hoe zwak ook, gewetenshalve meende
te moeten verdedigen, moest ter zijde worden gezet.

Dit moesten de Magistraten van die Hollandsche steden ondervinden, Avelke haren
afgevaardigden in de Staten van
Holland last gaven, de rechten des Lands niet ten
koste der onschuld te laten vertreden.

De iuhechtenis- In de vergadering der Staten-Generaal van den 29''®" Augustus werd de inhechtenis-
"taTtsMeu^ b^ neming der drie Hollandsche Staatslieden door het volgende besluit goed geheeten:
Seï-Graeraaf leidde het, »dewijl er niet aan te twijfelen valt, of Zijne Excellentie en

goedgekeurd. (Je Heren, uit deze Vergadering nevens hem gecommitteerd, hebben in dezen naar be-
hooren gelet op de resolutie en autorisatie van Hun Hoog Mögenden en daarnaar ge-
handeld, zoo zal men hen deswegens bedanken." De Staten-Generaal zinspelen hier op
een door hunne Vergadering genomen besluit. -Intusschen verzekert
hogerbeets, dat
de inhechtenisneming in die Vergadering nooit voorgesteld, veel min het besluit
daartoe genomen is 2. Deze verzekering bewijst slechts, dat het besluit in het afzijn
der Hollandsche Leden zal genomen zijn. Zeker is het, dat in het
Register der secreie
Resolutiën van Hun Hoog Mögenden
het besluit tot gevangenneming der drie Staats-
lieden wordt aangetroffen, doch eerst gedagteekend van den 29'*®". Dus werd het be-
sluit eigenlijk genomen om een reeds bedreven of zoo goed als reeds bedreven stuk te

OUVRÉ, p. 287. 2 BRANDT, lHst. der Reform. II. bi. 841.

-ocr page 54-

DES vaderlands.

(lekken Ook het biljet, den 29'"=" Augustus onder het volk verspreid, en behelzende, ]r.]8—
dat de Staten, uit hoofde dat er verscheidene zaken ontdekt waren, strekkende tot groot
nadeel van den Staat, en de drie gevangenen voor de voornaamste aanleggers daarvan
gehouden werden,
besloten hadden ze in hechtenis te nemen; ook dit biljet, hoezeer
ongeleekend, was van de Staten-Generaal afkomstig, zoo als genoegzaam blijkt, wanneer
men dat stuk vergelijkt met het door die Staten denzelfden dag aan de Leidsche Regering
geschreven bericht van het gevangennemen, ook van haren Pensionaris 2. — De uit-
drukking in het biljet en in het geheime besluit voorkomende, dat er verscheidene
voor den Staat gevaarlijke aanslagen
ontdekt waren, was niet juist. Immers werd het
gebeurde te Utrecht bedoeld, en daar was niets geschied dan onder 's Prinsen oog, ja
onder onverbloemde mededeeling aan hem. — Toen alzoo de maatregel der inhechte-
nisneming in de vergadering der Staten-Generaal werd goedgekeurd, waren er vijf Leden
uit
Holland tegenwoordig: mathenesse , witszen , ruyenaver, van der dussen en witsz.
Van dezen verhief een, voorzeker was het mathenesse, zijne slem legen dit besluit, en-
uit naam der Staten van
Holland zeide hij, dat zij buitengemeen verwonderd waren over
de maatregelen, buiten hun welen en met schennis van hunne rechtsmacht, genomen:
zij zouden de zaak aan hunnen lastgevers bekend maken om te vernemen, hoe zij hel
gebeurde zouden opnemen en wat zij begeren zouden daarop te doen. Doch reeds had-
den de Slalen-Generaal de laak om de Slaten van
Holland ambtshalve van het voorge-
vallene te onderrichten, op zich genomen. Er werden vijf Leden lol die boodschap be-
Dit besluit aan
noerad: reyntz, uit Gelderland; liens, uit Zeeland; swartsenburg, uit^nc^/aiit/;
van hemert, Uit Ovcrijssel, en eussum, uit Groningen. In de vergadering der Stalen semaalct.
van Holland verschenen, deden zij de volgende verklaring. De inhechtenisneming was
geschied ten dienste van het Land, vermits men bevonden had, dat de kerkelgke ge-
schillen, eerst gering en onbeduidend, op staatkundig gebied waren overgebracht. De
middelen, die men van lyd tot tijd tot herstel had willen aanwenden, waren verworpen
of tegengewerkt. Tot handhaving, zoo het heelen moest, van het openbaar gezag had
men waardgelders aangenomen en daarmede het gansche Land beroerd, zoodat lot her-
stel der rusl de waardgelders afgedankt hadden moeten worden, ten einde de Synode
te beter te bevorderen. Thans kwam in aanmerking wat te
Utrecht was voorgevallen.

' Dit besluit is uitgegeven door Mr. u. vollekhoven, Broeders gevangenisse^ bl. 39, 40. Aldaar
vindt men ook (bl. 38, 39) de volmacht daags fe voren aan den l'rine verstrekt, waarvan gewaagd
wordt hiervoor D. III. St. Π, bl. 855. Men vergelijke voorfs n.
de GnooT, Verantw. Cap. XIII,
hl 135 (Uifg. 1622).

^ Zie kluit, aangeh. door vollekuoven, t. a. pl. bl. 36. Ook zegt een sclirijvcn vaneduahd vere
(bij CARLETON II, p, 297) uitdrukkelijk, dat een geschrift van dien inhoud door deStaten-Grencrasd
gepubliceerd is.

7*

-ocr page 55-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

ί 1618— Hier had men hel op het verbreken van den band der Unie aangelegd. Van dat alles

[ ' waren de drie gevangen genomen personen de hoofdbeleiders. Met zulke faktiën nu was

' liet niet mogelijk het Land te houden, en dit was de reden, waarom dus gehandeld

ï was. Bij het onderzoek, hetwelk ingesteld zou worden, zou men nader rekenschap van

[ al het gebeurde geven. Daartoe derhalve verzocht men handbieding van de Staten van

; Holland, ten einde recht en gerechtigheid gedaan mocht worden, gelyk voor de dienst

I Hoe de Staten van het Land bevonden zou worden te behooren. — Er was niemand onder de Leden

I Scht'fpnamei van de Staten van Holland, die diep genoeg gevoelde, of bekwaam was in waardige

i taal te doen gevoelen, welk eene kracht het geleden ongelijk den beleedigde tegenover

den beleediger bgzet. Anders zou er zich ten minste één man verheven hebben, die
het willekeurige van den geweldigen maatregel, thans door de Generaliteit bekrachtigd,
met levendige trekken afgemaald, en niet geschroomd zou hebben het onrecht te tarten,
niet een enkelen dergenen te sparen, die, als op de in hechtenis genomene mannen
; eenige schuld kleefde, even schuldig waren als zg. Maar juist de mannen, wier scherpe

j redenering en zeggenskracht, wier niels ontzienden moed men vreesde, had men uit

de Vergadering gelicht en in den kerker geworpen. Men had het ligchaam van Hol-
■ latid
van hoofd en arm beroofd, en nu was het niet moeijelijk de weerlooze Stalen

f langzamerhand, zonder verdere aanslagen tegen de vryheid van sommigen, onschadelyk

{ te maken Thans bepaalden zich de Staten van Holland lot het volgende antwoord.

Men was bedroefd en verwonderd geweest, de genomene maatregelen te vernemen, vermits
die personen, als zijnde in dienst hunner Vergadering en leden derzelve, niet anders dan
door deze Vergadering in rechte betrokken worden konden. Bovendien, zij waren uitdruk-
kelijk in hare bescherming genomen, en het woord, hun gegeven, diende gehouden te
worden. Bijgevolg, was er iets op hen te zeggen, zoo had men j het behooren aan te
geven, opdat daarop alhier mocht worden gelet. Daar echter de zaak er toe lag, zoo verzocht
men herstel en genoegdoening wegens schennis van de vrijheid en gerechtigheid van het
Land. — Tegelijk met het vaststellen van dit antwoord werd besloten, dat men ook Zijne
Excellentie zou verzoeken, in zijne hoedanigheid van Stadhouder Hollands gerechtigheid
voor te slaan, en te willen bewerken, dat de in hechtenis genomen ambtenaren van het
Land en van twee der voornaamste Sleden weder op vrije voeten gesteld werden. Doch
nog hadden de Gedeputeerden van de, zes Steden hunne rol niet uitgespeeld: vandaar
dat die besluiten niet doorgingen, zonder dat de vertegenwoordigers dier Sleden te
kennen gaven, dat die gewichtige zaak niet
Holland alleen, maar alle Provinciën en
den geheelen Staat aanging: trouwens zy waren niet genoegzaam gelast, om in dezen

1 mathenesse zcide met zoo vele woorden: »Gij hebt ons het hoofd, de tong eu de hand
ontnomen; dus moet gij van ons slechts stilzwijgen en verbaasdheid wachten."
cableton,
11, p. 290.

-ocr page 56-

DES VADERLANDS. Co

een besluit te kunnen nemen, en yerlangden, dat de zaak lot nader order in den toe- 1618 —
stand gelaten werd, waarin zij zich thans bevond. Na den middag toen de Gedepu-
teerden van de Staten van
Holland zich bij den Prins vervoegden, bleek alweder de stSm van Hol-
oude tweespalt. Terwyl zij zich uit naam der Edelen en der meeste Leden vrymoedig ^^
beklaagden over het onbegrijpelijk ongelijk het Land van
Holland in zijne hoogheid,
vrijheid en gerechtigheid aangedaan, en den Prins als Gouverneur en Stadhouder her-
stel verzochten, en hem hun begeren te kennen gaven, dat men voor het minst geen
stap verder ging, stonden eenige Gedeputeerden der zes Sleden daarnevens om deze
verklaring, voor zooveel ia hen was, krachteloos te maken. Zoo kon de Prins met een
ontwijkend antwoord volstaan. Hetgeen geschied was, zeide hy, was niet gedaan op
zijn bevel, maar van wege de Slaten-Generaal, die geacht moesten worden zulks niet
zonder grond gelast te hebben. Wat het recht van
Holland aanging, dit wilde hij niet
betwisten; maar dit vraagstuk moesten de Heren Staten van
Holland met de Staten-
Generaal uitmaken.

Het antwoord, voorloopig mondeling gegeven aan de Deputalie der Sta ten-Generaal,
welke hun het bericht der gevangenneming gebracht had, leverden de Staten van
Holland^ bij wijze van uittreksel uit de aanleekeningen hunner vergadering, bij de
Generaliteit schriftelijk in. Dit stuk vermeldde als het gevoelen der meerderheid onder
anderen, dat, zoo men den gevangenen al niet toestond, hunne diensten by de Staten
van
Holland te hervatten, men hun ten minste hunne eigene huizen tot plaats van
verzekering moest geven, en hen niet builen toegang moest stellen, opdat hel Land en
hunne Meesters niet van hunne diensten versloken mochten blijven. Doch dit gevoelen
was niet eenparig gedeeld. Slechts hierin waren allen het eens, dat er door de Gene-
raliteit geene verandering in den staat der zaken zou gemaakt worden, noch verdere
maatregelen genomen, tot tgd en wyle die Leden der Stalen van
Holland^ welke
hunne lastgevers wilden gaan raadplegen, terug zouden zijn. Alsdan, verlangde men,
zou de vraag aangaande de grenzen van de rechtsmacht van
Holland en van die der
Generaliteit opzettelijk aan de orde gesteld worden. De acte eindigde met de aan-
beveling, dat de gevangenen intusschen wel behandeld en van het noodige voorzien
mochten worden.

Niet alleen de Staten van Holland toonden zich bezorgd voor de gevangenen, maar Eekcsfcen vau
«y die daartoe de naaste waren, bleven niet achter. In dezelfde vergadering, in welke J®, get^Dgenem
die acte van
Holland werd ingeleverd, kwamen er verzoekschriften in, hel eerste van
de huisvrouw en kinderen van
oldenbarwevelt, dat men, »achtgevende op den
hoogen ouderdom en groote zwakheid van zijn persoon," geliefde toe Ie slaan, dat
hij, in plaats van op het Hof, in genoegzaam verzekerde bewaring mocht gesteld
worden in zijn eigen huis. De beide andere waren van de huisvrouwen van
de groot
en HOGERBEBTS, die verzochten tot hare mannen te worden loegelalen. De echtgenoot

-ocr page 57-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

1618— van DE GROOT bood daarbg aan bij haren man in hechtenis te blijven. In weerwil
dat deze verzoeken door de Gecommitteerden van
Holland werden aangedrongen, viel
er geen besluit op ^ . ' -

Dit was 'dé eerste waarschuwing· voor; het geweien der doortastende Staatslieden van
de Generaliteiti Inderdaad, niets was geschikter, dan die aandoenlijke beden, om hen
te herinneren, dat men geen staatsgreep dóen kan zonder een wreedheid te begaan.
Aan hen had het niet gelegen, dat die oude man, voor wien zijn gezin dus lusschen-
trad, niet door den schok was verpletterd. Wel was hy door den gang, dien de zaken
genomen hadden, ja, door de stem van personen, die goed ingelicht konden zijn, ge-
Oldenuaune- waarschuwd. Nog daags te voren was de Raadsheer berkhout met nog iemand anders
^i) gekomen met de verzekering, dat zijne inhechtenisneming eene uitgemaakte

gevangenneming. 2aak was; doch deze mededeeling, zonder hem eenigen angst aan te jagen, ontlokte
hem slechts de woorden: »het zijn booze'menschen," woorden, die getuigden, dat hij
niet bezig was met zijn eigen lot, maar dat zijoe ziel bedroefd was over de verblinding,
waarvan de aanslag, legen hem beraamd, ging getuigen, en die hem op.dit oogenblik
als kwaadwilligheid voorkwam. Vluchten wilde en kon hij niet: wat zou hij zijn gaan
zoeken, daar hij het doel zijns levens ging verliezen? — Op den dag van den 29"®" Augustus
zeiven toen het bevel door den Prins gegeven, stond uitgevoerd te worden, kwam
UTTTENBOGAERT 's morgens vroeg bij hem, om te verzoeken, dat hij zeker vertoog op
hel stuk der Synode aan de Stalen wilde overleveren. Hij vond hem, wat anders nooit
gebeurde, als lusteloos om te arbeiden, gezeten met den rug tegen de tafel. De predi-
kant, die zelf in de laatste jaren zooveel reden tol moedeloosheid gehad had, sprak
hem vertroostend toe met het aanhalen van voorbeelden van andere door hun Land
ondankbaar bejegende staatsmannen, en daarop gaf hij hem diep geroerd voor het laatst
de hand. Een half uur later stapte de Advokaat^in zijne koets en reed naar de Staten-
Bijzonderhedenvergadering. Aan de brug, die van het Buitenhof naar het Binnenhof leidt, kwam
neraing^^^''"^^'^ een kamerdienaar van den Prins hem aanzeggen, dat Zijne Excellentie hem. verlangde
te spreken. In hel vertrek, waar de Prins gewoonlijk gehoor gaf, aangekomen, vond
hij hem niet; maar vandaar werd hy terstond in een ander vertrek geleid, alwaar een
officier van 's Prinsen lijfwacht hem in naam der Staten-Generaal gevangen nam. »Wie?
Ik?" zeide hij, en zonder verder iels aan te merken, verzocht hij, ddn Prins te mogen

» Resol StaU-Gen. 29, 31 Aug. 1618. Resol HolL 29, 30, 31 Ang. 1618.

2 Het was een woensdag, wagenaak (X. 253) zegt, dat het een zondag was. Dit is niet zoo. Hij
schijnt tot die dwaling verleid te zijn," doordat
üïtcnbogaebt {Lev, bl. 189) zegt, dat hij de mare
der gevangenneming hoorde
na de predikatie. Maar ook op woensdag werd voor den middag
gepredikt, '

-ocr page 58-

DES VADERLANDS. Co

spreken. Doch dit werd hem geweigerd »Hij scheen goedsmoeds," schryft garleton, 1618—
»en onderhield zich belangstellend met een der adelborsten, die hem bewaakten." Zoo
men dezen berichtgever gelooven mag, vraagde hy hem bepaaldelijk (natuurlgk later
op den dag), wat het volk er wel van zeide. Des avonds werd zyn trouwe knecht,
JAW FRANCKEN, bij hem toegelaten om hem te bedienen.

Op dezelfde wijze werden de groot en hogerbeets onder den schijn, of de Prins
hen spreken wilde, naar boven geleid, aangehouden en in afzonderlijke vertrekken
onder opzicht van een hellebardier gesteld.
De groot, schrijft carleton mede, was
zeer ter neergeslagen en sprak geen woord;
hogerbeets verzocht papier en inkt,
maar men wilde het hem niet geven 2. Intusschen wandelden de Leden van de
Staten van
Holland nog op en neder op het Binnenhof, wetende dat de Advokaat
en de beide anderen boven waren, maar wachtende totdat zy afkwamen om in
de vergaderzaal binnen te gaan. Maar in plaats van hen kwam
mathekesse, die de
zaak in de Generaliteit vernomen had, de Leden ter vergadering roepen en deelde
hun het gebeurde mede. Zoo geheimzinnig was alles aangelegd! Terwyl men an-
deren van zamenspanning beschuldigde, had men zelf eene werkelijke zamenspanning
gesmeed.
Van der mijle was zelfs op het oogenblik der gevangenneming bij carletoif
en bleek niets te vermoeden — Na den middag begaf zich van der mijle met Bezoek vati or.-

, __ ' .. , , , denbarnevelts

oldenbarnevelts zoon, den lieer van groeneveld, en zijnen anderen schoonzoon, denzoon en schoon-
Heer van brederode van veenhuizen, naar den Prins en verzochten hem hetzelfde, ^^^^

wat zij twee dagen ook uit naam hunner moeder aan de Staten-Generaal vraagden. De
Prins antwoordde in het eerst op vriendelijken toon, en zeide: »Het is het werk van
de Staten-Generaal. Uwen vader zal geen leed geschieden, niet meer dan mij zeiven."
Maar toen de Heer van
veenhuizen, een woord tot verontschuldiging van zijnen schoon-
vader in het midden willende brengen, iets van de Kloosterkerk begon te reppen, ver-
anderde de Prins plotseling van toon, en zeide: »Die zich tegen de Kloosterkerk wil
stellen, zijne voeten zullen hem niet van hier dragen Met die zinspeling op de
Conlraremonslranten was het punt aangeroerd, waarop voor Prins
maurits alles scheen
aan te komen. Zijn verstand bracht alle vraagstukken, die hier in hel spel waren, tol
dat punt lerug, en zijn geweten vond rust bij de bewustheid, dal hij zich immers van
zijn woord, aan de Contraremonstranten gegeven, kwijlen moest. Zoo openbaarde de
Prins op nieuw, wat zijne zwakke zijde was, en van wat kant
oldekbarsevelts vijan-

ï bra?idt, II, IjI. 841, 842. üyterbogaert, Lev. Hoofdst. IX, bl. 189. Kerk. HisL bi. 995.
carletor«, lij p. 296.

" II, p. 290. 3 üytekbogaekt, Kerk. Bist. L a. pl, gableton, II, p. 289.

^ bbaïfdt, flist. d. Ref. II, bl. 842.

-ocr page 59-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

1c18— den sleeds vat op hem hebben zouden. Van der mijle vond terecht die doldriftige
taal zoo weinig geruststellend, dal hij het raadzaam oordeelde, zich ten spoedigste naar
Frankrijk te begeven. Ook χιυτενβο&α.εκτ vertrok nog denzelfden avond naar het
Buitenland, en een paar weken laler zond hem de Kerkeraad eerst eene acte, waarbij
hem lijdelijk verlof gegeven werd, en weldra daarna eene andere acte, die hem het
ontslag verleende, op hetwelk bij vroeger meer dan eens had aangedrongen

Een andere minder bezadigde poging in hel belang van oldehbarnevelt greep nog
denzelfden dag plaats. De Hollandsche Edelen waren in den aanslag tegen de vryheid
van OLDENBARNEVELT in liet byzonder gegriefd: immers was hij in de naaste plaats hun
gelastigde, en men kan wel zeggen, dat in de ry der gebeurtenissen, die het aanzien
en hel gezag van den Hollandschen Adel geknakt hebben, de gebeurtenis van den
29sten j\ugusiQs 1618 eene gewichtige plaals inneemt. Evenwel het gebeurde vermocht
hen niet als één man voor de rechten hunner Corporatie te doen optreden. Een
MATHENESSE zelfs zag te goed in, dat de slag ongeneselijk was, en een op zichzelven
staande in de opgewondenheid na den maaltijd ondernomen slap was alles wat van de
Onbesdsdestap zijde der Edelen geschiedde. De Heer van boetselaar (van asperen) en de eerst on-
van asperew'^en langs ter Ridderschap beschreven 2 Heer van Schagen drongen met groot gerucht tot
scHAöhN. kamer, waar
oldenbarnevelt opgesloten was, en vorderden op gebiedenden toon,

dat men hem zou loslaten. Op het hooren van dit rumoer verliet de Prins zelf zijne
kamer, liet hun de degens afnemen en deed hen voorloopig aanhouden om op deze
zaak hel goeddunken van de Slalen-Generaal te verslaan. Hij voor zich , dus liet hij
weten, vond goed, dat men hen met eene ernstige vermaning naar huis zond. %oo
verachtelijk meende hy die Heren te kunnen bejegenen. Het was om
oldenbarnevelt
te doen, en nu men dien in zijne macht had, behoefde wal die Edelen uitgericht
hadden, hoe grof de overtreding ook was, slechts als een schooljongensbaldadigheid
aangemerkt te worden. Inlusschen bleek uit de handelwijze van den Prins in deze zaak,
dat hij gevoelde niet op den bodem der strikte orde en der wettigheid te staan, anders
had het in zynen geest niet kunnen opkomen, zulk een gruwelijk vergrijp tegen de tucht
ongestraft te laten. De Staten-Generaal veréenigden zich mei het advies van den Prins,
en de beide Edellieden werden ontslagen, onder behoorlijke handtasting van weder te
komen en te recht te staan, daartoe vermaand zynde Hel behoeft ter naauwernood
vermelding, dat de zaak hiermede voor goed afliep.

De laak om voor de verzekering der gevangenen te zorgen en »daartoe alle zulke

ï OARLETON, 11, p. 302. uïTENBOGAERT, Ldven enz., bl. 190.

2 Zie hiervoor, D, 111, St. 11, bl. 804.

3 Resol Stat.-Gen. 29 Aug. 1618. carleton, II, p. 285.

I

-ocr page 60-

DES VADERLANDS. Co

middelen en order te gebruiken, als dienstig zou worden bevonden," was aan den 3 618—
Prins en nevens hem aan de bewuste Commissie, oorspronkelijk ter afdanking der
Avaardgelders te
Utrecht benoemd, door de Slalen-Generaal opgedragen Wel werden
velerlei maatregelen len dien einde genomen. Ook werd elke verdachte briefwisseling
belet
2. Niettemin schreef oldenbarkevelt den SO®'"" een brief aan zijne huisvrouw, Brief van ol-
kinderen en kleinkinderen, waarin hij hen bidt, hunne vertroosting te zoeken in God, aan zijne betrek-
den Heer Almachtig, en elkander te troosten. »Ik weet voor God (voegt hij er bij)
niet een enkele wettige reden tot deze zwarigheid gegeven te hebben, en wil met
geduld van zyne Goddelyke hand en van myne wettige Overheid (waarmede hij
natuurlijk de Staten van
Holland bedoelde) een goede uitkomst verwachten Nadat
de gevangenen ruim eene week in vertrekken, behoorende tot het verblijf van den
Prins, opgesloten gezeten hadden, was er een kwartier in de nabijheid van de ver-
gaderzaal der Staten-Generaal tot eene goed verzekerde gevangenis ingericht.
Olden-
BARNEVELT herkende in zijn kamer de plaats waar in 1600 de Admirant van Arragon
gevangen gezeten had Κ Kort na deze verplaatsing schreef hij een brief aan den

1 Resol. Stat.-Gen. 29 Aug. 1618.

2 Men zie de bijzonderheden bij uytenbogaert , KerL· Uist. bl. 999, 1000.

3 UYTEKBDGAERT t. fl. pl. bl. 999.

'' »Hij was," schrijft carleton (II. p. 303), »zeer neerslachtig, toen men hem derwaarts bracht:
schreijende riep hij uit:
mijne zonden^ mijne zonden^ mijne zonden! Sedert heeft hij dikwijls
gevraagd, of de vijand of het volk zich niet roerde: het ziet er volstrekt niet uit naar het een
of' het ander. Men heeft hem eens tegen een venster van zijn kamer vinden klimmen, alsof hij
wilde ontvluchten; maar hij zeide tot zijne verontschuldiging, dat hij slechts een luchtje wilde
scheppen." Dit zijn even zoo vele onwaarheden. Maar zoo als elke leugen eene waarheid behelst,
welke tegen dengenen getuigt, die ze spreekt, zoo bewijzen deze onwaarheden, hoe laaghartig de
vijanden van
oldenbarnevelt door hunne verzinsels poogden hem verachtelijk te maken en de
stem van hun geweten te smoren. Van het volk kan
oldenbarkevelt, evenmin als van den
vijand, verlossing gewacht hebben. Hij zal liever niet gered, dan door het volk gered zijn ge-
Avorden: dit zal iedereen toegeven, die zijne beginselen kent. Zijn vertrouwen was op de Staten
van
Holland en anders op geen mensch gevestigd. Slechts de Staten-Generaal dachten aan de
mogelijkheid van een volksoploop, en geen wonder, want zij verkrachtten de rechten van het
Land, op welks gebied niemand iets te zeggen had, dan de Staten van
Holland, die hun gast-
vrijheid verleenden: daarom gelastten zij den Prins, drie compagniën, waaronder twee Engelsche,
in de stad te laten komen (
carleton II, p. 292). Toch dacht het volk er niet aan om zich
voor den Advokaat in beweging te stellen: den Prins liep het na, zoodat hij door een schare
volks gevolgd was, toen hij in den avond van den 29'*®"
carleton kwam bezoeken, terwijl zijn
broeder
uendrie niet een enkelen had, die hem volgde (carletos II, p. 291, 293). En wat de
twee andere verzinsels aangaat, het is alsof
üytekbogaert, die toch van carletoks geschrijf niets

III Deel. 5 Stuk. 8

-ocr page 61-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

3f)18— Prins. Hij had, zoo schreef hij hem »uit de kamer der droefheid," hij had begeerd
Zyn brief aan Prins alleen Ie spreken. Ware hem dit vergund geweest, zoo zou hij hem in
iicn Prins. bedenking gegeven hebben, of het niet meer overeenkomstig was met het belang van
het Land en van Zijne Excellentie en van al wie verder in de zaak betrokken was, de
misverstanden en den aansloot, dien zij van weerszyde gaven, door het steeds proefhou-
dend middel van
amnestie by te leggen, liever dan door harde maatregelen, uit welke
slechts grooter misverstanden ontstaan konden, in het bijzonder in dit geval, wegens de
onzekerheid van de vraag, wien hier rechtspraak toekwam. Voorts zou hy Zyne Excel-
lentie gesmeekt hebben, zich in dezen slaat van zaken niet te laten overhalen om zich
uit den
Haag naar andere plaatsen te begeven, vermits by het op de been komen van
volk, door toedoen van kwaadwilligen als anderzins, daaruit zoo licht voor het Land en
zijne Excellentie zelve gevaarlijke voorvallen konden ontstaan. Eindelijk, zou hij ver-
zocht hebben, dat het zijner Excellentie behagen mocht, den brief, dien hij hem in
April laatstleden geschreven had, nogmaals zonder vooroordeel te lezen. Daaruit zou hij
kunnen zien, dat hij was en voor het korle overschot zijns levens begeerde te blij-
ven Zijner Excellentie zeer ootmoedige dienaar. Terwyl hg, gelijk hy steeds gedaan
had, vol vertrouwen den Prins meesier liet om met hem te handelen, zoo als hem
goed docht, bad hij den Almachtige, zijne Excellentie in zijne goddelijke bescher-
ming te nemen, hem met zynen heiligen geest te begenadigen en by zijne gewone
wysheid, voorzichtigheid, genadige goedertierenheid en zachtmoedigheid te bewa-
ren ^ — Welk een brief! Hoe ver verheven boven alle zwakheid van welken aard
ook! Het is de toon van den staatsman, in een kalmen stryd gewikkeld mei eenen
tegenpartijder, die lot een feilen maatregel is overgegaan, welken hy hem minder in
zyn eigen belang, dan in dat van dien tegenparlijder zeiven meent te moeien onl-

gcweteu heeft, ze heeft willen logenstraffen. Oldenbarnevelt zou schreijend uil geroepen hebben
mijne zonden! — Slijne zonen, ziedaar wat hij zich wel eens tan hebben laten ontvallen, en
Avat de een of ander, Engelsch sprekend en licht misverstaan
[my sonsVerschilt niet veel van
viy sins), aan carleton tan overgebracht hebben. Dat zijne gedachten in zulte omstandigheden
met zijne zonen vervuld waren, behoefde hij niet te ontveinzen noch zich te schamen. Buiten-
dien, juist op dien dag was
oldenbarnevelt bijzonder goeds moeds, in weerwil zijner overgroote
ligchaaniszwatte, die het hem onmogelijk maakte zonder rusten den afstand naar zijn nieuw ver-
blijf af te leggen, en hem in allen gevalle zou verboden hebben tegen den wand op tetlimmen.
liet is de tnecht van den Advokaat geweest, dien de schildwacht in den avond door een ruit
van een glas in de tamer van zijn Heer had vinden tijten. Dit Λvar hem toen scherp verboden
onder bedreiging, dat men anders het venster met planten geheel toe zou maten (
üytekbogaert
Ji. W. bl. 099,1000).

> Archiv, de la Maison d'Orange, S. II. T. II p. 553.

-ocr page 62-

DES VADERLANDS. Co

raden. Verre ταη voorwaarden van verzoening af te smeeken, biedt hij eene voor-
waarde aan: hij slell eene amnestie voor, hetgeen het werk is van dengenen, die de
sterkste zal worden bevonden en het recht aan zijne zgde heeft. Het is waar, hij
ontraadt den Prins de steden Ie gaan bereizen en wil daarmede eene gewelddadige
verandering der Regering verhoeden, die hem zynen eenig overgebleven steun moest
ontnemen; maar deze raad vindt in het belang van het Land en wederom in dal van
den Prins zeiven zynen grond. Tot de beleefde vormen toe zyn in dezen brief bescha-
mend voor dengenen, wien zi] gelden. En dan eindelijk dat verzoek om zijn schrijven
van April laatstleden te herlezen ^ I Heeft de Prins dit gedaan, dan heeft hij het mes
van den meester juist op de plaats gevoeld, waar hem de wonde zat. Immers doet
OLDENBARNEVELT in dien brief, gelijktijdig met
zijne Remonstrantie geschreven en be-
stemd om voor den Prins te wezen, wat de Remonstrantie voor de Staten en het publiek
zijn moest, hem overtuigend gevoelen , hoe weinig hij aanvankelijk bij het handhaven van
de Remonstranten had kunnen vermoeden, dat dit met 's Prinsen gevoelen in stryd kon
zijn. Had niet de Prins, dus herinnerde hg hem, vele jaren nadat
uytenboga.ert open-
lik verklaard had de leer der vyf punten te zijn toegedaan, dezen Predikant blijven
hooren, bij hem hel Avondmaal blijven houden en hem uit eigen beweging, in 1610
en 1614, te velde medegenomen? En toen de Prins eindelijk voor de Gonlraremon-
slranten party was beginnen te trekken, had hij slechts op de herhaalde dringende uit-
noodiging, hem door den Advokaat gedaan, een oprecht gemeenden voorslag lot bijleg-
ging der twisten behoeven te doen, om aan het misverstand een einde te maken. W^as
dit waar, zoo was de aanleiding tot de oneenigheid gezocht en de breuke met opzet
ongeheeld gehouden. Dit alles bracht hem dat schrijven onder het oog. Ware het
mogelgk geweest, 's Prinsen gemoed te breken, zijnen geest voor het licht der waarheid
te openen, door dien brief van den 24"®" April 1618 had het moeten geschieden. Nu
het niet geschiedde, vermeerderde zich 'sPrinsen tegenzin legen den Advokaat natuur-
lijk met al den wrok, dien de geheime bewustheid van gepleegd onrecht dengenen
inboezemt, die builen staat is de overwinning over zich zeiven te behalen, welke lot
de erkentenis der waarheid vereischt wordt. Ook was hét nu Ie laat. Zonder eene, al was
het ook maar slilzwygende erkentenis van ongelijk, kon men
oldeptbarwevelt niet weder
op vrije voeten laten komen. En welk een overwicht zou het zgner partij gegeven hebben,
zoo hij, van alle vervolging ontslagen, het roer weder in handen had kunnen nemen of
zich vrywillig verwgderd had, hetgeen hg meermalen reeds had aangeboden te doen!
Neen! de gevangenneming, eenmaal geschied, maakte voor
oldenbarnevelts tegen-
standers zijne loslating onmogelyk en zijne veroordeeling noodzakelgk. Z.oo wordt de

1618-
1621.

^ Men vindt dien brief van 24 April, 1618, in Waaragt. hist. van i. y. oldehbarnevelt.
RoUerdam. j. naerahus, 1670, bl. 132—145.

-ocr page 63-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

1618— raensch een slaaf, en als het ware een gevangene van zyne daad! Slechts onoverylde,
uit liefde voor eene goede zaak voortgevloeide daden laten, ja, maken hem eerst vrij,
ook in den kerker.

Hoe steekt bij oldenbarneyelts schrijven de brief af, door de groot in dezelfde
Hugo bf, omstandigheden geschreven.' Hugo de groot had niet uitsluitend de zaak lief, die hij

GKOOTS schrijven i i ■. τ i i j

aau den Pi'iüs. gediend had, maar zgnen roem daarnevens. Daarom verloor hy, toen die zaak de neder-
laag leed, eenigermate en gedurende een korten tyd het vertrouwen, en zocht hg zich
zeiven staande te houden bij den val zijner strijdgenooten. Nadat de stad, waar hij
pensionaris was, de waardgelders had afgedankt, had hij den Prins een bezoek gebracht,
met het doel om het door hem gehouden gedrag in 's Prinsen oogen zoo schoon mogelgk
voor te stellen: wat hy gedaan had, gaf hij te kennen , was hy als stedelijk ambtenaar ver-
plicht geweest te doen; had de slad
Rotterdam zich tot nog toe dapper geweerd, dit stond
na den sedert voorgevallen dood van een der burgemeesters anders te worden: reeds had
de stad vrijwillig lot de afdanking der waardgelders besloten en in de Synode, op rede-
lijke voorwaarden, bewilligd. — De wyze, waarop de Prins deze verontschuldigingen had
opgenomen, was zoodanig geweest, dat
de groot zijnen vrede geteekend meende te
mogen achten Geen wonder dat hij bij de inhechtenisneming geweldig uit hel veld
was geslagen. Hij had niel berekend, dat men eensdeels verlangen moest, zyn uitste-
kend talent en kunde onschadelijk te maken, en anderdeels hopen kon, dal men hem
het een en ander zou kunnen ontlokken, hetwelk lot bezwaring van
oldenbarnevelt
kon strekken. Aanvankelijk mocht men zich vleijen, dat dit doel bereikt zou worden.
In zijnen brief den 15'^''" September uit zijne gevangenis aan den Prins geschreven,
maakt hij zich en wal hij verricht heeft zoo klein als eenigzins mogelijk is om maar
aan de verantwoordelijkheid te ontsnappen, en er komen de volgende uitdrukkingen in
voor: »Het is waar, ik en vele anderen nevens my hebben der wysheid van een per-
soon veel toevertrouwd; maar die persoon had builen twijfel lang wel geregeerd en van
Uwe Excellentie en anderen veel eer ontvangen. Mijne jaren laten mij niet veel erva-
renheid toe. Ik heb altijd eenvoudig gevolgd wal de meerderheid in Hollands Staten-
vergadering mij voorschreef; had die meerderheid eene andere uitspraak gedaan, waar
hel waarschynlyk eerlang toe zou gekomen zyn, ik had er my, zooveel mogelgk, in
alle gehoorzaamheid naar gevoegd. Profijten heb ik van den Heer Advokaat nooit ge-
noten : voordeelige en eervolle commissiën zijn op anderen gevallen, de hatelijkste ^ op
mij." Hy geeft toe, dal er in de Unie betwistbare punten zyn; hy uit den wensch,
dal de West-Indische Compagnie mocht opgericht worden, en »indien er in het Land

1 K. BRANDT, Leven van H. de Groot, 1, bl. 133, vgl. bi. 144, 146.

- Een weiniff Troeger spreekt liij van »kwade en scabreiise^' commissiën (i. a, pl. bl. 144).

-ocr page 64-

DES VADERLANDS. Co

eenige verstandhouding was met den yyand, die ontdekt of gestraft mocht worden."
En dan komt hij tot dit besluit: »Daarom bid ik Uwe Excellentie, genadig alles ver-
getende wat ik door last van meerder, beleid van wijzer, onbedachten ijver of vergissing
zou gedaan mogen hebben, strekkende lot ondienst van het Land of van Uwe Excellen-
tie, mij te bevrgden van alle verdere schandelyke en schadelijke proceduren In dit
schrijven wyt hg den Advokaat de ondankbare rol, die hij had moeten spelen; hem
geeft hij de schuld dat zijne roemryke loopbaan zoo treurig is afgebroken, en van den
Prins smeekt hij redding van schade en schande, en daartoe ontziet hij zich niet
OLDEWBARNEVELT en zyne eigene gedragingen te verloochenen Neen! dan dacht zyne
fiere vrouw
ma^ria van heigersbergh biilgker over hem, waar zy hem weldra daarna,
als ware het om zulk eene laaghartigheid te logenstraffen, het volgende schrijft: »Ik
heb nooit eeoige zwarigheid in uwe noch mijne zaak gemaakt. Ik ken uw gemoed
en met wat conscientie gij in deze en andere dingen altijd hebt gewandeld. Hadt gij
profijt of eer daarin gezocht, dan zou ik my de kleinigheid, die ons geschiedt, kun-
nen aantrekken; maar nu houd ik mij verzekerd, dat gy nergens in kunt worden ver-
kort." Dus erkent zy niet, evenmin als
oldenearnevelt zelf, dat er eenige schande
gelegen was in heigeen haar man moest verduren, en schade vreesde zij niet. »Alles
wat ik u wenschen kan," voegt zij er bij, »is dat God u gezondheid verleene; ge-
rustheid geeft u uwe goede conscientie," en dan herinnert zij den gevangene aan
zijne eigene woorden, kort voor hun afscheid tot haar gesproken: »dal het dengenen,
die best handelen, niet altyd best gaat; maar dat hun dikwyls tegenspoed van noode
is, opdat zy hunne harten van de aarde ten hemel mogen beffen Voorwaar dit
is eene laai, die getuigt, dat de Advokaat den geest dezer vrouw met de diepste over-
tuiging der waarheid en eerlijkheid van zijn stelsel had welen te vervullen. Inderdaad,
cenen man als
oldenbarnevelt kon het ten minste niet aan discipelinnen als maria
vak reigersbergh,
Ontbreken. Nooit verzaakte zij den Advokaat in haar hart, terwijl
haar man om maar aan »de schade en schande" van die gevangenschap Ie ontkomen,

1 K. BRANDT, Leven van II. de Groot, I, bl. 141—148.

2 Ook de schrijversijdcllieïd van de groot straalt wederom door, λψάογ hij den Prins doet ge-
voelen, dat hij door zijne schriften, die de naJcomelinfjschap lezen zou, zijnen roem eenigermate
in zijne hand had: »De affectie, die ik drage tot. de wijd beroemde oer en reputatie van Uwe
Escellentie heeft zich altijd getoond in al mijne schriften, zoo die gedrukt als die ongedrukt
zijn. — Allen die mijne ecliriften gelezen hebben of hier namaals zullen lezen, zullen moeten
bekennen, dat ik hierin ongeveinsdelijk spreke." Iets lager heet het: »van mijne genegenheid tot
de dienst van het Land kunnen mijne geschriften, die ter eere van het Land in vele plaateen ge-
lezen worden, als ook mijne handelingen getuigen."

3 Brieven van M. υ. Beigersh. door Mr. n. volie!?hoves en Dr. g. d. j. schotel, bl. 2, 3.

1C18-
1621.

-ocr page 65-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

1018— bereid zou geweest zyn, zich in 's Prinsen huisdienst te begeven, en alzoo zgn roem-
rijke loopbaan af te zweren en de dienst van 't Land Toor de trouw aan een vorstelyken
persoon vaarwel te zeggen Immers geeft zgn aanbod, in eenen brief aan den
Raadsheer
vosbergen vervat, om in 's Prinsen huisdienst over te gaan, duidelijk genoeg
te kennen, dat hij 'geneigd was, voortaan van alle verplichting jegens Stad of Staten
ontslagen, den Prins tot zyne bijzondere belangen en oogmerken te dienen. Het blykt,
dat zyne fijnheid begreep, hoe om de oplossing van den knoop mogelijk te maken, de
bekwaamste dienaars der Stalen van
Holland zich slechts hadden weg te cyferen, ten
einde den Prins niet langer in den weg te staan. In allen gevalle, zijn aanbod was
niets geringers dan verraad aan zyne zaak, en zijne flaauwe houding wettigde de weinig
eervolle zinspelingen, waarmede de Prins en anderen niet in gebreke bleven zich over
DE GROOTS gemis aan standvastigheid uit te laten, niet bevroedende, dat in hun hatelijke*
scherls huns ondanks hooge lof op
oldewbabtïevelts onwrikbaarheid lag opgesloten.

Deze toestand der drie staatsgevangenen, in welken maar geen verandering kwam,
was wel geschikt om het ongeduld van de meerderheid der Hollandsche Staten gaande
te houden. Hoezeer half gesmoord door de minderheid, had zij hare stem verheven
Beweegredenen om genoegdoening voor het onrecht, Holland aangedaan. Wanneer de Staten van dit
andering der Gewest dezelfde leden behielden, uit welke zij thans zamengesteld waren, zou het ernstig
Vroedschap^pen jjgi^j^g gj, (jg g^gg^j q^jj voldoening zich telkens herhalen, en wat had men alsdan te
antwoorden, zoo de Fransche Gezanten en zoo vele anderen, die vrede met het ge-
beurde zouden kunnen hebben, als het werkelijk tot herstel der eensgezindheid leidde,
op de tweespalt in de Hollandsche Staten wezen en vraagden wat derhalve de geweld-
dadige maatregel gebaat had? Dus op den weg des gewelds kon men niet stilstaan.

I Men moest vooruit. De Vergadering der Staten van Holland moest veranderd worden,

en het eenige middel daartoe was de zoogenaamde verzetting der Wql in de sleden,
die afgevaardigden naar de Staten zonden. — De verandering der stedelijke Regeringen
was aan zekere bepalingen en tyden gebonden. Die bepalingen niet te tellen en daar
waar het wenschelyk scheen, andere regeringspersonen op het kussen te brengen, zie-
daar derhalve wat te doen stond. Of al de stad
Enkhuizen eenen harer burgemeesters
als buitengewoon afgevaardigde naar 's
Hage zond om opzettelyk haar zegel aan de ge-
vangenneming te hechten, de Staten-Generaal voor hetgeen zij reeds verricht hadden,
te danken, ze tot de vollooging van het aangevangen werk aan te zetten en met zijn
raad by te staan geen van de andere Steden dreef den ijver zoover, en de luide slem
van het eene
Enkhuisen maakte het sombere stilzwijgen der andere Steden des te merk-
baarder. Zelfs de Gedeputeerden der zes Steden verlangden, dat men vooreerst tegen de
gevangenen verder niets zou aanvangen, en die van
Delft wilden de Generaliteit gewaar-

1 k. brandt, t. a. pl. bl, 140.

2 Hesol. mat.-Gen. 1 Sept. 1618.

-ocr page 66-

DES VADERLANDS. Co

scliuwd hebben, dat zij zich niel verstouten zou tot eenig verhoor over te gaan. Op Vrijdag 1618—
den 50"°" Augustus hadden de Staten van
Holland besloten, dat hunne Vergadering door de
Leden, die in den
Haag bleven, zou worden voortgezet om op alles wat er voorvallen
kon, te letten, totdat de Leden, die vertrokken waren of vertrekken zouden om hunne
lastgevers te raadplegen, na een zestal dagen terug zouden zyn. Niettemin ging de
Vergadering reeds den volgenden dag werkelijk uit één om niet voor den September
weder bijeen te komen. Met welken last zouden de Leden terugkeren? Wellicht zou de
vroegere meerderheid, naauwer aaneengesloten, in getal versterkt en gewapend met bescha-
mende vertoogen optreden. De zaak der Nationale Synode, het is waar, was gevonden.
En dat wel»»
Nog vóór hun scheiden hadden de Stalen den noodige η maatregel genomen ter voorbereiding gta^gjj zaken
dier Kerkvergadering door de bijeenkomst der Provinciale Synoden van Zuid- en ^oord-
Holland te verordenen. Over de zwarigheid, die ryzen kon, waar zich nevens eene on-
voorbereidden,
rechtzinnig geoordeelde Classis eene andere Classis gevormd had , was men heengestapt door
te bepalen, dat in zulk een geval de beide Classes zonder op de getalsterkte der gemeente-
leden , die zij vertegenwoordigden, te letten, elk twee predikanten zouden afvaardigen. Toen
dit den Augustus was voorgesteld, hadden de Gedeputeerden van
Gouda^ Schoonho-
ven , den Briel
en Alkmaar, wel is waar, verklaard, dat zij alvorens de zaak goed te keu-
ren, hunne lastgevers moesten raadplegen, en die van
Leiden en Rotterdam hadden
zich verontschuldigd op grond dat zij hunne pensionarissen misten, onder wie de stuk-
ken berustten en die alleen de vereischte bekendheid met de zaak bezaten. Doch om
alle langdurig uitstel af te snyden, had men bepaald, dat wie zich binnen vier of vijf
dagen niet nader verklaarde, geacht zou worden toegestemd Ie hebben. Alleen
Gouda
had nog tijdig van haar gevoelen laten blyken om te verhoeden, dal haar stilzwggen
als locstemming werd uitgelegd. Deze Stad verzocht aanteekening van de verklaring,
dat hare Overheden eenparig bij hare vroegere resolutie bleven ^ Niettemin werd de
uitschrijving der Provinciale Synoden voor besloten gehouden en werkelijk ten uitvoer
gelegd. Doch dit kon, het was reeds genoeg gebleken, de tegenpartij niet tevreden
stellen. Stilzwijgende goedkeuring van heigeen men legen de drie gevangenen in den
zin had, dat was het wat men verlangde, en zoo iets was van de meerderheid der
tegenwoordige leden niet te verwachten. Oordeelende dat
hügo de groot, als haar
afgevaardigde Ier dagvaart van
Holland en in deze hoedanigheid onschendbaar, gedurende
die dagvaart niet had mogen aangerand worden, had de Vroedschap van
Rotterdamy
na een vergeefs aanzoek bij den Prins, die als Stadhouder van Holland gehouden was
haar geschonden recht op hel geweld te wreken, maar haar thans in den steek liet,
eenparig besloten, dal hare Gedeputeerden ter Slaten-vergadering er op aandringen
zouden , dat de drie gevangenen
volgens de privilegiën èn contracten dezer Landen

» Rcsol. Holl. 3ü, 31 Aug. 4 Sept. 1618 en hiervoor, D. 111. St. 11. bl. 855.

-ocr page 67-

64 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

9

]f)i8-— zouden te recht gesteld worden. De Eegering van Leiden had hetzelfde besluit ge-
nomen ^ Ja, het werd ruchtbaar, dat nog andere Steden ter eerstvolgende dagvaart zich
stoutmoedig zouden laten gelden, en, zoo de gevangenen dan te recht staan moesten,
geen onderzoek zouden dulden, dan ten overstaan van Gedeputeerden van al de Leden
\'an
Holland en West-Friesland en in de tegenwoordigheid der Ambassadeurs van
Frankrijk, Engeland en Zweden Dus óf terechtstelling voor Hollands vierschaar
alleen, of voor het oog der geheele wereld. Wat kon hieruit anders voortvloeien
dan de grievendste beschaming voor
oldenbarneyklts vijanden? Geen wonder, dat de
kreet opging, dat het Land verloren was, zoo men den Hollandschen Steden in haren
eisch te wille was Dus was het hoog tyd, dat de Prins zijn binnenlandschen krijgs-
tocht ondernam tegen de stedelijke Overheden, die niets hadden dan haar recht om
voor haar te stryden, nu hij ze gansch en al ontwapend had door ook nog de officieren
harer afgedankte waardgelders, zooals hij schertsend
oldenbarnevelt en. de beide
De Prins gaat anderen noemde in de provoost te zetten. — Den September ging de Prins op
derbig^derVroed-stoet' edellieden omstuwd en vergezeld van zijne lijfwacht, aanmerkelijk
schappen. versterkt op een ongerijmd verhaal van een Haagschen kleedermaker en op de aangifte
® ^ van zekeren Zeeuwschen plattelandspredikant, die een gerucht van het voornemen

i| van eenige Jezuïlen gehoord had, alsof de Prins voor sluipmoord gevaar liep Waar

het noodig scheen, werd alle tegenstand door nog ander krijgsvolk afgesneden. Als om
eene eerste proeve te nemen, begon hij des anderen daags met het kleine
Schoonhoven^
waar ten overvloede eene bezetting lag, van welke de Prins verzekerd was. Alles ging
goed. Achtereenvolgens werden alsnu de Vroedschappen veranderd te
Briele, Delft ^
Schiedam, Gorinchem, Oudewater, Woerden
en Monnikendam, in welke laatste plaats
de verandering den eersten October haar beslag kreeg. De zaak ging overal op de
volgende wijze in het werk. Vooraf had de Prins zich laten voorzien van lijsten
met de namen dergenen, op wie hij tot slijving van zijn voornemen rekenen kon,
zoowel als van hen, van wie tegenstand te wachten was. Dus met kennis van zaken
en personen toegerust, verscheen hij op het Raadhuis, riep de leden der Regering
bijeen, en zeide hun op min of meer barschen toon aan, dat hg tot 's Lands dienst
en lot herstel der eendracht goedgevonden had, hen allen te ontslaan, met het plan
om al de zoodanigen op nieuw aan te stellen, die hij geschikt zou oordeelen. Wan-

1 k. brandt, Leven van Ή. de Groot. bl. 139. o. brandt, Ilist. d. Ref. 11, bl. 846, 847.
Resol. Stat.-Gen. 4 September 1618.

2 UYTENBOGAEBT, Kcrk. IHst. bl. 1000.

3 Zie don brief van den Delftscben predikant HENRicus arkoldüs bij brakdt, Hist, d. lief. II, hl. 8^8,
'i carleton, 11, p. 291. » Resol. Stat.-Gen. 4, 26 Sept. 1618,

Ρ!

-ocr page 68-

DES VADERLANDS. C5

neer alsdan de Regeringsleden zich verwijderd hadden, riep hy dezulken, die bg in ißis-

hunne bediening wilde laten, terug, ontbood anderen daarbi], die hy goed vond, en

nam hun daarop gezamenlijk den eed af, onder betuiging, dat hij niels ten nadeele

der stedelijke privilegiën en gerechtigheden bedoelde Te Hoorn scheen de zaak

zoo gemakkelijk niet beklonken Ie zullen worden. Toen de Prins de stad naderde,

ontving hij van de Wethouders en Raden de uitnoodiging om toch met geen groot

gevolg te komen, Hy antwoordde, dat hij bereid was een anderen weg te nemen,

zoo die van Hoorn hem niet in de stad hebben wilden. Doch dan zou hy zien wat

hem naderhand te doen stond. Wat zijn gevolg betrof, dat wilde hy niet verminderen,

zelfs niet met een enkelen hofjonker, In de stad, waar geene landstroepen in bezetting

lagen, vond de Vorst de schuLlerij in de wapenen en alle posten door haar bezet, en

toen hij des anderen daags de Vroedschap byeengeroepen had, kwam deze hem voor

met het verzoek, dat hij in de Wethouderschap geen verandering wilde maken: zulks,

zeide men, zou met de privilegiën strijden en groote oneenigheid ten gevolge hebben:

was er op iemand iels te zeggen, zoo had de Prins hem slechts aan te klagen, en

werd hij schuldig bevonden, de straf zou hij niet ontgaan. Toen men bemerkte, dat

dit verzoek geen ingang vond, bad men, dat hij zich dan, zonder iemand te ontslaan,

bepalen zou tot eene versterking van het aanlal der vroedschappen. Deze voorslag scheen

den Prins meer naar den zin te zijn. Althans hij nam, zoo hij zeide, de zaak in

beraad. Dit echter was slechts een voorwendsel, want, nadat hy eerst van de Regering

had welen te verkrijgen, dat de schutterij naar huis gezonden werd, en verscheidene

vaandels krijgsvolk uit Friesland en elders in de haven gekomen waren, trad de Prins

op, door een ontzagAvekkenden stoet omgeven en door eene sterke gewapende macht

gesteund. Hij ontbood de Vroedschap op het Raadhuis, en thans behandelde bij haar niet

genadiger, dan die van andere plaatsen 2. Ku ging het op Medemhlik af, en daarop

naar Alkmaar ^ waar de verandering der Wet op den elfden October plaats vond. Den

j2''en de Prins te ^sHage en werd hij beleefdelijk van wege de Staten van

Holland verwellekomd Κ

Thans was het reeds eene uitgemaakte zaak, dat de meerderheid in deze Vergadering
verplaatst zou worden. Van de acht Steden, die altijd aan het hoofd gestaan hadden
bij de besluiten, welke de Generaliteit het meest hadden geërgerd, was thans in vier.
Schoonhoven, Briele, Alkmaar en Hoorn, de Vroedschap van oldehbarnevelts vrien-
den gezuiverd. De vier voornaamste,
Haarlem en Gouda, dat zich zoo standvastig
beloonde, en
Leiden en Rotterdam, die zoo diep gegriefd waren, ontzag men zich

^ üYTENBOGAERT, Kerk. Hist. bl. 1009 en 1010.

? veliüs, Chron. v. Hoorn, aangeh. bij o, bbandt, Ilist. d. Ref. II. ρ. 852—857.
3
Resol r. Hall 12 Oct. 1618.

III Deel. 3 Stuk. 9

-ocr page 69-

6G ALGEMEENE GESGHIEDENTS

1Γ)18— op dezelfde wijze Ie behandelen. Maar ook het Lid der Edelen was nog niet gefnuikt,
IJ f^τ^Λ Op den vierden dag, nadat den September de zitting hervat was, gaven zij blijk

li Οι Xilu. (iL χ

Edelen talrijker ^an leven. Toen haalden zij alles op wat er met betrekking tot de drie gevangenen

gemaakt.

in deze Vergadering was yoorgevallen, ten einde dit ten grondslag te leggen aan de
vermaning, dat men toch bedenken zou, wat men overeenkomstig den onderlingen eed
verplicht was te doen, om het recht en het gezag van het Land van
Holland tegen
eene zoo grove miskenning te handhaven, opdat de rechtspraak over personen, die als
^ = ambtenaren der Staten van
Holland slechts aan deze Vergadering verantwoording schul-

dig waren, niet aan de vierschaar van deze Provincie onttrokken worden mocht. Na
dit vrijmoedige voorstel bleek onmiddellijk wat voortaan van de Vergadering te wachten
was. De meeste stemmen beslisten, dat men de zaak »ter kennis der Staten-Generaal
en Zijner Excellentie laten zou." Hierop verzochten de Edelen het eindbesluit nog uit
i'j te stellen tot maandag of dingsdag eerstkomende (thans was het zaturdag), en alsdan,

wanneer zij in genoegzaam aantal tegenwoordig zijn zouden, hetzelfde punt nogmaals
te behandelen. Dit beroep op een tijdstip, wanneer hun getal sterker zijn zou, terwijl
zij in hun gewoon getal tegenwoordig waren ^, bewijst, dat het voornemen om hun
Collegie met eenige nieuwe leden te vermeerderen toen reeds zijn beslag gekregen had.
Maar waartoe dan dat uitstel gevraagd? Zij wisten immers, dat van de nieuwe leden
geen felle tegenstand legen de maatregelen der Generaliteit en Zijner Excellentie te
wachten was. De Prins had de beschrijving dier nieuwe leden ter Statenvergadering
doorgedreven, ja, zij moest juist strekken om den geest der Edelen, wien de Prins
met zoo vele woorden den toeleg toeschreef om hem het Land uit te jagen ^ , in eenen
hem aangenamen zin te wijzigen. Dus schijnt dat voorstel der Edelen slechts voortge-
vloeid te zijn geweest uit de zucht om zich van de schuld te kwijten, die op hun ge-
weten drukte. Het was eene laatste getuigenis van hunne zijde: want, nadat er op den
eerstkomenden dingsdag zelfs nog minder Edelen tegenwoordig geweest waren dan er
dien zaturdag de yergadering hadden bijgewoond, zeide de Heer van
duivenvoorde,
die OLDENBARNEVELT minst genegen was, den Secretaris der Staten van Holland aan,
dat hij tegen den dag van de wederbijeenkomst der Vergadering, ten einde nevens de
andere Heren Edelen zitting te nemen, mede beschrijven zou: Heer
walraven van
brederode, Heer te Brederode, Vianen, Ameide enz.; Jonkheer adriaan van swieten ,
Heer van Zwieten enz.; Jonkheer nigolaas van der boekhorst , Heer van Wimmenum

: 11 >

1 ïegen.voordig waren: mathenesse, obdam, duivenvoorde, wessenburg(bkederodevanveenhdizen),

asperen, schagen.

2 wagenaar, X, bi. 333. Hier maakt deze Schrijver gebruik van een geschreven Verbaal van
den Dortsclien pensionaris
andries de with, betreiFendc de onderhandelingen, die later op nieuw
tot versterking van het Collegie der Edelen leidden.

f ;

ι

. 3

I

-ocr page 70-

DES VADERLANDS. G7

enz.; Jonkheer πείίοκικ van raaphorst, Heer te Raaphorst, enz., en Jonkheer auto- 1618—
iviüs VAN DER LINDE, Heer van
Krooneiihurg, Loenen enz. Den 10"'®" Oclober deden
de laatste vier dezer Heren den eed Dus was hel Lid der Edelen aanmerkelijk ge-
wijzigd, toen de Prins den lO"·®" dezer maand de Vergadering der Slalen van
Holland
medeplichtig meende te kunnen maken aan de verandering der Vroedschappen, Hier-
door zou niet alleen zijne verantwoordelijkheid gedekt worden wegens hetgeen bij in
dit opzicht aireede verricht had; maar zou hij tevens gemachtigd worden om ook in
de aanzienlijke steden, waar de verandering nog niet geschied was, denzelfden maat-
regel toe te passen.

Den Octoher liet de Prins de Vergadering weten, dat hij, »hoewel ongaarne, De Prins laat

genoodzaakt was geweest, tot herstel der rust en eenigheid in het Land, zich met grooto bopig^^ άοοΓΧ
moeite en arbeid en niet zonder gevaar, naar eenige steden van
Holland en Wcsi-^jgg^" bekrach-
Friesland te begeven, en aldaar voor een korten lijd de Burgemeesters, Schepenen en
Vroedschappen af Ie danken en dezelfden of anderen in hunne plaats aan te stellen,
zonder nogtans daarmede eenige verkorting te bedoelen van de gerechtigheid en pri-
vilegiën dier Steden of eenig bijzonder belang te beoogen: de dienst van het Land was
zijne eenige bedoeling. In sommige sleden, waar Zijne Excellentie de verandering niet
minder noodzakelijk achtle, was zij nog niet uitgevoerd, en thans verzocht hij het
gevoelen der Vergadering te vernemen, ten einde in deze zaak Ie beter met orde Ie
werk te mogen gaan en alles lot meerder dienst van den Lande en lol rust van den
Staat Ie mogen verrichten." Deze mededeeling was dubbel waarheidlievend, in zoo
verre de Stadhouder de onrechtmatigheid van zijn gedrag daarin openlijk genoeg erkende,
en niemand hem met recht te laste kon leggen, dat hij zijn bijzonder belang op het
oog had. Al had hij, of anderen voor hem, gewild, dat hij zich van de souvereinileit
zou meester maken, dit was eene zedelijke onmogelijkheid geworden. Of was het niet
mede een der voornaamste grieven tegen
olüenbarnevelt , dat hij zou uitgestrooid
hebben dat de Prins zoo iets in den zin had? Hoe nu kon deze dalgene tot eene
waarheid maken, wat, voor een misdadig uitstrooisel uitgegeven, mede de strafbaarheid
van den Advokaat moest staven? Werd
öldehbarnevelt het slachlofler, dan kon de
Prins geen Souverein worden. Hier alweder is het zijn dood, die den Regeringsvorm
heeft gehandhaafd. Wellicht had hij voor de verzaking van zijne beginselen op het
stuk der souvereinileit zijn leven kunnen koopen. — Op de vermelde mededeeling van
den Prins, besloten de Edelen en de meesten der overige Leden, »Zijne Excellentie

-■•si

' AVALBAVEN VAN BBEDEnODE dced den ccd op dcH 22'^®° dcrzclfde maand. Hij was de oudste
zoon van
plobis var ββεοειιοοε, gesproten uit den echten stam. De lieer ταη Vcenhuizen, reinout
vas
DREDEnoDE , daarentegen, was een zoon van een der vele bastaarden van i\eikoüd, overoudoom
van dezen
walraven.

9 *

'V

-ocr page 71-

i

68 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— voor zyne moeite en zorg te bedanken," en betuigden »te vertrouwen, dat Zgne
Excellentie in die zaak gehandeld had zonder verkorting van de rechten en privilegiën
der Steden," Slechts die van
Haarlem^ Leiden en Rotterdam verklaarden, zonder na-
deren last van hunne lastgevers geene stem te kunnen uitbrengen. Maar die van
Gouda»
als wilden zij te kennen geven, dat alles thans van de willekeur des Prinsen afhing,
stelden de zaak »ter discretie zijner Excellentie." Het antwoord werd den Stadhouder
overgebracht, en hem daarbij volmacht verleend om ook in de overige sleden de ver-
langde verandering te voltrekken: vond hij goed zulks te doen, de Vergadering zou
hem ondersteunen. Ziedaar dus 's Prinsen bedrijf volkomen gewettigd , in zoo verre,
namelijk, eene Vergadering, die hare zamenstelling ten deele aan de nog ongewettigde
tusschenkomst van den Prins te danken had en onder den invloed stond van het tegen
hare Leden gebruikt geweld, in deze zaak tot wettiging bevoegd kon wezen. — Op
het vernemen van het antwoord herhaalde de Prins de betuiging zijner belangeloosheid,
en verlangde, dat van deze zijne verklaring aanteekening gehouden worden mocht »tot
meerder kennis van zijne goede en oprechte meening i."

Verzetting aèr Nu begaf zich dc Prins, na dadelijk zijne lijfwacht en eenig ander krijgsvolk naar
//«l/m^'^^ÊTi-gezonden te hebben, den 22"°" derwaarts, en ook hier werd aan de tegenstan-
terdamen Gouda, ^^^^ jg^ Stedelijke Regering de voldoening gegund, dat zij de grootere helft der Leden
van dit Collegie met schande zagen afzetten. ïe
Haarlem moesten niet minder dan drie
vendels krijgsvolk, behalve de lyfwacht, den uitslag van 's Prinsen optreden verzekeren.
De schutters, die bg zijne komst ook in de wapenen gekomen waren, kregen bevel
om af te trekken. Zoo werden de zonen van die burgers bejegend, aan wier volhar-
dende worsteling tegen
Spanje de Unie haar bestaan en de Prins zyn Gouvernement te
danken had. Ook had onder anderen
aerssew met een opzettelyk schryven ^ den Prins
gewaarschuwd, dat men in
Haarlem van zins was aan de hoofden der Schuttery de
vraag te richten, of zy zich de schennis hunner privilegiën wilden laten welgevallen ,
en, bij weigerend antwoord, zich van 's Prinsen persoon meester te maken. Hoe het
zg, ook hier kreeg de verandering der Wet haar beslag, en weldra werd de Pensionaris
de ηλ.αν, die bij de handelingen der Staten van Holland vóór de afdanking der
ütrechtsche waardgelders mede op den voorgrond gekomen was, en tegen wien
aerssen
den Prins in het byzonder opgestookt had op de verachtelijkste wyze uit zyne be-
trekking gezet, en zoo gedreigd, dat hij raadzaam vond het Land te verlaten. — Met
geen geringer vertoon van krijgsmacht werd daarop dezelfde maatregel te
Rotterdam en

1 nesol. Stat. v. Holl. 15, 19 Sept. 19 Oct. 1618.

2 Archiv, de la Maison d'Orange S. II. T. IL ρ. 555, 556.

3 Zie denzclfden briefin de-iircÄ. i. α. p/. als mede een schrijven aldaar van Graaf WILLEM lODEWUiL

-ocr page 72-

DES VADERLANDS. G9

eindelijk den eerslen November te Gouda uilgevoerd — Zoo was dan alles volbracht, 1618-
en dat wel zonder buitensporigheden des volks. Niet dat van deze zyde verzet legen
den Prins en zijne krijgslieden te vreezen was. Verre van daar. De omwenteling werd
door de luide toejuiching des volks begeleid en door de blijde goedkeuring van het
gros der burgerij ondersteund. Het was alsof vele gemoederen van zekere beklemdheid
waren ontheven, die hen gedrukt had; het was, schryft
baudaert, als een schoone
zonneschijn na lange duisternis; bijbeltexlen werden toegepast op den toestand van het
oogenblik, die als een door God verordende verlossing werd aangemerkt. Niet voor de
eerste maal was het, dal de schare met gejuich den val van mannen begroette, die
haar op den weg harer ernstige roeping voorgingen. Men had thans inderdaad een
Vorstelijk Hoofd terug en een nieuw geestelijk gezag in het verschiet. Waarlijk, reden
genoeg om zich van zorg ontslagen te gevoelen, voor menschen, die niet gerust kunnen
zijn, zoo zij geen steun buiten zich ervaren. Neen! veeleer moest liet volk in toom
gehouden worden, dat het zich niet vergreep tegen de personen en de eigendommen
van hen, in wie men de voorstanders der gevallen Regering haatte. En alleen, de
gelukkige omstandigheid dat een man, zoo hoog geplaatst als
maurits, de omwenteling
bestuurde, maakte het mogelijk, dat zy zonder eenig slachtoffer van de woede van het
gemeen tot stand kwam. Te
Leiden en te Haarlem liet de Prins, niet zonder vrucht,
aan het volk bij openbare afkondiging allen moedwil en baldadigheid verbieden. Zelfs
duldde hij geene te luide toejuiching en geroep van
Leve Oranje! en toen de straat-
jongens bij zijn binnenkomen te
Leiden zich gereed maakten om het huis te plunderen
van iemand, die gezegd werd den Prins verwenscht te hebben, en reeds de sleenen in
de glazen vlogen, ging hij dit zelf met een woord van vergiffenis voor den beleediger
te keer. Anders zou, dit was het gevoelen van een zeer aanzienlijk man, die by dat
tooneel met den predikant
baudaert stond toe te kijken, anders zou de daad dier
jongens niet zoo onverschoonlijk geweest zijn, daar God de fouten, welke de Overheid
niet straft, dikwijls door zoodanige middelen t'huis zoekt, en er immers geschreven
slaat, dat, waar menschen zwegen, de sleenen roepen zouden 2. — Zoo paste men
bij dit straatrumoer de Schrift toe, niet bevroedende dat
oldenbarwevelt, in het Fran-
sche psalmboek, hetwelk hij zich, nevens een Franschen bijbel, in zijnen kerker had
laten bezorgen ^^ zoo menige plaats las, die zich met meer waarheid op zijnen toestand
toepassen liet. — Uit zulke staaltjes nu blijkt, hoe hoog de geestdrijverij gestegen was.
Oldei^barhevelts richting zou op den duur niet in staal geweest zijn, haar te beleu-

' wagenaan, X bl. 272—276.

2 nïtendogaert, Kerk, Hist. bl. 1010, 1011. baudaeiit, B. X, bl. 63, 68.
^ üYTENBOCAEßT, Kcrk. llist. bl. Ö99.

-ocr page 73-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1C18— gelen, veel min te bevredigen, en had de Prins niet tegen hem partij gekozen, hij
zou, reeds te voren, even als zijn vader, bij de rechtzinoigen weinig gezien, het volk
geheel van zich vervreemd hebben. Zoo ware de dienst van het Huis van Oranje
wellicht voor de Republiek verloren gegaan. Maar al was nu door 's Prinsen invloed
eene uitbarsting van het volk verhoed, toch moest het bloed van éénen man tot 's volks
voldoening vloeijen: anders zou de schyn beslaan hebben, alsof de Groolen slechts een
tooneelspel hadden vertoond.
Oldenbarnevelts dood was de noodwendige bezegeling
van het verbond tusschen het volk en
Oranje. Waarlijk, het was nut, dat die ééne
mensch stierf voor het volk en het Huis van Oranje voor dat volk niet verloren
ging. Geen tooneelverlooning zou het wezen, maar een ernstig treurspel: het men-
scheiyk recht ^zou onderdoen voor den bijna onwilhgen uitvoerder van een hoogeren Wil.

Alsmede te Na in al de sleden, wier Regering zich tegen het drijven der Generaliteit aangekant
ms er am. ^ ^^ Wethouderschap veranderd te hebben, kon men meenen, dat de Prins zich

rust zou geven. Toch trok hij den tweeden November naar Amsterdam, om ook daar
de Regering te veranderen. Deze daad bewees ten duidelijkste, hoe gering de meer-
derheid was geweest, welke de houding der Amslerdamsche Gedeputeerden in de Ver-
gadering der Slaten van
Holland had ondersteund. Immers zou er volstrekt geene aan-
leiding geweest zijn om dien maatregel Ie
Amsterdam toe te passen, wanneer de ge-
zindheid der Regering aldaar zoo algemeen der omwenteling gunstig geweest ware.
Evenwel schijnt 's Prinsen optreden ook te
Amsterdam nog eene andere reden gehad te
hebben. Onderwierp
Amsterdam zich gewillig en met welgevallen aan 's Prinsen be-
schikking , dan mochten, zoo zal men geredeneerd hebben, alle andere Steden wei
zwijgen; dan was de geldigheid van 's Prinsen handeling boven alle bedenking verheven,
dan was de beteekenis van zijn optreden dubbel groot. Alzpo zal het niet aan personen
ontbroken hebben, die den Stadhouder tot eenen tocht naar
Amsterdam aanzetten, en
zal men zich beyverd hebben om aan zijne komst in deze aanzienlijkste stad van
Bolland alle feestelykheid bij te zetten. De twintig vendelen schutters en drie vendelen
stadssoldaten waren dan ook in het geweer, toen hij zijnen intocht deed en met alle eerbe-
toon werd ingehaald. Des anderen daags in den Raad verschenen, sprak hij de volgende
woorden: »Myne Heren, dewyl hier, in den Raad, gelijk ook in andere steden, groot
verschil is geweest over zaken en geschillen van godsdienst en regering, waaruit verdere
zwarigheden zouden mogen ontstaan, zoo ben ik hier gekomen, uit last van de Re-
geerders des Lands, om daarin te voorzien, gelyk ik in andere steden gedaan heb. Ten
dien einde bedank ik deze zes en dertig Raden voor hunne dienst en ontsla hen van
hunnen eed, ook van den eed en het recht, hetwelk hun, als schepenen geweest
zynde, in het kiezen van burgemeesteren toekomt." Gaarne, voegde hij er bg, zou
hy van dezen last en moeite verschoond zyn geweest; maar de hooge nood en de dienst
van het Land vereischten dit om alle misverstanden en oneenigheden, die het Land

-ocr page 74-

DES VADERLAiiDS. III

kwelden, weg te nemen en voor Ie komen. Reeds stonden de Raden op om te ver- leis—
trekken, toen de oud-burgemeester
cornelis pieterzoon hooft de aldaar tegenwoordige
burgemeesters vraagde, of zij daarop niets begeerden te zeggen. Op hun ontkennend
antwoord, nam hij met verlol." van Zijne Excellentie zelf het woord. Doch de rede van
den eenenzevenligjarigen grijzaard roerde menig punt aan, dat niet ter zake diende,
en strekte slechts om verschooning in te roepen voor degenen, die de minderheid in
den Raad hadden uitgemaakt. Misschien zou hij er nog meer bij gevoegd hebben, toen
de Prins alle verdere redenen afsneed met te zeggen: »Beslevaar, het moet nu voor
dezen lyd zoo zijn. De nood en dienst van het Land vereischt het," Nu scheidde de
Vergadering, maar op slechts zeven na werden allen weder aangesteld. Zelfs
hooft
achtte men het de moeite niet waard uit den Raad Ie houden. Bovendien behielden
de zeven ontslagen raadslieden hunne andere ambten Nu bleven er nog slechts twee
sleden over,
Dordrecht en V Gravenhage, waar echter alleen persoonlijke veete of de
zucht om zich voldoening voor ondervonden tegenstand te verschaffen de verandering
der Wet verlangen kon.
Reikier pauw, de Amsterdamsche burgemeester, beijverde
zich zeer om ook te
Dordrecht enkelen van het kussen te krijgen, en reeds was
er een lijst van elf personen ontworpen, die het slachtoffer moesten worden. Doch
te
Dordrecht^ heette het, waren de regeringsleden door huwelijken en bloedverwant-
schap zoo naauw aan elkander verbonden, dat het ongelijk, door sommigen geleden,
allen zou treflen. Degeen die dezen grond bijzonder sterk tegen
reiisier pauw gelden
deed, en dan ook de verandering der Regering in zyne stad keerde, was de Schout
MüYs VAN HOLY Zcker zal er, allerminst voor hem, huiselijke vrede mogelijk ge-
weest zijn, zoo er enkele leden hunnen post hadden moeten verlaten. Ook te
Amsterdam
had eene vrouw op de zamenstelling van het lijstje der tot afzetting bestemde vroed-
schapsleden invloed gehad, en bewerkt, dat haar schoonbroeder gespaard was ^ en een
ander het slachtofTer was geworden. Gaf dit aan de eene zijde verbittering, aan de
andere zijde gaf het aanleiding tot spotternij, hoezeer het veeleer eene reden was van
droefenis. Een man, in het staalkundige met oprechtheid en moed optredende, kan
bij zijne vrouwelijke betrekkingen geen belemmering, maar, even als de drie gevan-
genen , slechts berusting of bewondering en des noods ondersleuniog vinden. —
's Gra-
venhagen
behalve Dordrecht de nog overschietende stad, was de laatste, waar de veran-
dering werd doorgezet Daar de Regering dezer plaats geene Gedeputeerden naar de
Vergadering der Staten zond, zoo mocht zij zulks uitsluitend aan 's Prinsen ongenoegen
wijlen over de pogingen, die zij, hoewel te vergeefs, had aangewend om de hatelijke

> nuASDT, Hist. d. Ref. II, bl. 80ö—869. 2 brandt , t. a. pl. bl. 873.
3 brandt, /. a, pl. bl. 870. ^ brandt, t. a. pl bl. 872.

-ocr page 75-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— scheuring te keren. Den 16·^®" November, toen de Prins alles Tolbracht had, werd door
De staten ver-Staten van Holland op uitdrukkelijk verzoek van den Prins eene acte opgemaakt
leenen den Prms van dezen inhoud. Na ryp beraad, met eenparige bewilliging en volkomen macht ver-
werk, door hem stonden de Staten, dat Zijne Excellentie in dezen, niet min dan in zijne vroegere be-
vcrriclit

drijven, zijne oprechte genegenheid en zorg voor de Landen van Holland en West-
Friesland
, in weerwil van menigvuldige gevaren en bezwaren, getoond had. Weshalve
zij hem ten hoogste dank zeiden en het verrichte goedkeurden en bekrachtigden. De
nieuwe Magistraten beloofden zij in haar wettig gezag te erkennen en te handhaven:
wie hen weigerde te gehoorzamen, zou als verstoorder der gemeene rust gestraft worden.
Voorts zouden zy den Prins gaarne ondersteunen, zoo hy nog eenige voorziening meende
te moeten doen ter nadere verzekerdheid en rust van eenige steden. Met dit alles echter,
zich gedragende aan verscheidene verklaringen van den Prins, verslonden zy niet, dat
de traktaten, privilegiën, vrijheden en gerechtigheden der Landen in het gemeen, en
der Sleden of ingezetenen in het bijzonder, eenigzins verkort, of sommige ingezetenen,
zelfs niet de afgezette raadsleden, in hunne eer, goeden naam en faam gekwetst waren.
Alles zou aangemerkt worden als zonder »prejudicie in het generaal of particulier" ge-
schied , vermits zulks voor de rusl en de dienst der Landen noodzakelijk vereischt was
geweest en door de Staten verslaan was te behooren. Deze acte, hoezeer voor gear-
resteerd gerekend, werd echter aan de Steden toegezonden, opdat zij in de vroedschappen
tegen de eerstkomende beschrijving medegedeeld mocht worden, en die Vergaderingen
de vraag overwegen mochlen, of zij in het openbaar afgekondigd zou worden, al of niet ^
Er bleven, behalve de groote zaak der rechlspleging van de drie gevangenen, nog
De zamengtel-een tweetal zaken te vereffenen. De Prins, overwegende, dat »de zwarigheden in het
lègfe^dw^^COTa-Land vooral uit den slaat der Leidsche Universiteit waren voortgekomen," begreep, dat
LtiSche^HoogiCuratoren, onder wier bestuur zoo iets was voorgevallen, een blijk van wan-
school gewijzigd, tj-ouwen niet mocht bespaard worden. Diensvolgens werd den November door de
Staten, onder herinnering, dat de Hoogeschool hun nog jpnlangs belangrijke uitgaven
gekost had, en zij mitsdien gaarne zien zouden, dat zy bij goed bestuur meer en
meer bloeijen en zoo wel voor den Slaat als de Kerk gewenschte vruchten voortbrengen
mocht, na rijp beraad besloten, nevens de tegenwoordige ijuratoren-drie andere te be-
noemen , en te verordenen, dat voorlaan na verloop van elk drielal jaren nieuwe ver-
kiezingen zouden kunnen geschieden. Dit maal werden nieuw benoemd:
johan vaw
wassenaar en duivenvoorde, adriaan pauw
en de Raadsheer rochus van den honaert.
Bovendien werd Mr. gilles de glarges, Pensionaris van Haarlem, op verzoek dezer
Heren, hun in het volgende jaar tot het werk der zuivering der Hoogeschool toegevoegd.
Het laat zich denken, dal de Curatoren,
mathenesse en van der mijle (johan de

1 Mesol van IMl. 7, 16, 17 Nor. 1618.

-ocr page 76-

DES VADERLAiiDS. III

GROOT had in 1617 van zijnen Curalorspost afstand gedaan) hel hesluur gaarne aan de 1618 —
nieuwbenoemden zullen hebben overgelalen. Afgezet zijn zij echter niet geworden. In
1622 werd de Heer
van swieten en na zijnen dood in 1624 frangois van aerssen
tot eersten Curator benoemd

De andere zaak betrof de verhouding tusschen de Gerechtshoven en de Staten. Bitter Vraagstuk vaa
waren de stukken geweest, tusschen deze beide Staatsmachten gewisseld·«} en nu de Gerechtslioven.
Staten zoo diep vernederd waren, achtten de beide Hoven den tgd gunstig om hunnen
rang boven dien der Staten te laten gelden en voor goed erkend te krygen. Den
36100 November leverden de Raadsheren van den Hoogen en den Provincialen Raad een ver-
toog in by de Staten, ten einde liun de
préséance of voorrang boven de Gedeputeerden
ter Statenvergadering, met uitzondering van de genen, die tot het Lid der Edelen be-
hoorden , uitdrukkelijk mocht worden toegekend. Gelukkig was er nog zoo veel begrip
van de grondbeginselen van
oldenbarkevelt overgebleven, dat de Vergadering, de ver-
warring van denkbeelden, uit welke zulk een eisch voortkwam, erkennende, daarop
ten antwoord gaf, dat den Gedeputeerden ter hunner Vergadering, »als zijnde het
souvereinste Collegie van het Land, het voorgaan, voorzitten en voorstemmen voor de
Leden der Collegiën van justitie toekwammet dien verstande dat deze Collegiën
en
corps
den voorrang hebben zouden boven enkele leden der Staten, maar niet boven
de Staten noch ook boven het Collegie van Gecommitteerde Radeji
en corps. Met dit
antwoord stelden de Gerechtshoven zich geenszins tevreden. Zij verschenen den 17^®"
daaraanvolgende ter Vergadering der Staten van
Holland, en op hun verzoek werd de
Prins genoodigd de bijeenkomst bij te wonen. Toen Zijne Excellentie binnengeleid
was, trachtten zij, bij monde van den President van den Hoogen Raad en daarna van de
Raadsheren
van den honaert en schotte, hun recht van préséance naast de Heren
Edelen en voor de Gedeputeerden van de steden te staven door zich op voorbeelden en
op het oude zoowel als op het gewone gebruik te beroepen. Het is duidelijk, dat zij
bij deze hunne aanspraak den ouden Raad van
Holland uit den tijd der Graven op het
oog hadden, en niet inzagen, dat nu de souvereiniteit verplaatst was, hun niets dan
het karakter eener wel onafhankelijke, maar toch van elk aandeel aan de souvereiniteit
verstoken rechterlijke Macht overbleef. In weerwil van hun plechtig optreden en van de
door hen aangevoerde gronden, ja, » hoewel Zijne Excellentie de zaak voor deze reize
gaarne ingewilligd gezien had," volhardde de Vergadering bij haar besluit, al stond
haar thans geen
hugo de groot met zijne heldere rechtsbegrippen en onnavolgbare
kracht van betoog en helderheid van taal ten dienste. Evenwel gaf zij aan hare be-
slissing eenigermate het voorkomen van een voorloopigen maatregel, door er bij te

^ licsol. van Holt. 7, 16, 17 Nov. 1618. siegesbeek, Gesch. der Leidsche Hoogesch. Toevoegsels

en Biß. hl 6, n, 12.

10

Ilï Deel. 5 Stuk.

-ocr page 77-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

voegen, dat bij eene andere gelegenheid op alles nader zou worden gelet. Werkelijk
waren de Hoven niet gezind zich gewonnen te geven, gelijk dadelijk hieruit bleek, dat
de beide Raadsheren (
gromhout en jumus), die reeds tot de taak van politieke com-
missarissen ter Provinciale Synode van
Zuidholland geroepen waren S zwarigheid
maakten om nu ook dezelfde commissie bij de Nationale Synode aan te nemen, omdat
zij aan de Staten hel recht betwistten ze hun op te dragen. Hierop diende iets gevonden
te worden, en de Staten, duchtende dat, wanneer zij hier den toon des bevels aan-
sloegen, hun gezag in den wind geslagen zou worden, verzochten die beide Heren den
Lande de diénst wel te willen bewyzen van de Synode bij te wonen, hetgeen zy voor
het overige {lËiDyi

hun goeddunken overlieten. Later verklaarden de beide Raadsheren ,
dat zij als b^'zondere personen zich gaarne die taak lieten welgevallen: zij ontzagen
zich hierin iéts te doen uit naam van het Collegie, waartoe zij behoorden 2.

Was de Generaliteit thans genoegzaam van de gedweeheid der Staten van Holland
verzekerd, van den tegenstand der Fransche diplomatie was zij nog in geenen deele
ontslagen.
De buitengewone Gezant boissise was vertrokken; maar weldra kwam hij
te
Hage terug. Op zijne aangevangen terugreis was hij tot Antwerpen gekomen,
alwaar hij zich had kunnen overtuigen, dat er geene verstandhouding hoegenaamd tus-
schen de belasterde Hollandsche Staatslieden en de Regering der zuidelijke Nederlanden
Terugkomst bestond Maar verder zette hij zijne reis niet voort, vermits hij bevel kreeg om
van Bois&isE. jj^jjßjijjj^ ^j^^r 'i
Hage terug te keren. Men mag het er voor houden, dat de voorstelling ,
die VAN DER MiJLE ^ Ie
Parijs van den staat van zaken zal gegeven hebben, van dien

1 Resol. Holl. 20 Sept. 1618,-

2 Eesol. Holl, 9, 17, 30 Nov. 1618.

3 OUVBÉ, ρ. 287.

^ Het laat zich denken, dat van deu mijle te Parijs niet stil zal {^fczeten hebben, hoezeer hij
bij zijne bezoeken, aan
langerak gebracht, voorgaf: »dat hij de reis had aangenomen om zijne
huiselijke verdrietelijkheden een weinig te verzetten." Den 14·^®" September, zoo schreef
lakgehak,
Avas hij weder uit Parijs vertrokken, door zijne vrienden, zooals hij zeide, verzocht zijnde om
tot hunne vertroosting weder te
's Hage te' komen. Den 27'*®° September werd in de Generaliteit
-voorgesteld, dat aan
van der mijle, die als Raad van State en alzoo in de dienst der Generahteit,
niet zonder verlof het land had mogen verlaten, gelast zou worden, Hun Hoog Mögenden reken-
schap te geven van zijn vertrek, en dat de Raad van State hem niet, in zijn midden zou opnemen
voordat hij zich zou gezuiverd hebben
[Resol. Stat.-Gen. 22, 27, 28 Sept. 1618). In het begin
der maand Oct. werd van wege de Staten om nader bericht geschreven aangaande hetgeen
van
der mijle
, die nog niet terug was, met sommige ministers zou verhandeld hebben. Resol. StaL-
Gen.
6 Oct. 1618. liet antwoord van langerak was niet bezwarend voor van der mijle. Weldra
was hij, na zich nog eenigen tijd te
Antwerpen te hebben opgehouden in het Land terug; doch

ir,18-
1621.

-ocr page 78-

DES VADERLANDS. 75

aard geweest is, dat men aldaar de zaak der gevangene Staatslieden geenszins als ho-
peloos beschouwde, en begreep, ten minste Terplielit te zijn eene vernieuwde poging te
wagen. Den September was
boissise te ^sHage terug, gehoorzaam aan den ont-

vangen last, maar met geen groeier hoop van te slagen. Den l?''®" daaraanvolgende
verscheen hy met
du maurier ter vergadering der Staten-Generaal, alwaar ook de
Prins
van Oranje en Graaf willem lodewijk tegenwoordig waren. De Gezant leverde
een brief over van den Koning van
Frankrijk^ gedagteekend van den laatstleden,
waarin deze Vorst zijne hoop te kennen gaf, dat men door matiging en zachte maat-
regelen den vrede en de rust van den Staat voor stoornis zou bewarf. Om dit te bewer-
ken zond hij
boissise terug. Deze voegde er mondeling bij, dat de Koning over de
groote stoornis der gevestigde orde, die hier was voorgevallen, niet nalaten kon even ge-
troffen te wezen, alsof de zaak zyn eigen Staat aanging. Hij zou geen rüst hebben voordat
alles weder tot eendracht was teruggekeerd. Daar zijne Majesteit zich gaarne de laak
had laten toevertrouwen om de verdragen, volgens welke hun Slaat thans bestuurd werd,
ie waarborgen, en hij meer dan een hunner bondgenoolen lot hun behoud had toege-
bracht, zoo achtle hij zich verplicht en gerechtigd om tusschen te treden in alle zaken ,
met welke de rust van hun land gemoeid was. Wilden zij den schijn niet op zich
laden, alsof zij zijne verplichte dienst versmaadden, zoo moesten zij den staat hunner zaken
oprechleiijk open leggen Deze taal gaf duidelijk genoeg te kennen, dat
Frankrijk
den staatkundigen toestand, dien zij gewaarborgd had, hersteld wenschle te zien: werd
hier een andere regeringsvorm ingevoerd, dan stond het te bezien, of
Frankrijk nog in
dezelfde vriendschappelijke betrekking tot de Vereenigde Provinciën vermocht te blijven

Het antwoord der Staten liet zich niet lang wachten. In hetzelve verminderden zij, Antwoord der
zoo veel hun mogelijk was, het gewicht der voorgevallen gebeurtenissen. Zoo wilden
zij den Koning allen grond benemen om zich te beklagen, dat zij hem in het gebeurde Jy
niet gekend hadden, en de houding aan te nemen, alsof hij aarzelen moest, de nieuwe
Regering te erkennen. Met weinig grond, zeiden zij, was zijne Majesteit in de mee-
ning gebracht, dat hunne zaken in een hagchelijken toestand verkeerden: niets. God
dank, hadden zij kunnen bespeuren, dat van zoodanig gewicht was. Bovendien door

bij vraagde zijn ontslag als lid van den Raad van State en hield zich schuil (cAnLETOR, II,
p. 325, 328, 340).

' Resol StaL-Gen. 14, 18 Sept. ouvré, p. 288.

^ Heeds -vóór zijn eerste vertrek had boissise zich even sferk uitgelaten. Immers zegt carlltok
(II, p. 300), dat de mondelinge redevoering, door hem bij zijn afscheid den September ge-
houden, hier op neder kwam: »dat de Stalen tot een vaste schikking moesten komen, opdat de
Koning zijn meester weten mocht, met wie hij een bondgenoolschap liad." Deze krachtige woorden
vindt men in de
liesol. der Stalen niet terug.

10

-ocr page 79-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— het Toorzichtig beleid van den Prins van Oranje zou met de hulp van Gods genade de
binnenlandsche eenigheid weldra bevestigd zijn, en de Nationale Synode zou een einde
maken aan de godsdienstgeschillen, welke ten gevolge van de onberadenheid van som-
migen , die weinig ontzag gehad hadden voor de bondgenootschappelijke weiten en oude
gebruiken der Provinciën, aanleiding tot de verspreiding van zulke zorgelijke geruchten
gegeven hadden. Wilde de Koning werkelijk het zyne toebrengen tol bylegging dier
geschillen, zoo kon hij dit toonen door, op hun dringend verzoek , aan eenige godsdienst-
35cmoeijingen leeraren uit zijn Land te vergunnen, die Synode bij te wonen Aan dit punt, de
van ^^Tansdie zending van Fransche Godgeleerden ter Synode, was den Staten veel gelegen. Yaa Hei-
delberg
en Londen had men berichten, dat men op de komst van godgeleerden uit
de Palts, Hessen en Groot-Brilanniën rekenen kon, en die ύάπ Zwitserland zouden niet
achterbhjven maar veel had het in, de toestemming van
lodewijk XIII tot het
vertrek van Fransche godgeleerden te verkrijgen.
Lawgerak had den toenmaals zooveel
vermogenden Hertog
de luynes in den arm genomen 3 en van hem de belofte verworven,
dat hij de zaak bevorderen zou. Bovendien duchtte men den invloed van Remonstranlsch-
gezinde Hollanders op de Fransche godgeleerden, en hield gedurig bij deze laalsten
aan, dat zij toch zorgen zouden, tijdig vertegenwoordigers herwaarts te zenden. In het
midden der maand September waren er reeds van wege de Fransche Gereformeerde
Kerken vier afgevaardigden aangewezen; maar van 's Konings goedkeuring hield men
zich gansch niet verzekerd, nu
bredehode nog kortelings uit Heidelberg geschreven
had, dat men in
Frankrijk zeer tegen de Nederlandsche Synode geslemd was, en zelfs
de Fransche Resident in
Zwitserland, die aldaar in groot aanzien stond, de afzending
van Zwitsersche gedeputeerden scheen te willen tegengaan Zoo bestond er dan alle
reden om de zaak den Gezant nogmaals aan te bevelen. — Der Staten antsvoord, zoo
berichtlen de Gedeputeerden, die het den Gezant medegedeeld hadden, werd door dezen
goed opgenomen. Maar by deze gelegenheid drong hij aan op antwoord op zijne aan-
klacht tegen
aerssen. De Staten, dus uitte hij zich in zijn schrijven naar Frankrijk,
de Staten gebruikten meer dagen om zijn stuk te beantwoorden, dan er regels schrifts
in waren 5. De reden van dit talmen was mede daarin gelegen, dal zij eerst het
verslag wilden afwachten eener Commissie, aan welke zij het onderzoek hadden opge-
dragen van eene reeks van stukken in den laatslen tijd, als voor de vierschaar der

J Ilesol. Stat.-Gen. 28 Sépt. 1618.

2 Resol, Stat.-Gen. 6, 17 Aug.j 8, 15 Sept.; 1 Oct. 1618.

3 In Maart 1618 had men den Heer de mabsillac te ^sHage van wege de Staten, die Avisfcn
dat hij
de LüYNES gunsteling was, plechtig begroet.

4 Besol Stat.-Gen. 3, 12, 22, 24 Sept. 1618. = ouvré, p. 289.

-ocr page 80-

DES VADERLANDS. 77

Ί

Slaten-Generaal, tusschen aerssen en van der mijle gewisseld Κ Dit verslag werd den iris-
IS'^"" en nader den 24"®" September uitgebracht. Het was natuurlijk in eenen oldeptbar-
nevelt
vijandigen geest gesteld en moest strekken om te bewijzen, dal aerssen het
slachtoffer
Avas geweest van sommigen, die zijne betrekking te Parijs onhoudbaar had-
den willen maken. In het Fransch opgesteld, zou het aan
BoissrsE worden medege-
deeld
2. Welhaast was nu ook de brief gereed ter beantwoording van de missive, waarin Der Staten ant-
woord op
BOIS-

de Koning van Frankrijk zijn hooggaand ongenoegen over aersseks remonstrantie be-sises vertoog te-
tuigd had. Men behoeft niet te vragen, wiens pen den Staten hier ten dienste had ^erssen.
geslaan. Het was
aerssen zelve, die den brief gesteld had. Het schrijven ving al da-
delijk aan met hot builen twijfel stellen van de hooge verdienste van den man, dien
hel hier gold. Vreemd was het, dus luidde de brief, den Slaten voorgekomen, dat
aerssen, die zoo langen lijd met zoo veel zorg, liefde en Irouw en tot hunne volkomen
tevredenheid aan het onderhouden der vriendschap tusschen
Frankrijk en de Vereenigde
Provinciën gearbeid had, zoo zeer van zijnen plicht zou zyn afgeweken. Daarom had-
den zij de zaak des te naauwkeuriger onderzocht; maar bevonden (hun geweten noopte
hen zulks niet te bemantelen), dat de Koning slecht onderricht was geworden: hel
bedroefde hen zeer, dat men zijden naam en gezag had willen misbruiken om aan de
klachten omtrent
aerssens persoon kracht bij te zeilen. Niet alleen achtlen zg dezen
hunnen gewezen Gezant onschuldig aan heigeen men hem Ie laste leide, maar zij kon-
den voor zyne Majesteit en de waarheid getuigenis afleggen, dat hij van de Koningin,
de ministers en de zaken van zijne Majesteit nooit dan met vcrschuldigden eerbied ge-
sproken had. Immers wist hg te goed, dat zij het tegenovergestelde niet zouden geduld
hebben. Zij vertrouwden, dat de Koning, die een wijs en rechtvaardig vorst was, niet
zou dulden, dat zijn naam en gezag ooit misbruikt werd tot verkorting van de rechten
dezer Republiek of ten nadeele van de eer hunner trouwe onderdanen en dienaren, die
zij allijd lot hunnen plicht zouden welen te houden. — Opmerkelijk is het dat
aerssen
de Slaten zulk een loon durfde laten aanslaan. Die sloule verzekering toch van het te-
gendeel van datgene, wat van Frankrijke zyde beweerd was; die voor den Koning alles be-
halve vleijende uitdrukking, dat hij zich had laten misleiden, en de waarschuwing op
het einde, dat zoo iets nooit meer moest gebeuren, dit alles mag wel als een toonbeeld
van stoutmoedigheid worden aangevoerd. Maar
aerssen wist, hoe het onder den invloed
van den gunsteling
de luykes weder in Frankrijk gesteld was; dat de burgeroorlog
Avederwas losgebarsten, en dat het zwakke Bewind duchten moest de machtige Republiek
in de partij, die daar thans bovendreef, te grieven en te ontstemmen. De ééne
aerssen kon op dit oogenblik de gansche Regering van Frankrijk in ontzag houden. —

r,

if

' Zie hiervoor bl. 45, Jioot 2 (bl. 4Π).
2
Resol Stat.-Gcn. 18, 24, 25, 27 Sept. 1βΐ8.

-ocr page 81-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— TeveDs bevorderde hij aldus zijn eigen belangί immers naarmate hij feller was, maakte
hij zgne dienst des te kostbaarder, zoo hij ze later aan het Fransche Gouvernement wilde
aanbiedeo. — Ten antwoord aan
boissise voegde men by dien brief eene breedsprakige, maar
niets afdoende rechtvaardiging van
aerssens gedrag op die punten, welke van Frankrijks
zijde tegen hem waren ingebracht. Wat het eerste punt betreft, zoo had aerssen
slechts willen zeggen, dat het Ministerie verlegen was geweest met het vraagstuk
aangaande 's Pausen gezag in het wereldlijke binnen Frankryks gebied; wat de
Spaansche huwelijken aangaat, had hy alleen de openingen op het oog gehad, bij die
gelegenheid van de Spaansche zgde door
bon pedro de toledo en den markies botti
gedaan, en mét betrekking tot het derde punt, niet de ministers had hij beschuldigd
het geheim zijner ambtsberichten te hebben geschonden, maar het lafhartig verraad van
sommigen hier te lande had hij gebrandmerkt. Eindelyk
aerssen had ten slotte zich bij
eede gezuiverd van de blaam, dat hij de bewuste remonstrantie openbaar had gemaakt, en
daarby dezulken op het scherpst veroordeeld, die zich veroorloofd hadden de geheimste
staatszaken ter kennis van oningewijden te brengen, en dien eed was hij bereid ten aan-
hooren van den Franschen Gezant te herhalen —
Frankrijks Bewind was zoo zwak
niet, of het had in
boissise nog eenen vertegenwoordiger te ^sHage, die niet gezind
was, den smaad zijner Regering door zulk een antwoord aangedaan, koelbloedig te ver-
li
oe hoissise duwen. Hy weigerde het antwoord aan te nemen; woordenryk en heftig liet hij zich
(it opneemt. legen de handelwijze der Staten. Aérssen, met dezen eisch kwam hij nu voor den

dag, moest den Koning en zijnen Raad om vergiffenis smeeken, en zijn geschrift door
beulshanden verbrand worden. Ten slotte verklaarde hij, dat, aangezien Hun Hoog
Mögenden
aerssen verontschuldigden en zijn geschrift, tegen den klaren text in, door
allerlei uitleggingen rechtvaardigden, hij den smaad, zijner Majesteit aangedaan, thans
niet meer aan
aerssen, maar aan de Staten-Generaal zeiven te last legde. Deze ver-
bolgenheid, welke
du maurier ten volle deelde, bracht de Staten eenigermate in ver-
legenheid. Wel wisten zij, dat zij slechts het aanbod der Fransche Gezanten om als be-
middelaars in de zaak van
oldenbarnevelt op te treden hadden aan te nemen, ten
einde dien toorn eensklaps te ontwapenen; doch dit wilden,' dit konden zij niet. Wat
dan te doen om 'sKonings verstoordheid tegen deze Landen te voorkomen? De raad
van
aerssen ontbrak hun niet. Den volgenden dag hadden zij er iets op gevonden.
Men koos de party om geen gewicht te hechten aan de wyze, op welke
boissise de
zaak opgenomen had. Immers had deze Gezant geen last van zijn Hof om hen dus te
bejegenen. Hij had niet kunnen welen, hoe zij zijn voorstel beantwoorden zouden, en
alzoo had hij zich niet vooraf van eene instructie te dezen aanzien kunnen voorzien.
Bygevolg behoefden zy zich nog niet ongerust te maken over de stemming des Konings.

1 ResoL Stat.-Gen. 1 Oct. 1618. ouvbé, p. 289.

-ocr page 82-

DES VADERLAiiDS. III

Alzoo besloot men den Koning en zijnen Raden beleefde brieven Ie schrijven en hun ifiis—
de stukken over te zenden, die
boissise geweigerd had aan te nemen, en wat verder
lot toehchting strekken kon. Zeker zal
aerssen zich sterk gemaakt hebben, de gun-
stige ontvangst dier missiven te
Parijs door bijzondere brieven voor te bereiden ^ Een
paar dagen later had
boissise weder een nieuwe grieve. In een boekske, dat ten titel
voerde
Bclijdemsse van Ledenberg, stond te lezen, dat de punten van die belijdenis
medegedeeld zouden geweest zijn aan eenige Fransche Staatsdienaren om er hun advies
op te hooren. Dit, beweerde hij, was onwaarachtig en strekte slechts om tegen de
Franschen in te nemen. Dus verzocht hij, dat het geschrift zou worden ingetrokken,
maar ook de schrijver en drukker, die te
Amsterdam woonde, opgespoord en gestraft.
Hierop besloot de Vergadering der Staten-Generaal naar de Regering van
Amsterdam
te schrijven, opdat eensdeels aan den Ambassadeur en den Koning van Frankrijk geen
reden tot ongenoegen mocht gegeven worden, en anderdeels » voor het toekomende de
overgroole losbandigheid in het schrijven, drukken en spreken" mocht worden te keer
gegaan
2, Wel mochten de Slaten van overgroote losbandigheid gewagen. Niet alleen üe gevallenen
in geschriften, maar ook in liedjes, spotprenten, en voorstellingen op de openbare straal gg^c^frif^^n'''^^^
werden de gevallenen op het onbarmhartigst en laagharligst ten loon gesteld. De wei-
nige Franschen, die in deze omstandigheden
Gravenhage niet verlaten hadden, sloegen
met zekere »dubbelzinnige belangstelling en een spotziek mcdelyden dat misbruiken
der staalkundige vrgheid, die blijken van haatdragende godsdienstige geesldry verg" gade.
Trouwens
boissises klacht over dat scholschrift bleef zonder gevolg. Men bekreunde
zich om de Fransche Gezanten niet: hun eenige bezigheid was naar hunne vrienden te
Parijs te schrijven of een uitstapje naar Scheveningen te maken, en dagelijks moest
BOISSISE de beleedigende vraag hooren, wanneer hij dacht te vertrekken

Hoe ging het inlusschen met de gevangenen? Aanvankelyk kon niemand op de ge-
dachte komen, dat eenig ander Staatsligchaam bevoegd was om hen te oordeelen, dan
de Stalen van
Holland alleen. Ook ledenberg, die te Utrecht in hechtenis was geno-
men volgens dezelfde beschikking van den Prins, als waarop de Hollandsche Staats-
lieden aangehouden waren , werd eerst binnen
Utrecht gekerkerd , waar zijne natuurlgke
rechters geacht moesten worden gezeten te zijn. Doch de Slaten van
Holland waren
na de inhechtenisneming een tijd lang uiteengegaan, en toen zij weder byeen waren,
wachtte men zoolang tot zy uit zulke leden zamengesteld waren, dat van die Vergade-
ring het verzaken van haar eigen recht en het prijs geven van de zaak der gevangenen
kon verkregen worden. Dus viel de Igd den gevangenen lang.
Oldenbarkevelt , die

' llesol. Stal.-Gen. 4, 5 Oct. 1618. 2 Resol. Stat.-Gen, 8 Oct 1618.

^ oovbé, p. 289 , 290. Vergelijk over de voorstclHngen op straat cahleton II, p. 320, 347.

-ocr page 83-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— zyne betrekkingen reeds den eersten dag gevleid had met de verzekering, dat hij spoedig
eene beslissing verwachtte, begon zeer verlangend naar de gelegenheid uit te zien om
zich te verantwoorden. Hij gevoelde zich ongesteld en verkeerde zelfs eens, zoo het
schijnt, in de meening, dat men hem met zyne gewone pillen vergif had willen in-
geven En
hugo de groot, hoe moet hem na de ongehoorde drukten van den tijd
vóór zijne inhechtenisneming, toen hy van alles kennis nemen en verloog op verloog
stellen moest, zoodat hij, gelijk
du maürier schreef, geen tijd had om aan slapen of
elen te denken hoe moet hem de stilte der gevangenis gesmaakt hebben? Aan
hunne betrekkingen bleef, in weerwil hunner herhaalde beden, de toegang tot hen ver-
boden, slechts moclijt de Geneesheer
sgrevel den kranken de groot bezoeken, mits
in het bijzijn van een kapitein der wacht of iemand anders, daarloe aan te wijzen
Aanstalten tot Doch toen men van de Stalen van Holland zeker zijn kon, begon men ernstig over hun
verhoor te denken. Dadelijk was men er op bedacht geweest om op de papieren van
de gevangenen beslag te leggen. Immers leest men in de Resolutiën der Slalen-Generaal
van den 29'*®° Augustus, dat men het advies van Zijne Excellentie en van de bev^uste
Commissie zou inwinnen, hoe zich het best van die papieren te verzekeren. Het laat
zich denken, dat zulk een belangrijke zaak geen uitstel geleden heeft, en dat men voor
geene bedenkingen zal zyn teruggedeinsd na hetgeen men tegen de personen der ge-
vangenen bestaan had, en toch. schrijft
garleton, den September, dat hij eenige
personen hunne spijt had hooren uiten, dat men het groote verzuim begaan had van
OLDEPiBARKEVELTS papieren niet in beslag te nemen, toen hij gevangen genomen werd
Men wilde het dus doen voorkomen, alsof zyne vrienden den lijd gehad hadden om uit
zijne papieren enkele stukken te lichten. Dat dit is geschied, is niet bewezen en on-
waarschijnlijk. Alzoo beteekent die klacht slechts, dat de uitslag van het eerste onder-
zoek der papieren tegenviel, daar men er niets onder aantrof, wat hem van de schuld
overtuigde, die men zoo gaarne in hem gevonden had. Werkelijk ontzag men zich
niet om zelfs bij de ongenoemde schotschriftschryvers, die in den laatslen tyd tegen
OLDENBARNEVELT huuneu laster hadden uitgebraakt en minder dan iemand in het bezit
van tot dusverre onbekende staatsgeheimen zijn konden, bericht in te winnen, of zij
waarlijk eenigen grond voor hunne aantijgingen gehad hadden Er werd te
Wezel
van wege de Staten-Generaal zeiven by de Magistraat vernomen, wat er van was, dat
er in der tijd uit den
Haag derwaarts was geschreven, dat er niet één man gereed ge·»

1 CARLKTON, II, p. 348. UYTENBOGAERT, Ecrlt. lUst. M. 998, 1000, 1001.

2 Archiv, de la Maison d'Orange. S. II, T. II, p, 552.

3 llesol. Stat.-Gen. 20, 22, 26 Sept. 1618.

^ pABLETON, II, p. 308. 5 CAELETON, II, p. 308.

het verhoor der
gevangenen

-ocr page 84-

DES VADERLAiiDS. III

maakt of een paard gezadeld zou ATorden tot bijstand der stad i. Zocht men in dat I6is—
schrijven een punt van beschuldiging, dan moet men óf reeds ten einde raad of ten
eenen male onbevoegd geweest zijn om
oldenbarnevelts staatkunde te waarderen \ Nog
nietiger bezwaren ving men ten dienste der toekomstige rechters gretig en met gemaakte
gewichtigheid op. Toen namelijk
carleton aan eenige staatsleden mededeelde, dat zijn
Meester het vreemd gevonden had, dat
oldenbarkhvelt tegen de brieven van de Ge-
neraliteit , waarbij het houden der Nationale Synode werd aangekondigd, andere brieven
had overgezet, waarbij deze Vergadering als onwettig doorgedreven werd voorgesteld,
»teekenden die Heren dit dadelijk aan als «ene misdaad, waarmede men hem onder
andere dergelijke kon bezwaren 3," "Was hun die zaak dan onbekend gebleven? En
was die handeling van
oldenbarkevelt niet natuurlgk voortgevloeid uit de houding, die
de Staten van
Holland, wier dienaar hy was, toen ter tyd nog volhielden, en uit den
toestand, waarin men toen verkeerde ? ^ Doch ook had men de schriftelijke verklaring
Getuigenis van
in handen van gijsbreght van hartevelt , Domheer der Domkerk te Utrecht, en van^veem·: t"-
van
johan van weede , secretaris dierzelfde kerk, den Augustus daags voor de

verandering der Regering 5 aldaar afgelegd. Zij hield in, dat zij den Heer van oos-
TRüM, drie maanden geleden, volgens zijn beweren, uit de beste bron hadden hooren
zeggen, dat de Staten, wel bemerkende, waar de Prins heen wilde, zijnen loop wel
zouden weten te stuiten. Als hg, namelyk, het land van
Utrecht en de hem tegenwer-
kende Sleden van
Holland of van andere Gewesten met geweld wilde dwingen, zouden
de Staten acht of tienduizend man soldaten aannemen en ze in
Botterdam, Hoorn,
Kampen
en Zwol leggen. Dan zou men den Prins aanzeggen: zoo gy ons niet met
vrede wilt laten, zullen wij genoodzaakt zyn ons te verslaan met den Aartshertog van
Oostenrijk en ons onder zijne gehoorzaamheid begeven Deze verklaring kon niet
in ernst geacht worden iels bezwarends voor diegenen, welke men daarmede op het
oog had, in te houden. Immers wordt van de onderhandeling met den Aartshertog ge-
sproken niet als van een doel, waartoe men geneigd was te komen, maar als van een
wanhopigen stap, waarloe de Prins, zoo hy tot uitersten kwam, zijne tegenpartij zou
noodzaken, en zoo gruwelijk, dat de vermelding alleen genoeg moest zijn om hem af
te schrikken van heigeen hij in den zin scheen te hebben.

In weerwil van de zorgvuldigheid, waarmede men de gevangenen van de buitenwereld
afgesloten hield, kwam de verandering der Regering in de steden van
Holland ter

' liesoL Stat.-Gcn. 22 Sept. 1β18.

2 Verg. het biervoor gezegde, P. 111, St. 11, bl. 543, 544. 3 cABiETON, 11, bl. 310.
^ Zie hiervoor, D. 111, St. 11, bl. 818, 837. ^ Zie hiervoor, D. III, St. 11, bl. 834.
^
wagenaar (X bl. 261, 262) uit de Attest, in Handschrift van c. v. bartevelt en 3. v. weede.
III Deel. 3 Stük. π

-ocr page 85-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

tiunner kennis. De groot Ternam het door een sclirijven van zijne vrouw. Oldenbar-
NEVELT trachlten zijne vrienden op de hoogte te houden door een vernuftig middel:

standhoudingler P®^®"^ ^^^ geschenke, doch in die vruchten verborg men een penne-

pvangonen met gedacht, Waarin een briefje gerold was met eenig bericht in het Latijn. Toen deze

hnnne vrienden, J d σ u

kunstgreep ontdekt werd, vond men in het briefje het bericht, dat de Vroedschappen
veranderd w^aren en hij er op rekenen moest voor zijne vganden terecht te slaan: toch
moest hij den moed niet verliezen, want zijne vrienden hadden eene geheime zamen-
komst gehad in zijn buitenhuis te
Loosduinen, Ook stonden er de woorden in: »de
Eogelschen stoken het vuur i." Dit laatste kon
oldenbarnevelt niets nieuws doen
vernemen. Hij kende
jagobus en zijne dienaren maar al te goed. Maar dat de Prins
zijn ambt in
Holland zoo onbewimpeld tegen Hollands Souverein zou aanwenden, dit
was iets, dat de grijze staatsman niet verwacht had, hoezeer hij in zijne lange loopbaan
en op zijn hoog standpunt veel had waargenomen, dat juist niet geschikt was om hem
op menschen of menschelijke instelhngen te leeren bouwen 2.

Het eerst schijnt oldewbarnevelt aan eene soort van verhoor onderworpen te zijn
geworden. Ten minste begrepen de Staten-Generaal, den SS'""" September, dat, alvo-
rens het advies der Commissie, welke de tusschen
aerssen en van der mijle gewisselde
stukken onderzocht had, vastgesteld werd,
oldenbarnevelt moest gehoord worden over
de bij uittreksel naar
Parijs gezonden ambtsberichten van aerssen, en dat hem reken-
schap moest gevraagd worden, waarom hij de adviezen van dezen Ambassadeur betref-
fende de Spaansche huwelijken niet ter Generaliteit had medegedeeld Κ Twee dagen
later onderging
hogerbeets het eerste verhoor, dat uit den aard der zaak aan de rech-
terlijke beambten vragen in den mond legde, die den onbeschaamdste wegens hare on-
beduidendheid moesten doen blozen. De Commissarissen uit de Staten-Generaal, die dit
verhoor bywoonden, verrieden in hunne ruwe en heftige uitvallen, dat zy zich bewust
waren van de valschheid der rol, die zij speelden. Het spreekt van zelve, dat
hoger-

I)e verhooreu
aaugeviingeu.

ff»-

ï CAßLETON, II, ρ. 34L Later werd eene andere opmerkelijke poging gedaan om hogerbeets
en de groot met den staat van zaken bekend te maken, petrus sgriverius was bezig met do be-
zorging van eene uitgave der Latijnsche gcdicliten van
janus secundus. In eenige proefbladen nu,
die aan de Heren noGERBEEXS en
de groot ter herziening in den kerker werden gezonden, verving
hij een aantal dichtregels met andere, in welke hij een verhaal deed van den staat van de zaken
der gevangenen en hun woorden van deelneming toesprak,
hogerbeets merkte den vond niet
op;
de groot deed dit des te beter, brandt deelt ons in zijn Hisi. v. h. Levm van de groot
sommige der ingelaschte dichtregelen mede. Het tweede proefje is zeer klaar; maar het eerste,
hoezeer voor den kundigen en vernuftigen lezer verstaanbaar, is zoo zwaar te vatten, dat
brandt
van eene woordelijke vertaling heeft afgezien. Zie zijn Leven van u. de groot, hl» 165—168.

3 Waaragt. llist. bl. 550—553. » Hesol. SlaL-Gm. 25 Sept. 1618.

1G18—
1621.

Geheime ver-

-ocr page 86-

DES VADERLANDS. 151

BEETS niet antwoordde Toordat hij zijne ondervragers hunne onbevoegdheid had doen 1618—
gevoelen, en verklaard had, dat hij door hen te beanlvroorden niet gerekend wilde
worden op het uitsluitend recht der stedelijke Overheid van
Leiden eenige inbreuk te
maken i. De gewone fiskalen had men, zegt
hügo de groot in zijne Veranlwoording^ Fiskalen tot
niet partijdig genoeg geoordeeld. Dus had men
om zich met het verhoor der gevan-
genen te belasten, twee ambtenaren van elders ontboden, uit
Gelderland den Heer
sylla, en uit Utrecht Mr. pieter van leeuwen, die, zoo hij meende, door toedoen van
LEDEKBERG ontzet, met de verandering der Regering te
Utrecht weder procureur-gene-
raal bij het Provinciale Hof aldaar was geworden 2. Reeds vó'órdat zij eene wettige
machtiging daartoe erlangd hadden, waren
van leeuwen en sylla aan het werk ge-
steld. Het onvoegzame hiervan bevroedende, besloten de Staten-Generaal, hun eenen
bepaalden last te verstrekken en hen den eed van trouw en
geheimhouding in handen
van den President te doen afleggen. De procureur pots, hun als secretaris toegevoegd,
deed tevens den eed. Bij deze gelegenheid verklaarden de Hollandsche Gedeputeerden,
aangezien zij van deze zaak niet wisten noch gehoord hadden, dat zy zich bezwaard
zouden vinden daartoe door hun advies mede te werken: de zaak in hare waarde la-
tende, zouden zij aanzien wat de andere Provinciën daarin deden

Dit had plaats op den September, daags nadat ledenberg door de handen aan zijn Ledeniiergs

leven te slaan een einde aan zijn verhoor gemaakt had. Met een mes, dat hij bij zich had
Aveten te verbergen, bracht hij zich in den nacht van den 29"^" twee doodelijke wonden
toe: zijn jongsten zoon, een knaap van ongeveer achttien jaren, die hem gezelschap houden
mocht, had hij gewaarschuwd dat hij niet bevreemd moest zijn, zoo hij hem 's nachts
eenig gerucht hoorde maken. Reeds den
27'1°" na door van leeuwen, zoo men denken
kan, niet zonder hardheid ondervraagd te zgn, had hij aan zijnen zoon een open briefje
gegeven, in het Fransch gesteld (welke taal de jongeling niet verslond) en van dezen
inhoud: »Ik weet, dat men bet er op gezet heeft, in mijn persoon een voorbeeld te
stellen, mij tegen myne beste vrienden te hooren, mij te pijnigen, daarna mij te over-
tuigen van tegenstrijdigheden en onwaarheden, en dan op allerlei spitsvondigheden een
onteerend vonnis te gronden. Dit toch is noodig om mijne gevangenneming te vergoe-
lijken, Ten einde dat alles te ontgaan, wil ik my langs den koristen weg tot God
begeven. Tegen eenen doode valt geen vonnis van verbeurdverklaring van goederen

11*·

-ocr page 87- -ocr page 88-

DES VADERLAiiDS. III

85

mocht men iemand der vrienden van den overledene vergunnen, den Prins op reis op leis-
te zoeken, len einde zijn goedvinden te dezen aanzien te vernemen. — De beslissing werd
uitgesteld, maar verstaan, dat men hetligchaam voor bederf zou zien te bewaren. Wer-
kelijk werd het lijk op kosten der weduwe en erfgenamen gebalsemd. Voor het overige
besloten de Staten-Generaal, zich naar de strekking van het advies der fiskalen te ge-
dragen , en de Slaten van
Utrecht te verzoeken: »alzoo ledenberg zich uit bewustheid
van schuld had omgebracht, hetgeen een vergrijp was, hetwelk verbeurdverklaring van
goederen verdiende, zijne goederen te lalen inventariseren, tegen dat de zaak legen hem
beslist zou wezen." Den voorgaanden dag, onmiddellyk na den eed der fiskalen ont-
vangen te hebben, hadden zij besloten, een algemeenen Vasten- en Bededag uit te
schrijven — Zij meenden op den rechten weg te zijn om God eene dienst te doen. —
Bij LEDENBERGs vonnis, den 15·^°" Mei 1619 geveld, veroordeelden en verordenden de
Rechters het doode ligchaam, in de kist op een horde tot op de plaats van 't gerecht
buiten
den Haag gesleept en aldaar aan een galg opgehangen te worden, en verklaarden
al zijne goederen verbeurd 2.

In het begin der maand October werd hogerbeets op nieuw ondervraagd omtrent
hetgeen te
Utrecht daags vóór de afdanking tusschen de Hollandsche Gedeputeerden en
OGLE voorgevallen was. Ook dit verhoor leverde natuurlijk niets op van eenig belang,
en daarna liet men den achtbaren man negen volle weken zitten zonder hem verder te
hooren, of iemand zelfs van zijne naaste betrekkingen, in weerwil van de dringendste
aanzoeken, bij hem toe te lalen

De reeds geblekene zwakheid van hügo de groot bracht te weeg, dat men zich H, de groot
,..1,1 II· I .1 1. η 1 1 in verzoeking ge-

met de IJdele hoop streelde, hem lot verklaringen te verleiden, die, waar of valsch, bracht om zijue

een ernstig bezwaar tegen oldenbarhevelt zouden kunnen opleveren. Werkelijk schijnt jg^j''·^ be^wa-

liy tot zulk eene hoop reeds in de maand Oclober eenigen grond gegeven te hebben.

ïen minste schreef hem zyne voortreffelijke echtgenoot, den Ιθ**"" dezer maand: »Een

ding verwondert mij alleen, namelijk, dat er sommigen schijnen te willen zeggen, dat

gij aan een van de Heren alleen zoudt gezegd hebben, iels groots te willen ontdekken,

daar het Land veel aan gelegen zou zijn; maar dat gij eerst onder bescherming van

4

-ocr page 89-

1618—

1621.

86 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zijne Excellentie begeerdet genomen te zijn. Ik heb dat niet willen gelooven, gelijk ik
ook nog niet doe: want ik houd het voor zeker, wat gij my dikwyls gezegd hebt, dat
gij geene geheimen wist, en zie geene reden waarom gij iemands bescherming noodig
zoudt hebben. Daarom is er ook niemand, die dat gelooven wil. Evenwel heb ik u
dit willen schryven, opdat ik in slaat zij, met meer grond zulke beweringen tegen te
sprekftp. Laat my door den brenger dezes een eenvoudig ja of neen weten Zoo
herinnerde de fiere vrouw hem aan waarheid en plicht. Niettemin, nadat hij den der-
den November ondervraagd was over de bedoeling, met welke de waardgelders waren
aangenomen, en de middelen, die waren aangewend om hunne afdanking te
Utrecht
te verhoeden, en toen yoogt hem des anderen daags bij een bijzonder bezoek de zaak
dus was komen voorstellen, alsof hy spoedig zou ontslagen worden, maar
oldenbarwe-
VELT wegens de van hem aan het licht komende booze stukken onfeilbaar verloren
was, had dit bedrog op hem dezen invloed, dat hij zich waarlijk begon af te vragen,
of niet de Advokaat met sommige handelingen eene verkeerde bedoeling kon gehad
hebben. De hoop op terugkeer tot hel vrye bedrijvige leven verblindde het helder
verstand van den zwakken man; doch slechts voor een korlen tijd. Weldra daarna kwam
hij weder lot het inzicht, dat de meening, die hij van
oldenbarwevelts diepe staat-
kunde en opregte vaderlandsliefde gehad had, geene begoocheling was geweest: zyn
geloof aan waarheid en eerlykheid herleefde, en hy erkende het Aveefsel van leugen en
list, waarin men hem wilde vangen. Daags na het bezoek van
voogt kwam makmaker
hem vriendelijk en vertrouwelijk spreken. Thans werd het er op toegelegd, hem door
hoop op ontslag te verlokken tot eenige mededeeling, die geen geringer personen dan
de Prinses weduwe van
Oranje en Prins prederik Hendrik, bezwaren moest. Tot den
toeleg, die in
manmakers zinspelingen doorstraalde, leende de groot zich niet 2, Tot
welke vermoedens echter de zich duidelijk verradende begeerte om
frederik Hendrik
in oldenbarnevelts val mede te slepen aanleiding gaf, blijkt uit hetgeen de Fransche
Gezanten aan hun Hof berichlten. De Vorsten uit de zijhnie,
willem lodewuk en
ERNST CASIMIR, ZOO schreven zij, hoopten uit de onmin tusschen de beide broeders,
maurits en frederik Hendrik, sloffelijk voordeel te bejagen

Eerst den November hadden de Leden van de Stalen van Holland van hunne
lastgevers verlof bekomen om toe te stemmen in de benoeming van Gedeputeerden uit
hunne Provincie, ten einde met de Gedeputeerden uit de Stalen-Generaal getuigen te
zyn van het verhoor der gevangenen. »Onverminderd en zonder prejudicie van de
hoogheid en gerechtigheid van den Lande" werden benoemd de Heer
van swieten,

Gecommitteer-
den tot het ver-
lioor der gevan-
genen door
Hol-
land
benoemd.

-ocr page 90-

DES VADERLAiiDS. III

uit de Edelen; müys van holy, wegens Dordrecht·, reimerpaüw, vi egem Amsterdam^ 1618—
en ALBREGHT BRuiNiNK, wcgens Enkhuizen. Bovendien werd in plaats van den fiskaal
KiNscnoT, die den Advokaat in maagschap bestond, Mr.
anthonis duik, griffier van
het Hof van
Holland, een van oldenbarnevelts grootste vijanden en bestemd om hem
in zijne waardigheid op te volgen, aangewezen om met de twee andere fiskalen,
van
leeuwen
en sylla, de gevangenen te verhooren. De benoemden kregen in last, na
afloop van het verhoor, aan de Staten verslag van den staat van zaken te doen, len
einde alsdan, nadat de adviezen der Hoven ingewonnen zouden zyn, zoodanige beschik-
kingen'mochten genomen worden, als waarby de bevoegde rechtsmacht erkend bleef.
Doch.het moest nog blijken, of de genoemde Heren zich de taak lieten welgevallen, en
nog eenige dagen bleef de zaak slepende, derwijze, dat men bij de Staten-Generaal
ongeduldig begon te worden. Den 15*^®" November werd bij de Generaliteit mededeeling
gedaan, hoe groote opspraak het bij de gemeente veroorzaakte, dat er in de zaak der
gevangenen verder niets werd uitgericht, en hoe hieruit werd afgeleid, dat men legen
hen niets te zeggen had, noch hun iets kon te last leggen. Dit was te veel, en dade-
lijk werden de Hollandsche Gedeputeerden verzocht, zich naar de vergadering der Staten
hunner Provincie te begeven, om te bewerken, dat van de benoeming van Gecommit-
teerden tot het verhoor behoorlijk werk gemaakt werd. Aan dit verzoek werd gehoor
gegeven, en nu werd de griffier
duik , die vooral zwarigheid maakte, ter vergadering
der Staten van
Holland bescheiden. Hg verzocht met aanvoering van vele redenen van
de hem opgedragen taak verschoond te worden; doch men liet hem niet los; men drong
hem »de gemeene zaak ten beste en ten dienste der Provincie" zich de benoeming te
laten welgevallen, en hoewel hij nog geen volkomen toestemmend antwoord gaf, gingen
de Gedeputeerden ter Generaliteit henen met de boodschap, dat en de griffier
duik en
de andere benoemden de taak op zich zouden nemen. Den volgenden dag liet men
DuiKs verontschuldigingen evenmin gelden, en eindelijk bekwam de benoeming van al
de tot die taak gecommitteerde Heren den November haar beslag met hel opstellen

eener acte, door de Staten-Generaal te verleenen en werkelijk verleend, waarby Hun
Hoog Mögenden hen, zoowel als de tot denzelfden last gecoramilleerde Leden der Ge-
neraliteit zeiven, tegen alle blaam waarborgden, welke hun wegens «leze zaak mocht
aangewreven worden ^ Reeds den was
duik bij het eerste eigenlijke verhoor van Verliooren vaa

OLDENBARKEVELT wcrkzaam. Toen werd. de Advokaat blootshoofds aan het einde van ^^^ Advokaat.
de tafel, waaraan de Heren gezeten waren, op een gemeen stoeltje zonder leuning
nedergezet. In dezen slaat verloor hy de bewustheid van zijne waardigheid niet. Hg
gaf zelf den Secretaris
pots, toen deze de gewisselde woorden ging aanteekenen,
zijnen naam, titel en qualiteit in de pen, als om te kennen te geven, dat bij

-ocr page 91-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

niet wettig was afgezet en nog dezelfde man was, onder wiens bewind de Republiek
groot geworden was. Zonder af te wachten, dat men het woord tot hem richtte,
verzocht hij den lastbrief der Heren te mogen zien, aangezien zij zijne gewone
rechters niet waren. Men Tond zwarigheid, zonder ruggespraak met de Staten-Gene-
raal, aan dit verzoek te voldoen, en daarop verklarende geen vertraging te willen
veroorzaken, sprak hij eene rede uit als tot inleiding van de plechtigheid. Hun
Hoog Mögenden, leden der Slalen-Generaal en der Staten van
Holland en West-
Friesland^
Zijne Excellentie en Zyne Genade, Gouverneurs der Provinciën, en allen,
wien zulks aanging, wilde hij ootmoedig verzocht hebben, wel te willen gelooven, dat
wat hij zeggen zou, tot voorstand en verdediging strekle van het recht en het wellig
gezag der Staten van
Holland en West-Friesland. Niemand eerbiedigde meer dan hij,
het gezag der Staten-Generaal: immers had hij de eer, als Gedeputeerde van de Pro-
vincie
Holland in de laatste een en dertig jaren nagenoeg onafgebroken, en tien jaren
vroeger meermalen, hunne vergadering te hebben bygewoond. In dien tyd had hij
groote en menigvuldige zwarigheden met zeer groolen arbeid, moeiten en gevaren, zoo
binnen
den Haag als daarbuiten, bij dag, dikwyls by nacht, door Gods genade, meest
lol der Landen voordeel, helpen overwinnen. — En na deze kalme getuigenis, aan zijn
karakter gegeven, had men den Ireurigen moed het verhoor te beginnen. Tot den
laatsten November toe werd het voortgezet, meestal vóór en na den middag van den-
zelfden dag, om in de maand Maart van het volgende jaar van den T^"" tot den 19''''"
dier maand door de Rechters zeiven hervat te worden. Alleen de vermoeijenis van het
ongemakkelijk zillen werd hem bespaard, doordien men toeliet, dat hij zich van eenen
leuningstoel en stoof bediende; maar het ingespannen spreken veroorzaakte, dat hij
steeds uiterst vermoeid van de zittingen terugkwam, den indruk daar gelaten, dien de
geheele zaak op hem maken moest Den December wendden zyne betrekkingen

zich tot de Staten-Generaal met het ootmoedig verzoek, dat zij, lettende op zijnen
hoogen ouderdom en zwakheid, bewogen zouden gelieven te worden met goedertieren-
heid en Christeiyk mededoogen, en hem vergunnen mochten in zijn huis verpleegd te
worden onder voldoenden waarborg, dat hy zich ten allen Ityde weder in verzekerde
bewaring zou begeven. Ook deze bede echter was te vergeefsch 2. —
WülI den
inhoud van het verhoor betreft, aangezien, zoo iemands leven, dan het zijne, een
openbaar leven was geweest, en in het staatkundige gemeenlijk niets minder ge-
heim is, dan de zoogenaamde geheime bemoeijingen, zoo was men genoodzaakt,
trots de blaam der grootste onnoozelheid, hem naar zaken te vragen, waaromtrent

t ]

i, r
fr ί

1 brandt, Rechtspleg. bl. 18. Verhoorenf bl. 7, 8. carleton, 11, p. 362.

2 Resol. Stat.-Gen. 22 Dec. 1618.

8S

1618 —
1621.

? t

-ocr page 92-

DES VADERLAiiDS. III

geene onzekerheid hoegenaamd kon bestaan, en, waar men eenige daad van den
Advokaat ter sprake bracht om tegen hem eenig bewijs van schuld te bekomen, was
die daad doorgaans zoo onberispelijk, dat hij schuldig zou geweest zgn, byaldien hij
niet gedaan had wat men hem als schuld wilde aanrekenen. Zoo ongerijmd waren de
verdenkingen, van welke de vragen getuigden, dat, hadden zij eenigen grond gehad,
OLDENBARNEVELTS leven cenc aaneenschakeling zou hebben moeten wezen van pogingen
om weder af te breken, wat hij zelf met zooveel genie als krachtsinspanning had op-
gebouwd. In één woord, de rechters zaten daar niet alleen als oneerbiedige kin-
deren tegenover eenen vader, maar ook als schoolknapen tegenover een lankmoedig
meester. Want oLDENBAHTfEVELTs antwoorden waren steeds welwillend, en, waar zijn
geheugen hem in kleinigheden niet verlegen liet, afdoende. Niemand bezwaarde hij in
zijne getuigenissen. Zelfs tegen de Predikanten, die hem een vyand Gods en een ver-
volger der Kerk genoemd hadden, straalde geene bitterheid in zijne woorden door; den
Prins vooral, die zich aan zoo menig onbezonnen woord had doen kennen, spaarde hij
gestadig, en steeds gewaagde hij van hem in de beleefdste termen. Men mag zeggen,
dat zijn belang medebracht hen, die thans alles vermochten en zijn leven in handen
hadden, te ontzien; maar de hartstocht laat zich immers om zich zeiven te bevredigen
zelfs door geen doodsgevaar afschrikken. Daarentegen kwam geen woord van te groote
ooimoedigheid of Avekelijkheid over zyne lippen, en evenmin vrome bijbeltaal, die in
zynen mond slechts beschuldigend voor zijne vervolgers zou geweest zijn, of als eene
bedekte schuldbelijdenis zou zijn verstaan geworden. Slechts éénmaal schiet zyn gemoed
vol. Het was toen men hem de vraag deed, » of hy niet eens op eenen tijd aan zijnen
zaakgelastigde
van der veeckett de som van 14,000 gulden in dubbele Spaansche
pistolellen betaald had." Voor deze vraag, die men herhaalde, nadat de Advokaat reeds
in het breede den oorsprong en de bestemming der sommen, welke hij van tijd lot tijd
aan
van der veegken overmaakte, vermeld had, bestond geenerlei aanleiding dan de
domme lasier der schotschriften tegen den Advokaat uitgekomen. De vorm alleen reeds
verried het uitstrooisel als een verzinsel: immers behoefde de omkoopprijs, omdat hg uit
Spanje kwam, juist niet in Spaansch geld betaald te wezen. Of kon geen Nederlander,
zonder zich verdacht te maken, zulk geld uitgeven? Toen derhalve, na verklaard te
hebben niet te kunnen zeggen, in Avelke munt hij juist altijd zijnen zaakgelastige be-
taald had, maar wel, waarvan de penningen, die hij hem betaalde, afkomstig waren,
verzocht hij, dat de Heren hem niet verder zouden vragen. En daarop werd het ver-
hoor afgebroken. Den volgenden dag, lot een nadere verantwoording op dit stuk over-
gaande, betuigde hij, uit zulke vragen te bemerken, dat zijne vijanden zich niet te-
vreden stelden met hunne leugenachtige en eerroovende schotschrifllen zijn hart zeer en
Avee gedaan en het gekwetst te hebben, maar dat zij het ook zochten te breken, waarvoor
hij God Almachtig bad hem genadig te bewaren en Zijn rechtvaardig oordeel over hem

IH Deel. 5 Stük. 12

-ocr page 93- -ocr page 94-

DES VADERLANDS. 151

De Flansche Gezanten bleven de gramstorige getuigen van alles wat er" ten aanzien

der gevangenen geschiedde. Alles liep zamen om hen in eene kwade luim te houden, nouding der
en zoo weinig vertrouwden zij den goeden wil der Nederlanders ten hunnen »j^^^^^ÏSkin·

dat zii, toen een oorlogschip, hetwelk op kosten van de Fransche Regering te Texel met Franl-

rijk.

X018—
1621.

gebouwd was, bij het van stapel loopen reddeloos was omgeslagen, vermoedden, dal dit

zonder form vau proces: bcM-ijs jjenoeg, dat zij zich op de getuigenis van geen cntel lid der.
Hoven van Justitie konden beroepen, die (och volgens
teigland met de zaat gemoeid waren. Geen
wonder, dat de scheurmakers aan hunne partij iets in den mond legden, wat zij hest gevoelden
dat deze hegeren moest, zoo zij even fel en wreed Avas, als zij zelven waren. Hoe nu de Con-
traremonstranten over de wcnschelijkheid van geweldige maatregelen tegen de llemonstranten
oordeelden, blijkt uit het gezegde van
maldebé (zie hiervoor, D. 111. St. II. hl. 744). De rechters
hebben het niet anders begrepen: immers kwamen zij op de zaak niet terug, noch reppen daarvan
een woord in hun vonnis. — Blaar ée'ne onverantwoordelijke daad, heeft men gezegd, had
olden-
BARNEVELT toch op zijn geΛveten: zijne doodstraf, heet het, was cene openbaring der goddelijke Nemesis
wegens de terechtstelling van
de pescahengis en de zijnen (zie hiervoor, D. 111. St. 1. hl. 314—318).
Maar hoe kunnen Nederlanders een om Avraak schreeuwenden gruwel zien in de krachtige onderdrukking
van een verraad, tegen hun land gepleegd? Had dan de Republiek in hare geboorte versmoord
moeten Avorden, ter liefde van een vreemdeling, die op den weg was haar ten verderve te brengen?
Ku Avaarom moest Avederom alleen
oldenbarkevelt eene daad misgelden, waarin Prins maurixs mede
gekend Avas geweest? Bovendien, wie hier van eene Nemesis spreekt, schijnt in
oldekbarkevelts
scliavotstraf eene schande te zien, terwijl zij voor dengene, die hier ware eer en grootheid duide-
lijk genoeg heeft leeren onderscheiden, niets minder was dan dat. Zoo Aveinig begrepen
olden-
itARNEVELTS betrekkingen, dat het beter Avare van dat geval te zwijgen, dat zij in een adres aan
de Staten de terechtstelling van
pescarengis met de zijnen door de Leidsche Regering, als een
bewijs aanvoeren, dat
oldenbarnevelts zaak niet voor de Generaliteit behoorde te dienen (bäandt,
Rechtspl. bl. 36). ■— De verhooren werden, zoowel als zelfs de acte van commissie voor de He-
ren, die met het voorloopig verhoor belast waren
{Resol. Stat.-Gen. 19 Nov. 1618), geheim
gehenden. Niet dan ter sluiks konden de gevangenen eenige aanteekeningen houden (
brandt,
Rechtspleg. bl. 18. Uist. v. het leven en sterven v, oldenbarnevelt , bl. 227, 237). Uit een
gedenkschrift van
hogerbeets, zijnen kinderen uit Loevestein toegezonden, en uit memoricn, door
hugo de groot in dc gevangenis te 'sllagc gesteld, is het een en ander van de verhooren dier
beide pensionarissen bekend. TJit deze bron putten o.
brandt in de Hist. van de Rechtspleging
enz., en κ. brandt in het Leven van hugo de groot. Oldenbarnevelt heeft geene gelegenheid
gehad eenig zamenhangend bericht van de hem gedane vragen voor de nakomelingschap te be-
waren. Maar juist van zijne verhooren is een aischrift van de hand van den Raadpensionaris
JACOB GILLES (midden der 18·'° Eeuw) bewaard: het wordt op het Rijksarchief gevonden. Eeu
verslag daarvan is medegedeeld door Prof,
siegekbeek (Haarl. 1849); maar in hun geheel zijn zij
uitgegeven door het
Uist. Genootschap te Utrecht (1849), naar de kopij berustende in de
koninkl. biblioth. to
'sllage.

12*·

-ocr page 95-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

161s— met opzet geschied was Aanvankelyk werd het antwoord op boissises beklag wegens
AERSSEN zeer ongunstig opgenomen. De Koning, die ten minste twee van de vier
Fransche Godgeleerden, wier tegenwoordigheid men op de Synode wenschte, by oog-
luiking had willen laten gaan, herriep deze vergunning op het ontvangen van dat ant-
woord 2. Toch gaven de Staten de zaak niet op. Behalve alle andere pogingen, werd
ihans de Heer
de chcitillon, de voormalige kolonel generaal der Fransche troepen in

Nederlandsche dienst, en thans gouverneur van Montpellier en Aigues-Mortes, door de
Staten in den arm genomen, terwijl zij hem door een pillegift, aan zijnen pas geboren
zoon toegestaan, aan zich verplichtten Doch er bestond, gelijk
aerssen zeer goed
inzag, geen gevaar, dat het bondgenootschap van de zijde van
Frankrijk zou worden
opgezegd. Bij de oneenigheid, die telkens tusschen de Hoven van
Groot-Britannie en
Frankrijk dreigde uit te breken, en thans zoo ver ging, dat de Engelsche Regering
haren Agent uit
Parijs had teruggeroepen, was de voortduring der vriendschappelijke
betrekking met de Vereenigde Provinciën voor
Frankrijk minder dan ooit te versmaden ^
Ook achtten de Fransche Gezanten in den
Haag het niet beneden zich hun leedwezen
Ie kennen te geven, dat men hen zoo scheen te veronachtzamen en zonder berich-
ten liet. Hierop besloten de Stalen een drietal leden hunner Vergadering te belasten
met de taak, de Heren
du matjrier en boissise geregeld te bezoeken, ten einde zich
met hen over de belangen der beide Staten te onderhouden ^ Ja, hoe vast zy er op
rekenden, dat bij
Frankrijk thans het besef van het belang der vereeniging met Neder-
land
weder levendig was, bleek hieruit, dat zij in dezen lijd de gelegenheid geschikt
achtten om weder van de aflossing der achterstallige betaling van de Fransche regimenten
te beginnen te reppen ö. Een rechtslreeksch blyk van
Frankrijke zucht tot vernieuwde
toenadering en van hare vrees, dat de geruchten aangaande de verstoorde eensgezind-
heid tusschen haar en de Vereenigde Provinciën, hare vijanden stoutmoediger mochten
maken, mag men hierin zien, dat de koning nu weder genoegen nam met
aerssens
zelfverdediging op boissises beklag. In de berichten, waardoor lawgerak dit ter kennis
der Staten bracht, klaagde Jiij levens over het ongunstig tafereel van den binnenland-
schen toestand, in brieven uitopgehangen, waardoot men, zoo schreef de Ge-
zant, Zijne Majesteit afkerig van Hun Hoog Mögenden trachlle te maken. Zoo werd
derhalve de bestaande verkoeling niet aan den waren staat van zaken, maar aan het
opstoken van sommigen geweten. Tevens ried
langerak de afvaardiging aan van
een buitengewoon Gezantschap »naar
Parijs, ten einde die berichten te ontzenuwen

ι Uesol. Stat.-Gen. 11, 13, 27 Oct.; 27 Nov. 1618.

2 Resol. Slat.-Gen. , 19 Oct. 1618. ^ ^csol Stat.-Gen. 3, 5 Jfov. 1618.
4
Besol. Stat.-Gen. 16 Nov. 1618. ^ jiesol. Stat.-Gen. 9, 12 Nov. 1618.

6 Reaol Stat.-Gen. 16 Nov. 1618. ' jiesol. Stat.-Gen. 27 Nov. 1618.

-ocr page 96-

1618—

1618.

DES VADERLANDS. 103

Blijk genoeg, dat de Fransche Regering op een in het oog loopend teeken van de
vriendschappelijke betrekking der beide Stalen gesteld was. Van hare zijde gaf die
Regering een duidelijk bewijs, dat het haar ernst was het verkeer met dezen Staat niet
ie laten verflaauwen, door haren Gezanten alhier te gelasten, op eene plechtige wijze
mededeeling te doen van de verloving van
lodewijks jongste zuster met den prins van
Savoye. Het bondgenootschap tusschen twee Rijken, verklaarden zij bij deze gelegen-
heid, bracht mede, dat men elkander van tijd tot tijd belangrgke gebeurtenissen ge-
trouwelijk mededeelde, en allerminst wilde zijne Majesteit dezen plicht verzuimen ten
aanzien van de Staten-Generaal, die hij voor de eerste en voornaamste hield van al zijne
bondgenooten. Het huwelijksaanzoek van
Savoycs zijde was zijne Majesteit vooral ook
aangenaam, omdat die verbindlenis overeenkomstig was met het belang van deze Landen,
gelijkelijk bij den Koning en den Hertog van
Savoye geliefd. Ten slotte vermaanden
de Gezanten Hun Hoog Mögenden ernstig, zijne Majesteit desgelijks van alle belangrijke
gebeurtenissen te verwittigen tot onderhouding van den welstand, de rust en den vrede
der Christenheid en vooral der Kroon van
Frankrijk. Hierop zou de Koning zich ver-
laten. — De Staten beantwoordden deze verklaringen op de hoffelijkste wijze i.

Toch gaf het Fransche Hof de zaak van oldenbarkeyelt niet op. Alleenlijk koos οπΑτιμ,ον
men tot bevordering van zijne belangen nog een anderen bemiddelaar in den persoon herwaarts
van CHaTiLLOw, die onlangs een blyk van de goedgunstigheid der Staten had gekregen,
en kans had meer gehoor dan
boissise bij Prins maurits te vinden. Met weerzin liet
hij zich vinden tot deze taak. De Prins kwam hem met de betuiging te gemoet, dat
hij
Frankrijk altijd genegen geweest was en bleef: cnaTiLLOw zelve was getuige ge-
weest van de voorliefde, die hij altijd voor de Fransche troepen gehad had; verklaarde
lodewijk eenmaal de oorlog aan Spanje^ dan zou deze Vorst ondervinden, hoedanig
een bondgenoot hij aan hem had. Zoo stopte de Prins hem den mond, als hij hem
wilde doen gevoelen, dat het bondgenootschap met i^ran/inj/i eene genadige behandeling
van de gevangenen vorderde, en
chatïllon was spoedig eerder op de hand van oldin-
BARWEVELTS vijanden, dan aan de zijde der Fransche Gezanten, die den Advokaat zoo harte-
lijk genegen waren. Hij hield veelvuldige bijeenkomsten in den nacht metAERSSEir, en van
toen aan trachtte hij den nieuwen stap, dien de Gezanten gezind waren bij de Staten-
Generaal ten voordeele der gevangenen te doen, ten minste te doen uitstellen, onder
voorwendsel, dat de Koning eerst nader van den waren slaat der gemoederen ingelicht
moest worden. W^ie hem van dien slaat der gemoederen onderrichtte, was
aersseit, en
deze verkondigde met 's Prinsen anderen raadsman
mahquette , overal luide, dat de
veiligheid van den Staat den dood der gevangenen vorderde 2. VVüde hij zeggen, dat
OLDEWBARNEVELT als schuldig gestraft moest worden, indien hy zelve en zij die met

' HesoL SlaL'Gcn. 3 Dcc. 1618. ^ odvbé, p. 201, 292.

-ocr page 97-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

liem in dezen tijd yan 's Prinsen rade waren, niet onherstelbaar te schande gemaakt
zouden worden, dan sprak hij volkomen de waarheid.
Aerssen was de man, die nu
vooral
oldenbarnevelts bloed eischte: daarom wilden de Fransche Gezanten, in weerwil
van de genadige aanneming zijner zelfverdediging aan het Fransche Hof, van geene ver-
zoening met hem welen Doch dit schaadde hem weinig. Hij was thans de man,
die alles vermocht. In dezen tijd gebeurde het, dat de Raad van Slate op aanraden
van de Staten-Generaal officiëele gemeenschap hield met
die van den Rade van Zijne
Excellentie i
en hun advies inwon Dus was er werkelijk een nieuwe macht in
den Staat opgestaan, en dat
aerssen en marquette tot die van den Rade van Zijne
Excellentie
behoorden, daaraan valt wel niet te twijfelen.

1618—
1621.

Den 12''"" December brachtten de Fransche Gezanten hun plan om de Staten-Gene-
raal op nieuw over den toestand der gevangenen te onderhouden, ten uitvoer. Had
niet MAURiTS zelve hen tot Hun ïloog Mögenden verwezen, als tot degenen, die hunne
zaak in handen hadden 3? De Prins en Graaf
willem lodewijk waren tegenwoordig.
Voorzien van eenen nieuwen geloofsbrief van hunnen Meester, gedagteekend van het einde
der vorige maand, verklaarden zij, in last te hebben voort te gaan met hel bewijzen
van de diensten, door het welzijn van den Staal dezer Landen vereischt, ofschoon hunne
vroegere aanbiedingen niet zoo waren ontvangen, als
Frankrijks vriendschappelijke be-
doelingen verdienden. Kon men niet terugkomen op de verandering der Overheden
in de verschillende sleden van
Holland^ zoo moest men ten minste zorgen, dat deze
zaak geene bron van nieuwe tweedracht werd: daartoe moesten de nieuwe Overheden
zich billijk en welwillend gedragen jegens het volk, en gematigd jegens hen, die hadden
moeten aftreden: anders zou de onstandvastige menigte reden hebben om de oude orde
terug Ie wenschen, en de afgezette regeringsleden om in twijfel te trekken of de ver-
andering wel in het belang van het algemeen geschied was. Zou de Synode vruchtbaar
zijn tot herstel der eendracht, dan moest zij eenen vrijen en veiligen toegang verleenen
voor allen, zonder onderscheid, en de gevoelens zonder vooringenomenheid laten onder-
zoeken : wie die hooge geheimenissen en schallen der goddelijke wijsheid zonder groote
nederigheid en ootmoedigheid wilde doorgronden, zou te verder van de waarheid af-
wijken, naarmate hij ze stouter meende te kunnen bepalen. Ook over de gevangenen
moesten zy, op huns Konings last, spreken: de eer van der Staten regering en de
vrede hunner Provinciën eischten volstrekt, dat hun goed en kort recht geschiedde.
Zij waren van de gruwelykst mogelijke misdaden beschuldigd: van verraad legen hun
vaderland, van verstandhouding met den vijand, van gewapend verzet tegen het wettig

Nienw vertoog
lier Fransche Ge-
zanten.

2 Jiesol. Stal.-Gen. 26 Nov. 1618.

1 Resol Stal.-Gen. 1 Dec. IßlS.
3 ouvRÉ, p. 291, 292.

-ocr page 98-

1618—

1618.

DES VADERLANDS. 103

Bewind. Stonden zij aan zulke laaghartige overtredingen waarlijk schuldig, dan ried
de Koning de gestrengheid der wetten op hen toe te passen. Maar om hen
Tan zulke
gruwelen te overtuigen moest men op feiten kunnen wijzen, en het begrip van land-
verraad niet door allerlei gevolgtrekkingen uitstrekken lot handelingen van gansch an-
deren aard. Verschillen omtrent regeringsbevoegdheid, naijver op macht en gezag,
eerzucht, die den mensch licht verleidt lot aanmatigende daden, waren gewone ver-
schijnselen in eiken Staat; maar steeds waren zg door wijze Vorsten en vrije Republieken
als vergefelyk, nimmer als misdaden van gekwetste majesteit aangemerkt. Van eenen
man als
oldewbarnevelt was het reeds vóór alle onderzoek moeijelijk Ie gelooven, dat
hij zamengespannen zou hebben lot den ondergang van eenen Staat, wien hij voor de
oogen van ingezetenen en vreemden, van Vorsten en volken, sints zoo vele jaren zulke
uitstekende diensten had bewezen. Zoo voldingend waren de blijken van zijne eerlijk-
heid en trouw, dat zij alle vermoedens van verraad en trouweloosheid uitsloten. Doch
nu hij voor het gerecht geroepen Λvas, moest voor het gerecht de waarheid blijken.
Daartoe moesten zy onpartijdige rechters over hem stellen. Zoo zouden zij door een
billijk oordeel aan de geheele wereld loonen, dat zij de taak waardig waren, tot welke
God hen geroepen had; het bestuur van dezen Staal. Sloegen de Staten na dezen goeden
raad des Konings den weg der gestrengheid in, zoo zou wel zijner Majesteit de roem
en de voldoening verzekerd blijven, dat hij zich ten hunnen aanzien van den plicht
van een waar vriend had gekweten, maar niettemin zou hij zich grievend belecdigd
rekenen, en de onderlinge vriendschap zou er aanmerkelijk bij lijden ^

Het is belangrijk na te gaan, hoe de Stalen op deze taal der billijkheid cn waarheid
antwoordden. Immers, zoo zy niet afzien wilden van het opzet om de gevangenen, en
in de eerste plaats
oldewbarnevelt, als schuldig te brandmerken, schenen zij door dit
vertoog gedwongen, om voor de ergste mate van dubbelzinnigheid niel terug Ie deinzen.

De Griffier van de Staten kreeg in last de rede der Fransche Gezanten » op te sluiten
cn geheim te houden." Men begreep, dat het gevaarlijk zijn kon, zulke waarheden
ruchtbaar te maken. In de verlegenheid, in welke men zich bevond , was het beste mid-
del om een beroep te doen op de bekwaamheid van
aerssbn, die zeker al zijn talent
ic hulp zou roepen om ook thans den slag af te weren. Voorzeker met dit doel be-
sloot men het vertoog aan Zijne Excellentie mede te deelen en met hem te beramen ,
hoe het stuk te beantwoorden. Nu kon de Prins het stellen van een antwoord aan
die
van zijnen Bade
opdragen, en werkelijk belastte hij aerssen met die taak. Dat dc
redevoering hem geen genoegen deed, spreekt wel van zelf: hij zeide lot cuauLLOir,
dat zij uit kwaden wil voortkwam. Hij had in zooverre gelijk, als het den Gezanten
werkelijk aan den .wil ontbrak om
oldbhbarnevelt dus te laten bejegenen en die han-

* Resol. SiatrGen. 12 Dec. 1618.

-ocr page 99-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1018— delwijze nog rechtvaardig te heeten bovendien; maar dit van hen te yerlaogen was het
onmogelijke gevergd. Spoedig echter kwam het , antwoord niet tot stand. Eene volle
week verliep er voor het vatbaar was om aan de Fransche Gezanten te worden mede-
gedeeld. Eerst werd het oorspronkelijke ontwerp aan de Staten van
Holland lot nader
onderzoek toevertrouwd, om als het vastgesteld zou zyn, weder aan den Prins te worden
medegedeeld. Toen werd het op nieuw in beraadslaging gebracht, maar nog niet
goedgekeurd. Integendeel, er werd eene Commissie benoemd, bestaande uit de vier
krachtigste bestrijders der gevallen Regering in de Staten-Gene raai, de Heren
voogt,
pauw, muys
en manmaker, om het oorspronkelijke en een gewyzigd ontwerp in nadere
overweging te nemen en den uilslag hunner overweging aan den Prins en Graaf
Willem
LODEWiJK mede te deelen. Van dezen last kweten zij zich en de beide Stadhouders
maakten er alstoen nog aanmerkingen op. Dus kwam het sluk op nieuw in de vergade-
Antwoord der ring der Staten-Generaal ter tafel, en eerst den 19^®" was het gereed 7· Maar nu was
het dan ook een waar meesterstuk in zgne soort. Het was den Stalen, zoo luidde het,
oneindig leed, zich het verwyt gedaan te zien, dat zy de diensten, hun bg deze gele-
genheid door zgne Majesteit aangeboden, niet naar den eisch van 'sKonings vriendschap
hadden aangenomen. Zij betreurden dit Ie meer, omdat zij niet konden nagaan, waarop
deze klacht gegrond was. — De oprechtheid dezer betuiging kon den maatstaf leveren
van de waarheid van hetgeen volgen zou. — In dank namen zij den raad lot eendracht
aan, hun gegeven: hun streven had geen ander doel. Ook was men niet dan na rijp
beraad lot de verandering van eenige Regenten overgegaan, waarvan misschien buiten
af, meer ophef gemaakt was, dan de geheele zaak verdiende. — Dit was van den
aanvang aan de manier geweest om
Frankrijks bemoeyingen af te wijzen. — Het mid-
del der verandering van de Wethouderschappen was zonder moeite, geweld of gevaar
van bloedstorting toegepast. Thans was het openbaar gezag verzekerd, en volkomen
hersteld was de eendracht en veiligheid tegenover het Buitenland, welke eenige eer-
en partyzuchtige geesten, indien men langer geduld met jhen gehad had, groolelijks
in de waagschaal zouden gesteld hebben tot reddeloozen ondergang der weidenkenden
en tot ondienst van zyne .Majesteit. Aan de wetten, rechten en policie der Steden had
men daarby niet geroerd: alleen had men eenige personen ter zij gezet, door wier
toedoen de partyschap zoo ver was gedreven, dat men altaar tegen altaar had opgericht.
De nieuw aangestelden waren mannen, zoo wel bevoegd, zoo vertrouwd en vaderlands-
lievend, dat zij zonder twpel de genegenheid des volks zouden winnen. Reeds bleek
dit in verscheidene steden, waar de bescherming thans aan onschuldigen verleend zoo
zeer legen de vroegere vervolging afstak, dat men de orde met genoegen hersteld zag,
en al de leden van den Staat zamenwerkten om de vorige bitterheden te doen vergeten

J Hesol. Stat.-Gen. 13, 15, 17, 18, 19 Dec. 1618.

-ocr page 100-

DES VADERLANDS. 75

en zich tot den plicht der gehoorzaamheid te voegen door vrijwillige erkentenis van
hunne Meerderen. — En dit verzekerde men, terwijl men op de rust in de sleden
zoo weinig vertrouwde, dat men den Engelschen Gezant eenige weken te voren ver-
klaard had, »bij deze gelegenheid van tijd en zaken" niels dat eenigermate de vrije
nering kon verkorten aan de Vroedschappen te durven voorstellen, uit vrees voor onlusten
onder de gemeente" En deze vrees was niet ongegrond: immers dat jE'w^eiaMci de zaak
der visschery (want deze gold hel) weder opvatte, nu
oldenbarnevelt in den kerker
zat, gaf wel aanleiding om hun, die hem ten val gebracht hadden, verwijlend toe te
voegen, dat
jagobus zulks niet zou ondernomen hebben, had oldenbarnevelt nog aan
het roer geslaan. Te opmerkelijker is het dat in dit staatsstuk met zulk een vertrouwen van de
herstelde eendracht gesproken wordt, daar het was opgesteld onder de oogen van denzelfden
willem lodevs'ijk, die in deze dagen aan gableton klaagde over het weinig gezag, dat de
nieuwe Overheden van de verschillende Hollandsche sleden bij het volk hadden, »hetwelk
zy genoodzaakt waren door garnizoenen in bedwang te houden — Ware evenwel, zoo
luidde hel antwoord verder, ware eenige tegenstand tegen de regeringsverandering geboden,
zoo zouden de Staten gerekend hebben op de middelen, die de ondersteuning van zijne
Majesleit hun verleende. Door Gods goedheid was echter deze hulp niet vereischt geweest
en alles intijds en zonder opspraak beklonken. ■— Alsof men te kennen wilde geven, dat
de Koning en zijne Gezanten nog van geluk mochten spreken, dat de Fransche troepen
niet tot gcAveldige maatregelen tegen de vorige Regering gebruikt waren. — Wal de
Synode aanging, hare byeenroeping was steeds gedwarsboomd geworden door hel drijven
van een klein aantal personen, die legen alle rede en orde van regering, hunne roe-
ping misbruikende, de pogingen, bij het Buitenland gedaan, om de medewerking van
uitheemsche godgeleerden te bekomen, verijdeld hadden. Thans nu door de goedheid
Gods en het beleid en de behendigheid van den Prins van
Oranje de uitwendige vei-
ligheid aan den Staat hergeven was, hadden zij al hunne zorgen aan de geestelijke be-
langen gewijd. De Synode was naar behooren vrij en aan geene voorwaarde gebonden,
dan alleen deze, dat zij slechts Gods eer, de rust der gewetens en de zuiverheid der
leer zou bedoelen. Door Gods heilige genade zou de uilslag der handelingen van de
aangevangen Kerkelijke Vergadering, te oordeelen naar de uitnemende vroomheid en
geleerdheid der mannen, die ze zamenstelden, den Koning voldoen, de rust hunner
Republiek verzekeren en de aanleggers der bewuste staatspartij beschamen, 's Konings
raad met betrekking lot de gevangenen hadden de Staten, dus heette het ten laatste,
mede goed opgenomen. Zij zouden hun kort en goed recht doen en hen zacht be-
handelen , zoo zij niet met de vganden tot den ondergang van den Slaat hadden zamen-
gespannen. Maar nog hadden zy te veel te doen.gehad om de noodige veiligheid aan

1618-
l(i21.

2 cAnLETON, 11, p. 394, 395.

' nesol Sial.-Gen. 20, 22 Oct. 1618.
III
Deel. 3 Stuk.

15

-ocr page 101-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— de Republiek te hergeven, welke zoo zeer geschokt was geworden door de stoutheid van
hen, die het op verandering van de godsdienst, van het recht, van de grondwetten en
van alle orde van staatsbestuur toegelegd hadden. Ja! zoo uitgebreid werd de zamen-
zwering ^ bevonden, dat zij schier niets onbesmet gelaten had. Deswegens hadden zij
eene zoo gewichtige rechtszaak niet willen overhaasten, en geen vorm verwaarloosd om
het geding op te zetten, ten einde de gegrondheid der zaak hierna duidelijk te doen
biyken. Deze vertraging zou den misdadigers echter geen nadeel doen, zoo zy gunstig
van hun eigen onschuld dachten. Reeds was men zoo ver gevorderd, dat het vonnis
spoedig gestreken zou kunnen worden, en was dit eenmaal geschied, zoo zouden al de
bondgenooten en Zijne Majesteit in het bijzonder de rechtvaardigheid van dat vonnis
erkennen, wanneer men beter omtrent den aard der zamenzwering ingelicht zou zijn. —
Opmerkelijk is hier overal de hardheid en heftigheid, waarmede datgene als reeds uit-
gemaakt verondersteld wordt, waarvan de Fransche Gezanten bewijs gevorderd hadden,
namelijk, dat de gevangenen misdadigers waren, en dat er werkelijk zamenzwering had
plaats gehad. Zeker wanneer men zulke middelen niet schroomde te gebruiken, be-
hoefde men op het ernstige woord der Gezanten, die hun op het geweten gedrukt had-
den duchtige bewijzen te leveren, geen wederwoord schuldig te blijven. ·— Ten slotte
verklaarden de Stalen, dat zij zich steeds op zachtheid en goedertierenheid toeleggen
zouden, zoo zeer als de plicht des rechts en het behoud van hunnen Staat het maar
eenigzins zouden toelaten. De Koning moest de lastige en ongegronde aanzoeken van
eenige schuldige bijzondere personen of van Jiunne begunstigers niet boven de algemeene
belangen stellen van de waardigheid en de veiligheid dezer Republiek; maar in zijn
eigen belang en in dat van dezen Staat zich geheel op Hun Hoog Mögenden verlaten.
Zij zouden het ten aanzien van het Binnenland met zoo veel billijkheid en zachtheid
weten aan te leggen, dat de gehoorzaamheid der onderdanen geëvenredigd zou zijn aan
de rechtmatigheid van hun gezag, en met zooveel beleid en omzichtigheid ten aanzien
van het Buitenland, dat Zijne Majesteit geen reden hebben zou om aan hunne trouwe
nakoming van de verplichtingen van het bondgenootschap te twyfelen. — Deze laatste
zinsnede was wegens de vrij stellige verbindtenis, die ze inhield, wel geschikt den Ko-
ning neder te zetten. ^
Onderzoeknaar Misten de Staten nog altijd geldige bewijzen voor de schuld van de gevangenen, het
der^CommiLle'! hiiJ^^ zucht om ze langs alle wegen op te sporen. De Commissie, in
^^emvarden^^ZG ^^ laatste dagen van het jaar 161i5 naar
Leeuwarden gezonden zou wellicht slof tot
/ondeu. beschuldiging geven. Zoo werd dan ook het rapport, door de Commissarissen ingeleverd,
opgezocht, en ziet, het was niet te vinden. Dadelijk werd de Raadsheer
berkhout,
die mede naar LeemvarJeii geweest was, voor de Stalen-Generaal bescheiden en hem

m

1 Zie hiervoor D. 111. St. II. bl. 064—068.

-ocr page 102-

DES VADERLANDS. 151

dat rapport afgevraagd, Hij yerklaarde geen rapport geleekend te hebben en verwees ifils—

1621»

naar de instructie bem en siijnen medegecommitteerden naar Leeuwarden medegegeven,
den brief door hen vandaar geschreven, en hun mondeling verslag. Van dit mondeling
verslag was aanteekening gehouden; maar juist deze aanteekening, by dè geheime stuk-
ken weggelegd, was verdwenen. Nu werd besloten, dat zij die met het verhoor der
gevangenen belast waren, op deze zaak zouden letten Dit intusschen Avas eene week
geleden reeds geschied, en op de vragen aan
oldekbarkevelt gedaan, waarom bij altyd
verhinderd had, dat het bewuste rapport aan de Gedeputeerden uit
Friesland werd me-
degedeeld, en waar het thans gebleven was, had hij toen geantwoord, dat het wel
wezen mocht, dat hij met andere leden der Generaliteit niet goed gevonden had, dat
aan de handeling
ie Leeuwarden, als van eene »verloren commissie.", veel ruchtbaarheid
gegeven Averd: in andere dergelyke gevallen was men meermalen zoo te werk gegaan:
waar voor het overige het rapport gebleven was, wist hij zich niet te herinneren — De
poging, door de Staten-Generaal te
Leeuwarden aangewend, was mislukt: dit erkende
men: wat wilden die Friesche Heren nu meer? stof tot nieuwe verbittering opsporen?
Dit was niet raadzaam, en daarom werd het rapport veMonkerd. Tot bezwaar der Com-
missie en harer Lastgevers kon de inhoud van het verloren stuk nimmer strekken, of
de Staten-Generaal moesten nu ook, niet alleen wat op last der Staten van
Bolland,
maar ook wat op hun eigen last geschied was, als misdaad gaan veroordeelen. In
weerwil van den wenk der Staten, kwamen dan ook zelfs de rechters van
oldenbar-
WEVELT niet op het verdwijnen van het rapport terug.

Doch zoo ergens, dan te Utrecht, meende men, waren de gewenschte bescheiden
tegen de gevangenen te bekomen. Reeds was daar alles onderzocht en menig verhoor
afgenomen. Toch geloofde men nog niet alles gedaan te hebben, en den lö*^®" Decem-
ber werden de Heren
voogt, van swieteit, gockinga, duik en pots door de Staten-
Generaal gecommitteerd om zich Ie begeven naar
Utrecht en elders, waar zg zulks
noodig zouden vinden, ten einde tot het verhoor over te gaan van al zulke personen,
hetzij
in of buiten de Regering, als zij dienstig bevinden zouden Te Utrecht onder- Verhoor vau
zochten zij bepaaldelijk den persoon van wicolaas vak berk, eenen man, die in 1611 ί^κΙΤοΤί^///.
na de onlusten van het vorige jaar uit het Lid der Geëligeerden ontslagen, en na de
afdanking der waardgelder» burgemeester geworden was. Dezen begeerde men legen
OLDEKBARNEVELT eenc geluigenis te ontlokken, dat in allen gevalle ruim zoozeer legen
BERK zeiven als tegen den Advokaat zou pleiten. Immers hoe kon men wegens het
met
berk gesprokene in oldekbarwevelt schuld willen vinden, en berk. zelven vrij-
laten? Doch zoo naauw nam men het niet, ja, openlijk noemden de rechters mannen,

2 Verhooren, bl. 85 , 96.

' Resol, Stat.-Geti. 29 Kov. 1 Dcc. 1618.
3
Jlesol. Slat.-Gen. 15 Dec. 1018.

15*·

-ocr page 103-

100 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618 —

1621.

zooals TORENVLIET, burgemeester yan Leiden, medeplichtigen van de gevangenen, ter-
wijl zij, bijaldien zij dit waren, niet op vrije voelen hadden behooren te blijven, maar
op de bank der beschuldigden te zitten. — Burgemeester
berk was onder de hand
mede gemoeid geweest met de eerste geheime openingen over het sluiten van een Be-
stand met
Spanje, en was zelfs onder degenen, die in Spanjes geschenken gedeeld
hadden, hoezeer naar zgn begeren niet ruim genoeg In dien tyd had hy met den
Advokaat meer dan één onderhoud gehad, en zoo deze hem toen gezegd heeft, dat het
beste middel om uit den oorlog te komen, was — onder het Huis van
Bourgondië sveder
te keren, zoo was daarmede volstrekt niet gezegd, dat men dit middel moest aangre-
pen. Integendeel er volgde uit, dat, daar het onmogelyk was dit middel te baat te
te nemen, men zich met een minder zeker middel moest behelpen. Dus kon
olden-
BARWEVELT naar waarheid met de meeste kracht voor zijne Rechters getuigen, dat de
verraderlijke zin, dien
berk in die woorden, welke hy hem toeschreef, leggen wilde,
niet in hem had kunnen opkomen \ Het verhoor, waartoe men Burgemeester
berk
in de maand December onder den eed nam, leverde niets nieuws op. Immers waren de
rechters op dit punt niets wijzer, dan men bij het voorloopig onderzoek geweest was
en betreffende hetgeen hij toen tegen
üytenbogaert getuigde, was hij door dezen reeds
in een brief, een paar maanden te voren aan den Prins geschreven, van even onzinnigen
als boosaardigen laster overtuigd En evenwel kwelden de rechters den Advokaat zoo
hardnekkig met het ophalen van die bekentenis van
berk! Er moest uit volgen, dat
oldewbabnevelt het land aan Spanje had willen overgeven. Maar was het dan niet
nu ten minste bekend, dat
Engelands Koning slechts daarom zoo ijverig tot zijnen val
had medegewerkt, omdat hij in hem een hinderpaal tegen zgne naar overhellende

staatkunde vond? En had men zich niet nog onlangs de goedkeuring door den Koning

1 UYTENBOGAERT. Leveu enz. LI. 234 (üitg. 1645).

^ Verhooren, bi. 234—237 te vergel. met bl. 179, 180, cn met wagenaar X, bi. 349 en 350.
Beuk getuigde ook, dat de Advokaat gewaagd had vau de zekerheid der gunst, die de handlangers
tot cene onderwerping aan
Spanje bij deze Mogendheid vinden zouden. Heeft oldenbarnevelt zoo
iets gezegd, dan zal het te pas gekomen zijn op het een of ander gezegde van berk. Had deze,
bij voorbeeld, gezegd, dat hij zich
oldenbarnevelts tegenstand tegen een terugkeren onder het
Huis van
Bourgondië zeer goed kon verklaren uit de omstandigheid, dat hij geen genade van die
Vorsten te hopen had, dan kan de Advokaat daarop gezegd hebben: neen, dit is mijn beweeg-
reden niet: ik maak mij sterk, dat, wilde ik stappen ten voordeele van
Spanje doen, ik niet
alleen genade maar loon zou kunnen bekomen. Zóó en niet anders kan
oldenbarnevelt gesproken
hebben. Maar hoe gruwelijk boos was dan het verdraaijen zijner woorden!

3 Zie Verhooren, bl. 179—181.

V

Zie dien brief in uytenbogaerts Zeyen enz. bl. 219—238. Verg. voorts wageä'AAr X, bl, 350--352.

-ocr page 104-

DES VADERLAiiDS. III

van Denemarken aan de omwenteling geschonken, lalenaanleunen ^, eene goedkeuring, 1618—
die men niet kon toegeven zonder
oldehbarnevelt ais den man te erkennen, die, ten
spijt van den Koning van
Denemarken, het Noorden tegen Spanje verbonden en krijgs-
vaardig gemaakt had. Ongelukkige rechters, die veroordeeld waren lot de wanhopige
poging om het onware waar te maken 1

Nog een flaauwe hoop bezielde de vervolgers van oldenbarnevelt en zgne lotgenoo- Godfried boot
len, dat zij achter een geheim zouden komen, waardoor hunne eer geschandvlekt kon ^^^ g® betreiTen-
worden. Er bevond zich sedert de maand September in den Haag een zekere god- dé

fried boot. Dcze persoon was te voren beambte bij de konvooijen te Gorkum geweest, gevangenen gc-
Wegens zijn slecht gedrag uit dezen post ontzet, had hij op eene andere manier fortuin
willen maken en van de Aartshertogen geld welen te bekomen door voor te geven, dat
hij het hier te lande in hun belang zou besteden. Dit werd ontdekt, hij werd in hech-
tenis genomen, en het zou hem zijn hoofd gekost hebben, zoo
oldenbarnevelt niet
ingezien had, dat hij meer dwaas dan gevaarlijk was. Zoo was hij vrij gekomen, en hij
had zich naar
Brandenburg begeven. Hier had hij zich door groOte beloften gehoor
bij de Raadsheren van den Keurvorst welen te verschaflen; doch weldra had men hem
als iemand van niet de minste beteekenis zijns weegs laten gaan. Thans rekende hij
in JAGOBUS van
Engeland juist den man te vinden om het slachtoffer van zijne plompe
bedriegerij te worden, en waarlijk hij vergisle zich niet,
Jagobus nam hem in den
arm, en droeg hem allerlei geheime diensten op, van dien aard dal zij het licht niet
zien mochten. Bepaaldelijk schijnt hij de laak op zich genomen te hebben om 's Ko-
nings verlangen door te drijven, dat de Hollanders zich rekkelijk zouden betoonen op
het stuk der haringvisscherij op de Schotsche kust. Met zulk eenen last toegerust, had
hij van te voren reeds met snoevende bewoordingen zijne komst te 's
IJage aangekon-
digd, en zich, aldaar aangekomen, dadelijk bij den Ambassadeur
carleton aangemeld.
Maar daar zijne rekening als gewezen konvooimeesler nog niet zuiver was, en
carleton
voorzeker niet gesteld was op zulk eenen dubbelzinnigen medehelper en ambtgenoot,
zoo zetten de Staten van
Holland hem weldra gevangen. Nu vleide men zich met de
hoop, dat uit hem iets len laste der gevangenen te halen zou zijn. Werkelijk meende
men te welen, dat hij een verlrouweling van
hogerbeets en de overbrenger geweest
was van brieven, tusschen
üytenbogaert en den Audiencier der Aartshertogen, ver-
reygken
, gewisseld. Thans was het slechts carletons zorg, dat de rechter bij het on-
derzoek de eer van zijne Grool-Britannische Majesteit niet al Ie zeer aan de kaak mocht
stellen. Doch de Gezant kon gerust zijn, want wat hij ten nadeele van de zaak der
gevangenen aan het licht scheen te zullen brengen, viel sterk tegen. »Wat men nu,"
schrijft
garletoit in Januarij 1619, »wat men nu zegt van zijne verslandhouding met

^ CABLEToN, 11, p. 357, 358.

-ocr page 105-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1C18— HOGERBEETS cn uYTENBOGAERT, dit heeft niet Teel te beduiden: ofschoon het schijnt,
dat liij zijn best gedaan heeft om van dien kant iets uit te richten, dat zijn mannen
van een te goed hoofd om op zyn hoofd te vertrouwen

Dus kon DU MA.uaiER op het einde der maand December met recht naar Parijs
schrijven. »Niets lekt er ten nadeele der gevangenen uit." Hy voegt er bij: »Dit be-
gint vele monden te doen mompelen, die reeds open gaan met zoo veel vrijpostigheid,
dat het niet te gelooven is. Reeds voordat de gevangenen veroordeeld zyn, is men
besloten hen te onteeren, want van nu aan verzint men, welken naam men hun geven
zal, te welen, dien van verstoorders der openbare rust: men vernieuwt de klacht van
den wolf uit de fabel tegen het schaap. Later zal men de straf des doods in die van
eeuwigdurende gevangenis kunnen veranderen." — » Wijlaat hij later volgen, » hebben
thans niets te doen dan te zwijgen^ maar het zou gevaarlijk zijn yoor onze Regering
alle betrekking af te breken en alzoo een nieuw voorwendsel te geven aan de misnoeg-
den in
Frankrijk, Reeds hoor ik zeggen, dat dit hun doel is 2.» Dus had aerssen
De bagchelijkeden liagchelijkeu toestand van Frankrijk juist ingezien en te recht begrepen, dal de
^FTankrijk maakt ï^f^^ï^sche Regering zich deswegens ongestraft zou laten beleedigen. De Ambassadeurs
zaufenTei hunne verontwaardiging over de hoofdzaaik, en slechts van by zaken maakten

voorzichtig. gebruik om aan hun noode bedwongen ongenoegen lucht te geven. Zoo was ersinls

lang een rechtsgeschil hangende tusschen Frankrijk' en de Republiek. Driehonderd
kisten suiker waren door Fransche zeeroovers buit gemaakt op Portugesche onderdanen.
Deze suikers waren door verkoop naar
Amsterdam gekomen, maar hier door Amster-
damsche kooplieden als hun eigendom erkend en in beslag genomen. De zaak was voor
het Hof van
Holland gebracht. Zekere villequier, als gemachtigde van eenige koop-
lieden uit
Roneny eischle de opheffing van het beslag, en de Fransche Gezanten vor-
derden, dat de zaak dienen zou voor het Parlement in
Frankrijk. Niettemin hielden
de Stalen van
Holland vol, dat de zaak voor hun Hof behoorde, en op het meermalen
herhaalde aanzoek der Ambassadeurs werd eindelijk volgens besluit van den lö"·®" De-
cember geantwoord, dat Hun Hoog Mögenden het er voor hielden, dat het 'sKonings
verlangen niet zyn kon, hen te dwingen, de belangen en rechten hunner onderdanen
te veronachtzamen: anders zou hunne betrekking tegenover
Frankrijk wegens de van
den Koning ontvangen weldaden ongunstiger zyn, dan die van andere souvereine Vorsten
en Stalen tegenover dat Rijk Dit mocht stoute taal heeten, en terwijl nu
maurier

■f

1 Resol. Slat.'Gen. 10 Jan. 1619. carleton, II, p. 396, 397—399, 400, 401, 402—404.
ΙΙΙ,ρ. 9, 10.

%

2 OUVRÉ, p. 294.

3 ResoL StaU'Gen, 4, 15 Dec. 1C18. Resol, Stat. v. Holl. 10 Nov. 1618.

-ocr page 106-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 103

en BorssisE het antwoord op ïmnne voorspraak Yoor de gevangenen aannamen, »zonder
liet minste gelaat van ongenoegen te toonen," ontveinsden zij hunne verregaande onte-
vredenheid niet over het antwoord, op hunnen eisch betreffende dat rechtsgeschil be-
komen. Wilden Hun Hoog Mögenden zoo voortgaan, zeiden zij, dan zou Zijne Ma-
jesteit eene gansch andere meening van hen opvatten, dan hunne betuigingen schenen
mede te brengen Toch kregen de Gezanten uit
Parijs den last om lol het laatste loe
voor de gevangenen tusschen beiden te treden. »Hel is louter liefde en menschelykheid
zeide
boissise 2. Daar een hooge of bittere loon hunne eigenliefde voldoening gegeven,
maar hunne beschermelingen voorzeker geschaad zou hebben, zoo moesten zij bij hunne
voorspraak steeds een bescheidenen loon bewaren , en hoeveel moest hun dit kosten, daar
men nu ook door openbare eer en voordeel, aan
aerssen geschonken, Frankrijk inhcl
aangezicht scheen te willen slaan. De hebzuchtige aanzoeken van dezen man om schade-
vergoeding voor heigeen hy, bg zyn gezantschap
iü Frankrijk ^ in vergelyking mei de
bezoldiging, welke
langerak genoot, beweerde te kort gekomen te zijn, werden
eerst na
oldenbarkevelts val met een gunstigen uitslag bekroond. Hij verkreeg uil
dien hoofde de som van 12000 gulden ^ Dal hij bovendien naar de eene of andere
waardigheid in de Provincie//o/i^anci dong, bleek weldra na dil tydstip hieruit, dat hij
zich door de Staten van dit Gewest brieven van naturalisatie liet verleenen Den
19''°" Januarij 1619, toen de Stalen van
Holland weder bijeengekomen waren, na den
17*^°" November gescheiden te zyn, werd den griffier der Staten door den Heer
van
brederode
uit naam der Edelen aangezegd, dat de Heren dabiël be nartaiwa, Heer
van
marquette enz., en francois van aerssen. Heer van Sommelsdijk, ambachtsheer
van
OoUjcsplaat, enz. beschreven zouden worden om nevens de Heren Edelen ter ver-
gadering te verschijnen en aanstaanden maandag den eed te doen en zitting Ie nemen.
Werkelijk deden deze Heren den 2 P'®" daaraanvolgende den eed in handen van
brederode.

1 liesol. Slat.'Gen. 20 Dec. 1618. In een ding, het is waar, {javcn de Staten Frankrijk toe.
liet was in de zaak van paul de la bavoyiie. Deze Franschman, gewezen Karthuizer monnik, had
siüts lang een proces met de Fransche Karthuizers. De Staten hadden hem in hunne bescherming
ijenomen eu dit drie jaren lang volgehouden in Aveerwil van menigen brief des Koning», die de
zaak der Karthuizers voorstond, en ondanks herhaalde voorstellingen, door
Dü MAcraEE in hunne
vergadering gedaan. Thans na OLDEKitAniiEVELTS val, nu de Gezanten zoo verstoord waren, gaf men
RAVOYnE hun als een prooi over. Slechts voorzag men in de veiligheid van zijnen persoon, ja,
de Staten van
Holland gaven hem eene gift in geld, en de Staten-Generaal verleenden hem, met
toestemming van den Prins, een dubbel soldatenfraktement. Zie
Resol. Slal.-Gcn. 29 Nov. 5,
19 Dec. 1618. cARLETos, 11, p. 348, 349. 111, p. 10,
Resol. Holl. 3 Nov. 1618.

2 oüVRÉ, ρ. 295. 3 Jlcsol. Slal.-Gcn. 13 Dec. 1018. 3 Jan. 1619.

^ Resol Slat. v, Holl. 18 Oct. 161S.

Aerssen door
de Staten-Gcne-
raal bevoordeeld
eu door den Prins
in het Lid der
Edelen van de
Staten van
Hol-
land
gedrongen.

-ocr page 107-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Marqubtte, Luitenant Generaal van de Gavallerie, de vertrouweling van den Prins en
door dezen reeds meermalen in belangrgke zaken gebruikt, heette dus naar zeker heer-
lijk goed in
Henegouwen^ welks naam hij, door aankoop eigenaar van de Heerlijkheid
Heemskerk geworden, in 1612 met bewilliging der Staten, op dit goed in Holland had
overgedragen. Hij was tegelyk met
fran901s van aerssen in Holland genaturaliseerd. De
verkiezing der beide vreemde Heren (
aerssens vader was uit Brabant afkomstig en hij zelf
eerst sedert kort door aankoop Heer van
Sommelsdijk enz. geworden), was niet zonder
bezwaar in het werk gegaan. Den l?·*"" Januarij 1619 had de Prins de Edelen bij zich
ontboden om hun mede te deelen, dat
marquette en sommelsdijk naar de eer dongen
van nevens de Edelen ter Statenvergadering beschreven te worden. Hij ondersteunde dit
hun aanzoek en gaf den Edelen tijd tot den volgenden dag om zich deswegens te beraden.
Toen het de verkiezing van
makqüette gold, staakten de stemmen; maar voor sommelsdijk
waren slechts 6 stemmen, de 8 overige verklaarden zich tegen hem. Toen de Prins
deze uitkomst der stemming vernam, toonde hg zijn hooggaand ongenoegen: de Edelen
hadden hel er altijd op toegelegd de godsdienst te veranderen en hem het land uit te
jagen (in deze bewoordingen kleedde hg gewoonlyk zyn oordeel in over de staatkunde
van OLDENBARHEVELT, door de Edelen steeds aangehangen). Dit kon niet zoo blijven,
en, hoe ongaarne ook, hij zou gebruik moeten maken van de machtiging, hem bij de
acte der Staten van
Holland verleend, en de verandering tot op het Lid der Edelen
uitstrekken ^ Deze uitval van den Prins had ten gevolge, dat thans eene slem bij de
zes voor
sommelsdijk gewonnen werd. Drie van de vijf in October nieuw gekozen
leden , te welen
van zvs^eten , raaphorst en kroonenburg , bleven zich met mathenesse ,
oedam, schagen
en warmond tegen hem verklaren: den Prins hierin te wille te zijn,
streed, docht bun, tegen hunnen eed en legen de privilegiën zoo van het Land als van
hunne Orde. Nu gaf de Prins ronduit te kennen, dat hij of tot het eigenmachtig ver-
meerderen van het aantal der Edelen of tot de uitzetting van eenigen uit hun midden
zou overgaan. Daar de Edelen hierop van hunne zyde géenen stap konden of wilden
doen, zoo deed de Prins hen den 19''®° in de vergaderzaal der Staten bijeenkomen, en
in tegenwoordigheid van Graaf
Willem lodewijk verklaarde hg hun thans, dat hg het
doel, hetwelk hij in de steden door verandering der Magistraat had bereikt, ten aan-
zien van de Edelen had meenen te kunnen treffen door het versterken van hun aantal:
zg hadden hem in dank af te nemen, dat hij niet sommigen hunner had ontzet: wilden
zg hem alsnog dien stap besparen, dan hadden zg
marquette en sommelsdijk toe Ie
laten, en spoedig ook: hg zou even in zijne kamer gaan om den uitslag hunner be-
raadslaging af te wachten: wel wilde hij hun eene schriftelijke verklaring verleenen,

1Γ.18—
1621.

ipp

..«,11 UJifiili··,,!

1 De Prins bedoelde de acte van 16 Nov. 1618, waarbij aan zijn goedvinden Λν38 overgelaten
nog meer voorziening tot nadere verzekerdheid van den Lande te doen. Zie hiervoor bl. 71.

-ocr page 108-

DES VADERLAiiDS. III

dat het thans sebeurde hun voor de toekomst niet lot nadeel zou strekken.—Dit mocht 1618--

. . , . 1621.
dwang heelen. Waarlijk
Holland werd nu op nieuw m hare aanzienlijkste vertegen-
woordigers wel diep vernederd en als onder den voet van haren veldheer vertreden 1
Spanje werd gewroken: want waarom trad de Prins dus op? Alleen opdat de eer en
het leven niet mochten gered worden van den eenigen man, in wiens wijsheid
Europa
een bolwerk gevonden had legen Spanjes tirannij en die de geestelijke tirannij had
willen weren, waarnaar de Gereformeerden, na het verlies van hunnen oorspronke-
jyken geloofsmoed, weder als naar het plechtanker der Kerk uitzagen. Immers was
het den Prins te doen om den tegenstand te breken, dien de Edelen, zoo als het zich
liet aanzien, bieden zouden tegen het voorstel om de rechtspraak over de gevangenen
aan de Slaten van
Holland te onttrekken en aan de Staten-Generaal over te laten. —
Doch wat deden de Edelen op die gebiedende vermaning van den Prins? Drie van de
zeven stemmen sloegen om. Die van
sghagen, van zwieten en van klroonenburg.
Van zwieten gaf lot zijn veranderd gevoelen den wellicht ridderlijken, maar door het
Hollandsch liart van ouds gewraakten grond op, dat der Prinsen begeerten bevelen zyn.
Obdam sprak edeler: zijn goed en bloed was ten dienste van zijn Excellentie, maar
tegen zijn eed en geweien handelen kon hij niet. Nu waren
mauquette en sommels-
DiJK toegelaten. Eene acte, het is waar, van zoogenaamde non-prejudicie werd opge-
steld en door den Prins mede onderteekend. Daarbij verklaren de Edelen, dat
marquette
en SOMMELSDIJK, als vreemdelingen, niet hadden mogen verkoren worden in een Colle-
gie, waartoe alleen geboren Hollanders, van oude adellijke en ridderlijke Hollandsche
stammen, in het bezit van heerlijke stamgoederen in het Land gelegen, beschreven
konden worden; op de ernstige begeerle van den Prins, heette het verder, hadden zij
hen niettemin toegelaten; maar thans verbonden zij zich jegens elkander op hun adel-
lijk woord, eer en trouw, voor zich en hunne nakomelingen, hunne aloude rechten
voorlaan sliptelijk in acht te nemen, zonder er rechtstreeks of van ter zyde inbreuk op
Ie laten maken i. Deze acte echter staafde veeleer de inbreuk op het recht der Hol·
landsche Ridderschap geschied, dan dat zij ze goed maakte.

Utrechts Adel was evenmin gespaard, ja nog erger behandeld, daar de Prins hier
werkelijk datgene had uitgevoerd, waarmede hij de Hollandsche Edelen dreigde, en_
verscheidene Heren uit het Lid der Geëligeerden en uit de Ridderschap had afgezet.
De versterking der Ridderschap met zeven nieuwe leden ^ had de partij van
oldemar·'
nevelt in de Staten van Utrecht nog niet genoeg onschadelijk gemaakt. De erkende

^ Zie AVACENAAR, X, bl. 332—339. Deze Schrijver heeft hier gebruik gemaakt van een hem in
liandschrift foegankeüjk
Verhaal van aisdhies de with, die in deze zaak als onderhandelaar tueecheu
den Prins en de Edelen optrad.

2 Zie hiervoor D. IIL St. 11, bl. 835.

III Deel. 3 Stok.

-ocr page 109-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— vrienden en medestanders van ledeitberg zelfs had men nog niet durven verwijderen,
en luide verhieven zich thans de stemmen van de aanzienlijksten in die Vergadering,
zonen van die edellieden, welke de ongenade van den Graaf van
leigester hadden
moeten verduren. Zy schroomden niet, pogingen aan te wenden om de meerderheid te
doen omslaan, en alzoo te weeg te brengen, dat hunne Provincie ophield gedwee aan
den leidband te gaan van de partij, welke in de Generaliteit den boventoon had. De
mogelijkheid van dezen tegenstand moest in dit tgdsgewricht worden afgesneden, en
De Prins ont-de Prins begaf zich in de tweede week van January (1619) naar Utrecht. Uit het
ne^ Grooten^'uH ^id der Geëligeerden ontsloeg hy de Heren Mr.
johan de goijer , kanunnik en theso-
twleï^Lid"der johan van grovestijn, kanunnik ten Dom; uit de Ridderschap

staten van justus van rijzenburg, Heer van Rijzenburg; willem bor van amerongen. Heer

tTCCfitt

van Zandenburg; adolf van de wall. Heer van Moersbergen, en frederik van
BAEXEN, Heer van Koningsvrij. Voor dit bedrijf liet hy zich door de Stalen van Utrecht
bedanken, ja, hem werd den 9^®" Januarij eene naar den eisch gezegelde en geteekende
acte verleend, waarbij deze Vergadering al wat hy verricht had, goedkeurde. Den
Januarij was hij weder te
^s Hage terug. Naarmate intusschen de afdanking van
mannen, wier waardigheid op geboorterecht en op de vrije keuze van een souverein
Collegie gegrond was, meer opspraak verwekte, moest de daad van den Prins door
De staten-Ge- de Staten-Generaal te schitterender gerechtvaardigd worden. Hiertoe bleven zy niet in
gen"dit^ÏedT^f.' merkwaardige acte van
aveu en ratificatie, den Prins wegens het

door hem toen te Utrecht verrichte verleend, stortten de woordvoerders der Generaliteit
eens recht hun hart uit: van lieverlede had men zich tot rechtvaardiging der onge-
wettigde maatregelen een keur van woorden en zegswyzen eigen gemaakt: geen wonder
dat men thans de gelegenheid te baat nam, om eene proeve van den nu eerst volkomen
gevestigden spreekvorm te leveren. Dit geschiedde in de genoemde acte, »In aanmer-
king genomen hebbende," zeggen daarin de Staten-Generaal, »dat eenigen tijd her-
waarts eenige eer- en partyzuchtige personen, de macht en het gezag, waarin zy ge-
steld waren, misbruikende, eenen weg zijn ingeslagen, ten hoogste nadeelig en ver-
derfelyk voor den welstand der Vereenigde Provinciën, daar zij, met zeer grooten schyn
van een buitengemeen kwaad opzet tegen den Slaat van den Lande en de oprechte
ware Christelyke Godsdienst, alle listen en allerlei praktijken hadden aangewend en in
het werk gesteld en onder verscheidene schoonschijnende voorwendsels, zoo in de Kerke
Gods als in den regeringsvorm (onder welken God de Heer Almachtig met verwondering
van al de wereld deze landen zoo heerlijk gezegend heeft), het vuur van oneenigheid
en tweedracht gestookt, allerlei wantrouwen tusschen de Provinciën gezaaid en schadelyke
nieuwigheden ingevoerd hadden, de grondslagen der Regering ondermynende en al hunne
daden dus inrichtende, dat daaruit niet anders dan gevaarlijke uitersten stonden te
wachten, waardoor men reddeloos in eene openbare partyschap geraakt, de Unie en

-ocr page 110-

des vaderlands; 107

de Vereenigde Provinciën gescheurd en hare macht gebroken zou zgn geworden, en den
vijand voet zou gegeven zijn om in het eind zoowel die van de eene als van de andere
partij te overrompelen, en de landen onder eene eeuwige slavernij te brengen, bijaldien
de voornoemde kwade toeleg door Hun Hoog Mögenden en Zijn Vorstelyke Doorluch-
tigheid, met moed en beleid, tot voorkoming van de klaarblijkelijke omverwerping en
volstrekten ondergang van den Staat van den Lande niet gestuit geworden ware; — dat
alzoo zijne Vorstelijke Doorluchtigheid door hoogdringenden nood gedwongen is geweest
de voornoemde personen te
Utrecht^ zich begunstigers van de voorzegde bedrijven en
pariaschappen betoonende, te ontslaan, — zoo verklaren Hun Hoog Mögenden na rijp
beraad, dat al wat door zijne Vorstelijke Doorluchtigheid gedaan is, tot welstand strekt
van den Staat, welke de hoogste wet is, mitsgaders tot rust, goede orde en verzekerd-
heid van den Lande, en voortspruit uit gelyke liefde en trouw, als waardoor Zijne
Vorstelijke Doorluchtigheid te voren tot welstand van den Slaat en lot handhaving van
de ware oprechte Christelijke Religie is bewogen geweest, en zich zoo loffelijk, vro-
melijk en getrouwelijk, zoowel in legen- als in voorspoed ten dienste van den Lande
heeft gekweten. Diensvolgens hebben Hun Hoog Mögenden het aan de voornoemde per-
sonen gegeven ontslag eenstemmig goedgekeurd en bekrachtigd, zyne Vorstelijke Door-
luchtigheid ten hoogste voor zijne moeite bedankende en ernstig verzoekende, dat het
hem gelieve zoo voort te gaan en te doen wat nog verder tot genezing, rust en verze-
kering van den Staat dezer Landen vereischt zou mogen worden, en daaraan toe te
brengen al wat van zijn gezag en hooge ambten afhangt. Zij zijn bereid hem daarin
Ier zijde te slaan, gelastende en bevelende een iegelijk, wien zulks eenigzins mag aan-
gaan, zich daar naar te gedragen, vermits men voor de dienst van den Lande en den
welstand der Kerke Gods zulks bevindt te behooren" — Met deze acle zag de
Prins, wien men hier en in andere stukken, omstreeks dezen tgd opgesteld, den
titel van Vorstelijke Doorluchtigheid of Genade gaf, alsof die van
Excellentie niet
meer voldeed, zich een waarlijk volstrekte macht toevertrouwd. Voor het overige
is het opmerkelijk, dat de Staten van den zegen Gods, lot verbazing der geheele
wereld aan Nederland geschonken, gewagen moeten in een stuk, dat den Slaat voor-
stelt als op den rand van den ondergang gebracht, en dat alzoo dezelfde man hier
als zamenzweerder legen zijn land gebrandmerkt wordt, die onmiskenbaar in Gods
haud het voornaamste werktuig tot dien zegen geweest was. Dit is eene volstrekte
tegenstrijdigheid. Ook was de voorstelling onwaar. Menschelijke bekrompenheid, trou-
wens een noodwendig element in hel zamenslel der gebeurtenissen, zag gevaar, waar
het niet bestond. Maar dat men gevaar zag, was een feit, dat niet zonder gevaar we-
derslaan kon worden. De omwenteling was de noodzakelyke Inwilligiog aan den volks-

^ nesol Siat.-Gen, 12, 15, 23 Jan. 1019.

14*

-ocr page 111-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— waan, die eeo bondgenoot vond in de hartslochten der bewindhebbers. Maar door deze
lijdelijke inwilliging zou de verdere toepassing van
oldewbarnevelts staatkunde moge-
lijk gemaakt worden. Zijne vijanden zouden verrichten, wat hij zelf en zijn vrienden
niet meer verrichten konden. Maar had
oldenbarnevelt die bekrompenheid niet moeten
erkennen en ontzien? Neen! De waarlijk edele man moet handelen in het ongekrenkt
geloof, dat de waarheid het op de dwaling winnen zal. Voor dit geloof moet hij zelfs
zijn leven veil hebben, en dan zijne zaak overlaten aan God, die alleen onbeperkt is
in de keuze zijner middelen, en wien het vrij staat zijn doel met tegenstrijdige werk-
tuigen te bereiken, —

Moest de Prins tot zulke geweldige maatregelen de toevlucht nemen, ten einde de
veroordeeling van de staatsgevangenen te verzekeren, dan is hiermede genoegzaam be-
De Franache wezen , dat hunne zaak een tijd lang alles behalve hopeloos gestaan had. Geen wonder
^cr^^nog^^'^met dus, dat de Fransche Gezanten het tijdstip gunstig achtten om nogmaals voor hen tus-
hun'ne treden. Zij hielden het er voor,
ΑάΧ Holland zich onwillig zou beloonen om

spraak voor de jg rechtspraak aan de Generaliteit af te staan, en dat zoo het geheele geding zou kunnen

gevangenen ge- σ σ σ

hoor zal vinden, gestuit worden. »Misschien," schrijft de Heer be teigwetjx, die zich met zijnen vader
BOissisE te ^s ffage ophield, »misschien kan deze strijd (of de rechters door de Gene-
raliteit gesteld zouden worden al of niet} den loop van dit proces schorsen en geheel
slaken, en wellicht zullen zij zich gaarne van deze gelegenheid bedienen om den Vorsten
geen ongenoegen te geven, die in deze zaak de een deze de ander gene partij geko-
zen hebben: zoo zouden zij hun gezag bewaren, terwijl zij, in alle geval, hetzij zij
veroordeelden of vrijspraken, aan den schijn zouden bloot slaan alsof zij voor in-
vloed van buiten onderdeden Hij wil zeggen: veroordeelde men, zoo zou men
schijnen aan
Engelands inblazingen gehoor te geven; sprak men, daarentegen, vrij,
zoo zou het heeten, dat men aan
Frankrijks invloed toegaf: geen van beide nu was
wenschelijk, en deed men noch het een noch het ander, maar maakte men een einde
aan het geding, zoo Avas men van zelve uit de ongelegenheid gered. Doch hoe kon
men zich zoo vleijen? Door het eerloos ontslag van die Utrechtsche Edellieden was men
van de Slaten-Generaal verzekerd, en door de versterking van de Hollandsche Edelen
met de personen van
marquette en sommelsdijk was Hollands kracht voor goed ge-
broken. Immers, was hier de Adel geknakt, de Sleden waren lot gehoorzame dienaressen
der Generaliteit gemaakt. De oude Slalen van
Holland waren er niet meer, en gar-
LETON zelf ontveinst niet, dat de nieuwe Vergadering niet in ernst geacht kon worden
echte Stalen uit te maken, waar hij in een vertrouwelijk schrijven gewaagt van de
Gedeputeerden der Sleden, » die den naam van Staten van
Holland aannamen Bo-
vendien wat moesten de Fransche Gezanten voorzichtig zijn in hunne vertoogen, om toch

1 ouyfté, p. 296. CAULETON, 11, p. 400. 2 cARLETOJt, II, p. 311.

m

ΙΙίί

-ocr page 112-

DES VADERLAiiDS. III

AERSSEw en de Generaliteit niet lot een stap van wraak tegen het Fransche Bewind te iris-
tergen! De burgeroorlog was in Frankrijk zoo goed als weder uitgebarsten. Vooral in
Béarn lieten de Gereformeerden zich gelden. Daarbij kwam, dat de vrienden des vader- ^^ ''^Jft^^^tödsge-
lands op nieuw, en gevaarlijker dan ooit, verdeeld dreigden te worden , daar zich rondom jrjcMh^^^
maria de medigis in hare gevangenis te Blois reeds weder een partij begon te vormen, handen,
die haar weldra in vrijheid zou stellen en die onder andere grieven de staatkunde des
KoDings in
Holland veroordeelde, betuigende, dat geen goed Christen noch goed Fransch-
man de zaak van den landverrader
oldenbarnevelt kon voorstaan La Rochelle werd
weder een gevaarlijk broeinest van opstand. De Gereformeerden in deze streek, opgezet
door dweepzuchtige predikanten, en aan de eerzucht der
llohans ten speelbal verstrek-
kende, wilden van geene onderdanigheid aan de Kroon van
Frankrijk weten. Spanje
zou gaarne eene Republiek, in hel bezit eener bijna onneembare vesting, eenerschoone
zeehaven en eener talrijke scheepsmacht, op de kust van
Frankrijk gevestigd gezien
hebben, al was zij dan ook door Calvinisten bevolkt: zoo aan
Frankrijk slechts af breuk
geschiedde, was haar wensch bevredigd. En hoe de valsche staatkunde van
jagobus met
de Protestanten in dat deel van
Frankrijk heulde, ja evenmin als de Fransche Calvinisten
een bondgenootschap met
Spanje zou ontzien hebben, was aan hel Fransche Hof maar
al te wel bekend: reeds was het diplomatiek verkeer met
Engeland afgebroken en
dat JAGOBUS nog altyd op verzwagering met
Spanje bedacht was, dit was te Parijs
evenmin een geheim, als te 'i llage Verklaarde in deze omstandigheden de Repu-
bliek der Vereenigde Nederlanden zich voor de Gereformeerde parlij te
Rochelle ^ of
ondersteunde zij haar slechts met haar aanzien en hare wenschen, dan was
Frankrijk
verloren. Dus had de Fransche Regering weder meer dan ooit behoefte aan een blijk,
haar van wcge de Nederlandsche Republiek gegeven, dat zij steeds op de vriendschap
en ondersleuning dezer voornaamste Proteslanlsche Mogendheid, des noods tegen hare
wederspannige Proteslanlsche onderdanen, kon rekenen. Maar hoe op zoo iels te hopen,
nu
oldewbarkevelt, haar oude steun, gevallen, en de partij, die zijne staatkunde en
de hulp, door hem aan
Frankrijk verleend, zoo sterk gelaakt had, aan het bewind was
gekomen? Alles hing op dit oogenblik af van
aerssew. Hij was de man, die, alleen ,
na het aftreden van den Advokaat, den waren staat van zaken, de rechten en kansen
der partijen, het karakter der personen in
Frankrijk kende. Den Prins werd in dezen
tijd veel overgelaten; maar hij zou niet geweien hebben, wat aan te vangen, had hij

' oüvnÉ, p. 299. 2 Zie hiervoor bl. Ö2.

^ Zoo goed wist men te ^s Ilage, dat jacobüs voor zijnen zoon nog steeds naar dc hand der
Spaansche Prinses dong, dat men er zelfs over dacht de hehandeling dezer zaak tot een punt der
commissie van Let Gezantschap, hetwelk naar
Engeland stond te vertrekken, tc maken {liesol,
SlnL-Gen.
22 Nov. 1618).

-ocr page 113-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— AERssEiï Diet gehad. Dus was Frankrijks lot te 'ä Hage in de hand ταη Frankrijks
vijand gesteld, en niemand wist dit beter dan aerssen zelf. Hij trotseerde de Fransche
Gezanten in het openbaar. Hadden zich dezen reeds over zijne naturalisatie verstoord
betoond en ergerde zijne toelating tot het Lid der Edelen hen niet minder, hij telde
dit voor niets: »De Ambassadeurs des Konings, zeide hij, zullen nog van geluk mogen
spreken, als zij onder mijne handen komen," en Zijne Majesteit zelve, roemde hij, zou
zich ten slotte nog beijveren, de Staten-Generaal aan te halen en alles goed te keuren
wat zij verricht hadden
2. Weldra bood zich voor aerssen de gelegenheid aan om te
doen blijken, welk gebruik hij maken zou van de ontzettende macht, die de omstan-
digheden en zyne bekwaamheid hem in den schoot wierpen. In de eerste helft der
maand Januarij kwam by de Fransche Regering het besluit tot rapheid om van de
Republiek weder een vertoon te vergen, waarop zy zich zou kunnen beroepen ten
bewijze, dat de Vereenigde Provinciën de woelingen der Calvinisten in
Rochelle af-
liet
Transcb keurden. Het verlangen was bescheiden: ditmaal vraagde men slechts om één enkel
de^^zendirg^'van Nederlandsch oorlogschip, dat voor het eiland
het anker zou laten vallen, en dat
oorl^gsdiip^naar ^ onder voorwendsel, dat het dienen moest om den zeeroovers het binnenloopen
het
eiland Bé. Rochelle tc beletten. Dit verzoek, door langerak uit naam van het Fransche
Bewind gedaan ,Verd aan den
Prins van Oranje om advies medegedeeld, enalzoohing
de aanneming of verwerping van
aerssen af. Maar aerssen was het sinls lang met
zich zeiven eens, dat hij geene andere staatkunde, dan die van zynen vijand
olden-
barnevelt zou
toepassen. Reeds was alles voorbereid om, zonder dat de zaak veel
opspraak maakte, het verzoek van
Frankrijk ingewilligd te krijgen. In het begin van
December 1618 had
joachimi, in de vergadering der Staten-Generaal verslag gedaan
van aanmerkelijke schade, door Fransche zeeroovers, binnen korten tijd, bepaaldelijk
op de kust van
Brazilië, aan onze zeevaarders aangedaan. Met klaarblijkelijke overdrij-
ving beweerde hij, dat deze schade alles verre overtrof, wat de Barbarijsche zeeroovers
onzen handel hadden aangedaan. Zoo dus de zending van dat schip heeten moest door
het Fransche Bewind zelve tegen de Fransche zeeroovers te worden aangevraagd, meende
men tegen de afkeuring van den Amsterdam sehen handelstand gewaarborgd te zgn, bij-
aldien het schip werkelijk werd toegestaan, en dan zouden de Amsterdamsche kooplieden
hunnen predikanten den mond wel snoeren 3, De Staten-Generaal waren mede genoeg-

1 CARLETON, II, p. 348. 2 oüVRÉ, p. 295, 296.

3 Reeds in November hadden zich de Amsterdamsche toopHeden bij de Staten van Holland
aangemeld, met verzoek dat met geweld van oorlogschepen aan de Fransche zeerooverij een eind ge-
maakt mocht worden.
ResoL Holl, 10,17 Nov. 1618. Den 15·^®" Januarij na zijne terugkomst uit Utrecht
om zijn advies gevraagd over de zending van een oorlogschip naar 't eiland lié, antwoordde de
Prins, dat hij vooraf met die van
Amsterdam wenschte te spreken {Resol. Stat.-Gen. 15 Januarij

-ocr page 114-

DES VADERLAiiDS. III

zaam bewerkt. Want toen langerak het verzoek herhaalde, besloten zij de Fransche 1618-^
Gezanten over de afzending van dat oorlogschip naar
te raadplegen, en hun de
klachten mede te deelen over de Fransche zeeroovers, opdat aan zulke geweldenaryen
een einde mocht komen. Zoo was het antwoord den Franschen Gezanten in den mond
gegeven, en hun aan hel versland gebracht, dat de Staten, nu het den naam zou
hebben, dat het oorlogschip tot de zoo noodzakelijke bedwinging der zeerooverg zou
strekken, geneigd waren het Fransch Bewind te ondersteunen Zoo gemakkelijk zou
OLDENBARNEVELT cene dergelijke zaak er niet door gekregen hebben. Hoe veel tegen-
stand zou zich in de Staten-Generaal daartegen hebben opgedaan! Welke kreten zouden
de predikanten hebben aangeheven! Welke krachtige brieven van de Protestanten van
Rochelle zouden zij mede te deelen gehad hebben! Maar dan zou ook aerssen den
tegenstand hebben aangestookt, en misbruik gemaakt hebben van zijne Fransche be-
trekkingen. En thans was
aebssen zelf de man, die de zaak bevorderde. Zoo waar
is het, dat de voortzetting van
oldenbarnevelts staatkunde slechts verzekerd kon worden
door zijn aftreden; dat zijn dood de bekrachtiging van zyn werk medebracht. Deze prijs
was met zijn bloed niet te duur gekocht: de belangen van geheel
Europa, de toekomst
van het Protestantisme hing er van af. Een
Richelieu zelfs zou in Frankrijk geen
meester hebben kunnen blijven, zoo zich de macht der Republiek voor de
Béarners,
voor de Kerkvergadering van Rochelle, voor de Rohans verklaard, en met Spanje en
Engeland had zamengespannen om de tydelijke zege van het overdreven Calvinisme
voor de verscheuring der Fransche Monarchie te koopen. Anders zag
du plessis-
mornay
ook thans den slaat van zaken niet in, en de Hertog van bouillon , tol inkeer
gekomen, zou weldra uitroepen: »Zoo ik in staat ware mij naar de zaal van de
Louvre
te laten dragen (hij was door de jicht bedlegerig), zou ik mij, zöo lam als ik ben, voor
de voeten van den Koning slepen en hem voor de Vergadering te
Rochelle vergiffenis
vragen V Zoo was van nu aan, in weerwil van alle grieven,
aersseit de man van

1610). Een nieuw bewijs dat het belang van den Amsterdamschen handel tot een delcmantel voor
de zaak verstrekken moest.

' llesol. SiaL-Gen. 4, 8 Dec. 1618. 12, 19, 22 Jan. 1619.

- Amédée renée, il/"® de Monlmorencxj, Moeurs et earactères au 17"' siècle.— De Hertog vau
bouillon stond in 1618 door het huwelijk van zijne dochier met den zoon van de Hertogin de la
tremoille,
ciuRLOTTE βκλβαντίνα, dochter van Prins willem den Eersten, op nieuw met het Huis
van Oranje verzwagerd te worden. Toen verzuimde de Hertogin niet, de Staten van het voorge-
nomen huwelijk kennis te geven. Zij bevond zich in November 1618 in den
Haag om de be-
taling Ie bekomen van renten, haar in 1580 op de
Beden van Brabant verleend, (jaarncbeliefden
de Staten haar zooveel hun mogelijk, ja, misschien meer dan strikt rechtvaardig was, en boven-
dien vereerden zij haar met rijke geschenken
{Resol. Siat.-Gen. 8, 10, 16, 19 Nov. 1618). Zoo
bleven de Fransche betrekkingen van het Huis van
Oranje aan de politiek der Staten verknocht.

-ocr page 115-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— Frankrijk. Ware er in die dagen ecne buitengewone bezending naar Frankrijk afge-
gaan , hetgeen de Prins scheen te verlangen ^
, aerssen zou aan haar hoofd hebben
kunnen vertrekken. — De misleiding van de Nederlandsche overdreven Calvinisten had
reeds een aanvang genomen, en gelukkig was levens
jacoeus in de hoop teleurgesteld,
die hem bezield had, dat hij met
olbenbarnevelt den tegenstand legen zijne laaghartige
staatkunde zou zien vervallen.

Waarlijk dat in deze omstandigheden de Fransehe Gezanten oldenbarkevelts zaak
niet prijs gaven, en, gelijk
cnatilloii deed, dien men met aerssen in het openbaar
vertrouwelijk zag wandelen len einde de vijanden van hun vaderland niet te ontstem-
men, zijnen haters hunne prooi niet goedsehiks overlieten, dit mag hun wel tot eene
eeuwige eer aangerekend worden en als een bewijs gelden, welke diepe wortelen de
achting voor den persoon van
oldewbarkevelt in hunnen geest en hart had gescholen.

Toch moest de toon, zij voor hem spraken, uiterst voorzichtig en bescheiden

Nieuw vertoog zijn. Dat was hij dan ook, toen zij den SS®'"" Januarij voor de Stalen-Generaal ver-
zaïiten™^"^^^*^" ^^^^ß®·^· Vernomen hebbende, zeiden zijs, dat men op het punt was, rechters in de
zaak der gevangenen aan te stellen, en het gewicht van dezen maatregel besciTende,
vervoegden zij zich op nieuw lot de Vergadering, niet om haar lot iets Ie overreden,
waartoe zij uit zich zelve reeds genoeg gezind moest geacht worden te w^ezen; maar
om hen Ie vermanen, dat de kennis der zaak niet werd onttrokken aan diegenen, wien
zij rechtens toekwam, en aan rechtschapen en billijke personen werd opgedragen. Stonden
de gevangenen schuldig aan hoog verraad, gelijk men zeide, dan zeker waren de ge-
wone straffen niet voldoende; maar, zoo na een lang en zeer naauwlellend onderzoek
slechts vermoedens en gevolgtrekkingen legen hen konden ingebracht worden, zou het
onredelijk zijn, hen deswegens als staalsmisdadigers Ie beschouwen. Eene staatsmisdaad
bestond slechts daar, waar een duidelijk sprekend feit bedreven was, en hier gold het
slechts handelingen, die voor verschillende opvatting vatbaar w^ren, en dat wel verricht
door mannen, wier daden lot dusverre onbesproken geweest waren, ja, die het Land
de belangrijkste diensten bewezen hadden. Zoo ergens kwam dus hier billijkheid en
goedertierenheid te pas. En dat zij deze hier mochten oefenen, smeekten zy hen in
naam des Konings bij het bondgenootschap, dat er lusschen de beide Stalen bestond,
brj de gedachtenis van
Hendrik IV, die zoo menigen schuldige vergeven had, en bij
de genegenheid jegens hen, welke die onvergetelijke Vorst als een erfgoed aan zijnen
zoon had nagelaten , om, zoo God zijn jeugdig leven spaarde, nog lange jaren in hem
voort te leven. Zij moesten niet meenen, dat de Koning zich mei hunne zaken en
geheimen bemoeide om hunne vrijheid eenigzins Ie kort te doen of de onbeperkte macht
Ie kwetsen, die hun over hunne onderdanen toekwam, en van wier gebruik zy aan

^JMê

1 Resol Stat.'Gen. 8 Dcc. 1618. ^ oüvré, p. 295.

-ocr page 116-

DES VADERLAiiDS. III

liieraand verantwoording schuldig Λτaren. Integendeel, die macht, wier bezit zij aan inis—
's Konings Vader dank wisten, wenschte Zijne Majesteit hun zelfs Termeerderd Ie zien.
De verplichting van bondgenoot en vriend, die zich vrij wat verder uitstrekte, dan de
letter der verdragen, was het alleen, die hem noopte, hun eenen raad te geven, dien
trouwens het belang zelve van hunnen Slaat hun gaf. De gestrengheid eener veroor-
deeling kon de Provincie
Holland vervreemden, daar zij mannen zou treffen, die hare
rechten en privilegiën tot dusverre verdedigd hadden, en ongetwijfeld zou de eendracht
verstoord worden door de getergde wraak der verwanten en vrienden der veroordeelden.
Vrees, gevangenis, bloedige terechtstellingen zouden den Staat niet bevestigen, maar
veeleer het volk in opstand brengen: immers kon macht, op geweld en dwang gegrond,
onmogelijk duurzaam zijn. Dit was de raad van
Frankrijk ^ vanwaar hun nog nimmer
eenig kwaad of schade toegekomen was i.

Terwijl dus van Frankrijks wege gesproken werd, sprak Engeland een andere taal. Blijken van ou-
Er bevond zich thans een Gezantschap der Staten te Londen. Maar die Gezanten waren jTzijde van Iw-
overgekomen zonder van voldoenden last voorzien te zijn om nader over de tarra dcr^^^'^"'^'
lakens, over de
munt cn over het geschil aangaande de visscherij op de Schotsche kust
Ie onderhandelen. Bovendien hadden zy eene ongezegelde commissie medegebracht.
Dit een en ander scheen de verbolgenheid van
jacobus in de hoogste mate gaande ge-
maakt te hebben. Men had, dus liet zich
garletoïï uit in de vergadering der Staten-
Generaal, den hagchelijken binnenlandschen staat van zaken tot verontschuldiging aan-
voerende, gezegd, dat men de burgerij vreesde te ontstemmen door te schijnen
aan den eisch van
Engeland betreffende de visscherij te willen toegeven maar zij
moesten zich niet van hunne staatsongelegenheden bedienen om anderen ongestraft
schade aan te doen.
Grotius had hen geleerd zich op het volkenrecht en op een on-
heugelijk bezit te beroepen. Dit voegde hun allerminst, hun, wier oorsprong van gisteren
was, en die hun bestaan als vrije staat mede aan Engelsch bloed te danken hadden.—
Alsof onze zelfstandigheid het gevolg der afwerping van het Spaansche juk geweest ware,
cn niet veeleer omgekeerd de afwerping van het juk van
Spanje en van den Engelschman
leigester het gcvolg vau Hollands eeuwenheugende zelfstandigheid. — En wat dat zooge- ^

naamde recht der volken betrof, zoo ging de Gezant voort, de Koning, de grootste Eilands-
vorst die er bestond, had niet noodig ingelicht te worden noch door hen, noch door dien
GROTIUS, wiens ongenade anderen behoorde af te schrikken van het aankleven zijner grond-
stelliDgen: daar zijne rechtschapenheid bij Hun Hoog Mögenden zei ven verdacht was, zoo
moest zijne wetenschap hun even verdacht wezen als zijn persoon. Wat, eindelijk, het
vreemd verzuim aanging, dal de Gezanten met eene ongezegelde commissie overgeko-
men waren, dc Koning vorderde, dat men hierin voorzien zou: anders kon men wei

' Resol Slat.-Gcn. 23, 24 Jan. 1019. 2 n^. hiervoor bl. 97.

III Deel, 5 Stuk, i5

-ocr page 117-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

eens al het yerhanclelde als van geene waarde willen beschouwen, en zou old'ekbarkevelt
later kunnen zeggen, dat de gansche onderhandeling slechts eene onregelmatige confe-
rentie was geweest, door den Prins van
Oranje op het touw gezet: op dergelgke voor-
wendsels, dit bleek uit de tegenwoordige omstandigheden, moest
Engeland een weinig
verdacht zyn i. — Wat had deze felle uitval te beduiden? Niets anders dan dat
jagobus
gemerkt had, dat hij bedrogen was, en dat OLDErfBARNEVELxs staatkunde, die hem in
toom hield, en
de groots wetenschappelyke grondbeginselen, van welke hij een afkeer
had, hunne ongenade zouden overleven. Niet dat de Hollanders zicK onttrokken aan
de onderhandeling over de visscherij was de oorzaak van dien groolen toorn. AVanneer
dat zoo zwaar by
jagobus gewogen had, zou garleton de verontschuldigingen, hem
deswegens vóór de afreize der Gezanten medegedeeld, niet hebben kunnen aannemen.
Die zwarigheid zou bij
jagobus gewoonte om als hij zijn bijzonder voordeel daarmede
dienen kon de gewichtigste belangen niet te tellen, licht uit den weg zijn geruimd. Dit
in aanmerking nemende, en bovendien wetende dat met de omverwerping van het gezag
van
oldenbarkevelt Engeland een onschatbaar genoegen gedaan was, had de nieuwe
Regering in de Nederlanden begrepen van den Engelsehen Vorst te kunnen vergen, dat
hij uit erkentelijkheid voor de hem bewezen dienst wat inschikkelijk zou zijn op hel
])unl der visscherij. Doch, wilde
jagobus zich werkelijk aldus laten paaijen, dan moest
hy ook werkelijk hel voordeel, dat hij zich had voorgespiegeld, van
oldenbarkevelts
ongenade trekken. Dit nu scheen het geval niet te zullen wezen, en vandaar die verbolgen-
heid. Inderdaad had het nu ook waarlijk den schijn, alsof die gansche inhechtenisneming
van de drie staatslieden niets anders dan bedrog geweest was om
Engeland te misleiden ,
en dat de Engelsche Gezant niet ver af was van dit te vermoeden, blijkt uil dat woord
zijner rede, waar hij het herslel van den Advokaat als een zeer mogelijk geval voorstelt.
Wat nu konden de Staten doen om dien schijn van dubbelzinnigheid van zich af te we-
ren? Den nieuwen raadsman
aerssen, den vriend van den Prins, op zijne beurt verjagen, en
het schip zonder stuurman aan een reddeloos vergaan blootstellen? Neen! op het hoofd
der drie staatsgevangenen alleen moest de ongelegenheid nederkomen, waarin de Stalen
zich tegenover
Engeland gebracht zagen. Om te bewyzen, dat de omwenteling hun
ernst was geweest, moesten de onschuldigen veroordeeld worden. Daartoe derhalve
waren alle pogingen aan te wenden; daartoe kon men des noods instemmen met de
laaghartige blaam, door den kinderachtig-ijdelen Koning op
de groot geworpen, aan
wiens onslerfelijken roem dit nog maar ontbrak, dat hij, een ergernis in het oog van
den met valsche wetenschap opgevulden Vorst, nu ook als een slachtoffer voor de ware
wetenschap bleek te lijden.

1CI8 —

ißai.

Voor dien toorn des Konings zullen zij, in wie iels van oldeinbarkevelt inzichten

1 Mcsol. Stat.-Gen. 12 Jan. 1619.

-ocr page 118-

DES VADERLANDS. 115

leefde, zich niet bijzonder beangst gemaakt hebben. Zij hadden Tan hunnen meester 1618 —
geleerd, hoe
jagobus neder te zetten. Was zijn overmoed licht gaande gemaakt,
even spoedig gaf hij gehoor aan bezadigende voorstellingen, en al die verbolgenheid
maakte plaats voor ontmoediging, of al die ijdelheid vergaapte zich aan eenig ander
voorvi'erp. Reeds vóór dat
garleton die rede gehouden had, moeien er onderrichtin-
gen naar
Engeland overgezonden zyn, die den Koning tot inkeer brachten, Hoe vele
gronden waren daar niet toe aan te voeren! Juist hadden de Staten een vrg krachtig
besluit tot aanmoediging van de Stenden van
Bohemen genomen, en dus eene zaak om-
helsd, die 'sKonings schoonzoon eene zoo belangrijke toekomst opende. Van den anderen
kant >vas
boot en met hem 's Konings eer in de handen der Staten gevallen. Eindelijk kon
de Gezant voorgeven , dat in de Nederlanden de zaken nog niet rijp waren voor de bedoelingen
van
Engeland: de Koning moest nog een weinig geduld hebben, dan vervielen die stout-
moedige Staten van zeiven lot afhankelijkheid van hem, Hoe hetzij, reeds den SI""" Ja-
nuari] liet GARLETOw de Staten-Generaal weten, dat zij zich met hun antwoord op zijne ^^ ^^^^^
laatste voordracht niet behoefden te haasten, vermits Zijne Majesteit op het met redenen
omkleed verzoek van de Nederlandsche Gezanten toegestaan had, dat de onderhandeling over
de visschery tot den eersten September zou uitgesteld worden Volkomener herroeping van
het gesprokene was wel niet mogelijk. Dat
garleton Zijne Majesteit werkelijk op derge-
lyke wijze nederzette, leeren wij uit een schrijven van hem in hel eind van Januarij. Hier
meldt hij, dat hij Prins
maurits met toestemming van Graaf willem lodewijk had aan-
gespoord zich van het opperbeleid der openbare zaken meester te maken. Maar hij had den
Prins niet bijzonder geneigd gevonden, om daartoe voor alsnog over te gaan.—En geen
wonder, want de schroom om
oldenbarnevelts boos vermoeden waar Ie maken moest
alleen reeds hem terug houden. — Doch, zoo schrijft de Gezant verder, het kon niet
missen of van lieverlede moesten de zaken in de war loopen: zij waren
oldenbarwevelt
kwijt, en een schip kon niet zeilen zonder stuurman, en al was de Synode gesloten en het
proces der gevangenen ten einde en de band der Unie versterkt, toch zouden de Staten
blijken niet op eigen beenen te kunnen slaan. Dan zouden zij »wegens de godsdienst
noodwendig meer onder de afhankelijkheid van Zijne Majesteit, dan onder die van eenig
ander Vorst moeten komen, en bij gevolg zou de Koning hen alsdan beter lot reden kunnen
brengen in alles wat hij billijkerwijze van hen meende te kunnen vergen." Dus ried hij
Zijne Majesteit, wel »volgens zijne gewone wysheid te willen handelen, en voort te
gaan de Nederlandsche Afgevaardigden ten zijnent goed te bejegenen, al was het dat
de onderhandeling ten opzichte der voortvarendheid en de. volledigheid der te behan-
delen punten niet aan Zijn Majesleils bedoelingen beantwoordde 2.» Welk een schitte-
rend getuigenis voor het ontzag, dat
oldenbarnevelt den Engelschen staatslieden had

1 Resol Slal.-Gen. 21 Jan. 1619. 2 caiileton 111, p. 8, 9. vergel. luet 11, p. 323,332,3ö2.

. ;■ "■■•■sis
Λ·?

U*

-ocr page 119-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— ingeboezemd, en welk een bewijs van de minachting, met welke zij Prins matjkits be-
schouwden! Deze mocht doen wat hy wilde, nu die hooghartige en zoo weinigEngelsch-
gezinde
baritevelt van het tooneel was afgetreden, viel de Republek onfeilbaar
als een buit den al te gelukkigen
ja.gobus in den schoot. Terwijl hij zoo schreef,
misleidde
garleton misschien zich zeiven, maar stellig zijnen Meesier: immers moest hij
te midden
Tan al die bemoedigende voorstellingen de weinig troostrijke erkentenis laten
invloeijen, dat hij nog »veel van den' ouden zuurdeesem onder die lieden" aantrof.
Elders ^ schrijft hy: w het zijn veeleer andere menschen, dan andere karakters." En
Gode zij dank, dat hij dit naar waarheid schrijven kon. De zamenzwering van
Enge-
land
legen oldenbarwevelt was eene zamenzwering legen de onafhankelijkheid der
Republiek geweest, en ware er niets van
oldenbarwevelts geest overgebleven, zij zou
misschien met een goeden uitslag bekroond geworden zijn.

In weerwil van de spoedige terugtrekking van de verachtelijke woorden, waarmede
GARLETON de Staten bejegend had, moet de weergalm hun nog in de ooren geklonken
hebben, toen de Fransche Gezanten hen zoo wellevend en met zulk eene volledige er-
kentenis hunner onwedersprekelijke vrymacht toespraken. Hoe stak deze taal bij de
onbeschoftheid af van den Engelschman! Toch was die smeekstem vruchteloos. Volgens
Dc staten van de punten van beschrijving, met advies van den Prins vastgesteld hadden de Staten
slagen over de ^an Ilollaud zich moeten voorbereiden op de beraadslaging over de vraag, voor welke
gevaii^Len^'^ tc ^'icfschaar de gevangenen te recht zouden slaan. De Stalen-Generaal, dit was duidelijk,
slonden er op, dal hun de rechtspraak werd overgelaten. Bekend genoeg was de wijze,
waarop het Lid der Edelen met twee leden vermeerderd was, en het doel, waarmede
dit geschied was; bovendien het zal niet aan mededeelingen ontbroken hebben, waaruit

blijken kon, dat de Staten-Generaal, door den Prins gesteund, en alzoo met de gansche

\

gewapende macht ten hunnen dienste, voor geenc maatregelen terug zouden deinzen
om hunnen wil door te zetten. Eigenlijk had de Generaliteit zich reeds van het recht
op de gevangenen meester gemaakt, en zou zij zich nu door
Holland in het ongelijk
laten stellen, aan de tegenstanders der omwenteling zulk eenen triomf gunnen, en de vrucht
van al wat reeds verricht was, in gevaar lalen komen van verloren Ie gaan? Neen!
dezulken, die zich verstouten mochten, den wil der Generaliteit te wederstreven, hadden
alle reden om voor hunne veiligheid bezorgd te zijn en te vreezen mede in staat van
beschuldiging gesteld te worden. Reeds werden er vertrekken in gereedheid gebracht,
die voor de wedcrspannigen lot gevangenis zouden moeten dienen, en
rijzenburg werd
genoemd, als de man, wiens vryheid in de eerste plaals gevaar liep. Hem vond men
Müeusbeugen niet, zoo het schijnt, en nu sloeg men de handen aan moersbergen. Deze, die geraden
nomen. ^^ gevonden had naar
Munslersch grondgebied uit Ie wijken, werd aldaar den 21'"=° Januarïj

1 CAKLETON, lil, p. 14. 2 jiesol. Stat. v. Holl. 2ü Dcc. 1618.

-ocr page 120-

DES VADERLAiiDS. III

op het huis te Merveld op last van de Slaten-Geueraal door verraderlijk binnengedrongen 1618 —
ruiters opgelicht en naar
Ziitphen gebracht om later naar 's Hage vervoerd te worden
Gegrond was dus de vrees, die
in Holland heerschte. Maar ook waren al de gronden tot
l)lichlverzaking, die de vrees slechts aan de hand kan doen, noodig om het moge-
lijk te maken, dat men zich verstaalde tegen de redenen, in het rekest en de beide
deductiën omstreeks dezen lijd door
olüenbarnevelts betrekkingen bij de Stalen van
Holland ingeleverd 2.

Den Januarij dan werd het zesde punt van beschrijving, betreflendc de rechters

over de gevangenen Ie stellen, ter hand genomen; het rekest van de betrekkingen van
oldewearwevelt en een ander van die van uogerbeets gelezen, » en al de leden, zoo-
wel de Edelen als de Steden verstonden, dat in deze zaak de hoogheid, vrijheid en ge-
rechtigheid van
Holland moest worden bewaard." Zoo zou men dan het recht der
Provincie toch handhaven? Neen! Op dien aanhef volgt het besluit: »daarom zou men
bij de Generaliteit
verzoeken^ dat de judicatuur over de drie gevangenen zou mogen
komen aan deze Vergadering." Hiermede gaven de Staten van Holland hun recht
reeds op. In plaats van te verklaren, dat zij zich hun recht niet zouden laten ontne-
men, en der Generaliteit aan te zeggen, dat zij er zich van dachten Ie bedienen, wil-
len zij haar verzoeken het wel te mogen gebruiken. Nog verder ging de inschikkelijk-
heid: men veronderstelde reeds als zeker, dat het verzoek door de Generaliteit zou wor-
den afgeslagen, en in dit geval besloot men, dat men over deze zaak » met de andere
Provinciën niet zou komen in geschil." — Dit was gevaarlijk, en wat zouden zij voor
het recht gaan strijden ? Dan mochten zij wel beginnen met van hun eigen onrecht-
matig verkregen lidmaalschap afstand te doen. — Dus meenden zij, dat het recht van
de Provincie genoegzaam gewaarborgd zou zijn, zoo zij de voorwaarde bedongen, dat zij
van de aan te stellen rechters een grooler aantal dan de andere Provinciën zouden be-
noemen. Doch alvorens een vast besluit te nemen verzocht men de Gedeputeerden, die
reeds in de zaak der gevangenen werkzaam geweest waren, een bepaald advies op te
maken. — Hiermede was de zaak reeds naar den zin der Generaliteit uitgemaakt. Immers
konden die Gedeputeerden hun eigen doen niet verloochenen. Dit bleek dadelijk twee
dagen later. )) Met lange redenen en oude en nieuwe voorbeeldentrachtten zij te slaven,
Voorstel
dat, »niettegenstaande het recht der Staten van Holland boven bedenking was, in dezen
nogtans, daar de punten van beschuldiging alle Provinciën en de Unie betroffen, ook de
judicatuur aan de Generaliteit en de Provinciën in het algemeen toekwam, uit kracht

υια

1 Rcsol. Slat-Gen. 4 Fcbr. 1619. Rcsol. v.Iloll. 4 Febr. βπανοτ , Jiechlspleg. hl. 49. carletö»,
11, p. 373, 374. Volgens cakletos (111, p. 12) zou moersbergen zich bij de inhechlcnïsaemin{j
lafharlig hebben aangesteld.

- Zie den inhoud vau dit rekest en de beide Deductiën bij brandt, Rechtspleg» bi, 33—37.

-ocr page 121-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— van het Artikel der Uaie, dat in verscheidene gevallen was toegepast, zelfs nog
onlangs bij de aanstelling der Gecommitteerden ten verhoore der gevangenen." — De gronden
en voorbeelden, in het advies aangevoerd, hadden niet veel te beduiden, als men zich
met dit laatste antecedent behielp: immers was het juist de vraag, of het rechtmatig was
geweest, het recht om de gevangenen te verhooren aan de Generaliteit over te laten,
en dit was nog bovendien geschied met uitdrukkelijk voorbehoud van
Hollands recht
in deze zaak. Maar wat behelst dan hej Artikel der Unie? »De Provinciën belo-
Ten al de artikelen (der Unie) te onderhouden en te doen onderhouden, verklarende
alles wat daarmede strijdig mocht worden gedaan , nietig en van onwaarde, onder ver-
bindtenis van hare en aller ingezetenen personen en goederen, die zij allen Heren en
gerechten onderwerpen, belovende zich niet te zullen behelpen met eenig verzet van
rechte, hiermede niet overeenkomstig." Hier is van geene door de Unie gespannen of
te spannen vierschaar sprake, maar van
alle lieren en gerechten , dat is, van de be-
staande rechtsmachten zonder onderscheid, voor welke ieder ingezetene, uit kracht van
het recht
de non evocando, betrokken moest worden. Deze gewone rechters mochten,
en ziedaar wat dat artikel bedoelt, geen recht legen dat wat by de Unie was bepaald,
laten gelden, iels dat niet denkbaar was, zoo de Unie gemeend had dat de Generaliteit
zelve de rechters zou stellen. Alzoo zegt het artikel der Unie, waarop men zich be-
riep, juist het tegenovergestelde van
hetgeen men er mede bewyzen wilde, en hoe kon
dit anders? De Unie was eene confederatie, en confederatie geeft uit haren aard geene
rechtsmacht aan eene der in bondgenootschap tredende partijen over de andere. Wel
had de Generaliteit recht van bedwang tegen eenige Provincie, die in gebreke bleef den
bondsplicht te voldoen; doch dit recht steunde op de natuurlijke vrijheid, welke ieder
Souverein, bij aldien hij verongelijkt is, tegen een ander Souverein gebruiken mag, en
moest gehandhaafd worden tegen de Provincie, niet tegen enkele ingezetenen, die
volstaan konden met te doen, wat hun door hunne Provinciale Overheid werd gelast

Op dezen valschen grond intusschen slelden de Gedeputeerden, Avier advies gevraagd
was, voor, dat de Staten rechters verkiezen zouden in zulk een overwegend gelal,
»dat het recht van
Holland bewaard bleef." Alsof zoo Holland haar recht met de
andere Provinciën gemeen maakte, de mate waarin zy zelve in dat vervreemde recht
deelde, iets tot de zaak afdeed. Op dit advies werd door de meeste stemmen goedge-
vonden, dat men de judicatuur zou laten aan de Generaliteit, onder beding dat het
meerendeel der rechters uit
Holland en West-Friesland zijn zou, »opdat alzoo te
beter op alles gelet en het recht van het Land en van de gevangenen bewaard mocht
worden." Alsof het recht der gevangenen, die men verried en uitleverde, met eene
huichelachtige betuiging gered >Yare. Slechts bij meerderheid van stemmen, het is

Verg. HUGO DE GnooT, Veranlw. bl. 142,

-ocr page 122-

DES VADERLAiiDS. III

waar, en niet eenparig, ging dit besluit door. »Eenige leden verstondeo dat men leis—
alvorens de adviezen der Hoven behoorde Ie hooren. Andere leden der Vergadering
begrepen, dat men eerst verlangen moest nader met de beschuldiging bekend gemaakt
Ie ^vorden," en waarlyk dit was redelijk genoeg :»immers grondde men het geheele be-
sluit op de beschuldiging, en de punten \an beschuldiging waren niet ambtshalve be-
kend gemaakt, ja, de bijzonderheden werden geheim gehouden. Nog anderen, eindelijk,
»zeiden, dat men de rechtspraak niet moest afslaan." Die dit beweerden, waren de
Gedeputeerden van de sleden
Leiden en Rotterdam, die elk haren pensionaris aanhaar "
recht ontlrokken zagen, en bovendien die van
Schiedam en van Hoorn, Tegen zulk
eene krachtige minderheid dreef men de zaak vooralsnog niet door: »als van groot
gewicht" werd zij lot de eerste gelegenheid uitgesteld Twee dagen daarna kwam
Holland geeft
men tot het besluit om de Generaliteit te doen gevoelen, dat Holland zich op genade aandegenaL^der
aan haar geweld overgaf, en slechts verlangde te welen, hoever zij in hare rechlsver-
krachling gaan zou. Dit is de zin van de resolulie, zoo als zij in het Register op
23 Januarij 1619 aangeteekend staal: «Nog gelezen een rekest van de betrekkingen
van HUGO DE GROOT. Alsnu verslaan de Edelen en nagenoeg alle Leden, dat de zaak
zeer bedenkelyk is,^te meer daar eenige Leden zich niet ten volle gelast vinden, ea
van oordeel zijn dat het recht, de hoogheid en de souvereiniteit van het Land volstrekt
dient bewaard te worden. Van den anderen kant beseft men, dat men zorgen moet
met de andere Provinciën niet in onmin te komen. Alzoo zal men door eenige Gede-
puteerden aan de Generaliteit doen aanzeggen, dat, naardien in deze zaak zoo ver is
geprocedeerd, dat men de judicatuur aan de Generaliteit niet kan onttrekken, en men
dus naar geschikte rechters zal dienen om te zien, men gaarne te voren verstaan zou,
in welke male de Provinciën zouden verlangen de zaak aan zich te trekken, en hoe veel
zy van zins Avaren aan
Holland te laten." Nogmaals twee dagen later deden de Gedepu-
teerden verslag van hetgeen zij van het goedvinden der Slaten-Generaal vernomen had-
den. De Provinciën, berichllen zij, verstonden allen zes, dat de zaak niet //o^fowii
in het bijzonder aanging. Evenwel zouden Hun Hoog Mögenden ziqh ijiet zeiven als
rechtbank constitueren, maar rechters benoemen en aan dezen hunne macht overdiugen,
Elk der zes Provinciën zou twee zoodanige rechters aanwijzen en
Holland zou er vier,
zes of zeven benoemen of zoo vele, als waaromtrent men het eens zou, kunnen worden.
Hierbij voegden zij de mededeeling, dal de rechters hoofdelijk zouden stemmen, en dal
ook
Utrecht^ omdat ledekbergs zaak mede voor deze vierschaar zou moeten komen,
op hel benoemen van meer dan twee personen aanspraak maakte. Toen d,e zaak zoo
Verzoekschrift
ver gevorderd was, kwam er een nieuw verzoekschrift in van de betrekkingen van KEvELTsbetrtk-
OLDENBARSEVELT, hetwelk de strekking had om aan de , personen van den Heer vafl

1 RcsoL IIolL 22, 23, 24 Jan. 1619.

-ocr page 123-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1018—· sommelsdijk, muys van uoly cd reitfier pauw de bevoegdheid Ie ontzeggen van in de
zaak van den Advokaat mede te stemmen. De eerste, zeiden zij daarin, had zich
sedert eenige jaren herwaarts een doodvijand betoond van hem en zijn huis, en zijnen
haat ten laatste met gedrukte libellen wereldkundig gemaakt.
Moys en pauw, begrepen
zy verder, moesten noodwendig voor aanklagers en mitsdien voor partijen van den ge-
vangene gehouden worden: hunne partijdigheid hadden zy door kwade getuigenissen
in het openbaar en in het bijzonder aan den dag gelegd, en daarenboven wist de ge-
heele wereld, dat zij medeaanleggers waren van zijne inhechtenisneming en van de
harde bejegening, waaraan hij sedert ten doel had gestaan. — Toen over dit rekest, dat
de waarheid zoo onbewimpeld voordroeg, zou beraadslaagd worden, verwijderden zich
sommelsdijk en muys (pauw was afwezig), en nu werd als het gevoelen der Vergade-
ring vastgesteld, dat bij dat verzoek aan die drie Heren ongelijk werd aangedaan, en
het alzoo niet in aanmerking zou genomen worden. — Wat hadden zicli de betrek-
kingen van OLDENBARHEVELT recds veel malen en onvermoeid by de Stalen, zoo Alge-
meene als Provinciale, aangemeld, maar altijd te vergeefs; zy hadden gesmeekt, zij
hadden de waarheid onverholen gezegd, maar niets baatte. Welk een schat van toorn
moest zoo doende opgegaard worden in het gemoed van wereldschgezinde menschen,
zoo als de Heren van
groeneveld en stoutenburg, die hunnen zwakken vader zoo
legen alle recht en reden zagen bejegenen, en evenzeer hunne gebeden als hunne
eischen in den wind slaan! Waarlijk wie niet geleerd had het Gode op te geven en
in den onschuldig geleden dood de zege der deugd te begroeten, hij
moest alles voorbij
zien om het schreeuwend onrecht, eenen vader aangedaan, ten minste op éénen en dan
op den hoogslgeplaatsten t' huis te zoeken. Eeuwig betreurenswaardig is het dat het
werkelijk zoo ver gekomen is, en dat de zoons zoo ver ontaardden van de verhevene
lijdzaamheid van den vader!

Eij het afslaan van het rekest lieten de Stalen van Holland het niet berusten, maar
daar het eene scherpe veroordeeling inhield van al wat tot dusverre op last van de
Generaliteit in de zaak der gevangenen geschied was, zoo moesten zij hunne volvaar-
digheid toonen om elke afkeuring van het bedrijf der Generaliteit te versmoren. Ter-
wyl zij het aan het goedvinden van den Heer van
sommelsdijk overlieten, of hij bij de
beraadslaging over deze zaak tegenwoordig wilde zijn, al of niet, stonden zy den Heren
MUYS en PAUW niet toe, zich van die beraadslaging te verschoonen. Immers zou daar-
mede al het tot dusverre verrichte als onwettig gebrandmerkt zijn geweest. Wat meer,
is, uitdrukkelijk namen zij het op voor de gewraakte Heren: zij zouden hen, gelijk
mede de andere Gedeputeerden tot dezelfde zaak, tegen alle lasterlyke aantygingen ver-
dedigen , en namen hunne personen in hunne bijzondere bescherming i.

ί 'Mesol Stat, v. Holl, 25, 27, 29, 30 Jan. 1619. brakdt, Rechtspleg, bl. 41—43.

-ocr page 124-

DES VADERLAiiDS. III

Dat rekest van oldenbarttevelts betrekkingen was recht geschikt om de tegenwoor- ißis—
dige leden van de Staten van
Holland te doen gevoelen, dat zij hun lidmaatschap aan
cene uit onbillijken haat voortgesproten omwenteling te danken hadden. Verzetten zy
zich niet met alle kracht tegen de erkentenis van zulk eene waarheid, dan mochten zy
hunne plaatsen wel weder verlaten. Van nu aan derhalve hield alle bezwaar en stil-
zwijgend beklag legen den eisch der Staten-Gene raai ten eenen male op. »Naardien
dus besloot men, de Generaliteit de zaak der gevangenen van den aanvang aan ter
hand had genomen en zoo ver met het verhooren als anderzins was gevorderd, dat men
haar de kennis en de medejudicatuur niet kon onttrekkenzoo zou men geen hinder-
paal tegen de benoeming van de rechters in den \veg leggen, met dien verstande, dat
elke Provincie er zes en
Holland alleen tvfaalf zou benoemen. Vond men echter dit
getal van twaalf te groot, dan zou men zich met dat van tien ja des noods van acht
vergenoegen.
Holland gaf alzoo nog meer toe, dan de Generaliteit ten slotte blyken
zou te begeren; deze, namelyk, zag er geen bezwaar in, aan
Holland de verkiezing
van twaalf rechters toe te slaan; immers was het gemakkelijk na te gaan, dat er in
dit Gewest wel tvraalf personen waren Ie vinden, van wie men voor het gewenschte
doel genoegzaam zeker zijn kon. Hoe het zg, de Gedeputeerden van
Hqlland ter Ge-
neraliteit drong^ er met het aanvoeren van eeoige gronden op aan, dat men hunner
Provincie zou vergunnen, twaalf rechters te stellen; met moeite slechts, zeidenzy, had
men
Holland lot afstand der rechtspraak kunnen overhalen, en door die inwilliging zou
men eenigermate toegeven aan de stemmen, die zich van den kant van het Buitenland,
van de Steden en van de betrekkingen der gevangenen hadden laten hooren. Toch oor-
deelden de andere Provinciën het getal van twaalf nog te groot: negen zou voldoende
zijn; evenwel, slonden de Staten van
Holland op het getal van twaalf, zoo zou men
toegeven

Holland bleef bij het getal van twaalf^ en den 31"=" Januarij werden benoemd: Holland be-
de vier Heren, die leden geweest waren van de Commissie tot het verhoor der ge-
vangenen, met name:
van zwietew, müys, pauw en bruinink, voorts nog vier leden
der Staten:
sieinertsz, vaw saiïtew, van broekhoveh en sghagek, en eindelijk vier
leden van het Hof van
Holland: gromhout, adriakus jüiïius, gouweivburg van belois
en HENDRIK ROSA. Dit moesten »neutrale" rechters heeten. Onder hen stonden boven-
aan de namen van
muys en pauw, volstrekt tegen het rechtmatig verzoek van olden-
bariïevelts
betrekkingen. Brüinink was uit Enkhuizen en voorstander van de vijande-
lijke houding, door deze Stad steeds legen
oldenbarwevelt aangenomen. Door de on-
wenleling was
van zwieten in hel Lid der Edelen, meinertsz lot hel burgemeester-
schap van
Haarlem en tol het lidmaatschap van hel Collegie der Gecorarailleerde Raden

» JResol. Holl. 30 Jan. Resol. SlaL-Gen. 31 Jan. 1619.

III Deel. 3 Stuk. 16

-ocr page 125-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ir.is— gekomen. Ook van santen en broekhoven hadden deze laatste bediening aan dezelfde
oorzaak Ie danken, en
Schagen was eerst na de verandering van de Regering Ie
Alkmaar uit deze stad ter vergadering der Stalen gedeputeerd. Hadden deze personen
tot
oldenbarnevelts vrijspraak medegewerkt, zij zouden tevens hunne verheffing als
onrechtmatig hebben veroordeeld. Ook verdient het opmerking, dat van de vier lot
rechters in deze zaak benoemde Raadsheren er Iwee, namelyk
gouwenburg en rosa,
uit Zeeland waren. Evenwel, begerig naar zulk eenen last konden de benoemden wel
niet zijn. Zij zochten zich allen met vele redenen daarvan Ie verontschuldigen i; maar
geene redenen mochlen gelden: «de staat van zaken," dit drukte men hun op het
hart, vorderde volstrekt, dat zy zich niet aan die taak onttrokken. Denzelfden grond
liet het Hof van
Holland gelden, toen het een paar dagen later verklaarde, »der ge-
meene zaak ten gevalle" met de aanwijzing van vier leden uit zijn midden tot het
lidmaatschap van de buitengewone rechtbank genoegen te nemen. En toen nu de zaak
voldongen was, zorgde men voor het opstellen van eene acte, waarbij
Holland zich de
rechten voorbehield, waarvan de Staten
voor dit maal afstand hadden gedaan

Waren de Stalen van Holland voorgegaan met het verkiezen van die personen, welke
reeds met het verhoor belast geweest waren, de Slalen-Generaal waren evenzeer van
zins dit Ie doen; doch het moest den schyn hebben dat zij daartoe op verzoek van de
Provincie
Holland overgingen. Dus wist muys in dezelfde zitting, waarin hij bericht
gaf van de inhechtenisneming van
moersbergen, van de Staten van Holland den
last te bekomen om de Generaliteit te verzoeken, dat zij bij de benoeming der rech-
ters aan hen de voorkeur zou geven, die zich reeds van de taak gekweten hadden
om het verhoor bij te wonen. Tevens zou hij van Hollands wege den wensch te ken-
nen geven, dat aan de rechters ook de rechtspraak over
moersbergen «en alles wat
verder met de zaak zamenhing" werd opgedragen. Hiermede zou aan de Gedelegeerde
Rechters de macht in handen gegeven Avorden om wie hun verder goed docht, voor
hunne vierschaar te dagen: er trad daarmede eene buitengewone Macht op in den
Staat, welke de handen kon slaan aan een ieder, die met de gevallen Regeringiééne l^'n
getrokken had. Geschikter middel om door aiigst en schrik alle betuigingen of hande-
i)e staten-Gc- lingen ten voordeele der gevangenen te keer te gaan, was er niet uit te denken De
tS S^a vereenigden zich met dit tweeledig verzoek van
Holland en den

rcchters. _

1 couwENBüBG voerdc bepaaldelijk zijne verwantschap met de ecbtgenoot van de groot als {jrond
van verontScliuldi{ilüg aan.
Resol. Holl. 5 Febr. 1619. WAGE?!AAr,, X, bl. 340 (5). JUNIüs was
vooral ongezind om de taak op zich te nemen. Hij moest met dreigementen van zijn post te ver-
liezen en bovendien nog eene groote geldboete te betalen gedwongen worden
(brandt, Rechtspl. bl. 53).

2 Resol. V, Holl. 31 Jan. 5 C Febr. 1619.

3 Itcsol. Holl. 4 Febr. Resol. Stnt.-Gen. 4 Febr. 1619.

li

'■'él

-ocr page 126-

DES VADERLANDS. 123

Februarij werden, behalve de door Holland benoemden, de Heren: voogt, manmaker, ]c18—
sgholte, ploos, aitsma
en gogkinga, die reeds met het verhoor der gevangenen belast
«aren geweest, en bovendien
yan essen, uit Gelderland, salmius, uit Utrecht, yaw
den sande,
uit Friesland, sloet en van hemert, uit Overijssel, en scnaFFER, uit
Groningen, tot de rechtspraak gedelegeerd en gecommitteerd Nog lieten de betrek-
kingen van
oldenbarnevelt de zaak er niet bij. Zij wendden zich tot de Staten met
het verzoek, dat eenige rechtsgeleerden, liefst door de Hoven van Justitie te benoemen,
aan de rechters werden toegevoegd 2. Doch ook dit was te vergeefsch, en den gedele-
geerden werd van wege de Generaliteit aangeschreven, zich den 19"^®° Februarij tegen-
woordig te bevinden, ten einde den volgenden dag hunne commissie te ontvangen en
den eed te doen. Deze aanschrijving ging gepaard met de ernstige vermaning dat zy,
»inziende hoe veel er voor de verzekerdheid van den Slaat van den Lande aangelegen
was, dat dit geding niet langer werd uitgesteldtoch niet in gebreke zouden blijven op
den gezetten tijd te verschijnen Toch werden de commissie en het formulier van den eed
eerst den dier maand voor goed vastgesteld In den aanhef der commissie herinneren Cummisaie ikr

de Staten, dat zij » om gewichtige redenen, ter liefde van de eenigheid en rust der Ver-
eenigde Nederlanden, en tot behoud van de ware Christelijke Religie, en om te verhoeden dat
de Unie verbroken, de Religie veranderd, de krygsoversten en soldaten van hunnen eed
afvallig gemaakt en bij gevolg vele plaatsen van deze Landen in wanorde gebracht, tot te-
genstand verwekt en in een bloedbad verkeerd werden," de personen der vier gevangenen
in hechtenis hadden doen nemen. Thans droegen zy aan de vier en twintig rechters,» met
volkomen vertrouwen op hunne wijsheid, kloekheid en ervarenheid," de taak op om
kennis van de beschuldigingen te nemen »en Toorls over te gaan tot verder onderzoek,
willig of pijnlijk, van de gevangenen en anderen, die nog bevonden zouden worden
aan dezelfde zaak schuldig te wezen, en tot opsporing van alles wat hun dunken
zou met die zaak
hetzij al of niet dadelijk ö in verband te staan." Bij de meeste
stemmen zouden zij hunne besluiten nemen, en die »door de Officieren van de Gene-
raliteit, daartoe gecommitteerd, laten uitvoeren," weshalve de Staten »allen Gouver-
neurs , Commandeurs, Officiers, Jusliciers en onderdanen van de Vereenigde Nederlanden
geboden, hen te gehoorzamen." Bij deze commissie deed de Generaliteit levens de be-
lofte dat »zij de rechters en-hunne
nakomelingen waarborgde tegen alles wat hun door
eenigen mensch, hoe ook genaamd, ter zake van deze laak in eenig opzicht mocht
worden aangedaan of gepoogd mocht worden aan te doen, in woorden of werken, aan
lijf of goed, binnen of builen 'sLands, in eer, goeden naam of waardigheid." Dat

2 Resol Holl 7 Febr. 1619.
^ Resol Stul.-Gcn. 9, 11, 13, 20 Febr. 1619.

' Resol. Siat.-Gen. 6 Febr. 1619.
3
Resol. Stat.· Gen. 8 Febr. 1619.
^ Rechtstreeks of inddcnter, zegt de text.

iÖ»

-ocr page 127-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— alles zou zy »aanmerken als tegen haar zelve bedreven, en het alzoo met hare volle
macht"
op den dader te huis zoeken ^ — Zonderlinge tegenstrijdigheid tusschen deze
belofte en de opsomming dier gruwelen in den aanhef der commissie! Strekte de taak
(Ier rechters in waarheid om de redding des Lands en der Godsdienst tegen zulke aan-
slagen te voldingen, dan kon er immers geenerlei smaad of schande mede worden be-
loopen. Toch verlangden de rechters zulk eene belofte, en op die voorwaarde slechts
namen
zij den last aan, — alsof eene diergelyke getuigenis iets anders deed dan sta-
ven , dat er iets aan het eervolle der handeling haperde. Dit zagen de rechters on-
« getwijfeld zeer goed in, en het was hun er slechts om te doen, om de zedelijke ver-

antwoordelijkheid van hunne daad op de Staten-Generaal te laden. Maar is het niet
juist de grootste schuld, zich van zyne zedelgke verantwoordelykheid ontheven te
rekenen en als een onvrg werktuig te laten gebruiken? Hoe het zij, de rechters
waren er op gesteld, dat het blijken zou, dat zij weken voor dwang, en buitendien
wonnen zij aldus de zekerheid, dat niemand hun in hun uitwendig bestaan eenig
letsel zou durven aandoen:
»met hare volle macht" zou de Generaliteit het, als
haar zelve aangedaan, wreken! Waarlyk de Stalen van
Holland hadden grond om te
sehrcomen met de Generaliteit in »verschil, onlust of onmin" te komen: bij tegenstand
zouden zij verpletterd geworden zyn. Heeft dus de acte der Staten-Generaal natuurlijk
niet vermocht (wat zij niettemin voorhad) het oordeel der nakomelingschap te ver-
smoren, zoo heeft zij ons toch grond gegeven om de rechters, voor zoo velen zij in
de bevrediging van hunnen haat geen treurigen troost vonden, meer te beklagen, dan
te veroordeelen. r

Toen de commissie hun was voorgelezen, verklaarden de Gedelegeerden, »dat zij
liever van zulk eene taak ontslagen waren geweest, maar, inziende, dat zij strekte tot
dienst, rust en welstand van den Staat van den Lande, alle bedenkingen ter zijde
stelden, en ze aannamen." Hierop deden zij den eed. Ook de drie fiskalen verkregen
goedkeurende bekrachtiging van hetgeen zg reeds verricht hadden, en werden tegen
schade en oneer gewaarborgd, waarop zij op nieuw eenen eed aflegden, die mede de
belofte van volstrekte geheimhouding inhield Ten overvloede verbonden de rechters
zich onderling bij eede, niets van 't geen hun voorkwam te openbaren
Oldenuakne- Het spreekt van zelve, dat de gevangenen de wettigheid der rechters niet erkenden.
liÏechtSivilórdagen achtereen bezig met de gronden te ontvouwen,
het verhoor ^^^ noopten hun rechterlijk gezag als aangematigd aan te merken, het onraadzame
van de handeling, die men zich tegen hem veroorloofde, uit een te zetten, en de voor-
naamste geschilpunten in het licht te stellen. Hij was een vrij ingezetene, vassal van
de Grafelijkheid van
Holland, en ambtenaar van de Staten van dit Gewest, die geen

i Resol, Stal.-Gen, 20 Febr. 1619. = i^ßg^i Stat.-Gen. t. α, ρΐ. ^ be cnooi, Υβ)γ/?ίία·. bl. 154.

-ocr page 128-

DES VADERLAiiDS. III

gezag boven zich erkenden, dan God Almachtig alleen, en de Overheden, in de eerste
plaats de Prins, als Gouverneur en Vassal van die Staten, waren bij eede verplicht hem
als zoodanig te handhaven en te beschermen. En bepaaldelijk was men hem dit schul·
dig, daar men hem herhaaldelijk zoo goed als gedwongen had in zyne bediening te
blijven, en niet had overgehaald dan onder de uitdrukkelijkste verzekering van bescher-
ming tegen alle ongelegenheid en gevaar. Eene zeer harde zaak voorwaar zou het zijn,
indien hij na dit alles, na meer dan veertigjarige dienst, na door zgne bemoeiingen
het land door een eervollen vrede voor de voortzetting van een bloedigen en verderfe-
lijken oorlog behoed te hebben, op zyn tweeënzeventigste jaar voor eene buitengewone
rechtbank te recht moest staan, en hoe zou het den goeden naam in opspraak brengen
van de Vereenigde Nederlanden en van het Huis van
Oranje^ zoo men, na zich zoo
stout tegen den Koning van
Spanje verzet te hebben, thans met het aanwenden eener
buitengewone rechtspleging hetzelfde deed, wat
philips gedaan had en met vrij wat meer
schijn van recht had kunnen doen, dan thans de Staten-Generaal. De Unie had geene
(Ier Provinciën hare souvereiniteit doen verbeuren, ook konden de Staten-Generaal geene
besluiten nemen, dan in overeenstemming met den last, aan de Gedeputeerden ter Ge-
neraliteit door hunne lastgevers verstrekt: ten blijke daarvan kon strekken dat meer dan
één gewichtig punt der Unie alsnog onuitgevoerd bleef, alleen omdait enkele Provinciën
daartoe niet te brengen waren of geene er op aandrong Na dit een en ander te
hebben aangetoond, ging de Advokaat over tot eene bondige uiteenzetting der voor-
naamste punten van geschil, als het aannemen van krygsvolk door de Sleden, het
recht der Overheid tot het uitvaardigen van kerkeordeningen, de vrije beschikking van
elk der Provinciën over de godsdienst. Hij besloot met eene rechtvaardiging van het
afzonderlijk met
Utrecht in de zaak der waardgelders verhandelde, en van de uitleg-
ging, aan den krijgsmanseed gegeven, om op al dat gesprokene het ernstig verzoek te
gronden, dat tegen hem geene buitengewone rechters zouden worden gebruikt. Hier-
tegen was hij verplicht zich te beroepen op degenen, die de commissie aan de Rech-
ters gegeven hadden, of anders aan hunne Lastgevers. Ging men niettemin tot de
rechtspleging over, dan verzocht hij, dat zich ten minste dezulken van de judicatuur
zouden onthouden, die zich zijne doodvijanden betoond hadden

Deze uit het hoofd in de pen gegeven rede kon niet anders dan eene onvolkomene Behoorlijke gp-

zelfverdediging zijn. Ook hoopte hij, dat men hem vergunnen zou, zijne redenen be-dedIjLg''^ wordt

hoorlijk op schrift te brengen, en hem daartoe het hem ontnomen en steeds onthouden gevangenen

niet gegmitl.

^ Bepaaldelijk het stuk der gemecne middelen, volgens Art. 5, de opechrijving van al de
ingezetenen van 18 tot 60 jaar, volgens Art. 8, en het bezweren der Unie door de in Art. 24
en 25 genoemde personen en Corporatiën.

2 Vcrhooren, bl. 183—210.

/

-ocr page 129- -ocr page 130-

DES VADERLAiiDS. III

sehe aantijging tegen oLDEHBARTiEVELTS eigene onbesprokenheid. ïntusschen liepen zij inis-
lijnrecht in tegen hetgeen de Advokaat, herhalende wat hij daags Ie Toren gezegd had,
Terklaarde.
Aerssew beriep zich tot staving van hetgeen iiij getuigd had op den afge-
legden eed, en voegde er de verklaring bij, dat hij geen vyandschap ter wereld tegen
den Advokaat koesterde Des anderen daags bracht de gevangene de zaak zelf nog-
maals Ier sprake, en deed alstoen de betuiging, dat de griffier
aeessei^, die de zaak
van zijnen zoon tegen hem had opgenomen, en derhalve zijn erkende wederpartijder
was, geen vertrouwen verdiende, en slechts uit wraakzucht iets tegen hem gezocht had.
Zijn getuigenissen, voegde hij er bij, betroffen slechts losse woorden en voorslagen, die
volgens zijn eigen zeggen niet waren uitgevoerd, en bijaldien zg gedaan waren, slechts
ten bewijs zouden strekken, dat de griffier zeer ter kwader trouw met hem gehandeld
had 2.— Het tweede punt, waarop men den gevangene onderzocht, betrof de vraag of
zijn spreken en handelen niet gestrekt had om den Prins verdacht te maken, dat h^ naar
de souvereinileit stond. Dit was 's Prinsen grootste grieve legen den Advokaat. Maar ont-
leedt men die beschuldiging van den Prins, wat zegt zij dan anders dan dit, dat het gezag,
door
oldenearnevelt ίπ de Republiek bekleed, de strekking had om hem overtollig te
maken, in zoo verre hij zich niet met de rol van een gewoon krijgsoverste cn ambte-
naar der Staten wilde vergenoegen? Dit was volkomen waar; maar strekte zulks tot be-
zwaring en niet veelmeer tot verhooging van den roem van den Advokaat? En lag voorts
in die grieve van den Prins niet tevens de erkentenis, dat hy er aanspraak op maken
kon meer dan louter een militair en burgerlijk ambtenaar in de Republiek Ie wezen?
Dus vloeide die verdenking noodwendig voort uit de omstandigheden, en lag er in haar,
althans voor
glbewbarnevelt, niets misdadigs. Toch vielen de rechters, die door hunne
betrekking veroordeeld waren om de rol van den kortzichtige Ie spelen, hem met een
aantal vragen over dit punt lastig Werkelgk had
oldehbarhevelt een bewgs van
wantrouwen tegen den Prins gegeven: het was toen hij de Leidsche Regering in den
nacht had laten waarschuwen , dat de Prins het voornemen scheen ie-hebben in hunne

-ocr page 131-

100 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621 —

1621.

slad onverhoeds de waardgelders te komen afdanken en dit maakte ook een punt van
het verhoor uit \ Maar toen had de Prins ook reeds voor de Contrareraonstranlen partij
gekozen, hetgeen men hem terecht als het eenige middel om
oldenbarhevelt ten val
Ie brengen en zijn Huis op een minder nederigen voet in de Republiek te doen optre-
den , had leeren erkennen: van toen aan had de Prins dat Λvantrouwen maar al te zeer
gewettigd; van toen aan bestond er zamenspanning tegen de rechten der Hollandsche
Staten. — Hoe menigmaal had
oldenbarnevelt , gedwongen zich tegen de aantggiog van
samenspanning te verdedigen, indien hy vry uit had mogen spreken, zynen rechters te
gemoet moeten voeren, dat, zoo er sprake was van zamenspanning, deze in den aan-
vang alleen beslaan had in het verzet tegen de regeringsbeginselen, door hem, in vol-
maakte overeenstemming met de Unie, voorgestaan. Doch hy wilde de waarheid ont-
zien , en slechts een enkel maal zeide hij onbewimpeld, waar het op stond. Het was toen
men gewaagde van hetgeen men een protest van uniebraak ^ noemde, ten zynen huize
ontworpen, en de vraag deed, »of zulke particuliere vergaderingen ten zijnen huize
geen verboden conventikels en louter complotten waren, en of het niet met de Unie
en de orde, in de Generaliteit in acht te nemen, strijdig was, dat drie Provinciën te
zamenspanden en met een onderHng beraamd protest tegen de andere Leden opkwamen."
ïoen toch gaf hij ten antwoord, dat zulke vragen gansch niet te pas kwamen; hield
het bewuste ontwerp een prolest in van uniebraak, — tegen de Unie strijden deed het
niet: want wilde de meerderheid in zaken, over welke het niet aan de Generahleit
te beschikken stond, bij overstemming eeue, laat staan dan drie Provinciën de wet
stellen, dan hadden de Gedeputeerden dezer drie Provinciën ten minsle het recht om
te verklaren, dat dit met de Unie streed

Na een verhoor, hetwelk den beklaagde de gelegenheid gaf om zyne rechlers dus te
recht te zetten, gingen die rechters over, — niet om hem en zynen medegevangenen de
deuren van den kerker te ontsluiten, maar om zijnen dood te beramen. Doch alvorens
zij tot de uitvaardiging en de uitvoering van het vonnis overgingen, moest eerst het
kerkelyk geschil tegen de partij van
oldenbarnevelt zyn uitgewezen. Voordat wij'
zien, hoe in de Synode te
Dordrecht het gewenschte doel bereikt werd, moeten wij
nagaan, op welke wgze men de omwenteling doorzette met het toegeven aan de reeds
zegevierende godsdienstige partij en het zuiveren van verschillende Regeringscollegies.

Dat zoodra de omwenteling haar beslag gekregen had, aan de godsdienstoefeningen
der Contraremonstranten geen beletselen meer in den weg gelegd werden, spreekt
van zelve. Te voren waren die godsdienstoefeningen gevaarlijk: zij waren eene daad

; -i
ii

Μ

2 Verhoor en, bl. 274, 275, 277—280,
4 Ferhooren, bl. 283, 284.


-ocr page 132-

1618—

1018.

DES VADERLANDS. 103

ran tegenstand tegen de Regering en Tonden daarin voor velen haren prikkel. Doch
titans was de parlij der Contraremonstranten de Regeringspartij geworden: eene reden
om haar te keer te gaan, kon er dus niet meer bestaan; ook zou dit tol niets gediend
hebben. Bovendien met de verandering der Vroedschappen zaten thans in de te voren
Remonstrantschgezinde steden weldra Contraremonstranten op hel kussen. Te
Schoonhoven De Contrare-
cn te RoUerdam vergunden de nieuwe Regenten, zoodra zg hunne bediening aanvaard
hadden, den Contraremonstranten bij beurten nevens de Remonstranten in de openbare jjjj^®^"''®^^®®·
kerken te prediken ^ In
Gouda moest de Regering, welke partij ook sedert den kerkgebon-

November in haar midden den boventoon mocht hebben, niettemin de Remonstranten
ontzien, en niet zonder de lusschenkomst van zijne Excellentie en de Gecommitteerde
Raden, door de Contraremonstranten ingeroepen, predikten dezen aldaar den 26"®" De-
cember voor het eerst in de Gasthuiskerk
2. Maar op het platte land, waar de Re-
genten nog niet waren veranderd, en soms een ambachtsheer zich tegen den nieuwen
stroom aankantte, hadden de Contraremonstranten nog de gelegenheid om zich als de
dolerende partij aan te stellen en bij de Staten om recht te vragen. Zulke verzoeken
werden in menigte ingeleverd, en daarop aan de Magistraten, ambachtsheren, schouten
en gerechten
gelast ^ het verlangen der Contraremonstranten in te willigen. Vrij alge-
meen werd dit bevel, als der Slaten ernstige meening aangedrongen, dadelgk gehoor-
zaamd. Doch
naar Goedereede en de Nieuwe Tonge werden twee staatsleden, witsz
en DiERHOUT, afgevaardigd, om »des noods bij autoriteit" de zaak naar der Contrare-
monstranten wil te schikken
Zoo gebiedend had de vorige Regering niet durven
optreden. Te voren was het de leus der Contraremonstranten, dat de wereldlijke Over-
heid geen dergelijk gezag mocht doen gelden: den Remonstranten werd het tot een
blaam aangerekend, dat zij der Overheid gezag toekenden, — en thans oefende de
Overheid eerst recht heerschappij uit in het kerkelijke. — Doch dit was nog slechts
een begin. Evenwel reeds genoeg om zonneklaar te doen blijken, dat de omwenteling
ook in
dit opzicht strekte om de regeringsbeginselen van oldenbarnevelt te bekrachti-
gen. Slechts paste zij ze aanvankelijk zoo scherp toe, als nimmer in
oldehbarnevelts
brein zou zijn opgekomen. De Gereformeerde Godsdienst had in haren medeplichlige,
niet alleen eenen beschermer, maar een volstrekt meester gevonden.

Inmiddels waren overal de Provinciale Synoden bijeengekomen, in welke de Nationale ' Provinciale
Kerkvergadering voorbereid moest worden. De Provinciale Synode van
Gelderland was

1 Dit geschiedde te Schoonhoven den 8"®" Sept., te RoUerdam den 1 Nov. 1618. Zie brandt,
lUst. d. Ref. II, bl. 881, 882 , 883.

3 Resol. Holl 27 Nov. 1618. brähdt, bl. 883, 996.

3 Resol. Slat. v. Holl. 14 Sept. 1618. 31 Jan. 1619. Zie voorts 19, 27 Oct.; 1, 16 JVov.
1618. BRANDT, α.
pl. bl. 882.

III Deel. 3 Stuk. 17

-ocr page 133-

10ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1(518— reeds in het eind der maand Junij (1618) vergaderd. Voordat zij daar zitting namen,

X 021.

verzochten de Remonstrantschgezinden van de Classis van Bommel^ dat men hen als
broeders in
Christus wilde erkennen, en hen ter zake der vijf punten niet bezwaren,
maar hen verdragen zoude totdat de Nationale Synode beslist zou hebben. Hierop
kregen zij het machtwoord ten bescheid: dat het der Synode toekwam, wetten te ge-
ven, niet die van eene Classis te ontvangen. Dien ten gevolge weigerden de Remon-
stranten zitting te nemen. Doch op het beklag van de Synode bevolen hun de Kanse-
lier en Raden van het Hof van
Gelderland de vergadering by te wonen. Hoezeer hier
zekere tien stellingen, welke de sterkste overdrijving der praedestinatieleer inhielden,
bij vernieuwing verworpen werden viel de keuze der vier predikanten en twee
ouderlingen, die ter Nationale Synode gedeputeerd zouden worden, zoo uit, dat de
Remonstranten ze voor partijdig hielden. Ook schorste dezelfde kerkelyke Vergadering
verscheidene Remonstrantsche predikanten; anderen zette zij af; ja, zij vaardigde een ige
predikanten uit haar midden af om den toestand der Kerken door de gansche Provincie
Ie onderzoeken en waar zy zulks noodig achtte, de predikanten met schorsing of afzet-
ting te censureren. Ten einde deze geestelijke Commissie van geloofsonderzoek in slaat
Ic stellen den onwil en de verontwaardiging door ontzag voor de Overheid in bedwang
te houden, verzocht men den Kanselier en de Raden van het Hof haar met eenige bur-
gerlijke gemachtigden te versterken, en dit verzoek werd gereedelijk ingewilligd

Provinciale Uit de Provincie Ulrechl^ waar de Remonstrantsche predikanten verre de meerder-
Sj'hoüc van 11· .... i tv · i i

irecht. heid hadden, zouden ongetwyfeld uitsluitend Remonstranten naar de Nationale Synode

zijn afgevaardigd geworden, bijaldien hier de Contraremonstrantsche minderheid, even

als elders de Remonstrantsche, genoopt ware geweest in de Provinciale Synode zitting

te nemen en zich aan hare besluiten te onderwerpen. Dit voorziende, verzochten

eenige Stichtsche Contraremonstrantsche predikanten, en daaronder een tweetal mannen ,

die vroeger aan de onderlinge verdraagzaamheid eerlijk de hand gehouden hadden, eene

afzonderlijke Synode te mogen vormen, en niet alleen stonden de Staten 's Lands van

Uirechl dit verzoek toe, maar ook lieten zij het, bij de uitschrijving, aan ieders vryheid

over, of men, in afwachting van de uitkomst der Nationale Synode, op de Provinciale

Synode wilde verschgnen, al of niet. Dus ging voor de Nederlandsche Remonstranten

^ baudaert, voofzitter der Geldcrsche Synode, moest'zich later bij festüs hommiüs nog eenigcr-
inate tegen het verwijt verdedigen en zich verontschuldigen, dat hij de
Ycrwerping van den gods-
lasterlijken onzin, in die tien stellingen vervat, onvoorwaardelijk had toegestaan. Doch de Gelder-
sclie Contraremonstranten konden zich Aveldra dekken, Avant de tien stellingen Averden door de
Raden van het Hof van
Gelderland bij plakkaat als voor goed verworpen afgekondigd (brandt,
t. a. pi. bl. 892, 893).

2 BRAKDT, Hist. der Bcform. 11, hl. 889—Ö93.

-ocr page 134-

DES VADERLANDS. 151

het rechtmatig voordeel te loor, hetwelk hunne getalsterkte in het Sticht beloofde. 1618—
Thans toch benoemde de Contraremonstrantsche Stichlsche Synode, even goed alf de
Remonstrantsche, hare afgevaardigden ter Nationale Kerkvergadering, te welen elk de
helft van het volle getal.

In Overijssel vormde zich in de Remonstrantschgezinde Classis van Kampen nog ^ ^Provinciale

tijdig vóór de bijeenkomst der Provinciale Synode eene afgezonderde Classis van eenige ijssei. Zeeland,

iTk'-iin 11 FrieslandmGi'Q-

weinige Contraremonstrantsche predikanten, die, door de Provinciale Synode erkend,
twee afgevaardigden naar deze Vergadering zond, en dat wel in mindering van het
getal der afgevaardigden van de ongedeelde Classis van
Kampen, Bij het benoemen
van personen, naar
Dordrecht te deputeren, ging men daarop de predikanten van
Kampen geheel voorbij Zoo werd door de verkondigers der rechtvaardigheid Gods
de menschelijke billijkheid begrepen. Doch, daargelaten de macht van godsdienstig
vooroordeel, zij stonden onder eenen invloed, aan welken het bezwaarlijk zal geweest
zijn zich te onttrekken. Immers was het voorzeker niet zonder voorlichting van bekwame
staatsheden in of buiten de Provincie, dat men overal met zulk een bewonderenswaar-
dige behendigheid te werk ging ten einde alles ten nadeele der Remonstranten te keren,
en zoo doende den uitslag der Nationale Synode te verzekeren. Toch moest volgens
AERSSENS zeggen in het officieele stuk, tot de Fransche Gezanten gericht, die Synode
naar behooren vrij en aan geene voorwaarden gebonden heeten

In Zeeland was het Contraremonstrantsche gevoelen algemeen. Ook werd aldaar in
de Provinciale Synode besloten den Gedeputeerden ter Nationale Kerkvergadering in last
te geven, dat zij geene verdraagzaamheid op de vijf punten of eenige andere stukken,
van de zijde der Remonstranten »op de baan gebracht", zouden toestaan. Voor Re-
monstrantsche predikanten en hardnekkige lidmaten geene verdraagzaamheid; alleen voor
»eenvoudige uit onwetendheid verleide gemeene lidmaten" vriendelijke terechtwijzing,
dit moest hunne leuze zijn. Strafbare kwaadwilligheid of medelydenswaardige onkunde,
ziedaar wat de Zeeuwsche predikanten bij allen veronderstelden, die niet dachten,
zqo
als zij. ""

De afgevaardigden, door de Friesche en de Groningsche Synoden benoemd waren,
hel liet zich verwachten, allen contraremonstrantsch. Onder de Friesche gedeputeerden
prijkte de naam van
bogermak, predikant te Leeuwarden, een man, die met aanzien-
lijke staatslieden in betrekking stond en zich als een ijveraar tegen de vorige Regering
had laten kennen, en onder de Groningsche die van
hillehios thans predikant te
Groningen, welken men uit het in 1610 te Alkmaar voorgevallene had leeren kennen

Maar gewichtiger dan in de andere Provinciën waren de Synoden in Holland zelve.

> BnA5DT, a. pl. II, bl. 926—929.
3 brasdt , L a. pl. bl. 930—932.

2 Zie hiervoor, bl. 97.
* Zie hiervoor, D, 111. St. 11. bl. 433,


17*·

-ocr page 135-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

Dc bepaling, Tolgens welke daar waar de Classis in Iweeën verdeeld was, de beide
deeFen elk een tweetal Gedeputeerden ter Provinciale Synode zouden zenden leidde,
zoo klaagden de Remonstranten, bepaaldelgk in
Zuid-Holland, tot misbruik. Op plaatsen ,
naraelyk, waar de Remonstranten verre de meerderheid hadden en zich nog geene Con-
traremonstrantsche Classis had afgezonderd, vormden zich nu plotseling een afgescheiden
Classis, ten einde alzoo ook de Contraremonstranten aldaar de gelegenheid zouden hebben
om Gedeputeerden af te vaardigen. Daarentegen werden op enkele plaatsen, waar af-
gezonderde Remonstrantsche Classes bestonden, deze bg de beschrgving niet gekend
Zoo konden de Remonstranten er op rekenen, dat zij door hunne tegenpartij overstemd
zouden worden. Geen wonder, dat zij zich ongezind betoonden, op de Synodale ver-
gaderingen te verschijnen. De Staten van
Holland, hiervan onderricht zijnde en bepaald
hebbende, dat de Synode te
Delft den en die te Enkhuizen den October
zou bijeenkomen, besloten den Remonstranten te gelasten, mede op die Provinciale
Synoden te verschynen, »alwaar zy in alle zekerheid zijn zouden." Het vertoog, door
hen laatstelyk ingeleverd zou op die Synoden ter tafel worden gebracht om aldaar
»rijpelijk, zonder partijdigheid en hevigheid of menschelijke hartstochten overwogen te
worden, ten einde daarop gedaan mocht worden, zoo als voor de dienst van Land en
Kerken, mitsgaders lol redelijk genoegen der Remonstranten, zou mogen bevonden
worden te bchooren Wat
nu was de inhoud van dat verloog? Het behelsde de
voorwaarden, die de Remonstranten als tot eene onpartijdige beraadslaging vereischt aan-
merkten, voorwaarden van dien aard, dat wie hun gevoelen niet reeds vooraf als ver-
oordeeld beschouwde, en mitsdien de Synoden tot een onwaardig bedrog wilde ma-
ken , haar noodwendig als billyk moest laten gelden. Zou over een vertoog van
zulk een inhoud werkelijk onpartijdig en kalm beraadslaagd worden, dan hadden de
Remonstranten nog wat te hopen en konden zg gerust verschijnen! Wel onnoozel moest
degene zijn, die zoo dacht. Immers door de wijze, waarop de Provinciale Synoden
zamengesteld zijn zouden, waren de voorwaarden, die de Remonstranten gesteld hadden,
reeds miskend: hun verloog was alzoo metterdaad reeds verworpen, en hoe zou er dan
nog in ernst over beraadslaagd kunnen worden? Dit gaven de Remonstranten op de
aanschrijving der Staten, waarby hun gelast was op de Provinciale Synoden te versche-
nen , onbewimpeld te kennen. Slechts als de Staten goedvonden te verklaren, dat zij

' Zie hiervoor, bl. 63.

- brandt, bl. 898, 899, en trigland, wiens oordeel over deze zaak aldaar ter sprake komt.

3 Hier wordt de remonstrantie bedoeld, door dytekbogaert gesteld, en den Advokaat weinige
uren voor zijne gevangenneming in handen gegeven. Zij ie te vinden bij
brandt, II, bl. 893--898.

4 Resol. [ML 20 Sept. 1618. brandt, bl. 898.

ir,i8—
1621.

Provinciale
Syuode van
Zuid-
Holland.
Bezwa-
ren der Remon-
stranten om al-
daar te verschij-
nen.

-ocr page 136-

1618-

162L

DES VADERLANDS. 155

de beslissing aangaande de wijze, waarop de Synode ingericht moest worden, aan zich
zouden houden, alsmede dat over het verloog zou gehandeld worden, vóórdat de Sy-
node zich nog als zoodanig geconstitueerd had, betuigden zij zich geneigd, zich met
ecnige beraadslagingen in te laten i. Aan dit verlangen werd niet voldaan, ja, het
verzoekschrift, waarin het was uitgedrukt, eerst ter tafel gebracht toen de Provinciale
Synoden reeds geopend waren. — Op de Zuidhollandsche Synode waren bij de opening
verscheidene Reraonstranlsche Classes niet vertegenwoordigd. Dus verzocht de Vergade-
ring bij monde van den Raadsheer
gromhout, van wege de Stalen ter Synode gecom-
mitteerd, dat Hun Edel Mögenden zouden gelieven aan de Remonslranlsche predikanten
in de Classes van
Leiden en Woerden^ uit welke niet een enkele, en aan die van
Gouda, PiOderdam en den Briel, uit welke slechts weinigen waren verschenen te
bevelen, hunne bedenkingen op de Geloofsbelijdenis en den Catechismus aan de Synode
kenbaar te maken, en tevens zich rond te verklaren aangaande de artikelen en tegen-
arlikelen in de Delftsche Conferentie gewisseld 3, ten einde het der Synode niet aan de
middelen ontbreken mocht om den slaat der vraagstukken op te maken en bij de te
houden Nationale Synode in te leveren. Volgens dit verzoek, hun gedaan van de zgde
van predikanten, die tegen hunne wederpartij de inmenging der Overheid op het hard-
nekkigst gewraakt haddenj gelastten de Staten aan de achtergebleven Remonstranten,
binnen den tijd van een tiental dagen alles in te zenden wat de Synode verlangde. Bij
deze gelegenheid herinnerden de Goudsche Gedeputeerden, dat hunne lastgevers niet in
de bijeenroeping der Synode bewilligd hadden, en verzochten het nemen van een besluit
alsnog uit te stellen^. Niet alleen dal dit niet baatte, maar ook, toen den
19''®'Oclober
het verloog der Remonstranten, waarbij zij verklaarden niet ter Synode te kunnen verschij-
nen , eindelijk in de vergadering der Staten gelezen werd, besloten dezen, in plaats van
de rechtmatigheid der aangevoerde gronden Ie erkennen, hen te doen welen, hoe ver-
wonderd men was, dat zij hel schrijven van den 20"«" September niet hadden gehoor-
zaamd, en hun diensvolgens te gelasten, zich alsnog hoe eer hoe liever op de Synode
te laten vinden en aldaar hunne bezwaren mede te deelen zonder verwijl. Hetzelfde
werd gelast aan de Remonslranlsche predikanten van de Classis van
Alkmaar, die bij
missieve aan de Staten de redenen hadden medegedeeld, waarom zij ter Synode te
Enk-
huizen niet hadden kunnen verschijnen — Zoo werden de Remonstranten als het

' bnakdt, bl. 900—903. 2 brardt, bl. 900.

3 Zie liiervoor, D. 111. St. 11. bl. 653, 654.

Rcsol. Holl. 13 Oct. 1618. Dc Regering te Gouda was nog niet veranderd: eerst den eersten
November werd zij afgezet (Zie hiervoor, bl. 69).

5 Rcsol. Holl. 19, 25 Oct. 1618. brardt, II, bl. 923.

-ocr page 137-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— ware gesleept voor hunne rechters orn rekenschap te geven van gevoelens, die, sedert
het verbreken van de boeijen der Spaansche Inquisitie, uit den aard der zaak vrij wa-
ren en voor vrij gegolden hadden. — Zij weken voor het geweld. Sommigen betuigden
zich bereidvaardig om de verlangde stukken bij de Synoden in te leveren ^; anderen
verschenen alsnog aldaar in persoon. Zij waren niet moedig en eenstemmig genoeg
om het gedrag vol te houden, dat
uytenbogaert in het vertoog, den Advokaat op den
morgen zijner inhechtenisneming overhandigd, als den eenigen weg had voorgesteld,
die hun te volgen stond. »Indien wy," stond in dit stuk te lezen, »indien wy (om
onzes gewetens wil) moeten lijden, zullen wij het lijden, wat het ook zou mogen wezen,
tot de uiterste smaadheid, verachting en armoede toe, hopende, dat ons de Heer, dien
wij dienen, geven zal het om zijns naams en der gerechtigheid wille te verdragen.
Wij weten, dat de waarheid gedrukt, maar niet onderdrukt kan worden. Zij is een
erfgenaam der eeuwen en een dochter der eeuwigheid, die als een vuur, hoe meer
dat zij ineen wordt gedrongen, te sterker daarna zal uitbarsten, en haar hoofd te hooger
opsteken, niet in uiterlijke wereldlijke aanzienlijkheid, maar in goddelgke kracht. Dit
zal geschieden, wanneer God, die merkelijk over onze en 's Lands zonden is vertoornd,
zijne welverdiende kastijding doende ophouden en zijne roede van ons nemende, den
partijdigen dommen tuimelgeest, waardoor nu velen gedreven worden, zal doen verdwij-
nen, en wanneer Gods zake, eens ter dege ontbloot van de uiterlijke, bedriegelijke,
partij zuchtige voorwendselen en bewimpelingen, zich vertoonen zal in haren eigenen
glans en heerlijkheid. Intusschen willen wij ons beroepen op God en op
jezus Chris-
tus,
den Rechter der levenden en der dooden, die onze zaak zal rechten, en onze
ooren tegen alle citatien op zoodanige partijdige Synode sluitende,
zullen wij onder de
gehoorzaamheid van Uw Edel Mögenden onze gemeenten in stilheid bedienen en voorts
afwachten wal ons wedervaren zal — Zulke taal konden de Staten van
Holland
vernemen, zonder dat een edele geestdrift hen aangreep om met mannen, die zoo
spraken, liever te lyden, dan hen te vervolgen. Voorzeker zyn er onder de regerings-
leden, die door den Prins werden afgezet, velen geweest, die zich verruimd gevoelden
dat zij van nu aan ontheven waren van de taak om- tot de ongerechtigheid mede te
werken.

HoedeKemon- Dat de Remonstranten, die op de Delftsche Synode nog verschenen waren, niet zou-
hejegend werden! zwijgen, was even gemakkelijk te bevroeden, als dat hunne klachten en verwijten
niets zouden baten. Werkelijk liepen de wederzijdsche beschuldigingen en de geschillen
over de vraag, wie oorzaak was van de oneenigheden, zoo hoog, dat de Remonstranten
thans voor goed de Synode schenen te-zullen verlaten. Deze slap zou voor het oog der

» BflANDT, bi. Ü04, U23. 2CARLET0?; II, p. 344.

3 BRANDT, ft. ίί)/. bl. 897, 898.

-ocr page 138-

DES VADERLANDS.

155

1618—
1621.

i—^.i^w.xii.l il j.

wereld alle besluiten, die er genomen zouden worden, krachteloos maken, en moest
dus met alle mogelijke middelen gekeerd worden. Bovendien beriepen de Remonstrant-
sclie leden zich, met het oóg op
Gouda, op de omstandigheid, dat niet alle Sleden van
Holland in deze Synode bewilligd hadden, hetgeen men als een anderen grond om wat
de Vergadering verrichtte, Ie verijdelen, kon laten gelden. Alzoo was er voorziening
noodig,
Gromhout begaf zich om raad en bystand naar de Staten. Hij maakte hen
bekend met den stand der zaken, en meldde tevens, dat de vragen, hoe Ie handelen
met
vorstius en met de lidmaten, die als tot de dwaalleer verleid moesten beschouwd
worden, de Vergadering bezig hielden:
vorstiüs wilde men voor goed verwezen hebben,
en van de misleide lidmaten meende men schuldbekentenis Ie moeten vorderen. Ook
begreep
gromhout aan de Staten te moeten mededeelen, dat het gevoelen der Remon-
stranten over het gezag der Overheid in kerkelijke zaken een punt der beraadslaging
uitmaakte. — De Staten besloten zich aangaande al die vragen niet te verklaren; maar
aan de beide staatslieden, hunne Gecommitteerden, de taak op te dragen om toch te
zorgen, dat de Synode aan een eind kwam, en dat wel zonder dat de Remonstranten de
vergadering voordat zij gesloten was, verlieten: dus had men alle doellooze geschillen
achter wege te laten en alle menschelyke driften af te leggen, maar veeleer God te
bidden om eene goede uitkomst. Ten slotte verklaarden de Staten niet te weten, dat
eenige van de Leden in de Synode niet zouden bewilligd hebben — Dus hield men
het er voor, dat
Gouda gerekend kon worden, al was het ook onwillens, ingewilligd te
hebben. — Uit dal besluit der Staten blijkt ten duidelijkste, dat zij, uit vrees voor de
ongelegenheden, die er mede gepaard gingen, geene doorgronding van de vraagstukken
begeerden: met een schijnvertooning waren zij tevreden, en om dien schijn te bewaren,
moest toch vooral het vertrek der Remonstranten verhoed worden. Dit was de vryheid,
dit het ontzag bij de Overheid, dat de omwenteling den kerkedienaren had opgeleverd!
Zij mochten thans voor hun geweten de vraag beantwoorden, met hoe veel billijkheid
zij OLDENBARKEVELT, dïc de Haagsche Conferentie met zoo veel zorgvuldigheid had ver-
ordend en met zoo veel geduld had bygcwoond, eenen vijand der Kerke Gods hadden
genoemd. Doch neen! Nog gevoelden zy den druk niet, die op hen werd uitgeoefend:
want die dwang strekte om de bij hen gehate partij hoe eerder hoe beter in hel ver-
derf te storten. Daarom slechts was het te doen; daartoe moesten aan de eene zijde
de Remonstranten met allerlei voorstellen gepaaid worden, opdat zij niet doldriftig of
wanhopig de Vergadering vaarwel zouden zeggen, maar evenzeer, aan den anderen kant,
de weg lol verzoening worden afgesneden. Dit geschiedde dan ook. Toen de Remon-
stranlen verklaarden, dal zij bereid waren, hun gevoelen met geene andere woorden
dan die van
melakcnxhort en bullingerus voor te stellen, waren,deConlraremonslranten

' Resol. iloll. 25 Oct. 1618.

-ocr page 139-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— in de noodzakelgkheid gebracht om den Remonstranten gelijk te geven of die beide
Godgeleerden te verketteren. Toen zy verklaarden met de Contraremonstranten geen
verschil te hebben, bijaldien dezen de tien door de Geldersche Synode verviorpen
stellingen insgelijks verwierpen, waren de Contraremonstranten genoodzaakt zich met hen
eensdenkend te verklaren of een gevoelen door de rechtzinnige Geldersche Kerkverga-
dering veroordeeld tot het hunne te maken Maar uit al die engten baanden zij zich
een uitweg. Het belang der leerstellige vraagstukken was op den achtergrond geraakt:
het was een strijd geworden om den triomf eener eenmaal gekozen parlij. De Provin-
ciale Synode moest in waarheid eene voorbereidende Vergadering tot de Nationale Synode
wezen, dat is, zij moest de Remonstranten onder de verdenking eener onverzoenlijke
schuld aan die Nationale Kerkvergadering overleveren, en de laatste mogelijkheid af-
snijden, dat zij aldaar de zege zouden behalen. Daartoe bestond een krachtig middel
hierin, dat men den bekwaamsten en welsprekendsten Remonstrantschen predikanten
door schorsing of afzetting hel karakter benam, dat hun toegang tot die Synode verleende.

Taurinus, Jagobtjs taurinüs had spoedig na de afdanking der waardgelders, zich niet zonder
F^eJleLIirver-gi'ODd te
Ulrecht niet veilig meer achtende, de parlij gekozen om naar Antwerpen uit
te wijken 2. Hij werd voor den schrijver van de
Weegschaal gehouden 3, en werkelijk
heeft hg, ten einde de verdenking van dat boekje geschreven of er toe medegewerkt
te hebben van
de groot of uytehbogaert af te wenden, vóór zijnen dood erkend er
de schrgver van geweest te zyn. Het was hem niet raadzaam in het land terug te
komen om de zaak der Remonstranten te bepleiten. Immers had de Prins het niet
beneden zich geacht,
carletons aandacht op nieuw op de zaak van de Weegschaal
te bepalen en hem voorgesteld, te vorderen, dat het plakaat, door de Staten-Generaal
daartegen gericht, thans ook in
Holland^ Utrecht en Overijssel werd uitgevaardigd.
In zgnen brief van den IS**®" September aan den Prins had
hugo de groot met betrekking
tot de
Weegschaal taurinus genoemd en de drukker verzweeg nu ook zijnen naam niet
langer Zijn dood verschoonde hem van de verplichting om voor den schout en het gerecht
van
Utrechty die hem ingedaagd hadden, Ie verschenen In den Haag vermoeddeü
sommigen, dat men hem vergiftigd had om alzoo de namen van hen, die tot de
Weeg-
schaal
medegewerkt hadden, geheim te houden; anderen hielden het bericht van zijn
dood voor een uitstrooisel, dat slechts dienen moest om de maatregelen van het gerecht
te doen staken Zoo vurig had men gewenscht^, de mannen, op wie men het gemunt

' brandt, /. a. pl. bl. 906. 2 bbakdt, t. a, pl. II, bl. 820. carleton, 11, p. 299.

Zie hiervoor, D. III. St. II. bl. 770, Noot. * brakdt, Leve7i v. de groot, bl. 146.
5 carlexon, II, ρ. 299 , 312 , 327. Resol. Stat.-Gen. 4, 21 Sept. 1618.
β brandt Hist. d. Refmn. II bl. 833-835. ' carleton, II, p. 327, 334.

-ocr page 140-

1618 —

IG21.

des vaderlands.

had, ook Ier zake Amt Weegschaal aan de ODgenade der Engelsche Regeriag prijs gege-
ven te zien. Nu
taurikus dood was, zou men gaarne, of ook dit nog iets opleveren mocht,
tegen den Franschen vertaler der
Weegschaal even streng als tegen den schrijver zeiven
zijn opgetreden; doch thans kon men van de schuld dier vertaling geen gewichtiger
persoon verdenken dan
niellius, Fransch predikant te Utrecht^ die zich wegens zijne
leerstellige gevoelens geweerd zag uit de Walsche Synode, sedert September mede te
Delft vergaderd

Of UYTENBOGAERT door Zijn gedwongen uitlandigheid niet reeds genoeg onschadelijk Uïtknuogaekt
was gemaakt, zoo ontbood hem de Zuidhollandsche Synode, bij missiep van den 29"""
October, om tegen den 4''"'" November te komen vernemen, wat hem de Synode zou
voorstellen. Daar hij toen te
Anliverpen was, kon hij onmogelijk ten bestemden tijde
tegenwoordig zyn. Niettemin nam de Synode op dien dag zijne zaak ter hand, en ont-
zette hem, op grond dat hy zich by de godsdienstgeschillen onbehoorlijk had gedragen,
van alle kerkelijke diensten, totdat hy zich voor de Synode of hare gelastigden bevre-
digend zou verantwoord hebben

Een sterken steun vonden de Remonstranten nog altijd bij den Rotterdamschen predi- Gkevinchoven
kant GKEViiiCHOVEN Daar hij het gevoelen was toegedaan, dal zij in de gegeven geüjk"/""
omstandigheden niet op de Synoden vermochten te verschijnen zoo werd hij persoon-
lijk voor de Delftsche Synode ontboden. Toen hij, alvorens te komen, verzocht had te
mogen welen, welke de gewichtige zaken waren, die men, gelijk men zeide, hem
mede te deelen had, zoo werd dit als een weigeriog aangemerkt, en onmiddellijk legen
hem, op grond van minachting van het gezag der Synode en vijandigheid tegen de
ware Gereformeerde religie, het vonnis van afzetting gestreken δ. Ook
grevius, pre-
dikant te
Heusden^, werd ontzet 7, gelijk ook henricüs slatius, predikant te ^/eiiwijA'.
Deze man had zich in het jaar 1617 door zijne heftigheid en strijdlustigheid hoogst
berispelijk gedragen 8, dermate, dat
de groot in zijne hoedanigheid van Pensionaris
der stad
Rotterdam, wier Magistraatspersonen ambachtsheren van Bleiswijk waren, zijne
afzetting had aangeraden. Thans was er reden om te duchten, dat hij zich om het
kerkelijk vonnis niet zou bekreunen, en den leeraar, dien de Synode zenden zou om in

' CABLETON, II, p. 328. BMKDT, i. a. pl. bl. 932 , 933.

2 MANDT, β. pl. 11, bl. 908. 3 Zie over hem hiervoor D. 111, St. 11, bl. 499.

' CARLETO., II, p. 312. 5 ^^ ^^ ^^

« Zie biervoor, D. III, St. II, bï. 778.

157

^ ResoL Holl. 9 Nov. 1618. Om bijzondere redenen bleef hem zijne jaarwedde toegekend tot-
dat de Nationale Synode zon gescheiden zijn.

8 BRANDT, bl. 539—542.
III Deel. 3 Stuk.

18

-ocr page 141-

138

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1(518- zijne plaats té prediken, zou weren. De Synode nam derhalve tot handhaving van haar
gezag dé Staten in den iarm, en dezen schreven den Burgemeester van
Rotterdam aan,
Tegenstand van op de zaak orde te steilen Doch ernstiger tegenstand zou zich opdoen. Toen jo-
Kc" kera^Tf^*^'"^" ha.nnes TAüKiNus, broeder van jagobus taijrinus, door de Delftsche Synode geschorst
was op grond dat hij onwettig zou beroepen zijn (hij was volgens de Kerkeorde van
1591 tot leeraar gekozen en dit moest thans onwettig heeten), wendde zich de Haagsche
Kerkeraad met een allerernstigst vertoog lot die Synode, haar verzoekende zich niet
tegen haar eigen geweten te bezondigen ien tegen de rust der gemeente zamen te
spannen doör zich te bemoeyen met eene zaak, die niet voor hare vierschaar behoorde.
In weerwil der schorsing liet de Kerkeraad
taurinus prediken, en zes leden dier Ver-
gadering klaagden de Synode bij de Staten aan. Doch de Staten stelden hen in het
ongelyk en verwezen hen en
taurinus naar de Synode, wier gezag zij niet behoorden
te miskennen. Weldra verzoende
taurinus zich met de Contraremonstranten door open-
lijk wegens onbehoorlijk en ergerlijk gedrag schuldbelijdenis te doen voor de Delftsche
Gemeente, bij welke hij vroeger predikant was geweest en aan welke de Delftsche
Synode hem voorgeschreven had voldoening te geven Zoo bedroog
taurinus de Re-
monstranten, maar, gelijk
dytenbogaert schreef, allermeest zich zeiven, en God gansche-
lijk niet: die liet zich niet bedriegen noch bespotten 3. Maar in
Botterdam scheen de
stemming
on-Uitvoering Van het vonnis, over aREViNCHOVEN geveld, niet zoo gemakkelijk in 't werk
zullen gaan. De Synode, den indruk duchtende, dien de zaak in die stad, waar
de Remonstranten nog zoo talrijk waren, maken kon, stelde de uitvoering van haar
vonnis uit, totdat de Staten van alles verwittigd zouden zijn. Alzoo beschreven de
Staten den predikant voor zich, om hem het vonnis der Synode aan te zeggen. Toen
deze oproeping te
Rotterdam bij het volk bekend werd, stroomde de burgery naar zijn
huis om hem te bidden en te smeeken niet naar den
Haag te gaan: er waren er die
zeiden, dat zij niet dulden zouden, dat hij derwaarts ging, vermits hij er zeker ge-
vangen gehouden zou worden. Deze betuigingen werden van lieverlede zoo krachtig,
dat er reden was om voor oproer te vreezen. Nu gelastte de Magistraat zelve (het was
korte dagen na de verandering van de Wet), dat hij niet vertrekken zou; ja,
ïireving-
HovEN vond zelfs middel om in weerwil van het verbod der Synode als leeraar voor de
gemeente op te treden. Van dezen toestand gaven vier afgevaardigden der Vroedschap en
der Schutter^ den Staten kennis, en de predikant
frangisgus lansbergen belastte zich
met de bezorging van eene schriftelijke mededeeling van
grevinghoven zeiven aan den

1 Resül. Holl. 4 Nov. 1618."

2 Resol. Holl. 5 Nov. 1618. bbandt, 11, ρ. 916—918, 937—939.

3 Zie uvTENnoGAERTS brief aan Mr. κ. van soßGErf, bij brandt, II, bl. 940.

den

-ocr page 142-

161S-

1621.

DES VADERLANDS. 159

Prins en de Staten. Zij brachten het bericht terug, dat de Staten GREvmcHOVERs ge-
drag afkeurden en hem
Termaanden zich voortaaQ van alle kerkedienst te onthouden;
alleenlijk hadden zij, op het verzoek der Rotterdamsche Leden hunner Vergadering, be-
houdens goedkeuring van Zijne Excellentie, elke nadere beslissing uitgesteld. Doch den
volgenden dag, zondag den ΙΙ··®" November, verergerde de zaak nog aanmerkelgk, De
heftige
slatius van Bleiswijk predikte toen op de openbare straat, met voorgeven,
dat de gewone predikplaatsen de schare van wegens hare menigte niet konden bevatten.
De Staten zagen de zaak zoo ernstig in,-dat zij eene Commissie yan.vijfjhunnerimede-
leden tot den Prins zonden om met hem in het geheim te beraadslagen, wat de dienst
van den Lande vorderde, en toen op nieuw eenige afgevaardigden uit
Rotterdam, zich
zeiven en
grevinghoven waren komen verontschuldigen, kregen zij tot antwoord, dat
men tegen den volgenden dag de komst van den Prins moest verwachten. De Prins
echter verontschuldigde zich wegens ongesteldheid van die hagchelyke taak, en nu ver-
trokken op zijn voorstel twee leden van het Hof van
Holland, gromhout en juitius,
derwaarts, met eenen last, die verried, dat men geen geweld durfde gebruiken: de
eene predikplaats moest men doen vergrooten; zoo
grevinghovew zich bezwaard achtte,
had hij zich tot de Nationale Synode te wenden; alleen
slatius werd met straf aan den
lijve gedreigd, zoo hij het nogmaals waagde te prediken ^ Ruimschoots maakte de
Remonstranten, wier getal aanmerkelijk scheen toe te nemen, van eene nieuw ingerichte
predikplaats en van de by deze gelegenheid vergroote Prinsenkerk gebruik

Den November v^as de Delftsche Synode gesloten. Het was hoog tyd: want de
Nationale Synode zou binnen eene week daarna geopend worden, en vóór dit tijdstip
moesten alle voorbereidende maatregelen genomen zyn. Deze kortheid van tijd was een
uitnemend middel geweest om de afdoening der zaken te bespoedigen: zy gaf eene
gereede verontschuldiging aan de hand voor de lichtvaardige behandeling van yraagslu)i-
ken, van welke het levensgeluk van zoo menig godsdienstleeraar afhing. Maar bo-
Handelingen
vendien leende zij een voorwendsel om de noodwendig onafgedaan gebleyen. zaken door fanjsche^^^^^Syui
eene buitengewone Synodale Commissie te laten afdoen. Aan deze Commissi?
^pj-j dale Commissie,
volmacht verleend om op alle plaatsen, die zij bezochten, en in alle gevallen, die zulks
schenen te vpreischen, op gezag der Synode te handelen, alsof deze Vergadering nog
bijeen ware, en ten einde aan deze gevolmachtigden hel ontzag by te zetten, dat zij
bij de geweldige maatregelen, die zij nemen zouden, wel behoefden, zoo werden hun
van wege de Staten drie staatslieden toegevoegd. In de Delftsche Synode hadden de
Gedeputeerden van elke Classis, op een deswegens genomen besluit, de namen van al

» Dit gebod overtreden hebbende, werd hij door het Hof vervolgd {Resol Holl 28 Dec. 1618).
= Resol Holl 7, 9, 10, 12, 13, 14 Nov. Res. Stal-Gen. 12 Nov. 1618.

brakdt, t. a. pi 11,

hl. 944-Ü46.

18*

-ocr page 143-

161 δ-

ι. G21.

140 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zulke predikanten aangebracht, die onder voorwendsel van het patronaatsrecht, dat is,
in den geest van de Kerkeorde van 1591, beroepen waren, of wegens hunne leer of
gedrag ergernis gegeven hadden. De zaken van die allen had men niet kunnen onder-
zoeken, en vele waren ook op de beschrijving niet verschenen. Dus zag zich die Commissie
den last opgedragen, »om bij hare visitatie op al zulke personen te lellen, mitsgaders
op anderen, die nog aan het licht gebracht mochten worden." Zy werd zamengesteld
uit vijf Contraremonslrantsche ijveraars, met
abraham muisenhol, predikant te Breda,
aan hun hoofd, een man, die door de scherpe pen van gerardus johannes vossius in
al zyne bekrompenheid en hatelijkheid voor de oogen der nakomelingschap geteekend
staat ^ Zoo zag een aantal predikanten hun lot in handen gesteld van een klein
deel partydige ambtgenooten. Het is waar, wie zich bij hunne uitspraak bezwaard vond,
kon zich op de Nationale Synode beroepen maar dit beroep scheen slechts uitzicht
Ie geven op langer angst, openbaarder schande, en naauwelijks minder ongenade. Ook
was het er om te doen de handelingen der Nationale Synode te bekorten, veeleer, dan
deze Vergadering met eene menigte zaken te overladen. De Nationale Synode moest een
wapen zyn, behoorlijk toegerust om kort en zeker te treffen. Wat zou het geweest
zijn, zoo de staatkundige omwenteling door eene kerkelijke uitspraak ten voordeele van
de Remonstranten gewraakt ware? Dan zou de Prins ten onrechte tegen hen opgetreden,
en alle geweld ten onrechte gebruikt zijn; men zou voor het Buitenland en tegenover zijne
binnenlandsche vijanden te schande zijn gemaakt. Neen! aan zoo iets mocht niet eens
gedacht worden. De Contraremonslrantsche predikanten moesten hunne taak wel begrij-
pen: zij hadden zulk een hagchelijke kans af te snijden; billijk te zijn stond hun niet
vrij. Thans zagen zy zich medegesleept door de beweging, die zy, vaak op hunne beurt
door geestdrijvers van geringen stempel opgezet, hadden gaande gemaakt. Zij waren van
nu aan de speelbal van de machten, met welke zij gespeeld hadden: de staatkundige
hartslochten der Grooten en den godsdienstwaan des volks. Niets zou minder vrij,
niets minder ernstig zijn, dan de Dorische Nationale Synode.

Toen de Synodale Commissie na hare aangevangen rondreis van Classis tot Classis dè
eerste slachtoffers getroffen had, deed zy van haar bedryf verslag aan de Staten, en zy
verkreeg hierop volkomen goedkeuring, ja eene onbeperkte volmacht: waar zij de zaken
even zoo gesteld zou vinden, als in de gemeenten waar zij reeds hare vonnissen geveld
en uitgevoerd had, »mocht zij op gelijken voet' handelen zonder verslag te behoeven
te doen Natuurlijk waren de Staten met zulk eene krachtige manier van handelen
bijzonder tevreden; niets wenschten zij dan haar nog sneller werkend en onverantwoor-

1 Zie zijn brief aan h. de groot, vertaald bij brandt, t. a. pl. II, bl. 304—310.

brandt, bl.'üis, 919. 3 Resol. Holl. 31 Nov. 1618.

-ocr page 144-

DES VADERLANDS. "1G9

(lelijker treffend Ie maken. Niet alleen had de Commissie toen reeds een paar dorpspre-
dikanten, van
Zoelermeer en Schipluiden, afgezet; maar ook in den Haag was zij als
maclilhebbende opgetreden. Hier was intusschen
rosaeus, wiens schorsing was opge-
heven, weder opgetreden. Hij predikte op zijne beurt in de Groote Kerk, terwijl
toch de Kerkeraad van de
Prinsenkerk, zoo noemde men de Kloosterkerk, afgezonderd
bleef bestaan ^ Lang evenwel duurde hel gelijktijdig bestaan van twee Kerkeraden
niet. Immers werd door de Synodale Commissie, m'fet goedkeuring van den Prins en
de weinig tijds te voren veranderde burgemeesters, de oude Kerkeraad, die zich zoo
stout tegen de Delftsche Synode verklaard had, afgezet, en de predikant
lafaille, die
de scheuring niet had willen goed heeten,, geschorst. Wanneer het zelfs eene misdaad
wezen moest, zich naar de Kerkeorde van lö91 gedragen te hebben, was het gemak-
kelijk Kerkeraad en leeraar beiden van misdaad te overtuigen. Ten overvloede gaf men
echter voor, dat
lafailles levenswandel zelfs een dadelijk ontslag zou verdiend hebben,^.
Over den toestand, in welken zyne geliefde Haagsche Gemeente zich door deze gebeur-
tenissen gebracht zag, was
uytenbogaert uiterst bedroefd. Doch hy gaf den moed niet
op. Gaarne zou hij zijn leven er aan gewaagd hebben, indien dit had kunnen baten.
Maar ware hij weder in
den Haag gekomen, hij zou zijne vrijheid onmiddellijk kwijt
geweest zijn en niets hebben kunnen uitrichten. Toch ried hij geheime godsdienstoe-
feningen der Remonstranten aan: de yver »om de ware vryheid der conscientie voor
God te bewaren" moest gaande gehouden worden 3. Werkelijk werd door de Haagsche
Remonstranten, nadat zij zich tot
gbevinchoven gewend hadden om eenen voorganger
te bekomen, den 16^®" December de eerste afgezonderde vergadering gehouden ten huize
van eenen tuinman op de Laan, waar een student in de Theologie hun voorging. De
Haagsche Magistraat bracht dit onmiddellijk ter kennis van de Staten, die daarop beslo-
ten, dat er een plakaat tegen diergelijke vergaderingen zou worden ontworpen, en
dat de twee personen , die den naam van den voorganger niet hadden willen zeggen,
op de poort gevangen gezet zouden worden. De uitvaardiging van het plakaat achtte
men, zoo het schijnt, nader gerechtvaardigd door de verklaring van éénen Remonstrant,
een smid van zijn ambacht, die getuigd had, dat de Remonstranten zich onderling ver-
bonden hadden ook den volgenden zondag te laten prediken, al zou het hun lijf en
goed kosten; alsdan dachten zij gewapend en voorzien van steenen op te komen.' Het
plakaat bedreigde den voorganger en den eigenaar der plaats, waar de godsdienstoefening
zou gehouden zijn, met zware boeten; dengeen, die, eenige jaarwedde van het Land
genietend, daaraan deel nam, met verlies dier bate, en de rechterlijke ambtenaren, die

1618—
1621.

Haar optretleu
te 'i
Ilage.

De llemonstran-
ten houden te
's Hage afgezon-
derde godsdienst-
oefening.

Plakaat daarte-
gen.

' Resol. Holl. U, 16 Nov. 1618. brandt, t. a. pl. bl. 884. carletox, II, p. 204.
2 Zie Mesol. Holl, 27, 31 Nov. 1618. 3 Zie zijnen briefaan vah sorgen bij brandt, II, 61.040.

-ocr page 145-

142 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ißis— in gebreke bleven de bijeenkomst te beletten, met hun ontslag; alles behoudens ar-
bitrale correctie. Aan deze verordening waren de Staten van meening streng de hand
te houden. De bezetting der stad werd met twee vendels vermeerderd. Den eerstvol-
genden zondag kwamen drie vendels in de wapenen , en bij de minste beweging was
bepaald, dat de soldaten zouden oprukken, en de officieren van justitie bij de hand
zouden zijn en een vyflal belhamels in hechtenis zouden laten nemen om hen tot het
noemen van de hoofdaanleggers te dwingen

Intusschcn ging de Synodale Commissie voort met het afzetten en schorsen van een
])e Synodale groot aantal predikanten 2. Te Schoonhoven raakte zij in geene geringe moeijelijkheid,
der^/ndt™tegen-Derwaarts hadden zij verscheidene leeraars uit de Classis van
Gouda bescheiden, ten
/wffV^ einde zij zich aldaar op bepaalde beschuldigingen zouden komen verantwoorden. De ge-

daagden zochten in den hun gestelden termijn, die volgens de instructie der Commissie
zelve te kort was, eene reden om niet te verschijnen. Slechts
wittius, de Remonstrantsch-
gezinde predikant van
Schoonhoven ^ verscheen met zijn ambtgenoot galenus in de
kerkekamer, en verontschuldigde de teruggebleven predikanten. Terwyl de geestelyke
Heren vergaderd waren, liep de kerk zoo uitermate vol volks, dat de Commissie en
LYDiüs, die by haar was, ernstig ongerust werden, ja
lydius meende zich met groot
misbaar wegens overlast, van de zijde des volks geleden, te moeten beklagen. Zelfs de
soldaten, die de Regering in de kerk had laten komen, raakten daar zoo in gedrang,
dat de kapitein ze weder liet aftrekken. Onder deze omstandigheden richtte de Com-
missie te
Schoonhoven niets uit Κ Maar het laat zich denken, dat "wittius, dien men
beschuldigde het volk te hebben willen opruijen, het ongenoegen der zich beleedigd
achtende party zou moeten ondervinden. De Gecommitteerde Raden, door zijne Excel-
lentie op het gebeurde te
Schoonhoven opmerkzaam gemaakt, zonden op zijn advies
hunne medeleden
dierhout en den Fiskaal kinschot derwaarts. Hun verslag aangaande
hetgeen zij aldaar hadden vernomen, leidde tot eene vervolging der schuldigsten; de
baljuw werd naar
*s Ilage ontboden om zich ie verantwoorden, en hierin niet ten ge-
noegen, der Gecommitteerde Raden geslaagd zijnde, afgezet.
Wittius werd mede naar
'ä Hage ontboden, en aldaar opgehouden totdat de Commissie hare rondreize volbracht had.
Toen werden hem eenige punten van aanklacht voorgehouden, waarop men zich gerechtigd
achtte hem af te zetten. Dit vonnis, door de Staten bekrachtigd, werd van hunnentwege
ter zyner kennis gebracht met het verbod om zonder hunne uitdrukkelijke toestemming
binnen
Schoonhoven terug te keren. Tervfijl wittius zich aan het veer tegenover deze
stad bleef ophouden, hielden hier de afgezonderde vergaderingen der Remonstranten

1 Resol Stat. v. Holl. 18, 19, 20 Dcc. 1618. brandt, t. a. pl. II, bl. 941—943. carletü.x,
11, p. 372 , 373.

2 Resol Holl. 30 Jau.; 20 Maart, 16J9. ^ uytekbogaert, Kerkel. Uist. bi. 1040, 1041.

i

-ocr page 146-

DES VADERLANDS. "1G9

aan; doch de Stalen meenden met omzichtiglieid Ie werk te moeten gaan. Niettemin i6i8—
yerboden
zij die bijeenkomsten, en beschreYen wittius op nieuw naar ^s Hagejom kern ^1'^^·
te bevelen zich uit de nabijheid der stad Ie verwijderen ^

Vooral ten aanzien van Gouda en RoUerdam namen de Staten omzichtigheid in aeht.
Beducht voor opschudding in die steden, legden zij den gver der Synodale Commissie
aan banden, en beletten haar tot vervolging en schorsing of afzetting van de predikanten
aldaar over te gaan De zaak van «tREViifCHOYEii had reeds genoeg stof töt bezorgd-
heid opgeleverd, en zoo weinig waren de Remonstranten van
RoUerdam geneigd om
zich te ontzien, dat zij op den eersten kersdag (1618), als om te» toonen dat de gewone
predikplaatsen hun aantal niet konden bevatten, len overvloede vioor en aa den middag
op de Beurs voor zich lieten prediken. De schoonzoon van
greyiwchovew speelde
hierbg eene groote rol, en het gevolg was, dat op besluit van de Gecommitteerde Raden
ter tegenwoordigheid van zijne Excellentie genomen, thans te
RoUerdam een plakaat Pkkaat tegen
werd afgekondigd, nagenoeg van denzelfden inhoud als dat te
^s Gravenhage uitge-^^^
vaardigd ' ■ . 'lit:;:

De Noord-Hollandsche Synode, te Enkhuizen bijeengekomen, handelde in denzelfden Handelingen
geest en op dezelfde wijze als de Delftsche Kerkvergadering. De toestand van de Haar' fancUchrS^node'
lemsche Gemeente hield haar. een geruimen tijd- bezig. De predikanten aldaar hadden de
Kerkeorde van
1591 helpen invoeren ; één hnnner, Dionysius sprankhuyzeïï, was volgens
die Kerkeorde beroepen, en zij hadden zich ongunstig over de byeenroeping eener Nationale
Synode uitgelaten. In één woord, zy hadden zich gehoorzaam in den geest der vorige
Regering nïtgelaten en gedragen. Dit kon thans niet zonder berisping gelaten worden,
en al had men het ongewraakt willen laten , de afgezette Kerkeraad .drong bij de Synode
aan op afzetting van leeraren, op wier leer men niet de minste aanmerking vermocht te
maken. Hiertoe evenwel kon de Synode niet besluiten; men Bepaalde er zioh toe, twee
predikanten te verplaatsen, den een naar
Woudnchem,, den anderen naar Katwijk; de
twee overigen erlangden na schuldbekentenis de gunst Yan te
Haarlem te mogen blg-
ven — In
weerwil hunner bezwaren ^ yparen Iwee Remonstrantsche Alkmaaiscbe
predikanten naar de Synode
Yertrokken^ doch daar zij niet idan onder zekere voorwaarde
zitting wilden nemen, geenszins toegelaten. De Staten werden met de zaak gemoeid,
en op hunnen last getroostten zich de Remonstranten der Alkmaarsche Classis op nieuw
gedeputeerden te zenden. Doch aan dezen werd dubbelzinnigheid in de bedoelingen,

-ocr page 147- -ocr page 148-

•1

DES VADERLANDS.

De ervaring, door de Gedeputeerden der Koordhollandsche Synode te Hoorn opge-
daan, deed hen beseffen, hoe raadzaam het was, dat zij bij hetgeen zij verder dachten
te volvoeren, even als de Zuidhollandsche Synodale Commissie, door eenige burgerlijke
Overheidspersonen werden bijgestaan. Met een verzoek daartoe strekkende meldden zij
zich, zonder dat de Provinciale Synode hun gelast schijnt te hebben zulks te doen,
bij de Staten aan, en verkregen gereedelijk wat zij verlangden ^ Te
Alkmaar onder-
vond deze Commissie al spoedig de blijken van het ongenoegen der Remonstranten.
Terwijl zij aldaar met de Contraremonstrantsche Classis in de kerkekamer vergaderd
Onlusteu te
was, werd de kerk door het volk overweldigd, en de kerkekamer, die gelukkig tijdig
door de Vergadering verlaten was, opengeloopen. Een der nieuwe vroedschappen werd
door de menigte aangegrepen en in een kruiwagen de kerk rond en de stad door
gereden. De maatregelen van voorzorg, door de Magistraat genomen, hadden niet
gebaat. Alzoo wendde men zich tot de Stalen om vermeerdering van garnizoen te
bekomen. Dit verzoek werd door den Prins dadelijk ingewilligd, en sedert vergaderden
de kerkelijke heren niet dan door eene bende soldaten behoorlijk verzekerd. Men ver-
trouwde de Schuttery zoo weinig, dat er weldra met den Prins onderhandelingen plaats
grepen, over de verandering van de kapiteins dezer gewapende burgermacht. De pre-
dikant jonAKNEs GEESTERANUS wcid bcschuldigd, *s avonds vóór de beroerte eenige
gemeenteleden bijeengeroepen en hen afgevraagd te hebben, of hij hun wettig leeraar
was al of niet, en of zij gezind waren hem legen een ieder te handhaven Deswe-
gens werd hij door de Synodale Commissie ter verantwoording geroepen. Hij ontkende
de aantijging, en men kon hem niet van schuld overtuigen. Maar daarna Wegens ge- ,

loofsartikelen ondervraagd, werd hij, zoo als de aard der zaak medebracht, bevooroor-
deeld aangehoord en onheusch bejegend, en toen hij zich over de handelwijze, waaraan

hij ten doel gestaan had, in krachtige uitdrukkingen schriftelijk beklaagd had, dadelijk

«

afgezet. Zijnen broeder petrus, predikant aan de beide Egmonden, trof hetzelfde lot,
en daar men hunnen aanhang zeer scheen te vreezen, werden zij beiden door de Sta-
ten, bij gelegenheid dat dezen ook de andere maatregelen van schorsing en afzetting,
door de Noordhollandsche Commissie getroffen, goedkeurden, tot een gedwongen verblijf
te
's Gravesande verwezen. Overdreven vrees voor hetgeen men met hen voor mocht
hebben — zij lieten zich zelfs bang maken, dal de Staten hen naar
Engeland zouden
laten ontvoeren, om daar als loochenaars van de Drieëenheid verbrand te worden —
noopte hen dat bevel niet Ie gehoorzamen, maar zich naar
Oostfriesland te begeven 3.

1618—
1621.

SPBP

tmm^

-ocr page 149- -ocr page 150-

DES VADERLANDS. 147

De Nationale Synode was niettemin bijeengekonnen en vervulde hare bestemming. iGis—
Van den aanvang aan hielden de Staten-Generaal een waakzaam oog over alles, wat
Maatregelen
den geregelden voortgang der Kerkvergadering kon verzekeren. - Toen zich tusschen J^^^jgt ^^^
Steden van
Overijssel een geschil geopenbaard had, waar de voorbereidende Synode uale Synode ge-
harer Provincie moest gehouden worden, en deze zaak de byeenkomst dier Provinciale
Synode scheen te zullen vertragen, wendden zij zich tot de Regeringen van
Kampen
en Zwolle met de dringende bede, dat zij »om het gewicht der zaak" toch over het
bezwaar wilden heen stappen en
Deventer genoegen geven: met die oneenigheid verliep
slecjits de tyd, en dat » moest met alle middelen verhoed worden," Eindelyk moesten
de Staten toch nog de Regering van
Deventer raden, aan den onverzettelijken eisch
der andere Steden toe te geven De Provincie
Holland, die thans zelfs den schijn
wilde vermijden, alsof zij eenigermate gedwongen de Synode voortgang liet hebben, en
deswegens eene uitdrukkelgke
acte van consent bij de Generaliteit inleverde ^ ^ zag nog
niet dadelijk af van de poging om zich op de Synode eenig voorrecht boven de andere
Provinciën verleend te zien. Zij verlangde, dat terwijl elk van dezen op de Synode
slechts ééne stem zou uitbrengen, de zes burgerlijke personen, die
Holland derwaarts
afvaardigde, op grond van het groot aantal der Kerken in
Holland^ gezamenlijk drie of
minstens twee stemmen zouden hebben. Doch toen dit verlangen met gunstig werd
opgenomen, gaf zy de zaak op, om deswegens »geen onlust te weeg te brengen"

Nog altijd was het onzeker, of de Koning van Frankrijk aan eenige Gereformeerde
Godgeleerden uit zijn Rijk verlof zou geven om de Nederlandsche Synode bij te wonen.
Opdat zyne Raadslieden geen voorwendsel hebben mochten om zich aan de vroeger
naar
Frankrijk geschreven brieven te houden, waarby de Staten van Holland verklaard
hadden, dat de Nationale Synode geen wettigen voortgang hebben kon, werd na den
ommekeer der zaken van wege diezelfde Staten aan den Koning van
Frankrijk en de
Gedeputeerden van de Fransche Kerken het bericht toegezonden, dat alsnu alle leden
in de Synode bewilligd hadden ^ , waarbij het verzoek gevoegd werd om de toezending
van eenige Godgeleerden ter bijwoning der Synode. Ongeveer eene maand later kwam
er een brief van
lakgerak met de tijding, dat de Koning eindelyk, legen alle ge-
wetensbezwaren aan, aan twee Fransche predikanten vergund had, zich herwaarts te

nomen.

19*

-ocr page 151-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

ißi8— begeven. Doch dit verlof werd welhaast weder ingetrokken, en de Fransche Godge-
üeii Franschen moesten de reeds aangevangen reize staken. De betrekking was by de ver-

Godgekerden ^ ^geefsche tusschenkomst der Fransche Gezanten Ie weinig vriendschappelijk, dan dat

onthouden om ter LODEWUKS Raadslieden gezind zouden zijn geweest de Nederlandsche Regering in dit

Svnode te komen. ■. i

opzicht te wille te zijn i.

De andere uit- De Godgeleerden der andere vreemde natiën kwamen van lieverlede aan 2. Der Staten

hremsche Godge-

leerden komen Agent BREDERODE had zich zeer ijverig betoond. Hij had zelfs eene reize naar Zwil-

aan.

seriand ondernomen, ten einde de bemoeijingen van den Franschen Resident aldaar
legen te werken en de afreize der Godgeleerden uit
Zürich^ Bern, Basel en Schaff-
hausen
te bevorderen Aanvankelijk was er slechts sprake geweest om de Kerken van
Engelandy Frankrijk^ de Palts, Hessen en te noodigen om Godgeleerden ter

Synode te zenden, en men had nog onbeslist gelaten, of men ook Godgeleerden van
Bremen, Embden, Brandenburg, Genève en Nassau beschrijven zou. Van het gevoe-
len, dat de vertegenwoordigers der Kerken van
Bremen, Embden en Brandenburg
zouden voorslaan, schijnt men te weinig zeker te zyn geweest, en daarentegen scheen
aanvankelijk de te
Genève en in Nassau gepredikte leer te kennelyk den Gontraremon-
slranten gunstig, dan dat Godgeleerden uit die oorden zonder schijn van partijdigheid
genoodigd konden worden. Later toen men de noodzakelijkheid erkend had om van
de Synode het middel ter veroordeeling eener staatspartij te maken, scheen dit geen
bezwaar meer. Van den anderen kant verschenen nu ook Godgeleerden uit
Bremen en
Oost friesland. Uit Brandenburg werden insgelijks Godgeleerden afgevaardigd, doch de
tegenstand der Lutherschen noopte den Markgraaf hen te huis te houden en hun weg-
blijven met een beleefden brief bij de Staten te verontschuldigen. De godsdienstleeraars
van het Vorstendom
Anhalt werden niet beschreven: de oude Confessie der Anhaltsehe
Kerken was te stellig legen de prasdestinatieleer, die men wilde vaststellen, aangekant.
Bij de Engelsche Geestelijken zond
jacobus later den Godgeleerde walter balganqual ,
om de Schotsche gemeenten te vertegenwoordigen. Deze Engelsche Geestelgken zouden
de groote steun zijn der zaak, die men Λvenschte te doen zegevieren.
Garleton ont-
veinsde niet, dat zy van den Koning een bepaalden last mede hadden gekregen, hoe
zich op de Synode te gedragen, en dat deze last strekte om de Arminianen verder ten
val te brengen. De Engelsche Godgeleerde
petrus heylin, hofkapellaan van Koning
karel I, verklaart onbewimpeld in zyne Geschiedenis der vijf Artikelen ^ dat jacobus

1 llesol. Holl. 20 Sept.j 18 Oct. 1618. carleton 11, bi. 351, 352, 376. bmndt, t. a. pi.
lil, bl. 10, 11.

2 llesol Stat.-Gen. 29 Oct.5 2, 3, 5, 10 Nov.; 15 Dec. 1618.

3 Rcsol. Slat.-Gcn. 11 Oct. 1618. Vgl. hiervoor bl. 76.

-ocr page 152-

DES VADERLANDS. "1G9

ten gerieve der partij, die hij in de Nederlanden ondersteunde, zoodanige Godgeleerden leis —
had gezonden,
Tan wie .hij verzekerd was, dat zij in den gewenschlen zin zouden spreken
en handelen, en
tilewus vergeleek de Dorische Synode bij de Kerkvergadering te Con-
slantinopel
van het jaar 869, waar niemand werd toegelaten, dan die zich te voren
voor eene der beide partijen verklaard had

De vreemde Godgeleerden werden goed onthaald. Er werd voor hun kosteloos verblijf
hier te lande gezorgd, en hun alle eer aangedaan. Tot beveiliging van hen, die uit
Jhiilschland en Zwitserland en alzoo door eene landstreek komen moesten, hier en
daar door vijandelijk gezinde troepen bezet, werd, zoo het schijnt, een militair geleide
verordend. Ja, er ware, volgens eenen wenk, door den Nederlandschen Gezant te
gegeven, om de Engelsehe Godgeleerden af te halen een oorlogschip gezonden, indien
men er een beschikbaar gehad had 2. Sommige der vreemde godgeleerde bezendingen
werden in de Vergadering der Staten-Generaal, na het houden eener plechtige rede,
bijzonder plechtstatig begroet. Deze eer viel den November aan den Eogelschen
üc Eugdsclic

Godgeleerden met

bisschop van Handaff met de Geestelijken, die hem vergezelden, ten deel. De Prins den Gezant in de
van Oranje en Graaf willem lodewijk: waren beiden tegenwoordig: want ga.rleton stafen-^ge^eraar
had op de terugkomst van den Prins gewacht. De Geestelyken werden door den
Gezant aangediend en aan de Stalen voorgesteld met eene Latijnsche rede, die hem
door zijnen meester zeiven in den mond was gegeven. Nimmer heeft een vorst minder
koninklijk gesproken, dan hier ook nu weder door
jacobüs gedaan werd. Hij doet
de toezending zijner Godgeleerden als een
hoOge gqnst voorkomen; maar in plaats van
die gunst inderdaad genadig te bewyzen, is zijn mond vol verwijten. Zelfs van den
afstand der Pandsteden kan hij niet zwijgen. Terwijl hij eigenlijk in dien afstand de
oorzaak zijner machteloosheid verwenscht, wil hij dien als een bewijs zijner belangeloos-
heid doen gelden. Ja, hij acht deze gelegenheid niet ongeschikt om te klagen over
een geschrift, in
Zeeland uitgekomen, waarin het gezag, dat hij in zijne landen over
de Kerk uitoefende, werd aangerand en ten slotte veroorlooft hij zich een uitval
tegen de Fransche Regering, alsof de raad, door haar gegeven, niet als de zijne, op
belangeloosheid en heilzaamheid aanspraak kon maken. En welke was zijn raad? Hij
strekte om de eendracht te herstellen door de krachtige tusschenkomst der Overheid.
Hiervan beloofde hij »eene waarachtige eenheid der zielen, die, gelijk de dauw van Her-
mon en gelijk de zalf op den baard van Aanow en op den zoom zijner kleederen, van de
Overheden op de Kerken, en van de Kerken op de burgers, lot de geringsten toe, zou
afdalen." De Latijnsche aanspraak, door den Bisschop gehouden, was een lofrede op de

» BRANDT, t. a. pl. 111 bl.9,10,12,13. 2 jxqsoï. Stat.-Gen. 11, 12, 13 Oct.^ 2 Nov. 1618.

3 Het geschrift van bücerüs, predikant te Veere, de regimine ecclesiae.

-ocr page 153-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

rust in de Kerk. De eenslemmigheid Tan de geloofsbelijdenissen, sedert de Hervorming
ontstaan, was een blijk, dat zij het werk des Heiligen Geestes waren. Wat behoefde
de Gereformeerde Kerk alleen zich dan verder over eenig stuk der leer te verontrusten ?
Neen! Zij had slechts bij den eenmaal gelegden grond te blyveuj en de hooge vraag-
stukken van den leerstoel te weren: dan, was alles afgedaan: immers van de leeken
vergde
ghristus gehoorzaamheid, gelyk van de Geestelykheid licht en waarheid, dat is
kennis, die alle ijdele twijfelingen uitsluit. Wat hen, Engelsche Godgeleerden, aanging,
zij hadden voor de eendracht in de Kerk alles, arbeid en moeite, ja hun bloed zelfs veil. —
Dus waren zg vastberaden genoeg. Zij zouden voor de doodsche rust der Kerk hun
eigen rust en des noods hun leven opzetten. Maar hoe ver is de Engelsche Kerk geko-
men met dien waan van onfeilbaarheid en dien afkeer van al wat hare zoele rust onder de
schoolmeestersroede van den Koning zou hebben kunnen storen! Hoe weinig voorzag zij, dat
zulke grondbeginselen den zoon van dien
jagobus op het schavot, en Engeland onder het
gezag der verkondigers van afwykende leerstellingen brengen zouden! Zulk een raad was
het wat
Engeland ons te geven had in vergoeding voor hetgeen het ons, door eenen iiugo
be groot
te vervolgen, had ontnomenI — Carleton begreep, dat die uitval tegen de
Fransche Regering al te onbeschaamd was; deswegens voegde hy er onmiddellijk uit zich
zeiven de verklaring aan toe, dat die woorden niet strekten om de verdiensten en de
oprechtheid hunner andere naburen en vrienden te verkleinen; neen, zij moesten alleen
dienen om den Staten te toonen, wat liefde en liefelijkheid op 's Konings harten grond
lag. Liever grijpt de Gezant de gelegenheid aan om de gevallen Staatslieden te hoonen.
»Thans zou, dit voegde hij er bij, 's Konings heilzame raad beter gevolgd worden:
immers Avaren zij nu genoegzaam ingelicht aangaande de kwaadaardige bedoeling van
sommigen en hoe groole ondienst die bedoelde personen hun gedaan hadden door hun
Ie ontraden, den raad van Zyne Majesteit ten aanzien van
vorstius te volgen, alsof de
nabuurschap van Zijne Majesteit hun verdacht ware geweest en hij plan gehad had om
zich het recht aan te matigen van zich in hunne regering te mengen." — De Engel-
sche Gezant vraagde weinig naar de waarachtigheid van hetgeen hij zeide; anders had
hij moeten zeggen, dat zij die
jagoeus verdacht hadden, vooral thans, in het gelijk
waren gesteld. En zulk een zinspeling op het voorgevallene met
vorstius veroorloofde
hij zich in eene Vergadering, in welke de gewezen Curator der Leidsche Hoogeschool,
MATHENESSE, juist den Voorzitterstoel bekleedde! ■— Alsof er nog niet genoeg woorden
waren gehoord, die bij de plechtige ontvangst der geestelijke Heren weinig te pas kwa-
men , bracht de Gezant onmiddellijk na hun vertrek de zaak ter sprake van het Gezant-
schap naar
Engeland^ dat toen nog niet vertrokken was Hij drong er bij vernieu-
wing op aan, dat de Staten hunnen Gezanten een bepaalden last betreffende de
tarra

1G18-
1621.

1 Zie hiervoor bi. 113.

-ocr page 154-

DES VADERLANDS. "1G9

der lakens en de visscherij zouden raedegeven: deden zij dit niet, zoo \vas het zoo veel 16I8 —
gezegd als: wij willen daarover niet handelen, en niet anders zou de Koning het verstaan.
» Het gold thans óf de vernieuwing van het huwelijk van
Engeland met de Yereenigde
Provinciën, óf echtscheiding, en dit was de derde afkondiging, die hg er in hunne
Vergadering van deed: de voltrekking van het een of het ander hing thans van hen
af." Zulk eenen ruiterlijken, half schertsenden, zoet-bitteren toon meende de Engelsche
staatsman, nu het heilzaam ontzag voor
oldenbarnevelt hem niet meer in bedwang
hield, legen de Nederlandsche Staten en hunne Stadhouders te mogen voeren! Geen
wonder, dal de Voorzitter ten minste, door de koelheid zgner antwoorden, zijn onge-
noegen verried, en legen de gewoonte niet eens de schriftelijke mededeeling der uilge-
sprokene redevoeringen vraagde. Dit verzuim werd echter goedgemaakt door gedienstige
personen, die met den Prins en den Graaf den lof der wijsheid en goedgunstigheid van
zijne Groolbritannische Majesteit luide verkondigden

De brieven, welke de Geneefsche Godgeleerden voor de Staten-Generaal medebrach- De brieven door
ten, zijn mede merkwaardig. De Syndici en Raad van Genève wenschen, »dat de Godgeleerden
oneenigheid mocht worden geheeld door het cement der Christelijke waarheid en vast-
gelegd met het anker der orthodoxe leer." Ten slotte danken zij God, dat het Hem
behaagd heeft, aan hunne » Excellenties" de lagen hunner vijanden te ontdekken, die
er op uit waren om onder het deksel van die kerkelijke oneenigheden zich van hunnen
Staat meester te maken. — Zoo werd de laster in het Buitenland geloofd. — De gelei-
brief der Geneefsche predikanten hield in, dat het gevaar der oneenigheden te grooler was,
omdat do Nederlandsche Kerk een der bolwerken der ware Christenheid mocht heeten,
daar zij als dijk gediend had tegen zoo vele en zoo vreeselijke stormen, en daarbij het
tooneel was geweest van de wonderen hunner eeuw. Het was uit het gevoel der ver-
plichting, die zij allen aan de Staten en de Kerken der Nederlanden hadden, dat hunne
Overheid de medehulp der Geneefsche Godgeleerden niet had willen terughouden

Hoezeer de Prins het denkbeeld opperde, om de Synode te ^sHage te laten bij-
eenkomen, ten einde zij zich des gevorderd te gemakkelijker met »de Raden en
Collegiën, die aldaar resideerden, in betrekking zou kunnen stellen" begreep men
toch van de vroegere bepaling niet te moeten afwijken, noch de reeds gemaakte toe-
bereidselen onnut te mogen maken, en den 15''®" November werd zij werkelyk te
Dor- ßg Dorteche
dreclU geopend, alwaar zij in de Stads Doelen vergaderde. De eerste bijeenkomst werd geopend,
voorafgegaan door eene Nederlandsche en eene Fransche predikatie, bij welke gelegen-
heid men de gebeden herhaalde, op den opzeltelyk ter voorbereiding^ der Synode den
17''®" October gehouden vast- en bededag gedaan, dat God de Kerkvergadering met

> Uesol Slat.-Gcn. G Nov. 1618. carleton, 11, p. 349—351.
2
RgsoL Slat. Gen. 10 Nov. 1618. 3 ^ieso/. Slal.-Gen. 13 Oct. 1618.

-ocr page 155-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

]f,l8— Zijnen Heiligen Geest wilde bijwonen en geven wilde dat aldaar alle zaken in Zijne
vreeze verhandeld werden lot herstel van de rust in Kerk en Land Ten gevalle van
de vreemdelingen werd alles in het Latijn verhandeld: ook was een goed Latinist, Pro-
fessor DAiiiEL HEiJiSius uit
Leiden, tot Secretaris der politieke Gedeputeerden aangewe-
zen. Deze moest voor deze Heren het woord voeren, wanneer zij op eenig beklag of
verzoek, door de Remonstranten aan hen gedaan, te antwoorden hadden, hetgeen den
meeslen hunner, die zich zelfs het gesprokene eerst moesten lagen uitleggen, onmogelijk
zou geweest zijn in bet Latijn te doen. De Instructie aan de politieke Gedeputeerden,
door de Staten-Generaal gegeven, gelastte hun te zorgen, dat geene staatkundige za-
ken en in het algemeen niets anders verhandeld Averd, dan in de punten van be-
schrijving was begrepen; dat de handeling zoo veel mogelijk bespoedigd werd; dat, ten
einde ontijdige oordeelvellingen af te snijden, alles geheim gehouden werd tot na den
afloop der Synode dat, zoo er goedgevonden w^rd eene algemeene Kerkeordening
Ie beramen, de rechten der Provinciën, en met name het patronaatsrecht, niet ge-
krenkt mochten worden Dit laatste artikel druiste rechtstreeks in tegen den geest,
die het drijven der Contraremonstranten in
Holland gekenmerkt had en nog kenmerkte,
en was dus een nieuw bewys, hoe weinig eerlyk het van de Stalen-Generaal ge-
weest was, die partij onvoorwaardelijk te ondersteunen.

In de tweede zitting werden bogermaw lot voorzitter, jagobus rolakdtjs, predikant
te
Amslerdam, en hermannus faukelius, predikant Middelburg, tot bijzitters, seeas-
tiaan damman,
predikant te Zidphen^ en festus hommius, predikant te Leiden, tot
secretarissen gekozen. Al deze mannen waren heftig tegen de Remonstranten ingeno-
men. Doch hoe zou de keuze anders hebben kunnen uitvallen? Slechts twee erkende
Remonstranten en één Ouderling van dat gevoelen, door de
Utrechtsehe Synode afge-
vaardigd , woonden de vergadering bij. Dus zou men de Remonstranten ongehoord gaan
veroordeelen? Dit miste zelfs den schijn van billijkheid, en deswegens moesl in de
ongelegenheid op de eene of andere wijze voorzien worden. Men nam, nadat de Re-

1 Besol Holl. 3 Oct.

2 Ook besloten de Staten, dat de briefwisselin{j tusschen liun Hoog Mögenden en de politieke
Gedeputeerden ter Synode geLeim zou blijven.
Resol. Stat.-Gcn, 16 Nov. 1618. Toch werden,
ten minste in den aanvang, hoorders toegelaten; onder anderen woonde
barlaeds als hoorder eenige
vergaderingen bij, en van de door hem gemaakte aanteekeningen heeft
bhakdt gebruik gemaakt
(zie
Uist. d. Ref. 111, bl. 26).

3 Zie de Instructie bij brandt, 111, bl. 18—22. De Groningsche Gedeputeerden ter Generaliteit
hadden aanteekening verzocht, dat hunne principalen niet verkozen, dat hunne
jura patronatus
en andere gerechtigheden op de Dorische Synode aan de Heilige Schrift getoetst werden {Resol.
Slat-Gen.
19 Nov. 1618).

-ocr page 156-

DES VADERLANDS. "1G9

monslranten bij de Provinciale Synodale verkiezingen opzellelijk geweerd waren, het inis—

1G21 ·

voorkomen aan, alsof men reden liad zich Ie verwonderen, dat er geene Remonstranten
op de Nationale Synode verschenen. Immers stond, zoo sprak men, voor een ieder de
toegang lot de Synode vrij. De Prins liet den November de Staten van
Holland
welen, dat hem ter oore gekomen was, hoe de Remonstranten voorgaven, zich bezwaard
Ie vinden op de Nationale Synode te verschijnen, als zouden hunne personen binnen
Dordrecht niet genoegzaam veilig wezen. Dus stelde hij voor, dat er in die stad eene
afkondiging zou geschieden, waarbij een iegelijk op zware strafTe verboden werd zich
van elke beleediging of overlast ten hunnen aanzien te onthouden. Hierop werd aan de
Dorische Magistraat geschreven, dat » aangezien de toegang tot de Synode vr^' moest wezen
voor een ieder, die iels zou hebben voor te stellen, met name voor de Remonstranten,
Hun Edel Mögenden goed zouden vinden, dat hun
vrij geleide verleend werd." De
Dorische Magistraat, begrijpende, dat dit vrij geleide niet door haar, maar door de
Slaten-Generaal moest verleend worden, bracht de zaak ter kennis van Hun Hoog Mö-
genden. Doch dezen, zich eenigzins gevoelig loonende, dat zij in deze zaak niet
dadelijk gekend waren, besloten niets anders, dan dat men zich lot de Staten van
Holland
zou wenden, om te vernemen, wat en waarom zij aan de Overheid te Dordrecht hadden
geschreven

In de vierde zitting (den NoYember) werd de vraag in beraadslaging gebracht,
op wat wijze men de Remonstranten lot de Synode roepen zou, en er werd besloten,
dat men aan het gehcele ligchaain der Remonstranten zou schrijven, ten einde zij
cenigen uit de hunnen, minstens drie uit elke Provincie, zenden zouden. Volgens dit
l)esluit slond het den Remonstranten vrij, zich door zoo vele personen, als zij slechts
wilden, te laten verlegenwoordigen. Hetzij nu dit besluit, gelijk de Remonstranten be- Een Gepaaid
weerd hebben, met medeweten der Politieke Gedeputeerden onder de hand gewijzigd
is, al of niet, zeker is het, dat goedgevonden werd, eenige weinige met name te
Synode gedaagd,
noemen Remonstranten voor de Synode te dagen. Doch juist denzelfden dag dat dit
besloten werd, kwamen benevens Professor
episgopiüs , wien door de Stalen van Holland
aangeschreven Avas met zijnen ambtgenoot polyakber de Synode bij de wonen een
drietal Remonslranlen
Dordrecht aan, afgevaardigd door eene Vergadering van Remon-
stranten, die Ie
Leiden bijeengekomen was. Zg hadden in last, uit naam der hunnen
Ie verzoeken, dat zij in behoorlijken getale en onder vrij geleide op de Synode mochten
verschijnen, om hunne zaak te verantwoorden, en dal men hun ten dien einde zou
loelaten, zoodanige personen te zenden, als zij zelvcn zouden verkiezen, In antwoord
op dit verzoek, door hen aan de Hollandsche Politieke Gedeputeerden medegedeeld.

' nesol Holl. 13 Nov. Resol. Stal.-Gcn. 15 Nov. 1618.
^ ResoL Holl. 20 Sept. 1C18. carlet(»x, II, ρ. 337.

III Deel. 5 Stuk. 20

-ocr page 157-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

moesten zij vernemen, (later besloten was, eenige Kemonstranteh ten getale Van dertien te
dagvaarden. Slechts uit de provincie werden geen Remonstranten gedaagd, vermits

IGIS-
1G21.

er uit dit Gewest twee Remonstranten zitting hadden. Daarentegen bevond zich episgopius
onder de gedaagden.— Hél was er, gelgk carletow aan het licht gebracht heeft i, van
den aanvang aan op toegelegd,
episgopius, dien men slechts voor de leuze met polyander
had uitgenoodigd, niet anders dan als beklaagde ter Synode te kten versehenen. — De
Remonstranten kwamen bij de Politieke Gedeputeerden op tegen de onbillijkheid om
den Hoogleeraar, die reeds als beschreven door de Staten gekomen was, thans nog als
beschuldigde te dagen, en toen deze klacht niet haatte, verzochten zy, dat ten minste
de keus van degenen, wien zij hunne zaak het best toevertrouwden, aan hen zeiven
gelaten werd. Bepaaldelijk gaven zij den wensch te kennen, dat al de Remonstranten,
die de Haagsche Conferentie hadden bijgewoond, op de Synode mochten verschijnen,
welk verzoek inhield, dat aan
uytenbogaert onder vrg geleide terugkeer in het Vader-
land werd toegestaan, en dat voor
grevinghoven zijne ontzetting uit de dienst geen be-
letsel tegen zijne toelating tot de Synode zgn mocht. Op dit verzoek werd door de
Politieke Gedeputeerden, die de Synode in de zaak niet kenden en zich tol het inwinnen
van het advies van het kerkelijk Bestuur der Vergadering bepaalden, het volgende ge-
antwoord: dat, »dewijl de Stalen-Generaal geen ander ligchaam der Nederlandsche
Kerken erkenden dan hetwelk in de Synode ve/gaderd was, zij niet wilden toestaan,
dat de Remonstranten een ligchaam zouden uitmaken of uit gemeenen name personen
zouden deputeren om hun stuk in de Synode uit aller naam te verhandelen; dal zij aan
■üYTENBOGAERT cn GREVINGHOVEN niet konden toestaan op de Synode Ie verschijnen,
vermits zy door de Provinciale. Synode waren afgezet, en het derde der artikelen op de
bijeenroeping en orde der Nationale Synode medebracht, dat al de leden in werkelijke
dienst zijn moesten." Niettemin mochten »
grevinghoven en ieder ander, volgens het
achtste dier artikelen, onder de toehoorders verschijnen en, na verlof van den President
of de Vergadering bekomen te hebben, hunne bedenkingen voorstellen, mits zich aan
het oordeel der Synode onderwerpende." Eindelijk »op het vrijgeleide mocht men zich
verlaten, daar niemand op de Synode om iets kerkelijks zou aangehouden of gemoeid
worden; alleenlijk, zoo iemand iets in het staatkundige mocht hebben misdaan, of de
Officieren van Justitie iels tegen hem mochten hebben, zoo wilden zy voor hunne vei-
ligheid niet instaan." Dit antwoord weerde
uytenboi&aert en grevinghoven uit Dordrecht,
Immers was het maar al te duidelijk, dal de burgerlyke rechter hunne personen bedreigde,
en hoe zou dan de eerste*in bet Vaderland hebben kunnen terugkeren, en de laatste
de hem liefhebbende gemeente van
Botlerdam, waar men hem niet aan durfde randen,

1 II, p. 337, 338.

-ocr page 158-

DES VADERLANDS. 187

hebben kunnen verlaten — De drie Remonslranlen, geen middel ziende om eenige lßl8~

1021.

MÏjziging in de beslissing der Politieke Gedeputeerden Ie verkrijgen, beloofden binnen
den bestemden tijd van veertien dagen als gedaagden te zullen verscbijnen. Ook
de andere gedaagden besloten dit te doen. Want wie de dagvaarding niet gehoor-
zaamde, zou schuldig gehouden worden aan »verlating zijner zaken en wederhoorigheid"
en onbevoegd om later eenige bedenkingeri tegen de dan uitgemaakte leer te opperen
Dus was men er in geslaagd, om, even als Prins MAraiTs gedaan had, toen hij de
waardgelders afdankte en de Vroedschappen afzette, de tegenstanders vóór den veldslag
te ontwapenen. Het gevecht dat volgde, kon niet anders dan een wreedaardig spel zijn,
dat men met de Remonstranten zou drijven.

De behandeling der vijf punten, die volgens de vastgestelde orde ^ in de eerste plaats
moest geschieden, en de beraadslaging over de bezwaren legen de Beljijdenisschriften,
welke men van de Remonstranten wachtte^ , moesten noodwendig tot hunne aankomst
ten bestemden dage uitgesteld blijven Dus maakten in de eerst volgende zittingen
Eeuigc vragen
eenige vragen aangaande de overzetting des Bgbels uit de oorspronkelijke talen in het ^^^^.^^'^g^y^Q^e
Nederlandsch en betreffende het prediken van den Catechismus, de Gatechisatiën enz.
liet onderwerp der beraadslagingen uit. Toen de nalatigheid in het prediken van den
Catechismus in de namiddagpredikatien ter sprake kwam, weten sommigen ze daaraan,

1 Zooveel prijs stelden de Remonstranten op de tegenwoordiglicid van ghevinchoven op de
Synode, dat zij, bevroedende dat de Staten-Generaal, die de orde, welke aan afgezette leeraars
den toegang verbood, vastgesteld hadden, deze orde ook vermochten te wijzigen, zich met een
verzoekschrift tot die Staten wendden, daartoe strekkende, dat aan hem en aan
gOülabd, den
i' geschorschten Waalschen predikant van
Amsterdam (men schijnt te hebben willen ontveinzen,

dat het bepaaldelijk om guevincuoven te doen was), vergunning verleend werd om henevins de
gedaagden ter Synode te verschijnen. De Staten-Generaal echter verv?ezen de adressanten naar
I de Politieke Gedeputeerden te
Dordrechty die in deze zaak reeds uitspraak gedaan hadden [RosoL

'4 Slai.-Gen, 30 Wov. 1 Decbr. 1618. brahdt lil, bl. 46, 47).

η 2 βλακβτ, bl. lU, 36—45. liesol. Stat.-Gen, 17, 21 Wov. 1618. ^ Artikel 9.

^ In de maand September verzocht de Classis van Dordrecht de Staten-Generaal om de stukken,
in November 1608 door verscheidene predikanten ingeleverd, behelzende hunne bedenkingen op
de Confessie en den Catechismus. Toen dit verzoek in de vergadering was medegedeeld, ver-
< klaarden de Gedeputeerden van
Holland, dat zij die stukken niet hadden, maar meenden dat zij

I onder oldesdarrbvelt berustten. Dus zou men bij hem er onderzoek naar doen {Résol. Stat.-Gen.

I 22 Sept.). In December zeide bogebmas in de vergadering der Dorische Synode, dat oldenbahnevelt

de plaats, waar die stukken waren, liad aangewezen, maar dat ze daar niet gevonden waren
(brasdt, lil, bl. 136).

5 Resol. Stat.-Gen, 17 Nov. 1618. cableto.^, 11, p. 365.

20*

-ocr page 159-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1018— dat rnen de landlieden zeer bezwaarlijk op de zondagen van hunne spelen of van hun
werk in de kerk kon trekken. Er waren er, die zulke landlieden en de lidmaten in
het algemeen, naar de toen in de Engelsche Kerk en by die van de Palts heerschende
gewoonte, door politieke macht en geldboeten tot het gehoor wilden gebracht hebben.
Ten laatste bepaalde men zich tot het dreigen met kerkelijke censuur, en lot hel voor-
nemen om de Overheid te verzoeken, met slrenge plakalen te verbieden, den sabbalh
met dagelijkschen arbeid en inzonderheid met spelen en drinken te ontheiligen. Veel
min gaf men gehoor aan het verlangen van een der Geldersche Godgeleerden, die
zeide, dal men de onwillige schoolmeesters door politieke autoriteit moest dwingen om
den Catechismus te leeren en de ouders om hunne kinderen tot de catechisatie te zen-
den en bij de vraag, hoe het uitgeven van kettersche en godloochenende boeken
te weren, vond de Geneefsche Godgeleerde
degdatus geen tegenspraak, toen hij zeide,
dat men zich ontzien moest, het Nederlandsche volk »als genegen tot vrijheid en
vermakelijkheid," met een al te streng juk te bezwaren

Toen de gedaagde Remonstranten zich den zesden December (reeds een dag Ie laat)
bij de Politieke Gedeputeerden en den Voorzitter aangemeld en nog een paar dagen
verzocht hadden om nog eenige beschikkingen te treffen, werd hun gelast dadelyk voor
de Synode te verschijnen, om in persoon dit verzoek te doen.
Episgopiüs , als toen
voor hen het woord voerende, zeide, dat zij in allen gevalle bereid waren des noods
zonder uitstel
in conferentie ie treden. Op dit woord werd den Remonstranten scherp
genoeg aan het verstand gebracht, dat zij daar slechts gekomen waren om verhoord te
worden: de Synode was hun rechter en geenszins hunne partij — Maar van die
Synode maakten de twee Utrechtsche Remonstranten leden uit, Hoe konden dezen

DeiJtrechtschc Iegelijk rechters zijn en aangeklaagden? Dit was alleszins onbestaanbaar; doch men
Remoijstrantscho . i ^ ι··ι i ·· i i · <·

leden der Synode wist raad. Opzettelijk, naar het schgnt, had men den leden den eed nog met afge-

de™de gedaagden ^orderd, cn alvorens dit geschiedde, vraagde de Voorzitter de Remonstrantsche Gede-
puteerden van
Utrecht af, of zij van nu aan liever onder de rechters wilden zitten, dan

^ Brieven van john hales, aangeh. bij brandt, III, bl. 54, 55. ^ brandt, bl. 76.

3 brandt, II, bl. 79—82. Aan de geloofwaardigheid der berichten, die brandt betreiFende de
Dortsche Synode mededeelt, kan geen redelijke twijfel bestaan. Niet alleen van liet
Historisch
Verhaal
en andere geschriften van de zijde der Remonstranten, niet alleen van hunne brieven,
bepaaldelijk van die van
barlaeus (opgenomen in de Epistolae ecdesiast. 1660. p. 512—538),
maakt hij gebruikj maar ook van de berichten van
carletons kapelaan, Mr. john hales, opzet-
telijk door dien Gezant naar
Dordrecht gezonden om hem op de hoogte te houden, en van die
van het Schotsche medelid der Synode,
balcanqüal. Voorts verdient opmerking, dat de geschriften
der Remonstranten over de Synode tijdig genoeg zijn uitgegeven geworden om door leden en
tijdgenooten der Synode Avedersproken te worden, en dat er echter geen tegenspraak gekomen is.

i ii

-ocr page 160-

DES VADERLANDS. "1G9

of zij zich bij de gedaagden wilden voegen: zij waren, deze gronden voerde men hun 1618—
aan tot dit verzoek, volgens hunnen geloofsbrief gelast de zaak der Remonstranten voor
te staan, en hoe konden zij tegelijk voorstanders en rechters zyn in dezelfde zaak?
Voorts, hun geval was hetzelfde als dat van
episgopius, die, hoezeer mede beschreven,
echter thans onder de gedaagden behoorde. Eindelijk waren zij, vermits er onder de
gedaagden geene Utrechtsche Remonstranten opgeroepen waren, aireede stilzwijgend als
zoodanig aangemerkt. Deze gronden haalden de Utrechtsche Remonstranten niet over
om van hun recht af te zien. Doch slechts op zekere voorwaarden wilde men hen tot
den Synodalen eed toelaten. Zy verkozen zich aan sommige van die voorwaarden niet
Ie onderwerpen, en moesten zich eindelyk getroosten aan de tafel der gedaagden plaats
te nemen ^

η

Bij de bezoeken, die de Remonstranten dadelijk na hunne aankomst by de uitheem-
sche Godgeleerden aflegden, hadden zij hen over het algemeen zeer onkundig gevonden
van hetgeen hier te lande in de laatste jaren in het kerkelijke was voorgevallen. Dit
gaf hun aanleiding om hun een geschrift te overhandigen, waarin de staat van zaken
nader werd uiteengezet, en tevens de bescherming der Uitheemschen tegen het ongelijk,
den Remonstranten aangedaan, werd ingeroepen. Deze daad trok de aandacht der Staten-
Generaal, die besloten het geschrift te laten onderzoeken 2, Maar nog meer ongenoegen
verwekte do redevoering by de eerste gelegenheid door
episgopius in de Synode uitge-
sproken. De Voorzitter had den Remonstranten bekend gemaakt, dat het door hen
herhaald verzoek, dat
grevinghoven en goulard mede gedaagd worden mochten, was
afgeslagen, en iedereen dacht, dat zij hierop een woord van leedwezen of beklag spre-
ken zouden, toen Professor
episgopius opstond, en na de Vergadering begroet en gehoor redevoering
verzocht te hebben eene redevoering begon uit te spreken. Dadelijk boeide of ontstelde vau episgopius ia
de toon, dien de redenaar aansloeg, zoo zeer, dat niemand scheen te beseffen, dat hel
aan gedaagden niet voegde, ongevraagd te spreken en als beschuldigers op te treden^
Inderdaad, de rede was eene welsprekende klacht over het ongelijk, den Remonstranten
aangedaan, eene klare uiteenzetting van de ware toedracht der zaken sedert den aan-
vang der geschillen; de Nederlandsche leden der Vergadering hoorden hun vonnis uit
den mond der beschuldigden, en de uitheemsche Godgeleerden vernamen de zaken nu
eens van een ganschen anderen kant, dan te voren. De godsdienst, dus begon de
Leidsche Hoogleeraar, was het hoogste en eigenlijk menschelijke in den mensch. Dit
beseffende, hadden zij. Remonstranten, de liefde voor de godsdienst met de zuiverheid
der leer in hunne gemeenten naar hun vermogen bevorderd. Er waren enkele punten,
ten aanzien van welke het vcrschoonlijk was van een uiteenloopend gevoelen of niet
genoegzaam ingelicht te zijn: niemand was er, die niet op eenig punt in hel onzekere

> BRANDT, bl. 101, 125, 127-133. 2 Sial.-Gen. 11 Dec. 1618.

-ocr page 161-

1018—

1G21.

im ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Terkeerde. Maar andere stukken waren er, in welke de dwaling tot omverwerping der
noodwendigsle leerstellingen, tot aanstoot der vromen strekte, en den vijanden der Her-
vorming eene aanleiding gaf om op haar te smalen. Zulk een blaam hadden zij van
de Kerk willen weren. Maar, helaas ί met weinig gunstigen uitslag. Hun geneesmiddel had,
zoo als het bij kwaadsappige gestellen meer geschiedt, eene bijna doodelijke ziekte doen
uitbreken. Maar dit was hunne schuld niet: integendeel, hun pogen strekte hun tot
eer. Ook berouwde hen geenszins wat zij gedaan hadden. Doch niettemin was de
haat, dien zij beloopen hadden, zwaar om te dragen. Men had hen uitgemaakt voor
Tyanden der Godsdienst en der Hervorming, verstoorders van de gemeene rust, verra-
ders van het Vaderland; hen met den allergruwelyksten laster overladen, gescholden en
bespot, in één woord, als een uitvaagsel van het menschdom behandeld; degenen, die
hen te voren meer dan hunne eigene zielen lief hadden, had men door argwaan in
hun gemoed te zaaijen, van hen vervreemd. »Lieve Jezus," zoo barstte hier de rede-
naar uit, »wat hebt gij al van uwen troon gezien en gehoord, dat men ons, zonder
eenige schuld van onze zijde, heeft aangedaan! Hoe menigmaal is ons zulèhten en jam-
meren lot u ten hemel opgeklommen! Hoe vurig hebben wij onze zielen voor u uit-
gestort, als voor dengenen, wien onze onschuld alleen bekend was! Wij roepen u tot
getuige, die de levenden en de dooden oordeelen zult, of wij ook iemand rechtvaardige
oorzaak tot zoo zware beschuldigingen en ongelijk gegeven hebben!" Niet, voegde hij
er onmiddellijk bij, niet dat zij, Remonstranten, zich altyd en in alles onberispelijk
hadden gedragen: neen! zij hadden ondervonden, hoe moeijelijk het was, zelfs voor
dengenen, die van de goedheid zijner zaak volkomen overtuigd is, het gemoed te mid-
den van !zoo vele losgelaten hartstochten steeds kalm en gelaten te houden. — Toen er
dan scheuring dreigde, waren zij op middelen bedacht geweest om den vrede te her-
stellen. Zij hadden van de Overheid eerst de bijeenroeping eener Synode, daarna hand-'
having eener onderlinge verdraagzaamheid gevraagd, en zich bereid verklaard om op
haar bevel de kerkdienst te Terlaten: op haar bevel, want dit uit vrije beweging te
doen, Avare in hun- oog een schandelijk verzaken van de belangen hunner gemeenten
geweest. Daar alle middelen lot herstel des vredes ijdel geweest waren, en daarentegen
de scheuring was bevorderd en als een heilzame plant gekoesterd en opgekweekt, zoo
was thans deze Synode belegd met geen ander doel, dan om de scheuring te wettigen.
Dit had niet anders kunnen geschieden, dan door de begunstiging der aanzienlijken.
Nog onlangs was uit het smaadschrift,
Munster der Nederlandsclie verschillen, gebleken,
hoe men het er op toeleide, hen van allerlei ketteryen verdacht te maken. Die aan-
tygingen echter waren louter bedrog, verzonnen om aan de scheuring een glimp te
geven, — In weerwil van dat alles waren zij nu
vrijwillig herwaarts gekomen, wanl
niemand zou hen hebben kunnen dwingen te verschijnen, en wat hun eenig vertrouwen
gaf, was de tegenwoordigheid van de uitheemsche leden, van wie zij billijker oordeel

-ocr page 162-

J.01S—

]621.

DES VADERLANDS. 1Ö9

venyachllen, dan zij van hunne landgenoolen ondervonden liadd^n. Dus smeekten zij
die vreemde Godgeleerden, »bij den dood en het bitter lijden van onzen Heer en Za-
ligmaker, Jezus Christus; bij den heiligen naam, over alle Christenen aangeroepen; bij
alle verplichtingen, door de Christelijke gemeenschap en broederschap op het hart ge-
drukt," dal zij billijk over hen oordeelen zouden. Niels verzechten zij, dan hetgeen
zij, in hunne plaats slaande, wenschen zouden.,— niets dan gemoederen, vrij van voor-
oordeel. Indien het genoeg was, dat men iemand beschuldigde, wie zou dan onschuldig
worden bevonden? Zij vleiden hen niet, noch jaagden hunne gunst na: hunne zaak
behoefde niemands gunst: ook zou de gunst van menschen hunne conscienliën in het
allerminst niet gerust kunnen stellen: alleen de gunst van hunnen eenigen God zochten
zij, wien, als den hoogsten rechter, zy stonden en vielen. Niemand mocht zich ergeren
aan hun klein getal: een goede zaak behoefde slechts éénen voorspraak; eene kwade
zaak had er aan duizend niet genoeg. Ook was het Gode bekend, door welke listen
en strecken men hen verhinderd had in genoegzamen getale en in billijke verhouding
tot de andere leden op -te komen, en — hierop zouden zij niet nalaten zich bij de
geheele wereld te beklagen — hunne hoofden, op welke zij naast God meenden te
mogen steunen, waren hun wreed ontnomen. Desniettemin en hoezeer^ lol op dit oogen-
blik toe, de Provinciale Synoden voortgingen de bunnen onder allerlei voorwendsels
af te zetten, gaven zij den moed niét verloren, besloten, gelijk het Christenen betaamde,
niet met een menigte volks, maar met de kracht der zaak zelve ten stryde te gaan.
Zij zouden zich niet ontzetten voor vonnissen,, al kwamen zij van de alleraanzienlykste
rechtbanken van de wereld: een wijs man werd niet bewogen,, door de personen zijner
rechters, maar door de degelijkheid en de billijkheid van het vonnis. Al leden zij voor
deze tegenwoordige rechtbank de nederlaag, mits slechts de waarheid, aan welke zij
zich volgaarne onderwierpen, hier uitspraak deed, zij zouden zich de nederlaag tot
winst rekenen, »

Zoo sprak dc Leidsche Hoogleeraar, en de roem van de Nederlandsche godsdienstige,
wetenschappelijke en burgerlijke vrijheid was gehandhaafd. De ojiderdrukle onschuld
had begrepen niet te moeien zwijgen; zij had den moéd gehad voor God en de wereld
te spreken. Buitendien, in het vertrouwen op de kracht der waarheid, hadden de Re-
monstranten nog eenige hoop op die vreemdelingen, welke immers niet door hunne
eigenliefde en de eenmaal gekozen parlij genoopt waren hun legen te zijn. "Was het
ongerijmd te denken, dat die uitheemsche Godgeleerden, na hét hooren van zulk eene
taal, verklaren zouden, de Nederlandsche Contraremonstranten niét op hunnen weg te
willen volgen? Doch hoe weinig berekenden de Remonstranten, die op zoo iels hoop-
Hare uitwer-
ten, dat de Engelsche Godgeleerden volslagen afhankelijk waren van de iöslrucliën
hun Hof en de gedurige onderrichtingen van
garleton; dat de Geneefsche afgevaardig-
den, verontwaardigd over den redenaar, die zulk eene verderfelijke strekking aan de

-ocr page 163-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— leer van hunnen calyun had toegekend, thans meer dan ooit op de veroordeeling van
het Arminianisrae zouden aandringen; dat de Nederlandsche predikanten en professoren,
zoo ongenadig ten aanhooren
Tan vreemdelingen ontsluyerd; dat een Leidsche predikant,
FESTIIS HOMMiüs, wicus bock,
Monster der Nederlandsche verschillen, als een zamen-
weefsel van bedrog dciHr zijnen hooggeleerden stadgenoot was gebrandmerkt, alles zouden
aanwenden om die vreemdelingen tegen hen in te nemen; dat, eindelijk, vooral de
Politieke Gedeputeerden niet vry waren en
oldenbaknevelt moesten vellen in hen. Wel
roerde de redevoering, met eene krachtige stem en het edelst gebaar uitgesproken, de
1 hoorders zoo zeer, dat niet alleen de mond van den Voorzitter der Vergadering en van

dien der Pohtieke Heren, die hier anders niet schroomden gebiedend tusschen beiden te
treden, geboeid bleef; maar verscheidenen, ja zelfs eenigen van de Gedeputeerden der
Staten de tranen uit de oogen barstten. Doch spoedig werd die indruk uitgewischt. Toen
EPisGOPius ophield met spreken, stond de Voorzitter
bogerma» op, en vorderde hem een
kopij af, die de Remonstranten dadelijk onderteekenen moesten, alsof men schroomde,
dat er eenige wijzigingen in gebracht zouden worden. Daarop zijn eigen verzuim ver-
goelijkend, zeide hij, dat de gedaagden nu konden bemerken, hoe lankmoedig de eer-
waarde Synode met hen handelde, daar zg hun toegelaten had zoo lang té spreken,
zonder dat zij den president eerst kennis gegeven hadden van den inhoud der rede. Dit
voegde niemand, allerminst gedaagden, en dat zij bij hunne eerste intrede ter Synode
met zulk eene voorbedachte redevoering, vol van valsche beschuldigingen tegen hunne
mededienaren, de harten zochten voor in Ie nemen en te verbitteren, was gansch on-
betamelijk. Zóó begon men ook deze handelwijze der Remonstranten zwart te maken.
Aan de Staten-Generaal werd door de Politieke Gedeputeerden met de kopij der redevoering
het bericht toegezonden, dat hij ze » met groote en impetueuse animositeit" gehouden had ^;
men verspreidde het gerucht door de stad, dat er wonderlijke en strafwaardige zaken
in de redevoering stonden, die men den gedaagden en vooral
episgopius wel zou doen
bezuren; er werd bovendien verzekerd, dat hij nog veel hatelijks bepaaldelijk legen de
Politieke Gedeputeerden gezegd had, wat niet in de overgeleverde kopg stond, alsof hg
de mogeiykheid had willen afsnijden van deswegens achterhaald te worden. Die Heren
hadden hem beleefdelijk bij zich ontboden en hem de bekentenis ontlokt, dat, al was

ook de gansche rede te voren bedacht en op schrift gebracht, ja met de Remon-

>

stranten overlegd geworden, hij toch wel een woord meer of min kon gezegd hebben,
dan in de kopy stond. Men had hem met de verklaring, dat men wel begreep, dat
een professor zich niet Juist aan de woorden bond, vriendelgk laten gaan, en intusschea
van die bekentenis gebruik gemaakt, om hem in den mond te leggen wat men verkoos.
Ja, men gaf voor te vermoeden, dat hy de echte kopij had achtergehouden, en toen

i llesol. Slat.-Gen. 11 Dec, 1618.

-ocr page 164-

DES VADERLANDS. IGl

men zich van de gelijkheid der twee kopijen overtuigd had, was bogermAn nietig ge-
noeg hem in de volle vergadering van een leugen Ie beschuldigen, die zou hebben
moeten strekken om eene der beide kopijen achter te houden, welke hij toch reeds
zonder erg had afgegeven ^ Neen! de gehouden welsprekende redevoering moge den
Remonstranten bij de nakomelingen lot eere verstrekken, bij hunne rechters strekte zij
hun tot te zekerder verderf. Hunne veroordeeling was besloten; men kwam er voor de
menigte zelfs rond vooruit, even als die predikant, welke 's zondags na
episgopius rede te
Dordrecht op den predikstoel zeide, dat hel beter was dal de Remonstranten zich aan
de Synode onderwierpen en van haar eene
kleine censuur ontvingen, dan dal zij hier
namaals in den eeuwigen toorn Gods vielen Men handelde genadig met zulke ketters:
immers zonder hen, gelijk aan andere ketters geschied was, te verbranden, behoedde
men hen voor de straf der hel.

1618-
1621.

Om zoo spoedig mogelijk met de Remonstranlen aan een eind Ie komen, verzochl hen
de Voorzitter nu dadelijk, hun gevoelen omtrent de vijf Punten met hetgeen zij ter
slaving daarvan hadden aantevoeren, alsmede hunne bedenkingen op de Geloofsbelijdenis
cn den Catechismus, schriftelijk in te leveren. Doch alvorens dit aan Ie nemen, ver-
zochten de Remonstranten een geschrift te mogen voorlezen, heigeen zij meenden, dat
voor moest gaan.
Bogerman zocht hel gevraagde verlof te weigeren; doch de President
der Polii'ieken zeide, dal men het stuk zou voorlezen. Hel hield in, dal zij deze jje Gedaagaen
Synode niet als hunnen wettigen rechter konden erkennen, daar hare leden voor hel
grootste gedeelte, de üitheemschen uitgezonderd, aan de scheuring schuldig stonden cn
alzoo hunne geslagene partijen waren. Voorts gaf het alsnog de voorwaarden aan, welke
bij eene behoorlijke inrichting der Synode inachtgenomen moesten worden: werden deze
tocgeslaan, zoo zouden zij met blijden geest tot de behandcHng der zaak overgaan
on hunne liefde tot het behoud des vredes in het Vaderland en in zoo vele Vaderland-
sche Kerken met de daad bewijzen; zoo niet, alsdan hadden zij len minste gedaan wat
hun geweten vorderde, en lijdgenooten en nakomelingen konden oordeclen, dal zij
billijke voorwaarden hadden verzocht, maar dat de Synode geweigerd had ze te ver-
lecnen. Hierop voerde
bogermam hun te gemoet, dat zij met hunne beschuldiging
legen de Synode niet alleen haar, maar ook de Staten-Generaal, die haar bijeengeroepen
hadden, verongelijkten: Hun Hoog Mögenden hadden dezen vorm der Synode verordend,
en een anderen vorm te willen voorschrijven
was onbetamelijk. De President der Politieken
voegde daar eenige woorden bij, die moesten dienen om de Remonstranlen te doen gevoe-
len, dat, zoo zij zich niet onderwierpen, zg als oproermakers zouden worden aangemerkt,
en daarop hield
bogerman op nieuw eene rede, van welke de strekking was, dat zij
mochten denken van de Synode wat zij wilden: toch moesten zij zich aan haar oordeel

2 BRASDT, 111, bl. 133, 134.

' EPAKDT, 111, bl. 102—124, 126, 127, 135, 136.
III D
eeL·, 5 Stdk,

21

-ocr page 165-

1Ü2 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Ιϋΐ8— onderwerpen: Christus en de Apostelen hadden zich wel aan den Raad hunner tegen-
paiiijders, de Schriftgeleerden en Pharizeën, onderworpen. Oordeelde de Synode kwalijk
in hun oog, evenwel moesten zij het lijden: want het had God nu eenmaal beliefd,
dat het zoo was uitgevallen, dat zij geene andere Godgeleerden lol rechters hadden.
Allen verderen strijd sneed hij af met een gebiedend: »zwijgt, laten wij tot iets anders
voortgaan." Toch zeide
episgopius nog: »Indien gij, heer President, in onze plaats
waart, en wij in de uwe, zoudt gij u aan ons oordeel onderwerpen?" Waarop
boger-
MAN antwoordde: »Wij zouden, indien het zoo ware uitgevallen, het hebben moeten
lijden, en nu de Overheid het anders heeft goed gevonden, behoort gij het met geduld
te verdragen i." Klaarder kon wel niet worden te kennen gegeven, dat de Contra-
remonstranten van zins waren, alle partij van de in hunnen zin uitgevallen omwenteling
te trekken, en daartoe by die omwenteling als bij een uitspraak Gods berustten. Jam-
mer maar, dat de Overheid van hare zijde hare maatregelen vergoelijkt had, door zich
op den eisch der godsdienstige partij, door
bogerman en de zijnen voorgestaan, Ie
beroepen, en
oldenbarnevelts hoofd niet eerder zou vallen, voordat de uitspraak
dezer Synode hare handelingen zou schijnen bekrachtigd te hebben. Zoo wierpen Over-
heid en Geestelykheid inderdaad de schuld op elkander.

In vi'eerwil van de gelatenheid van bogerman, die verklaard had, dat de Remon-
stranten de leden der Synode zynenthalve voor Schrifigeleerden en Pharizeën mochten
houden , liet zich de Vergadering dien naam van scheurmakers loch niet welgevallen.
De Voorzitter moest op last der Synode de Remonstranten wegens hunne » oneerbiedig-
heid en onbeschaamde taal" bestraffen. Die beschuldiging van scheurmakery, zeide hij,
raakte ook de Staten Generaal, ja, den Prins van
Oranje, met wier goedkeuring (dus
had hij zich kort Ie voren laten ontvallen) de scheiding was lot stand gekomen, en op
wier gezag thans de Synode was bijeengeroepen. In eene uitvoerige beantwoording wier-
pen de Remonstranten de blaam van zich af, alsof zij ook de Overheden en den Prins
scheurmakers noemden: gelyk zij de voorgaande Regenten geëerd hadden, zoo zouden
zy ook den tegenwoordigen Overheden steeds alle eer en gehoorzaamheid bewijzen, zoo-
lang het met eene goede conscientie kon geschieden; maar de kerkelijken hadden zy
scheurmakers genoemd, en deze aantijging hielden zij, als genoegzaam bewezen, vol,
en daarom »maakten zg aan de gansche Christenwereld bekend, dat zij de tegenwoor-
dige Synode, ten minste het meerendeel derzelve, niet voor een wettig rechter erkenden,
en ^derhalve haar oordeel by hen en hunne Kerken van geene waarde zyn zou." Na
dit plechtig protest verklaarden zy zich bereid om te komen lot de zaak ten principale,
om welke zij meenden gedagvaard te zijn. »Toen ik deze dingen hoorde," schrijft
een ooggetuige, »verwonderde ik mij over den moed van deze lieden: zy waren vol-

» BMKDT, i, a. pl, III, bl. 130—141.

-ocr page 166-

strekt onversaagd, en spraken in de Synode als tot huns gelijken, met een ernstig en
helder gelaat, en het uiterste, zoo 't scheen,, getroost Zoo was het inderdaad, en
had zich menig lid der Vergadering eenig genot beloofd
Tan het oogenblik, dat zij
die fiere tegenstanders
als aangeklaagden aan de trappen van hunnen rechterstoel zien
zouden, het volslagen gemis aan ontzag en onderdanigheid bij de Remonstranten ver-
stak hen geheel en al van die voldoening. — Eene scherpe bestraffing, in den vorm
van een besluit der Vergadering ingekleed, en de adviezen bij welke de uitheem-
sche Godgeleerden en de politieke Gedeputeerden het protest ongegrond en onbe-
tamelijk verklaarden, werden den Gedaagden voorgelezen en hun het bevel herhaald
om zonder verder uitstel tot de verklaricg van hun gevoelen over de vijf Punten over
Ie gaan. Alvorens hierop te antwoorden, verzochten zij over de legen hen uitgesproken
oordeelvellingen en de hun gedane eischen gezamenlijk te mogen beraadslagen. Het
werd hun geweigerd: zy maakten, dit voerde men legen hen aan, geen Collegie uil:
hoofd voor hoofd waren zij gedagvaard, en elk moest voor zich zeiven spreken. Er
vielen harde woorden. De Secretaris
heiwsius, die meermalen met het aannemen van
een Irolschen toon, het opsteken van het hoofd, het zeilen van een hooge borst, en
het aanwenden van hoogdravende woorden den Gedaagden ontzag poogde in te boeze-
men, schreeuwde ditmaal gedurig, met de vuist op de tafel slaande: »men gebiedt u
te gehoorzamen, zegt of gïj het doen wilt, ja of neen!" De Remonstranten antwoord-
den , dat zij de vryheid huns gewetens aan geen menschen of menschelgke besluiten
konden onderwerpen, en verzochten dat men hun, in een vrij land en in eene (zoo het
heeten moest) vrije Synode, in het onderzoeken der goddelijke waarheid geen geweld
aan zou doen. Eene poging om hen hoofd voor hoofd te vragen, stuitte af op hunne
verklaring, dat zij besloten waren in
eene gemeenschappelijke zaak niets zonder advies
hunner medebroederen te doen. Eindelijk liet men hen gezamenlyk beraadslagen, en
zij antwoordden, dat zij » behoudens hun oordeel over de Synode" hun gevoelen over
de vijf Artikelen vry zouden verklaren en verdedigen, en zoo zij eenige twijfelingen
hadden aangaande de leer, in de Geloofsbelijdenis en den Catechismus vervat, die met
de gronden, op welke zij steunden, in geschrift zouden stellen. Hiermede moest de
Synode genoegen nemen, alleenlijk kwam zij op tegen zulk een uitleg, aan dat woord
oordeel gegeven, alsof de Synode zich liet welgevallfin, dat hare leden voor parlgdige
rechters en scheurmakers gehouden werden. Ten slotte verbood men den Gedaagden,'
in eene veroordeeliog van dat gevoelen over de Voorbeschikking, hetwelk tegen het hunne
overstond, te treden, en gelastte men hun, ook de verklaring van hun gevoelen over
de vijf Artikelen schriftelijk in te leveren. Noode lieten zich de Remonstranten deze
nieuwe voorwaarden, die hun strijdig met den Cilatiebrief schenen, welgevallen, en

1018-
162L

163

^ Zie bij BHASDT, 111, bl. 153.

-ocr page 167-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— eersl na vele woorden en wederwoorden kwamen zij tot de schriftelijke verklaring van
hun gevoelen Κ

Men legt het Toen de Remonstranten hun gevoelen betreffende het eerste der vp Artikelen sehrif-
ΙεΙεΓίεΓ'ίηΤεηβhadden ingeleverd, vond men, dat zij zich nog niet genoeg tot de eenvoudige
ΐίη^^ναηΙεΓίεβΓ van hun gevoelen bepaald en van de beoordeeling van het tegenovergestelde

stak der Verwer-gevoelen onthouden hadden. Men vreesde de kracht, die de Remonstranten steeds ont-

ping te treden.

leend hadden uit de voorstelling der ongergmdheden en gruwelijkheden, waartoe de
praidestinatieleer, kwalijk begrepen, leidde, en vergde van de tegenparty, dat zy, even
als de Contraremonstranten zeiven, de leer der Verwerping bescheidenlyk in de schaduw
zouden laten. Nog een ander middel om der Remonstranten kracht te breken, had
men bedacht. De Voorzitter stelde voor, of het niet raadzaam zou zyn, de Gedaagden
één voor één binnen te roepen en elk in het bijzonder over zijn gevoelen te onder-
zoeken, zonder dat zij elkander konden bystaan. Immers had hij vernomen, dat zij
onder elkander een Tegensynode vormden, en eenen Voorzitter hadden aangesteld met
twee Bijzitters en twee Secretarissen, en alles met meerderheid van stemmen uitmaak-
ten , gelijk eene kleine Synode, Werkelijk vonden de Remonstranten veel baat hij hunne
onderlinge beraadslagingen, aan welke ook Remonstranten, die niet tot de Gedaagden
behoorden, onder anderen
barlaeus en yan den bokue , deelnamen. Doch het voorstel
van den President werd door de uitheemsche Godgeleerden naar verdienste gelaakt: het
smaakte, zeiden zij, naar arglistigheid, en had den schijn alsof men zich van strecken
wilde bedienen: der Synode betaamde het in alle oprechtheid te handelen, en de waar-
, heid nam geene snoode kunstenarijen te baat, In een ander punt beloonde zich de
Voorzitter weder voor het oogenblik eerlijker. Toen, namelyk, de Geneefsche Godge-
leerden reeds nu beweerden, dat men het gevoelen der Remonstranten uit hunne boeken
moest opmaken, antwoordde by, dat dit niet kon geschieden, aangezien zg gedaagd
- waren om zeiven hun gevoelen voor te stellen en te verdedigen

De schriftelijke mededeeling van hun gevoelen over de vier overige Artikelen deden
de Remonstranten gepaard gaan van een verloog, dal zy noodwendig ook het tegenover-
gestelde gevoelen aanroeren en van de Verwerping gewagen moesten. Geen wonder,
dat zij dit punt niet opgaven. Hunne voornaamste kracht lag in de wijze, op welke
zij hunne denkbeelden mededeelden, en dat zij goed op den weg waren om op
'gemoederen, die ten minste nog eenigermate onbevooroordeeld waren, een gunsligen
indruk te maken, bleek reeds bij eenigen der Uitheemschen Κ Men schroomde derhalve
alsnu terstond tol de beoordeeling der vijf Punten Ie komen, en wilde de Remonstranten
eerst nog in de noodzakelykheid gebracht zien om nieuwe ergernis te geven. Deswegens
eischte de Voorzitter, dat zij hunne bedenkingen op de Geloofsbelijdenis en den Catechismus

1 brandt, III, bl. 156-163. 2 brandt, bl. 167—170. » brandt, bl. 170, 171.

-ocr page 168-

DES VADERLANDS. "1G9

dadelijk zouden overleveren, opdat zij tegelijk met de vijf Punten het onderwerp van de
beraadslaging der Synode zouden kunnen uitmaken. De Remonstranten verontschuldigden
zich wegens de kortheid van den tijd, en op grond der uitdrukkingen van den Citatie-
brief en der orde, door de Staten-Generaal vastgesteld, achtten zy zich ongehouden om
te doen wat men eischte, voor en aleer over de vijf Punten gehandeld was. Dit ant-
woord leidde tot vele woorden, waaronder men den Secretaris der politieken telkens,
met groot geklop op de tafel, hoorde roepen: »de Heren Gecommitteerden der Heren
Staten begeren, bevelen, gelasten en gebieden, dat gij zult gehoorzamen." Wat dreef
hierbij hunne tegenpartij, dus moesten de Remonstranten wel vragen. Verscheidenen
hunner verklaarden geene bedenkingen hoegenaamd of slechts bedenkingen van geenerlei
gewicht op die belijdenisschriften ^te hebben, en de Hollandsche Remonstranten wilden
niet gehouden zijn aan de bedenkingen, vóór tien jaren by de Staten hunner Provincie
ingediend. Wat vorderde men dan die bedenkingen vóór den lijd, vraagde
episgopiüs,
en waartoe stond men daarop zoo zeer? »Zulks geschiedt," antwoordde de Geldersche
Raadsheer
martinus gregorius, »zulks geschiedt, opdat blijken moge, wal dei leer en
het gevoelen der rechtzinnige Kerken is." — »Ja maar," antwoordde
episcopius weder,
» bedenkingen doen geen uitspraak, noch bepalen wat men voor waarheid houdt ^ al of
niet." — »Deze bedenkingen," zeide hierop de Raadsheer, »zullen voor een bepaald
gevoelen gehouden worden." — »Als hel zoo gaan zal," zeide alstoen
episcopius,
»dan hebben vvy in het geheel geene bedenkingen." — De Voorzitter scheen op dit
Avoord Ie gevoelen, dat men zich te zeer bloot gegeven had. Niettemin verried hij op
zijne beurt niet onduidelyk, dat de Vergadering aan eene dryvende macht van buiten
gehoor moest geven: vereenigde en bekortte men niet zoo veel mogelijk de zaken,
dan zou het, zeide hij, »te veel tijds en gelds kosten," en »voldeden de Remonstran-
ten hunne conscientiën niet," daarom moest het hun ook niet zoo zeer te doen zijn,
»als wel om de Resolutiën der Staten na te komen." — Den Remonstranten werd geen
langer tijd dan van vier dagen gegund, om, elk afzonderlijk, hunne bedenkingen op
de belijdenisschriften in te leveren

Middelerwijl had de Synode den lijd om aan eene bezending uit de stad Kampen De Kompensche
gehoor Ie verleenen, die kwam klagen over de vier Remonstrantsche predikanten dezer preïk°aïtenïoir
stad, hen van oproerige predikatiën en van den toeleg om de Contraremonstranten de
Synode ont-

j . . boden.

1618—
1621.

stad uit Ie jagen beschuldigende. Het was er natuurlijk om te doen om de Remon-
stranten aldaar uit de kerken te drijven, en dit doel werd volkomen bereikt; want,
hoezeer de uilheemsche en eenige andere leden te recht begrepen, dat deze zaak, als
bijzondere personen en omstandigheden betreffende, nog geen punt van beraadslaging
mocht uitmaken, liet men de drangreden gelden, dat zij licht zou verspreiden over het

brandt, bl. 187—lüO.

-ocr page 169-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618™ gevoelen der Remonstranlen, hetwelk dezen, dus sprak men op de Synode, ongezind
waren ie ontdekken. De twee Kampensche predikanten (de andere twee waren onder de
Gedaagden) werden vóór de Synode ontboden, en waarschuwende brieven aan de Magis-
traat geschreven Dus werd ook te
Kampen de gemeente der Remonstranlen van
hoofd en kracht beroofd. Weldra schoot er geen vryplaats Toor de vervolgde partij
meer over, en was er naauwelijks meer een uitgever voor de geschriften, in welke
hunne zaak bepleit werd, te vinden. ïoch besloten de Staten-Generaal, omstreeks
dezen tijd, te verbieden, dat er, zoo lang de Synode duurde, door de eene zoo min
als door de andere partij, iets over het daar verhandelde werd uitgegeven. Dit besluit
werd genomen op het bericht der naar i)orc?rec/ti.sgedeputeerde Politieken, wegens een
voornemen, dat er bij de Remonstranten zou beslaan, om de stukken, die zij in de
Synode brachten, tot beschimping van de handelingen dier Vergadering en tot ophitsing
des volks, te laten drukken

Den December in de Vergadering geroepen, verklaarden de Gedaagden, dat zy

hunne bedenkingen op de Geloofsbelijdenis gereed hadden en bereid waren ze voor te
lezen. Dit liet men hun echler niet toe: zij hadden, zeide men, al redevoeringen ge-
noeg gedaan. De voorrede, die zij daarbij gevoegd hadden, werd in hun afzijn voor-
gelezen. Ket haalde den Remonstranten al dadelijk verwijlen op den hals, dat zij die
bedenkingen niet elk afzonderlijk, maar, alsof zij een ligchaam uitmaakten, gezamen-
lijk hadden gesteld, te meer daar er onder hen waren, die verklaard hadden geene be-
denkingen te hebben. Ook wraakte men, dat zij de bedenkingen op den Catechismus
niet tegelijk ingeleverd hadden. Ζ,οο vele zware misdaden, want daarvoor werd die wyze
])e Gedaagileu van handelen uitgekreten, konden niet ongeslraft bUjven, en van wege de Politieke
Pdiüekerf^" tot Gedeputeerden werd den Remonstranten een besluit voorgelezen, waarbij zij vermaand
stipter gehoor-voortaan meer acht te eeven op zich zeiven en degenen, die, door God met

jiaaraljeicl aan de ' ο r d ' '

raordeningen ^e hoogste macht toegerust en thans naar aller oordeel zoo dikwijls getergd, den

der Synode ver- ο σ ^ ο ο

smaad hun aangedaan niet alleen konden , maar ook moesten straiTen. Van deze Reso-
lutie werd den Gedaagden kopij geweigerd: want, riep de Geldersche Raadsheer
vaw
ESSEN, een der Politieken, » wy willen onze Resoluties door u niet onderzocht hebben:
het voegt u ze te gehoorzamen, en niet ze te beoordeelen

Den 27''"", nadat de Synode om het Kersfeest eenige dagen geschorst was geweest,
leverden de Remonstranten hunne bedenkingen op den Catechismus over, en dadelijk
verklaarde
sghultetus, uit naam der met hem verschenen Godgeleerden uit de Paliz^
dat zij de zaak van den Heidelbergschen Catechismus op last van den Keurvorst als
hunne zaak aannemen zouden. — Ditmaal waren de bedenkingen der Remonstranten

1 BKANDT, lil, bi. 191—193. 2 jiesol. Stat.-Gen. 22 Dec. 1618.

3 bbakdt, 111, bl, 197—200. carleton, 111, p. 380—389.

-ocr page 170-

DES VADERLANDS. "1G9

in Ivvee onderscheidene door verschillende namen onderteekende geschriften vervat, en 1«18-
drie van de Gedaagden verklaarden geene bedenkingen Ie hebben. Thans kwam de
President op de vraag terug, of het den Gedaagden behoorde vrij te slaan, hun
gevoelen in de vijf Artikelen vervat, dus te verdedigen, dat zij ook ia eene vrije
beoordeeling traden van het tegenovergestelde gevoelen, bepaaldelijk van de leer der
Verwerping. Deze vrijheid, meende hij, kon hun niet onvoorwaardelijk voorden gegund,
en zijne meening ^γerd door een Synodaal Besluit bekrachtigd. De Gedaagden, daaren-
tegen , begrepen alsnog het eenig hun overgebleven voordeel niet in de waagschaal Ie moeten
stellen. In het vertrouwen op de uilwerking eener krachtige voorstelling der bezwaren,
die de tegen hun gevoelen overgeslelde meening aankleefden, hadden zij zoo veel ver-
duurd. Dus gaven zij zoo goed als te kennen, dat zij liever vertrekken zouden, dan
zich aan de hun gestelde voorwaarde onderwerpen. Deze verklaring lokte een Besluit
der Politieken uit, bij hetwelk hun gelast werd te gehoorzamen, met bedreiging dat
zij anderzios voor wederspannigen gehouden en met burgerlijke slraiTen gekastijd zouden
worden. Niettemin volhardden de Remonstranten by hunnen eisch. Zij lieten zich den
volgenden dag niet in het wachlvertrek vinden, maar bleven te huis, en verklaarden hun
gevoelen nader in eenen brief aan de Synode. De Poliiieken oordeelden, dat deze brief
in de Vergadering niet zou worden voorgelezen, maar dat men eerst de Gedaagden zou
ontbieden. Toen zij binnengekomen waren, werd hun eene nieuwe Resolutie voor-
gelezen, waarbij hun onder dezelfde bedreiging nu bepaaldelijk verboden werd, door
stilzwijgen of vertrekken de besluiten der Synode en der Heren Politieken krachteloos
te maken, en tegelyk begon de President hen hoofd voor hoofd rekenschap te vorderen
van hun gevoelen eerst aangaande het eerste der vijf Artikelen. De Remonstranten
echter, betuigende, dat zij aldaar gekomen waren in het vertrouwen, dat men hen vrij
zou laten ten aanzien van de wijze hunner verdediging, beriepen zich op den inhoud
van den brief, door hen ingezonden, en
episgopiüs verklaarde het billijk te achten,
dat hun volle vrijheid gelaten werd om hun gevoelen te verdedigen, niet naar de mate
en de wijze, welke de Synode, maar welke zij zeiven goed zouden vinden. Dit zeggen
verwekte bij de leden der Synode een luid gelach. Zoo treilend was het contrast tus-
schen het volle vertrouwen op vrijheid, dat uit
episgopiüs woorden sprak, en den dwang,
welken de Vergadering gezind was zich tegen hem en de zynen te veroorlooven.
Zoo
uiterst belagchelijk vond men het, dat er nog predikanten in Nederland gevonden werden,
onnoozel genoeg, om, terwyl zij anders de strekking van de voorgevallen verandering in het
staalkundige wel schenen in te zien, op dit oogenblik niet te begrijpen, dat deze ver-
andering aan hunne vrijheid een einde gemaakt had. Dit ontzag de Voorzitter zich niet
openlijk en duidelijk uit te drukken — Met de onwillekeurige gewaarwording, die

Acla Syn. Nut. (Dordr. 1621.) bl. IGÖ, 170.

-ocr page 171-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1G18— zich thans en later bij eene dergelyke aanleiding nog meer dan eens in zulk lagchen
\erried, was de Vergadering en de gansche staatkundige toestand geoordeeld. —
Thans moest het spoedig tot een beslissenden maatregel komen. Daar de Remon-
slranten op hun stuk slaan bleven, had de Vergadering zich te beraden, welken
weg zij nu zou inslaan. Hoewel hel genoeg bekend was, dat de Remonstranten ver-
klaarden, in geenen deele voor den inhoud
Tan al de gedrukte boeken van hunne
party in te slaan, ried de President de Synode, hare gedachten te laten gaan over de
vraag of men zou besluiten het gevoelen der Remonstranten alsnu uit hunne boeken
op te maken. Ging de Synode daartoe over, alsdan was de tegenwoordigheid der Re-
monstranten onnoodig, en schenen zij zich vrijelijk uit
Dordrecht te kunnen verwijderen.

Huu wordt Juist daarom werd hun door de Polilieken aangezegd, dat »dewijl zij in hunne hard-
ïwiSSi'''
z^oÏ-volhardden, de Heren Gedeputeerden geboden, dat niemand hunner zonder

der verlof te ver-^jg gj^^^j ^ou verlaten Men vreesde, namelijk, den invloed, dien de Remon-
laten.

slrantsche leeraren, zich onder den indruk der ondergane bejegening door het land
verspreidende, op hunne gemeenten zouden uitoefenen en hield hen binnen de muren
van
Dordrecht gevangen.

Na den middag van denzelfden dag, het was de December, vergaderde de

Synode met gesloten deuren. Het gold de vraag, welk middel te vinden om de Remon-
stranten tot het in beraadslaging brengen hunner gevoelens tekrggen, zonder hun te veel
voordeel tegenover de Synode te gunnen. Men vond goed in eene rechtvaardiging en
nadere verklaring te treden van het laatste Synodale Besluit, waarbij den Gedaagden niet
anders dan eene voorwaardelijke vrijheid verleend was om ook over de Verwerping te han-
delen. Dit deed men in een geschrift, waarin tevens het recht werd gehandhaafd om de
Gedaagden, waar zij hun gevoelen niet volledig genoeg zouden voorgesteld hebben, hoofd
voor hoofd te ondervragen. Van dit sluk, in de vergadering van den volgenden dag voor-
gelezen , verzochten de Remonstranten kopij, ten einde behoorlijk te kunnen overwegen,
of zy zich alsnu in den eisch der Synode konden schikken. Men stond hun niets anders
toe, dan zich even met het voorgelezen geschrift naar de kamer te begeven, waarin
zy zich, zoo zij niet binnen de vergadering waren, ophielden. Weldra kwamen zg
terug met de verklaring, dat hun meer tijd tot beraad gegund behoorde te worden.
Doch dit verzoek werd niet ingewilligd, maar daarentegen werden hun de adviezen
voorgelezen, die de uilheemsche leden in deze zaak uitgebracht hadden, opdat zy te
eerder zouden inzien, hoe onraadzaam het was, langer zwarigheid te maken. Al die
adviezen brachten mede, dat men eerst van de Verkiezing moest handelen, en van de
Verwerping slechts met mate, en dat de Remonstranten zich ten aanzien van de wijze,
waarop de handeling zou ingericht worden, naar de Synode moesten schikken. Die

brandt, III, bl. 201-216. Acta Syiu Nat, bl. 172. carletok, II, p. 401, 402.

J

-ocr page 172-

DES VADERLANDS. "1G9

van de Eogelsche en de Bremensche Godgeleerden waren bezadigd gesteld; maar de 1618-
Heidelbergschen beloonden zich verontwaardigd, dat de Remonstranten zich als de
bezoldigde pleitbezorgers der verdoemden wilden aanstellen tot bemoeijelijking der uit>-
verkorenen, en die van
Genève ontzagen zich niet met de diepste minachting van de
Remonstranten te spreken en hen van sluwheid en strafbare hardnekkigheid te beschul-
digen. De mededeeling dezer adviezen was niet geschikt om de Remonstranten te
bewegen, de handen in den schoot te leggen: zij verzochten op nieuw tijd van be-
raad. Nu bevolen de Politieken, dat men hun hoofd voor hoofd zou afvragen, of zg
wilden gehoorzamen, ja of neen: verderen tijd van beraad was men niet voornemens
te geven, vermits er eenige Heren op het punt stonden naar den Haag te reizen om den
Staten hunne ongehoorzaamheid en stijfzinnigheid bekend te maken. Deze mededeeling,
om den Gedaagden schrik aan te jagen tot driemalen toe herhaald, belette hen niet,
ten minste vier uren van beraad te vragen. Eindelijk verleende men hun uitstel van
antwoord op het Synodaal besluit tot 's avonds zes uren, — het was toen reeds drie
uren na den middag. — Dit antwoord, op den bepaalden tijd schriftelijk in de Synode
gebracht en aanvankelijk slechts door den President, de Assessoren en de Politieken ge-
lezen, gaf aanleiding lot langdurige gesprekken tusschen die geestelyke en wereldlijke
Heren buiten de overige leden der vergadering om. Het hield eene toetreding in tot de
eischen der Synode, doch met dien verstande, dat de bepaling van der Remonstranten
vryheid in het behandelen der zaken aan hun eigen gevoel van betamelijkheid overge-
laten zou blijven, en voor hel overige de duur der handelingen van het oordeel der
politieke Gedeputeerden afhankelijk zou zijn. Daarenboven bevatte het de uitdruk-
king, dat zij (de Gedaagden) het gevoelen der Contraremonstranten en
dergenen die
de Contraremonstranten voor rechtzinnig hielden,
wederleggen zouden. Deze uitdruk-
king deed BOGERMAK met een groot vertoon van ontsteltenis vragen, wie zy verston·»
den onder die leeraars, welke de Contraremonstranten voor rechtzinnig hielden.
Epis-
GOPius achtte deze vraag ontijdig, en zeide, dat zij die leeraars wel zouden noemen,
als men zoo ver gekomen zou zyn. De Remonstranten, begrijpende, dat het noemen
van namen sommige der uitheemsche leden legen hen in het harnas zou jagen, bleven
ook na herhaalden aandrang, het stilzwijgen bewaren, en eindelijk voerde de President,
als builen zich zeiven van verontwaardiging, hun tegemoet: »Wilt gij ze niet noemen,
zoo zal ik ze noemenen roet een galmde hij de namen uit van
zwikgliüs , bügerus ,
CALViKüs, BEZA en anderen: »deze dappere helden, deze lichten der Kerk en gezaligde
zielen, bij God en de menschen gezegend, wilt gij (voegde hg er bij), wilt gij, Re-
monstranten, ten toon stellen." Na zulk eenen heftigen uitval was er aan geen genoe-
gen nemen met het antwoord der Gedaagden te denken. Integendeel, de President
misduidde alles wat de Remonstranten tot nog toe gedaan hadden, en waarschuwde de
Politieken tegen hunne listen; hij twijfelde niet, zeide hij, of zij rekenden op onder-

III Deel. 3 Stuk. 22

-ocr page 173-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— steunÏDg van een staatkundigen kant: dat maakte hen zoo stout. Doch alles zou welhaast
aan het licht komen: immers zou God de vurige gebeden der Synode niet onverhoord
laten. — Wel zullen
bogermin en zoo menig ander vurig gebeden hebben om een
gunstigen afloop van de Synode, te vuriger naarmate zij minder grond hadden om volko-
men gerust te zyn ten aanzien der middelen, van welke zij tot de zege gebruik maakten.
Wat die zinspeling op den steun van eene staalkundige zyde door de Remonstranten ge-
hoofpt, aanbelangt, de spreker schijnt bepaaldelijk op Frankryks Gezanten te doelen, aan
Avier listen men den weinigen voorspoed toeschreef, waarmede de zaken in de Synode
voortgingen ^ — De uitheemsche Godgeleerden thans in de eerste plaats over het
antwoord der Remonstranten gevraagd, gaven te kennen, dat zij hen moede waren, en
begrepen, dat men zeer goed in hun afwezen uit hunne boeken tot een oordeel over
hunne gevoelens kon overgaan. Volgens
sghültetus, den woordvoerder van die van de
Palts, waren zij onwaardig, dat de Synode met hen in conferentie zou treden: zij
moesten als lasteraars uit de Synode geworpen worden, en aan het oordeel Gods en de
willekeur der Overheid worden overgeleverd. Alleen de Godgeleerden van
Bremen be-
aamden zulke woorden niet. In even bitteren geest als de uitheemsche, spraken de
Men besluit inlandschc leden.—Terwijl zoo veel vloeks en smaads tegen hen werd uitgebraakt, had-
aaar 'fËz^e'"te den de Remonstranten buiten gestaan. Weder binnen geroepen, werden zij gedrongen,
slateT-Ge^raat^ vraag, of zij de order der Synode volgen en de resolutie der Heren Gedeputeerden
ter^zake van^de gjj jgr Synode gelioorzamen wilden, met ja of neen te beantwoorden. Dit meenden zij
der Reraonstran- niet te mogen doen, en ten laatste maakte de Voorzitter der Politieken aan het dringen

ten tc raadplegen.

en weigeren een einde mei te roepen: »Het is genoeg!" er byvoegende, dat er eenige
uit hun midden naar den Haag zouden vertrekken om te vernemen, >vat de Staten-Ge-
neraal over de personen en zaken der Remonstranten verordenen zouden,'hun ten der-
den male gelastende,
Dordrecht zonder verlof niet te verlaten, en vooral niet in de
buurt te prediken. Bij de eerstvolgende gelegenheid, den 31®'®" December, predikte
Professor
polyander in het Latijn voor de Synode over de woorden: »hoe liefelijk zgn
op de bergen de voeten dergenen, die het goede boodschappen en den vrede verkon-
digen!"— Gelukkig dat het woord van God door het ijdel gebruik der menschen, niet
krachteloos gemaakt worden kan. Dat zullen de Rémonstranten gedacht hebben, toen zij
van deze leerrede vernamen; tot het aanhooren der redevoeringen, die van tyd lol tyd
gehouden werden, waren zij niet toegelaten. — De Voorzitter daarentegen wilde in
deze en dergelijke sierlijke verhandehngen over bijbellexten een 'bewijs gezien hebben,
dat God met zynen goeden Geest in hun midden was'-'. Derhalve vond;hij zulk een
bewijs niet in de handelingen der Synode zelve.

Op dienzelfden laatsten dag des jaars 1618 verschenen de Heren vanessejr, müys vak

1 CAHLETON, 11, p. 373. 2 bbandt, III, bl. 217—233.

-ocr page 174-

DES VADERLANDS. 187

holt en van hemert, Gedeputeerden ter Synode, met faijkeuus, den assessor, ea
DA3IHAN, den secretaris, in de vergadering der Staten-Generaal. De Prins van
Oranje
en Graaf willem lodewijk waren tegenwoordig. Zij deden verslag van het in de laatste
dagen, bepaaldelijk sedert 'den December, in de kerkelijke vergadering voorgeval-

lene. Hierop ontstaan lange beraadslagingen, Eene Commissie, benoemd lot het ont-
werpen eener resolutie, die den wil der Staten zal uitdrukken, komt vóór den avond
niet gereed, en de morgen van den eersten dag des jaars wordt aan de behandeling van
het ontwerp gewijd. Eerst na den middag Avordt het vastgesteld. Het luidt aldus: De
Staten-Generaal, begerende dat alles in de Synode aangelegd worde op het gewenschte
doel, de verbreiding van de eere Gods en de handhaving der ware Christelijke Religie,
lot de meeste dienst van den Lande en de rust en vrede in de Kerk en de eenigheid
der goede ingezetenen, — verklaren de besluiten, in de Synode legen de Remonstranten
genomen, voor overeenkomstig met hunne bedoeling en de orde, door hen voorgeschre-
ven. Dus verstaan zij, dat de gedaagde Remonstranten zich daaraan dadelijk hadden
behooren te onderwerpen en dit alsnog zullen hebben te doen, bij gebreke waarvan
tegen hen niet alleen bij kerkelijke censuren, maar ook als overtreders der bevelen van
het openbaar Gezag zal worden geprocedeerd. Niettemin zullen de Gedeputeerden tot
de Synode de hoofdzaak, tot welke zij is uitgeschreven, ter hand hebben te nemen,
en hare behandeling zoo veel doenlijk bespoedigen, en bijaldien de Gedaagden in hunne
ongehoorzaamheid volharden, zal men uit hunne uitgegevene schriften en uit hunne
verklaringen, schriftelijk en mondeling, ook in de Provinciale Synoden gedaan, hun ge-
voelen in de leer vernemen, onderzoeken en naar Gods woord oordeelen. Ten slotte
wordt den Gedaagden bevolen, niet uit
Dordrecht te vertrekken, dan met uitdrukkelijke
schriftelijke toestemming van de Heren Politieken, om telkens, ontboden zijnde, op-
recht en zonder tegenstribbelen te antwoorden ^ Zoo waren de Remonstranten, die
door het verbod om
Dordrecht te verlaten zich hun recht benomen gezien hadden om
hunne zaak door eene Bezending uit hun midden voor de Staten Generaal te bepleiten,
thans uitdrukkelyk door de hoogste macht overgeleverd aan hen, in wier handen zij
gevallen waren.

1018—
1621.

IJe Staten be-
sluiten , dat men,
bij voortgezette
hardnekkigheid
der llemonstran-
tcn, hen uit hun-
ne schriften zal
mogen oordeelen.

Middelerwijl was het den Remonstranten volkomen duidelijk geworden, dat van de
Synode geen billijk oordeel te wachten was; dat deze Vergadering, hare grondslagen en
de zamenhang harer zaak met die van de Regering in aanmerking genomen, hen
niet anders dan veroordeelen
kon. Intusschen waren zij ten diepste overtuigd van de
waarheid van hun stelsel en van de heiligheid hunner zaak: deze prijs Ie geven aan
een doemvonnis, dat zich op eenen schyn van wettigheid zou hebben kunnen beroemen,
vermochten zij niet, zoo zij in hunne eigene oogen niet bloot wilden slaan aan het verwijt,

' ResoL Slat.-Gen, 31 Dec. 1618. 1 Jan. 1619.

22*

-ocr page 175-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— dat zij hunne zaak op het spel gezet en verraden hadden. En zulks nimmer te doen,
daartoe' zullen zij ^ich jegens zich zeiven en de hunnen met een duren eed verbonden
hebben. Daarom besloten zij zich in geenen deele te onderwerpen aan de voorwaarden,
die de Synode aan de verdediging van hun gevoelen wilde stellen. Die voorwaarden
loch zouden hen in dén aangevangen strijd onfeilbaar tot eene nederlaag geleid heb-
ben , hun toegebracht met wapenen, die zij zeiven als eerlijk zouden hebben erkend.
De betuiging, dat hun geweten hun verbood de male en wijze goed Ie keuren, door de
Synode voor de behandeling der vraagstukken verlangd, die betuiging zou het schild zijn,
waarop al de aandrang dezer Vergadering zou afstuiten. In dit besluit waren zy ver-
Brief van sterkt door eenen roerenden recht apostolischen brief, door υττΕΝΒοαΑΕκτ uit zijne bal-
Gedaag- üngschap aan de kleine schaar geschreven, die, aan al den smaad en den toorn hunner
vijanden ten prooi, voor het Remonslranlisme zoo dapper in de bres stond. In dien brief
beschouwt hij de vervolgde Remonstranten als de eenige zelfs in het anders vrije
Neder-
land
overgeblevene getuigen legen kerkelijke heersch- en verdoemzucht, die één in
wezen, hetzij zij door Eome of door de Gereformeerde Kerk in praktijk werd gebracht,
der Christenheid lot oneer en ondergang moest strekken. Al ware hij het, schryft hij, in
alle leerstukken met de legenparlij volkomen eens, toch zou hg haar dry ven onlijdelijk
vinden, een grove dwaling van iemand, die luisteren wil naar den zin Gods, veel dra-
gelijker achtende, dan louter waarheid van iemand, die heerschen wil met zijnen zin.
Wie op zulk eene wijze de waarheid bezat, had ze maar door een gelukkig loeval,
niet bij rechtmatig bezit, voortspruitende uit de gifte Gods; en zulks was der waarheid
zoo zeer legen de borst, dat zg, liever dan te blijven, waar zij zoo gevangen was, zich
uit zulke handen maakte om zich als in het vrije veld zelve Ie helpen met hare eigene
Avapenen. Deze dingen had God hen doen verstaan; bij hen was de waarheid in leven en
kracht, terwijl zij aan de anderen slechts hare schaduw gelaten had. Voor die waarheid
moesten zij voortgaan dapper te strijden, en het liever tol een scheiden uit de Synode laten
komen, dan een voetbreed toe Ie geven. Vragen moesten zij niet wat zij doen zouden,
als zij uilgeworpen waren. Dat zou God hen wel doen zien, en wat de legenparlij
aanging, hoe zij 't maakte, de waarheid zou over haar triomferen door hunne >vel-
aangename dienst in
Christus jezus. »Strijdt," dus eindigt hij, »strydt gij vromelyk;
ik ben op den berg; mijne handen zullen niet loom worden, daar de zwakheid myner
armen ondersteund wordt door den geest des gebeds i." Hoe konden de Remonstran-
ten , dus toegesproken, anders handelen dan zij deden? Ten einde aan het door hen
genomen besluit betreffende de handelwyze, die zij in acht Ie nemen hadden, gevolg
te geven, slelden zij een geschrift ten betooge, dat de zaak, over welke zy met de

ï Zie den hricf bij brasdt, 111, bl. 235—241.

-ocr page 176-

DES VADERLANDS. "1G9

Synode in geschil waren, eene zaak van conscienlie was, en het hun by gevolg niet
vrij stond, in dat stuk de Synode te wille te zijn Dit geschrift deed, zoo als wel
te wachten was, de Synode niet van gedrag ten hunnen aanzien veranderen. In de
zitting van den derden Januarij, toen de Resolutie der Staten Generaal, in de zaak der
Synode genomen, in het Nederlandsch en in het Latijn was voorgelezen, begon de pre-
sident BOGERMApr dc Remonstranten op nieuw hoofd voor hoofd te ondervragen: de eerste
vraag was, of zij de vijf Artikelen, en bepaaldelyk het eerste Artikel, voor de uitdruk-
king van hun gevoelen erkenden. Vast besloten om zich niet aan de ongunstige kan-
sen van een geloofsonderzoek, door den vrager naar willekeur in zyn voordeel inge-
richt, te onderwerpen, gaven zij hierop in de ernstigste bewoordingen ten bescheid, dat
zij geen andere manier van behandeling hunner zaak konden toelaten, dan zij in hun
laatste schriftelijk antwoord hadden te kennen gegeven. Niettemin begreep de Presi-
dent verder te kunnen vragen en dan die vragen, op grond van de klaarblijkelykheid der
zaak, voor hen te mogen »beantwoorden. Doch daar de Remonstranten voortgingen met
ernstig tegen deze wijze van handelen te getuigen, zoo verloor hy het geduld. De Po-
litieken mengden zich in de woordenwisseling, en eindelijk riep de Voorzitter uit:
»'t is nu genoeg, en 't is tyd, dat gij vertrekt, want gij vermoeit mij en u zeiven en
zoudt de geheele wereld wel moede maken met tegenspreken." Hierop gebood men den
Remonstranten de zaal te verlaten 2. Des avonds van den vólgenden dag had er eene
byeenkomst van de voornaamste leden der Synode plaats, in welke besloten werd, dat
men de Remonstranten zou blijven vragen, maar dat de Vergadering met haar werk
zou voortgaan, al wilden zij niet antwoorden: slechts zou men in dit geval hun gevoe-
len uit hunne boeken opmaken. Van hunne zijde stelden de Remonstranten in eenen
brief den slaat der zaak aan de Staten Generaal voor. » Zij namen God, den harteken-
ner, tol getuige, dat zij door louter drang van hunne conscienlie deden, wat zij deden,
en geen anderen ruggesteun hadden; dan de rechtvaardigheid hunner zaak. Daarom ba-
den zij de Heren Stalen, hen, hunne onderdrukte onderdanen, in bescherming te ne-
men, en medelijden te hebben met hen en hunne mededienaren, die men middelerwijl
alom uit hunne diensten sliet." Op dit schrijven bekwamen zij nooit eenig antwoord.
Na er naauwelijks eenige aandacht aan geschonken te hebben, deden de Staten niets
anders, dan dat zij besloten, het verzoekschrift aan de Politieke Gedeputeerden ter
Synode toe te zenden om advies Κ

Den 11^®" Januarij ontbood men de Remonstranten weder ter vergadering, en de
Voorzitter zeide hun aan, dat men hen een tijd lang ongemoeid gelalen en hun de
gelegenheid gegeven had om zich nader te bedenken. Thans vermaande bij hen voor het

I brasdt, lil, bl. 2^3, 247, 248. 2 UI, bl. 244—260.

Rcsol. StaL'Gen. 9 Jan. 1619. drasdt, 111, bl. 266, 267.

IGIS^
1621.

Do Gedaagden
beroepen zich op
hnnne consciën-
tie , ten einde
niet gedwongen
te worden tot den
eisch der Synode
toe te treden.

-ocr page 177-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— laalst, op de Toor te stellen vragen te antwoorden, en met een kwam hij met eene
groote lijst van vragen voor den dag, in dien tusschentijd met gemeen overleg opgesteld.
Toen hij de eerste vraag gedaan had, las
episcopiüs hun een geschrift voor, met goed-
vinden van al de Remonstranten ontworpen. Zij zagen zich, dus luidde dit geschrift,
teleurgesteld in de hoop, dat men hunne conscientie zou hebben voldaan. Toch hadden
zij aan de Synode geene wellen voorgeschreven, maar geene andere vrijheid begeerd, dan
goddelijke en menschelijke rechten den gedaagden verleenden en de cilaliebrieven hun toe-
kenden. Uitvluchten zochten zij niet: immers was er in hun gevoelen niets dat zij be-
hoefden te vergoelijken: dit was veeleer het geval met hen, die het tegenovergestelde
gevoelen dreven. Stond men hun toe, hunne stellingen, zoo veel zij zeiven noodig zouden
achten, te verdedigen en de tegenovergestelde meening te wederleggen, dan wilden zij op
alle vragen antwoorden, die men hun wilde voorleggen en nog op duizend andere; maar
konden zij die vryheid niet verwerven, zoo hadden zy geene reden om van hun voornemen
Yoortdurencl af te wijken en op de vragen te antwoorden. De Voorzitter oordeelde het niet noodig,
zeide hij, op deze nieuwe beschuldigingen te letten: men gunde hun alle billijke vrij-
heid, en thans hadden zij slechts te antwoorden. Na vele woordenwisselingen, waarbij
de Raadsheer
van den honaert, toen Voorzitter der Politieken, op het punt was den Re-
monstranten meer toe te staan, dan de toongevers der Vergadering goedgevonden zou-
den hebben, begon
bogerman op nieuw te ondervragen. Alweder te vergeefs. In de
nu hervatte woordenwisseling liet de Voorzitter zich ontvallen, dat zoo zij slechts
eerst die vragen beantwoordden, men hun daarna zou toelaten, er bij te voegen wat
hun dunken zou nog te ontbreken: dus was het, zeide hij, slechts een verschil omtrent
de orde. Hierop nam
episcopiüs het woord, en zeide, dat zij om de orde niet wilden
twisten: was het de meening, hetgeen
nooit te voren gezegd was, dat zij in hunne ver-
klaring buiten de voorgestelde vragen mochten gaan en daaraan mochten toevoegen wat
hun dunken zou te ontbreken, zoo waren zij bereid de vragen aan te nemen ten einde
ze schriftelijk te beantwoorden. Zij zouden, voegde hy er bij, de antwoorden in hunne
verklaring inlasschen of daar byvoegen en ze eerstdaags met de verklaring over het
eerste Artikel, die gereed was, overleveren. Dit zeggende stak hij de hand uit. Nu
meenden velen der tegenwoordigen, dat de zaak gevonden was; eenigen, bepaaldelijk
de uilheemsche Godgeleerden, zegt
brandt, stonden op, en gaven met het uitsteken
hunner handen en met wenken aan den President te kennen, dat men den Remon-
stranten de vragen behoorde over te geven. Doch in plaats hiervan, opperde
bogerman
de zwarigheid, of het wel de manier was, dat men aan gedaagden de vraagpunten schrif-
telijk overleverde; dit, docht hem, was het geval niet; ook was het hier niet noodig:
de vragen, zeide hij, waren niet duister, de Remonstranten konden ze licht opstaanden
voet beantwoorden, indien zij slechts wilden. Hij begreep, dat met het toestaan van
der Remonstranten laatst verlangen, hun het recht zou worden toegekend om de

-ocr page 178-

DES VADERLANDS. "1G9

Synode als hunne partij en niet langer als hunnen rechter te beschouwen, en dit gezegd ißis-
hebbende, beval hij hun te vertrekken i. .

Door zich op dat verleidelijk oogenblik voor toegeven te wachten, had de Voorzitter
de Vergadering voor een overijld besluit behoed. Thans kon men in allen geval nader
overwegen, of men den Remonstranten nog datgene zou toestaan, waarmede zg genoe-
gen hadden genomen. Wat den Voorzitter zei ven betrof, deze was het wel met zich
zei ven eens, dat de Vergadering zich van de tegenwoordigheid der Remonstranten moest
ontslaan. Naauwelijks hadden zij de zaal verlaten, of hy vatte het woord om te be-
\Yeren, dat het hoe langer hoe meer bleek, dat men lot dien slap zou moeten komen,
Hen had nu, zeide hij, te beraadslagen, wat thans verder te verrichten, ten einde het
bevel der Staten en de verwachting der Kerken te voldoen. De Remonstranten bleken niet
uil hunne vorige schriften alleen geoordeeld te willen worden, maar ook naar het gevoelen ,
dat zij thans hadden, en dat zij wilden verklaren naar hun goeddunken, zonder aan de
vragen der Synode gebonden te zijn. Zoo stelde
bogerman den eisch der Remonstranlen
voor; maar, in plaats van uit die voorstelling zelve de billgkheid van den eisch af te
leiden, kwam hij tot het besluit, dat het derhalve tijd was, dat men, met terzijdezetting
van het bijzonder gevoelen van dezen of genen, eens in overweging nam, wat zy in
hunne schriften lot nog toe voor den dag hadden gebracht. — Duidelyker kon hij niet
verraden, dat hij voor hel te voren door de Synode opgevatte gevoelen de nederlaag
vreesde, bijaldien men aan het verlangen der Remonstranten gehoor gaf. — Op zijn
voorslel verzocht
bogerman het goeddunken der politieke Gedeputeerden te mogen ver-
nemen, wel wetende, dat hij in den geest van de meerderheid dezer Heren gehandeld
had, en dat van deze zijde alle kracht komen moest. Dit maal echter was het besluit
der Polilieken niet dadelijk vaardig. Na bijna een half uur te zamen beraadslaagd te
hebben, stelden zij nog hunne beslissing tot 's avonds vijf uren uit. Het werd zeven
uren vóór zij in de Synode verschenen. Toen door den Voorzitter gevraagd, hoe zij
wilden, dat men van nu aan met de Remonstranlen zou handelen, begeerden zij eerst
het advies der Synode te verstaan. Velen van de uilheemsche Godgeleerden waren van
oordeel, dat men het verzoek der Remonstranten zou voldoen. Sloeg men het af, zoo
zouden zij met den glans, welke dengenen omstraalt, die het recht aan zijne zijde
heeft, uit de handeling scheidwi, en de Synode zou er geen eer bij inleggen. Maar
de Professoren en meest al de inlandsche Godgeleerden oordeelden, dat men het gevoe-
len der Remonstranlen zonder hen verder te vragen of te vermanen, uit hunne sohriflen
moest oordeelen: langer moest men niet den spot laten drijven met deze eerwaarde
Vergadering, maar de wederspannigheid der Remonstranten straffen ien eeïiigeü van hen
lot een afschrikkend voorbeeld stellen. Thans lieten de Politicken de
Remonstranten in

' BftAKDT, 111, bl. 274—283.

-ocr page 179-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— de Vergadering roepen en deden eene Resolutie voorlezen, die zy gereed hadden mede-
gebracht. Dit ergerde de üilheemschen, Avant zoo bleek het hun, dat men hun ad-
vies slechts eerst had willen hooren om zich daarop te kunnen beroepen, wanneer het
met der Heren zin overeenkwam, terwyl men zich thans kennelijk om hun gevoelen
Waaraan de niet bekreunde. By die Resolutie bejammerden de Gedeputeerden der Staten de voort-
Lü'^lLsluit "^een durende hardnekkigheid der Remonstranten, en zij kenden der Synode het recht toe om
niakL^®hen van nu aan uit hunne schriften te oordeelen; maar daarenboven geboden zij den
Remonstranten, zoo zij nog iets hadden lot verklaring of verdediging van hetgeen door
hen was uitgegeven, dit in te leveren, mits zij verklaarden, dat zij de Synodale beslui-
ten zouden gehoorzamen. Om zich hierop te bedenken, werd hun (het was thans
vrijdag) tijd vergund tot maandag vóór den middag. — Dit besluit behelsde alzoo eene
toestemming van het door de meerderheid goedgevondene; maar zonder daarom aan de
Remonstranten te vergunnen, zich op een eervolle wijze terug te trekken; integendeel,
het dwong hen óf zich aan de ongunstigste beslissing te onderwerpen, óf met een daad
van ongehoorzaamheid te besluiten. Dit mocht een stout gebruik heeten van hel ge-
weld, dat men in handen had. Zoodra de Resolutie gelezen en op verzoek der Remon-
stranten, die geene kopy mochten erlangen, herlezen was, begeerden de Politieken, dat
dezen hun geschrift tot verklaring van het eerste Artikel, hetwelk volgens hetgeen
EPisGOPius voor den raiddag gezegd had, gereed was, terstond of den eerstvolgenden dag
zouden overleveren.
Episgopius antwoordde, dat hun lyd gegeven was tot maandag, en
buitendien dat geschrift niet zoo zeer gereed was, dat het dadelijk kon overgeleverd
worden. Deze verklaring, waaruit blijken moest in welken zin hij verstaan wilde heb-
ben wat hij vroeger gezegd had, werd hem als eene schandelyke leugen aangerekend. —
Hoeveel eer doet deze aantijging den Remonstranten: want hoe onberispelgk moet hunne
houding en taal geweest zijn, dat men zulk een woord zoo breed uitmat en daarvan als
een gruwel door de Remonstranten bedreven, met gretigheid partij trok

In den namiddag van den volgenden dag, den January, werden de Remonslran-

len bij de Polilieken afzonderlijk ontboden. Ilier trachtte men hen zoo door ernstige
waarschuwing als door schoone beloften van billijke behandeling tot onderwerping aan
de laatste Resolutie over te halen. Doch toen de Remonstranten standvastig bleven,
moesten zij, bepaaldelijk van de Geldersche Raadsheren,
gregoriüs en van essen, en
van de Hollandsche Gedeputeerden,
brederode en jhuys, de smadelijksle verwijlen
hooren. Zij antwoordden met vrijmoedigheid, en er ontstond een looneel, van dien aard,
dat de Raadsheer
tan den honaert, die te vergeefs gepoogd had door kloppen op de
tafel de geregelde orde te herstellen, een uur lang daar neder zat, tot zwijgen gedoemd
door een gevoel van schaamte, dat zich de aanzienlijken zijns volks op eenen weg be^

1 PMNDT, III, bl. 282-288.

-ocr page 180-

DES VADERLANDS. "1G9

9

vonden, die lot zulk eene vernederende barlsloclilelijkheid leidde. Eindelijk kwam men 1618—
overeen, dat de Remonstranten in korte woorden schriftelijk zouden te kennen ge-
ven , tot welke toenadering zij zich alsnog verstaan konden. Diensvolgens" boden zij
aan, op de vraagpunten, hun door den President voorgesteld of nog over ieder der
vijf Artikelen voor te stellen, volledig schriftelijk te antwoorden, en deze antwoor-
den , tegelijk met hunne verklaring over ieder Artikel, binnen een behoorlyken tijd
aan de Synode ter hand te stellen. Dit aanbod voldeed nog niet. De Politieken
stelden, na beraad met het Geestelijk Besluur der Synode, daar eene acte tegenover,
wier onderleekening zij van de Remonstranten vorderden. Deze acte herhaalde nagenoeg
de woorden van het aanbod, maar met eenige uitlatingen en, wat meer zegt, met eenige
toevoegingen. Zij wilde, dat de Remonstranten niet alleen beloven zouden, bij ge-
schrifte, maar ook
hi] monde te antwoorden, en dat wel niet alleen op vragen ontleend
aan ieder van de vijf Artikelen, gelijk zij zeiven ze gesteld hadden, maar ook aan
de
zwarifjhederiy uil de Artikelen (onbepaald hoe of door wien gesteld) ontstaan. Hadden
de Remonstranten deze acte onderteekend, zij zouden niets gewonnen hebben boven
hetgeen zij tot nog loe hadden meenen te moeten afwijzen. Toch wilden zij tot eene
voorwaardelijke onderleekening overgaan. »Opdat het blyke, verklaarden zij, dal wij
niet om de orde twisten, zoo onderteekenen wij de acte, mils ons de andere voorwaar-
den, in ons schriftelijk antwoord van den 29'*®" December uitgedrukt, niet ontzegd
Avorden." Eene voorwaardelyke' onderleekening echter namen de Heren niet aan, en
dus zou op maandag, den
14^®", alles beslist worden. Dien dag werd de vergadering net geschil
geopend met eene mededeeling der Poliiieken betreffende de vergeefsche moeite door
hen aangewend, om, zeiden zij, de Remonstranten tot inschikkelijkheid en gehoor-
zaamheid te brengen. Daarna verzochten zij, dat de Synode zich zou verklaren omtrent
ledigen, nadert

, f 1 t. beslissing.

(Ie vraag, oi men den Remonstranten de maat had volgemeten al of niet, en zoo ja,
of men hen dan niet nog eens behoorde binnen Ie roepen om hen voor het laatst lot
gehoorzaamheid te vermanen, en of men, zoo zij hardnekkig bleven, niet volgens het
Besluit der Slalen-Generaal lot hel onderzoek van hun gevoelen uit hunne schriften
diende over Ie gaan. De twee Assessoren en Secretarissen verklaarden zich dadelijk vóór
hel advies der Polilieken. Dit was te verwachten. Maar thans was bet aan de Uil-
heemschen om hun oordeel uit Ie spreken, en ook dezen stemden in den zin van het
voorstel. Mede geen wonder! De partijdige voorstelling, door de Polilieken gegeven van de
woorden en stukken, lusschen hen en de Remonstranten gewisseld, gaf hun een uitweg
aan de hand om over hun gevoel Ie zegevieren, en gehoor te geven aan den invloed,
die op hen werd uitgeoefend. Hoe zouden bepaaldelijk de Engelsche Godgeleerden het
met den Jast, dien zij mede gekregen hadden, overeen hebben kunnen brengen, zoo
zij in dit gewichtig oogenblik legen den zin der Politieken gestemd hadden? Eu de ^

andere Uitheemschen volgden gaarne het voorbeeld, hun door de Epgelsche Godgeleerden

III Deel. 5 Stuk, 25

-ocr page 181-

17ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618 —

1631.

gegeven of zouden, zelfs dan wanneer de Engelschen van een ander gevoelen geweest
waren, zich legen de Remonstranten verklaard hebben. Dus betuigden de Uilheemschen,
dat het thans bleek, hoe sommigen hunner door het aanbod, dat de Remonstranten
verleden vrijdag gedaan hadden, waren misleid: derhalve oordeelden zij nu, dat de
Gedaagden het geduld der Heren Politieken en der Synode lang genoeg misbruikt had-
den: het was duidelijk, dat hunne hardnekkigheid niet te breken was.
Sghultetus
voegde daarbij, dat de Remonstranten met niels dan met leugens, bedriegerijen, uit-
vluchlen en wederspannigheden hadden omgegaan. Toen de Uilheemschen hun advies
uitgebracht hadden, bevolen de Gedeputeerden der Staten, dat de President het om-
vragen zou staken, en de Remonstranten zou laten binnenroepen. Wat beoogden zij
met dit bevel? Het heeft aanleiding gegeven, dat menigeen, bepaaldelyk van de uit-
heemsche Godgeleerden, het toen betreffende de Remonstranten beslotene voor onwettig
verklaard heeft: immers waren de stemmen slechts van een derde deel der Vergadering
gehoord. Zeiden de Remonstranten, zoo schreef
bangalqual aan garleton, dat een
vonnis was uitgesproken, hetwelk het vonnis der Synode niet was, zoo zouden zij niet
liegen. Doch hierom bekreunden de Polilieken zich geenszins. Zij namen, wetende
dat de staalkundige nooddwang de veroordeeling der Remonstranten eischle, alle ver-
antvvoordelykheid gaarne op zich. De Uilheemschen hadden gesproken, en dit was ge-
noeg: want het mocht den schyn niet hebben, dat hun gevoelen niet geteld was. Die
Uilheemschen verlieten het land weldra weder, en niemand zou hen van hun doen of
laten rekenschap afvorderen; doch met de inlandsche Godgeleerden was dit geenszins
het geval: menigeen uit hun midden, in zyne woonplaats teruggekeerd, zou weerloos
tegenover verwijt en overlast gestaan hebben. Zulk een overlast vreesden de Staatsleden
niet: zij waren immers gewapend met de » volle machl" der Generaliteit. Daarom, als
echte Polilieken, dat zij waren, onthieven zij de inlandsche Godgeleerden gaarne van
eene hatelgke verplichliog, zich sterk genoeg achtende om alles voor hun geweien en
de geheele wereld te verantwoorden.
 1

Zoodra de Remonstranten binnengekomen waren, vraagde hen de President, of ze
nu het besluit der Heren Slaten-Generaal en der Synode zonder beding wilden ge-
hoorzamen en zonder verdere uilvluchlen lot de handeling treden.
Episgopiüs zeide
hierop, dal zij hun antVvoord in een geschrift vervat hadden, hetwelk hij verzocht le_
mogen voorlezen. Men verkoos dit niet loe te slaan, willende dat elk in het bijzonder
met ja of neen zou antwoorden: de Voorzitter der Polilieken, verradende wat hen in
deze gansehe handeling dreef, verbood het zelfs met Ie zeggen,
dat er het Land aan
gelegen was.
Eindelijk gebood Hij den Remonstranten hun geschrift over te geven. ïn
hun afzijn werd het gelezen. Het hield in, dat zij, bij hunne vroegere meening vol-

1 CARLETOR, II, p. 376.

-ocr page 182-

DES VADERLANDS. 187

hardende, niet onvoorwaardelijk konden toestaan wat men van hen eischte. Indien men 1C18—

1621.

hen deswegens kerkelijke en burgerlijke slraiTen waardig keurde, zouden zij ze zich
getroosten, aan onbevooroordeelden overlatende, in hoeverre die bejegening billijk was.
ïen einde te toonen, dit zeiden zij ten slotte, dat zij geene uitvluchten zochten, legden
zij hierby de verklaring van het eerste Artikel over, en verklaarden zich bereid op
gelijken voet tot het vervolg voort te gaan. — De vraag, hun, nadat zij weder binnen-
geroepen waren, voorgesteld, of zy bleven by het antwoord, in dat geschrift begrepen,
werd door allen toestemmend beantwoord. Toen vorderde de Voorzitter, dat zy één
voor één de plaats uit het geschrift, op welke hun weigerend besluit stond uitgedrukt,
aan zijne tafel zouden komen onderteekenen. Doch het is gevaarlijk zekere toestanden
al te lang te rekken, en van de gemoederen eener gansche Vergaderiog, die in eene
onnatuurlijke spanning verkeert, een geruimen tijd lang eene volkomene lydelijkheid te
vervsachlen. Dit werd de Voorzitter gewaar, en om het veel lijd vorderend heen-en-viedcr-
loopen te voorkomen, Het hij den Remonstranten toe, heigeen hij met eene in de oogen
van vele leden der Synode ergerlijke hooghartigheid aan
episgopius geweigerd had, aan
hunne eigen lafel de verlangde onderteekening te verrichten. Toen deze was afgeloopen,
wendde hij zich lot de Remonstranten, in eene krenkende rede, hem door zijn ontsteld ge-
voel van hel oogenblik ingegeven, onzamenhangend en zonder waardigheid uitgesproken.
Hij liet hen gaan, zeide hij, na de optelling van eene lange reeks van grieven, met
De Kemon-
het geluigenis, hetwelk een der Uillieemschen hun had gegeven: »met een logen zijl „
gij begonnen, met een logen eindigt gij," en na zich op God, den hartenkenner, tol worpen,
slaving van hunne arglistigheid en van de oprechtheid en het geduld der Synode, be-
roepen Ie hebben, verklaarde hy hen onwaardig, dat de Synode langer met hen han-
delde, en met de bedreiging van de straf, die hen voor het oog der gansche Ghrislen-
heid wachtte, gaf hij hun uit den naam der Heren Gecommitteerden en der Synode
hun afscheid, met de woorden: »men ontslaat u, gaat henen!" Dat hier door den
Voorzitter eener zich eerwaardig noemende Vergadering bij zulk eene gelegenheid zulk
een loon gevoerd werd, was het gevolg en tegelijk de straf van de valsche betrekking,
waarin de Synode zich van den aanvang aan lot de nu uilgeworpenen geplaatst had.
Veel heeft
bogermaw van zijne medeleden moeten hooren over de wijze, waarop hij
den Remonstranten hun afscheid gegeven had, en de Bremensche Godgeleerde Professor
CROGius merkle te recht aan, dat er, in plaats van eenige biltere woorden van een
enkel harlstochlelijk man, een door de gansche Vergadering vastgesteld plechtig formu-
lier van afscheid had behooren uilgesproken te worden. Met volkomen recht en dieper
beleekenis, dan hij zelf kon meenen, verontschuldigde zich de Voorzitter op dezen
grond, dat de Polilieken hem gelast hadden, de zaak dadelijk af te doen. Werkelijk,
de President en al de Geestelijken waren niet vrij: terwijl zij, zoo als
episgopius klaagde,
lirannij op de Remonstranten uitoefenden, had hun hartstocht hen tol de slaven gemaakt

25*

-ocr page 183-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1018— eener politieke parly, die op hare beurt, hoezeer schijnbaar alvermogend, de baan ten
einde toe
moest afloopen, die hare strafbare staats- en ijverzucht haar geopend
had. — Toen de President zijn laatste woord gesproken had en terwijl hun nog door
de Politieken toegeroepen werd zonder hun verlof niet uit de stad te vertrekken,
stonden de Remonstranten op, en verlieten de zaal.
Episgopius zeide onder het henen-
gaan op kalmen toon: »Ik zal met mijnen Zahgmaker,
jezus ghristus, op dit alles
zwijgen, en God zal tusschen ons en de Synode oordeelen." Iets dergelijks zeiden ook
anderen der Remonstranten, en
hollingerus , onder de toehoorders gekomen — in dezen
tijd waren er als bij eene openbare terechtstelling ook vele vrouwen onder —, zeide lot
zijne medebroeders, die vóór hem gingen: »Gaat uit de Vergadering der boozen!" ^
Dc Slalen-Ge- Wat geschied was, moest door de Staten-Generaal bekrachtigd worden. Daartoe ver-
^r^handXijze troïiken de Heren
brederode en jiuys met den Assessor faukelius en den Scriba festus
lier Synode goed. jj^^jj^j^g ^^^^^ 'sHagc, en deden den 17^*=" verslag aan de Staten in tegenwoordigheid
van den Prins en van Graaf
Willem lodewijk. In de resolutie, naar aanleiding van
dit verslag vastgesteld, werden de besluiten, die de Politieken en de Synode tegen de
Remonstranten hadden genomen, met den naam van
meer dan billijke decreten bestem-
peld; de houding der Gedaagden als van alle rondheid en eerlijkheid ontdaan gebrand-
merkt, en zij zeiven als schenders van het openbaar gezag van den Lande gekenschetst.
Op grond van deze beschouwingen werden alle maatregelen, aangaande hen door de
Synode en de Politieken verordend, volkomen goedgekeurd — Dus waren nu de Re-
monstranten in het vrijgevochten
Nederland om des geloofs wil, nog vóór de kerkelijke
rechtspraak en zonder dat zij zich aan bet minste vergrijp tegen hunne eigenlijke pa-
tronen en Overheden hadden schuldig gemaakt, tot arrest veroordeeld in de stad, waar
de Vergadering zetelde, die met hunne personen niets meer te doen wilde hebben 3.
Niet geheel en al echter zweeg de stem der billijkheid.
Mathenesse was nog altijd lid
van de Staten-Generaal — eerst met den aanvang der maand Mei trad de reeds in het
begin van Februarij door de Stalen van
Holland benoemde Heer van wimmenum in zijne
plaats op ^ —, en bij deze gelegenheid kon bij zich niet onthouden le^eggen, dat de
Gecommitteerden zich niet schenen te vergenoegen met de rol van rapporteurs, maar
dat zy ook als beschuldigers optraden. Ja, zelfs de Prins, niet volkomen gerust bij den
weg, dien men bewandelde, zeide, dal hij niet begeerde, dat men iemand zou dwin-

1 BnANDT, 111, bl. 289—299. 2 ^egol Stat.-Gen. 17, 18 Jan. 1619.

3 Niet alleen had men het voornemen niet om hen nog op eenig punt te hoeren, maar zelfs
belette men met de meeste zorgvuldigheid, dat er zich Remonstranten onder de hoorders bevinden
mochten. Zie
bkandt, III, bl. 396.

4 ïiesol. Slat.-Gen. 1 Mei. Resol. v. Holl 2 Febr. 1619.

-ocr page 184-

DES VADERLANDS. "1G9

gen, of iemand in eenige zaak , die de conscienlie aanging, zou lastig vallen. Op zulk eeoe ißig _
wijze liet bij zich uit, dat
mathekesse naderhand van hem verklaarde, dal Zijne Excel-
lentie toen de zachtste en geraatigdste geweest was van alle leden der Vergadering, die
vrij dorsten spreken ^ Het was de oude eerlijkheid van den Prins, doch die hem niet
belette, als de invloed van anderen of de drang der omstandigheden hem te machtig
werden, zelf de onbillijk bejegende partij te treffen of ze doör hare tegenpartij te
lalen treffen.

Den Januarij werd den Remonstranten Ie Dordrecht^ voor de Politieken ontbo-

den, die Resolutie voorgelezen. Zij verzochten daarop, dat het verzoek, hetwelk zij
reeds een paar dagen vroeger gedaan hadden, hun alsnu werd toegestaan om eenigen
uit de hunnen naar 's
Hage te zenden, ten einde hunne onschuld en de oprechtheid
hunner handelingen te bepleiten. Het werd hun ontzegd. Maar, en dit was voorzeker
een gevolg zoowel van 's Prinsen gebleken verlangen, als van de blijkbare afkeuring,
die de bejegening der Remonstranten bij het publiek en bij de Uitheemschen vond, twee
dagen later werd hun door de Politieken aangezegd, dat, alhoewel
zij van alle verdere
Synodale handelingen waren uitgesloten, en de Synode gemachtigd was, hun gevoelen
uit hunne geschriften te beoordeelen, de Heren nogtans, om hun alle oorzaak van ^^ pontic^eu

klagen te benemen, toestonden, wat zii nog verder tot verklaring en verdediffinff van

° '-ΙΟ ο ο ο Gedaagden hun

hunne vijf Artikelen bij te brengen hadden, binnen veertien dagen den President gevoelen nog

schriftelijk te

der Politieken ter hand te stellen. Met deze vergunning waren de Remonstranten hoo- verdedigen,
gelijk ingenomen; zij achtten, dat men hun daarmede nagenoeg alles verleende, wat
zij begeerd hadden; alleenlijk klaagden zij, dat de tijd, dien men hun stelde, veel te
kort was. Toch namen zij op zich, tegen den bepaalden lijd in die mate, als zulks
mogelijk zijn zou, gereed te wezen. Intusschen wendden zij zich bij brieven zoowel
lol de Staten-Generaal, als lot den Prins van
Oranje ^ om de ware toedracht der zaken
aan Hun Hoog Mögenden en aan Zijne Excellentie mede Ie deelen, en over hél onrecht
Ie klagen, door hunne herderlooze Gemeenten en alle Remonstranten in het land gele-
den. »Al Λvare het, schreven zij aan de Staten, dal zij van de Synode mochten ver-
oordeeld worden, nogtans vertrouwden zij, dat Hun Hoog Mögenden niet zouden toelaten ,
dat hunne goede zaak onderdrukt werd, en dat men den heerlijken roem, dien de be-
scherming van de vrijheid der conscienlie Hun Hoog Mögenden de geheele wereld door
had doen verwerven, nu in de zaak der Remonslranlen niet zou laten bevlekken." In
den anderen brief zochten zij door eene onbewimpelde voorstelling van hunne grieven
op *s Prinsen rechtvaardig gemoed en mededoogen te werken. Op geen dezer brieven
echter, in kopij aan de Politieken Ie
Dordrecht toegezonden, is immer eenig anlwoord
gevolgd ·

BnASDT, 111, bl. 401.

2 BRASDT, 111, bl. 402, 411, 412, 415-418. Re^. Slat.-Gen. 29. Jan. 1619.

-ocr page 185-

17ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618 —

1631.

Op den bepaalden lermijn leverden de Reraonslranlen een geschrift in, meer dan
tweehonderd bladen groot, hetwelk nog slechts over de eerste twee Artikelen handelde.
Naauwelijks hadden de Politieken het ingezien, of zij bestraften de Remonstranten we-
gens verschillende vergrijpen: zij hadden in de voorrede, die zij aan dit geschrift hadden
vooraf laten gaan, de Synode op nieuw beschuldigd; zij hadden zulk een uitvoerig werk
geleverd en toch nog'niet alles op den bepaalden tijd afgehad, en, eindelijk, hadden zij
zich veroorloofd, ook het gevoelen der Contraremonstranten te weerspreken. Evenwel
werd hun voor den arbeid, zóó verbazend groot in gewicht en omvang bij de naauw-
keurigheid, die zij zich voorstelden, dat zij zelfs hunne nachtrust veil moesten hebben,
van tigd tot tijd nieuw uitstel verleend. Toch haastte men hen gedurig en gewaagde
meer dan eens op eene hoogst onkiesche wgze van de kosten, op welke zij het land
jaagden Het laatste van alle door hen gestelde geschriften, werd door hen aan de
Politieken overhandigd in eene zoo moedige en lustige stemming des geestes, dat men
duidelijk zien kon, dat zij de voldoening smaakten van mannen, die hun geweten ge-
kweten hadden en boven alles verheven waren wat het gevolg van hunnen stap kon
zijn. Hun slotwoord luidde aldus: »Laat nu deze Nationale Synode over deze zaak
raadslagen en vonnis strijken; laat haar ons afzetten en in den ban doen; niettemin be-
luigen en verklaren wij oprechtelijk, als in de tegenwoordigheid van den oppersten Her-
der, voor wiens rechterstoel wg en onze wederpartij zuilen verschijnen, dat wij de leer-
punten, die wij lot nog toe bestreden hebben en alsnog bestrijden, alleenlijk uit een
eerbiedige vreeze Gods verwerpen; en op dit getuigenis der goede conscientie steunende,
zullen wy onzes Meesters voetstappen drukken, en dengenen, die rechtvaardiglijk oor-
deelt, onze gansche zaak aanbevelen." — Slechts welstaanshalve nam de Synode van deze
geschriften kennis, en de adviezen over de artikelen waren, in het algemeen gesproken,
reeds vastgesteld, voordat de verdediging der Remonstranten gelezen was 2,
' Na de uitzetting der Remonstranten gingen de zaken in de Synode over het algemeen
voorspoedig en vlug van de hand. Alles wal belemmeren, afleiden of opspraak verwek-
ken kon, Irachtle men zoo veel mogelijk te vermijden. »De Synode!," schrijft
hales
aan carleton, »gaat nu Toort gelijk een uurwerk. De voornaamste raderen, die het
Beklag over de in beweging brengen, zyn het minste in het gezicht: want alle zaken van ge-

de^^Synodf^ge^^^'^^'· '^^o^'den in geheime zittingen verhandeld. Hetgeen in het openbaar wordt gedaan,
volgd, om met geschiedt slechts voor het oog en welstaanshalve." De zeldzaamheid der openbare zit-

gesloten deuren σ " ι

te vergaderen, lingen was een groote teleurstelling voor zoo velen, die gedurig uit andere steden
kwamen om de Synode te zien, en voor hen, die Toordeel hadden bij het vertier,
hetwelk het verblijf van zoo vele vreemdelingen in de stad medebracht. Dus was men
op een middel bedacht ter bevrediging van hel verlangen van dezen en genen. Men

1 BRANDT, 111, bl. 431—434.

2 BRANDT, 111, bl. 513, 514, 525, 526.

-ocr page 186-

DES VADERLANDS. "1G9

vond er dit op, dat telkens als de Synode bijeenkwam, iedereen ingelaten werd om i618—
het schouwspel der vergaderde Heren te genieten: de toeschouwers mochten blyven tot
dat het gebed was gedaan, maar moesten dan weder vertrekken. — Toen men begonnen
was de oordeelen over de vijf Punten voor te lezen, kwam er beklag legen die gewoonte
om met gesloten deuren te beraadslagen. De Engelsche Godgeleerden, die voor het
publiek verantwoord wilden zijn, dat zij de overdreven uitdrukkingen, waarin de Cal-
vinisten vaak hunne stellingen begrepen, geenszins goedkeurden, lieten zich dus hooren ,
dat de oordeelen der Collegiën (in welke de Vergadering naar den landaard en de Pro-
viciën verdeeld was) zoo niet in het geheim behoorden gelezen te worden: er was huns
bedunkens voor de eer der Synode groolelijks aangelegen, dat dit zoo openlijk mogelijk
geschiedde: het moest den schgn aiet hebben alsof men reden had te schroomen,
dat eenig verschil van- gevoelen aan het licht zou komen. Doch de Engelschen lieten
zich overreden, zij beruslten in de beschikkingen van den President, in overleg met de
Polilieken getroffen, en de gansche Vergadering vereenigde er ;iich desgelijks mede

Groot echter was de invloed, dien deze Engelsche Godgeleerden op den loop der Invloed door dc
zaken in de Synode uitoefenden. Door hun toedoen is meer dan eene ergernis voor geleerden en den
uitbarsting behoed. Zij behartigden hunnen last, en die schreef hun voor, te morgen, ^^^^^^p^jg^gy^®^
dat de Staten in de Synode een gewillig werktuig én in hare handelingen geene belemmering
ntgeoefend.
of stof tot beschaming zouden vinden. Tot het bereiken van dit doel leende hun carleton
gedurig de behulpzame hand, zoo zeer dat deze Gezant van den Koning, wiens ware
gezindheid jegens de Republiek genoeg bekend is, een hoofdbeleider der in de Dori-
sche Synode verrichte zaken genoemd mag wórden. Toen er tusschen
ma-Rtiniüs,
eenen der Godgeleerden uit Bremen, en gomarus een twist was uitgebarsten over de
wijze, op welke
Christus het fondament der Verkiezing was, en de felheid van den laat-
stcn het ergste deed vreezen, riep de Bisschop van
Llandaff eene bijzondere zamen-
komst der uitheemsche Godgeleerden ten zijnent bijeen, om
martinius lot loegefelgkheid
Ie stemmen, en verkreeg van hem de verzekering, dat er ter zake van zijne meeningen
geene oneenigheid in de Synode zou ontslaan. Opmerkelijk is de wijze, op welke de
Bisschop van deze zaak in een brief aan
carleton melding maakt: »Gisteren, schrijft
hij, heb ik mij een soort van bisschoppelijk gezag aangematigd. Ik heb een der voor-
naamslen van ieder Collegie der Uitheemschen laten komen, en wij hebben ten mijnent
een kleine Synode gehouden. Ik heb hen doen gevoelen, hoe noodig het was, dat
wij het onderling eens waren, en welk een schandaal er uit zou kunnen voortsprui-
len, zoo er verschil tusschen ons bestond.— Zonder bezwaar verzekerden mij allen, dal
hun oordeel over het eersle Artikel met het onze overeenstemde, en men bedankte mij
zeer, dat ik dit middel had gevonden om hen overeen te brengen. Dit was zoo veel

' brasdt, lil, bi. 425, 449, 497-41)9.

-ocr page 187-

17ALGEMEENE GESCHIEDENIS

2161 —

1631.

gewonnen voor de Synode. Evenwel één was er, die zwarigheid maakte (le welen
MARTiMus), en om hem tevreden te stellen was de bijeenkomst voor een deel bestemd.
Hij scheen zich vast le klemmen aan zekere dingen (de Bisschop bedoelt het woord ^,
dat God zynen eeniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk, die
in hem gelooft, niet verloren ga); maar (voegt hy er bij) wy hopen hem ten laatste
wel slil te krijgen. Wij hebben hem bij ons ten eten gehouden en hem met liefkozin-
gen overladen. Men zal niel in gebreke blijven hem te vleijen ten einde hem te win-
nen, en hem gronden bij te brengen ten einde hem in te lichten. Ons doel is de Synode
voortgang te geven, en meenen hier in twee of drie uren meer gedaan te hebben, dan
men in verscheidene zittingen gedaan heeft" Werd
martinius hier met streelende
middelen bewerkt, een andermaal werd hij door bedreigingen tot rede gebracht, en
die bedreigingen kwamen van niemand geringere, dan van Graaf
willem lodewijk
zeiven, en eenige anderen uit den Haag, die hem waarschuwden, dat hy zien zou
wat hy deed om niet in ongenade te vervallen: klaagde men over hem bij de Magi-
straat te
Bremen, dan liep zyn bestaan groot gevaar Deze waarschuwingen gewerden
hem by gelegenheid van een feilen aanval op hem gedaan door
sibra.ndus lubbektus,
hoogleeraar te Franelcer, ondersteund door gomarus en scultetus van Heidelberg. De
woede, welke
gomarus toen liet blyken, was zoo groot, dat de Bisschop van Llandaff
er eene vermaning op liet volgen, die het den Voorzitter betaamd had te doen, en het
ongenoegen der Bremensche Godgeleerden sleeg zoo hoog, dat zij op het punt stonden
de reize huiswaarts aan le nemen, niet zonder het voornemen van in een openbaar
geschrift rekenschap te geven van de wijze, op welke zij behandeld waren. Dit schan-
daal moest op alle manieren verhoed. Wederom werden daartoe de Engelsche Godge-
leerden in den arm genomen, hoezeer de Bisschop zelve door
gomarus beleedigd was.
Men schreef aan
garletow, of het niet mogelijk was, dat hy zelf over kwam om den
»brand te blusschen."
Balganqual verwittigde den Prins en Graaf willem lodewijk van
den staat van zaken, en dezen haalden den Gezant over, om een ernstig woord aan
BOGERMAW, dien hy van naby kende, te richten, en hem te vermaner^, dat hij het
twistvuur zou tegengaan, in plaats van het aan le blazen door zamen te spannen met
lubbertus en gomarus, die door de Engelschen als mannen van een onverdragelyk
humeur gebrandmerkt werden. Deze brief was van uitwerking; van den anderen kant
was
MARTiKius gewaarschuwd, en zoo werd de twist bijgelegd Later werd scultetus
op last van zijne Grool-Brilannische Majesteit door carleton gewaarschuwd, en aan het

1 Evang. van Joh. 3: 16.

3 bbäudt, III, bl. 460, 461.

4 prakdt, III, bl. 451—454, 458—460, 543. ολβιετον, III, p. 20—22

2 CABLETON, III ρ. 4, 5. ΒΕΑΚΰΤ, III, bl. 409, 410.

-ocr page 188-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 185

bevel herinnerd van zijn Vorst, den Keurvorst van de Palis, in wiens dienst hij was
Wanneer de ervaring, dat het gevoelen , hetwelk men zich gerechtigd achtte als hoogst

. . Het gevoeleu

gewichtig te beschouwen, ten laatste toch niet zal zegepralen, eenigen grond geeft van qomarus

tot misnoegen, dan had gomarus alle reden om hoogelijk misnoegd te zign. Hij dreef gyJoL gcenszii
de stelling, dat God den mensch bij het besluit der Verwerping had aangemerkt niet^®®®®®^®""^·
als gevallen, maar vóór den val. Dit gevoelen nu miste van den aanvang aan alle kans
van aannemelijk gevonden te worden. Intusschen, verwierp men die stelling, dan mocht
men wel geheel lot de zyde der Remonstranten overgaan, want wie stelt, dat God,
behoudens zyne rechtvaardigheid, niet besloten kan hebben den mensch te straffen,
zonder hem als schuldig of gevallen aan te merken, hij bindt de Praedestinalie ter Ver-
werping inderdaad aan eene voorwaarde, en op hem zijn ten slotte al de aantijgingen
van Pelagianisme, met welke men de Remonstranten brandmerkte, toepasselijk. Dus
kon het gevoelen van
gomarus niet rechtstreeks veroordeeld worden, en terwijl men
jaren lang hardnekkig geweigerd had, zich met de Remonstranten te verslaan, wist
men thans het verschil tusschen
Benedenvaldrijvers en Bovenvaldrijvers te bemantelen,
en eene inkleeding van het leerstuk te vinden, waarbij geen der beide meeningen
ontkend werd, en waarin alzoo de beide pariyen konden berusten Zoo leverde de
Synode zelve het bewijs, dat de door
oldenbarnevelt aanbevolen onderlinge verdraag-
zaamheid, in zich zelve uitvoerlijk, slechts door partijzucht onmogelyk gemaakt was.
Of zou de liefde niet hebben kunnen tot stand brengen, wat hier door den gemeenschap-
pelijken haat tegen de Remonstranten, en door de noodzakelijkheid om legen hen een-
slemmig te zijn, werd uitgewerkt?

Terwijl men alzoo over en legen de Remonstranten beraadslaagde, werd het hun
dikwijls bang, gedurende hun lang voorlgezet gedwongen verblijf te
Dordrechty bij de
gedachte aan de bekommerde huisgezinnen en betrekkingen, die zy achtergelaten hadden.
Toen de ütrechtsche predikanten onder de Gedaagden,
frederigi en kiellius , plotseling
bericht kregen, dat zij waren afgezet, — de eerste vernam er nog bij, dat Jiem zijn
huis tegen een korten termijn was opgezegd, — drongen zij bij de Politieken aan op
het bekomen van verlof
3. Nog smartelijker was het gevoel van den Hoornschen pre- sapma begeeft
dikant sapma, mede een der Gedaagden, toen hij tijding bekwam, dat aan zijne zwan-ri^&xHoorn.
gere vrouAv van wege de Magistraat bevel was gegeven haar huis binnen acht dagen
te verlaten. Ten einde zyne echtgenoot in dien druk niet aan zich zelve over te
laten, versmaadde de predikant natuurlijk al de gronden, die de Politieken aanvoerden,
om hem het vertrekken naar huis te beletten, te meer omdat blykbaar deze Heren

? brandt, 111, bl. 600, 601, 603, 604, 606, 607, 620.

' carleton, 111, p. 37.

3 bbakdt 111, bl. 407, 468,
III Deel, 3 Stuk.

24

-ocr page 189-

17ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618 —

1631.

zelven zonderling gestemd waren bg die terechfstellingen, door stedelyke Overheden
uitgeoefend legen personen, wier zaak hangende was voor eene rechtbank, op het ge-
zag der Staten-Generaal bijeengeroepen. Eenen grond van bijzonder gewicht deed hij
geklen: uit dat opzeggen van zijn huis bleek, docht hem, dat hij afgezet was: afgezette
predikanten mochten, volgens de beslissing van de Staten-Generaal, niet onder de
Gedaagden optreden: bij gevolg mocht hij zijne medebroeders niet langer behulpzaam
zijn, en stond het hem in alle opzichten vrij te vertrekken. Hij vertrok. Te
Hoorn
gekomen, werd hem terstond door de Magistraat de last toegezonden, dat hij zich van
alles had te onthouden wal eenige oproerige vergadering van gemeenteleden ten gevolge
kon hebben. Weldra kwam er van wege de Staten van
Holland bevel, dat hij dadelijk
naar
Dordrecht terug moest keren, en hij maakte dan ook aanstalten om in stilte de
stad te verlaten. Maar de Magistraat wilde, zoo het schijnt, aan zijn vertrek het voor-
komen van een gedwongen uitzetting geven, op het gevaar af, dat dit onlusten kon
verwekken. Zij deed op een later uur van den morgen den stadswagen openlijk voor
Onlusten aldaar, zijn deur komen. Toen sapma dien met vrouw en kind bestegen had, begonnen som-
mige Contraremonstranten het volk te tergen met te zeggen: »waar zijn nu de Armi-
nianen? Waarom slaan zij nu hunnen valschen leeraar niet bij?" Hierop grepen eeni-
gen uit den hoop de paarden bij den loom, sneden de zeelen aan stukken, haalden
den predikant met de zijnen van den wagen, en braken de wielen. Daarop rukten de
soldaten aan, die de Overheid reeds een paar uren vroeger in de wapenen had laten
komen; zij werden met het werpen van pannen begroet, daar de straatsteenen vast ge-
vroren lagen. Schieten met los kruid baatte niet. Toen kregen andere soldaten, het
waren Zwitsers, het bevel om met scherp te schieten, en er vielen zes of zeven lijken
bij een veertigtal gekwetsten. De baldadigheid dier soldaten bedreigde of trof daarna
nog meer dan éénen vreedzamen burger, terwijl
sapma met de zijnen op een anderen
wagen niet zonder levensgevaar werd weggevoerd. Ware de gemeente der Remonstran-
ten , in den tuin van eenen afgezelten burgemeester vergaderd, het was op een zondag,
niet door hare voorgangers teruggehouden, de soldaten zouden aan dé wraak der bur-
gerij niet ontsnapt zijn. Spoedig na dit gebeurde kwamen er twee leden uit den Hoogen
Raad, door de Staten van
Holland na overleg met den Prins gezonden, te Hoorn aan,
om, met kennis van den Officier en de Magistraat, de grootste overtreders in hechtenis
/ te doen nemen, ze door den schout voor schepenen te recht te doen stellen, en alles te

doen, wat de stad lot rust kon brengen. De stedelijke Overheid had reeds eenige personen
gevat, en loonde zich naijverig tegenover de Commissarissen der Staten. Niettemin werd
eene schikking tusschen het Iweeerlei gezag getroffen. Tot afwending van toekomstig
gevaar werd dienstig gevonden, reeds nu te zorgen dat
sapma zelfs bij het scheiden van
de Synode niet meer te
Hoorn terugkwam. Voor het overige vond de Hooge Overheid
raadzaam om de zaak niet op het strengst door te zetten, maar liever verzoenende

-ocr page 190-

DES VADERLANDS. 187

inaalregelen te treffen. Toch liet men de geyangenen weken lang in heclilenis, icis—
daar men hen niet ontslaan wilde, Toordat zij vergiffenis hadden gevraagd ^

Uit zulke voorvallen bleek, dat de partij der Remonstranten nog niet volkomen ge-
fnuikt was. Inderdaad, zoo verre was het daarvan daan, dat den Maart eenige
Remonslrantsche predikanten en ouderlingen te
Rotterdam bgeen kwamen om te over-
leggen, wat hun in het belang hunner zaak te doen stond. Zij besloten, dat de Re-
De Remon-
monslranlsche gemeenten moesten behouden wat zij hadden, ja, moesten trachten zich
te versterken. Daartoe zouden zg, ten spijt van de plakaten, hunne afgezonderde gods-
diensloefeningen aanhouden: thans toch, oordeelden zy, moesten de grondslagen van de ten.
vrijheid hunner conscientiën gelegd worden, of zij en hunne nakomelingen zouden al-
tijd slaven moeten zijn van den Galvinistischen geest. De Gedaagden te
Dordrecht oor-
deelden evenzoo.
Uttetïbogaert bleef raden in denzelfden zin, maar hij wenschte, dat
men de leden der verdrukte gemeenten ernstig afvragen zou, of zij den beker wel
drinken wilden, dien hun Meester gedronken had, en opofferingen over hadden ook tot
verzorging van hunne weldra door den Staat niet langer bezoldigde leeraren. Vooral
wilde hij hen herinnerd hebben, dat het hun niet te doen moest zyn om deze of gene
meening te handhaven of wereldsche partijschap onder het dekkleed der godsdienst te voe-
den , of om iets dat wereldsch was, maar om een recht godzalig leven onder de menschen
te planten, en alzoo een ruimen toegang te verkrijgen in het Koningryk van
jezüs
christus 2. dus
schrecf uïtenbogaert , terwijl hij als een misdadiger eerst voor den
kerkelijken, straks voor den burgerlijken rechter gedaagd, zijn huis in den
Haag be-
waakt , zijn goederen verbeurd verklaard werden Dus trachtte hij, terwijl de Dortsche
Vaderen doode verslandsvormen smeedden, en de Kerk tot een werktuig ter bereiking
van wereldsche bedoelingen leenden, in het vrije
Nederland eene gemeente van ware
belijders in stand te houden.

Waar de Regering in Holland geen anderen dan zulk eenen tegenstand tegen
over zich had, kon zij zich rustig gevestigd achten. Bovendien van de hoofden des
volks was men sints lang verzekerd. Hadden de Staten van
Utrecht en Overijsel
reeds in de maand September van het vorige jaar nieuwe Raden van wege hunne
Provinciën in de Collegiën ter Admiraliteit te
Hoorn of Enkhuisen, te Rotterdam
en weldra ook te Amsterdam aangesteld, met intrekking van den lastbrief der oude

' bhasdt, 111, bi. 472—477. Rcsol. Holl. 4, 7, 11, 12, 13, 21, 25 Maart; 30 Apr.; 1 Hei
1619.
Resol. Stat. Gen. 2, 18 Maart, 1619. carletoit (III), wiens bericht op bl. 33 te vergelijken
is met zijn nader en juister bericht op bl. 41, 42.

' BiiAKDT, 111, p. bl. 480—495. De brief van υττΕΚΒΟΟΑΕΠτ wordt aldaar aangehaald, bl. 490.

3 ciRLETOH, 111, p. 43, 91. Resol Stal,-Gen. 18 Mrt. β Apr. 1619.

24*

-ocr page 191-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1018— leden in Holland maakte de zuivering van de Deputatiën ter Generaliteit en len
Rade van State een der met advies van Zijne Excellentie ontworpen punten van be-
schrijving uit tegen de bijeenkomst der Staten in den winter van 1619 2. In de
steden was men door de verzetting der Wet zeker, dat men in de Magistraat gewillige
werktuigen vinden zou, en oordeelden deze stedelijke Overheden meer gezag of bijstand
te behoeven, zoo hadden zy zich slechts, volgens besluit van den IG·^®" Maart, lot de
in OLDENBARNEVELTS tijd ZOO naijverig bestreden Gecommitteerde Raden, tot Zijne Excel-
lentie , of tot het Provinciale Hof te wenden, die gelast waren haar de hand te bieden,
en haar met raad en daad bij te staan, »alsof de Vergadering der Staten zelve bijeen
ware" En waar men aan de bevolking geene wapenen toevertrouwde, en zulks
veilig geschieden kon, ging men tot eene verandering over van de bevelhebbers der
Schutterijen, gelijk men deed in
den Briel^ in de maand November (1618), en te
Woerden en te Alkmaar, in Maart en April Κ

Had de Regering alzoo geen geweld te schroomen, des te meer was er haar aan gelegen,
dat de aanhangers van het vorige Bewind als gevaarlijke vijanden van het Vaderland
Eegeriugscom- verdacht bleven. Daartoe kon de maatregel dienen, dien de Staten van Holland om-
slï'eeks dezen tijd verordenden, en die hierin bestond, dat in verscheidene Noordholland-
The Re°^nten"af plattelandsgemeenten, waar nog veel Roomschkatholieken onder de Regenten wa-
ren , )) by autoriteitzoo als men het noemde, en onder dezelfde leus, die de omwen-
teling tegen
Spanje gevoerd had, de bevordering van de ware Religie, zulke Regenten
door anderen werden vervangen. In dezen zin besloten de Staten van
Holland, den
21 sten jiaart, op verzoek van den Kerkeraad en de Vroedschapsleden
van de ware
Religie
te Warmenhuizen, eenen burgemeester van Amsterdam en van Alkmaar te
»committeren en te autoriseren," zich naar die Gemeente te begeven, en aldaar, »ten
overstaan van den Ambachtsheer en de Magistraat al zulke orde op alles te stellen als de
rust zou vorderen, met zulken verstande dat zulks geschiedde zonder praejudicie van
het recht van den Heer of het Dorp," Den volgenden dag, toen de Staten gescheiden
waren, werd op de begeerte van »zgne Vorstelyke Genade wegens de tegenwoordige
gevaarlijke tgden en geruchten van de uitrusting van den Koning van
Spanje en van
de lichtingen van de Aartshertogen acte van autorisatie verleend aan den Heer
witsz,
lid van het Collegie der Gecommitteerde Raden , zich te begeven naar Texel, Vlieland
en Terschelling en naar het Dorp Huisduinen, en aldaar de Magistraten te veranderen, en
aan te stellen » bevoegde eerlijke personen van de ware Christelijke Gereformeerde Religie

te zetten.

1 Resol Stat.'Gen. 3, 7, 14, 15 Sept. 1618.
, 2 jiesol. Holl, 29 Dec. 1618. ^ n^ Hßg^i^ //y//, jg

4 Jiesol. Holl. 9, 15, 16 Nov. 1618. 20 Maart; 11, 15, 24 April 1619.

-ocr page 192-

1618—

1631.

DES VADERLANDS. 189

en liefhebbers van het Vaderland, met last voor een iegelijk hem in zijne hoedanigheid
te eerbiedigen en hem allen bijstand te verleenen." Eene afzonderlijke dergelijke acte
kreeg hij van » zijne Vorstelijke Genade." — Op den laatsten dag der volgende maand
(April) werd in de vergadering der Stalen van
Holland de mededeeling ontvangen,
dat » Zijne Excellentie goed zou vinden, dal men tegen den tweeden Pinksterdag iemand
zond naar
Noordscharwoude op Langedijk om aldaar bij autoriteit die van de Religie
te maken het meerder getal.''*
Hierop kwamen twee afgevaardigden van die Gemeente
in de vergadering, en zij kregen de belofte, dat men volgens het goedvinden van den
Prins handelen zou. Werkelijk werd aan den Heer
witsz geschreven, dat hij bij zijne
terugkomst van
Huisduinen zich tol die taak vereenigen zou met den Heer van der burg ,
die weldra, belast met eene andere dergelijke commissie, naar Noord-Holland slond te
vertrekken. Immers daags daaraan werd, mede op advies van Zijne Vorstelijke Genade,
dcnzelfden
vaw der burg, met den Meester van de Rekening Johannes basius en den
Fiskaal
kinschot, de last opgedragen om zich met den Heer van duivevoorde te ver-
eenigen, die met twee Raadsheren naar
Alkmaar vertrokken vcas om de godsdienstige
bijeenkomsten der Remonstranten te beletten. De vier Heren moesten zich gezamenlijk naar
Egmond en de onderhoorige dorpen begeven, ten einde aldaar alle regenten en ambte-
naren te ontslaan en in hunne plaats, hetzij bij herkeuze of bij nieuwe benoeming, aan
te stellen » bevoegde personen, professie doende van de ware Christelijke Gereformeerde
Religie of
ten minste liefhebbers van dezelve en van den Staat en het welvaren van
het gemeene land: alles alleen voor deze reize en zonder praejudicie van eenige rech-
ten." Ook het eiland
Wieringen moesten de Heren witsz en van der burg bezoeken,
om daar »hetzelfde te doen, wat zij te
Noordscharwoude gedaan hadden." Zoo was
Noordholland vervuld van Commissarissen der Staten, die aldaar handelen moesten alsof
onder
oldenbarnevelt de ware Religie gevaar had geloopen, en gelijkelijk optraden
tegen Roomschen en Remonstranten, alsof dezen evenmin als genen voor ware liefheb-
bers des Vaderlands te houden waren. Groot gevaar van tegenstand schijnt er voor die
Commissarissen bij het volvoeren hunner taak niet te duchten geweest te zijn. Immers
traden zij stout genoeg op, terwijl men toch waar verzet of ongenoegen te wachten
was, voorzichtigheid gebruikte, zooals bepaaldelijk
iQ Rotterdam ^ en zelfs iQ Β leiswij k ^
alwaar men bij de verandering der Regenten, op staatsgezag geschied, »tot beter con-
tentemenl" een paar » Arminianen" in de Regering liet ^

Evenmin als in Holland maakten zich de Remonstranten elders aan oproerig verzet
tegen het geweld schuldig. Wel kwam er omstreeks het midden der maand Maart be-
richt van de Politieken uit
Dordrecht, dat het volk ie Kampen dag en nacht zamenrotte
legen de »rech Ige voelende Gemeente," en dat aldaar eene Lulherschê Gemeente was

» ResoU Holl. 21, 22 Maart; 25, 30 April; 1, 8, 9, 10 Mei, 1619.

-ocr page 193-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1C18— opgericht, die het met de Remonstranten zou houden; doch toen de Staten-Generaal
op advies van den Prins desv^egens een waarschuv^enden brief aan de Magistraat dier
stad geschreven hadden, kwam er een schrijven terug, waarbij de Regenten
Tan ^Tamj^e«
verklaarden niets van zulk een zamenrotting vernomen te hébben: ook was er huns
wetens geene LutherscJie Gemeente opgericht. Zij verlangden, schreven zij ten slotte,
dat de namen van hen, welke diergelijke onwaarheden verbreidden, hun kenbaar ge-
maakt mochten worden, opdat zij dezulken naar verdienste mochten bestraffen
De Geloofsre- Geregeld was in de Sj'^node de mededeeling der Oordeelen van de verschillende Syno-
iynode^geakldf^ Gollegiën ovcr de vijf Artikelen voortgegaan, en thans kwam het aan op het stellen
der Geloofsregelen. Hoe eenstemmig de besluiten ook tegen dé Remonstranten geweest
waren bijna had de door den Voorzitter voorgestelde wijze om de Geloofsregelen te
stellen tot nieuw ongenoegen geleid.
Bogerman, namelijk, had reeds eenige Canones,
die de uitspraak der Synode zouden inhouden, in gereedheid, en deze wenschte hij,
behoudens de door de Gollegiën noodig gekeurde wyzigingen, aangenomen te zien. In
dii plan zagen voornamelyk de Uitheemschen eene onlydelyke aanmatiging van den
President, en men dreef door, dat aan hem en zyne Assessoren eenige zoo uilheemsche
als inlandsche Godgeleerden werden toegevoegd om de Geloofsregelen te ontwerpen.
Desniettemin achtte
balganqual de zaak der billijkheid en der redelijkheid aldus nog
niet genoeg verzekerd, en hij schreef aan
garleton , dat, »indien deze zich nu niet
bey verde, dat er goede raad tot het maken der
Canones gezonden werd, het dus of zoo
stond, dat men de Synode voor alle eeuwen ten spot zou stellen — Hoe zouden
deze
Canones uitvallen? Ziedaar thans de vraag. De gevoelens herroepen, de uitdruk-
kingen wyzigen en als het ware uitwisschen, die men zoo langen tijd tegen de Remon-
stranten had gedreven, dat vermocht men niet. Zoo toch zou men die verbitterde te-
genstanders ten slotte nog gelijk gegeven en met de daad verklaard hebben, dat het
land iii rep en roer gebracht was om een geschil, dat met een weinig inschikkelykheid
op te lossen was geweest. Dus was het belang der inlandsche Godgeleerden er groote-
lijks mede gemoeid, dat de Geloofsregelen wel degelijk eene duidelijke veroordeeling van
de gevoelens en steUingen der Remonstranten inhielden. Zulk een belang dreef de

1 ResoU Stat.-Gen. 14, 15, 22 Maart, 1619.

2 Van deze eenstemroigheid werd hoog opgegeven. Den ö«!«! Maart getuigde de Heer müys daar-
van in de vergadering der Staten van
Holland, en den 24"®° dier maand berichtte diezelfde Heer
in de -vergadering der Staten-Generaal, dat drie dagen te voren de laatste Oordeelen over hqt
laatste Artikel gelezen waren en de zaak »met eene zeer gewenschte en
ongeloovige oyereenstem-
ming besloten was." Zoo staat er te lezen in de
Resol. d. Stat.-Gen. Men schijnt te hebben
willen zeggen
ongeloofelijke overeenstemming.

3 BRANDT, 111, bl. 639—545. carletom, 111, p. 46, 47.

-ocr page 194-

DES VADÈRLANDS. 193

1G1618—

1621.

üitheemschen niet, en daarom was van hen meer billijkheid te wachten. Doch waren
er onder hen, die tot dusverre geloofd hadden aan de mogelijkheid om de
Canones
alzoo te stellen, dat de Remonstranten er zich mede hadden kunnen vereenigen, zij
zullen in den tusschentijd, die er vóór de vaststelling der iJawoHe« verliep, wel ingelicht
geworden zijn omtrent de noodzakelijkheid, die gebood den invloed van den President
bij het ontwerpen te laten begaan. En de Remonstranten zeiven verlangden thans in
geenen deele de uitspraak der Synode dus te zien uitvallen, dat zij er zich aan zouden
hebben kunnen onderwerpen. Zij waren te grievend beleedigd, dan dat zij geene eer
zouden gesteld hebben in de rol van onderdrukten, die de onbillijkheid hunner tegen-
partij hun had opgelegd. Zouden zij thans hunnen vervolgers de hand moeten toereiken,
en ten slotte erkennen: gij zijt toch niet zoo onbillijk, als wij u verklaard hadden te
wezen ? Neen! dan werden zij liever tot den einde toe mishandeld, opdat de wereld
zien mocht, hoedanig hunne tegenpartgders waren. Er was, docht hun, geen heil mo-
gelijk dau in de overmaat der kwaal. De breuke moest niet bewimpeld, maar recht
gapend gelaten worden. Voor het beginsel, dat zij gevoelden te vertegenwoordigen, zou
het gevaarlijk zijn, met de zegevierende richting een vergelgk aan te gaan, en die
richting mocht, dit gunden zij haar, ondervinden, hoe ver zy het, aan zich zelve
overgelaten, brengen zou. — Denkt men zich aldus de stemming der Remonstranten, dau
laat zich de moed en fierheid, in dit tijdsgewricht door hen aan den dag gelegd, ten
volle verklaren: zij zegepraalden in de nederlaag; hunnen zielen, dus drukten zij het
met Davids woorden uit, hunnen zielen zou het bang geVallea zijn te wonen bij de-
genen, die den vrede haatten

De Canones dan werden met groote eenstemmigheid door alle leden goedgekeurd, eu
daaraan een Besluit of Narede toegevoegd, waarin, op voorstel der Engelsche Godgeleer-
den, eene reeks van harde manieren van spreken, die zich sommige Contraremonstranten
veroorloofd hadden, gelaakt werden Κ Gaarne hadden de Engelschen en andere üit-
heemschen die reeks uitgebreid gezien; doch niet al te zeer kon men de rol van zaak-
waarnemer der veroordeelden op zich nemen \

Het was den April, toen over dat Formulier van harde manieren van spreken

beraadslaagd werd, en thans wenschten de Staten, dal de Synode ten aanzien van de
veroordeeling der Remonstranten ten spoedigste tot een eindbesluit kwam Κ Het was
tijd, dat er eindelijk uitspraak gedaan werd over het lot der Gevangenen, en hiermede
wachtte men totdat de Synode met het voornaamste deel harer laak gereed was. Reeds
had men de gemoederen des volks lot het gewichtig tijdstip, dat het vonnijs over
oldes-
BARSEVELT ZOU geveld en uitgevoerd worden, willen voprbereiden door hel uitschreven

» brakdt, 111, bl. 649. 2 Acta Syn. Nat, bl. 317. ' brakdt, 111, 553-558.
* erardt, UI, 542, 557.

-ocr page 195-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

IGIS— een plechligen, algemeenen Vast- en Bededag. In den uitschryvingsbrief heelle

'^®^^· het, dat »eenige eerzuchtige menschen, tot bevordering hunner bijzondere oogmerken,

Een Vast- en

Bededag uitge- de gcheele Godsdienst in de Nederlanden vernietigd en het Land ten eenen male te

schreven, gronde gericht zouden hebben, ten ware men de Nationale Synode byeengeroepen en

het >vettig gezag der Regering en der Justitie hersteld had." Het laat zich denken,
dat menig predikant bezwaar Yond om de gemeente op eenen Bededag, op zulke over-
wegingen uitgeschreven, voor te gaan. In
Gelderland en Utrecht en in de stad Kam-
pen
liet men dan ook by de uitschrijving de aanstootelyke uitdrukkingen Aveg, Maar
toen de uilschrijvingsbrief in
Holland onder het volk bekend was geworden, grepen er
hier en daar onordelijkheden bij de godsdienstoefening plaats.
Te Nieuwpoort, dus kwam
de predikant
lydius van Oudewater by de Stalen van Holland aanbrengen, had er
onder de predikatie groot getier en moedwil plaats gehad. Te
Zevenhuizen had op den
zondag vóór den biddag (die op woensdag den 17*^"° April stond gehouden te worden)
de predikant zijne preek niet ten einde kunnen brengen, en hel liet zich aanzien,
dat er, ten ware er orde op gesteld werd, op den Biddag niet gepredikt zou kunnen
worden. Te
Hazerswoude ontslond er op zaturdag, den 15'^®°, onder aanvoering van een
jongen, die een half vat als trommel gebruikte, een oploop voor de kerk, waarbij eenige
baldadigheden gepleegd werden. De Slaten namen de noodige maatregelen. Den predi-
kant van
Oegsfgeest lieten zy naar 'i ffage komen om zich te verantwoorden wegens
de wyze, op welke hij zich tegen den uitschryvingsbrief verklaard had. Men wilde
hem doen bekennen, dat hy zich door anderen had laten opstoken, want steeds was
men begerig vat op mannen als GREvracHOVEH te krygen, en toen hy niemand be-
zwaarde, werd hij door een deurwaarder op de gyzelkamer gebracht om door het Hof
nader gehoord te worden ^ Te
Gouda en te Rotterdam zag men door de vingeren dat
de predikanten den uilschrijvingsbrief of niet, of niet zonder verkorting of protest, van
den predikstoel aflazen. Maar de predikant
van den borre van Leiden werd wegens
zijne weigering om dat stuk in zijn geheel te lezen uit zijne bediening gezet. Hij had
niet geschroomd voor de Heren van den Gerechte te verklaren, dat zulke vast- en bede-
dagen, met onverzoende harten en met woorden van haat op de lippen gevierd, den
Here een gruwel waren, en God plechtig met de gemeente te danken, omdat de God-
delijke waarheid door de Synode veroordeeld stond te worden, dat, zeide hij, vermocht
hij niet. Deze vrijmoedigheid moesten met hem al de Remonstranten te
Leiden mis-
gelden; want bij deze gelegenheid werd levens aan de andere leeraars van die gezind-
heid het prediken verboden: al de kerken werden door de Conlraremonslranten ingeno-
men , en toen de Remonstranten in een byzonder huis wilden vergaderen, leden zij zwaren

ι Resol Holl. 15, 17 April 161Ö. cabletón, III, ρ. 63. brakdt, III, bl, 706.

-ocr page 196-

DES VADÈRLANDS. 193

1G18—

1621.

overlast, en het huis werd ongestraft geplunderd en gesloopt — Ook de Gevangenen
zeiven, wier vonnis door dien Biddag werd aangekondigd, wilde men in hunnen kerker
aan de algemeene godsdienstoefening deel doen nemen. Men vraagde hen, verhaalt
CARLETON elk afzonderlijk, of zij hem vieren wilden, zonder hen de bijzondere gele-
genheid te doen vernemen, waarbij hij was uitgeschreven. Zij deden dit allen gaarne,
en zonder zich met elkander verstaan of eenigc gemeenschap met elkander gehad te
hebben, zong elk hunner met zijn bediende en bewaker den zevenden Psalm. Deze
overeenstemming is niet zoo vreemd als
carleton meent. In geenen Psalm toch vonden
zij hunnen toestand treffender geteekend, hun zielsverlangen juister uitgedrukt. Die
Psalm was hun een geliefkoosd troosllied geworden. Maar bedroog nu het diepste gevoel
hunner zielen hen niet, logen hunne lippen niet, terwijl zij zongen, welk een getui-
genis legden zij dan niet af aangaande hen zeiven en legen hunne wederpartijders, loen
zij op dien dag als met ééne slem hunne harten in de eenzaamheid voor God uilslorl-
len met de woorden: »Mijn God! zoo 'k immer heb bedreven Het booze stuk, mij aan-
gewreven"..,, en met vol vertrouwen er bij voegden: »Sta op, ο Heer.....Beklim

dan, boven dit gewoel. Uw hemeltroon, uw rechterstoel. Geef dan, ο Heer, dat voor
elks oog Mijn recht en vroomheid blijken moog!" ^

Lang zou de Synode de Slaten nu niet meer ophouden. Den SS'""" April werden de
Canones door al de Leden der Synode, zoo L'ilheemsche als inlandsche, onderteekend.
De Polilieken onderteekenden ze niet, dan alleen met deze woorden: »Dat dit alles
over de vijf betwiste hoofdartikelen der leer alzoo besloten is, getuigen wij Dezelfde
Sententie tegen
leden der Synode, die met het stellen der Canones belast geweest waren, ontwierpen l^emonstran-
ook een Formulier van het Synodale vonnis tegen de Remonstranten. Dat ontwerp be-
stempelde hen niet alleen met de namen van dwaalleeraars, schenders der godsdienst ca
scheurmakers, maar ook met die van beroerdere des Vaderlands en der Republiek. Deze
laatste benaming echter werd bij de herziening weggelaten, op grond, dat het der
Synode niet toekwam, hen ook als staalkundige misdadigers te veroordeelen. Het von-
nis, strekkende tot afzetting der Remonstranten van alle kerkelijke en akademische
ambten, werd slechts door de Inlandschen en eenigen der Uitheemschen goedgekeurd.
De Engelsche Godgeleerden, alsmede die van
Hessen en Bremen, begrijpende, dat zij
over Nederlandsche staatsburgers niet hadden te oordeelen, keurden de sententie nog
goed noch af. Zij waren dus ook niet gezind ze te onderteekenen, en opdat nu het
ontbreken hunner handteekening geen opspraak mocht veroorzaken, schreven slechts de

' bhandt, m, bi. 701—710, 2 carletos, 111, ρ. 62.

3 De geheele Yll Psalm verdient met toepassing op de Gevangenen nagelezen te worden.
« brandt, III, bl. 569, 602. Ada Syn. NaU bl. 320.

ΙΠ Deel. 5 Stuk, 2ö

-ocr page 197-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— beide Secretarissen der Synode, damman en hommius, hunne namen er onder. De Secre-
taris der Polilieken onderteekende ze met de woorden: »tot getuigenis dat dit alzoo ge-
passeerd is i." — Nu de zaak der Remonstranten en mitsdien der Gedaagden beslist
was, ontbrak Terder alle voorwendsel om hen te
Dordrecht op te houden. Op een re-
kest, den Maart aan de Sta ten-Generaal aangeboden, en op een schrijven aan den
Prins, waarbij zij verzochten uit hun arrest ontslagen te worden, hadden zij een af-
>vijzend antwoord bekomen 2. Maar thans rees de vraag hoe met hen te handelen, met
nieuwe kracht. Deze vraag deden dan ook de Polilieken den 26''®" April by monde
hunner afgevaardigden ter vergadering der Slaten-Generaal, waar ook de Prins tegen-
woordig was. Naar aanleiding hiervan werd denzelfden dag eene buitengewone verga-
dering der Staten
ύάά Holland beleid. Daar de zitting den 21"®" Maart gesloten was,
waren thans slechts de Gecommitteerde Raden bijeen, en in zulk een belangrijke zaak
begreep men de Staten buitengewoon zamen te moeien roepen. Echler kwam alleen
een grooter getal Edelen, dan gewoonlijk de vergadering der gecommitteerde Raden
bywoonde, en
sommelsdijk en marquette ontbraken niet. Voor het overige verschenen
geene vertegenwoordigers der steden, dan die, welke tot het Gollegie der Gecommit-
teerde Raden behoorden. Groolendeels waren de aanwezigen tevens rechters in de
zaak van
oldenbarnevelt , en dal muys als afgevaardigde der Polilieken uit Dordrecht
tegenwoordig was, spreekt van zelf. In deze vergadering dan werd de vraag herhaald
en de overweging er bygevoegd, dat het voor de rust van het Land en van de steden,
waar zij gediend hadden, niet geraden was, dat men hen liet vertrekken. Hierop werd
besloten, dat men uit naam der Slaten van
Holland in de Generaliteit zou voorstellen,
den gedaagden Hollandschen Remonstranten 's
Gravezande als plaats van hun voorloopig
verblijf aan te wijzen, totdat de Stalen van
Holland volkomen van alles onderricht
zouden zijn: zij zouden aldaar intusschen hunne jaarwedde blijven genieten en het
noodige tot hun onderhoud bekomen, mits zich aldaar slil en rustig houdende. Den
volgenden dag besloten de Slaten-Generaal, dat de Polilieken den Gedaagden, wanneer
hun vonnis afgekondigd en hun medegedeeld zou zijn, gelasten ?ouden, tot nader
order van hun Hoog Mögenden te
Dordrecht te blijven 3. i

ï brandt, lil, bl. 560, 561, 564. Acta Syn, Nat. bi. 323. hugo de groot, in zijne Verantw.
bl, 84, vindt het vreemd, dat de Staten, zoo ze niets anders aangaande die sententie getuigden,
daarop echter zulke harde plakaten gebouwd hebben, door bloedige terechtstellingen gevolgd.
brandt (111, 602) weerspreekt dit niet. Doch beiden bedenken niet, dat de Staten de handelingen
der Synode in het algemeen uitdrukkelijk goedgekeurd hebben, bij
Besol. van den Julij 1619,
opgenomen in de
Acta Syn. bl. 323, 324.

2 BRANDT, III, bl. 545, 546. ResoL Stat.-Gen, 5 April, 1619.

3 Resol. Holl. 26 April. Jlesol. Stat.-Gen. 26, 27 April, 1619.

-ocr page 198-

1618-

1621.

des vaderlands.

In dezelfde vergadering van den S?"'"" April werd ook bepaald, dat alsnu de Neder-
landsche Geloofsbelijdenis en de Heidelbergsche Catechismus in de volle Synode gelezen,
j^g Bclijdenis-

en zoowel de Uillieemschen als de Inlandschen gevraagd zouden worden, of zii daarinsdiriftendoor de

__ Synode goedge-

iels strijdigs met Gods Avoord hadden opgemerkt. Alleenlijk zouden het 31"" en hellceurd.

Artikel der Geloofsbelijdenis later door de Inlandschen alleen onderzocht worden,
»aangezien in die Artikelen over de kerkelijke orde gehandeld werd, en sommige Uit-
heemschen in dat stuk van de onzen verschilden." Reeds den volgenden dag, nadat de
Politieken in de Synode de begeerte der Staten, dat de belijdenisschriften zouden onder-
zocht worden, hadden kenbaar gemaakt, begon men de omvrage over de Confessie,
en nog denzelfden dag, den 30''®" April, hadden allen, zoo Inlandsche alsUitheemsche
Leden verklaard, dat zg niets daartegen aan te merken hadden. Den Mei werd
de Heidelbergsche Catechismus voorgelezen en in de namiddagvergadering voor onverbe-
terlijk verklaard. — Zoo wisten dan voortaan de Nederlandsche Godgeleerden, waaraan
zij zich ten aanzien hunner wetenschap op den predikstoel en niet minder op de Hooge-
scholen te houden hadden; zoo was van nu aan de Gereformeerde Kerk in
Nederland
aan formulieren gebonden; zoo werden geschriften, opgesteld in het geloof, dat de geest
die hen ingaf, geen menschelyke hulp behoefde, en bestemd om van eene bestaande
eenheid van overtuiging rekenschap te geven en allerminst om eenige overtuiging op
te dringen onder de bescherming der Staatsoverheid geplaatst, opdat zij al wie niet
bij hen zwoer, in Kerk en School vervolgen en straffen mocht. — Bevreesd geworden
voor zijne vryheid, had het Nederlandsche volk zynen eigenen geest aan banden gelegd. —
Dat gevfcichtig werk kwam haastig genoeg tot stand. Van de aanmerkingen der Remon-
stranten , op de Belijdenisschriften ingeleverd, nam men geen ernstige kennis: immers
hoorde men hen daarover niet; ja zelfs werd alles met gesloten deuren afgehandeld 2. Had
men nu besloten op de bedenkingen der Remonstranten geen acht te slaan, van dc
leden der Synode waren in de tegenwoordige omstandigheden geene ernstige aanmer-
kingen te wachten, en inderdaad zoo weinig wachtte men tijdroovende beraadslagingen op
dit stuk, dat de dag, op welken de openbare afkondiging der Synodale
Canones zou
geschieden en mitsdien alles afgeloopen zijn moest, reeds te voren in overleg met de
Staten bepaald was 3. Toch moest vóór den tot die plechtigheid bepaalden dag nog
tijd overschielen voor een ander werk, aan de Synode op te dragen. Het betrof de
leer van
vobstius.

19S

Λνοί wetende, dat het de wensch des Konings van Groot-Brüanmë was, vohstius,
dien hij als zijnen persoonleken tegenstander aanmerkte, eindelijk uit de Republiek ver-
bannen te zien, had men begrepen, dat dit niet beter dan ten gevolge eener veroordee-

' Men vergelijke hier, wat Prof. b. fuuin opmerkt en aanhaalt in de Gids van Maart, 1860,
M. 389 , 390. 2 111, bj, 574^ 573^ 579,
3 ]{esol. Stat.-Gen. 1 Mei, 1619.

2Ö*

-ocr page 199-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— liog door de Synode kon geschieden. Maar men vreesde, dat de behandeling zijner
zaak een onafzienbarea lijd zou kosten. Daarom liet men in de maand Maart den
Engelschen Gezant polsen, of het niet kwalijk zou genomen worden, zoo men in ge-
breke bleef
vorstius en bertius te dagvaarden en de geschriften van venatoii, die
onlangs te
Orléans gestorven was, te onderzoeken. De laatsten twee vermeldde men
er bij om
carleton te doen gevoelen, dat men niet de zaak van vorstius alleen
naliet in het bijzonder te behandelen. De Gezant antwoordde met het Latynsche
spreekwoord: »het gerecht schenkt vergiffenis aan de raven, en is meêdoogenloos voor
de duiven" De duiven, die hy bedoelde, waren de Remonstranten, en zyne aan-
haling moest dienen om de Staten te doen gevoelen, dat, zoo zij ter hunner voldoening
onschuldigen of, ten hoogste, geringe overtreders hadden getroffen, er ter voldoening
van GARLETONS Meesier wel een erger schuldige mocht getroffen worden. Hierop lieten
de Stalen bij hunne verlegenwoordigers ter Synode vernemen, hoe men aldaar de zaak
van
yorstius met het minste tydverspil zou kunnen ter hand nemen , en garleton schreef
naar zijn Hof: »de manier laat ik aan hen zeiven over, mits het Land maar van zulke
menschen verlost worde, en de Synode over hunne leer vonnis veile 2." Van nu aan was
VORSTIUS zaak verloren. Hem school geen beschermer meer over dan de Heer van
MA.THEBiESSE, die, Curalor der Leidsche Hoogeschool tydens zgn beroep uit het vreemde
land herwaarts, zich verplicht rekende voor zijn onderhoud en vryheid te zorgen. Toen
de toenmalige Curatoren bij de Staten van
Holland hadden laten vragen, hoe verder
met VORSTIUS te handelen, die tot dus verre de jaarwedde als Hoogleeraar had genoten,
had hij de handelwijze, die men tegen hem voor had, met den naam van tiranng be-
stempeld Doch wat vermocht die Heer in dezen tijd? Hem in zijnen gunslehng te
grieven was slechts een prikkel te meer.

De leer van Den April derhalve, toen de Staten-Generaal de voornaamste eindbeschikkingen

rie Synode vel-betreffende de Synode namen, werd ook bepaald, dat er een uittreksel uit de schriften van
oordeeld. yoRSTius, zijne verderfelijkste stellingen behelzende, in de Synode ter tafel zou gebracht
worden, en dat men zyne gevoelens, zonder hem in persoon te hooren, daarop zou oordce-
len
Vorstius, hiervan reeds kennis dragende, schreef denzelfden dagjaan de Synode een
brief, die geschikt is om tot in onzen tijd toe een ieder te overluigen, dat de Synode
zelfs tegen hem onrecht gepleegd heeft. Maar niets mocht baten. De Eogelsche Godge-
leerden bepaalden zich er niet toe, hem het ambt van hoogleeraar onwaardig te verkla-

1 Dat veniam corvis, vexat censura,columba$.

2 CARLETON, UI, p. 42. licsol. Holl. 17 Maart. Resol. Stal.-Gen. 27 Maart, 1619.

3 ncsol. Holl. 17 Maart, 1619. carletos, 111, p. 63. brakdt, 111, bl. 596.
^ Resol. StaU-Gen. 27 April, 7 Mei, 1619. carleton, 111, p. 63.

-ocr page 200-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 197

ren; maar wilden zijne boeken uil den handel geweerd en zijne Terhandeling over de
eigenschappen van God op last der Overheid openlijk en plechtig verbrand hebben,
gelijk dat in
Engeland geschied was. Hoezeer men op dit laatste punt niets besliste,
had de Synode reeds den Mei de sententie tegen
yorstius gereed, waarbij hij op
grond van ergerlijke dwalingen het ambt van hoogleeraar onwaardig verklaard werd,
en de Slaten-Generaal gebeden werden, de Nederlandsche Kerken van zulk een schand-
vlek te zuiveren. Eenige weken later (den Juoij) bekrachtigden de Staten van
Holland het gestreken vonnis, ontzetten hem van zyn ambt en verbanden hem uit hun
Gewest. De Staten-Generaal breidden, den Agustus 1619, dit vonnis in zoo verre Jlen^'^"^
uil, dat zij hem het geheele grondgebied der Vereenigde Nederlanden ontzegden op
boete van anders naar goeddunken aan den lijve gestraft te worden. De schande, dat
een vreemdehng, om den roem zijner bekwaamheid ingehaald, om zijns geloofs wil
werd uitgeworpen, was in dit tijdsgewricht nog over
Nederland bestemd! Hoe be-
schamend was voor ons de handelwijze van dien Graaf van
Benlhem, die »alzoo
iielaas (dus schreef hij) in de tegenwoordige Nederlandsche troebelen en onderlinge
twisten vele vrome en onschuldige lieden uil schrik en vrees voor der tegenpartijderen
onbillijk ge^γeld (gelijk zulks altijd en niet anders bij zulke droevige gelegenheden
placht te geschieden) tot hunne en hunner betrekkingen veiligheid wijken en vluchten
moeslen," den in
Nederland bedreigden geleerde een toevluchtsoord op een zyner
kasteden had laten aanbieden ^ 1

Hij zelf uit

Met de veroordeeling der leer van yorstius was dat gedeelte van het werk der Synode
afgedaan, waartoe de hulp der üilheemschen vereischt was, en mitsdien was de tijd
daar om hun een beleefd en eervol afscheid te geven. Van de openbare afkondiging openbare af-
der Canoües en der sententie legen de Remonslranlen maakte men eene plechtigheid,
die mede het hare toebracht om hun verblijf ter Synode feestelijk te eindigen. Den
Sententie
Ο*""" Mei hield de Synode eene openbare vergadering in de groote kerk. Eene talrijke
schare, zoo vrouwen als jonkvrouwen, jongelingen en mannen uit alle oorden des lands
zamengevloeid, woonde ze bij. Te midden van het groot aantal Edelen zag men ook
Graaf
erkst kasimir vak nassau onder de hoorders. Het was een waar feest en on-
geveinsde opgeruimdheid slraalde van aller gelaat en sprak in aller houding. Immers
was men thans van die rustverstoorders verlost, van die lastige onderzoekers, die nim-
mer voldaan schenen te willen wezen, alsof de waarheid nog «leeds te verwerven was.

der
en

' brandt, 111, 1)1.581—597. Echter hield voustjüs zich, niet zonder gedurig gevaar, tot in het
jaar 1622 binnen
Ulrccht of in den omtrek van deze stad vcrscholen. Toen begaf hij zich naar
lyederiksladf het toevluchtsoord, door den Hertog van
Uolslcin den llcmonslranten in zijn gebied
geopend; maar nog voor hij zich daar gevestigd had, kwam hij op het slot ïonningen, aan dien
Vorst toekomende, te sterven,
brakdt, IV, 828- 830 , 839- 843.

-ocr page 201-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

198

1618—
lf.21.

Waarlijk de groote wereld had alle reden om met de Kerk feest te vieren! — Het
vermoedende voorlezen van de Ganones en van de sententie werd voorafgegaan door een
gebed van den President in de Latijnsche taal. Op het tafereel, in den aanvang van
dit gebed opgehangen, hoe God met de Vaderen geweest was, volgde de klacht, dat er
een ander geslacht was opgestaan, hetwelk den Heer had vergeten.
Bogermaw had ge-
lijk; alleenlijk vergiste hij zich in de personen, die al en die niet getrouw waren gebleven
aan den geest der Mozessen en Jozuas yan de Republiek. — Na het lezen der sententie
werden de toehoorders verblijd met het bericht, dat de Geloofsbelijdenis en de Cate-
chismus eenstemmig tegen alle aanmerkingen beproefd waren bevonden, en alles werd
besloten met een tweede even lang gebed en dankzegging, waarbij de voorganger niet
verzuimde aan de Vorsten en Overheden, die hunne afgevaardigden ter Synode hadden
gezonden, gedachtig te zijn, in de eerste plaats aan den »grootmachligsten Koning
jagobus, Koning van Groot-Britannië^ door wiens goddelijken yver, vurig mededoogen
en echt koninklijken arbeid God de leden der Synode zoo menigmaal in hunne zwa-
righeden verkwikt had i."

Na deze feestviering hadden de Heren Gedeputeerden der Staten ter Synode nog
eene hun eenigzins onaangename taak te vervullen. Zy hadden den Gedaagden hunne
sententie bekend te maken,
Heinsius las ze hun in de tegenwoordigheid der Heren voor.
Daarna werd hun op nieuw aangezegd,
Dordrecht niet te verlaten. Hierop nam episco-
pius het woord en zeide: »Is dit alles? Welnu, mijne Heren, wij danken God Almach-
tig en
jezus christus, onzen Heiland, dat hg ons waardig geacht heeft, ook deze
smaadheid en schande om zijnentwil te lijden, — Wij zijn veroordeeld, omdat wij tot
nog toe de waarheid, die naar de godzaligheid is, bij monde en bij geschrifte hebben
verdedigd. — Wij hebben het onze gedaan. —■ De Heren zullen allen te zamen, elk
voor zijnen persoon, in dien grooten dag rekenschap geven, waarom ons dit werd aan-
gedaan. Alleenlijk wensehen wij, dat ü Edel Mögenden in dien dag zulken Rechter
niet mogen vinden, als ons hier in deze Synode door U Edel Mögenden gegeven is.
Van haar oordeel beroepen wy ons op dien grooten Rechter, die de levenden en de
dooden oordeelen en rechtvaardig oordeelen zal. En wat aangaati dat wij hier nog
moeien blyven, wij zullen met God en onze conscientie te rade gaan; en daarin doen,
gelijk wij in goeden gemoede verstaan zullen te behooren." Tot eene bepaalde belofte
dat zy te
Dordrecht zouden bly ven, konden de Heren hen niet brengen. Zy beschouw-

1 Acta Syn. Nat. H. 363—371. beasdt, 111, bl. 599—603. Eesol. Stat.-Gen. 7 Mei 1619.
oABLETON (III, ρ. 69.) laat het verhaal van de plechtigheid in de kerk te Dordrecht onmiddellijk
voorafgaan door 't bericht dat het toen Uaagsche kermis was. Daardoor waren, zegt hij, alle
zaken gestaakt. Toch maakte hij zich deze vakantie niet ten nutte om mede naar
Dordrecht
te gaan.

-ocr page 202-

DES VADERLANDS. 199

den den band tussclien zieh en hunne gemeenten door het onrechtvaardig vonnis der
Synode geenszins als verbroken, en achtten zich dus van de verplichting jegens die
gemeenten niet ontslagen.—Eene kopij van de sententie wilde men hun, ook op hunne
herhaalde ernstige aanvrage, niet geven Men vreesde de verontwaardiging, die dit
stuk bij de liefhebbende gemeenteleden der afgezette leeraars zou verwekken , vóórdat
de schrik van
oldenbarnevelts schavot zijn heilzame werking zou hebben uitgeoefend.

Den Mei, het was hemelvaartsdag, ontvingen de üitheemschen in eene openlyke Afscheidsfeest
vergadering een dankzeggend afscheid van den Voorzitter der Politieken, waarna zij ^Ln^gegcve™
uitgenoodigd werden om in den
Haag door Hun Hoog Mögenden zeiven bedankt te
Avorden en van hen hunne afscheidsbrieven aan hunne Vorsten en Overheden te ont-
vangen.
Bogerman eindigde ook deze plechtigheid met eene lofspraak op de Synode:
het had, gaf hij met vele woorden te kennen, het had onbedenkelijk veel ingehad om
het zoo ver te brengen, dat de Synode bijeen kwam, en nu zagen zij hare gewenschte
uitkomst met hunne eigene oogen. Welk een stof tot vreugde! Thans was alles ge-
wonnen, de stoutheid der vijanden gebreideld, en na tijdelyke verduistering kwam de
Kerk weder, gelijk de maan, door het volle zonlicht beschenen, helderder dan ooit te
voorschijn 2. Alleszins gepast werd deze blijdschap over den val van den tegenstander met
een maaltijd bekroond. Keur van spijzen en Rgnsche wijn verheugden de harten; de
ooren werden gestreeld door het snarenspel en de stemmen van toonkunstenaars en
achter gordijnen verborgen toonkunstenaressen, uit de omliggende steden ontboden,
en — men dacht niet aan de Remonstranten, en hunne betrekkingen, wien men den
bitleren beker der vervolging en het sobere brood der ballingschap bereid had. — Des
anderen daags gingen de Heren Politieken de uitheemsche Godgeleerden aan hunne
huizen begroeten en hun den gouden penning overhandigen, waarmede de Staten hen
ter eeuwige gedachtenis aan de Synode begiftigden 3, Bovendien kregen zij een ruim
reisgeld mede
Κ Diegenen hunner, welke niet naar den Haag gingen, namen bg deze
gelegenheid de afscheidsbrieven aan hunne Vorsten en Overheden aan. De anderen reis-
den daarna af naar de hofstad, niet onbewust, dat hun daar eene belangwekkende
vertooning, de terechtstelling van den Advokaat, bereid was.

» brakdt, III, bl. 607—610. 2 Acta Syn, Nat. bl. 375.

® Op de eene zijde van den penning stond de Synode afgebeeld met de woorden: religionc
asserta (de godsdienst gehandhaafd)
en op de andere zijde de tempel op Sion van alle Icant door
de %vinden bestormd, en door den Naam Gods beschenen, met dit opschrift:
erunt sicut mons Sion
{zij zullen den berg Sion gelijk zijn).
Deze woorden, aan den 125 Psalm ontleend, moesten,
volgens de verklaring van den Heer
müts in de vergadering der Slaten-Gencraal, tevens eene zin-
speling zijn op de
volharding der heiligen. Mesol. Slat.-Gen. 22, 24 Maart, 1619.

^ brandt, III, bl. 613, 614. liesol. Slat.-Gen. 27 April; 9 Mei, 1619.

lf)18—
1621.

-ocr page 203-

1618-

1621.

200 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Werkelijk slood de doodstraf, bij sommigen lang over hem besloten, maar lot dusverre
uitgesteld, thans weldra uitgevoerd te worden. Reeds op het eind van Maart had
garle-
TON geschreven: »Men vermoedt, dat de zaak der Gevangenen opzettelijk slepend wordt
gehouden, opdat de uitspraak der Synode over de nieuwigheden in de Godsdienst hunne
veroordeeling voorafga: immers zijn hunne aanslagen om de Godsdienst te veranderen
een der voornaamste stukken der aanklacht tegen hen, en de uitspraak der Synode
moet doen blijken, waarin die verandering beslaat Men redeneerde aldus: door het
vonnis der Synode legen de Remonstranten is door de bevoegde kerkelijke Macht het bewijs
geleverd, dat er verandering in de Godsdienst beoogd is, en dat die verandering straf-
baar was. Aan den aanslag tot die verandering slaan de Gevangenen voornamelijk schul-
dig: dus kan men hen ihans gerust veroordeelen. De rechters erkenden alzoo, dal
zonder het kerkelijk bewijs legen
oldekbarnevelts staatkunde alle andere bewyzen le-
gen hem onvoldoende waren, en van welke kracht dat kerkelijk bewys was, is niemand
onbekend, die eensdeels doorgrondt, dat de kerkelijke uitspraak niets anders was dan
de uitspraak van de wereldlijke Macht zelve, en anderdeels weet, aan welke zijde de
afval was van de ware beginselen der Godsdienst en der Hervorming.

Zoo was dan nu het vonnis der Gevangenen ieder oogenbhk te wachten. Toch gaven
hunne vrienden het nog niet op. .Bepaaldelijk de Fransche Gezanten bleven tot het
staatkundigetoe der Gevangenen voorspraak. Er beslaat alle grond om te vragen: hoe
mogelijk, dat de Fransche Regering hun dit niet verbood, hun het zwy-
gen niet opleide en den eenen zoowel als den anderen niet terugriep? Inderdaad,
de Staten waren in dit tydsgewricht zonder voorbehoud op de hand van het Bewind
des Konings van
Frankrijk ^ en gezind hem legen alle zyne legenpartyders zonder
onderscheid te ondersteunen. Zij vergunden den uitvoer van wapenen, bepaaldelyk ten
behoeve des Konings en zyner veldheren^; zij gelastten den met verlof, hetzij in/^ran/c-
rijk, hetzij in Engeland of elders afwezigen officieren van de Fransche troepen in
onze dienst zich legen eenen bepaalden tijd by hunne regimenten of compa,gniën Ie
vervoegen en beletten hun alzoo legen de Fransche Regering zamèn te spannen; zij
verklaarden zich bereid, die benden, ja, nog andere meer, op de eerste aanvrage
der Fransche Regering Ie laten vertrekken zij waren niet ongeneigd schepen naar
het eiland
te zenden, en opdat het aan geen openlijk leeken ontbreken mocht, dat
zij in de op nieuvf uitgebroken burgeroorlog voor
lodewijk XIII party kozen, gaven
zij hunnen Gezant het bevel, dezen Koning op zijnen tocht naar
Blois te volgen

» cableton, III, ρ. 46. 2 j{ßsol. StuL-Gm. 13, 14 Februarijj 18 April, 1619.

3 Resol. Slat.-Gen. 2 Maart, 16 April, 1619. * Resol. Stat.-Gen. 3 April, 1619.

ί

5 Resol. Stat.'Gen. 6 Maart, 1619.

-ocr page 204-

DES VADERLANDS. 201

1618—

1621.

toen de Koningin-Moeder eenige dagen vroeger zich vandaar met vgandige bedoelingen
verwijderd had. Wat kon dan de Fransche Regering meer verwachten? Vreesde zij
dan niet, dat zij de Stalen, door hen lastig te vallen met verloogen ten voordeele der
Gevangenen, van zich afkerig zou maken en hen voor de Koningin-Moeder, die daar de
gelegenheid gaarne toe open stelde, en voor de Calvinisten partij zou doen kiezen?
AVas haar, nu zij van de nieuwe Regering niet minder erlangde, dan vroeger van de
gevallene staatslieden, de zaak van
oldenbarhevelt zoo dierbaar, dat zij daarvoor de kans
wilde trotseren om de ondersteuning der Stalen te verbeuren en alzoo hare binnen-
landsche tegenstanders onbedwingbaar te zien worden? Werkelijk moeten de raadslieden
van LODEWiJK XIII, zoo zy de zaak der Gevangenen tot het laatste toe door zyne Gezan-
ten lieten bepleiten, nog iels anders beoogd hebben, dan deze rechtvaardige zaak zelve.
Dat zij, wanneer het er op aan kwam, de Staten vrij zouden laten om met die Ge-
vangenen te handelen naar hun goeddunken, en de kostbare alliantie met de Vereenigde
Provinciën daarom niet zouden verbreken, dit wist
aerssept maar al te wel. —- In
een zijner berichten schrijft
lawgerak ^, dat de Fransche Regering alle betaling van
de achterstallige en loopende soldy der regimenten en compagniên in onze dienst vol-
strektelijk weigerde, zoolang de oorzaak van haar ongenoegen op Hun Hoog Mögenden,
dat is hunne weigerachtigheid om aan de verloogen ten voordeele der Gevangenen gehoor
te geven, voortduurde. Zou zij dan soms met die verloogen niets anders bedoeld heb-
ben, dan een voorwendsel te vinden voor hare nalatigheid in die betaling? Neen! om
de Staten niet al te lastig op de afdoening van die schuld te doen dringen, daartoe
ware eenige inschikkelijkheid in het stuk der Gevangenen een veel beter middel ge-
weest, en bij de moeijelijkheden, waarin
Frankrijk thans weder verkeerde, waren er
waarlijk geene voorwendselen voor het verzuim van schuldaflossing noodig. Het vraag-
stuk van de betaling der achterstallige soldij was van ondergeschikten aard, en met bijzon-
dere bedoelingen, zoo het schijnt, werd het thans weder opgeworpen. Die openstaande
schuld van
Frankrijk, namelijk, was een geschikte gelegenheid om den Nederlandschen
Gezant aan den eenen kant het leven aan het Fransche Hof onaangenaam te maken, en
hem van den anderen kant te
*s Hage van gemis aan ijver en bekwaamheid te doen
beschuldigen. Deze tweeledige uitkomst werd bereikt, zoo de Gezant uit
's Hage ge-
last werd telkens op nieuw op de belahng aan te dringen, en dit zijn aandringen
vruchteloos bleef. Nu deden de Fransche Gezanten te
*s Ilage den 20'*'" Februarij do
mededeeling, dat zij niet konden begrijpen, waaraan het mocht haperen, dat de ach-
terstallige soldij van
1615 nog niet Avas aangekomen; reeds voor geruimen lijd was de
noodige som aangewezen: voorzeker lag de schuld aan
laitgebak, die de zaak niet ge-
noeg scheen te bevorderen. Diensvolgens werd er een vermanend schrijven aan den

Het vraagstuk
van de betaling
der achterstallige
BoldÖ van de
rransche troepen
in NederlandscUe
dienst.

' JResol. Slat.'Gen. 22 Maart, 1619,
III Deel. 3 Stuk»

26

-ocr page 205-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

lf)18— Nederlandschen Gezant gericht. Den volgenden dag echter werden de Gezanten door
de Staten, die thans beier ingelicht waren, verwittigd, dat de zaak niet aan
langerak.
haperde, maar wel degelijk aan de Fransche Regering. Intusschen was de vermaning
aan den Nederlandschen Gezant afgegaan. Ten minste schreef deze, omstreeks het midden
der maand Maart, dat hij zulk eene felle berisping niet gewacht had: zoo weinig had
het hem aan yver ontbroken, dat )) men hem ten laatste wegens zijn lastig aandringen
met spijtige woorden bejegend had, zoodat het hem een groot ykruis was aldys te leven:
alles kwam voort uit de berichten van de Fransche Gezanten te
'sffage: die dreven
hem tot uitersten." In weerwil van dit schrijven besloten de Staten hem alweder te
gelasten, met het aanhouden om betaling voort te gaan — Zoo doende was de
Gezant te
Parijs aan onaangenaamheden blootgesteld en zijne betrekking bijna moede
gemaakt, en tevens was hij tegen de Ambassadeurs
boissise en du maurier en de berich-
ten die zij overbriefden, ingenomen. Door niets konden de openlyke en geheime be-
doelingen van AERSSEN beter in de hand gewerkt worden.

Maar zoo het punt van de betaling der soldij slechts stof gaf tot een tusschenspel,
wat bewoog dan toch de Fransche Regering de zaak van oiDBNBARiiEVELT niet op te
geven? Zeker was zuivere liefde voor het recht, was ware hoogachting voor de Gevange-
Ware reden van nen bij DU MAURiER de voomaamstc drijfveer; maar niettemin moest hij een grond hebben,
^rmodde* voor- ^Ü ^Ü gelden, ten einde een herhaald tusschentreden als raad-

Gevangene" zaam te doen voorkomen, en dien grond ontleende hij voorzeker aan de mogelijkheid,
die er nog allyd scheen te bestaan, dat
oldenbarkevelt vrygesproken werd of de
Prins lot een ander gevoelen oversloeg: gebeurde dit, kwamen de Gevangenen eens
weder tot eer en invloed, hoe zou men dan de houding van het Fransche Bewind
in hunne oogen goed hebben kunnen maken, bgaldien het hen, zyne trouwe vrienden,
in den steek had gelaten? Dus was het goede staatkunde, die de Fransche Regering
aan den eenen kant eene vriendschapsbreuk met de Staten op het zorgvuldigst deed
vermijden, ja, haar zelfs zoo ver^ deed gaan van
boissise terug te roepen; maar haar
van den anderen kant
du maurier deed vergunnen tot het uiterste vpor de Gevangenen
tusschen te treden, i

Een andere zaak was er in dezen tijd tusschen de Vereenigde Provinciën en Frank-
rijk
hangende, die mede in het groole spel der staatkunde slechts eene ondergeschikte
Klachten van plaats innam. Zij betrof de klachten van Fransche onderdanen wegens schaden hun

Ueden^^^ wxgeL ^^n den kant van Nederlanders aangedaan 2. De geweldenaryen van Fransche zeeroo-

schaden, hun door

Nederlandera ---b-

aangedaan.

1 Resol. Stat.-Gen. 20, 21 Febr.; 22 Maart, 1619.

2 In Februarij 1619 klagen kooplieden uit Eouen en verzoeken recht, omdat de schepen der
Nederlandsche Oost-Indische Compagnie hen gedwongen hadden de Hollanders, die op hunne
schepen voeren, over te leveren, en hen alzoo belet hadden in de Oost-Indiën zaken te doen.

-ocr page 206-

1618—

1C21.

DES VADERLANDS. 203

vers tegen Nederlandsche koopvaarders moesten voor de reden doorgaan, dat een of
meer Nederlandsche oorlogschepen zich in de wateren van
zouden gaan vertoonen
Maar was dan
Frankrijk zoo laag gezonken, dat het eene vreemde scheepsmacht be-
hoefde om zijne eigene onderdanen het plegen van zeeroof legen eene bevriende Mogend-
heid te beletten? Deze vraag lag voor de hand, en alzoo moest er eene reden worden
opgespoord, die
Frankrijk hebben kon om de Nederlanders niet legen Fransche zee-
roovers te beschermen, en die bescherming, des noods, aan de Nederlandsche scheeps-
macht zelve over te laten. Zulk een reden vond men in de geweldenarijen, welke
Nederlanders op hunne beurt tegen Fransche koopvaarders hadden bedreven. Werden
deze niet vergoed, dan zou de Fransche Regering ook de zeerooveryen door Fransche
onderdanen gepleegd, niet beteugelen. Vandaar in dezen tijd al die klachten. Met
den slaat van zaken ten volle bekend, ontwierp
langerak eene memorie aangaande de
middelen om de zeerooveryen te keer te gaan, van welke de slrekking was, dat er
oorlogschepen naar de wateren van
liochelle zouden gezonden worden. Met deze me-
morie gewapend zond hy zynen secretaris naar
's Hage. Doch wat deed men ? De
memorie werd in handen gesteld van de Slaten van
Holland en door dezen weder in
die van
aerssen. Van dezen staatsman was wel geen gunslig oordeel over een ontwerp
van LAKGERAK te wachten. Dus wordt die memorie ter zijde gelegd; maar daarom de
zaak der zeerooverijen niet vergeten; neenl deze moest thans dienstbaar gemaakt wor-
den aan
aerssens bijzondere eerzucht. De Pensionaris pauw wordt door de Staten van
Holland gelast, de aandacht der Staten-Generaal op nieuw te bepalen op de alles te
bovengaande verliezen, door de Hollandsche kooplieden van de Fransche zeeroovers ge-
leden.
Lahgerak, dus raadt hij, moest met groote kracht bij den Koning van Frank-
rijk
aanhouden, dat Zijne Majesleit de processen, reeds op eenige plaatsen ter herkrij-
ging van de geroofde goederen ingesteld of in te stellen, voor zgn Hof trok. Wijders,

Later klaagden tooplieden uit Dieppe en St. Malo, dat twee schepen van hen te Bantam door de
onzen Avaren aangehouden, waarbij de opvarenden -waren verongelukt. Ja, de Koning zond twee
afgevaardigden herwaarts om schadevergoeding ten bedrage van 800,000 kroonen, en om recht
voor het ombrengen van Zijner Majesteits onderdanen ten getale van tweehonderd. Over deze zaak
traden Gedeputeerden van de Bewindhebbers der Compagnie met de Fransche afgevaardigden
m gesprek, en de uitkomst was, dat de klacht van die van Dieppe "wel te onderscheiden was
van die van St. Malo. Ten aanzien der eerste zaak, meer dan een jaar geleden, was de O. L
Comp., even als in het geval der kooplieden uit
Rouen, volkomen in haar recht geweest ter hand-
having van haar octrooi; de andere zaak zon liier te lande aanhangig gemaakt worden. Zie
Secrcie Resol. v. 1615—1634, 18 Apr. 1619. en Resol. SlaL-Gcn. 21 Febr.j 6, 23, 25 Maart;
13, 18 Aprilj 10 Mei, 1619.

Zie hiervoor bl. 110.

26*

-ocr page 207-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

ZOO gaat hij voort, vinden de Staten van Holland^ dat als van wege Hun Hoog Mögenden
een buitengewoon Gezant aan den Koning van
Frankrijk gezonden zal worden, den
zoodanige onder andere punten ook opgedragen worde, krachtiglyk herstel van al die
dus beloopen schaden te verzoeken. —, Hieruit blykt, dat de zaak gebruikt werd om
de zending van een buitengewoon gezant aan te bevelen. Wie die gezant zijn wilde,
is niet onduidelyk. — Dat werkelyk de aanbeveling van een buitengewoon gezantschap
een voornaam doel van
pauws voordracht was, blijkt hieruit, dat de Staten-Generaal op
zijne mededeeling besloten, ter zake van de buitengewone zending met Zijne Excellen-
tie in nader overleg te treden De Gezant
lawgerak, dit vernemende, wist evenwel
zyn eigenen raad te doen zegevieren. Nadat hij in eenen brief van den H"^®" April
het denkbeeld eener buitengewone zending ter zake van de zeerooveryen in bet alge-
meen had toegejuicht, voegde hij er bij wijze van naschrift het bericht bij, dat hij langs
een geheimen weg vernomen had, hoe de Fransche rechter te
Bochelle in last had
den Hollandschen kooplieden geen recht te verschaffen, voordat de Franschen beter recht
in de Vereenigde Provinciën erlangden. Hierom gaf hij alsnog in bedenking, »om een
oorlogschip of twee op de kusten en omtrent de havens van
Frankrijk ^ inzonderheid
Dieppe, Rochelle en het eiland /?e en daaromtrent als tot convooi en. beteugeling van
zulke onlijdelijke en barbaarsche zeerooverijen Ie zenden": hij had, zeide hij ten slotte,
een trouw en ervaren persoon, die al de Fransche roofschepen wel kende en aanbood
zich op onze oorlogschepen te begeven, ten einde die zeeroovers aan te wijzen. Be-
sloot men tot dien maatregel niet, dan, vreesde hij, zouden de schaden dagelijks ver-
meerderen, zonder dat er eenig recht tegen gedaan zou worden 2, Hiermede was de
raad van
langerak en de zin der Fransche Regering zonder het uitstel, hetwelk die
buitengewone bezending zou medegebracht hebben, doorgedreven. De Slaten besloten
onmiddellijk, dat er met Zijne Excellentie gesproken zou worden over het »houden van
eejiige schepen voor Rhé 3."

In het licht van deze opmerkingen moeten de vertoogen beschouwd worden der
Fransche Ambassadeurs in de zaak van de Gevangenen, alsmede de briefwisseling,
daaruit met den Nederlandschen Gezant te
Parijs ontstaan.

Het vertoog, den 25'*®° Januarg door de Fransche Gezanten voor de Staten-Generaal
gedaan had alleen op hen, die alles schuwden wat de veroordeeling der Gevangenen
zou kunnen keren, een onaangenamen indruk gemaakt. Hoe gunstig het door ieder
ander was opgenomen, blijkt het best hieruit, dat
garleton door eenen halelijken uit-

1 liesol. StaL-Gen, 25, 27 Febr. 20 Maart, 1619. Resol. Holl. 28 Febr. 1019.

2 Deze depêche van langeiiak berust in het Secreetboek der Stat.-Gen. ten Rijksarchieve.

3 liesol Slat.-Gen. 16 April, 1619. ^ Zie hiervoor hl. 112, 113, 116. .

1G18—
1021.

-ocr page 208-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 208

Tal tegen de Fransche Gezanten den indruk trachtte weg te nemen. In dezelfde mate
als dezen en de door hen aanbevolen zaak in de schatting rezen, in dezelfde mate
daalde de ingenomenheid met den Engelschman en den raad, door hem gegeven. Daarom
j)00gde hij zijn geschokten invloed te herwinnen door de woorden, die hij den
Februarij sprak bij gelegenheid dat hy Tan zyn Hof bevelen had om de Staten over
andere staalkundige belangen te onderhouden. Geen vreemde Vorsten, zeide hij toen,
Hatelijke uit-
moesten zich met hunne bijzondere zaken bemoeijen, en het Toorbeeld van anderen zou ^ggg^'^de
den Koning, zijnen Meester, nimmer doen afwijken van zyne gewone bescheidenheid,
noch hem verleiden om partg te trekken van hunne tegenwoordige geschillen ten einde
zich eenige inbreuk te veroorlooven op hunne vrijheid en souvereiniteit in eene zaak,
die buiten kijf tot de rechtsmacht der Vereenigde Provinciën behoorde: deze ried hij
hun aan ongeschonden te bewaren zonder haar te laten verkrachten, hetzij door bin η en-
landsche aanslagen, hetzij door builenlandsche bemoeyingen, en hij was steeds bereid
haar te helpen handhaven met raad en daad. »Ik weet, voegde hy er bij, dat dc
vertegenwoordigers van andere Vorsten u dezelfde aanbiedingen doen. Daarop ben
ik volstrekt niet nayverig. AHeenlyk bid ik u met uwe gewone wysheid onderscheid
te maken tusschen hen, die zich tot de beschermers opwerpen van byzondere personen
en van eene staatspartij, en hen, die het welzijn van den Staat en van uwe regering
bedoelen." — Zoo trachtte hij de Fransche Gezanten te bezwalken met de aantijging
eener fout, aan welke hij zich zelf schuldig gemaakt had. Maar alzoo maakte hij het
toch te grof: zijn eigen Bevrind laakte zijn gedrag. Hij verontschuldigde zich deswegens
met te verzekeren, dat er van zijnen kant niets was voorgevallen, wat den Gezanten
mishaagd had: zijn vertoog toch was slechts mondeling gehouden en niet schriftelijk
overgeleverd

Het was geheel overeenkomstig met bet belang van dc Fransche Regering, dat zij,
tegelijk met hel bericht van de ontsnapping der Koningin-Moeder., aan hare Gezanten
te
'sHage het bevel deed toekomen om in de zaak der Gevangenen met matiging te
werk te gaan, ten einde de Staten niet te ontstemmen 2. Gecne week na die gebeur-
tenis werd BOISSISES terugroeping geteekend, die trouwens niets liever gewenscht bad. bqissisk terug-
Hij had om zijn ontslag gevraagd, met de woorden; »Wat doe ik hier? Mijn blijven
nevens
du maurier brengt slechts te weeg, dat Frankrijk dubbele schande ondergaal 3."
Weinige weken later had de staatsman zijn afscheidsgehoor bij de Staten-Generaal. Bij
deze gelegenheid verhaalde hij kortelijk den Slaat van zaken in
Frankrijk: de Koning

1 Daaraan is het te wijten, dat Mij de Propositie niet in de Resol. der Stat.-Gen. terugvinden.
In de uitgave van
carletoit (111. p. iß, 17^ zij,^ f^üen ingeslopen: tweemaal leest raeu op hl. 16
Provinccs, waar Prlnces staan moet. Men zie carletoks verontschuldiging, 111, p. 55.

2 CARLETOR III, ρ. 23. 3 OUVRÉ, ρ. 298.

-ocr page 209-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618^ Terwachlte eene gelukkige uitkomst; maar, mocht het kwaad zich soms verder uit-
breiden, dan -was hy voornemens de regimenten, die hij hier te lande had, terug te
Toepen, en rekende hg er op, dal de Staten hem
Tolgens de alliantie bg zouden slaan.
Hierop verlangde hij ten spoedigste hun
antwoord te vernemen. Intusschen verzocht
hy
, dat zy de krggstucht bg die troepen zouden bevraren en onder geenerlei voorwendsel
aan de bevelhebbers verlof zouden geven om zich te verwijderen ten einde misschien
in
Frankrijk de tegenpartij des Konings te gaan versterken. Dat hij vertrekken zou
zonder een woord ten behoeve der Gevangenen te spreken, was wel niet van hem te
wachten. De Koning, zeide hij, meende nog altijd, dat hij dén Staten geen beter raad
kon geven, dan dien hij sleeds gegeven had: want, daar de Oorzaak van het kwaad,
dat hunnen Slaat verontrustte, in meeningen en opvattingen gelegen was, zoo zouden
zachtheid en overreding meer vermogen, dan geweld. Reeds uit de lange gevangen-
schap, die de vermeende staatsmisdadigers doorgestaan hadden, bleek dat zij onschuldig
waren aan de hun te last gelegde gruwelen. De Slaat was niet in gevaar; geen hunner
onderdanen beklaagde zich over de gevangenen; bloed was er om hunnent wil niet ge-
stort. Dus ried hun de Koning alsnog, het volk niet te verbitteren door een streng
vonnis: want nimmer moest de straf de schuld te boven gaan. — Na nog een kort woord
ten behoeve van de Fransche onderdanen, die voor het in de
Oost-Indië geleden onge-
lijk recht zochten, nam
boissise afscheid, dankende voor de ondervonden beleefdheden,
en zich op eene oprechte en uiterst eenvoudige wijze verontschuldigende wegens zijne
gebreken, die, zeide hy, opgewogen zouden worden door zyne blijvende genegenheid i.

Alvermogen Het anlwoord op dit Voorstel zou, dus besloten de Staten, ontworpen en vastgesteld

van AEESSEN in ..

dit tijdsgewricht, worden met advies van Zijne Excellentie 2. "Wat dit in dit tijdsgewricht zeggen wilde,
is duidelijk. Buiten den Raad van State om had de Prins sedert de stoute wending,
die aan de zaken gegeven was, zyne raadslieden, In staatsstukken werd gesproken van
die van den Rade van Zijne Excellentie. Zekere huishoudelijke beschikking in belasting-
zaken werd by de Staten van
Holland voorgedragen op den vertooge van de Raden van
Zijne Excellentie.
De Prins had een eigen kas ter vrye beschikking: want op zgne
aanmaning stemmen de Staten de aanstelling toe van eenen Correspondent aan het Hof
van den Keizer: de Prins moest dien zelf slechts kiezen en betalen »uit de penningen
tot zulken einde bestemd en aan Zijne Excellentie in handen gesteld." Ook lezen wij
daarna van een Correspondent te
Frankfort, die den Prins berichten van den Staat van
zaken in
Bohemen toezendt Κ En de ziel van dien Raad van Zijne Excellentie, de
man, die ten slotte de beschikking had over al die betrekkingen en penningen, was

ï llesoL Stat.-Gcn, 23, 24 Maart, 1619. ResoL Stat.-Gen. 28 Maart.

3 Uesal. Holl. 8 Febr., 1619. Resol Stat.-Gen. 26, 29 Nov., 1618. 18 Febr. 1619.

-ocr page 210-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 208

niemand anders dan de Heer van sommelsdijk. Deze dan zou het antwoord aan boissise
ontwerpen, en uit deze handen gekomen, zou het onwederstaanbaar gezag van den
Prins het allen tegenstand bij de Staten doen trotseren. Het is waar, breed had
boissise
niet over de Gevangenen uitgeweid; men begreep, dat hij slechts om aan zijn bekend
gevoelen niet ontrouw te schynen van hen gewaagd had. Maar niettemin had hij dui-
delijk te kennen gegeven, dat hunije lange gevangenschap, gedurende welke geen be-
zwarend feit tegen hen was uitgekomen, genoegzaam bewees, dat het hier niels betrof
dan staalkundige beschouwingen, waaromtrent men slrafleloos van meening kan verschil-
len Naarmate dit onwederlegbaarder waar was, moest dit onbeschaamder weórsproken
worden, en daartoe moest
aerssen zich aan het werk zetten, te meer, vermits dat ge-
voelen op eene onrustbarende wgze veld won, zelfs bij personen, die den grootsten in-
vloed op den Prins hadden. In dezen tijd, namelijk, was Graaf
willem lodewijk ten Graaf Willem
volle overtuigd geraakt, dat het een schreeuwend onrecht zou zijn, de Gevangenen op ^οορ^ο^^κνβακ-
te offeren. Hij sprak in dezen zin met de Friesche Gedeputeerden en besloot al het
mogelijke te beproeven om hen te redden. Ten dien einde ontbood hij den Fiskaal
duik
bij zich. Na wel twee of driemaal met hem· geraadpleegd te hebben, hoe den » ouden
man, die zoo vele diensten gedaan had," het leven te redden, werd ten laatste tusschen
hen beraamd, dat
duik den Prins zou spreken. Deze, na de zaak herhaaldelijk in
beraad genomen te hebben, ontbood zynen neef en
duik te. zamen bij zich. Zij had-
den een langdurig geheim onderhoud, en de uitkomst van dit gesprek schijnt geweest
te zijn, dat, kon men
oldenbarnevelts zonen er toe bewegen om voor hunnen vader
vergiffenis te vragen, de Prins zich zou laten overhalen om ze hem te verleenen. Nie-
mand scheen die trotsche mannen met meer hoop van slagen tot dien stap te kunnen
brengen, dan de Prinsesse-Weduwe van
orairji). Dus bewoog Graaf Willem lodewijk
de Vorstin om daartoe eene poging te doen. Zij sprak de echtgenoot van den Heer
van groekeveld 's Advokaats oudsten zoon; doch kreeg, nadat deze haren man en
schoonbroeder gesproken had, het fiere antwoord, »dat zy daarvoor geen voet zouden
verzetten, al moest hun vader het met zijn hals bekoopen V1 Weldra daarna vertrok
de Graaf naar
Friesland maar zijn geweten liet hem geen rust: hy schreef den
Prms een brief s, waarin hij als de voorspraak van den Advokaat optrad, en dezelfde
gronden gebruikte als de Fransche Gezanten steeds bij de Slaten-Generaal hadden doen
gelden. Bovendien schrijft hij: het welzijn, het herstel der rust van den Staat is de

-ocr page 211-

208 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS

1618—

1621.

hoofdzaak. Dit doel nu werd beter door goederliereDheid, dan door de uilersle streng·^'
lieid bereikt, 's Prinsen leven zou aan dubbel gevaar worden blootgesteld , indien hij
behalve den buitenlandschen vijand nog de wraak eener zonder genade behandelde
binnenlandsche partij tegen zich wapende. Van eenen man van
oldenbarkevelts wijs*
heid en karakter was niet te wachten, dat hij de hem bewezen goedertierenheid zou mis-
bruiken : al wilde hij zulks, hij zou er niet toe in de gelegenheid zijn, en al was het ook'
dat sommigen niet gerust zijn konden, wanneer de Advokaat in het leven bleef en de Prins
vóór hem kwam te sterven, mocht men om zulk eene reden een mensch om het leven
brengen, en verried zulk een drijven geen gemis aan vertrouwen op God, die immers
na 's Prinsen dood zijne zaken wel even goed als nu zou weten te redden? Dus moest
men in geen geval tot pgniging overgaan, veel min mocht eenig bloed vergoten worden.
Geschiedde dit, zoo zou deze overdreven gestrengheid door de geheele wereld aan den
Prins geweten worden, terwijl het zijner Excellentie lot lof zou strekken en door de
gansche wereld voor een groot werk gehouden zou worden, indien deze zaak zonder
bloedstorting kon worden gevonden. — Werd de Prins aldus door zynen neef toege-
sproken , dan behoefden de Fransche Gezanten, die zeker door de Prinses van
oranje
onderricht zullen geworden zijn van hetgeen er omging, hunne zaak volstrekt niet op
te geven, en dan had van den anderen kant
aerssen alles te vreezen. Hij is het, dien
de Graaf in zynen brief bepaaldelijk op het oog heeft, waar hij spreekt van dezulken,
die voor het geval beefden, dat de Prins vóór den Advokaat kwam te vallen. Dan,
dacht hij, den Advokaat en zijne aanhangers naar zijn eigen wraakgierig hart beoor-
deelende, ben ik en al mijne medestanders kinderen des doods De Prins was denge-
nen, die de omwenteling doorgedreven hadden, het eenig plechtanker hunner hoop.
Ontviel hy hun, zoo was de tegenomwenteling, docht hun, niet te keren. Zy sidderden
op het denkbeeld dat hij in dezen tijd mocht sterven, hetzij een natuurlijke dood, hetzij
het staal van een moordenaar aan zijn leven een einde maakte. Vandaar die thans
weder herhaalde aanmaningen van de Staten-Generaal, dat de Prins toch voorzichtig
zyn mocht en zich van eene lijfwacht trouw mocht laten bewaken 2. Maar in allen
geval, de Prins was sterfelyk, en
aerssex dacht met den Psalmdicliter: vertrouw niet
op Prinsen; gaat hun geest van hen uit en keren zij weder tot de aarde, zoo vergaan
hunne aanslagen met hen, — en in plaats van met Graaf W
illem lodewijk derhalve op
God te vertrouwen, wilde hij het zekere voor het onzekere nemen en OLDEaBARWEVELT
uit het land der levenden bannen Bij alles wat
aerssen in dezen tijd bezorgd maakte,

i

I

-ocr page 212-

DES VADERLANDS. 199

k>Yarn nog dit, dat verscheidene van de Rechters niet ontveinsden, geene genoegzame i62l.
gronden te vinden om over
oldehbarwevelt het vonnis des doods te vellen ^, en genoeg
deden blijken, dat zij, naar de vergunning om hem het leven te redden, als naar eene
verlossing uitzagen.

Hoe vele stemmen had aerssew derhalve te smoren in het antwoord, dat hij stellen Antwoord der

staten op uois-

zou op boissises afscheidsrede, wier taal de kreet van byna aller harten was geworden! sisks afscheids-

•» · rcdc·

Het stuk vangt aan met de ruimste toezegging van bijstand, ingeval 's Konings gezag in

Frankrijk door de nieuwe onlusten ernstig bedreigd mocht worden. »De Staten hadden
zoo groot eene liefde voor 's Konings dienst en zulk een belang bij zynen voorspoed,
dat zij tegen zich zei ven en tegen den plicht der dankbaarheid zouden zondigen, zoo
zij (in dat geval) niet in allerijl toeschoten om met al hunne macht en, zonder eenige
nadere aanmaning af te wachten, met der daad te voldoen aan alle bepalingen van het
bondgenootschap, zoo zeer, ja! meer dan hunne eigene zaken het zouden toelaten."
Deze sterke taal wordt echter aanmerkelijk verzwakt door heigeen er volgt aangaande
de krijgstoerustingen der Aartshertogen en des Konings van
Spanje, die de Republiek
noopten hunne troepen, ook de Fransche benden (natuurlijk in haar eigen land) onder
de vanen te houden, en vooral door de bedreiging, die er schuilt in de herinnering,
dat, zoo de door
Holland voorgeschoten soldij niet voldaan werd, de Koning licht zou
kunnen zien gebeuren wat hij gaarne vermeden zag. Doch zulk eene dubbelzinnigheid
behoorde, zal
aerssen gedacht hebben, lot den eisch eener fijne staatkunde, die zelfs
niet behoefde terug te deinzen voor eene twijfelachlige waarheid, zoo als het gerucht
van krijgstoerustingen in
Spanje, hetwelk, en aerssen moest het welen, onlangs van
wege het Collegie der Admiraliteit te
Amsterdam zelve op grond der jongste berichten
was geloochend 2, Niettemin meende de steller van het antwoord met die eerste toe-
zeggingen, welke trouwens, in
Frankrijk ruchtbaar gemaakt, veel goeds konden doen,
den Koning zoo gelukkig gemaakt te hebben, dat men ten aanzien der Gevaogenen niets
behoefde toe te geven, ja, hem en menigeen zijner Raadslieden de hardste taal kon doen
hooren. Wat betreft, dus heet hel. Zijner Majesteils tusschenkomst voor de Gevangenen,
zoo wilden de Staten daarin gaarne een bewijs zien van 's Konings medelijdenden en
goederlieren aard; maar niettemin hielden zy het er voor, dat zij hem was afgedwongen
door de onophoudelijke inblazingen van personen, die hem in den waan brachten, alsof
die misdadigers onwedersprekelijk onschuldig waren en niemand hier te lande buiten hen
het welzijn der Fransche Kroon lief had. Zij, de Souvereinen des Lands, durfden zich
verzekerd houden, dat de Koning bloolelijk op de aantijging van eenige onruststokers Hun
Hoog Mögenden niet zou verdenken, dal zij bij de inhechtenisneming niet met alle behoor-
lijke kennis van zaken, beleid en matiging te werk zouden zijn gegaan, en onderstelden,

' brasdt, Ilechtsplcg, bh 132. 2 p^csol SlaL-Gcn. 26 Maart, 1619.

III Deel. 3 Stuk. 27

-ocr page 213-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

(kt hy van de beëedigde Rechters geen oneerlyk vonnis zou wachten. Dus moest Zijne
Majesteit het voor den geheelen Staat onteerend vermoeden afwyzen, alsof de Gevangenen
7/ich niet aan een gruwelijke misdaad hadden schuldig gemaakt. De lange duur hunner
gevangenschap verdiende veeleer aan zachtheid en lankmoedigheid te worden toegeschre-
ven', daar hij hun tyd gaf lot boete en berouw. Beter ingelicht, zou Zyne Majesteit
het geduld en de billijkheid toejuichen, door hen in acht genomen bij het bestaan van
eene zamenzwering, hoedanige gewoonlijk door de terechtstelling der verdachten zonder
voorafgaand onderzoek onderdrukt werd ^ Zoo zou Zijne Majesteit én de zamenzweer-
ders zeken veroordeelen én degenen, die bevonden zouden worden hun raad en toevlucht
verleend te hebben, ten einde hen te helpen de vrijheid en het Vaderland te gronde
te richten. Zij gaven toe dat er een verschil van meeningen en opvattingen onder liep,
en voor zoo verre het kwaad van dien aard was, hadden zij werkelijk den weg van
zachtheid en overreding ingeslagen door eene Synode bgeen te roepen en haar de uit-
spraak over te laten. — Dus sprekende misleidde men dubbel: want waar
eoissise van
verschil van meeningen en opvattingen had gesproken^ had hij juist en uitsluitend de
staatkundige gevoelens der Gevangenen op het oog gehad, en ten anderen: op de Synode
liet zich waarlijk niet als op een zacht middel van overreding wijzen! — Doch (zoo
gaat het staatstuk voort) de andere grond van de onrust in den iStaat, te weten, de
toeleg om zonder eenige reden of recht en alleen om aan de breidellooze eerzucht en
het boos opzet van eenigen te voldoen, de Unie, de Godsdienst, de Justitie en het ge-
lieele gezag der Regering om ver te werpen, en bijgevolg den ganschen Slaat in het
verderf te storten, die toeleg had hen genoopt de beslissing van 's Lands wetten zonder
cenig ontzag en toegefelijkheid in te roepen. Dit doende hadden zy in geenen deele
de wraak van hunne onderdanen Ie duchten, die in allen gevalle, noodig hebbende met
klem bestuurd te worden, voorzeker veel gehoorzamer zijn zouden, als zij bespeurden,
dat hunne Overheden en Meerderen zonder aanzien des persoons recht deden; en tevens
zou aldus de Republiek beter in slaat zijn om haren bondgenooten, met name Zijner
Majesteit van dienst te wezen. — Na deze laatste wending wordt; nog met betrekking
tot de klachten over schaden, door Franschen in de Oosl-Indiën geleden, kort en goed
recht, zoo als, heet het, de Stalen gewoon waren te verleenen, toegezegd, en ten slotte
de hoop uitgedrukt, dat Zijne Majesteit van haren kant de onlijdelijke zeerooverijen
harer onderdanen zou tegengaan.

ir,18 "

3621.

ii-i

Dit stuk, in hetwelk echter op te merken valt dat de steller, hoe onbeschaamd ook,
de Gevangenen niet van zamenspanning met het Buitenland durfde belichten, werd
zonder dat het eenigen tegenstand schijnt gevonden te hebben, door de Slaten-Generaal

ï Dit was dc leer van den tijd, door Venetië onlangs in toepassing gebracht, zicliiervoor bl. 43,
en vergel.
l. rakke, über die Verschwör, gegen Venedig, in 1618, ρ. 189.

-ocr page 214-

1018—

1621.

DES VADERLANDS. 211

goedgekeurd, en de Heren voogt en maghus benoemd om het den Ambassadeur boissise
aan te bieden, tegelijk met den gouden ketting, ter waarde van 4000 gukien, dien liij
vroeger geweigerd had aan te nemen Toen der Staten Afgevaardigden bij den Ge-
zant ontvangen werden, was ook
du maurier daar tegenwoordig. Z.ij lazen het stuk
voor, en dadelijk bleek dat het der Gezanten hooggaand ongenoegen wekte. Geen

De Franscho

wonder! Hoe konden zij een stuk met welgevallen of maar met geduld aannemen, in fcrÏÏnntwS
hetwelk zij zeiven als voorwerpen van het verdiende misnoegen van hunnen Koning
werden voorgesteld: immers waren zij niet onduidelijk bedoeld, waar gesproken werd
van degenen, die den zamenzweerders raad en toevlucht verleend hadden. Zy verklaar-
den zich heftig tegen de strekking van het antwoord. Zij vorderden, dat Hun Hoog
Mögenden onvoorwaardelijk beloven .zouden de Fransche troepen te laten vertrekken, en
dat de plaats gewyzigd zou worden, waar gezegd werd, dat 's Konings tusschenkomst
ten behoeve der Gevangenen hem door de inblazingen van kwaadgezinde personen was
afgedwongen. Werd dit een en ander niet gewyzigd, zoo konden zij zulk een antwoord
iiiet aannemen, en ten bewijze, dat zijne ontevredenheid ernst was, wilde
boissise het
liem aangeboden geschenk evenmin aanvaarden. Hij was een eerlyk man, en had er
de opoffering van zijn eigen voordeel voor over om niet medeplichtig te worden aan de
dubbelzinnigheid der Staten, die tegelijk schenen te willen beloon en en te bestraffen. Uit
eerbied, zeiden de Heren
voogt en magkus, voor de Vergadering brachten zij de re-
denen der Fransche Gezanten niet eens in al hare hevigheid aan de Staten over. Reeds
hadden zij het advies van Zijne Excellentie en zonder twijfel tevens dat van
aerssen in-
gewonnen, en de Prins had verklaard, dat het Hun Hoog Mögenden tot schande zou
verstrekken, indien zij, tegen alle gebruik aan, iels veranderden in een na rijp overleg
vastgesteld en niets dan waarheid behelzend staatstuk. Dus stelde hij voor, het te laten
zoo als het was, en het, buiten de Ambassadeurs om, aan
langerak te zenden met den
last het den Koning aan te bieden. De Stalen vereenigden zich met dit advies, en
bouwende op den staat van zaken in
Frankrijk, besloten zij de Fransche Gezanten te
trotseren. Alleenlijk zouden zij in eene afzonderlijke
acte eene nadere verklaring afleg-
gen, dat zij de troepen zenden zouden, wanneer Zijne Majesteit die tot hare dienst zou
begeren 2. Evenwel wilden zij nog eene poging doen, of
boissise soms nog tot meer-f
dere inschikkelijkheid was over te halen. De Heren
voogt en magwüs deden hem uit-
geleide tot
liotlerdam, hetgeen hij de vorige reize versmaad had en boden hem
nogmaals het antwoord en het geschenk aan. Doch hij bleef een en ander weigeren:
alleen den recredenliebrief aan Zijne Majesteit nam hy aan. Alsnu werd bij buitenge-
Een buitenge-
wonen bode het antwoord aan den Nederlandschen Gezant in Frankrijk toegezonden ίβΓη^"^^^««!?

--——---rijk over.

^ ResoL Sint..Gen. 29 Maart, 1619. 2 jjeso/. StaUGen. 1 April, 1Ö19.

Zie hiervoor, bladis. 49.

27*

-ocr page 215-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

mei den last hel len allerspoedigste aan den Koning te overhandigen en daarbij te ver-
klaren, dat Hun Hoog Mögenden niets liever doen zouden dan bij alle gelegenheden
grond te geven tot vermeerdering van Zijner Majesteits gunst en genegenheid: ten dien
einde waren zij bereid om naar hun vermogen zijn gezag te helpen stijven, opdat zyne
Rijken in rust en vrede mochten gehouden worden tot afbreuk van de aanslagen van
zijne en dezer landen vyanden, en hielden zg de Fransche troepen en
andere meer
in gereedheid. — Zoo zagen zich de Staten door hunne zucht om van het Fransche
Bewind eene verloochening zijner eigene Gezanten en mitsdien een oogluikend oordeel
over de omwenteling en de behandeling der Gevangenen te verwerven, tot eene ondub-
belzinnige ondersteuning van dat Bewind tegen zyne binnenlandsche wederpartijders ge-
noopt. Die ondersteuning was de prijs, dien
Frankrijk aannam voor oldenbarnevelts
bloed. Dat bloed heeft het Fransche Koningschap gered. — Toch kreeg de Heer van
L.VNGERAK behalve dat alles een vertrouwelyk schrijven van dezen inhoud: aangezien hij
in zyne berichten telkens gewaagde van eenige invloedrijke Raden van Zijne Majesteit,
van een groot Heer en dergelijke toespelingen meer, zoo moest hij opgeven, wie die
bedoelde persoon of personen waren, al gaf hij hunne namen slechts in cijferschrift:
Hun Hoog Mögenden moesten hen kennen: de dienst van het Land vorderde zulks, daar
het noodig zijn zou invloed op hen uit te oefenen: want, vergde men de toezending
der troepen, dan moest men tevens geld en tyd gunnen om nieuwe soldaten in plaats
van de dan weggezonden troepen te lichten: onze Staat kon zich niet verzwakken te-
genover den vyand, die zgne grenzen bedreigde, en alle goede Franschen en ware
vrienden des Konings zouden toch inzien, dat intusschen onze Staat by zyne macht en
middelen bewaard moest worden Uit deze missieve blijkt, dat
aerssen toch nog
niet alles wist van den stand der zaken in
Frankrijk, en dat hg gaarne volkomen op
de hoogte gebracht wilde wezen om zijne mijnen te graven en den een of anderen
weerbarstige, zoo mogelijk, lot gedweeheid te dwingen.

1Γ)18 —
1621.

Daags nadat de Nederlandsche Gezant den April de missieve zijner Regering
ontvangen had, verkreeg hij bij den Koning gehoor. By de ondubbelzinnige veroor-
deeling van den slap der Koninginne-Moeder en de stellige belofte van ondersteuning,
aan Zijne Majesteit te verleenen, liet hij echter niet na, op grond der wapeningen van
den Aartshertog en van den Koning van
Spanje en in het belang van de handhaving
der tucht onder de Fransche regimenten, op de betaling der achterstallige soldij aan te
dringen. Ook van de Gevangenen gewaagt hij, betuigende dat zy zacht en lankmoedig
behandeld waren; doch misdadigers noemt hij hen niet: hy spreekt van hen slechts
als beschuldigd van gruwelijke misdaden, en zijne voorstelling sluit de mogelijkheid
hunner vrijspraak niet uit. Niettemin herhaalt hij dat woord, hetwelk de Gezanten

1 Resol StaL-Gen, 3 April, 1619.

-ocr page 216-

DES VADERLANDS. 199

esaasassasaaiaESsassB—

zoo zeer geergerd had, dat 's Konings bemoeijingen ten behoeve der Gevangenen, hem 1618—
ΛΥ3Γβη afgedwongen door slecht onderrichte of kwaadwillige personen. De Staten, dus
sprak hij ten slotte, waren zeer bedroefd, dat men, bij hunne goede en oprecjite ge-
zindheid voor de dienst van Zijne Majesteit, zwarigheid gemaakt had om hun antwoord,
»vol toegenegenheid, trouw en oprechtheid," aan te nemen; daarvoor vi^isten zij geene
reden te bedenken: integendeel zij waren zich bewust, nimmer in het minst aan de
verplichting, door het bondgenootschap hun opgelegd, te kort gedaan te hebben. Nadat
Langeraks
hij Zijne Majesteit hiermede het antwoord, dat boissise niet had willen aannemen, over-
handigd had, begaf hij zich terstond naar den Hertog
de luynes en andere Heren van
's Koning Raad en hield hun uitvoeriger en nog sterker, schrijft hij, dezelfde zaken
voor. Hij kreeg ten antwoord, dal
boissise geen last gehad had, het geschenk, veel-
min het antwoord te weigeren; sommige leden van den Raad vonden zijne handelwijze
zeer vreemd, maar weten de schuld daarvan niet aan hem, maar »aan een ander, die
Hun Hoog Mögenden wel bekend was." — Hiermede wordt voorzeker
du maurier be-
doeld. — Doch anderen, en dit waren de voorstanders van
du mauriers staatkunde in
's Konings Raad, konden zich, zeiden zy,
boissises gedrag zeer goed verklaren, cn wil-
den zijn verslag afwachten. Dezen poogde
langerak alstoen het gevaar te doen gevoe-
len, dat er voor de handhaving der alliantie in gelegen was, zoo men de tegenwoordige
Nederlandsche Regering bij den Koning hatelijk maakte. Doch, schreef hij, de perso-
nen , die aan het Fransche Hof der Nederlandsche Regering een kwaad hart toedroe-
gen, »konden niet veel kwaad doen:" hunne uitlatingen, dacht hij, kwamen van
Franschen, aan wier woorden zoo veel niet gehecht moest worden, en dagelijks won
de meening meer veld, dat wie de Regering van Hun Hoog Mögenden ongenegen was,
's Konings vriend niet Avas. Zijne vertrouwdste vrienden in den Raad zeiden hem da-
gclijlis dat een weinig tijds alles zou kunnen herstellen. — Deze uitdrukking beteekende,
dat, als men eenmaal, hoe dan ook, overtuigd kon zijn dat
oldenbarnevelt en zijne
partij zich later niet zouden kunnen wreken, alle aanstoot uit den weg geruimd zou
wezen, en gaf te denken hoe het leven van
oldenbarkevelt thans een hinderpaal ge-
worden was voor het herstel der vertrouwelijkheid tusschen
Frankrijk en de Vereenigde
Provinciën. — Zoo maakte alles, zelfs het belang van zijne oude vrienden,
oldewbar-
kevelts
dood noodzakelijk. — Dezelfde vertrouwde vrienden van lahgerak verlangden de
terugroeping van
dd maurier, dm sints Februari) mismoedig zijn ontslag gevraagd had
en by deze gelegenheid beval onze Gezant aan de Staten den persoon van
du ageau , als
hunner staatkunde volkomen toegedaan, byzonder aan. — Behalve al dit wetenswaardige
vernamen de Staten uit zijn schrijven, dat men er gerust op kon zijn, dat hel vertrek
der Fransche regimenten
niet zou worden gevorderd: de Koning toch begreep eensdeels,

ouviiÉ, p. 2Ö8.

-ocr page 217-

214 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618—

1621.

dat hy in dit geval de soldij zou moeten betalen, iels waaraan niet te denken viel, en
anderdeels duchtte hij, dat die troepen, zoo zij de Fransche grenzen over waren, zich
geheel of gedeeltelyk bij zyne vyanden zouden voegen — De Generaal CHaxiLLON
had reeds verzocht bij deze omstandigheden in Frankrijk te mogen blijven Hij nam
legen den Koning de wapenen op in
Languedoc^ en liet zich weldra voor de Vergade-
ring der Hugenoten te
Rochelle winnen. — Ook was de overkomst dier weinige hon-
derden manschappen niet zoo hoog noodig.* Dat der Staten zedelijke ondersleuning aan
den Koning verzekerd en aan zyne wederparlijders onthouden bleef, daarop kwam het
aan. Schepen voor
waren vrij wat noodzakelyker, en deze werden bij deze gele-
genheid onvoorwaardelijk toegezegd dat daarentegen die troepen in hun Nederlandsch
garnizoen onzijdig gehouden werden, dit was al wat men verlangde.

Na boissises Tertrek had du maurier, overeenkomstig het eenmaal bepaalde plan der
Fransche Regering, last gekregen om voor
oldenbarnevelt en de andere Gevangenen
te blgven pleiten, zelfs dan nog, wanneer er reeds een veroordeelend vonnis tegen hen
gestreken zou zyn, en zoo lang dit niet ten uitvoer gelegd zou wezen. Dus verzocht
Nieuwe rede en verkreeg hg den eersten Mei gehoor by de Staten-Generaal. Alles, zeide hij, wat
ten "ooiXel^^er ®oissiSE hier verricht had, was door den Koning ten volle goedgekeurd, niettegenstaande
Gevangenen. sommigen 's Konings bemoeyingen aan eene hatelyke oorzaak toeschreven, en trots de
onlusten in zijn Rijk bleef hij den Staten denzelfden raad geven: zoo degelijk waren
de gronden, die hem daartoe bewogen. Ware het geen liefde voor hun welzyn, die
hem dreef, hy zou de wijze op welke zijne laatste raadgevingen waren ontvangen,
kwalijk genomen hebben. Thans weet hij die onheuschheid niet aan hen, maar slechts
>.aan hunne bedriegelijke en kwaadaardige raadgevers. Hij zou den geneesheer navolgen,
die zich niet op den*gemelyken kranke vertoornt. Dus bleef hy zeggen: stonden de
Gevangenen schuldig aan verraad en verstandhouding met den vyand, dan moesten zy
voorbeeldig gestraft worden; maar bestond hunne schuld slechts hierin, dat zij van eene
andere meening geweest waren ten aanzien van de middelen om den Staat zijn rust te
hergeven, zoo zou het hoogst onbillijk zijn, hen daarvoor te straffen dat zy hunne mee-
ning door de tegenovergestelde overvleugeld hadden gezien. Wel wilde hij gelooven dat
de rechters zoo eerlijk waren, dat zij het onontwykbaar oordeel der geheele wereld en
des geduchten hoogsten Rechters gerust konden afwachten; maar van den anderen kant
stonden zij bij eenen staatkundigen toestand als die der Republiek aan een achterdocht
bloot, die alles ongunstig uitlegt en geene grenzen kent, Moeijelijk was het in deze

1 De Propositie van lakgerak aan den Koning, den 8"'®» April gehouden, en zijne missieven
aan de Staten viin II April, reeds aangehaald hiervoor hl. 204, Noot 2, zijn te vinden in het
Secreetboek der Staten-Gen. ten Rijksarchieve.

2 ResoL StatrGen. 3 April, 1619. 3 Hq hiervoor bladz. 204.

-ocr page 218-

DES VADERLANDS. 215

«aak iels nieuws Ie zeggen, en dit maal traditie de Gezant dit bezwaar door een 1618-
keur van rechtsgeleerde stellingen en geschiedkundige voorbeelden, ten koste van
de kracht zijner taal, te verhelpen. Maar treiFend was zijne wending tol den Prins:
»En wat u betreft, Mijnheer, daar uwe uitstekende verdiensten uw gezag tot de spil
gemaakt hebben, waarop in dezen Staat de zaken voornamelijk draagen, zoo beveelt
Zijne Majesteit die zaken al meer en meer aan uwe wysheid aan, opdat gij in deze
Provinciën, welke naast God hare hoogste hoop vestigen op u, die haar in den oorlog
lot schild en zwaard verstrekt hebt, ook in vredestijd de toevlucht zijn moogt van allen
zonder onderscheid. Te grooter zal de roem zijn, dien gij daarmede inoogst, naar-
mate het meer wereldkundig is, dat gij u door hen, die thans in den nood verkeren,
beleedigd acht. Na zoo vele overwinningen, door u op de vganden van den Staat be-
haald, zal dit de schoonste wezen, zoo gij van u zeiven verkrijgen kunt, genadig te
zijn zelfs tegen hen, die gij u vijandig acht, en velen, die thans reden hebben om
van droefheid te weenen, door uwe grootmoedigheid in tranen van blijdschap doet
smelten...... Z
.00 zal dit Volk recht hebben te zeggen, dat God hun in u eenen be-
schermer verwekt heeft, die hun den zoeten drank der vryheid heeft weten te doen
smaken zonder er een enkelen droppel alsem in te mengen."

Hoe de Prins deze woorden aanhoorde, blykt niet; maar wel, dat zij, die geen ge-
nade of, beter gezegd, geen recht voor de Gevangenen verlangden, den indruk der
rede trachtten weg te nemen, door te klagen, dat
du maurïer de gedelegeerde Rechters
van onrechtvaardigheid beschuldigd had. Zoo veel ingang vond dit beweren, dat de
Gezant het noodig achtte zich tot den Raadsheer
gromhout te wenden en hem Ie
verzoeken zijne redevoering aan zijne ambtgenooten ter hunner betere overtuiging mede
Ic deelen 2.

De Staten besloten drie dagen, nadat de Propositie gehouden was, haar onbeantwoord
te laten zoolang als
du maurïer niet op antwoord aandrong. Evenwel 's Prinsen advies
zou men inwinnen, en dit hield in, dat in het te geven antwoord alweder herhaald
moest worden, dat Zijne Majesteit kwalijk was ingelicht omtrent den toestand van zaken
en de Regering hier te lande; voorts, dat als men op het verlangen van den Gezant
lot het stellen van hel antwoord zou zijn overgegaan, het gezonden moest Avorden aan
LAWGERAK om het aan den Koning te overhandigen; eerst eenige dagen later moest
het aan
du maurïer ter hand worden gesteld. Dezelfde hatelijke wijze van handelen
volgde men, toen besloten werd de rechtvaardiging der Oostindische Compagnie tegen
de klachten der Fransche kooplieden mede rechtstreeks aan
langerak op ie zenden,
en ze eerst later aan
du maurïer over te geven. Op deze wijze wilde men den Gezant

» Resül. Stat.'Gen. 1, 4 Mei, 1619. ouviui, Pièces justif. p. 346—351,
- ouvKÉ, p. 300.

-ocr page 219-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1C18— wegens de berichten, die hij geacht werd naar zijn Hof te zenden, wrok en wanlrou-
wen toonen, en zijne dienst hier te lande overtollig maken ^

Zoo bleek dezelfde invloed bij den Prins alles te blijven vermogen, en mitsdien stond
De Kechters de noodzakelijkheid van oldenbarnevelts dood volkomen vast. Maar de rechters dan ?
veHenTau ï'^OD'i^Q ''ιβπι niet vrijspreken ? Slechts enkelen onder hen waren van denzelfden
geest als
aerssen , en evenzeer als hij in de noodwendige gevolgen eener eenmaal ge-
pleegde ongerechtigheid verstrikt. Eene bezending uit de Rechters, met
bruinink in hun
midden, deed zelfs, zegt men, opening van zaken, en verklaarde, dat de meerderheid
niet tot het strijken van het doodvonnis kon verstaan. Bepaaldelijk de Raadsheer
junius
pleitte met kracht voor den Advokaat. Carleton, die steeds met de meestmogelijke
lichtvaardigheid met diegenen instemt, welke
oldenbarnevelts dood noodzakelijk re-
kenden , noemt dien Rechter bij deze gelegenheid een rechtvaardig en rechtschapen
man, en verhaalt hoe men zich beijverde om hem tot een ander gevoelen te brengen Κ
Hoogst waarschijnlyk is het, dat men de meerderheid der Rechters slechts tot het uit-
spreken van het vonnis des doods bewoog, door hun voor te spiegelen, dat, al werd
dat vonnis geveld, de Prins den grgzaard kwijtschelding van die straf zou schenken
Zoo werd wat het behoud van den Advokaat had moeten wezen, tot het middel om
hem te doen omkomen misbruikt. Want genade bewijzen zou. de Piins niet. Hij zou
het genot niet smaken, den Advokaat en zijne echtgenoot, dankbaar na al het doorge-
stane leed, en zijne zonen, wier trots alleen door goedertierenheid te breken was, met
tranen aan zijne voeten te zien, en in de bewustheid van een edele daad gedaan te
hebben, de uitkomst te trotseren. Neen! Hij zou zich tol het laatste toe overtuigd
houden, dat hy zich niet vernederen kon noch mocht, en ongevraagd geen vergiffenis
had te schenken. En vergiffenis gevraagd worden zou er niet. Wel vergiffenis geven
kon OLDEHBARNEVELT, en dit had hij reeds gedaan bij dien brief, welken hij kort na
zijne inhechtenisneming geschreven had; maar vergiffenis vragen zou erkentenis van
schuld en bijgevolg verraad van zijne zaak geweest zijn. Dat hij in zijne staatkunde
niet zich zeiven bedoeld had, moest thans blijken doordien hij zijn leven veil had
voor zijne zaak. En zijne zonen, hun karakter maakte het hun onmogelijk het
geringste goede woord tegen de vervolgers huns vaders van zich te verkrijgen. Tot het
einde toe was hunne leus: geen genade, maar recht, recht! Nog in de laatste dagen
der maand Februarij was hun verzoek om toegang tot hunnen vader, ten einde hem in
den nood ter zijner verdediging bij te slaan, onbarmhartig afgeslagen en omstreeks
het begin der maand Mei, nu het genoeg gebleken was, dat alle smeekschriften bij de
Staten-Generaal en de Staten van
Holland vruchteloos waren, leverden zij, ten einde

i Resol. Slal.-Gcn. 4, 7, 10 Mei, 1CJ9. ^ carletok, 111, p. 84.
3 liRAKDT, Rechispleg. bl, 133. ^ Rcsol Slat,-Gen. 26, 29 Febr. 1619.

-ocr page 220-

DES VADERLANDS. 199

niets onbeproefd Ie lalen, achtereenvolgens drie verloogen bij de Rechters in ter staving 1518—
Yan hun recht om in staat gesteld te worden hunnen vader te verdedigen, en ter af-
wering van de beschuldiging yan opstokerij tot oproer en van majesteitsschennis Zoo
De houdiog van
de Rechters niet reeds hun eigen gevoel van recht gesmoord hadden, zij zouden door ve^ts zonen,
den inhoud dier vertoogen overreed geworden zijn. Thans bleven zy onbeantwoord, en
de verontwaardiging der trots en wreed teruggestootenen steeg ten top en verleidde hen
tot uitersten. Zy wilden huns vaders vganden tarten en voor het oog des volks te ken-
nen geven, dat zy veeleer lust en oorzaak hadden om te juichen en te zegepralen,
dan om zich te vernederen en rouw te bedrijven, en met wrokkende harten en voor-
zeker niet zonder de bittere tranen hunner moeder plantten zy met den eersten dag
der Meimaand een bontversierden meiboom voor de deur van het slachtoffer. Beter kon-
den zy AERSSENS doel niet in de hand werken. Immers dit hun gedrag ergerde den
Prins zoo zeer dat hij nu reden genoeg meende te hebben om zich ongenadig te be-
toonen, en wat
buik later verklaard heeft, dat oldenbarnevelts eigen kinderen oorzaak
geweest zijn van zynen dood, is in zooverre waar, dat zonder dat betoon van trots de
Prins tot het heldhaftig besluit had kunnen komen om zijn eigen ongelijk te erkennen
en het den Advokaat te vergeven, dat hij gelijk had tegen hem 2. Maar thans zeide
men, als het ware, tot de zonen: gij juicht in uws vaders ongeluk, gij wilt zijnen
dood; welnu, gij zult uw verlangen hebben. Men doodde den vader, en wierp de schuld
op de zoons. Dit was een uiterst wreede scherts, en voorzeker is by OLDEüiBARREVELTS
zonen de wrevel over het verwijt, dat zij huns vaders levensbehoud in den weg hadden
gestaan, onder de redenen geweest, dat zij den dood gezocht hebben van den man, die
huns vaders dood hun op het geweten geschoven had.

In de laatste dagen van April was het voor elk, die in de geheimen van slaat was
ingewyd, reeds zeker, dat
oldehbarnevelt zou moeten sterven de Rechters waren
genoegzaam bewerkt, en de meerderheid sprak het doodvonnis uit. Nooit was de
Advokaat op het denkbeeld gekomen, dat zijne rechtszaak zulk een einde zou nemen,
totdat hy den uitschrijvingsbrief tot den vast- en biddag had gelezen. De woorden, daar
gebezigd, deden hem de geheele diepte meten van den afgrond, voor welken hij
stond; maar hij peilde ze kloekmoedig, en, —verhaalde later zijn dienstknecht, — »met
groot geduld, godvruchtigheid en stilheid bereidde hij zich lol het uiterste, wel getroost

ï BR\HDT, Rechtspleg. bl. 113-^129.

2 Zie BRANDT, Rechtspleg. bl. 134 cn den brief van den Prins aan zijnen neef in de Archiv,
i, a. pl.
p. 568. Dat de Prins bet planten van dien meiboom ophaalt in dien brief, in welken
hij OLDEKBARKEVELTS tercchtetelHng mededeelt, bewijst, dat dit feit bij hem voor reden gold dat
hot doodvonnis, in weerwil van 'sGraven raad, geveld eu daaraan gevolg gegeven was.

^ CARLETON, 111, p. 60.

III Deel. 3 Stuk. 28

-ocr page 221-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1G18— in God en in het getuigenis van zijn geweten Maar nog gaf hij tevens het Ter-
trouwen niet verloren op de kracht der gronden, die hij voor zijne zaak kon aanvoeren.
Hg verzocht dat hg nogmaals door al zijne Rechters gehoord, of hem de gelegenheid
- verschaft mocht worden om zich op enkele punten schriftelyk nader te verklaren. Noch
het een noch het ander werd hem vergund. In plaats van hem te woord te staan,
hielden de Rechters zich bezig met de vraag, hoe alle dingen lot zynen dood gereed te
maken. Men liet
walaeus, als tot loon dat hij zich verreweg den bekwaamsten op de
Synode geloond had 2 ^ uit
Dordrecht te '5 Hage komen om hem tot zijn lot voor te
bereiden. Toch verontschuldigde hij zich van de taak om den Ad?okaat den dood aan te
kondigen: deze last werd diensvolgens aan de beide Fiskalen
vaw leeuwen en sylla opge-
Den Ailvokaat dragen. Oldenbarnevelt stond tegen zijn stoel te leunen, toen de eerste het hooge woord
aangezegd! ZOU spreken. Voordat hij daartoe overgiog, vraagde hem de Fiskaal, of hij niet wilde gaan
zitlen: voorzeker vreesde hij, dat de oude man van ontsteltenis zou bezwijmen, als hij
hoorde, wat hij hem te zeggen had. Hij verkoos te blijven slaan en het bericht, dat
hij op morgen de sententie des doods legen hem moest komen hooren uitspreken, ver-
nam hij zonder ontsteltenis. — »De sententie des doods!" zeide hij: »de sententie des
doods! Dat had ik niet verwacht. Ik meende, dat men mij nog/zou hebben gehoord.
Ik had sommige dingen gesteld, die ik meende te veranderen, waar ik door gramschap
vervoerd geweest Avas." Deze woorden teekenen 's gryzaards gemoedstoestand ten volle.
Hij beloonde zich boven zich zeiven verheven, en dit bleek niet uit hoogdravende
woorden of fierheid van houding, maar daaruit, dat hg zich in zulk een oogenblik op
de natuurlijkste wijze over zich zeiven uitliet. Ik was, zeide hij, nog bedacht op zelf-
verdediging: misschien ben ik nog niet kalm genoeg geweest bij de uiteenzetting van
sommige putilen, en nu komt men mg den dood aanzeggen: dat bevreemdt mg. —
Voorwaar een zaakwaarnemer had het lot van zijn beschermeling niet kalmer kunnen
vernemen! Zoo zeer beschouwde hij zich zei ven als een gansch gewoon beklaagde, dat
hij daarna ter goeder trouw de diensten begon op te halen, die bij zoo menigeen bewezen
had, en die hem, meende hij, den dood toch niet op den hals gehaald konden hebben.'
Ja, hij liet zich zelfs het woord ontvallen: »dat ik toch maar wist, waarom ik sterven
moet!" Zoo weinig besefte hij toen zgne eigene grootheid: anders had het hem leven-
dig voor den geest gestaan, dat het maar al Ie duidelijk was, waarom hij sterven moest:
dat hij een slachlofFer was van de gruwelijkste zamenspanning, "een martelaar voor de
edelste zaak. — Hoew^el hij bij de bewustheid zijner oprechtheid en onschuld in het vervolg
van zijn gesprek het vonnis zijner Rechters onverantwoordelijk voor God moest noemen, was
er bij zulk eene stemming geen toorn tegen die Rechters in zijn hart: veeleer zocht hij bij
zich zeiven eenig ongelijk, of hij soms niet al te stout gesproken had. De macht van het feit,

brandt, Uechtspleg. bl. 130. 2 drandt, Ilist, d. Reform. lü, bl. 413.

-ocr page 222-

DES VADERLANDS. 219

hetwelk zyne beslissiogen als rechir opdringt, deed zich op den geest van ölbenbarnevelt igis—

1021·

gelden, en hij was eenvoudig genoeg om zijnen tegenstanders grondstellingen van staatkunde
toe te schrijven: andere maximen, zeide hij, werden thans gevolgd dan in zijnen tijd.
Zijn edele geest bedroog zich; want zijne tegenstanders waren niet in staat andere grond-
stellingen in te voeren: wat er in dit tijdsgewricht tegen de oude staatsregelen slrydigs
gedaan werd, was slechts een tijdelgk aangegrepen middel, dat eene gehate richting en
benijde personen moest treffen, en dat men wegwierp zoodra het getroffen had. — Na
de woordenwisseling met den Fiskaal, die hem den dood had aangekondigd, begrijpende
dat hier geene redenen baatten, zeide de Advokaat: »dat men my dan pen, inkt
engen,
papier geve om mgne huisvrouw het laatst vaarwel te zeggen." Terwijl de Fiskaal
VAN LEEUWEN zich verwijderd had om hem, zoo de Heren het toestonden, schrijfbe-
hoeften te bezorgen, zeide hij tot den anderen: »
sylla, sylla, zoo uw vader eens
opzag, dat gij u tot deze zaak laat gebruiken!" Toen hem het schrijfgereedschap ge-
bracht was, zette hij zich dadelijk aan het stellen van den brief, en wel met zulk cene
bedaardheid, dat de Fiskaal daaruit afleidde, dat de inhoud van alles behalve dan van
onderdanigheid en schuldbesef zou getuigen. Ten minste meende hij den Advokaat te
moeten waarschuwen, dat hij geen oorzaak geven mocht, dat de brief niet besteld werd.
Op zijne aanmerking keerde de Advokaat zich om, nam den bril van de oogen en
zeide half lagchende: »Wel
sylla, zult gij miy in mijn laatste uur de wet komen stellen
wat ik schrijven moet? Wat zal mij nu nog meer gebeuren!". O! treffende loon van
den ouden man, die tot die jongere menschen als tot zgne kinderen spreekt, en, met
den wreedsten dood op het schavot voor oogen, vergeten kan, dat hij met zijne moor-
denaren te doen heeft. — Toen de Fiskalen bleven, terwijl hij schreef, zeide hij hun,
eenvoudig genoeg, dat zij wel vertrekken mochten; maar zij moesten wachten, totdat
walaeus zou gekomen zijn. Deze vond hem nog aan het schrijven, en kondigde zich
bij hem aan met de woorden: »Mgn Heer, het is mij leed, dat ik genoodzaakt ben in
zulk eene droevige omstandigheid bij u te komen." De Advokaat, hem niet kennende,
zeide: »Wat komt gij hier doen?" De Predikant hield deze eenvoudige vraSg, zoo
weinig overeenkomstig met zijne geestelijke waardigheid, voor een blijk van verstoord-
heid, en zeide: »Ik kom hier op hoogeren last... het is om mijn Heer te troosten in
zijne zwarigheid."
Oldenbarwevelt , die niet zonder God zyn lange leven aan de ge-
wichtigste belangen der mensehheid gewyd had; die Avist, dat eenige oogenblikken,
opzettelijk tot godsdienstige gesprekken afgezonderd, niets te beduiden hadden, en die,
schoon geen godgeleerde, in kennis van goddelijke en menschelijke zaken den knapsten
man van de geheele Synode verre te boven ging, zeide daarop: »Ik ben een oud man
en een christen, en weet hoe ik my in dezen lijd heb te gedragen en te troosten. Nu
heb ik wat anders te doen: ik moet schrijven en mijne huiszaken bestellen;" en toen
de predikant verklaarde, hem niet te willen sloren, en aanbood zich des noods zoo lang

28*

-ocr page 223-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— te willen verwijderen, zeide hij: »doé wat u goed dunkt," en schreef voort. De brief,
ten einde gebracht, luidde aldus:

»Zeer lieve beminde huisvrouwt kinderen^ schoonzonen en kindskinderen!

Ik groet u allen ie zamen zeer vriendelijk. Ik ontvang op deze ure eene zeer be-
zwaarlijke en droevige tijding^ dat ik, oude man^ voor al mijne goede en getrouwe
diensten, zoo vele jaren lang aan het Vaderland, en, voor zooverre mijne landsbedie-
ningen zulks toelieten, met oprechte toegenegenheid en ontzag aan zijne Prinselijke
Excellentie en uit vriendschap aan allerlei menschen bewezen, zonder dat ik weet
iemand verongelijkt te hebben, —· mij voorbereiden moet om op morgen te sterven. Ik
troost mij in God den Heer, die een kenner der harten is, en die alle menschen oor-
deelen zal. Ik bid u te zamen hetzelfde te willen doen. Ik heb mijne Heren de
Staten van Holland oprecht, vroom en getrouw gediend, en den Heren Staten van
Utrecht, als hooge Overheid van mijn Vaderland, op hun verzoek oprecht en getrouw
geraden om hen te bevrijden van alle oproer der gemeente en van alle bloedstorting,
waarmede zij sints lang bedreigd werden. Dezelfde bedoelingen heb ik gehad met
mijnen raad aan de Steden van Holland, opdat een iegelijk beschermd en niemand
beschadigd zou worden. Leeft met eikanderen in liefde en vrede. Bidt voor mij
God den Heer Almachtig, die ons allen in zijne heilige hoede genadiglijk bewaren
zal. Uit mijne kamer der droefheid, den Mei, anno
1619.

üw zeer lieve man, vader, schoonvader en grootvader,

JOHAIi VAN OLDENBARNEVELX

220

Zijn onderhoud Na *t afzenden Tan dezen brief wendde zich de gevangene vriendelijk tot walaeus
met AVALAEus. ^^^ ^^ vraag wie hij was, en begon met hem te spreken over de Synode en de onbe-
voegdheid der Rechters, die hem veroordeeld hadden. Had hij niet zonder tranen in
de oogen kunnen gewagen van het loon, dat hem nu na drie-en-veertigjarige moeite
en zorg te wachten slond, de predikant kon zich evenmin van tranen onthouden, zoo-
dat
oiidenbarnevelt tot hem zeide: »Wordt ook gij, walaeus, door mijn ongeluk be-
wogen?" en van dit oogenblik sloot hij zich als aan een vriend aan hem aan. Wilde
hij, zoo als
walaetjs verhaald heeft, van zyne zonden niet hooren spreken, het was
niet, gelijk de predikant vermoedde, omdat hg schroomde met het belyden zijneV zonden
tevens te bekennen, dat hij de straf des doods verdiend had; maar omdat hij de man
niet was om te meenen, dat de vergiffenis Gods'van een vertoon van boetvaardigheid
jegens een geestelyke afhankelijk zijn kon. Op de onderscheidingen, die
walaeus , naar
der godgeleerden manier, tegen het volle geloof overslelde, dat de grijzaard deed blyken,
antwoordde hij met eene belijdenis, die den hoogleeraar in de godgeleerdheid voorkwam
zuiver Gontraremonstrantsch te wezen. Dat moge zij geweest zijn, maar zeker is het,

» Zie dezen brief en de overige bijzonderheden in mavdt Rechtspleg. bl. 130—139.

-ocr page 224-

DES VADERLANDS. 199

dat zii chrislelük was, en dat Was de leer en het leven van zoo velen onder de Reraon- 1618—

. 1621.

stranlen ook; slechts kon dit niet bevroed worden door dezulken, wier wetenschap niet
hooger reikte, dan tot de tegenstellingen van een half inzicht. Na al die gesprekken noo-
digde de Advokaat den predikant, benevens den Provoost
karel nijs, bg zich ten avond-
maal. Hij verzocht
walaeus het gebed te doen, en diende hem spijs en drank loe,
alsof hij hem in zyn eigen huis had onthaald. Wel was hij blykbaar vol van allerlei
gedachten, doch, oplettend op zyne gasten, at hij zelfs met smaak: alleen dronk hij
geen vs^yn, om zyn gevoel te beter meester te kunnen blgven. Na het avondeten kwa-
men er twee soldaten binnen, die in last hadden hem voortdurend gade te slaan, als
ware het noodig, dat zij, die het leven van den ouden man verbeurd verklaard hadden,
zich verzekerden, dat hy hun niet op de eene of andere wyze ontsnapte. De gevangene
ontveinsde niet, dat de tegenwoordigheid dier bewakers hem hinderde. Toen was het,
AValaeus gaat
dat hij WALAEUS opdroeg, van zijnentvvege den Prins van Oranje te gaan spreken, en keveltswege^ot
zijne Excellentie te verzoeken, vooreerst, indien hij, niettegenstaande hij hem steeds,
zoo veel zijne bedieningen toegelaten hadden, met oprechte genegenheid gediend had,
tegea hem in eenig opzicht misdaan mocht hebben, het hem te willen vergeven; ten
tweede, zynen kinderen, »die met geslachten van de beste des Lands en van den aanvang
aan der Hervormde godsdienst toegedaan," verzwagerd waren, gunstig te willen wezen,
en hen niet te laten misgelden, wat men meende dat de vader misdaan had. Op het
vernemen dezer woorden vraagde
walaeüs, of het niet béter zijn zou, dat hij het
eerste verzoek onvoorwaardelijk voorstelde en eenvoudig vergiffenis verzocht voor hetgeen
hij. misdaan had. Voorts vraagde hij, wat hij onder dat
vergeven verstond, en of hij
hiermede bedoelde, dat de uitvoering van het tegen hem gestreken vonnis mocht afge-
keerd worden. — Hoe licht ware eenen man, die minder gewoon was zijne woorden
te wegen, of zwak genoeg om ze zich door zijn eigen lust of belang te laten ingeven,
hier een min of meer rond uitgesproken: ja ontvallen. Zijn leven hing er van af; de
smartelijke dood op het schavot kon er door afgewend worden, en toch — de Advokaat
zweeg, en, ten blijke dat hij niet onbewust noch zonder strijd overwon, hij bedacht
zich — en antwoordde: neenl
Walaeus vertoefde nog eenigen tijd; want hij moest
den Prins laten vragen, of hij hem gehoor kon verleenen: nog kon derhalve de ter
dood veroordeelde zijn neen herroepen of minder stellig maken. Hij deed het niet, en
liet WALAEUS gaan. De Prins hoorde zijne boodschap aan, en er ongetwijfeld eene
voorbode inziende, dat de Advokaat kwijtschelding van straf zou vragen, was zijn hart
reeds gebroken, en verleende hij hem, zoo veel hij nu reeds gevoegelijk doen kon. Im-
mers betuigde hij met tranen in de oogen, dat het ongeluk van den Advokaat hem
leed was, en hij hem altijd lief had gehad, en op den toon van iemand die zich omtrent
grieven uitlaat, vvelke voortaan eene afgedane zaak zijn, verklaarde hij, wat hem ge-
noopt had zich tegen hem te stellen, namelijk, dat hij een anderen regeringsvorm had

-ocr page 225-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1018— trachten in Ie voeren, waarloe hij het krijgsvolk aan zijn gezag had gepoogd te ont-
trekken , en haalde hij op, wat hij tegen hem gehad had, te weten, dat hij hem van
de zucht had verdacht om zich de souvereiniteit aan te matigen, en hem te
Utrecht
in zulk een gevaar gebracht had. Doch hij liet het aan het oordeel van den predikant
over, of hij hem dit wilde mededeelen, al of niet: » wantzeide hij, »ik zoek niets
anders dan 's mans behoud. Ook heb ik van de Rechters verlangd, dat hetgeen hij
legen mij misdaan heeft, hem niet tot misdaad zou toegerekend worden, i En (voegde
hij er bij) wat zijne kinderen aangaat, ik zal hun gunstig zijn, zoo lang zij wel doen."
Meer kon de Prins niet zeggen, om den bode den mond tot een nader verzoek te ope-
nen. Maar dit verzoek kwam niet: integendeel
walaeus had niets meer te zeggen en
wilde henengaan. Nu kon de Prins zich niet bedwingen; hij schroomde niet te verra-
den, wat hij verwacht en gehoopt had; hij riep den predikant weerom: »Spreekt hij
niet van pardon ?" zeide hij. Nu moest
walaeus hel neen van den ter dood veroor-
deelde voor den Prins herhalen, en het gevoel, dat hij den edelen man, die hem en
het land na zijns grooten vaders marteldood tot een vader geweest was, moest lalen
sterven, zal den Prins weder als lood op het hart gevallen zijn. — Toen
walaeus hem
's Prinsen taal lot het laatste woord loe had medegedeeld, en hij daarop eenige welwil-
lende aanmerkingen gemaakt had, zette de Advokaat, zoo getuigen zij, die hem waar-
li namen, alle persoonlijke bedenkingen en grieven en alle wereldsche zaken, als ijdel in

het gezicht van den dood, uit den zin, en hield zich slechts met geestelijke overden-
kingen bezig. Zoo hij nog telkens op zijn openbaar leven terug kwam, het was slechts
Oldenbaunb-de schuld der drie predikanten: want de Haagsche leeraars la motte en beijer, melde
belast om hem in deze oogenbhkken te troosten, waren mede in de gevangenis

predikanten, gekomen. Zij wilden hem gedurig tot eenige bekentenis brengen, daar het volhouden
van zijne onschuld in hun oog de Rechters en ook de Synode te zeer bezwaarde. Als-
dan moest hi] wel telkens weder de beweegredenen zijner handelingen ophalen, en dit
deed hij dan met eene onvergelijkelijke eenvoudigheid, en, zeide hij, had hij soms wat
driftig gesproken en zekere staatsstukken wat voortvarend opgesteld, het was, dat oude
lieden zich zoo gemakkelijk niet over de zwarigheden, die aij ondervinden, kunnen
heenzetten. Hij wilde zeggen: oude lieden, als ik, zien in het leven slechts erost en
plicht, en geen lichtzinnigheid komt hun, zoo zij onredelijken tegenstand ondervinden,
Ie stade. Doch eenige verkeerdheid in de maatregelen, die hg verordend had, zei ven
erkende hij niet. Maar al ging de Regering, naar zijn oordeel, nu men hem verwierp,
een verkeerden weg op, aan de toekomst van het Land wanhoopte hij niet: integendeel
zijn sterven, vertrouwde bg, zou de oogen openen: wna mynen dood," zeide hg,
»zullen zij eerst weten wat regeren is.'ï En nog zorgde hij voor zijne vrienden, en
achtte hij voor hen de gelegenheid om het Land Ie dienen niet verloren. »Zal mijn
GROTiüs ook sterven," sprak hg, »en ook hogerbeets? Het zou mij van henljamme-

-ocr page 226-

DES VADERLANDS. 199

ren: zij zijn nog jong en zouden den Landen nog groole dienst kunnen doen. Voormy, 1G18—
ik ben oud en afgesloofd, en kan niet meer. Ik heb schier meer gedaan dan ik kon,
en voor 's Lands zaken mijne eigene niet kunnen waarnemen. Gaarne had ik nog eenige
rust genomen, en ik had mijn huis Ie
Loosduinen daartoe laten opmaken, om daar te
gaan wonen en eenige order te stellen op mgne byzondere belangen. Verscheidene
malen heb ik de Staten om mijn afscheid . verzocht; doch het heeft mg niet mogen
gebeuren. Het schijnt dat God my dit heeft opgeleid," Is er meer verloochening van
zich zelven en aandoenlijker blik op eigen bestel bij gelatener overgave aan Gods bestel
mogelijk? Toch zeide hij zulke dingen zonder overmatige ontroering, en hield hij nog
kracht en adem over om de Predikanten, argeloozer dan zij verdienden, te vermanen,
dat zg »den Remonslranten niet hard zouden vallen, maar met alle zachtmoedigheid
tegen hen handelen, opdat na zijnen dood de rust van 'tLand te beter mocht worden
getrofiFen en alle zwarigheden in de Kerken terneder geleid." Dus kon het naar zyne
voorstelling, in weerwil van zijne nederlaag, het Land nog welgaan, en het doel, waar-
voor hij te vergeefs zoo veel had opgeofferd, nog bereikt worden. Zulks mogelijk
te achten, was de triomf der zelfverloochening en des geloofs aan zijn volk en aan God!

Na zulk druk spreken in den laatsten avond zijns levens had de oude man rust noo- Zijn laatste

nacht.

dig. Hij verzocht een der predikanten het avondgebed te doen, en toen la motte dit
gedaan had, zeide hij, dat zij ook zouden gaan slapen en 'smorgens met den dageraad '
terugkomen.
Walaeus antwoordde, dat zij in last hadden, den'geheelen nacht bij hem
te blijven. »Dat is onnoodig," zeide hij, en zg gingen naar een belendend vertrek.
Naar bed gaande, trok hij zijn zegelring van den vinger en zeide tot zijnen dienaar,
JAW FÄAKKEN, »geef dat aan mijn oudsten zoon." Toen hij tö bed liggende herhaal-
delijk met zijnen trouwen knecht wilde gaan spreken, werd het hem door de soldaten
belet. Dit was een harde dwang bij de levendige opgewektheid van zijnen geest op
dit oogenblik: want slapen kon hij niet. Daar hij alzoo van zijnen dienaar vorderde,
dat hij hem wat uit den
ZieJeeniroosi zou voorlezen, zorgden de wachters, dat er een
van de predikanten kwam om dit te doen. Het was
beijer. Toen deze het lezen met
vele vermaningen uit de Heilige Schrift afwisselde, antwoordde hij zoo, dat de gods-
dienstleeraar wel een half uur zat zonder een woord in te brengen. Het trok de aan-
dacht der soldaten, die zeiden: » Al waren er tien predikanten, hij zou het hun wel te
raden geven." Laler nogmaals te vergeefs beproefd hebbende, of hij den slaap kon
vatten, liet hij zich zijn Fransch Psalmboek geven. — Zoo liep de korte Meinacht ten
einde, en
beijer werd door walaeüs en la motte vervangen, die hij zeer vriendelijk
bejegende. Toen zij hem vraagden, of hij wel gerust had, en wel besloten was,
jezus
CHRISTUS in het eeuwige leven te verwachten, antwoordde hij: »ik had wel gehoopt wat
te rusten, maar daar kon geen rust in mijn oogen komen; doch ik hoop haast de
eeuwige rust." En op de vraag, of er niets was, dat hem kwelde, zeide hij; »ikben

-ocr page 227-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

If,l8— zeer wel gerust en bereid om Ie sterven;" en daarop al weder dat voor zijne vijanden
zoo beschamende: »maar ik kan niet begrijpen, waarom ik sterven moet," alsof zij
hem niet zonder oorzaak doodden. »Ik wensch," voegde hij er bg, »ik wensch van
harte, dat door mijn dood en bloed alle tweedracht en oneenigheid, die in het Land
zijn, mochten ophouden!" Dus was hg gewillig, wat hy was: een slachtoffer voor het
welzijn van zijn Vaderland, Toen de predikanten, wier troostredenen hij goedwillig en
niet ongeroerd had aangehoord, bij de Rechters waren ontboden, om verslag te doen
in welken staat de Ier dood veroordeelde verkeerde, liet hij zijnen dienaar zgn hemd
van voren open snijden, hetgeen hy zonder eenige ontsteltenis aanzag, en zeide voorts
Zijn onderhoud lot hem: »JAN, zult gij tot het laatste toe bij mij blijven?" Dit was de eenige vlee-
met zijnen die- g^jjjgjjjjjg steun, dien hij verlangde. En, toen de dienaar zich daartoe bereid betuigd
had, mits het hem werd toegelaten: »Help mij bedenken, als de predikanten komen,
dat ik het de Heren laat vragen." Toen sprak hij, als ware het zijn uiterste wil:
»Zeg aan mijn huisvrouw en kinderen, dat zij elkander in liefde en eenigheid vertroos-
ten; dat ik door Gods genade wel gerust ben, en hoop, dat zij dit desgelijks zullen
wezen; dat mijn kinderen jegens mijne huisvrouw minnelijk en vriendelijk willen zijn,
den kleinen lijd, dien zij nog te leven heeft; dat zij u voor aanbevolen houden; dat
zijne Excellentie mij beloofd heeft, mijne zonen en kinderen gunstig te willen wezen,
zoo lang zij wel doen, hetgeen ik hun uitdrukkelijk en ten stelligste aanbeveel, en dal
mijne kinderen en kindskinderen elkander kussen voor de laatste maal in mijnen naam."
En toen zijn dienaar hem zijn dankbaarheid meende aan den dag te leggen door hem
te beloven, dat hij zijner altijd in zijne gebeden gedachtig zou zijn: »Neen
jan, dat
is op zijn Paapsch: dat is uit, als men dood is. Wilt gij wat goeds doen, doe het nu.
Nu is het lijd om te bidden: na den dood bidt men niet." Daarop liet hij zich aan-
kleeden, en toonde zich daarbij op alles bedacht, wat hij op het schavot behoeven of
niet behoeven zou. De predikanten, weder binnen gekomen, vraagden, of hij nog wat
had kunnen slapen. »Neen," zeide hij, »maar ik heb wat in mijn Fransch Psalmboek
gelezen: daar staan schodne dingen in, die de Fransche Kerken gemeenlijk in zwarigheden
gebruiken, en die zeer troostelijk zijn." Dus had hij voor het laatst nog met meer
medegevoel voor de verdrukte Fransche Hugenoten, dan voor zich zeiven, gelezen, ja,
toen wALAEOs op zijn verzoek het morgengebed, dat hij geknield aanhoorde, gedaan
had, en hij zich verzekerd had, dat een' der geestelijken ook »daarbuiten" een gebed
zou doen, was zijn geest zelfs bezig met de andere uitlandsche Gereformeerden, bepaal-
delijk in
Vlaanderen: want hij vraagde, of hunne Kerken aldaar in rust waren en ook
toenamen. Toch vergat hg voor de verre vrienden zgne naastbestaanden niet, maar
verzocht
la motte, dat hij zijne huisvrouw somtijds zou bezoeken en troosten. De
predikant ontweek een toestemmend antwoord. Wij willen hopen, dat hij dit deed,
omdat hij vreesde dat hij aan de weduwe, zoo hij dien last op zich had genomen, van

naar.

-ocr page 228-

DES VADERLANDS. O!)«

haren afgestorvene meer goeds zou gezegd liebben, dan in zijn eigen belang raadzaam " 1618—

1621·

was 1.

De brief, den vorigen avond na het vernemen van zijn doodvonnis door den veroor-
deelde geschreven, was dadelijk aan zijne betrekkingen bezorgd.
Garleton, wiens
berichten getuigen, dat de waarheid hem door den mond van den een of anderen vijand
van OLDENB.vRNEVELT was ovcrgebracht, zegt, dat die brief, als de hand aan den wand
in de feestzaal van
belsazar , zijne betrekkingen kwam verrasschen, terwijl zij te zamen
bij een zijner zonen ten avondmaal waren, en dat men zelfs toen de grootspraak en
het stout vertrouwen niet opgaf, de rechters lafhartigen en ellendelingen noemende en
zeggende, dat zij hun vonnis niet zouden durven uitvoeren 2. De Nederlandsche schrijver
BRANDT verhaalt het anders. » De afscheidsbrief veroorzaakte in hel huis eene droefenis,
die onuitsprekelijk is. De tranen en de klachten, die daar uitgestort werden, zijn met
geen pen te beschryven. De rouw en het hartewee, dat hen beving en trof, bracht
hen in zulk eene verlegenheid, dat zij, ten einde van allen raad, niets anders wisten
te doen, dan in allerijl een verzoekschrift van eenige weinige regels te schrijven,"
waarbij zy ootmoedig verzochten, den ter dood veroordeelde nog eens voor hel laatste
te mogen zien en spreken. Des maandags morgens te vier uren kwamen
oldenbarhe-
yelts
zonen te zamen dit verzoekschrift aan een der Rechters overhandigen. Het noopte
de Rechters den Advokaat Ie laten vragen, )) of hij geen lust had zijne huisvrouw en jj.j

kinderen en kindskinderen te spreken," doch zii gaven hem niet te kennen, dat zijne betrelikiii·

^ ' O •'gen nog te zien.

betrekkingen verzocht hadden hem nog eens Ic zien. Hij dan was zoo wijs en stand-
vastig van te antwoorden: » dat dunkt mij ongeraden: de lijd nadert: het zou voor mij
en hen een nieuwe ontsteltenis zijn." De Rechters lieten zijne betrekkingen welen,
dat hij verklaard had, hun bezoek niel goed te vinden

Na de ontvangst van oldenbarnevelts brief door de zijnen, kon zijn aanstaande dood Laatste pogin-
aan de Prinses van Oranje niet lang verborgen blijven. Diep bedroefd op het vernemen®®" van'^Ora«}«
der lijding, wilde zij beproeven, wat hare voorbede nog zou vermogen. Zij trachtte ""
des morgens te vier uren gehoor bij haren stiefzoon te bekomen, die haar eerst liet
antwoorden, dat hy sliep, en straks daarna, dat alle voorbede vruchteloos zou zijn.
Du
maurier, die in last had om zelfs nadat oldenbarnevelt veroordeeld zou zijn, zijne
pogingen om hem Ie behouden niet op te geven, was bij de Staten-Gencraal niet ge-
lukkiger, dan de Prinses bij Prins
maurïts. Te vijf uren verzocht hij bij die Vergade-
ring gehoor en kreeg een weigerend antwoord. Toch wilde hij zijne slem niet laten
versmoren en schreef hun een brief, waarin het volgende voorkwam: »Zoo er iets aan
de verzekerdheid van dezen Staat ontbreekt, zal zulks niet verholpen worden door de

1 brandt, Rechlspleg, 140—156. carleton, 111, p. 72-75.

2 carleton, 111, p. 78. 3 RcchUplcg, bl. 166, 157.
III Deel, 3 Stuk.

:

I

I

29

-ocr page 229-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1G18— weinige droppelen bloeds, nog overgebleven in de aderen van eenen grijzaard, die in
den gewonen loop der natuur en zonder het toedoen van eenig geweld niet missen kan
haar weldra den tol te betalen, — De raad yan zijne Majesteit strekt alsnog om het
leven te sparen van den oudsten ambtenaar van den Staat, en dien raad op te volgen
is veel wenschelijker nog voor deze Republiek, dan voor den veroordeelde zeiven.
Immers, wordt het vonnis voltrokken, dan is hij in één oogenblik voor goed uit alle
ellende; maar de bezwaren, die uw Vaderland uit zijnen dood kunnen voortkomen,
dreigen van langen nasleep te wezen. Want behalve dat men het zeer vreemd zal
vinden, dat gij geen barmhartigheid gehad hebt met hem, die zijn leven heeft besteed
in uwe dienst, zoo zal ik u zeggen met de vrijmoedigheid, die den dienaar van een
groot Koning betaamt, dat, zoo gij deze strenge terechtstelling voltrekt, gij weder een
zwaar gewicht van benaauwdheid laden zult op zoo vele Overheidspersonen, als er in
deze Provincie zijn afgezet: want hoe men hun ook deze bittere medicijn zal willen
Terzoeten, zij zullen zich ongetwijfeld op nieuw aangerand achten in dezen man, wiens
staatkunde niet alleen de hunne geweest is, maar wiens val zij gedeeld hebben." —
Duidelijker kon de Gezant niet doen gevoelen, dat men of
oldenbarnevelt moest spa-
ren, of zoo zijn dood door het recht gevorderd Averd, al de voorstanders der gevallen
staatspartij om het leven moest brengen met hem. — De brief besloot met het verzoek
uit
's Konings naam, dat men de doodstraf veranderen mocht in eene ballingschap hetzij
op een zijner landgoederen, hetzij buiten het grondgebied der Vereenigde Provinciën,
»en thans," dus eindigde hij, »schiet mij niets meer over te doen, dan God te bid-
den, dat Hij u in deze zaak beziele met een geest van zachtheid, om de eenige bede,
die zijne Majesteit u ooit gedaan heeft, niet af te slaan."

Zoo waren oldenbarwevelts vrienden in den vroegen morgen in de weer om nog
het uiterste te beproeven. Te vergeefs. De Staten lieten den Gezant door eene bezen-
ding van drie hunner medeleden antwoorden, dat zij aan de Rechters volmacht hadden
gegeven. — »Toch blijft u het soevereiniteitsrecht," antwoordde
du maurier, »en gij
hebt het in uwe macht hel vonnis te verzachten." Hierop volgde de uitvlucht, dat de
Staten niet voltallig waren. »Dan kunt gij," zeide hij, »de uitvoering van het vonnis
schorsen." De Gedeputeerden verlieten hem met de belofte, dat zij hunnen medeleden
van het gesprokene verslag zouden doen Zulks is echter niet geschied: ten minste
blijkt uit het Register der Resolution niet, dat er in de vergadering der Staten-Gene-
raal van den lo*^" Mei iets is verhandeld.

Te zeven uren vervulde de ter dood veroordeelde, met vergunning der Rechters, eene
belofte, aan zynen dienaar gedaan, met het schrijven van een brief aan zijne vrouw
en kinderen, die behalve de herhaling van de raadgevingen, welke hij
franken mon-

1 OÜVHÉ, p. 301. BRAKDT, i. a, pl. bl. 158—160.

-ocr page 230-

DES VADERLANDS. 219

delÏDg Terzocht had hun over te brengen, eene uitdrukkelijke aanbeveling behelsde van
dezen zijnen laatslen bijstand in den nood.

Inlusschen was 's morgens te drie uren het garnizoen met trommelslag in de Avapenen Toebereidselen

tot de tcreclitslel-

geroepen. Het werd in slagorde geplaatst zoo op het Builen- als op het Bmnenhof, ling.
waar na zeven uren zoo veel volks werd binnengelaten, als het bevallen kon, en alwaar
uit ruwe oude planken een schavot was opgeslagen over de trap der groote zaal, in
dier voege, dat de vensiers lot doorgang dienden om er gelijkvloers op te komen. Daar
stortte men een hoop oud graauw zand neder. Maar men had vergeten een doodkist
te bezorgen. Dus werd er een gemeene kist gehaald van het gewone schavot op de
Plaats, welke beslemd was geweest voor een Franschman, die een manslag had begaan,
maar van den Prins vergiffenis had bekomen. Op die doodkist zag men twee soldaten
Zilien, spelende (zegt men) wie de ziel van
oldenbarkevelt zou hebben. God of de
duivel. Even vóór acht uren kwam
walaeus den Advokaat waarschuwen, dat het lijd
begon te Avorden. Dadelijk was hij bereid om te gaan, en nadat een der predikanten
nog eerst een gebed gedaan had, nam
walaeus, die hem niet op het schavot zou vol-
gen, afscheid van hem, en zeide hy de beide andere predikanten, den Provoost,
zijnen knecht en de twee soldalen, die bij hem gewaakt hadden, vaarwel met het geven
van de hand. Zoo ging hij tot voor de kamer der Rechters. Maar de Heren waren
nog niet gereed, en de veroordeelde moest weder voor een half uur naar zijne kamer
terug, waar hij den pijnlijken lijd doorbracht met in zijn Fransch Psalmboek te lezen.
Toen men hem eindelijk voor goed kwam roepen, en hg de kamer verliet, had hy nog
een vriendelijk woord voor den Provoost: »Heer geweldige, zeide hij, ik ben u altijd
een goed vriend geweest." Welk woord de man met meewarigheid beantwoordde. Nu
werd hij beneden op de Rolle van 'iHof gebracht, waar de vier en twintig Rechters
gezeten waren met de drie Fiskalen en den Secretaris
pots. Voorts stonden er eenige

ieden der Slalen-Generaal als toeschouwers in de zaal. De Secretaris las de sententie De sententie

1

hem voorgelezen.

voor. Dit sluk is voor dengenen, die de ware beteekenis en toedracht der daarin op-
gehaalde feiten kent, eene aaneenschakeling van valsche soms lasterlijke beweringen, van
nielige aanmerkingen en van aantijgingen op grond van openbare door nooddwang ge-
vorderde handelingen, bij welke hij, al waren zy strafbaar geweest, de wettige Regering
van twee Provinciën tot medeplichtige zou gehad hebben Men dichtte hem daarin

^ Een en andermaal gewaagt de sententie van oldenbarnevelts complicen. Des noods zou men
daardoor de andere gevangenen of enkele
Toortvluchtigen kunnen verstaan, maar, waar het ge-
beurde te
Utrecht vóór het afdanken der Waardgelders wordt opgehaald, wordt gesproken van
hogerbeets, grotios βη eeiiige anderen. Was dat feit zoo misdadig, en volgens ca«letons mcde-
deeling (UI, p. 84) had het de schaal tot het uitspreken van het vonnis des doods, zelfs bij
eenen
juniüs, doen overslaan, dan hadden die andere, en bepaaldelijk burgemeester torenvliet
van Leiden, mede terecht behooren te staan.

29*

-ocr page 231- -ocr page 232-

DES VADERLANDS. 199

tenlie, dat zij uit mijne bekentenis niet zullen trekken. Dat men die daarbij voege." ißis—

De vergelijking, meende hij, tusschen hetgeen hij bekend had en hetgeen hem hier te

laste gelegd werd, was voldoende om de onrechtmatigheid van het vonnis te bewijzen.

Dat hij ter dezer zake niet meer woorden gebruikte, getuigt van eene verbazende zelf-

beheersching. Voorts zeide hij: »Ik dacht, dat zich de Heren Staten-Generaal verge- ·

noegd zouden hebben met myn lijf en bloed, en dat zij het goed, dat er is, myne

huisvrouw en kinderen zouden hebben laten behouden." Het was niet mogelijk zijnen

dood duidelijker eene voldoening te noemen, niet voor de Justitie, maar voor de Staten-

Generaal, en te kennen te geven, dat de Rechters zich als werktuigen hadden laten

gebruiken om hun die voldoening te verschaffen. En eindelijk in het volle gevoel ,

dat, — terwijl al wat hij gehoord had, slechts van vergrijpen en misdaden en van zijnen

haat tegen het welzyn van zyn Land gevraagde, >— als de slem der waarheid en des rechts

hier had kunnen klinken, zijne liefde en opoffering voor de Republiek geroemd, en al

wat hij goeds 'en groots tot het behoud der Provinciën en ter verzekering van haren

bloei en haar aanzien verricht had, niet verzwegen zou zijn, — in één woord, dat hij

dank verdiend had en geene straf, riep hij uit; »Is dit het loon voor drie en veertig

jaren dienst, die ik den Lande gedaan heb?" Dit was oldenbarnevelts vonnis over

zijne Rechters, en het is niet te verbergen, wie der beide partijen de rechtvaardig ge-

vonnisde was, hy of zij 1

Reeds hadden de Rechters genoeg gehoord. Ook stond, nadat hy dit gesproken had,
een hunner op, het was de Heer
voogt, en zeide: »Uw sententie is gelezen," en
met de hand wijzende, voegde hij daar bij: »Voort, voort!" Er behoorde een zeker
soort van moed toe om
oldenbarnevelt , dien men dagelijks op het tooneel van zyne
grootheid gezien had, dus de deur te wijzen, die hem op het schavot zou brengen.—
En OLDEWEARNEVELT ging. Hij wist, dat niet een nietig mensch hem verwees, maar dat
hij thans moest toonen te kunnen sterven. Tegen dat hij het schavot naderde, gaf zijn
Zijne houding
bediende hem den arm, en bij den aanblik van den slechten toestel van zijn geweldigen
dood, zeide hij nogmaals, thans meer op een toon van biltere scherts: » Dit is een schoone
belooning voor mijn drie-en-veertigjarige trouwe dienst, aan de Landen gedaan.'" Inder-
daad, hier had een wonder plaats, of mag het geen wonder heeten, dat eene natie zich
zoo ver Iaat vervoeren, dat zij den man, die alles voor haar heeft veil gehad, en haar
eer en schatten heeft doen verwerven, na hem zijn goed ontnomen te hebben, het schavot
lot loon verleent. Dat wonder te zien, en niet aan de eeuwigheid te gelooven, is het
werk van een redeloos dier en niet van een mensch. — Een der predikanlen, die hem
naar het schavot verzelden, het was
la motte , sprak, toen hij hem die woorden hoorde
zeggen: »Mijn Heer, het is nu geen tijd om daarvan te spreken; maar bereid u tot
God!" Zou hij waarlijk in ernst gemeend hebben, dat er voor hem nog een bijzondere
voorbereiding lot de eeuwigheid noodig was? —
Olderbariïevelt zweeg. Op zijn stokje

-ocr page 233-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1018— steunend en, thans niet meer geleund op den arm Tan zijn knecht, het schaTot belre-
dend, sloeg hij de oogen ten hemel, en zeide: »0 God, wat komt er van den mensch!"
Hij dacht niet meer aan zich zeiven: hij dacht slechts aan het gemeene lot der mensche-
Igkheid, in een ongeval als het zijne geopenbaard. Dat was een roerende gedachte!
En dan dat volk ie zien in dichte ryen om zijn schavot geschaard, en die Nederlandsche
soldaten, door de veerkracht, die hij in de Republiek wekte, in slaat gesteld om in zoo
menigen strijd tegen de Spanjaarden aangevoerd te worden. — De aanblik van eene schare,
door eehig voorwerp van openbaar vertoon bijeengebracht, heeft altyd iets dat een soort van
medelyden opwekt bij den man, die voor de schare, maar niet met haar voelt. En voor
Λvelk een schouwspel was zij hier bijeen! Geen wonder dat
oldenbarnevelts gansche
houding van ontroering getuigde: hij zeeg met zijne armen op de leuning van het schavot,
en zeide tot zijnen dienaar: »Is er geen stoel of kussen — om te knielen." ^Tegenover
de grootheid Gods, in dit éénig oogenblik aan zijnen geest geopenbaard, kon hij niet
in staande houding blijven. Voordat er een stoel of kussen kwam, knielde hij reeds
neder op de bloote planken. Nu kon
la motte toetreden en de gelegenheid waarnemen
om op zijne wijze te bidden, omtrent een vierendeel uurs lang, terwijl
oldenbarnevelt
onder liet geknield liggen door zyn dienaar werd opgehouden. Toen de stem van den
Predikant ophield, rees hij op: de ontroering was voorbij, en »Mannen" zeide hg tot
de schare, »gelooft niet, dat ik een landverrader ben: ik heb oprecht en vroom ge-
handeld , als een goed patriot, en die zal ik sterven!" — Door
goed patriot verstond
liy dengenen, die door geen zelfzucht of sectegeest in de behartiging van de belangen
des Vaderlands op een dwaalspoor wordt geleid. Zoodanig eenen, zeide hg, heb ik mij
betoond, en als zoodanig zal ik sterven. — Nu was zijn laatste afscheid van zijn Land
en Volk genomen, en het oogenblik daar. Hij liet zich door zijn knecht van zijne
bovenkleederen ontdoen, en op den beul wgzende, zeide hij: »dat die niet aan mij
kome!" O kinderlijke kieschheid van den ouden man, die zich nimmer met zulk slag
van menschen, zelfs niet in de gedachte, gemeenzaam had gemaakt! Daarna eischte hij
de donkerkleurige fluweelen muls, die hij zynen knecht tot dat einde had laten mede-
nemen, en trok ze zich met trillende vingeren over de oogen, zeggende: 1»Heer, wees
mij, uwen armen zondaar, genadig." Naar het zand gaande, zag hij op nieuw ten
hemel met de woorden: »
Jezus ghristüs zal mijn leidsman zijn. Heer, ontfeim u
myner! Heer God, hemelsche Vader, ontvang mynen geest!" Toen hij nu wilde ne-
derknielen, was alles nog niet naar behooren. Hij moest zich naar een anderen kant
richten, opdat de zon den heul niet in de oogen zou schynen. Alstoen den slag wach-
Zijn dooa entende, zeide hij, »Maak het kort! Maak het kort!" en ten onloochenbaren bewgze,
begrafems. ^^^ ^^^^ ^^^^ ^^^^ houding en met moedig biddend opgeheven handen den dood
ontvangen had, hieuw de beul hem met het hoofd enkele vingertoppen af. Zijn bloed
werd door de naaste omstanders met hunne neusdoeken opgenomen, of met het zand

-ocr page 234-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 208

en stukken hout, van de planken en de leuning afgesneden, raedegedragen. Het
ligchaara en het hoofd werden in de gemelde doodkist gelegd en in de hofkapel ge-
bracht. Het vejrzoek der weduwe en der kinderen, die zyn overschot begeerden om
het binnen zijne Heerlykheid
Berkel met eenige plechtigheid ter aarde te bestellen,
werd afgeslagen. Men duchtte den toeloop van volk, dien het luiden van de klokken
en de lijkstatie te weegbrengen mocht. Evenwel stond men de nagelaten vrouw toe
een voegzamer kist te laten maken en eenige getuigen bij de begrafenis tegenwoordig
te doen zyn, die nog denzelfden nacht in de hofkerk plaats had

1 bftandt, Bechtspleg. bl. 161—178, 180, 181, 183, 184. cableton, 111, p, 75—77. Deze
laatste vermeldt, als niet bij het eerste bericht, maar later door hem vernomen, dat toen het
gebed van
la mottiï uit was, oldekbarnevelts knecht hem in het oor fluisterde: »Er komt geen
genade. Laten wij ons haasten!" In het Leven van
walaeüs worden de woorden: »Jan, komt
er niemand?" den Advokaat in den mond gelegd. Daaruit zou moeien blijken, dat hij toen
nog hoop op genade had, gelijk hij dan ook tot het laatste toe niet geloofd zou hebben, dat de
doodstraf zou voltrokken worden. Zoo zou dan zijn geheele houding op het schavot een tooneel-
vertooning geweest zijn; zijn hart zou niet geweest zijn bij hetgeen hij zeide; hij zou eigenlijk
met niets anders bezig zijn geweest dan met het afwachten van den bode, die het bericht van
genade zou komen brengeii! — JVeen!
oldenbarnevelt had wel reden gehad om te verwachten, dat
men hem niet ter dood zou veroordeelen; maar, nu men het zoo ver had gebracht, te vermoe-
den, dat men dat vonnis niet zou uitvoeren, zou de uiterste dwaasheid geweest zijn, en hem
zulk eene dwaasheid toe te dichten, kou alleen opkomen in den geest van menschen, die er
belang bij hadden zich zijn schoonen dood te ontveinzen. Misschien is zijn vraag of er geen kussen
was om neder te knielen, opzettelijk misverstaan, alsof hij gevraagd zou hebben, of erniemand kwam.
Ook meldt
cahleton, dat hij zich in het uiterst oogenblik de muts met zulk een driftige woede
over de oogen trok, dat hij zich met de nagels in het gezicht kwetste, en dat de toeschouwers dit
zijn beven en zijne bleekheid meer aan verontwaardiging en woede, dan aan vrees en zwäkheid
toeschreven. Wederom eene beschouwing, uit dezelfde bron geweld. Woede legt geene nederige en
geloovige gebeden, maar hatelijke en onwijze woorden op de lippen.
Baddaebt geeft er ons een
bewijs van. Hij schrijft (Memor. XI, 61.), met betrekking tot de omstandigheid, dat de beul den
terechtgestelde tegelijk met het hoofd eenige vingertoppen afhieuw: »Velen hebben geoordeeld,
dat dit door een rechtvaardig oordeel Gods was geschied, als aanwijzende en straffende
babkevelts
meineedigheid, die den eed was te buitengegaan, dien hij met uitgestrekte vingeren den Landen
had gedaan, maar niet gehouden." — In het
Register der Resol. van Holl, staat op den IS*^®"
Mei 1619 het bericht der terechtstelling aangeteekend met het opschrift:
Onthoud de memorieP^
d. i. bewaar de gedachtenis. Dit bericht eindigt met de woorden: »een man van grooten bedrijve,
besogne (d.
i. vruchtbare werkzaamheid), memorie (d, i. verstand) en directie (d. i. beleid), ja sin-
gulier in alles. Die staat zie toe dat hij niet valle, en zij God zijne ziele genadig, Amen!" Verhevener
is een gebed van den stervende voor de achterblijvende moordenaren, dan van de achterblijvende voor
den gestorvene, wiens plaats men heeft ingenomen of gereed is
in te nemen, — Voor hem na

-ocr page 235-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

252

Toen OLDENBARNEVELT (ΙοοΓ dien roemvollen dood aan de staatszorgen was ontheven,
was het de voornaamste zorg der Rechters en der Stalen-Generaal, hoe nu met de drie
Bejegening der andere Gevangenen te handelen. Het wenschelijkste was voorzeker, dat zij vergiffenis
andere Gevange- Daardoor zouden zij zich zeiven schuldig erkend, de maatregelen tegen hen

genomen gerechtvaardigd, en de Rechters ontheven hebben Tan de noodzakelijkheid om
op den weg der wreedheid voort te gaan. Ten dien einde moest men den Gevangenen de
uiterste vrees aanjagen, en door het bevorderen van de meening, dat geen ander lot
dan dat van
oldenbarnevelt hun deel zou zijn, ten minste hunne betrekkingen trach-
ten te bewegen om voor hen vergiffenis te vragen. Daartoe moest dienen, dat men het
schavot liet staan en de beulen in
den Haag hield en den Gevangenen zonder de minste
verzachting de terechtstelling van
oldenbarwevelt en het vonnis legen ledenbergs lijk liet
ter oore komen ^ Terwijl de noodige tijd gelaten werd om deze middelen te laten wer-
ken, deden de Staten-Generaal hun best om den laster tegen den persoon van den te-
rechtgestelde meer algemeen ingang te doen vinden. Dit doel meenden zij te bereiken met
het schrijven van een brief aan de Provinciën. De toezending, namelijk, van de sententie
van
oldewbarnevelt aan de Provinciën deden de Staten-Generaal vergezeld gaan van
een brief, waarin zij meldden, dat hun van wege de Rechters opening gedaan was van
verscheidene andere punten ten zijnen laste, waarvan in de sententie geen gewag ge-
maakt was. Die punten, zeiden zij, »hadden groot bedenken gegeven, dat hij zijne
oogen wel naar den vijand zou gehad hebben, en niet alleen zijne gedragingen er op
had ingericht om den vijand geen aanstoot te geven, maar hem veeleer begunstigd had."
Slechts had dit, bij gebrek van in rechte geldende bewijzen, niet uitgemaakt kunnen
worden dan door den beklaagde op de pijnbank te brengen, hetgeen men echter en
om zijnen hoogen ouderdom en om andere redenen — voorzeker om het verbod van Graaf
willem lodewijk ■— had nagelaten. Toch was men , daar de uitspraak geen langer uitstel
leed en de punten, in de sententie vermeld, genoegzaam waren, er toe overgegaan, om
in zijn persoon een voorbeeldige strafte stellen. — Dus erkenden zij zeiven, dat er
slechts vermoedens bestonden, en waar zij tot het omschrijven van de misdaad komen,
kunnen zij geen andere woorden vinden , dan die deels eene lofspraak inhouden (immers
is het een lof den vijand in vredestijd geen aanstoot te geven), deels eene in hare on-

zijnen dood te bidden had oldenbannevelt aan zijn tneclit verboden. — De spreuk: «die staat zie
toe dat hij niet valle" op liet waarschuwend voorbeeld van
oidenbabnevelt toegepast, kan {jeeA
anderen redelijken inhoud, hebben dan deze fraaije les: zoo gij in het bezit zijt van eerepos·
ten, zorg dan dat gij ze niet door te streng aan uw beginsel vast te houden, 'komt te verliezen.
Immers had
oldennarnevelt bij zijnen val niets verloren, dan zijn post^ zijn deugd en eer had
hij behouden,

1 BRANDT, Rechtspleg. bl. 204, 205,

1618—
1621.

-ocr page 236-

DES VADERLANDS. 199

bepaaldheid onzinnige aantijging behelzen. Hoe toch en waarin kon de vijand begun- lßi8—
sligd zijn door den voornaamslen staatsdienaar eener Republiek, die ten spijt van den
vijand in bloei was toegenomen?

Doch hoe gebrekkig, ja gansch nietig hunne redeneringen ook waren, men had een
voorwendsel noodig om het voltrokken doodvonnis Ie vergoelijken. Ook aan
Frankrijk
was men zoo al geene rekenschap, dan ten minste eene met redenen omkleede mede-
deeling verschuldigd van den oiiherroepelyken maatregel, waartoe men in weerwil van
den gegeven raad gekomen was. Dit deed men bij eenen brief aan den Koning, in
Bericht van ol-
welken men denzelfden toon volhield, dien men steeds in antwoord op Frankrijks ver- terechtstellhi"^^
toogen had aangeslagen: ook was hij weder door
aerssen gesteld. Zijne Majesteit, dus
schreven de Staten, was niet onbekend met de sloornis der rust, sedert jaren reeds in
de Republiek veroorzaakt door de vermetelheid van eenigeWeinige personen, die, hunne
bediening en der Staten goedertierenheid misbruikende, eene verandering in den Slaat
hadden aangevangen, welke tot zijnen ondergang moest leiden. De uitvoering van zulk
eenen aanslag hadden zij verhoed door de hoofden aan het Gerecht over te leveren.
Maar zijne Majesteit was van eenige hunner aanhangers, vrienden en bloedferwanten,
vijanden van de rust en den welstand van den Staat, aangekocht om tusschen te treden
ter hunner verlossing, en, hoezeer hij hierop door de Slaten behoorlijk was ingelicht,
had zijn Gezant zijn heftig voorspreken slag op slag herhaald. Hieruit bleek, dat de
Koning de geheele zaak niet goed had begrepen; immers zou anders zulk een rechtvaardig
Vorst niet ten aanhooren van gansch Europa de voorspraak hebben willen zijn van zulke
gruwelijk misdadige handelingen, van denzelfden aard (dit is de strekking van de beschrij-
ving der aanslagen hier ter plaatse in den brief ingelascht) als die welke de Koning
bij de opstandelingen 4n zijn Rijk kon waarnemen. Reeds had
barnevelt die gruwelen
met de doodstraf geboet, en thans hielden de Staten zich verzekerd, dat zijne Majesteit,
beier ingelicht, hunne voorzichtige standvastigheid zou prijzen, en zijnen Ambassadeur
zou verbieden, voorlaan met zoo weinig bescheidenheid en geheimhouding als hij lot
nog toe gedaan had, diergelijke of andere faclien in deze Republiek te ondersteunen legen
zijnen schuldigen plicht en zijns Meesiers koninklijke bedoeling aan. — Wanneer men dit
schrijven leest, moet men
aersseit de getuigenis geven, dat hij zijn vernuft heeft welen
op Ie voeren lot de hoogte van zijne Ireurige laak, welke hem dwong gruwelen lo
aanschouwen te geven in handelingen, die niet alleen niets misdadigs hadden, maar lot
roem en welvaren des Lands gestrekt hadden, en niets tegen zich hadden, dan dit, dat
zij in een anderen zin en door andere personen verricht waren, dan zijn belang
medebracht. — Doch al die woorden troifen geen doel.
Frankrijk had gedaan, wat
het gemeend had te moeten doen, en veranderde zijne meening niet, terwijl het zich
getroostte zoo weinig geslaagd te zijn. Du
maurier kreeg weldra een brief van zijn
Hof, >vaarin zijne Majesteit en hare Raadslieden zich eenstemmig uiterst verstoord ver-

ΠΙ Deel, 5 Stuk. 50

-ocr page 237-

25i ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— klaarden, dat men zoo weinig acht had geslagen op hunnen welmeeuenden en gemalig-
den raad: de beide Gezanten (zoo
du maurier als boissise) hadden niets gedaan, dan
overeenkomstig den hun verstrekten last; ja,
du maurier had nog niet eens van al de
vrijheid gebruik gemaakt, die hem verleend was om in deze zaak krachtdadig op te
treden, en, wat dat laatste schrijven der Staten aanging, men vond er geen spoor in
van den eerbied, met welken men vroeger den Koning gewoon was te bejegenen. Ook
herkende hij en zijne raadslieden er lichtelijk den stijl in van dat zelfde onwaardige
voorwerp, dat uit Parijs was weggejaagd, en zijn best deed om verandering te brengen
in het verbond, waarmede Zijne Majesteit hen had vereerd. Hiermede bedroog die
persoon kennelijk hen, die op hem vertrouwden, en zij zouden de bittere vruchten
plukken van de slinksche en vermetele maatregelen, in welke hij den Staat inwik-
kelde ^ — Voorwaar er behoorde moed toe om zulk eene verdiende bejegening te
trotseren.

De middelen, beproefd om de overige Gevangenen tot het vragen van genade te
brengen, baatten niet. Evenmin zy, als hunne betrekkingen, wilden zich dus onteeren.
De huisvrouw van
hugo de groot zeide van haren jongen man, van den vader harer
kinderen: »men sla hem 't hoofd af, zoo hij het verdiend heeft." En
hogerbeets
verklaarde aan drie van de Rechters: »Indien mijne-huisvrouw en kinderen voor mij
vergiiTenis verzoeken, zal ik daartegen protesteren. Ik behoef geen vergiiFenis. Laat de
Sententie van justitie plaats hebben. Denkt niet, Mijne Heren, dat ik met vergiiTenis te verzoeken,
uwe handelingen tegen mij zal rechtvaardigen 2," — Dus moesten de Rechters met
hen lot eene beslissing komen. De sententiën van
de groot en hogerbeets werden op-
gesteld, en den 18^®° Mei lieten zij eerst
de groot als een misdadiger op de rol ko-
men, waar hij, gelijk hij zelf zegt »de eer der justitie zoo dikwyls bewaard had."
Hier werd hem zijn vonnis voorgelezen, waarin hem geen enkele andere handeling kon
verweten worden, dan die hij als y'verig en bekwaam dienaar op last en in den geest
van bevoegde Overheden verricht had, en waarby hij niettemin, als ten spot van alle
recht en rede, veroordeeld werd »tot een eeuwige gevangenis en diensvqlgens gebracht
te worden in eene verzekerde plaats, door de Stalen-Generaal aan te wijken, en aldaar
zijn leven lang gehouden en bewaard te worden." Als tot toegift verklaarden de
Rechters al zijne goederen verbeurd, en beroofde men mitsdien hem en de zijnen van
zyne bezittingen, die, schreef hy later, »weinig waren en zoo eerlijk gewonnen als
eenige in het geheele Land Deze uitspraak was in zekeren zin nog wreeder, dan
die welke
oldenbarnevelt getroffen had, Het lange roemryke leven van ^en Advokaat

de gkoot

2 BRAWDT, Rechtspleg. bl. 206.
* Verantw. t. a, pl, ι

^ BRANDT, Bechtspleg. bi. 185—19L
3 Veraniw., Opdracht bl, 11.

-9e

ί

-ocr page 238-

DES VADERLANDS.

1618 —

1621.

had men niet kunnen te niet doen; maar de groots leven vernietigde men met dit
Tonnis: men verbrak den band, die hem met hel werkelijke leven en met zijn Vader-
land verbond, men doemde hem tot de rol van den letterkundige, die geen gedachte
uitspreken kan, wier openbaarmaking niet van de willekeur van kwaadwillige of onbe-
voegde keurmeesters afhangt. — Onder het aanhooren van het vonnis sprak
de groot
geen woord. De aandacht, met welke hy luisterde, en die de scherpte van het oordeel
raden deed, aan hetwelk zyn onoverwonnen geest de redenen der Rechters onderwierp,
was voor hen beschamend genoeg, zoo zelfs, dal velen hunner onder het lezen de
oogen van hem afwendden. In zijne kamer teruggebracht, was zijn gevoel van de
machteloosheid dergenen, die slechts het aardsche leven konden dooden, zoo diep, dat
hy zeide: »Er staal in de sententie van een eeuwige gevangenis; maar ik ken geen
straf voor eeuwig dan de hel." Bovendien
de groot was jong, en zijn blik voorzag
voorzeker gebeurtenissen, den dood van Prins
maurits, den invloed van Prins hehdrik,
het ontwaken uit den roes, die thans de geesten bevangen hield; kortom hoe veel kon
er voorvallen, dat aan die zoogenaamde eeuwige gevangenis een eind kwam makenI

Daarna zou aan hogerbeets het vonnis voorgelezen worden. Vooraf vraagde hij
iels in het midden te mogen brengen. Hij was voornemens de Heren te verzoe-
ken eerst nog kennis te nemen van de aanmerkingen, die hij op zijn eerste en
tweede verhoor gemaakt had, en hem te kennen te geven, welke punten uit zijne
bekentenis men hem te last wilde leggen, opdat hy zich daarover met advokaten
beraden en daarna zgne behoorlgke verdediging inbrengen mocht. Bepaaldelijk zou
hij diegenen onder de Rechters, wier partijdigheid hen onbevoegd maakte, alsnog
hebben willen vermanen, hun geweten niet met deze handeling te bezwaren.
Doch men weigerde hem het woord en ging terstond over tot het doen voorlezen der
sententie, die niets anders bevatte dan eene herhaling van het tegen
de groot uitge-
sproken vonnis met weglating van al wat van de voorgewende misdrijven van dezen
staatsman niet op hem toepasselijk was. Slechts twee bijzonderheden had men gevonden
om die ledige vakken te vullen: namelijk dat hij »uit eigen beweging in besprek ge-
weest was om de stad
Woerden te doen verzekeren, en dal met nieuwe soldalen, over
welke hij achtte dat de Magistraten van de sleden beter gezag hadden, en van welke
zij meer verzekerd waren dan van het gewone garnizoen." Hel is waarlyk alsof de
Rechters met de opgave dier beweegreden van de als misdaad aangerekende handeling
zich ten laak gesteld hadden om zijn doen te rechtvaardigen: immers hadden
hogerbeet«
en de geheele partg van de Edelen en van de meerderheid der Steden van Holland
toen ter tijd alle reden gehad om de gewone troepen te mistrouwen. De andere
bijzonderheid is deze, dat men in November 1617, toen hij, na twintig jaren lang

Sententie vaa

uogerbeëts.

ï c. BBAHDT, Uist. v. Η Lcven v, h. de ghoot, bl. 207.

50*

-ocr page 239-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

als raadsheer in den Hoogen Raad een toonbeeld van een rechtvaardig rechter ge-
weest te zijn, Ie
Leiden in de Regering gekomen was, aldaar op middelen bedacht
was geweest om den Prins, van wien men grond had eenen aanslag te duchten, uit de
stad te houden. Dit voerde men aan zonder eenigermate te doen blijken, dat
hoger-
BEETS meer dan zoo vele andere leden der Leidsche Regering, die men ongemoeid liet,
de verantwoordelykheid van dat besluit moest dragen. Toch eindigde het vonnis met
de verwijzing tot eeuwige gevangenis en verbeurdverklaring van goederen.
Hogerbeets
vermocht zoo veel onredelijks niet te verduren. Hij zeide zonder omwegen: dat men in
meer dan één punt eene onware uitlegging aan zyne bekentenis gegeven had, en verzocht,
dat men dit herstellen zou. Men beval hem te zwijgen. Toen verklaarde hij de Rech-
ters voor leugenachtige beschuldigers, terwijl hij, met de hand op de borst slaande, een
tweetal versregels van den Latijnschen dichter
horatius aanhaalde, waarvan de strek-
king is, dat de bewustheid van onschuld en de gerustheid des gewetens een onoverwin-
nelyk bolwerk moet geacht worden ^ Hij ging henen, en liet de Rechters ontsteld
achter. Twee Leden van de Staten-Generaal kwamen nog dienzelfden avond bij hem
en onderhielden hem scherp over de woorden, die hij na het vernemen van het vonnis
gesproken had, en ontzagen zich niet hem en de zijnen met wraak te dreigen. Dit was
den man te zwaar om te dragen, dat hij in zijne vrouw en kinderen, die hij na negen
maanden smachtte weder te zien, zgne vrijmoedigheid zou moeten misgelden. Hij be-
greep, dat hij voor de boosheid zijner vijanden bukken moest, en schreef een briefje
aan de Staten-Generaal, waarin hg zijn leedwezen over de gesprokene woorden betuigde
en daarvoor vergijQFenis verzocht, terwijl hij als oorzaak dat hij zich dus had uitgela-
ten, van ontsteltenis en verrukking des verstands gewaagde — Met dit briefje gewa-
pend, strooide men uit, dat
hogerbeets nu zelf de rechtmatigheid van het vonnis
erkend had. Dit lag echter ganschelijk niet in zgne woorden, en ten overvloede legde
de veroordeelde eene schriftelijke verklaring af, waarin hg die uitlegging, aan zijn
briefje gegeven, ten stelligste verwierp 3.

j".....Hic murus aëneus esto:

Nil conscire eibi, nulla pallescere cujpa (ηοπατ. Epist. 'Lih, I. Epist, I, v, 60, 6J).

2 Deze νοοΓάβη verrukking des verstands doen denken aan de ongesteldheid, van welke boven
gesproken is bladz. 85, Noot 3:
memorie in de daar aangehaalde woorden beteekent geestvermo-
gens,
en cabletor verhaalt werkelijk, dat hogerbeets toen teekenen van waanzin zou gegeven
hebben: hij sprak, namelijk zijne kinderen aan, alsof zij tegenwoordig waren, en handelde alsof hij
in zijn huis was. Doch later herhaalde zich zulk eene verbijstering niet, en men hield het er
voor, dat hij zich opzettelijk dus had aangesteld, om te eerder de oppassing der zijnen te ver-
krijgen (cARLETON II, 379 , 380 III, ρ. 10).

3 BRANDT, Rechispïeg. bl. 219—229. .. y

236

3f.l8—
1021.

-ocr page 240-

DES VADERLANDS. 199

Nu bleef het lot van dea Heer vaw moersbergen nog te beslissen. Niels minder
dreigde hem, dan
de groot en hogerbeets ondergaan moesten: ja, het scheen dat het

Moersbergen

lot Tan OLDEWBARNEVELT ook hem zou treffen. Het schavot bleef staan, en kon alleen voor erlangt vcrgiffc-
hem bestemd schijnen. Niet dat men hem voor schuldiger kon houden, dan de anderen;
integendeel' men redeneerde aldusj
de groot, hogerbeets en ledenberg waren de
werktuigen geweest van
oldenbarneyelt , en moersbergen wederom het werktuig van
ledewberg ; dus was hij, als het ware, een graad verder van de oorzaak der schuld
verwijderd. Maar daartegenover stond, dat de Staten een vonnis dienden Ie laten vellen
genoegzaam in verhouding tot den stap, waartoe zij gekomen waren, toen zij hem op
vreemd grondgebied hadden laten oplichten. Niet het recht van den beklaagde, maar
de noodzakelijkheid om het onrecht van den aanklager te vergoelijken, moest ook hier
het vonnis uitwijzen. Doch
moersbergen was de man niet van dezelfde kracht van
beginselen, als de anderen, en hoe zou hij kracht gehad hebben om kloekmoedig te
sterven? Toen hij door het venster van zijne gevangenkamer het volk op de daken
zag om
oldenbmineyelts terechtstelling te aanschouwen, zou hij, garleton deelt het
mede, zoo wanhopig geworden zgn, dat hij zijnen dienaar drong hem door verwurging
het leven te benemen. Deze stemming was wel
geschikt om de Rechters, die de kalmte
en onwrikbaarheid der anderen te recht als eene beschuldiging tegen hun bedrijf aan-
merkten, tot inschikkelijkheid ten aanzien van den zwakken man te bewegen. Men
stond zijnen betrekkingen toe hem te gaan troosten, en nu kwam spoedig het besluit
tot rijpheid dat hij vergiffenis zou vragen. Dit deed hij, zich beroepende op de diensten
door zijnen vader aan de zaak der vrijheid bewezen en op de eer van zijn geslacht,
en ootmoedig verklarende, dat al wat hij in overleg met de Hollandsche staatslieden ge-
daan had, vergrijpen waren, tot welke hij zich had laten verleiden.
Carleton, die,
zelfs in weerwil van het aanzoek van de Prinses*
van oranje, daartoe in persoon ten
zijnent gekomen, geweigerd had een goed woord voor
de groot te spreken, liet zich
overhalen om
moersbergens verzoek om genade te ondersteunen. Ook de Graaf van
Oost-Friesland en de adellijke betrekkingen van den gevangene in Friesland en Over-
ijsel
trokken zich zijner aan. Wel had hij vrienden ook in Utrecht; doch hier be-
paaldelijk in den kring der sedert de omwenteling van 1618 bovendrijvende regerings-
partij, was men evenzeer als bij de Staten van
Holland bevreesd voor het gebruik,
dat hij tegen hen van zijne vrijheid zou kunnen maken, zoo hij een onvoorwaardelgke
kwijtschelding verwierf. Dus kreeg hg vergiffenis, maar onder zulke voorwaarden,
dat de belanghebbenden het in hunne macht hadden hem onschadelijk te doen blgven.
Immers moest hij niet alleen zijnen persoon en goederen verbinden ten waarborg dat
hij zich voortaan slil zou houden'; maar bovendien werd hij gesteld onder het bijzonder
opzicht van Graaf
ernst Casimir , die hem door soldaten liet bewaken, terwijl hij zich
op zijn huis
Moersbergen bevond om zijne zaken in orde te brengen, en daarna ge-

1G18—
1621.

-ocr page 241-

m

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Doodzaakl het grondgebied der Vereenigde Provinciën te ruimen om na verloop van
zes jaren slechts met uitdrukkelijk verlof der Slaten-Generaal en der Staten van
Utrecht
terug te keren ^ — Erhst casibiir maakte zich hiermede en met andere diensten zoo
aangenaam, dat hem, nadat hy zich tot het bekomen van eenige gemoetkoming bij
zijne verachterde zaken tot de Slalen-Generaal gewend had, eene vereering van
40,000 gulden verleend werd

Buiten deze hadden er nog andere rechtspraken plaats tegen mannen, in de staat-
kundige gebeurtenissen van vóór de omwenteling betrokken. Tegen jonawnes de
HAAN 3 vvas den Maart (1619) een last tot inhechtenisneming uitgevaardigd, en

daar hij zich buiten het bereik der gerechtsdienaren bevond, werd hy gedagvaard voor
de Gedelegeerde Rechters op boete van ballingschap en verbeurte van goederen. Hy
verscheen niet, wetende dat hy zich daarmede slechts over zou gegeven hebben aan
zijne vijanden meinerts, pauw en muys, die hem in den tijd toen zij nog voor den
triomf der Contraremonstranten streden, met openbare bedreigingen hunne boosaardigheid
betoond hadden; maar in brieven en vertoogen aan de Staten, Zijne Excellentie, de
Rechters en de Magistraat van
Haarlem bepleitte hij zyne zaak en stelde hij het onre-
delijke en onrechtmatige zijner vervolging in het licht. Den 24''®" Mei spraken de
Rechters, zonder eenige misdaad in zijn vonnis te noemen, het oordeel eener vijftienjarige
ballingschap over hem uit, en verklaarde de helft zijner goederen verbeurd. Hij bevond
zich toen in
Holstein^ waar de Hertog hem tot zynen geheimen Raad aanstelde, welke
betrekking hij lot zijnen dood, voorgevallen in heti najaar van 1624, bekleedde Κ

Uytenbogaert, herhaaldelijk ingedaagd was niet verschenen: wanneer zyne eigen
wijsheid het hem niet ontraden had, de smeekingen zyner vrienden en geloofsgenoolen,
de waarschuwingen zijner edele beschermster, de Prinses van oranje, en zelfs van
Prins maurits, zouden hem teruggehouden hebben. Maar het liet zich verwachten, dat
Brief van üy- hij zich niet onbetuigd zou laten. Hij schreef uit het oord zijner ballingschap eene
de^stalen-^ene-Slaten-Generaal, die met eene treffende voorstelling eindigde van
de gevaren, welke de onpartijdigheid der Rechters bedreigden. Het was, zeide hij onder
anderen, het was geene geringe zaak, die de Rechters zich onderwonden, van te rech-
ten over zaken, waar zoo vele hartstochten van groot en klein onder gespeeld hadden.
De Rechter te
Jeruzalem, hoezeer jezus onschuld kennende, liet zich evenwel door
andere inzichten van het recht aftrekken. »Hij was een heiden, maar wat wij al of

1 caelet01t, 111, p. 66, 79, 80, 84, 85, 91. bbahdt, Rechtspleg. bl. 237—242.

2 liesol. Stat. Gen. 2, 6, 7 Febr.j 22, 23 Maart, 1619. Resol. Holl. 6 Febr. 25 Apr. 1619.

3 Zie biervoor, bl. 68.

brandt, Rechtspleg, bl. 242—254. ^ Zie hiervoor, bl. 187.

238

1618-
1621.

VeroordeeliDg

van de haan.

-ocr page 242-

DES VADERLANDS. 199

niet zijn mogen van belgdenis, van nature zgo wg menschen. Staatszucht, nijd, jaloezg,
heimelijke vijandschap, de gedachtenis van vroeger wel eens veracht of onvriendelijk
bejegend te zijn, zoo men meent, door hen, wie men nu voor zijne voeten ziende het
onder deksel van recht betaald kan zetten, dat zyn alle kwade raadgevers. Toch willen
zg bij ons indringen; eens, twee malen, drie malen buitengesloten, laten zij niet na
weder te komen, en eindelijk sluipen zy binnen, eer men 't weet, door reten en
spleten. — De waarschijnlijkheid gaat dikwijls boven de waarheid, omdat zij het veld
eerst inheeft en het oog lichtelijk, zonder eenige moeite van onze zyde, van zehe
ontmoet, terwijl de waarheid zoo diep ligt, dat men ze zoeken en er naar bukken
moet, hetgeen sommigen te pijnlijk en te gevaarlijk is. Velen ook vreezen haar te
grgpen, om niet van haar gegrepen te worden. — Waarom roept de Prediker: Ik zag
den stoel der gerechtigheid en daar was ongerechtigheid? Zulks kan nog gebeuren.
Beide het vrgspreken van de schuldigen en het veroordeelen der onschuldigen is een
gruwel, zegt de Heilige Schrift. Men meent somlyds, dat er de rust van een Land
aan hangt,
dat er één sterve voor het gansche volk, Gajaphas niet alleen had loen in
dat zwarte boek gestudeerd, maar ook velen nu. Om een beweren, dat men sterk
gedreven heeft vol te houden, moet men soms schyn van recht zoeken voor de ge-
meente.
Ware deze geen hoosdoener, zeiden zij, wij zouden hem niet overgeleverd
hebben.
De Koningen van Egypte deden de Rechters bij eede zweren, dal zg zelfs
om geene bevelen, door den Koning zeiven hun in strijd met hunnen eed gegeven,
een haarbreed van hun geweten afwyken zouden. Maar best is het, dat de Rechter
dat in zich zeiven zwere. Hem kan een met zynen eed strgdig bevel van binnen
komen, hetwelk hem eer verleiden zal, dan een bevel van buiten. Die dat te voren
uit zich zeiven niet weet, en er door lange praktijk niet aangewend is, zal het kwalijk
leeren in een uur uit een voorschrift, dat hem van elders komt. Het opsteken van de
vingeren bedwingt de hartstochten niet; daar behoort vrg wat meer en wat anders toe.
In het kort, gij zijt Goden, maar God is een Rechter over de Goden, zegt
david.
Z.00 zullen dan allen, die nu zitten om te oordeelen, staan om geoordeeld te worden.
Daarom, Mijne Heren, ziet toe, wat gij doet: gij houdt het gericht niet den mensch,
maar den Heer, en Hij is met u in hel gericht." Deze taal, zoo besloot hij, mocht
stout geacht worden; maar de nood en zijne goede conscientie deden hem spreken.
Zijne conscientie alleen was zijn Rechter: indien hel vonnis van Hun Hoog Mögenden
daarmede overeenkwam, dan zou hij het toejuichen; maar viel het anders uit, hij zou
zich niet aan het vonnis. van Hun Hoog Mögenden, maar aan dat van zijne eigene
conscientie houden. Hij kende zich zeiven het best. Een dienaar van
cnaisTus zijnde,
meende hij als zoodanig Hun Hoog Mögenden te mogen aanspreken: immers had hij
onder velen van hen zoo vele jaren als herder en leeraar verkeenl, en by dezen meende
hij al vrij wat te mogen zeggen. — Waarlijk het heeft den Stalen-Gener^al en den

1018-
1621.

-ocr page 243-

240

-rrshbhshm

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— gedelegeerden Rechters niet (aan waarsohuvTiDg en ontdekking der waarheid ontbroken!

Maar deze smaakte zoo weinig, dat uytenbogaerts vrienden hem meenden te moeten
waarschuwen, dat' men er op uit was om hem, waar hij zich bevond, om het leven
te laten brengen. Daarop schreef hg aan den Prins van orakje een roerenden en be-
• schamenden brief. »Hij had niet gedacht, dat de Prins (zoo als onlangs op een ge-
rucht, dat hij in den
Haag was) zijn kapitein des armes en zijne ^arcie zou hebben laten
gebruiken om hem te vervolgen. Zyne Excellentie geliefde den vorigen tijd, zyne
ootmoedige diensten en grijze haren te gedenken, en hem die gerust in het graf laten
brengen. Waartoe was het, dat zijne soldaten, die hij in het veld geleerd had, uil-
Zijn vonnis, giggen om hem op de wegen te verspieden en na te jagen?" — Den Mei werd

zgn vonnis vastgesteld, waarin, even als by het vonnis van de haan, tegen het erkende
gebruik in de
Nederlanden, maar , zoo als dytenbogaert zelf opmerkte, volgens het gebruik
der inquisitie in
Spanje y de misdaden om welke men hem veroordeelde, niet stonden uit-
gedrukt. Hij werd daarbij ten eeuwigen dage uit het gebied der Staten-Generaal geban-
nen, en al zijne goederen verbeurd verklaard. Er was sprake geweest om hem in beeld-
lenis te laten ophangen, zoo stellig, dat de Prinses van oranje er den Engelschen Gezant
over onderhield; doch zelfs garleton gevoelde, en dat zegt veel, dat deze wraak, op
den onkreukbaren godsdienstleeraar genomen, hoe gewenscht ook door hen, die hij in
hun geweten getast had, wegens overmaat van laaghartigheid onuitvoerlijk was J.
liogekbeets Weiuigc dagen na het uitspreken van het vonnis tegen hogerbeets en de groot
Xo^peitóM^^^ge-hunne betrekkingen vergund, ben in de gevangenis te bezoeken. Den 5''®"
voerd. j^j^y werden zij 's nachts om elf uren met een geleide van soldaten naar Loeveslein

vervoerd, waar zij hunne straf zouden moeten ondergaan. De Majoor der vesting be-
handelde hen beleefd, en de huisvrouw van hugo de groot en desgelijks de vrouw
en kinderen van hogerbeets mochten vrijelijk lot hen komen. Doch dit duurde niet
lang. Nog had men de hoop niet opgegeven, dat de veroordeelden vergiffenis zouden
vragen. Maar daartoe moest men hen de gevangenis niet al te dragelijk maken. , Ten
dien einde werd de bewaring der gevangenen den Majoor der vesting ontnomen, en
opgedragen aan den Luitenant der aldaar in bezetting liggende Compagnie, met name
prouningk, eenen zoon van dien prouningk, welke onder leicester te
Uirecht zulk eene

ï brakdt, Rcchispleg. bl. 254—258 , 261—264. carleton III, ρ, 85. — dakwl tbesel,'eerste
klerk der Staten-Generaal, -werd mede ingedaagd, üit vrees voor pijniging en gevangenis niet ver-
schenen , werd hij voor twee jaren gebannen en met eene boete van 2000 gulden gestraft. Ten zijnen
huize had het mondgesprek plaats gehad tusschen' de Utrechtsche afgevaardigden, die in last
hadden om over de afdanking der waardgelders te onderhandelen, en de pensionarissen van
Haarlem, Leiden én Rotterdam benevens den burgemeester de lange van Gouda. ^Doch hij was
daar natuurlijk niet bij tegenwoordig geweest. Zie
de groots Yerantiv, aangeh.\ bij brandt^
Rechlspl. 267, 268. ·.

-ocr page 244-

DES VADERLANDS. 199

rol gespeeld had. Deze bejegende hen hoogst onbeleefd en kwelde hen door betoon 1G18—
van achterdocht. Het schriftelyk verkeer met de buitenwereld werd bemoegelijkt; een
sober daggeld werd hun toegewezen, hetwelk trouwens hunne huisvrouwen nooit hebben
aangenomen, daar zij hare echtgenooten liever wilden dienen van hetgeen haar van
haar goed over was gebleven. Thans mochten ook hunne bloedverwanten hen niet
meer zoo vrg bezoeken. Hunne huisvrouwen zouden, dus verordende men, by hen
opgesloten moeten blijven en de gevangenis niet zonder bijzondere vergunning mogen ver-
laten. Na herhaalde weigering en langdurig uitstel werd haar eindelijk vergund, twee-
maal in de week iemand uit te zenden of zeiven uit te gaan, ten einde voor de ge-
vangenen het benoodigde aan te schaiTen
Hogerbeets gade stierf in de maand
October van het volgende jaar (lü20) in den kerker. Hy zelf bleef zich beyveren zijn
lot met onderworpenheid te dragen, totdat hy, na Prins maurits 4ood, op voorspraak
van Prins frederik hekdrik werd overgebracht naar zijn eigen huis te
Weer bij
Wassenaar ^ waar hij verder in bevcaring zou worden gehouden. Doch reeds vijf weken
na zyne aankomst aldaar kwam hy in vierenzestigjarigen ouderdom te overlyden

Hugo de groot bracht zijnen tijd op de edelste wijze door. Hij wijdde zich geheel de guoots
aan wetenschappelijk onderzoek en schreef eene reeks van uitstekende werken. Hier xo^twtó«^"^ ^
vervaardigde hy zoo menige onovertrefbare vertaling van Grieksche dichtkunst in La-
tynsche versmaat; hier schreef hij zijne zes Boeken van de
Waarheid der Christelijke
Beligie
in Nederlandsche verzen, en verscheiden stichtelijke liederen; hier hield hem
de
Hollandsche Rechtsgeleerdheid bezig, die, ware hy in het Land gebleven, van hem
voorzeker eene volledige systematische bewerking zou hebben erlangd, welke nu moest
achterblijven; hier eindelyk verrykte hij de uitlegkunde van het Nieuwe Testament
met nog te waarderen aanteekeningen op de Evangeliën Dus was zyn geest gelukkig
en vrij in den kerker, en van de hoogte, op welke hem de wetenschap en de dicht-
kunst gedurig opvoerden, kon hij zyn lot met kalmte, ja met voldoening beschouwen.
Hij had zich, schreef hij later in zijne Verantwoording, met groote voorbeelden te
troosten. »Waar zijn ooit," dus vraagde hy zich af, »personen geweest, die belang-
rijke diensten bewezen hebben, inzonderheid in Republieken j of zij zijn gedood, ge-
vangen of gebannen?" — »Inzonderheid in Republieken"! — Dezen regeringsvorm
derhalve moest hij laken, en van zijne antimonarchale dwaling was hij teruggekomen?
Neen! Aan de zaak, eenmaal door zijn Vaderland aanvaard, vertwyfelde hij niet om zijn
eigen ongeval. »Die vorm van regering," dit laat hij onmiddellijk op die woorden volgen,
»is daarom niet te verachten: de andere hebben ook hunne nadeelen. Wie's Lands vrijheid

' brandt, liechtspleg, bl. 232—235. Mr. h. vollenhoven, Broeders gevangenisse, Dagboek v.
W, de Groot betreff, het verblijf v. zijnen broeder op Loevestein. 's Gravenh. 1842.

2 wagekaar, X, bl. 414. XI, 45. beakdt, Rcchtpleg. bl. 234. 3 brandt, Mechtspl. fal.237.

ΠΙ Deel. 3 Stuk. 31

-ocr page 245-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

>18— wil voorstaan, moet getroost zijn de zijne daarvoor te wagen. Ik wil het mijn Vaderland
niet wijten, daar ik niet van mijn Vaderland, maar om en met mijn Vaderland lijde" —
Ware hij in de gevangenis gebleven, bij de van lieverlede veranderde stemming in de
regeringskringen van het Land, zou het ten laatste onmogelijk geworden zijn den voor-
treiFelijken man aan eene onrechtvaardige straf ten prooi te laten, en hem eene volkomen
genoegdoening te onthouden. Zoo zou, wat het ook kosten mocht, de zaak yan de slacht-
offers der omwenteling eervol gewroken zijn geworden, en de groot, verzoend door de
tegemoetkoming derzelfde Regering, die hem veroordeeld had, in de dienst van den
Nederlandschen Staat zijn teruggekeerd. Maar hij bezweek voor de verleiding en
maakte gebruik van de gelegenheid om door list uit den kerker te ontvluchten. De

Hij ontvlucht kist, welke diende om hem. van tijd tot tijd nieuwe boeken te bezorgen en de gebruikte
vandaar,

geleerde werken terug te zenden, verbergde eens den geleerde zeiven, en voordat men
hem vermiste, had hij zich, in een metselaarspak verkleed, ongemerkt naar
Frankrijk
op reis begeven Ongeduld om nog op het tooneel der wereld eene aan zijne gaven
geëvenredigde schitterende rol te spelen benevelde zynen blik en deed hem het oor
leenen aan het denkbeeld, dat in den geest zijner vrouw was opgekomen. De gevan-
genis, die hij, al had zij wijd open gestaan, niet ongenoodigd en zonder openlijk eer-
herstel had moeten willen verlaten, ontsloop hij thans op eene wijze, die hem aan
erge ongelegenheid en grievende beschaming blootstelde, en, losgerukt van den natuur-
lijken bodem zijns Vaderlands, op welken hij alleen waarlijk uitblinken en gelukkig
zijn kon, begon hij een leven in vreemde staatsdienst, dat rijk was in zorgen en karig
in ware voldoening, terwijl hij tot loon voor de wraak, die hij zich door het uitgeven
zijner voor het overige uitmuntende
Verantwoording op ^zijne vijanden verschafte
zich ten eeuwigen dage den terugkeer in
Holland afsneed.

Zoo was dan de wraak der vijanden van oldekbarnevelt en zijne partij geboet.

De regerings- Trok men nu te velde tegen de beginselen, die de om het leven gebrachte staatsman
vemiderd. had gehandhaafd? Werd de Godsdienst nu aan de vrije beschikking der Provinciën
onttrokken? Het gezag der Generaliteit in bepaalde gevallen boven dat der bijzondere
Gewesten verzekerd? Aan de Steden het recht om gewapende manschappen te lichten

1 Verantw. bl. 27β, 277. 2 c. brandt, HisL v. H. de Groot, bl. 242—251.

3 Toch spaarde hij ook nu den Prins van Oraoje. Ia de toespraak aan de Overheden zijns
Vaderlands, vóór de
Yerantw. geplaatst (bl. 13), betuigt hij, ze tot niemands injurie geschreven
te hebben. Hij had zich, zeide hij, binnen zekere termen gehouden, en »vele importante zaken,
die groot licht in deze materie zouden hebben gegeven, voor dezen tijd verzwegen, omdat die
niet verhaald konden worden zonder eenige aanzienlijke personen wat particulierder aan te raken.
Zoo ik nader word geperst (voegt hij er bij), zal ik niet kunnen nalaten nader'te spreken en,
zonder verschooning van de beleiders, al de geheimenissen te ontdekken."

Ρ

-ocr page 246-

DES VADERLANDS. 219

ontnomen? Tegen de uitspraak der Stedelijke Overheden in zaken Tan gemeentelijke
politie beroep op de Hoven vergund ? Den Prins eenige soevereine macht opgedragen ? —
Niels van dit alles. De beginselen, die de vorige Regering geleid hadden, werden
onstraiTelijk bevonden, althans hunne toepassing noodwendig gerekend, ja, nog verder
gedreven, dan vroeger het geval zou geweest zijn. Wy zagen hel reeds, de Provinciale
Overheden en Kerken gingen, voordat de uitspraak der Dorische Synode gevallen was,
eigenmächtiger dan ooit in kerkelijke zaken te werk; de Nationale Synode, die vóór
hare bijeenroeping een noodwendig, heilig en goddelijk werk had moeten heeten, was
aan de Nederlandsche Provinciën en Gemeenten zoo goed bekomen, dat er nimmer meer
naar zulk eene Kerkvergadering getaald is, en Kerk en predikanten waren van nu aan
strenger dan ooit aan het gezag der Magistraat onderworpen i. De Provinciale en
Stedelijke soevereiniteit bleef ongekrenkt. Terwijl deHollandscheHeren, zoo het heette,
wegens miskenning van het gezag der Unie nog gevangen zaten, waagden het de Overljsel-
sche Steden van haar muntrecht een eigenwillig gebruik te maken en zich tegen de
resoluliën der Generaliteit op haar hooger Ryksrecht te beroepen en scheelde het
niet veel, of er Avas een oorlog tusschen twee Hollandsche Steden,
Dordrecht en Rotter-
dam,
over het stapelrecht der wijnen uitgebroken Κ In Utrecht durfden zich weder
personen en richtingen doen gelden, die in 1610 door de krachtige tusschenkomst der
Unie waren gefnuikt En wat de macht van den Prins
van Oranje aangaat: was
hem wel eens een hooger titel gegeven; was zijn persoon in staatszaken meer gekend
geworden, had men de bijzondere raadslieden, van welke hy zich verkoos Ie omgeven,
in zekere mate erkend en hem het vrij beheer over zekere gelden vergund dit alles
had slechts het karakter van iets tijdelyks en voorloopigs; niets daarvan werd wettig
ingevoerd en in de Staatsregeling opgenomen. Neen! het afgehouwen hoofd van
oldenbarwevelt was en bleef een onoverkomelijk struikelblok, dat aan Prins maurits
den toegang lot de soevereiniteit versperde. Of was het hem mogelijk, haar te aan-
vaarden, nu de grieve dat oldenbarnevelt hem van den toeleg om zich soeverein te
maken verdacht had gehouden, een van de voornaamste gronden van des Advokaats
veroordeeling en dood geweest was? Wel werd het vraagstuk betrefTende eene wijzi-
ging der
Unie bij de Provinciën aanhangig gemaakt, opdat men voorlaan niet alleen

1 roGERMAN zclf kende aan de Staten de macht toe om alles te verwerpen, Avat op de Nationale
Synode zou besloten -worden (
brandt, Hist. v. d. Reform, III, bl. 72 , 73).

^ Besol. m.-Gen. 26 Maart; 3, 25 Apr.; 1 Mei, 1619. ^ οαπιετο», III, ρ. 45, 4β.

* De in 1610 uitgebannene Utrechtenaren Avendden zich in Maart 1619 om kwijtschelding van
straf tot de Staten-Generaal, en de belangen van den Heer van
Brakel werden in dcnzelfdcn tijd
door de Staten-Generaal aan die v. Utrecht aanbevolen
[Res. 13, 20, 22 Mrt.; 12, 25 Apr.).

5 Zie hierboven, bl. 206.

1018-
1621.

2220*

-ocr page 247-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

eBHSSHHaÄHHHH™5eBH55HHB^

]Γ)18-— ''^siii geschillen over de quole verlost worden mocht, maar ook het recht der Provin-
ciën in het stuk der Religie
heslist mocht worden Wel werden er van de zijde van
den Engelschen Gezant stappen gedaan, die tot eene wijziging van den regeringsvorm
en lot vermeerdering van 's Prinsen macht moesten strekken; doch men beduidde den
Gezant, dat daaraan in de gegeven omstandigheden niet te denken viel Wel liepen
er allerlei geruchten, dat de Prins een huwelijk zou aangaan, met eene Brandenburg-
sche Prinses, die hem de rechten op
Gulik, Kleef en Berg zou medebrengen, en
daarbij dat de Staten van
Gelderland het erfelijk recht van het Huis van Nassau op
het Hertogdom
Gelder en Graafschap Zutfen ten zijnen behoeve weder zouden doen
gelden doch geen dier droomen werd verwezenlijkt. De wezenlijkste uitkomst der
omwenteling was nog deze, dat de Hollandsche en de Utrechtsche ^ Adel, die zijne rechten
miskend had gezien en eene grievende vernedering had ondergaan vrij aanmerkelijk
aan gezag en invloed had verloren. Alzoo was de stedelijke Aristocratie, met welke niets
dan eene verandering van personen was voorgevallen, en die zich in den voorloopigen
toestand krachtiger kon laten^ gelden dan ooit 6, niet alleen onaangetast gebleven,
maar voor goed van alle mededingers naar het staatsgezag bevrgd, en daar in alle
belangrijke vraagstukken de Regeringen der voornaamste Hollandsche Steden het voortaan
genoegzaam eens waren of zulks gemakkelyk konden worden, zoo heerschte van nu aan
in de Staten van
Holland en bijgevolg van die Provincie, welke een overwegenden invloed
van staatkundig talent en stoffelijke middelen in de Staten-Generaal vermocht te doen
gelden, de geest «<ier regeringsfamiliën van de Hollandsche, door handel en nyverheid
ryk geworden en haren rykdom steeds uitbreidende steden. Was dit de noodwendige

' Resol. Holl. 14 Maart; 26 Aug.; 21 Dec. 1619. carleton 111, p. 88. Men erkende dus thans
zelf, dat wat men tegen de Provincie
Holland als bewezen had volgehouden, niet uitgemaakt Avas.

2 Zie hierbov. bi. 115. ^ brandt, Rechtspl. bl. 269. carletoir, III, ρ. 67, 70, 71, 104.

De Adel op de grenzen was de middeleeuwen in dezen tijd nog niet vergeten, Tusschen de
Heren
van dorth en van donep, die een rechtsgeschil te beslechten hadden, kwam het in het
begin van het jaar 1619 tot dadelijkheden. De eerste, een Geldersch edelman, gebruikte Neder-
landsch krijgsvolk om het kasteel
O/fcnberch op Kleefsch grondgebied te bezetten. De Staten-Ge-
neraal gelastten hem deze soldaten terug te roepen, en verzochten tevens de Brandenburgsche Raden
den lieer
van donep van dadelijkheden terug te houden. liesol. SL-Gen. 7 Febr. 1619.

δ Zie hiervoor bl. 204—206.

β Resol. Holt. 16 Maart, 1619. Immers bleven de Stedelijke Magistraten, in afwachting van
een plakaat »tot onderhoud van een bondige en vaste orde," hetwelk nooit gekomen is, geauto-
riseerd »elk in den haren zulke orde te stellen als zij noodig zouden oordeelen\tot conslitulie
harer steden."

-ocr page 248-

DES VADERLANDS. 199

a

voorwaarde der handhaving van het eigenaardig karakter der Republiek en van de rol, 1618—
welke het haar gegeven zou zijn alsnog op het tooneel der wereld te spelen, een rol,
geheel overeenkomstig met die, welke oldenbarnevelt haar had toegedacht, en tot
welke hij alles had trachten in te richten, dan mag men wel zeggen, dat oldenbarhe-
velts woord: » hij die vast gaat en alleenlijk Godes eere en 's Lands welvaren voor heeft,
overwint alle zwarigheden bewaarheid was geworden. Alle zwarigheden, die de
toepassing van zijn stelsel in den weg stonden, waren overwonnen, en, was door den
naijver der staatslieden en de bekrompenheid der menigte zgn eigen leven eene zwarig-
heid geworden, deze zwarigheid was door den schoonslen dood, dien bij had kunnen
wenschen, een middel tot te zekerder zege geworden 2.

In later tijd wellicht kon het overwicht der neringdoende Hollandsche Steden tot De handel
overvoorzichtige raadgevingen leiden, zoo als men ze wacht van hen, die beducht zijn, t^h^a'mede!'"^
hun stoffelijk voordeel te verbeuren; thans, nu de handel en de nering bijna geen ge-
bied kenden, waar zij zich niet tegen vijand of mededinger te handhaven hadden,
thans kon het den Hollandschen kooplieden en visschers niet naar wensch gaan, zoo
de natie niet van top tot teen gewapend bleef, en de oorlog niet veeleer gezocht dan
ontzien werd. De handelaars betoonden zich stout genoeg, en maar al te zeer geneigd
om hunne stoutheid met het ontwikkelen eener geduchte oorlogsmacht goed te maken,
getuige hun aanzoek om de vloot in de Middellandsche Zee krachtdadig te versterken 3;
en zij die, bij gemis van aandeel in de Oost-Indische Compagnie niet genoeg baat bij
de handelsondernemingen der laatste jaren meenden gehad te hebben , wenschlen niets
liever dan in de West-Indien veroveringen ie gaan maken, gelijk aan die, welke men
gedurende den oorlog in Azië gemaakt had. Vloeiden de winsten van den Oost-Indischen
handel vooral in Hollandsche kassen, thans beloofden zich de andere Provinciën in de
oprichting der West-Indische Compagnie een middel te vinden om
Holland te evenaren.
Zoo was er dan ook van die Gewesten geen vredelievende staatkunde te wachten: in-
tegendeel van hunne zyde vooral kwam de aandrang tot de oprichting dier Maatschappij.
Maar het plan dier oprichting griefde den Spanjaard op eene uiterst gevoelige wijze.
Amerika was tot nog toe nagenoeg onaangerand gebleven. Bij het veldwinnen der

^ Brief aan Ledenberg ^ in dodts. Arch. voor kerkel. en wer. Geschied. V, bl. 155.

2 Toen koning jakob de vrees voorwendde, dat wat te Londen gehandeld werd, bij een moge-
lijken terugkeer van
oldenbarsevelt tot het bewind, mocht gewraakt worden (vgl. boven bl. 113,
114), verklaarden de Gezanten zeiven: dat de Constitutie van den Staat »in geenen deele iii
haren vorm de minste verandering had erlangd" (Rapport,
Prov. Utr. Arch. fol. recto 38). En
dit verklaarde men, terwijl men
carleton in de Vergadering der Staten-Gen. liet zeggen, dat zij
thans
aan hel hervormen van hunnen Staat bezig waren {Resol. Stat.-Gen. 3 Oct. 1618).

^ Zie hiervoor bl. 6, 8.

-ocr page 249-

246 ALGEMEENE GESGHIEDEJVIS

1618— Hervormiag in de Nederlanden hadden de Roomscbgezinden zieh getroost, dat er in
Amerika meer Kerken gesticht werden, dan er hier en in Frankrijk in het bezit der
Geuzen k
\Yamen en thans zouden die Geuzen ook daar post vatten en den bezitters
hun goed afzetten! Doch om de gevoeligheid van
Spanje bekreunde men zich niet.
In het najaar van 1618 waren er reeds ontwerpen ter oprichting eener West-Indische
Compagnie, door Gecommitteerden uit de Staten-Generaal opgemaakt, in gereedheid,
en was men bedacht, de Provinciën te verzoeken, haren Gedeputeerden voldoenden
last te verstrekken, ten einde op een gemaakt ontwerp een besluit te kunnen nemen,
e0 een paar dagen vóór oldenbarnevelts terechtstelling drukte men den wensch uit,
de beraadslagingen over deze zaak niet langer door het uitblyven van den last der
Gedeputeerden van sommige der Provinciën uitgesteld te zien: immers was de aandrang
groot van dezulken, die des noods op eigen hand de handelskans op de kusten van
Brazilië en de West-Indische eilanden wilden gaan beproeven

Was men alzoo op uitbreiding der handelsondernemingen uit, men was niet gezind
heigeen men had, wegens eenigen tegenspoed of ondervonden moeyelijkheden te laten
varen. Geen vijandelijke bejegening der Engelschen schrikte de Hollandsche en Zeeuw-
sche walvischvaarders af 3; geene veelvuldige bankroeten, ten gevolge van de schaden,
door de zeeroovers toegebracht ^, weerhielden de kooplieden van nieuwe ondernemingen;
geene belangrijke nederlaag, in eene ontmoeting met de Spanjaarden bij de
Manilles
geleden ®, doofde den moed der Oostindievaarders uit. Die rampen leidden slechts lot
de gewapende bescherming van vischvaart 6 en handel, zoo als dan ook die nederlaag
de Oost-Indische Compagnie slechts tot het besluit bracht om het getal van vijf groote
schepen, Λvelke naar de Oost-Indiën bestemd waren, met twee nieuw uitgeruste te ver-
meerderen ^ Alleen verbazend groote winsten konden lot zoo vele opofferingen kracht
en moed geven.

De noodzakelijkheid om den handel en de vischvangst gewapend Ie drijven, dwong
tot vereeniging van krachten en lot instandhouding of vestiging van maatschappijen,
door de hulpmiddelen van den Slaat ondersteund, en naijverig op de voordeelen, die
zij zich door eigen inspanning verwierven. Voor het overige leerde de ervaring de

' Zie Polit. balladen, Refer., liederen en spotgedichten der IG''» eeim^ uitgegeven door de
Maetsch. v. Vlaemsche Biblioph. II Serie, 7, bl, 18.

2 Resol. Stat.-Gen. 22, 23 Oct,j 12, 16 Fov. 1618. 25 Jan.; 1, 6, 11 Febr.j 10 Mei, 1619.

3 Resol Stat.-Gen. 8 Wov. 1617. Hiervoor, D. III, St. II, bl. 592.
Α
Resol. Stat.-Gen. 21 Nov. 1617. Resol. Holl. 13 Jan. 1618.

5 Resol. Stat.-Gen. 28 Apr. 1618. cableton II, p. 254. \

e Resol. Stat.-Gen. 12, 30 Jan. 1618. 7 Hcsol. Stat.-Gen. 1 Mei 1618.

-ocr page 250-

DES VADERLANDS. 199

Toordeelen, aan het onbelemmerd verkeer verknocht, genoegzaam kennen om in geene 1618—
verbodsbepalingen heil te zoeken. In die Gevcesten en Sleden, waar handel en nijver-
heid het meest bloeiden, was men gemeenlijk ook het onbekrorapenst. Kwam uit
Zeeland, dat sedert het Bestand zijne welvaart natuurlijk eenigermate had zien lijden,
of van elders soms eene slem ter aanbeveling van verbodsvvetlen om den een of anderen
tak van nijverheid en handel te beschermen, de Collegies ter Admiraliteit van AmsieV'
dam en Rotterdam, door de Slalen-Generaal geraadpleegd, of de eisch van andere
belangen, rieden doorgaans vrijen uit- en invoer aan ^

Had men zich ten koste der Spanjaarden en Portugezen in de Oost-Indiën een ruim
veld voor den handel weten te verwerven; bleven de pogingen der Franschen en Denen
om zich toegang tot dezelfde bron van winst te verschaiTen, zwak of onzamenhangend;
de mededinging der Engelschen scheen op den duur niet afgewezen te mogen worden
Tegenover hen kon men de gronden niet doen gelden, die men tegen genen ''toerde.
Met hen was men niet, als met de Spanjaarden, in voorldurenden slaat van mÏtÏ"

heid: integendeel, gelijke staalkundige belangen schenen Nederlanders en Engelschen iGffeiand te ver-

stsan.

verbinden, en de sommen, die de Engelschen ten behoeve van de Oostindievaart veil
hadden, waren niet, als bij de Franschen en Denen, zoo geheel buiten alle evenredig-
heid met de kapitalen, welke wij in die vaart gesloken hadden, dat zij er niet naar
zouden hebben kunnen dingen om hun deel aan de rijke balen te bekomen. Kon men
tot eene billijke verdeeling van het handelsgebied in de Oost-Indiën tusschen de Eogel-
schen en ons geraken, dan ware men aan de bezorgdheid voor gedurige bolsingen
tusschen de kooplieden der beide natiën ontheven, de staatkundige betrekkingen der
beide Regeringen liepen niet telkens gevaar van verbitterd te worden, en men kreeg
daarentegen in de Brilsche macht een bondgenoot tegen de Spanjaarden en een steun
om de mededinging van Franschen en Denen te beter te weren

Dien ten gevolge kan het niet bevreemden, dat er in 1618 ernstig sprake was om
de vroeger afgebroken onderhandelingen wegens eene vereeniging der Engelsche met
de Nederlandsche Oost-Indische Compagnie 3 te hervallen.

Noodzakelijk-
zich ten
van den

Het is_ uit de handelingen zeiven genoegzaam gebleken, dat Koning jagobus bij de Jacobusstaat-
zending van garletow herwaarts ten doel had, de maatregelen der Republiek legen
Spanje zoo veel mogelijk Ie verlammen, en haar tegenover iS'n^'c/awii een ondergeschikte
plaats te doen innemen. Het gezag, hetwelk
Engeland, op deze wijze over de Ver-
eenigde Provinciën zou bekomen, gunde
Spanje dat Rijk gaarne, vermits het den Vorst
aan zijnen leidband kon doen loopen. Het voornaamste stuk van garletoks laak was

2 CARLETO.N, 11, p. 140, 141, 228.

1 VxesoL Slat-Gen. 7, 21 Nov.; 23 Dec. 1617. 2 Jan.; 29 Mei; 25 Aug.; 3, 23, 25, 30, 31
Oct.; 3, 5 Nov. 1618.

3 Zie hiervoor ü. 111, St. II, bl. 591.

-ocr page 251-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— natuurlijk, dat hij oldeixbarneyelt , aan wiens wijsheid en moed de grootheid en stout-
heid der Republiek alleen scheen Ie hangen, den voet trachtte te lichten; maar lot de
ontwerpen, die lot het gewenschte doel moesten strekken, behoorde ook, dat de Slalen-
Generaal overgehaald werden tot het zenden van eenige Gecomrailleerden naar
Enge-
land
1. Dit zou voor Europa den schijn hebben, alsof de vertegenwoordigers der
Nederlanden aldaar komen moesten om recht of gunstige beschikking op de punten van
verschil te bekomen. Daartoe moesten vraagstukken worden opgeworpen, die de Neder-
landers niet toebeten onverschillig te blijven. Van zoodanige strekking waren de maat-
regelen , door
jAGOBus genomen tot bederf van de Nederlandsche lakenverwerijen en lot
bemoeyelijking van de haringvisschery. Door OLDEWBARrrEVELTS gezag en wysheid waren
al die ontwerpen verijdeld. Zijne overluigingskracht maakte gedurig van garleton
zynen bondgenoot tegen des Ambassadeurs eigen Regering, en zijne goed gekozen maat-
regelen hieven de noodzakelykheid op om over Nederlandsche belangen in
Engeland te
gaan onderhandelen. Doch nu oldenbarhevelt gevallen was, beloofde zich het Engelsch
Besluit tot het Bewind de vervuHing zijner wenschen, en, werkelijk, dadelijk wordt lot het vertrek van
grGeLntL^naar menige afgevaardigden naar
Engeland besloten. Maar zouden de Nederlanders dan ihans
Engeland. ^^ vraagstukken, door oldenbarwevelts gezag lot een goed einde gebracht en in Holland
afgehandeld, op nieuw als onopgelost erkennen en te Londen de beslissing dienaangaande
gaan afwachten? Gaven de Staten-Generaal verlof lol zulken stap, dan voorwaar had de
partij van oldewbarwevelt de schoonste gelegenheid om breed uit te melen, hoe hunne
onderdanigheid en loegefelykheid voor jagobus verraderlijke plannen bij des Advokaats
hooghartigheid en standvastigheid afstak. Dus beijverde men zich aan de afvaardiging
van eenige leden der Staten een ander karakter te geven. Er zou gehandeld worden
over de vereeniging der Nederlandsche met de Eogelsche Oost-Indische Compagnie; de
Bewindhebbers der Nederlandsche Maatschappij zouden eenige Commissarissen, ditmaal
naar
Londen^ afvaardigen, en de Staten eenige Gezanten met hen zenden om de onder-
handelingen te leiden en tol een beslissend einde te brengen; bovendien zou de Be-
zending den Koning hulde en dank bewijzen voor de ondersteuning door hem Ier bij-
legging der kerkelijke geschillen verleend; — maar de visscherij en de verwerij en be-
reiding der lakenen op nieuw ter sprake te lalen brengen, dit werd hun niet toegestaan.
Vandaar de verbolgenheid van Koning jagobus — Zoo laat zich tevens verklaren, dat
hg het voorkomen aannam alsof hij de afgevaardigden niet zonder gezegelde commissie
of procuratie tot de onderhandeling kon toelaten, als waren zij geene Gezanten eener
zelfstandige Mogendheid, maar slechts gevolmachtigden in eene zaak van staalshuis-
houdelijken aard. De Gezanten en de Staten-Generaal hielden zich standvastig.

1 Zie hiervoor D. 111, St. 11, bi. 618, 622. \

2 Hiervoor bl. 113.

-ocr page 252-

DES VADERLANDS. 199

Doch beschouwen wij de zaak van het bedoelde Gezantschap en bepaaldelijk wat er leis-
ten aanzien Tan de vereenigiog der beide Oost-Indische Compagniën verhandeld werd,
eenigzins van nader bij.

Dat van de zijde van Engeland de wensch naar vereeniging oprecht was, lijdt geen Van beide

twijfel. Holland, het is waar, moest duchten eenmaal de kosten, ter verdediging van vereeniging der

den Oost-Indischen handel yereischt, niet langer alleen te kunnen dragen, en scheen ^^ Engelsche

dus aansluiting aan eene andere Mogendheid noodig te hebben: maar kon de Ne- Oost-lndische

° ° ' Compagnie ge-

derlandsche Compagnie zich niet trachten aan te sluiten aan Frankrijk F ^ Tegen Mrenscht.
de vergunning van eenig aandeel in den Oost-Indischen handel zouden de Franschen
zich gaarne verbinden een aanmerkelijk deel van de verdedigingskoslen te dragen.
Kwam zulk eene vereeniging met
Frankrijk tot stand, dan was juist het tegenover-
gestelde van het doel van
Engelands staatkunde en van carletons zending bereikt:
de alliantie tusschen
Frankrijk en de Vereenigde Provinciën ware hechter, en de
beide volken daardoor sterker gew^orden, terwyl het
Engelands streven was, ze
beiden ten gelieve van
Spanje te verzwakken. Was er daarentegen eene vereeniging
der Nederlandsche Maatschappij met de Engelsche tol stand gekomen, dan hadden de
Engelschen een vasten voet in de Oost en zouden zg wel middel welen Ie vinden om
de zenuw van den Nederlandschen Staat in het belang der Engelsche staatkunde min of
meer te verlammen. — Maar ook de Nederlandsche Oost-Indische Compagnie had eene
bijzondere reden om te verlangen, dat er over de vereeniging met
Engeland ten minste
onderhandeld werd. De termgn, tol welken haar octrooi was verleend, zou na verloop
van nog slechts vier jaren daar zgn, en vurig verlangde
zij er de verlenging van voor
vijftig of minstens dertig jaren. Het vraagstuk, of men het octrooi op nagenoeg gelijke
voorwaarden hernieuwen zou, ja of neen, moest in de yergadering der Slaten-Generaal
behandeld worden, en de Provinciën werden uitgenoodigd haren Afgevaardigden voldoen-
den last te geven ten einde op dit punt te kunnen besluiten. Maar van den kant van
Vooral Fnes-
de vijf Provinciën, buiten Bolland en Zeeland, was tegenstand te wachten tegen ^^^gen ^^x^tzSil
vervulling van den wensch der Compagnie, Zii hadden niet in de baten der Maat-
^ich tegen de on-

__ r O .i voorwaardelyke

schappij gedeeld, en wenschlen thans voor hare ingezetenen de vaart op de Oost-Indiên verlenging van

het octrooi der

met langer ten behoeve eener Hollandsch-Zeeuwsche koopliedenvereeniging afgesneden Oost-Indisohe
te zien. Vooral Friesland zette zich bij deze zaak op den voorgrond. Bij dezen stand ^^'"P^snie·
der zaak zag de Oost-Indische Compagnie in het openen van onderhandelingen over
eene vereeniging met de Engelsche Oost-Indische Compagnie een middel om zich de
verlenging van haar octrooi verleend te zien. Immers, wilde men over eene zoodanige
vereeniging onderhandelen, dan diende alles niet op losse schroeven gesteld, maar de

^ Werkelijk uit carleton deze vrees, en gebruikte ze ale grond om dc vereeniging ale wenscliclijk
te doen voorkomen (II, p. 141),

III Deel. 5 Stuk. 52

-ocr page 253-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

Traag omtrent de toekomstige inrichting der Maatschappij beantwoord te wezen. Fries-
land
zag in dien tijd, uit haat tegen oLDEriBARKEVELT, de aansluiting aan Engeland
gaarne: bijgevolg zou het zich, dus vleiden zich de Bewindhebbers der Compagnie,
een weinig inschikkelijk betoonen op het stuk van het octrooi, ten einde de aansluiting
aan
Engeland niet in den weg te staan

Nu het derhalve ernst scheen te zijn, dat er over de vereeniging der beide Corapag-
niën zou gehandeld worden, werden er uit de Gedeputeerden der Provinciën in de
Staten Generaal Gecommitteerden benoemd om met eenige Gecommitteerden van de
Bewindhebbers der Nederlandsche Compagnie in wisseling van gedachten te treden. Van
de zijde van
Holland ontbrak onder die Gecommitteerden natuurlijk grotiüs niet. Te-
gelijk werd in
Engeland door onzen Gezant garon met den Goeverneur der Eogelsche
Compagnie, Sir thomas smith, over de vereeniging en de plaats der byeenkomst gehan-
deld 2. Dus was lot dusverre nog niet uitgemaakt, dat de onderhandelingen in
Engeland
zouden gevoerd worden en dat er bovendien eenige Gezanten der Staten-Generaal naar
Engeland zouden gezonden worden. Maar naauwelijks is oldenbarnevelt in de gevangenis,
of het is eene uitgemaakte zaak, dat er in
Engeland zal onderhandeld worden: garon
belooft zulks uitdrukkelijk aan den Koning; en tevens staat het vast, dat eenige afge-
vaardigden der Staten, op kosten der Oost-Indische Compagnie, mede derwaarts zullen
vertrekken. Daar evenwel de vraag omtrent de verlengiog van het octrooi hiermede
stilzwijgend in den zin der Nederlandsche Compagnie opgelost scheen te worden , zoo
verzetten de Provinciën
Friesland en Groningen zich nog tegen het vertrek der Bezen-
ding, waarop daarentegen en van de zijde van
Engeland en van die der Bewindhebbers
der Nederlandsche Compagnie bij herhaling werd aangedrongen Nu moest er wel
bepaald worden, dat men zich by de onderhandeling over de vereeniging voor geen
later tijdstip verbinden zou, dan het octrooi duurde. Maar dit stond den Bewindhebbers
der Compagnie in het geheel niet aan. Zij verzochten den November gehoor ter

Generaliteit, in tegenwoordigheid van den Prins van Oranje en Graaf willem lodewijk ,
om zich over die beperking te beklagen: daardoor zagen zij, dus betoogden zij, hun
voordeel verkort en het Land benadeeld, en bygevolg verzochten zij ook voor eenige
jaren na den termijn van den afloop van het octrooi Ie mogen handelen. Zg rekenden
er op, zoo het schijnt, dat daarmede de verlenging van het octrooi reeds eenigermate
toegestaan zou zijn, Hoe het zij, hun verzoek werd hun verleend, onder' bepaling
echter, dat tot niets besloten zou worden dan met voorkennis van Hun Hoog Mögenden,

^ Resol SL-Gen. 15 Maart3 16, 20 Junij, 1618. carleton, II, p. 267.

2 Resol. SL-Gen. 4, 17 Julij; 13 Aug. 1618.

3 IXesol. St.-Gen. 7, 12, 15, 19 Septj 8, 18 Oct. 1618.

1018—
1021.

-ocr page 254-

1618—

1021.

DES VADERLANDS. 251

en dat de voorwaarden, welke sommige ProTinciën aan de verlenging van het octrooi
gesteld wenschten te zien, niet terzydegesteld werden: kon men elkander bij tijd en
wijle niet verstaan, dan zou aan de Stadhouders de uitspraak overgelaten worden, aan
welke zich een ieder te onderwerpen had. Dit besluit ging niet door, dan onder
protest van die van
Friesland, Zij duldden, zeiden zij, in deze zaak geene overstem-
ming, en behielden hunner Provincie het recht voor om na afloop van het octrooi
handel te mogen drijven, waar het hun goed dunken zou. Die van
Groningen ver-
eenigden zich thans met het besluit, onder beding evenwel, vooreerst, dat, voor en
aleer aan de Oost-Indische Compagnie verlenging van octrooi Averd verleend, aan hunne
Provincie, de vryheid gegeven werd om zoo goed als anderen op de
Oost-Indiënhmüt\
te drijven, en, ten tweede, dat de te openen onderhandelingen de oprichting der West-
Indische Compagnie niet in den weg zouden slaan Dus bleek, op nieuw, dat de
West-Indische Compagnie een soort van vergoeding zou moeten zgn voor hen, die van
de Oost-Indische Compagnie geene voordeden getrokken hadden.

Maar dit aldus uit den weg geruimde bezwaar was het eenige voorval niet, dat de
Stalen in spanning gehouden had, voordat de Bezending naar
Engeland werkelijk af-
reisde. Ten einde met gunstiger kans belangryke inwilligingen van de Nederlanders te
kunnen verlangen, meenden de Engelschen met eene reeks van aanklachten voor den
dag te moeten komen. Dit geschiedde bij een voorstel van carleton, op den Oc-ge"weiSi!ïïije°n
tober (1618) ter Generaliteit gedaan. Zijne Majesteit, zeide hij, had twee ^ertoogen
ontvangen met hevige klachten over gewelddadigheden, rooverijen en moorden, door Ne- i»
Noordelijke
derlanders tegen Engelsche onderdanen in de Oost-Indiën en in de Noordelijke zeeën
gepleegd. — Ook de botsingen tusschen de Engelsche en de Nederlandsche walvisch-
vaarders zouden tegelijk met. de Oost-Indische zaken een onderwerp van de onderhande-
lingen der bezending naar
Engeland uilmaken. — Wat in de wateren van Groenland
gebeurd was, ging de Engelsche Gezant voort, kon niet ontkend worden: de zaak
maakte den inhoud uit van een straatlied, dat in
den Haag Λverd gezongen, en waarin
naauwkeurig werd opgegeven, hoe vele stukken geschut en vaten traan aan de Engel-
schen waren ontnomen, en hoe vele manschappen waren gewond en gedood, volkomen
alsof het een op den vigand behaalde zege betrof. En hoe zij zich wegens het gebeurde
in de
Oost zouden kunnen verontschuldigen, dit was Zijner 3Iajesteit een raadsel: im-
mers hadden zij, in de maand Mei laatstleden, hunnen onderzaten het recht toegekend
om de Engelschen in de
Oost-Indi'én vijandig te bejegenen. — De Gezant doelde op eene
acte, toen ter lijd aan de Ooslindievaarders door de Slalen-Generaal verleend, waarby
m even stoute als bondige taal de Engelschen, die zich, ter vergoeding van door
eigen schuld beloopen schade, in het bezit van forten of schepen mochten stellen.

Klachten der

zeeen.

^ Resol. SL-Gen. 19 Oct.; 24 Nov. 1618. carleton, II, p. 321, 322, 360.

53*

-ocr page 255-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— onder bedreiging yan yerdiend geweld vermaand werden, dezelven dadelijk terug te
1021.

geven l. — De Spanjaarden en Portugezen Ie beschuldigen, dat zij zich den Oost-In-
dischen handel uilsluilend wilden toeeigenen en hetzelfde te doen, dit (zeide
ca.rletoit
toen verder) ging niet aan, evenmin als het de zee vrij uit te bazuinen, en dit element
aan niemand vrij te laten; de Engelschen te vleijen met den naam van hunne beste
vrienden en bondgenooten (hetgeen zij dan ook werkelijk, zeide de Gezant, in hunnen
nood geweest waren), en hen daarbij als vijanden te bejegenen, was niets anders, dan
vrede in den mond en de wapenen in de hand te voeren. Hoe gaarne de Koning alle
aanleiding tot misverstand vermeed, dit bleek uit zgne bereidwilligheid om zekere vroe-
ger uitgebarsten bloedige geschillen bij te leggen, in welke eene Mogendheid, die hun
minder genegen was, eene vurig gewenschte gelegenheid zou gezien hebben om haren
moed aan hen te koelen. Doch eindelyk moest het geduld van den lankmoedigsten uit-
geput raken. Was het ook geene bespotting van den Koning en zijnen Raad, dat reeds
in het vorige jaar de overkomst van een Gezantschap beloofd was, om over de lakenen
en de haringvisscherij te handelen, en dat daar niets van gekomen was. Thans zou dat
Gezantschap voortgang hebben, maar weder was de eerst bepaalde tijd verloopen. Zij
mochten, dit smeekte hij hen in Gods naam, de afreize hunner Gezanten niet langer
uitstellen, ten einde zyner Majesteit voldoening voor die grieven te verschaffen en eens
voor goed de betrekkingen tusschen de wederzydsche onderdanen te regelen. De beide
Slaten, wier zeehavens door de beschikking der Voorzienigheid tegen elkander overla-
gen als de deuren van de magazynen van twee goede buren, slechts door eene slraat
gescheiden, moesten zich deze ligging ten nutte maken tot vriendschappelijk handels-
verkeer, waaraan den Nederlanders alles gelegen was. Zonder behoedzaamheid echter
.van de zijde der Staten stond, de betrekking gansch anders dan vriendschappelijk te
worden: want, zonden zy, zoo als hg vernam, oorlogschepen mede ter bescherming
der walvischvaarders, ook in
Engeland rustte men oorlogschepen naar Oost-Indien
uil 2. — In deze rede werd voor de eerste maal van ter zijde te kennen gegeven, dat
de Engelschen de zending, die nu ophanden was, als de volvoering zouden beschouwen
van een vroeger bij gelegenheid van de geschillen over de lakens en dé visschery gege-
ven belofte, en dat derhalve deze geschillen als onafgedaan en hunne vereffening als op
nieuw ter hand te nemen aangemerkt werden. — In plaats van de zaak van het Ge-
zantschap met zulk eene taal en zulke wenken te bevorderen, werden de Slaten daar-
dqor huiverig voor het gevaar van aan de eischen der Engelschen te veel toe te geven.
Die grieven hadden maar al te zeer den schyn van gezocht te zyn, en men wist maar
al te goed, dat de Nederlanders zich ruim zoozeer over geweldenaryen der Engelschen

I ResoL SL-Gen. 25 Mei, 1618. 2 jiesol Sl.-Gcn. 3 Oct. 16ia

-ocr page 256-

DES VADERLANDS. 199

te beklagen haddea Ια weerwil Tan herhaaldelijk met aandrang gedaan verzoek om ^ίοΐΓ^
antwoord op zijn voorstel van den Oclober bleef men hel antwoord schuldig: men
had tot verontschuldiging de reden by de hand, dat men naar de gegrondheid der
klachten onderzoek moest doen Hoe garleton weldra met een uitdrukkelijk verzoek
aankwam, dat de Gezanten met een genoegzamen last zouden komen om ten aanzien
van de
/atra der lakens en de haringvisscherij eene afdoende schikking te kunnen tref-
fen, en hoe men zich deswegens verontschuldigde, hebben wg boven gezien en wer-
kelijk liet de Gezant zich overreden om hen te laten vertrekken, al kon hij wel nagaan,

dat zij op die punten niet genoegzaam gelast waren

_ ·

Doch nog andere middelen nam Engeland te baat om den Nederlanders schrik aan De Engelscheu
te jagen en hen tot de uiterste inwilligingen te nopen, In het begin der maand No- ^ct^ ^ααΓίιοηάεΑ
vember vernamen de Staten van goeder hand, dat van wege den Koning van
Groot- {^stin^e-
Britannië
in Engeland order gegeven was, om de Nederlandsche schepen, die nog vaarders op de
rijk beladen uit de Oost-Indien verwacht werden, aan te houden. Zoo ver ging de
vermetelheid der Engelschen in dit tijdsgewricht! Men had voorgenomen de Republiek,
van haar hoofd beroofd, te dwingen, en niet als eene vijandige Mogendheid, maar
als een onwillig onderdaan te bejegenen. Maar beter had
Engeland het niet kunnen
aanleggen om bij de Nederlanders den geest van oldekbarnevelt wakker te maken.
Onder de Heren, die als afgevaardigden der Staten of der Oost-Indische Compagnie
naar
Engeland zouden vertrekken, waren er enkelen, zooals ewoud vait der düssen,
benoemd vóórdat de Prins de stedelijke Magistraten had afgezet, vrienden en geestver-
wanten van den Advokaat, wier namen als die van kwalijkgezinden door carletow
in zijne brieven aan zijn Hof werden gebrandmerkt hy noemde kwalijkgezind een
ieder die niet geneigd was om Nederlands onafhankelijkheid aan
Engeland met zijne
beginsellooze staatkunde op te offeren, en moed genoeg had om het verheven werk
van den man voort te zeilen, die ihans, ten spot van alle rede, als misdadiger tegen
de vrijheid van
Europa en de onafhankelijkheid van zijn Vaderland gevangen zat. Op de
inrichting van het Bestuur van de Oost-Indische Compagnie had de omwenteling geenen
rechtstreeksehen invloed kunnen uitoefenen; dus vaardigden ook de Bewindhebbers dier
Maatschappij mannen af als dirk bas en jakob boreel, die mede de eer hadden van
door carleton als
Arminianen te worden zwartgemaakt. Al was het nu ook dat meer-
MAiT zich liet vervangen door liODESTEiN die anderen bleven leden der Bezending:
men begreep hen noodig te hebben om tegenover
Engelands vermetelheid pal te slaan

» Resol. St.-Gen. 5, 13 Oct. 1618. ^ Resol. Stat.-Gen. 6, 8, 16 Oct. 1618.
3 Zie hiervoor, bl. 113, 150, 151. ^
Resol. Stat.-Gen. 21 Nov. 1618. carleton II, p.359.
5 cAHLETOif, ir, p. 354, 362, 368. β
RcsoL St.-Gen, 8 Dec. 1618. garletos II, p. 368.

-ocr page 257-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

voor de eer van het Land. Ook dien smaad van het gedreigde aanhouden der uit de
Oost leruggewachle schepen zouden de Stalen niet verduren. Zij schreven dadelijk naar
het Collegie ter Admiraliteit te
Hoorn of Enkhuizen ^ dat de oorlogschepen, naar de
Middellandsche zee bestemd, ten spoedigste uit zouden loopen met den last om die ge-
welddadigheid af te weren, en thans trachtte men de afreize der Gezanten ten zeerste
te bespoedigen, opdat zij het Eogelsche Bewind op zulk een schandelijk bevel zouden
doen terugkomen. Men sprak garleton over de zaak, die veinsde er niets van te we-
len, ja later, toen men in
Engeland begrepen had, dat zulke handelingen het rechte
middel waren om
Nederland lot het uiterste te dry ven, durfde zeggen, dat het slechts
een valsch gerucht was geweest. Bij deze leugenachtige mededeeling voegde hij de
verzekering, dat de Gezanten, die op liet punt stonden te vertrekken, voor de veilig-
heid van hunne personen niet bezorgd behoefden te zijn, met andere woorden, dat
Engeland zich niet als een barbaarsch roofnest zou aanstellen: eene eervolle verzekering
voorwaar! Bovendien vond zij zoo weinig vertrouwen, dat de aanslaande Gezanten van
de Staten eenigen waarborg voor hunne veiligheid in het vreemde land verlangden, en
dezen hun niet ontveinsden, dat zij wel op eenig middel van verzekerdheid bedacht
mochten zijn en niet zonder grond: de verdediger des geloofs op dien vermolmden
troon, dc haler van arminius, had het wel eens in den zin kunnen krijgen, sommigen
van hen als keilers te recht te stellen; en carleton had uitdrukkelijk geraden, op grond
dal er
hwalijkgezinden bg waren, dat men in Engeland zonder plichtplegingen met
hen te werk moest gaan, en veeleer dreigementen dan gronden van overreding tegen
hen moest te baat nemen Zelden is er eenig Gezantschap onder ongunstiger voor-
leekenen aangevangen, en — mogen wy er tot eer onzer voorouders byvoegen — eer-
voller ten einde gebracht.

Behalve den boven reeds genoemden ewoud van der dussen, oud-burgemeester van
Delft, waren johan vas gogh, burgemeester van Zulfen, en joaghim liens. Raadpen-
sionaris van
Thülen, van wege de Slalen-Generaal gecommitteerd om benevens hunnen
gewonen Gezant carois den Afgevaardigden der Oost-Indische Compagnie ter zijde te
slaan in hunne onderhandelingen met de Gecommilteerden der Engelsche Handelmaat-
schappij, en voorts den Koning dank te zeggen voor heigeen hij had toegebracht om
de maatregelen ter bylegging der binnenlandsche geschillen tot een goed einde te bren-
gen; de belangen van de Nederlandsche walvischvangst te verdedigen; nog eenige an-
dere handelsbelangen van minder gewicht voor te staan, en eindelijk des Konings
bedoelingen te polsen ten aanzien van de onderneming tegen de zeeroovers en het hu-

1 Resol St.-Gen. 2, 3, 5, 21, 22 Nov. 1618. carletok, II, p. 360, 361.

2 CARLETON, II, p. 361.

IGIS—
1621.

-ocr page 258-

DES VADERLANDS. 199

welijk van zijnen oudsten zoon met eene Spaanscbe prinses. Alle woordenwisseling ifi'is—
over de hariogvisscherij en de
tarra moesten zij zien af te snijden De Gedeputeerden
van de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie waren, behalve de Heren bas en

jakob boreel, albert songk, akdries rijgkaerts cu arnoud jakobsz. lodestein, met

den Advokaat der Compagnie Mr. Willem boreel. Den December (1618} in En- De Gezauten
geland aangekomen, werden zij met alle eerbewijzen naar hun logement, het liuis y^n
een voornaam Nederlandsch koopman in
Londen, gebracht. Het eerste intusschen wat
zij vernamen, was dat een Schotsch Heer van aanzien met een Scholsch beambte hunne
komst reeds sedert een maand te
Londen verbeidde. Hieruit bleek, dat de Koning hel
er opgezet had om de zaak der visschery op de Schotsche kust op het touw Ie zetten.
Den 20"®" December verleende hun de Koning gehoor, ïn hunne toespraak, vleijend
genoeg ingericht, gewaagden zij, na vele plichtplegingen en dankbetuigingen, van de
geschillen tusschen de kooplieden der beide Natiën. De onzen, zeiden zij, schreeuwden
luid, dat de Engelschen hunne verdragen met de Indiërs niet lelden, ja, met de Span-
jaarden tegen hen zamenspanden, en daarvan waren de bewijzen in hunne handen; de
Engelschen van den anderen kant klaagden even luid over ons. Eerder waren zy niet
in staat geweest zijne Majesteit Ie komen inlichten (hij wist zelve wat hen belet had),
maar thans verwachtten zij van 's Konings wijsheid en toegenegenheid, dat de onbewezen
klachten van eenige weinigen zijner onderdanen de geraeene zaak niet benadeelen zouden.
Immers, bleven Engelschen en Nederlanders in
Oost-Indiën elkander vijandig bejegenen,
dan zou de Koning van
Spanje hun weldra beiden den voet lichten, den geheelen
handel aan zich trekken en dien met zoo vele belastingen bezwaren, dat hij geheel
Europa aan zich cynsbaar zou maken en zich een middel zou gegeven zien om de
geheele wereld de wet te stellen. — Eenige dagen later werden zy, en wel met veel
onderscheiding, ontvangen in den Geheimen Raad. Hier voerde de Kanselier, de be-
roemde BACON
van Verulam, het woord. Op zijne vraag naar hunne procuratie hadden
zij niets dan hunne geloofsbrieven aan den Koning te vertoonen. Daar deze alleen vän
onderhandelingen over de zaken van
Oost-lndiën en Groenland gewaagden, zoo werd
hun afgevraagd, of zij ook op de andere punten, te weten de groote visscherij, de tarra
der lakenen en bovendien op het stuk der munt, gelast waren. Op hun ontkennend
antwoord werden zij verzocht de redenen, die zij voor hunne handelwyze hadden, in een
geschrift te stellen, dat men aan zijne Majesteit zou opzenden. In dit schriftelijk verloog z!j
verontschul-
zeiden onze Gezanten, onder anderen, dat zij van de onvergelijkelijke wijsheid en billijkheid t'fge^a/'ja/®®^
van het gezalfde hoofd zijner Majesteit niet anders verwachtten, dan dat hij »^'^iner

zou toelaten, dat hunne natuurlijke vrijheid, door onheugelijk bezit bevestigd en ge-en op zekere pun-

len niet gelaat

------zijn.

' Zie de Instructie in het Verbaal, waarvan een afschrift berust in het Prov, Utr, Archief.
^Vaar geen andere bron is aangehaald, zijn de bijzonderheden uit dat stuk geput.

-ocr page 259-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1018— rugsteund door het onveranderlijke volkenrecht, door eenige nieuwigheid zulk een in-
breuk zou lyden, als de belemmering hunner haringvisscherij zijo zou. ΛΥαΙ het
vraagstuk van de
tarra en den handel der lakenen aanging, de slipte nakoming van
's Konings eigen plakaten zou de klachten van de Compagnie der
Merchants-adveniurers
doen ophouden. — Wat hun bij een tweede gehoor, door den Geheimen Raad hun
verleend, op dat schriftelijk vertoog aan den Koning werd tegemoet gevoerd, laat zich
afleiden uit hetgeen
garleton den Januarij in de Vergadering der Staten-Generaal
in het midden bracht i. Voorts sprak de Kanselier thans meer bepaald van het stuk
der munt: wij zochten, beweerde hij, door het doen rijzen der waarde het geld en
den handel uit hun land te trekken. — Over de honderd personen, meest Nederlanders,
en van de aanzienlijkste kooplieden, werden door hel gerecht beschuldigd van belang-
ryke sommen aan geld uit het Rijk uitgevoerd te hebben. — Op der Gezanten vèrzoek
om nietlemin tot de behandeling van de zaak van
Oost-hidiën en Groenland te worden

(

toegelaten, antwoordde de Kanselier, dat hij gegronde reden had om aan de inwilliging
van dit verzoek te twijfelen, en bij het scheiden veroorloofde zich de Baron
Hamilton
de schampere aanmerking, dat het niet goed zou zijn, zoo de Koning van Spanje
»onze traagheid" kwam te vernemen. De hun voor den voet geworpen bezwaren
trachtten onze Gezanten in een nieuwe memorie uil den weg te ruimen, waarin zij
aanvoerden , dat
carleton van het stuk der munt niet eerder dan daags voor hun ver-
trek gesproken had en dat alstoen de Generaalmeesters van de munt gelast waren Hun
Hoog Mögenden in deze zaak van advies te dienen. Wat het gemis der verlangde
procuratie betrof, dit moest by den Koning geen wantrouwen wekken, aangezien de
regeringsvorm van hunnen Staat, niet de minste verandering had ondergaan Prins
maijrits, wilden zij zeggen, had geenerlei stap gedaan, die later zou kunnen gewraakt
worden, Eindelyk verklaarden zij niet te verwachten, dat de Koning, die zich zoo
verdienstelijk gemaakt had met het opheffen der zwarigheden en onlusten in hunnen
Slaat, hun thans nieuwe moeijelijkheden en geschillen in den weg zou stellen. — Dit
vertoog, verre van den Koning neder te zetten, wekte bij hem hooggaande ontevreden-
heid. Zoo de Staten-Generaal niet beloofden, op een anderen tijd door middel van
afgevaardigden uit hun midden over de visscherg en de
tarra te handelen om aan de
geschillen een eind te maken, dan, vreesden de Gezanten, zou men thans niet in de
onderhandeling over de zaak van
Oost-Indien en Groenland treden. — Sedert onder-
richt , dat de toorn des Konings steeds vermeerderde, vermits hy begrepen had, dat zij
de onderhandeling over de visscherij ten eenen male hadden afgeslagen en ronduit ge-
zegd hadden, dat wij het recht daarop volstrekt niet in twijfel getrokken wilden hebben,

1 Zie hiervoor bl. 113, 114. 2 Verg. Resol Stat,-Gen. 28 Nov. 1618.

3 Zie hiervoor, bl. 245, Noot 2.

-ocr page 260-

DES VADERLANDS. 199

vonden de Gezanten raadzaam zich eenigzins nader Ie verklaren, en verzochten op 1618—
nieuw gehoor bij den Koning, op het gevaar af van hel zich geweigerd Ie zien. Doch
het werd hun den 8''®° Januarij verleend. In de toespraak, die zij bij deze gelegenheid
tot den Koning richtten, kwam niets voor van »onheugelijk bezit;" alleen verzochten
zij om uilslel van de onderhandeling over de visscherij tot betere gelegenheid, dat is,
totdat hunne zaken op vaster en zekerder voet geregeld zouden zyn Uit deze op-
rechte verklaring, voegden zij er bij, kon Zijne Majesteit wel zien, dat zij zich niet
met looze vonden 2 behielpen. — Met deze taal veroorloofden zij zich den Koning ten
koste der waarheid op tweeërlei wijze genoegen te geven: zij gaven hem op nieuw uit-
zicht op eene wijziging in hunnen regeringsvorm, die dan immers naar 's Konings zin
kon uitvallen, en zij zinspeelden met dat
looze vonden niet onduidelijk op de leer van
GROTius, die jacobüs zoo zeer mishaagde. Deze tegemoetkoming aan de ijdelheid des
Konings misle hare uitwerking niet. Bovendien was hij sedert door brieven uit 's
Hage
nedergezet Hg antwoordde hun, dat hij wel erkennen wilde, dat zy niet alles tege-
lijk konden doen; ook wilde hij hun niet kwalyk nemen, dat zij van onheugelijk bezit
spraken: hij zelf zou dit ook gedaan hebben. Zijn doel was dan ook niet het visschen
op zijne kusten geheel te verbieden; slechts eischte hij erkenning van zyne voorrechten
en van zyns Rijks gerechtigheden: die had hy gezworen te handhaven. Dus verlangde
hij, dat Hun Hoog Mögenden zich verbonden over het stuk der visscherij te handelen,
wanneer hun Staat tot meer rust gebracht zou zijn. Ontkenning of vermindering van
zijne rechten evenwel zou hij niet dulden, al moest het zijne kroon, zijn leven en al
zijn hebben en houden kosten. Den volgenden dag zou hij, na zijnen Raad gehoord
te hebben, zich verklaren, of hij al of niet Commissarissen zou aanwijzen ten einde
over de zaken van
Oosl-Indi'én en Groenland te handelen. — Hiermede scheen voor het
oogenblik alles gewonnen, wat de Gezanten verlangen konden. Ook was 's Konings
houding aanmoedigend: allbans zij meenden de gelegenheid waar te kunnen nemen,
om, volgens hunne instructie, een ander punt ter sprake te brengen. Hel betrof de
onderneming tegen de zeeroovers van
Algiers, en zij noodigden den Koning uit, mede
legen hen ten stryde te trekken, daar de kosten ten behoeve eener zaak, bij welke
allen belang hadden, ook door al de belanghebbenden moesten gedragen worden. De
Het plan van
Koning erkende de billijkheid van dit beweren, en daarom, zeide hij, had hij getrachtfende eenen tocht
S/ianje mede in de zaak Ie betrekken, bepaaldelijk omdat de havens van dit Rijk eene
geschikte gelegenheid aanboden voor de schepen, hetzij om de wijk te nemen, hetzij ^W^·

om zich te verversehen. Maar de zaak was vertraagd door de ijverzucht van Spanje,

' «Jusques a ce que leure (des États-Gcn.) affaires trouveront une plus seure et ferme assiette
ct Constitution."

- ))Subterfuges controuvcs." 3 ^^ hiervoor, bladz. 114, 115,

III Deel, 5 stu^. 33

-ocr page 261-

1618—

1621.

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

hetwelk alleen de eer van de ondernemiog hebben wilde en zich met niemand verkoos
te Tereenigen. Toch hoopte hij zijn doel nog te bereiken. — Dus kwam ook dit plan
thans wederom in hem op, alsof
oldenbarnevelt, die het terecht wantrouwde, er de
onuitvoerbaarheid niet van had aangetoond — Maar de Koning was blijkbaar in eene
goede luim. Met betrekking tot de onderneming tegen de zeeroóvers verwaardigde hij
zich te zeggen , dat Hun Hoog Mögenden door hunnen laatslen verdelgingstocht tegen
hen zelfs in
Spanje groolen roem behaald hadden, gelijk zijn Agent hem telkens
van daar schreef. — Gaarne had de Koning den tocht tegen de zeeroovers' tot een
onderwerp der onderhandelingen zien maken; doch onze Gezanten sneden zulks af.
Dus kwam hij later langs een anderen weg op dat fraaije plan terug, naar aanlei-
ding van eene mededeeling, op last der Slaten-Generaal door onze Gezanten aan den
Geheimen Raad gedaan, dat, volgens geruchten, die gedurig herhaald en nog niet weêr-
sproken werden, de Koning van
Spanje eene oorlogsvloot van wel honderd vijftig ronde
schepen uitrustte. Elf dagen na deze mededeeling (den 15·^®" Februarij) kwam de Vice-
Kanselier
digey van 's Konings wege bij de Gezanten met het bericht, dat Zijne Majes-
teit tegen den eersten April zes oorlogschepen zou uitrusten; daaraan zouden nog veer-
tien schepen van de kooplieden toegevoegd worden, en deze scheepsmacht zou hij, met
de onze vereenigd, tegen de zeeroovers uitzenden. De admiraals zouden eenen gehei-
men last mede krijgen om een waakzaam oog op de Spaansche vloot te houden, en in
geval deze, gelijk men voorgaf, het werkelijk op
Algiers gemunt had, zouden onze
admiraals aan de Spanjaarden verklaren, dat zij hetzelfde doel hadden: zoo zouden de
Spanjaarden zich niet, zonder dat wij eenig aandeel aan den buit hadden, met de
middelen van
Algiers tot andere ondernemingen kunnen versterken. Doch ingeval men
vernemen mocht, dat de Spaansche armade naar de Golf van
Venelië bestemd was om
daar tegen de Republiek van
Venetië op te treden en de bestrijders van de Boheemsche
Stenden te versterken, alsdan zouden onze admiraals hunnen geheimen last openen en
de Spanjaarden, des noods met geweld, den tocht derwaarts beletten. — Welk een
plan! Men had ons even goed rechtstreeks kunnen uitnoodigen, onze scheepsmacht aan
onze vijanden in handen te leveren. Zoo zij op zulk eene wijze in aanraking gekomen
ware met de Spaansche en de Engelschc scheepsmacht te gelijk, van welke de eene
zoo min als de andere te vertrouwen was, wie waarborgde ons dan, dat dezen zich niet
onder het een of ander voorwendsel gezamenlijk tegen haar gekeerd zouden hebben? Want
ook voor de Boheemsche Stenden was
jakobus een dubbelzinnig vriend, en voor zijnen
schoonzoon, den Keurvorst van de
Palis, hoopte hij reeds meer van de Spanjaarden,
dan van hunne tegenpartij te zullen verkrijgen. Hoe werkzaam de zamenspanning tus-
schen
Engeland en Spanje toen ter tijd was, hadden onze Gezanten de gelegenheid om

Zie hiervoor, bladz. 3—6.

-ocr page 262-

DES VADERLANDS. 259

op de plaats zelve te bemerken. Kort te voren hadden zij naar den Haag geschreven, 1618-
dat zij vernamen, hoe er in
Engeland door Spanje langs zyne gewone wegen gewerkt
werd, om de goede verstandhouding tusschen
Engeland en de Staten te ondermijnen. —

Onze Gezanten namen aan, dat plan aan hunne Meesters mede te deelen; zij onthielden
zich van aanmerkingen, maar gaven echter den Koning in bedenking,,of het raadzaam
heeten mocht den Spanjaarden behulpzaam te zijn in de vermeestering van
Algiers, en
zulk een groot aantal schepen van onze landen te verwyderen, daar de geruchten niet
alleen gewaagden van een door
Spanje voorgenomen tocht naar de Golf van Venetië,
maar ook naar de Noordzee. — Hieromtrent meende digby hen gerust te kunnen stel-
len: op de Noordzee hadden de Spanjaarden het niet gemunt. Daarop vraagden de on-
zen, hoe men met
Algiers handelen zou: buitgemaakte schepen kon men verdeelen,
maar eene stad diende men in haar geheel te laten. En nu was het antwoord, dal
Spanje Algiers zou houden: onze handel zou daarbij geen nadeel lijden: of waren Gi-
brallar, Cadix
en andere Spaansche plaatsen niet ruim zoo geschikt om, des verkie-
zende, den handel afbreuk te doen? Bovendien
Spanje zou zich door het bezit van
Algiers genoopt zien om de Turken te bestrijden, — Digby scheen niet te bedenken,
dat en de Eogelschen zeiven en wij toen vrede hadden met de Turken. — Het antwoord,
dat de Staten-Generaal in een schrijven van den Maart op de mededeeling gaven,
sloeg het plan voor goed den bodem in. Gaarne wilden zij met de 21 goed uitgeruste
schepen, die zij tegenwoordig in zee hadden, in vereeniging met den Koning van Grooi-
Brilannie handelen; maar daar en Engeland en zij vredeverdragen met den Grooten
Heer hadden aangegaan, zoo was het niet geraden zich met
Spanje te vereenigen, vermits
dit Rijk met den Sultan in openbaren oorlog was. Immers dit zou door den Grooten
Heer als eene vijandelijke daad worden aangemerkt, en de geheele handel op de
Levant
met al de personen en goederen, aldaar aanwezig, zou gevaar loopen verloren te gaan.
Ook wisten de Stalen niet, wat eer of voordeel er voor de Engelschen en onze natie in
steken zou den Spanjaard behulpzaam te zijn in de verovering van zulk een gewichtige
plaats als
Algiers, waarmede hij meester zou zijn van de geheele Straat. Bovendien
zou het te bezien slaan, of de Spanjaarden gedoogen zouden, dat wy onze schepen
met de hunne vereenigdtin: aan eene verachtelyke afwijzing wenschten wij ons niet
bloot te stellen. Maar, dit voorby gezien, al bemerkte men nu, dat de Spaansche
vloot het niet op
Algiers gemunt had, hoe zou men haar dan die andere onderneming
kunnen beletten. Zy had zich slechts te verdeelen, en haar plan tegen
Venetië zou
reeds volvoerd zijn vóór wij het vernomen hadden. Eindelijk, het ontwerp des Konings
leidde er toe om, in geval
Spanje vijandelijkheden tegen Venetië beoogde, ons te nopen
openlijk en plotseling, ten behoeve van
Venetië, met welke Republiek wij nog geen
verdrag gesloten hadden, te breken met
Spanje, dat, zoo lang het Bestand duurde,
zich met ons op een voet van vrede geacht werd te bevinden. Een eensklaps uitgebro-

55*

-ocr page 263-

1618—

1621.

260 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Isen oorlog met Spanje zou het gevolg met zich slepen, dat al onze koopvaardyschepen
onbeschermd bleven tegen de zeeroovers, en dat de millioenen schals aan koopwaren,
die onze handelaars,, op het Bestand gerust, in
Spanje, Portugal en Italië hadden op-
geslagen, den Spanjaarden in handen vielen. Neen! dan konden wij den strijd legen
de zeeroovers alleen wel volhouden en gelukkig ten einde brengen. De Collegiën ter
Admiraliteit waren gelast, met spoed tien nieuwe oorlogschepen op stapel te zetten.
Reeds hadden de Algerijnen meer dan de helft der Nederlanders, die zij tot slaaf ge-
maakt hadden, losgelaten, en de overigen waren zij bereid vrij te geven, zoodra de
schepen, op welke zij zich bevonden, te huis gekomen zouden zijn. Ja, zij beloonden
zich geneigd om over vrede te handelen en de voorwaarden na Ie komen, die wij in
onze verdragen met den Grooten Heer bedongen hadden. — Waarlyk, de Staten, dus
sprekende, gaven de blyken, dat er onder hen waren, die vrucht van
oldenbarnevelts
lessen gehad hadden. Tot handhaving van 's Lands onafhankelijkheid, eer en voordeel
kon men niet beter doen, dan den man navolgen, die om landverraad op zijn leven
gevangen zat.

Doch wij hebben nog niet gezien, of het onzen Gezanten vergund werd om over
de zaken van
Oosl-Indiën en Groenland in onderhandeling Ie treden. Den ΙΟ·*"" Ja-
nuarij (1619), door den Geheimen Raad uitgenoodigd, vernamen zij, dat men wer-
kelijk toestond, de onderhandeling over de visscherij tot beter gelegenheid uit te stel-
len; maar men verlangde een vasten tijd, en wel den laatsten Augustus bepaald te
zien als termijn van het uitstel: geschiedde dit niet, alsdan had
Zijne Majesteit onlus-
ten onder zijne onderdanen te duchten, even goed als de Staten onder de hunne.
Voorts verzocht men van de Gezanten eene gezegelde procuratie om dan over te gaan
lot de onderhandelingen, doch niet alleen, zoo als de Nederlanders begeerden, over
Indië en Groenland, maar ook over de tarra en de munt. Tegen den tyd dat de
procuratie ingekomen was, kon men handelen op het stiik van de zeeroovers. — Dus
werd de vervulling van hunnen wensch en dat nog wel slechts van een deel van hun-
nen wensch aan onaannemelijke voorwaarden verbonden. ■— De Gezanten antwoordden
dan ook, dat het niet mogelijk zou zijn, eenen termijn van uitstel voor de onderhande-
lingen over de visscherij te bepalen; dat de procuratie lot tiiels diende, aangezien de
geldigheid van een traktaat niet afhangt van de procuratie der contractanten, maar
van de bekrachtiging van het gecontracteerde, die toch aan beide zyden zou moeten
volgen, al ware de procuratie voorafgegaan; dat over de
tarra gevoegelijkst in Neder-
land
kon worden onderhandeld, en, hield men slechts de hand aan 'sKonings plakaten,
daarover in het geheel niet behoefde gehandeld Ie worden; dat het stuk der munt hen
Ie lang zou ophouden, en Hun Hoog Mögenden deze zaak met
carleton zouden weten
te schikken; eindelijk, dat men tegen de zeeroovers niet met het ontwerpen van trak-
taten, maar met het uitrusten ten oorloge moest optreden. — Op dit antwoord werd

li

if

1

-ocr page 264-

DES VADERLANDS. 199

de Koning geraadpleegd. De inlevering eener procuratie en de belofte dal men de 1018 —
onderhandelingen over de visschery binnen het jaar aanvangen zou, bleef hy verlangen.
Nam men deze Toorwaarden niet aan, hij zou het aanmerken als een volslagen afsnijden
van alle verdere onderhandeling. De eer van Zijne Majesteit was gemoeid met het stuk van
de tarra en de munt; bepaaldelyk over de
tarra moest mede gehandeld worden in zya
Rijk en omtrent het deswegens in
Nederland verordende conclusie genomen worden in
Engeland. Voorloopig kon de onderhandeling over de zaken van de Oosl-Indiën en
Groenland aangevangen worden; doch alles zou zonder uitwerking blijven, in geval
zijn verlangen op de andere punten niet voldaan werd. — Zoo konden dan toch de
onderhandelingen over de
Oost en Groeiiland geopend worden. Maar ten dien einde
moesten er ook van de Engelsche zyde Commissarissen worden benoemd, om op de
onderhandelingen der Gedeputeerden uit het Bewind der Engelsche Oosl-Indische Com-
pagnie toe te zien. En dit had eenige moeijelijkheid in. Noch de Heren van den
Raad zeiven, noch Zyne Majesteit waren gezind eenigen uit hun midden tot dat werk
te committeren, vermits hunne eer en rang niet toeliet, met kooplieden uit hunne
landgenoolen in eene vergadering te komen, waar dezen het recht zouden hebben te
zitten en zich te dekken. Eindelijk echter werd deze zwarigheid uit den weg ge-
ruimd. Toch moesten de Nederlandsche Gezanten, ten wier gevalle men lot zulk eene
afwyking van het aristocratisch gebruik was overgegaan, deswegens eenig verwyt hooren.
Sir THOMAS EDMOHD kwam hun uit naam van Zijne Majesteit zeggen, dat zij, zoo het
scheen, in
Engeland de wet kwamen stellen, daar men om hunnentwil legen een
nooit overtreden gebruik ging handelen. Dit verwgt konden de onzen zich gemakkelyk
laten welgevallen: immers getuigde het van het ontzag, dat men onwillens voor de
Hollandsche zeden had.

Toen eindelyk de onderhandelingen, den Januarij, geopend waren, begon de Ue onderhan-

Engelsche Compagnie met het vragen om vergoeding voor geleden schaden en beleedigin- verTemging^^der
gen. Hiertegen stelden de Gedeputeerden der Nederlandsche Maatschappij hunne klachten
over. Bij de tweede bijeenkomst kwamen de Engelschen al weder met beschuldigingen
voor den dag, hoe de onzen hunne landgenoolen uit hunne bezittingen hadden ver-
jaagd, de Engelsche banieren neêrgehaald, en Chinezen onder Engelsche vlag genomen
hadden. Doch thans kwamen onze Gezanten, wien deze gang van zaken niet aanstond,
tusschen beiden. Hun Hoog Mögenden, zeiden zij, zouden zoodanige handelingen, van
de onzen in de
Oosl-Indiën bedreven, gaarne wraken en ze voor het toekomende ver-
bieden, mits zulks van de Engelsche zijde ook geschiedde. Doch hiertoe giHgen de
Engelschen niet gereedelijk over: zij beweerden, dat de eer huns Konings eerst voldoe-
ning eischle, voordat men kennis van onze klachten kon nemen. — Die eisch verried
al weder, hoe noode de Engelschen er toe verstaan konden om ons het recht eener
Mogendheid, die zich als zoodanig met Koningen gelijk mocht stellen, toe te ken-

-ocr page 265-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1G18— nen. — De volgende bijeenkomst scheen weder met onvruchtbare aantijgingen en ver-
dedigingen te zullen verloren gaan, toen onze Gezanten op nieuw lusschen beiden
kwamen met Ie zeggen, hoe het nu genoegzaam gebleken was, dat deze manier van
handelen lot niets leidde: zij waren niet gekomen, om zulke pleidooijen aan te hooren
en dan eene uitspraak te doen, maar om een traktaat te sluiten, waartoe slechts in-
schikkelijkheid van beide zijden leiden kon. Dit begrepen de Engelschen nu ook, en
zij waren geneigd om ter zake te komen, mits het eerste artikel van eene algemeene
amnestie en wederzijdsche teruggave van het genomene zou gewagen, daar de eer van
Zyne Majesteit niet toeliet te onderhandelen zonder dat de loslating zijner onderdanen
eerst was vastgesteld. Hiertegen werd van onze zijde geen bezwaar ingebracht. Doch
dat eerste artikel zelf kwam zoo spoedig niet lot stand. Men ontkende van wederzijde
op zekere punten de verphchting lot de teruggave van het geen de tegenparty vorderde;
eenmaal zelfs braken de Engelschen de onderhandeling metterdaad af, en slechts door de
oplossing van het gerezen geschil tot het einde uit te stellen, wanneer men het omtrent
het traktaat zelf eens zou zijn, werd de voortzetting der onderhandelingen mogelijk ge-
maakt. Thans lieten de Commissarissen der beide Natiën de Gedeputeerden der beide
Compagniën eenige vergaderingen zonder hun bijzijn houden, om opening te doen elk
van hun kapitaal en daarnaar elks
quote te bepalen.

Nieuwe poging Intusschcn had de Koning getracht het uitstel van de onderhandelingen over de vis-
vruchteloos te maken. Immers had hij laten weten, dat hij
m\. Schotland mexxy^Q
""" klachten had ontvangen over de geweldenarijen, vier of vijfjaren geleden door onze
schippers bedreven. Deswegens, zeide hij, moest hij zijnen onderdanen eenig genoegen
geven, en alzoo verzocht hij, dat de Slaten bij plakaat zouden gelasten, dat de Neder-
landsche schippers 14 Engelsche mijlen ver van de kust zouden afblijven, totdat bij
traktaat anders in de zaak zou voorzien zijn. Onze Gezanten antwoordden op deze mede-
deeling, dat de gegrondheid dier klachten eerst diende onderzocht te worden, te meer
omdat zij ze voor ongegrond hielden en dergelijke aanslagen reeds bij plakaat waren
verboden, en wat de bepaling aanging betreffende den afstand, op welken de onzen van
de kust zouden moeten blijven, stond men die toe, dan verleende men iets waarover eerst
onderhandeld moest worden en dat van onze zijde nooit zou toegestaan worden. Een
dag of zes later liet de Koning weten, dat hij juist niet op die 14 mijlen afstands
stond, zoo onze schippers slechts buiten het gezicht van het land bleven. Deze voor-
slag was reeds vroeger gedaan ^ en werd door de onzen niet beantwoord. — Doch hoe
beantwoordden de Staten het sedert ter hunner kennis gekomen nader verzoek om eene
procuratie en de verlangde bepaling van eenen termijn, waarop de onderhandeling over
de visschérij zou geopend worden? Den 31'"^" Januarij werd over deze twee punten

Vergel. hiervoor, bl. 30.

-ocr page 266-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 2G3

beraadslaagd, en in beginsel aangenomen, dat men eene gezegelde procuralie zou
overzenden en eene acle, bij welke beloofd werd dat men in onderhandeling zou
treden oyer den handel, de zeevaart en de visscherij, wanneer de slaat des lands zulks
zou veroorlooven, liefst binnen het jaar, tot welken termijn toe alles in den tegenwoor-
digen toestand blijven zou. In het antwoord op
garletoks »scherpe" propositie van
den Januarij, bij deze gelegenheid den Koning medegedeeld, zeiden de Staten,

dat zij ten aanzien der procuratie aan het verlangen voldeden, »hoezeer er geen grond
was voor vrees, dat de traktaten, in
Engeland te sluiten, ten gevolge van eenige
kuiperij of verandering zouden gewraakt Avorden: hunne regering hing niet af van
eenigen ambtenaar, en zij waren voornemens, den regeringsvorm, dien zij gedurende
den oorlog met Gods zegen en den bijstand hunner bondgenooten geslicht hadden,
verder met gelijke volharding en moed te handhaven." De Stalen gaven slechts toe
voor de leus. Al schenen die beide stukken veel toe te geven, zoo schreven zy by de
verzending in een bijzondere missieve aan de Gezanten, toch moesten zij niet meenen,
dat zij van hunne oorspronkelijke instructie moclilen afwyken: het bleef der Staten
meening, dat het stuk van de
tarra hier te lande afgehandeld moest worden; zelfs
moesten zij, zoo de Koning genoegen nam met hun kalm antwoord op zulk een felle
propositie, de acte zoo lang mogelijk onder zich houden

Verscheidene afzonderlijke bijeenkomsten van de Gedeputeerden der beide Gompag- De onderhan-
niën werden besteed lot het taxeren van het kapitaal, dat elk der beide natiën in de
Oostindievaart had steken. De Engelschen namen de werkelijkheid aan van het aan
onze zijde opgegeven kapitaal, doch schatten, naar het gevoelen onzer kooplieden, het
hunne veel Ie hoog. De Commissarissen der beide Regeringen woonden weldra de ver-
gaderingen weder bij, ten einde de twistende partijen tot een vergelijk te brengen.
Men begreep, dat men thans ten naasten bij elkanders kapitaal kon begroolen, en dat
hierbij geene volslrekle naauwkeurigheid noodig was. Dus zou men dan nu overgaan
tot het bepalen der quole, welke elk der partijen in den handel hebben zou. Hierop
eischten de Engelschen de helft van het bedrag van de gansche winst: alleen in de
MoluJcken wilden zij den onzen een grooter aandeel gunnen. De onzen daarentegen
verlangden, dat de Engelschen zich met een vijfde of hoogstens met een vierde zouden
tevreden slellen. Wilden de Engelschen hun kapitaal verhoogen, om den onzen gelijk
te komen, dan konden de onzen hun kapitaal weder in evenredigheid verhoogen, en
zoo bleef de verhouding dezelfde. Dien voorslag nu vonden de Engelschen vol-
strekt onaannemelijk; zij verklaarden geen verderen eisch te willen doen, en verrieden
hunne dwaze laatdunkendheid door te beweren, dat het strijdig zijn zou met de eer van
Zijne Majesteit, zoo den onzen bij contrakt grooter aandeel in den handel werd toe-

Resol. St.'Gen. 31 Jan,; 13, 14 Febr. 1619.

-ocr page 267-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1018— gekend. — Even alsof dat wat wij door de inspanning onzer krachten verkregen hadden
een onrechlmalig bezit was, omdat wij geene machtiging van eenige Mogendheid afge-
wacht hadden om het ons te verwerven, en alsof de rang yan
Engeland onder de
Mogendheden aan de onderdanen van dat Rijk het recht gaf om zich een deel van ons
goed toe te eigenen.

Den Februarij deden onze Gezanten eenenstap, die getuigde, dat zij vermoedden

op het zwakke karakter van den Koning invloed te kunnen uitoefenen, en het vervolg
bewees, dat zij zich in die meening niet bedrogen. Zij deelden Zijner Majesteit den
bijna wanhopigen staat der onderhandelingen mede. Doch aanvankelijk zonder hun
doel te bereiken. De Koning was^uilerst beleefd jegens hen, maar sprak in gelijken
zin als zijne onderdanen: hadden de Engelscheu, zeide hij, slechts een vierde van den
Indischen handel, alsdan zou men in
Indiê meenen, dat de »Koning der Nederlanders"
een grooter vorst was, dan hij,
jacobus. — Een overtuigende grond van redenering,
voorwaar! — Doch, voegde hij er bij, de Commissarissen moesten de zaak slechts
zamen zien te vinden. Dit woord schrikte niet geheel af, en onze Gezanten achtten
de gelegenheid gunstig om andere handelsbelangen ter sprake te brengen, te welen het
verbod, waarmede de invoer van staal en spelden getroffen was. Hierop antwoordde de
De zaak van Koning op eene aanmoedigende wijze. In hetzelfde gehoor kwelen zich de Gezanten
aen^pTins'^ van gegeven last, om het misverstand tusschen de Kroon van Engeland en die

/^raM/inj/c ter sprake te brengen. Reeds in de eerste dagen van het jaar 1619
was er te
Londen gesproken van de komst van een buitengewonen Gezant van Savoye,
die in last hebben zou eene poging aan te wenden ter bijlegging van het verschil
tusschen
Frankrijk en Engeland, en ten dien einde een huwelijk voor te slaan tusschen
den Prins van
Wales en de jongsle dochter van wijlen den Koning van Frankrijk.
Werkelijk kwam er vóór het midden van Februarij een Gezant van den Hertog van
Savoye aan. Dus was het vraagstuk der verzoening reeds aan de orde gesteld. — Thans
kreeg de Koning van de onzen den raad om een nieuwen zaakgelastigde naar
Frankrijk
te zenden en er eenen vandaar te ontvangen. De Koning van dit Rijk, dit konden zij
op grond van
langeraks berichten mededeelen, was daartoe geneigd. Dezen raad be-
antwoordde de Koning met dezelfde redenen, die hy, zeide hy, den Gezant van
Savoye
had voorgehouden. Hij had grieven legen i^roM/crijVi; een' geneesheer van hem, hoe-
zeer van aanbevelingsbrieven van hem zeiven voorzien, had men sraadelyk gelast uit
Frankrijk te vertrekken; de Agent van dit Ryk had walter raleigh , toen deze man,
te groot voor de kleingeestigheid der toenmalige regeerders van
Engeland, nog gevangen
zat om weldra onthoofd te worden, een Fransch schip ter ontvluchting laten aanbieden,
en, wat niet het geringste was,
lodewijk XIII, 'sKonings misnoegen deswegens ver-
nemende, had gezegd, zijne vriendschap wel te kunnen missen, daar hij andere vrienden
genoeg had. Op zijn vredelievend uitgedrukt verzoek, dat de Fransche Regering hare

-ocr page 268-

DES VADERLANDS. 2G3

handelwijze mocht verklaren, had hij geen voldoening gekregen. Nieltemin, wilde Ißis—
Frankrijk hem eenen ambassadeur zenden, hij zou dien ontvangen en er alsdan ook
eenen heenzenden. Doch den zijnen gelijktijdig Ie zenden, dit kon hij niet »om niet -
in gelijken grade met
Frankrijk gesteld te worden." — Den Mei kwam in den
persoon van den Markies
du treignel een buitengewoon Gezant van Frankrijk te Lon-
den
aan, en met hem, zoowel als met den Savooischen zaakgelastigde, hadden onze
Gezanten verscheidene vertrouwelijke zamensprekingen. Op eene audientie , welke
ja-
gobus
hun den 27''™ dier maand verleende, wierpen zij de zoo uiterst belangrijke en
kiesche zaak nogmaals op. Zij begonnen met eene openhartige verklaring betreffende
het door den Koning
zoq onverdroten begeerde huwelijk zijns zoons met eene Spaansche
Prinses: zulk eene verbindlenis, zeiden zij, moest noodwendig leiden tol terugbrenging
der Vereenigde Provinciën onder het slavenjuk van
Spanje. — Wat zou de Koning
hierop zeggen? Hij koos de partij van niet verstoord te worden, en zeide uitwijkend,
dat de onderhandeling omtrent dat huwelijk niet ver gevorderd was: trouwens steeds had
hij GARON met den slaat der onderhandeling bekend gemaakt, en met die vertrouwelijke
mededeelingen zou hij voortgaan: immers bedoelde hy niets dat ten nadeel zijner bond-
genoolen strekken kon. Toen nu onze Gezanten zeiden, uit de komst van eenen
Franschen Ambassadeur hoop te scheppen, dat de onderhandeling over een huwelijk
met eene Fransche Prinses hervat zou worden, gaf de Koning, niet zeer streelend voor
den moedertrots van
maria de medicïs, ten antwoord, dal hy niet geweten had, dat er
nog eene koningsdochter in
Frankrijk was, en dat hij duizendmaal liever een huwe-
lyksverdrag met het Fransche, dan met het Spaansche Hof.zou sluiten; maar, voegde
hij er niet zonder behendigheid bij,
Spanje toonde zich inschikkelijker dan Frankrijk
in zijne eisehen ter verzekering van de onbelemmerde uitoefening der Katholyke Gods-
dienst door de aanstaande Koningin van
Engeland^ en in de bepalingen betreffende
den bruidschat. Niettemin vond hij den voorslag zoo vreemd niet, en mogelijk zou het
Ie eeniger tijd nog wel tot eene verzwagering met
Frankrijk kunnen komen. Bij zijn
afscheid kreeg de Markies
du treignel de belofte, dat er in deze zaak niets besloten
zou worden, zonder dat de voorwaarden aan
Frankrijk^ de Vereenigde Provinciën,
Venetië^ Savoye en andere bondgenooten zouden >vorden medegedeeld.

Toen de Koning de onderhandelingen over de vereeniging der beide Compagniën bij ver- Dg onderliau-
nieuwing aan de wederzijdsche inschikkelijkheid had aanbevolen, kwamen de Engelsche y^f
Commissarissen met een nieuwen voorslag aan. AI kregen de Engelschen, zeiden zij, de
voortgezet,
helft van den Oostindischen handel, dit zelfs zou beneden hunne waardigheid zijn. Daarom
zou het beter wezen, dat de handel door geheel
Indiê voor de beide Maatschappijen vrij
bleef, en dat zij met zoodanig kapitaal, als elk gelegen kwam, zouden mogen handelen:
in de
Mohikken, Amhoina en Banda evenwel zouden zij zich uit hoofde van de groole
kosten, door de onzen gemaakt, mei een derde deel van de voordeelen tevredenstellen,

III Deel. 3 Stuk, 34

-ocr page 269-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

IßlS— en, wat niet het onbelangrijkste deel van het voorstel was, elk zou de helft der ver*
dediging over geheel
Indië op zich nemen: alleenlyk in de Molukken zouden de bij-
Geschil betref- dragen tot de verdediging geëvenredigd zijn aan de uit die eilanden getrokken voordee-
dat'^elk'dtr befdé OnzB Gezanten antwoordden dadelijk, dat dit voorstel in strijd was met den grond-
vefdediging'^ zou » melken de Bewindhebbers onzer Compagnie derwaarts waren gekomen: de be-
Lebbeu. doeling was geweest, dat elk deelen zou in de baten van den handel naar de mate van

het gebezigde en ten dien einde begroote kapitaal: hadden zij meer willen toegeven,
dan hadden zij dit ook wel bij brieven kunnen doen en de moeite niet behoeven te
nemen van over te komen. Doch de Bewindhebbers der Nederlandsehe Maatschappij
betoonden zich gunstiger omtrent dien voorslag gestemd: de verbindtenis, die de Engel-
schen nu verklaarden ten aanzien van de verdediging op zich te willen nemen, ver-
raschte hen aangenaam. Bij de vorige onderhandehngen, namelijk, hadden de Engel-
schen zich ongeneigd betoond om zoo veel tot de verdediging bg te dragen, als de on-
zen noodig keurden; zij hadden dus verlangd, dat wij onze strijdkrachten in de
Oosl-
Indiên
aanmerkelijk verminderen zouden, om, wanneer zij zeiven evenveel als wij aan
de verdediging ten koste zouden leggen, niet genoodzaakt te zijn daaraan zulke verba-
zende sommen Ie besteden. Dien eisch, dat de onzen hunne strijdkrachten beperken
zouden, beschouwden de onzen als strekkende om ons en alles wat wij in de
Oost ge-
wonnen hadden, den Spanjaard in handen te spelen, en de onderhandehngen waren
daarop afgebroken Zoo derhalve de Engelschen thans, nu men hen, niet zonder re-
den , meer dan ooit van den toeleg om ons aan
Spanje te verraden, verdacht hield, van
gelijke bijdragen tot de verdediging spraken, rekenden zij veel gewonnen. Althans onze
Bewindhebbers vonden goed, dat onze Commissarissen op dien voet met de Engelsche
Commissarissen in conferentie traden: konden zij eenige billyke artikelen ontwerpen, zij
zouden de bekrachtiging gaarne aan hunne principalen aanbevelen. Werkelijk kwam
thans het ontwerp van eenige artikelen tot stand. Doch de voortgang van het werk werd
weldra belemmerd doordien de onzen zich ongeneigd toonden om dadelyk en uitdruk-
kelijk tot den afstand van een derde van den handel op de
Molukken over te gaan. De
Engelschen, daarentegen, wilden voor en aleer de onzen daartoe besloten, met geenerlei
aanbiedingen van hunne zijde voor den dag komen. Op gevaar af van de onderhande-
lingen afgebroken te zien, hielden de onzen vol, en eindelijk leverden de Engelschen,
den Maart, hunne voorslagen in op de nog te regelen punten. Nu scheen men,
bijaldien de wederzijdsche Bewindhebbers het zamen vinden konden, het in alles eens,
zoo slechts van onze zijde een derde van den handel op de
Molukken werd toegestaan.
Eisch der En- Maar twee dagen later deden de Engelschen een nieuwen eisch : zij verlangden de
fiirvanh^unaan-helft van dc winst van den peperhandel door geheel
Indië, Dit, zeiden de onzen,

deel aan den pe-
perhandel,

1 Zie hiervoor D. lil. St. 11, bl. 591.

s

-ocr page 270-

DES VADERLANDS. 259

streed met het eerste der ontworpen artikelen, Tolgens hetwelk het aandeel in de voor-
deelen geëvenredigd zou zijn aan ieders in den handel gestoken kapitaal. En welk
voorwendsel hadden de Engelschen voor dien onredelijken eisch? Zij beweerden, dat,
zoo zij de helfl van de kosten der Yerdediging dragen houden, zg ook de helft van de
profijten hebben moesten, ten minste van den peperhandel, die de zekerste bron van
inkomsten was. Dus kwamen zij eigenlijk met eenen omweg op het stuk der verdedi-
ging terug. Het beginsel derhalve, hetwelk de handeling had doen hervatten, werd
thans op nieuw op losse schroeven gesteld. Zoo braken dan ook de onzen de onderhan-
delingen af, en de Gedeputeerden der Nederlandsche Compagnie zeiden, dat zij zich
tot de reis gereed wilden maken, waarop de Engelschen koel verklaarden, dat zij dit
wel lijden mochten.

Doch de Gezanten meenden nog met eenige hoop op goeden uitslag een beroep op
den Koning te kunnen doen. Zy deelden hem mede, dat van de Engelsche zijde de
helft van de peper geëischt werd, en dat hierop de onderhandeling noodwendig zou
moeten afspringen. De dood evenwel der Koningin kwam tusschen beide, en weldra
λverd de Koning zelf ernstig ziek. Op verzoek der Gezanten deed garon eene reize
naar de toenmalige verblyfplaats des Konings. Deze reize was niet geheel en al vruch-
teloos, want, was de Koning nog buiten staat geweest om zich met zaken te be-
moeyen, de Heren van den Geheimen Raad hadden onzen gewonen Ambassadeur te
kennen gegeven, dat men de onderhandelingen over de vereeniging der Gompagniën
hervatten zou, en ten dien einde het stuk van de peper lot 'sKonings beterschap on-
beslist zou laten. Zulks geschiedde werkelyk. Doch nu kwamen de forten, door de
onzen in de
Oost-Indiën aangelegd, ter sprake. Waren de Engelschen voor de helft
met de verdediging belast, dan moesten zij ook evenveel forten hebben als wij: dus
stelden zy voor, dat wij zoo vele forten aan hen zouden overgeven, als noodig zou
zijn om het getal der door de beide natiën bezeten forten gelijk te maken. Evenwel
herinnerd aan een vroeger gegeven woord, verklaarden zij, onze forten niet te be-
geren, maar bevoegd te willen zijn om door het bouwen van nieuwe forten het getal
gelijk te maken: doch, zeiden zij, de zaak kon vereenvoudigd worden, zoo wij
eenige van onze forten, die hun overtollig voorkwamen, verkozen te slechten. Dus
kwam het al weder op gedeeltelijke ontwapening der onzen neder. Wat de zaak nog
hatelijker maakte, was dat de Engelschen er rond voor uitkwamen, dat zij daarom be-
paaldelijk een gelijk aantal forten wenschten te bezetten, omdat zij niet wilden staan
of komen onder onze bescherming, noch ons meester wilden laten over hunne personen
en goederen. Onze Gezanten beantwoordden dezen laatsten wenk met de verzekering,
dat zij zich tegen ons niet in staat van verdediging behoefden te stellen: wij waren
overgekomen om hun een deel aan te bieden van hetgeen wij in zoovele jaren met zoo
groote insjpanning van krachten veroverd hadden; dus wilden wij hen niet benadeelen,

1018—
1621.

54*

-ocr page 271-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

Ifiis—; maar yeeleer begunstigen; en rekenden zy zich soms legen de Indianen niel veilig, ook
dit was een ijdele vrees; immers konden zij zich legen dezen door onze forten genoeg-
zaam verzekerd achten. En wat de zaak zelve aanging, forten te eischen op plaatsen,
die wij rechtstreeks op onze vyanden veroverd hadden, was onredelyk, en waar wij be-
paalde Iraktaten met inlandsche Vorsten hadden aangegaan, konden wij geen forten af-
staan , zonder die Vorsten daarin te kennen, aangezien sommigen van hen, de Ko-
ning van
Ternale bij voorbeeld, in die forten een bolwerk ter hunner veiligheid vonden.
Daar niettemin de Engelschen bg hunnen eisch volhardden, verklaarden de onzen op
De onderbande-nieuw, in de voortzetting der onderhandelingen geen heil te zien. Hierop merkte
lingen geschorst, pj^^γ g^^jj ^ (j^^j ^ aangezien er Ambassadeurs uit Denemarken aangekomen en an-
dere uit
Frankrijk en Spanje te wachten waren, wij, indien wij wys wilden wezen ,
ons haasten moesten, en hij voegde er bij, dal de Engelschen, in spijt van ons, binnen
kort zoo sterk in de
Molukken zijn zouden als wij. — In plaats echter van de onder-
handelingen geheel af te breken, wilden onze Gezanten nog eene poging op den Ko-
ning beproeven. Dus wachtten zij af, dat hij, geheel hersteld, op nieuw gehoor zou
" kunnen verleenen. Doch de Bewindhebbers van de Nederlandsche Compagnie behoefden

zich niet langer op te houden. Zij konden vertrekken, en na een luisterrijk afscheids-
gaslmaal by eene der Engelsche kooplieden namen zij werkelijk den 50"®" April de
reize huiswaarts aan.

Audientie bij Den lO"·"" Mei had de gewenschle audientie plaats. Nadat onze Gezanten hun
tn Koning. j-Quwbeklag wegens het overladen der Koningin en hunne gelukwenschen met 'sKonings
herstel hadden uitgebracht, nam Zijne Majesteit het woord om den wensch te ontboeze-
men, dat God hem nog sparen mocht, ook tot het welzijn onzer Republiek. Binnen
korten tyd zou men vernemen, welke groote weldaden hij haar door en in de Synode
gedaan had. Altijd had hem de leer en de factie van
arminius tegengestaan, en hij
had zich steeds verwonderd, dat
ba.rwevelt had beweerd, dat onze oorlog tegen den
Koning van
Spanje niet ontstaan en gevoerd was ter oorzake der godsdienst; verderfe-
lijker stelling uit te braken, dus liet Zijne Majesteit zich uit, was niet licht mogelijk.
Nimmer zou hij, toen hij nog slechts Koning van
Schotland was, noch Koningin eli-
SABETH onze zaak hebben voorgestaan, zoo de godsdienst hen daartoe niet genoopt had,
en de oorlog niet ter zake der godsdienst ondernomen ware. — Alsof
oldenbarnevelt
zoo iets had kunnen zeggen met het doel om de godsdienst te miskennen, en niet
^ veeleer om, op het voetspoor van
willem van Oranje, een beginsel te huldigen, het-

welk Roomschen en Onroomschen vereenigen kon om naar dien staat van ware vryheid
te streven, waarbij de mogelykheid afgesneden zou wezen om de godsdienst tot een
middel te misbruiken ten einde de menschen in ketenen geboeid Ie houden. Van zulk
- een beginsel kon zeker een Koning
jagoeus geen begrip hebben, of bracht hij niet
juist daarom hier de godsdienst ter sprake, omdat, volgens den onwaardigen wenk,

-ocr page 272-

DES VADERLANDS. 199

hem door garletoit gegeven, de godsdienst het middel moest worden, waardoor hy de
Nederlanden van hunne onafhankelijkheid zou kunnen berooven Grooter beschaming
konden de Contraremonstranten niet ondervinden dan dezen mond zijnen afschuw van
hun slachtoffer te hooren betuigen. — Eindelijk ter zake komende, gaf de Koning zijn
verlangen te kennen om de beide partijen, die der Engelsche en der Nederlandsehe
kooplieden, op alle punten van verschil te hooren: daarna hoopte hij eene onbevoor-
oordeelde uitspraak te doen. Hierop werden de Engelsche Heren, die tot de onderhan-
deling gecommitteerd geworden waren, binnengeroepen, en de onzen, dus uitgenoodigd,
konden niet nalaten hunne zaak weder te bepleiten. Dit deden zij met kracht van re-
denen.
Digby, die na hen voor de andere partij het woord voerde, scheen daartegen
niet veel in te brengen te hebben, maar wierp een vraag op, die den grondslag zeiven
der geheele onderhandeling betrof: Avy, Nederlanders, zeide hij, hadden ongelijk, dat
wg de vrije vaart op de
Molukken verboden, aangezien wg wegens dergelijk verbod den
Spanjaarden aldaar den oorlog hadden aangedaan. Eerst antwoordden de onzen, dat de
Spanjaarden in beginsel en door geheel
Indië den handel van alle andere natiën weerden.
Digby liet hen niet uitspreken en wierp hun tegen, dat wat de Spanjaarden over het
geheele gebied gedaan hadden, wij datzelfde deden in een deel van dat gebied. Dit
achtte de Koning volkomen juist gesproken. Toen kwamen de onzen met hun voornaam-
slen grond voor den dag, en die bestond hierin, dat wij door de noodwendigheid van den
oorlog aan het souverein bezit van een deel van
Indië gekomen waren, en ons van het
recht, daaruit voortspruitende, meenden te mogen bedienen. Hierop beweerde
digby,
dat wij zulks wegens het Bestand niet mochten doen. Maar, antwoordden de onzen
weder, in weerwil van het Bestand was het in
Indië oorlog gebleven. — Deze redene-
ring scheen den Koning te overtuigen. Doch
digby voerde thans aan, dat wij onze
souvereiniteit over een groot deel der
Molukken en onze traktaten, tusscben ons en de
Indische Vorsten met uitsluiting van andere natiën aangegaan, niet mochten laten gel-
den, vermits bij den aanvang der onderhandelingen bepaald was, dat men de zaak ten
principale niet zou aanroeren. — Gedachteloozer kon
digby niet spreken: was het waar
wat hij zeide, dan moest hy den oorsprong en den tegenwoordigen slaat van onze be-
trekkingen in
Indië slechts onaangeroerd laten, en ons niet dwingen, daarvan rekenschap
te geven. — Toen de onzen hem dit hadden doen gevoelen, meende hy weder, dat de
Engelschen recht van eigendom op sommige van de
3Iolukken konden doen gelden; —
doch de Koning viel hem in de rede, en zich op een zacht dringenden, bijna smee-
kenden toon tot de onzen wendende, trachtte hg hen over te halen om de zaak te
schikken en (als wilde bij in de
Oost herwinnen, wat hij in onze Provinciën zeiven
verspeeld had) den Engelschen eenige plaatsen van verzekering toe te slaan: dit wenschle

161S-
1621.

' Zie hiervoor bladz. 115.

-ocr page 273-

506 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618—

1621.

hg zonder daarom gelijkstelling met de onzen Ie begeren in plaatsen, die wij met zoo
Yeel bloed en kosten hadden verworven. Maar de eer van Engeland duldde niet, dat
zyne onderdanen geheel onder onze bescherming stonden: aireede werden zij in de Oost
al te zeer veracht en de » Koning van Holland" boven hem verheven. Steeds zou hij
zijnen onderdanen gelasten, vrede en vriendschap met ons te houden, indien wy hun
slechts wilden toeslaan, in de
Oost-Indië eemgzms op een voet van gelijkheid met ons
op te treden. Hij zou het de droevigste tyding achten, zoo hij moest vernemen, dat de
onderhandelingen niet tot het doel geleid hadden. Wel zou dit de alliantie met de
Staten-Generaal niet verbreken; maar toch veel opspraak geven in de geheele Christen-
heid, en voornamelijk zou onze vijand, de Spanjaard,^— van wien ik niet weet, zeide
zijne Majesteit, hoe hij jegens mij gezind is, — hier door kans krijgen om en hen en
ons uit de
Indien te verjagen. — Aldus verried de Koning, dat het er hem slechts om
te doen was om zynen zin te krijgen, al moest hg daartoe zyne waardigheid wegsmijten
en het verlangde als een gunst van de onzen aannemen. — Het laat zich denken, hoe
hel den trotschen edellieden, die dit aanhoorden, smaken moest, den Koning zich dus
te zien wegwerpen. Doch nog was er geene gelegenheid om den loop, dien het ge-
sprek genomen had, te sluiten. De onzen trachtten op eene bescheidene wijze te doen
gevoelen, dat er zulke inwilligingen niet te pas kwamen, en eerst toen de Koning,
aandringende op hetgeen hij gezegd had, den Engelschen Commissarissen gelastte, dat
zy van de Bewindhebbers der Engelsche Compagnie de opgaven vorderen zouden, die
lot het gewenschte doel moesten leiden, nam Lord
grevile, kanselier van de schatkist,
hem ter zijde. Zijn Lordschap schijnt hem te hebben willen overhalen om de voorstellen,
die er te doen waren, aan de Bewindhebbers der Engelsche Compagnie over te laten.
Hoe het zij, na deze afzonderlijke woordenwisseling meende de Koning zijne meening
nader Ie moeten verklaren, en altijd redenerende alsof de zaak in beginsel door de
onzen was toegestaan, zeide hij, dat de Commissarissen hem geen grooter noch aange-
namer dienst konden doen, dan zoo zij de Bewindhebbers bewogen om met betrekking
tot de plaatsen van verzekering niet zoo veel te eischen, dat het bij ons eenig
wantrouwen kon wekken. — Hierna werd de zaak van de peper voor de Koning ter
sprake gebracht en van wederzijde bepleit. Eindelijk deed zijne Majesteit als middel
om de uiteenloopende belangen overeen te brengen den voorslag, dat het gemeenschap-
pelijk inkoopen van de peper zou beperkt worden tot het eiland
Java Mayor, terwijl
in de overige landen van
Indië ook ten aanzien van de peper de algemeene vrijheid
van handel bleef bestaan. De onzen antwoordden op dezen voorslag, die op eene
valsche veronderstelling berustte, dat het elk der beide partijen vrij zou staan, zoo
veel Ie koopen als zg wilde, mits aan de andere partij de helft leverende. Hierin
scheen de Koning geen zwarigheid te vinden; doch de Lords vielen hem in de rede,
en overreedden hem, zulks aan de Engelsche kooplieden over te laten.

-ocr page 274-

DES VADERLANDS. 199

Den zelfden dag ontvingen de Gezanten eenen brief van Hun Hoog Mögenden, icis—

waarbij dezen hun schreven dat zij van de onlangs teruggekomen Gedeputeerden der

.. .. Gezan-

Ooslindische Compagnie vernomen hadden, welke moeyelijkheden er kortelings op nieuw ten, hoezeer door

... de Staten-Gene-

gerezen waren: daarvan dienden zy in persoon ten spoedigste rapport te doen. Dus hadden raai teruggeroe-

zg dadelijk bevel gegeven, dat er een oorlogschip naar Engeland zou gezonden worden aere'omgaven\ΐη
om hen met Gods hulp herwaarts over te brengen: alzoo moesten zij onmi/ldellijk na
de ontvangst van dezen brief met de meest mogelijke beleefdheid van zijne Majesteit en
wacliten.
de leden van den Geheimen Raad afscheid nemen, zonder evenwel de onderhandeling
ganschelijk af te breken. Het ontbrak alzoo den Staten-Generaal niet aan standvastigheid,
en dit is te hooger te waarderen, omdat zij daarbij niet schroomden grond te geven aan
de aanmerking, dat men thans, evenmin als onder
oldenba-rwevelts bestuur, met
Engeland in oprechte vriendschap bleek te kunnen leven. In weerwil van deze lette-
ren meenden de Gezanten de nadere opgaven, door den Koning van de Bewindhebbers
der Engelsche Compagnie gevorderd, te moeten afwachten. In plaats van die verlangde
opgaven te doen, kwam men van de Engelsche zijde voor den dag met het aanbod om
ons de onkosten te vergoeden, gemaakt by het bouwen der forten, die wig hun zouden
inruimen. De Gezanten antwoordden, dat de vergoeding voor de aarde van een bol-
werk niets te beduiden had. Later verlangden de Engelsche Commissarissen van de
onzen opgave op wat plaatsen wij hun forten konden toestaan. Dit verzoek wezen de
onzen natuurlyk af. Intusschen steeg de eisch al hooger en hooger. Vóór het laatste
gehoor bij zijne Majesteit had men vijf forten verlangd, dat is een derde van de zestien
forten; thans begeerde men er zeven. Een nieuw gehoor, door onze Gezanten bij den
Koning verzocht, werd eerst op grond van de begrafenis der Koningin en om andere
redenen afgeslagen; maar eindelijk den Mei verleend. Hier verzochten de Gezan-

ten, dat zijne Majesteit den eisch zijner Commissarissen wal lager zou gelieven te stem-
men, en hun dan hun afscheid geven, daar zij teruggeroepen waren om verslag te
doen. De Koning zeide wel te bemerken, dat wij op alles wat de zijnen verzochten,
redenen van verontschuldiging hadden in te brengen. Doch hij had een uitweg bedacht.'
men zou, namelijk, overgaan tot het vaststellen der andere artikelen betreffende den
handel en de verdediging, en de beslissing van het geschil over de forten uitstellen tol
na twee of drie jaren. Toen de Gezanten hierop om hun afscheid verzochten, ver-
langde de Koning, dat zij zouden blijven totdat er op zijnen voorslag antwoord uit den
Haag zou gekomen zijn. Dit mochten zij niet weigeren. Nu werden de Commissarissen
en Bewindhebbers der Engelsche Compagnie binnengeroepen. De Koning sprak mei
hen in het Engelsch, hetwelk de onzen niet zoo goed verstonden: alleenlyk maakte
hun de Koning na afloop van het gesprek bekend, dat de Engelsche Heren zijnen

Men verg. Resol SlaL-Gen. 4 Mei, 1618.

-ocr page 275-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1018— Toorslaff goed vondeo. — Toen de Gezanlen alsnu den Teranderden stand der onder-
1621.

handelingen aan de Stalen-Generaal bekend maakten, verzochten zij spoedig antwoord
)) om aan de kwalijkgezinden geenen tijd te laten om de zaak weder legen te werken."
Door hunnen invloed op den Koning, dien zij gunstig hadden weten te stemmen,
hoopten zy den onwil en de onbeschoftheid der Eogelsche Heren Ie overwinnen.
Weldra bleek ten duidelykste het verschil tusschen de gezindheid des Konings en die
zijner Raden. Dezen beweerden, dat de voorslag van zijne Majesteit dus moest verstaan
worden, dat hel nu reeds vast stond, dat er forten aan de Engelschen zouden worden
toegestaan, en na twee of drie jaren slechts het getal en de plaats dier forten zouden
worden bepaald. Deze opvatting, uitdrukkelijk nog in de tegenwoordigheid van den
Koning door de onzen gewraakt, werd dan ook door zijne Majesteit, die daartoe opzet-
telyk en buiten de Engelsche Commissarissen om door de Gezanten geraadpleegd werd,
als onjuist afgewezen, hetgeen echter niet belette, dat de Raadsheren met de meeste
hevigheid, tegen
'sKonings meening in, op hun stuk bleven staan. — Carletows raad
om met grove middelen legen de Nederlandsche Heren te werk te gaan, werd aldus
getrouw nagekomen. Die Ambassadeur had niet zonder beteekenis bij dien raad de mede-
deeling gevoegd, dat die Heren rijke lieden waren: misschien moest die onbeschofte
loon slechts dienen om de Nederlanders te doen gevoelen, dat er zekere aanbiedingen
dienden gedaan te worden. Hoe het zij, eindelijk kwam het artikel, waarbij het geschil aan-
gaande de forten werd uitgesteld, dus lot stand, dat de vraag niet als reeds vooraf tegen
onzen zin beslist kon aangemerkt worden. Nu werden ook de overige artikelen herzien en
in vorm van traktaat gebracht. Eindelijk schoot nog slechts de lol het laatst uitgestelde
vraag over betreffende de door de onzen Ie leveren vergoeding voor de in den grond
geboorde of beschadigde schepen. Thans zagen de Engelschen van dezen eisch af, en
het traktaat behoefde nog slechts de bekrachtiging der beide Mogendheden. Nog vóór
Er komt eeu het midden van Julij kwamen er eenige Gedeputeerden van de Nederlandsche Compag-
M^tand!™'^^^^'^ op nieuw naar
Engeland over om het traktaat te teekenen, en den July
werden de artikelen, 31 in getal, van beide zijden bezegeld. De voornaamste punten,
die, builen de reeds vermelde, bij dit traktaat bepaald werden, waren deze; Welwil-
lendheid en hulpvaardigheid zouden de betrekkingen tusschen de ambtenaren der beide
Compagniën kenmerken; zoo veel doenlijk, zouden de buitengewone belastingen en ge-
schenken afgeschaft worden; met gemeen overleg zou men trachten eenen prijs te be-
palen , beneden welken de waren niet verkocht zouden worden; de peper zou (in
onderscheiding van de andere vrije waren) op
Java ingekocht en tusschen de Engelschen
en de Nederlanders gelijk verdeeld worden; daar de Engelschen in de
Molukkcn een
derde van den geheelen handel bekwamen, zoo zouden factoren van de beide natiën
de waren aldaar voor den couranten prijs koopen en zc dan bij loting naar eisch ver-
deden; lot de verdediging van den handel zou elk der beide Compagniën in de

-ocr page 276-

DES VADERLANDS. 199

Oosl-Indiën iicn oorlogschepen houden, elk van 600 lol 800 Ion, bemand met ISO IRlS—

1631.

koppen en gewapend met 30 acht- Hot achllienponders; een Raad van defensie, uit
de beide naliën zamengesteld, zou het getal der verder noodige kleinere schepen be-
palen; gemeenschappelijk zou men streven in
China en andere kwartieren van Indië
den vrijen handel lë openen en Ie vestigen; zonder toestemming der beide Compagniën
zouden geene derden tot deelgenootschap worden toegelaten, en in geval andere En-
gelsche of Nederlandsche onderdanen iels ten nadeele der Compagniën ondernamen,
zouden dezen hun zulks beletten; de Koning van
Groot-Briiannië en de Stalen-Generaal
zouden de oprichting van geene andere Maatschappij tot den handel in /ίίΛ'έ" vergunnen
gedurende den termijn van het traktaat, voor twintig jaren gesloten; de geschillen,
eindelijk, voor zoo verre de Raad van
Indië en de Bewindhebbers der Compagniën ze
niet konden beslechten, werden verwezen naar den Koning en de Stalen-Generaal.

Toen de Gezanten, den Julij, nadat zij , door den Koning ter maaltijd genoo-

digd, op de eervolste wijze behandeld waren, Zyne Majesteit voor zijne lusschenkomst,
die het afbreken der onderhandeling verhoed had, dank gezegd, en verklaard hadden,
daarin een nieuw blijk van zijne oprechte toegenegenheid te zien, verzochten zij hem
het traktaat, waarvan hem de eer toekwam, te ratificeren. De Koning antwoordde,
dat het tot sland komen van het traktaat hem te meer genoegen deed, omdat de ver-
bitlering van zijne onderdanen legen de Nederlanders zoo groot was geworden, als
zij
ooit tegen de Spanjaarden geweest was. Hij zou, ging hij voort, het verdrag bekrach-
tigen
in hoedanigheid van Koning van Engeland, daar hij niets legen de rechten der
Schotten vermocht Ie bepalen. — Dit kwam den Gezanten voor te strijden legen de
strekking van dat artikel van het traktaat, waarbij de handel op
Indië aan andere
Eügelsche of Nederlandsche onderdanen verboden was. Zij beantwoordden derhalve de
verklaring van den Koning, met de aanmerking, dat de Provinciën onderling in geene
andere betrekking tot de Stalen-Generaal stonden, dan
Schotland lot den Koning van
Groot-Brilamiiëj en dat elk der Provinciën, even goed als Schotland, wel eene eigene
Compagnie zou wenschen op te richten. Niettemin vonden Hun Hoog Mögenden beter,
alle Provinciën te zamen tot eene algemeene Compagnie te brengen. Hierop antwoordde
dc Koning, dat ook hij even zoo trachten zou, de Schollen in dezelfde Compagnie met
de Engelschen te vereenigen: want, liet hij de oprichting eener Scholsche Compagnie
toe, dit begreep hij zelf, zoo zouden de beide Britsche Compagniën elkander slechts
benadeelen. — Weldra volgde van beide zijden de ratificatie van het traktaat. — En Het traktaat
heerschten er sedert oprechtheid en welwillendheid in de betrekkingen tusschen (ïe g®^

beide Compagniën in de Oost-Indiën? Verre van daar. Hoe zou hel mogeliik gevreest

° ** ° komen hebben.

zijn? »De Engelschen waren de minste," zegt van αιτζεμλ »en zij wilden gaarne

ï Saken van Staet en Oorlogh, 'sGravcnli, 1669, bl. 360.
III Deel. 3 Stuk.

-ocr page 277-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

de meeste zijn, en gierigheid is een gemeen gebrek onder kooplieden. Alzoo is het
accoord niet langdurig geweest." Reeds weder in 1621 klaagde de Koning van
Grool-
Brilannie
aan de toenmaals in Engeland aanwezige Nederlandsche Gezanten, dat de
Engelsche Oost-Indische Compagnie haren eisch niet kreeg; dat de Hollanders Ie/aciit/ro
en elders soevereiniteit over de Engelschen lieten gelden, en echte bloedzuigers waren,
die den Engelschen hunne voedingstoffen afzogen In 1622 veroorloofden zich de
Nederlanders eenige Engelschc onderdanen, beschuldigd van zamenzwering tegen de
onzen, op
Amboina gerechtelijk ter dood te brengen. Ook was het koens advies, in
weerwil van zijne alles behalve uitsluitende handelspolitiek, den Engelschen, die volgens
hem steeds klachten en moeijelijkheden opwierpen, niet in het minste toe te geven ^,
en in 1641 komt de toenmalige Goeverneur-Generaal
van diemen, in eene Instructie
aan den Commandeur
quast, die Goa ging blokkeren, er rond vooruit, dat het eene
»maxime" der onzen was, den Engelschen »den smaak van den Indischen handel te
doen vergaan Hiertoe ontzag men geene slinksche middelen, bestemd om de En-
gelschen slechts schrale voordeden van den handel te laten behalen. Zoo weerde men
levens van zelve alle andere mededinging: want waar de Engelschen te kort schoten,
hoe zouden daar de Denen of de Franschen aan het indringen binnen een zoo goed
bewaakt gebied hebben kunnen denken? En hoe zouden de Engelschen zeiven, nog
niet lot het nieuwe leven ontwaakt, dat zich by hen eerst op het eind der zeven-
tiende eeuw door eenen Prins van
Oranje de baan zag geopend, hoe zouden zij vóór
dien ijjd gelijken gang hebben kunnen houden met de Nederlanders, die in de
Oost-
Indiön
door een wonderlijken geest van overmoed, gepaard aan een stout vertrouwen
op God, gedreven werden. De Oost-Indische Compagnie, die de haar bewezen diensten
niet onbeloond liet, wist bij hare dienaren nevens eene strenge tucht eene waarachtige
geestdrift voor hare belangen levendig Ie houden. De Goeverneurs-Generaal of hunne
onderbevelhebbers zonden hunne onderhoorigen uit met zegenwenschen als de volgende:
»De Almogende verleene u tot de onderneming allen Ie zamen goed beleid, volle
couragie en zijnen heiligen zegen lot volkomen overwinning en ruïne onzer vijanden;"
en met betuigingen, als deze: »Vertrouwende, dat gij de zaak zoo zult inrichten, dat
Gods eer daarby gevorderd, vele blinde Heidenen mettertijd tot zaligheid gebracht
zullen worden en daar benevens de Compagnie de lang gewenschte vruchten zal erlan-
gen. — Hetwelk u Ie zamen wil gunnen de Gever van alle milde gaven, de opperste
Krijgsman, de Heer onze God, Amen!" En welke zijn de hier bepaaldelijk bedoelde
lang door de Compagnie gewenschte vruchten? De onderneming, welke die vrome

1 v. aitzema, ald. bl. 17. 2 Ilistor, Gen. v. Utr., Kronijk 1853, bl. 67—129.

3 i'. a. leupe, in Bijdrag, tol de Taal- Land- en Volkenkunde van Ned. Indië, N. Yolgr.
Deel, bl. 335.

]ßl8—
3 631.

-ocr page 278-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 2G3

beden medekrijgt, is naar Formosa gericht en heeft het gemunt op het vindén van
goud, »hetwelk, heet het in hetzelfde sluk, de bruid is, waar het al om danst," en
zoo de inboorlingen den toegang tot de goudstreek niet goedschiks verleenden, noch
het goud voor billijken prijs verkoopen >Yilden, moest dien blinden Heidenen, tegen dat
zij »mettertijd" lot de zaligheid gebracht werden, »bij alle middelen zooveel mogelijk
afbreuk gedaan worden: te weten, men moest hunne personen levend of dood in handen
trachten te bekomen, hunne landen en huizen ruïneren en verder hun zooveel schade
zoeken toe te brengen, als doenlijk was: want met harde sporen moest die goddclooze
hoop gegoeverneerd worden Roekeloozer en dapperder tevens is er nooit legen
heidensche en voor valsche Chrislenen gehouden medemenschen gehandeld onder stout-
moediger opzien tot God, dan door de Nederlanders in de
Oost-Indiën. Werkelijk liep
hun alles mede, totdat eindelijk in 1661 zich in den val van
Tayouan hel: iol hiertoe
en niet verder
hooren deed, juist toen men door de vestiging op J'^omosa den Chinezen
den zeehandel hoople af te snijden, en ook nog de koopvaart op hun onmetelijk Rijk
in handen dacht te krijgen, — een doel, waarvoor men volgens
koens oordeel zelfs
een honderdjarige strijd veil moest hebben Had dit denkbeeld van den stichter van
Batavia verwezenlijkt kunnen worden, er ware eenmaal een tweede en grooter Batavia
op Formosa verrezen. Doch de opening der betrekkingen met China is aan later dagen
voorbehouden gebleven en niet meer uitsluitend aan de zonen der manhaftige Neder-
landers van de eersle helft der zeventiende eeuw.

De overeenkomst aangaande de belangen der beide Oost-Indische Compagniën was
niet het eenige doel der bezending naar
Engeland in 1019. Ook den overlast, die onze

' Zie LEUfE, t. a. pl. bl. 26, en een opstel aldaar van denzelfdcn: Over de verovering van het
Fort la sanctissima Trinidad op Formosa
in 1042. — Tocli verzuimde men niet bij lijd en Avijle
op de bekcrinfi der Heidenen tot het Christendom bedacht te zijn. Het ontbrak niet aan predi-
Jcanten, die onze kooplieden en krijgslieden vergezelden, en de beoefening der Maleisehe taal
Λverd dienstbaar gemaakt aan het onderwijs der inboorlingen. Heeds in 1611 gaf
albert ruvl,
van Enkliuizen, eenige leerboekjes in het Maleisch uit. In 1012 gaf hij eenen Spiegel van de
Maleisehe taal, ten behoeve der Indiaansche Jeugd, met een Diiitsch-Maleiseh Woordenboek(ycT^cX.
Kronijk v. h. llist. Gen. te Utr.
1848, bl. 233). In 1618 werd aan jüstüs heubmüs eene grati-
ficatie toegestaan door de Staten-Generaa Λvegens de opdracht van zijn hoek:
de legatione Evan·
gelica ad Indos eapessenda admonitio,
dat is: Vermaning tot de Zending onder de Indiërs {ResoL
St.-Gen.
25 Sept. 1618). van den sakde {Nederl. Uistor. bl. 230) spreekt van zekere vertaling
van de Evangeliën in het
Maleisch, en in de Notulen van den ilaad van XYII wordt op den
29 Aug. 1029 en Maart en Aug. 1030 achtereenvolgens melding gemaakt van de vertaling der
vier Evangeliën door
ruvl in het Maleisch.

2 LAÜTS, in Bijdr. tol de Taal- Land- en Yolhenh. v. Nederl. Ind, D. 11 van de N. Yolgr.,
hl. 282 en volgg.

Oh

-ocr page 279-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— walvischvaarders van de Engelschen leden, moesten zij trachten Toor het vervolg te voor-
Onderhandelin gewelddadigheden, door de Engelschen sedert eenigen tijd legen onze

gen over de wal-Yisscliers op de kusten van Spitsbergen en Groenland gepleegd, hadden de onzen, dus

vischvangst bij

SpUshergen. moesten de Gezanten verklaren, geooodzaakt op middelen bedacht te zijn, niet om de
Engelschen te verjagen, maar om door hen niet verjaagd te worden. Wij waren ge-
neigd de genomene waarden terug te geven tegen die, welke ons ontnomen waren.
Wat het recht om in die wateren te visschen aanging, het visschen in de ruime zee
stond ieder vry, al ware het ook, dat de naburige landen door een ander bezeten
■werden. Zoo hadden de Franschen
Terre Neuve ontdekt, en niettemin lieten zij ande-
ren natiën toe in den omtrek te visschen. Bovendien de Nederlanders waren de eerste
ontdekkers dier kusten, en het was niet te bewijzen, dat de Engelschen ze vóór 1596
gekend hadden, toen wy ze ontdekt en van enkele punten op de kust bezit genomen
hadden. Toch wilde men gaarne de hand leenen tot eene billijke verdeeling van het
gebied, waarop gevischt werd, of wel tot de bepaling, dat de Engelsche en de Neder-
landsche Noordsche Compagnie een gelijk getal schepen naar
Spitsbergen zouden uit-
rusten. — Den Maart, toen de onderhandeling over de Oost-Indische zaken scheen
afgebroken te zullen worden, werd op verzoek van onze Gezanten een dag bepaald,
op welken men over
Groenland in wisseling van denkbeelden zou treden. Dit geschiedde
den 16·^®" Maart. Toen meenden de Engelschen ook op dit punt met zware klachten
te moeten beginnen: de wyze, waarop onze visschers en oorlogschepen de hunnen be-
handelden , noemden zij barbaarsch en onlijdelijk. De Nederlandsche Heren wezen die
klachten af en beweerden, dat de Engelschen zich aldaar rechten aanmatigden, die hun
niet toekwamen: zelfs de Engelsche schrijvers
edward wright en righard hacluyt
gaven toe, dat de onzen Spitsbergen in 1596 ontdekt hadden, en nugo willigby
was in 1553 zoo ver niet doorgedrongen. De Engelsche Commissarissen beweerden
daarentegen hardnekkig, dat het land hun alleen toekwam, en dat
Frankrijk en
Spanje niets tegen hunne aanspraak inbrachten. Op de volgende byeenkomst deden
de onzen verscheidene voorslagen om tot eene bijlegging der geschillen te komen,
doch geen dier voorslagen was gelukkig genoeg om den Engelschen te behagen. Zij
verlangden, dat wij ons bij
Spitsbergen met geen grooter aandeel aan de visscherij zou-
den vergenoegen, dan wij hun in de
Molukken gunden. Namen wij hiermede genoegen,
dan zoude men gezamenlyk de andere natiën weren. Moest, daarentegen, ons beweren
aangaande de oorspronkelijke vrijheid der visscherij gelden, dan was er geen grond
om de Franschen en de Denen te weren. — Nader kon men tot elkander niet komen:
de eenige weg, die nog open scheen, was, zeiden de Engelschen, de vrije gunst van
den Koning. De onzen verzochten dan ook in deze zaak gehoor by Zyne Majesteit,
doch zij vonden hem tegen hunne verlangens sterk vooringenomen. | Naauwelijks be-
gonnen zij te spreken, of hij viel hun in de rede en gewaagde van het uitsluitend

-ocr page 280-

DES VADERLANDS. 199

recht der Engelschen, aan de oDzen geen grooler recht toekennende, dan aan de 1618—
Franschen, Spanjaarden en Denen, die loch van hunne aanspraak op de visscherij hadden
afgezien. De Franschen en Spanjaarden hadden er het oog op, wat aan de onzen zou
worden toegestaan, en om den nay ver dier natiën niet gaande te maken, had hij ook
zelfs met
Denemarken geen accoord omtrent de walvischvangst willen aangaan. In
weerwil dat de Gezanten onze zaak met de bekende gronden verdedigden, wonnen zij
niels dan de verklaring, dat zoo hij ons die visscherij toestond, hij dit als eene daad
van vriendschap en inschikkelykheid wilde aangemerkt hebben. Later kregen de onzen
door GARON hel bericht, dat de Koning de zaak uitstelde lot na driejaren, en dat men
elkander intusschen ongestoord zou lalen visschen. Tot denzelfden termijn was ook het
vraagstuk aangaande de forlen in de Oost uitgesleld. Dan zou levens het Bestand met
Spanje ten einde zijn, en was de oorlog op nieuw uitgebroken, alsdan zou de Koning
wellicht meer open voor zijne ware gezindheden ten onzen aanzien kunnen uitkomen. —
Korte dagen voor bun vertrek, toen zij reeds van den Koning afscheid genomen en de
eer genolen hadden om door hem lot ridder geslagen te worden , brachten zij de vraag
over de wederzydsche teruggave van het in de Noordsche Wateren genomene ter sprake.
De Engelsche Commissarissen wilden van geene wederzijdsche teruggave hooren. Zy
waren tot het plegen van geweld gerechtigd geweest; de onzen nietj en dus hadden
wij, zeiden zy, gehandeld als zeeroovers, die zij in hun land zouden doen hangen.
Dezen harden uitval' moesten onze Gezanten tusschen al de beleefdheden, die zij vóór
hun vertrek ontvingen, nog verduren.
Zij wisten niel beier te doen, dan hun belang
in een uiterst beleefd schry ven aan den markies van
bugkikgham aan te bevelen, en
ten slotte werd van de onzen gevorderd de teruggave van het in
Groenland aan de
Engelschen onlnomene binnen drie maanden, en de vergoeding voor de hun toegebrachte
schaden binnen drie jaren te verstrekken; eerst dan zouden de Engelschen het aan ons
onlnomene teruggeven.

Uit alles, wat in de laatste maanden lusschen de Republiek en Engeland was voor-
gevallen , en bepaaldelijk uit de omstandigheden, welke de onderhandeling, thans te
Londen zoo goed mogelijk len einde gebracht, vergezeld hadden, was den Nederland-
schen staatslieden genoegzaam gebleken, hoedanigen bondgenoot zij aan
jacobüs hadden
en hebben zouden, wanneer eenmaal de oorlog weder uit mocht breken. En dat dit het
geval zijn zou, was maar al te zeer te voorzien. Er waren nog te veel belangen, die stand der par-
den staat van onzekerheid en van dreigend gevaar, waarin zij verkeerden, niet verdra-m Europa,
gen konden, en geene bevrediging konden erlangen zonder nieuwe inbreuk op de orde,
welke door de vestiging van de Republiek der Vereenigde Nederlanden zulk een ge-
weldigen schok had gekregen; — en verre van nieuwe inbreuken te dulden, Avas de
partij van het Katholicisme er op uit om weder voel te vallen op verloren grondgebied,
en, als hel ware schakel aan schakel, een groole keten te snneden van vaste punten,

-ocr page 281-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— waaruit geheel Europa in bedwang kon gehouden, en eindelijk de aan den band onl-
sprongen Gewesten
weder OTerrompeld konden worden. Bij dit streven had de Kalho-
lijke party natuurlyk dé oogen gevestigd op
Spanje. Dit Rijk beschouwde zij als hare
hoofdmacht, aan welke van rechtswege het beleid toekwam. De Spaansche Mogendheid
had nu eenmaal hare staatkunde met die der Katholijke Kerk
onoplosbaar vereenigd, en
al had
zij zich misschien liever onttrokken, zij moest zich de laak laten welgevallen,
lot
welke men haar aan het hoofd van een deel van Europa plaatste. Van den anderen
kant, zoo eenig vorst of volk belangen had te doen gelden, die door eene Katholyke
macht bedreigd werden, zoo zochten zij hunnen steun bij de Vereenigde Provinciën.
Frankrijk was te zeer door inwendige partyschap verdeeld en het was nog niet te wach-
ten, dat
dit Ryk het binnenlandsche godsdienstige vraagstuk als ondergeschikt aan zijn
buitenlandsch staatkundig belang zou erkennen;
Groot-Briianni'è was in naam Protes-
lantsch, maar hare Regering was inderdaad yoI minachting voor de orde van zaken,
die hier te lande uit het jongst en krachtigst verzet tegen de onbeperkte Vorstenmacht
en het Katholicisme was ontstaan. Dus stond werkelyk de Nederlandsche Staat aan het
hoofd van
Spanjes tegenpartij in Europa, en beiden, Spanje en de Republiek, ge-
voelden het, dat zij zich vroeger of later, elk met zijne bondgenooten achter of nevens
zich, gedwongen zouden zien, het pleit op het slagveld te voldingen. Geen van beiden
ontwapende zich,· beiden loerden op elkanders handelingen; de een verdacht den ander,
niet zonder grond, dat hy zijne strijdkrachten met vijandelijke bedoelingen vermeerderde.
Spanje streefde om zonder mededinger meester te worden van de Middellandsche zee
en het zuidelyk schiereiland
Italië, en daartoe zocht het door de oostelijke Alpenpassen
gemeenschap te houden met de bevriende Oostenrijksche macht, vanwaar de hulptroe-
pen moesten toevloeijen. De Vereenigde Provinciën daarentegen zochten meester te
blijven in de Oostzee, en aan de bevriende Mogendheid van
Zweden het noordelijk schier-
eiland
Scandinavië te verzekeren. Nog altijd was Zwedens Koning niet door sigismund
van Polen erkend, en kon deze zich van de Koerlandsche en Pruisische havens meester
maken, dan stond zijne kans schoon om zijne aanspraak op
Zweden met goeden uitslag
Bet rekkingen te doen gelden. Het beletsel, dat Polen hier in den weg stond, was de persoon van
in^Prïie''/''^^'^Keurvorst van
Brandenburg, wiens stelling in westelijk Duitschland Aq ixoeT^Gvi
der Republiek niet te vergeefs tegen zijne mededingers handhaafden. De Keurvorst was
Hertog van
Pruisen, hetwelk een leen was van de Poolsche Kroon. Te laat zag de
Koning van
Polen in, dat hij een misslag begaan had, toen hij den Keurvorst met
dat leen begunstigde, en thans zocht hij
Pruisen door list aan zijnen invloed en gezag
te onderwerpen. Daartoe steunde hij op eene partij onder de Ridderschap in bet Her-
togdom. De
querulanten, dit was de naam der partij, waren ijverzuchtig op het ge-
slacht der Heren van
dohwa , en bepaaldelijk op fabiaan yow dohna. Vreezende, dat de
Hertog door zijne gunstelingen zou regeren, zochten zij een voorwendsel tot uitsluitin

-ocr page 282-

DES VADERLANDS. 199

van vreemdelingen, en vonden dit gereedelijk in de godsdienstige belijdenis. De Keur- 1618—
vorst en zyne aanhangers waren Gereformeerd; zij zeiven Luthersch, en nu dreven zij,
dat geene andere dan de Augsburgsche geloofsbelijdenis in het land behoorde geduld te
worden, en wilden een geloofsonderzoek tegen de Gereformeerden ingevoerd hebben;
ja, zij ontzagen zich niet op te komen tegen de uitoefening der Gereformeerde Godsdienst
bij den Hertog zeiven op het slot te
Koningsberg. Eenmaal tegen den Hertog opgetre-
den , zochten zij zich te versterken door allerlei misnoegden tegen de Regering van den
Keurvorst in het harnas te jagen, en de Koning van
Polen had de schoonste gelegen-
heid om zyn voordeel met dezen stand van zaken te doen. Hij stond aan de zijde der
Katholijken; maar dit kon hem niet beletlen in
Pruisen den Lutherschen de hand
boven het hoofd te houden: immers had hij er zelfs geene zwarigheid in gevonden,
een zijner zonen in de Luthersche leer te laten opvoeden, opdat de godsdienst hem niet
beletlen mocht eenmaal den Zweedschen troon te bestijgen; ja, zijn oudste zoon was
bereid in de Grieksche Kerk over te gaan om heerscher van
Moscovië te kunnen wor-
den, waarnaar, hij sleeds met de wapenen streefde. Op zulk eene wijze droomde hy
zijn Huis eenmaal aan het hoofd te zien eener groole »Noordelyke Monarchie," die
met de Ooslenrijksche en de Spaansche macht door gemeenschap van stelsel ten naauwste
verbonden zou zijn. Twee groote tegenstanders tegen de uitvoering van zulke ontwerpen
vond hij tegenover zich: aan zyne zuidelyke grenzen waren zulks de Turken.
Turkije
duchtte door de vereeniging van Polen en Moscovië ond-er één hoofd eene groole Mo-
gendheid te zien ontstaan, en bedreigde deswegens den eerzuchligen Poolschen Vorst
met een leger van veertigduizend man, waardoor deze zich belet zag eene genoegzame
macht tegen de Moscovieten op de been te houden, en levens ernsUg aan een oorlog
tegen
Zweden te denken. De andere tegenstander was de Republiek der Vereenigde
Provinciën. Door het bondgenootschap mei haar kon de Keurvorst van
Brandenburg
een geduchte vijand worden, en was hij in slaat geweest den Koning van Polen met
den oorlog Ie dreigen, bijaldien hy langer toefde hem met het Hertogdom
Pruisen Ie
beleenen. Deze bedreiging, aan welke de verovering van
Gulik door zijne bondgenoolen
kracht bijzette, had dan ook ten gevolge gehad, dat hij met
Pruisen beleend was ge-
worden , hetgeen twee vorige Keurvorsten met al hunne geldelijke opolTeringen van het
omkoopbare
Polen niet hadden kunnen verkrijgen. In zijne tegenwoordige moeijelijk-
heden zocht dan ook de Herlog steun bij de Nederlanders, Hy verlangde eenig spre-
kend teeken, dat de band lusschen hem en de Republiek zoo naauw was als ooit,
opdat het zijnen tegenstrevers blijken mocht, dat hij zijn stelsel en de handhaving der
Gereformeerde Godsdienst niet zou opgeven en in staat was om zich des noods, onder-
steund door de wapenen der Vereenigde Provinciën, ook in het oostelijk gedeelte
van zijn gebied Ie handhaven. Had hij reeds vroeger eene compagnie Nederlandsche

-ocr page 283-

1

280 ALGEMEEx\E GESCHIEDENIS

1618— soldalcD verzocht om Ie loonen, dat het geduchte leger van Prins maurits Ier
zijner beschikking stond; thans nu al die belangen op den Landdag te
Koningsberg
ter sprake zouden komen en er twee Poolsche Gezanten om zyne onderdanen tegen
hem op te zetten, waren te wachten, verzocht hij de Staten-Generaal, dat zij eenen
Gezant naar zijn Hof wilden zenden, wiens tegenwoordigheid ten bewijze zou ver-
strekken, dat hij steeds met de Republiek te rade ging, en bi] de uitvoering van
de maatregelen, die hij noodig keurde, op hare ondersteuning rekenen kon. Gaarne
voldeden de Staten-Generaal aan dit verzoek: immers was hun te veel aan de ver-
sterking van het Brandenburgsche Huis ook in dat deel van
Duilschland als voormuur
De staten zen-voor Zweden gelegen, en den ouden eerwaarden diederik sticke, den vader van den
GezantraarPm'-Resident te
'sHage, die reeds als Deventersch regeringspersoon in
1615 medelid van het Gezantschap naar de Hansesleden geweest was zonden zg
naar
Pruisen om den Keurvorst met zijnen raad ter zijde te staan In het voor-
jaar van 1617 nam hij de reize aan met een vijftal Overyselsche Edellieden in zyn
gevolg en toegerust met een Instructie, door
oldenbarnevelt geteekend. Te Ko-
ningsberg
werd hij met de meest mogelijke onderscheiding, gemeenzaamheid en harte-
lijkheid dopr den Keurvorst en de Keurvorstin bejegend, meer dan eens met voorbijgang
der Poolsche, Saksische en Culmbachsche ^ Gezanten. Gaf de Hertog dien Gezanten
gehoor, zoo werd
sticke uitgenoodigd daarbij tegenwoordig te zijn. Aan de tafel van de
keurvorst werd hij tusschen de beide Poolsche Heren geplaatst, heigeen te weeg bracht,
dat de tweede niet meer te gelijk met den Nederlandschen Gezant aan het Hof ter maal-
tyd wilde verschynen. Na het vertrek der andere Gezanten werd
sticke zelfs op het slot
gehuisvest 6, en de Keurvorst nam hem mede naar
Posen en Lilthauen, waar hij veel

1 Resol. Slat.-Gen., 7 Maart, 1617. ^ n^ hiervoor, Deel 111, St. II, bl. 577.

3 Relatie, Journail, ProtocoU van briefven ende sahen voorgevallen in de Pruissense hesending
van wegen die H. M. II. Slat. Gen. om Sijne Ciirf. Dorl. van Brandenburg, bij
did. sticke in
1617 en 1618 (op het Rijks-archief). In dit stut zijn de bewijzen te -vinden voor hetgeen hier
verder met betrekking tot de zaken van
Pruisen, Polen en Koerland enz. bericht wordt.

^ De vijf Heren, die hem volgden, waren Johannes sticke, Doctor in de Rechten, broeders-
zoon van den Gezant
j willem bippebda, zoon van den Drost van Tivente; heykier schaep; engel-
ΒΕΠΤ van dotinchem, zoon van den burgemeester van Deventer, en haks Hendrik tisel, een voor-
naam Pruisisch edelman, doch wiens moeder uit het Overijselsche geslacht
coeverden gesproten
was, en die hier te lande in den oorlog gediend had. Als secretaris ging mede:
mengehus menger.

5 Cubnbach in Beijeren was toen de residentie van christiaan , Markgraaf van Baireuth, overste
van den Fränkischen Kreis,

® Te voren was hij gehuisvest bij eenen raadsheer, die te Leiden gestudeerd had en in JVeder-
landsche dienst was geweest, nut name
george langevelt.

-ocr page 284-

DES VADERLANDS. 199

belangrijks kon waarnemen en aan menige jacht op herten, beren, wolven, elanden en ]G18~
oerossen deel nam. Tot het najaar van 1618 hield de Keurvorst den Nederlandschen
Gezant bij zich en hij had alle reden om zich geluk te wenschen met de uitwerking
van zijne komst, Eén oude man, uit
Nederland derwaarts gezonden, rugsteunde den zijn bedrijf al-
Keurvorst, versterkte de Koningsbergsche Regeringsleden in hunne gunstige stemming^®"'
jegens hunnen Herlog, die de belangen van den handel der stad goed begreep, en zon-
der iemand aanstoot te geven boezemde hij de party der querulanten in de Stenden
ontzag in en vergdelde de pogingen van de Poolsche Gezanten, die bij hun afscheid
zeiven verklaarden, dat wal zy tot bijlegging der geschillen in
Pruisen gedaan hadden,
zij dit voornamelijk ten gevalle van de Staten-Generaal hadden verricht. Werkelijk
kwam de Koning van
Polen y vooral toen hy bij den Poolschen Rijksdag eer tegenwer-
king dan steun vond, tot het inzicht, dat al zijne pogingen ijdel zijn zoiiden, zoolang
hy de Republiek tot vijand had, en getrouw aan de huichelachtige staatkunde, die zijne
zonen voor de Lutherschen Luthersch, en voor de Moskovieten Grieksch deed worden,
zocht hij nu ook een verbond met de Gereformeerde Mogendheid der Slaten-Generaal
aan te gaan. Ook meende
sigismokd niet ten onrechte waarlijk nog verplichting aan de
Staten te hebben. Niet alleen vernam hy, dat de Nederlandsche Gezant te
ConsianUnopel
zyne zaak by den Sullan voorstond^, maar ook moest hy begrijpen, dal hij in nog veel
ongunstiger toestand zou verkeerd hebben, zoo de Staten den Keurvorst hadden willen
opzeilen om hem den oorlog aan te doen. Dit hadden zy niet gedaan: integendeel
sticke
had den vermelden leenman der Poolsche Kroon ernslig geraden, zijn leen niet lever-
beuren door hel aanvangen van wapengeweld, dat wellicht niet met de overwinning zou be-
kroond worden en,bij de Staten niet die ondersteuning zou vinden, met welke hij zich
vleide. De Staten-Generaal, had
sticke gezegd, wilden in hem liever een bondgenoot dan
een beschermeling verkrijgen, en daartoe moest hy zich van hel voeren eener uitputtende
oorlog onthouden, en veeleer op de verbetering van de bronnen van bestaan in zijne Pro-
vinciën bedacht zyn. Onder anderen beval hy den Pruisen en Brandenburgers, die, zeide
hij, uit onverstand het voordeel hunner eigene rivieren niet wisten te gebruiken, zeer de
vrijverklaring aan van de vaart op de rivier de WariÄe, en de voleindiging van een kanaal
ter verbinding van de
Oder met de Elhe, Swam dit werk tot stand, dan zouden het
koren uit
Polen en de waren uit Ρ ommeren en Silezië over Hamburg naar Holland yer-
voerd kunnen worden, zonder dat zij de Sond behoefden door te varen, en zou, in
plaats van twist en oorlog, inet
Polen een voor beide partijen winstgevend handelsverkeer
geopend zijn, hetwelk meer dan iets anders tot de eindelijke zege der Nederlandsche
en Brandenburgsche staatkunde zou kunnen toebrengen: immers zou daardoor een wel-
varende middelstand, die begrip van vrijheid had, kunnen ontstaan, een stand aan wel-

^ Een bericht echter, dat later wedersproken werd.

III Deel, 3 Stuk. 36

-ocr page 285-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— ken het in Polen ^ waar men edelman zija moest om met eenig ambt of waardigheid
begiftigd of liever voor diensten, den Koning bewezen, betaald te worden, nog al te zeer
ontbrak. Bracht de handel geld in de handen der kooplieden, dan konden zij den Ko-
ning en den Adel onder hun bedwang krijgen, daar dezen evenzeer voor hen, als thans
voor de Jezuiten en voor allen die van hen gunst of recht te hopen hadden, te koop
zouden zyn.

Zoo was het dan vrede, wat sticke predikte, en de gronden, die hij bijbracht, wa-
ren ontleend aan eene juiste kennis van den waren staat van zaken en het ware belang
dergenen, wien hij raad gaf. Den binnenlandschen vrede bevorderde hij in
Pruisen
lusschen Lutherschen en Gereformeerden, door genen te doen beseffen, dat de RathoHeken,
zij mochten hen nu vleijen ten einde met hunne hulp de Gereformeerden te fnuiken,
niettemin ook hun vgandig waren: of hadden niet nog onlangs te
Posen de Lutherschen
zich evenzeer als den Gereformeerden de vrije godsdienstoefening ontzegd gezien? Zoo
moesten zy dan de Gereformeerden van
Koningsberg als bondgenooten tegen den alge-
meenen vijand beschouwen. "Werkelijk verwierf
sticke de opheffing van eenige veror-
deningen , over welke de
Koningsberg sehe Gereformeerden zich te beklagen hadden.
Indien nu
Pruisen zijne kracht, door eendracht verhoogd, niet tegen Polen keerde,
maar, in plaats van dezen zijnen zuidclyken nabuur te tergen, hem lot welwillendheid
stemde en bij hem de hoop wekte van eenmaal nog bij den Keurvorst bijstand te
vinden tot volvoering zyner oogmerken op
Moscoviëy waaraan bij de afleiding, die de
legermacht der Turken en de invallen der Tartaren aan zyne strijdkrachten gaven,
en bij de ongezindheid van den Ryksdag om hem gelden te verleenen, niet te denken
viel, — zoo zou de Koning van zelve zijne vijandschap tegen
Pruisen laten varen, en
mitsdien van den oorlog tegen
Zweden y van de maatregelen van bedwang tegen
Elbing, en van de voortzetting der vyandeliykheden in Lijßand moeten afzien, en het
hoofddoel, de beveihging van
Zweden^ zou bereikt zijn. Want ook van de zijde van
staat van zakeu Koerland was Zweden genoegzaam verzekerd. Immers handhaafde zi9h de Hertog aldaar
lu Koerland. ^^^^ ^pyj. ^^^^^ Koning van Polen, Eerst had Hertog Willem een uitgeweken

Poolschen Edelman van Duilsche afkomst, volmar farekbeek, toti Stadhouder aange-
steld, die, door Zweedsch krijgsvolk ondersteund, zich niet ontzag de Koerlandsche
Edelen, welke op de hand des Konings waren, met het opleggen van belastingen en het
plunderen en slechten hunner kasteden te straffen. En toen deze
farenbeek zich door
den Koning van
Polen had laten omkoopen, hadden de Zweden met meer macht dan
ooit voor den Hertog partij getrokken. Eindelijk zag de Koning van
Polen zich door
zijnen Rijksdag gedwongen, den Hertog
frederik, broeder van Hertog willem, met
Koerland te beleenen

Vergel. hiervoor, bladz. 13—15.

-ocr page 286-

DES VADERLANDS. 259

In deze omstandigheden kon den Koning van Polen het denkbeeld aanlagclien om zelf ißis—

eene alliantie te sluiten met eene Republiek, die zulk eene staatkunde in het Noorden Ρο^^,^wèuscht

aanbeval en wist door te driiven, en, zoo als sticke schreef, »door de assistentie en de

J ' ' ' de staten te

bezendingen, die zij haren vrienden deed, en de moderatie, die zy in alle zaken gebruikte, sluiten,
zich ook in die streken groot ontzag en eeuwigen roem" bad verworven. Reeds door zyne
beide Gezanten had hij
sticke te Koningsberg zekere artikelen van een verdrag laten
voorstellen, en daarbij de verklaring gevoegd, dat hy zeer wel wist, hiermede twee van
de grootste Vorsten, die daarenboven zyne naaste verwanten waren, met name Oo^ienry/i
en
Spanje, te kwetsen. De Nederlander had het aanzoek niet afgeslagen; want al be-
greep hg, dat zulk een verbond van geen der beide zijden ernstig gemeend kon
zijn, toch kon het, zeide hij, voor het oogenblik strekken om den vrede tusschen
Polen en Zweden te bevorderen. In den zomer van het jaar 1618 zond de Koning
van zijnen secretaris
sadorski, een der beide Gezanten van het vorige jaar, naar

Koningsberg, om met sticke nader over de zaak te handelen. De van 's Konings wege
voorgestelde artikelen verzekerden vrgheid van handel en bedongen in geval van oorlog
de ondersteuning van 2500 man voetvolk en 500 ruiters, of wel eene geldelijke bijdrage,
aan bet onderhoud van zulk eene krijgsmacht geëvenredigd. Wel beloofden zij gelijke
ondersteuning van
Polens zijde in geval van nood aan de Staten te verleenen; maar de
voordeden waren niettemin alles behalve gelijk: immers bedong de Koning, dat niet
alleen de Nederlandsche hulptroepen door Nederlandsche schepen naar
Polen gebracht,
maar ook de Poolsche hulptroepen naar
Nederland door Nederlandsche schepen zouden
moeten afgehaald worden. Bovendien verlangde de Koning de toezending van een tien-
of twintigtal oorlogschepen, eene dienst, die hij geenszins met eene dergelijke weder-
dienst vergelden kon. Het laat zich denken, dat men zich van onze zijde niet beijverde
een dergelijk traktaat te sluiten, even zonderling wegens de ongelijkheid van de
wederzijdsche voorwaarden, als wegens de volstrekte onmogelijkheid, dat de staatkundige
beginselen der contractanten zich ooit met elkander verdroegen. De Staten gelastten
sticke na zyne terugkomst den voorslag als bgzonder persoon met algemeene beleefde
bewoordingen te beantwoorden; maar vóórdat de voortreffelijke man dit antwoord gereed
had, kwam hij te sterven, en, zegt
carletoit, de,zaak van het traktaat met Polen
stierf met hem i; doch de vrucht zijner wijze bemoeijingen in Pruisen ging niet met
hem verloren:
Diederik. sticke heeft krachtig medegewerkt lol do grondvesting der
Pruisische Monarchie.

Niet zonder beteekenis had sticke gezegd, dat de onderhandeling met Polen ten
minste zou kunnen strekken om het sluiten van den vrede tusschen
Polen en Zweden
te bevorderen. Inderdaad had de voorslag van Polen voornamelijk ten doel om Zweden

» cARLBToii, III, ρ. 40. ResoL Stat.-Gen. 16, 22 Febr. 1619.

56*

-ocr page 287-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

lOls— Tan de krachtige ondersleuning Ie berooven, die dit Ryk Tan de Republiek erlangde,
en het alzoo te nopen zyne aanvallende houding te staken. Het verdrag, dal
sigismond
aanbood, was op gelijke leest geschoeid als dat, hetwelk gustaaf adolf met de Staten
gesloten had, en verried juist daardoor, dat men wenschte het voordeel,
helwelk Zweden
Andere pogin- ZOO sterk maakte, op zijne zijde te hebben. —■ Deze poging, door den Koning van Polen
om deSMe/vanaangewend om de tusschenkomst der Staten in zijnen strijd met Zweden te doen op-
S·«""!!!?teYrÏ^n » ^^fcen. Met geen ander doel had hij in het najaar van
1617 eenen

Gezant met een groot en prachtig uitgedost gevolg naar ghristiaan van Denemarken
gezonden, opdat deze hem legen Zweden de behulpzame hand bieden en den Neder-
landers den doortocht door de
Sond beletten mocht, zoo zij den Z-weden met oorlog-
schepen te hulp kwamen Ook trof ons Gezantschap in den zomer van 1618 op de
terugreize uit
Denemarken bij den Bisschop van Minden eenen Poolschen Gezant aan,
die betuigde niets legen onze Republiek te hebben, dan alleen dit, dat zij den Koniög
van
Zweden legen Koning sigismond stijfde 2. Ζ,οο veel wist die Gezant van den
Bisschop Ie verkrijgen, dat deze den Staten len sterkste aanbeval, zoo al geen vrede,
dan len minste een Bestand van zes jaren lusschen
Polen en Zweden te bewerken
Eindelijk, zelfs den Hertog
frederik van Lijßand, Koerland en Semgallen, broeder
van den vervallen verklaarden Hertog
Willem van Koerland, wist Polen over te halen
om zich mede Ie beyveren den band tusschen de Vereenigde Provinciën en
Zweden
los te maken. De Koning schynt dien Hertog beloofd te hebben, hem in de plaats
zijns broeders Ie begunstigen en ten minste diens nakomelingen (
frederik zelf had
geene kinderen) niet uit Ie sluiten, onder voorwaarde, dat hy eene poging, daartoe
strekkende, zou aanwenden. Werkelijk zond de Hertog eenen afgevaardigde naar
'sHage, om der Staten tusschenkomst Ie verzoeken, vooreerst bij den Poolschen Rgksdag
len behoeve van zijn Huis, en ten tweede by
gustaaf adolf, opdat deze den oorlog
tegen
Polen staken mocht: want niets, verklaarde de Hertog, zou zyne verzoening met
zynen leenheer, den Koning van
Polen, zoo zeer in den weg slaan, als de voortzetting
van de gewapende tusschenkomst der
Zweden — Zoo veel middelen stelde Polen in
het werk om de gevreesde komst van een zestal Nederlandsche oorlogschepen in de
Ooslzee te keren, die zijn geliefkoosden droom van eenmaal de heerschappij in die
wateren te voeren voor goed den bodem zou ingeslagen hebben. De Stalen zonden
hunne schepen niet doch niet omdat de beden van
Polen zoo veel op hen vermoch-

' Zie het boven aangehaald rapport van sticke, op het Rijksarchief, en verg. hiervoor bl. 14.

2 Zie hiervoor, bl. 40, Noot 1. 3 RqsoI. Stat-Gen. G Dec. 1618.

^ Resol. Stat.-Gen. 18 Oct. 1618. In denzelfden geest zal de brief gesteld geweest zijn, dien
dc Staten in Sept. 1617 uit Riga ontvingen. Zie hiervoor bl. 15, Noot 3.

5 Zie hiervoor, hl. 7.

-ocr page 288-

DES VADERLANDS. 199

ten, maar omdat zij uit den benarden toestand van dit Rijk afleidden, dat van deze zijde 1618~
geene vijandelijkheden van eenig aanbelang tegen
Zweden te duchten waren. Doch
Zweden vreesde niets zoozeer, als de gunstige kans, die het zich bij den zwakken
toestand van zijnen vyand gegeven zag, te verzuimen.
Gustaaf adolf wilde van geen Nieuwe aan-
wapenstilstand hooren, en zijn Gezant VAN DUCK liet zich dan ook hoogst ongunstig ^^^ ^^ bijstaud.
uit over het voorslei van den Afgevaardigde van willem van Koerland^ en ontveinsde
zyn vermoeden niet, dat het op aandrang van
Polen gedaan was Hechtten de Staten
aan het aanzoek van den Hertog gewicht, zoo liep
van duck gevaar, zich de gelde-
lijke toelage niet verleend te zien, welke hy den 31'"^" Augustus (1618) uit naam van
zijnen Koning bij vernieuwing aangevraagd had 2. Dankbaar voor de reeds verleende
geldelijke ondersleuning, verzocht
güstaaf adolf alstoen de Staten, daarmede voort te
gaan, daar de oorlog met
Polen^ dus zeide hij, zulks volstrekt noodig maakle. Sigis-
mond
had alle vredesonderhandelingen afgeslagen: hij ging thans in Eslhland met
openbaar wapengeweld, en binnen
Zweden met allerlei kuiperijen te werk. Zoo zag
zich GUSTAAF genoodzaakt, twee legers te onderhouden, één in
Lijßand, het andere
in
Zweden zelve, en daarenboven schepen uit te rusten ten einde het gebied op de
Oostzee te handhaven. Zoo vele onkosten, als lot dat alles vereischt waren, kon hij
alleen niet dragen, te meer omdat hy dit jaar den Koning van
Denemarken den laat-
slen termijn voldoen moest voor de lossing van
Heisingborg. Hij wilde niet gelooven,
dat de Staten hem in dezen slaat van zaken zouden verlaten, maar vertrouwde, dat zij
ten minste nog vier maanden lang hunne geldelijke ondersteuning zouden voortzetten,
en hem bovendien op nieuw eene som van 190,000 ryksdaalders, ter gemoetkoming in
de betaling van
Denemarken, zouden voorschieten. Eerst den IS·^®" October brachten
de Staatslieden, die tot het onderzoek van dit voorstel gecommitteerd waren geweest,
een gunstig verslag deswegens uit. Maar alsnu waren alle Provinciën met name
Fries-
land
en Groningen nog niet genoegzaam gelast om in het verzoek te bewilligen. Maar
de nood drong, en de meerderheid in de Staten-Generaal wenschte, in de veronderstel-
liog dat het eindelijk toegestaan zou worden, zich reeds nader met den Zweedschen
commissaris
rutgers in te laten, ten einde hij genoegzame waarborgen geven mocht
voor het deels te verlengen, deels op nieuw te verleenen krediet. Ten laatste wilde
Friesland dit wel vergunnen, en nu kwam er weldra, in het eind der maand Novem-
ber een nieuw verdrag aangaande de leening van de gevraagde som met
vaw duck en
RUTGERS tot stand 3. Naauwelijks was de som toegestaan, of er kwam eene klacht van
den Koning van
Zweden,' dat het ghristiaan van Denemarken geen ernst scheen te
zijn
Heisingborg in zijne banden terug te geven. Dit verontrustte de Staten, aangezien

1 Resol. Stat.'Gen. 19 Oct. 1618. 2 Ver^, hiervoor, bl. 18—22.

3 IXcsol. Slat.-Gm, 31 Aug.; 18 Sept.j 12, 13, 24 Oct.; 2, 6, 17, 19, 22, 26 Piov. 1618.

-ocr page 289-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— zulks wel de voorbode van nieuwe vijandelijkheden tusschen Denemarken en Zweden
kon wezen. Dus verzochten zij Koning jagobus door middel hunner Gezanten, toen
nog in
Engeland aanwezig, zijnen invloed op den Koning van Denemarken te laten
gelden. Gelukkig werd deze steen des aanstoots uit den weg geruimd, daar de vesting
tegen den losprijs aan
Zweden werd overgegeven i.

Terwijl alzoo de Staten-Generaal hunnen Noordschen bondgenoot ondersteunden, ten
einde het evenwicht tusschen de beide in
Europa legen elkander overstaande groote
partijen gehandhaafd en juist daardoor een algemeene oorlog verhoed worden mocht,
hadden er in een der landen, waar het Oostenrijksche Huis heerschte, gebeurtenissen
Opstand in plaats, Welke het uitbreken van eenen oorlog ten gevolge zouden hebben.— Twee utra-
Bohemen. quistische Gemeenten te Braunau en Klostergrah, in Bohemen^ hadden in het jaar 1611
aangevangen nieuwe kerken te bouwen. De beide landsheren dier twee plaatsen, de
^ abt te
Braunau en de Aartsbisschop van Praag j verboden daarmede voort te gaan, en
Keizer
mattiiias, Koning van Bohemen^ bevestigde dit verbod. Het gold hier de
vraag, of de onderdanen van Katholijke Heren het recht op godsdienstvrijheid konden
doen gelden, dat bij den Augsburgschen godsdienstvrede slechts aan die Leden des Rijks
was toegekend, welke rechtstreeks van het Rijk afhingen. De Utraquisten wilden de
geestelijke heerlijkheden als koninklijke goederen beschouwd en alzoo gelijk gesteld
hebben met de koninklijke Steden, aan welke de vrije beschikking over de godsdienst
toegekend was. De beide Gemeenten gingen aldus, onder toestemming van de utra-
quistische Stenden, met het bouwen der kerken voort; maar in February 1618 liet de
Katholijke Overheid ze eerst sluiten, daarna slechten, ja, een aantal Afgevaardigden
gevangen nemen. Deze gebeurtenis mat de maat van de aanmatigingen der Katholijken
vol: de Protestanten, die, onder de verschillende benamingen van Utraquisten, Boheem-
sche Broeders en Evangelischen, drie vierden van de bevolking van jßo/iemefi uitmaakten,
besloten zich legen de Jezuiten, die weder van de uitroeiing der ketterij droomden
en de oogen naar
Spanje gewend hadden, krachtdadig te doen gelden en, was Bohemens
recht op eene vrije koningskeuze miskend en de broederszoon van Keizer maximiliaan II
de katholijkgezinde
feudinand hun als toekomstig Vorst opgedrongen, thans besloten
zg hunne rechten te handhaven. Herhaalde smeekschriften aan den Keizer hadden
geene gewenschte uitwerking gehad. De Stenden verschenen in Mei 1618 gewapend
op het slot te
Praag, en loen de Stadhouders, slawata en martihiz, zich huns be-
dunkens niet voldoende rechtvaardigden, verklaarden zij, dat
Bohemers zich niet
langer als slaven lieten behandelen, en wierpen die beide Heren met hunnen geheim-
schrijver ten venster uit. Wegens zulk een gedrag moesten zg zich verantwoorden.
Dit trachtten zij te doen door de uitgave van twee apologiën aan den Keizer en aan

ï ResoU SlaL-Gen. 28 l)ec. 1618. 18 Jan. 1619. carleton, 111, p. 39.

-ocr page 290-

DES VADERLANDS. 199

het Boheemsche en Duitsche Volk. Nietlemin gevoelden zij, dat hun stout bedrijf, 1018—
weldra in'Junij 1618 door de opdracht der regering aan de dertig Direcloren en door
de verbanning der Jezuilen gevolgd, niet ongestraft zou blijven. Deswegens lichtten
zij soldaten, stelden den Graaf
thurn, die als tegenstander van den Aartshertog Ferdinand
bij het Hof in ongenade was, aan hun hoofd, en vermaanden de Sileziërs, Moraviërs^
Lausitzers, Oostenrijkers
en Hongaren tot bijstand op grond van de met hen bestaande
oude overeenkomsten, en dit niet alleen, maar ook berichtten zij in eenen brief, ge-
dagteekend den Iß·^"" Junij (1618), de Slaten-Generaal van het voorgevallene met ver-
zoek hen in geval van nood met raad en daad bij te slaan ^

Hoe moesten deze gebeurtenissen in Duitschland opgenomen worden? Dat de Katho- De stand
lijke partij strenge onderdrukking der oproerige beweging verlangde, spreekt wel van te^

zelve; maar weinige Vorsten waren zoo zuiver katholijkgezind, dat zij daarbij de be-
langen hunner eigene grootheid en den eisch hunner onafhankelijkheid tegenover het'"^®^"·
Oostenryksche Huis en
Spanje over het hoofd zagen. De opstand was minder tegen
den Keizer gericht, dan tegen den persoon van
Ferdinand, dien men niet lot Koning
begeerde, en wiens hoop op de Keizerskroon zelfs een
maximiliaan van Beijeren, het
hoofd der door
Oostenrijks eerzucht ontbonden Liga, gaarne zou verijdeld hebben, —
en, beriepen de Stenden zich op den godsdienstvrede, zelfs den Keizer, die menigmaal
getoond had dat verdrag te willen erkennen, kon zulks niet ergeren. Kon alzoo de
Keizer, of liever de partij van den Aartshertog
maximiliaan, die zich van het bewind
had meester gemaakt, op geene dadelijke ondersteuning van de zyde der hoofden van
de voormalige
Liga rekenen, dit maakte de zaak te zorgelyker: want nu zou Oostenrijk
de aangeboden hulp van Spanje dienen aan te nemen. Werkelijk zond de Spaansche
Regering naar
Italië en bepaaldelijk naar Napels het bevel om zich ten oorlog toe te
rusten, en ook in het gebied der Nederlandsche Aartshertogen werden troepen gelicht.
Dit stijfde de vermoedens der
Boheemsche Stenden, die aan Ferdinand hel doel
toeschreven om hun land eenmaal aan
Spanje te doen vervallen, en aan de Unie, die
zich ten spijt des Keizers gehandhaafd had, en bij welke de zaak der Boheemsche
Protestanten een gunstig oor vond, gaf het aanleiding om krachtig legen de inmenging
der Spanjaarden in Duitschland op te treden en met den Hertog van
Savoye over het
leveren van hulptroepen onderhandelingen aan Ie knopen.

Wat zouden in dezen slaat der zaken de Slalen-Generaal op den brief der Bohcem- Wclke partij
sehe Stenden besluiten? Beide voor eene krachtdadige hulpbieding en voor een uilslel- ^^^^ ^aak te
lend antwoord waren gronden aan te voeren. Trad
Spanje openlijk nu ook in dat deel^'®^®"^
van Duitschland als voorvechter van hunne tegenpartij op, zoo kon de inmenging van

^ ResoL Slat.-Gen. 20 Julij, 1618. Ilecds dadelijk na het gebeurde had der Staten Afjent
EiiEDEnoDE lien uit Heidelberg bericht gezonden (üeso/. Stat.-Gen. 11 Junij, 1618).

-ocr page 291-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1Γ)18— deze Mogendheid op hunne grenzen daardoor slechts bekrachtigd en op den duur ver-
sterkt worden; triomfeerde het Huis yan Oostenrijk, na den spoedig te verwachten dood
van den zwakken en weifelenden
ma.tthias, met behulp van de Spaansche macht, dan
zou het ontwerp om de Katholijke Duitschen Vorsten van hunne naijverige houding
terug te brengen en de Unie te fnuiken zijne uitvoering kunnen erlangen, en de Re-
publiek zag haren doodvijand alvermogend en aan hare grenzen gewapend. Daarenboven
zou men de Bohemers, die onze geloofsgenooten waren, onverschillig, neen! lafhartig
laten onderdrukken, en eenen kostbaren bondgenoot in het hart der vijandelijke Oos-
tenrijksche macht laten verdelgen? Zoo veel pleitte er voor eene gunstige beantwoor-
ding der opening, hun door de Bohemers gedaan. Maar voor een ontwijkend bescheid
was ook wel wat te zeggen. Immers weigerden de machtigste Katholijke Duitsche Vorsten
den Keizer hunne medewerking, en de Unie, die uit hare werkeloosheid scheen te
willen ontwaken, zou de Bohemers niet in den steek laten. Bood het geene gunstige
kansen aan, dat
Spanje hare krachten zoo ver van onze grenzen ging verspillen, en
was het niet onraadzaam om, door partij voor hare tegenstanders te kiezen, hare macht
ook ons op den hals te halen en misschien alle hoop op de voortduring van het Bestand
voor goed af te snijden? Zulke gronden zou men voorzeker in den boezem van de
vergadering der Staten-Generaal tegen het verleenen van bystand aan de Boheemsche
Stenden hebben aangevoerd, wanneer zulk een voorstel van Staatslieden ware uitgegaan,
die men wenschte tegen te werken: dan had men wellicht geveinsd in het verdeelen
der krachten en het vermenigvuldigen der verstrekte geldelijke hulpmiddelen het geheime
opzet te vermoeden om den Spanjaard te zekerder in het land te halen. Maar toen het
tijd werd om de aanvrage der Bohemers in overweging te nemen, was juist de gehate
OLDENBARNEYELT gevallen, en, wilde men hem onder het voorwendsel, dat hy met den
vijand in verstandhouding gestaan had, uit den weg ruimen, zoo moest men thans
geene stoute maatregelen tegen de staatkunde van
Spanje ontzien. Ware er anders
tweespalt tusschen de Provinciën te wachten geweest, thans was men door de gemeen-
schappelijke medeplichtigheid aan de vervolging en straks aan den doöd van
oldenbar-
KEVELT tot eendrachtige bevordering van de zaak der Boheemsche Protestanten gedreven,
en had de Prins van
Oranje y die voor zich en zijne verwanten veel van den oorlog
hopen mocht, bij de Stalen gereede goedkeuring van zgne krijgszuchtige plannen te
wachten.

Voorslagen in Juist op den eersten dag na oldenbarnevelts gevangenneming werd, na de mededeeling
de Staten-Gene-
raal gedaan.
van nieuwe berichten uit Bohemen^ in de Staten-Generaal in rondvraag gebracht, wat

op den brief van de Boheemsche Stenden te antwoorden. De redenen, die de Bohemers

tot den opstand gehad hadden, werden onbewimpeld voorgedragen: de opstand, heette

hel volgens den inhoud van den brief, was tegen de Jezuiten en »anderen van de

Pauselijke Ligye" gericht; wat de Stenden gedaan hadden, was »lot voorstand van de

-ocr page 292-

DES VADERLANDS. 199

Religie en de gemeene Christelijke Republiek" geschied. Toch kwam het alstoen niet 1618—
tot een voorstel om zelf hulp te bieden. De vraag werd geopperd, of het niet goed
zou zgn, van wege de Staten aan den Keurvorst van de
Palts, den Landgraaf van
Hessen en andere Duitsche Vorsten Ie schreven en hen te vermanen, »aangezien deze
zaak het gemeene wezen der Christenheid van de Religie aanging," de Boheemsche
Stenden aan te moedigen in hun besluit en hun hulp en bijstand aan te bieden,
waar de nood zulks zou vereischen. In dit voorstel werd het beginsel erkend, dat
de Republiek en de Boheemsche Stenden werkelijk de hoogste belangen gemeen hadden,
en de bevordering van den gewapenden tegenstand als een doel, waarnaar men streven
moest, aanbevolen. Doch de meerderheid toonde zich niet geneigd om dadelijk zulk
een gewichtig besluit te nemen, en de zaak werd alsnog in bedenking gehouden Κ ·
Evenwel den 8''®° September werd besloten den brief in dien zin ie beantwoor-
den , en alzoo zouden de Stenden van wege de Staten vermaand worden »in hun aan-
gevangen werk voor de eere Gods en het behoud van hunne vrijheid en recht met
alle wijsheid, voorzichtigheid en beleid voort te gaan, en daartoe ten spoedigste op
alles te letten wat ter hunner verdediging noodig zijn kon, zonder iels te verzuimen,
niet twijfelende, of God de Heer zou hun met zijnen Heiligen Geest in hunne onder-
nemingen legen hunne vijanden nabij zyn." Voorts zouden Hun Hoog Mögenden ver-
klaren, dat zij zich, dewyl hunne zaak die der Godsdienst was in het algemeen, ver-
zekerd hielden van de bereidwilligheid der Protestantsche Vorsten van het Duitsche Rijk
om met alle andere geloofsgenooten hun alle goede diensten te bewijzen en bijstand te
verleenen, gelijk zij zeiven bereid waren te doen, ten gemeenen beste der Christenheid,
in die mate als de toestand, waarin de zaken der Vereenigde Provinciën verkeerden,
het zou toelaten. Het liep echter nog eenige dagen aan, bepaaldelijk door bezwaren
van den kant der Provincie
Bollandy voordat een dus gesteld schrijven werd vastgesteld

Intusschen had het Keizerlgke Hof de vijandelijkheden aangevangen. Daar er geen V^jandelyklie-
Oostenrijker te vinden was, dien men genoeg vertrouwde om hem de betrekking van Keizer en de Bo-
bevelhebber der tegen de opstandelingen bestemde troepen op te dragen, zoo werd Je ^®*"®"·
Graaf van
bucquoi met die waardigheid bekleed. Deze, zgne legenpartij te gering
achtende, werd tot twee malen toe geslagen. Hierdoor steeg de moed der Bohemers; de
Sileziërs kozen hunne party, en van verschillende kanten stroomden hun hulp toe. De
Graaf
george frederik vait noherlone wierf krggsvolk voor hen in het Brunswgksche,
terwijl de Graaf
erwst vaw mawsfeld, die zich in hunne dienst begeven had, in de
kwartieren van
Nijmegen eene compagnie ruiters deed lichten ^, en hun, onder bedekte
begunstiging van den Keurvorst van de
Palis, 4000 voor Savoye geworven soldaleu

» Resol. Stat.-Gen. 30 Aug. 1618. 2 Resol. StaL-Gen. 8, 15, 20 Sept. 1618.

3 Resol. Stat.-Gen. 22 Sept. 1618.

III Deel, ο Stuk. 57

-ocr page 293-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

290

ί

1618—
1621.

Ê 1

(Ie JPalts.

bezorgde ^ Tot het onderhoud van al die troepen was geld noodig. Dus wendden
zich de Stenden bij Kiissieve van den S*"™ October tot de Slaten-Generaal met verzoek
om de som van zeshonderdduizend florijnen te leen. Hiertoe konden de Staten op het
oogenblik dat men besloot ook aan
Zweden nieuwe kredieten te verstrekken, niet
zoo gereedelijk komen. Zij duchtten, dat de Bohemers, van alle kanten door vijanden
omringd, geene genoegzame hoop op de zege mochten koesteren, en meenden dat zij
geene voldoende waarborgen voor het hun te verleenen krediet konden geven. Toch
wilden zij, dit gaven zy ten antwoord, de zaak ernstig by de Provinciën, die nu nog
niet gelast waren, aanbevelen, en (hetgeen de Stenden tevens verzocht hadden) beletten,
dat er in hun gebied troepen voor hunne tegenparty gelicht werden 2. Evenwel nader
' den hagchelyken toestand vernemende, waarin het Huis
Oostenrijk verkeerde, aan het-
welk de stoutmoedige Aartshertog
maximiliaaw door den dood ontviel, terwijl de
Oostenrijkers zeiven de Bohemers begunstigden en de Unie der Protestantsche Vorsten
er op uit scheen te zijn om het Keizerlijke Huis thans ten val te brengen, werd
allengs de hoop bij de Staten levendig, dat er zich in
Bohemen en de met dit Land
verbonden Gewesten een Staat mocht vormen, naar het voorbeeld der vrije Nederlanden
ingericht. Daartoe moesten de Bohemers niet stil zitten, maar zich van het blijvend
bezit eener geoefende krijgsmacht en van geregelde uit hun eigen boezem vloeijende
geldmiddelen verzekeren. Deze beschouwing bracht te weeg, dat men den Bohemers
Aveldra met meer vertrouwen gelden meende Ie kunnen voorschieten 3, en zich voornam
Geheime be- het hun niet aan goeden raad te laten ontbreken. Doch de eerzucht van een Duitschen
KcÏnwst^^'^van ^ Keurvorst van de Palts, en de dubbelzinnige staatkunde van zijnen schoon-

vader, den Koning van Groot-Brilannië, zouden in plaats van de Bohemers aan te
sporen zich op eene duurzame en krachtige inrichting hunner zaken toe te leggen,
eerlang den weg der onderhandelingen met den Keizer aanbevelen. Eigenlijk beoogde
I raen den val van het Oostenrijksehe Huis volstrekt niet. Hoe '«ok kon men, wanneer
men, na den spoedig te wachten dood van
Matthias, zelf de Keizerskroon niet op het
hoofd kon zetten, de verheffing van eeneu Hertog van ßeyerew jof Keurvorst van
Saksen in de hand werken ? Neen! men zou blijken de Bohemers: jslechts ^ducht te
hebben willen maken, opdat de verdienste, die er in stj^ph'zou, hetHuis vari7/a6i6wrgf
opgebeurd te hebben, des te grooter zijn mocht, en i mei te beter kans de verheffing
vaa een gereformeerd Vorst op den Boheemschen stroon den Keizer, ja
Spanje z^k
aannemelijk mocht gemaakt worden. De republikeinsche zin der Bohemers, die in de
Nederlanden, waar, zoo als
garleton zeide, het oude zuurdeesem nog niet'geheel had
uitgegist geen ergernis baarde, maar ondersteuning vond, smaakte te
Heidelberg

1 PFisTER, Gesch. d. Teutschen, IV, S. 438, 439. - Resol. Stat.-Gen. 5 Nov. 1618.
3 CARLETON, 11, ρ. 374. ^ Zie hiervoor bl. 116.

-ocr page 294-

DES VADERLANDS. 291

in geenen deele. Wel was de Keurvorst gereformeerd, maar, even als onlangs in de Ne- 1618—
derlanden door toedoen der Dorische Synode, had ook in de KeurpaUs het Calvinisme sinls
lang zijne grenzen gevonden en zich, ruim zoo zeer als de van ouds lot slilsland geko-
men Lulhersche Kerk, tot orde en regel geschikt, en het geloof, op zyne beurt tot een
taak en een werk geworden, had in de geschreven letler der godgeleerden een met
zgn eigenlijk voorwerp slrydig voorwerp gekregen. Groot was dan ook te
Heidelberg de
ingenomenheid met die Dorische Kerkvergadering. Om haren goeden uitslag van God af
te smeeken, had de Paltsgraaf op een plechligen Vastendag gebeden voorgeschreven, te
vereenigen roet die, welke men »voor den welstand van den staat van
Bohemen" tol
God zou opzenden ^ Veelheleekenende vereeniging voorwaar! De Dortsche Synode en
de vrijheidskamp der Ulraquislen, dier laalst overgeblevenen van de vroegste voorvechters
eener slechts van lieverlede door staatkundige bedoelingen en gemis aan geestelijk ver-
trouwen vervalschte Hervorming!

Doch eerst langzamerhand kwamen zulke raadslagen van de Palis en Engeland aan
het licht. Ook de gunstige verwachting der Nederlandsche staatslieden aangaande den
Boheemschen opsland kwam niet plotseling tot rijpheid. Den December verscheen
Een zaakge-

de kapitein herman franck, een Nederlander in de dienst der Boheemscbe Stenden en jfe^mslfhesTenJea
thans herwaarts gezonden, ter vergadering der Slalen-Generaal, om de zaak der leening, ^
die de Nederlaoden aan de Bohemers verstrekken zouden, met een verhaal van den
voordeeligen staat van den oorlog tegen den Keizer aan te dringen, en levens te ver-
zoeken, dat de Staten hunnen invloed by den Koning van
Groot-JBrilannië en dc
Hansesteden zouden gelieven aan te wenden, ten einde hun ook van die zijden gelde-
lijke ondersteuning mocht geworden: dan was er hoop, zeide hy, dat de zaken van
Bohemen spoedig tot een gewenschten staat zouden gebracht zijn Aan der Staten
aanbeveling bij
jacobus zou het niet ontbreken; maar van den anderen kant had die
jAGOBus eenen handlanger te
Hage en in het hart der Regering zelve, die trachten
kon op de beraadslagingen in den zin van zynen Meesier invloed uit te orfenen. Immers
zond GARLETON dadelijk een afschrift van FRäscKs voordracht naar
Engeland over, cn
voegde er bij: »dit voorstel zal, zoo als hier de gewoonte is, wanneer het de zaken
van oorlog betreft, naar den Raad van State om advies worden verzonden, en in dien
Raad (in welken hij steeds zitting had) zal ik blijde zijn mij te kunnen regelen naar

' Nadat de Keurvorst den Staten-Generaal kennis gegeven had, dat hij zulk een vaat- en
bededag had uitgeschreTen, verordenden zij desgelijks, »dat in alle Kerken na de predikatie ge-
beden zou worden voor den welstand van den staat van zaken in
Bohemen en de behoudenis van
de Religie aldaar tegen het geweld der vijanden, die ze zoeken te verdrukken."
Resol. Stat.-Gen.
10 Nov. 1618.

2 Resol. Stat.-Gen. 12 Dec. 1618.

57 *

-ocr page 295-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

if)i8— de uit Engeland te bekomen onderrichtingen, op de manier, met de bedoelingen yan
Zijne Majesteit meest overeenkomstig i. De Staten besloten het verzoek van FRaNCK
ten aanzien der leening met geligke algemeene bewoordingen als vroeger te beantwoorden;
maar drie dagen later vonden zij goed, de laatst ontvangen brieven van de Boheemsche
Stenden, waarin weder hetzelfde verzoek begrepen was, om advies in handen van Zgne
Excellentie en den Raad van State te stellen. De Prins had juist in dezen tijd de ge-
legenheid den Baron
von bohna. te spreken, die, door den Keurvorst van de naar
Engeland gezonden, op zijne reize 's Gravenhage doortrok. Het advies hield de ronde
verklaring in, dat de zaak dier Stenden volkomen dezelfde was als de onze geweest
was en nog was: zij betrof even zoo de Gereformeerde Religie, de vrijheid en de
privilegiën. De uitkomst van hunnen strijd ging de gansche Christenheid ten hoogste
aan, en onze Landen konden niet zekerder van het geweld onzer vganden ontlast wor-
den, dan daardoor dat dezen genoodzaakt werden elders op hunne verdediging bedacht
te zyn. Dus moesten de Bohemers tot den aangevangen kryg aangemoedigd en hun
onze belangstelling en bereidvaardigheid betuigd worden. Konden wij, daar de Provin-
ciën nog niet gelast waren, voorshands niet meer dan zulke verzekeringen geven, de
Stenden moeslen bedenken: dat wij reeds veel voor hen deden, daar wij door den
staat van oorlog, dien wy voortgingen te onderhouden, een groot deel der strijd-
krachten hunner vijanden aan onze grenzen in bedwang hielden \ — De Staten ver-
eenigden zich volkomen met dit advies, en beantwoordden de brieven in dezen zin.

Geheime In- Bovendien wilden zy den kapitein FBäwcK in last geven, den Stenden hun verlangen
LakgeLtfgde kenbaar te maken, dat zij over geenen vrede zouden handelen zonder Hun Hoog Mo-
degegfven!"^"^'^' gunden en de andere Koningen en Vorsten, die in hunne zaak belang stelden, er in
te kennen, er den zoo gewichtigen raad bijvoegende, dat zij toch tegen
alle bedriege-
lijke aanbiedingen van onderhandeling of verdrag op hunne hoede zouden zijn. Deze
geheime Instructie gaf, voordat zij vastgesteld werd, stof lot aanmerkingen van de zijde
van Zyne Excellentie. Waarschijnlyk zal hij, door
dohna en den Engelschen Gezant
aangezocht, de waarschuwing tegen de aanbieding van onderhandeling of verdrag niet
zoo onbepaald verlangd hebben. Ten slotte evenwel werd aan de ontlworpen Instructie
nog dit toegevoegd, dat FRäNCK daarop zou aandringen, dat de Stenden bedacht zouden
zijn, zich door het invoeren van belastingen als anderzins eene geregelde bron van
inkomsten te verzekeren, ten einde recht onafhankelgk te wezen en alle nadeelige
voorwaarden te kunnen afslaan. Dit voorwaar was wel een raad, die de strekking had
om de Bohemers het Toorbeeld, door de Nederlanden gegeven, te doen navolgen. —
Slechts vonden zich de Gedeputeerden van
Friesland en Groningen bezwaard, dat die
Instructie van wege de Generaliteit zou geteekend worden: zij waren niet gelast zich

cARLEToif, II, p. 370. 2 jißsol. SlaL-Gen. 14, 17, 29 Dec. 1618. carleton, II, p. 380.

-ocr page 296-

DES VADERLANDS. 199

in eenige verbindtenis in te lalen. Bijzonder stout waren die Gedeputeerden hier wederom 1618—
niet: legen
oldenbarnevelt en τοογ de Nationale Synode had het hun niet aan stout-
heid ontbroken, Hoe het zij, zij wilden de zaak gaarne op het gunstigst aan hunne
lastgevers voordragen. Op hunne aanbeveling lieten de Staten het echter niet aankomen:
zij zonden zeiven eene vermaning tot de Provinciën, opdat zij eindelgk een vruchtbaar
besluit in de zaak der Bohemers zouden kunnen nemen De nood drong, en wanneer
slechts onder de Geünieerde Vorsten de eerzucht van sommigen haren rol niet gespeeld
had, zou het den Bohemers aan den bystand der Staten niet ontbroken hebben. Nog
De Keurvorst
vóór het midden van de maand Februanj (1619) ontvingen zij een brief van den veelt den^st^aten
Keurvorst van de Palis ^ waarin de dringende behoefte der Boheemsche Stenden aan hemeTs^ atï
geld en soldaten werd aangetoond, met verzoek om bericht wat de Staten van zins
waren voor hen te doen. De Staten antwoordden, dat hun besluit slechts wachtte
naar den last, dien de Provinciën eerstdaags zouden verstrekken, maar namen de ge-
legenheid waar om de Geünieerde Vorsten ten ernstigste te vermanen ten behoeve der
noodlydende Bohemers zeiven handen aan het werk te slaan. Geschiedde zulks werke-
lijk, dan verzochten zij daarvan ten spoedigste bericht: want niets zou zoozeer de be-
reidwilligheid der Provinciën bevorderen, als de zekerheid, dat de Geünieerde Vorsten
niet stil zalen. Dus maakten de Staten den bystand, aan de Boheemsche Stenden te
verleenen, eenigermate afhankelijk van dien, welken de Duitsche Protestantsche Vorsten
hun verstrekken zouden. En dit was eene wyze daad. Immers hadden zij reden om
te vermoeden, dat
predebik V van de PaUs alsnu schroomde openlyk voor de Bohe-
mers partij Ie trekken, ten einde zijne zaak by den Keizer en de
Liga niet te be-
derven, en inlusschen de Nederlanders gebruiken wilde om den opstand in die male
levendig te houden, dat zijne erkenning als Koning van
Bohemen door Oostenrijk als
een redmiddel zou worden aangegrepen. Daartoe konden, daartoe wilden de Stalen
zich niet leenen: hoe konden zy zich met eene zaak bemoeyen, die toch voorzeker
eene Rijksaangelegenheid was, wanneer de Duitsche Vorsten zeiven zich onttrokken?
Slechts beschaming kon hun deel zijn, als hunne tusschenkomst mislukte. Doch dit
was voor den Koning van
Groot-Britannië eene réden te meer om hen tot zulk eenen
slap aan te zetten. Dat bepaaldelijk
jagobüs met de Boheemsche zaak slinksche be-
doelingen had, begrepen de Staten reeds toen, en als om dezen Vorst tot gelyke open-
heid te nopen, besloten zij hunnen Gezanten in
Engeland te gelasten, den Koning
alles wat zy in die zaak besloten hadden, daar zij haar als een gemeenschappelijk be-
lang beschouwden, kenbaar te maken, en hem zelfs het antwoord op de voordracht
van FRÜNGK en de hem gegeven geheime Instructie mede te deelen Tevens moesten

> llesol Slat.-Gen. 2, 4, 9, 10, 15, 18, 19 Jan.; 6 Febr. 1619.

- Ook aan langeiiak zonden de Staten die staatstukken, om er »bij gelegenheid gebruik van te
maken."
Resol. Slal.-Gm, 11 Febr. 1619.

-ocr page 297-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— de Gezanten Zijne Majesteit mede tot werkdadige ondersteuning van het »christelijk
voornemen" der Bohemers, »voor de gemeene godsdienst zoo uiterst gewichtig," trach-
ten te bewegen. De Koning was niet van zins aan zulk eene vermaning gehoor te
geven, maar om de Staten te bewegen reeds dadelijk geld en troepen te zenden, moest
hy het voorkomen aannemen, alsof hij mede lot hulpbieding genegen was. Terwijl
uit
Duilschland op den Prins van Oranje gewerkt werd door middel van zijnen
»correspondent" te
Frankfort, en deze Vorst de zaak yan Bohemen dan ook onvoor-
waardelijk aan de Staten-Generaal deed aanbevelen ^, verscheen de Baron
von dohna
op zijne terugreize uit Engeland te 's Hage, en bracht het bericht mede, dat jagobus
De Baron VON aan de Keurpalts verlenging van de bestaande Alliantie voor den tyd van zes jaren en

DOHNA te 'i Gra· , , „ i η

venkage. »belofte van eenig secours" voor die van jßoAeme« verkregen had. Hij kreeg den Fe-
bruarij gehoor bij de Staten-Generaal, in tegenwoordigheid van den Prins en Graaf
willem lodewijk, Zijne voordracht was een verzoek om der Staten bijstand voor de Bo-
heemsche Stenden. Er was, dus sprak hy, voor hen geen kans op een vertrouwden vrede:
het keizerlijke Hof hield hen op met allerlei voorslagen, die tot den ondergang van
hunne godsdienst en vrijheid leidden; ja, het stond te bezien, dat men tegen de lente
in verbond met
Spanje, dat uit Italië hulp kon zenden, hen geheel zou ten onder
brengen. Had
Oostenrijk op dit punt den tegenstand onderdrukt, dan was het op het
doordrijven van de verkiezing van den Aartshertog
Ferdinand tot Keizer met verkrach-
ting van de vrye keuze der Keurvorsten gemunt, en zoo liep dan de Duitsche vrijheid
in het algemeen en de geheele zaak van het Protestantisme in het Ryk gevaar. In
dezen staat van zaken waren de Stenden van
Bohemen besloten, in den naam van God
lot hun zelfbehoud hun uiterste vermogen aan te wenden, en alle vrije Mogendheden
waren in hun eigen belang gehouden hun hulp te bieden. Derhalve werden de Staten
Generaal verzocht hen, ter voorkoming van muiterij en desertie onder de troepen, met
eene geldelijke bijdrage bij te staan. De Heer
von dohna voegde er niet bij, wat
garleton in zijn brief aan het licht brengt, dat men het geld aan den Keurvorst in
handen gesteld wenschte te zien om daarvan naar zijnen zin gebruik te maken 2.
3ïaar, zeide hij tot geruststelling der Staten, aan het Koningryk
Bohemen ontbrak het,
mits men het tijd liet, geenszins aan middelen om die gelden terug te geven. De Koning
van
Engeland, verzekerde hij, had beloofd , zoo zij geen goeden vrede verkrijgen konden,
hen niet te verlaten, en de Geünieerde Vorsten hadden besloten, met raad en daad het
hunne te doen,
zoo veel als de toestand van het Duitsche Rijk het toeliet, —Nog een
ander verzoek had de Heer
von dohna te doen. Daar het zich liet aanzien, voegde
hij bij al het gesprokene, dat de Geünieerden zich tot eigen behoud zouden moeten
wapenen, zoo werden de Stalen verzocht in tijds op het bij de Alliantie met de Duitsche

2 GARLETON, 111, p. 15.

1 Resol Stat.'Gen, 18 Febr. 1619.

-ocr page 298-

DES VADERLANDS. 199

Unie door hen in geval van oorlog toegezegde »secours" bedacht te zijn, — Uit deze 1618—
propositie bleek zoo veel, dat
jagobus geen dadelyke hulp zou verleenen, daar hy nog
op den uitslag der vredesonderhandelingen zou wachten, en dat de Proleslantsche Unie
dit evenmin doen zou, daar zy in den toestand van het Duitsche Ryk beletsels genoeg
zou vinden. Dus zou de Republiek de zaak alleen moeten doen. Maar bovendien moest
zij gereed slaan om in geval van nood de Duitsche Unie bij te springen.
Frederik. V
voorzag namelijk het geval, dat hij in weerwil van zyne inwilligingen aan de Katho-
lijke partij en aan haar krachtigst hoofd, den Hertog
maximiliaan van Beijeren, wien
hij zelfs zijne stem tot de Keizerskeuze had toegezegd, niet de Stenden, maar zich
zeiven in
Bohemen met de wapenen zou moeten handhaven, en tegen dit geval wilde
hij zich de hulp der Unie en harer bondgenooten verzekeren. —Men mag niet twijfelen
of de heldere hoofden in de Staten-Generaal doorzagen dit weefsel van zelfzucht ten
volle. — Naarmate nu de oprechtheid van
Groot-Brilannië en de Keurpalls meer aan be-
denking onderhevig was, naar die mate moest er meer moeite aangewend worden, om het
vertrouwen der Staten te winnen en
dohnas aanbeveling kracht bij te zeiten. Jagobus
moest voorgesteld worden als der zaak van Spanjes tegenstanders oprechtelijk toegedaan
en gezind om krachtdadig tegen deze Mogendheid op te treden. Dus kwam
carletor Carlkton
den Februarij met eene propositie aan de Staten-Generaal voor den dag, nog j^^iitderÜea

voordat het antwoord, aan den Heer yon dohna te geven, was vastgesteld, en zekertc werken,
had men de vaststeUing van dit reeds ontworpen staatstuk in afwachting van zijne
mededeeling uitgesteld. By monde van zijnen Gezant i bracht de Koning ditmaal zelf
de uilrustingen ten oorlog, door
Spanje gemaakt, ter sprake, aan welke hy anders
niet veel gewicht scheen gehecht te willen hebben. De Koning, dus zeide
carletow,
zou die niet werkeloos aanzien. Hij liet eenige oorlogschepen uitrusten en had door al
zijne Ryken eene algemeene monstering van krijgsvolk verordend om gereed te zijn lot
bijstand van zijne vrienden tegen de aanslagen van den Koning van
Spanje. Reeds had
hij den Graaf van
argtle, die in Schotland krijgsvolk had willen lichten, zulks ver-
boden, omdat hij hem van begunstiging van de Spaansche parlij verdacht hield, en toen
die graaf, na gedaagd te zijn, niet was verschenen, had hij hem verbannen met ver-
beurdverklaring zijner goederen. Ten slolte beval
garleton als ter loops den Staten aan, den
Bohemers bijstand te verleenen. Toch was dit de hoofdzaak, en dat andere slechts bestemd
om onnoozelen in slaap te wiegen door de meening, dat de Koning toch een trouw vriend
en zijn raad evenmin te versmaden was, als zijn bondgenootschap, bepaaldelijk in een
tijd, dat men tegen het ten einde loopen van het Bestand op de verlenging van de Alliantie
met
Engeland en Frankrijk moest bedacht zijn 2. Op carletohs mededeeling antwoord-

' In den aanhef zijner rede sprak hij de Iiiervoor (bi. 205) vermelde Avoorden.
- Werkelijk werd de zaak der verlenging van dc Alliantie met
Engeland ea Frankrijk op den

-ocr page 299-

506 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618—

1621.

den de Staten dadelgk in algemeene bewoordingen Tan dankzegging en met de belui-
ging, dat zij niet nalaten zouden »alles te doen wat der geheele Christenheid van nut
kon zijn en dienen kon om de aanslagen van den Koning van iSjoaw/e te verhinderen" ^ —
Nu werd ook het antwoord aan
von dohna vastgesteld. Het hield eene lofspraak in op
den christelijken yver van den Keurvorst voor de zaak der Boheemsche Stenden. Hun
zaak was één met die der Geünieerde Geloofsverwanten. Dus baden Hun Hoog Mogen-
den den Keurvorst en hen, die even als hij, wanneer die van ^oAemew mochten komen
te vallen, het dichtst bij den brand zaten, hen bij tgds met raad, macht en middelen
bij te staan. Wat Hun Hoog Mögenden zeiven betrof, zy hadden allen grond om een
gunstig besluit der Provinciën op de voorgeslagen geldelyke ondersteuning te wachten,
en reeds beletten zg den vijand metterdaad, de troepen, die hij op onze grenzen hou-
den moest, ter anders spoedig voldongen onderdrukking der Bohemers aan te wenden,
en, had de Gezant van het by de Alliantie met de
Unie beloofde «ecoi/ri gewaagd, als
de zaken zulks vereischten, zouden zij nakomen wat zij bg traktaat beloofd hadden
Toen eenige leden der Staten dit antwoord den Gezant
garleton ambtshalve kwamen
mededeelen, had hij hun gaarne de bijzondere belangen van
jagobus schoonzoon willen
aanbevelen. Maar niet vast genoeg op hunne gunstige meening ten dien aanzien reke-
nende, begreep hy, dat het beter was daarvan te zwggen Zoo weinig gaven de Staten
zich bloot. Hunne staatkunde bleef krachtig en voorzichtig tevens. Trouwens, zy hadden
slechts voort te arbeiden aan het weefsel, zoo stevig en met zulke duidelijk aange-
duide trekken opgezet door den man, die op dit oogenblik nog als landverrader
gevangen zat om weldra als zoodanig het schavot te betreden. Had hg hun
jagobus
niet leeren kennen, zoo zouden de Staten wellicht in den strik gevallen zgn: maar
dan zou hij voorzeker zelf niet op den dood gevangen gezeten hebben.

In het begin van April, toen men bericht gekregen had van het overlijden des
Keizers, begreep men, dat, wilde men iets-'doen ten voordeele der Bohemers, deze hulp
thans dringend noodzakelijk kon worden, en, hoezeer eenige Provinciën nog niet ge-
last waren, benoemden de Staten niet te min alreede gecommitteerdep uit huil midden,
uit elke Provincie éénen, om met Zijne Excellentie bepalingen aangaande die zaak te

dag zeiven van dohnas terugkomst uit Engeland ^ in de Staten-Generaal ter sprake gebracht.
Resal. Stat.-Gen. 22 Febr. 1619. ^ cableton, III, ρ. 17, 18.

2 De Heer von dohna werd vereerd met een geschenk van honderd Rijksdaalders ter gemoetko-
ming in de verblijfkosten. — In deze dagen verzocht de Graaf
-van stirum vergunning om hier
Ie lande soldaten ten dienste van de Boheemsche Stenden te mogen lichten j de Staten lieten
dit »ter discretie van zijne Excellentie." Trouwens waren de ruiters reeds gelicht en marschvaardig
{liesol. Slat..Gen. 25, 20 Febr. 26 April 1619).

carleton, 111, 19. Resol. Stat.-Gen. 13, 14, 22, 25, 26, 29 Febr. 1619.

-ocr page 300-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 2G3

SSSBSB^SSSS^^SSBBSSSIÊÊÊÊÊÊÊSÊÊÊÊÊÊSSÊÊÊÊÊÊS^SSSS^^ÊSSSÊSSSmSB^B

maken. Het advies yan den Prins strekte om ten spoedigste ter voorkoming van ge-
varen tot het verleenen van den bijstand te besluiten, en daar er zaakgelastigden van
de Bolieemsche Stenden te
Hage waren, ging men er alsnu toe over om met hen
te handelen over den waarborg, dien xg voor de teruggave der ter leen te geven gelden
konden aanwijzen Nadat dit geschied was, werd het nemen van een besluit alleen
nog maar belet door de achterlykheid van
Friesland in het verstrekken van volmacht
aan hare Gedeputeerden, en men besloot het gewicht der zaak in eenen brief den
Staten dier Provincie op het hart te drukken. Welhaast werd van wege de Boheemsche
zaakgelastigden verzocht, dat de Staten hun voorloopig eenige penningen tot het
lichten van een duizendtal dragonders voorschieten, en brieven ter aanbeveling
hunner zaak schryven wilden aan den Koning van
Groot-Brilannië, aan de Republiek
van
Venetië en aan de Hansesteden. Het tweeledig verzoek werd ingewilligd: de som,
die men hun, evenwel zonder volkomen toestemming van/mesZawrf, voorschoot, bedroeg
25000 gulden. Den eersten Mei, toen de volmacht van
Friesland, zoo hel schijnt,
was ingekomen, werd eindelijk het bepaalde voorstel gedaan om de Bohemers vier of

"Vyf maanden lang eene som van veertig of vyfligduizend gulden in de maand toe te

leenen den Bo-

staan. Holland wilde deze gunst aan de voorwaarde verbonden hebben, dal de Geüni-heemscben stén-
eerde Vorsten en Stenden zich de zaak der Bohemers insgelyks door hel werkelgk ver-
leenen van hulp aantrokken 2. Bovendien werd alstoen bepaald, dat men de Boheemsche
Gezanten zou polsen, in hoe verre zij gemachtigd warén om eene bepaalde alliantie
met de Stalen aan te gaan, en men nam de vraag of er op het gedane verzoek eene
bezending van wege de Staten naar
Bohemen gezonden zou worden, in ernstige over-
weging: alleen verlangde men op dit laatste punt nog slechts het advies van Zijne
Excellentie te verstaan. Dus bleek ten duidelykste, dat de Staten genegen waren, de
Boheemsche Stenden als eene Mogendheid te erkennen. Bij het onderhoud, dat de
gecommitteerden uit hun midden met de Gezanten hadden, bleek, dat dezen niet
tot het aangaan eener alliantie gemachtigd waren, maar slechts in last hadden om de
gezindheid der Staten op dit punt te polsen. Thans werd de geheele zaak aan het
oordeel van den Prins onderworpen. Zijn advies, niet buiten
garletons invloed opge-

' Behalve Kapitein frünck, die nojj altijd niet naar Bohemen terug was gekeerd, worden als
Gezanten der Boheemsche Stenden genoemd
Eius bosijn van jaweeinok en later Kapitein maiuo.

2 Holland wilde nog eene andere voorwaarde aan het subsidie verbonden hebben, namelijk
deze, dat de Bohemers hunne wapenen bier te lande tochten, en men hun die leveren zou uit
de magazijnen op afkorting van het subsidie
{Resol Slat.-Gen. 4 Mei 1619). Werkelijk gaven
die van
Holland aan het subsidie van 50,000 gulden hunne toestemming onder voorwaarde, dat
j)daarin Tan llollandswege zou aangeleverd worden voor omtrent 12,000 gulden aan waren, als
musketten, spiesen" enz.
{Ues. Holl. 9 Mei, 1619).

m Deel. 3 Stuk. 38

De Staten ver»

-ocr page 301-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

iCis— maakt, luidde, dat men de hulp aan geene voorwaarde moest Terbinden, en zonder af
te wachten wat anderen deden, in zulk een schoone zaak het voorbeeld moest geven.
Dit beduidde niets anders dan dat men den Keurvorst van de
Palts de handen ruim
moest laten om zijn eerzuchtig doel te bereiken. Hoe dit zij, er werd drie dagen
later (den lO·^®" Mei) besloten, den Boheemschen Stenden gedurende de maanden Mei,
Junij en Julij de som van ö0,000 gulden in de maand te verleenen, bijaldien de
Stenden zoo lang in oorlog en Hun Hoog Mögenden zoo lang buiten oorlog bleven,
en dat onder geen andere voorwaarde, dan dat de Bohemers geen onderhandeling met
den vijand zouden openen zonder de Stalen daarin te kennen
De houding van Wel hadden de Bohemers alle reden om de Staten te verzoeken, hunne zaak aan
^Groot^^iL^nnië Koniog van
Grooi-Brilannië aan te bevelen. In een tijdsgewricht toch, dat zij
αΓBomers onderhandelingen, welke slechts dienen moesten om hen te verlammen,

wenschlen opgehouden te worden, zond jagobtjs eenen builengewonen afgezant, jagob
hayes,
Burggraaf van Doncaster, naar Duitschland om aan eene bijeenkomst, die tot
bijlegging der Boheemsche geschillen strekken zou, deel te nemen, en alzoo aan zulke
onderhandehngen zijn gezag bij te zetten. Lord
dongaster zou op zyne reize Holland
aandoen, en reeds was de Prins van wege de Staten-Generaal uitgenoodigd om hem
overeenkomstig zijnen rang te onthalen. Hij zou Hun Hoog Mögenden van wege zijne
Majesteit begroeten, en hun zijnen last mededeelen, ten einde daarop hunnen raad en
advies te vernemen. Vertrouwelyker kon er niet gehandeld worden. Maar wat gebeurt
er? De Gezant werd, zoo het heette, door tegenwind en andere tegenspoeden zoo op-
gehouden , dat de Koning hem moest gelasten, den naasten weg te nemen over
Brussel.
Hoezeer carletoi? opzettelijk bij de Slaten gehoor verzocht om zijne Regering wegens
het gebeurde te verontschuldigen, en den brief mededeelde, welken de Gezant zou
hebben moeten overhandigen, alsmede de punten zijner Instructie, toch bleef er arg-
waan bij de Stalen over: immers had het den schyn, alsof de Koning zich wel met
de Vorsten te
Brussel^ maar niet met ons had willen verslaan. En wie waarborgde
ons, in weerwil van
garletons mededeeling, dat wy met den eigenlyken en volledigen
last van Lord
bongaster bekend waren gemaakt 2? Derhalve droegen de Staten hunnen
Gezanten, die alsnog te
Londen vertoefden, de laak op, om den Koning het verderfe-
lijke van zijne tusschenkomst in de Boheemsche zaken recht krachtig onder het oog
te brengen: gaven de Bohemers (dus lieten zij hunne Gezanten zeggen) aan de vredes-
voorslagen gehoor, dan was hunnen vijand de deur geopend om door list en omkooping,
zijne gewone wapenen, verlegenheid en tweedracht onder hen te verwekken; dan wer-

ï ÜesoL· SlaL-Gen. 5, 6, 11, 13 April; 1, 4, 7, 10 Mei, 1619. carleton, III, ρ. 56,59,64.
Resol. Holt. 7 Apr.; 1, 8 Mei, 1619.

2 Resol. StaL-Gen. 9 April; 27 Mei, 1619. carleton, 111, p. 38, 89, 93.

-ocr page 302-

DES VADERLANDS. 299

den hunne bondgenoolen, bij de onzekerheid ταη de uilkomst der onderhandelingen, 1618—
teruggehouden van hun voornemen om zich krachtdadig voor hen te verklaren; dan
eindelyk zouden de groote kosten, die de Bohemers lot onderhoud hunner troepen
maakten, vergeefs besteed wezen eti hunne geldmiddelen in eenen reddeloozen slaat
geraken, en alles zou tot onberekenbare schade verstrekken van » het geheele Christe-
lijke gemeenebest, op een oogenblik, dat God zulk eene schoone en heerlgke kans
opende om het voor goed tegen zijne vijanden te verzekeren. Daartoe immers zou de
opstand der Bohemers kunnen leiden, als men met gemeen overleg en krachtsinspanning
hunne zaak op zich nam, gelijk het behoorde." De Koning beantwoordde deze ver-
maning op de audientie, die higj den Gezanlen op den 24""" July verleende, met te
zeggen, dat hij, van wederzijde tot lusschenkomst aangezocht, niet had kunnen nalaten,
zich daarloe te leenen: zijn koninklijk woord had hij gegeven, en daarvan wilde hij
zich getrouwelyk kwyten. Bovendien hij was van nature vredelievend, en vooral wenschte
hy den vrede, als het een slryd tusschen eenen Vorst en zyne eigene onderdanen gold.
Niettemin had hij zijnen Ambassadeur zulk eene Instructie gegeven, dat de nadeelen,
die de Staten van de onderhandelingen duchtten, gemakkelijk verhoed zouden kunnen
worden. Ook zou hij niét toelaten, dat die van Bohemen tot het aannemen van on-
billijke voorwaarden werden verplicht, of zich ontwapenden, voordat de zaak tot een
goed einde geleid had

'ip

Ook bij de Republiek van Venetië hadden de Boheemsche Stenden de Staten-Generaal Stelling ναα
verzocht ten hunnen behoeve tusschen te treden. Inderdaad, veel was er voor ^hunne
zaak aan de houding dier Mogendheid gelegen. Hunne vyanden trachtten van de Repu-
bliek den doortocht te verkrijgen voor de troepen, die zij in
Italië op de been gebracht
hadden om ze tegen hen te gebruiken. Dit wenschten de Bohemers, mede door den
invloed der Staten op de Venetiaansche Regering, verhoed te zien, en dezen weigerden
niet aan hun verzoek gehoor te geven Had
Venetië werkelijk voor een deel den sleutel
van den loegang uit
Italië naar de Zuid-Oostelijke provinciën van Duitschland in handen ,
dan is het duidelijk, hoeveel er in het belang der zamenwerking van het Keizerlijke
Hof en
Spanje aan gelegen was, dat die Republiek onder hun bedwang stond. Doch
Venetie was ongezind hare onafhankelijkheid prijs te geven en den Spanjaard uitsluitend
heer en meester in
Italië te laten. Zij versterkte zich met soldalen en schepen, van de
Republiek der Vereenigde Provinciën gehuurd ^^ en zoo de Paus zich maar eenigzins
als beschermer der Italiaansche onafhankelijkheid durfde doen gelden, vond hij in
Venetië zijnen natuurlijken bondgenoot. Aan pogingen van de Oostenrijksche en de
Spaansche zijde ontbrak het niet om
Venetië te verzwakken en te fnuiken. Terwijl

' Zie het Verbaal der Gezanten, boven (bl. 255) aangehaald.
2
Rcsol Stat.-Gen. 16 Apr. 1619. ^ Zie hiervoor, bladz. 12.

38

-ocr page 303-

500 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— de Spaansche Regering de vriendschappelijke betrekkingen met Feweiie aanhield, en dit
moest zy wel om dezen Staat niet tot een aanvallend bondgenootschap met de geduchte
Vereenigde Provinciën te dwingen, stonden de Goeverneur van
Milaan en de Onder-
koning van
Napels met die Republiek nagenoeg in openbare vijandschap, ja de be-
ruchte zamenzvvering van 1618, die de stad
Venetië met eene overrompeling bedreigde,
was, tot op eene zekere hoogte, met medeweten van den Hertog van
ossüna en vjin den
Spaanschen Gezant gesmeed i. Was
Venßlie van hare zijde gezind om Spanje en Oosten-
rijk tevens den oorlog aan te doen? Neen! zij bepaalde er zich toe, zich zoo goed
mogelijk weerbaar te stellen tegen de gewelddadigheden en mogelijke aanvallen van de
Bewindhebbers der Spaansche Provinciën in
Italië, zonder met het Hof van Madrid te
breken. Had zy meer gedaan; had zij een openbare alliantie met de Vereenigde Pro-
vinciën aangegaan, zoo zou zij onfeilbaar (zoo zij meende) zich de wapenen van
Spanje
op den hals gehaald hebben. Dit, gevoegd bij het verschil van staatkundige meeningen
binnen den boezem der Republiek zelve, was de oorzaak dier halve mededeelingen van
den Venetiaanschen Resident te
Hage betreffende het sluiten van een bondgenoot-
schap tot nog toe door geene volkomen opening dienaangaande gevolgd. Het
bondgenootschap met
Nederland, nog altijd niet gesloten, maar steeds op het punt van
gesloten te worden, was in de hand van
Venetië een wapen, dal zij zich niet wilde
laten ontvallen om de dreigende oorlog met een Werkelijk uitgebroken krijg te verwisse-
len. Naarmate zich echter de partijen in
Europa scherper verdeelden en het uitbarsten
van eene algemeene oorlog onvermydelijker scheen, moest
Venetië er minder bezwaar
in zien, om tot eene-alliantie met de Vereenigde Nederlanden te komen.

Ruimschoots had Venetië ondervonden, van hoeveel waarde de welwillendheid vart
onzen Slaat voor haar was. De tijd, voor welken de Nederlandsche schepen door de
Venetiaansche Regering gehuurd waren, alsmede het krediet, hetwelk de eigenaars en
reeders haar verleenden, werd met bemiddeling der Staten bij herhaling verlengd, ja ί
in het volgende voorjaar werden op nieuw vier groote schepen van deze Landen aan
Venetië m gebruik afgestaan, evenwél niet zonder bezwaar, daar men'ze zei ven meende
noodig te hebben Κ Steeds hielden de Staten een waakzaam oog op de vervulling der

1 Zie RAKKE, über die Verschwör, gegen. Venedig in 1618. 2 xiq hiervoor bl. 12.

3 Resol. Stat.-Gen. 3 Sept. 1618. 7, 8, 9, 13, 19 Febr.; 12, 20 Maart, 1619. In het najaar
van 1618 deed de Nederlandsche Consul te
Venetië eene reize herwaarts. Zijne commissie werd
bij deze gelegenheid vernieuwd; maar naauwelijks had hij zich weder op reis naar
Italië be-
geven, of hem werd bij expressen bode aangezegd, dat hij den hem overhandigden brief van
credentie aan de Republiek van
Venetië terstond terugzenden of in persoon terugbrengen moest.
Een zekere L. S.
d'Encelbrokneu had het aanbod gedaan om de taak van consul opCandia, Zante
en Cephalonia, zoo het schijnt, op onkostbaarder voorwaarden, op zich te nemen. Οολυεβιοχ

-ocr page 304-

DES VADERLANDS. 199

Toorwaarden, op welke het Nederlandsche scheepsvolk in dienst van den vreeraden Slaat iGls—

1621

was overgegaan, en toen er hooggaande klachten waren ingekomen, omtrent de wijze,
waarop die Nederlanders in Venetiaansche dienst behandeld werden, droegen zij het
onderzoek deswegens op aan eenige Gi^edeputeerden van de Collegiën ter Admiraliteit te
Amsterdam en te Rotterdam, De voeding, dus luidden de grieven, was onvoldoende,
de verzorging der zieken liet veel te wenschen over, de betaling geschiedde met munt-
speciën , op welke verlies geleden werd, en onder de Venetiaansche soldaten, die op de
schepen geplaatst waren, heerschle eene afgrijselijke onreinheid, aan welke dan ook
de veelvuldige ziekten geweten werden. In zulke omstandigheden verlangde het volk
niet langer in dienst te blijven. Zij waren zulk eene onordelijkheid niet gewoon, en
hunne hier te lande achtergelaten betrekkingen waren uitermate verstoord. Dus besloot
men zich over deze zaak lot de Venetiaansche Regering te wenden, en werd de uit-
slag van het ingestelde onderzoek ter harer kennis gebracht, tegelijk met den voorslag
tot verbetering van het lot der schepelingen, met medewerking van de Luitenants-
Admiraal
obdam en haultain Opgemaakt. Spoèdig kon suriano berichten, dat de zoo
gegronde grieven hersteld waren ^ Toch vermeerderde de lust bij ons scheepsvolk om
Venetië te dienen in geenen deele.

Doch het tijdstip naderde, dat Venetië wenschen moest, de betrekkingen met de
Vereenigde Provinciën niet tot het ontvangen en betalen van zulke diensten, hoe ge-
wichtig ook, bepaald te zien. Gedurende vele jaren was er geen grond geweest om
De Koning van
te vreezen, dat het Spaansche Bewind te Madrid dadelijk aan eenige Mogendheid den
vrede zou opzeggen. De geest van den opvolger van
filips II was onbekwaam om
moedig en krachtig partg te kiezen voor de staatkunde van zijnen vader. Niet dat
het hem aan ingenomenheid met de Katholyke Godsdienst ontbrak; maar deze was
hem slechts een zaak van stomme vereering en vrome oefening: zich door haar belang
geroepen te achten om
Spanje bij voortduring en vernieuwing krachtdadig in Europa
te doen optreden, daartoe was zijn blik te beperkt en zijn bevattingsvermogen te ge-
ring. Dus voegde hy zich van den aanvang aan naar de richting, die zijn gunsteling,
de Hertog van
lerma, door hem met het gezag bekleed, aan de zaken gaf. Deze
staatsman had zijner eerzucht veel te bekrompen grenzen gesteld, dan dal hij aan den
oorlog voor de zaak, die
Spanje op zich genomen had, een nieuw leven zou hebben

kwam van de reize terug; hij noemde dat aanbod impertinent cn inciviel. Zijne bediening bleef
hem opgedragen, onder voorwaarde, dat hij
d'Encelbronker tot zijn plaatsvervanger te Zante zou
aanstellen, maar niets van hem zou trekken noch hem eigendunkelijk zou mogen afzetten. Later
werd aan
d'Engelbrokner, tot vermeerdering van gezag, rechtstreeksche commissie van H. H. M.
verleend
{Resol. Slat.-Gen. 30 Oct.; 10, 17, 24, 26 Nov.; 1 Dec. 1618; 22 Oct, 1619).

» liesol. Slal.-Gen. 25, 26, 31 Jan.; 9, 16, 19 Febr.; 19 Maart; 9 April, 1619.

-ocr page 305-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1618— willen bijzetten. Liever maakte hij zich met den Koning tot het middelpunt van een
schitterenden kring, waar de Grooten van
Spanje hunne ridderlijke hoedanigheden
kwamen afleggen en afleeren, en stelde hij zich ten doel, zijne verwanten ruimschoots
in de eer en de baten te doen deelen, die zonder mededoogen met de ellende
van het uitgeputte volk door de aanzienlijken werden genoten. Doch zijn rijk was
niet eindeloos. De Koning kreeg eenen biechtvader, die niet aan den leidband van
den Minister liep, en nu bezat de partij, voor wie de vrede met de ketters een
gruwel of de hoop op den buit van verre Provinciën een prikkel was, een gemakkelijk
middel om invloed op den Koning uit Ie oefenen. Was de toestand van het volk
ellendig, zoo heette het thans, hoe kon het ook een katholijk koningrijk welgaan, als
men aan ketters vrede en aan afvallige Gewesten de onafhankelijkheid vergunde, en
kon de Koning het voor God verantwoorden, dat hij in zaken van zulk een oneindig
belang van allen eigen wil afstand deed om alles aan het bestuur van een wereldling
Spanje waatt over te laten ? Hierbij kwam, dat de katholijke partij in gansch Europa Spanje tot
krachtsinspan- nieuwe krachtsinspanning aanzette, en niets liever verlangde dan onder hare aanvoering
den strijd op nieuw aan te vangen. Daarenboven, de begeerte van
Ferdinand van
Sliermarken om de koninklijke waardigheid in Hongarije en Bohemen te erlangen
bracht te weeg, dat men zich met den Koning van
Spanje moest trachten te verstaan,
die als kleinzoon van
maximiliaan II aanspraak op die Koningrijken maakte. Dus be-
loofde FERDINAND, lü het grootste geheim, ingeval hij Koning werd van
Hongarije en
Bohemen^ aan Spanje de Oostenrijksche Voorlanden te zullen afslaan. Deze belofte
opende den Spaanschen Vorst het vooruitzicht van het bezit eener landstreek, uit een
krijgskundig oogpunt, ter verbinding van Zuid- en Noord-Europa, en ter vorming van
een zamenhangend geheel uit zyne Italiaansche en Duitsche Provinciën van onschatbaar
belang. Kon
Spanje slechts het in löl2 aan Grauhunden afgestane Vallellina meester
worden, dan was er een nadere gemeenschap tot stand gebracht tusschen
Lomhardije
en de Landen, die Ferdinand, als zijne plannen gelukten, gezind was af te staan
Vandaar de ondersteuning door
Spanje aan Ferdinand in zijnen strijd tegen de Bo-
heemsche Stenden verleend; vandaar, in één woord, dat
Spanje zich weder openlijk
ten oorlog ging uitrusten; vandaar derhalve dat
Venetië begreep, zelfs geen schijnvrede
met dit Rijk te zullen kunnen houden, en den tijd gekomen achtte om zich open->
lyk aan de Republiek der Vereenigde Nederlanden aan te sluiten.
De zaak van Ιπ het najaar van 1618 was ierma gevallen, en reeds in den aanvang van het jaar
riwe/léerasU^^^ begon de Resident van
Venetië te Gravenhage de zaak van een nader bondge-
op het touw gezet. jjQQjgpj^gp jj^gj jjjggj. ^^^ behartigen. Immers is het niet te denken, dat

de· Prins van Oranje builen kennis van dien Resident de Slaten-Generaal zou hebben

RANKE, Fürsten und Völker von Süd-Europa, 3»« Aufl. B. I, s. 160—167 , 239—258.

-ocr page 306-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 2G3

aangemaand om op nieuw in ernstig beraad te nemen, of zulk een bondgenootschap
thans niet raadzaam zijn zou. Zijne Excellentie ging toen zelfs reeds zoo
Ter van voor
te slaan, dat men
Venetië zou beloven, haar in geval van oorlog met Spanje met een
twaalftal oorlogschepen by te staan, waartegen de Venetianen alsdan in geval dat ook
wij met
Spanje in oorlog kwamen, ons met eene som in geld, met de kosten van uit-
rusting en onderhoud van zoo groot eene vloot geëvenredigd, zouden ondersteunen. De
Prins was van nu aan zeer gestemd voor zulk eene alliantie, en geen wonder, want de
raadslieden, die thans zijn oor hadden, zagen de macht van
Spanje gaarne op alle ma-
nieren in ontzag gehouden ter veiliger uitvoering van de plannen van
jagobüs schoonzoon,
en AERSSEN schijnt, als het hem niet gelukte naar
Frankrijk afgevaardigd te worden,
een gezantschap naar
Venetië als den geschikten weg te hebben aangemerkt om weder
in het middelpunt der Europesche diplomatie te geraken. Het kon dienstig zign ten
einde
Spanje in haren toeleg om het Huis van Oostenrijk te ondersteunen lot nadenken
te brengen, zoo de Staten eenig bewijs gaven, dat zij op hunne hoede waren. Daarom
gaf de Prins te gelijker lijd den raad, dat men eenige Gedeputeerden uit de Collegiën
ter Admiraliteit zou oproepen om met de Luitenants-Admiraal van
Holland en Zeeland
te beraadslagen over den aanbouw van nieuwe schepen, zoo het heette, ter beveiliging
van de zee legen de zeeroovers, maar met de berichten omtrent de uitrusting eener
vloot door
Spanje tot erkende beweegreden. Om aan dit dubbele advies meer kracht bg
te zetten, verscheen
süriano op den dag zeiven in de vergadering, en deelde mede,
dat hij uit
Napels tijding had, hoe hier te lande zelve onder de hand schepen voor den
Onderkoning werden uitgerust. Zoo besloten de Staten dan werkelgk, de verlangde
bijeenkomst ter behandehng der zeezaken uit te schrijven

Tot de kunstgrepen der partij, die Spanjes optreden in de Duitsche zaken beletten Pogingen tot

·< 1 Ί I 1 1 1 · 1 <r> 1 · verzoening tus-

wilde, behoorden ook de pogmgen om eene opherang van den slaat van spannmg lus-gehen Engeland

sehen Frankrijk en Engeland te bewerken. Dreigde jagobus zich naauwer aan Frankrijk
aan te sluiten, ja, kwam er een plan tot een huwelgk van den Prins van Wales met
eene zuster van
lodewijk XIII op het lapgt, dan zou Spanje het bondgenootschap met
Engeland meer op prys leeren stellen en te eerder geneigd zgn ona de geheime bedoe-
lingen van den Koning van
Groot-JBritannië in Duitscklatid niet tegen te werken.
Vandaar dat
Savoye, toen ter tijd met de Palts in naauw verbond, ter bevordering
eener verzoening tusschen de beide Ryken, eenen Gezant naar
Londen zond 2 om Spanje
te doen zien, dat er zoo iets gaande was; vandaar dat mede aan onzen Gezant te Pa^
rijs de last werd opgedragen om stappen te doen lot herstel der goede verstandhouding
tusschen de beide Hoven. Werkelijk liet
Frankrijk zich bewegen, eenen builengcwo-
nen Gezant naar
Engeland te zenden Dat onze Staat zich met hart en ziel aan

2 Zie hiervoor bl. 264.

3 Zie ald. bl. 265.

Resol Slal.-Gen. 16 Jan. 1619.

-ocr page 307-

304 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— zulke pogingen aansloot, dit laat zich gemakkelijk denken: want, kwam er ooit een
huwelgk lusschen den Iroonsopyolger in
Engeland en eene Spaansche Koningsdochter
lot stand, dan zou die prinses licht de
Nederlanden ten bruidschat bekomen, en aan
de Nederlanders onder dien schijn een terugkeer tot den afgezworen staat van zaken
smakelijk gemaakt kunnen worden; maar dat
Venetië zich uit eigen beweging tot het
ondersteunen van -pogingen zou geleend hebben, die toch eigenlijk slechts strekten om
Spanje te meer op de vriendschap van Engeland gesteld te doen zijn, dit is niet waar-
schgnlyk. Niettemin hield
suriano den Januarij 1619 in de vergadering der Sta-

ten-Generaal eene" rede om het belang aan te toonen, dat er voor dezen Staat in eene
verzoening tusschen
Frankrijk en Engeland gelegen was. Naar hij zeide, was hij daartoe
gelast; maar zeker is het, dat hy op deze wijze werkte in den geest der bemoeyingen,
welke in dezen tijd de bijzondere raadsheden van den Prins van
Oranje ten aanzien der
buitenlandsche zaken bezig hielden ^ Op die mededeeling liet de Resident het verzoek
volgen, dat de Staten, wegens de nieuwe uitrustingen van
Spanjey aan hunne Vloot-
voogden , in de Middellandsche zee met de vervolging der zeeroovers belast, zouden be-
velen het oog te houden op de maatregelen der Spanjaarden en zich daartoe te verstaan
met de beambten der Venetiaansche Republiek. Vernamen, voegde
suriano daarbij,
vernamen zulks de Spanjaarden, dan zou de ruchtbaarheid daarvan alleen reeds veel
goeds kunnen uitrichten en veel kwaads kunnen afsnijden. Deze voorslag had de strek-
king om onze vloot ter beschikking van Venetiaansche ambtenaren te stellen, en de
uitrusting tegen de zeeroovers tot een voorwendsel te maken voor vijandelijkheden, op
de Spanjaarden en wel in de naaste plaats op den Hertog van
ossuna gemunt. Wien
zulk een denkbeeld ook mocht aanlagchen, de thans ter beraadslaging over de zeezaken
vergaderde Gedeputeerden keurden dat plan gansch niet goed. Vooral toen uit een
schry ven van het Collegie ter Admiraliteit te
Rotterdam gebleken was, dat er, voor zoo
veel hun bekend was, hier te lande geen schepen of krijgsbehoeften voor den Onder-
koning van
Napels aangeschaft werden, adviseerden zij, dat de Staten de goede ver-
standhouding tusschen onze Vlootvoogden en de Venetianen zich niet; zoo ver mochten
laten uitstrekken, dat de Venetiaansche Regering daardoor als het ware beslag op onze
schepen zou kunnen leggen: de beveiliging der zee tegen het geweld der zeeroovers
moest een ernstig gemeende zaak blyven

Beoogde Venetië de baten van een bondgenootschap met de Vereenigde Provinciën
te genieten zonder dat het kwam tot het sluiten van een werkelijk traktaat, zoo zouden
de Staten zich zulks niet laten welgevallen. Het verslag der Heren, welke zij gecom-

^ suRUNO was geen man van hooge bekwaamheden: zijne gebrekkig gestelde proposities getuigen
het: dat hij door de waardigheid van zijn karakter boven indringende invloeden verheven was
is niet te denken. 2
Resol. Stat.-Gen. 23, 24 Jan.j 19 Febr. 1619.

-ocr page 308-

DES VADERLANDS,

milleerd hadden om met süriako in gesprek te treden nopens de nadere alliantie, ten ^jgg,""

einde de meening zijner Lastgevers dienaangaande te verstaan, viel dus uit, dat Hun

Hoog Mögenden begrepen, dat de Resident duidelyker behoorde te spreken, voor

men, behoudens de eer van het Land, de onderhandeling met hem kon voortzetten,

Nu sloeg svRiANo Yi^elhaast een anderen toon aan, en op nieuw werden eenige Heren, Voortzetting
, . , · 1 1 1 1 τ , der onderbande-

thans twee in getal, magnus en sghaffer, gecommitteerd om hem behendig te polsen, Hngen tot liet

of hij thans werkelyk een bepaalden last tot het sluiten eener alliantie ontvangen l^ad. ^^^^^

De uitslag van het onderhoud was, dat men zich van de oprechte begeerte van Vcnctië^^^^^'·
om met onze Republiek een bondgenootschap aan te gaan verzekerd meende te mogen
houden en de Provinciën verzocht werden de zaak op hare aanstaande Landdagen ter
sprake te brengen, ten einde zij hare Gedeputeerden van de noodige volmacht mochten
voorzien. Dit verzoek leidde tot het doel, en den Julij werden gecommitteerden

benoemd, uit elke Provincie één, om eenige voorloopige artikelen te ontwerpen,
waarop men met
Venetië in alliantie zou kunnen treden. Maar het bleek dadelijk maar
al te zeer, dat de Senaat der Italiaansche Republiek nog geenszins tot het besluit kon
komen om «penlijk een verdrag met de Vereenigde Provinciën aan te gaan. De brief,
dien de Staten van de Venetiaansche Regering ontvingen in antwoord op hunne aan-
beveling van de zaak der Boheemsche Stenden, bevatte niets dan onbepaalde betuigin-
gen, waarmede wel erkend werd, dat de beide Staten één doel beoogden, doch tevens
te verstaan scheen gegeven te worden, dat wat reeds tot bereiking van dit doel gedaan
werd, toereikend was Werkelijk had er in den Senaat van
Venetië een levendige
stryd plaats vóórdat de Doge en zgn Raad de vrijheid bekwamen om den Resident te
's Gmvenhage voor goed te machtigen tot onderhandelingen, welke tol een traktaat
moesten leiden. Eene machtige partij schrikte nog allijd voor een verbond met een
Protestantschen Staat, »als voor het hoofd van Medusa" terug De gronden, die men
tegen een naauwer aansluiting aan de Vereenigde Provinciën aanvoerde, waren: dat daar-
door de oorlog met
Spanje onvermydelijk zou worden en Venetië buitendien reeds alle
wenschelijke ondersteuning in schepen en krijgsvolk van de Nederlanders genoot, zonder
dat er vrees bestond, dat dezen tot dat dienstbetoon op den duur onbekwaam zouden
Λvorden, daar zij door hunne overige bondgenootschappen tegen de macht van
Spanje
genoegzaam verzekerd waren Intusschen zette men alhier de pogingen voort om te
weten te komen, hoe ver men met
suriano vorderen kon. De Resident werd ter Verga-
dering der Staten-Generaal bescheiden. Hier verklaarde hij thans gelast te zijn om te

1 Resol Stat.-Gen. 31 Jan.j 2, 14 Febr.j 9 April; 24 Meij 21, 23 Julij, «1619.

2 carleton, 111, p, 124.

3 bapt. kaki, Hist. della liep. Ven., aangch. bij de josge, Nederl. en Ycnetiê bl. 108.
III Deel. 3 Stuk. 59

505

-ocr page 309-

506 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618—

1621.

Ternemen, hoedanig verbond Hun Hoog Mögenden zouden verlangen, een verdedigend
of een aanvallend. Hij had, zeide hij, steeds begrepen, dat een verdedigend verbond
in de bedoeling lag, en hij begeerde te vielen, hoe veel de Vereenigde Provinciën in
geval van nood aan schepen en krijgsvolk voor
Venetië over hadden, en wat zij in
gelijk geval van
Venetië verwachtten. Hij voegde er bij, dat de Venetianen niet slechts
eene nadere bevestiging van de tot dus verre bestaande vriendschappelijke betrekking,
maar wel degelijk een eigenlijke alliantie voor een aantal van minstens twaalf jaren
bedoelden: geen voorwendsel, hoopte hij, zou te baat genomen worden om de zaak op
de lange baan te schuiven. — Nog evenwel achtten de Staten deze verklaring niet vol-
doende: zg was mondeling gegeven, en de een meende haar dus, de ander wederom
anders te moeten opvatten. AIzoo verzocht men den Resident ze schriftelijk te geven,
maar kreeg ten antwoord, dat de Republiek, die hij vertegenwoordigde, zulks niet
gewoon was. Wat hy doen kon, was, dat hij de verklaring door den GriflSer uit zijnen
mond liet opschrijven. Hierin werd niet zonder eenige zwarigheid toegestemd, en nu
gaf süRiANO in zijn barbaarsch Fransch den Griffier in de pen; dat de Republiek van
Venetië, bewogen door de gemeenschappelijkheid der belangen en de waardij der we-
derzijds Ie verleenen diensten, geneigd was om in onderhandeling over een verbond te
treden, maar daartoe bepaaldelyk verlangde te weten, of, ingeval zij geene schepen
noodig had, de Staten haar zouden ondersteunen door het verstrekken van geld, of het
bewerken van eene afleiding der vijandelijke macht. Hierop werden, nadat herhaal-
delijk ook in tegenwoordigheid van den Prins en Graaf
willem lodewijk over de zaak
was beraadslaagd, de gecommitteerden van de zijde der Staten gemachtigd, den Resi-
dent op schrift, doch zonder dag- of naamteekening, de volgende verklaring te geven:
dat de Vereenigde Provinciën zeer geneigd waren een blyVend of tydelijk verbond
van wederzijdschen bystand met
Venetië aan te gaan, en haar met een zeker aantal
oorlogschepen, behoorlijk toegerust en bemand, te hulp te komen, of wel met eene
zoodanige som gelds, als waarop men de kosten van de vloot zou begrooten. Uit de
beraadslagingen was gebleken, dat men bedacht was om, ingeval van dadelijke oorlog
met den Koning van
Spanje, eene vloot van twaalf schepen te verleenen, wier kosten
in de maand op ongeveer
50,000 gulden begroot werden. Sdria.no nam aan, die ver-
klaring, hoezeer hij ze wel wat meer bepaald gewenscht bad, naar zgne Regering op
te zenden. Nog vóór hel einde van de maand September kwam er ten antwoord een
brief van den
Doge, Antonio priüli , waarbij de Resident gemachtigd vs-erd onderhan-
delingen tot het sluiten eener Vereeniging aan te knopen i. Toch kwam er aan zijne

» Resol. Stat.^Gen. 26, 27 Julijj 1, 2, 5, 10 Aug.j 30 Sept; 1 Oct. 1619. carleton, III,
ρ. III, 117, 123. Den 18·^®° October werd een ontwerp vastgesteld op den staat door de Neder-

-ocr page 310-

DES VADERLANDS. 507

1618-

1621,

weifelende houding nog geen einde. Wat voor de onzen eene reden was om de onder-
handelingen bespoedigd te zien, de zucht namelijk om van de met moeite behaalde
zege der partij, die in den Senaat het sluiten van een verdrag met de Nederlanden
had doorgedreven, een tijdig gebruik te maken, voordat de slem der andere partij
weder den boventoon bekwam, dit gold voor
süriaho in geenen deele. -Integendeel hij
had alle reden om eene wending in de staatkunde der Venétiaansche Regering te
duchten. — Wanneer een Gezant zich bij eene vreemde Mogendheid lot een doel
beijvert, dat in den Staat, dien h^ vertegenwoordigt, algemeen gewenscht wordt en
waarop men moedig durft aansturen, dan vergeeft men hem veel; maar bij
sukiafto
was zulks niet het geval, en hij ondervond het, daar zijne Regering hem haar ongé-
üoegen deed misgelden wegens de lastige aanzoeken der onwillig op de vloot te
Venetië
dienende Hollanders ^ Dus was bij hem geenszins dat zelfvertrouwen aangekweekt,
hetwelk hem thans tot een kloek besluit der onderhandelingen zou hebben kunnen
doen overgaan. Na de ontvangst van des
Doges brief maakte de Resident nog gee-
nerlei spoed: de eerste stappen kwamen van onze zijde, eh wederom heette het, dat
hg geenen last had om eenigen voorslag schriftelijk te doen. Deswegens kregen onze
gecommilleerden in last om de voorgeslagen artikelen, als uit eigen beweging, zonder
hunne lastgevers te verbinden, aan den Resident mede te deelen. Dit leidde echter
zoo weinig tot het doeJ, dat onze Staatsleden met het bericht terugkwamen, dat
su^iano
in het geheel geenen last had om te onderhandelen. Toch gaf men het niet op, en
werkelyk bracht men
suriano, eerst evenwel nadat er gewichlige berichten uit Venetië
ontvangen waren, op nieuw tot het in de pen geven van zijne aanbiedingen. Thans was
er een grondslag, op welken, met raadpleging van den Prins, kon gehandeld worden,
en er kwam een ontwerp lot stand, dat ter goedkeuring naar
Venetië werd opgezonden.
Voordat het antwoord van daar aankwam, was
süriano kiesch genoeg het geschenk van
een gouden penning en keten af Ie slaan, hem als tot vergoeding der kosten van het
tweemaal onthalen van een Veneliaanschen Gezant, die hier op zijné reize naar
Engeland
doortrok, door de Staten aangeboden. Welhaast kwam er nu volmacht om de ontworpen
alliantie Ie sluiten. Uit vrees, dat bij nog wenschelijke
veranderingen het ontwerp weder
naar
Venetië terug zou gezonden moeten worden, en dat er aldus niets van de geheele
zaak zou komen, waren de onzen bijzonder inschikkelijk, en nog vóór het einde des
jaars, den December, werden onze gecommitteerden gemachtigd het verdrag,

landsche Gezanten voortaan aan de verschillende Hoven te voeren j daarbij werden de bezoldiging
en de getalssterkte van het gevolg van den Gezant te
Yenetic gelijk gesteld met die van de
Gezanten in
Engeland, Frankrijk en Denemarken, en zijn rang hooger geplaatst dan die der bij
de Keurvorsten geaccrediteerde Ambassadeurs.

» fiesol. Stat.-Gen. 23 Bleij 9, 10 Aug. 1619.

59*

-ocr page 311-

δ08 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lf)18-

1621.

behoudens ratificatie, Toorloopig te teekenen ^ Het verdrag behelsde, behalve de al-
Het"^vêrdrag verzekering van wederzijdsche bevoordeeling en bescherming, de belofte eener

komt tot stand, ondersteuning van 50,000 gulden 'smaands, ingeval eene der beide Republieken vij-
andelijk aangerand werd.
Venetië kon, inplaats van die som, schepen en krijgsvolk ver-
langen , en een Nederlander zou onder het opperbevel der door
Venetië gestelde macht
over vloot en soldaten bevel voeren. Onder de gevallen, die, wat
Venetië betrof, als
openbare oorlog werden aangemerkt, werd uildrukkelyk de schennis van de
Golf door
vreemde oorlogsvaartuigen gerekend. Op haar uilsluitend gezag in den zeeboezem was
de Republiek, wier hoofd jaarlijks een huwelijk met de zee aanging, bijzonder jaloersch.
Zelfs geenen vrgen handel vergunden zy aan vreemde koopvaarders in dat heilig water-
gebied, Burgemeester
witsz, van Amsterdam ^ ondervond het: van hem werden er
juist in den tijd, dat de onderhandelingen voortgang hadden, twee schepen aangehouden,
omdat zij de negen eeuwen heugende privilegiën der Venelianen in de Golf miskend
hadden: zoo ver Λvas het er af, wat men gehoopt had, dat er bij de alliantie nog eenig
handelsvoordeel te bedingen zou geweest zyn 2.— Voorts werd van de zgde van de
Nederlandsche Republiek bij het verdrag gezorgd, dat hare krijgslieden geen overlast
om de godsdienst zouden lijden, en dat de zieken en gekwetsten behoorlijk (beter dan
vroeger) verpleegd zouden worden. Ten slotte werd er bepaald, dat de toegezegde hulp
niet zou kunnen gebruikt worden tegen zulke Vorsten, Staten of Steden, met wie eene
der Republieken vroeger verbonden gesloten had, waartoe, en eene nadere verklaring,
aan het verdrag toegevoegd, getuigde zulks uitdrukkelijk, noch het Huis
Oostenrijk
noch Spanje behoorde 3. Deze verklaring was uitgelokt door de Nederlandsche gecommit-
teerden en zij had haren goeden grond: immers had
Venetië^ in weerwil van alle vijan-
deiykheden met
Milaan en Napels, tot nog toe vrede met Spanje weten te bewaren»
Dus strekte de
clausule om ons de verzekering te geven dat die vrede niet op een
geheim verdrag gegrond was, en dat de thans gesloten alliantie niet eeniglgk moest
dienen om
ossukas schepen uit de Golf te houden. ι

Zoo was dan het verdrag tusschen de beide Republieken eindelijk lot stand gekomen»
Door de schoorvoetende wijze, waartoe
Venetië er toe was gekomen, was zulks zonder
gedruis,
zoo als garletok ^ zeide, met weinig glans naar buiten geschied. Bovendien

1 Resol Slat.-Gen. 4, 12, 14, 29, 31 Oet.; 1, 4, 5, 25 Nov.; 17, Iii, 21, 30 Dec. 1619,
carleton, III, ρ. 138, 139, 159, 160, 171, 172, 181. carleton (ρ. 210) meldt, waarom
men den Venetlaansclien Gezant op zijne doorreize niet vrij gehouden had: het was, omdat de
Staten besloten hadden, zulke kosten voortaan te besparen.

2 Jlesol. Stat.-Gen. 18, 24, 26, 27 Julij, 1619. carleton, III, ρ. 139.

3 be jokge, Nederl en Yeneliê, bl. 110—112. carieton, III, ρ. 159, 239—242.
^ Senza slrepiio, 111, 117.

-ocr page 312-

509

1618—

1621.

DES VADERLANDS.

was er inderdaad niet veel meer bedongen, dan nu reeds werkelijk door de Vereenigdc
Provinciën, tegen betaling het is waar, aan
Venetië verstrekt werd. Een en ander moest
de zaak voor
Spanje en de tegenparly in den Senaat minder aanstootelijk maken. Dc
rechte glans zou eerst aan het feit gegeven worden, wanneer een Nederlandsch Gezant,
en wel in den persoon van
francois vaw aerssen, naar Venetië gezonden werd. Daarop
werd het dan ook van nu aan van 's Prinsen zgde aangelegd. Maar vond
Venetië te-
genover
Spanje er hare rekening by, dat de alliantie weinig opspraak gaf, met Koning
jAGOBus was het gansch anders gesteld. Hij had er belang bij, dat Spanje door het
ontzag voor de nu openlijk, ook des noods tegen haar, vereenigde macht der beide
Republieken in ontzag gehouden, zich afgeschrikt vond van dadelijke hulpbieding aan
Oostenrijk tegen Bohemen. Dus zien wy garleton tot tweemalen toe optreden en de
Stalen-Generaal ernstig aanbevelen, eerst om zonder verwyl de onderhandeling ter hand
te nemen, daarna om aan hel gesloten verdrag de door
jagobus zoo zeer gewenschte
openbaarheid te geven

Immers kwam hel er thans voor dezen Koning op aan, dat Bohemen zonder dat hij
zelf vijandelijk tegen
Spanje optrad, in het bezit van zijnen schoonzoon gehandhaafd
werd. — Na een stoutmoedig voortdringen van de legermacht der Boheemsche Stenden
tot voor de poorten van
Weenen, had de in zijne hoofdstad ingesloten ferdinakd welhaast
weder adem kunnen scheppen ten gevolge van tijdig onder
dampierre aangerukte hulp,
en van de nederlaag, spoedig daarna door
bugquoi hij Budweis aan mansfeld en iio-
hehlohe toegebracht. De Graaf van thurit moest op de beveiliging van Praag bedacht
zijn, Intusschen kon
Ferdinand zich ter uitgeschreven Keizerskeus naar Frankfort
begeven, en de vriendschap van maximiuaaw van Beijeren, die zelf de Keizerskroon
versmaadde, omdat hy ze aan de belangzuchtige bedoelingen van den Paltsgraaf en aan
andere Protestantsche Vorsten dank zou hebben moeten welen, bewerkte dat
ferdinakd
tot Keizer werd verkoren. Doch den dag te voren (den 27"°° Augustus, 1619) was
frederik V te Praag door de Stenden, die ferdiitand »als erfvijand van de gewetens-
vrijheid en slaaf van
Spanje en de Jezuiten" van den troon vervallen verklaard hadden,
tot Koning van
Bohemen gekozen. De Bohemers achtten het noodig, na de geleden neder-
laag en tegenover den glans, die
Ferdinands nieuwe Keizerlijke waardigheid op hem
deed afstralen, eenen Vorst aan hun hoofd te plaatsen \ en voor
jagobus schoonzoon was
het doel zijner kuipergen bereikt. Wat langs slinksche wegen verkregen was, werd
niet met vastberadenheid aanvaard. Toen
frederik bespeurde, dat zijne pogingen om
MAxiMiLiAAN van
Beijeren voor zich te winnen mislukt waren, eo dat Oostenrijk geens-
zins van meening Λvas, zijne verheflSng als eene soort van uitkomst voor zich en hel

BohceniBche
zaken.

ï Resol Stat-Gen. 1 Oct.} 27 l)ec. 1619. carleton, 111, 138, 139.
2
pnsTER, Gesch. d. Teulschen, B. IV, S. 439—442.

-ocr page 313-

δ08 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lf)1618-

1621.

Rijk aan te merken, weifelde hij, of hij de Kroon zou aannemen. Hij raadpleegde bijna
alle Hoven, doch eindelijk verschanste hij zich tegen zijn geweten achter den waan,
dat hij door God geroepen was om , met die nieuwe waardigheid bekleed, de zaak van de
Godsdienst en het Protestantisme te dienen, en tegen den Raad van byna alle Duilsche
Vorsten, van een deel der Paltsische Raden en van zyne moeder,
willem van Oranjes
dochter, nam bij de 'Kroon aan. Zijn biechtvader sgultetus, in Nederland van de
Nationale Synode te
Dordrecht bekend, bracht niet weinig toe tot 's Vorsten besluit.

Doch laat ons zien, hoe zich de Slaten-Generaal gedurende deze omstandigheden
tegenover de Bohemers en de Geünieerde Vorsten en Stenden des Rijks gedroegen.

Gedrag der Steeds bleven de oogen der Boheemsche Stenden op de Vereenigde Provinciën geves-
zieu'^'der'^^BX-' telkens zonden zij nieuwe afgevaardigden om de ontvangst der geleende sommen
mers en jg bespoedigen, de voortzetting van de verstrekking der geldelijke bijdragen te verwer-

sehe Vorsten, ven, en de lichtingen van krygsvolk in deze en de aangrenzende kwartieren te bevor-
deren. Hunne brieven hielden de Stalen op de hoogte van hunne krijgsbedrijven en
drongen steeds aan op de aanbeveling hunner zaak bij
Savoye, Venetië^ de Palts, de
Hansesteden
, en vooral bij Groot-Briiannië. De Prins betoonde zich steeds hunne zaak
yverig toegedaan, en ten hunnen behoeve was hij minder streng in het handhaven der
maatregelen, die den overgang onzer goede soldaten in vreemde dienst beletten; ja loen
de Overste pRäNCK, op het einde van Mei (1619), eene bedekking van Nederlandsche
ruiters verzocht om zijne geworven manschappen door
Duitschland heen te geleiden,
zou hij dezen soldaten, bijaldien de Keurvorst van
Keulen hun den doortocht geweigerd
had, met eene ontzagwekkende macht eene veilige reize hebben verzekerd. Aan waar-
schuwing tegen de dubbelzinnigheid van den Koning van
Engeland ontbrak het niet,
en loen de afgevaardigde
elias hosijn von jäweringk: weder naar Bohemen vertrok,
kreeg hy op verzoek der Staten uit den mond van den Prins, met duidelijke zinspeling
op
jAGOBüs tusschenkomst, den raad mede, dat de Stenden in tijds op hunne zaken
lellen en zich niet met^ onderhandelingen inlaten zouden, daar zulke bemiddelingsmaal-
regelen gemeenlijk slechts de verzwakking en den ondergang van de 'eene der partijen
bedoelden: zij ten minste liepen gevaar door eene staking van den oorlog inwendige
verdeeldheid te zien uitbreken en het hulpbetoon hunner bondgenooten te verlammen.
Dat de oprechtheid en tevens het gezag van den raad, die hun van dezen kant toe-
kwam, door de Direcloren der Boheemsche Sleriden gewaardeerd veerden, blijkt uit het
verzoek, dat zij in den zomer aan de Slaten-Generaal richtten, om de toezending van
eenige Gezanten ten einde hun met raadgeving bij te slaan

Toen de berichten van de nederlagen der Bohemers en van het ontzet van Weenen

ι BesoL St.-Gen. 21, 22, 23, 24, 25, 27, 30 Meij 27, 29 Junij; 29, 30, 31 Julij; 11, 17
Sept.;
2, 3 Oct. 1619. cIrleton, III, ρ. 104.

-ocr page 314-

1618-

1621.

DES VADERLANDS. 511

te 'ä Gravenhage aangekomen waren, begreep men, dat de hulp van het Proleslanlsche
Duitschland noodig was, zou aan Bohemen niet op nieuw en knellender dan ooit het
juk van
Oostenrijk opgelegd worden. Dus wendden zich de Staten in de maand Julij
tot de Geünieerde Vorsten en Stenden met de ernstige vermaning om, gedachtig aan
het doel hunner Unie, zich de zaak der Bohemers aan te trekken en hen krachtdadig
bij te staan. Doch liever dan zeiven handen aan het werk te slaan, verzochten genen
de Slaten, dat zy hun binnen twee maanden de hulptroepen zenden zouden, bij de met
hen aangegane alliantie bedongen. Het was een belangrijke vraag, of werkelijk uit die
alliantie de verplichting kon afgeleid worden om in dit geval aan de Geünieerden hulp-
benden toe te zenden. Over deze vraag werd in de tegenwoordigheid van den Prins
en van Graaf
Willem lodewijk door de Staten-Generaal beraadslaagd. De Provinciën
helden eenparig over tot het denkbeeld, dat zij tot het verleenen van hulp gehouden
waren, zoo zy in haren eigenen toestand geen wettige verontschuldiging vonden. Even-
wel werd er geen dadelijk besluit genomen, daar de Hollandsche Gedeputeerden de zaak
aan het oordeel hunner Gecommitteerde Raden wenschten te onderwerpen, en dezen
begrepen, dat men den brief der Protestanlsche Duitsche Unie beleefdelyk zou beant-
woorden, doch haar te verstaan zou geven, dat zij zelve de zaak van
Bohemen wel
wat vuriger had mogen behartigen: was dus de Republiek der Vereenigde
Nederlanden
daardoor reeds genoeg verontschuldigd, niettemin zou zij niet in gebreke blijven dat te
doen, waartoe de alliantie haar verplichtte, mits anderen desgelijks deden ^ Dat was
een wijs antwoord. Immers ging de Unie niet voor, en gaf van de Mogendheden builen
Duilschland jacobus van Grool-Britannië niet het voorbeeld eener tusschenkomst, dan
zou het verleenen van hulp van den kant der Nederlandsche Provinciën eene groole
vermetelheid, ja eene volslagen dwaasheid geweest zijn. Niet dat de Slaten-Generaal
de Steden en Landen van
Duitschland^ ten minste de in het Noord-W^esten gelegene,
niet gewend hadden op hen te zien, als op de hoogste scheidslieden van hunne belan-
gen; niet dat zij niet vaak, wanneer hun handelsvoordeel of de eisch hunner staat-
kunde er mede gemoeid waren, in de geschillen tusschen Duitsche Vorsten onderling
of tusschen Vorsten en onderdanen zich eenen toon aanmatigden, dien de Keizer niet
voeren kon, omdat hij geen legermacht had om op staanden voet aan zijne stem nadruk
by te zetten; maar eene zaak, waarby de krachtsinspanning van ^geheel het Proleslanl-
sche
Duilschland te pas zou komen, te gaan verrichten, terwijl dit Proteslantsche
Duilschland gedeeltelijk of geheel stil bleef zitten, en zich ter vervulling van de ge-
heime wenschen van den Koning van
Engeland op te offeren, terwijl deze Vorst niet

ï Resol SlaL-Gen. 2, 9, 15, 22 Julij; 1 Aug. 1619. ResoL Holt. 2 Aug. 1619. carletox,
111, p. 110.

-ocr page 315-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1G18— eens den goeden dunk van Spanje wilde verbeuren, laat slaan dan troepen tegen Spanje
in het veld wilde brengen, dat zou eene daad, even vermetel als onnoozel, geweest
zyn. En werkelijk de Unie zou niet krachtdadig optreden. De bekrompen veete van
de Lutherschen legen de Calvinisten overleefde de verandering van den aard van het
Calvinisme, en de Luthersche leden der Unie vraagden, of men de zaak van de gehate
secte in
Bohemen zou gaan ondersteunen. Bovendien de Keizer hield den Geünieerden
het lokaas der opheffing van de bestaande grieven voor; de Rijkssleden trokken zich
terug; de vrge Rijksridderschap had allerlei bedenkingen in één woord, de Unie zou
de wijselijk door de Gecommitteerde Raden van
Holland gestelde voorwaarde niet ver-
vullen. — In weerwil van het advies van Zijne Excellentie, die eene volledige erken-
tenis van de verplichting om de Evangelische Unie hulp te bieden verlangd zou heb-
ben, zegevierde het gevoelen van die van
Holland^ en het antwoord op den brief der
Evangelische Duitsche Vorsten, hield allerlei verontschuldigingen in: de geldelijke on-
derstand, zeiden de Staten, dien zij maandelijks aan de Bohemers verstrekten, was voor
een deel op aanzoek der Unie verleend: dus kon die bijstand als eene gedeeltelijke
kwijting van hunne verplichting jegens de Unie aangemerkt worden; het leger, dat zij
steeds op de been hielden, belelle de Nederlandsche Aartshertogen hunne krygsmacht
naar
Duilschland te doen optrekken: ook dit was zoo goed als dadelyke hulp; eindelyk
een groot deel hunner troepen was binnenslands van noode om het volk in bedwang te
houden. Niettemin, werden de Evangelische Vorsten aangevallen, of valleden zij zeiven
de wapenen op, zoo zouden wy hun hulp bieden in manschappen of geld, overeenkom-
stig het traktaat, en gingen de troepen der Aartshertogen in een noemenswaardig aantal
Duitschland in, dan zouden wij onze ruiterij ter beschikking der Unie stellen 2. — .Om
ze tegen dit geval beschikbaar Ie houden (zoo schijnt het), verkoos de Prins dan ook
omstreeks dezen tijd aan de Compagniën door de Heren
van golstein en lawskroon,
Gezantschap hier te lande voor Bohemen gelicht, geen ruiters ten geleide af Ie slaan — Weldra
gmfvanHEssEN. tregen de Staten een bijzonder verzoek om bijstand van den Landgraaf van
hessen, die
en wegens zijne oprechte eenstemmigheid met de Nederlandsche staatkunde en wegens
het gewicht van zijn grondgebied, tusschen
Beijeren en de door spinola bezette plaat-
sen van de
Guliksche erflanden gelegen, wel op byzondere verhooring aanspraak scheen
te kunnen maken. Om hare zuster te bezoeken, die gehuwd was met den Heer van
BREDERODE te
Vittnen, was de Landgravin in het Land en juist in dezen tijd te 's (?ra-
venhage gekomen, zeker niet zonder het doel om aan de verloogen yan haren gemaal
door vertrouwelijke gesprekken met Prins
maurits kracht bij te zetten, en zij werd door

1 PFISTEB, t. a. pl. bl, 444, 445. ^ Jlesol. St.-Gen. 2, 6, 9 Aug. 1619. cARLETOif, 111, p. 122^
3
ïhesoL St.-Gcn, 10, 13, 14 Aug. 1619.

-ocr page 316-

DES VADERLANDS. 199

de Stalen eervol ootyangen en mild begifligd. Onder de gronden, die de Le^ndgraaf Ißis—
door zijne afgevaardigden bij de Staten liet gelden, bekleedde eene eerste plaats, dat
hij bij de dreigende godsdienstoorlog, zoo den vgand niet lydig een dam werd opge-
worpen, zeker een der eerst aangeranden wezen zou: immers was hij, als een der yve-
rigsle leden van de Evangelische Unie door de Kalholijken even onverzoenlijk, als Hun
Hoog Mögenden zeiven, gehaat. Doch hij vertrouwde, dus betuigde hy, op de bereid-
vaardigheid van de Stalen, en wist, dat zy overeenkomstig hunne gewone wysheid altgd
niet alleen hunne eigen gevaren hadden voorzien en verhoed, maar ook die van hunne
bondgenooten, lot welke hij er roem op droeg Ie beliooren. —Reeds den dag nadat deze
voordracht gedaan was, werd het antwoord der Staten, na ingewonnen advies van den
Prins, vastgesteld. Ook zij, dus luidde het, beschouwden den toestand des Rijks als
hoogst zorgelijk: het was blijkbaar gemunt op de overweldiging van die Stalen en Vor-
sten , welke niet zouden willen medewerken lot de bevrediging der eerzucht van het
Huis van
Oostenrijk. Niettemin moest de Landgraaf bedenken, dat zij, naauwelyks
bekomen van eene lange en zware oorlog, onmogelyk hunne strijdkrg^chten konden lee-
nen overal waar het belang der gemeenschappelijke zaak zulks scheeiï te vorderen en
de toegenegenheid der Stalen zulks zou verlangen. Bovendien, zij boden den Bohemers
reeds de behulpzame hand en hunne troepen hadden
zij lot hunne eigene veiligheid
van noode. Hoezeer nu dit een en ander lot verontschuldiging volstaan kon, herhaalden
zij niettemin hunne aan de Evangelische Unie gedane belofte, en zouden, als de tijd
daar was en in zoo ver hun eigen omstandigheden zulks veroorloofden, aan al hunne
verplichtingen voldoen. Wat den Landgraaf in het bijzonder belrof, zij hoopten, dat
hunne naburen, de Spanjaarden in het gebied der Aartshertogen, zich onthouden zou-
den troepen in zyn land te doen rukken uit vrees van daardoor aan de Stalen grond
te geven om op hunne beurt meer plaatsen in
Duüschland Ie bezetten; mochten zij
zich evenwel zoo ver vergeten, dan zouden zg toonen, dal de veiligheid der Staten van
zijne Hoogheid hun na aan het harte ging i.

In de maand September liet het zich aanzien, dat de Stalen een deel hunner (roe- Bewegingen on·
pen naar Duitschland zouden zenden om daarmede, volgens hunne beloften, een tegen-jg^ AartsSü-
wicht in de schaal te leggen legen eene onderneming, die men van de troepen tï^r
Aartshertogen verwachlte. Er kwamen uit
Meurs, Gulik en Rees berichten in, dat de^ίΙ^β daartegen,
garnizoenen der Aartshertogen in den omtrek dezer steden order hadden gekregen om
zich marschvaardig te houden. Nu, dacht men, zou het ook in die kwartieren tot
vijandelijkheden komen, en dadelijk werd de Prins gemachtigd mede aan onze troepen

^ Resol. St.-Gen. 4r 5, 10, 11 Sept.j 31 Oct. 1619. De propositie der Hessensche Gezanten
werd m het Iloogduifsch gehouden, doch op verzoek der Staten in het Fransch op schrift gesteld
iResol. St,-Gcn, 10 Sept. 1619).

UI Deel. 3 Stuk. 40

-ocr page 317-

514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— bevel te geven om op "het eerste teeken gereed te zgn, en een genoegzaam aantal wa-
gens té laten aanschaffen lot het vervoer van eene bende infanterie, die door de snel-
heid van hate verschijaiag op het bedreigde gebied hare geringe getalssterkte zou ver-
goedén* Ook ging men reeds met
garleton bespreken, wat nu door den Roning,
izijnen 'Meester, zou dienen gedaan te worden, en men liet het niet op hem aankomen,
maar zond
jagobus een krachtigen brief, die hem door garon zou worden overhandigd.
Van dag tot dag kreeg men nadere tijdingen: reeds, heette het, trokken de troepen der
Aartshertogen te velde, en alsnu stelde de Prins de werving van waardgelders voor, om de
troepen, die zouden moeien uittrekken, te vervaagen. Doch weldra kwam het bevreemdend
bericht, dat de troepen der Aartshertogen niet tegen den vijand, maar tegen ^rwÄ^ei optrokken.
Het was waar. De Regering der zuidelgke Nederlanden had eene militaire vertooning
tegen hare eigene ooderdanen noodig. Het betrof eene
Tan die woelingen in Brabant,
welke getuigden, dat bet ongelukkige volk zijne privilegiën terugwenschle, maar welke
steeds met een afdoend machtsbetoon pnderdrukt werden. Ditmaal was de burgerij der
hofstad Oproerig geworden wegens eene nieuwe belasting op het 'bier, en na zich door
een sterke krygsmacht bedreigd te 'hebben gezien, moest zy negen Compagniën voetvolk
zich binnen hare muren zien legeren In zulke omstandigheden laat het zich na-
gaan j of de Aartshertogen te
Brussel op een vredebreuk met hunne noordelyke nabu-
ren bedacht waren. Neen, zij verlangden niets liever dan de voortduring van de ge-
rustheid, die het Bestand hun van deze zyde waiarborgde, en weldra zou de man, die
zich, als Spaansch Gezant te
Venetië^ bij gelegenheid van de in het vorige jaar onder-
drukte zamenzwering aldaar zoo zeer bloot gegeven had,
Don alonzo della güeva ,
markies van Bedmar, te Brussel aankomen, mede om over de voortzetting van het
twaalfjarig Bestand te onderhandelen. De Spanjaarden deden het voorkomen, alsof bin-
nen weinige dagen die verlenging beklonken zijn zou, om daarmede de Duitsche Unie
in den waan te brengen , dat zg op onze ondersteuning niet rekenen moesten. Van onze
zijde daarentegen nam men, ten einde de Aartshertogen tè meer van alle inmenging in
de Duitsche zaken af te schrikken, het voorkómen aan, alsof men de verlenging van
't Bestand niet wénschte, ten minste stellig niet verwachtte
Welken invloed Al trokken de Brabantsche troepen mei ώάάτ Duiischland op, toch stond den Bo-
eing de^rBobeem-heemschen Stenden met hunnen -nieuwen Koning een hagchelgke strijd te wachten.
frmmik'^v^op meldden zy zich bg de Staten-Genet-aal aan met het verzoek niet alleen bm voort-
de staten? zetting van het subsidie voor nog twee maanden, maar ook om de vergunning om eene
som van 200,000 daalders op hun krediet te mogen opnemen Het antwoord, op
deze nieuwe aanvragen te geven, moest afhangen van de wijze, waarop de Staten den

1 Uesol. Slat.-Gen. 17, 18, 20, 23,24,26 Sept. 1619. carleton, 111.p. 132,133,134,137,138.

carleïon, 111, p. 13, Π7, 118, 169, 170. ^ ^ißgoi stat.-Gen., 3 Oct. 1619.

-ocr page 318-

DES VADERLANDS. 259

slap beoordeelden, waartoe de Boheemsche'Slenden gekomen waren met eenen Koning leis-
te kiezen. Deze daad stiel de verwachting omTer, dat zij een gemeenebest, aan het
hunne geJyk, in die gewesten zouden zien oprijzen, en in zooverre moest zij hen
eenigzins teleurslellen; maar van den anderen kant hadden zg reden genoeg pin zich
in de verkiezing van den Keurvorst van de
Palis te verheugen. Zg meenden, name-
lijk, niet zonder grond, dat
jacobus zich alsnu bewpgen zou vinden om openlijk ter
liefde van zynen schoonzoon voor de Bohemers party te kiezen. Zoo zou hij voor goed
van de zgde van
Spanje zyn afgetrokken; in de misschien weldra hervatte oorlog legen
dit Ryk zouden wy alzoo den Koning van
Groot-Briiannie lot bondgenoot hebben,
in plaats van zyne bedekte zamenspanning met
Spanje te behoeven te vreezen; en,
wat ook op verre na niet onverschillig was, de scheepsmacht van
Engeland zou zich
een ander veld geopend zien, dan het verre Oosten en het hooge Noorden, waar zg
slechts onzent handel en onze vischvangst belemmerde. Dus waren de Staten geneigd,
legen dpn tyd dat
jagobus met zgne hulp gereed zou zijn , de Bohemers en hunnen
Koning niet te verlaten, en weinige dagen slechts na het verzoek der Bohemers was
de verlengipg van den duur van het subsidie met eenparige stemmen toegestaan, ja nog
geen maand later werd besloten, de geldelgke bydrage al weder twee maanden langer
vol te houden, en de verstrekking van het gevraagd crediet aan de Provinciën aan te
bevelen i. Doch straks wendde zich de Keurvorst, nog voordat hg zich verklaard had,
of hij de Kroon zou aannemen al of niet, zelf tot de Staten 2. Nu de
zaak ie Brussel^
schreef hij, door toedoen van den Pauselyken Nuncius aldaar geschikt was, vreesdehy,
dat de nu eenmaal op de been gebrachte troepen, even als zij vroeger na de tuchti-
ging van
Aken op Wezel aangerukt waren, ditmaal tegen hem zouden aangevoerd
worden. Om dit zooveel mogelyk te beletten, verzocht hij de Staten-Generaal de Keur·?·
vorsten van
Keulen en Trier en de Stenden van Munster en Paderborn te willen waar-
schuwen, dat zg den Spanjaarden den doortocht door hun gebied niet veroorloofden,
en hun tevens rekenschap af te vragen, waarom zy zich dus wapenden: immers waren
de Geünieerde Vorsten niet van zins eenige vgandelijkheid legen hen te plegen. Ook
dit verzoek wCrd gaaf toegestaan, en de Staten schreven een en andermaal aan die
geestelijke Vorsten en aan de Stenden dier Stiften, dat zoo zg troepen bezoldigden om
de Geünieerde Vorsten vijandelijk te bejegenen, zij hen dwingen zouden om nog eens
zoo veel troepen te betalen ten einde zich zeiven te verdedigen Toen
frederik V

1 Resol Slat.-Gen. 7, 8, 25, 28, 31 Oct.j 1, 27 Nov.; 2 Dcc. 1619.

2 Met een brief, uit Heidelberg gedagteekend den 18'^'™ Sept

3 Resol Slat.-Gen. 11, 12, 14 Oct. 1619. cableton, UI, p. 144, 145. De Bisschop van
Keulen en de Stenden van Munster en Paderborn antwoordden op het eerste schrijven, dat de
lichtingen, door hen gedaan, slechts gestrekt hadden tot beveiliging van hun land tegen de

40*

-ocr page 319-

170" ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1018— eindelijk zijn besluit genomen had, meende hy met brieven niet genoeg te kunnen
doen, hy zond eener zyner Raden, den Heer
vopt ruestorff, herwaarts om den toe-
stand met al de hem dreigende gevaren uit een te zetten en bepaaldelijk de som van
400,000 Brabantsche guldens, den bruidschat zyner vrouw, dien hg hier uitgezet had,
maar thans noodig zou hebben, op te vragen
Houding van Doch beantwoordde jagobus aan de verwachting der Staten, dat de verkiezing zyns
bevorderingdjnsschoonzoons hem tot een krachtig partijkiezen zou nopen? In geenen deele. Op de
KoDb°g °vaa Jo-> eenige Staatsleden den Gezant
carleton by gelegenheid van de troepen-

/iemen. bewegingen in Brabant voorgesteld, had hy nader antwoord van zyne Regering ge-

vraagd , en dit was zoo uitgevallen, dat hij schroomde aan 's Konings gevoelen rucht-
baarheid te geven: had
garleton dat antwoord bij wijze eener propositie in de Staten-
Generaal bekend gemaakt, hy zou het verzoek om schriftelyke mededeeling niet heb-
ben kunnen afslaan: dus noodigde hij diezelfde Staatsleden bij zich en toen zij met
gespannen verwachting dachten te zullen vernemen, welken invloed de aanvaarding der
Kroon van
Bohemen door zijnen schoonzoon op 's Konings staatkunde zou hebben, zweeg
de Gezant, en daar een der Nederlandsche Heren zijn ongeduld niet kon bedwingen
en hem zonder omwegen vraagde, wat de Koning in dezen doen zou, gaf hij een ont-
wijkend antwoord. Ook was de brief, by welken
garok bericht gaf van de wyze,
waarop zijne Majesteit het schrijven van Hun Hoog Mögenden over dezelfde zaak had
opgenomen, zoo weinig bevredigend, dat men besloot den brief geheim te houden,
uit vrees, dat 's Konings gezindheid te ongunstig zou beoordeeld worden 2. Doch toen de
zending van den Burggraaf van
domgaster in Duitschland, waar hij laatstelijk den zoo-
genaamden
Uniedag of vergadering der Geünieerde Duitsche Vorsten en Stenden had
bygewoond, was afgeloopen, moest hy, volgens de gegeven belofte, '
ä Gravenhage aan-
doen en de Staten-Generaal begroeten, en thans kon hij niet geheel van zyns Meesters
inzichten en bedoelingen zwijgen. Den 28®'®" December verscheen
Mtjlord in de ver-
gadering. De Koning, zeide hij, dankte de Staten voor hunne belangstelling in de
zaak van zijnen schoonzoon, en spoorde hen aan voort te gaan dezen Vorst te onder-
steunen: hun was dit veel gemakkelijker, dan hem: immers waren zy dichter by en
hadden altijd een voldoende krijgsmacht in dienst, steeds gereed om dadelijk te velde
te trekken. Dat de Aartshertog
albert met de wapenen tusschen beide zou komen,

doortrekkende troepen: thans waren die troepen weder afgedankt. (De soldaten van den Keurvorst
van
Keulen gingen in de dienst van Beijeren over, carletojj 111, p. 208.) Daar dit antwoord
door de feiten werd Aveersproken, zoo schreven de Staten andermaal (
carleton 111, p. 227).

1 Resol. Stat.-Gen. 18 Oct.; 9, 10, 11 üec. 1619. oarleton 111, p. 145, 151.

2 CÄBLET0N, 111, p. 142, 143, 144. Resol. Slat.-Gen. 14 Oct. 1619.

-ocr page 320-

18-

1621.

DES VADERLANDS. 511

verwachtte hg niet yan zijne vriendsehappelyke gezindheid Ie zynen aanzien. Doch wat
aanging, dat de Stalen er op schenen te rekenen, dat Zijne Majesteit den Bohemers
met hunnen nieuwen Koning bgstand zou verleenen op gelijken voet als zy, zoo had
zijn Lordschap in last, hun te zeggen, dat Zgner Majesteit niets ter wereld zoo lief
was als zijne eer, en opdat deze zijne eer bij die Boheemsche zaak geen schade lijden
mocht, achtte hij zich voor alle dingen verplicht, allen schijn van eigenbelang te
myden: reeds was er genoeg aanleiding om hem te verdenken, dat hij gedurende de
onderhandelingen, aan welke hij op verzoek en lot dank van
Spanje was overgegaan,
de verkiezing van zijnen schoonzoon in het geheim bevorderd had. Maar hg riep God,
den harlekenner, lot getuige, van hetgeen hij ook den Keizer gesmeekt had Ie willen
gelooven, dat hij onschuldig was aan zulk een onwaardig bedrijf. Zoodra derhalve zijne
eer gewaarborgd zou zijn, zou hij zien wat hg te doen had om zich aan hel gemeen-
schappelijke belang aan te sluiten, en dan zouden Hun Hoog Mögenden als Zijner Ma-
jesteils goede vrienden en beste naburen de eersten zgn, die zgn besluit vernamen^.—
Dus luidde de huichelachtige verontschuldiging van
jagobus dubbelzinnige staatkunde
Het antwoord der Stalen was alles behalve een bloole weerklank van
dokgasters rede.
Wel beginnen zij met de betuiging, dat zij de zending, die de Burggraaf bij hen vol-
j^^obus

bracht had, als eene nieuwe weldaad van zijne Majesteit aanmerkten; maar van liever-doorbesta

·' ten vermaand.

lede doen zg den Koning de klare en krachtige laai der waarheid hooren. Zij hadden
gehoopt, dat het door hen zoo vaardig gegeven blgk, dat zij hunne bondgenoolen niet
ongestraft aan den vijand prijs lieten. Zijne Majesteit aanleiding zou gegeven hebben
om zich insgelgks bereid lot ondersteuning te verklaren. Toch erkenden zij, dat Zgne
Majesteit, hoe hoog wijs en welberaden ook in alles, nog niet had kunnen besluiten
zijne beslissing kenbaar te maken: immers wilde hg zich den lijd gunnen om de recht-
vaardigheid van de geheele zaak Ie onderzoeken, opdat, zoo het lot een oorlog kwam,
het ongelijk aan de zijde van de tegenpartg mocht wezen. Deze matiging zou in ieder
ander minder dringend geval door Hun Hoog Mögenden niel anders dan geprezen kun-
nen worden; maar, wanneer zg bedachten, dat die van
Oostenrijk, gewoon Iraklalen
Ie versmaden en er steeds op uit om de Vorsten door allerlei voorspiegelingen, naar
hunne verschillende geaardheden berekend, te misleiden, thans van meening waren

ι Resol. Slat-Gen, 16, 18 , 27 , 28 Dec. 1619.

^ Ware het, in weerwil van 's Konings eed, niet van elders Lekend, dat hij de benoeming
zijns schoonzoons tot Koning van
Bohemen bevorderd heeft, het zou alleen reeds blijken uit dien
hrief van den fleer ven
plesser uit Heidelberg aan carleton (III, ρ. 163), waarin deze woorden
voorkomen; »wij erkennen de bewonderenswaardige bereidvaardigheid der Engcleche natie oin
hunne Keurvorstelijke Hoogheden bij te staan en hen die vereerende verkiezing en wettige roeping
te doen verwerven."

er π-

-ocr page 321-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— op alle punten een beslissendeo slag te slaan, en het gezag yan den Paus te herstellen,
de Gereformeerde Godsdienst uit te roeyen ^ < het Duilsche Rijk te overweldigen en de
Evangelische Unie ten verderf te brengen, dan moesten zij Zijne Majesteit smeeken in
aanmerking te nemen, dat
Duitschland verdeeld, Bohemen uitgeput, de Koning van
Spanje 'm beweging en van een machtig leger voorzien was, en dat daarentegen hunne
Republiek, hoezeer nog vermoeid van een zware oorlog, van binnen door partijzucht
bedreigd, en met het eind van het Bestand kort op handen, niettemin alle bedenkin-
gen moedig ter zijde had gezet om hare vrienden bij te staan ten einde den Koning
Igd te geven, een kloek besluit te nemen. Misleiden zouden zy Zijne 3Iajesleit, zoo
zy hem in den waan lieten, dat hun Gemeenebest in slaat was alleen tegen de gansche
macht van
Oostenrijk op te Avegen: immers konden zy zich niet weerloos rpaken door
hunne troepen zoo ver weg Ie zenden. Dus was het voor Zijne Majesteit meer dan tijd
om de zaak des Konings van
Bohemen en zyner bondgenooten in het Rijk koninklijk
en op eene zijner grootheid vvaardige wyze op zich te nemen, ten einde door zijn
voorbeeld al de Vorsten en Staten, die hetzelfde belang hadden, aan te moedigen om
de wapenen mede op te vatten. Koos de Koning die party, dan zouden de voorstanders
van
Oostenrijk tot nadenken komen en de geestelijke Vorsten zich terughouden, ter-
wyl, in het tegenovergestelde geval, de Koning van
Bohemen zonder ondersleuning van
alle kanten overrompeld zou worden. Ten slotte verklaarden zy, dat zij het zich tot
^ een eer zouden rekenen, zoo de Koning hun zoo spoedig mogelijk zyne beslissing ken-

baar maakte: dan konden zij daarnaar in tijds hun besluit regelen, hetwelk zij ver-
trouwden te zullen strekken tot bevordering van de zaak van God, van den
roem van Zijne Majesteit, van de vrijheid van zoo vele groote Vorsten en tevens
van de rust hunner Repubhek. — In den brief, dien zy er voor den Koning by-
voegden, drukten zy bovendien vryrnoedig den wensch uit, dat Zyne Majesteit de
kunstgrepen zijner bedekte vijanden niet hooger zou stellen dan de rechtmatige en
dringende wenschen van hen, met wie hy 't zelfde staalkundig en godsdienstig belang
gemeen had, en wier behoud geheel en al van zyne gunst en koninklyke ondejrsteuning
afhing. Zy van hunnen kant, dus gaven zy beteekenend genoeg te kennen, behoef-
den niet achterhoudend te ,zijn: de feiten getuigden genoeg van gezond en krachtig
streven, en hoezeer het voor hen bezwarend en gevaarlijk was dikwijls dergelijke slagen
te willen slaan, niettemin zouden zy over alle byzondere bedenkingen heenstappen
en zich aan Zyner Majesteits ondernemingen aansluiten. — Zulk eene taal getuigde
van eenen geest, door geen valsch begrip van eigenbelang tot lafhartigheid gedoemd,
maar door een verheven doel lot stoutmoedigheid aangevuurd. — Met zulk een bood-
schap kon de Engelsche Lord met zijn weidsch gevolg van byna tachtig personen naar
zijnen Meester vertrekken. De Staten stonden hem tot zijne reize twee schepen af,
ten hunnen koste buitensporig mild van wijn en allerlei levensmiddelen voorzien.

-ocr page 322-

DES VADERLANDS. ^ 567

Hij zelf werd met een kostbaar kamerbehangsel van 31 en een haWen gulden de el, ^fell"
begiftigd, en tot zgnen Secretaris en predikant toe kregen geschenken. Z.oo meenden
de Stalen het best op zyn gemoed te kunnen werken; zoo
Tuisten zij levens hunne
verontwaardiging te ontveinzen, over de bekrompene staathuishoudkundige beginselen
en de schraapzucht der Engelschen , die nog op dit tijdstip zoo duidelijk bleken. Eenige
Nedérlandsche kooplieden, namelijk, in Engeland gevestigd, stonden Avegens verboden
uitvoer van edel metaal voor de Sterrékamer te recht en nu was, gelgk
gaeoit juist
gemeld had, de van hen gevorderde boete op niet minder dan 143,000 pond sterling
begroot. Zeker was de onlangs ontvangen laatste helft der meer dan drie millioenen bedragende
som, voor de aflossing der Pandsteden verschuldigd nog niet toereikend om de behoefte
van de machtelooze staatkunde
en de reddelooze schatkist van Koning jacobus te voldoen.
Hoe het zij, Mylord
dokgaster kreeg ernstige aanbevelingen van de zaak dier mei onder-
gang bedreigde Nederlandiche kooplieden mede welke trouwens reeds bij brieven aan
BüGKiRGHAM en andere gunstelingen en Grooten was aanbevolen

Het laat zich denken, dat zoo jagobus zelf niet van zins scheen, zijnen schoonzoon
in zijne nieuwe waardigheid op te houden, de Stalen aan zijne erkenning als Koning
van
Bohemen niet geneigd waren zulk een karakter van openbare plechtigheid en fees-
telgkheid te geven, als anders hel geval zou geweest zyn. Toen in de Generaliteit de
vraag was geopperd, of men bij gelegenheid van
prederiks krooning »eenig uitwendig
teeken van blgdschap" zou verordenen, werd besloten, »dat men dit voor alsnog daarby
zou laten verblgven." Evenwel men zou den »nieuwen Koning van wege de Staten geluk
wenschen. Maar toen alweder gevraagd werd, of dit door middel van een brief, of
wel van eene ambassade zou geschieden, was het antwoord, dat men zich lot het
schryven van eenen brief zou bepalen Reeds begonnen zeer velen in het land de
verheffing van den schoonzoon des Konings van
Groot-Briiannie met »een ongunstig oog
aan te zien. Zou, dus redeneerde men, Koning
jacobüs niette machtig worden, nu
hij welhaast zulk een krachligen bondgenoot in
Diiitsckland zou bekomen. Dan zou

ï Resol. Slat.-Gen. 31 Oct. 1619. ^ Res»L Stat.-Oen. \Q kwr. 1619.

3 Resol. Stat,-Gen. 31 Dec. 1619. 1, 2, 3, 4 Jan. 1620. doncaster was vrijmoedig genoeg om
zelf te kennen te geven, dat hij die kostbare »tapitserie van
Francais Spiering tot Delft, repre-
senterende
Orlando Furioso" boven ieder ander geschenk verkoos, en onkieech genoeg om boven
de aclit stukken, door de Staten betaald, en die reeds 8930 gulden kostten, nog vier stukken te
begeren, die zij hem de vrijheid gelaten hadden des verkiezende zelf te betalen. Zij lieten zich
echter niet tot meer kosten verleiden. —
carletons jaloezij werd grootelijks door doncasters tegen-
woordigheid te
's Ilage gaande gemaakt, immers kwamen er voor zijn Lordschap met een
expressen bode uit
Engeland brieven, die zelfs carleton niet moöht openen (carlbt. 111, p. 158).

* Resol. StaL.-Gcn. 25 Sept. 1619. ^ RcsoI Stat.-Gen. 25 , 20 Nov. 1619.

-ocr page 323-

1618—

1631.

520 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

hij zgne plannen om onze Republiek aan zich ondergeschikt te maken, Toorzeker nog
kunnen verwezenlyken. Of handelde hij niet reeds alsof de strgdkrachlen Tan de
Vereenigde Nederlanden de zijne waren? Ons alleen liet hij de Bohemers helpen en de
Unie ondersteunen, en hy nam daarvoor van de vrienden van den Keurvorst van de
Palts dank aan, alsof hy en niet wij dien dank verdiend hadden Was dit niet zoo
goed alsof hy onze Republiek reeds als eene provincie van zijn Ryk aanmerkte? En
aan zulke beschouwingen gaven de Prins en zyne vertrouwelingen voet, door zich uit
Ie laten, dat ingeval de
Palis door de troepen des Keizers bezet werd, jagobus hem
zulks moest doen boeten door eene landing in de Zuidelijke Nederlanden te onderne^
men Zoo zou hy onze zuidelyke nabuur geworden zyn en de vrucht van de aflos-
sing der Pandsteden verloren zijn gegaan. Neen! dan stond het te bezien, vari wien
hatelijker tiranny en geloofsdwang te wachten was, van
Oostenrijk tn Spanje, of wel van
ja.gobus en de party, die hem hier te lande voet zou gegeven hebben. Dat zy, die
dus spraken, niet de raddraaijers der omwenteling waren, laat zich evenzeer begrijpen,
als dat een ieder, die in de verheffing van
frederik V niet juichte, door eenen gar-
LETON voor een Arminiaan of een Papist werd uitgemaakt

Wie zulke achterdochtige gevoelens ten aanzien van jagobus en ^«^eZawc? koesterde,
gevoelde zich daardoor als van zelve naauwer aan
Frankrijk aangesloten. Onze Staats^
leden, die
garleton den 16·^®" Februari], 1619, het antwoord op zyne »scherpe Pro-
positie" van den Januarij kwamen overhandigen, zeiden het zei ven, Zy vonden
hem in eene vry goede luim en namen die gelegenheid waar, om hem te verzoeken,
zulke harde en scherpe vertoogen niet meer te willen doen: het was gebleken, dat er
van die propositie afschriften onder den man gekomen waren en er werd » zeer nadee-
lig" van gesproken, en anderen (hier bedoelden de sprekers de Fransche Gezanten),
anderen maakten daarvan gebruik tot losmaking van den vriendschapsband, die ons met
den Koning van
Groot-Britannië verbond, daar het hun in de oogen stak, dat wij van
dien Vorst alles goeds verwachtten Deze woorden wilden zeggen, dat
Frankrijk van
den heerschzuchtigen toon, dien
jagobus en zijn vertegenwoordiger zich tegen ons ver-
oorloofden , party trok om menigeen van
Engelands zijde af te trekken.

Doch was Frankrijk in dit tpsgewricht een bondgenoot, op welken onze Staat vei-

3 oarleton, III, p. 146, 178, 179.

ï in een brief aan carletoh spreekt de Heer van bekrikghaüsen , Raadsheer van den Hertog var^
Wurtemberg, even alsof de maatregelen, bij gelegenheid der troepenbewegingen in
Brabant ge-
nomen, niet door de Staten, raaar door hem cAnLETON en zijne Engelschen'verordend en uit^je^·
voerd waren (
garleton, III, ρ. 162).

2 CAHLETON, lil, ρ. 232, 233.
4
ilesol ßt.-Gen. 16 Febr. 1619.

-ocr page 324-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 32ί

lig zou hebben kunnen bouwen? Hel spreekt wel van zelve, dat zelfs de vurigste Armi-
nianen geene aansluiting aan
Frankrijk begeerden, wanneer men daarmede tegenover Spanje
in eene stelling had kunnen geraken , die voor onze eenmaal bevochten zelfstandigheid ge-
vaarlijk bad kunnen worden. Wij behoefden, en dit begrepen ten minste de Protestanten in
ons Vaderland algemeen, wij behoefden eenen steun tegen de Spaansch-Oostenrijksche
staatkunde, maar eerlijker en veiliger dan men dien bij
jagobüs kon YÏnden. En was D-anknjics
nu Frankrijk willens en bij machte ons zulk eenen steun te verzekeren? Neen! Nogρ^^^β^ρ^' ten
altijd onzeker was het, welken kant Frankrijks buitenlandsche staatkunde zou uitgaan, ^ΧβηιβοίΓ

2 Uesol Sl.'Gai. 27 Junij, 1610.

za-

wanneer eene der beide binnenlandsche partyen zou getriomfeerd hebben, en zoolang ^®·^·
geene dier beide partijen de zege behaald had, was
Frankrijk machteloos. Dit maakte
wezenlijk het uitzicht van ons Land by de te verwachten uitbarsting der vgandelijkheden
in
Europa zorgelyk genoeg. In de eerste helft van het jaar 1619 scheen de vrede ge-
teekend tusschen
maria de medigis en haren zoon, en onze Gezant bracht den Koning
in het begin der maand Junij uit naam der Staten zgne gelukwenschen wegens het
herstel van den binnenlandschen vrede ^; maar wanneer twee partijen een verdrag slui"
ten, strekt juist dit ten bewijze, dat geene der beiden geheel is gefnuikt noch gezind
is van hare aanspraken afstand te doen. Hoedanig echter de toestand van
Frankrijk
ook zyn mocht, het was van het grootste belang te weten, welke houding zy, die op
het oogenblik daar te lande de regering leidden, tegenover de in
Bohemen voorvallende
zaken zouden aannemen. Zoo veel prijs stelden onze Stalen op eene gelegenheid om dit
te weten te komen, dat zij zich door omkooping kopiën verschaften van de berichten,
die te
Heidelberg uit Frankrijk aankwamen Het ontbrak niet aan pogingen, evenmin
van den kant des Keizers, als van dien des Keurvorsten van
de Palis, om Frankrijk elk
voor zijne zaak gunstig te stemmen. De partij van den laatste beijverde zich aan het be^
lang, dat zij voorstond, den schyn te benemen, alsof het de godsdienst betrof: zoo,
meende men, zou
Frankrijk overtuigd kunnen worden van de noodzakelijkheid om
zich op zuiver staatkundigen grond tegen de macht van
Oostenrijk te verklaren. Doch
men kon
Frankrijk de opdracht der koninklijke waardigheid van Bohemen aan fäbde^
BIK van de
Palts in geenen deele smakelyk maken. Zij zag daarin niet zonder reden
het rechte middel om een algemeenen oorlog in
Europa te doen ontbranden, en »u
maurier, die, nadat Frankrijk in de zaak van oldenbarnevelt zoo zeer het hoofd had
gestooten, zich nog steeds van openbare mededeelingen in de Staten-Generaal onthield,
deed by de staatsleden, welke hij spreken kon, zyn uiterste best, dal de Staten den
Keurvorst de aanvaarding dier Kroon mochten ontraden. Weldra liet hel Fransche Be-
wind den Nederlandschen Gezant brieven van dezelfde strekking schrijven, en de Staten
Termanen, even als de Koning van
Frankrijk en zelfs gelijk die van Engeland^ in de

' Resol St.-Gen. 25 Mei; 15 Junij; 1 JuHj, 1619.
111 Deel. 5 Stuk,

41

-ocr page 325-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

161s— Boheemsche zaak de onzijdigheid te bewaren i. Vooral werd maurits gewaarschuwd,
X X

dat hij over de Fransche regimenten niet legen de vyanden der Bohemers zou mogen
beschikken Was dus van de zijde van
Frankrijk, evenmin als yy^n Engeland, on-
dersteuning legen de dreigende macht van
Oostenrijk, door Spanje gerugsteund, te
Onze handels- verwachten, ook de handelsbelrekkingen met Frankrijk stonden riaauwelijks op beter
voe dan die met
Engeland. Deze grieve recht duidelijk in het oog te doen vallen,
was de strekking van bet vertoog, den a*·"" Augustus uit naam van de Magistraat van
Amsterdam in de Slaten-Generaal gedaan door frans hendriksz. oetgens , burgemees-
ter, en ADRiAATf PAUW, raad en pensionaris van
Amsterdam. Hun was door verschei-
dene kooplieden en door de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie bekend ge-
maakt, dat een zekere
mighel eustaghe onlangs een machtiging Tan de Admiraliteit
te
Rouen bekomen had om al zulke schepen te mogen aanhouden, welke bevonden
werden aan de deelhebbers'^l'er Compagnie toe te komen, ten einde aldus eene schade
te verhalen van 600,000 gulden, die de Compagnie hem volgens zyn beweren schuldig
was. Hierop waren verscheidene Nederlandsche in
Frankrijk gevestigde kooplieden ge-
dagvaard en gedwongen om bij eede verklaring af te leggep en inzage van, hunne boe-
ken te geven, ten einde blyken mocht of zy ook goederen en andere waarden, die de
Oost-Indische Compagnie eenigzins aangingen, onder zich hadden. Ook de kooplieden
van
St. Malo, die zich zoozeer door de ambtenaren der Compagnie verongelijkt reken-
den, en
forestier, die aanspraak maakte op een deel van een aantal kisten suiker, te
Amsterdam in beslag genomen hielden aan om brieven van represaille te bekomen.
Werd deze weg eenmaal ingeslagen, waar zou men dan blijven slaan? Dan zou zich de
Oost-Indische Compagnie haren geheelen handel zien afsnijden. Hadden de Franschen
klachten, zij konden den weg van rechte volgen.
Eustaghe had immers zelf eene
rechtsvordering by de Admiraliteit van
Zeeland ingesteld, en de zaak van die van »Si. ϋίαίο
was door Hun Hoog Mögenden ter uitspraak aan bepaaldelijk daartoe aangewezen Ge-
committeerden onderworpen Wat de eisch van
forestier aanging, het was de vraag
of die voor eene Hollandsche rechtbank of wel voor het Parlement van
Parijs te huis
behoorde, hetgeen de Fransche Regering beweerde maar in allen gevalle behoorde
X ook deze zaak door het gerecht en niet door geweldige maatregelen van schadeverhaal
uitgemaakt^e worden. Wilde men in
Frankrijk zulke handelingen niet staken, dan
zouden ook de onzen »provisiën van arrest" op de personen en goederen van de Fran-
schen hier te lande moeten verzoeken, en dit zou niets dan wederzydsche aanrandingen

» CARLETON, III, ρ. 146, 161, 164, 165, 167, 186, 187. ^ ouvbé, t. a. pl. p. 306.

3 Zie hiervoor, bladz. 102.

4 Zie hiervoor, bl. 202 en 203, Noot 2. ^ ^esol St.-Gen. 29 Julij, 16iy.

-ocr page 326-

DES VADERLANDS. 525

len gevolge hebben, die de gemoederen, door de zeeschuintieryen der Franschen reeds
al Ie zeer ontstoken, slechts nog meer verbitteren zouden ^ — De zeerooverg door
Fransche onderdanen gepleegd, wij hebben het gezien was het Toorwendsel geweest,
waarvan de Fransche Regering zich bediend had om het vertoon eener Nederlandsche
scheepsmacht in de wateren van
Rochelle te kunnen verkrijgen. Maar neemt men een-
maal lot zulke dubbelzinnige middelen de toevlucht, dan wordt de bedoeling wel eens
min of meer opzettelijk misverstaan. Hoe het zy, wonder was het niet, dat sommigen
den weg van rechte thans straffeloos meenende te kunnen verlaten, de proef namen,
of zij met geweld spoediger en zekerder het doel konden bereiken, en van de eene of
andere autoriteit zoogenaamde provisiën van arrest wisten te bekomen 3. — Het laat zich
denken, dat reeds vóór de openbare mededeeling van
oetgews en pauw de zaken,
door hen vermeld, ruchtbaarheid gekregen hadden. Reeds was, zoo het schijnt, de
Heer
van langerak deswegens ernstig onderhouden. Op een verloog, door du biaurier
ingediend, len bewijze, dat de zaak van forestier, behoudens 's Konings soevereini-
teilsrecht, niet by een Hollandsch Hof aanhangig blijven kon, was »met expressen bode"
een antwoord aan
iakgerak toegezonden. Deze zaak nu was zoo dringend niet, maar
bij dezelfde gelegenheid werd onzen Gezant eene andere zaak aanbevolen, en de ver-
maning met de betuiging besloten, dat Hun Hoog Mögenden deswegens » zeer verwon-
derd waren, achtende dat er manquement van devoir plaats had om zulke inconvenien-
len voor te komen" Met die »inconvenienlen" kan niets anders verslaan zijn dan de
represailles^ legen de Nederlandsche kooplieden genomen of te nemen, en aan langerak
schijnt met die woorden verwelen te zijn geworden, dat hij de Fransche Regering niet
duidelyk genoeg had doen begrypen, dal het geweld, door onze koopvaarders van den kant
van de Franschen geleden, wel een voorwendsel wezen mocht, maar daarom niet aange-
moedigd mocht worden. Inlusschen had
langerak met dat verwijt op nieuw ervaren, hoe
vele onaangenaamheden in de tegenwoordige omstandigheden met zijne betrekking ge-
paard gingen, en tevens was er een geschikt middel gevonden om een iegelijk de nood-
zakelijkheid eener buitengewone zending naar
Frankrijk aan het verstand te brengen.
Ten minste toen daags daaraan en nogmaals eenige dagen later over het verloog van
OETGENS en PAUW in de Staten-Generaal beraadslaagd was, werden die van
Holland
vermaand ernstig op die belangrijke zaak te letten en tot voorkoming van meer ver-
vreemding tusschen ons Land en
Frankrijk de buitengewone zending derwaarts zooveel
mogelijk te bespoedigen Κ De vraag, aan wie die zending op te dragen, zou moeije-

' Itesol St,-Gen. 2 Aug. 1619. 2 Zie hiervoor, bl. 203.

3 llesol. Sl.-Gen. 16 Mei, 1619. " Resol. Sl.-Gen. 31 Julij, 1619.
^ Hesol Sl.-Gcn. 3, 8 Aug., 1619.

1618—
1021.

-Ät

41*

-ocr page 327-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lf)i8— Igkheden baren: want men begreep zeer wel, dat zg, die men daarvoor in aanmerking
zou willen doen komen, in
Frankrijk niet aangenaam zouden zijn. Daarom had men
de beantwoording dezer vraag opzettelijk uitgesteld en intusschen last tot het ontwerpen
der Instructie gegeven De man, dien men in de eerste plaats met die zending naar
Frankrijk wilde belasten, was aerssen, en nevens hem noemde men mabquette en
vosBEKGEiT, mede een der bgzondere raadslieden van den Prins; maar men begreep, en
weldra gaf
du maurier onbewimpeld te kennen, dat men in Frankrijk even min de
beide laatsten als den eerstgenoemde verkoos te ontvangen 2.

Langeraks pogingen verhinderden niet, dat eustaghe, van de hem verleende mach-
tiging gebruik makende, een Zeeuwsch schip te
Caen liet aanhouden, en voor de
loslating van den schipper een waarborg van 6400 gulden vorderde 3. Maar weldra
verklaarde zich het Fransche Bewind nader, bij eene nota, den September

Nota van bc- door du maurier ingeleverd. Die nota sprak van 's Konings rechtmatig ongenoegen
MAURiEK^iDgele" ^e eindelooze klachten, dagelyks door zijne onderdanen ter zijner kennis ge-
bracht, wegens de onwaardige en onlydelijke behandeling, die zy op zee aan deze
en aan gene zyde der evennachtslijn by alle gelegenheden van Nederlanders on-
dergingen , en wegens de weinige moeite, die men nam, om hen recht te doen weder-
varen. Zoo hadden de kooplieden van
Sl, Mala en eustaghe te vergeefs herstel gezocht
l)ij den rechter; men had hen tot nog toe met alleriei uitvluchten recht onthouden, en
tlien ten gevolge had de Admiraliteit te
Rouen zich genoodzaakt gezien voorloopig ver-
lof tot den bekenden geweldigen maatregel te geven. Op belofte van den Nederlandschen
Gezant dat van nu aan het recht beter zou behartigd worden, had de Koning de uit-
werking van het op de Nederlandsche goederen gelegde beslag wel gedurende vier
maanden willen opschorten, en dit uitstel konden de Staten zich ten nutte maken om
op eene billijke schadeloosstelling bedacht te zgn. Maar er was by al de oude een
nieuwe grieve gekomen. Drie maanden geleden had zich by de havenstad
Treguier in
Bretagne een ergerlijk voorval toegedragen. Een Zeeuwsch scheepskapitein gornelis
DANIELS had eenige zeeroovers, die kort te voren Fransche kooplieden beroofd hadden,
tot drie mijlen ver de rivier op vervolgd, beschoten en genomen, en nu wilde hy de
I goederen van de Fransche kooplieden, die zich op de roofschepen bevonden, niet afle-

veren, ja, een bootje, dat mede Fransch eigendom was, had hij verbrand. Dit bedrijf
noemde de Koning onvergelijkelyk onbeschoft en stout, en het herinnerde aan de daad
van dien kapitein
jan Janssen, in 1616 op de rivier van CAami/e bedreven ^, en waar-
voor lot nog toe, ondanks de plechtig gegeven belofte, geen voldoening verschaft was.

» nesol St.-Gen. 8, 13 Jalij, 1619. 2 ouvné, p. 305. carleton, III, ρ. 121, 140.
3
Resol. St.-Gen, 13 Sept., 1619. * Zie hiervoor, Deel III, Stuk II, bl. 627 , 628.

-ocr page 328-

m

DES VADERLANDS. 520

Voor beide aanslagen vraagde Zijne Majesteit thans tegelijk behoorlijk herstel — Tref-
fender bewijs kon er niet geleverd worden, dat de bestraffing der zeeroovers slechts een
voorwendsel geweest was, hetwelk dienen moest om Nederlandsche schepen in de wateren
van
la Rochelle te bekomen. Immers, nu er werkelijk een zeeroover vervolgd en ge-
nomen was geworden, kwam men met allerlei aanmerkingen aan. De groote grieve
was, dat die van
Rochelle thans bleken het er voor te houden dat de Nederlandsche
schepen niet gekomen waren om den
Hugenoten ontzag in te boezemen, maar om de
zeeroovers in ernst te tuchtigen. Uit een bericht, namelijk, van
garleton aan zijn
Goevernement weten wij, dat die Zeeuwsche kapitein de zeeroovers vervolgd had op
verzoek van die van
Nantes en van la Rochelle ^ en dat hij wegens zyn bedryf niet
alleen door hen bedankt en beloond, maar door 's Konings ambtenaren zeiven hoogelijk
geprezen was geworden
2. Geen wonder dat aerssen, die den waren staat van zaken
doorzag, en wist, dat de Fransche Regering, zoo zy al te fel op voldoening aandrong,
duchten moest, dat dü_Stalen toch nog eindelijk voor de Koninginne-weduwe en de
Protestanten partij zouden trekken, weinig gewicht aan die ingediende memorie hechtte.
Ook toonde zich de Prins zoo onverschillig ten aanzien van het gebeurde, dat
du mau-
RiER deswegens naar zijn Hof schreef, dat nooit een Vorst minder rechtsgevoel aan den
dag had gelegd. Gaarne had
du maurier in plaats van klachten denzelfden ruwen toon
door zijne Regering tegen de Staten zien aannemen, dien, meende hij, de Engelschen
met goeden uitslag tegen hen hadden gebezigd doch hoe zou men de Staten hebben
durven tarten? Wederom hief, al te spoedig na de bevrediging, de Koninginne-weduwe
klachten aan en kwam met trouwelooze bervormingsvoorslagen voor den dag. Zij bleef
met den Hertog van
epernon verbonden; werd meer en meer het middelpunt, om
hetwelk zich de partij der Prinsen en Grooten vereenigde; het volk verwachtte, als
hare partij aan het bewind kwam, van de gehate belasting op het zout ontheven te
worden, en, wat hier het meeste afdeed, zy deinsde niet terug voor een verdrag met
de Gereformeerden, die sedert den 25''®° September te
Loudun vergaderd waren Κ Hoe
kon 's Konings Bewind in zulke omstandigheden de Staten anders dan zorgvuldig ont-
zien. Toch kon men niet nalaten te pogen zich te wreken op den man, wiens be-
kendheid met de wonden van
Frankrijk hem zoo geducht maakte. Aan hem weet men
alles; op hem kwam alle wrok neder. Maar
aerssen bekreunde zich daarover in geenen
deele. Toen men hem mededeelde, dat de Koning zelf zich over hem by
lawgerak
beklaagd had, antwoordde hij: »gij zijt wel onnoozel, dat gij daaraan eenig gewicht
hecht: men heeft veertien dagen noodig gehad om hem veertien woorden tegen mij van
buiten te laten leeren." En zoo
du maurier den Prins verweet, dat hy dien mensch

161S-
1621.

' liesol Stat.-Gen. 20 Sept. 1619.
® OüvRÉ, p. 308»

2 eAKLETOJi, 111, p. 140.
* κλκκΕ, Franz. Gesch. Β. ίΐ. ουνηέ, ρ. 310.


iütaÉ

-ocr page 329-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

begunstigde, anlwoordde maurits: »hij vermag bier niels, en ih bemoei mij slechts
met de krijgszaken

De Stalen haastten zich niet om de nota van du maurier te beantwoorden: zij stel-
den ze aan de Gedeputeerden van
Holland ter hand, en zoo kwam de taak om ze te
beantwoorden als van zelve in
aerssetvs handen. Om hen te beter aangaande de ware
toedracht der zaak te onderrichten, kwamen twee leden van het Collegie ter Admirali-
teit te
Middelburg de Slaten-Generaal nader inlichten, en nu werd het antwoord, dat
men aan
du maurier, die ernstig op bescheid aandrong, geven moest, eerst recht het
onderwerp der beraadslaging. Die van
Holland waren van oordeel, dat, aangezien
de zaken van
St. Malo en Ronen, van eustaghe en eorestier, door de Staten
van
Holland aan den rechter waren opgedragen, daarin niets veranderd kon worden.
Op den aanstaanden Landdag zou men die zaken ter hand kunnen nemen, en dan
zouden zij, gelijk zij hoopten, ten genoegen van Zijne Majesteit beslist worden. Ten
overvloede zou, naar zij vertrouwden, alle misnoegen door de buitengewone Am-
bassade, die men voornemens was naar
Frankrijk te zenden, uit den weg geruimd
worden. Na dit advies werd besloten, dat men nogmaals nä zou gaan, wat reeds vroeger
over de bedoelde zaken aan den Koning geschreven was, en zich intusschen bij
du
Antwoord der maurier zou verontschuldigen, dat men zoo spoedig niet antwoorden kon. Eerst negen
Staten op j^gg^^ j^^jgj, ^^g antwoord na ingewonnen advies van Zyne Excellentie vastgesteld. De
Stalen betuigden daarby hun leedwezen, dat zulke klachten nog herhaald werden, daar
zij door de laatstelijk gegeven antwoorden Zijner Majesteit reeds voldoening verschaft
meenden te hebben. Voor het overige was het antwoord geheel overeenkomstig het door
de Gedeputeerden van
Holland gegeven advies. Voorts legden zij betreffende de daad
van
corwelis daniels een verslag van de Staten van Zeeland over, en ten aanzien van
den kapitein
jan Janssen gaven zij te kennen, dat hij bij zyne terugkomst ontslagen
was en op een Veneliaansch oorlogschip dienst had genomen

Het spreekt Tan zelve, dat men in Frankrijk met een zoo weinig bevredigend ant-
woord geen genoegen kon nemen. Men zag er het werk van
aerssen in, die de Stalen,
dacht men, geleerd had, hoe weinig men zich om
Frankrijks verbolgenheid behoefde
te bekreunen. Dus duurde het ongenoegen voort, en men bereidde eenen aanval voor,
bepaaldelijk op
aerssen gemunt te stouter- omdat de partij van den Koning weder
meer moed was beginnen te scheppen. Gevoelende, dat hij met zynen aanhang zonder
nieuwen bondgenoot op den duur niet tegen de Koninginne-Moeder opgewassen zou
zijn, had
lutkes den Prins van cohdé, die onder de heerschappij van die Vorstin ge^
vangen gezet was, in de maand October zijne vrijheid hergeven, en hem alzoo voor

1 oiivBÉ, p. 307. 2 Hesol. SlaL-Gcn. 24 Sept.; 7, 9, 10, 18, 19 Oct. 1619.

3 Jiesol. Stat.-Gen. 18 Nov.j 7 Dec. 1619. '

520

lßl8-
1021.

-ocr page 330-

DES VADERLANDS. ^ 567

den Koning gewonnen. Dus versterkt zou, meende men, de Koning, bij hel minste blijk 1618—
van moed en kracht in zijn gansche Rijk gemakkelijk de bovenhand behouden. Zoo
propositie van
verscheen dan du maurier den December (1619) in de vergadering der Staten- "" maurier,

voornaraelijic op

Generaal: het was de eerste maal na oldenbarnevelts terechtstelling. De vruchteloos-aekssengemunt,
heid, zeide hij, der pogingen, die de Koning gedaan had om zich en zijnen onder-
danen recht te verschaffen, dwong hem alsnog voldoening te vragen. Zij hadden een
voorbeeld moeten stellen aan den eersten den besten, die zoo vermetel was geweest,
hunnen schatbaarsten bondgenoot te beleedigen. Doch het was er zoo ver af, dat zij
dit gedaan hadden, dat de Franschen op al de zeeën, waar toch de onderdanen van
Zijne Majesteit even goed als andere Europesche volken recht hadden handel te drijven,
zich prijs gegeven zagen aan de beleedigingen der Nederlanders. Overal waar dezen de
sterksten waren, pleegden zij geweldenarijen legen de Franschen: de paspoorten en
commissies van den Groot-Admiraal van
Frankrijk werden niet geteld. Een iegelijk,
die een greintje menschelijkheid bezat, rezen op 't bloot verhaal van al de gepleegde
wreedheden de haren te berge. Daar er misschien in de vergadering waren, die dat
alles niet wisten, vermits het hier te lande niet ontbrak aan listige personen, die hun
de waarheid ontveinsden, zoo zou hy de voornaamste grieven nogmaals ophalen, len
einde de kwade trouw derzulken te beschamen, die, het bedreven kwaad verkleinende,
opzettelijk de daarvoor te verleenen vergoeding verschoven. — En hier trad de Gezant
in een verhaal, hoe twee Fransche schepen Ie
Bantam, op welke plaats (zeide hij)
toch de vaart voor alle natiën open stond, waren aangehouden, omdat een drieëntwin-
tigtal Nederlanders, genaturaliseerde Franschen, een deel der bemanning uitmaakten.
Deze manschappen had men de Fransche koopvaarders gedwongen uit te leveren, en
zoo was de tocht gansch mislukt. Zulk een bedrijf lokte de vraag uit, of de voor-
rechten, die hunne Oost-Indische Compagnie zich aanmatigde, ook erkend moesten
worden door alle andere natiën, bepaaldelijk door de Franschen, wier groote Koning
HENDRIK IV toch de vrije vaart op de Indiën voor de Nederlanders bedongen had, en of
alzoo geen drie en twintig Nederlanders op een Fransch schip gebruikt mochten worden,
terwijl zoo vele Fransche soldaten hun bloed in Nederlandsche dienst veil hadden. Van de
schade, den kooplieden van
SL Malo aangedaan, belioefde hij niet uitvoerig te spreken;
maar, wilde men weten, waarover
eüstaghe zich beklaagde, de kapitein vau een schip
der Oost-Indische Compagnie had de door hem overhandigde volmacht van den Groot-
Admiraal in zee gesmeten, ja, den kapitein met veertien man van het scheepsvolk
doorstoken, en andere door pijnigingen willen dwingen, de plaats aan te wijzen, waar
het kostbaarste deel der lading Ie vinden was. En boven dit alles had do Gezant
rekenschap Ie vragen van een nieuwen aanslag: een Vlissingsch kapitein, met name
legier, had een Fransch schip, gevoerd door kapitein rïchardiÈre, uitgeroofd en ver-
brand , zoodal de Admiraliteit van
Lucon een vonnis tegen legier had uitgesproken.

-ocr page 331-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Weigerden zij nu voor deze en andere dergelyke feilen den Koning, waar hij voor de
onderdanen oplrad, wier bescherming God hem had toevertrouwd, voldoening te geven,
zoo zou hij zich die zelf moeten verschaiFen. Liever evenwel zou hij zien, dat zij zich
van den plicht van goede bondgenooten kweten: ook weet hij hun gedrag voornamelijk
aan de vergiftigde inblazingen van dezulken, die hun best deden om hen van Zyne
Majesteit te vervreemden. Hiermede beloonden de zoodanigen zich de ergsle vyanden
van hunne Republiek: immers kon men haar geen feller wonde slaan, dan door in den
persoon van den Koning van
Frankrijk haren grootsten weldoener tegen haar in te
nemen, en hem in den aanvang zijner regering eenen onuilwisehbaren ongunsligen in-
druk te geven. Hunne wigsheid had alle reden om dezulken verdacht te houden, die
door bedekte kunslgrepen en door' hun gewoon bedrog en laster hen afkerig zochten
te maken van hetgeen hun het dierbaarst wezen moest. Gelooft mig, myne Heren (dus
ging de Gezant voort), het doel van zulke pesten, uit hunne dubbelhartigheden en uit
de beleediging, die zij zijner Majesteit aangedaan hebben, u genoeg bekend, is geen
ander, dan den band, die u met uwen voornaamsten bondgenoot verbindt, los te maken,
uil vrees, dat als gij tot uwe vroegere staatsmaximes terugkeerdet, de valschheden, die
zij in het openbaar hebben durven verkondigen en waarvoor lot heden toe nog geene
voldoening verschaft is, hen eindelijk de verdiende straf zouden doen beloopen, die zij
niet onigaan kunnen, zoo gij ten minsle het verwijt ontziet, dat gij bijzondere personen,
die zooveel kwaad slichten, voorlrekt boven zulk een groot Koning, die u zooveel goeds
bewijst. Ten slotte, de Koning zou voor der Stalen belangen waken, zoo zij tot hunnen
vroegeren eerbied jegens hem terugkeerden en zijnen onderdanen het recht verschaften,
dal bij hun niet langer onthouden wenschte te zien. Een expresse bode wachtte hun
antwoord, en het was hun geraden dit te geven vóór het einde der vier maanden, ge-
durende welke Zijne Majesteit de uilwerking van het beslag, op hunne goederen en
schepen gelegd, had opgeschort i. — Waarlijk de Gezant gaf aan zijne bitterheid tegen
AERSSEN al te zeer toe, en hij vermeerderde door zulk eenen aanval slechts het gewicht
van den aangeranden persoon. Ook was het tafereel van de door Hollanders en Zeeuwen
toegebrachte beleedigingen, waaronder hij, en dit is opmerkelijk genoeg, ditmaal met
geen woord van het bedryf van den kapitein
gornelis dawiels gewaagde, dit tafereel,
door hem opgehangen, was eenzijdig en bijgevolg onjuist. In één woord, de Gezant
had al te goed zyn eigen voorschrift opgevolgd en de ruwheid nagebootst, van welke
de Engelschen in hunne bejegening van de Nederlanders het voorbeeld gegeven hadden.
Doch hij wilde de Nederlanders bang maken, opdat zg in den angst
aerssen zouden
opofferen, wien de Franschman nog altijd den toeleg toeschreef om met 'sKonings
binnenlandsche vyanden zamen te spannen. Ware het
aerssen maar vergund geweest,

1618 —
1621.

? Uesol Siat.-Gen. SO Dec. 1618.

-ocr page 332-

DES VADERLANDS. ^ 567

zelf als buileDgewoon Gezant naar Frankrijk te gaan (en bij iederen dergelijken aan- ißis—
val van de Fransche zijde drukte men de zaak der buitengewone zending aan de daar-
toe gestelde Commissie met ernst op het hart 1}, hoe spoedig zou hij in een gemeen-
zaam gesprek het vertrouwen hebben kunnen herwinnen! Doch slechts mondeling en
in vertrouwen kon hij zich uilen, en du siatjrier was niet gestemd om bij hem iels
anders dan leugen en bedrog te onderstellen.

Bij de Provinciën builen Holland en Zeeland slaagde de Ambassadeur werkelijk in ludmk door
zijnen toeleg. Hij maakte ze bang. Zy waren minder ingewijd, dan een aerssen en ge,"aakt.*^"^^
PAUW, in de geheimen der staatkunde, en het verdroot haar door den overmoed der
Hollandsche en Zeeuwsche schippers en kooplieden in zulke moeijelijkheden met een
Rijk als
Frankrijk gewikkeld te worden. Toen den 31""=" December de Propositie van
DU MAURiER bij de Generaliteit ïer sprake kwam, werden
Holland en Zeeland van \yege
de overige Geweslen vermaand, de waarschuwingen van Frankrijk ter harte te nemen
ter voorkoming van zoo vele ongelegenheden, aan welke zij, de andere Provinciën, ver-
klaarden niet schuldig gehouden te mogen worden. Maar de Hollandsche staatslieden
achtten zich sterk genoeg om alle zwarigheden op te lossen: alleenlijk, om den Gezant
naar den eisch te antwoorden, was er lijd noodig; en er werden eenige Leden belast
met de taak om den Ambassadeur te verzekeren, dat mén ijverig met de zaak bezig
was en de hoop koesterde, dat Zijne Majesteit met hun antwoord genoegen zou nemen.
Wilde men echter de Provinciën van de mogelijkheid en gepastheid overtuigen om
AERSSEN niet aan de eischen van
Frankrijk op te oiFeren, zoo was het volstrekt noodig,
dat enkele mannen, die het vertrouwen der Provinciën genoten, in het geheim werden
ingewijd, en werkelijk werd den eersten Januarij (1620) in de Generalileit besloten:
)) nademaal eenige zaken van hoog belang zyn voorgevallen, de dienst van den Lande
grootelijks betreiFende, die^ geheim gehouden dienen te worden," uit elke Provincie
één Lid aan te wijzen, aan welke Zyne Excellentie de noodige opening doen zou.
De aangewezene zeven Leden waren: τυαπ, boekhorst, Heer van
"Wimmenum,
JOAcniMi, ploos, lijgklama, sloet cu sghaffer. — Van de meerderheid dezer
Heren kon men verzekerd zijn. — Op den nieuwjaarsdag brachten muys en maghus
Iegelijk met der Staten zegenvvenschen hunne verontschuldiging wegens hel uitstel
der beantwoording zijner Propositie aan den Heer du maurier over. Hij bejegende
hen met alle beleefdheid, maar beval niettemin ernstig aan, dal men hem nog deze
week (de nieuwjaarsdag viel op woensdag) antwoord op zijne laatste voordracht zou
geven: langer toch kon hij niet wachten 2. Inlusschen zorgde men, dat er sprekende
bewijzen geleverd werden, die een ieder moesten overtuigen, dat, hoezeer de schijn
ook tegen ons was, de Nederlanders zich ruim zoo zeer over Fransche geweldenarijen

.iisi,

- ί^Ά

^ Rosol. Slat.-Gen. 31 Dcc. 1619. 2 nesol. Slat.-Gen. 31 Dec. 1G19; 1, 2 Jan. 1620.

III Deel. 5 Stük, - 42

-ocr page 333-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— Ie beklagen hadden. Nog denzelfden Januarij kwam er een rekest in van Amster-
damsche kooplieden, wien voor omtrent drie jaren Tier karaveelen, met suiker geladen,
door Fransche zeeroovers aan deze zijde van de linie (kennelijk een weerklank op de
iiitdrukking door
du ma.urier gebruikt) ontnomen wären. — De week, door den Gezant
als termijn ter beantwoording zijner Propositie gesteld, was voorbij, en de ongerustheid
van sommige der vertegenwoordigers van de andere Provinciën nog niet geweken. Zy
vernjaanden die van
Holland en Zeeland wederom ernstig, dat men du maubier toch
tevreden zou stellen. Wederom werd eene Commissie naar den Ambassadeur gezonden om
hem te verzoeken nog een korten tijd geduld te willen nemen. Doch dit belette hem niet op
woensdag, den Januarij, »tusschen dit en vrydag eerstkomende ten allerlaatste" antwoord
te verzoeken: anders was hij van zins de Franschen, die herwaarts met hunne klachten
overgekomen waren, naar
Frankrijk te laten vertrekken, vermits de tijd van vier maan-
den, door Zijne Majesteit Hun Hoog Mögenden ter verschaffing van voldoening gesteld,
was verstreken. Op den vrgdag evenwel was het antwoord nog niet gereed, en in plaats
daarvan werd de Vergadering bezig gehouden met een rapport van den Pensionaris
pauw
betreffende de zaak van forestier , om welke du maurier »zoo vele en zoo hevige pro-
positiën en instantiën" had gedaan. Vier dagen later was het antwoord, doch slechts
in ontwerp en in de Nederlandsche taal, gereed; maar alweder kwam er een soort van
antwoord op de Fransche klachten in den vorm van een rekest van Portugesche koop-
lieden uit
Amsterdam. Dezen verzochten, den persoon van eustaghe en anderen, zyne
medestanders, hier te lande tegenwoordig, te mogen laten gijzelen, als zeeroovers, die
hunne goederen in zee hadden genomen, en zes dagen later kwam
muys in de ver-
gadering met eene uitspraak in de zaak van
forestier door de beide Hoven van Hol'
land
gewezen, ten bewyze van den ijver, door de Staten in dezen aangewend Den
Januarij werd het antwoord eindelijk, doch nog slechts in het HollandSch vervat.
Antwoord op door de Staten vastgesteld. Het was hoofdzakelijk van den navolgenden inhoud: Ten
de^sla^gegc-eerbied te bewijzen, dien Hun Hoog Mögenden voor Zijne Majesteit koester-
den , hadden zij goed gevonden, eenigen uit hun midden te committeren, ten einde,
ten overstaan van
du maurier, eustaghe en zijne geassocieerden ter eener, en de Ge-
deputeerden der Oostindische Compagnie ter anderer zijde te hooren. En wat was nu
gebleken? Het schip
la 31adelaine, over welks prijsverklaring hij klaagde, had, op de
hoogte der Kaapverdische eilanden, het eerst de felste vijandelijkheden aangevangen,
en toen het deswegens wettig was bedwongen, was het gebleken een zeeroover te zijn,
die reeds menig Engelsch, Hollandsch en Portugeesch vaartuig had genomen. Niettemin
wist men niet, dat er eenig nadeelig woord tegen den Koning gesproken of eeriige
wreedheid tegen het scheepsvolk begaan was. Daar het nu alleen aankwam op de be-

veii.

1 Resul Stat.-Gen. 6, 7, 8, 10, 14, 17, 20 Jan. 1620.

-ocr page 334-

DES VADERLANDS. 531

grooting der schade, die de Franschen zeer hoog en de onzen zeer laag stelden, zoo
was de weg van rechte de eenige, die open stond, te meer daar nog anderen behalve
de Oostindische Compagnie hier te lande schadevergoeding op
eustaghe hadden te ver-
halen. Toch was door het Gerecht alhier nog geen lijfsdwang tegen
eustaghe of zigne
geassocieerden verleend, gelijk men hier en in
Frankrijk uitstrooide. De zaak was aan
de Admiraliteit van
Zeeland opgedragen, en deze zou reeds uitspraak gedaan hebben,
als de Franschen zeiven zich niet teruggetrokken hadden. Wat de dadelijkheden aan-
gaat, wegens deze zaak in
Frankrijk tegen Nederlanders aangevangen, zoo konden Hun
Hoog Mögenden niet begrijpen, hoe men de beklaagden buiten de plaats hunner inwo-
ning in rechte had kunnen betrekken, ja, tegen hen een vonnis had kunnen verkrij-
gen, zonder dat zij gedaagd, veel min gehoord waren of hadden kunnen wezen. Z.00
iets wierp alle rechtsgebruiken omver, en in weerwil van de zeer groole schaden, door
Nederlandsche kooplieden geleden, had men hier te lande niet aldus legen Fransche
onderdanen gehandeld, maar in
Frankrijk recht gezocht. — Al deze gronden pleitten
ook in de zaak der grieven van die van
Si. Malo tegen de Oostindische Compagnie.
De gemachtigden dezer Maatschappij stelden het feit, waarover sprake was, geheel an-
ders voor. Zij verzekerden, dat zij den Franschen op hunne reize behulpzaam waren
geweest, en daarvan konden zy de getuigenissen overleggen. Niettemin waren Hun
Hoog Mögenden ten gevalle van Zijne Majesteit gezind den weg van justitie te bekorten
en de zaak aan een der Collegies ter Admiraliteit of aan den Hoogen Raad of het
Provinciale Hof van
Holland ter beslissing zonder beroep op te dragen. — Wat de zaak
van die van
Dieppe tegen dezelfde Compagnie betrof. Hun Hoog Mögenden hadden wel
gehoopt, dat Zijne Majesteit met het vorige antwoord genoegen zou genomen hebben.
Dat Nederlanders op vreemde schepen naar
Oost-Indië voeren, was bij plakaten verboden
tot handhaving eener Compagnie, die het eerst met opoffering van zoo veel bloed en
schatten den weg naar
Indië gebaand had. De Nederlanders, welke die plakaten over-
traden , moesten zich hunne toepassing laten welgevallen, en hier had men bovendien
den bewusten manschappen eene weldaad bewezen, daar zy tegen hunnen zin door be-
drog en bedreiging op het Fransche schip gekomen en gehouden waren, en, zeide men
dat door onze schuld een der Fransche schepen verongelukt was, dit was niet waar:
integendeel, nadat de Nederlandsche opvarenden verlost waren, had men de Franschen
voortgeholpen. — Wat voorts de in beslag genomen kisten suiker aanging, had
ville-
QuiER de zaak, die hij zelf voor het Hof van Holland gebracht had, slechts voor deze
Rechtbank willen laten, hij zou lang recht gekregen hebben. Om aan het geschil een
eind te maken, hadden Hun Hoog Mögenden de zaak alsnu buitengewoon aan den Hoo-
gen en den Provincialen Raad opgedragen, en deze Hoven hadden dezer dagen op
rechtsgronden uitgemaakt, dat over het vraagstuk verder niet in
Holland zou gepleit
worden, maar dat de Amsterdamsche kooplieden hunne zaak moesten behandelen voor

42^

-ocr page 335-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zoodanig Parlement of zoodanige rechters in Frankrijk^ als zijne Majesteit goed zou
vinden. — Eindelijk was het niet rooeijelijk op de nieuwe klacht van den kapitein
RiGuARDiÈRE beschcid te geven. Hij vorderde tenuitvoerlegging van een vonnis van de Ad-
miraliteit van
Lucon, die last had gegeven den kapitein legier aan te houden, als hy
niet binnen drie dagen verscheen en schadeloosstelling verleende. Was het dezen kapitein
ten laste gelegde feit waar, Hun Hoog Biegenden zouden lot niets bereidvaardiger geweest
zijn dan om aan zulk eenen misdadiger een afschrikkend voorbeeld te stellen. Dus hadden
zij den persoon van
legier dadelijk i uit Middelburg ontboden. Hij was acht dagen te
voren naar zee vertrokken; maar de Admiraliteit van
Zeeland had hun een uittreksel
medegedeeld van zijn journaal, hetwelk hij hun overgeleverd had. En wat bleek nu
uit dat journaal? Dat
legier uitgenoodigd was door de Magistraat van Alle Flotte ^ om
eenen zeeroover, die hun veel kwaad gedaan had, te kastyden, en dat sommigen uit
die plaats hem vergezeld en gebracht hadden bij het schip van
ricnardière. De be-
manning van dit schip was op dat oogenblik aan land: derhalve had
legier het niet
aangerand, maar het aan die van
la Rochelle gelalen, die beweerden er recht op te
hebben. De
Maire van la Rochelle had hem doen bedanken voor de dienst aan de
Fransche Kroon bewezen, en had, buiten zijn weten, het schip laten verbranden. Dus
moest RIGUARDIÈRE zich om schadevergoeding liever tot de Magistraat van
Alle Flotte
en tot die van la Rochelle wenden, en Hun Hoog Mögenden hoopten, dat du maurier
dien kapitein te recht zou zetten, opdat hij verder geene geruchten mocht uitstrooyen,
zoo valsch als het verzinsel, dat
legier van Hun Hoog Mögenden last gekregen had
om te handelen, zoo als hy valschelyk gezegd werd gehandeld te hebben — En van
zulk een feit had de Fransche Gezant met zooveel ophef rekenschap gevraagd! De zaak
evenwel was duidelijk. Om de zeeroovers te bedwingen, zoo heette het, waren er Ne-
derlandsche schepen in de wateren van
aangekomen. Wie de Fransche Regering,
als waren zij die zeeroovers, in bedwang gehouden wenschlen te zien, is bekend: het
waren de Calvinistische ingezetenen van
la Rochelle zeiven. Maar dezen hielden de
Regering bij haar woord, en, wy hebben er vroeger reeds een voorbeeld van gezien,
zij trokken partij van de tegenwoordigheid der Nederlandsche schepen om hunne be-
lagers, zij mochten dan zeeroovers zijn, al of niet, te doen boeten, en wat meer
zegt, dit deden zy niet geheel buiten weten van den Nederlandschen Gezant zeiven:
immers zagen wij hier gebeuren, wat
langerak in een geheime dépêche gezegd
had, namelyk, dat men den onzen de zeeroovers wel zou welen aan te wyzen —^

1 ResoL· St.-Gen. 30 Dec. ΐσΐ9.,

2 Dus staat er te lezen: op het eiland Rc li{jt een plaats la Flotte.

3 Resol. St.-Gen. 21 Jan. 1620. '' Zie liiervoor, bl. 204. 'j

IßlS —
1621.

-ocr page 336-

DES VADERLANDS. ^ 567

Toen men het antwoord, welks overbrenging in het Fransch nog een dag ophield, ein- igks—
delijk den 23'
1°" aan dij maurier overhandigde, zal hij minder gestemd geweest zyn om
zich verder te beklagen, dan om met schaamte over de dubbelzinnigheid en zwakheid
der Fransche Regering en over den list en de onaantastbaarheid der Nederlandsche be-
windslieden lot zich zelven in te keren. Eene wijze van handelen ten zijnen aanzien vol-
gende, die reeds eene gewoonte geworden was, liet men de overzending van het ant-
woord niet aan den Gezant over, maar zond een afschrift by expressen bode aan den
Heer van langerak om het aan den Koning of de Ministers te overhandigen ^

Eene beschaming, als du maurier nu weder ondervonden had, was recht geschikt
om hem zijn verblijf in
Holland nog onaangenamer te maken, dan het hem reeds was.
De groote moeijelijkheid echter om voor hem eenen opvolger te vinden, bracht te weeg,
dat zijne Regering hem hier moest laten. Misschien is door de Hollandsche Bewinds-
lieden gevolg gegeven aan den wenk van langerak ^^ en is van hunne zijde op de
zending van du agean aangedrongen; doch van de Fransche zijde zal de mededceling,
alsof die persoon werkelijk in aanmerking kwam om herwaarts afgevaardigd te worden,
niet oprecht gemeend zijn geweest: wellicht moest zij slechts strekken om eene verkla-
ring van de zijde der Staten uit te lokken, die den invloed van dien staatsman bij de
raadslieden der Kroon vermeerderen kon. Immers kon luynes de zaakkennis van eenen
du agean niet missen, en zoolang die Hertog in/'Van/cnj/c zijnen invloed behield, zou hij
zijnen trouwen dienaar niet herwaarts laten gaan Κ — Doch ook de genoegelijkheid van
Lakqeraks
langeraks betrekking nam geenszins toe. Hij had zich van den last, hem gegeven ^j
gekweten, en op zekere Fransche Heren, natuurlijk met geschenken, invloed trachten
uit te oefenen. Hiervoor bracht hij een bedrag van 17,000 carolusguldens in rekening,
en de beoordeehng van dezen post werd aan de Staten van
Holland overgelaten, in wier
midden aerssen zitting had. Men kan denken, of er ook aanmerkingen zullen gevallen
zijn over de wijze, waarop hij die som had besteed. Deze aanmerkingen wérden hem mede-
gedeeld, maar hij schreef terug, dat die gelden »deugdelijk en rechtvaardiglijk ver-
scholen waren op uitdrukkelijken last en lot groote dienst van den Lande," en dat hij
dus geene zwarigheid met de voldoening gemaakt wenschte te zien Maar mocht deze
onaangenaamheid al zonder geldelyke schade voor hem afloopen, de voorstander eener
zaak, die omkooping noodig schynt gehad te hebben om zich aan te bevelen, wint

1  Zie hiervoor, bl. 212. ^ Hesol. Stal.-Gcn. 24 Octj 28 Dec. 1619.

-ocr page 337-

1C18—

1621.

534 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

daarbij nimmer in achling en vertrouwen, en, wat hem vooral nadeelig was, zijnen
vyanden alhier had hg een wapen tegen hem in handen gegeven, toen hij, hoe geheim
dan ook, van dien vertrouwden persoon geschreven had, die de ware zeeroovers aan
onze schepen wel zou weten aan te wijzen i. Dit aan de Raadslieden des Konings mede
te deelen was toereikend om hem ruim zoo hatelijk bij het Hof Ie maken, als
aerssen
ooit geweest was. En dat men hem van deze zijde noch oprechtelijk zou handhaven,
noch gezind was hem eenigzins te ontzien, was hem uit zoo menige onheusche aan-
merking gebleken, en ook daaruit dat men, zonder hem daarin te kennen, het kasteel
Loevestein, waarover hij Goeverneur was, lot gevangenis voor de veroordeelde slacht-
offers der omwenteling had gekozen, zoodat aan den Sergeant Majoor, die over het
slot en wat zich aldaar bevond gesteld was, het gezag en bijna de noodige ruimte tot
berging van
langeraks goederen was ontnomen

De man, die bij die moeijelijkheden met Frmikrijk ten slotte het meest gewonnen
had, was juist hij, dien
du maurier ten val had pogen te brengen. Immers was
AERSSENS triomf te grooter, naarmate de aanval heftiger vtas geweest. En wat konden
diegenen nu verder zeggen, die steeds de bescheidenheid van
Frankrijk tegenover de
onbeschoftheid van
Engeland gesteld hadden? Ja, werden aan jacobus heerschzuchtige
bedoelingen ten aanzien der Republiek toegeschreven, dat
Frankrijk ook niet geheel
vrij was of ten minste geweest was van den toeleg om ons aan haren leidband te laten
loopen, dat zou, meende men, kunnen blijken uit de briefwisseling tusschen
van der mijle
en lakgerak gevoerd. In dezen tyd werden dan ook de brieven van van der mijle , welke
in LANGERAKS handen waren, opgeëischt, — eene zaak almede hoogst onaangenaam, ja,
hagchelijk voor dezen laatste, — en werkelyk schijnt aan deze opeisching het doel niet
vreemd geweest te zgn, om daaruit te doen blijken, wat men, volgens
garletoss
schrijven, er al dadelijk in meende gevonden te hebben, te weten, het bewijs dat men
dezen Staat »onder de plak" van
Frankrijk had willen brengen 3.

Zoo werd tevens aan de overwonnen partij en aan de Remonstranten een uitnemende
grond, waarop zij gewoon waren hunne staatkunde te bepleiten, de roem op
Frankrijks
Geruclit vanl>elangeloosheid, benomen. — Maar eensklaps liet het zich aanzien, alsof Frankrijk
l™ansch opmerkelijke daad op nieuw den naam wilde verwerven, de voorkomende

bevorderaar en bemiddelaar van der Provinciën hoogste belangen te wezen; Omstreeks
het midden van de maand December 1619, ontving de Prins van Oraw/e van
langerak
onder het zegel der geheimhouding een bericht, dat de Nuncius van den Paus en de
Ambassadeur van
Spanje in Frankrijk van den Koning en zynen Raad hadden welen

1 Zie hiervoor, bl. 204. 2 ResoL Slat.-Gen. 26, 27 Junij; 1 Julij, 1619.

3 caeleton, III, ρ. 225. Resol. StaL-Gen. 8 Nov. 1619.

-ocr page 338-

DES VADERLAND'S.

Ie yerkrygen, dat Iwee voorname leden van het Ministerie, de Heren de modène ^ en icis—
DE BULLiON, benocmd vcaren om als buitengewone Gezanten naar 's
Gravenhage te ver-
trekken, en aldaar over de verlenging van het Bestand te handelen. Van eenige aan-
zienlijke personen, schreef lasgerak, had hij zulks vernomen onder voorwaarde, dat
hij het niet aan de Staten zou schryven, en de reden, die den Pauselyken en den
Spaanschen Gezant tot dien stap zou bewogen hebben, was de zucht om niet door ver-
nieuwing van den oorlog in de
Nederlanden belemmerd te worden in hetgeen men
legen
Bohemen voorhad 2. De waarheid van dit bericht werd in Holland niet in twijfel
getrokken: want zonder tegenspraak werd in de vergadering der Staten van
Holland^
den December, in tegenwoordigheid van sommelsdijk, gesproken in de veronder-

stelling, dat er Ambassadeurs uit Frankrijk herwaarts komen zouden Zulk eene
tijding kon niet aangenaam zijn. Daar gelaten, dat zij voor aerssett in het bgzonder
onaangenaam zyn moest: hy had nog altijd hoop om als buitengewoon Gezant ter ver-
nieuwing der alliantie, die met het Bestand ten einde liep \ naar
Frankrijk te vertrekken,
en nu moest die geheele zending vervallen en het was alsof
Frankrijk ons liever wilde
voorkomen, dan genoodzaakt wezen zynen gehaten persoon te
Parijs te dulden. Doch,
wat meer zegt, men verlangde hier thans niet in de verzoeking gebracht te worden om
den vrede te bestendigen, daar men juist de mogelijkheid van de hervatting der vij-
andelykheden in deze streken als een middel wilde gebruiken om
Spanje en Oostenrijk
in hunne plannen op Duilschland tot nadenken te brengen. Bovendien wat zou de
uitwerking zijn van zulk eene daad van
Frankrijk op den binnenlandschen toestand
der Republiek? Niels minder dan eene tegenomwenteling scheen er van te duchten.
Kreeg
Frankrijk eens al de voorstanders van eenen op nieuw verzekerden vrede op
zyne hand, hoe zou men dan den aandrang kunnen weerstaan en er in slagen om
Frankrijk verdacht te doen blijven; hoe kon in dat geval Engeland langer de verge-
lijking uithouden, daar het ons lot den oorlog aanzette en zelf Trede zocht, terwijl
Frankrijk, zonder dadelijk belang te hebben bij het behoud van den vrede in Duilsch-
land
of in de Nederlanden^ ons door een schitterend Gezantschap den vrede kwam
bieden ? —Van den aanvang aan derhalve legde men het er op toe om de bedoelingen
van
Frankrijk met dat buitengewone Gezantschap bij den koopman verdacht te maken:
voorzeker, zeide men, is het er op gemunt om ons de vrye vaart op de Oost te be-
nemen en de belemmeringen, waarmede wij den handel van Antwerpen nog altijd
drukten, op te heffen en by de Contraremonstranten kon men, ten einde alle aanbod

' De Baron de modène avas een der krachtigste steunpilaren van 's Konings gunsteling luynes.
- carleton,
III, p. 220. 3 Jiesoi ij^. 19 Dec. 1619.

^ Rcsol. SiaL-Gen. 22 Febr.; 1 Maart, 1619.
^ carleton, III, ρ. 221, 224, 231. liesol. IM. 19 Dec. 1619.

-ocr page 339-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— Trede in een ongunstig daglicht te plaatsen, op de omstandigheid wijzen, dat de

Remonstranten grootendeels naar het grondgebied der Aartshertogen uitweken en daar
verlrouwelijk ontvangen werden: dus, zeide men, slaken de Jezuiten en de Jezuiten-
vrienden de hoofden bijeen: wat was daarvan voor het behoud van dezen Slaat te wach-
ten : het moest zijn, dat men in den vrede den ondergang van de ware Gereformeerde
Religie zag, anders zou men ons dien toch niet van die zijde komen aanbieden. Doch
niet lang zou de spanning duren. Reeds in een eigenhandig naschrift bij den brief,
die zynen Koning het bericht dier buitengewone Fransche Ambassade brengen moest,
meldde
carletow, dat du maï3rier, over de zaak onderhouden, hare waarheid ont-
kende en reeds den Sleten December vernamen de leden der Stalen van
Holland,
dat het gerucht van de komst van buitengewone Gezanten uit Frankrijk was gebleken
ongegrond te zijn 2. Toch was de zaak niet uit de lucht gegrepen geweest; maar de
kracht der hier te lande heerschende partij, die
Frankrijk met eene nieuwe beschaming
bedreigde, gelijk aan die, welke
boissise had moeten verduren, en de vrees, dat die
parlij, wier val men beoogde, zich mocht wreken door voor
maria de medigis en de
Hugenoten party te trekken, schijnen van den maatregel te hebben afgeschrikt. Men
hield het er thans voor, dat aan de zaak slechts zekere ruchtbaarheid was gegeven om
de proef Ie nemen welken indruk zij hier zou maken

Wel was de Regering te V Ilage besloten, geene begeerte hoegenaamd naar de ver-
i; 'i lenging van het Bestand aan den dag te leggen, ja men had reeds voorgenomen, met

zekere hooge eischen aan te komen, wier bevrediging, hoe moeyelijk ook, men vóór
Middelen van aUc verdere onderhandeling vorderen zou. Groot mocht de schade zijn, door verscheidene
aangewend omdc ^^^ kooplieden geleden, die hunne schepen met manschap en goederen in de

verlenging van Jiayens van Spanje en van de Spaansch-Italiaansche Provinciën hadden zien aanhouden;
het Bestand te '' ^

bemoeijelijken. maar wat was daaraan meer te doen, wat daartegen doeltreffender te ondernemen, dan
hetgeen in de jaren
1617 en 1618 gedaan en ondernomen was? Toen had men van
Spanje schadeloosstelling geëischt, en sedert had men eene ontzagwekkende scheeps-
macht naar de Middellandsche zee gezonden om bij de hand te zijn, ook wanneer de
Spanjaarden zich iets tegen onze koopvaarders mochten veroorlooven Het is waar,
de vergoeding, ten minste voor een gedeelte der geleden schade beloofd, was achter-
gebleven; maar het was lichtelijk na te gaan, dat de reden daarvan minder in onwil
dan in onvermogen gelegen was. Kon de Spaansche Regering nog wel in buitengewone
uitgaven voorzien, wanneer zij door de standen, die nog vermogend waren, vooral door
de Geestelijkheid ondersteund werd, — hoe aan geld te komen, dat als schadevergoeding

1 cahleton, 111, p. 22G. 2 J^ßsol. Holl. 21 Dec. 1619. ^ cableton, 111, p. 237.

4 Zie hiervoor, bl. 5, 7. I

-ocr page 340-

DES VADERLANDS. 557

uitbetaald zou hebben moeten worden aan Termelele keilers, die waarlijk niet bloot iGis—
de lydende partij waren? Dat oldenbarnevelt de schuld Tan de geleden schade niet
zonder grond aan onze kooplieden zeiven geweien had moesten, toen hij gevangen
zat, de Stalen-Generaal zeiven erkennen. Den Ib^®^ Maart, 1619, namelijk, besloten
zij de Collegies ter Admiraliteit aan te schrijven, hunne kapiteins op boele van lyfstraf
te verbieden, wal zij in Spaansche havens misdeden. Velen dier kapiteins, bevelhebbers
van 's Lands oorlogschepen, deden niet alleen, zoo schry ven de Slaten, de Spaansche
havens lichtvaardig aan, en bleven daar een geruimen lijd onder voorwendsel van mond-
behoeften in te nemen en het schip schoon te maken; maar namen lading in van
koopmansgoederen en van geld en zilver in groole hoeveelheden, hoezeer de uitvoer
van deze artikelen op zware straf verboden was. Dus benadeelden zij niet slechts den
koophandel en rekten hunnen tocht onnoodigerwijze ten koste van 'sLands kas; maar
laadden een zware blaam op onze oorlogsvloot en stelden zich bloot aan het gevaar van
prijs verklaard te worden. Wat moesten, dus verklaarden de Slaten ten slotte zeiven,
in zulke omstandigheden de klachten uitwerken over de schaden in
Spanje aan onze
kooplieden aangedaan 2? Smokkelden de bevelhebbers der oorlogschepen op zulk eene
wijze, waaraan zullen de koopvaarders zich al niet schuldig gemaakt hebben? Zoo kon
dan de zaak der »beschadigden— want aldus noemde men hen, wier schepen en
goederen in de Middellandsche zee last hadden geleden, — billykerwijze als afgedaan
beschouwd worden, en zoo men het Spaansche Bewind sedert nog met dezelfde eischen
bezwaarde, het was met het doel om de onderhandelingen over de verlenging van het
Bestand reeds in de geboorte te bemoeijelïjken.

De zaak der in de havens van Spanje en van de Spaansche Provinciën aangehouden Betrekkingen
Nederlanders was door den Koning van Spanje onvoorwaardelyk aan de beslechting der "ggj^l®
Aartsherlogen opgedragen Wat dus ten behoeve dier gevangenen werd ondernomen,
moest men verkrijgen door zich tot de Aartsherlogen te wenden. Aanvankelijk hadden
zich de Stalen-Generaal bepaald tot het verleenen van aanbevelingsbrieven aan bijzondere
personen, die zich met dat doel bij het Hof te
Brussel aanmeldden. Hadden zij bij vroeger
gelegenheid geschroomd een brief van aanbeveling aan den Koning van
Spanje te
schrijven »om het respect van Hun Hoog Mögenden niet te prejudiciëren bij de
Aartshertogen konden zij zich van de inachlneming der behoorlijke beleefdheidsvormen
verzekerd houden. Welk een heuschen loon zy zeiven in hunne betrekkingen met de
Aartsherlogen wisten aan te slaan, kan uil het anlwoord blijken, dal zij in de maand

' Zie hiervoor, bl. 8. 2 j{psol Slat,-Gen. 15 Maart, 1619.

^ Ucsol Slat.-Gen. 15 Scpt. 1618, en vergel. hiervoor, bladz. 6.
^ llesol Slat.-Gen. 11 Maart, 1618.
III Deel. 3 Stük.

45

-ocr page 341-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Oclober 1618 hunnen Griffier aan den Audiencier VERREYCKEPi lielen schrijven. Deze
had bericht gegeven, dat de Koning van
Spanje eenigen tijd te voren (natuurhjlc nog
Toor den val van
lerma) den persoon van zekeren cornelis huberts, die zich aan
groot gevaar van straf had blootgesteld, omdat hg eenige Katholieken had willen be-
keren , maar aan wiens lot de Staten zich gelegen hadden laten liggen, door verbanning
uit de hand der
Inquisitie, aan welke hij hem volgens het Bestand had kunnen overlaten ,
gered had i. Op dit bericht nu werd de Griffier door de Staten gelast, den Audiencier
van hunnentwege ten vriendelijkste te bedanken, en hem te verzoeken, hunne Door-
luchtigheden te doen weten, dat die koninklijke genade, op hare vriendelijke tusschen-
komst verleend, hun ten hoogste aangenaam was. Zij lieten er de ernstige bede bij-
voegen, dat hunne Doorluchtigheden ook genadiglijk by Zijne Majesteit geliefden tus-
schen te treden ten behoeve der onderdanen van deze Landen, die reeds zoo vele jaren
bepaaldelijk in
Portugal gevangen gezeten hadden, van welke zij er eenen met name
noemden, te weten
maarten van dombura. Verreycken antwoordde, dat men op het
ontslag van
domburg en andere gevangenen zou aandringen, mits men van onze zijde
vijf Spanjaarden los liet, die, in
Oost-Indië gevangen gemaakt, herwaarts heen gevoerd
waren. Eenige dagen later lieten de Aartshertogen bovendien weten, dat zij, »begerig
alle goede nabuurschap in acht te nemenover de aangehouden goederen van zekere
Amsterdamsche kooplieden der Portugesche natie naar
Spanje schrijven zouden

Zoo vriendschappelyk waren de betrekkingen met de Aartshertogen en door hen met
Spanje, vriendschappelijker waarlyk, dan met de zoogenaamd bevriende Mogendheid
van
Engeland en vaak zelfs met Frankrijk, — totdat alles veranderde ten gevolge
der partij, die de beide Mogendheden, de Nederlandsche Provinciën aan de eene, en
Spanje aan de andere zijde, in de Boheemsche zaak gekozen hadden. Van dien tijd
aan worden er geruchten verspreid of door den Prins aan de Staten medegedeeld van
eene
armada van niet minder dan IbO schepen in Spanje uitgerust, van Engelsche
soldaten door de Aartshertogen in dienst genomen, van bewegingen onder de troepen
van den Graaf
van den berg, van eene hchting van 5000, straks van 12,000 man
voetvolk, en 2000 ruiters, door het Bewind te
Brussel verordend, om ze,- zoo het
heette, naar
Spanje te zenden of in Duilschland tegen de Bohemers te gebruiken

^ Tocli kreeg de zaak haar beslag niet voordat er een som van 100 Spaansclie dukaten (van
elf realen) gestort was bij
Fray hennigo conde, administrador van de Nederlandsclie kapel te
Sevilla {liesol. JStat.-Gen. 1, 5 Dec. 1618}.

2 Resol. Stat.-Gen. 19, 31 Oct.j 14 Nov. 1618.

3 Resol. Stat.-Gen. 9, 23 Nov. 1618. 15, 18, 21 Jan.j 1, 8, 13, 14, 22 Febr.; 1, 2, 7, 15,
29 Maart; 18 April; 1 Mei, 1619.
carleton, UI, p. 23, 24.

558

1618—
1621.

-ocr page 342-

DES VADERLANDS. 559

Wel werden zulke geruchten van oorlogsloebereidselen telkens wedersproken maar leis—
het was er om te doen, de lieden hier te lande te doen begrijpen, dal er geen voedsel
gegeven moest worden aan de hoop op vrede met
Spanje. Werkelijk wilde men geen
vrede (wij zagen het reeds), ten einde
Spanje te beletten zijne gansche macht met volle
gerustheid ter verdediging van hel. Huis van
Oostenrijk aan te wenden; men wilde
zelfs de hoop afsnijden dat de onderhandelingen over de verlenging van het Bestand met
eenigekans van slagen opgevat zouden kunnen worden, en daartoe kwam men thans, juist
op den dag, dat er met ophef van wege den Prins van ontzaggelijke krygstoeruslingen
gewaagd was, met het voorstel voor den dag, om maatregelen te nemen ter vergoeding
Voorstel om
van de schaden door de kooplieden geleden, wier schepen en goederen in Spanje en yrageutoorscha-
elders aangehouden waren 2. Acht dagen later kwam er op dit voorstel een vertoog
in van die van
Holland, en hel is duidelijk wat van deze zijde te wachten was in eenen geleden,
lijd toen aerssen in het Collegie der Edelen was toegelaten, en de oude leden van de
Staten dier Provincie met hem ééne lijn trokken, terwijl de nieuwe leden niet op de
hoogle waren om eene afwijkende meening te doen gelden. Het stuk moest een reden aan-
voeren , waarom men diende af te wyken van de tot nog toe gevolgde manier en hel niet
langer aan byzondere bemoeyingen overliet om de gewenschte vergoeding te bekomen.
Z-ulk eene reden vond men hierin, dat het gevaarjijk zijn zou, zoo de onderzaten niet
tol vergoeding van hunne gehoorzaamheid en trouw door hunne Overheid met de mid-
delen , die haar ten dienste stonden, beschermd werden. — Zou men zich vergissen,
zoo men hier den toon van Bewindslieden meende te hooren, die bij de uitoefening
van hun gezag, op overweldiging gegrond, in de gehoorzaamheid en trouw der onder-
danen eene hun bewezen dienst wanen te moeten erkennen? — Op dien grond dan
moesten de klachten over de in
Spanje geleden schaden niet meer overgelaten blijven
aan bijzondere personen, met wier vertoogen men slechts den spot dreef, maar ter hand
genomen worden door de Stalen-Generaal, die het Traktaat van Bestand hadden ge-
^yaaιborgd. Diensvolgens moesten de Gollegiën ter Admiraliteit aangeschreven worden,
naauwkeurige berichten in te winnen ter begrooting der geleden schaden. Daarna moest
er een persoon benoemd worden, — wel zonder den rang van Ambassadeur, maar toch
een man van ervaring en aanzien, opdat hg zich door de waardigheid van den Vorst,
lot wien hij gezonden zou worden, niet mocht laten verblinden, — ten einde in hel
begin der aanstaande maand Maart den Aartshertog
albert en zijne gemalin binnen den
lijd van vier maanden schadevergoeding te verzoeken. Was aan het verzoek binnen
dien tijd niet voldaan, dan moesten de Staten-Generaal een zoodanig besluit nemen,
als zij lol handhaving hunner soevereine rechten en tot bescherming hunner onderdanen

» Resol Stai.-Gen. 3, 8, Dec. 1618. 24 Jan.j 19 Tebr.; 26 Maartj 23 Mei, 1619.
^'llc^ol. Stat.-Gen. 1 Febr. 1619.

<41

43*

-ocr page 343-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

bevinden zouden Ie behooren. Voorts slrelile het advies van Holland om van dit be-
sluit kennis te geven aan de Koningen van
Frankrijk en Groot-Brilanniii, als borgen
van het Bestand, met verzoek om ondersleuning van der Staten eisch. Eindelijk stelde
men voor, ten einde de eer van het Land niet te laten kwetsen, na eene plechtige en
laatste verklaring, en na ook den handel tijdig te hebben gewaarschuwd, legen het
einde van de maand Augustus de kusten van
Vlaanderen met oorlogschepen te doen
bezetten, en alle schepen, die ze bezochten, aan te halen en op te brengen om aldus
zich zeiven recht en schadeloosstelling te verschaffen. — De Staten-Generaal, hoezeer,
zoo het scheen, tegen den invloed van
Holland in opstand gekomen, liepen thans
met
Holland zelve aan den leidband van één ingedrongen lid der Hollandsche Edelen,
en vereenigden zich dadelijk met de eerste en voornaamste conclusiën van dit advies,
zoodat er besloten werd, de schaden te laten begrootcn en een afgevaardigde naar de
Aartshertogen te zenden. De overige punten zouden later in overweging genomen
worden; alleenl^k zou men reeds nu onze Gezanten
langerak. en garon van het ge-
nomen besluit kennis geven, om er bij gelegenheid gebruik van te maken — Het
Ilof van
Engeland zou niet in het onzekere behoeven te verkeren ten aanzien der
strekking van den maatregel: want reeds den volgenden dag schreef
carleton: »ik
zie niet in, waarom men thans met zulk een drift handelt, zoo het niet is om de
Spanjaarden in spanning te houden, en hen Ie beletten al hunne macht tegen de
Bohemers te gebruiken

De Admiraliteit te Hoorn of Enkhuizen was het eerst gereed met de begrooting van
de schaden, in
Spanje geleden door kooplieden van haar ressort; zy bedroeg de som
van 400,785
gulden Terwijl de andere Gollegiën ter Admiraliteit met deze zaak
nog bezig waren, verzocht men den Prins, zijne gedachten te laten gaan over den
persoon, die den eiscb der Staten aan de Aartshertogen
zou overbrengen, en in het
midden der maand April werd aan eene Commissie de taak opgedragen om met den te be-
noemen persoon de begrootingen der schaden, thans door de verschillende Admiraliteiten
ingezonden, aan een naauwgezet onderzoek te onderwerpen. Eerst op het eind der
Yolgende maand, Junij, werd karbl van crakau uilgenoodigd om de opgegeven schaden
te onderzoeken, zonder dat men zich nog verklaarde, dat hij de man
zou zijn, die
naar de Aartshertogen
zou worden afgevaardigd \ — Terwijl die onaangename boodschap
de Aartshertogen bedreigde, scheen de Prins niettemin jegens hen den plicht der be-
leefdheden niet te willen verzuimen, welke gewoonlijk door Vorsten jegens elkander wor-
den in acht genomen. Toen hij in den zomer van dit jaar (1619) zgnen broeder Prins

iJ

» Resol. Slat.-Gen. 8 Febr. 1619. Resol. Holl. 2, 7 Febr. 1619.
2 cARLETOïf, III, ρ. 12, 13, 40, 41. ^ llesol. StaL-Gcn. 26 Maart, 1619.

4 Resol Stat.-Gcn. 11 Febr.; 9, 16 April; 26 Junij; 9 Julij, 1619.

1618-
1621.

-ocr page 344-

DES VADERLANDS. ^ 567

HENDRIK Ier verrichting van hoognoodige zaken, naar zijn Prinsdom Oraw/e zou zenden,
liet hij de Stalen-Generaal vragen, of zij er ook bezwaar in zagen, niet alleen, dat zijn
broeder deze reize ondernam, maar ook, dat hij op zijnen doortocht de Aartshertogen
in
Brabant begroette. De Staten lieten een en ander aan 's Prinsen eigen goeddunken
over Van den anderen kant bleef bij de rechtsgedingen, die er nog hangende waren
over eigendommen, welke Brabantsche onderdanen op Nederlandsch en Nederlandsche
onderdanen op Brabantsch grondgebied bezaten, de geheime Raad der Aartshertogen
zich geneigd betoonen tot het bewaren der goede verstandhouding 2. — In het begin van
Augustus had
van crakau de opgaven der geledene schaden onderzocht; zij bedroegen
1,827,000 gulden. Doch noch was de zaak niet rijp om de aanspraak der koopHeden
met eere te kunnen laten gelden: sommigen, verklaarde de Commissaris, hadden eene
veel te hooge som opgegeven; anderen geenerlei bewys ingeleverd. Dus zou hij op de
plaatsen, waar de verschillende Admiraliteiten gevestigd waren, de zaken in persoon
nader dienen te gaan onderzoeken. Ruim twee maanden later kon hij den uitslag van
zijn onderzoek mededeelen, waarmede de Slaten-Generaal zich vereenigden, en nu
schoot er niets anders over, dan te beslissen wien men nu de taak zou opdragen om
met den gestelden eisch tot de Aartshertogen Ie gaan. Doch bg de zaak was geene
haast: het was genoeg, dat zij nu zoo ver gevorderd was, dat men ze bij tijd en wijle
als een struikelblok tegen den voorspoedigen voortgang der onderhandelingen over de
verlenging van het Bestand kon laten dienen. Deswegens schroomden de Staten met,
de kooplieden, wier hoop op schadevergoeding thans was wakker gemaakt, te leur lê
stellen. Ten einde hunnen aandrang af te weren, en de geheele zaak tot nader order
ter zijde te zetten, werden uit elke Provincie één Staatshd gedeputeerd om met zijne
Excellentie en Graaf
willek lodewijk in overweging te nemen, wat verder te doen,
en deze Commissie begreep de zaak te moeten laten rusten. Men zou zich voor alsnog
tot een ernstig schrijven, door een expressen bode aan de Aartshertogen toe te zenden,
bepalen. Dit voorstel werd echter eerst voor goed aangenomen, toen de vrees voor de
komst van een buitengewoon Fransch Gezantschap ter vernieuwing van hel Bestand,
was geweken. Zelfs liet men
grakaü nu vertrekken, ten blijke dal men zijne dienst
niet meer meende noodig te hebben

1 Resol. Stat.-Gen. 24 Junij, 1619. caiileton, III, ρ. 98, 99.

2 Resül. Sial.-Gen. 9 Julij 1619.

3 Resol. Sial.-Gen. 2 Aujj.j 9, 16 Oct.; 26, 27 Nov.j 18, 20 Dcc. 1619. 4, 8 Jan. 1620.
Itesol. Holl. 27 Nov.; 19 Dec. 1619. Volgens het bericht van carleton (111, p. 222) vergrootte
men het bedrag der schaden, in eenen tijd dat men belang had om dc verlenging van het Be-
stand als uiterst bezwaarlijk te doen voorkomen, zoo zeer, dat men van wel 3 millioen guldens
sprak. Trouwens er waren nog nieuwe opgaven bij
crakaü ingekomen (äcioi. 7 Dec. 1619),

-ocr page 345-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— Moest werkelijk in hel gevaar van verdere schade voorzien, en aan de Provinciën,
legen het geval dal het op het sluiten van een nieuv? traktaat zou aankomen, de
kans op gunstige voorwaarden verzekerd worden, dan kon niets doelmatiger en te
gelijk waardiger wezen, dan dat een ontzaggelijke oorlogsvloot binnen en builen de
Straat van
Gibraltar kruisend gehouden werd. Daardoor wekte men een hoogen dunk
van de macht der Republiek, en men was in slaat om
Spanje bij de minste vijandelijke

BetrekkÏDgen vertooning van hare zijde dadelijk te bedwingen. De betrekking van onzen Slaat met
met Algiers. , ,. τ ■ i

de Barbarijsche Staten gaf genoegzame aanleidmg om aan dien eisch eener gezonde

en eerlijke staatkunde te voldoen. In weerwil, namelijk, van het met Algiers gesloten

Verdrag was er nog steeds geweld noodig tegen de onderdanen van een zoo slecht ge-

regelden Slaat, en, tuchtigden wij het bedrijf van den een of anderen zeeroover, dan

liepen onze handelaars te Algiers of te Tunis gevaar Yan bij wijze van wedervergelding

lot slaven gemaakt te worden. Ook was de toesland van onzen consul wijnaivd de

KEYZEa te Algiers van dien aard, dat hij dringend smeekte, dat Hun Hoog Mögenden

hem toch niet zouden verlaten, maar hem van daar zouden helpen Daarom werden

de noodige maatregelen genomen om een genoegzaam aantal oorlogschepen voortdurend

in zee te houden en de beschikbare bodems lot een getal van dertig te versterken, en

het belang van de keyzer, op wiens persoon de Algerijnen alle grieven verhaalden, werd

den Prins en den Collegiën ter Admiraliteit op het hart gedrukt Maar wat voor hem

te doen ? Wat te doen voor de personen, die te Algiers gevangen gehouden werden ? Zij

zeiven waren niet in slaat zich los Ie koopen. Kon dan de Staat dezen last op zich nemen ?

Daar gelaten de zware onkosten, die hij hiermede op zich zou laden, hoe kon de Staat

aangesproken worden voor de schaden van personen, die hunne tochten op eigen gevaar,

zonder cenigen waarborg van staatswege, ondernamen? Was het dan wellicht mogelijk de

lot slaaf verkochte Nederlanders tegen gevangen genomen Barbarijsche onderdanen uit te

wisselen? Doch daartoe zouden er gevangene Algerijnen en Tunetanen in onze handen

hebben moeten zijn, en was dit werkelijk het geval, zoo streed het tegen de instructie

onzer scheepsbevelhebbers, welke hun voorschreef, allen zeeroovers zonder genade de

voeten te spoelen, dat is, hen Ie verdrinken. De Prins vooral drong er bepaaldelijk op

aan, dat men aan dit voorschrift streng de hand hield. Geen wonder, dat de Staten

Plannen tot bij zulke moeijelykheden tot nadenken kwamen. Was het raadzaam dien' verdelgings-
vrede met J/gien,

krijg voort te zeilen, en de bewoners der Barbarijsche kust steeds te beschouwen als
builen de wet gesteld en als onbevoegd om met christenvolken in gemeenschap te
komen, en dat om den wil eener zeeroovery, aan welke zoo menig woeslehng vaa

1 Zie hiervoor, bi. 3, Resol. Slat.-Gen. 7 Nor. 1618.

2 Zie hiervoor, bl. 269, 260. Resol. Stat.-GcnAl ^(t^ir, 4, löOct.; 9Kov.l6i8. 19 Oct. 1619·

-ocr page 346-

DES VADERLANDS. ^ 567

^ Nederlandsche of Engeische afkomst medeplichtig was? Het was duidelijk, dal, als men iGis —

die wijze van zien en handelen bleef Tolgen, wij verstoken moesten blijven van de
; voordeelen, welke de liandel op die streken kon opleveren. Immers de in de havens

j van Algiers en Tunis aanwezige Nederlanders moesten de straf misgelden, die de onzen

de zeeroovers lieten ondergaan. Was er dan geen middel om een degelijk verdrag met
de Algerijnen aan te gaan en moest men zich door eene aanvankelyk kwalyk gelakte proef
i laten afschrikken? Was er, nu de Nederlanders, dubbel sterk gewapend, vrede en bond-

genootschap zouden komen aanbieden, geene hoop, dat de Bassa en de Douane van
Algiers rede zouden verstaan en des noods, zoo zij zeiven geen gezag over hunne onder-
danen hadden, onzen oorlogschepen zouden toelaten de tucht op zee te handhaven?
Zulke denkbeelden bezielden thans de Staten, en zij besloten al vast, dat er een schip
met witte vaan naar Algiers zou gezonden worden, met de gevangene zeeroovers, die
wij wel in handen zouden weten te bekomen, aan boord, ten einde te beproeven,
hoe ver men het met de voor te stellen uitwisseling zou kunnen brengen. Reeds werd
I besloten de smeekschriften van de betrekkingen der in
Algiers en Tunis tol slaaf ver-

kochte ongelukkigen aan den kapitein quast op te zenden. Wat men meer bedoelde,
hield men geheim wegens de groote ergernis, die het voornemen om op nieuw en
degelijker met de zeeroovers te onderhandelen, ongetwyfeld bij de Mogendheden baren
zou Van de zyde van
Algiers scheen men ons tot de verwezenlijking van zulk een pig γ^^ ji^iers
plan te gemoet te komen. Ten minste' verstond men eenen brief van den Bassa van yerlang^n'^^'^^
Algiers^ in de eerste dagen van de maand January, 1619, ontvangen, aldus dat men
hem bet verlangen toekende om een nieuw traktaat van vrede met bepaling van ver-
giffenis van al het gebeurde te sluiten. Op dit schrgven was echter de Prins van
meening, dat men de zaak voor eerst op haar beloop moest laten en nader bericht
afwachten Immers daar men thans den strijd tegen de zeeroovers noodig had om
een voorwendsel te hebben voor de uitrusting van eene geduchte scheepsmacht ten
einde
Spanje ontzag in te boezemen zoo vertoonde men zich alles behalve vredelie-
vend jegens Alvers gezind. Integendeel de Commissie, bestaande uit de Gedeputeerden
van de Collegies ter Admiraliteit en de Luitenants-Admiraal van
Holland en Zeeland ^
toenmaals vergaderd, stelde voor, den verdelgingskrijg tegen de zeeroovers binnen cn
builen de Middellandsche zee voort te zetten niet alleen, maar wanneer de machtsont-
wikkeling nog niet voldoende zijn mocht om hen te vernielen en voor goed uit zee
Ie houden, »lot volkomener reputatie van het Landde vloot gedurende hel winter-
saizoen te blijven bekostigen, in diervoege, dat men tegen dat de schepen, die thans

' Rcsol. Slat.-Gcn. 10, 14, 17 Nov. 1618. ^ RcsoL Stat.-Gcn. 7, 12, 15 Jan. 1619.
® Zie hiervoor, bl. 303.

-ocr page 347-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

in zee waren, met het najaar terugkwamen, dadelijk een gelijk getal schepen in zee
zou zenden; voorts nieuwe plakaten uil te vaardigen tegen hen, die krijgsbehoeften
aan de zeeroovers leverden, onverschillig of zy landzaten of vreemdelingen waren, daar
toch ook de vreemde Mogendheden dien handel verboden, hetgeen, zeer tot haar eigen
nadeel, zoo luidde het rapport, nagenoeg het eenige was, wat zij tegen de zeeroovers
deden. Eindelijk zag de Commissie gaarne de hand gehouden aan het plakaat van
1607, waarbij bevolen was, dat de koopvaardijschepen weerbaar moesten zyn, en zij
verlangde het niet meer geoorloofd te zien, dat onweerbare fluiten in zee liepen, zoo
als men dagelijks »tot groot verderf van den koophandel en tot vermindering van het
zeevarend volk" zag geschieden Terwyl men aldus het voorkomen aannam, alsof
men alles behalve op een verdrag met de zeeroovers bedacht was, zou toch de vredes-
gezindheid, die er bij ons bestond en ook bij het Bewind van
Algiers scheen te be-
slaan, niet lang geheim kunnen blijven. Sprekende bewijzen van de stemming te
Algiers deden zich op, daar veertig personen, uil de slavernij losgelaten »ten teeken
dat die van
Algiers met deze Landen vrede verlangden te houden", in het eind van
Februarij in het Vaderland terugkwamen. De brief van de
keyzer, dien zijn secretaris
JOHAN MAURiGQUE bij deze gelegenheid overbracht, bevestigde, dat de-A/^fmj'wew aanboden,
hel traktaat, door de Slaten-Generaal met hunnen Heer, den Sultan, gesloten, en waarbij
de Porie de Nederlanders tegen alle geweld van hare onderdanen gewaarborgd had,
Toorlaan sliptelijk te gehoorzamen. Wat de brief meer bevatte durfde men nog niet
ruchtbaar maken: zelfs voor de Staten-Generaal werd het verborgen gehouden. Eerst
later kwam het uit, dat
de keyzer werkelijk vrede met den Onderkoning en de Douane
van
Algiers gesloten had. De Slalen achtten nadere onderhandelingen noodig, tot
welke zij niet wenschlen over te gaan, zoo de Algerynen niet vooraf aan een tweetal
eischen voldeden. Hun Hoog Mögenden, dus beslolen zij het aanbod van
Algiers
te beantwoorden. Hun Hoog mögenden deden de capitulatie met den Grooten Heer
van hunne zijde oprechlelijk nakomen, wilden nu de Algerijnen voortaan geene vij-
andelijkheden meer tegen onze schepen plegen, zoo zouden zij insgelijks alle vijande-
lijkheden slaken, terwijl zij in het andere geval hen met dubbele macht zouden bestrij-
den; maar voordat de onderhandelingen van onze zijde geopend werden, moesten eenige
gijzelaars uit de leden der
Douane uitgeleverd en al onze gevangenen dadelijk losgelaten
worden. Voldeed men niet aan deze eischen, dan vorderden de Staten ten minste dat men
DE KEYZER met zijn gevolg en goederen vry zou laten vertrekken. De persoon, die werd
aangewezen om dit antwoord naar
Algiers over Ie brengen, was johaw maurigque —
Thans kon de waarheid niet langer verholen blijven, ie minder daar er in de maand

1 Resol. Slat.-Gen. 19 Febr. 1619.

Besol Stat.-Gen. 27 Febr.; 9, 20, 28 Maart; 6 Aug. 1619. Besol Voll 19 Mgart 1619.

1G18—
1621.

i

-ocr page 348-

DES VADERLANDS. ^ 567

Mei al weder een losgelaten slaaf met nieuwe brieven ταη hel Algerijnscli Bewind aan- 1618—
kwam, en nu zelfs de Raad van
Hamburg het verzoek deed, dat ook aan de burgers
uit hunne stad, die te
Algiers in slaverny verkeerden, door tusschenkomst van Hun
Hoog Mögenden de vryheid mocht hergeven worden. Om legen deze blijken van eene ^
bestaande vriendschappelijke betrekking tusschen onze Republiek en
Algiers op Ie we-
gen, baatte het niet, dat van den kant der Admiraliteit Ie
Amsterdam een voorstel
inkwam, strekkende om aan den voorslag, verval in het rapport der Commissie, die tnet
de Luitenants-Admiraal beraadslaagd had, alsnu lol verdelging der zeeroovers gevolg Ie
geven; noch ook dat er zekere ruchtbaarheid werd gegeven aan het bericht, dal een
Nederlandsch zeekapitein nog in het eind van de maand Junij »een Turkschen zeeroo-
ver Teroverd en den bevelhebber met zijn volk de voelen gespoeld had volgens zijne
instructie" Toen zekere Kapitein
roest te Amsterdam binnengeloopen was mei een
in het Kanaal buitgemaakten Algergnschen zeeroover niet 68 koppen bemand, was
het duidelyk, dat de in hel leven gespaarde manschap zou moeten dienen om legen
slaafgemaakte Nederlanders uitgewisseld te worden. Nog evenwel wilden de Staten het doen
voorkomen, alsof zij aan de noodzakelijkheid geloofden om
Algiers met eene geduchte macht
te blijven beoorlogen, en zij ontboden eenige Gedeputeerden uit het Gollegie Ier Admira^
lileit te
Amsterdam om dadelijk advies te geven »op de veiling (dal is, de beveihging) van
de zee legen dat de schepen Ie huis zouden komendoch eigenlijk om over de vre-
desvoorslagen van die van
Algiers Ie handelen. Maar er was genoeg uitgelekt om de
Staten te nopen den noodigen stap te doen, ten einde Ie voorkomen, dat
gauleton
(want Engclands oordeel was het vooral, dat zij duchtten) niel hel eerst de zaak Ier
sprake bracht. Den
14''°" Augustus besloten zy aan carletow en levens aan onzen
Gezant Ie Londen mede te deelen, wat zij gelast hadden met die van
Algiers te han-
delen. Zij deden het met de verzachtende vermelding, dal niets anders bedoeld werd
dan dal die van
Algiers de capitulatie zouden nakomen, door den Groolen Heer aan
de onderzaten dezer Landen verleend Doch geen verzachtende voorstelling baatte legen
de vooringenomenheid van
Ejigeland, gelijk bleek, toen carletow den 25'"=° Augustus
io de vergadering der Slaten-Generaal verscheen. Eerst den zelfden morgen, zeidehij,
Ongenoegen
had hij last gekregen Hun Hoog Mögenden Ie onderhouden over eene zaak, die i^UDne wegens^dr'vre^
eer en hel belang van geheel
Europa aanging. Zijne Majesteit had vernomen, dat zij
in een vriendschapsverbond getreden waren met de- zeeroovers van
Algiers en dat zij giert.
thans beraadslaagden over de ratificatie van hel traktaat. Hadden zij Ie voren roem

' Resol. Slat.-Gen. 15 Mei; 26 Junij; 25, 29 Julij; 8 Aug. 1619.

2 Het Avas een Hollandsch schip, van eene Enlhuizeneche reederij, door de zeeroovers vermees-
lcrd(ieeio/. Stal.· Gen. 10 Sept. 1619).

^Resol, SlaL-Gcn. 5, 6, 7, 14, 22 Aug. 1619.

III Deel. 5 Stuk. 44

-ocr page 349-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ingeoogst door die vijandea van het menschelijk geslacht te bestrijden, thans zouden zij
schande beloopen door met hen vrede te maken. Wat eer stak er in, vriendschap te
sluiten met vijanden Gods en der menschen, zonder geloof of wet, gehaat en verfoeid
bij alle Vorsten, Volkeren en Stalen, zelfs gewraakt door den Grooten Heer, onder wiens
bescherming zij beweerden te staan. — Na deze algemeenheden beijverde zich de Gezant
om te bewijzen, dat zulk een verdrag eensdeels niets baten zou, en anderdeels veeleer
tot'ons nadeel, dan tot ons voordeel zou strekken. Het eerste volgde daaruit, dat de
zeeroovers toch hun woord niet hielden: deden zg zulks, dus spraken zij zeiven^ zoo
zouden zij Christenen zyn en geene Muzelmannen. Bij gevolg zouden zij hunne roove-
rijen, thans onbedwongen, voortzetten, en hun getal, bepaaldelijk door Nederlanders,
op het zeerooversleven belust, aanmerkelijk versterkt zien. — Werkelijk was het ban-
delooze leven van den Muzelman, op de wateren der Middellandsche zee voor menigeen
verleidelijk genoeg. — En, ten bewijze dat het verdrag de Nederlandsche zeevaart zou
benadeelen, hunne »tallooze" schepen in die wateren zouden voortaan door de zeeroo-
vers óf nog altijd vijandelijk bejegend, of zonder overlast gelalen worden. In het eersle
geval zouden geene vreemde Natiën zich meer van hunne schepen bedienen, en in het
andere geval zouden alle Vorsten en Volken verplicht zijn, om redenen van staat, hun-
nen onderdanen ten strengsle^ te verbieden, zich van Nederlandsche schepen te bedienen ,
ten einde de gemeene vaart Ie handhaven, die de Nederlanders zich niet uilsluitend-
door zulk eene wijze van handelen mochten toeeigenen. — Hier vertoonde zich de eigen-
lijke grond van die verontwaardiging van
Engeland·, men vreesde, dat de Nederlanders,
wier zeevaart reeds nu die van alle andere natiën overvleugelde, door een verbond met
de
Algerijnen alle mededinging ten eenen male onmogelijk zouden maken. Nog dui-
delyker verraadt zich de spreker, als hy zegt: dat de Nederlandsche kooplieden bloot
zouden staan aan onophoudelijke jaloezy en achterdocht: men zou hen verdenken, dat
zg aan den eenen kant de zeeroovers van krggs- en mondbehoeften voorzien, en hun
van dèn anderen kant, als er een prijs te maken viel, tot spionnen dienen zouden,
opdat hunne vaart te meer zou bloeijen, naarmate die der andere natiën meer gevaren
te verduren had. Eindelijk, dit voegde de Gezant er nog bij, hunne vriendschap met
alle Vorsten en Staten zou grootelijks schade lijden: want wie, die onder de Mogendheden
zijne eer lief had, zou hen, die een verbond met het »booze ras" der zeeroovers
sloten, den titel van vrienden en bondgenooten waardig keuren? Ook nam, dit kon
hij niet verzwijgen, de Koning hun kwalijk, dat op het oogenblik, waarop zg hem
door hunne Gezanten hadden laten uitnoodigen om mede den stryd tegen de zeeroovers
op te vatten, zij zich met dezen in onderhandeling hadden ingelaten. Dezer dagen was
er een schip van
Algiers te Amsterdam opgebracht, en zy waren van zins het los te
laten. Gebeurde dit, dan werd het schandaal wereldkundig, en
Amsterdams eer was
prijs gegeven; hare haven slond gebrandmerkt als een veilige toevlucht voor zeeroovers.

1618—
1021.

-ocr page 350-

DES VADERLANDS. 525

Waren er op dat roofschip, gelijk hij vernam, Engelsche onderdanen, zoo mochten zy
ze vrij naar verdiensten kastijden of ze naar
Engeland opzenden, ten einde aldaar in
de handen der Justitie te worden overgeleverd i. ■— Zoo werd in dezen tijd een streven
van echte menschelijkheid, dat, ware het uitvoerbaar geweest, niet dan gezegend had
kunnen wezen in zijne gevolgen, door de jaloezg der Mogendheden bestreden. — Het
mondeling antwoord, dat
carleton dadelijk in de vergadering bekwam, strekte om
hem te betuigen, dat er nog niets stelligs besloten was, en, zeide men, het was zeer
onzeker, of er wel iets van het verdrag zou komen, daar verscheidene aanzienlijke
kooplieden er legen waren. Dadelijk na de Yergadering ging
garletow den Prins van
Oranje spreken. In het gesprek liet de laatste invloeijen, dat de Staten tegen het
einde van het Bestand in de Middellandsche zee behoorlgk toegerust wilden zijn, en
aldaar eene veilige haven wilden hebben voor hunne schepen: daartoe liad men de zaak
van
Algiers thans ernstiger ter hand genomen, dan men anders zou gedaan hebben: werd
het Bestand vernieuwd, dan achtte hij het sluiten van een verdrag met
Algiers onraad-
zaam. De Gezant antwoordde, dat de Staten, in geval van de hervatting, der vyande-
lijkheden, in plaats van op zulke bondgenooten als de Algerijnen, liever op hunne oude
vrienden moesten rekenen

De Staten verlangden den vrede met Algiers^ maar zij werden door de omstandighe-
den genoopt om de grondstelling ia^ toepassing te brengen: zoo gij vrede wilt, bereid
u ten oorlog. Voor
Engeland moesten zij den schijn aannemen, alsof zij den Algergnen
ooaanneraelijke voorwaarden zouden stellen ^ en het alzoo op een dubbel zware tuchti-
ging der zeeroovers zou nederkomen; bovendien van de nog altijd bestaande gelegenheid
moest gebruik gemaakt worden om de zeemacht in de Middellandsche zee tot schrik van
Spanje te versterken. Eenen dag na die rede van garletoit ontvingen de Staten-Generaal
het advies van zijne Excellentie en van de gedeputeerden van de Admiraliteiten, nog
aanwezig om te beraadslagen over »de veiling van de zee." Men zou, dus luidde dat
advies, voortaan twee vloten, voor de Middellandsche zee bestemd, uitrusten, de eene uit
te zenden met het begin van April om aldaar den zomer, en de andere met het
begin van October om er den winter door te brengen: zoo zou den zeeroovers de tijd
niet gelaten worden om zich te verhalen. In plaats van uit elf zouden die vloten voortaan
elk uit dertien schepen bestaan. Men zou de noodige maatregelen moeten nemen, dat
de Consul
wijnand de keyzer zijne residentie ongehinderd zou mogen verlaten. De
te
Amsterdam opgebrachte zeeroover zou niet met één oorlogschip, maar met de ge-
heele vloot moeten wederkeren; eindelgk, er moest een jacht uitgerust worden om den
persoon, die met de ontworpen artikelen van veΓdrag^naaΓ
Algiers gaan zou, derwaarts

2 CARLETOH, III, ρ. 125, 126,

' liesol. Slat-Gen. 23 Aug. 1619.

^ CABLKTOK, lU, p. 327, 140.

1618—
1621.

44*

-ocr page 351-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

heen en vandaar terug te brengen. — Recht behendig waren hier de maatregelen, die
lot oorlog en die tot vrede konden leiden, dooréén vermeld, en de laatste vooral niet
te veel in het licht gesteld. Bepaaldelijk die raad om den zeeroover met eene geheele
vloot terug te voeren, was uitnemend: eene natie, die aan eenen zeeroover eene gan-
sche oorlogsvloot ten geleide verstrekte, kon wel niet verdacht worden hem uit laakbare
zwakheid ongetuchtigd te laten. — De Staten vereenigden zich met dit advies, mits
de kosten van de uitrusting zouden gevonden worden uil de inkomsten van de convooijen
en licenten, en ten dien einde vermaanden de andere Provinciën die van
Holland en
Zeeland al vast een vierde van die rechten te laten verpachten ^ — Men begreep voor
het overige
carleton in eene goede luim te moeten houden. Had men reeds een paar
weken te voren besloten zijnen Koning door eenen brief te moeten bedanken voor de
heuschheid, die hij bg de onderhandelingen over de vereeniging der beide handels-
compagniën betoond had — als het ware om hem door zijne eigene goedwilligheid
te binden, — thans vaardigden de Staten twee hunner medeleden tot
CARLETOiraf, om
ook hem dank te zeggen voor den yver door hem beloond, en den goeden raad door
hem gegeven ten behoeve van diezelfde zaak, en hem tevens te onderrichten van
hetgeen Hun Hoog Mögenden voornemens waren »te handelen met
Algiers en Tunis
tol handhaving van de capitulatie met Turkije^\ Na zooveel zoete woorden van lof
voor zijn persoon en zoo vele betuigingen betreffende de innigheid van den band, die
de beide Staten verbond, te hebben aangehoord, kon
garleton moeyelyk anders dan
de mededeeling omtrent
Algiers »goed opnemen" Het duurde nog langen lijd,
voordal de Gezant een rechlstreeksch antwoord kreeg op zijne propositie. Vooraf wilden
de Staten de zaak zoo ver brengen als zij wezen moest om hunne commissarissen, van
goeden last voorzien, naar de Barbargsche Staten te doen vertrekken. Slechts één
artikel van den vredesvoorslag, in den brief van den
Aga en de Douane van Algiers
vervat, was onaannemelijk. Het bepaalde, dat Nederlandsche schepen met goederen
van vreemde natiën, bij voorbeeld van Spanjaarden en andere vijanden der Alge-
rynen aan boord, door dezen onderzocht, die goederen zouden uitleveren. Dit
streed rechtstreeks met de capitulatie, in 1612 met den Grooten Heer aangegaan,
als waarbij niet alleen den Nederlanders vrijheid was gegeven om de zeerooverij
met geweld Ie keer te gaan, en den Algerijnen gelast alle slaven zonder losgeld
op vrye voelen te stellen, maar hun ook verboden was goederen van natiën,
met den Grooten Heer niet bevriend, op Nederlandsche schepen aan te slaan, of
onderdanen van andere Mogendheden, op Nederlandsche schepen varende, tot slaaf
te maken. Bovendien was in 1617 door
haga te Conslanlinopel ^ onder goedkeuring

1618—
1621.

2 Besol. Stat.-Gen. 14 Aug. 1619.

1 Resol. Stat.-Gen. 24 Aug. 1619.
3
Resol. Stat.-Gen. 26, 27 Aug. 1619.

-ocr page 352-

DES VADERLANDS. ^ 567

van deD Sultan, met eenige afgevaardigden van Algiers nader bepaald, eensdeels, dat 1618~
geene Nederlandsche schepen, menschen of goederen te
Algiers mochten verkocht
worden, en anderdeels dat de Algerynen zich het recht niet zouden aanmatigen om
schepen onder Nederlandsche vlag te onderzoeken, wanneer slechts de schippers zee-
brieven vertoonden »van Graaf
Mauritius , die een heer en bezitter is van eer en
grootheid onder het volk van Messia en Goeverneur te lande en te water van wege de
Heren Staten-Generaal van
Nederland." Op grond van een en ander werd besloten,
den Aga en de leden der Douane te doen verstaan, dat men geenerlei onderzoek van
onze schepen zou gedoogen. Wilden die van
Algiers dit punt opgeven, dan zou er
vrede kunnen bestaan en
de keyzer zou zijne betrekking kunnen blijven bekleeden;
maar in het andere geval zou door onze vloot dadelijk aanvallenderwijs tegen de schepen
van
Algiers te werk gegaan vforden. Daar men, alvorens een zaakgelastigde naar
Algiers te zenden, het advies van de aanzienlijksie handelaars der voornaamste koop-
sleden wenschte in te winnen, zoo sloeg men daartoe, vermits de termijn, door die van
Algiers gesteld, ten einde spoedde, den kortsten weg in, en droeg aan de Heren
vooGT, muys en bruinink den last op om zich naar de zetels der Admiraliteiten en
de voornaamste handelsteden te begeven, ten einde te vernemen, of de kooplieden
met die bepalingen genoegen namen

Nadat de adviezen der kooplieden gehoord en de Instructie bij de onderhandelingen
in acht te nemen, was opgesteld, benoemde men, behalve
ma.urigque, den persoon van
joris van oats, die reeds meermalen f.e Algiers geweest was, om met wijnahd de
KEYZER aldaar over het uitwisselen der gevangenen en het sluiten van vrede te handelen.
Ten einde, met een dergelijke zending belast, bij dezelfde gelegenheid naar
Tunis op
reis te gaan, vanwaar mede een aanzoek om vrede of wapenstilstand tot ons gekomen
was werden aangesteld
gaspar van aken, Antonie van abt en albert adriaanszi.
VAN VELZEN, een schipper, die, als te Tunis bekend, zich zeiven tot deze dienst had
aanbevolen De eerste dezer drie was met brieven van die van
Tunis herwaarts ge-
komen. Hij was opgetreden als met de bediening van Consul te
Tunis bekleed; doch
de Staten hadden verklaard hem als zoodanig niet te kennen. Daar men echter nog
dienst van hem meende te kunnen hebben, en hij zich ter goeder trouw, als door
WIJNAND DE KEYZER aangesteld, dat karakter toekende, zoo lieten de Stalen zich de
zaak welgevallen — Eerst nu, legen het einde van Oclober, werd hel antwoord op
GARLETONs propositie van den SSsten Augustus ontworpen. Het was niet vrij van zekere

> Rcsol. StaL-Gcn. 29, 30, 31 Aug. 1619. ^ Resol. Slat-Gen. 16 Sept. 1619.
3
liesol Stat.-Oen, 25, 30 Sept.; 4, 9, 14 Oct. 1619.
^ Rewl. S/at,.Gen. 17, 22 Wei; 1 Oct. 1619.

-ocr page 353-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— ironie; immers was het van den volgenden inhoud: "De Stalen achtten de gronden, die
Antwo^o^rJ der GARLETON legen hel aangaan van een verdrag met de Algerijnen pleitten, van

Staten asB car-(Jat gewicht, dat volgens hen alle Christelijke Mogendheden daardoor gedrongen moesten

LKTON. 1 .· 1 1

Avorden om die vijanden van het menscnelijk geslacht hunne zeeschuimenjen te beletten.
Maar alleen konden Hun Hoog Mögenden zulks niet doen, wanneer anderen werkeloos
bleven, Hoe het wezen mocht, een nieuw verdrag waren zij niet van zins met hen aan Ie
gaan: slechts wilden zij hen dwingen tot trouwe nakoming der capitulaliën, tol loslaling
der gevangenen en (deze voorwaarde was zeker door de kooplieden gesteld) tot teruggave der
geroofde schepen en goederen. Onderwierpen zich de Algerijnen niet aan deze eischen,
hetgeen maar al Ie zeer te duchten was, dan zouden de Slaten hen zoo fel mogelijk blijven
beoorlogen, steeds evenwel ter handhaving der capitulatie van den Grooten Heer, welk doel
die Christenvorsten, welke vrede met hem hadden, hun niet ten kwade konden duiden i. —
Wat dit antwoord scherps had poogden de beide Gedeputeerden , die het den Gezant mede-
deelden, door hunne verplichtende bewoordingen weg te nemen 2, Tot in December 1619
Eene vloot werd de naar Algiers bestemde viool door tegenwind in onze havens teruggehouden. Den
oSe7l!lnSaaii maand zeilde zij uit onder het opperbevel van
Lambrecht hendriksz. , onder wien
naar Algiers. qua.st den post van vice-Admiraal bekleedde. Men had er zelfs over gedacht om eenen
der Luitenants-Admiraal als Commandeur over de vloot te slellen Het door Kapitein
ROEST veroverde schip ging mede; aan de renegaten, die met dat vaartuig in onze
handen gevallen waren, had men de keus gelaten om vrij in
Europa te blijven of mede
te gaan ten einde in de uilwisseling begrepen te worden de Turken gingen natuur-
lek naar
Algiers mede In het eind der maand Januarij (1620) was nagenoeg de ge-
heele vloot te
Cadix aangekomen. Hier diende zich een Algerijnsche jongeling, Ihans
als slaaf van eenen Franschman in die stad woonachtig, bij de onzen aan met het ver-
zoek om mede naar
Algiers te mogen varen, ten einde met de anderen uitgewisseld
te worden: daar zijn ouders vermogende lieden waren, zoo was zijn bezit voor ons geen
onverschillige zaak. De Gommandeur voldeed aan zijn verzoek: zynen meesier zou men
het verlies, dat hij daardoor lijden moest, wel vergoeden door hem eenen anderen slaaf

1 Resol. Slat.-Gen. 21, 23, 29 Oct. 1619.

2 CARLETON III, ρ. 149.

3 liesol. Slat.'Gen. 4 Oct. 1619. Ook was wemmeh van berchem »uit een zeer oud geslacht in
Gelderland^' als Commandeur der vloot aanbevolen (ald. 25 Oct.).

^ Resol Slat.'Gen, 11 Oct. 1619.

δ Uit liet .Rapport van de zending onzer Afgevaardigden naar Algiers schijnt te blijken, dat
van aken, met de vloot te Falmonlh gekomen, aldaar met een Engelsche boot aan wal ging ζοπ'
der terug te keren. Zie dat Rapport op het Utr. Prov. Archief.

-ocr page 354-

DES VADERLANDS. ^ 567

te verschaiFen, of denzelfden jongen, zoo het niet lot de uitwisseling kwam, terug- ifiis —

16^ 1«

bezorgen. Eene maand later te Alicante aangekomen, trof men daar drie schepen van
de vloot aan, die uit den koers waren geraakt. Dezen hadden intusschen eenen Alge-
rijnschen roover veroverd, het schip in den grond geboord, de 23 christenslaven, die
er zich op bevonden, in vrijheid gesteld, en den kapilein raet 80 andere Muzelmannen
in het leven behouden, ten einde des te meer gevangenen ter uitwisseling in handen
te hebben. Wanneer men van onze zijde dus te werk ging om te voordeeliger voor-
waarden te kunnen maken, dan mag men zicli niet verwonderen, dat ook die van
Algiers zeerooverij bleven plegen in Aveerwil van het aangegane verdrag Ja, bedenkt
men, dat nog in Junij een Turksche zeeroover met schip en manschap door Kapilein
thoen^ te gronde was gericht; dat Kapilein roest den bewuslen prijs mede »na den
gemaaklen vrede" veroverd had, en dat
de keyzer slechts gevangen was geraakt en
zich voor veel geld had moeien vrijkoopen ten gevolge van het bedrijf van een Edam-
schen Kapilein, die »na het sluiten van het traktaat" een Algerijnschen zeeroover ge-
nomen en het volk over boord geworpen had — dan waarlijk kan men niet zeggen,
dat wij met een zuiver geweien tegenover die van
Algiers verschijnen kondén. — Toen
de onzen, voor
Algiers gekomen, aanvingen met den eisch, dat twee aanzienlijke leden
van de
Douane en een beambte van het Huis van den Bassa als gyzelaars op de vloot
zouden komen, kregen zij ten antwoord, dat nooit een lid van de
Douane gijzelaar
was geweest: lieden van het Huis van den
Bassa konden wij krijgen, wel tien in getal.
De onzen gaven hunnen eisch niet op, en drongen er reeds op aan, dat de Consul lot hen
op de vloot zou komen, waarna zij dadelijk met hem zouden vertrekken. Wilde men tot eene
uilwisseling der gevangenen overgaan, dit was ook goed, mits de Consul zich onder de
eerst uilgewisselden zou bevinden. Niet gezind om den Consul te laten gaan, dien zij
van het tijdstip af, dat onze vloot in het gezicht der stad gekomen was, als een gevan-
gen man behandelden, getroostten zich de Algerijnen de verlangde gijzelaars te zenden.
Zij deden dit evenwel slechts nadat de Consul met verpanding van zijn hoofd verzekerd
had, dat zij goed zouden behandeld worden. Nu begaven zich
maurigque en cats aan
wal om de onderhandelingen te openen. Zij werden gehuisvest in de woning van den
Consul; maar hier scheen men hen door gerechtsdienaren te willen laten bewaken. Dit
verdroot hen, en zich uiterst vertoornd aanstellende, eischlen zij onmiddellijk de wegzen-
ding dier bewakers: later herhaalde zich dezelfde bejegening, maar de Nederlandsche
Heren lieten ze zich geen enkele maal welgevallen. Toen de onzen des anderen daags j^g onderhan-
in de
Douane de vredesvoorwaarden gesteld hadden, kregen zij ten antwoord, dat men
voorlaan de capilulatiën wenschle te onderhouden, en ten bewijze der oprechtheid van
dit voornemen de vloot lot slechts twintig schepen zou beperken, die in twee afdeelin-

Hepl Slal.-Gen. 28 Sept. 1619. = Resol Slat.-Gen. 29 Julij; 6 Aufj.; 19 Oct. 1619.

-ocr page 355-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gen zouden uitzeilen mei zulke goede orders, dut Hun Hoog Mögenden niet te klagen
zouden hebben. Ook zou men de Nederlandsche gevangenen, die verklaarden Christenen
te zyn, overleveren; maar wat de gevorderde schadeloosstelling aanging, het bloed der
hunnen, die wij over boord geworpen hadden, eischic eene wraak, die mei den buil,
op ons behaald, naauwelijks voldaan kon geacht worden: van wederszijde was er
kwaad gedaan: dus maakte het eene het andere goed en men moest daarvan
verder niel spreken. De onzen verklaarden daartegen aanvankelijk j dal zij niet kon-
den afzien van den eisch om herslel der schaden, sedert de maand Oclober 1618
aangedaan; maar later stelden zy zich tevreden met eene vergoeding voor de schaden,
sedert Junij 1619 toegebracht. Die van
Algiers voerden daartegen aan, dat Kapitein
roest nog na dit tijdperk een hunner schepen genomen, en Kapitein kleiptsorge
(in de maand November laatstleden het volk van een ander schip over boord ge-
worpen had; daardoor waren hunne vyandelijkheden uitgelokt en gewettigd. Daar
de onmogelijkheid om deze feilen behoorlyk te verantwoorden de onzen verleidde
om uitvluchten te zoeken, zoo zeide
de keyzer, dat van de Douane in geen geval
recht en billijkheid te wachten was, aangezien de meerderheid dier Vergadering uit
recders van de roofschepen bestond; zelfs wees hij er enkelen met den vinger aan,
dreigende allen te zullen aanwijzen, die alzoo de zeeroovery ondersteunden. Dit ver-
oorzaakte een groot misbaar, en tot den
cadi en miifli, daar tegenwoordig, schreeuwde
men om vergoeding voor het door de onzen vergoten bloed. De Nederlandsche Gezanten
toonden in hunne houding, dal zij zich om al dal geschreeuw niet bekreunden. Den
volgenden dag, — want dal onstuimig tooneel had belet de woordenwisseling voort te
zeilen — zou intusschen ten huize van den
Bassa de te vergoeden schade begroot
worden: aldaar iwamen verscheidene Algerijnsche Kapiteins en de geschillen werden
hevig. Het eenige wat men teruggeven wilde, was een tweetal schepen met eene
lading van weinig waarde. De onzen volhardden bg den eisch om teruggave van al
wat ons sedert Juny was ontroofd, en gedroegen zich aan de uilspraak van
AcnBassai
slcldc deze ons in het ongelijk, dan zouden wij dadelyk afzeilen. Verder kwam men
niet, en den volgenden dag (9 Maart) wierp de
Douane een middel op om onzen eisch
te ontduiken. Zij beweerde, dat uit den brief van Hun Hoog Mögenden, die haar
overhandigd was, geenszins bleek, dat de onzen op het punt der schadeloosstelling niet
mochten toegeven: de andere brief, in welken van dezen eisch gewaagd werd, was,
zeide men, zonder last van de Stalen-Generaal, door onze Gezanten opgesteld, omdat
zij door de Spanjaarden omgekocht waren en geen vrede met
Algiers wenschten. Zoo
de
Douane meende, wat zij zeide, zag zij de zaken geheel verkeerd in. De Staten-
Generaal, na de kooplieden gehoord te hebben, verlangden werkelijk de vervulhng van

]G1S —
1631.

ι Resol. Slat.-Gen. 2 Dec. 1619.

-ocr page 356-

rf p^

obo

DES VADERLANDS.

voorwaarden, die zy aan garleton als onuiUoerlijk voorgesteld hadden ^, en de bevel-
hebbers van de vloot voor
Algiers^ die toch wel met hunne bedoeling bekend zullen
geweest zijn, gaven telkens te kennen, dat hen de voortzetting der onderhandelingen ver-
droot. — Nu echter de
Muzelmannen zich die meening eenmaal in het hoofd gezet
hadden, ontzagen zij zich niet onze onderhandelaars verachtelijk te behandelen en wier-
pen hun, naar de wijze der Turken, de scheldnamen van
Joden^ vee en varkens naar
het hoofd. Te midden van deze geschillen ontvingen de onzen een brief van den
Krygsraad op de vloot, welks inhoud medebracht, dat zij verzochten met den Consul
aan boord te mogen gaan: immers kon men zich met elkander niet verstaan: de Alge-
rynen zouden hunne gyzelaars terug bekomen, en daarna konden voor het vertrek onzer
vloot de gevangenen uitgewisseld worden. Hiermede nam de
Douane geen genoegen; men
weigerde de onzen met den Consul te laten gaan, en toen de Gezanten waarschuwden,
dat dan de gijzelaars ook niet aan land zouden komen, dreigde men den Consul als
vleeschspijs te zullen kleinhakken. De onzen bedreigden de gijzelaars met geen zachter .
lot, en met verwenschingen legen den
Aga op de lippen verlieten zij op eigen gezag
de vergadering. Den Consul hield de
Bassa bij zich, hem ontradende zich uit zijne
nabijheid te begeven, daar de leden der Douane hem anders om het leven zouden bren-
gen. De Gezanten, niet zonder dwang teruggehaald, protesteerden wegens het hun aange-
daan geweld, vragende wat dit voor eene manier van doen was, dienaren van den Prins,
die gekomen waren om met hen over vrede te handelen, dus te bejegenen: men kon
verzekerd zijn, dat zij er aan hunne Heren en Meesters bericht van doen zouden. Op
deze hunne taal kreeg de
Aga van den Bassa en de rechterlyke ambtenaren eene be-
slrafling, die hem beschaamd deed slaan.

1618-
1621.

In weerwil van dezen stand van zaken, gaven de Gezanten de hoop niet op om nog
iets van de Algerijnen te erlangen. Zij wisten, dat dezen vurig begeerden, de Turken,
die in onze macht waren, weder te zieu,.*en dat men slechts daarom zwarigheid maakte
hen naar de vloot terug te laten gaan, omdat men vreesde, dat er alsdan van de uit-
wisseling niets zou komen. Dus hoopten de onzen, dat de
Douane^ ten einde de uit-
wisseling te verkrijgen, nog te bewegen zou zijn lol het verleenen der scbadeloossleliing.
Diensvolgens gaven zij aan de uilnoodiging van den Krijgsraad om aan boord Ie komen
vooralsnog geen gehoor; maar rieden de vlootvoogden aan, de Algerijnsche schepen, die
de haven zouden willen inloopen, te vermeesteren zonder dat men het van den wal zou
kunnen merken, en dat met het doel om aldus de kans voor de onzen Ie gunstiger te
maken. Voordat de vlootvoogden het bericht met dezen raad hadden kunnen
ontvangen, liep er een Nederlandsch schip de haven binnen. Onze onderhandelaars
vernamen, dat het reeds geen Nederlandsch eigendom meer was, maar verkocht

' CARLETON 111, p. 150.
III Deel. 5 Stuk.

45

-ocr page 357-

1618—

1613.

520 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

was en betaald. Hierover toonden zij zich, bg den Bassa ontboden, zeer ver-
stoord, en zeiden, dat nu op nieuw bleek, wat de Algerijnen in het schild voerden:
alles wat in hunne handen viel, maakten zij prijs, en zoo zij zulks thans durfden doen,
terwijl er onderhandelingen waren aangeknoopt en onze vloot voor de haven lag, wat
zouden zij dan niet doen buiten het bereik onzer macht. De
Bassa verontschuldigde
zich met de betuiging, dat men in de meening verkeerd had, dat het een Eogelsch
schip was. In het gesprek erkende die Vorst, dat de oorlog hem groole voordeden
opbracht: behielden de roovers in de gevechten de overhand, dan zag hij zijne onder-
danen met buit verrijkt, en kwamen zij om, dan erfde hij hun goed zonder lot eenige
uitkering aan de verwanten gehouden te zijn: ware, bij voorbeeld, de zeeroover, dien
Kapitein
roest genomen had, omgekomen, zoo zou hij er wel 20,000 dobbels (of 5000
stukken van achten) bij gewonnen hebben.

De hoop onzer onderhandelaars dat zy de gewenschte schadeloosstelling nog zouden
bekomen, werd verijdeld, schoon zij thans hunnen eisch tot de teruggave van slechts
drie schepen en eene geringe som gelds beperkten: wel een honderdste minder, zeiden
zij, dan de schade beliep. Intusschen drongen de Admiraal en Krygsraad er steeds op
aan, dat zij aan boord zouden komen en de uitwisseling, aan welke de Staten-Generaal
zich alleen waarlijk gelegen lieten liggen, gevolg mocht hebben. Dus zou men zich
dan thans lot die uitwisseling bepalen, en er werd besloten, dat al de jongens, die in
de tegenwoordigheid der Nederlandsche Gezanten verklaren zouden Christenen te zijn,
en al de gevangenen, genomen onder Nederlandsche vlag, zouden uitgeleverd worden.
Doch verre was het er van daan, dat deze bepaliog eerlijk werd uitgevoerd. Verklaarden
de jongens dat zij Christenen waren, dan lieten de Turken, wien zij toekwamen, en
onder hen de
Bassa zelf, de verklaring niet gelden en dwongen hen door bedreigingen
of belofien de verklaring af dat zij Muzelmannen wilden worden of wilden blijven.
Dit veroorzaakte nieuwe verwijten, en de
Douane scheen er op uit, een moorddadigen
volksoploop tegen de onzen uit te lokken: reeds maakte zich de tolk van angst uit
de voeten. Daar de Nederlanders zich om het geweld te keren op de capitulatie
van den grooten Heer beriepen, verzocht de
Bassa dit stuk te mogen zien, en toen hij
het ontvangen had, wilde hij het niet teruggeven onder voorwendsel het te laten af-
schrijven. Nu verzochten de Gezanten op nieuw aan boord te mogen gaan, en aldaar
gekomen het werk der uitwisseling voort te zetten: zy begrepen, dat de gedurige vrees,
dat de vloot zou wegvaren, de
Turken alsdan lot eene eerlijker uitwisseling zou drin-
gen : want voeren wij met onze Turksche gevangenen henen, dan waren de gevolgen
van de woede en smart hunner betrekkingen in de stad niet te voorzien. Doch met
geweld werden de Gezanten aan land gehouden, en zelfs de weinige jongens, die
volhard hadden bij de betuiging dat zij Christenen waren, mochten niet met hen mede
naar hun nachtverblyf.

-ocr page 358-

DES VADERLANDS. 525

Des anderen daags (11 Blaart) kregen de beide Nederlanders eindelijk de vrijheid om 161S—
aan boord te gaan, doch zonder den Consul en tegen uillevering der drie gijzelaars.
Daarbij werd ten overstaan van eenen
Chiaux of deurwaarder van den Sultan, aldaar
tegenwoordig, eene acte opgemaakt, ten bewijze dat de schuld van het afbreken der
onderhandelingen aan onze zijde gelegen was. Als ware dit nog niet genoeg, zoo schre-
ven de
Bassa en de Douane brieven aan den Krijgsraad op de vloot, waarbij zij over
de kwaadwilligheid van onze onderhandelaars klaagden, en werkelijk toonden de Com-
mandeur en Krijgsraad zich inschikkelijker, daar zij in een brief buiten de Gezanten
om verklaarden geenszins aanspraak te maken op al de gevangenen, die onder Neder-
landsche vlag waren genomen: van de Engelschen, Franschen en Spanjaarden verlangden
zij de uitwisseling niet, al waren zij ook onder onze vlag gevangen gemaakt. Op dit
bericht verspreidde zich blijdschap door de geheele stad.

Den lo'·''" Maart, hoezeer die op een Vrijdag viel, dat is op den dag bij de Muzel- l)c gevangen

gemaakte Alge-
mannen aan de godsdienst gewijd, had de uitwisseling plaats. De Nederlanders, die al-r^nen worden

dus hunne vrijheid herkregen, waren tachtig, de jongens slechts vijf in getal. Daarna
gelastte de Krijgsraad de Gezanten, thans de onderhandeling over den vrede ten einde gewisseld,
te brengen: intusschen zou de vloot den volgenden dag onder zeil gaan óm na een dag
of tien den uitslag te komen vernemen. De
Bassa en de Douane, dit vernemende, wil-
den van den last onzer Gezanten niets hooren, en verlangden, dat dezen alsnu tegen de
drie gijzelaars en een drietal jongens, waaronder de jongen van
Cadix, welke alsnog
op onze vloot waren, zouden worden uitgewisseld. De Gezanten namen hier genoegen
mede, mits men den Consul met hen mede liet gaan; doch kregen van de Algerijnen
ten antwoord, dat de gijzelaars slechts legen hen beiden waren geleverd, en dal, zoo
dezen niet terugkwamen, de Consul, die voor hen borg was gebleven, het met zijn
leven zou boelen. Eindelijk evenwel scheen men het verlrek van den Consul met zijn
gezin en goederen toe Ie zullen slaan, mits ook de jongen van
Cadix werd uitgeleverd.
De
Bassa verzekerde ten overvloede, dat nu niels dat vertrek meer in den weg stond.
Doch den volgenden dag moest alles nog nader door de volle
Douane bekrachtigd wor-
den. Dien dag zond de Commandeur twee van de drie jongens aan land; dien van
Cadix achtte men niet in de uilwisseling begrepen, en Iegelijk kwam er een brief vati
de gijzelaars, dat de schepen op het punt Λ'varen zich met hen aan boord voor een dag
of tien te verwyderen. Dit bericht veroorzaakte een geweldig misbaar, zoodat de Gezan-
ten moesten beloven, dat de gijzelaars dadelijk zouden komen; alleenlijk deden zij dit
onder voorwaarde dat men den Consul zou laten gaan. Deze voorwaarde werd niet
aangenomen; maar men vraagde, of wij den jongen van
Cadix wilden uilleveren, in
welk geval men den Consul en nog Iwee pas aangekomen Nederlandsche jongens uit
Medemblik vrij zou laten. Dit was zoo goed als beklonken, toen drie of vier leden van
de
Douane zich er met veel geschreeuw legen verzetten, en een algemeen geroep ver-

45*

-ocr page 359-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

l(;i8_ wekten, dat, als de gijzelaars niet k\yamen, de Consul het met zijn leven zou betalen,
cn zoo de vloot met hen wegvoer, de Gezanten het zouden bezuren. Dezen antwoord-
den, dat men hun yrij hel leven mocht benemen: de gijzelaars zouden nietlemin geens-
zins komen, of den Consul moest vergund worden mede te vertrekken. Nu werden al
de Grooten van de stad in de vergadering geroepen, en toen de Nederlanders op hun
stuk bleven slaan, raakte de
Douane onderling verdeeld. Doch weldra keerden zich de
hartstochten gezamenlijk tegen de Gezanlen: zij waren, heelle het, slechts gekomen om
oneenigheid te zaaijen, en de partijen zeilen elkander aan om hun te lijf te gaan. Door
enkelen, minder dolzinnig gestemd, werden zij in veiligheid gebracht. Toen de woede
een weinig bedaard was, werd hun andermaal de vraag gedaan, of zij alsnu de gijze-
laars met den jongen van
Cadix in ruil voor hen beiden aan land wilden lalen komen,
en lot aandrang voegde men er bij, dat de
Douane reeds legen den Bassa in opstand
kwam, omdat hy onze partij trok. Niettemin bleven de Gezanlen op de uillevering van
den Consul aandringen. Doch wat vingen de Algerijnen toen aan? Zy maaklen zich
meester van de manschappen, die de beide Turksche jongens aan wal gebracht hadden,
ten einde te meer zekerheid Ie hebben voor hunne gijzelaars. Dit slaallje van trouwe-
Voor het ove- loosheid onlwäpende onze Gezanlen. Zij protesteerden alsnu wegens kracht en geweld,
oifz^e ^Gezanten schennis van de vredevlag en miskenning van het vrijgeleide, den Consul eenmaal ver-
^^i^Algiers^^ ^ lecnd, en gaven toe, dat de gijzelaars tegen hen beiden, en de jongen van
Cadix tegen
de Iwee jongens van
Medcmhlih zouden uitgewisseld worden. Nu het op een vertrekken
stond, beloofden de Algerijnen, dat zij niets legen onze schepen zouden ondernemen ,
dan om geweld te keren, en dat zij den Consul geen schade zouden doen. De onzen
antwoordden, dat men na zulk een Irouwelooze manier van handelen op vyandelijkheden
van onze zijde moest rekenen. Schreyend begeleidde de Consul de verlrekkenden tot
aan de poort der stad De vloot verzeilde naar
Tunis; de Gezanten voeren met den
Vice-admiraal quast en den Kapitein thoen naar het vaderland, en den 6"'''" Juny (1620)
waren zij te
Gravenhage terug 2. — Zoodanig was de afloop eener zending, waarbij
zich de Nederlanders naauwelijks in oprechtheid en waardigheid boven de Barbarijsche
Turken onderscheidden.

Haudelsbetrek- Hoedanig was onze betrekking met de Ottomannische Porie zelve, terwijl wij zulke
Otioniannische geschillen hadden met hare vasallen? De zich in de Levant en in de Roode zee ge-
durig uitbreidende Nederlandsche handel had in den persoon van onzen Ambassadeur

^ Het medelijden met den achferblijvenden Consul zal minder groot geweest zijn, dan men
denken zou, als er grond is geweest voor de klachten, door eenen scheepskapitein bij de Staten
ingediend, »over de harde co mpor temen ten van w.
de keyzer tegen dezer landen onderzaten fe
Aii/iers"
{Resol SL-Gen. 9 Dcc. 1619).

2 Zie Rapport van deze zending in handsclirift op het Prov. ütr. Archief.

-ocr page 360-

DES VADERLANDS.

HAGA. een kracliligen en tevens wijzen beschermer. Toen onze handelaars sedert het
jaar 1616 de haven van
Mocca aandeden en aldaar koffijboonen innamen, die zij in
Perzië, waar de koiïij toen reeds algemeen in gebruik was, verkochten was het
noodig, dat zij in die wateren niet aan de belemmeringen van Turksche Landvoogden
blootgesteld bleven. De Ooslindische Compagnie derhalve, hoezeer niet voorziende, in
hoedanige male (gelijk de Goeverneur Generaal
van imhofp in de eerste helft der
eeuw aanteekende) »de koiïij haar een steunsel" zou worden ^^ verzocht dat door
HAGA op die zaak order mocht gesteld worden, en werkelijk verkreeg de Gezant, dat
de schepen der Compagnie in de havens van
Aden^ Mocca en elders op de kusten der
Roode Zee zouden mogen handelen, en dat zich aldaar Nederlandsche Consuls zouden
mogen vestigen Van nu aan werd de toestand van
Perzië en de kansen van onzen
handel aldaar met dubbele belangstelling gadegeslagen

Grooter was het gezag van haga, dan dat van den Franschen en den Engelschen
Gezant te
Conslanlinopel. Dezen >verkten gemeenlijk met hunne vertoogen niels uit;
maar de Nederlandsche Ambassadeur was niet gezind of gewoon om vergeefs te klagen,
wanneer er redenen tot klachten waren wegens gewelddadige handelingen van Turksche
bevelhebbers Dit gezag steunde op de rechtvaardigheid, waarmede hy zorgde, dat
de wettelijke bepalingen op den handel in de
Levant door onze koopvaarders, die
maar al te zeer geneigd waren, ze niet te tellen, in acht genoaien werden. Zeker
was het om zulk eene lucht en tevens de rechten, door de Nederlandsche Consuls ge-
heven, te ontduiken, dat nog altijd in 1617 Hollandsche en Zeeuwsche schepen in de
Levant onder Fransche vlag handel dreven 6. Immers is het bij het gezag, dal haga
boven de vertegenwoordigers van andere natiën te Conslanlinopel gelden deed, en bij
het ontzag, dat onze vloten in de Middellandsche zee inboezemden, volstrekt niet aan
te nemen, dat onze schippers om eenige andere reden meer heil in die vreemde, dan
in hunne vaderlandsche vlag zagen. Jammer maar, dat
haga, na zijn Land zoo langen
lijd op dien moeijelijken en verdrietigen post gediend te hebben, op zyn ontslag begon
aan te dringen, evenwel niet zonder een bekwaam opvolger aan te wijzen in den per-
soon van coRNELis PAUW, Consul te
AIcppo^ die in het najaar van 1619 herwaarts
overkwam en in de Slalen-Generaal van zijne verrichtingen verslag deed

Doch niet alleen het belang van den handel hadden de Staten bij hunne betrekkingen
met
Turkije in het oog. Dit Rijk, de natuurlijke bondgenoot der tegenstanders van

1 LEUPE, in Bijdr. tot de Taal- en Yolkenkunde v. Ncderl. Indië, N. Volgreeks, D. 11 bi. 53 ea volgg.

2 leupe, ter aangeh. plaatse. 3 Hßgol. St.-Gen. 3 Wov. 1617 j 13 Aug. 1618.

^ MesoL St.-Gen. 21 Jan.; 14 Febr. 1618. 6 Nov. 1619. 5 οαπιετον III, ρ. 150, 151.

6 Res. St.-Gen. 15 Febr.; 5 Junij 1617.

7 Resol. St.-Gen. 29 Nov.; 2, 11 Dec. 1619. Resol. Holl, 2 Dcc. 1619.

557

1618-
1621.

SSSÄ^BBT

mmmmmm

-ocr page 361-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— hel Huis ran Ooslenrijhy zou, docht hun, bij den dreigenden oorloff in Duilschland
X 1

een belangrijk gewicht in de schaal kunnen leggen, en derhalve meenden zij niet in

gebreke te moeien blyven op de staatkunde der Porie invloed uit te oefenen. — Het

Een Gezant bestaande verkeer was vriendschappelijk. In den winter van 1618 kwam een Gezant van

λ'ΆΏ Turkije]ioini -i» ■ /1

hcvwaarts. de Porle herwaarts, met name nussEipr, Lhiaux (dat is, deurwaarder van den Grooten
Heer), om den Staten-Generaal het bericht te brengen der troonsbeklimming van den
nieuwen Sultan,
othmaw II, dertienjarigen zoon van wijlen achmet I, en in plaats van
zijnen korth'ngs als Sultan erkenden, maar weldra weder door de Janilsaren afgezetten
oom MUSTAPHA I tot de regering verheven. De brief van den jongen Sultan , dien hij
in een goudlakensch zakje besloten, den December
(1618) in de vergadering der

Staten overhandigde, klonk in de vertaling vrij zonderling. »Gij die zijt, zoo luidde
de aanhef tot de Staten gericht. Gij die zijt van de geëerde en groote Heren van de
Christenheid, toevlucht van al de grooten, die onder de wet zijn vanMessia, berichters
van alle actiën van het volk van Jezus, patronen van eer en
grandezza, de Staten-
Generaal van
Nederland, en Goeverneurs van de Provinciën, daaronder begrepen, en
daarenboven van vele landen, gelegen in
Oost-Indiën^ dat God u bescherme en eene
goede uitkomst verleene!" Van de regeringsverandering wordt gesproken alsof
aghmets
broeder wegens de jonkheid van den zoon was opgevolgd en na eenigen lijd vrijwillig
was afgetreden, en nu was des legenwoordigen Sultans »heerschappij geworden als een
loopende rivier door alle Staten en Rijken van het vierde deel der bewoonde wereld,
en de duisternissen van de ongerechtigheid en den overlast waren verdwenen voor het
heldere licht van de zon zijner gerechtigheid en goedertierenheid." Van zulk eene
gebeurtenis bracht het gebruik mede de verbondene Mogendheden bericht te geven door
eenen van des Sultans geëerde »slaven," en by deze gelegenheid betuigde de Groote
Heer, dat hij aan alle verdragen, met
Nederland aangegaan, blijvende kracht toekende.
Nu de Gezant zich van zijne taak gekweten had, waren de Staten, ten einde te eerder
ontslagen te worden van de kosten van zijn verblijf, die zij op zich genomen hadden,
er slechts op bedacht om hem en zijn gevolg van vyftien of zeventien personen eene
scheepsgelegenheid te bezorgen, waarvan hij zich bedienen kon om huiswaarts te ver-
trekken. Dit had wegens het winterseizoen eenige moeite in. Eindelijk werd hij den
7den Februarij in de vergadering der Stalen ontvangen ten einde zijn afscheid te bekomen.
Hy werd met eenige geschenken vereerd, en op reis naar
Texel, waar het schip zeil-
ree lag, door den Commissaris
doublet vergezeld, en op last der Staten in de gelegenheid
gesteld om de sleden
Leiden, Haarlem, Amsterdam en EnJihuizen Ie bezichtigen i.

!i

1 Resol St.-Gen. 17 Aprllj 17 Sept.; 9 Oct.; 11, 19, 22 Dec. 1618. 2, 5, 12, 16, 25, 26,
28, 29 Jan.j 7 Febr. 1619.
carleton, II, p. 371. De Gezant was meer yoldaan over het heusch
onthaal, dan over het bedrag der geschenken (
carleton, 111. p. 13).

-ocr page 362-

1018—

11)21.

DES VADERLANDS. 5)ί9

Van de dus levendig gehouden betrekking kon parlg gelrokken worden in het belang
dergenen, die door de macht
Tan Oostenrijk en Spanje bedreigd werden. Het vcas den
Staten niet onbekend, dat de bijstand der Turken zoowel door den Keizer legen
Bo-

Staatkundige

f 1 1 , ^ η ^ XT r, 1 betrekkingen uiet

hemen j als door den Graaf vow thurn en den Vorst y-dü Zevenbergen y betelen gabor , de Porte.
legen den Keizer werd ingeroepen. Nu kwam het er op aan, de Porie over te halen
om of onzijdig te blijven, of voor onze bondgenoolen partij te kiezen. Toen nu de
Stenden van
Bohemen, op aandrang van den Vorst van Zevenbergen, die zich van de
Kroon van
Hongarije had meester gemaakt, den Koning van Groot-Britannië, de Re-
publiek van
Venetië en, niet het laatst, de Vereenigde Provinciën veizochien^ AeVorla^
door hunne Ambassadeurs omtrent de omwenteling in Bohemen en Hongarije te lalen
inlichten, ten einde zij door het ontzag hunner vereenigde macht teruggehouden worden
mocht om aan
Oostenrijk gehoor te geven, lieten zich de Stalen van zulk eene poging
niet afschrikken door den blaam, alsof zij hel wapengeweld van den Groolen lieer,
onder wiens bescherming de Vorst van
Zevenbergen stond, over de Christenheid haalden,
en gaven hunnen Gezant Ie
Constantinopel daartoe de noodige berichten, hem gelastende
op alle wijzen te verhinderen, dat de Porie vrede sloot met
Spanje: een Vorst, moest
hij zeggen, met de Nederlanden en vele andere groote en machtige Vorsten verbonden,
en tegen de grootheid van
Spanje in de wapenen, was Koning van Bohemen geworden,
en om geene andere reden irachlte
Spanje naar vrede, dan om Hongarije en Bohemen
le krachtiger te kunnen bestrijden. Zij voegden er de herinnering bij, dat de Koning
van
Spanje de bondgenoot was van den Koning van Polen, wiens heerschzucht de Porie
duchlle 1, en die nu zeker tegen de nieuwe Koningen van Bohemen en Hongarije
zou opgeruid worden 2.

Ook met Marokko bleven de Stalen, mede ten spijt van Spanje^ op een voet van
vriendschap, door bereidvaardigheid van de zijde des Konings om Nederlandsche slaven
in vrijheid le stellen en door diensten van onze zijde verzekerd. In het begin des
jaars
1616 had de Koning van dat Rijk door zijnen Agent pallache de Stalen verzocht
hem een oorlogschip in de haven van
Saphi le zenden, dat hij zou mogen gebruiken
om Gezanten hetzij herwaarts, heizij elders heen te doen vertrekken. Dit verzoek was
hem toegestaan en toen er in de maand Maart,
1619, bericht kwam, dat mulei

üetrekkiugcn
met
Marokko.

1 Zie hiervoor, bi. 279. ^ carletom, 111, p. 165,167,168,229. iJesoi. Bl.-Gen. 13 Dcc. 1619.

3 Resol Holl. 18 Junij, 1619.

4 Zie hiervoor, D. 111, St. II, bl. 393. Resol St.-Gen. 18 April, 1616. 18 Jan. 1617. Bïe
joseph pallache, hoczeef agent van zijne Marokkaansehe Majesteit, werd, met zijnen broeder samüel.,
door dezen Vorst zoo weinig vertrouwd, dat hij een ander persoon herwaarts zond om te verne-
men , of dat broederpaar hem ook benadeeld had. De zonen van
JosEi'U pallacue waren te Danzig
in hechtenis genomen, en slechts op voorspraak der Staten-Generaal ontslagen {Resol. St.-Gen.

-ocr page 363-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

SAIDEN dóor eenen opsland in zijn Ryk benard werd, ja, dat zeker santon hem eene
nederlaag had toegebracht, waarna hij zich binnen
Saphi had opgesloten, gelastte de
Prins den Gommandeur
quast, naar die hkven te verzeilen met een schip, hetwelk hij
ter beschikking van den Koning zou stellen, opdat deze zich daarmede zou kunnen
begeven werwaarts hij wilde Er was evenwel nog wat anders in de haven van
Saphi
te doen. Ook hier, zoo als op zoovele andere punten van den aardbodem, waren ge-
welddadigheden tusschen onze en Engelsche zeevaarders voorgevallen.
Een Engelsch In de genoemde haven was een Engelsch schip, met name de Afrikaan, door twee
SädJrs "^in^S Nederlandsche oorlogschepen genomen. Hiervoor werd van de Engelsche zijde schade-
haven vangevorderd, en de eerste indruk hier te lande bij het Collegie ter Admirali-
teit te
Roilerdam, waar het genomen schip was opgebracht, ontvangen, was van dien
aard, dal men erkende, dat de beide Kapiteins te ver gegaan w^ren, en reeds was men
bedacht op middelen om de schade, voorloopig op 28,000 gulden begroot, te vergoeden.
De medcdeeling van deze verzoenende gezindheid belette echter den Engelschen Gezant
geenszins om zich met groote hevigheid bij de Slalen-Generaal te komen beklagen, dat
de Admiraliteit
te Rotterdam, hoezeer de onrechtmatigheid van het gepleegde feit er-
kennende , echter niet alleen weigerde den Kapitein van het Engelsche schip de goederen
terug te geven, maar hem ook de vergunning pntzeide om ze in oogenschouw te
nemen ten einde ze voor schade te bewaren. De Gezant trad hier alleen als voorspraak
voor de belanghebbenden op, zonder last van zijn Hof, dat met de zaak niet gemoeid
was Hoe het zij, de Staten zonden onverwijld bevel naar
Rotterdam om het schip
dadelijk te doen teruggeven en omtrent de schade een vergelijk te treffen. Des anderen
daags kwamen eenige leden van de Admiraliteit te dier slede nadere berichten omtrent
het voor
Saphi gebeurde mededeelen; het Engelsche schip was met wapenen geladen,
en was, zoo het scheen, voornemens geweest deze wapenen den oproerigen
santon in
handen te spelen: zelfs zouden onze Kapiteins zich op aangifte des Konings van het
schip meester gemaakt hebben. Dus verklaarde zich de Admiraliteit wel gezind het
bevel van Hun Hoog Mögenden te gehoorzamen; maar zij wenschte het schip ten minste
onder borgtocht te mogen teruggeven en de schadevergoeding nog uit te stellen. De

18 Jan. 1617. C April, 1619). Wog een anderen zaakgelastigde van mulei saiden, met name
jacques fabhi, herwaarts gezonden om het rantsoen te bekomen- voor eenige door dien Koning uit
eigen beweging losgelaten slaven, trof het lot van in hechtenis genomen te worden. Dit overkwam
hem te
Amsterdam ten verzoeke van een koopman van Marseille, Zijne waardigheid van Gezant,
op welke hij zich beroepen had, belette niet dat hij met deurwaarders naar
den Haag gebracht
werd, waar zijne zaak zou dien?n voor den ïïoogen Raad
{Resol. St.-Gen. 17, 22 Junij; 1, 13j
30 Aug.; 2 Nov. 1619). ^
Resol. St.-Gen. 29 Maart, 1619.

? Yfipdfiar dat carletons briefwisseling niets van deze zaak behelst.

1618—
1621.

-ocr page 364-

DES VADERLANDS. ^ 567

Stalen Ternemende, dat het Eogelsche schip van eene machtiging van den Koning van 1618—
Engeland yoovzim. was geweest, en bygevolg beducht, dat Zgne Majesteit met de zaak
gemoeid zou raken, meenden de Admiraliteit van
Rotterdam tol de meest mogelijke
toegefelijkheid te moeten slemmen. Toch wendden zich de reeders van de
Afrikaan
lot den Raad van den Koning van Groot-Briiannië, en de Stalen, met het smeekschrift
aan dien Raad bekend gemaakt, drukten der Admiraliteit »ter voorkoming van nog
meer misverstanden" van denzelfden aard als zich reeds bij de onderhandelingen te
Londen
opdeden, bij herhaling alle matiging op het hart. Ja zoozeer duchtten zij op dit tijd-
stip, kort na den dood van
oldenbarnevelt , eene openlijke oneenigheid met Engeland^
dat zy het Rotterdamsche Collegie verzochten »om verscheidene hoogwichlige redenen
van staat" de zaak toch zonder verwijl ten genoegen der Engelschen te schikken. Op
het antwoord, uit
Rotterdam ontvangen, besloten zg den Kapitein krimpen, van Am-
sterdam
, op wiens last de Afrikaan genomen was, te ontbieden, ten einde ondervraagd
te worden. Dit verhoor bracht nog meer ongunstige omstandigheden betreffende den
Engelschman aan het licht: hij had, zoo bleek het thans, zich met de zeeroovers ver-
slaan. Niettemin wilden de Slalen de zaak geschikt hebben, waartoe zij twee uit hun
midden committeerden. Doch alsnu spraken de bewijzen zoo luide tegen den eisch der
Engelsche reeders, dat Hun Hoog Mögenden niet konden nalaten,
garletost te verstaan
te geven, dat hun de beweringen dier reeders onbewezen voorkwamen. Volhardden
dezen bij hunnen eisch, dan moesten zij slechts den gewonen weg van rechte inslaan.
Werkelijk scheen er niets anders over te schieten, daar
garleton wel de schadever-
goeding op een geringer bedrag bepaald wilde zien, maar beweerde, dat het Land die
som behoorde te betalen, hetgeen de Staten niet konden toegeven. Nog gaf de En-
gelsche Gezant de hoop niet op, door het aanwenden van allen mogelijken invloed,
zijnen zin te krijgen. Hij verscheen voor de Slalen, in wier midden de Prins en Graaf
WILLEM lODEWiJK tcgenwoordig waren, en hield daar zijn beweren vol, Hun Hoog
Mögenden ernstig waarschuwende, dat, bijaldien de weg van rechle werd ingeslagen,
hel ongenoegen in
Engeland slechts zou toenemen, hetgeen zij immers zeiven poogden '

te vermijden. De Prins en Graaf willem lodewijk stemden in allen deele met hem
in. De Staten gaven toe, en van nu aan was het nog slechts de vraag, om de scha- jj^ ^^
deloosslelling tot het kleinst mogelyk bedrag Ie beperken. Reeds kwam
gabletoic [q"

den oorspronkelijken eisch van 36,000 gulden tot 10,000 gulden af, en alsnu besloten WUpeu eisch van

Engeland.

de Stalen, wal was het, dat het Laind tot die vergoeding in het minst niel gehouden
was, niettemin om bijzondere redenen van staat bij ,deze gelegenheid de zaak af te ma-
ken," met dien verstande dat niet meer d^n 8000 gulden zouden verstrekt worden,
voor de eene helft te belalen door de Admiraliteit te
Rotterdam^ voor de andere helft
door die te
Amsterdam^ welke Collegies de som van de beide Kapiteins zouden lerug

III Deel. 5 Stuk. 46

-ocr page 365-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Γ)18— vorderen. Dit accoord werd gelroiTen, en laler lielen de Stalen de Kapileins weten,
dat zij
slechls in schijn de 8000 gulden van hen zouden terugvorderen ^

Zoo oefende de binnenlandsclie toestand zijnen invloed uit lot in anders niet zoo ge-
wichtige voorvallen toe. Werkelyk was deze toestand van dien aard, dat er alle reden
bestond om te duchten, dat de oversvonnen partij in al te luide sprekende feilen eene
aanleiding mocht bekomen om de waarachtigheid der gronden, op welke men haren
val geeischt had, te logenslraflen. Om bij de verdeeling van de balen der overwinning
onder de hoofdbeleiders en bij de toekenning van allerlei belooningen aan de werktuigen
der regeringsverandering, en, wat nog meer zeide, bij de toepassing der straflen op de
veroordeelden de verontwaardiging voor uilbarsting te behoeden, was het noodig, dat de
feiten niet al te in het oog loopend weerspraken wat men zoo aanhoudend en zoo stel-
lig beweerd had, en was het veeleer wenschelijk dat er, zoo mogelijk, nieuwe gronden
voor de rechtmatigheid der gestreken vonnissen werden bygebracht.
Belooningen In den lijd na de uitvoering der straf tegen de drie groole staatsmannen kregen de
gers der omwen- Stalen-Generaal een menigte aanvragen van personen, die in of bij de gevangenis of bij
teling verstrekt, ^jg terechlsteUing diensten bewezen hadden, of zich op eenigerlei soms niet uitdrukkelijk
genoemde wijze verdienstelijk hadden gemaakt. De meesten werden tevreden gesteld,
sommigen op rekening van het bedrag der verbeurd verklaarde goederen van de veroor-
deelden 2. Ook enkele predikanten, die de afscheiding der Contraremonstranten bevor-
derd hadden, kregen geldelijke belooningen

Dat te midden van zoo vele ondergeschikte handlangers of geestelijke ijveraars de aanzien-
lijken de vrucht hunner bemoeijingen niet misten, laat zich licl)lelijk nagaan.
Aerssen
verwierf de gelden, op welke hij nog wegens zyne ambassade in Frankrijk aanspraak
maakte en wat hem nog meer waard zal geweest zyn, zijn lidmaatschap van de Staten
van
Holland verschafte hem een aantal commissies, geschikt om zijnen invloed op de
buitenlandsche zaken te verzekeren en hem in staat te stellen om binnen de Provincie met
een geducht gezag op te treden. De Heer
tan duivenvoorde werd stadhouder van de
leenen en bewaarder van de groote zegels in
oldenbarnevelts plaats De Heer Schagen,
een der gedelegeerde Rechters, en kigolaas berk werden leden van den Raad van
State
marquette verzocht eene aanmerkelijke verhooging van zijne jaarwedde als
Luitenant-generaal, en de Stalen van
Holland bevolen zyne belangen aan de Generaliteit

1 llcsol. Slat.-Gen. 1, 12, 13, 16 Aprilj 22, 27 Mcij O, 10, 18, 19, 22, 24, 27, 28 Junij;
1, 4, C, 9 Julijj 22 Auff. 1GI9.

2 Zie de llcsol. der Slat.-Gen. in dezen lijd op verscliillcnde plaatsen.

Jiesol Holl. 27 Febr. 1619. brandt, III bl. 733, 734. ^ Zie hiervoor bl. 103.

5 Jlesol. Holl 22, 23 Nov. 1618. ^ Hesol Holl 6 Febr. 1619. Jiesol. Sl.-Gen. 14 Mei, 1619.

-ocr page 366-

DES VADERLANDS. ^ 567

aan Antonie duik werd lid van den Hoogen Raad ^ en voor zoo menisr ander werd 1618—

^ ® 1621.
eene plaats geruimd in de Collegies, die zich eene zuivering moesten laten welgevallen.

Zoo werd de Leidsche Hoogesehool door het afzetten van hoogleeraren en ambtenaren
en het benoemen van anderen, zoo het heette, »in eere hersteld:"
walaeus werd tot
hoogleeraar beroepen; vossius en
barlaeus moesten als regenten van het Staten-Gollegie
voor
festus hommiüs en sinapius plaats maken en de leden der Rekenkamer, »die
niet de beste diensten bewezen hadden", werden met het gevaar eener afzetting be-
dreigd 4: reden genoeg om te veronderstellen, dat de opengevallen plaatsen slechts voor
hen, die hunnen ijver beter betoond hadden, voorbehouden bleven. Het is te bejamme-
ren , dat de aflossing eener eereschuld door de tijdsomstandigheden eenigzins het voorkomen
kreeg eener belooning of erkentenis voor medewerking tol het gewenschte doel, den
val van
oldenbaknevelt. Bekend is het, dat ernst Casimir van Nassau met zekeren
ijver zijne belangstelling in den triomf der Contraremonstranten en zijne bereidvaardigheid
tot het bewaken van den voorwaardelijk ontslagen
moersbergen heeft aan den dag ge-
legd ^ Zonderling nu klinkt ons daarop het besluit der Staten-Generaal, waarbij zij,
door hem aangezocht om zijne jaarwedde als Veldmaarschalk der Vereenigde Provinciën
te vèrhoogen, bepalen, in plaats daarvan hem »met eene vereering te begunstigen"
van 40,000 gulden in klinkende munt 6, een besluit, bij de Stalen van
Holland aan-
gedrongen met de verklaring, dat de toelage noodzakelijk was »tot herstel van's Graven
zaken, die om redenen in verloop gekomen waren", én genomen op grond van
)) zekere door den Graaf gedragen lasten en diensten" Bovendien kreeg Graaf
ernst
CASIMIR zijn deel van de aanzienlijke som, door de Staten aan de zonen van Graaf
jan, broeder van Willem van Oranje, toegestaan ter aflossing van hetgeen er nog Het overschot
overgebleven was van de schuld, die Prins willem ten behoeve van de zaak der Ne-Ja»
derlanden bij zijne verwanten had aangegaan. In 1594 hadden de Staten tlaar^^an
609,000 gulden afgedaan; maar er stond nog een aanzienlijke som te betalen. Ging nu
Holland met een goed voorbeeld voor, zoo zouden de anderen Provinciën, dus vleiden daan.
zich WILLEM LODEWiJK en zijne broeders, zonder zwarigheid volgen. Deze schuld af
te doen was eene heilige verplichting, die op de Staten drukte, en de onschatbare
verdiensten van het Huis van
Nassau waren met geene tegemoetkoming, hoe aanzien-
lijk ook, slechts met oprechte erkentenis genoegzaam te betalen. Dus was het
ook OLDENBARNEVELTS stellig voomemen, de aanspraak van het sterfhuis van Graaf

1 Resol. Holl. 7 Nov. 13 Dec. 1619. 2 Hesol. Holl. 4 Oct. 1619.
^ Resol. Holl, 4, 23 Julij, 1619. siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogesch. bl. 111, 115.
4
Resol Holl. 12 üec. 1619. . ^ Zie hiervoor, bl. 197, 237.
Resol. St.-Gen. 2, 6, 7 Tebr.; 22, 23 Maait, 1619. ' Äeso/./M.6 Febr.j 25 April, 1619.

46*

-ocr page 367-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— JAN DEN OUDEN ruim te vereeren; alleenlijk wenschte hij de godsdienstige geschil-
len eerst bijgelegd te zien. Zoo hy gemeend heeft, hiermede de belanghebbende
Vorsten te yveriger te maken om de bijlegging in den zin, welken hij bedoelde,
te bevorderen, heeft hij zich grootelyks vergist. Immers Graaf willem lodewijk.
zag in de wijze, op welke oldenbarnevelt de twisten wilde uitgemaakt hebben,
geen heil, en misschien duchtte hij, dat, als de staatkunde van den Advokaat
triomfeerde, de schadevergoeding wel op nieuw kon uitgesteld worden. Hoe het zij,
hij sloeg eenen anderen weg in om de godsdiensttwisten te smoren, en toen dit gelukt
was, kwam hij op'nieuw en, zoo hij meende, met meer kans op goeden uitslag, met
de aanspraak van den boedel zijns vaders bij de Staten aan. Zij maakte een punt van
beschryving uit in de eerste vergadering der Staten van
Holland na oldenbarnevelts
dood gehouden. Men onderhandelde met Graaf willem lodewijk, die het aandeel van
Holland op eene som van 175,000 gulden bepaald wenschte te zien. Holland bood
130,000 gulden aan; doch daar de Graaf hiermede gansch niet tevreden was, sloeg
de Provincie haar bedrag met
20,000 gulden op. Doch de Graaf liet slechts 10,000
gulden op zijne aanspraak vallen. Eindelijk echter nam hij genoegen met Hollands
aanbod van
150,000 gulden, daar hij de toezegging bekwam, dat hem de som in korter
termyn uitbetaald zou worden, dan hy voor het hooger bedrag gevorderd had
Grieven aan Tegen de belooningen, den voorstanders der omwenteling geschonken, stonden de
υε^τβ^μ
ΓοΓ en leden van het geslacht van oldenbarnevelt aangedaan,

gedaan^''"''" oldenbarnevelt, Heer vau Stoutenhurg, werd op grond dat zyn vader

»als zich tegen den staat dezer Landen kwalijk gecomporteerd hebbende crimineel
geëxecuteerd" was geworden, van het goevernement van
Bergen op Zoom ontheven,
en hem nu ook het ridmeesterschap over eene compagnie, staande ter repartitie van
de Staten van
Overijsel, ontnomen In October 1619 sloegen de Gecommitteerde
Raden van
Holland Zijne Excellentie voor, oldenbarnevelts oudsten zoon reinier , Heer
van
Groeneveld, als luitenant-houtvester af te zetten, hetgeen dan ook in den zomer van
het jaar
1620 geschiedde. Tegelijk verloor hij zijne waardigheid van Heemraad van
Delßand Κ In de acte van afzetting wordt niet gezegd, dat hij de voorwaarde, op welke
de Prins van
Oranje den Advokaat op den dag vóór zijn dood beloofd had zijne zonen goed
te behandelen^, zou hebben overtreden. Ook werd door deze bejegening de wraakzucht

1 liesol. Holl 8 Maart; 28 Mei; 4, 5, β Julij, 1619. De Resol. der Staten-Generaal behelzen
niets vau deze zaak.

2 Resol. Slat.-Gen. 20 Junij; 5, 9, 11, 17 Julij, 1619. lodewijk van de kethdlle, Heer
van RIJHOVEN, van het betende Gentsche geslacht, werd goeverneur van
Bergen op Zoom in de
plaats van
oldekbabnevelts zoon. cakleton II, p. 365, 366. III, ρ. 109.

3 Resol Holl, 30 Oct. 1619. 7, 10 Julij, 1620. « Zie hiervoor bl. 222.

\ .

-ocr page 368-

DES VADERLANDS. ^ 567

3Cy

1618-
1621.

ί Rcsol. Holl. 6 Febr. 1619.

in hun hart al meer en meer gevoed. Zelfs de schoonzonen werden niet gespaard,
maar bilter gegriefd. Aan
van der mijle was door de Stalen-Generaal ontzegd zitting
te nemen in den Raad van State, totdat hy zich zou gezuiverd hebben Evenzoo nu
wenschten de Staten van
Holland hem, die wederom in het land gekomen was, en den
Heer van
veenhüizen met hem, het recht om als leden der Edelen in hunne vergade-
ring beschreven te worden te ontzeggen. Zij betuigden hiermede het recht der Edelen
in het minst niet te willen verkorten, maar hunne tegenwoordigheid in de vergadering
achtten
zij aanstootelyk: reeds was er verscheidene malen groot misnoegen ontslaan,
doordien de aanwezigheid van den Heer van
veenhuizen de leden in de vrijheid hunner
beraadslagingen belemmerd had: men had hem dan ambtshalve verzocht op te staan,
maar, onbescheiden genoeg in het oog der Heren^ had hij zijn recht niet willen op-
geven. Nu wilde men hem dwingen, zoo hij dan niet goedschiks weg wilde blijven,
en de Heer van
duivenvoorde nam de laak op zich om een besluit van de verlangde
strekking bij de Edelen door te drijven. Op de vergadering van het Collegie der
Edelen, tot deze zaak bestemd, waar alleen de Heer van
obdam wegens ziekte, en
van
kroonenburg afwczig waren (van der mijle en veenhuïzen waren natuurlijk mede
niet tegenwoordig), bezigde
duivenvoorde een middel van overreding, waarbij hg, zoo
hy inzicht genoeg bezeten heeft, wel op de inschikkelijkheid zyner medeleden moet
gerekend hebben; het was raadzaam, zeide hij, dal de Edelen voor den smaad bewaard
bleven, die hun boven het hoofd hing, als de Gedeputeerden der Steden mochten ver-
klaren, niet meer met zekere personen uit hun midden zitting te willen houden.
Zonder de vraag te opperen, of die Gedeputeerden daar ook recht toe hadden, bedankte
de Vergadering, gelijk men vertrouwen mag, op eenigzins spottenden toon, den Heer
van DUIVENVOORDE wegens zgne bezorgdheid voor de eer en het recht der Edelen. De
Heer van
mathenesse (dien men bij gemis van eenig voorwendsel, gelijken smaad niet
kon aandoen, hoe gaarne men ook gewild had), en met hem de Heren van
benthuizen
en van Schagen verklaarden geenen grond te zien, waarom men ten believe van de
Gecommitteerde Raden (want dezen gaven gevolg aan het denkbeeld in de vergadering
der Staten, die thans niet byeen waren, geopperd), waarom men ten gelieve dier Raden
er toe zou overgaan om de Heren
veenhuïzen en van der mijle niet meer met de Edelen
te beschrijven. De Heer van
noordwijk wenschte een middelweg ingeslagen te zien: hij
stelde voor, den Heer van
veenhuïzen alleen dan te verwyderen, wanneer er iets zijoen
schoonvader belrefifende behandeld werd. De Heer van
warmond begeerde zich nog Ie
bedenken. Niettemin, door de stemmen van de beide ingedrongen leden
sommelsdijk en
marquette, erlangde duivenvoordes voorstel de vereischte meerderheid, en er werd be-
sloten, de genoemde Heren niet meer te beschrijven, totdat met eenparigheid van
slemmen anders besloten zou zijn

ßesol. Holl. 18, 29 Oct. 1619.

-ocr page 369-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G18--- Voor van der mijle bleef het hier oiet bij. Er moesten bewijzen opgespoord worden
dat de Republiek zich niet altijd o?er de gezindheid Tan
Frankrijk te beroemen gehad
had. Daartoe doorzocht men de brieven tusschen hem en den tegenwoordigen Gezant
te
Parijs gewisseld Hier nu meende men » verscheidene zaken van aanbelang" te
vinden, deels »onjuist, deels strijdig met 'sLands belang, ja tegen den uitdrukkelijken
eed, door
van der myle in zyne betrekking als lid van den Raad van State den Staten-
Generaal gezworen." Daar de Provincie
Holland op grond dat hij in zijne brieven »den
persoon van Zijne Excellentie te na was gekomen, zijne bevoegdheid overschreden en
zich grootelijks vergrepen had," hem reeds aan de ongenade van de Stalen-Generaal
had overgeleverd, op voorwaarde alleen, dat niets legen hem beslist zou worden, zon-
der er de Stalen van
Holland ia te kennen, zoo besloten de Stalen-Generaal, hem in
hunne Vergadering te ontbieden en hem eene plaats van verzekerde bewaring aan te
wijzen. Toen de deurwaarder dit ten zijnen huize kwam aanzeggen, antwoordde zijne
huisvrouw, dat hij niet te huis was, en zij niet wist, wanneer hij terug zou komen.
Doch hij achtte het beneden zich, op nieuw de wijk te nemen, en verscheen, nadat
hij had laten verklaren dat hy bereid was, den Januari] 1620. De Staten hadden
te voren afgesproken, dat zy jegens hem bij het binnenkomen en henengaan geene
plichtplegingen zouden gebruiken, maar hem zouden laten staan en dat wel bloots-
hoofds. In deze houding werd hem afgevraagd, of hij de bewuste brieven als de zyne
erkende. Op zijn toestemmend antwoord moest hij beloven den sleutel van het geheime
schrift mede te deelen, waartoe hij zich bereidvyillig verklaarde. Voorts werd hem gelast,
zoo hij nog andere brieven had, ze af te geven. Hij had geene andere brieven, ant-
woordde VAïf DER MIJLE: want volgens de stellige afspraak, was hy eerlyk verplicht ge-
weest ze te verbranden. Hierop gevraagd, op wiens last hij zulke brieven geschreven
had, antwoordde hij, dat de gemeenzaamheid, die er tusschen hem en
langerak bestond,
hem daartoe had uitgelokt, en dat hy wegens zijne betrekking tot den Advokaat, die
toen ter tyd zulk een vertrouwen bij Hun Hoog Mögenden genoot, zich daarloe bevoegd
gerekend had. Had hij zich daarin eenigzins vergrepen, en waren er sporen van bit-
terheid in de brieven, zoo verzocht hij, dat men zulks niet ten kwade zou duiden. Na
deze verklaring moest hij buiten staan. Wieder binnen ontboden, werd hem aangezegd,
dat hij behoudens nader order zijn huis niet zou mogen verlaten, en zonder verdere
inlichtingen af te wachten of over de zaak zelve te beraadslagen, bracht men dadelyk
in rondvraag, welk oord men zou kiezen om de plaats zijner verzekerde bewaring te
zijn. W^eldra werd hem
Goedereede als zoodanig aangewezen Κ

1 Zie hiervoor, bi. 334.

2 Resol Holl. 14 Dec. 1619. Resol. SL-Gen. 28, 30 Dec. 1619. 2, 4 Jan. 1620. brandt,
Hist. d. Ref' IV, bl. 158.

-ocr page 370-

DES VADERLANDS. ^ 567

Hoopte men, dat de briefvTisseling lusschen vak der mtle en längerak bijzonderhe- igis—
den aan liet liclit zou brengen, die het Torig Bewind als schuldig aan zamenspanning met
Frankrijk len nadeele van de ware belangen der Republiek zouden doen Yoorkomen; geen
geringer verwacliliag had men gehad van het onderzoek der papieren Tan
olbehbarsevelt.
Dadelijk na den dood dés Advokaals gingen de Stalen van
Holland tot dat onderzoek Onderzoek van
OTer: zij begrepen len dien einde de Slalen-Generaal te moeten verzoeken, iemand uil
hun midden Ie benoemen, om de slukken, die de Generaliteit raakten, uit die papieren
te lichten. De Slalen-Generaal benoemden lot die laak niet éénen, maar drie
personen, Ίβ Generali-
Weldra brachten deze drie gecommitteerden het bericht, dat de papieren in zulk eene
verwarring gevonden waren, dat er maanden noodig zouden zyn om ze te inventariseren,
Alsnu werd besloten, al de slukken in kisten Ie pakken en ze verzegeld te bergen in
een verlrek van de Gecommitteerde Raden van
Bolland, zonder de nagelaten betrek-
kingen van den Advokaat er in te kennen. Hier kwamen de zonen en veerhuizen, de
schoonzoon van oldehbarwevelt tegen op: zij beweerden recht te hebben op de papie-
ren, die de familie in het bijzonder aangingen. De Slaten-Generaal besloten aan dit
verzoek »om de dienst van den Lande" geen gehoor te geven. Doch niellerain be-·
noemden de Staten van
Holland lenzelfden dage eene Commissie met duivesvoorde aan
hel hoofd, om de papieren, overgebracht Ier plaatse door de Slalen-Generaal bepaald,
Ie laten onderzoeken, en aan de Generaliteit over te geven wat lot haar behoorde, en
desgelijks aan de familie, wal haar in het bijzonder aanging. Op deze wijze waren dc
leden der Slalen-Generaal van het dadelijk onderzoek uitgesloten, zoo wel als de leden
van oldekbarkevelts gezin. Dit wekte opspraak, en terwijl de Stalen-Generaal weldra
aan de betrekkingen van den overledene toestonden, zich door éénen uil haar raidden
bij de inventarisatie te laten vertegenwoordigen, lieten zij het niet aan pogingen ont-
breken om mede bij dat onderzoek vertegenwoordigd te worden. Maar de partij, die
in de Staten van
Holland thans alles dreef, begeerde de uilkomst van het onderzoek
in hare hand te houden, en in de vergadering van de Staten dezer Provincie werd
onbewimpeld aangedrongen op de noodzakelykheid, »dat de visitatie van OLDEWBARKii;-
VELTS papieren buiten bijwezen van Gedeputeerden uit de Stalen-Generaal geschiedde,"
en, alsof het anders niet duidelijk genoeg zou gebleken zijn, onder wiens beleid men
de zaak wilde stellen, lot het onderzoek werden alsnu benoemd sommelsdijk en mar-
qüettb, met den in hunnen zin volijverigen pensionaris van
Dordrecht ^ aisdries de
vvith lot hunnen secretaris. Toen dit besluit ter kennis der Stalen-Generaal gebracht werd,
kwamen eenige Provinciën daartegen op: loch onthield men zich van een besluit.
Hol-
land
daarentegen volhardde, en maakte in den genomen maatregel alleen deze wijziging,

^ Zie hiervoor, bl. 105, noot 1. A. de wjth kweet zich in dezen tijd cenigernialc van de
werkzaamheden, die de Advokaat van
Holland te voren waaraam. Zie b. v. bkakdt, 111, bl. 732.

-ocr page 371-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

BW"."

1618— verzoeke van de Gedeputeerden der Steden van het Noorderkwartier de Heer

BRüiNiNK aan de Commissie werd toegevoegd, die dan ook geene wijziging in haar ka-
rakter zou aanbrengen. Nog evenwel lieten de Staten-Generaal de zaak. hierbij niet
berusten, te* meer omdat die van
Holland mede aan de curatoren van de verbeurd
verklaarde goederen der veroordeelde staatslieden verboden hadden, zich langer met het
beheer over die goederen te bemoeijen. Dit was een nieuwe miskenning van het gezag
der Generaliteit, door welke die curatoren benoemd waren. Aan zulk eene aanmatiging
van
Holland verkozen de Staten-Generaal zich niet te onderwerpen. Zij belastten vier
leden uit hun midden met de taak om zich nevens de Hollandsche Commissie elk op
zijne beurt te verledigen lot het onderzoek van
oldenbarkevelts papieren. Doch die
van
Holland gaven niet toe, en vorderden dal de andere Provinciën hun recht niet
zouden krenken. — De Provinciën ondervonden, dat de zaak van de Nationale Synode
haar gezag tegenover
Holland volstrekt niet had versterkt. Toen hadden zij aan den
leidband geloopen van eene partij in
Holland ^ en diezelfde partij liet zich thans tegen-
over haar gelden, — De vraag betreffende de bevoegdheid der Generaliteit om curatoren
van de verbeurd verklaarde goederen te stellen, werd aan de beslissing van de beide
Stadhouders onderworpen, en reeds daags daaraan kwam er door lusschenkomst van Zijne
Excellentie en van zijne Genade een ontwerp van schikking tot stand; maar toen de
Generaliteit al weder met een voorstel aankwam, dat die van
Holland de gecommit-
teerden tot het onderzoek der papieren zouden toelaten, gaven dezen nog altgd hunnen
tegenstand niet op, en er werd besloten, dat de partijen elk de gronden, die voor
haar verlangen pleitten, aan de Stadhouders voordragen en ook deze zaak aan hunne
uitspraak onderwerpen zouden. Nu konden de Hollandsche Heren gerust zgn, of waren
de Stadhouders na de stappen, die zy gedaan hadden om den triomf van
oldenbarhe-
TELTS tegenpartij te verzekeren, ten dezen aanzien belangeloos genoeg

Werkelijk trok de Hollandsche Commissie tot het onderzoek der papieren, zonder
wederspraak Ie ontmoeten, alle mogelijke partij van hetgeen zij zeide in die staatsstuk-
ken te vinden.
Carleton schreef in de laatste maand van het jaar 1619 aan den Mar-
kies van
bugkingham: »Door de papieren van barneyelt, die hg tot ongeluk van zijne
vrienden alle bewaard heeft, is men op het spoor gekomen van zeer vele kuipergen
om dezen Staat van zijne Majesteit af te trekken, en hem met
Frankrijk te vereenigen.
Ook heeft men daaruit al de werktuigen zgner plannen in het Binnenland leeren ken-
Maatregelenhebben verscheidene baljuwen, onderhal]uwen, pensionarissen en secretarissen

legen de officiers moeten misgelden Dus moest hel onderzoek dier papieren een middel aan de hand

der Justitie. ° .

doen om te woeden tegen de trouwe dienaren der voormalige Regering. In verband

1 Resol St.-Gen. 15, 17, 18, 28 Meij 29 Junij; 13, 15, 16, 17, 19 JuHj, 1619. Resol. Holl.
18 Mei; 28 Junij; 3, 5 Julij, 1619. 2 carleton, III, ρ. 233.

-ocr page 372-

DES VADERLANDS. ^ 567

rnel de gewraakte ontwerpen om deze Landen met de Kalholijke Mogendheid van Frankrijk leis-
te verbinden, werden de ambtenaren verdacht gemaakt, die reeds in het
Noodwendig en
levendig Discours
met de benaming van dronken baljuws waren beschimpt. Iets bepaalds
van hetgeen de papieren aan het hcht brachten, vernam men niet; maar wat er van
verbreid werd, was wel geschikt om menigeen den angst om 't hart te jagen: al ge-
voelde een ieder voor zich zijne onschuld, niemand wist, hoe ver een ander gegaan
kon zyn, en wat de gevallen Regering, Avier werktuig men geweest was, dan toch in
het schild mocht gevoerd hebben. In den lijd, dat de vonnissen tegen de Remonstran-
ten moesten uitgevoerd worden, en deswegens op vele plaatsen misnoegen bij de ge-
meente en onwil bij de ambtenaren van het gerecht te duchten was, kwamen zulke
uitstrooisels uitnemend te stade. De zaak werd voorgesteld alsof het Land werkelijk in
gevaar was gebracht geweest van verraden te worden, en men had eene aanleiding om,
zoo het heette, tot afsvending van nog dreigend gevaar of lol slraf voor oude schuld,
menig ambtenaar af Ie zetten. Ten einde de openbare meening te zekerder te verwar-
ren , gingen ook deze terechlslelhngen met vernieuwde gestrengheid tegen de Roomschen
en de Jezuilen gepaard. In de winterzitling van het jaar 1619 werden maatregelen
voorgesteld legen de officieren in de sleden en ten platte lande, »die zich niet ge-
noegzaam beijverden," en hunne vervanging door personen »van vertrouwen, lidmaten
van de Gereformeerde Religie," als eene zaak »ten hoogste noodig voor den Staal"
voorgedragen, en nu werden
sommelsdijk en marquette met vijf Gedeputeerden uit de
Steden belast met de laak »om voorziening te doen op de excessen van officieren, schou-
len, gerechten, secretarissen en boden." Nadat zoo menige Magistraat »bij aulorileil"
was afgezet, en daarmede de rechtsmacht in handen van bevriende of gemakkelijk te
bewerken personen was gekomen, was thans eene ontzettende macht om al de rangen
dergenen, die met de uitvoering des rechts belast waren, lot den minsle toe, te zuiveren,
aan de rechte handen toevertrouwd. Ook op het gedrag der officieren ten aanzien van de
handhaving der Religie zou gelet worden. Immers besloten de Staten op de vertoogen der
Gedeputeerden van de Synode van Zuid- en van Noord-Holland, zoo de officieren de hand
niet hielden aan de plakaten legen » de Papistenhet op hunne personen te verhalen, en
hen te vermanen voor het nakomen der keuren op het onderhouden van den »Sabbalh"
zorg te dragen. — De Commissie belast met het beramen van middelen tegen de officieren,
die de Regering niet welgevallig waren, leverde een ontwerp in, waartegen men niets
inbracht, dan dat de rechten van sommige Ambachtsheren of Sleden, die de collatie
van eenige ambten bezaten, moesten ontzien worden, en straks werden de Heren
SOMMELSDIJK en MARQUETTE benevcns twee leden uit het Zuider- en twee uit hel Noor-
derkwartier benoemd »om overal heen te gaan en berichten in te winnen aangaande
de gedragingen der officieren, als baljuws, schouten , secretarissen, boden, schepenen,
gerechten, ambachtsbewaarders en zoo voorls, en daarvan in de vergadering der Stalen

III Deel. 5 Stuk. 47

-ocr page 373-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— Tan Holland rapport te doeo" l. Waarlijk men mag dit wel het tijdperk van aerssetts
schrikbewind noemen. Dat er daarbij volstrekt geene sprake was om eenige hervorming
in te voeren in den zin der grieven, tegen het vorig Bewind ingebracht, laat zich
denken: men wilde het wapentuig, dat men thans zelf in handen had, niet moedwillig
verstompen. Vandaar dat de Gecommitteerde Raden uitgestrekter volmacht bekwamen
dan ooit; dat dit Gollegie het Hof van
Holland durfde voorbijgaan bij het geven van
den last om de meubelen van hugo de groot te
Rotterdam te verkoopen, en den
Hoogen Raad krenkte door, tegen het vroeger gebruik, den president en twee raads-
heren tot het vernemen eener mededeeling voor zich te bescheiden 2. De klachten
over provisien van justitie, door den Hoogen Raad verleend, kwamen thans van de
zijde van
Amsterdam, en als om ook de hoogste rechterlijke macht te doen gevoelen,
wat zij te wachten had, plaatsten de Staten van
Holland op de nominatie van president
van het Hof van
Holland den Heer van sommelsdijk bovenaan Κ Ook in het kerkelijke
hield de Regering den teugel vast, dien men het vorige Bewind zoo gaarne had willen
ontwringen, en dat wel zonder zich om het goedvinden der Staten-Generaal te bekreu-
nen. Dit toch was de strekking van den last, dien de Gedeputeerden van
Holland
den IS'ieïi December, 1619, medekregen, te welen, om ter Generahleit te verklaren,
dat al werd ook de in Julij in hunne Provincie staalsgewijze vastgestelde Kerkeorde ^
niet door de andere Provinciën aangenomen, hunne lastgevers zulks toch zouden doen
»len einde wat zekers te hebben om zich aan te houden" 5.

Blauhulk, In een enkel geval ging men met het gebruik, dat men van de papieren van oldew-
schsgt, jjj.,5gtbarnevelt maakte, niet met het vereischte beleid, noch zoo voorzichtig te werk, als
sl^^ in de zaak van de zuivering der ambtenaren van het Gerecht. Waarschgnlijk droeg

BRuisiKK, de Gecommitteerde uit Enkhuizen, daarvan de schuld. Den SQs^^en November
(1619) werd de Vergadering der Staten-Generaal bekend gemaakt met een verzoek der
Magistraat van
Enkhuizen. Onder oldenbarwevelts papieren waren brieven gevonden
van jan siMOKsz.
blauholk, equipagemeester van het Collegie ter Admiraliteit te Enk-
huizen ^
waarin hij het drijven van de Magistraat dier stad in den tijd der godsdienst-

1 Resol lIolL 22, 30 Nov.; 5, 10, 18, 19 Dec. 1619. brandt, llist, d. Ref, UI, 909.

2 liesol. Holl. 3 Julij j 16 Oct.; 7 Nov. 1619.

3 ResoL Holl. 20 Dec. 1619. Met sommelsdijk stonden cromiiout en jüniös op de nominatie.
Men wist den Prins te bewegen, niet
sommelsdijk, maar cromiiout te kiezen {Resol, Holl.
24 Dec. 1619).

^ De Kerkeorde van 1586 was door de Nationale Synode goedgekeurd en daarna door Holland
aangenomen {liesol Holl, 19, 20, 21 Junij, 1619. brandt, «. joZ. 111, 627, 628,749-752,908).

5 Resol Holl 2 Julij; 18 Dec. 1619.

-ocr page 374-

571

DES VADERLANDS.

1618—
1621.

m

geschillen in een ongunslig licht plaatste. Deze zaak, wenschle de Magistraat, zou de
Generaliteit zich aantrekken, en haren ambtenaar tot een voorbeeld voor anderen afzet-
ten. De Staten besloten den persoon van
blauhulk naar 's Gravenhage te bescheiden.
Blauhulk kwam aldaar spoedig genoeg aan; maar een paar dagen later werd vanwege
den Prins van
Oranje het advies ontvangen, om de brieven van blauhulk geheim te
houden, »ten einde ongelegenheden en zorgelijke vijandschappen te, voorkomen." Al
dadelijk handelde men volgens dit advies, en intusschen werden de gesprekken over
deze zaak met zyne Excellentie voortgezet. Het gevolg was een nieuw advies yan dezen
inhoud: Gaarne had de Prins gezien, dat de zaak door
blauhulks verplaatsing geschikt
had kunnen worden; doch daar dit niet doenlyk scheen, zoo ried hij, als
blauhulk
zynen post wel wilde nederleggen, hem zyn ontslag te verleenen met de vergunning
van te
Enkhuizen te blijven wonen, totdat hem eene andere betrekking zou zgn
gegeven. Wilde hij zijne betrekking niet nederleggen, dan moest men hem ontslaan,
doch eervol. Op dit advies werd besloten, dat de President der Staten den equipage-
meester bij zich zou bescheiden, en hem in het vriendelijke »wegens de tegenwoordige
gelegenheid van tijd en zaken" zou trachten te bewegen, zijn ambt neder te leggen.
Deze uitnoodiging beantwoordde
blauhulk met de verklaring, dat hij daartoe wel ge-
negen zou zijn; maar dat het hem niet zoo zeer om zijn ambt als wel om zijne eer
te doen was: dus verzocht hg, dat men hem bij het Gollegie ter Admiraliteit te
Hoorn
eene eervolle betrekking zou verschaffen. In allen gevalle verzocht hij zich nog nader
te mogen bedenken. Dit uitstel bracht echter geene verandering in zijne gezindheid.
Hij deed van zijnen post vrijwillig afstand tegen verzekering van gunstige aanbeveling
tot eene andere betrekking te
Hoorn. De acte van » vrijwilligen" afstand, vóór de vast-
stelling door die van
Holland onderzocht, behelsde, dat hy daartoe »om zekere consi-
deratiën" besloot, en luidde hoogst loffelijk en eervol voor zijn karakter als ambtenaar
en » getrouw dienaar van Hun Hoog Mögenden en voorstander van het Vaderland" —
Het laat zich denken, dat het verwijt, den Heer
blauhulk op grond zijner briefwis-
seling met OLBENBARNEVELT gedaan, eenen kreet van verontwaardiging zal hebben doen
opgaan van de zijde van zoo vele aanzienlijke en edele mannen, die zich gedu-
rende de vorige Regering mede vrijmoedig geuit hadden, en die nu aan eene even
hatelijke vervolging bloot schenen te staan. Werkelijk moesten
aerssen en zijne
medestanders begrijpen, dat de boog wel te sterk kon gespannen worden. De hevige
aanval, dien
du maurieb. omstreeks dezen lijd tegen hem op het touw zette, was be-

1 Resol StaL-Gen, 30 Nov.; 9, 11, 13, 14, 16, 17, 19 Dec. 1619. In de Resol van Holl.
vindt men niets van deze zaak. AYel wordt daar'(onder 16 Dec. 1619) gewag gemaakt van eene
gunst op aanbeveling van de Magistraat van
Enkhuizen verleend aan een anderen blauuule
(wouter cerbrandsz).

47*

-ocr page 375-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— stemd om zyne tegenstanders eene aanleiding te bieden ten einde hem met voordeel te
bestrijden, en getuigde bijgevolg, dat de Gezant uit de stemming van velen de hoop
ontleende, dat hij niet vruchteloos tegen hem zou optreden. Dus scheen tot geruststel-
ling van velen en lot verzachting van den toorn van anderen een verzoenende maatregel
noodzakelijk. Althans naauwelijks was het advies van zijne Excellentie om de zaak van
BLAUHULK te smoren door de Staten-Generaal ontvangen, of deze Vergadering benoemde
eene Commissie om met den Prins eene algemeene amnestie te ontwerpen »over de
laatst voorgevallene zaken in den staat van het Land en de gehouden correspondentiën
met wijlen joiian van oldenearnevelt l."

Eene vervolging als die der baljuws en anderen, die met het Bewind in vertrouwe-
lyke betrekking hadden gestaan, had men in zyne hand: men kon ze matigen naarmate
het belang het vorderde: want van de schuld, die men zou hebben kunnen aanwrijven,
behoefde men niets meer ruchtbaar te maken, dan men zelf verkoos. Maar daar waar de
overtreding door het gevelde vonnis duidelijk was omschreven; waar de schuldigen zich
zeiven aangaven en de straf tartten, daar moest de vervolging voortgang hebben tot
het uiterst toe. Dit was het geval ten aanzien van de Remonstranten.

Hoe men verder Toen den gedaagden Remonstranten te Dordrecht hun kerkelijk vonnis was medege-
Remonskanten^'' deeld, was hun de last gegeven om voor alsnog die stad niet te verlaten Aan
handelde. dezen voorloopigen toestand moest een einde komen, en de vraag deed zich op, wat
thans met hen aan te vangen. Deswegens werd het advies gevraagd van de Politieken,
alsnog tegenwoordig ter Synode, welke onder de inlandsche godgeleerden ter afdoening
van overgebleven kerkelijke zaken nog tot het eind der maand Mei werd voortgezet.
Den ]\iei werd in de tegenwoordigheid van Prins maürits over deze zaak door

de Staten-Generaal beraadslaagd en besloten, drie leden uit deze Vergadering, met name
Jonkheer sweder van appeltern van de poll , Jonkheer nicolaas van boekhorst
Heer van
Wimmenum, en nannings, rentmeester van Harlingen, naar Dordrecht te
zenden en de dertien Gedaagden met degenen, die zich bij hen gevoegd hadden, dat
is, de beide Utrechlsche predikanten, voor zich en de daar aanwezige Politieken te
bescheiden, ten einde hen ieder afzonderlijk deze vraag te doen, of zy zich vereenig-
den met heigeen in de vergadering, door eenige der Remonstranten den ö·^·^" Maart ®

^ liesol. Siat.-Gen. 14 Dec. 1619. Reeds was onder de Punten van beschrijvino; ter zomerver-
gadering van de Staten van
Holland (1619) de vraag opgenomen geweest, of het niet dienstig
zou zijn, de Gecommitteerde Raden te machtigen tot het uitschrijven van eene algemeene
amnestie van alle zaken »in de laatste bedroefde factieuse lijden"
[llesol. Holl. 28 Mei, 1619);
doch daarvan was tot nog toe niets gekomen. Den 6 Julij was de zaak uitdrukkelijk uitgesteld
{lies. Holl. 6 Julij, 1619).

2 Zie hiervoor hl. 198, 199. 3 Zie hiervoor, LI. 187.

-ocr page 376-

DES VADERLANDS. ^ 567

Ie Rotlerdam gehouden, was afgesproken , dan of zij zich voorlaan stil wilden houden 1618—
zonder zich als predikanten te gedragen. Werd deze vraag toestemmend beantwoord,
dan zouden de Gecommitteerden eene verklaring deswegens Lij schriftelgke acte van hen
vorderen, en hun beloven, dat, zoolang zij aan deze verbindtenis getrouw bleven, de
Staten voor hun onderhoud zouden zorgen. In allen geval zouden zy voor alsnog de stad
Dordrecht niet zonder nader order mogen verjaten. Verre de meeste Remonstranten
antwoordden stellig als uit éénen mond, dat zij, en wegens hunne eenmaal aangegane
verbindtenis en als christenen in het algemeen, niet mochten beloven zich buiten de
openbare kerkgebouwen van alle prediking te onthouden, al
λυβγθ het ook dat de
Stalen het hun bij plakaten verboden, hetgeen zij trouwens »in deze vrije Nederlanden"
niet konden verwachten. De twee Ulrechtsche predikanten,
frederigi en pjaeranus
gaven, hoezeer gansch niet onbepaald of onvoorwaardelijk, de belofte zich van alle
prediking te onthouden; slechts
henrigus leo onderwierp zich aan den gestelden eisch.
Daar de Staten met hunne volharding zeer verlegen waren, en terugdeinsden voor de
noodzakelijkheid om strenge maatregelen tegen hen te nemen, die hunne aanhangers
in verscheidene sleden tot eene uitbarsting konden brengen ^, zoo liet men het niet
aan pogingen ontbreken om den Remonstranten schrik aan te jagen en hen, wanneer zij
hun weigerend antwoord niet herriepen, tot de vlucht te bewegen; doch zg wil-
den hunne zaak door zulk eenen stap niet bederven en trotseerden het gevaar,
waarmede men hen bedreigde. Op het vernemen van het antwoord der Remonstranten,
namen de Staten-Generaal zich voor, eene acte te ontwerpen, die men hen op eene
nader te bepalen straf zou dwingen te onderteekenen; doch zy verschoven de uitvoering
totdat de Dorische Geloofsregels door de verschillende Provinciën bekrachtigd zouden

zijn 2. Yan de zijde der Synode was daartoe alles thans gereed. Den Mei toch Het Bestuur

, , , ., 11" lil der Nationale

deed de president bogerman, vergezeld van zijne assessoren, den hoogleeraar polyander synode doet ver-
en den secretaris hommius, ter Generaliteit in de tegenwoordigheid van den Prins verslag
van het ter Synode voorgevallene, en verzocht Hun Hoog Mögenden alles Ie willen be-
krachtigen. Nevens God, die »zijne bedrukte Kerk in de Nederlanden, ja, alle Ge-
reformeerde Kerken na vele jaren van droefenis dezen zaligen tgd zijns heils had laten
beleven," dankte BOGERMAii bij deze gelegenheid in Hun
Hoog Mögenden en den Prins
»de werktuigen, die God beliefd had tot de uitvoering van dit wonderbaar genadewerk
te verwekken en te' gebruiken". Hij en de predikanten, die hij vertegenwoordigde,
zouden aan hunne Gemeenten dankbaarheid, liefde en gehoorzaamheid jegens Hun
Hoog Mögenden en Zijne Excellentie inscherpen. En alzoo uit de gewenschte uitkomst
der Synode ten duidelijkste bleek, dat dit werk Gode aangenaam was, zoo baden zy

CAHLEION, lil, p. 91, 92.

2 Hesol. St.-Gen. 16, 17, 21, 22, 28 Mei, 1619. brakdt, IlisL der lief, 111, bl. 663—667.

-ocr page 377-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1018— Je Staten en den Prins, met het Yolste vertrouwen over te gaan 'tot de uitvoering van
hetgeen er nog overbleef: daarmede zouden zy lof en roem inoogsten hij de Christen-
heid tot aan de voleindiging der wereld, en het loon »van hunnen lofFelyken yver
voor den welstand van Gods huis" zou niet uitblijven evenmin in dit leven, als in de
eeuwige heerlijkheid. — Zoo werd den Staten op de vervolging der Remonstranten de
hemelsche zaligheid beloofd. — Of de roem, deswegens door hen behaald, het einde der
wereld zal overleven, deze vraag is reeds na verloop van nog geen derdehalve eeuw
gemakkelijk te beantwoorden. — Na het aanhooren dier taal verbonden zich de Staten,
te zullen zorgen, dat de Handelingen der Synode ten spoedigste door de Provinciën
bekrachtigd werden. Deze HandeHngen onttrokken zij intusschen, door hare geheim-
houding te verordenen, aan alle onbescheidene aanmerkingen. Voordat zy werden uit-
gegeven , moest het gebleken zijn, dat het Hun Hoog Mögenden met hare handhaving
ernst was De Staten van
Holland gingen den 19'^™ j^jy tQ|· jj^re bekrachtiging
over. Slechts de Gedeputeerden van
Gouda verbonden aan hunne toestemming de
voorwaarde, dat de uitvoering van het vonnis, in de Acten der Synode vervat, in
hunne stad, wegens de godsdienstige richting, die tot nog toe aldaar de overhand had
gehad en het groot aantal der ten hunnent gevestigde Remonstranten, met de noodige
matiging mocht geschieden, opdat de Goudsche Gemeente van lieverlede »zonder
harde bedroefenis" tot overeenstemming met de andere Hollandsche Gemeenten mocht
gebracht worden

Intusschen begonnen de Remonstranten, die steeds te Dordrecht gehouden werden,
te vreezen, dat men hen aldaar zou laten, van allen troost verstoken, zelfs van de
voldoening om het offer, dat zg brachten, door het ondergaan van een eindvonnis te
bekrachtigen. Ook de Regering van
Dordrecht begon te verlangen, van hen ont-
slagen te worden Dus richtten zij nog voor het einde der maand Junij een smeek-
schrift aan de S taten-Gene raai, waarin zij duidelijk deden uitkomen, hoe de Staten
het openbare vertrouwen en hunne eigene uitdrukkelijke belofte als eenen strik hadden
gebruikt om hen in te vangen Κ De Staten besloten dit rekest te laten rusten Geen
wonder: te antwoorden ware zooveel geweest, als de laaghartigheid, waartoe zij ver-
vallen waren, te erkennen, of ze door nieuw onrecht te vermeerderen.

^ ResoL St,-Gen. 30 Mei, 1619. carleton evenwel kreeg dadelijk inzage van de Acten der
Synode. Hij bemerkte, dat men verzuimd had den naam van zijne Groot-Britannische Majesteit
daarin uit te drukken, en bewerkte, dat tot herstel van dit verzuim de eerste bladzijden herdrukt
werden
{Besol. St.-Gen. 30, 31 Mei, 1619).

2 BesoL Holl, 19, 22 Junij, 1619. 3 ResoL Holl. 20 Junij, 1619.

i bpandt, t. a. pl. bl. 674—679. caeleton 111, p. 97. ® Resol. Stat.-Gen. 21 Junij, 1619.

-ocr page 378-

DES VADERLANDS. ^ 567

De bekrachtigiDg der Dorische Geloofsregelen kwam in sommige Provinciën niet zoo lois—
spoedig tot sland als de Staten-Generaal te recht voor de fnuiking der gevreesde partij Bej^rachtiging
noodzakelijk achtten.
Utrecht v^as voor den invloed uit 's Gravenhage bij de hand, J^er^i^ortsclie Ge-
en de omwenteling was aldaar volkomen geweest. De Prins had zich den Mei de Provinciëa.
in persoon naar den Landdag van het Hertogdom Gelderland begeven en zal hier
evenmin als vroeger zijn gezag niet vergeefs hebben laten gelden. Dus schoten alleen
de Provinciën
Friesland^ Overijsel en Groningen over. Tot dezen wendden de Staten
zich schriftelijk met de verklaring, dat »er den welstand van den Staat des Lands ten
allerhoogsten aangelegen was, dat de Dortsche
Canones ten allereersten door de geza-
menlyke Provinciën werden bekrachtigd en uitgevaardigd: de zaak leed geen langer
uitstel, en er zouden oogenschijnlijk ongelegenheden uit voortvloeijen, zoo er onzekerheid
aangaande de beshssing der geschilpunten bleef bestaan." Dus verzochten en begeerden
zij zeer ernstig en vriendelijk, dat de genoemde Provinciën binnen acht of tien dagen
ten allerlangsten hare bekrachtiging wilden inzenden. — Hun Hoog Mögenden verlang-
den in staat gesteld te worden om zich onverwyld van het te smeden wapen legen de
Remonstranten te bedienen. Men was voornemens hen uit
Dordrecht naar 'ä Gravenhage
te ontbieden, en reeds beraamde men wat men hun hier zou afvragen en aanzeggen.
Werkelijk werden zij legen den Julij ontboden. Maar vóór dien dag dienden de
Handelingen der Nationale Synode goedgekeurd te zijn, en steeds ontbrak de bekrach-
tiging van
Friesland, Na de gedane stappen evenwel was er geen terugkeren noch
stilstaan meer mogelijk, en niettegenstaande de Staten van
Friesland zich nog niet ver-
klaard hadden, ging men den Julij zonder tegenspraak van den Frieschen Gede-
puteerde , den Heer
van vervou , lot de goedkeuring van de Canones der Synode over
De acte, deswegens opgesteld, noemde het bedryf der Synode een groot en heilig werk,
dergelijke nooit voordezen van den aanvang der Reformatie gezien was en betuigde
dat de Stalen bij de goedkeuring van de Handelingen der Synode niets meer ter harte
namen, dan »de eer van Gods heiligen naam, het behoud der ware Gereformeerde
Christelijke Religie, zijnde het fundament van den welstand en de band der Ver-
eenigde Nederlanden, mitsgaders de eenigheid, rust en vrede der binnenlandsche
Kerken, alsmede het behoud harer vereeniging met al de Gereformeerde Kerken, van

» liesoL Slat.-Gen. 31 Mei, 1619.

2 Den 4''®" Julij Averd een brief van de Sfaten van Groningen van den 19 Junij medegedeeld,
houdende dat zij hun besluit ten aanzien der goedkeuring van de Dorische Canones later
door hunnen Gedeputeerde, den Heer
scüAFFEn, zouden kenbaar maken {Res. St.-Gen. 4 Julij).
Dat besluit schijnt intusschen reeds den 2·^®° Julij bekend geweest te zijn.

3 Dus spraken de Staten in navolging van hetgeen bogermak bij het verslag van den 30·'®" Mei
gezegd had.

-ocr page 379-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

welke wij ons niet hadden kunnen noch mogen afzonderen." Weshalve elke andere
leer verboden werd, en allen Overheden en rechters gelast dit verbod te handha-
ven. — De acte, die men de ontboden Remonstranten zou vergen te onderteekenen,
was door die van
Holland ontworpen en vastgesteld in overleg met den Prins van
Oranje en Graaf willem lodewijk, ter vergadering tegenwoordig. Zij hield de belofte
in: dat zij zich binnen de Nederlanden van alle kerkelijke bedieningen hoegenaamd,
het zij in het geheim of in het openbaar, middellijk of rechtstreeks uitgeoefend, ont-
houden, en zich stil en gehoorzaam naar de bevelen der Overheid gedragen zouden. —
Wie deze acte teekende, zou nog gedurende een halfjaar zijne gewone wedde ontvan-
gen, maar zich vooreerst nog niet naar zijne oude gemeente mogen begeven: de Staten
zouden hem eene tydelyke verblijfplaats aanwijzen. Doch wie de onderteekening wei-
gerde, zou als rustverstoorder uit de Vereenigde Provinciën verbannen worden

1C18-
1621.

Acte, wier
onderteekening
van de Kemon-
strantsche predi-
kanten gevorderd
werd.

Op den bestemden dag werden de ontboden Remonstranten één voor één ter vergade-
ring binnen geleid. Men duchtte steeds, dat het voorbeeld van den een den ander tol
volharding zou opwekken. Nuttelooze voorzorg! want al werden zij afzonderlijk aan de ver-
zoeking blootgesteld, één was hun geest en elk op zich zeiven sterk genoeg omstaande
te blijven. Het eerst kwam
leo binnen, en, zoo als reeds af te leiden was uit zijn antwoord,
te
Dordrecht aan de Gecommitteerden gegeven, hy teekende de hem voorgelegde acte.
Maar al de anderen verklaarden eenstemmig, dat die belofte te onderteekenen tegen
hun geweten zou strijden, dewijl zij, lot predikanten beroepen, het talent, van
chkistus
ontvangen, niet in de aarde mochten begraven: voor het overige zouden zij zich rustig
gedragen en hunne Overheid gehoorzamen, zich van alle openbare bediening in de kerken
ontslagen achtende. — Daags nadat zy dit hun antwoord vernomen hadden, droegen de
Staten aan hunnen bittersten vijand
biüys , bijgestaan door bruinikk en van hemert , de
laak op om een voorstel te ontwerpen ter beantwoording van de vraag wat nu met hen
te doen. Dit ontwerp, dat dadelijk werd goedgekeurd, behelsde, dat de weigering der
Remonstranten om de hun voorgehouden acte te onderteekenen geheel in overeenstem-
ming was met de oproerige en verderfelijke zamenspanning, door eenige Remonstranten,
bij wijze van Anti-Synode, zonder toestemming der wettige Overheid, den Blaart te
Rotterdam gesmeed, van welke zij meerendeels beleden hadden kennis te hebben ge-
dragen. Daaruit bleek ten duidelijkste, dat zy volstandig bleven bij hunne onlijdelijke
hardnekkigheid en ongehoorzaamheid tegen hunne wettige Overheid, hetgeen tot niet
anders leiden kon, dan tot vermeerdering van de onrust der gemoederen van de goede
ingezetenen dezer Landen en tot stoornis zoo wel der staatkundige orde als der religie,
welke zij bij alle middelen steeds getracht hadden en nog trachtten Ie scheiden van hei
eenstemmig en oprecht gevoelen van alle de ware Gereformeerde Kerken binnen eii

Zij weigeren,
op éénen na,
allen die te ou-
derteekenen.

J

' Resol, Sl.-Gcn. 24, 28, 29 Junijj 2, 3, 4 Julij, 1619.

-ocr page 380-

DES VADERLANDS. ^ 567

buiten s'Lands. — Op deze gronden bemsUe liet besluit, dat de veertien Remonstranten 1C18—
met boden over de grenzen zouden gebracht worden, zonder weder te mogen keren,
zoolang zij zich niet bereid verklaarden de acte te teekenen, op boete van als verstoor-
ders der openbare rust anderen ten voorbeeld volgens 's Rechters goedvinden gestraft te
worden. Voordat dit besluit ter kennis der Remonstranten gebracht werd, vraagde de
President, de Heer
ploos, hen wederom één voor één in de volle vergadering, of zij
zich niet nader bedacht hadden, er op vriendelijken toon de vermaning byvoegende om
niet langer weigerachtig te blyven, met aanbod van naderen uitleg der acte, bijaldien
men zulks noodig achtte. Het antwoord was wederom uit éénen mond, dat zij zich
genoeg bedacht hadden en met God te rade gegaan waren: dus bleven zij by hunne
weigering zonder in uitleggingen van woorden te willen treden: immers de strekking
der acte was in allen gevalle duidelyk genoeg. — Zoo waren dan de Staten genood-
zaakt hun het doemvonnis bekend te maken. ■— In den strijd waren der Remonstranten
begrippen gezuiverd, zoodat het hun nu volkomen om het wezen zelve der godsdienst
te doen was, en hun beroep op hun geweten behelsde inderdaad de betuiging, dat zij
de stem Gods en der waarheid in hen noch mochten noch konden versmoren. Maar
al hadden zij ongelijk gehad, opmerkelijk was het, dat de hoogste Overheid van een
Gemeenebest, ontstaan uit den strijd voor de vryheid legen wereldlijke en geestelijke
tucht, zich thans ten laak gesteld zag, om openlijk te verklaren, dat zy het behoud
der godsdienst van uitwendigen dvrang afhankelijk achtte, — De Remonstranten hoorden
het door
muys gestelde besluit voorlezen, en na hun vertrek werd hun door den deur-
waarder aangezegd, dat zij zich met hunne huisvrouwen moesten beraden, werwaarts
zij begeren zouden buiten het Vaderland gebracht te worden; den volgenden dag
(6 Julij) hadden zij des morgens te 4 uren aan een bepaald huis bijeen Ie komen
en zich te ontzien tot eenigen oploop van volk aanleiding te geven. In weerwil van
deze waarschuwing, waren de Staten toch niet volkomen gerust: althans zg besloten
den volgenden morgen reeds te vijf uren byeen te komen »om orde Ie stellen op het
vertrek der Remonstranten." Doch alles liep uitwendig rustig af. De veroordeelden zij worden
werden aan het geleide van eenige boden toevertrouwd, en zonder eenig uitstel werden grcnzea

volgens hun verzoek sommigen bij ISienhuis op Benlhemsch, een enkele te Huissen
op Kleefsch, en de meeslen bij Waalwijk op Brabanlsch grondgebied gebracht. Hun
was nog een week onderhoud, op den voet van hetgeen zij te
Dordrecht genoten
hadden, ten bedrage van 28 gulden Ier hand gesteld, benevens öO gulden, waarvan
zij hunne waarden te
^s Gravenhage hadden moeten voldoen: de boden betaalden de
reize — en hiermede rekende het Vaderland zich van hen als van eenen last ontsla-
gen — Doch zoo het waar is, dat zij in het vreemde land zich ook van alle pre-

1 Jlesol.Slal.-Gen.3, 4, 5, 6 Julij, 1619. carleton, III, ρ. 102,103. brakdx, III, bl.685—699.
III
Deel. 5 Stuk. 48

-ocr page 381-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— diking moesten onthouden, en dat van hen, die op Brabantsch grondgebied geweken
waren, de Bisschop van
^s Hertogenbosch dit, zoo hét schynt, uitdrukkelyk gevorderd
heeft, waarom dan niet liever de acte onderteekend? Maar stond het dan gelijk, te
zwijgen tegenover vreemdelingen en katholgken, met welke zij door geenerlei band
verbonden waren, of zich door eene vrywillige belofte tegenover gereformeerde land-
genooten, lot welke zij zich geroepen achtten te spreken, den mond te laten snoeren

Onder de beweegredenen van het besluit was door muys de vergadering der Re-
monstranten, op den ö^en Jiaart te
Rotterdam'^, als eene zamenzwering voorgesteld.

De Eemon- De Staten van Holland hadden dan ook niet verzuimd deze zaak te vervolgen. Volgens
fergïden'Dg^"^ te punten van beschryving ter zomervergadering der Staten van Holland stond

'Roiterdam had- jj^j Edelmogenden orde te stellen » op alle heimelijke of andere biieenkomsten of ver-
den bijgewoond, ° r j j

worden vervolgd, gaderingen onder het deksel van de Gereformeerde Religie, om daardoor allerlei zamen-
spanningen in den slaat van Land en Kerk te voorkomen." Diensvolgens besloot men,
dat het Hof hen, die de bewuste vergadering te
Rotterdam hadden bggewoond, in
rechte betrekken zoude.
Grevinchoven , vier dagen na oldenbarnevelts dood bij eenen
brief van wege den Prins en het Hof uit
Rotterdam naar 'ä Gravenhage ontboden, en
duchtende dat men zgne bemoeijingen tot instandhouding van de gemeente der Remon-
stranten voor een staatsmisdaad zou welen te laten doorgaan, vond raadzaam het land
te verlaten, en het Hof, recht doende, alsof er reeds door de Staten een plakaat was
uitgevaardigd, dat den Remonstranten het prediken verbood, veroordeelde hem tot balling-
schap en verklaarde zyne goederen verbeurd \ Ongetwijfeld zou men hem mede over
de vergadering van den Maart hebben onderhouden. Ter dezer zake toch werden
nog in dezelfde maand Mei verscheidene Remonstrantsehe leeraren voor het Hof gedaagd.
Onder hen toonden de afgezette predikanten
van den borre en gupus , de een van
Leiden, de ander van Woerden, de meeste standvastigheid, zich beroepende op de
bepaling, juist in die Rotlerdamsche vergadering gemaakt, dat niemand, ouder voor-
wendsel van vrijheid van Religie, zich verstouten zou beroerte in het staatkundige aan
te richten. Niettemin werden zij met de vijf anderen als rustverstoorders veroordeeld en
uit de Provinciën
Holland en Utrecht gebannen, welk vonnis de Staten-Generaal uit-
breidden, zoodat ook het grondgebied der overige Provinciën hun werd ontzegd

Middelerwijl was de Regering er op bedacht, om een algemeen geldig verbod tegen

^ TocU zagen zij, wier woorden carlkton (III, 108) tot de zijne maakt, den vinger Gods
in de omstandigheid, dat de llemonstranten te
Waalwijk gedwongen waren te beloven, wat zij
hier geweigerd hadden.

2 Zie hiervoor hl. 187. » brandt, t. a. pl. III, bl. 749—752.

^ Rcsol. Holl. 28 Mei; 20 Junij; 16 Julij, 1619. Eesol. Slat.-Gen. 17, 18 Julij, 1619.

BRANDT, m, 753'^—750'^*.

-ocr page 382-

DES VADERLANDS. ^ 567

de godsdienstige bijeenkomsten der Remonstranten in te voeren. Het scheen hoog tijd: 1618—
want, schoon vele hunner predikanten, niet genoegzaam op de bezadigdheid der hoor-
ders vertrouwende, zwarigheid zagen in het houden van talrgke vergaderingen buiten
de kerken, die thans voor hen gesloten waren, zoo was men echter ongezind om door
het bijwonen der openbare predikatiën en door gemeenschap te houden met de Contra-
remonstranten den schyn aan te nemen alsof men het onrecht voor recht en de mis-
kenning der waarheid voor iets onverschilligs hield. Derhalve had men in sommige
gemeenten aangevangen in bijzondere huizen bijeen te komen. Bepaaldel^'k te
Alkmaar VergaderiDgen
en in den omtrek hadden deze byeenkomsten een ernstig aanzien. In die stad hadden ten te Alhnaar.
de Remonstranten sedert Paschen eerst ten huize van zekere kerkeraadsleden van hunne
gezindte, daarna in eene schuur godsdienstoefeningen gehouden. Deswegens was de
Heer van
duivenvoorde met lAvee Raadsheren tegen het einde van de maand April op
last der Staten derwaarts vertrokken. Deze Commissie, ingenomen met de oprechtheid,
Avaarmede de Remonstrantsche ouderlingen, die zij voor zich had gedaagd, het voorge»
vallene in de vergadering te
Botlerdam aan het licht hadden gebracht, had hen eer
aanmoedigend dan bestraffend bejegend. Niettemin was alstoen de voortzetting van zulke
godsdienstoefeningen verboden, en de Kerkeraad der Remonstranten had beloofd zich
daarvan te onthouden tot na afloop der Nationale Synode Toen het nu gebleken was, dal
de besluiten dezer Synode hun geenerlei genoegdoening verschaften, hervatten de Alk-
maarsche Remonstranten hunne bijeenkomsten, doch alsnu buiten de stad, daar zij voor
de sterke militaire bezetting beducht waren. Een plakaat, op last der Gecommitteerde
Raden door het Hof opgesteld, verbood zulks op zware boelen, en zoo de schuldige
eenige landsbediening bekleedde, op verbeurte dezer betrekking. In weerwil daarvan
werd er in den Alkmaarder Hout eene Vergadering van wel tweeduizend menschen
gehouden en voortgezet ten spyt van de waarschuwing van den Schout, met zgne die-
naren op de plaats verschenen. Z.ulk eene stoutheid moest krachtdadig gekeerd worden,
en dadelijk werden dan ook twee Leden der Staten naar
Alkmaar gezonden, voorzien
van brieven van Zijne Excellentie aan de krijgsbevelhebbers, daar men van zins was
allen tegenstand met de wapenen te onderdrukken. Een der beide Staatsleden, met
name
jagob van bhoekhoven, de Schout en twee Burgemeesters, door een ontzagwek-
kend aantal soldaten met geladen geweer en brandende lont vergezeld, begaven zich
den 238teii junij ter plaatse, waar de Remonstranten op nieuw bijeen waren. De Heren
lieten sommigen door de soldaten met den blooten sabel slaan om ze te verdrgven;
doch voor dit geweld althans weken zy niet 2. Weinige dagen later gold het bij de
Staten de vraag, of men niet nog meer troepen naar
Alkmaar zou doen trekken; doch
op verzoek van de Gedeputeerden uit die stad zelve werd zulks voor alsnog uitgesteld,

» brandt, 111, bl. 717—726. Jtesol. Holt. 25 April, 1619. 2 cabletok 111, p. 96.

48*

-ocr page 383-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— totdat er een algemeen plakaat zou zyn uitgevaardigd Reeds vóór het einde der
Een plakaat (1619) M'as het plakaat in de Vergadering der Staten van Holland ver

tegen zulke ver- genoeg gebracht om de Staten-Generaal met dit werk bekend te maken en met de

gaderingen oßt-

worpen. gronden, op welke het steunde: )) het gemeene volk, zoo heette het, >verd door de

predikatiën der Remonstranten opgehitst en oproerig gehouden tegen de plaatselijke en
andere Overheden."—Het was de vraag, of zulk een plakaat zou uitgevaardigd worden
door de Provincie
Holland afzonderlijk, dan wel van wege de Generaliteit. Het aan-
genomen beginsel van het verplichtende der te
Dordrecht vastgestelde leer voor al de
Provinciën pleitte voor 3ezen laatsten maatregel. Evenwel was het er ver af, dat zulk
Het staatsrecht beginsel reeds uitdrukkelyk in het Nederlandsche Staatsrecht zou zijn opgenomen
GLsïienï'blijft ^*^^*^®®'· minste haastten die van
Holland zich niet met het nemen van een

ongewijzigd. besluit op het vijfde van de punten van beschrijving ter hunner zomervergadering, van
dezen inhoud; »het beramen van een goede orde en generalen voet, opdat men niet
Aveder in gelijke zwarigheden vervallen mocht op het sluk van de Religie, die de band
is van de eenigheid dezer Landen." Ook in de Generaliteit werd de vraag geopperd,
of de Provinciën gelast waren om te beraadslagen op de herziening der Unie (en het
stuk der godsdienst alleen kon aan herziening onderhevig geacht worden); maar op
die vraag werd besloten, dit te laten berusten totdat de Consenten van de Provinciën
zouden worden geopend, daar in de Propositie van Zijne Excellentie en den Raad van
State ter zake der Consenten, die herziening onder andere punten mede zou worden
voorgesteld. Dus gaf men- voor, in de Propositie tot de Consenten van het jaar 1620
Avederom eene aanmaning te verwachten als in die van het verleden jaar. Toen,
in de Propositie tot de Consenten van 1619, den December 1618 ingebracht,
hadden de Prins en de Raad van State aangedrongen op de herziening van de voor-
gaande contracten van de Unie, opdat men niet weder bloot zou staan aan verzwak-
king van den band. Daarvan was niets gekomen, en — opmerkelijk genoeg — de
Propositie, den Sls^^·"^ October 1619 ingebracht, bevatte niets van de geheele zaak:
zij betrof slechts punten van financieelen aard Ζ,οο was het dan legen het sluiten
der wintervergadering van de Staten van
Holland eene nog onopgeloste vraag, »of niet
de traktaten en verbonden der Provinciën onderling behoorden herzien te worden, be-
paaldelijk ten aanzien van het verplichtende van de nakoming der ware Gereformeerde
Religie" Κ — Hoe het zij, het plakaat legen de bijeenkomsten der Remonstranten, in

1 JiesoL Holl. 28 Mei, 21, 24, 25, 26, 27 Junij; 3, 4 Julij,1619. biundt, lil, bl.760—764.

2 Besol. Stat.-Gen. 6 Dcc. 1618. 12 Julij; 21 Oct. 1619.

3 Resol. Boll 28 Mei; 21 Dcc. 1619. Men scheen derhalve thans nog onzeker te stellen, wat
men vroeger voor uitgemaakt had doen doorgaan, te Aveten, dat het verplichtende der Gerefor-
meerde Godsdienst bij zulke traktaten erkend Avas, Vergeh hiervoor, III. D. II. St. hl. 760, 761.

-ocr page 384-

DES VADERLANDS. ^ 567

IIP

381

Holland ootworpen, werd van wege de Generaliteit aan alle Provinciën ter uitvaardiging 1618—
en nakoming toegezonden. In
Holland zelf evenwel was het niet zonder tegenstand en
protest, al was het dan ook slechts vaa éénen man, tot stand gekomen. Aan het Hof van
Holland was door de Staten de taak opgedragen om uit de plaatselijke plakaten tegen de
ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten een algemeen plakaat te ontwerpen. In dit
Collegie nu had de Raadsheer
langelot van brederode het gevoelen voorgestaan, dat
zoodanig plakaat strijden zou tegen de fundamenten der Reformatie en met name legen het ,
28ste Artikel der Nederlandsche Geloofsbelijdenis voorts tegen de Pacificatie van
Gent
en de Unie van Utrecht, tegen het gebruik van het Land, tot nog toe gevolgd, en
eindelijk, wat alles afdeed, tegen Gods Woord. Van eene tijdelijke afwezigheid van
hun medehd had het Hof gebruik gemaakt om het plakaat op te stellen en aan de
Staten op te zenden, en over deze verrassching verontwaardigd had
erederode tegen
de geldigheid van het ontwerp geprotesteerd.— Het plakaat, ten laatste ter Generaliteit
vastgesteld, verhaalt op nieuw den oorsprong en den aard der godsdienstgeschillen en
de staalkundige strekking, die er aan werd toegeschreven, om met zware boelen al
degenen te bedreigen, die bg de verboden bijeenkomsten betrokken zyn zouden, en
met gevangenschap al dezulken, die de medeschuldigen niet zouden aangeven. Slechts
de huiselijke godsdienst werd uildrukkelyk vrygelaten (zoo
Holland er niet op aange-
drongen had, zou zelfs dit punt niet toegestaan zijn geworden) en hierin eene genoeg-
zame handhaving gevonden van de »vryheid van conscientie, tot nog toe in deze
Landen gemaintineerd." De uitvaardiging werd uitgesteld totdat de Dorische regels en
de sententie der Remonstranten in gedrukte exemplaren verspreid waren, hetgeen den
ISf^eii Julij (1619) plaats had gevonden 2.

Met dit plakaat gewapend, meenden nu de Staten ym Holland, die tot nog toe slechts
op het platte land en in kleinere steden de godsdienstoefeningen der Remonstranten
hadden doen beletten, ook in de groote sleden en zelfs te
Gouda tot denzelfden dwang
te kunnen overgaan. Dit zou meer zwarigheid in hebben. Hier moest veel omzichtig-
heid in acht genomen worden, en zelfs te
Amsterdam was de Regering niet geneigd üedenkbeelden
om ten gevalle eener richtingj welke zij zelve tot de zege gebracht had, de
langen der nijvere burgerij op het spel te zetten en den handel der stad eenigermate

1 Dit artikel stelt als den plicht van alle gcloovigcn, zicH tot de ware Kerk te voegen, »al
ware het, dat de Magistraten en Plakaten der Princcn daartegen waren, en dat de dood of eenigc
ligchamelijke straf daaraan hing." De Raadsheer ging dus uit van de stelling, dat de Remon-
stranten in gemoede overtuigd waren, aan de ware Kerk getrouw te blijven.

2 Hesol Holl. 21, 27 Junij; 2, 3, 15 Julij, 1619. llesol. Stat.-Gen, 28, 29 Junij, 2, 8, 11,
12 Julij, 1619. BKAKDT, α. fl 111, bi. 764—766, 772, 783-789.

-ocr page 385-

518 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— te benadeelen. Zou zij de Yeronlwaardigiög van zoo vele aanzienlijke ingezetenen uit-
lokken en hen in de verzoeking brengen om hunne handelshuizen naar elders te ver-
plaatsen', en was het dan in den bevrijdingsoorlog uit het voorbeeld van
Antwerpen
nog niet genoeg gebleken, dat, zoo een stad op den bloei haars handels prijs stelt, zij
geen geloofsvervolgingen moet toelaten? In een smeekschrift, omstreeks dezen lijd door
Amsterdamsche Remonstranten opgesteld, stond de veelbeteekenende wenk, dat men
hun geen mindere vryheid behoorde te vergunnen, dan anderen Christenen in deze
landen, en ook den Joden binnen
Amsterdam »uit geen ander inzicht dan van voor-
deel in het stuk van koophandel, vergund werd" Dit beroep Irof doel: ten minste
trad den
s^ten juhj de Burgemeester pauw zelve in de vergadering der Gecommit-
teerde Raden op, om de eischen der Remonstranten van ter zijde, maar niet te min
krachtdadig te doen gelden. Hy gewaagde toen van de voor
Amsterdams bloei zoo
heugelgke gebeurtenis, dat er zich zoo vele Joden uit
Portugal kwamen vestigen, die
zich dan met de ingezetenen verzwagerden. Dit gaf, voegde hg er bij, groote opspraak,
daar men den Remonstranten hunne religie verbood, terwijl men die van de Joden
toeliet. — Zou men dan, dit volgde uit die mededeeling, ook den Joden vrije gods-
dienstoefening ontzeggen, dat is, hen uit het land weren, of niet veeleer ook den
Remonstranten vrye godsdienstoefening vergunnen, daar het gerucht van hier te lande
gepleegde geloofsvervolgingen reeds genoeg was om al die ryke handelaars af te schrik-
ken? Derhalve verzocht de Burgemeester de Gecommitteerde Raden op deze zaak wel
te willen letten 2, — Dit was zoo veel gezegd, als dat de toestand en de belangen der
groote koopstad omzichtigheid vorderden, en dat, al maakten de Staten plakaten, zoo
veel als zy wilden, de Regering van
Amsterdam ze binnen de mate, die haar goed
docht, zou toepassen Dus was men bereid op den eisch van het stoffelijk belang
toe te geven, wat men op dien van het geestelyk belang geweigerd had, en had men
het te voren onbehoorlijk geacht de Remonstranten te dulden, toen zij op het recht
des gewetens pleitten, thans achtte men dit hoogst raadzaam, nu men de belangen van
den handel ten hunne behoeve gelden deed. — Werkelijk hadden de Amsterdamsche
Remonstranten in Juny in eenen tuin even buiten de stad gepredikt, en hielden zy des
nachts in de volgende maand vergadering ten huize van een bijzonder burger ^ zonder
dat het tot verbodsmaatregelen leidde, — Ook de Regering van
Rotterdam liet toen het
op het uitvaardigen van het plakaat aankwam, bij eene boodschap, gebracht door twee

1 brakdt, t. a. pl. bl. 757. 2 Hcsol. Holt. 8 Julij, 1619.

3 De reglementen aangaande de Joden Averden weldra aan de keur van elke stad overgelaten.
Men vond niet goed, hen door een kenbaar teeken te onderscheiden, en stelde de Steden vrij,
hen bi] elkaar te laten wonen en in een afzonderlijke wijk af te sluiten, al of niet.
ResoL Holl.
13 Dec. 1619. 4 brakdt, t. a. pl. bl. 760, 834.

ff

-ocr page 386-

DES VADERLANDS. ^ 567

Gedeputeerden uit haar midden, de Gecommitteerde Raden gevoelen, dat er ryp beraad 1618—
noodig was voordat men maatregelen nam om in hare stad de openbare prediking der
Remonstranten te beletten Zelfs de Magistraat van den
Briel deelde den Gecommit-
teerden Raden mede, dat zy zich »eenigzins bezwaard achtte in de uitvoering van het
plakaat, vermits de Remonstranten aldaar tot nog toe vrije oefening in eene kerk geliad
hadden: thans wist zij niet hoe zich te gedragen, of zij de kerk moest sluiten of een
anderen maatregel nemen." Wat men in het geheim met de Rotterdamsche Regering
schijnt afgesproken te hebben, ried men zonder omwegen aan die van den
Briel:
immers betrof het hier eene kleine stad met genoegzaam garnizoen: de sleutel (dit was
de raad door de ^Staten gegeven) moest den Remonstranten afgevorderd en de kerk
gesloten worden 2. Begreep men onder de groote steden met
Amsterdam eenige oog-
luiking te moeten gebruiken; waar men in zulke steden tot vervolging overging, trof
men onder de Remonstrantsche leeken slechts de geringen. Inderdaad, men zag onder
de plaatselijke Regenten er nog verscheidenen op het kussen, van wie men geene
belydenis durfde vergen uit vrees
Tan hen niet rechtzinnig te vinden: ook bleef het
voorstel der Gedeputeerden van //aar/em zonder gevolg, volgens hetwelk, even als de pre-
dikanten , de theologische professoren en de schoolmeesters verplicht werden de Dortsche
Canones te onderteekenen zoo ook de Magistraat-personen in sleden en dorpen zich
bij eede zouden hebben moeten verbinden tot de belijdenis van de ware Gereformeerde
Religie, »zoo als die nu geleerd werd Doch geringe beambten en daglooners, aan^
Lands- of Stads-instellingen verbonden, gaf men hun afscheid, wanneer zij zich ver-
stoutten de bijeenkomsten der Remonstranten bij te wonen. Dit ondervonden die ge-
ringe lieden te
Hoorn, waar men zelfs de armen, die in het gasthuis verpleegd werden,
dreigde daaruit te zetten, zoo zij de bijeenkomst der Remonstranten bijwoonden ß. Dit
ondervonden mede de werklieden en leveranciers der Admiraliteit te
Rotterdam ^ dade-
lijk na heigeen den Sissen jujij aldaar was voorgevallen. Des zaturdags (den Julij) Predikiugca
was er het plakaat tegen de bijeenkomsten der Remonslranlen, niet zonder eenige op-^""jJ^^^p^JJ·
roerige kreten van gemeene vrouwen, afgelezen en met klokgelui afgekondigd. Denzelfden jtraat te
dag waren de predikanten
frangisgus la.nsber(jen en cnristopfet hellerus afgezet, ende
Prinsenkerk, die eenigen tijd geleden ten behoeve van de Remonslranlen vergroot was,

1 Resol. Holl. t. a, pl, 2 jiggol. Holl. 19 Julij, 1Ö19.

3 BBÄNDT, III, 937 , 938. Door sclioolmeeeters verstond men ook de onderwijzers aan de La-
lij asche scholen. Ware de zin der Dortsche Synode geschied, zoo zouden ook alle Hoogleeraren
de formulieren hebben moeten onderteekenen, ja, geene godgeleerde onderv^erpen zouden door
de professoren der pbilosophie en der talen behandeld hebben mogen worden zonder verlof der
theologanten (
brakdt, 111, 638).

^ Resol. IM. 21 Dec. 1619. ^ brandt, 111, bl. 834, 835.

-ocr page 387-

384 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618-— gesloten. Om het volk te toonen, dat de Magistraat op het bedwingen van allen tegenstand
bedacht was, werden eenige burgers des nachts van het bed gelicht. Doch 's zondags
morgens vroeg kwamen de Remonstranten voor de Prinsenkerk bijeen. Na voor de
gesloten kerk een psalm te hebben aangeheven, trok men naar de Havensche Roo
poort, waar op eenige ledige erven, niettegenstaande de waarschuwing van twee Bur-
gemeesters, ten aanhooren van wel drieduizend menschen gepredikt werd door
dirk
RAPHABLsz. KAMPHuizEiT, predikant te Vleuten, dien men daartoe, als ten spot verkleed,
met een ruitersrok over zijn predikantsgewaad, een stellaadje van biertonnen had laten
bestegen. Middelerwijl werd de vergadering door vier vendels soldaten met geladen
geweer omsingeld. In weerwil van woest getier en felle bedreigingen van beide zyden
ging de menigte, eerst door den predikant met de bezadigsten verlaten, langzamerhand
uiteen. Na den middag had er een dergelijk tooneel op een ander punt in de stad
plaats. Bij deze tooneelen nu hadden zich vele werklieden der Admiraliteit onderschei-
den , en toen de Rotterdamsche Regering te
Gravenhage raad liet vragen, wat verder
te doen, kreeg zij onder anderen dit bescheid, dat de personen, die bij de Admiraliteit
in dienst waren of aan die instelling koopwaren leverden, zoo zij zich mede aan de
beweging schuldig gemaakt hadden, behoorden afgezet of van de leverantie beroofd te
Avorden. Ten verzoeke van de Gecommitteerde Raden van
Holland besloten dan ook
de Staten-Generaal, de Admiraliteit te
Rotterdam aan te schrijven, dat zij, al wie van
de schuldigen voor haar arbeidde, of eenige verplichting aan haar had, van zijn dienst
ontzetten of van zijn handelsvoordeel versteken zou i. Het was voor de beslaande Re-
gering gelukkig, dat zij met zulke maatregelen het oproerig karakter der bijeenkomsten
kon tegengaan: immers velen gaven aan de waarschuwing gehoor terwijl de aanzien-
lijke Remonstranten en allen die onder hen waarlijk edel dachten, afkerig werden
van eene prediking, aan welke al het vreedzame en ernstige ontbrak, hetwelk bij
geene godsdienstige handeling gemist mag worden. Te
Rotterdam bleven den volgenden
zondag (28 Julij) de voornaamste Remonstraten te huis en namen geen deel aan de
poging om weder in 't openbaar te hooren prediken, die dan ook door de ontwikke-
ling eener sterke militaire macht werd belet

In de afkondiging en uitvoering van het plakaat had de Provinciale Overheid met
vrij wat onwil te strijden. De schout en secretaris van
Rijswijk, onder den reuk
van '5
Gravenhage gelegen, haalden zich tegen het eind van Julij eene berisping op
den hals, dat zij hel plakaat nog niet afgekondigd hadden. Een klerk van de secreta-
rie in de Hofstad zelve had het plakaat mompelend en met duidelijke teekenen van

1 IXesol. Holl. 22 Julij, 1619. Resol, Stat.-Gen. 22 Julij, 1619. bhandt, t. a. pi. bl. 792—795.
carleton, III, ρ. 106, 107. j

2 cAßLETON, 111, ρ. 115. 3 BRANDT, III, bl. 796. ResoUHoU. 30 Julij, 1619.

-ocr page 388-

DES VADERLANDS. ^ 567

minachting afgelezen, en werd deswegens met afzetting bedreigd. De Regenten van 16I8-
de Nieuwe Tonge kregen de waarschuwing, dat, zoo zij het plakaat niet deden afkon-
digen en nakomen, men het op hunne personen zou verhalen. Ook over den schout
van
Leiden vielen klachten wegens de slapheid van zijnen yver Waar het plakaat
zoo veel afkeuring ondervond, dat openbare ambtenaren niet schroomden, hunnen te-
genzin aan den dag te leggen, liet het zich denken, dat het volk niet zoo veel ontzag
voor het verbod zou hebben, dat het dadelyk alle openbare zamenscholingen staakte.
Ook had er te
Alkmaar den 28s<:en Julij nog eene zwakke poging plaats om een pre-
dikatie op straat te doen plaats hebben, en toen het volk niet uiteen ging, niellegen-
staande de soldaten hunne geweren losten in de lucht, werd er in vollen ernst op den
hoop geschoten, zoodat er een vijf- of zestal gekwetst werden. Zelfs nu ging de schare
niet uiteen, zoodat de Overheid voor meer bloedstorting beducht, de soldaten lieten
aftrekken. Zulk eene houding van het volk had thans werkelijk de komst van meer
garnizoen in de stad ten gevolge 2, Dat daarentegen het volk te
Woerden op de
soldaten zou geschoten hebben, zoo als zelfs aan de Gecommitteerde Raden bericht
werd, schijnt een uitstrooisel geweest zijn om de soldaten te verbitteren, daar dezen niet
overal even vaardig waren om zich tegen de gemeente te laten gebruiken. Ten minste
verklaarde een kapitein juist te
Woerden , dat hy zich verbonden had om tegen
den vyand en niet tegen de burgerij te dienen: wilde Zijne Excellentie hem eene
schriftelijke verklaring geven, dat de Woerdensche Remonstranten vijanden waren, dan
zou hij zien, wat hem te doen stond. Intusschen hadden de Gecommitteerde Raden
reeds voorgenomen te zorgen, dat op diegenen, die zich te
Woerden aan die »open-
bare rebellie" zouden hebben schuldig gemaakt, de doodstraf werd toegepast 3.

Zulk eene gestrengheid zou werkelgk gezien zyn, als er aanleiding toe geweest ware.
De beweging zou des noods in stroomen bloeds zijn gesmoord. De Prins, zich niet be-
kreunende om al wat het vrye Nederlandsche volk daartegen mocht inbrengen, zou
daarvoor niet zijn teruggedeinsd \ Er was voor hem en de nieuwe Regering te veel
aan gelegen: had eenmaal ergens het oproer den boventoon behouden, dadelyk waren
de afgezette Regenten door het volk weder op het kussen gezet, en de gevolgen door
het gansche land waren niet te berekenen geweest. Maar zoo de Remonstranten zich
dan overtuigd konden houden, dat zij met wederspannigheid niets konden winnen, hoe
zouden zij zich niet bedwongen hebben ? Werkelijk gaven zij van nu aan vrij algemeen

' Resol. Holl. 23, 30 Julij; 2 Aug. 1619.

2 Resol Holl. SO Julij, 1619. brakdt, 111, bl. 837, 838. canleton (III, ρ. 114, 115) meldt,
dat het volk, na het schieten in de lucht, met steenen was beginnen te werpen, en dat de ge-
kwetsten, om verontwaardiging op te wekken, in kruiwagens op de markt gebracht werden.

3 jfiesol. Holl. 2 Aug. 1619. brakdt, III, ρ. 833p ^ cabletok, III, p. 107.
III Deel. 3 Stuk. 49

-ocr page 389-

I

586 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gBBBBBBBgSBBBSF»»''»»^^

1618— de openbare zege liuaaer zaak gewonnen. Bovendien hunne hoofden waren zij kwyt,
en den eersten der verbannen predikanten, die uit
Waalwijk of van elders over de
grenzen ware gekomen, zou men zonder genade, gelijk
carleton zegt, opgeknoopt
hebben Noch slechts buiten de steden bleven zij, die zich met de huiselijke gods-
dienst niet tevreden wilden stellen, in grooter aantal bijeenkomen. Dit deden onder
anderen de Remonstranten van
den Briel 2. Die van Leiden kwamen te Warmond
bijeen; die van RoUerdam te Krooswijk; totdat ook dit belet werd, deels door strenge
invordering van de gestelde boeten, als te
Leiden en in den Briel; deels door gewapend
geweld, als te
RoUerdam; deels door beide, als te Schoonhoven; zoodat garleton op
'teind van October, van het uiteenjagen der vergadering achter het slot
Tan Honingen
bij RoUerdam gewagende, aan zijn Hof kon schrijven: »in de andere steden van Hol-
land
is alles zeer rustig"

iBvoeriug der Doch in Gouda y alwaar van den aanvang der Reformatie aan in den zin der Remon-
te'^^^^owX'f^ stranten gepredikt was, stonden de Contraremonstranten als een kleine onaanzienlijke
partij legen de gemeente over. Wel waren de Goudsche leeraren
poppius en thom-
BERGEiT onder de verbannenen, en hadden de Contraremonstranten sedert December
(1618) het gebruik der Gasthuiskerk bekomen; maar
theodorus Herberts ging den
Remonstranten nog steeds in de Groote kerk bg hunne godsdienstoefening voor. Hieraan
moest een einde komen; deze ongelijkvormigheid van
Gouda kon na al het gebeurde
in het land niet geduld worden, en nu werd ook
iierberts met den geheelen Re-
monstranlschen Kerkeraad door de Zuid-Hollandsche Synode te
Leiden afgezet: aan
dit vonnis derhalve moest de uitvoering verzekerd worden. Dus schreven de Gecom-
mitteerde Raden hunnen commissaris op de Leidsche Synode, den Raadsheer
junius,
aan, dat Gideon sonneveld, predikant te Delft, den volgenden zondag (28 Julij) van
wege die Synode naar
Gouda zou gezonden worden om aldaar ten spijt der Remon-
stranten voor de Contraremonstranten in de Groote kerk te prediken. De Burgemeester
van
Gouda, ylak, die tevens lid was van het Collegie der Gecommitteerde Raden,
zag in dezen toeleg geenerlei zwarigheid: de gemeente, docht hem, zou zich alles
met hare bekende zachtzinnigheid laten welgevallen. Doch toen
sonneveld met twee
ambtgenooten
eleasar swalmius en gijsbertus voetius 's avonds te voren te Gouda
kwamen, werden zij de grootste ongerustheid tegen de gebeurtenissen van den volgen-
den dag in de stad gewaar. Werkelijk was er des zondags voor de predikatie veel
volks op de been, en vond de predikant de kerk vol menschen, die blijkbaar niet ge-
komen waren om zich vreedzaam te laten slichten, en hem en zijne ambtgenooten met
luide teekenen van afkeuring bejegenden. Het gezang en het gebed werden met gelach

1 carleton, III, ρ. 108. 2 ]{esol Holl. 1 Aug. 1619. carleton, III, ρ. 115.

3 brakdt, III, 798—809. carleton, III, p. 146, 147.

-ocr page 390-

DES VADEilLANDS. 587

en geschreeuw, ja met het zingen ?an wereldsche liederen gestoord, en met het ver- I61S—
zetten en omwerpen van banken en het smyten met steenen tegen de kerkdeur veel
misbaar gemaakt; in één woord, het vergaderde volk stelde zich aan als een hoop op-
roerige scholieren. In Aveerwil van dit alles bracht de predikant zijne leerrede ten
einde. Evenwel achtte men het onraadzaam de middagpredikatie te houden, en weldra
vertrokken eenige Gedeputeerden uit
ter Gou naar 's Gravenhage om te verzoeken, dat
men
Herberts als predikant zou mogen houden. Hierop kregen zij in geenen deele
een toestemmend antwoord, en de Leidsche
Synode kreeg eene nieuwe aanschrgving
van den Prins en de Gecommitteerde Raden, dat zij tegen den volgenden zondag op
de dienst in de Groote kerk te
Gouda weder orde zou stellen. Dit geschiedde dan
ook, en met genoegzame rust, want de kerk was met soldaten bezet, en het garnizoen
in de stad was vermeerderd. Niettemin bleef de burgery zoo ontstemd, dat men
Her-
berts
aanvankelyk niet uit de stad durfde verwijderen, maar goed vond hem aldaar zijne
jaarwedde te laten behouden; ja, de Regering der stad begreep de dienst der Remon-
stranten in de Gasthuiskerk voor alsnog toe te moeten laten. Deze inschikkelgkheid
echter mishaagde te
's Gravenhage en met het zenden van nog meer garnizoen in de
stad wilde men de zaken dwingen. Zulks werd ten uitvoer gebracht, en sedert verge-
noegden zich de Remonstranten, hetzij buiten de stad, hetzy in bijzondere huizen
binnen de stad te prediken, hetgeen men, nu men zooveel op hen gewonnen'had,
oogluikend toehet i.

Aan de Provinciale Synoden was het voorbehouden de bepalingen der Nationale Synode
in den meest mogelijken omvang toe te passen. De Zuid-Hollandsche Synode, den
July (1619) te
Leiden bijeengekomen, ontbood dadelyk de predikanten van het gevoelen
der Remonstranten, ten einde hen af te vragen, of zij zich aan de Dortsche besluiten
wilden onderwerpen. Tegen dat de gedaagden verschenen, hield zich de Synode bezig
met de belangen der Leidsche Hoogeschool, en eene Commissie uit haar midden ging
de Curatoren bedanken voor hetgeen zij reeds tot » herstel van den vorigen luister" der
Universiteit verricht hadden cn hen vermanen om op dezen weg voort te gaan door
op de godsdienstige gevoelens ook der niet godgeleerde Hoogleeraren Ie lellen. Tevens
bevolen zg een tweetal nieuwe theologische Professoren aan, en bepaaldelijk voor het
vak der Christelijke zedeleer, den persoon van
amesius, een begunstigde van Burge-
meester PAUW, wiens kinderen hij had opgevoed De predikanten, die zich daartoe
beijverden, wisten voorzeker niet, dat deze
amesius den Koning jagobüs, wien zij
immers zoo innig dankbaar waren, hoogst onaangenaam z!gn moest. Omstreeks dezen
tijd, namelijk, was
carleton op het spoor gekomen van het bestaan eener geheime
drukkerij te
Leiden^ waaruit Engelsche werken voortkwamen, in Purileinschen zin g®'t™J

—---kelijke orde ia

Engeland uitee-

' ResoL Holl. 1, 7, 12, 17 Aug. 1619. bbandt, III, bl. 809—817. ^ carleton, 111, 248.geven.

49*

-ocr page 391-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]618— schreven, en zeer vijandig tegen de heerschappij, door jagobus over de Kerk uitge-
oefend. De verdere verspreiding van zulke boeken in
Engeland willende voorkomen,
deed de Engelsche Gezant zijn best, dat het plakaat, bestemd om geschriften te weren,
die de Nationale Synode en de handelingen der Regering ten haren aanzien in een ongun-
stig daglicht stelden, ook op boeken, die vreemde Regeringen laakten, werd toegepast,
en bracht te weeg, dat zekere
brewer , een vermogend man, met verkrachting der pri-
vilegiën van de leden der Leidsche Universiteit, lot welke hy behoorde, wegens deze zaak
in de gevangenis werd geworpen. Onder de boeken nu van dien oorsprong en strekking
behoorde een werk van
amesius , en carleton ging bij den Prins en de Curatoren zijne
verheffing tot de waardigheid van Hoogleeraar tegen. — Deze zaak was een natuurlijk
gevolg van de onoverkomelyke klove, die er bestond tusschen het kerkelyke stelsel van
de Nederlandsche Calvinisten en dat van den Engelschen Vorst, wiens bondgenootschap
zij zich ten nutte gemaakt hadden, en zij levert een nieuw bewijs, hoe afhankelijk
men zich van
jagobus staatkunde gemaakt had, daar de Prins van Oranje zelve zich
gedwongen zag zynen invloed te laten gelden om
brewer wederrechtelijk en op het
gevaar af, dat er onlusten onder de studenten ontstaan mochten, in de gevangenis te
houden, en de godgeleerde Professoren
polyawder en walaeus zich tot de verraderlyke
dienst moesten leenen om
brewer over te halen, zich naar Engeland te begeven ten
einde zich daar aan het onderzoek des Konings te onderwerpen. Met behulp van
DAKIEL HEINSIUS, dcu grooten man van de Synode en van de richting, die ten bijzon-
deren genoegen van
Engeland aan de Hoogeschool zegevierde, slaagden zij er in, en
toen men in
jagobus de gegeven belofte, dat men hem slechts in verhoor zou nemen,
niet geschonden had, betuigden de Curatoren Zijner Majesteit deswegens hunnen onder-
danigsten dank.
Brewer haastte zich niet om te Leiden terug te komen, waar de
Akademische Overheid hem ten gevalle van Zijne Majesteit eene nieuwe gevangenschap
bereidde ^

Predikanten Van de ter Zuid-Hollandsche Synode ontboden Predikanten werden omstreeks zestig
HoUandscheSyn- kerkelijke Vergadering afgezet. Dat de veroordeelden de standvastigheid had-

ode afgezet. jg^ om bij hun gevoelen te volharden en tevens zachtmoedigheid genoeg om over het
algemeen hun vonnis met kalmte aan te hooren, verdient de bewondering der nakome-
lingschap ; het strekt den predikantsstand van die dagen tot groote eer: jammer maar,
dat deze stand thans zelve zoo vele edelen uitstiet. Van die zestig teekenden slechts een be-
trekkelyk klein getal de zoogenaamde acte van stilstand, bg welke zg aannamen, zich
van alle prediking te onthouden. Al de overigen getroostten zich de straf der balling-

1 BRANDT, m, bl. 850, 851. CARLETON, 111, p. 113, 114, 127, 133, 134, 135—137, 147,
148, 153-157, 161, 173—176 , 251.
Resol. StaL-Gcn. 20 Nov. 1619. 18 Maart, 1620.

-ocr page 392-

DES VADERLANDS. 4ί19

mm

schap, of de gevaren, die iiun, wanneer zg, bij verstek veroordeeld, in het Vaderland 1618—
bleven, onophoudelijk bedreigden

Volgens besluit van de Nationale Synode moest de Provinciale Synode ook letten op
al de personen, die zich gedurende de voorgaande twisten in leer of geschriften of
eenige gedragingen vergrepen hadden. Van den plicht, dien deze hatelyke last hun
De Leidsche
opleide, meenden de predikanten der Leidsche Synode zich te moeten kwijten door ^^

BERTius, vossius CU BARLAEUs voor hunue vierschaar te dagen, ten einde hen in de
gelegenheid te stellen der Kerk voldoening te geven. De Burgemeesters van
Leiden^ als
Curatoren der Akademie, waagden tegenover den president der Synode,
festus hommiüs ,
de bescheiden aanmerking, dat bertïus en vossius nooit predikanten waren geweest, en
ten aanzien van
barlaeüs verlangden zy, dat de geestelyke Heren zich geen oordeel
over hem in zgne hoedanigheid van hoogleeraar zouden veroorlooven. De Synode be-
sloot hierop, eensdeels den Curatoren de verzekering^ te geven, dat zij zich in hun
oordeel over die drie mannen lot het kerkelijke zouden bepalen, en anderdeels hen na-
der in te lichten aangaande de ergernissen, welke door de gedagvaarde leden der Aka-
demie aan »de Kerk des Heren" zoo binnen als buiten 's Lands gegeven waren. Daar
de Curatoren in zoo verre toegaven, dat zij nu nog slechts op uitstel en behandeling
der zaak door de Classis of door de Gedeputeerden der Synode na haar scheiden aan-
drongen, zoo begrepen de predikanten niets te moeten toegeven, vermits »de zaak ge-
heel kerkelijk was, en alle drie lidmaten der Gereformeerde Kerk."
Barlaeüs werd,
na voor de Synode verschenen te zijn, der kerkedienst onwaardig verklaard en van de
tafel des Heren geweerd. Daarna teekende hy de acte van stilstand, en by het henen-
gaan wenschte hij der Vergadering een gemoed, dat naar waarheid en vrede trachtte.
Bertïus, niet gezind om wegens zyne gevoelens schuldbekentenis af te leggen, werd
insgelijks van de Avondmaalstafel geweerd en met de verdere trappen van excommuni-
catie bedreigd. Hy ontving dit vonnis met de eenigermate zegevierende verklaring, dat
hy nu den dag beleefde, dat iemand van het Avondmaal werd geweerd om een gevoe-
len, dat door de geheele oude Kerk als deugdelijk erkend werd. Vossius, wiens ge-
voelens die der Contraremonstranten nader schenen te komen, dan die der Remonstran-
ten, trad voor zijne geloofsrechters in eene uiteenzetting van zijne denkbeelden; doch
hij voldeed hun niet: zijne zaak werd uitgesteld en naar de Gedeputeerden der Synode
benevens de godgeleerde Faculteit te
Leiden verwezen en intusschen konden de Cu-
ratoren zich gewaarschuwd achten, hem de betrekking van hoogleeraar in de welspre-
kendheid, die zij hem toedachten, niet op te dragen. Eerst later na nog herhaaldelijk
door de geloofsrechters gezift te zyn, stond niets zijne benoeming meer in den weg.

» Res. Holl. 1, 29 Aug.; 7, 10, 13 Sept. 1619. baandt, bl. 912—917.
2 BRAjiDT, III, bl. 888-899.

-ocr page 393-

1C18—

Ißiil.

390 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Ook PETRUS GUWAEUS, professor in de Rechten en schrijver van het beroemde werk
over
de Hehreeuwsche Republiek, moest zich eene berisping en vermaning van de
Leidsche Synode laten welgevallen, en aan haren invloed is het toe te schrijven dat de
Curatoren weldra overgingen om verscheidene hoogleeraren, die Remonstrantschgezind
of niet genegen waren, zich onder de Synode te buigen, hun ontslag te geven. Zoo
verloor
bertius zijn ambt als professor in de zedekunde, en werd hem verboden, jon-
gelieden ter hunner opleiding ten zijnen huize in de kost te nemen, en dat met ver-
smading eener stellige belofle, hem door den Prins van
Oranje gegeven. Barlaeus
werd volkomen op dezelfde wyze van zijn hoogleeraarsambt in de Logica en van zijn
bestaan beroofd. Ook
godaeus, hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal, werd afgezet,
omdat de rust van zijn geweien hem liever was dan eene beaming der synodale beslui-
ten, met welke verscheidene andere professoren het voorrecht verwierven om hun ambt
te mogen blijven bekleeden.
Stlvius, hoogleeraar in de Rechten, werd zonder opgave
van eenige reden ontslagen ^ —üit dit alles blijkt, dat de geestelijke Heren aan de Kerk
en de Repubhek leeraars en staatslieden wilden verzekeren, die bij de nu zegevierende
richting zweren zouden: alsof men den geest eener Natie door het onderwijs in zyne macht
kon bekomen. Zelfs den toekomstigen geschiedschrijver wilde de Synode aan banden leggen,
door eene kerkelijke geschiedenis te laten schrijven in haren zin, en eene herziene uit-
gave van VAN METEiiEN te bezorgen 2, — Intusschen was dit een en ander wel geschikt
om sommigen, niet door partijzucht verblind, tot nadenken te brengen. De Regering
had met behulp van eene godsdienstige partij gezegevierd, en deze partij had de inmen-
ging van de Regering gaarne gezien, omdat zij tot den val harer vijanden leidde; maar
nu zag men de geestehjke Overheid van een wapen tegen wereldlijke personen gebruik
maken, dat zij meltertijd ook tegen hare tegenwoordige bondgenoolen zou kunnen ke-
ren : het waren louter menschelijke bedenkingen, die te weeg brachten, dat zij nu
niet in de gedachten kon krijgen, om den Prins van
Oranje zelvcn, als lidmaat der
Gereformeerde Kerk, voor hare vierschaar te dagen ten einde dié Kerk wegens zijne
vroegere betrekking tot
uytembogaert voldoening te geven. In beginsel hadden zij
daartoe evenveel grond, als tegen menigeen, dien zij langs den kerkdijken weg zijne
plaats deden ruimen. — Duidelijk moest het worden, dat, wanneer de staatkundige Over-
heid hare burgers aan het oordeel eener kerkelijke rechtbank prijs geeft en de rechten

' brandt, III, bl. 899, 918—922. Sedert zijn vertrek uit Leiden naar ^sHage, waar Iiij zich
als advokaat roem en vermogen verwierf, noemde
sylvius zich bosch. Aan liem wordt door som-
migen de vervaardiging van de
Hist. van het Leven en Sterven van j. van oldenüabrevelt toege-
schreven,

2 bhakdt, 111, 007, vgl. IV, 323. Besol. St.-Gen. 29, 30 Nov. 1619. Resol. JM. 18 Dec. 1619
Verg.
Bijdragen van jakssen en van dale, D. IV, bL 292,

-ocr page 394-

DES VADERLANDS. 4ί19

des gewetens niet handhaaft, ook tegen de Kerk, zij op den duur van die Kerkafhan- 1618—
kelijk moet worden. Maar het gevaar was hier niet zoo groot als het in het afgetrok-
kene zou schynen. Die predikanten waren matig bezoldigde grootendeels door leeken
benoemde staatsambtenaren, en het voordeel, dat de betrekking van »voedsterheren" der
Kerk aan de Regenten verschafte, is uit de geschiedenis van de Repubhek der Vereenigde
Provinciën gebleken. Wel deden de Nationale en Provinciale Synoden haar best om de
Heren er toe te bewegen van het
patronaatrecht afstand te doen, waarmede de eerste stap Be Staten doeu
zou gedaan zyn om aan de betrekking des kerkedienaars een meer geestelyk karakter te fa™^ het "patro-
geven: zij namen besluiten strekkende tot afschaffing van dat recht maar de Gedepu-
teerden der Leidsche Sj^ode vonden geraden om in de voorstellen, van harentwege aan
de Staten van
Holland gedaan, van het patronaatrecht in het geheel niet te reppen. Al-
thans de Resolutiën dier Staten gewagen daarvan met geen enkel woord 2. Niettemin trok
der Staten aandacht, wat in de acte der beide Hollandsche Synoden deswegens vermeld
stond, en daarop besloten zij »te zullen blijven bij het recht en gebruik, dat de Heren
Edelen en Sleden van hel Patronaatschap hadden, en dat in de ontworpen Kerkeorde
was erkend — Onder de maatregelen, den November door die Gedeputeerden

den Staten van Holland voorgesteld, was ook deze, dat er van Staatswege gewaakt zou
worden tegen de schennis van den Sabbalh. Tot nog toe, schrijft
garleton, wisten
de Hollanders niet, wat het was den Sabbalh te onderhouden Doch op dit voorstel
werd door de Staten, zoo het schijnt, vooralsnog niet gelet. Maar op de beide Pro-
vinciale Synoden was ingevolge van een besluit,
\.q Dordrecht genomen, gehandeld over
het ontwerpen eener huwelijksorde en het trouwen in verboden graden. Op deze be-
moeijing nu werd door de Staten de aanmerking gemaakt, dat, vermits dit zaken
waren de politie aangaande, men niet toestond, dat daarin iels door de Synoden werd
voor- veel min vastgesteld 5.

Ook de Synode van Noord-Holland^ dit jaar in September te Edam gehouden, liep
niet af, zonder dat er eenige predikanten werden afgezet, die echter allen de acte van
stilstand teekenden De beide Walsche predikanten,
goulard en wielliüs, door eene
klassikale Vergadering van V^alsche Kerken insgelijks wegens hunne weigering om de
Dorische Canones toe te stemmen afgezet, weigerden die acte der Statcn-Generaal te
onderteekenen, en werden diensvolgens verbannen

Evenmin als in Holland werden de Remonslranlsche predikanten in de Provincie Maatregelen te-
gen de Kemon-
etranten in
UlreckL

1 buandt, lil, bi. 628, 906. - Resol. Holl. 30 Nov. 1619.

3 Resol. Holl. 18 Dec. 1619. cabletok, 111, p. 114. brandt, 111, bl. 639, 908.

5 Resol. Holl 30 Nov.j 18 Dec. 1619. brasdt, III, 636, 908.

6 Reiol Holl. 13, 21 Sept. 1619. brakdt, 111, 925, 926.

7 Resol. Holl. 18, 27 Sept. 1619. brakdt, 935.

-ocr page 395-

440 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

,1018—

1018.

Ulrecht verschoond. De uilvaardigiog van het plakaat was hier het sein om aan de Re-
monstrantsche predikanten alle kerkedienst te verbieden, en diegenen, welke met de
vergadering der Remonstranten van Maart te
Rotterdam in betrekking gestaan hadden,
deswegens in het verhoor te nemen. Twee van de vroeger afgezette predikanten van
de stad
Utrecht, waaronder de oude gaesariüs , voor de Staten der Provincie ontboden,
teekeiiden de acte van stilstand; doch
sylius en sreewhoviüs weigerden zulks. De
laatste vooral pleitte vroeger voor de Heren van den Gerechte en nu weder voor de
Staten met de grootste stoutmoedigheid voor de vrijheid des gewetens, die thans, docht
hem, in zynen persoon snooder geschonden werd dan by hetgeen van Roomsche priesters
en monniken gevergd werd. Door geene smeekingen, zelfs van de Overheid, lieten
zij zich overhalen, en zoo werden zij aan hunne betrekkingen ontscheurd en onder de
strengste bewaking de grenzen overgebracht.
Rijkwaard werd wegens deelgenootschap
aan de Rotterdamsche vergadering verbannen. Daarna werd binnen
Utrecht eene Pro-
vinciale Synode gehouden, in welke alleen de weinige Contraremonstrantsche predikanten
zitting en stem bekwamen, versterkt met van elders in de Provincie overgekomen Con-
traremonstrantsche leeraren en eenigen, onder anderen
bogerman , damman en trigland ,
uit de Nationale Synode herwaarts gedeputeerd. De Remonstrantsche ütrechtsche predi-
kanten moesten als gedaagden verschijnen. Het gevolg was dat zy afgezet werden. In
het geheel beliep het getal der in deze Provincie thans en kort te voren afgezette
predikanten over de dertig

Moest en kon men de zaak van de onderdrukking der Remonstranten in de Provin-
ciën
Holland en Utrecht aan het beleid der Staten en der Synoden dezer Gewesten
overlaten, in de andere Provinciën, zoo daar nog Remonsträöten in noemenswaardig
aantal gevonden werden, was omzichtig en gemeenschappelijk beleid minder van noode.

De Prias en de zonder iets te ontzien van Generaliteitswege gehandeld worden, en trad de

Staten-Generaal Pfjng van Oranje op in het belang van de veiligheid van de Republiek. Zoo besloten
treden op tegen ο ί σ ο ι

de Remonstran- de Statcn-Gcneraal den aasten Julij (1619) op de mededeeling van eenen brief uit

ten in Gelderland .. . . ,

en Overijsei. Bommel, aan Zijne Excellentie geschreven, aan de Magistraat dezer itad te doen wetéü,

dat zij met verwondering vernomen hadden, hoe aldaar een afgezette predikant van
Leiden in een vrij talrijke vergadering gepredikt en kinderen gedoopt had. »Deze aan-
slag, dus schreven zij, streed rechtstreeks tegen het plakaat en was zeer gevaarlijk in
eene grensstad, zoo nabg den vijand gelegen." Derhalve diende daarin ten eersten
voorzien te worden: de Magistraat moest trachten de predikant in handen te krijgen:
den Commandant was reeds gelast, haar de behulpzame hand te bieden: »dus behoefde
zi] niets te ontzien" Κ Al deze voorzorg scheen nog niet voldoende: want in het najaar

1 BRANDT, 111, hl. 939—976. Resol. St.-Gen. 3, 7 Aug. 1619.

2 Resol St.-Gen. 22 Julij, 1619.

-ocr page 396-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 595

werd de Magistraat te Bommel door graaf ernst Casimir en eenige Gedeputeerden van
het Hof van
Gelderland op last des Stadhouders buitengewoon veranderd: als grond van
dezen maatregel werd aangevoerd, dat de partyschap aldaar zelfs door beambten der
Generahteit gevoed werd. De Staten-Generaal bekrachtigden 's Prinsen bemoeijingen,
als, zeiden zij, krachtens de hem bij
oldekbarnevelts gevangenneming verstrekte vol-
macht geschied. Ook aan de Magistraat van
Kampen, die den Prins gevraagd had,
wat te doen op het verzoek der Remonstranten om het gebruik eener kerk, werd de
verzekering gegeven, dat er reeds orders uitgevaardigd waren om haar de sterke hand
te bieden, ingeval zij zulks bij het te keer gaan van alle godsdienstoefening behalve die
der ware Gereformeerden behoefde. De twee door de Nationale Synode afgezette, maar
nog niet met de andere twee over de grenzen gevoerde Kampensche predikanten,
vos-
kuil
en sghotlerus, werden rechtslreeks voor de Staten-Generaal ontboden om hun
vonnis te vernemen. De laatste antwoordde op deze dagvaarding met eenen brief. Hy
had, schreef hij , zijn geweten onderzocht, of hij iets misdaan had, doch niets gevonden.
Dus bad hij Hun Hoog Mögenden ootmoedig, dat zij om Christus wil hem, armen afge-
zetten man, verontschuldigen wilden om voor hen te verschijnen: bovendien had hij
ganschelijk geene middelen om de lange reize te doen: niets anders dan honger en
zware armoede met zijne huisvrouw en kleine kinderen stond hem te wachten. ■— Het
spreekt van zelf, dat de Slaten-Generaal, bij de uitvoering van hun algemeen plan, op
zulk eene kleinigheid als de nood van een enkelen wederspanneling niet konden letten.
Ten minste schreven zy aan de Magistraat van
Kampen^ dat de predikant hunnen last
niettêhiin nakomen moest Gestrengheid bleef noodzakelijk, wilde de vrucht van al
wat men gewonnen had, niet verloren gaan. Op de aangifte van den Prins van
Oranje
aan de Staten-Generaal, dat een drietal » Arminiaansche predikanten het land doorliepen
en hagepreêken deden, waarmede zy het gemeene volk in onrust en beroerte hielden
diende raad geschaft te worden, te meer daar enkelen weder nieuwen moed schenen
te vatten, en de belofte herriepen, bij de acte van stilstand, die zy geteekend hadden,
gegeven. Onder anderen deed dit de gewezen predikant van
Grave. Bij een opzettelijk
schrijven berichtte hij den Staten en te gelyker tyd den Prins, dat hy zijne belofte
terugnam. De Prins beantwoordde den brief dadelijk met het bevel, dat men hem
»)bij den kop zou nemen" als hij nog te
Grave was, en een plakaat werd opgesteld
bepaaldelijk tegen dezulken, die, ongetrouw aan hunne onderteekening, hier te lande
predikten, en »hetzy bij nacht of bij dag heimelyke bijeenkomsten en komplotterijen
hielden 2.»

Al namen alzoo de Staten-Generaal aan de Synoden van Gelderland en Overijsel een

ÖO

^ Rcsol. St.-Gen. 24, 25 Julij; 7, 10, 23 Aug. 1619.
2
Resol. SL-Gen. 26, 30 Oct.j 11, 13, 14, 21, 27 Nov.j 16 Dec. 1619.
III Deel, 3 Stuk.

-ocr page 397-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— deel haars arbeids uit de handen, toch vonden dezen nog gelegenheid om predikanten
af te zetten. De Geldersche Synode, dit jaar te
Nijmegen vergaderd, ontsloeg vyf predi-
kanten op grond dat
zij weigerden de Dorische regels te onderleekenen. Met de vroeger
reeds afgezette of afgetreden leeraren was het getal der in
Gelderland naar aanleiding
der kerkelijke geschillen uit hunne dienst geraakte godsdienslleeraren zes en twintig i.
De Orerijselsche Synode, te
Deventer vergaderd, liet het niet bij het afzetten van predi-
kanten, maar ontsloeg ook den rector der Latijnsche school te
Kampen y den yverig
Remonslranlschgezinden
gualtherus , hoezeer hij, » geene hierarchie erkennende, die
macht had om eenigen burger uit een vrije Republiek ten haren believe voor hare
vierschaar te dagen, en zich als gezworen burger van
Kampen op het recht de non
evocando
beroependeniet voor haar verschenen en dus niet gehoord was. De Regering
yim Kampen, wetende dat de predikanten de Slaten-Generaal en den Prins op hunne
hand hadden, lieten zich deze handelwijze met gelatenheid welgevallen. Ten overvloede
werd het garnizoen welhaast versterkt en de Regering door twee Gedeputeerden der
Staten-Generaal, door Graaf
ernst Casimir bijgestaan, op hoog gezag veranderd 2.
In
Friesland behoefden slechts twee predikanten afgezet te worden wegens hunne on-
gezindheid om de Ganones der Nationale Synode te teekenen, die door de
Leeuwarder
Synode goedgekeurd waren. In het geheele land bedroeg het aantal der afgezette pre-
dikanten ongeveer tweehonderd, van welke er tachtig gebannen werden

Wegens de geringe deelneming, welke de geschilpunten in Friesland en Groningen
bij het gros der godsdienstleeraars gevonden had, was hier geenerlei inmenging van het
gezag der Staten-Generaal ter beteugeling van het Remonstrantisme van noode. Ook
Hoe BOGERMAN zouden de bemoeijingen van Hun Hoog Mögenden hier kwalijk zijn opgenomen. In
fcgeniwlri. weerwil van al de aanbeveling van BOGERMAPf verwierpen de Staten van
Friesland de
kerkeorde, door de Nationale Synode vastgesteld en door de Generaliteit goedgekeurd,
en BOGERMAN zelf had scherpe aanmerkingen te verduren, omdat hy te
Dordrecht de
Friesche Politieke Heren builen het geheim gehouden had van alles wat hij met de
hoofdbeleiders aldaar beraamde. Zelfs de Friesche predikanten, die in al hunne,C/a^sei
de kerkeorde afstemden, beschuldigden dien gewezen president der Dorische Synode
z^nen last te hebben overschreden, en sommigen achtten dat hij afzetting en balling-
schap verdiend had De Friezen waren, thans evenmin als vroeger, gestreeld door
het denkbeeld, dat zy als blinde werktuigen van enkele invloedryke personen in de
Republiek gebruikt werden.

Met dat al waren de Remonstranten door het gansche Land bedwongen, ten minste
was de Algemeene Regering genoegzaam tegen hen gewapend, vooral toen tegen alle

1 BRANDT IV, hl. 5.

3 BBAKDT, lY, bl. 13, 14, 16, 23, 24.

2 Resol StaL-Gen. 9, 24 Jan. 1620.
^ BRANDT, IV, bl. 16—21.


-ocr page 398-

DES VADERLANDS. 4ί19

pogingen der afgezette leeraars om buiten de tyden der gewone godsdienstoefening in 1618—
de kerken van sommige Hollandsche dorpen te prediken nog een nader plakaat was
uitgevaardigd ^ Wat de gebannenen buitenslands mochten aanvangen, strekte slechts
om hen eerst recht in een dubbelzinnig daglicht te plaatsen: het maakte den vijand
niet sterker en deed geen kwaad binnenslands, zoo men hun slechts eiken toegang
of verstandhouding binnen de grenzen belette. Dus waren de Staten-Generaal er op
uit, om eensdeels de Remonstranten, die zich te
Waalwijk ophielden, voor ver-
dacht van verraderlijke plannen te doen doorgaan; anderdeels om den onderdanen

dezer Republiek alle verkeer met hen af te snijden. Vandaar de ophef, met welken Maatregelen

tegen de gemeen-
de vergadering der Remonstranten te Bommel te keer werd gegaan, alsof daardoor schap met de

deze grensvesting in gevaar was gekomen om den vijand in handen gespeeld te monstranten.
worden 2. Vandaar mede de orders . aan den Graaf van horme , Heer van Kessel,
thans goeverneur van Ileusden^ gegeven, volgens welke hij zich verplicht zag te
lellen op »den groolen toeloop" van personen
mi Holland en van elders, die de
uitgezette predikanten te
Waalwijk gingen hooren. Hij moest tegen Zondag, den
Ijden Augustus (1619) en voorts van tyd tot tijd, als er derwaarts weder zulk een
toeloop was, de voornaamsten bij hunne terugkomst op Nederlandschen bodem aanhouden
en onderzoeken, of zij ook brieven of andere papieren bij zich hadden, die eenige
verstandhouding aan den dag brachten; van de gemeene lieden moest hij alleen de
namen opteekenen, ten ware dat hunne antwoorden achterdocht verwekten. Werkelyk
werden er dien zondag enkelen onder anderen zekeren
roodenberg, een zeepzieder uit
Utrecht, aangehouden; doch zij weigerden te verklaren, wat zij te Waalwijk te ver-
richten gehad hadden, en daar men niets tegen hen in te brengen had, werden zij na
eenige dagen weder ontslagen Drie maanden later scheen zich een dergelijke ver-
looning op een ander punt buiten de grenzen te herhalen. Thans, heette het, had
sopiNGius, gewezen predikant te
Warmond, op Kleefsch grondgebied, op een mijl af-
slands van
Nijmegen, gepredikt, en wel honderdvijftig burgers uit deze stad waren
daarbij tegenwoordig geweest. Ook dit gingen de Si aten-Generaal onmiddellijk te keer.
Zij schreven aan den Brandenburgschen Stadhouder en Raden Ie
Kleef met verzoek,
dat zij dien predikant uit hun gebied zouden doen vertrekken, en den Kanselier en
Raden van
Gelderland gelastten zij, hem te straffen, als hij over de grenzen kwam.
Weldra kregen de Staten-Generaal bericht van de Regering te
Kleef, dat zij sopingiüs
»op hooge straffe" haar grondgebied had doen ruimen Κ Wegens de verplichting,

' l\esol. Stat.-Gen. 8, 13, 24, 29, 30, 31 Jan. 1620.

2 Zie hiervoor, 131.392. 3 n^ggi^ Stat.-Gen. 9, 14, 22 Aug. 1619. bbakdt IV, hl.35—38.
^ Resol Slal,-Gcn. 11 Kov.j 5 Dcc. 1619. Later leckende sopikgiüs de acte van stiletand eu

50*

-ocr page 399-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— welke deze Regering had aan de Slaten-Generaal, en tevens wegens het ontzag, dat
de Nederlandsehe troepen in het Kleefsche inboezemden, had deze toegefelykheid niets
bevreemdends.

Maar belangrijker was het, steeds het oog op de uitgewekenen in Brabant te houden.
Daar toch bevonden zich de uitslekendste Remonstranten; daar bevond zich
τιυτεκβο-
GAERT, en de ontmoetingen van dezen man met hooge geeslelgken, ja met regerings-
De verbanne- leden in Brabant, waren wel geschikt eenige achterdocht te verwekken. Een ander
nen in ra an . ^^^. ^^^ ^^^^ ^^ grenzen van zijn Vaderland wilde hij zich niet

begeven, om den band met zijne vrienden niet geheel af te snijden, en de aangrenzende
Staten buiten het gebied der Aartshertogen waren van de Slaten-Generaal te zeer afhan-
kelijk , dan dat de Remonstranten aldaar op een goed onthaal hadden kunnen rekenen,
en UYTENBOGAERT zich daar voor uitlevering veilig had kunnen zien Eene uitnoodi-
ging van den burgemeester van
Stade gaf hem een oogenblik de hoop, dat hier wel-
licht eenige vrijheid voor de Remonstranten te verkrygen zou zyn; doch weldra zag hij
van dit denkbeeld af. De Lutherschen in die stad zouden hem en de zijnen ongaarne
hebben zien komen, en de Aartsbisschop van
Bremen, tot wiens Slift Stade behoorde,
moest den Staten-Generaal naar de oogen zien. Buitendien rust beloofde dit verblyf
in geenen deele: zelfs zagen zich sommige regeringsleden der stad, in het najaar van
(1619), genoodzaakt voor een tijd Deensche troepen in te halen, ten einde, dit ten minste
liet de Koning van
Denemarken de Staten-Generaal weten, de dreigende uitbarsting
van onlusten onder de gemeeente te keer te gaan. Voor het overige al zulke aanzoe-
ken, ook van de Koningen van
Denemarken en Zweden, dat de Remonstranten zich in
hun land zouden nederzetten, vloeiden voort uit eigen belang. Men hoopte eene vrij
talrijke verhuizing van Nederlanders uit te lokken, die hunne nijverheid en handelsgeest
zouden medebrengen 2. — Maar ook in
Brabant was het verblijf der Remonstranten
gansch niet ongestoord. Enkelen hunner werden aangeklaagd wegens het houden van
heimelijke vergaderingen binnen
Antwerpen, en nu kreeg de Bisschop uit Brussel be-
vel om hen te gelasten de stad binnen zekeren tijd te verlaten. Wegens deze zaak
ging
uytenbogaert naar Brussel en hij verwierf met moeite opheffing van dien last.
Zelfs te
Waalwijk, waar de Heer der plaats hen gaarne zag wegens het vertier, het-
welk de bezoeken hunner vrienden aldaar te weeg brachten, werd de gemeente tegen

zette zich hier te lande neder (ηκακβτ, IV, 998). Uit hetgeen brandt (IV, hl. 100) van sopingius
zegt, blijkt dat die geschiedschrijver het hier uit de Resol. der Stat.-Gen. medegedeelde niet
geweten heeft. - 1
brandt, IV, LI. 39, 40.

2 brandt, IV, fal. 26, 43, 44, 347, 348. Resol. Stat.-Gen. 5, 7 Dec. 1619. De Koning van
Denemarken verontschuldigde zich bij de Staten-Generaal wegens de tijdelijke bezetting van Stade.
Resol. Stat.-Gen,
10, 16, 21 Dec. 1619. Verg. carleton 111, bl. 203—208, 217.

-ocr page 400-

DES VADERLANDS. 4ί19

hen opgezet door de Dominicanen, verbitterd over den lof, dien de bisschop van //er-
(ogenbosch aan hun gevoelen aangaande de voorbeschikking had toegezwaaid; doch die
bisschop hield hun de hand boven hel; hoofd, en beval het volk, tot beschaming der
Gereformeerden in
Holland, verdraagzaamheid en vriendelgkheid aan

Zagen zich dus de Remonslranten, zoo zij in de nabijheid van hun Vaderland wilden
blijven, naauwelijks een ander gebied, dan dat der Aartshertogen aangeboden, de Re-
gering dezer Vorsten bouwde op de Remonstranten groote Terwachtingen. Velen in
Brabant j zelfs onder de Bewindslieden en hooge geestelijken, door den tijd geleerd, zagen
in, dat het land door de gestrengheid tegen de Gereformeerden eene groote schade was
aangedaan; dat vrijheid en welvaart het deel der Noordelijke, achteruitgang en afhan-
kelijkheid van de Spaansche staatkunde het deel der Zuidelijke Nederlanden was ge-
worden. Voor toelating van de Gereformeerden op billijken voet zou wellicht nog her-
eeniging met het Noorden, deelgenootschap aan de voordeden, door die Gewesten be-
haald, zelfstandigheid tegenover
Spanje, te verkrijgen zijn. Nu zag men de Regering
en de Kerk in de Vereenigde Provinciën denzelfden weg bewandelen, die de Spaansche
Regering in de Nederlanden ten verderve geleid had; men wist, dat de party van het
gevallen Bewind slechts met geweld werd nedergehouden; de tegenwerking zou van
lieverlede meer kracht bekomen, en door de hoop van eenen afzonderlyken vrede, mis-
schien van een bondgenootschap met de zuidelijke Gewesten, na verloop van het Bestand
te sluiten, aanmerkelgk worden gevoed. Dat zulke denkbeelden werkelyk in
Belgie
bestonden, blijkt uit de redenen door den Bisschop van ^s Hertogenbosch tot episgopius
en NiELLius en, eenige maanden laler, door den kanselier van Brabant zeiven tot
UYTENBOGAERT gesproken Hunne verwezenlijking was wel is waar niet denkbaar
zonder den val der Regering, die thans te '
ä Gravenhage aan het roer was, maar zou,
zoo het Protestantisme kracht genoeg in zich zelve bezat, en de handel de mededinging
van het Zuiden niet behoefde te schroomèn, zeer goed met het waar belang der Ver-
eenigde Provinciën gestrookt hebben: zij was eigenlijk voor niemand gevaarlijker dan
voor
Spanje en de personen van de Aartshertogen. Immers had zij stand gegrepen,
zoo zouden dezen by hun kinderloos overlijden veeleer eenen Prins van
Oranje, dan
den Koning van
Spanje, tot opvolger hebben bekomen. Op Prins frederik: Hendrik
had men in Belgie de oogen geslagen die op zijne reize naar dytekbogaert

te Antwerpen op eene in het oog vallende wijze een hoogst minzaam gehoor had ver-
leend 5. "Wel had de Prins zich in zijn welbegrepen belang na de omwenteling wat
naauwer aan zynen broeder aangesloten maar de tyden zouden veranderen; hij was
nog ongehuwd: wie weet welke eene verbindtenis hy nog zou aangaan: zijn huwelyk

' BRAKDT, lY, bl. 27-33.
^ BRASDT, IV, bl. 344.

2 BRANDT, IV, bl. 30. 3 Aldaar, bl. 342.

5 BRAKDT, IV, bl. 27. « CARLETON, 11, ρ. 397, 401.

IClS—
1621.

-ocr page 401-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]ßi8— met de Gereformeerde Prinses van Hessen was immers aireede afgesprongen. — Doch

genoeg om Ie doen beseffen, dat, had uytewbogaert ooren gehad voor hetgeen pegkiüs
Ouderhoud van " °

tjïtenbogaert hem in Mei 1620 te Cantecroy buiten Antwerpen in persoon voorstelde, hij zich nog

Staatslieden. in geenen deele in eenen tegen zijn Vaderland verraderlijken handel zou gestoken
hebben: het aftrekken der zuidelijke Nederlanden van de zijde van
Spanje; het stichten
van een degelijk voorbeeld van godsdienstvrede; het versterken van de partij der echte
staatslieden in
Frankrijk; het beschamen van de dubbelzinnige staatkunde van Enge-
land;
het afsnijden van allen gewetensdwang, door Gereformeerden geoefend, ziedaar
wat hij zich daarbij kon voorspiegelen. Doch de personen, bij wie het Bewind der
Nederlandsche Republiek berustte, hadden alle reden om dergelijke verstandhouding ten
hoogste te duchten. Prins
maurits klaagde dan ook, dat uttesbogaert »het Land te
Brussel verried, en van binnen het vuur stookte; dat hij te Antwerpen op den uitkijk
zat, en het wel bleek wat de Remonstranten voor hadden i." Hoe
uytehbogaert het
ook aangelegd had, nimmer zou hij de verdenking van zamenspanning legen zijn Land
ontgaan zyn, en in allen gevalle ontbrak hem van de bestaande Regering elke machti-
ging om te onderhandelen. Daarom onttrok hy zich en antwoordde hy op de voor-
stellingen van den Aartshertogelijken Kanselier, dat hij, »eenvoudig, verdreven en be-
droefd man," de uitvoerbaarheid van een verdrag als waarop gedoeld was, niet begreep.
Daarop lokte men hem door een voorwendsel naar
Brussel^ alsof het belang zijner
medebannelingen zyne komst aldaar vorderde. Terwyl hy by
pegkius was, en op diens
verzoek den aard der scheuring in de Nederlanden had uiteengezet, kwam de herlog
van
aersghot binnen. Nu begreep xjytewbogaert de gelegenheid te moeten waarnemen
om duidelijk te kennen te geven, dat er van de Remonstranten geene medewerking te
wachten was tot het bereiken der bedoehngen, die de Brabantsche Regering hebben
mocht. Daags daaraan werd hij by
spinola ontboden en zeer vriendelijk ontvangen; de
Markies vraagde hem naar Prins
Hendrik, en sprak met zeer veel hoogachting van dezen
Vorst; voorts verzekerde hij
üytenbogaert, dat de Aartshertogen last gegeven hadden,
hem eene jaarwedde toe te leggen. De predikant weigerde beleefd, maar stelhg'; doch
SPINOLA wilde van geene weigering hooren. Toen nu in de maand Augustus (1620)
ook de Markies
de gueva hem wilde spreken, verontschuldigde hij zich; maar een her-
haald verzoek kon hij niet afslaan. Hij kwam, en de Gezant scheen hel toen juist zeer
druk te hebben, zoodat hij hem niets zeide, dan dat hij veel goeds van hem gehoord
had en vurig wenschle, dal hij katholyk ware: in welk geval hy goede diensten zou
kunnen doen. Van deze voorwaarde, dat hij katholijk zou moeten worden om diensten
te kunnen bewyzen, hadden wij nog niets vernomen. Ook bleek nu, dat zich een
Spanjaard met de zaak bemoeid had,
Cueva, voorzeker bekend met hel voorgevallene

1 BRANDT, IV, bl. 27, 28.

JL.

-ocr page 402-

DES VADERLANDS. 4ί19

lusschen pegkiüs en üytenbogä.ert , en duchlende, dat er voor Spanje nadeel uit zou
voortvloeien, schgnt de zaak in duigen te hebben willen werpen: immers zoo de oude
voorwaarde der verandering van godsdienst op den voorgrond gesteld werd, was. er aan
geen verdrag te denken. laderdaad
Spanje hield Belgies geluk tegen: Belgie moest
een werktuig in de hand harer staatkunde blijven. Maar al had de Spanjaard de edel-
aardige denkbeelden der Brabantsche patriotten niet gedwarsboomd, de partij, die inde
Noordelijke Nederlanden de zege had behaald, maakte hunne verwezenlijking thans ook
van deze zijde onmogelyk. Het belang der Regering van de Vereenigde Provinciën
en dat van
Spanje in de zuidelyke Nederlanden trok ééne lijn om Noord en Zuid
gescheiden te houden. Voor een man ik zeg niet van
uytenbogaerts braafheid, maar
van zijn doorzicht, was het gevaar, dat hij voor dat lokaas bezwijken zou, niet groot.
Slechts voor de blindheid des eigenbelangs of voor de vooringenomenheid eener oppervlak-
kige beschouwing, beslaat erin zulk een geval verleiding. Voor υγτΕΝΒοαΑ,ΕΚΤ bestond zij
niet. Hij verklaarde onbewimpeld, dat hij niet van godsdienst kon veranderen, noch de
liefde en plicht jegens zijn Vaderland verzaken. Desniettemin deed men nog eene poging
hetzij om hem voor de Spaansche belangen te winnen, hetzij om hem door oneer onbruikbaar
te maken: men ontzag zich niet, goud in zijne oogen te laten blinken. De pensionaris van
Antwerpen, javarella , ging hem bezoeken, en terwijl hy hem van eene gunstige beschik-
king sprak omtrent zekere rente, die zijne huisvrouw
m Brabant bezat, doch die vóór het
Bestand verbeurd was verklaard, poogde hij hem een handvol gouds in de hand te sloppen met
de verklaring, <lat dit eene gift was van geene beduidenis, maar dal zyne Hoogheid meer
voor hem doen wilde.
Uytenbogaert beantwoordde deze vernederende bejegening, zoo als
zij verdiende. De pensionaris ging henen met het zeggen, dat hij tot hetgeen hij gedaan
had, last gehad had van
spino^a ^ Het spreekt van zelf, dat dit onwaar was. Ware het
zoo geweest, hij had
spinolas naam verzwegen. Maar de Spanjaarden, die hier in het spel
waren, wilden
uytenbogaert in de meening brengen, dat de Ilaliaansche edelman eene
Ign trok met hen, en niet met de Brabantsche patriotten. Ten einde alle uitstrooisels, die
uit deze ontmoetingen voortvloeijen moesten, af te snijden, diende er iets van
uytenbo-
GAERTS zijde gedaan te worden. Reeds vóór het eind van hel jaar 1619 was hij er
op bedacht geweest om zich lijdelijk uit
Brabant te verwijderen en wel met zulk eene
bestemming, als welke alle vermoeden van verstandhouding met den ouden vyand der
Republiek den bodem moest inslaan. Hij Verzocht den Engelschen Agent te
Brussel ^
den Heer trumbull, om voor hem van den Koning van Groot-Britanni'é vergun-
ning te verwerven van in
Engeland te komen, ten einde zich bij Zijne Majesteit te
rechtvaardigen. — Waren zijne bedoelingen van dien aard, dat zij voor Koning
JAGOBus aannemelijk gemaakt konden worden, die nog altijd de groole patroon der

lf)18—
1621.

ί BRANDT, IV, bl. 342—346.

-ocr page 403-

400 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1c18-- slaalkunde, welke in Holland gezegevierd had, heeten moest, dan moest er wel niets
aanslootelyks in gelegen wezen. Doch de leiders der Staten duchtten den invloed, dien
uytewbogaert op dcn KoDing kon hebben, en toen carleton den Stalen berichtte
wat hy verlangde, lieten zij hem verzoeken te willen bewerken, dat zijne begeerte
niet werd ingewilligd, en »maalden" hem
uytenbogaert by deze gelegenheid op
nieuw »met al zijne kleuren af", dat is, zij waarschuwden den Engelschman tegen
hem, als een hoogst gevaarlijk persoon. Ook
garott te Londen kreeg eene onderrich-
ting in denzelfden zin. Men zag hem nog liever in
Brabant, dan aan het Engelsche
Hof, en Prins
maurits liet zich thans ontvallen: »hy is wel, waar hij is, en het is
best, dat hij daar blijve Beletten de Stalen hem alzoo eenen stap te doen, die
hem in aller oogen moest rechtvaardigen, zij waren daarom niet van zins hem en zijne
medeballingen voortaan als gerechtvaardigd te laten beschouwen. Integendeel het maakte
tegen de zomervergadering der Staten van
Holland een der punten van beschrijving
uit: »Alzoo men blijkbaar bemerkt, dat de uitgezette predikanten zich gedurig in de
Landen der Aartshertogen blijven ophouden en naar groote waarschijnlykheid met de
lieden aldaar in verstandhouding staan, zoo zal er op gelet dienen te worden, of men
legen hen als zich gedragende gelijk zamenzweerders tegen den Staat, niet by nader
order behoorde te voorzien, alsmede tegen dezulken, die hunne predikatiën, welke tot
oproer en opstand leiden, gaan aanhooren" Wanneer men deze aantijging met de
Avaarheid vergelijkt, doen zich de Staten hier als ten hoogste schuldig aan laster voor,
Maar waar is het, dat de denkbeelden der vaderlandslievende Brabanders, met welke
zich de Remonstranten tot heil en vrede der beide deelen van
Nederland zouden heb-
ben kunnen verstaan, het tegenwoordig Bewind met den val bedreigden, en het is niet
onwaarschynlijk, dat een
güeva zelf gezorgd had, dat tjytenbogaert by de Staten als
zamenzweerder en als op het punt staande om katholijk te worden, werd aangebracht.

Maar dat Bewind zou niet ten val komen, en men moet erkennen, dat het alle
mogelyke maatregelen nam, die geschikt waren om zich te handhaven. Het slaagde
er in,
Frankrijk verdacht te maken en den invloed van dit Ryk te verijdelenj zelfs
hield het zich in de groote zaken vrij genoeg van de zelfzuchtige voogdij van
Enge-
^ land
, en in Westelijk en Noordelyk Didischland wist het den invloed der Nederlanden,
levens in het belang van hunnen handel, krachtig te handhaven.

Oosi'Friesehe Oost-Friesland was steeds niet veel meer dan eene Provincie, wier zaken ie^sGra-
venhage
beslecht werden. Trouwens die zaken gaven onzen Stadhouders en staatslieden
moeite genoeg. Op de klachten van den Graaf over de Ridderschap, en van de Rid-
derschap over den Graaf vermaanden de Staten-Genßraal de partijen zich van feite-

1 Resol Stat.-Gen. 24 Dec. 1619. brandt, IV, bl. 28, 29.

2 Resol. Holl. I Julij. Het is het We punt (bl. 120). ^ Zie hiervoor, bl. 16, 17.

-ocr page 404-

DES VADERLANDS. 4ί19

lijkheden Ie onthouden en zich naar de gesloten accoorden te gedragen; levens gaven 16I8—
zij den troepen, die zij te
Emhden^ Ie Lieroort en elders hadden, bevel, zich door
geene der beide partijen tegen de andere te laten gebruiken. Niettemin waren de
zaken in het Graafschap in den herfst van het jaar 1618 zoo gesteld, dat zonder
tydige tusschenkomst de partyen handgemeen stonden te worden: Landdag werd er tegen
Landdag gehouden, en de eene dezer beide Vergaderingen was voornemens de andere
te verstoren. Voor het einde van het jaar kwamen er al weder Gecommitteerden van
de Ridderschap, de stad
Embdcn en een deel van den Huismansstand te Gravenhage,
om gezamenlijk (want Emhden was thans mede tegen den Graaf in verzei) hunne be-
langen en klachten voor te dragen. Zij werden weldra door afgevaardigden van den
Graaf en weinige dagen later van de Sleden
Aurich en Norden en van het andere
deel van den Huismanssland gevolgd, en op nieuw moesten de Staten-Generaal eene
Commissie uit hun midden benoemen om de partijen te hooren. Terwijl deze Commissie

zich daartoe verledigde, kwam er bericht uit Emhden^ dat de Graaf in deze slad was De Graaf vuu |

aangehouden. Carleton bemoeide zich dadelijk met de zaak. Hy was , verklaarde hij , jjj ^lyn eigen land j

volgens zijnen last verplicht de oogen geslagen te houden op den toestand van Oost-
Friesland
wegens de verwantschap, waarin de Koning van Groot-Brilannië tot den j

Graaf stond, en verzocht alzoo de Staten hun gezag te gebruiken, opdat de Graaf, |

wiens lot alle Vorsten zich zouden aantrekken dadelijk ontslagen mocht worden. |

In tegenwoordigheid van Zijne Excellentie en Graaf willem lodewijk werd alsnu be- j

sloten, vooreerst, dat elk der Oost-Friesche partijen éénen uit hare te Gi-avenhage |

aanwezige vertegenwoordigers naar Emhden zou zenden om de invrijheidsstelling van j

den Graaf te bewerken; ten tweede, dat weldra eenige Gedeputeerden uit de Staten |

zei ven naar Oost-Friesland zouden vertrekken om de nieuwe geschillen uit den weg te
ruimen. De Oost-Friesche afgevaardigden hadden nu te
Gravenhage niets meer te ver- ^^

wachten: zij kregen hun afscheid ten einde ten hunnent de komst der Nederlandsche ;

(

Commissie te gaan verbeiden, welke zamengesteld werd uit de Heren cromiiout, commiseariesen I

joaghimi, schwartsenberg, goenders en eussum, met herman van dülmen, als s^crc- |

taris. Verlangende met gezag op te treden, stelden deze Heren de vraag, of het niet
dienstig zijn zou, dat er eenige oorlogschepen naar de
Eems gezonden en eenige Com-
pagniën voetvolk op de Oost-Friesche grenzen bijeen getrokken werden. De Staten
lieten deze zaak aan den Prins en Graaf
willem lodewijk ter beslissing over. De
eerste zorg der Nederlandsche Gedeputeerden was de invrijheidstelling van den Graaf.
Deze dienst, gevoegd bij de vergunning van uitstel der terugbetaling van de hem gc-

' ΛνϋΓΐ£β1ί]1ί ontvingen de Staten later brieven van den Aartsbisschop van Bremen en andere
Vorslen uit die oorden, ja zelfs van den Koning van
Zivcdcrif ter aanbeveling van de belangen
en rechten van den Graaf
{ResoL· StaL-Gcn, 16 April; 16 Mei, 1619).

III Deel. 3 Stuk. U

-ocr page 405-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— leende som, maakte den Graaf niet toegefelijker jegens zijne onderdanen. Na drie
maanden in
Oost-Friesland vertoefd te hebben, keerde de Commissie in het midden
der maand Maart met een ontwerp van schikking tusschen de partijen te
^s Gravenhage
ierug. Alleen de Heer van sghwartsenberg , die zich tegen den Graaf in het bezit
zijner Heerlijkheid
Oldersum had te handhaven, was nog in Oost-Friesland achter
gebleven. Doch voordat de maand Maart ten einde was, kwam er een verzoek van
den Raad der stad
Fmbden, door den Commandant der Nederlandsche troepen en den
Heer
sghwartsenberg ondersteund, dat toch de Gecommitteerden ten spoedigste mochten
terugkeren, daar de Graaf tegen zijne belofte de inning der belastingen belette. Da-
delijk gaven de Staten aan dit verzoek gehoor, en zonden de Commissie, versterkt
met eenige nieuwe leden, de Heren
glummer, voor Gelderland, van zuilen yan
wijevelt,
Heer van Gerestein, voor Utrecht, en deutegom, voor Overijsel, naar Oost-
Friesland
terug, met den last om aan alle onordelijkheden voor goed een einde te
maken, en toen het nu Junij was geworden vóórdat dit doel bereikt was, vermaanden
zy hunne Commissie in
Oost-Friesland de onderhandelingen aldaar » met autoriteit" te
bekorten, of ten minste Hun Hoog Mögenden bericht te geven van de beletselen, die
men ontmoette. De Graaf achtte zich door de Commissie verongelykt, toen zij eindelijk
den Jmiy uitspraak deed, en ook de tegenpartij meende te zeer bezwaard te zijn.

Niettemin verklaarden de beide Stadhouders die uitspraak overeenkomstig de instructie,
en wilden
zij de partijen vermaand hebben, zich daarnaar te voegen. Na dit alles scheen
men op het eind van July (1619) niet veel verder gekomen; want wederom verschenen
er Afgevaardigden van den Graaf en van de sleden
Norden en Aurich en een deel van
den Huismansstand, wier mededeelingen alweder overleg vorderden. De stad
Embden
had zich thans geschikt, en drong ten krachtigste aan op de uitvoering van de gevallen
uitspraak, ten einde van hare » ondragelyke lasten en den zorgelijken toestand", waarin
zij verkeerde, verlost te mogen worden. Hun Hoog Mögenden gaven dezen wensch
gehoor, begerende, dat er in het onrustige Gewest, bepaaldelijk op het stuk van de
heffing der belastingen, iets blijvends tot stand kwam tegen den tijd dat het Bestand
zou geëindigd zijn. De Nederlandsche troepen toch moesten uit de te heffen bijdragen
betaald worden, en dien eisch achtte men
zoo dringend, dat Zgne Excellentie en de
Raad van State den raad gaven, de belastingen door middel van het Nederlandsche
krijgsvolk te innen, vermits de Huismansstand anders tot de opbrengst niet te bewegen
>vas. Werkelyk werd het Landschap bij proclamatie, door twee trompetters der Staten
afgekondigd, aangemaand de belastingen te betalen op straf van door Staatsche troepen
overstroomd te worden. Verre derhalve was het daar vandaan, dat alles nu vereffend
en bijgelegd zou geweest zijn. De Graaf liet zich aan de'uitspraak en de uitgevaardigde
amnestie genoegzaam niet gelegen liggen, en die van
Embden en de Ridderschap ver-
klaarden niet op'den Landdag te kunnen komen, zoolang er geene degelijke verzoening

-ocr page 406-

DES VADERLANDS. 405

had plaats gegrepen. Thans konden de Stalen niet anders dan hunner Commissie den
last opdragen, om, zonder op de gemaakte bepalingen en verleende inwilligingen terug
te komen, de pariyen lot inschikkelykheid aan Ie sporen. Bij vermaningen echter bleef
het niet; ook met kracht van krijgsvolk traden de Gecommitteerden op Tegen het
eind van September (1619) kwamen ïy op twee na terug; de partijen, verklaarden zy,
stonden te halsstarrig legen elkander over, dan dat er aan welwillende uitvoering der
bepalingen te denken viel: slechts de weg der »autoriteit" stond den Slalen-Generaal open.
Niettemin gaven Hun Hoog Mögenden den moed nog niet verloren en zeilen de pogingen
voort om tusschen de partijen, die hare Afgevaardigden wederom naar 'i
Gravenhage
gezonden hadden, vrede te stichten; dag aan dag verledigden zicii de Prins, de Graaf,
de Raad van State en Gedeputeerden der Slalen-Generaal lot het overwegen van de
belangen der Leden van het ongelukkig zoo verdeelde Landje, dat ook voorzeker het
juk van de Nederlandsche voogdy onwillig droeg. Eindelijk wisten zij er niet beter op
dan de Assignatoren, die den Landdag beschryven moesten, voorloopig te raden, zulks
ditmaal in het geheel niet te doen. Hierdoor toch alleen waren zij ontheven van de
verplichting om Ie beslissen , welke der door de partyen legen elkander verkozen Land-
dagsgedeputeerden zy voor wettig hielden: zoo alleen schenen nieuwe onlusten voor-
komen te kunnen worden en de verpachting der middelen voortgang te kunnen heb-
ben , wier langere vertraging Hun Hoog Mögenden » een onherstelbare ramp" rekenden.
In de laatste dagen van het jaar 1619 kwam er op nieuw eene beslissing der Staten
tot stand, die zy , om verdere overwegingen af te snijden, besloten niet aan de ver-
schillende Oost-Friesche afgevaardigden te
^s Gravenhage mede te deelen, maar door
dezelfde Gedeputeerden als vroeger plechtig en met gezag ten uitvoer te laten leggen.
R.eeds vóór hun vertrek zond een der nog in
Oost-Friesland vertoevende Com-
missarissen het bericht, dat de algemeene middelen thans »met alle welvoegelijk-
heid" ten zijnen overstaan verpacht waren. De toewijzing dier middelen behielden
de Staten zich voor: althans den Graaf, dien zij juist op nieuw door de verlen-
ging van het hem gegeven crediet aan zich verplichtten, verboden zij »de han-
den ter voldoening zijner aanspraak aan de verpachte middelen Ie slaan." Tevens
verzochten zy hem legen den lijd, dat hunne Gedeputeerden in zijn Graafschap
zouden aangekomen zijn, de Landstenden zamen te roepen. Nog vóór het einde
der maand Maart (1620) vertrok de Depulalie naar
Oost-Friesland. Op den Land-
dag te
Norden vaardigde zij »op de Oost-Friesche grieven" eene beschikking uit, die
in Julij, na hare terugkomst, door de Slalen-Generaal, tegelijk met de in Junij 1619
gedane uitspraak, behoudens eenige wijzigingen geratificeerd werd, en aangezien de

1618-
1621.

' Bij het brengen van krij^jsvolk in Norden vond men tegenstand en eenige burgers sneuvelden
lliesol Slal.-Gen. β Sept. 1619).

öl*

-ocr page 407-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— Graaf zich over die beslissingen ten hoogste ontevreden beloonde, ja, verklaarde zich
by de eerste gelegenheid daartegen te zullen verzeilen, zoo kreeg de Commandant van
het garnizoen te
Emhden de noodige instrucliën om alle geweld van 's Graven zijde
dadelijk met zyne Nederlandsche krygsmacht Ie keer te gaan. Ook behielden de Sta-
ten , in weerwil van het verzoek van den Graaf, wegens de dreigende houding van
den vijand, hun krijgsvolk te
Lieroord en verordenden de verbetering der versterkingen
van het kasteel aldaar. Men scheen in dezen tyd een aanslag van den vijand legen
Embden te vermoeden en den Graaf, wiens broeder eene aanzienlijke betrekking in
hel leger der Aartshertogen bekleedde, verdacht te houden van het voornemen om
spiNOLAs hulp in te roepen. Zulke grieven moesten den Koning van
Groot-Brilannië
beletten zich de belangen van zijnen beschermeling tegen de Stalen aan te trekken.
De kosten van het langdurig verblijf der Nederlandsche Commissarissen werden aan
Oost-Friesland in rekening gebracht

Zoo traden de Stalen als machthebbenden in de zaken van het Graafschap Oost-
Friesland
op. Zelfs op de rechtspleging ontzagen zij zich niet invloed uit te oefenen,
wanneer eenig rechtsgeding hunne maatregelen belemmerde. Vermits, zeiden zy, de
onzekerheid van het recht van bezit van het Huis te
Oldersum verscheidene onge-
legenheden veroorzaakte, zoo slelden zy den belanghebbenden partijen termynen en
richtten alles dus in, dat de zaak binnen eenen bepaalden tyd uitgewezen zyn moest,
»alles zonder prejudicie van het proces Ie
Spiers by het Kamergericht hangende"
Deze verklaring hield juist de erkentenis in, dat men het Rijksrecht dit maal niet lelde.
Maar wel andere inmengingen veroorloofden zich de Slalen in zaken, die het Duitsche
Rijk en het Rijksrecht aangingen.

Bemoeijingen De afschaffing van den tol op de Weser, door den Graaf van Oldenburg geheven
ihaffing'^ waarnaar zij steeds bleven streven. Deswegens richtten zij in Augustus, 1619,

iTen^td'^o^'^dê schrijven aan dien Graaf, en gaven aan hunnen Agent Ie Heidelberg geloofsbrie-
TFeser. yen, ten einde hy deze zaak bevorderen zou by de Keurvorsten, te Frankfort

vergaderd, en bepaaldelijk bij den Keurvorst van de Palts. Zoo maakten zij van
hunnen invloed op dezen Vorst, dien zij oneindig aan zich verplichtten, gebruik
om hunne belangen en inzichten te bevorderen. Tegelijk bracht de Heer
muts
teweeg, dat er aan dezelfde Vergadering te Frankfort een brief gericht werd, strek-
kende om de buitengewone tollen op den Rijn af te schaffen, en in geval dat niet
geschiedde, met de aanwending van middelen van wedervergelding te dreigen — De
tusschenkomst Ie
Frankfort ter afschaffing van den Weserlol trof geen doel. Slechts

1 Zie de llesol. der Stat.-Gen. telkenmale van 8 Aojj. 1618 tot 25 Julij 1620, en voorts
carleton, II, p. 392, 399; 111, p. 6, 39, 49, 50, 118, 119, 152, 153, 244, 352, 353.

2 Eesol. Stat.-Gen. 20 Nov. 1619. ^ n^ hiervoor, bl. 16. carleton, III, ρ. 123.

-ocr page 408-

DES VADERLANDS.

de Keurvorst vao Brandenburg en de Vorst van Palls-Neuburg hadden liet verlangen

der Staten ondersteund, en de Graaf van Oldenburg was in het gelijk gesteld: van de

vertoogen van den Raad van Bremen was te Frankfort niet eens naar behooren kennis

genomen. De Regering dezer Hansestad liet de zaak hierbij niet berusten. Zy zond Afgevaardigden

twee afgevaardigden naar ^s Gravenhage, en, herinnerende aan de alliantie met de

Hansesteden gesloten, die de handhaving der vrije vaart op de Oost- en de Noordzee ^^^ Oldenburg te

s Ilugs,

en de zich daarin uitstortende rivieren ten doel had, verzocht zij de ondersteuning der
Staten, met te meer hoop van gehoor te vinden, omdat de Rijksvorsten bij hunne
beslissing klaarblijkelijk beoogd hadden, eene waarschuwing Ie geven aan de Vereenigde
Provinciën wegens hare inmenging in de Duitsche zaken, en aan de stad
Bremen,
wegens de stoutheid, in het aangaan van het verbond met die Republiek aan den dag
gelegd. Deze slap der stad
Bremen noopte den Graaf van Oldenburg zyne zaak mede
voor de rechtbank der Staten te brengen. Immers had hij alle reden om te duchten,
dat het recht, hem door de Rijksvorsten toegekend, hem weinig baten zou, en er
spoedig eenige Nederlandsche oorlogschepen op de
Weser zouden verschenen om hem
de uitoefening van dat recht te beletten. Dus besloot ook hy Gezanten herwaarts te
zenden. Zij kwamen in de laatste dagen van November (1619) aan. Hoezeer zij de
aanmerking niet verzwegen, dat zelfs de Koning van
Denemarken en de Hertogen van
Brunsivijk-Luneburg f schoon meer dan de Vereenigde Provinciën bij de zaak belang
hebbende, niet tegen zijnen geringen tol waren opgekomen, was echter hun toon uiterst
vereerend en onderdanig. De Graaf, dus verzekerden zij, was, wat ook de laster
zeggen mocht, dezen Landen van harte toegedaan, en wilde tevens met
Bremen
gaarne vrede houden. — Zoo verre was het er vandaan, dat de Vorsten van Brmswijk-
Luneburg
tegen den tol zouden opgekomen zijn, dat zelfs een hunner, de Bisschop
van
Minden, de zaak van den Graaf bij brief aan de Stalen aanbeval. Het Stift
Paderborn, daarentegen, kwam tegen den tol op, en van nog andere belanghebbende
Vorsten en Steden was de toestemming nog twijfelachtig. Dit bleven de Staten niet
in gebreke in hun antwoord op de vertoogen van
Bremen en van Oldenburg te laten
gelden. Bovendien ontzenuwden zij den grond, op welken de Graaf van de Keur-
vorsten de erkenning van zijn recht verkregen had, door te beweren, dat de water-
bouwwerken en de vuurtoren, die hy onderhield, niet, zoo als hij zeide, tot beves-
tiging van 's Rijks grenzen, maar tot behoud van zijn eigen land strekten; voorts deden
zij een dubbelzinnig licht op die erkenning vallen, door te herinneren, dat daarbij de
voorwaarde bedongen was, dat de onderdanen der Keurvorsten vrijdom van den tol
zouden hebben. De vroegere Keizers hadden allen aan
Bremen het recht ora de Weser
te beschermen toegekend. Tot dus verre had deze stad de politie op dien stroom met
gewapende macht gehandhaafd. Nog in lö85 had de Graaf op last des Keizers zijne
oorlogschepen uit de
Weser moeten verwijderen, waarover nog een proces voor het

403

ir.18—
1621.

-ocr page 409-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— Kamergericht le Spiers hangende was. Op grond van dit een en ander vertrouwden
de Staten, dat de Keizer de erkenning van den tol niet zou bekrachtigen, en ver-
zochten den Graaf niet alleen, maar vermaanden hem op nieuw, dat hij »tot ver-
hoeding van misverstanden en ongemakken" van dien tol zou afzien, wblyvende
niettemin in alle andere gevallen geneigd, hem lot welstand van het gemeene Evange-
lische wezen te gelieven en het vriendschappelijk verkeer met hem voort le zetten."
Beiden, de Bremensche en de Oldenburgsche Gezanten, kregen na de ontvangst van dit
antwoord een geschenk tot tegemoetkoming in de kosten van hun verblijf. De Gezanten
van
Oldenburg lieten zich evenwel zulk een afscheid niet geven zonder eene schriftelijke
verklaring over te leggen, dat de Staten, in plaats van de gronden van den Graaf te
wederleggen, slechts beweringen, en sommige daarvan onjuist, daartegen hadden over-
gezet: het antwoord konden zij slechts tot nader rapport aannemen, en voor het geval
dat die van
Bremen zich daarvan in hun voordeel mochten bedienen, behielden zij
uitdrukkelijk het recht van den Graaf voor. Ongetwijfeld zou deze den tol bij ver-
nieuwing invoeren, en dan zouden Hun Hoog Mögenden, dit vertrouwden zij, Zijne
Genade geen beletsel in den weg leggen, veel min de soevereiniteit van het Heilige
Roomsche Rijk en zijne Leden willen krenken, maar veeleer het recht handhaven en
overeenkomstig hunne aanbieding eene vriendschappelijke gezindheid jegens den Graaf
betoonen, — Deze taal liet geene onderwerping van den Graaf aan het goedvinden der
Staten verwachten. Werkelijk veroorloofde bij zich weldra eene daad van vyandelijkheid
door een der afgevaardigden van den Aartsbisschop van
Bremen, naar de Nederlanden
bestemd, gevangen te nemen, en zijne krijgsmacht te versterken. Na veertien dagen
lang gevangen gehouden te zijn, kwam de Gezant met zijnen medgezel in het begin
van February (1620) te
Gravenhage om over den smaad, door den Graaf van
Gewelddadig- Oldenburg den Aartsbisschop en zijnen onderdanen aangedaan, te klagen. De grofste
Graafvan^O/ife»-beleedigingen was wel deze, dat al de onderdanen van den Aartsbisschop,

Br mm ^^ Weser overgestoken waren, een tijd lang gevangen waren gehouden en hunne

schepen bij nacht waren losgesneden en aan den stroom overgelaten. Deswegens achtte
de Kerkvoogd zijne vorstelijke hoogheid, en door eene uildaging om zyn woord, aan
's Graven zusier gegeven, gestand te doen , zyne riddereer gekrenkt, en deze wilde hij ten
minste bij de Staten-Generaal tegen den laster gezuiverd hebben. Dadelgken bijstand
echter verlangde hij voor het oogenblik niet van hen; slechts beloofde hij zich veel
goeds van de uitwerking, die een Gezantschap der Staten, zoo het in die streken ver-
scheen , hebben zou. — Ook de Staten achtten het niet raadzaam krachtdadig tusschen
beiden te komen. Z.ij hielden het belang der party voor oogen, die zij in de Boheem-
sche oorlog getrokken hadden, en gaarne zouden zij en den Graaf van
Oldenburg en
den Aartsbisschop van
Bremen eendrachtig dezelfde partij hebben zien kiezen, en zoo
zij dan voor zulk een algemeen belang niet te winnen waren, wenschten zij, dat de

ä

-ocr page 410-

DES VADERLANDS. 4ί19

mmm

beide Vorsten althans een tijd lang vrede hielden, opdat, wanneer anderen in hunnen 1618—
twist gemoeid werden, geene krachten mochten worden afgeleid, die tegen
Oostenrijk
behoorden aangewend te worden. Dit was dan ook de strekking van het antwoord
dat zij den Gezanten van den Aartsbisschop gaven

Slaagden de Staten te Frankfort beter in hunne poging om de nieuwe belemmerin-
gen, die zoo als zij zeiden, de Rijnvaart troffen, uit den weg geruimd te krijgen?
Ja, doch veel deed dit niet af. — De schippers klaagden, dat hun te
Wezel vroeger
onnoodige beëedigde verklaringen gevergd werden, en ook over de wijze, waarop de
Klachten onzer
tollen te Orsoy en te Roeroord (op Palts-Neuburgsch gebied) geheven werden, vielen paitsiNeutog^^
klachten. Het is gemakkelijk na te gaan, wat daarvan de oorzaak was. De oorlog
was in
Duitschland uitgebroken en daarvan zullen de Nederlandsche schippers gebruik
gemaakt hebben om de tolbeambten der Palts-Neuburgsche Overheid, die op de hand
van
Oostenrijk was, te trotseren. Dit moest van die zyde dubbel strenge maatregelen
uitlokken, en liever dan zich aan de verplichting te onderwerpen om eeden te zweren
en hunne lading aan een scherp onderzoek bloot te stellen, bleven alsnu onze schippers
liggen zonder
Wezel voorbij te willen varen. Toen de tusschenkomst van den Neder-
landschen Agent te
Frankfort bij de drie Geestelijke Keurvorsten, die de vaart op
den Rijn ongaarne gestremd zagen, alsmede bij den Keurvorst van de
Palts, ja
bij den Keizer zei ven ondersteuning gevonden had, maar
Palts-Neuburg geene wij-
ziging in zijne handelwijze bracht, wenschten de Staten eene poging te doen om
deze kleine Mogendheid door het voeren van een hoogen loon en het aannemen van
een ernstige houding tot inschikkelijkheid te bewegen, en benoemden de Heren
voogt,
KEINIER PAUW CU VAN ZUILEN VAN HiJEVELT om zich naar Dusseldorp, den zetel der Palts- Gezantschap
Neuburgsche Regering, te begeven. Zij waren nog niet vertrokken, toen de Secretaris van
den Vorst van Pa//5-iVew6i(r(7 verscheen, om inlichtingen te geven, die de geheele zending zonalen·
hadden behooren te doen vervallen. Doch in plaats van thans het vertrek der Gezanten op
te houden, besloot men den Secretaris niet te antwoorden voordat gebleken zou zijn, wat
de Gezanten te
Dusseldorp zouden uitrichten 2. Van Nijmegen af namen de Heren
wegens de onveiligheid van de wegen een geleide van twintig ruiters mede, met welke
men hen zoo te
Xanten als te Rijnberk ongehinderd voorbij liet gaan. Te Dusseldorp
gansch onverwacht aangekomen, deelden zij den Stadhouder wonsheim en den aanwe-
zigen Raden hunnen last mede, daartoe strekkende, dat de nieuwigheden en afpersingen,
waarover zich onze kooplieden te beklagen hadden, zouden worden opgeheven. Van
on'ïe zijde werd beweerd, dat het licent te
Roeroord alleenlijk was ingesteld ter betaling

ι Resol. Slat.-Gen. 12, 15 Aug.j 6 Sept.; 29, 30 Oct.; 4, 23, 25, 2G Nov.; 9, 10, 11,
14, 16 Dec. 1619. 7 Jan.; 3, 7, 8, 12 Febr.; 4, 5Maart 1620.
carleton, 111, p. 205, 206,244.

* cabletos, 111, p. 152.

-ocr page 411-

408 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

van zekere soldalen, Haneveers genaamd, die in den lyd der Tijandelykheden lusschen
Brandenburg en Palts-Neuburg geworven waren om den schepen geleide te doen. Thans
hadden die vijandelijkheden opgehouden: alzoo diende ook de heffing van dat recht een
einde te nemen; doch in plaats daarvan, werden (immers zoo spraken onze Gezanten)
de lasten te
Roeroord en Orsoy vermeerderd en verhoogd, in slryd met alle oude ge-
bruiken, Ryksconstitutiën en keizerlyke en natuurlijke rechten. Hierdoor ging de Ryn-
vaart te niet tot groot nadeel van den Vorst van
PaKs-Neiiburg zeiven. Van zulk een
misbruik nu vorderden de Staten de afschaffing en tegelijk vergoeding, ten bedrage van
Avel duizend rijksdaalders, voor de schade, die de gestremde Rijnvaart aan de inkomsten
van hun tolkantoor had toegebracht. Handelde de
PaUs-Neuburgsche Regering over-
eenkomstig dit verzoek, dan deed zij niet alleen wat natuurlyk, billijk, recht en met
de Ryksconstitutiën en aloude gebruiken in overeenstemming was, maar beantwoordde
ook aan de goede bedoelingen van den Keizer en van de meerderheid der Keurvorsten. —
Met zulke hooge woorden vorderden onze Gezanten vergoeding voor schade, ons
door de vrije verkiezing der schippers toegebracht, die zich niet aan rechtmatige
verplichtingen en rechten wilden onderwerpen: want de grond, dien zij aanvoerden,
dat hel licent te
Roeroord met den oorlog ingevoerd was en dus ook met den oorlog
moest ophouden, was niet waarachtig: het licent, te
Roeroord geheven, was het
oude Kleefsche recht, te voren Ie
Orsoy ingevorderd, van hetwelk zij, die te Lobilh
betaald hadden, vrij waren; het tarief was met goedkeuring van de Slaten-Generaal
zei ven opgemaakt, en het convooigeld, gedurende den oorlog geëischt, was reeds
sedert eenige jaren afgeschaft. Dit bleven de Stadhouder en Raden niet in gebreke
in hun antwoord te verklaren, en wat hadden zij onzen Gezanten niet te gemoet
kunnen voeren, daar zij zich als handhavers van het Rijksrecht voordeden en op
de uitvoering van den wil des Keizers aandrongen? Kon dan de Keizer hen als de
handhavers van zijn gezag erkennen? Ontzag voor de Staten verbood den
PaliS"
JSeuburgschen Regeringsleden de volle waarheid te zeggen ; maar ten aanzien van de
zaak zelve bleven zij het vereischte bescheid niet schuldig. Op hun antwoord moesten
de Gezanten verklaren, dat zij 's Vorsten rechtmatig regaal op den Rijnstroom niet wil-
den betwisten; maar, zeiden zij thans, tegen de onrechlmatige wijze der verpachting
van den bewuslen tol kwamen zij op. — Ook dit was eene uitvlucht. Immers tegen de
verpachting zelve konden zij niets inbrengen, maar de tegenwoordige pachter en visiteur
stonden onzen schippers niet aan: dezen noemden hen »partijdige, infame en tegen hen
ongunstige" personen, dat wil zeggen; de beambten waren hun te streng en te eerlijk.
In weerwil van de degi^lijkheid. van het bekomen antwoord, verklaarden de Gezanten,
dat het hun leed was te bespeuren, hoe men, in plaats van de begeerte van Hun Hoog
Mögenden in te willigen, de nieuwigheden en afpersingen zocht te rechtvaardigen, en
in naam der Slalen-Generaal zeiden zij den Stadhouder en Raden aan, dat Hun Hoog

1018—
1621.

\

-ocr page 412-

DES VADERLANDS.

Mogenden »vast besloten waren den handel by alle middelen zoo te water als Ie land
niet alleen te verdedigen, maar ook te handhavenen ernstig vermaanden zij hen in
overweging te nemen, hoe groole onheilen en moeijelykheden uit de zaak konden ont-
staan : geenszins toch zouden Hun Hoog Mögenden gedoogen, dat hunne ingezetenen
met die afpersingen en nieuwigheden bezwaard bleven ^ Deze bedreiging, rnet welke
onze Gezanten de Regering te
Busseldorp, die zy waren komen overvallen, tot een
voorbarige inwilliging wilden brengen, trof geen doel. Integendeel zij werd beantwoord
met de betuiging van zekere bevreemding, dat de Nederlanders meer bezwaar hadden
tegen het recht te
Roeroord geheven, dan tegen de tollen van Lobith, aan het Tolhuis
en elders. — De zaak was duidelijk: die tollen waren in banden van der Stalen staal-
kundige medestanders. — Ten overvloede, dit voegden de
Palts-Neuhurgers er bij, zij
twijfelden niet, of hun Vorst zou het licent te
Roeroord. volgaarne afschaffen, indien
ook de tollen te
Kaiserswerth, te Rijnberk, Ie Lobith en aan het Tolhuis werden af-
geschaft, en ten slotte beloofden zi], dat, ten einde te toonen hoe Jbun Vorst in goede
vriendschap met Hun Hoog Mögenden wenschle te blijven, de ambtenaren, over welke
de schippers klaagden, uitgenomen eenen, dien zij noemden, door anderen vervangen
zouden worden. — Waarlijk hiermede was den Staten wel alle mogelyke voldoening
toegezegd. Doch daar de hoofdzaak bleef gelijk zij was, zoo verklaarden onze Gezanten
met het antwoord geen genoegen te nemen. Niettemin, verder vermochten zij niets te
verrichten en, na nog eenige aanmerkingen op sommige uitdrukkingen in het hun
schriftelyk overgeleverde stuk, vertrokken zij den b·^™ November, met een jacht, dat
zij van
Xanten hadden laten komen, waar Kapitein liefkikd met een Staalsch krijgs-
vaartuig lag. Te
Rijnberk, waar zij een bezoek van de visiteurs moesten afwachten,
vernamen zij, dat aldaar den vorigen nacht het garnizoen in de wapenen was geweest
op het bericht, dat de Nederlandsche Heren, »onverrichter zake" uit
Dusseldorp terug
gekomen, de daar opgehouden schepen met geweld den doortocht zouden verschaffen.
Te
Wezel, waar hetzelfde gerucht verspreid was, werden zij geroepen voor den Goe-
verneur te verschijnen; doch hunne verontschuldiging wegens den spoed hunner reize
werd aangenomen. Op bevriend en vaderlandsch grondgebied spraken zij over hunne
zending in dier voege, dat men zich hoogelijk verblijdde en hun dankzegde voor de
goede voorzorg, door de Slalen-Generaal voor het welvaren der scheepvaart op den Rijn
gedragen. Doch naar
^s Gravenhage schreven zij meer naar waarheid, dat zij slechts
»tot hun redelijk conlentement" geslaagd waren. Begrepen de Staten-Gcneraal den in-
houd van dezen brief niet anders, dan zoo als die met korte woorden in het register

^ De S(aten-Generaal liadden goedj^evonden de slotbcdreiging uit de instructie der Gezanten
^veg te laten. Dus schijnt zij door den invloed van den Prins, wiens advies men nog eerst daar-
over liooren moest, er in gebleven te zijn
{ResoL StaL-Gen, 21 Oct. 1619).

m Deel. 5 Stuk. 52

409

1618—
1021.

-ocr page 413-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— fier Resoluliën vermeld staat, dan waren ook zy aanvankelijk len aanzien van den uit-
slag der zending misleid. Den IS^eu November waren de Gezanten in deze hofstad terug
om den volgenden dag rapport te doen — Zoo weinig veranderde de toestand, dat de
Burgemeester en Raad van
Wezel nog vóór het eind des jaars (1619) eenige Afge-
vaardigden naar 's
Gravenhagc zonden om over de maatregelen van weerwraak te klagen ,
die Hun Hoog Mögenden tegen Kleefsche onderdanen lieten nemen. Eenigen tijd later
klaagden de schippers ook over de nieuwigheden bij de visitatie te
Emmerik van wege
den Keurvorst van
Brandenburg ingesteld, en dreigden ook nu »den Rijn niet te zullen
gebruiken." Het schijnt, dat de Keurvorst begrepen had, van zyne zijde geen voet te
moeten geven aan de aanmatigingen der Nederlanders op den Duitschen stroom. Op
die klachten antwoordde de Brandenburgsche Overheid, dat als zy dat wat men nieu-
wigheden noemde, niet mocht toepassen, zij liever voor een lijd van alle onderzoek en
lolheiBng wilde afzien, en verklaarde zich daartoe bereid, wanneer ook de Staten-
Generaal hun tolkantoor zoo lang ophieven. Het Collegie ter Admiraliteit te
Amster-
dam,
wien dit kantoor aanging, was daar tegen; doch er werd een nader onderzoek
verordend om de zaak af te doen. Terwijl het verschil nog hangende was, werd den
Keurvorst » uit bijzondere gunst" verlenging van het hem geschonken crediet vergund 2.
Ook de Vorst van
Palls-Neuburg was steeds der Staten schuldenaar.

De uitbarsting van den oorlog tusschen de groote Duitsche partijen, de eene door
Oostenrijk^ de andere door Keurpalts aangevoerd, was voor raenigen kleinen Vorst,
zulks bleek reeds uit het gedrag van den Graaf van
Oldenburg, bet sein om de uit-
voering zijner heerschzuchtige voornemens tegen zwakke naburen of in zijn oog al te
aanmatigende vrije Sleden te beproeven. De Rijksvrede was nu toch geschonden, en
onder den dekmantel dat men voor eene der beide pariyen een gevaar afwendde of
toekomstige vyanden beteugelde, meende men de plannen van het eigenbelang met
geweld te kunnen doorzetten. Ook schynt aan de grieven, die in dezen tyd sommigen
Hansesteden werden aangedaan, de bedoeling niet vreemd geweest te zijn, om de Slaten-
Generaal, die zich immers ter harer verdediging verbonden hadden, te nopen voor haar
op te komen, en hen alzoo te beletten hunne macht met genoegzame kracht ten voor-
dcele van
Bohemen aan te wenden,
Vijanaelijkhe- Uit dit oogpunt moeten de vijandelijkheden beschouwd worden, die er in dezen tijd
fog^wmsTiAAN Aussehen de Hertogen van
Β runswij k~Lunehurg en de stad Hamburg uitbarstten, en
waarmede de Staten-Generaal gemoeid werden. — De stad
Hamburg maakte aanspraak
aangedaan. op Je heerschappij op de Elbe en kende niemand het recht toe zich eenige daad van

' Zie Rapport van deze zendinjj in HS. op het Rijksarchief.

2 Resol. Stat.'Gen. 12, 15, 22 Aug.; 19, 21, 24, 26, 31 Oct.; 11, 13 Nov.; 16 Dec. 1619.

I 27 Maart; 6, 7, 8, 14, 15 April, 1620.

I

-ocr page 414-

DES VADERLANDS.

411

1ΙΓ

bedwang of gezag op dien stroom loe te eigenen. Zij beweerde sedert eeuwen in het 1618—
bezit van dat recht geweest te zijn, haar door God en de natuur geschonken, en (in
den tijd dat de Keizers nog bij de Steden steun tegen de Vorsten zochten) door Keizer
op Keizer bevestigd. Evenwel reeds in het midden der vorige eeuw waren de Sleden
Lujieburg, Stade, Buxtehude en de Hertogen van Luneburg bij het Keizerlijk Kamer-
gericht tegen
Hamburgs aanspraak opgekomen; de Hertogen van Luneburg ImdAemich
bepaaldelijk beklaagd over zekeren dijk i, huns inziens wederrechtelijk door Hamburg
aangelegd met het doel om alle schepen te dwingen de slad aan te doen. In deze zaak
nu was in het voorjaar van 1619 eene uitspraak gevallen, waarbij//amöwr^'in het ongelijk
gesteld was. Zoo zeker van haar recht waande de Stad te zijn, dat zij deze nederlaag
niet anders meende te kunnen verklaren dan door de ontrouw der door haar gebruikte
pleitbezorgers, en zij had de noodige rechtsmiddelen aangewend om eene herziening
van het vonnis te verkrijgen. Maar de Hertog
ghristiaan van Luneburg ^ Bisschop van
Minden, begon in de eerste dagen van Maart (1620) met geweld de uitvoering van het
vonnis door te zetten. Hij liet zijn krijgsvolk een aan
Lubek en Hamburg toekomend
tolhuis, drie mijlen beneden deze laatste stad gelegen, slechten, het omliggende land
afstroopen, eene schans, die zeven mylen beneden
Hamburg gelegen den ganschen
stroom bestreek, van grof geschut voorzien, en maakte aanstalten om den bewustendijk
Ie doorsteken, en daardoor vele kostbare marslanden, waaronder ook die aan
Lubek en
Holstein toebehoorden, onder water te zetten. Eerlang werd de dijk werkelijk op drie
plaatsen doorgestoken. Deze zaak, uitvoerig door eenen Gezant van
Hamburg^ Doctor Gezant van
vmcENTiüs MULLER, den 1Maart ter vergadering der Staten-Generaal voorgedragen P^^gf^Jf^^^^^l
was gewichtig genoeg. Hier had een geval plaats, Avaartegen de met de
Hanse gesloten
alliantie bestemd was te waken: het recht van eene der voornaamste Sleden van dit
Verbond, haar gezag op eene der in de Noordzee uitstroomende hoofdrivieren werd
bedreigd.
Hamburg verzocht dan ook Hun Hoog Mögenden op grond der alliantie haar
w met raad en daad bij te staan en bij te springenen gaf hoog op van hetgeen zij
op raad van Hun Hoog Mögenden volgens die alliantie gedaan had: zy had, zeide de
Gezant, hare arsenalen voorzien, soldaten geworven, krygsoversten aangesteld en hare
wallen versterkt, die nu door het water stonden beschadigd te worden, zoo die dijk
werd doorgestoken. Van den anderen kant zocht Hertog
ghristiaak der Slaten vriend-
schap. Hij drong met toeslemming van den Koning van
Grool-Brilannië op de bekrach-
tiging van een in 1616 met de Vereenigde Provinciën aangegaan verdrag, en toen de
Slaleo, wel wetende wat hij tegen
Hamburg in zijn schild voerde, die bekrachtiging

' Steeds wordt die dijk in de stukken de Gammerdijk genoemd.
^ Jiesol. Siat.-Gen. 13, 18 Maart, 1620. carleton 111, p. 280.

-ocr page 415-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— al uilslelden zond hij, in vereeniging met eenen afgevaardigde van de Steden

hurg, Stade en Buxtehude, eenen Gezant naar ^s Gravenhage, die tevens andere Vor-
sten van het Huis
Brunswijk-Lunehurg vertegenwoordigde, juist toen de uitspraak tegen
Gezantvaudengevallen was. De Gezant, Doctor gosewijn mergkelbagh, verlangde toen
^i^fi-^alSar^^'uitdrukkelijk, dat het bondgenootschap zijn beslag zou erlangen »ter verdediging van de
belangen der Evangelischen en van de aloude Duitsche vrgheid." Voltooiden, zeidehy, de
Staten het in 1616 aangevangen en nog in 1618 Ie
Bremen voortgezette werk, dan
zouden nog meer Vorsten toetreden en de geraeenschappeiyke macht des te grooler
Λvorden. Dit klonk schoon, en de Staten zouden zich door die taal hcht hebben laten
verleiden, wanneer het hun niet bekend ware geweest, dat het den Hertog te doen was
om zich te yerzekeren, dat hij in hetgeen hij tegen
Hamburg voornemens was, bij de
Staten geen beletsel mocht vinden. Als ter loops gaf
mbrckelbach dan ook, na eerst
gezegd te hebben, dat de Hertog niet wist, zich iemand tot vijand te hebben gemaakt,
ten slotte te kennen, dat hij van het krijgsvolk van Hun Hoog Mögenden geen overlast,
rnaar veeleer bescherming verwachtte, wanneer het er op aan zou komen te verhoeden,
dat de overtocht over de
Elhe niet in verkeerde handen kwam. Duidelijker gaf de
Gezant later mondeling den wensch te verstaan, dat Hun Hoog Mögenden de Stad
Hamburg ernstig vermanen zouden, hel te Spiers tegen haar gewezen vonnis na Ie
komen. — Aan het verzoek om bekrachtiging van het verdrag met
ghristiaan van
Luneburg gaven de Staten geen gehoor, onder voorwendsel, zoo het schynt, dat zy
meer zekerheid verlangden omtrent de toetreding van den geheelen Nedersaksischen
Kreis ^^ en alzoo hielden zy de handen ruim om naar bevind van zaken te kunnen
handelen. Eindelyk kreeg
mergkelbagh het eenigzins dubbelzinnig antwoord, dat, als
Hamburg zich niet aan de uitspraak wilde onderwerpen, »de Vorsten en Sleden zien
zouden, dat Hun Hoog Mögenden zich nu niet minder dan te voren aan den vrijen
handel op de
Elbe gelegen heten liggen": wilde Hamburg eene schikking aangaan,
dan zouden zij daartoe gaarne medewerken Zich om den zin van dit antwoord niet
bekreunende, gaven de Hertogen van
Luneburg voor, dat zy bij hunne gewelddadig-
heden tegen
Hamburg op den bijstand der Slaten-Generaal rekenden, en hoopten
door het verwekken van achterdocht en ongenoegen eene breuk tusschen die Hanseslad
en Hun Hoog Mögenden te veroorzaken. Hoe het zij, de pogingen en kuiperijen van
GHRisTiAAN van
Brunswijh'Luneburg zouden de Staten niet teruggehouden hebben, de
Slad
Hamburg met de wapenen bij te slaan, toen zij dit in de maand Maart (1620)

Dcstaten ver-verlangde; maar er waren andere redenen, die hun zulks ontrieden. Was het raadzaam

langen den strijd______

te smooren.

» Zie hiervoor, bl. 39, 40. Γχ6$οΙ. Stat.-Gen. 7, 14, 16 Tebr., 1619.

2 Vgl. Resol Stat.-Gen. 4, 17 Mei, 1619.

liesol. Stat.-Gen. 28, 29 Junij; 9, 12, 17, 21, 26, 30 Julijj 2, 8 Aug. 1619.

-ocr page 416-

1G18—

1621.

DES VADERLANDS. 413

zich in meer kosten te steken, dan waarop de bgsland, aan het Koningryk van Bohemen
verleend en zoo traag door de Provinciën buiten Holland opgebracht, hun reeds te
slaan kwam, en door het zenden van troepen naar de
Elbe hunne krygsmacht te ver-
zwakken, die ieder oogenblik noodig kon zyn om de Spaansche benden van onze eigene
grenzen of uil de door ons bezette Duitsche Gewesten te weren? Moesten er hulptroepen
uitgezonden worden, dan kwamen de Geünieerde Vorsten en Stenden der Evangelische
Unie het eerst in aanmerking. Bovendien, er bestond alle reden om Ie vermoeden,
dat de Oostenrijksche en Spaansche partij niets liever gezien zou hebben, dan dat de
Staten in de zaak van
Hamburg en Luneburg tusschen beide waren gekomen, en het
is te denken, dat men daarom het geschil door eene beslissing juist nu tot eene uit-
barsting gebracht had: immers zouden de Slaten door deel te nemen aan eenen strijd,
in het Noorden tusschen Prolestantsche partijen gevoerd, van
Bohemen en de Palis zijn
afgetrokken geweest, of zoo zij zich op beide punten Ie gelijk hadden laten gelden,
zich licht den ondergang bereid hebben.

Dus verlangden de Staten niets liever, dan dat alle oorzaak van rustverstoring in die
streken werd weggenomen. In overeenstemming hiermede rieden zij ook de Overheden
in het Aartsstift
Bremen, de keuze van eenen Coadjutor uit te stellen, opdat de Vor-
sten , die op deze betrekking aanspraak maakten, geene aanleiding meer hebben mochten
om tegen elkander party te trekken
Κ Doch het geweld, reeds op de oevers der Flbe
gepleegd, lokte tegenstand uit. De Regering van Hamburg droeg den Kapitein jan
VAN YALGKENBUEGH dc taak op om hier ie lande een paar Compagniën voetvolk te lichten,
cn daar zij geen kans zag om aan ruiters te komen, verzocht zij dc Stalen alsnu on-
bewimpeld , haar te laten ondersteunen door een paar Compagniën Nederlandsche ruiters
uit de naastgelegene garnizoensplaatsen, al ware het dan ook slechts bij voorraad en
op hare eigene kosten. Niet eens het lichten van krijgsvolk binnen onze grenzen ver-
mocht de Prins, evenmin aan de
Hanse als aan eenige andere Mogendheid, toe te staan,
daar zulks tot verloop van onze krijgsmacht aanleiding zou gegeven hebben: het eenigste
wat men vergunnen kon, was de werving te laten plaats hebben in de grensgewesten,
waar de Stalen troepen hadden, en de manschappen in eene onzer havens te laten
zamenkomen, om vandaar scheep te gaan. Maar de ruiters, wier dienst gevraagd werd,
wilde de Prins beschikbaar houden om de Compagniën, in deze dagen voor
Bohemen
geworven, op hare reize derwaarts tol geleide te verstrekken, wanneer zij gevaar mochten
loopen om onderweg aangerand te worden. Toen dus over hel verzoek van
Hamburg
in de tegenwoordigheid van den Prins en van Graaf willem lodewijk was beraadslaagd,
was hel eenparig gevoelen van de Slaten, dat men dien strijd moest zien te doen staken,
liet was, verklaarde men, slechts eene bijzondere veete, en dc algemeene belangen,

' liesoL Slat.-Gcn. 18 Maart, 1C20.

-ocr page 417-

440 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

,1018—

18.

die de alliantie met de Hanse bestemd te handljavea, stonden niet op het spel.
AIzoo achtte men zich tot geene hulpbieding verplicht; maar tot bemiddeling Nvenschte
men behulpzaam Ie zijn. Dus werd aan
aitsema, onzen Agent bij Hanse, wien sedert
November
1616 de hoogere titel van Resident was toegekend de taak opgedragen,
om eensdeels aan de strijdvoerende partijen het ongenoegen der Staten te kennen te
geven wegens die vredebreuk in eenen tijd, dat zij zoo hoogst ongelegen kwam en zoo
uiterst gevaarlijk was voor de groote zaak; anderdeels bericht in te winnen, of er kans
was, dat de Staten door het zenden van bemiddelaars iels lot bevrediging der partijen
konden toebrengen, in welk geval zy een Gezantschap naar die kwartieren zenden zouden.
Middelerwijl moest
aitsema. van den Hertog trachten te verkrijgen, dal hij den dijk her-
stelde en alle verdere vijandelijkheden staakte 2. ,— Thans bleek den Hansesteden, wat
zij reeds Ie voren vermoed hadden, Ie weten, dat de Staten zich niet zouden haasten,
om haar in hare voorrechten anders dan door brieven en vertoogen legen de eischen en
aanmatigingen van den Koning van
Denemarken en andere aanranders bij te slaan. Of
straalde dit vermoeden niet door in de woorden, gebezigd door Doctor
joiiaw domak,
Syndicus der Hanse, toen hij in Augustus 1618, als Gezant van dat Verbond in de
vergadering der Staten verschenen, Hun Hoog Mögenden verzocht, zich Ie herinneren,
wat de strekking was van het verdrag tusschen hen en de
Hanse aangegaan, en te be-
denken, hoe zij daaraan uitvoering zouden geven, alleen door vriendschappelijke mid-
delen, of ook langs een anderen weg Het antwoord had niet bijzonder geruststellend

' liesol. Stat.-Gen. 27 Nov. 1619. Onze Gezanten, die in 1618 naar Denemarken geweest
Avaren, hadden een zeer gunstig getuigenis van
aitsemas bekwaamheid en ijver gegeven en aange-
drongen op de vermeerdering van zijn jaarwedde, ontoereikend ))dewijl in die kwartieren alles
met groote pracht toeging"
Mcsol. Stat.-Gen. 1 Sept. 1618.

2 ücsol. Stat.-Gen. 10, 11, 16, 19, 21 Maart, 1619.

5 liesol, Stat.-Gen. 31 Aug. 1618. De taal en stijl van doman en van de meeste Dnitsclic
Staatslieden, met de levendige en klare vertoogen van de Fransclie diplomaten of ook met zoo
menig Hollandsch staatsstuk van die dagen vergeleken, is ongemeen omslachtig en duister. Waar
eene heldere voorstelling vau den waren staat van zaken bestond, leert reeds de taal, die men sprak,
Dr.
VING, WULLER Spreekt duidelijker, doch niet bondig genoeg. — Voordat doman bescheid op
zijne zending bekomen had, kwam hij te
's Hage te sterven (Resol. Stat.-Gen. 30 Sept. 1618).
Du Secretaris van
Luhek nam de taak voor hem op, en bracht bovendien van vier andere Hanse-
sleden,
Osnabrückf Lemgo, Herford en Bielefeld het verzoek over, om mede in het verbond met
de Nederlanden te worden opgenomen
(liesol. Stat.-Gen. 15, 19, 24 Oct. 1618). In de Eesol.
V. Holl. (22 Oct.) leest men, dat in deze Provincie besloten werd, dit verzoek af te slaan. Nevens
Osnabrück y Lemgo en Bielefeld leest men daar Crefelt, doch uit de bedorven schrijfwijze in de
liesol. der Stat.-Gen. [Hertxveei'd) maak ik op, dat Herford bedoeld is.

-ocr page 418-

DES VADERLANDS. 4ί19

geklonken en aan hunne voorzichtige staatkunde tegenover de Hanse waren de Stalen 1618—
al dien tijd getrouw gebleven Ook kwam er geene verandering in den aard der
zaak, toen »tot meerder bevestiging der opgerichte alliantie", zoo het heette, in den
persoon van den Advocaat
rijswijgk een vast Agent der Hansesteden te '5 Gravenhage
erkend werd

Evenwel liet de Afgevaardigde van Hamburg zich nog niet afschrikken. Hij had nu
ook een gemeenschappelijken brief van
Lubek en Hamburg ontvangen, met het verzoek
om de tusschenkomst der Staten; dus trok zich de hoofdstad der
Hanse de zaak als
hare eigene aan, — en nogmaals herhaalde
mdller de aanvraag om een tweetal Com-
pagniën ruiters. Het vernieuwde verzoek vond bij den Prins evenmin gehoor als vroe-
ger , en nu bepaalde zich de Gezant tot den zeer bescheiden wensch, dat het zynen
lastgevers vergund mocht worden hier te lande, doch niet uit de manschappen, die in
onze dienst waren, een zestigtal ruiters en een veertigtal voetknechten te lichten.
Slechts op aandrang van de Staten stond de Prins dit toe, doch onder voorwaarde, dal
de werving geschieden zou zonder trompet te steken of trom te slaan

Intusschen staakte de Hertog van Limeburg de vijandelijkheden niet, ja, er kwam
bericht, dat een kapitein in Staatsche dienst met veertig man van zijne Compagnie den
Herlog in het door hem gepleegde geweld behulpzaam was geweest. De bedoelde
kapitein echter, in persoon voor de Staten bescheiden, zuiverde zich van dezen blaam.
Evenwel zouden de Staten iels doen, dan leed zulks thans geen uitstel. Dus kwam men
len aanzien van de afzending eener Legatie naar
Hamburg tot een vast besluit: reeds
werden sommigen genoemd als voor dit Gezantschap bestemd; het ontwerpen eener
instruclie werd aan zeven Gecommitteerden, uit elke Provincie één, opgedragen en de
Herlog verwittigd, dat, hy die Nederlandsche Heren te wachten had Doch het ver-
trek der Gezanten werd opgehouden, toen tegen het eind van April een brief van den
Bisschop, Herlog van
Limeburg, het bericht bracht, dat hij zich met Hamburg en
Lubek verslaan had. Dit bericht mocht waar zijn, maar de staat van zaken in die
oorden was niettemin hoogst bedenkelijk. De Koning van
Denemarken toch liet zich De Koning
gelden. Deze Vorst beoogde niets minder dan de uitbreiding van zijn gezag over het aendUorirgeS-
gebied der
Hanse. Daartoe ondersteunde hij de onbeschofiheid van den Graaf van
Oldenburg tegen den Aartsbisschop van Bremen , en zocht bij zynen zoon in dit Aarts-
bisdom in te dringen; daartoe was hij er op bedacht om
Stade len koste van Hamburg
groot te maken 6, welke stad zich aan zyn beschermheerschap poogde te onttrekken

' llcsol. Siat.-Gcn. 25 Oct. 1618.
3
Ilesol. SUiL-Gen. 30 Dec. 1619.

2 Zie b. v. Rcsol Slal.-Gen. 5 Sept. 161Ü.
4
Jlesol, Sial.'Gen. 23, 24, 27 Maart, 1620.
s
nesol. Slal.'Gen. 30 Maartj 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13 April, 1C20.
cAnLETojf, 111, p. 205—207.

-ocr page 419-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

■ 1C18— en hem eaarne door het lot stand brengen van een kanaal ter verbinding der Oder en
1621. ^ .. . .

der Elbe een aanmerkelyk deel van de winsten, die de Sondtol hem opbracht, had

willen benemen. Thans was hij begonnen aan den mond der Elbe eene sterkte te
bouwen , die hij
Glilckstadt noemde. Bij het ten uitvoer brengen van die plannen had
hij niets zoozeer te duchten, als dat de Vereenigde Provinciën het hem zouden be-
letten. Toen derhalve dat geschil tusschen den Bisschop van
Minden en de Stad Ham-
burg
den Staten eene aanleiding scheen te zullen geven om oorlogschepen op de Elbe
en troepen op de oevers dezer rivier te brengen, was het voor hem de tijd om te
toonen, dal hij niet gezind was aan eenige Mogendheid zgn gezag op die streken prijs
te geven. Derhalve versterkte hij zijne krijgsmacht en zond eenige oorlogschepen op
de
Elbe. Zouden de Staten dit gelaten aanzien, de Hansesteden aan de willekeur van
den Vorst overlaten, die haar meer dan een der Duitsche Prinsen in hare vrijheden
bedreigde, en zich zeiven afhankelijk maken van al wat Koning
christiaaiv in die
kwartieren zou verkiezen te verordenen? Ware hetgeen thans voorviel, vijf jaren
vroeger gebeurd, de
Elbe had eene Nederlandsche vloot zien opdagen, en Hamburg
ware legen den Koning van Oenemarhen, even als toenmaals de stad Brmswijk tegen
haren Hertog, gehandhaafd; doch thans verbood de partij voor den Koning van ^oAeme»
gekozen elke verdeeling onzer macht, en het eenig doel moest zijn om
giiristiaaw IV
in zijn al te geruchtbarend optreden legen te gaan. Kon men hem bewegen om
mede voor de
Bohemers partij te kiezen, dan had men alles erlangd, wat men op het
oogenblik wenschen kon. Dus wilde men hem gaarne de verzekering geven, dat men
niet gewapend op de
Elbe tusschen beide zou komen: zoo zou hij dan zijne schepen
kunnen terugtrekken, en, al was dan ook de zaak der vrge Steden kwalijk gehand-
haafd, men kon haar wijzen op de verademing, die het wegzeilen der Deensche scheeps-
Er vertreM een i^acht haar verschafte. Ziedaar wat de strekking was van de instructie, alsnu aan de
Mntscha^f^ zamengesteld uit de Heren
voogt, muys en sghaffer, mede gegeven. Zij ver-

Luhek en Ham- (pojj- jj^ het midden van Mei, te eerder omdat de //aw^esteden niet ophielden met

Imra.

brieven en boden op haar vertrek aan te dringen, hopende, dat als de Stalen eenmaal
dien stap gedaan hadden, zij met daden zouden dienen te staven, wat zij hunne
Gezanten zouden laten vorderen, en men vleide zich, dat die eischen in het belang
der
Ranse zyn zouden.

Eemoeijingen Ten einde den Koning van Oenemarken daar te brengen waar men hem hebben
deze^zaak''"'^t'eloonde zich de Engelsche Gezant Ie
^s Gravenhage bijzonder werkzaam. Had
christiaan op het aanzoek van Koning''jagobus om geldelijken onderstand ten behoeve
van FREDERiic V van de
Palts geantwoord, dat hij zijne middelen zelf noodig had om
gewapend te zijn legen de Staten, zoo dezen hem de uitvoering zijner plannen op de
Elbe beletten wilden, garletow slelde hem gerust, door hem Ie laten weten, dat de
Staten volstrekt geen voornemen hadden om hem Ie bemoeijelijken: 'zelfs geen sloep,

-ocr page 420-

DES VADERLANDS. 4ί19

schreef hij, werd er tegen hem uitgerust, Deo Junij (1620) werd er een brief van
den Koning van
Denemarken aan den Keurvorst van Saksen aan de Stalen-Generaal mede-
gedeeld , waarin hij dezen Vorst vermaande geen partij tegen den Koning van
Bohemen
te kiezen. Dus moest men leeren begrijpen, dat men in de tegenwoordige tijdsomstan-
digheden in GHRisTiAAN een bondgenoot te ontzien en geen vijand te bestrijden had.
Dezelfde strekking had de mededeeling in groot geheim door den Advokaat
strick,
den Deenschen agent te ^sHage, aan den Prins en aan een zeker lid der Staten ge-
daan, volgens welke zijn Meester geneigd zou zijn een verbond met de Vereenigde
Provinciën te sluiten. Deze gezindheid kwam de Prins van
Oranje met alle bereid-
willigheid te gemoet. — Het spreekt van zelf, dat bij deze stemming hunner lastgevers
de houding onzer Gezanten tegenover de vertegenwoordigers der
Hanse niet zeer ge-
makkelyk was. Spoedig moesten dezen bemerken, dat zij geen ondersteuning hadden
te wachten legen den Koning, in wien zij nu een vrij wat dreigender vyand zagen,
dan
Hamburg in den Hertog van Lüneburg gezien had, en dien zij dus met alle
middelen besloten hadden te wederstaan.
Hamburg rustte oorlogschepen uit, en de
Hanse was bedacht den Graaf van solms, haren krijgsbevelhebber, en hare andere
officieren uit de dienst der Evangelische Unie, in welke zij getreden waren, terug te
roepen. Deze laatste maatregel was een reden te meer om de voorstanders eener
krachtige voortzetting van den oorlog, door
Bohemen tegen Oostenrijk gevoerd, de
uitbarsting van eenen strijd op de oevers der
Elbe te doen duchten, en hen te doen
Wetschen, het koslte wat het wilde, zulk een strijd te smooren. De Hanse begreep
zeer goed, dat zij daarbij min of meer zou opgeofferd worden, en hare gemachtigden
ontveinsden niet wat zij duchtten. Onze Gezanten wisten de rekenschap, die zij hun
noode weigeren konden, eenigen tijd te verdagen door een uit hun midden, met name
den Heer
voogt, naar Gravenhage te zenden, om mondeling nadere inlichtingen te
geven en nadere orders te bekomen. Hoe langer men hem met voegzaamheid hier kon
houden, des te langer was men van de verplichting ontheven om den Hansesteden
stellig antwoord te geven. Eene ongesteldheid van den Heer
voogt kwam hiertoe niet
ten onpas. Intusschen werden de gemoederen al meer en meer voor den Koning van
Denemarken gewonnen. Zijn agent verscheen den ßsten Julij ter vergadering der Stalen-
Generaal met een brief van Zijne Majesteit, uit
Crempe, in Holstein op weinig afslands
beneden
Glüeksiadt^ geschreven. Die van Hamburg, dit was de inhoud van dat schry-
ven, hadden ten onrechte uitgestrooid, dat hij den vrijen handel op de
Elbe wilde
belemmeren. Zulk een laster kwam hem vreemd voor, en van zijne schuldplichtige
onderdanen had hij zulk eene vermetelheid niet gewacht. Wie niet eerloos of door
drift vervoerd was, moest erkennen, dat juist het tegendeel zijn streven was: immers
trachlte hij te bewerken, dat door
Haniburg geen allerschadelijkst monopolie op de
Elbe gehandhaafd, maar de handel allerwege op dien slroora volgens het recht der

UI Deel. 5 Stuk. ö5

]61S—
1021.

-ocr page 421-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— volken vrij en ongehinderd gedreven werd. Niettemin, al hadden die^van Hambm^g y
I ' wien hij niet het minste eigendomsrecht op de Elbe kon toekennen, eenige kastijding

verdiend, toch zou hij hun die in dezen hagchelyken tyd niet toedienen: slechts
Avenschte hij , dat'de Staten aan de uitstrooisels der Hamburgers geen geloof zouden
slaan. Deze brief, in een zeer wellevenden toon jegens de Staten gesteld, was als uit
den geest dergenen geschreven, die zich in het belang van den grooten strijd niet om
de zelfstandigheid der Duitsche Steden bekommerden. Veel echter was er toe noodig
om de jaloezij der handelaars te bevredigen, die niet zonder reden duchtten, dat met
al die schoone betuigingen de Koning de gelegenheid waar zou nemen om, door tegen
Bremen partij te kiezen, de Weser^ en, door zijne maatregelen tegen Hamburg, de
Elbe in zijn bedwang te krijgen, gelyk hij reeds de Sond in zijn bedwang had, en
alzoo den ganschen handel op oostelijk
Duitschland en Polen aan zich cijnsbaar te ma-
ken.
Carleton poogde eenigen tijd later den indruk van dien brief te versterken, door
een anderen brief, by hem ontvangen, mede te deelen, waarin
giiristiaan al weder
betuigde, dat het er hem niet om te doen was, met zijne maatregelen tegen
Hamburg
Hun Hoog Mögenden eenigzins te bezwaren. Middelerwijl bleef voogt steeds te Gra-
venhage
en nog na de eerste helft der maand Julij liet hij welen, dat hij eerst na tien
of twaalf dagen aan de terugreize naar
Hamburg denken kon. Dit oponthoud maakte
eindelijk de aldaar achtergebleven Gezanten en onzen Resident
aitsema ongeduldig: zy
vraagden ronduit, of zij de bemiddeling moesten laten varen al of niet. De Staten ant-
woordden op eene wijze die geschikt was om hen te doen begrijpen, dat zij een voor-
wendsel moesten te baat nemen om de zaak nog slepende te houden: zg moesten zich
f nader laten inlichten omtrent de rechtmatigheid van de wederzijdsche eischen van
Lüne-

burg en Hamburg, voorts den Gedeputeerden op den Hansedag verzekeren, dat het de
oprechte bedoeling van Hun Hoog Mögenden was de alliantie te onderhouden, en eindelijk
zich wegens het tegenwoordig bescheid ten beste verontschuldigen. — Maar het geschil
tusschen
Hamburg en Luneburg was reeds geheel op den achtergrond geraakt: deze
j)artijen, begrijpende, dat waar de meerdere komt, de mindere moet wijken, verlangden
niets liever dan den twist voorloópig bij te leggen. Dus had
yoogt alle reden om de
Staten te laten weten, dat een antwoord, volgens hetwelk die zaak als van nieuws opge-
zet moest worden, een slechte uitwerking zou doen. De gemoederen waren aireede maar
al te zeer tegen de Staten ingenomen. Blykens een lateren brief van de Gezanten,
geschreven uit
Boitzenburg, liet men zich in die kwartieren hoogst ongunstig over de
staatkunde van Hun Hoog Mögenden uit; de tegenstanders der stedelijke vrijheden schep-
ten moed, en de Hertog van begreep, dat hij thans hervatten kon,
wat hij zich
in 16115 door de ruiters van Prins
hekdrik belet had gezien: ten minste zag zich de stad
Bninswijk door feitelijkheden van zijne zijde bedreigd. Evenwel had de Haagsche Regering
zich intusschen met den Koning van
Denemarken goed genoeg verstaan, al had men ook

-ocr page 422-

DES VADERLANDS. 445

niet goedgevonden dat voogt den Koning Tolgens eenen wenk, van zgnentwege
gegeven, op de terugreize een bezoek bracht. Hoe het zij,
christiaait besloot in
de laatste dagen van Julij zijne oorlogschepen de
Elhe te doen verlaten: slechts één
schip bleef er
τοογ Glücksladt en aldus op de kust van 's Konings eigen grond-
gebied liggen, '— en de indruk dezer gebeurtenis was zoodanig, dat-ten einde den
Koning alle voorwendsel te benemen om zijne oorlogschepen terug te laten keren,
Hamburg en de Bisschop dadelijk vrede verlangden te sluiten. Dus stond alsnu niets
het werk der bemiddeling, door onze Gezanten ter hand genomen, in den weg. Den
ll^en Augustus was het beklonken, en den daaraanvolgende namen de Nederland-

sche Heren hun afscheid ^

De mededeeling aangaande den staat Tan zaken in ßrunswijk liet de Stalen niet on-
verschillig. De Heren
moys, sghaffer en aitsema hadden Hun Hoog Mögenden geraden
dadelyk als scheidslieden tusschen den Hertog en zijne onderdanen op te treden, en
Zijne Excellentie, van wien de Stad
ßrunswijk alles goeds zeide te verwachten, over Ie
halen, zijnen invloed op den Hertog te laten gelden. Diensvolgens besloten de Staten aan den
Hertog een beleefden brief te schrijven, en de Stad
jBrunswijk te vermanen zich ver-
zoeningsgezind te betoonen en in het voorstaan harer belangen niet te zeer aan kleinig-
heden te blijven hangen. In het begin van September verleenden zij hunnen Resident
AiTSEMA. geloofsbrieven aan de beide Hertogen van
Brunswijky opdat hy zich, daarvan
voorzien, bij de Gedeputeerden der
Banse voegen zou, ten einde dezen met te meer
gezag tegen de inbreuken op het verdrag van
Stederhorch ^ zouden vermogen op Ie
komen. Alvorens echter de zaak te aanvaarden, moest
aitsema onderzoek doen, of deze
slap den Vorsten van
Brunsmjk wel aangenaam zou zyn Κ De tijd der stoutmoedigheid
was op dit gebied voorbij: men kon vooral Hertog
frederik ülrich verwant van den
Koning van
Denemarken, en zwager van ernst Casimir van Nassau, sedert Graaf wrL-
LEBI LODEwiJKS dood Stadhoudcr van Friesland en Groningen, niet ongunstig stemmen,

1 Resol. Slat.-Gen 17, 20, 22, 23, 25, 27, 28, 30 April; 1, 4, 5. 7, 11, 12, 16, 23,
2Π Blei; 1, 13, 15, 17, 19, 30 Junij; 3, 7, 8, 13, 14, 16, 17, 18, 25Julij; 14,19,28Aug.
1620. CARLETON, 111, ρ. 288 , 289 , 291, 292,302,303,310,311,319,325,326,335,359,360.

2 Zie hiervoor, III D. St. 11 bl. 576. ^ 2?esoZ. SL-Gen. 25 Julij; 28 Aug.j 1 Scpt. 1620.

^ De Hertog van Brunswijk had reeds in December 1618 eenen zaakgelastigde, herman titze ,
genaamd sciilüeter, naar 'sHage gezonden, om hier Ie resideren. Hij verklaarde reeds toen
meer dan vroeger geneigd te zijn om tot de Evangelische alliantie toe te treden
{liesol. Siat.-Gen.
20 Dec. 1618. 2, 12 Jan. 1619). Reeds sedert April 1619 was de uitspraak der Staten ia de
herrezen geschillen tusschen den Hertog en zijne Stad door deze laatste ingeroepen. In October
van (lat jaar verscheen hier een Gezantschap van
üg Brunswijk (Jiesol. SlaU-Gen, 3,20 April;
12, 14, 17 Oct. 1619).

1018-
1021.

Vrede tussciien
liamhurg en den
Hertog vau
Lu·
nelurg.

Nieuwe OQ-
eenigheden tus-
schen den Hertog
van
Brunswijk
en de Stad Bnms-
wijk.

53*

-ocr page 423-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

3 618— en de uitgebarsle oorlog deed der Vorsten aanzien weder rijzen. Of waren zij hel niet,

die de huurlingen, die men tot den krijg behoefde, zouden moeten aanvoeren?

Het laat zich gemakkelyk denken, dat de Keizerlyke en Katholijke partij in Duiisck-

land haar voordeel trachtte Ie doen met den toestand van zaken en gemoederen in het Han-

segebied. De Steden, ziende dat zy aan de Graven en Hertogen en aan den Koning van

Denemarken werden opgeoiTerd, zouden, zoo scheen het, lichtelijk voor den keizer te

^r ^^^ ^^ grond der zending van zekeren afgevaardigde, vroeger raads-

Hansesteden op heer van den Hertog van Gulik, thans in de dienst van den Aartsbisschop van Keulen
Imre hand te krij-
gen.
 en van den Hertog van Palts-Neiiburg, eenen man, volgens GA.RLETOTfs getuigenis, zeer

ervaren in de zaken van het Rijk. Hy kwam van wege den Aartshertog albert dadelijk
na het uitbreken der vijandelijkheden tegen
Hamburg^ en zijn doel was de Hansesteden
over te halen den Keizer bij te staan of ten minste onzijdig te blgven: als de voor-
naamste drangredenen bezigde hij de diensten, die de Keizers en de Vorsten uil het
Huis van
Oostenrijk aan die Steden bewezen hadden, de voordeden, die zij voor haren
handel in de Landen van den Koning van
Spanje te wachten hadden, en de gevaren,
die haar bedreigden, als zg de tegenovergestelde partij kozen

Uit dit gezantschap blijkt rechtstreeks, dat de Kalholyke Vorsten in westelijk Duilsch-
land
, naburen van de RepubUek der Vereenigde Provinciën, den loop der zaken niet
onverschillig aanzagen. Inderdaad, het was niet anders te verwachten, dan dat in de
eerste plaats de Aartsbisschop van
Keulen, Prins-Bisschop van Luik, Bisschop van Hil-
desheim ^ Munster GH. Paderborn^
en broeder van maximilïaaw van Beijeren, het hoofd
der herrezene Liga, van zijne aardrykskundige ligging en uitgestrekte macht gebruik
zou hebben willen maken om zoo mogelijk de gemeenschap tusschen deze Republiek
en hare vrienden in
Duitsehland te bemoeyelijken. Dat de omstandigheden eenmaal de
vernedering der Republiek mochten medebrengen, niemand kon het vuriger verlangen

Grieven van (Jan Aartsbisschop ferdisand. Of veroorloofde zij zich niet, zich het lot zijner gere-
denAartsbisschop

van Keulen tegen formeerde soms weerbarstige onderdanen te Paderborn 2 en te Luik aan te trekken, en
vLdëm''" ^ich bij brieven tot de Stenden van
Keulen, Munster en Paderborn te wenden, alsof

1 CAKLETON, III, ρ. 281.

2 DOMAN, de Afgevaardigde der Ilanse, richtte tot de Staten-Generaal de vraag, of zij zich de
klachten der Gereformeerden te
Paderborn niet zouden aantrekken, en de Staten van Holland
stelden voor, den Aartsbisschop te schrijven, dat hij deze zijne onderdanen billijker zou bejegenen
{ResoL Slal.-Gen, 31 Aug. 1618. Resol Holl. 16 Oct. 1618). Ook de Koning van Denemarken,
die de uitbreiding der macht van den Aartsbisschop van Keulen met leede oogen zag, en vreesde
dat hij eenen Katholijk in het Aartsbisdom
Bremen dringen mocht, gelijk hij zich zei ven in het
Bisdom
Paderborn ingedrongen had, poogde de Staten lot tusschenkomst ten behoeve der Gerefor-
meerden te
Paderborn te bewegen {Resol Stat.-Gen. 4, 7, 16 Mei, 1619).

-ocr page 424-

DES VADERLANDS. 4ί19

dezen eene soevereine macht nevens of boven hem uilmaaklen, en met het kennelijke icis—
doel om hun een voorwendsel te leenen, waarvan zij zich bedienen konden om,
zoo de Keurvorst bijdragen tot buitengewone krijgstoerustingen van hen vraagde, ze
hem te weigeren? ^ Vooral de zaak van zeker Gereformeerde, inwoner van
Luiky
maar in dienst van deze landen, hadden de Staten op hoogen toon voorgestaan. In
Maart, 1619, besloten zij een »kloeken" trompetter van het garnizoen van
Breda met
scherpen eisch van dadelijk antwoord naar
Luik te zenden, ten einde niet alleen recht
voor dien persoon te vorderen, maar ook over de »tirannische" maatregelen in het
algemeen te klagen, die de Prins-Bisschop tegen de Gereformeerde Religie verordende.
De Keurvorst antwoordde, dat het den Stalen, die zoo streng tegen
oldenbarnevelt
en zyne aanhangers te werk waren gegaan, weinig voegde zich de gerechtelyke ver-
volging van verraderlijke ingezetenen van een vreemden Staat aan te trekken, en tevens
verklaarde hij tot zulk eenen maatregel te hebben moeten overgaan, omdat hij op zgne
hoede meende te moeten zijn, daar het gerucht had geloopen, dat de Staatsche troepen
er op uit waren om, met behulp van verstandhouding van binnen, de stad
Luik te
verrasschen. In het eind van het jaar was de zaak nog niet geeindigd. Immers ver-
zocht 's Keurvorsten Agent
vaw der vekex, den 17^®» December (1619), uit zijns
Meesters naam, dat de Staten zich toch niet lot uitersten zouden laten overhalen
door de klachten van eenige onvergenoegde Luikenaren: hij bood aan, zijn best te
doen, dat zij in het gelijk gesteld werden, — Dit, antwoordden de Staten, verlangden
zij dat hij doen zou en wel zeer spoedig — gy deze grieven kwam de overlast,
dien des Aarlsbisschops onderdanen leden van het Nederlandsche krijgsvolk, dat steeds
voor den Keurvorst van
Brandenburg zijn aandeel aan de Guliksche erfenis voor aan-
randing van den kant der tegenpartij bewaarde. In de tegenwoordige omstandigheden
Klachten over
was het voor de Staten van het grootste gewicht zulke uitgezette posten in Duilschland ^^eTefland-
te bezillen, en eene dreigende krijgsmacht gereed te hebben tegen eiken ^^rst, die
in deze streken hetzij den naar
Bohemen bestemden hulpbenden den doortocht zou
hebben willen belelten, hetzij troepen ten behoeve der tegenpartij op de been bren-
gen. Dus moesten zij niets liever wenschen, dan dat de nog van tijd tot lijd opkomende
plannen van schikking tusschen
Brandenburg en Palls-Neuburg 3 geene uitvoering
kregen, ten einde de reden waarom zy hunne troepen in het land lieten, niet mocht
komen te vervallen. Voorzeker moest · men daarbij niet vragen, hoe het verblijf van
vreemde soldalen den landzaat smaakte. De geweldenarijen, door de Slaatsche ruiters

' Zie hiervoor, bl. 315, en verg. carletox, lil, p. 227.

2 Resol. Slat-Gen. 5, 6 Maartj 3, 5, O Aprilj 17 Dec. 1619. 5 Febr. 1620..

^ In de Resol. SlaL-Gen. 18 Dec. 1618 wordt weder van zulk een plan van schikking gewaagd.

-ocr page 425-

440 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

,1018—

1618.

en soldaten aangericht, lokten gedurige klachten uit, niet alleen van de Palls-Neuburg-
sche en Keulsche, maar ook van de Brandenburgsche zijde Zelfs de bevelhebbers
gedroegen zich soms als boven de Justitie verheven 2, De eenmaal tegen zulke mis-
bruiken uitgevaardigde en soms verscherpte plakaten schenen niet te baten. Tegen het
eind van het jaar 1618 begonnen al die klachten en vruchtelooze maatregelen de Slaten-
Generaal in die mate te verdrieten, dat zij de herhaalde uilnoodiging aan Zijne Excel-
lentie en den Raad van State om op de tucht der soldaten orde te stellen besloten met
de herinnering, dat de eer van het land met de zaak gemoeid was, gelijk dan ook
Hun Hoog Mögenden »tot hunne ontlasting voor God en de menschen" die aanmaning
reeds zoo menigmaal tot den Raad van State gericht hadden. Toen sedert al weder
nieuwe klachten ingekomen en aan den Raad van State ter kennisneming toegezonden
waren-, kon dit Collegie bij zijn antwoord zijn ongenoegen deswegens niet ontveinzen:
de Slaten-Generaal, dus luidde het, schenen wel verkeerd ingelicht, en de klagers be-
hoorden niet te verzwijgen, wat van wege den Prins van
Oranje en Graaf Hendrik
tot handhaving der krygstucht gedaan was: bovendien, won men nadere berichten in
omtrent de punten van beklag, dan bleek doorgaans de opgave onjuist of overdreven te
zijn. Toch bleven de klachten aanhouden, en nu besloten de Staten-Generaal de zaken
door hunnen Fiskaal op de plaats zelve te laten onderzoeken, hem tegen de overtreders
strenge straffen te doen verordenen, en de onverdiende schade te herstellen. Ook over
de Landen van den Aartsbisschop van
Keulen strekte de Fiskaal zijn onderzoek uit Toch
betoonde de Keurvorst zich ook ten aanzien zijner grieven over het gedrag der Nederland-
sche soldaten nog geenszins voldaan, toen hij in de eerste maand van het jaar 1620 eenen
Gezant naar
^s Gravenhage zond. Deze zending moest strekken om de Staten door de voor-
stelling van het billijke zijner grieven van dadelijke vijandelijkheden terug te houden,
die de Katholijke partij gedwongen zouden hebben tot eene voorbarige aanwending en
verdeeling der macht, welke zij tot het slaan van een beshssenden slag gereed maakte.

Gezant van den De man, dien de Keurvorst daartoe koos, was de Heer van bucholtz. Waardig en
va^n^^^ieaLT te ^^®*· l^wetsend was zijn voorstel en in goed Nederlandsch vervat, waartoe hem de
'sGmvenhage. jj^jp 'sKeurvorstcn Agent, VAN DER VEKEN, te stade zal zijn gekomen. Dadelijk
bij den aanhef deed hy gevoelen, dat de Staten geen recht hadden zijnen Vorst als eene
vijandelijke Mogendheid te beschouwen: zijne onzijdigheid was erkend en door hem

» StaL-Gen. 14, 25 Sept.; 9 Oct.; 21, 26 Nov.; 21, 22 l)ec. 1618. 3 Jan.; 2 Febr.;

14 Maart; 9, 24 Mei; 19 Junij; 15 Nov.; 4 Dec. 1619. 27 Jan.; 4, 31 Maart, 1620. Ook de
Gezanten naar
Düsseldorf moesten meer dan eens zulke klachten aanhooren.

2 Resol. Stat.-Gen. 7, 15 Sept. 1618. 18 Julij; 8 Au{r.; 4 Dec. 1619.

3 Resol Stat.-Gen. 22 Dec. 1618. 8, 15 Febr.; 13 Julij; 8 Aug. 1619.

1

-ocr page 426-

DES VADERLANDS.

423

1618-
1621.

sleeds geeerbiedigd, maar door de Slaten geschonden, wanneer ten minste de geweldige
overlast, dien zyne onderdanen van doortrekkend Nedérlandsch krijgsvolk leden, niet,
zooals bij evenwel vertrouwen wilde, aan misverstand of kwaadwilligheid van enkele
personen te wyten was. Met de dreigende brieven (en hiermede kwam hij lot zijn
eerste punt van beklag), door Hun Hoog Mögenden aan de
Keulsohe ^ Paderbornsche
en Munslersche Stenden gesebreven, hadden zij, zelfs de inhoud daargelaten, tegen alle
regelen gezondigd: zouden
zij het niet kwalijk nemen, zoo de Keurvorst zich niet tot
hen, maar tot hunne onderdanen wendde? Zoo iets moest tot ondermyning van het
gezag van den Landvorst strekken, en was dus als eene verdachte zaak te beschouwen.
Niettemin had de Keurvorst sleeds op hun schrijven geantwoord. Maar in die brieven
hadden zg zich ook beklaagd, dat h^" in zijne landen krijgsvolk had laten werven,
zonder hun daarvan bericht te geven. Inderdaad, bij wist niet, dat de betrekking van
goede vrienden en geburen, die er tusschen hem en de Stalen-Generaal bestond, hem
de verplichting opleide, om Hun Hoog Mögenden van al zijn doen ea laten rekenschap
te geven. Van hen ten minste zou hy zoo iets niet verlangen. Bovendien zijn Agent
had hen, naar hij meende, bericht daarvan gegeven. En wat de zaak zelve betrof,
dat werven van krygsvolk kon hem, evenmin als eenigen anderen Rijksvorst, ten kwade
geduid worden, of was hij niet van Gods- en Rechtswege verplicht om in de tegen-
woordige tijdsomstandigheden op de bescherming zijner onderdanen bedacht te zijn, al
ware het alleen tegen het uit deze Landen over zijn grondgebied doortrekkende bande-
looze jonge krijgsvolk. Ten overvloede was die door hem op de been gebrachte krijgs-
macht thans weder afgedankt. Maar veinzen wilde hij niet: de Boheemsche zaken
werden sleeds dreigender. Dus had zyn broeder, de Hertog van
Beijeren^ hem ver-
zocht , die afgedankte manschappen in dienst te mogen nemen: niet dat deze met iemand
in oorlog was: maar de strijd werd zoo nabij zijn land gevoerd, dat hij gedwongen was
voor de veiligheid zyner grenzen te waken. Om alle misduiding te voorkomen had zijn
broeder hem verzocht, Hun Hoog Mögenden zulks beleefdelijk te verklaren. — Een
tweede grief was de handelwijze der Slaten-Generaal ten aanzien van
Luik. Z-ij hadden
zich op het ongepaste aanzoek van eenige uitgewekenen en naar goed recht uitgebannen
inwoners dezer slad lot de Luiksche Regering gewend, en in plaats van met het bekomen
antwoord genoegen te nemen en die personen naar hunne rechtmatige Overheid te ver-
wyzen, schenen zij thans het voornemen te hebben om tegen de arme en onschuldige
Luiksche onderdanen krygsgeweld te gebruiken. Zulks kon hij van Hun Hoog Mögenden
niet verwachten. Het Stift
Luik was een vrij Stift, aan niemand dan aan den Keizer
en het Heilige Roomsche Rijk onderworpen: dus zouden alle onpartijdige Mogendheden
zulk eene handelwijze van de Slaten moeten laken en ze tegen alle onzijdigheid en
goede nabuurschap strijdig achten; maar gingen zy niettemin daartoe over, hij zou zich
deswegens bij alle Mogendheden moeten beklagen en niets onbeproefd lalen om er zich

> vi--'

-ocr page 427-

424 ALGEMEEPiE GESCHIEDENIS

}618-.

1621.

tegen te weer te stellen, — Ten slotte kwam de Gezant op de geweldenarijen van het
Staatsolie krijgsvolk terug. Bepaaldelyk de ruiters wisten paspoorten te verkrijgen om
zicli voor een tijd uit bun garnizoen te verwyderen. Zulke manschappen vereenigden
zich dan met anderen, en wanneer men hunne komst niet afkocht, zwierven zij van
het eene dorp naar het andere — Zulk eene krachtige taal van den Gezant van een
Vorst, dien zij zich niet anders voorstelden dan bevend voor hunne krijgsmacht, door
welke hij steeds bedreigd werd, baarde eenige bevreemding bij de Staten.
Garleton,
die eenigzins verstoord was, dat de Heer vah bügholtz, die den Resident van Venetië
ging bezoeken, en met den Franschen Gezant vertrouvyelijk verkeerde, zich volstrekt
niet met hem inliet, zal de Nederlandsche Staatslieden niet gunstiger voor hem gestemd
hebben en hen in zijne stoutheid het gevolg der inblazingen van
du maurier hebben
willen doen zien. TröuAvens de Keurvorst had zich niet over
jagobus te beroemen: immers,
waren de uitgeweken Luikenaars van verstandhouding met de Vereenigde Provinciën
verdacht, erger was het, dat er brieven van dien Koning onderschept waren, welke de
ter dood veroordeeling en terechtstelling van een Luiksch onderdaan ten gevolge gehad
hadden — Terwyl het antwoord, aan den Keulschen Gezant te geven, met gedurige
raadpleging van den Prins werd ontworpen, gewyzigd en herzien, werden dadelijk be-
richten ingewonnen omtrent het misbruik, volgens den Gezant door onze ruiters in
Duitschland van hunne paspoorten gemaakt, en voorts kennis genomen van de opgave
der door ons krijgsvolk op het grondgebied van den Keurvorst aangerichte schaden en
van de processtukken der gevonnisde Luikenaren. — In het begin der maand February was
het antwoord gereed. De Staten vingen aan met de betuiging, dat zy, erkentelyk voor
het aanbod van voortdurende onzijdigheid, daarby ook van hunnen kant wenschten te vol-
harden , » zoolang als hun en hunnen bondgenooten geen oorzaak gegeven werd" om daar·»
van af te wijken. Ten aanzien van hun schrijven aan de Stenden der drie Stiften ver-
ontschuldigden zij zich door te verklaren, dat zij daarmede niet bedoeld hadden het
soeverein gezag van Zijne Hoogheid te kwetsen, maar alleen om in deze gewichtige
tijden die Stenden rondborstig te waarschuwen, opdat zij, door zich met hunnen raad
eerbiedig lot Zijne Hoogheid te wenden, hunne schade bij tijds mochten voorkomen s.
De verzekering aannemende, dat de bewuste troepen werkelyk door den Hertog van
Beijeren in dienst genomen waren met het doel om zijne grenzen te beveiligen, zoo

1 licsol. Stat.-Gen. 15 Jan. 1620. 'cableton, 111 p. 249.

^ carleton, 111, p. 257, 258. Daar ter plaatse deelt cableton eeu niet onbelangrijk gesprek
tusschen den Prins en
bucholtz mede.

Later schreven de Staten niet meer aan 's Aartsbisschops onderdanen buiten zijne Hoogheid
om. Ten minste weigerden zij om op verzoet van den Raad van
Bremen aan de Stiften en Raden
beueveas het Domkapittel van
Munster cn Padcrhorn te schrijven {llesol. Stat.-Gen, II febr, 1620).

Antwoord der
Staten op zijne
propositie.

i 2

W

-ocr page 428-

DES VADERLANDS. 4ί19

hooplen de Staten, dat hg, »lol "welvaren van zijne Landen" bij die bedoeling volhar- ^g^~
dende, ze slechts binnen zijne landpalen zou gebruiken. En wal de Ie
LuiJe gevelde
Tonnissen aanging, Hun Hoog Mögenden hadden nooil begeerd zich met de toepassing
der Justitie in naburige Landen Ie bemoeyen; maar hier betrof het eene beschuldiging
van zaraenspanning lol verraad en plundering, in verstandhouding met onzen Staat ge-
smeed. Daar geenerlei openbaar feit dat verwijt had gestaafd, zoo hadden zij alle
reden gehad om voldoening Ie eischen, gelijk zij nog steeds deden, opdat hunne Rege-
ring voor de geheele wereld van zulk een verfoeyelyken blaam gezuiverd worden mocht
Voorls was het gebeurde te
Luik door Zijne Hoogheid ten onrechte gelijk gesteld met
de onlusten, hier Ie lande »door ongeruste
geesten verwekt: immers was hier het
vonnis wereldkundig gemaakt, zoodat een ieder van de gronden, waarop het steunde,
kennis kon nemen. De klachten eindelijk over hel gedrag der Nederlandsche ruilers en
voetknechten deden hun leed in zooverre zg gegrond waren, en geene gewelddadigheden
van het krijgsvolk der Aartshertogen of van manschappen, len dienste des Keizers of
des Konings van
Bohemen geworven en zich voor Nederlandsche troepen uitgevende,
aan onze soldalen te last werden gelegd. Bleken de onzen inderdaad schuldig te zijn,
zoo zou men er op nieuw orde op stellen, hetgeen voorzeker met beier gevolg
zou kunnen geschieden, als Zyne Hoogheid de onzijdigheid en vriendschap even op-
recht als Hun Hoog·Mögenden in acht nam, en hunne eer volkomen voldoening deed
weervaren Si. — Ziedaar een antwoord, welks bitsheid de ware gezindheid der Staten ten
aanzien van den Aartsbisschop genoeg deed blijken. Ten aanzien van het laatste punt,
hel gedrag der Staatsche troepen in
Duilschland gelegerd, scheen het wel, dat én de
Nederlandsche soldalen sints den oorlog minder streng aan de lucht gehouden werden,
èa de Vorsten, die Ie voren uit ontzag veel verduurd hadden, thans luide durfden
klagen. Dit bleek vooral uil den sloulen loon, dien een lid van hel Vorstelijk Huis
Nieuwe klach-
van Β runswij k-Lüneburg, phiup sigismund. Bisschop van Osnabrück eü Verden ^ zijnen
opzettelijk naar
's Gravenhage gezonden afgevaardigde, werker van merode, deed aan-
slaan. Met de hoogste bevreemding en ongenoegen, dus sprak deze Gezant, bemerkte

' In April (1620) wachtten de Staten nog op eene verklaring van den Aarlsbieschop helrefFende
deze zaak
{Eesol. Slat.-Gen. 4 April 1620).

2 Terwijl de Staten de voorstanders der gevallen staatkundige en godsdienstige richting tegen-
over den Aartsbisschop met den naam van onrustige geesten bestempelden, wisten zij zeer goed,
dat zij aldus op hen den blaam wierpen, die bij de üuitschers juist aan de streng Calvinistische
richting werd aangewreven. Zoo beweerde
hoe von hoehegc, de Hofprediker van den Keurvorst
van
Saksen, dat van den »onrustigen Calvinistischen geest" meer onheil te tTeezen was dan van
de Papisten (zie
ppister, Gesch. d. Teutsch. IV. S, 446).

3 Resol Slat-Gen. 16, 17, 18, 20, 23, 25, 27, 31 Jan.; 1, 4, 5 Febr. 1620.

III Deel. 3 Stuk. 54

Ά

-ocr page 429-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1018— de Vorst, dat het Trijgeleide zijnen onderdanen door de Staten verleend, niets baatte,
Dagelyks werden zg meer uitgemergeld. Langer kon hy zulks niet toezien, zonder tot
andere middelen over te gaan. Opdat echter de uitvoering van zijn voornemen niet aan
willekeur mocht geweten worden , zoo gaf hij vooraf bericht van de meer dan vijandelyke
bejegening van ons krijgsvolk, met verzoek om teruggave van de duizenden, die de
soldaten zijoen onderdanen in dit jaar hadden afgeperst, en stelde voor, dat de Staten
hem verlof zouden geven, de ruiters, die van valsche passen gebruik maakten, ge-
vangen te houden, totdat de overtreders door hen zeiven gestraft zouden worden. —
De klacht werd zonder tegenspraak door de Staten aangenomen en den Vorst toegestaan,
de soldaten, van geen voldoende passen voorzien, aan te houden en ze naar den krygs-
raad van de naaste grensplaats op te zenden

Terwijl de oorlog zulk eenen invloed op de betrekkingen tusschen de Nederlanders
en hunne Duitsche naburen uitoefende, liet de Koning van
Bohemen niet na, de Stalen
Gezant van gedurig tot krachtige ondersteuning aan te zetten. Omstreeks het midden van de maand
^oAemm^^ ^te
^änuary (1620) kwam hier weder een Gezant van frederik V, met name Doctor ro-
s Qravenhage. ggj^^yg^ dankte voor den bijstand, reeds door de Staten verleend, en verzocht hen,
met de maandelyksche bijdrage niet alleen voort te gaan, maar ze zelfs eenigzins te
verhoogen, daar de kosten van het onderhoud van drie legers door Zijne Majesteit alleen
niet te dragen waren. Voorts strekte de rede van den Gezant tot verontschuldiging,
dat de afgevaardigden, die de Koning achtereenvolgens naar
Engeland gezonden had,
de reis niet over
Holland genomen hadden, noch de Staten genoodigd waren zich op
den Evangelischen Bondsdag te
Nürnberg te laten vertegenwoordigen. Geenszins echter
kwam men voor de waarheid uit. De werkelijke oorzaak van het eenewas, dat
jacobus
zgn gemis aan goeden wil om zynen schoonzoon te ondersteunen voor de Staten ver-
borgen wilde houden; die van het andere dat de Geünieerde Vorsten en de Stenden
niet zeker genoeg waren van hunne zaak, om openlijk voor het Rijk te willen of te
durven erkennen, dat men den raad en den bijstand van de Republiek der Vereenigde
Provinciën inhaalde. Wel was de Koning van
Denemarken^ zeide de Gezant, tot die
Vergadering beschreven geweest, doch slechls als Hertog van
Holstein; Zwedeny daar-
entegen, en de Evangelische Zwitsers had men ook niet genoodigd. Ook ten aanzien

it

■ï

^ 3, 7 Fcbr. 1620. Eenigen tijd later werd van Avege de Munstcrsche Raden verzocht, dat de
soldaten, die zich aan geweldenarijen schuldig maakten, herwaarts ontboden en door den Fiskaal
tegen hen geprocedeerd mocht Avorden. Hun Hoog Mögenden besloten, met goedtenring van den
Prins, hunnen Fiskaal naar de plaatsen te zenden, waar de ergste kwaaddoeners zich ophielden,
om ze aan te houden en herwaarts te brengen, opdat zij, anderen ten voorbeeld, gestraft werden.
Ook verscheidene officieren werden door den Raad van State gedaagd
[Rcsol, Stat.· Gen. 16 Maart;
3,4,7 April 1620), en verschenen werkelijk in den zomer van dit jaar. |

-ocr page 430-

DES VADERLAxNDS. 427

Tan de belrekkiog tot den Herlog van Beijeren werd de waarheid vergoelykl. Deze
Vorst legde, dus liet de Gezant zich hooren, een byzondere Triendschap jegens Zgne
Majesteit aan den dag, en de Unie scheen te mogen Yerwachlen, dat hg zijne wapenen
niet tegen haar zou keren, — en dit verzekerde men op een tgdstip, dat
maximiuaan
van Beijeren reeds het vooruitzicht had om voor zijnen bgstand, aan den Keizer te
verleenen,
frederiks verbeurde rechten op de Keurvorstelyke waardigheid van de Palts
te bekomen, — Toch verzocht de Gezant, in overeenstemming met den waren staat
van zaken, maar in strijd met zyne eigene voorstelling, dat Hun Hoog Mögenden op
grond der alliantie op den beloofden bgstand bedacht zouden zijn, ten einde de Unie
»in geval van nood" daarvan niet versloken zijn mocht. Ook gaf hij zyns Meesiers
wensch te kennen, dat de Staten door hunne Gezanten hunnen invloed zouden uitoefe-
nen, behalve op den Koning van
Groot-Bniannié\ dien men dus zelf erkende nog
niet voldoende gewonnen te hebben, vooreerst op den
Sultan, dat hij geen vrede met
Spanje sluilen, maar Polen ^ Moscovië en Zweden legen alle vijandelijkheden tegen
Bohemen waarschuwen mocht; voorts op den Koning van Frankrijk^ dat hg aan de
staatkunde zgns vaders gedachtig mocht zgn; verder op de Hansesteden, de Nederland-
sche niet uitgezonderd, dat zij openlijk tot de Evangelische Unie mochten toetreden,
en eindelijk op de Venetiaansche Republiek, dat zij de gunstige gelegenheid niet voorbij
zou laten gaan om in
Frioul haar voordeel te doen. Zoo trachtte de Koning de Staten
dienstbaar te maken aan zijne begeerte om de geheele wereld voor zich in beweging
te brengen, terwgl hg in
DuUschland zelf misleid of flaauw ondersteund werd. Nog één De oorlogzuch-
ding was er, dat hem voorkwam de algemeene ontbranding, in het belang der hand- af ^ak der
having van hetgeen hij in Bohemen verworven had, te zullen bevorderen, namelijk, de ^Γ^ββί-ίηάΐβοΙβ
spoedige oprichting der
West-Indische Compagnie in de Nederlanden. Deze zou de macht Compagnie,
van Spanje afbreuk doen door hare rijke Zuid-Amerikaansche bezittingen te bedreigen en
tevens de Nederlanders zonder voorbehoud in een nieuwen oorlog met hunne oude
vijanden wikkelen. Om deze reden ontzag de Gezant zich niet te verklaren, dat Zijne
Majesteit »gaarne zien zou, dat de West-Indische Compagnie voortgang had, als iets,
dat het gemeene wezen zeer bevorderlijk zijn zou — Deze aanmaning was voor-
zeker niet zonder medeweten van hen geschied, die in ons land zelve de oprichting
van de West-Indische Maatschappij dreven. Hoe lang hielden de beraadslagingen der
Commissies over het octrooi aan de Cpmpagnie te verleenen niet reeds aan! Waarlijk
het was om ongeduldig te worden. Daarom kon zulk eene slem uit het Buitenland geen
kwaad, en van den indruk trachtte
usselihgx gebruik te maken, door dadelijk op nieuw
een rekest bij de Stalen-Generaal in te dienen. Zijn verzoek vond ingang: ten minste
besloot men dit rekest aan de Gecommitteerden tot de zaak der West-Indische Com«

' Resol. Stat.-Gen. 13, 14 Jan. 1620. carleton, 111. p. 243,

04»

-ocr page 431-

428 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618—

1621.

pagnie op te zenden, met de vermaning, dat zy hunne laak ernstig ter hand zouden
nemen. Ditmaal Tond
Amslerdam in de Provinciën en in Holland zelf een onover-
winlijken tegenstand. Hoe ook zouden die Amsterdamsche Heren, welke
oldenbarhevelt
mede ten val gebracht hadden, in staat geweest zyn hier hun belang te doen zegevieren?
Immers waren het juist degenen, die zij tol bondgenooten legen
oldenbarhevelt gehad
hadden, welke nu ook deze bate van des Advokaats val begeerden, dat de oprichting
dier Maatschappij niet langer gekeerd werd. — Reeds had de vaart op
West-Indien een
min of meer dreigend en vijandelyk aanzien beginnen Ie krijgen. In Augustus 1619
was aan zekere schippers nog commissie verleend om naar de
West-Indien te varen
» mits niets doende tegen het Bestandmaar weldra weerstond men niet aan den aan-
drang bepaaldeiyk van Zeeuwsche zeevaarders, die machtiging of »brieven van marke'*
verlangden om de schaden, door hen in de
West-Indien geleden, op de Spanjaarden
en Portugezen aldaar te verhalen, en
viergk rüiters van Middelburg^ met de zijnen,
erlangde van de Staten-Generaal commissie » om vyandelijk te mogen aantasten ook die,
welke hen niet alleen het eerst aanranden, maar ook verhinderen zouden in hunne
vaart en handel op zoodanige plaatsen in
West-Indien, waar de Koning van Spanje
geen volstrekte macht bezat Zoo werd de weg bereid voor het optreden der West-
Indische Maatschappij, en daarmede het onfeilbaarste middel aangewend om de Neder-
landers in den oorlog te wikkelen. Geen wonder derhalve, dat de voorstanders eener
krachtige deelneming aan den strijd, in
Duitschland uitgebarsten, tevens de drgvers
Avaren van de oprichting der nieuwe Handelscompagnie: reeds wisten dezulken een ieder
verdacht te maken, die den voorlgang der hagchelijke handelsonderneming niet bevor-
derde, of moet men eene andere beteekenis hechten aan de betuiging, tot welke men
de Staten van
Holland wist te brengen, »dat alle liefhebbers des Vaderlands het dus
begrepen, dat die oprichting eene heilzame zaak was?" Zij derhalve, die er anders over
dachten, konden voor geen ware vrienden van het vaderland meer doorgaan. Zoo werd
dan ook op hel eind van Maart 1620 het ontwerp van octrooi bij de Staten-Generaal
voorloopig goedgekeurd, nadat de Stalen van
Holland hunne toestemming verleend
hadden met de woorden: dat » het groote werk in Godes naam aangevangen zou mogen
worden eene uitdrukking, die wel bewees dat men gevoelde, hier meer te wagen, dan
men op eigen verantwoording nemen kon — De voorstanders van een onbekrompen

> Resol. Stat.-Gen, 23 Aog.; 2, 3, 21 Sept.; 15 Oct.; 7, 27 Dec. 1619.

2 Om USSELINCX een ongemoeid verblijf in Holland mogelijk te maken, werd het hem verleende
sureté de corps gedurig door de Staten van dit Gewest vernieuwd. In Fehr. 1619 kreeg hij oot
sureté de corps van de Staten Generaal, om alom »in de kwartieren van Brabant en Vlaanderen
en andere geassocieerde Landen, sleden en plaatsen vrij en vrank' te mogen gaan en staan." Van
alle kanten won men intnsschen berichten in aangaande de manieren en kansen, om bij de

i

-ocr page 432-

DES VADERLANDS. 4ί19

bgstand, aan den Koning van Bohemen Ie verleenen, hadden zulk een bewijsgrond, 16I8—
die geen tegenspraak toeliet, te meer noodig, omdat er maar al te Teel gronden waren
aan te voeren, welke dien bijstand weinig raadzaam maakten. Vooral was de houding
van Koning
jagobus steeds van dien aard, dat onze hulp, aan zijnen schoonzoon ver-
leend , byna ongerijmd mocht heeten. Nog altijd werd er niets vernomen van eenige
krijgstoerusting in
Engeland ten behoeve van frederik V, ja, deze Vorst werd door
zijnen schoonvader niet eens als Koning van
Bohemen erkend, en Frankryk kon zich
op dit feit beroepen om zulks evenmin te doen Dus deed de Regering ten onzent
haar best om de ware gezindheid van den Koning van
Grool-Britannië voor de menigte
verborgen te houden. Dit was de strekking van het besluit om van de propositie van
frederiks afgevaardigde, even als van de stukken met Lord dohgaster gewisseld, slechts
onder beding van geheimhouding afschriften aan de Provinciën te verleenen 2. Vooral
aan
Friesland scheen men geen grond te moeien geven om achterlijk te blijven in het
opbrengen van haar aandeel aan de maandelijksche bijdrage, aan
Bohemen verstrekt.
Immers was dit Gewest bepaaldelijk bedoeld door den Agent
phihbert du bois, toen
hy nog vóór de beantwoording van
rosellüs propositie ernstig verzocht om afdoening
van hetgeen er nog van de subsidie over de laatste vier maanden van het jaar 1619·
onbetaald was gebleven — Het antwoord, dat, door den Prins ingegeven
Antwoord aan
eindelyk in de eerste dagen van Februarg in gereedheid was gekomen, ving aan
met de verklaring, dat Hun Hoog Mögenden steeds vertrouwden, dat Zijne Maje-
steit van
Bohemen met het aanvaarden der Kroon geen eigen eer of voordeel be-

onderriemingen in de West-Indiën te slagen. Personen, bereid om de noodige inlichtingen te
geven, meldden zich aan; het werk van
Antonio de herreiia over de Wes/-/?it/ten werd vertaald.■—
De bezwaren tegen de voleindiging der zaak kwamen van de zijde van
Holland. Tegen de voor-
jaarszitling van 1619 werden de Leden der Staten van dit Gewest verzocht te komen »gelast op
de concepten van het octrooi op de W.-lnd. C°.", aangezien de andere Provinciën die van
Holland daartoe »sommeerden." Die van Amsterdam maakten hunne goedkeuring afhankelyk van
de voorwaarde, dat voor niet minder dan 4 millioen zou worden geteekend, en dat zij de zout-
vaart op de West-Indische eilanden vrij zouden houden: de vaart op de Kust van
Guinea daar-
entegen stonden zij af ten behoeve der op te richten Maatschappij. — Toch werd de eindbeslissing
nog vertraagd, door dat
Friesland en Groningen eene Kamer en het negende deel in de Equipage
hegeerden, heigeen bepaaldelijk
Amsterdam tegenhield. Zie Resol. Stai.-Gcn. 14 Deo. 1618.
β, 11 Febr.j 10, 25 Mei; 31 Julij; 24 Oct.; 19, 27 Nov.; 21, 27 Uec. 1619. 3, 16, 18 Jan.;
26 Febr.; 13, 17, 19, 24, 25, 26, 31 Maart; 1 April, 1620.
EesoL Hall. 18 Sept.; 24 Oct.;
18 Dec. 1618. 27 Jan.; 17 Maart; 28 Mei; 2, 19, 23 Julij; 2 Sept.; 10, 18 Dec. 1619.
7, 12, 18, 20, 25 Maart, 1620.

' CARLETON, UI. p. 250.
' nesoL Stat.-Gcn, 28 Jan. 1020.

2 Resol Slat,'Gen, 18 Jan. 1620.
♦ nesol Stai.'Gen, 17 Jan. 1620.


-ocr page 433-

440 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

,1018—

2407.

oogd had, maar slechts bewogen was door zijnen ijver voor de eere Gods en door de
zucht onn de bedreigde belangen der Evangelische Godsdienst te handhaven en de
rechtvaardige zaak op gruwzaam geweld te wreken. Op dien grond vertrouwden zij, dat
God zijne pogingen verder zegenen zou en op dien grond alleen hadden zy hunnen
onderstand verleend. — Zoo stellig sprak men niettegenstaande de Staatslieden van den
Keurvorst van de
Palts zeiven in hunne onderhandelingen met Frankrijk het gods-
dienstig karakter van den oorlog in de schaduw stelden, en de Prins van
Oranje den
Gezant van den Aartsbisschop van
Keulen vermaande, zynen Meester te raden, zich
voor een » papenkrijg" te wachten — Na die betuiging lieten de Staten onmiddellijk
volgen, dat zij hunne hulp verleend hadden in het stellig vertrouwen, dat de Koning
van
Groot-Brilannie en andere Mogendheden, met name de Geünieerde Duitsche Vor-
sten, mede de behulpzame hand zouden bieden: anders konden zij of niet of kwalijk
met hunne ondersteuning voortgaan, en slechts bijaldien zg daaromtrent genoegzame
verzekering kregen, kon Zijne Majesteit op de Voortzetting van de bijdrage rekenen.
Wat de Evangelische Unie betrof, zoo hoopten Hun Hoog Mögenden, dat zij zich door
geene schoone woorden van eene zijde, die hare vyandelijkheid niet ontveinzen kon,
om den tuin zou laten leiden: zij van hunne ziyde waren besloten de alliantie, eenmaal
met haar aangegaan, naauwgezet te onderhouden, gelyk zij reeds metterdaad geloond
hadden. Voorts zouden zy door hunne Gezanten en Residenten voortgaan op alle punten
de Boheemsche zaak te bevorderen. — Ten aanzien van
Zweden beloofden zij niet meer
dan dit, dat zij deze Mogendheid zouden aanraden geene andere dan zoodanige traktaten
met den Koning van
Polen aan te gaan, dan waarbij de welstand der Christenheid geen
gevaar liep: want, dachten zy daarby, een nieuwe oorlog tusschen
Zweden en Polen^
die de Duitschers gaarne zouden hebben zien uitbreken om Polens krijgsmacht af te
leiden, zou slechts verdeeling van krachten ten gevolge hebben, daar de Nederlanders
bij verdrag verbonden waren den Zweden in geval van oorlog bij te springen 2. Dus
moest, zoo als zij zich in een brief aan
gustaaf adolf uitdrukten, deze Vorst »door
list als anderzins"
Polen bezig houden zonder dit Rijk tot den oorlog uit te tarten \
Zy eindigden met de verzekering dat zy » zoover de staat dezer Landen in hunnen te-
genwoordigen vast bekommerlijken toestand eenigzins lyden kon," tot alle verder dienst-
betoon bereid waren —· Met het eenigzins mismoedig slot had men het oog op het
ongenoegen der noode onderdrukte party, hetwelk niet toeliet de troepen het land uit
te zenden ^ — In dit antwoord was de voortzetting van de maandelyksche bijdrage af·»

2 cARiETON, 111, p. 185, 186.
^ Resol. Stat.·Gen. 7 Febr. 1620.

1 CARLETON, IH, p. 257.
3
Resol StatrGen. 12 Febr. 1620.
^ CARLETON, 111, p. 2?4,

-ocr page 434-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 451

hankelijk gesleld van de voorwaarde, dat de Stalen de verzekering bekwamen dat ook
JAGOBUS en de Evangelische Unie de Bohemers krachtdadig zouden ondersteunen. Be-
kwamen zij deze verzekering van
Engelands zijde? Neen: want nog den Februarij
ontvingen zy een brief van
ga.ron van zulk eenen inhoud, dat zij geraden achtten hem
geheim te houden En toch (de woorden van het antwoord waren slechts voor het
staatkundig publiek berekend) mondeling beloofde men onvoorwaardelijk de bydrage te
verstrekken zoolang als de oorlog in
Bohemen duren en het Land daartoe slechts eenig-
zins in staat zijn zou. De Prins en de thans meest vermogende Staatslieden namen dit
op hunne verantwoording: want zg hadden het er op gezet des noods ook zonder
En-
geland
den oorlog in Bohemen te voeden en van de goedkeuring van het Contra-
remonstrantsche volk konden zij zich daarbij verzekerd houden: of werd der schare
niet voorgepredikt, dat
frederik van de Palts de bestrijder was van den Antichrist,
en dat zijne komst om een eindeloos rijk te stichten reeds voor eene eeuw voorspeld
was 3? — En wat de Duitsche Unie aanging, had deze meer dan
Engeland voor den
Koning van
Bohemen over? Neen! zij was bezig niet om hulp aan Bohemen toe te
zeggen, maar om almede van onze Republiek hulp in te roepen. Opmerkelijk was dit
algemeene steunen op de kracht en den moed van onze Republiek alleen, en een sterk
bewys van den ongemeenen roem, dien zij verworven had: er mocht bg sommigen de
zucht onder schuilen om ons tot de ten verderf gewijde voorvechters eener hagchelijko
zaak te maken, zonder een onbepaald hoogen dunk van ons vermogen en onze dapper-
heid , zou niemand zich met zulke aanzoeken tot ons gewend hebben. — De bevelhebber
dan van de legermacht der Unie,
joachim ernst, Markgraaf van Brandenburg-Anspach j
zond den overste-luitenant starkenburg, die te voren in Nederlandsche krijgsdienst ge-
weest was, herwaarts, met de vraag, niet meer of de Staten de Evangelische Unie on-
dersteunen zouden, maar of zij die ondersteuning in geld of in troepen zouden verlee-
nen, eene vraag, die door de Staten beantwoord werd met de mededeeling, dat den
Markgraaf blijken zou wat zij besloten hadden, uit het schrijven van den Prins van
Oranje^ wien zy in deze zaak alles overlieten. De Prins nu en zij, die meenden met
hem de zaken te kunnen dry ven waarheen zy wilden, hadden reeds vastgesteld, dat de
hulp in geld zou geboden worden, voor hetwelk alsdan de Unie troepen zou lichten;
de officieren zou het Nederlandsche leger des noods kunnen afslaan Doch vooreerst
bepaalde men zich bij goeden raad, daarloe strekkende, dat de Duitsche Geünieerden
alle beschikbare troepen ter verdediging van
Palts vereenigen zouden En waarlijk

In weerwil der
openlijke verkla-
ring wordt aan
Bohemen onder
de hand onvoor-
waardelijk bij-
stand toegezegd.

Ook de Geü-
nieerde Vorsten
vragen bijstand.

' llesol. Slat.-Gen. 10 Febr. 1620.
3 Zie
BihL v. Parnßeit. bl. 215.

" Resol. Slat.-Gen. 31 Jan.; 1, 3, 4, 7 Febr. 1620. garleton, III, ρ, 256 , 261—264.
' Rcüol. Slat.-Gen. 7, 11 Febr. 1620.

2 CARLETON, III, ρ. 255, 264, 265.

-ocr page 435-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1(518— dit Gewest werd van toen aan grootelijks bedreigd: reeds deed onze Agent brederode
herhaaldelijk aanzoek om zijne residentie van Heidelberg naar Nürnberg te mogen ver-
plaatsen , aangezien hij zich bij een te verwachten aanval in die stad niet veilig achtte
En bepaaldelijk Tegelijker tijd meldde zich ook de Landgraaf maurits van Hessen-Kassei ^ bg ver-
iL^eÏSLr*^^ om hulp in geval van nood. In
Duilschlandy zoo sprak zijn Gezant,
de Heer
von zobel, ontbrak het bij de onrust, die vermeerderd in plaats van verminderd
was sedert de verkiezing van een nieuwen Keizer, aan de zoo hoognoodige zamenwer-
king onder degenen, die door hetzelfde belang verbonden waren. Een ieder dacht slechts
aan zich zeiven. Hun Hoog Mögenden daarentegen hadden de onrust, die ten hunnent
geheerscht had, gelukkig tot bedaren welen te brengen, en zij dachten niet uitsluitend
aan zich zeiven, maar hielden ook een wakend oog op hunne vrienden. Daarvoor was
de Landgraaf erkentelijk; maar nu scheen de tijd gekomen, dat men het meer bepaal-
delyk eens moest worden omtrent de wyze, op welke hg in den nood bygestaan zou
worden. De Unie was niet bij machte om het gevaar af te wenden, dat hem dreigde.
Hij bleef blootgesteld aan eenen inval, die hem uit het Keulsche boven het hoofd hing.
Het middel nu, dat hg hiertegen aangewend wenschte te zien, bestond hierin, dat de
Staten aan hun krggsvolk, bepaaldelgk aan de ruiters, die in de nabijheid van zgn
gebied in garnizoen lagen, zoodanige bevelen zouden geven, dat zij dadelgk gereed
stonden om hem te verdedigen tegen geweld of overlast. — Daar deze zaak ondergeschikt
was aan de groote vraag, die toch door den drang der omstandigheden en het drgven
van de voornaamsten reeds voorloopig beslist was, zoo maakten de Staten geene zwa-
righeid hem de vervulling van zijnen wensch te beloven

Al die Gezanten uit Duilschland en al die telkens herhaalde aanzoeken waren in de
oogen van den benarden
fredeuik van de Palts nog niet voldoende. In het midden
van Februarij verscheen er al weder een nieuwe afgevaardigde uit
Bohemen, Ditmaal

' Resol. Slat.-Gcn. 30 Jan. 1620. carletok, III, ρ. 24β, 250.

2 Ook in de bejegening van dezen Vorst toonde Friesla7id, dat zij zich minder dan de andere
Provinciën om den roem des Lande tegenover de geallieerde Duitsche Vorsten bekreunde. Aan
zijne dochter
jüliana was door de Staten een pillegift toegekend, ten bedrage van 1000 gulden
jaarlijks en staande ter repartitie van
Groningen en Ommelanden. Groningen nu weigerde sints
drie jaren deze som te betalen en was van zins die weigering zoolang vol te houden als
Friesland
in gebreke zou blijven zich de uitvoering^ te getroosten van de uitspraak der Staten-Generaal
aangaande
Delfzijl (zie hiervoor, D. III. St. IL hl. 631, Noot 1, en bl. 669, Noot 1). In
weerwil nu, dat er zulk eene kiesche zaak van afhing, bleef
Friesland weigeren zich naar die
uitspraak te schikken. Zie
Resol. Stat,~Gen. 8 Jan.; 20 Maart, 1620.

» Zie hiervoor, bl. 312, 313.

^ EesoL Slat.-Gen. 20, 21, 24 Jan.; l, 5 Febr. 1620. cablbton, UI, p. |265, 266.

-ocr page 436-

DES VADERLANDS.

was het de persoon van abraham sixt , die door zijne betrekkingen te Amsterdam den 1618—
wensch des Konings vervuld moest zien Ie krijgen, en den aandrang lot de oprichting
der West-Indische Compagnie nog sterker herhaalde. »Wat groote blijdschap, couragie
en constantiezeide hij, » zou het niet geven om den oorlog tegen de gemeene vijanden
der ware Religie, de Spanjaarden, Jezuiten en hunnen aanhang voort te zetten en
heerlijk ten einde te brengen, zoo al die krijgshaftige, lot nog toe onderdrukte volken
in
Bohemeny Moravië, Silezi'é^ de Lausitz, Opper- en Neder-Oostenrijk, Hongarije,
Zevenbergen, Moldavië
en Wallachije eens voor zeker vernemen mochten, dat Hun Hoog
Mögenden eene vloot hadden uitgerust om in de
West-Indiën handelend op Ie treden i." —
Het Avaren dezelfde overspannen verwachtingen, welke reeds vóór het eind der verloopen
eeuw, om de echte beginselen en de staatswgsheid van
Willem van Oranje en olden-
BARNEVELT te dwarsboomen, in de hoofden van sommigen in de Palts gebroed hadden,
en welke thans, nu in de Vereenigde Provinciën dezelfde geest eindelijk scheen te
triomferen., op eene algemeene omwenteling rekenden. Doch het was de laatste op
groote schaal ondernomen worsteling van dien geest, en in de
Nederlanden had hij,
juist ten gevolge van dien triomf en onder de toejuiching van de Staatslieden en God-
geleerden van de
Palts, zich ijzeren banden zien aanleggen.

Nog was de laatste afgevaardigde uit Duitsehland niet verschenen. De bekwaamste Benninguau-
moest nog komen. Het was de Heer von Benninghausen van Walmerode, geheimraad Evangdïchï u-
van den Hertog van Wurtemberg. Hij kwam tegen het einde van Februarij (1620) uit ^^'^GSeerde
Heidelberg alhier aan met eenen brief van de Geünieerde Vorsten en Stenden, welke Vorsten begeren,
het verzoek inhield, dat de hulp, aan de Unie te verstrekken, niet in geld, maar in
krijgsvolk verleend werd: al werden de soldaten, die de hulpbenden zouden uitmaken,
in andere landen geworven, loch, wenschte men, zouden zij op naam van de Staten-
Generaal en onder Nederlandsche officieren in
Duitsehland optreden. — Het blijkt, dat
het er om te doen was, om de
Nederlanden tot openbare deelneming aan den oorlog
over te halen: eene hulp in geld was niet van die beteekenis en verbond onzen Staat
niet zoo sterk, als de verschijning van een corps Nederlandsche troepen in de slagorden
der Geünieerde Vorsten. — Een regiment voetvolk of wel duizend man paardevolk, of
beide te gelijk, door de Republiek op de been gebracht en gehouden, zietdaar wat
men van wege de Evangelische Unie verlangde. Voorts werd op nieuw op de aanwen-
ding van onzen invloed op de Mogendheden aangedrongen, en onder die Mogendheden,
als om te verraden dat
jacobus nog steeds ongezind was om bij te springen, ook
Groot-Britannië genoemd. Dit alles, zeide de Gezant, zou de slappe of afgescheidene
en op een dwaalspoor gebrachte leden der Evangelische Unie weder oprichten of lot
krachtdadige deelneming aansporen, en de tegenpartij afschrikken, en daarmede zouden

»

' Resol. Slat.-Gcn. 13, 14, 18 Febr. 1620. cableton, UI, p. 265.
III
Deel. 3 Stuk.

435

8i>

-ocr page 437-

1618-

1021.

454 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Hun Hoog Mögenden niet alleen bij de geheele nakomelingschap een onsterfelijken naam
verwerven, maar ook Gode en der zaak der Evangelische Christenheid eene groole dienst
bewijzen. — Deze taal was wel berekend om degenen, die zwarigheid zouden zien in
het toestaan van het verzoek, als vijanden Gods en slechte patriotten te schandvlekken.—
Ook werd door dit Gezantschap, zoo al niet dadelijk al wat gevraagd was verkregen
Averd, toch zooveel uitgewerkt, dat hetgeen door den Prins en enkele Staatslieden onder
de hand beloofd was, nu door de Staten-Generaal werd toegezegd. Het antwoord, na-
melijk, aan
Benninghausen gegeven, hield in, dat Hun Hoog Mögenden maandelijks
50,000 gulden zouden verstrekken, ingaande met den eersten Maart (1620). Als de
Geünieerden door hunne andere bondgenooten naar evenredigheid ondersteund werden,
twijfelden Hun Hoog Mögenden niet, of zij zouden onder Gods zegen goede orde op
hunne zaken kunnen stellen. De leening van 200,000 rijksdaalders, door
srxT verzocht,
liet de tegenwoordige staat van het Land niet toe in te willigen; maar zy beloofden,
als het leger van den Koning van
Spanje en de Aartshertogen in de Brabantsche Lan-
den zich in beweging stelde, van deze zijde, zooveel de veiligheid van het Land slechfs
eenigzins gedoogde, de Geünieerden boven heigeen thans werd toegestaan, te zullen
helpen. — Met dit antwoord betoonde
Benninghausen zich niet voldaan. Hij voerde een
hoogen toon, en verklaarde ronduit, niet te weten, waartoe de alliantie, onder zijn
eigen medewerking tot stand gekomen, diende, zoo de Stalen den Geünieerden Vorsten
thans geen troepen zonden: het traktaat wist niets van eenige zoodanige voorwaarde als
van welke zij die hulp wilden laten afhangen. Dus vorderde hij, dat men een corps
van 4000 man tot hulp der Vorsten in gereedheid zou houden, hoe noode de Prins er
ook toe mocht komen om een deel van zijn leger uit zijne handen te geven. — Door
zulke redenen wist hij de belofte te verkrijgen, dat als de Geünieerden aangevallen
werden voordat de nieuw te lichten troepen op de been waren, de Staten hen niet in
den nood zouden laten, en ten minste den Keurvorst van
Keulen en de andere Gees-
telijke Vorsten krachtdadig zouden dwingen zich stil te houden. — Zoo had de Unie
dan nu geld gekregen, en na daarbeneven die belofte bekomen te hebben, scheen zij zich
met de lichting niet te behoeven te haasten. Dit gevoelde men en daarom gaf de onderhan-
delaar op zijne beurt de belofte dat men met de lichting der troepen niet zou talmen.
Met de hchting van het geld talmde hij voorzeker niet, want reeds in de eerste dagen
van Maart verzocht hij ordonnantie op den Ontvanger-Generaal voor 150,000 gulden, over
de drie maanden
Maart, April en Mei, en dat niettegenstaande het subsidie voor ^o/icme/i
over de laatste maanden van het vorige jaar (1619) nog niet door alle Provinciën was
aangezuiverd, en daarvan nog een bedrag van 83,375 gulden te belalen slond

Doch Hollands krediet voorzag in alles, en Holland werd door den krijgszuchtigen

1 liesol SlaL-Gen, 20, 22, 25, 26, 27 Febr.; 4 Maart, 1620. carleton, III, ρ. 269—271,274.

-ocr page 438-

DES VADERLANDS. - 4515

Prins met zyaen Luiteoant-Generaal der Gavallerie, marquette, en den Tcrmelelen 1618—
sommelsdijk, beneveDS de andere medeplichtigen aan barnevelts val en dood, in
bedwang gehouden, en terwijl deze Provincie den Maart verklaarde geene sub-

sidiën te willen betalen zonder dat de andere Provinciën er in deelden ^, erkende zij
als in eenen adem, dat zy de belofte, aan de Duitsche Unie gegeven, oprechtelijk zou
nakomen, »aangezien men daartoe door de alliantie verplicht was," en besloot, »aan-
gezien de zaak van
Bohemen voor dezer Landen eigen zaak moést gehouden worden,"
het subsidie van 150,000 gulden aan dit Rijk nog voor het tweede vierendeeljaar van
1620 te zullen voortzetten Maar vooraf waren de Staten-Generaal reeds eenigérniate
overrompeld geworden om deze verlenging van den tijd, gedurende welke bel subsidie
verleend zou worden, toe te staan. Nog slechts de Prins had bepaald, dat het toege-
staan zou worden, maar een besluit der Staten was er nog niet. Nu verscheen de

Hertog JAN ERNST van Saksen-Weimar in persoon te 'ä Gravenhage ^ ten einde aldaar De Hertog van

„ , , , , . Saksen-Weimar

de middelen te vmden om voor Bohemm troepen te lichten. Hij kreeg de vergunnmg te'sGrafi?«/;«^?.

om de manschappen te vinden in de Graafschappen Mark en Bavcnsherg, en voorts

Averden hem Nederlandsche officieren en eenen soldaat uit elke Compagnie van het

Nederlandsche leger toegestaan om het geld, daartoe benoodigd, meldde hij zich

aan bij den Agent puilibert dü bois, die de sommen voor Bohemen in ontvangst nam.

Doch deze maakte zwarigheid hem het gevraagde te verstrekken, zonder dal de Stalen

de subsidiën voor de ingegane maanden hadden toegestaan, en nu wendde zich de

Herlog rechtstreeks lot de Stalen met het aanzoek om »hem eenige penningen te laten

volgenimmers zou hij anders langer opgehouden worden, dan het belang van

het »goede en noodige werk," dat hij voorhad, toeliet: dus moest hij, zeide hg, van

den nood eene deugd maken en Hun Hoog Mögenden nogmaals laslig vallen. — Bij

dit verzoek werd als reeds toegestaan aangemerkt, Avat nog eerst toegestaan moest

Avorden; doch wie kon den Herlog, die zoo beleefdelijk vraagde, teleurstellen, en wie

durfde den Prins beschamen? Dus werd gezegd, dat du bois niet langer zwarigheid

maken zou, zyner Doorluchtigheid de verlangde gelden uit te betalen: de Provincie

Holland, namelijk, zou uitgenoodigd worden om eene som van 12 of 115,000 gulden te

verstrekken, en zij was »op aanbeveling van den Prins" zoo goed, dit geld te ver-

leenen in afrekening op het eerste subsidie, dat aan Bohemen toegestaan zou worden 4.

1 Verg. Resol. StaL-Gen. 15 April, 1620. ^ Hes. Holl. 20 Maart, 1620^

3 Dit Avas een groote gunst, want de Prins was tegen elke verzwakking van het leger. Aan-
zoeken om troepen te Averven binnen of op onze grenzen werden dus gemeenlijk afgeslagen
{Resol, StaL-Gen. 18, 19, 21, 26, 28, 29 Febr.; 2 Apr. 1620).

^ Resol. Slat.-Gen. 26 Febr.; 4, 5, 6 Maart, 1620. lies. Holl. 10 Maart, 1620. carleton,
111, p. 271.

-ocr page 439-

440 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

,1018—

1618.

Na dit alles moesten de Staten-Generaal de verlenging der financieele ondersteuning
Tan
Bohemen wel vergunnen, zoo als dan ook, na herhaalde aanzoeken, op den
laten April geschiedde i.

Doch hoe lichtvaardiger men voortging met het verstrekken van geldel ijken onderstand
aan
Bohemen en de Duitsche ünie^ des te moeijelijker viel het de klachten van hen
te smoren, die herinnerden, dat men dien onderstand lot nu toe slechts verleend had
onder uitdrukkelijk beding, dat, zoo als de Staten-Generaal het nog den lO*!®!! April
uitdrukten, de belanghebbende Mogendheden, met name
Engeland^ zich eindelijk
» mefgemeene macht en royale resolutie" de zaak van zouden aantrekken. Het

laat zich denken, dat degenen, die de belofte van onderstand, reeds voor dat de bevoegde
Staatsmacht dien verleend had, op hunne verantwoording genomen hadden, bij den
Engelschen Gezant gedurig aanhielden, dat zijn Meester toch eindelijk voor zijn schoon-
zoon zou optreden, ten einde hunne verantwoordelykheid gedekt mocht worden.
Gar-
leton
had in den winter van 1G19 het aanstaande voorjaar opgegeven als den tijd,
waarop de Koning van
Groot·Britannië een »secours" zou verleenen doch hel
voorjaar kwam, en men vernam van niéts. Nu moest er van de zijde van
Engeland
iets gedaan worden om den lästigen aandrang der Nederlanders af te weren, en terwijl
dezen zich len behoeve van zynen schoonzoon uitputteden, ontzag Koning
jacobus zich
niet hun aan Ie komen met eenen eisch, die, en hij wist zulks, hen in de grootste onge-
legenheid zou brengen, opdat, wanneer hij hen daarin ten slotte met eenige verschoo-
ning behandelde, zy zich ook zonder zijne medewerking opofferingen voor hem ge-
troosten mochten. Hij bleef de staatkunde getrouw,
Aoov Engeland sints de dagen zijner
voorgangster gevolgd, en wilde de Nederlanden, al moesten zij daarbij te gronde gaan,
gebruiken om zijne eigene zaken lot een gewenscht doel te leiden: de ondergang van
dien republikeinschen Staat, van dien onverwinnelijken mededinger op alle zeeën, kon
hem daarbij onmogelijk als een vreeselijk voorval voor den geest staan.

De Gezanten, die in den winter van 1618 naar Engeland vertrokken waren, hadden
zich van den aandrang om de zaak van de haringvisscherij in 's Konings zin te schikken,

^ liesol. Stat.-Gen. 16 Maart; 1 Apr. 1620. De Besol. der Slat.-Gen. op dezen laatstcn dag
ziju dubbelzinnig. Eerst wordt gezegd, dat
du bois verzocht heeft »continuatie van de subsidie
aan de Kroon ταη
Bohemen, en fournissement van dezelve subsidie van de verloopen maanden
Jan., Febr. en Maart." Hier worden dus duidelijk, twee zaken ondersclieiden: voortzetting van
't subsidie, en uitbetaling van reeds verleende subsidiënj beiden werd toegestaan, en toch is er
in de acte slechts melding van de
continuatie van het subsidie over Jan. en Febr. Er schijnt
uitgevallen te zijn, dat de continuatie verleend werd voor het juist ingetreden kwartaal, en
de uitbetaling verordend voor de genoemde twee maanden.

2 cAnLETON, 111, p. 187, 239.

Intussclien valt
Koning
jacobus
onze Bewindslie-
den Instig met het
weder te berde
brengen van de
zaak der haring-
visscherij.

-ocr page 440-

1618-

1C2I.

DES VADERLANDS. 437

met moeite afgemaakt door de belofte, dat de onderhandelingen over dit vraagstuk
hervat zouden worden, wanneer de staat des Lands zulks zou veroorlooven, liefst binnen
het jaar Dit jaar was thans meer dan verstreken, maar de vrees der Staten niet
geringer om door eenige inwilliging aan de Engelsche eischen al wat in
Nederland
bij die visscherij wel voer, legen zich in te nemen, en den mond van hen te openen,
die, in strijd met de heerschende staatspartij, in
Engeland een trouweloos bondgenoot
zagen. Thans derhalve, het was den
sq^^en Januarij (1620), richtte garleton zich tot
de Heeren
van gogh en van der bussen, die lot dat Gezantschap behoord hadden,
en deelde hun mede, dat hij last gekregen had om de Stalen aan hunne belofte te
herinneren: tegenwoordig, zeide hij, liet de, God lof, zoo zeer verbeterde slaat dezer
Landen de hervalling toe der toen uitgestelde onderhandelingen. — Voorzeker was het
te voren uitgelekt, dat men van
garleton zulk eene mededeeling te wachten had:
althans daags te voren was
van gogu bij den Gezant geweest om hem voor te stellen,
welk een nadeeligen indruk de harde bejegening van de Nederlandsche kooplieden, die
gemunt goud en zilver uit
Engeland uitgevoerd hadden hier Ie lande maakte: met
de bezittingen der beklaagden waren goederen van onschuldige hier woonachtige Neder-
landers aangehouden, om binnen kort verkocht te worden. Hoe was het mogelijk,
Avanneer zoo iets plaats greep, de stemming ten aanzien van
Engeland gunslig te
houden en te verhoeden, dat zij, die aansluiting aan
Frankrijk begeerden, niet weder
den boventoon bekwamen? Deze mededeeling was wel geschikt om den Gezant te doen
schroomen, de grieven tegen
Engeland nog te vermeerderen, en inderdaad schijnt zij zoo
veel uitgewerkt te hebben, dat hy het niet ondernam, zich van den bekomen last bij wijze van
propositie ter vergadering der Staten-Generaal te kwijten, en dal hij zich voorshands tot dat
vertrouwelijk bericht aan de Heren
gogh en van der dussen bepaalde. — Het laat zich
lichtelijk nagaan, hoe deze Heren de mededeeling ontvingen: de staal des Lands, zeiden
zij, was' op verre na nog niet zoodanig, dat men veilig zulk een kiesche zaak zou
kunnen Ie berde brengen, en den toestand der Sleden
Kampen en Gouda voerden zij
ten bewijze daarvan aan; ook gewaagden zij van de Duilsche zaken en de kostbare
ondersleuning, aan 's Konings schoonzoon verleend, als gegronde redenen om hen thans
niet laslig-te vallen noch de gezindheid dergenen, van wie de besluiten ten voordeele
van FREDERIK V uitgingen, van
Engeland te vervreemden. De Gezant trachtte hierop
de kracht hunner gronden te verzwakken door te beweren, dat zij toch, dank de zoo
vaak geroemde bemoeijingen van Zijne Majesteit, over het geheel in een ongedachlen
staat van rust verkeerden. Voor het overige, zeide hij, altyd zou er wel wat in de
wereld te doen wezen, en zoo zou de tyd om over de visscherij te handelen, nimmer
aanbreken: eindelijk, hij zag niet in, wat de Boheemsche zaak met de visscherij op

^ Zie hiervoor, bl. 263.

2 Zie hiervoor, bl. 256, 319.

-ocr page 441-

588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— de kusten van jagobus Koningrijken gemeen had. — Zoo sprak hij, maar hg wist zeer
ij^i®^ ^y*^® woorden waren; hij wist, dat de van
Engeland afkerige partij
slechts door gewekl werd ondergehouden, en dat, als bij de rijke Hollandsche visschers
en kooplieden tegen
Engeland in het harnas jaagde, die partij kans had om door eene
tegenomwenteling weder aan het bewind te komen, en dat er dan althans op geen geld
voor
Bohemen te rekenen viel. Ook was hij het eigenlijk ten volle met de Nederlandsche Heren
eens, en bereid zijn Hof de noodzakelijkheid te doen gevoelen om van het doorzetten dezer
zaak af te zien. Daar intusschen de Heren de mededeeling van
garleton niet achter-
houden konden, begrepen zij dat het raadzaam was de Staten-Generaal voor ie bereiden
op het vernemen van nieuwe onaangenaamheden van de zijde van
Engeland en hen te
stemmen tot het denkbeeld, dat het noodzakelijk zou zijn de dreigende schade door
eenige opoffering af te koopen. Dus hing de Heer
van gogh, den Februarij in
deze vergadering, naar aanleiding van brieven uit
Engeland, zoo hij zeide, een tafereel
op van de ongenadige behandeling, die de beklaagde kooplieden ondervonden. Eerst
den volgenden dag bracht hij de mededeeling van
carleton betreffende de wederopvat-
ting van de zaak der haringvisscherij in de vergadering. De Staten besloten daarop
eenigen uit hun midden te belasten met de taak om
carleton te verklaren, dal zij zeer
verwonderd warenbij den legenwoordigen slaat der zaken zulk eene mededeeling van
hem te bekomen, aangezien de toestand thans, gelijk de Ambassadeur zelf wel kon
merken, veel bezwaarlijker was dan ten tijde van het Gezantschap in het vorige jaar.
Tevens moesten de Gecommitteerden den Gezant doen gevoelen, dat zij meer dan ooit
grond en recht hadden om van den Koning krachtdadige medewerking ten behoeve van
Bohemen -en de Duitsche Unie te verwachten. — Carleton had hun niets Ie antwoor-
den, dan dat de achterlijkheid van
Engeland in het nakomen van zijne verplichting,
bij de alliantie jegens de Geünieerde Vorsten aangegaan, de Staten geenszins van die
zelfde verplichting ontsloeg Dit was eene volledige bekentenis van eigen schuld,
maar levens een blijk, dat men zich den blaam zou getroosten en de Duitschers inden
steek zou laten. Zoo zou dan
jagobus het zich misschien niet eens bijzonder aantrek-
ken, als ook de Nederlanders zijnen schoonzoon verzaakten. Was dit het geval, dan
viel ons het wapen tegen zijne vorderingen uit de handen. Wanneer
jagobus zelf, zoo
goed als
Frankrijk, den oorlog in Duilschland, zeker niet tot eer en voordeel van
zynen schoonzoon, wilde gesmoord hebben, ja met
Frankrijk zelf, gelijk hij weldra
werkelijk deed daartoe zamenwerkte, dan zag zich het tegenwoordig Bewind in ons
Land den grond onder de voelen weggenomen. Geen wonder, dat men alhier lot han-
delingen kwam, zooals alleen de vrees en het gevoel van zwakheid ze ingeven: men

ί liesol Slat.-Gen. 3, 4, 7, 10, 13, 14 ïebr. 1G20. carleton, 111, p. 251—255, 261, 268.
- carleton, III, ρ. 286. ;!

-ocr page 442-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 451

verzocht den Eogelschea Gezant, Z,yne Majesteit te saieeken, medelijden Ie hebben met
den hagchelijken toestand van den Staat ^, en was er op bedacht op sommige Engelsche
Grooten invloed uit te oefenen, en met name den Gezant te
's Hage door een geschenk
te winnen. Ten minste, toen men op verzoek van de Stalen van
Zeeland aan caroic
de belangen ook der Zeeuwsche kooplieden aanbeval, die in de zaak der in Enge-
land
vervolgde Nederlanders betrokken waren, zond men hem daarbij eenige brieven
over, bestemd voor Leden yan den Geheimen Raad, maar »zonder opschrift." Blijk
genoeg, dat men bedoelde, de invloedrijkste personen van het oogenblik, aan
garon
alleen genoegzaam bekend, gunstig te stemmen en wat carleton aangaat, bij
de Stalen van
Holland werd den Februarij voorgedragen, dat de Slaten-

Generaal voornemens waren, hem »zekere vereering te doen, zoo wegens de on-
koslen bij het vrijhouden en huisvesten van Lord
doncaster, als wegens zijne goede
genegenheid voor den Staat dezer Landen, en om heigeen men van hem hoopte in
de zaak van de bedrukte kooplieden in
Engeland,'''' Men besloot alstoen eene som
van vier of vijfduizend gulden tot dat einde te besteden Zulke handelingen waren
recht geschikt om de Engelschen te doen begrijpen, dat zij op den ingeslagen weg
gerust konden voortgaan, al ware het slechts om, wanneer men zich liet overhalen,
zyne inschikkelijkheid te hooger beloond Ie zien. Dus kreeg
garleton den last om
zich bij geene vertrouwelgke mededeelingen aan enkele Staatslieden te bepalen, maar
de zaak in de vergadering der Slaten-Generaal te brengen. Dien ten gevolge verscheen
hij aldaar den Maart. De zaken van zeevaart en handel, zeide hij, waren eenige

jaren lang zeer slecht bestuurd geweest door hen, die toen aan het roer waren, en de
goede vriendschap, die van ouds tusschen
Engeland en de Nederlanden had beslaan,
had er onder geleden. — Zulk eene taal aan Ie hooren moet eene straf geweest zijn
voor hen, die bij de onoplosbare moeyelykheden, waarin men zich thans gewikkeld zag,
met bange harten het gemis gevoelen moesten van het heldere hoofd en de vaste hand
van OLDENBARWEVELT, die, omdat hij van zuivere beginselen uitging, verwarring in de
helrekkingen van den Staat voorkwam en
Engeland onschadelijk wist te maken. —
Om de klachten, uit dat slecht beleid der vroegere Nederlandsche Bewindhebbers ge-
rezen, weg te nemen, hadden de Staten (zoo ging de Gezant voort) een Gezantschap
gezonden. Zij hadden voor de behandeling van het geschil betreffende de visscherij een
jaar uitstel verkregen. Geduldig had Zijne Majesteit een jaar laten verloopen en in dien
tijd met groot genoegen het herstel hunner zaken, waaraan hij zooveel had toegebracht,
vernomen. — Hoe moet het onzen Bewindslieden gesmaakt hebben, terwijl zij op den rand
(les verderfs gevoelden te zweven, den Gezant aan den heilrijken toestand onzer zaken den

' CABLETOX, 111, p. 283. 2 Jicsol. Slat.'Gen, 5 Febr. 1620.

3 ResoL Holl. 21 Febr. 1620. Vgl. Resoi SlaL-Gen. 6 Maart 1620.

-ocr page 443-

440 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

,1018—

1621.

grond te liooren ontleenen om hen in de grootste ongelegenheid te brengen! Hoe moet men
de long
Tan den man, wiens toegenegenheid (immers dus heette hel) men met geschenken
ging beloonen, in zijn hart vervloekt hebben!— Thans derhalve, dit was de slotsom van
zijne inleiding, herinnerde hen
jagobus aan hunne belofte en verzocht hen, onverwijld de
laatste hand te leggen aan de by dat Gezantschap onafgedaan gebleven zaken, bepaaldelijk
aan die der visschery, waarmede Zijne Koninklijke waardigheid en het belang zgner onder-
danen zoo zeer gemoeid was. Met hunne verontschuldiging deswegens was Zijne Majesteit
volstrekt niet tevreden: hij zag daarin niets dan een voorwendsel: altgd zou er nog iets aan
de eendracht in hun Land toe te voegen zijn, of eenige onrust in de Christenheid wezen.
Wat hunnen Staat aanging, men bespeurde eene groote verandering ten goede: volmaakt-
heid was het deel der aardsche zaken niet, allerminst daar, waar, na de onderdrukking
eener gevaarlyke factie, de hartstochten nog niet tot bedaren waren gekomen, en
Bohemen
had, volgens Zijne Majesteit, niets gemeens met de zee, noch de oorlog aldaar met de
visscherij alhier. Trouwens, God wist wie het eind van dien oorlog zou beleven, en waren
de Staten zoo zeer betrokken in de beroeringen der Christenheid, Zijne Majesteit zou er
ook zijn deel van hebben — Zoo te spreken was alleen gegeven aan een man, zoo
weinig als
carleton in staat om den ernst der dingen te beseffen. — Denzelfden dag
Averd deze Propositie aan de Staten van
Holland medegedeeld, en men wist er niets
beters op, dan voor te nemen, om zich nogmaals op grond van de ongelegenheid van
den tijd zoo goed mogelyk Ie verontschuldigen, en voorts den Koning het uitzicht te
openen op de komst van het nieuwe Gezantschap, hetwelk, gelyktydig met eene zen-
ding naar
Frankrijk^ over de vernieuwing der alliantie zou komen handelen en tevens
len aanzien van het tegenwoordig geschil den Koning redelijke genoegdoening zou ge-
ven Tegelijk echter besloot men,
garon op nieuw te gelasten, de zaak ten beste
te zien te keren, »de humeuren te polsen", dat is, Ie vernemen, vt)or welken prijs
de invloedryke hovelingen te winnen waren, — Doch de propositie moest ambtshalve
beantwoord worden, en
garleton gaf te kennen, dat Zijne Majesteit zulk een »ver-
achtelijk" bescheid, als hij op zijne eerste mededeeling bekomen had, niet zou dulden.

ï Resol. Stat.'Gen. 13 Maart, 1620.

2 De Staten van Zeeland wilden met de behartiging der zaak van de »bedrukte" kooplieden
niet gewacht hebben tot den tijd dat deze ambassade gereed zou zijn; maar wenschten den Heer
Lr. JOHAN BOREEL daartoe vooruit naar
Londen te zenden [Resol. Stat.-Gen. 15 Apr. 1620. Res.
Holl.
14 Apr. 1620). In 't begin van Mei berichtte caron, dat men de kooplieden te Ams/errfam,
te
Haarlem en elders moest zien over te halen om de vervolgden in Engeland bij te springen
met eene som van 250,000 gulden ))tot hunne redemptie en Avegens de medeplichtigheid van dc
kooplieden dezer Landen." Men antwoordde hem, dat men niet goed ,vond deze kooplieden zoo
te bezwaren. Maar met loven en dingen moest hij voortgaan
{Res. Holl. 5 Mei 1620),

-ocr page 444-

DES VADERLANDS. 4ί19

Toch bemerkte hij zelf, dal de ODgelegenbeid, waarin de Prins en de groole mannen 1618—
van het oogenblik zich door Engeland gebracht zagen, den toorn gaande maakle. Een
dier Staatslieden liet zich uit, dat hij zulk eene bejegening van
Engeland met eene
oorlogsverklaring gelyk stelde, en de Prins van
Oranje verklaarde ronduit, dat de zee-
sleden zich nimmer eenige belemmering in de vrijheid van de visschery zouden laten
welgevallen, zelfs al wilde men haar met het kanon daartoe dwingen, en op nieuw leide
hy den Gezant uit, hoe de Provinciën slechts dan lot hel betalen van den onderstand
aan den Koning van
Bohemen te brengen zouden zijn, wanneer zij niet genoodzaakt
werden om, alweder ten behoeve van
Holland^ waar de liaringvisschers voornamelijk
gevestigd waren, zich de onaangenaamheden en geldafpersing van
Engeland te getroos-
ten , en hoe men dien onderstand te minder zou kunnen volhouden, als men oorlog-
schepen moest uitrusten om de haring- en walvischvangst tegen het Engelsch geweld te
beschermen ^ Want de vaart achterwege te laten, daaraan dachten de ondernemende
schippers niet: integendeel, zich niet bekreunende om de moeyelljkheden, in welke
hunne Regering gewikkeld mocht zgn, waren zij op uitbreiding van de vaart en op de
oprichting van volkplantingen in
Noord- en Zuid-Amerika bedacht. Had de Regering
niet gevreesd,
Engeland nog meer te ontstemmen, zy zou zich hebben laten overhalen
om de stichting eener volkplanting in
Nieuw-Nederland met de uitrusting van een twee-
lal oorlogschepen te beschermen. Doch de omstandigheden dwongen tot het doordrijven
van de West-Indische Compagnie, en het verzoek om die bescherming werd afgeslagen

Eerst tegen het eind van Maart was het antwoord op cakletoks propositie gereed.
Het was op verzoek der Slaten-Generaal door die van
Holland opgesteld. Steeds, zoo
luidde dit stuk, hadden de Stalen alles gedaan, wat in hen was orn de voortduring

^ carleton, III, ρ. 274—277. Om Engeland te doen gevoelen, wat men zich om Iiarentwil
moest getroosten, werden de oorlogschepen ter bescherming der haring- en walvischvaart dit jaar
met buitengewonen ophef uitgerust,
llesol. Stat.-Gen. 15, 24 Febr.; 11, 13 Apr. 1G20. hes,
Holl
14 Maart, 1620. cableton, III, ρ. 305.

2 Den 12'·®'^ Febr. (1620) verzocht de Compagnie, volgens octrooi, in het najaar van 1614
verleend
{Res. Stat.-Gen. 11 Oct. 1614), maar niet uitdrulikelijk gecontinueerd [lies, Stat.-Gen,
18 Aug.; 3 Nov. 1616. 4, 9 Oct. 1618), »handelende op Nieuw-Nederland tueschen Λ'ουα-
Francia en Virginia op 40 en 45 graden", dit »eiland" onder bescherming van Hun Hoog
Mögenden te mogen bevolken: zij verlangden daartoe twee oorlogschepen: men had plan 400
huisgezinnen, zoo van hier als uit
Engeland, naar dat »eerst door de Kederlandere ontdekte
land" over te brengen, en er eene colonie te stichten, die zich aan het gezag der Staten-Generaal
zou onderwerpen. De Gedeputeerden van de Collegiën ter Admiraliteit rieden de onderneming
aan: slechts wilden zij ze met zoo min mogelijk ophef uitgevoerd hebben. Niettemin werd het
verzoek om de hulp van oorlogschepen met advies van Z. Excell. afgeslagen
{Hesol. Stat.-Gen,
12, 26 Febr.j 10, 11 Apr. 1620).

III Deel. 3 Stuk. ÖÖ

-ocr page 445-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Kil8— Yan Zijner Majesleils koninklyke gunst en toegenegenheid te verdienen. Dus hadden
zg met diep leedwezen ervaren, dat er door zeevaarders en koopHeden redenen tot
klachten waren gegeven. Daarom hadden zij, met den goedgunstigen bijstand van Zijne
Majesteit, de voornaamste geschillen bijgelegd. Gaarne hadden zij bij dezelfde gelegen-
heid ook het vraagstuk van de haringvisscherg tot oplossing gebracht; maar de staat
van hunne zaken had zulks niet veroorloofd, en Zijne Majesteit, wie zy daarvoor ten
hoogste dankbaar bleven, had tot de behandehng van dat punt uitstel verleend. Hoezeer
zij nu de zaak niet op de lange baan wilden schuiven, konden zij toch niet nalaten
vrijmoedig te verklaren, dat zij de haringvisscherij moesten handhaven, vermits van deze
sints onheugelijke tijden bezeten bron van welvaart, met de zeevaart en den handel in
het algemeen, het beslaan des Lands afhing. Buitendien, de moeijelijkheden, waar-
onder hun Slaat had gebukt gegaan, en die wel, God dank, voor een groot gedeelte,
maar toch nog niet geheel Avaren verholpen, hadden hun niet vergund, de zaak van de
visscherij en eenige andere onbeslist gebleven punten ter hand te neraeo. Evenwel,
gedachtig aan hunne belofte, hadden zij uit zich zeiven begonnen zich voor te bereiden
om aangaande al die zaken diervoege in onderhandehng te treden, dat zy in eens voor
goed konden uitgemaakt worden, en bijaldien de overgebleven binnenlandsche zwarig-
heden in verband met de behartiging van de belangen der Godsdienst in het buiten-
land, die zij met al hunne macht en zware geldelijke offers ondersteunden, zulks niet
belet hadden, zoo zouden zij reeds eenigen uit hun midden benoemd hebben om met
Zyne Majesteit in vriendschappelijk besprek te treden. Bg de eerste gelegenheid zouden zij
alsnu daartoe overgaan, te meer, omdat zij met Zijne Majesteit niet alleen over visscherij
en handel, maar ook over zeer belangrijke Staatszaken te spreken hadden. Zij eindigden
met den wensch, dat het Gode behagen mocht met zijnen bijstand en zegen de voort-
during eener vaste en onkreukbare vriendschap tusschen Zijne Majesteit en de Slaten-
Generaal te bevorderen, en dat Zijne Majesteit hun daartoe volgens zijne aangeboren
goedaardigheid zijne koninklijke genegenheid mocht blijven toedragen. — Dit antwoord
vermeed al wat den Koning eenigzins onaangenaam zou hebben kunnen klinken, maar
deed toch gevoelen, dat, wilde hij zijnen schoonzoon verder door de hulpmiddelen van
dezen Staat gediend zien, hij de vraag der haringvisscherij niet moest roeren.
Carleton
öe zaak wordt ontving de staatslieden, die hem het antwoord overbrachten, met kwalijk ontveinsde
steld"'^"^ welwillendheid. Hadden de Slaten alleen redeneringen gebezigd, hij zou met scherpheid
en hooghartigheid hebben kunnen vergoeden, wat aan de degelijkheid der gronden,
die hg daartegen aan kon voeren, ontbrak; maar thans was hij bewogen om geld aan
te nemen, en dit kon bij niet zonder een vriendelijk gelaat te vertoonen. Den April
deden de Heren
van boekhorst en magkus verslag, dat zij, daags vóór de overhandi-
ging van het antwoord, de beurs met vierduizend gulden volgens het besluit der Slaten
aan Mevrouw
garleton hadden aangeboden. De Gezant was niet te huis. Zijne gemalin

-ocr page 446-

DES VADERLANDS. 445

had eenige zwarigheid gemaakt om in zyn afwezen het geschenk aan te nemen, maar ifiis—
had niettemin op hun verzoek de beurs gehouden, en daags daaraan had
garleton met
het antwoord ook de vierduizend gulden in dank aanvaard. Den Mei het hij

de Stalen weten, dat de Koning genoegen nam met het uitstellen van de onderhande-
lingen over de hariogvissehery

Zoo konden de Staten zich dan vleijen, dat de behandeling dier lastige zaak voor
eerst was uitgesteld tot den tijd, dat het Gezantschap gereed zou zijn, hetwelk zij
ter vernieuwing der alliantie legen den afloop van het Bestand van zins waren naar
Engeland te zenden. Ook naar Frankrijk zou een Gezantschap met hetzelfde doel
afgevaardigd worden. Ten einde allen schyn Ie mijden, alsof men aan de eeoe dezer
beide Mogendheden eenige voorkeur gaf, zoo moest het Gezantschap naar
Londen en
dat naar
Parijs gelyktijdig vertrekken. Alzoo kon het eerste geen voortgang hebben,
voordat alles uit den weg was geruimd, wat het nemen van een vast besluit ten aanzien
van de zending naar
Frankrijk belelle. Nog steeds begreep aerssen de man Ie zijn,
die de staalkundige betrekkingen te
Parijs moest gaan ontwarren, en de Prins onder-
steunde den reeds op zich zeiven zoo machtigen staatsman met al zyn vermogen. Maar
nog altijd gruwde men in
Frankrijk van den persoon, die zich bij zijn vroeger gezant-
schap aldaar onaangenaam had gemaakt en later
Frankrijks vrienden in de Nederlanden
ten val had gebracht. Intusschen te huis te blijven zonder op het veld der groote
Europesche staatkunde werkzaam te zijn, dit duldde
aerssens eerzucht niet. Alzoo werd Aerssen door
hij door den Prins voorgedragen als Gezant naar
Venetië: misschien zou deze zending
hem de gelegenheid geven om zich dus te doen kennen, dat
Frankrijk daarna geen yf^J.

zwarigheid meer zou maken om hem aan haar Hof toe te laten, en dat hij zyne dien-
sten zou leenen ter bevordering der alliantie met eene Katholieke Mogendheid, was
immers voor
Frankrijk ook een geruststellend teeken ^. Doch dan moest de zending
naar
Venetië spoedig voortgang hebben en afgeloopen zijn vóórdat de zendingen naar
Engeland en Frankrijk len uitvoer zouden dienen gebracht te worden; Men be-
merkt, dat de zaak der drie gezantschappen vermengd was, en dat men omtrent een
der drie niets kon of liever wilde besluiten, voordat de vraagstukken, die de beide
andere betroffen, eenigermate waren opgelost.

Tot de richtige uitvoering van het gemaakte plan behoorde dat de zending naar Venetië
ter ratificatie van het Verdrag spoedig haar beslag kreeg. Nadat dit Verdrag in de
laatste dagen van het jaar 1619 was tot sland gekomen werd reeds den lO^en Januari]

1 Ilesol. Stat.-Gen. 1, 7 April 1620. carleton, 111, p. 283—285 , 291. Van het geschenk i*
natuurlijk in
cauletons correspondentie geen spoor te vinden. Het moest hem te meer welkom
zijn, omdat zijne Regering hem naar zijn geld liet wachten (
cabletok, 111, p. 373).

2 cARLEToif, 111, p. 306. 3 jrjg hicrvoor bl. 307, 308.

86*

-ocr page 447-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— (1620) in de Staten-Generaal voorgesteld, de ambassade naar Venelie alsnu voortgang Ie
doen hebben. Maar nog allijd beloonde de Venetiaansche Regering weinig ijver om de
volkomen bekrachtiging der alliantie te doen plaats grijpen. Zij kwam aan met het
voorstel tot eene wijziging in het Traktaat. Van onze zijde werd daarin zonder zwarig-
heid bewilligd, en besloten, als ware het om nieuwe bedenkingen af te snijden, der
Republiek ten spoedigste den Gezant toe te zenden, die de ratificatie van het Verdrag
moest voltrekken. Evenwel nog allijd was de persoon niet bepaaldelijk aangewezen.
Besloten de Staten een vasten Ambassadeur voor
Venetië aan te stellen, alsdan was het
AERSSENS zaak niet, deze betrekking te aanvaarden, en zich voor een onbepaalden lijd
zoo verre van het hoofdtooneel der gebeurtenissen te gaan verwijderen. Besloten zij,
zich te
Venetië slechts door eenen Resident Ie laten vertegenwoordigen, dan was aerssen
ook hierdoor buitengesloten, dat hij zich niet kon vergenoegen met eenen rang, bene-
den dien, welken hij in
Frankrijk bekleed had. Dus moest het door hen die aan
AERSSEN den glans van een tocht naar
Venetië gunden, daarheen gedreven worden, dat
de Stalen bepaalden, eenen buitengewonen tydelijken Gezant ter ratificatie van het
Verdrag naar
Venetië te zenden, al was het ook dat men goedvinden mocht aldaar
later een vasten Ambassadeur Ie houden. Dit was dan ook het stellig advies van den
Prins, den δ^'οιι Februarij aan de Staten-Generaal gegeven, en als om te doen gevoe-
len dat er geen minder bekwaam staatsman, dan
aerssen, met die buitengewone zen-
ding kon belast worden, zoo hield dat advies mede in, dat de te benoemen Gezant
zich niet tot de voltrekking van het Verdrag zou bepalen, maar tevens
Venetië gunstig
voor
Bohemen stemmen en zorgen moest, dat de Graauwbunders aan de troepen, die
den Keizer uit
Italië ter hulp gezonden werden, den doortocht ontzegden. — Dit
laatste was wel geschikt om
Franknjks aandacht te trekken: immers stond het nu te
vreezen, dat
aerssen de staatkunde, door den Franschen Gezant gueffier bij de Graaiiw-
bunders gevolgd en hier te lande tot in pamfletten toe gelaakt zou trachten te
dwarsboomen. — Na dal advies bond zich de Vergadering door een tweeledig besluit:
vooreerst, zou er een buitengewoon Gezant naar
Venetië gezonden worden, en ten tweede,
deze zending zou binnen zes weken plaats hebben. Ofschoon men bepaalde, dat in deze
tijdsruimte behalve over de instructie, aan den Gezant mede Ie geven, ook over den
persoon van dien Gezant zou beraadslaagd worden 2, was met dat besluit de zaak eigenlijk
reeds uitgemaakt, en waren al de voorstellen afgewezen, welke dezulken, die
aerssen
ongaarne met die taak belast zagen, te baat zouden hebben kunnen nemen om hem uit te

Bezwaren tegen sluiten. Inderdaad, en wel juist onder hen, die aerssen in al zijn bedrijf hel meest onder-
AKH8SENS ver-
trek.

ï Bihl. V. Pamß. Ν". 1703, 1704, 1705. Res. StaL-Gen. 27 Jan.; 14 Febr. 1620. cauleton,
III, p. 249, 300, 301.

2 Eesol. Stat.^Gcn, 10 Jan,; 3, 4, 8 Febr. 1620.

-ocr page 448-

1618—

1631.

DES VADERLANDS. 441ί

steund hadden, moeslen er zijn, die hem niet zonder bezorgdheid zouden zien vertrek-
ken, al was het dan ook slechts voor een korten lijd.
Aerssen hield in Holland de
tegenomwenteling tegen: zou deze niet uitbarsten, wanneer hij den voet gelicht had,
en wat stond dengenen dan te wachten, die thans in de Provinciën de hoofdrol speel-
den? AERSsEii zelf was ongerust, dat zijne afwezigheid tot ongewenschte gebeurtenissen
aanleiding geven mocht en zelfs dat de Prins zoozeer zijne zending naar
Venetië
aanbeval, kon hem stof tot nadenken geven. Immers waren er, die zeiden, dat de
Prins, zoo hij gehoopt had zich meer gezags te verschaffen, zeer bedrogen was iiifge-
komen, daar hij thans de slaaf van zijne werktuigen geworden was Konden zij,
die zoo spraken, geen gehoor bij den Prins vinden en hem den lust inboezemen om
zich van het juk te ontslaan, dat hij zich opgelegd zag? Maar van den anderen kant
moest in
Holland ook bij dezulken, die juist geene tegenomwenteling begeerden, het
verlangen levendig wezen om aan
aerssen eindelijk eenmaal eenen werkkring buiten-
slands te zien aangewezen: want waarlijk zyne tirannij drukte in dit Landschap, en
niet het minst de aanzienlijksten, al te sterk; ook drongen, toen wel de instructie voor
den Gezant was ontworpen, maar de Gezant zelf nog steeds niet benoemd was, die
van
Holland op die benoeming aan Groot was de spanning ten gevolge van de

afzetting van ambtenaren ^ in dit Gewest ontstaan. Had men getracht te verhoeden, A^i Rolland wegens
° ^ ° 'do maatregelen

bij de uitvoering van den last, aan aerssen en marquette verstrekt om het land te tegen de omcie-
doorreizen en nieuwe rechterlijke beambten aan te stellen, het recht der Ambachtsheren
ongedeerd bleef, dit had weinig gebaat. Over het algemeen bekreunde men zich weinig
om de waardigheid der Ambachtsheren, Immers loen de Staten van
Holland besloten
naar eenige dorpen, waar de Remonstranten zich nog verstoutten Ie prediken. Commissa-
rissen te zenden ten einde maatregelen van bedwang te nemen, verwittigden zij de Am^
bachtsheren van die dorpen, dat zij gereed moesten zijn om met die Commissarissen te
handelen: kwamen zij niet op, of waren zij tegen de noodige maatregelen ingenomen,
zoo zouden de Commissarissen zonder hen voortvaren Met zulk eene handelwijze was
het in volkomen overeenstemming, dat de Staten van
Holland den 21sten Januanj (1620)
den Ambachtsheren schriftelyk gelastten, elk in zijne Heerlijkheid te zorgen, dat de
officieren, secretarissen en andere ambtenaren, wier gevoelens mishaagden, binnen acht,
tien of twaalf dagen afgezet waren Zulk een eigenmachtig optreden was wel ge-
schikt om tegenstand uit te lokken. Het deed zulks werkelijk, en bepaaldelijk in

Spanniug in

ren van Justitie.

1 cahletok, 111, p. 290. 2 onvbb, p. 308.

3 Resol SiaL'Gen. 11, 12, 18, 20, 24 Febr. 1620.
^ Zie hiervoor, bl. 368, 369 en
verijel, carleton, III, ρ. 272, 273.
5
Rcsol. Holl. 20 Jan. 1620. ^ Jlesol. Holl. 21 Jan. 1620.

-ocr page 449-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1C18— Noord-Holland nam het verzet een vry bedenkelijk karakter aan. De Magistraten der
steden van
West-Friesland en het Noorderkwartier kwamen te Hoorn bijeen, en aldaar
als eene afzonderlijke Statenvergadering optredende, verwittigden zij de Rekenkamer te
's
Gravenhage (die de olEcieren in de Grafelykheidsdorpen aanstelde), dat men zich
onthouden zou in hunne kwartieren officieren van justitie ten platte lande af te
zetten en aan te stellen, zonder advies en goedvinden van het te
Hoorn gevestigd
Collegie van Gecommitteerde Raden. De Heren van de Rekenkamer brachten deze
aanschrijving ter kennis van de Gecommitteerde Raden te 'i
Gravenhage. Dezen be-
grepen aan de Magistraten der steden van
West-Friesland en het Noorderkwartier te
moeten herinneren, dat zoo van hun Collegie maatregelen legen de rechterlyke ambte-
naren uitgingen, zy hierin niet handelden als Gecommitteerde Raden, maar »bi]
autoriteit van de Staten van
Holland en van Zijne Vorstelijke Doorluchtigheid": desniet-
temin wilden zij zich wel verbinden het advies van het Collegie te
Hoorn te vragen Κ
Dus vorderden zij gehoorzaamheid bij de maatregelen ter benoeming van nieuwe
baljuws, op grond dat zij ze ten gevolge eener buitengewone commissie verorden-
den ; doch rechtstreeks verzetten zij zich niet tegen de Steden, die in deze zaak
Staten tegen Staten overgezet hadden: slechts namen zij voor, de zaak aan Zijne
Excellentie mede te deelen en hem te verzoeken die van
West-Friesland en het
Noorderkwartier bij gelegenheid te ontraden, voortaan zulke afzonderlyke vergaderin-
gen te houden — Sommige Ambachtsheren lieten zich niet zonder eenig tegenstreven
lot gehoorzaamheid aan de orders der
Hollandsche Gecommitteerde Raden bewegen.
Zoo zag men zich genoodzaakt den Heer van
Hoogeveen, ijsbold vak veen, en den
Ambachtsheer van
Vlaardingen, den Heer ruitenburg, aan te schrijven, den eersten:
dat hij zijnen officier zou afzetten, den tweeden, dat hij binnen veertien dagen in de
plaats van den sints November (1619) afgezetten secretaris zijner Heerlijkheid een
anderen zou aanstellen, of dat men het zonder hen doen zou. De Heer van
Bent-
huizen,
die reeds vóór dé omwenteling ter vergadering der Stalen van Holland
beschreven was, vorderde wegens de buitengewone verandering van officieren eene
behoorlijke acte van
non-prejudicie y en de Gecommitteerde Raden zagen zich genood-
zaakt de veranderiflg te
Benthuizen op te schorten, totdat het dien Heer gelegen zou
komen die ten zynen overstaan te laten geschieden Om de maat van de vernederingen,
welke de Hollandsche Adel. en Heren in deze dagen te verduren hadden, vol te meten,
had toen juist de onteerende afzetting plaats van den Raadsheer
lakgelot van brederode,

' Toen in April de Vroedschap en Regenten van Εgmond-binnen en op den Hoef buitengewoon
veranderd werden, zorgden de Gecommitteerde Raden dan ook, dat het Collegie te Hoorn er tijdig
van verwittigd
werd {Bes. Holl. 25 April 1020).

3 Üesol, Holl 28 Jan. 1620, 3 jicsol Holl. 7, 14, 15 Febr. 1620.

-ocr page 450-

1618—

1621.

DES VADERLANDS. 447

op grond dat hij zich legen de vervolging van predikanten, die in gebreke waren ge-
bleven voor het Hof van
Holland te verschijnen, verzet had. De Edelen hadden den
smaad hem aangedaan pogen af te wenden, zich beroepende op de omstandigheid, dat
hij hun Lid in het Hof vertegenwoordigde en door hen aangesteld was. Maar het baatte
hen weinig. Slechts bekwamen zij bij het ontslag, aan
brederode gegeven, eene
bijzondere waarschuwing: wie »in den Raad of in andere Collegiën, ambten of be-
dieningen," zoo luidde de Resolutie bij deze gelegenheid door de Staten genomen,
»zich even als
brederode kwam te ontgaan, zou desgelijks worden afgezet, zonder
dat iemand zulke personen in zijne bescherming zou mogen nemen" ^ Tegelijkertijd,
ja, op den zelfden dag werd, daarentegen, een ander lid van het geslacht van
Brederode bijzonder begunstigd. Maar het was ook de erfgenaam van den kort-
lings overleden Heer van
brederode, die eerst na de omwenteling in de Staten
van
Holland ijverig op zijn post was geweest en de nieuwe richting krachtdadig
ondersteund had. Dadelijk maakte de jongere
brederode van zijn recht van eerste
Edele gebruik om voor de afzetting van
lawgelot van brederode te stemmen. De
Heer van
mathenesse kon hierop zijne verontwaardiging niet bedwingen; hij verliet
de vergadering, zeggende, dat hg nu reeds zag, dat de nieuwe
brederode evenmin
zou deugen als de oude 2, Zoo bleek aan de aanzienlyksten in den Lande wat men
te hopen en wat men te vreezen had. Geen wonder, dat zij, die door
aerssbns
invloed gesteund werden, zijn vertrek met onrust vooruitzagen, terwijl al degenen, die
van hem niets goeds te verwachten hadden, naar zijn vertrek als naar eene verlossing
moesten uitzien. Dat de haat, door geweldige maatregelen opgewekt, hem bepaaldelijk
als zyn voorwerp beschouwde, laat zich afleiden uit de poging, die hij tegen Februari)
(1620) aanwendde om ontslagen te worden van zijne taak als Gecommitteerde ter afzet-
ting van voor verdacht gehouden officieren. De Gecommitteerde Raden verleenden hem
natuurlijk dit ontslag niet. Zij mochten niet schijnen eenigermate toe te geven, noch
verlangden zich door het afscheid van den man, die hen tot dusver had aangevoerd,
tegenover de tegenpartij te verzwakken

' Besol. Holl. 21 Febr.j 5, 10 Maart 1620. Bij de benoeming van eenen opvolger van lancelot
zaffen de Edelen van hun recht af, »willende aldas 's Prinsen recht vermeerderen" [Res. Holl.
17 Dec. 1620).

- carleton, III, ρ. 278, 279. De nieuwe Ueer van Brederode^ was jqhan wolfert, Heer van
Cloelingeuy broeder des overledenen. » Uit erkentenis voor het Huis Brederode^' verleenden hem
de Staten de beide Compagniën van wijlen zijnen broeder, hoezeer anders bepaald was, dat voort-
aan het tapileinschap niet erfelijk wezen zou, noch één persoon twee Compagniën zou mogen
bezitten
{Resol. Holl. 10 Maart 1620).

^ Resol, Holl. 31 Jan. 1620. De Gecommitteerden lot het onderzoek naar het gedrag der

-ocr page 451-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618—. Toen evenwel tegen het einde van Februarij (1620) in Holland het gevoelen, dat
AERSSEW met de waardigheid van Gezant naar
Venetië bekleed diende te worden, alge-
meen genoeg was geworden om de Gedeputeerden van deze Provincie Ier Vergadering
der Slalen-Generaal in staat te stellen op de onverwijlde benoeming van eenen Ambas-
sadeur derwaarts aan te dringen, begrepen de andere Provinciën, dat men het eerst
eens moest zijn ten aanzien van den trein van den Gezant, en dat men daarover met
Zijne Excellentie moest handelen. Op deze wijze kreeg
aerssen zelf de gelegenheid om
te zorgen, dat aan zijne zending door een aanzienlijken sloet van Edellieden hooge
luisler werd bijgezet. Reeds hadden aanzienlijke Edelen hunne zonen aanbevolen om
in het gevolg van den Gezant mede te gaan ^ Doch nog steeds was de oplossing der
De Resident van vraag of AERSSEW naar Venetië vertrekken zou, afhankelijk van allerlui kansen. De Re-
sident van
Venetië en de Gezant van Frankrijk bemoeiden zich met de zaak: de eersle,

trekken zich jjjgjj ^jg ^ederlandsche Bewindhebbers gewoon waren naar hunne hand te zetten, deed
in tegenoverge- °

stelden ziu de zulJig met het doel om zijne wenschen te bevorderen; de ander, om hem tegen te wer-
zaak van aers-

sENs benoeming ken. De betrekkingen met Frankrijk, die na het laatste antwoord op du mauriers
rLetó^aan."^"'^^ klachten ^, een tijd lang vrij vertrouwelijk ^ geweest waren , dreigden thans weder nieuwe
bezwaren op te leveren, die
aerssens tegenwoordigheid te 'ä Gravenhage volstrekt sche-
nen te vereischen. Daar deze Staatsman niet verlangde, dat dit als een voorwendsel
gebezigd werd om Ie bewerken, dat hem de ambassade naar
Venetië ontging, trad su-
RiAPfO op om, naar aanleiding eener mededeeling aangaande den staat van zaken in
Italië^ Hun Hoog Mögenden de dringende vraag voor te leggen: Wi'eii zij nu als Gezant
naar zijne Meesters afvaardigen zouden, en
wanneer zij deze zending dachten ten uit-
voer te laten brengen. Dit was een wenk aan Hun Hoog Mogentten gegeven om met
de benoeming niet langer te dralen, en werkehjk besloten zij alsnu »de Gezantschappen
naar
Venetië^ Frankrijk en Engeland definitief bij de hand te nemen en daarvan een
eind te maken" Maar nu was het ook tyd voor de Fransche Regering om de wapenen
gereed te houden ten einde te beletten, dat een man, haar zoo hatelijk, met zulk eene
luisterrijke bediening werd bekleed, die hem, zoo het scheen, den weg naar het Ge-
zantschap te
Parijs moest banen. Den Sleten 3Iaarl werd den Staten-Generaal mededee-

oiïicieren hadden mede in last voor cene behoorlijke bezoldifjinff der schoolmeesters ten laste der
plattelandsgemeenten te zorgen, en te onderzoeken, Avelke bedijkte Avateren of {jorsen nog niet
iu de verponding waren gequotiseerd. Zoo Λναβ men er tevens op bedacht, de belastingen op
te drijven,

ï iiesol. Stat.-Gen. 20, 24 Febr. 1620. - Zie hiervoor, bi. 330—333.

^ llenol. Stat.-Gen. 25, 27, 28 Jan.j 14 Febr. 1620.

< Resol. Slat.'Gen. 14, 10, 20 Maart 1620.

-ocr page 452-

1C18—

1621.

DES VADERLANDS. 449

ling gedaan van een brief van den Nederlandschen Gezant Ie Parijs.' het ongenoegen
tegen Hun Hoog Mögenden, dit was de inhoud van dien brief, hield in
Frankrijk nog Njen^r onge-
sfeeds aan; de kooplieden, die zich door de onzen verongelijkt achtten, hadden geza- ""^"pgg^'^'^ons
menlijk hunne grieven in den vollen Raad, waarby eenige Prinsen tegenwoordig geweest
Bewind,
waren, op het heftigst voorgesteld: vooral de zaak van St. Malo en die van Kapitein
RicnARDiÈRE ^ hadden de algemeene verontwaardiging gewekt, en raen zag in het
bedrgf der onzen eene schennis van de alliantie en van het volkenrecht tegelijk. Reeds
had
bu maurier in last, op nieuw strenge straffen tegen den Vice-Admiraal legier te
vorderen.
Langerak vond gehoor noch geloof bij alles wat hij tot verklaring van het
gebeurde aanvoerde, en over het algemeen was men thans zoo ongunstig tegen de Ne-
derlanders gestemd, dat de enkelen, die voor hem zouden willen of kunnen getuigen,
dit niet durfden — Wel mocht onze Gezant dus schrijven. De openbare meening in
Frankrijk zag wederom het heil des Lands in de bedwinging der Gereformeerden, en
de sympathie met
Spanje en Oostenrijk was in dezelfde male aangewakkerd, als de
argwaan tegen de Republiek der Vereenigde Provinciën was opgewekt. Reeds beraamden
•Ie beide partijen, die van den Hertog
de luynes en van de Koningin-Moeder, eene
verzoening tegen de Hugenoten, wier vergadering te
Loudun, op straffe van als schuldig
aan openbare rebellie beschouwd te worden, gelast was uit één te gaan, en de Prins
van
Condé ijverde thans zoo zeer voor de Katholijken, dat hij den Spaanschen Gezant
verklaarde de verbreking van het Twaalfjarig Bestand met toejuiching te zullen begroe-
ten
3. — Kon in zulke omstandigheden aerssen in 's Gravenhage gemist worden, of
was hg het niet, die de klachten der Fransche kooplieden nog kortlings zoo zegevierend
had welen te beantwoorden? En wie was, beter dan hij, in slaat om de Fransche Rege-
ring tegelijker lijd waarborgen te geven tegen hetgeen zy van de zijde der Calvinisten
duchtte, en haar Iegelijk in eene aansluiting aan het Protestantisme het middel te doen
zien om het Huis van
Oostenrijk, dat zij nu in het omsingelen van zijne vijanden be-
hulpzaam was, in ontzag te houden? Dus werd de benoeming van den Gezant naar
Venetië natuurlyk alweder verschoven; » op de ambassaden van Venetië, Frankrijk en
Engeland, dus leest men in de Resolutiën der Staten-Generaal op den aö»·^«" Maart,
wordt alsnog geen eindbesluit genomen, wegens de onzekerheid welke personen daartoe
Ie gebruiken," en dat nieltegenslaande de Slaten van
Holland zich in de begeerte van

' Zie hiervoor, bl. 203 (Noot), en 327, 332. 2 HegoL Stat.-Gen. 21 Maart 1620.

3 Resol. Stat.-Gen. 14 Maart 1620. cableton, 111, p. 237, 238 , 259. bauke, Frans. Gesch.
11, s. 260. De Prins van Condé, zwager van wijlen filips wiliem van Oranje, deed Prins
MAURiTS een proces aan ten behoeve van zijne zuster, Avegens liet Prinsdom
Oranje, enaantuvsEs
werd de begeerte toegeschreven van zich van dit Prinsdom meester te maken (cAnLETOS, 111,
p. 279 , 280).

57

ΙΠ Deel. 3 Stuk.

-ocr page 453-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— den Prins gescKikt hadden en op aerssens benoeming aandrongen Suriawo zat in-
tnsschen niet stil. Wel wetende, hoe men nu reeds voorspelde, dat de ambassade naar
Venetië vruchteloos zou zyn, aangezien deze Italiaansche Republiek schuilen zou achter
de noodzakelijkheid om zich legen
Turkije, hetwelk door Spanje tegen haar werd op-
geruid, te verdedigen, en zich alzoo aan alle werkdadige ondersleuning van
Bohemen
zou onttrekken, beijverde hij zich in eene openlijke mededeeling aan de Stalen-Generaal
de dienst, welke aan
Venetië ]ms\. te Conslantinopel door onzen Gezant haga bewezen
werd, breed uit Ie meten 2. Zoo zou
haga, dus mocht men redeneren, het oorlogs-
gevaar, dat
Venetië uit Turkije dreigde, ook wel weten af te wenden, en aldus verviel
het bezwaar, dat legen de belangrijkheid van het kostbare Gezantschap gemaakt werd,
van zelf. — Zoo scheen dan toch de benoeming doorgedreven Ie zullen worden. Reden
genoeg voor
du matjriee. om gevolg te geven aan zijnen reeds voor eenige dagen ont-
vangen last en eene nota aan de Stalen te richten met den eisch, dat
legier niet aan
de verdiende slraf onttrokken werd. De verontschuldigingen, dus luidde dat stuk, voor
LEGIER aangevoerd, kon de Koning van
Frankrijk niet aannemen: had die scheepsbe-
velhebber gemeend eenen zeeroover aan te houden, hij had een anderen weg moeien
inslaan; bovendien
righardière was geen zeeroover: dit nam men alsnog aan te bewij-
zen. Aldus bleven de Nederlanders, die handdadig waren gevs'eest aan het nemen van
zyn schip, onder het vonnis te
Liicon over hen geveld. De beste partij, die de ver-
oordeelden kiezen konden, was den beleedigden Franschman schadeloos te stellen, en om
het bedrag te bepalen was zekere Heer
de la tour herwaarts overgekomen Dus
scheen alles wat door de bekwaamheid van
aerssen in deze zaak gedaan was, volstrekt
ijdel te wezen, en was er nog wat tot handhaving van het vroeger aangevoerde te zeg-
gen, wie beier, wie anders dan
aerssen kon zulks thans ter beantwoording dier nota
laten gelden? Zoo scheen dan deze zaak door
Frankrijk aangegrepen als een middel
om AERSSENS vertrek te dwarsboomen. Doch de Prins duldde geen verdere tegenwerking.
Hij verscheen den S^®·» April in de vergadering der Stalen-Generaal, en de benoeming
van eenen Gezant naar
Venetië, benevens de zendingen naar Frankrijk en Engeland,
waren aan de orde gesteld. Zijne Excellentie stond het gevoelen voor, dat de Gezant
naar
Venetië zonder verwijl moest vertrekken, opdat de bekrachtiging der alliantie niet
verijdeld mocht worden door de partij, welke haar in den Veneliaanschen Senaat

Aerssen tot Dadelijk ging alsnu de Vergadering over lot de benoeming: aerssen

buitengewoon ge-^Yjjg ^g gekozene, en wat meer is, tegelijk wenschte de Prins zijne benoeming als hoofd

ZEBt D&tir f βϊΐθ*

tïó benoemd. van het Gezantschap naar Frankrijk door te drijven. Hij stelde voor, dat men binnen
een dag of twee mede een va3t besluit zou nemen ten aanzien van de personen, die

1 Res. Holl. 10, 16, 25 Maart, 1620. 2 Heg, St.-Gen. 28 Maart, 1620.
3
Res, St.-Gen, 30 Maart; 1 Apr. 1620.

-ocr page 454-

DES VADERLANDS. 445

naar Frankrijk zouden afgevaardigd worden, en van de inslruclie liun mede Ie geven,
en aarzelde dus niet, met zijo doel voor oogen, de zaak der bezending naar
Engeland
van die naar Frankrijk af te scheiden, in weerwil van de »jaloezijën en misverstanden",
welke zulks tusschen deze beide Rijken geven kon. De Gedeputeerden uit
Gelderland
verklaarden ten overvloede, dat het Gezantschap naar Venetië niet moest vertrekken,
dan nadat de instructie voor de ambassade naar
Frankrijk vastgesteld en de persoon,
daarmede te bekleeden, benoemd zou zijn i. Dus gaf men niet onduidelijk te kennen,
dat hierin niets zonder
aerssen moest besloten worden. Thans derhalve kwam het er
op aan, den weerzin van Frankrijks minister legen den persoon van
aerssen te trotseren
en dezen tegenstand te breken. Den April had er een onderhoud plaats tusschen den
De Prins moet
Prins en DU MAURiER. De Prins beklaagde zich ronduit, dat Frankrijk de personen, tot Gezant naar
welke hij aanbeval, uitsloot alleen op grond, dat zij hem toegenegen en zijne trouwe
dienaren waren, gelijk men vroeger, zeide hij op
oldenbarnevelt doelende, zijne per-
soonlijke vijanden in bescherming genomen had, en toen
bu maurier. te kennen gaf,
dat
aerssen en wie de Prins nevens hem ΛνΐΜβ zenden, met de ambassade naar Enge-
land
tevreden gesteld konden worden, want dat Frankrijk zich moest blijven veront-
schuldigen en hem- niet kon ontvangen, liet de Prins zich in toorn ontvallen: »ik zie
wel dat men onze Gezanten onheusch wil bejegenen." — Inderdaad de vrees, dat, zoo
de Gezanten, die wij zenden zouden, niet naar 's Konings zin waren, hun in
Frank-
rijk
geen eervol onthaal te wachten stond, was toereikend om aerssens benoeming lot
Gezant derwaarts te verijdelen: want zou hij zich immer schande voor eer, en misken-
ning voor invloed kunnen laten welgevallen? — Het onderhoud leidde lot niets: slechts
strekte het, om bij
du maurier den ongunstigslen dunk Ie versterken van 's Prinsen
gezindheid aangaande de Regering van
lodewijk XIII. Werkelijk had de Prins ge-
zegd, dat de Staten 's Konings gunst des noods wel konden missen, en
du maurier had
hierin een blijk gezien, dat zy bij gelegenheid geenszins zouden aarzelen om voor de
oproerlingen in
Frankrijk party te trekken — Zoo moest dan hel denkbeeld om aerssen
ook met het Gezantschap naar Frankrijk te bekleeden, worden opgegeven. De Fransche
Gezant had het pleit gewonnen, en de zaak van
righardière werd alsnu spoedig bijge-
legd. Het antwoord aan
du maurier op zijne vernieuwde klacht over den Vice-Admiraal
legier, haalde op nieuw de sedert nog bevestigde bijzonderheden Ier ontlasting van den
Zeeuwschen Scheepsvoogd met groote kalmte op, maar hoezeer daaruit volgde, dat
LEGIER volstrekt onberispelijk was, verklaarden de Stalen, » om den Koning nog duide-
lijker te doen blyken, dat zy zijne getrouwe bondgenooten en dienaren van zijne Kroon"
waren, zich bereid om de waarde der goederen, die
legier van righardibres schip
had medegenomen, niettegenstaande zij door den bevoegden rechter goede prijs verklaard

1C18—
1021,

2 oüVBÉ, p. 308—310.

' Ees. SL-Gen. 2 April 1620.

7*

-ocr page 455-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— waren, lerug te geven. Dergelgke prijzen zouden zij, om het ongenoegen van Zijne
Majesteit niet gaande te maken, hunne Scheeps-Kapiteins verbieden voortaan te nemen,
en dat wel »in erkentenis van de zeer groote gunsten en weldaden, die zij ontvangen
hadden van wijlen 's Konings vader en van den Koning zeiven, en van die, welke zij
nog van Zgne Majesteit en van zgne Kroon verwachtten — Dit stuk was onderdanig
genoeg en daarmede zagen de onzen voor goed af van de dubbelzinnige tuchtiging der
Fransche zeeroovers. Dat
aerssens benoeming tot Gezant naar Veneli'è niet langer door
Frankrijk werd tegengewerkt, was eene inwilliging, die met onderdanigheid moest
erkend worden. —
Aerssen nam zyne nieuwe belrekking niet aan zonder zgne veilig-
heid en voordeel zooveel doenlijk te behartigen.
Garleton drukt het dus uit, dat hij
alvorens den post op zich te nemen, een weinig loofde en dong over zyne bezoldi-
ging Hem werd eene som toegelegd van 125 gulden daags, mits hij geen geringeren
stoet medenarn, dan van achttien of twintig personen Wat de zorg voor zyne veilig-
heid betreft, bij de verklaring, dat hy het ambt aanvaardde, voegde hy dezen wensch ;
»aangezien hy de zending niet zonder gevaar kon uitvoeren, vermits Hun Hoog Mö-
genden partij getrokken hadden voor
Bohemen en de Geünieerde Duitsche Vorsten, en
hij door de landen van de tegenpartij zou moeten reizen, zoo verlangde hij, te meer
daar hij naar de eer dezer legatie niet gedongen had, van Hun Hoog Mögenden eene
acte, strekkende om aan zijnen persoon op de reize heen en weder veiligheid en scha-
delooshouding te verzekeren." Op dit verzoek viel het besluit, dat men op den Heer
van SOMMELSDIJK zou toepassen, wat vroeger ter verzekering van de veiligheid der Ge-
zanten besloten was, doch dat men hem daarvan geene bijzondere acte zou geven
lustruclie aan Instructie, den Gezant medegegeven, droeg hem de taak op om op zyne reize

AERSSEN voor j hoofden der Geünieerde Duitsche Vorsten, met name ook den Marksraaf van Baden-

x;ijiie reize naar ' ö

Veneiië meiege-ß^pifiQj^ en den Hertog van Wurtemberq, te begroeten en hen zooveel mogelijk tot

geven,

krachtdadige behartiging van den oorlog tegen de Oostenryksche partij aan te zetten,
door hen van der Staten yver voor deze zaak te verzekeren. Voorts moest hij zynen
weg nemen door het gebied der Evangelische Zwitsersche Gantons, en indien hy door
Graauwbunderland trok, de gelegenheid waarnemen om hen, die hem aldaar mochten
komen begroeten, onder verzekering van de belangstelling van Hun Hoog Mögenden,
aan te sporen om alle verbond met
Spanje te verwerpen en aan het krygsvolk, tegen den
Koning van
Bohemen en de Geünieerde Vorsten bestemd, den doortocht te weigeren.
Ook moest hij trachten den Hertog van
Savoye tegen Oostenrijk partij te doen kiezen,
en vernemen op welken bystand de Staten, ingeval zy werden aangevallen, van de zijde
van dezen Vorst, dien zij vroeger zoo volijverig ondersteund hadden, rekenen konden.

1 Mes. Si.-Gen. 8, 13, 14, 15, 22 April 1620. = caiileton, III, ρ. 292. /

3 Hes. Si.-Gen. 11 April 1620. ^ lies. St.-Gen. 7, 13 April 1620.

-ocr page 456-

DES VADERLANDS. 453

Te Venetië zelve moest hij al spoedig de Boheemsche zaak Ier sprake brengen, enden 1618 —

1621.

Doge en den Senaat Iraclilen over te lialen om de wapenen tegen Ferdinand op te
Yalten, als die voor hen nog gedachter was dan voor onze Republiek, daar hunne be-
zittingen aan zijn gebied grensden en zij reeds ondervonden hadden, wat hij, nog slechts
Aartshertog zijnde, tegen hen in het schild voerde. Eindelijk, met onderhandelingen
over de scheepvaart in de
Golf moest hij zich niet inlaten; immers, drongen wij op
den vrgen toegang tot dien zeeboezem aan, zoo kon
Venetië hem niet langer voor de
Spaansche transportschepen gesloten houden

Den April vertrok de Gezant. Hun Hoog Mögenden gaven du maurier door

eenen uit hun midden daarvan kennis, daar de vijandelykheid, die er tusschen hem
en
sommelsdijk bestond, dezen niet toehet in persoon afscheid van hem te nemen
ïe
Venetië zou onzen Ambassadeur geen gevaar loopen met den Franschen Gezant in
botsing te komen: immers, was deze reeds te voren op het punt geweest van daar te
vertrekken, nu
aerssen aldaar te wachten was, bespoedigde hij zijn vertrek op last
zijner Regering om hem geen bezoek te behoeven te brengen
3. Op de heenreize sprak noe bij zich
sommelsdijk de Hoofden der Evangelische Unie; doch niet veel troostrijks kreeg hy te
berichten van den staat van zaken, welken hij in dit deel van
Duitschland aantrof:
Frankrijk oefende een verlammenden invloed uit, en terwyl de Markgraaf van Ans-
pach
het voornemen scheen te hebben om zich eerstdaags met den Hertog van
Beijeren te meten, had men, door schoone beloften misleid, den pas te Breisach,
voor de Beijerschen open gelaten^; de macht van de Unie was klein, de Steden
ongezind om de lasten van den oorlog te dragen, en al eer de krijg begonnen
was, heerschte er reeds schaarsheid van alles. Onze Gezant had getracht de on-
eenigheden, die de zoo noodige zamenwerking beletten, uit den weg te ruimen,
doch dat deze poging blijvende vruchten zou dragen, was niet te wachten Had
men door den pas van
Breisach op te geven, de gelegenheid verwaarloosd om
de gemeenschap af te breken, welke
Oostenrijk en Spanje^ van den Elsasz af tot
aan de
Nederlanden toe, langs een reeks van door hen bezeten gewesten onder-
hielden, ook in
Graubunden zou onze Gezant niets vermogen, om dit land voor den

' Zie de Instructie bij de jonge, Nederl, en Yenetic^ Bijl. VI (bl. 415—419).
2 carleton, 111, p. 293. 3 carleton, 111, p. 301.

^ In een gesprek met onzen afgevaardigde den Heer van randwijk in het eind ran Jalij(1620)
ie
Durlach, wierp de Markgraaf van Baden-Durlach al de schuld van het verlaten van den Pas
van
Breisach op de bevelen van de Evangelische Unie (zie het Rapport van randwijk op het
Uijksarchief, fol. 11 recto).

5 DE JONGE, t, a. pl. Bijl. VII (bl. 420—422).

-ocr page 457-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lois— vijand Ie sluiten. Alleen door met Grauhunden op een voet van vriendschap te zijn,
had HENDRIK IV gemeend, over
Itali'é te kunnen beschikken, èn nu was dit Jand, ten
gevolge van een heilloozen godsdienstkrijg, die ook hier
Franhrijks staatkunde hel
spoor biystei· gemaakt had, gansch en al in de macht of onder den invloed van
Spanje
en Oostenrijk gevallen, en de Bisschop van Chur en de beide Bonden, uit ΛΥβΙΙιβ het
gewest bestond, zouden welhaast den Koning van
Spanje beloven, zijnen soldaten den
vrijen doortocht naar het Noorden te vergunnen ^; reeds waren er troepen uit
Napels
door Zwitserland in Duilsehland doorgedrongen en werden er nog meer gewacht
Slechts in
Parijs zelve zou een staatsman van een krachtigen geest misschien de oogen
der Bewindslieden hebben kunnen openen en de gemoederen omzetten, om
Grauhunden
door de macht van Frankrijk, onder welks bescherming het stond, aan Spanje en Oos-
tenrijk
te ontrukken, en aan onzen Gezant had men, om den argwaan van Frankrijk
niet op te wekken, zelfs geene geloofsbrieven aan de Overheden in dat Zwitsersch
Canton durven medegeven — Den IS'^™ Junij kwam de Heer van
sommelsdijk te Venetië,
na overal op den Venetiaanschen bodem met zoo veel eerbewijzen als »de ambassadeur
van den grootsten Keizer zouden kunnen bewezen worden" ingehaald te zijn: bijna had
het den Gezant zijne gezondheid gekost: voor geen honderd dukaten 'sdaags, schreef
hy, zou hij op nieuw zulk een lästigen en vermoeijenden tocht in de onlijdelijke hitte
doorstaan Trouwens, de Republiek kon moeijelijk minder doen, nadat de ontvangst
van
Signor laisdo, eenen Venetiaanschen Ambassadeur, die, naar Engeland bestemd,
hier in den vorigen winter slechts doorgetrokken was, als het ware den maatstaf gegeven
had, naar welken men verlangde dat onze Gezant zou onthaald worden: die Edelman
Avas — eene gansch ongewone eer — door den Prins van
Oranje, Graaf willem lodewijic
en Prins frederik Hendrik, ingehaald — Al die eerbewijzen echter vergoedden, voor
AERSSEN ten minste, de vruchteloosheid van zijne zending niet: hij ondervond maar al
te zeer de waarheid van hetgeen hij naar
^s Gravenhage schreef: dat »aan die ceremo-
niën meer gewicht gehecht werd, dan aan de zaken zeiven De Republiek over te

1 Zie hiervoor, hl 302. banke, Fra}2z. Gesch. Bd. IL 261. Den 10 Aug. 1620 deelde
suriano aan de Staten mede, dat de bannelingen of rebellen onder de Grisons να/^βΖ/ί«« hadden in-
genomen met behulp der Spanjaarden door toedoen van den Goeverneur van
Milaan, en daar-
mede dc pas door 't gebergte den vijand openstond. Aan
sommelsdijk, die toen terug was, zou
opgedragen worden een brief aan de Zwitsers te schrijven, ten einde daartegen zoo mogelijk,
maatregelen genomen werden
[lies. St.-Gen. 10 Aug.; 5 Sept. 1620. cableton, 111, ρ. 363, 364,
370, 371). 2
Sl.-Gcn. 12 Febr. 1620. carleton, 111, p. 189 , 242.

3 Res. SL-Gen. 2 April 1620. carleton, 111, p. 245.

^ Zie cARLETOiv, 111, p. 293. lies. St.-Gen. 22 Apr. 1620.

s de jonge, Bijl. Yll (bl. 423). « carleton, III, ρ. 209. ^ ^e jokgë, bl. 424.

-ocr page 458-

DES VADERLANDS. 453

halen tot het verleenen van bijstand aan den Koning Tan Bohemen en de Duitsche
Unie, dit Terraocht hij niet. Nu de Hertog van Ossuna van zyn onderkoningschap
te
Napels was ontzet, was bij de Venetianen de vrees voor den oorlog van de Spaan-
sche zyde genoegzaam geweken.
Zij zagen de Spaansche troepen zich in Italië ver-
zamelen , hetzij om
frederik V te gaan tuchtigen, hetzij om de Vereenigde Provin-
ciën tegen den afloop van het Bestand tot redelijke eischen te gaan stemmen, en zij
zouden wel dwaas geweest zgn, zoo zij door eene daad, die met eene oorlogsverklaring
gelijk stond, zich die troepen op den hals hadden gehaald. Dus beantwoordden zg het
vertoog van den Heer van
sommelsdijk met uitvluchten en bezwaren: reeds betoonden
zij hunnen goeden wil door den Spaanschen troepen den doortocht te water en te land
te ontzeggen, — alsof dit den Koning
vaw Spanje eenigermate belette zijne krijgsbenden
door het Milanesche en
Savoye of Zwitserland in Duitschland te brengen, ·—en voorts:
de Turken dreigden met oorlog, en dit, zeiden zij, noopte hen, hunne middelen lot
zelfverdediging te bewaren. Zulks was waar. De Hertog van
ossuna had weleer eenige
Venetiaansche galeijen genomen, op welke zich Turksche goederen hadden bevonden
en deze schade wilden de Turken op
Venetië verbalen; maar tevens bepaalden zij zei ven
reeds de geldsom, voor welke de vrede te koop was, en weldra kwam er een vredes-
verdrag tot stand ■— Gemakkelgk was het voor eenen n>an van
aerssens doorzicht te
bespeuren, dat alle moeite vergeefsch zou geweest "^zijη, ja, men mag veronderstellen,
dat hij de vruchteloosheid der poging reeds te voren bevroed had. Hij rekte dan ook
zijn verblijf niet, en daar hem de vrijheid gelaten was om zonder nader order af te
wachten te vertrekken, wanneer hij begreep, dat zijne taak was volbracht zoo aar-
vaardde hij in het begin van Julij de reis naar huis. Bovendien de toestand, dien hij
daar had achtergelaten, gunde hem geene rust. Dus poogde hij niet eens den Hertog van
Savoye op de terugreize Ie spreken, en tot zijn verontschuldiging voerde hij aao, dat
een onderhoud met dezen Vorst volstrekt niet geraden was, aangezien de Hertog op
twee gedachten hinkte, of hij zijne dochter, de Hertogin-weduwe van
Mantua, aan
den Keizer ten huwelijk zou geven en dezen zijne troepen zou aanbieden, dan
of hij de zaak der Geünieerde Vorsten trouw zou blijven. Dus, beweerde
aerssept.

' Res. St.-Gen. 4 Julij, 1620.

^ Res. 'St.-Gen. 3 Aug. 1620. Nadat het verdrag tusschen Venetië cm Turkije lot stand was
gekomen, viel de Venetiaansclie Gezant te
Consiantinopel bij zijne meesters in ongenade, zoozeer
dat liij niet alleen zijne eer, maar zelfs zijn leven scheen te zullen verliezen. In deze omstan-
diglieid schreef
uaga, die hem steeds tegen den Turk beschermd had, een verzoek aan de Staten,
dat zij de vervolging van den Gezant bij de Venetiaansche Regering zouden zien te keren, aan-
gezien dat verdrag afgeperst was door geweldige dreigementen. De Staten gaven aan dit y^vzock
gehoor
{Res. St.-Gen. 25 Oct. 1620). ^ /igj. St.-Gen. 18 Apr. 1020.

1618-
ir.31.

-ocr page 459-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

161S— liet het zich aanzien, dat zijn bezoek slechts zou strekken om den Keizer en Spanje
te meer pogingen te doen aanwenden om zich van 's Vorsten bondgenootschap te ver-
zekeren. Buitendien , voor zijn persoon, voegde hij er bg , kon hij zich geen goed onthaal
bij den Hertog beloven, wiens Gezant te
Venetië hem niet eerder dan daags voor zyn ver-
trek een bezoek had gebracht — De gansche ambassade naar
Venetië was eene zaak deels
van persoonlijk belang voor
aersseit, deels van ceremonie geweest: de alliantie was plechtig
geratificeerd, en de Venelianen hadden op eene vry boertige wijze beloofd, dat zij ze stipt
zouden nakomen, door te zeggen, dat zij wel veroordeeld zouden willen wezen om den
daarbij toegezegden bijstand aan onze Republiek te verleenen: immers zou dit het zekerst
bewijs zijn, dat de oorlog verre van hunne grenzen was uitgebroken en wij, niet zij',
er de slachtoffers van waren Geen wonder dat het verslag door
aerssen, den ll^e»
Augustus mondeling en den September (1620) schriftelijk aan de Stalen medege-
deeld, volgens beshiit der Vergadering op zijn verzoek genomen, geheim gehouden
werd, niet om de gewichtige zaken, die het behelsde, aan onbescheidene mededee-
lingen te onttrekken, maar om de nietigheid der resultaten, die deze kostbare ambassade
had opgeleverd, verborgen te houden

Wel had aerssen alle reden om zijne terugkomst in Holland te bespoedigen. Zijne
tegenpartijders zaten gedurende zijn afzijn niet stil, en menigeen, die zich korUings niet
had durven uiten, deed zich thans tegen het dwangbewind gelden. Hy ging, wel is
waar, eenig gevaar te gemoet; maar slechts stoutheid kon hem redden: rekte hij uit
I overgroole omzichtigheid zijn verblyf buitenslands, dan stond het te bezien, of hij immer

in zijn vaderland terug zou kunnen komen.
" Ia Holland Het onderzoek naar het gedrag der Officieren van Justitie was tegen het midden der

aTzetüDg^^van de afgeloopen. Tot het afzetten dergenen, die hun mishaagden, hadden de

JustTir"^ diefde wegens den tegenstand, die zich had geopenbaard, niet durven over-

liegering in den «aan. De Stalen zouden van de zaak kennis nemen. Het lezen der verslagen, door
weg stonden,door

te drijven. de Commissarissen opgemaakt, hield hen drie zittingen lang bezig Nu was het de
vraag, of men die ambtenaren, aangaande wie het verslag ongunstig luidde, als onher-

^ carleton, 111, p. 302, 313, 318, 354, 364. 2 ce jokce. Bijl. Yll (hl. 424—426).

3 In de »secrete Kast" is het Verbaal niet te vinden geweest. Men mag vermoeden dat men
middel heeft weten te vinden om het stuk geheel te verduisteren. De iosten der Ambassade
bedroegen meer dan 28000 gulden. Zie
de jonge, t. a. pi. hl. 121, Noot 1, en bl. 127, Noot3.
De billijkheid vordert hier bij te voegen, dat door toedoen van den Gezant eenige Nederlandsche
onderdanen, die zich gedurende hunnen diensttijd aan muiterij schuldig gemaakt hadden, zonder
losprijs van de slavendienst op de Veneliaansche galeijen Averden ontslagen (
de jokge, bl. 125.
Hesol Slat.'Gen. 8 Mei, 1620).

/1

^ Resol Holl 15, 16 en 17 Julij, 1620. '

-ocr page 460-

DES VADERLANDS. 453

rocpelijk yeroordeeld zou beschouwen. Dadelijk Terbieven zich slemmen in de Vergade-
ring» om het gewicht dezer vraag te doen uitkomen: zij ging, dus zeide men, liet
geheele Land aan, en voordat daaromtrent een besluit genomen werd, moest men
althans het advies van den Prins vernemen. Welhaast werd dit advies ingebracht. Het
hield in, dat men onderscheid zou maken tusschen zulke Officieren, die zich aan mis-
bruik van gezag of aan knevelarij hadden schuldig gemaakt, en anderen, die de staat-
kundige misdaad op hun geweten hadden, dat zy de voormalige Regering met yver
hadden gediend en onhandelbare werktuigen waren voor het tegenwoordig Bewind.
De eerslen, ried de Prins, moesten voor het Hof te recht staan, maar de anderen voor
de Gecommitteerde Raden gedaagd worden, om, zoo dezen er reden toe vonden,
dadelijk afgezet te worden, of anders met de waarschuwing vrij te komen, dat men op
hun verder gedrag streng zou letten en zij, zoo zij zich in het minst vergrepen, mede
hun ontslag konden verwachten. Deze laatslen, derhalve, zou men alsnog genadig
behandelen, »om niet (zeide het advies) met zoo grooten slag alteratie of onrust in
den Staat te veroorzaken." — Het scheelde veel, dat dit advies dadelijk goedgekeurd
werd. Er waren nog mannen, die met zulk een uit den weg ruimen van staatkundige
tegenstanders en met deze buitengewone rechtspleging buiten het Gerecht om geen
vrede hadden. De volgende dag was getuige van een bedekten aanval tegen hel Collegie
Bedekt verzet
der Gecommitteerde Raden. Er werd voorgesteld, dat, aangezien de tegenwoordige
bemoeyingen van dit Collegie niet meer in overeenstemming waren met hunne Instruc-
tie, dit stuk na het reces der vergadering zou herzien worden. Dit voorstel scheen
de strekking te hebben om op Avettige wyze uitbreiding te geven aan de macht der
Gecommitteerde Raden; maar er lag juist daarom de gewichtige beschuldiging in be-
sloten , dat dit Collegie thans op eenen weg was, die hunne Instructie te buitenging, in één
woord, dat zij een onwettig en aangematigd gezag uitoefenden. Niet anders vatteden
zij zeiven het voorstel op. Dadelyk verhieven zij eene stem van beklag, dat men
buiten hen om met zulk een voorstel aankwam, terwijl men anders het opstellen der
Punten van beschryving aan hen overliet: zy wenschten te weten, of zij in eenig op-
zicht misdaan hadden: was er iemand, die iets tegen hun Collegie of legen een hunner
in het bijzonder in te brengen had, hij werd verzocht hiervoor uit te komen, opdat
zij in staat zouden zyn zich te verantwoorden: liever leiden zij hunne commissie
neder, ten minste totdat hun eene andere Instructie zou gegeven zijn, dan dat zij
zich de blaam getroostten van in eenig punt hunne taak niet naar behooren Ie heb-
ben vervuld. — Deze felle uitval was wel geschikt om alle tegenkanting uil het
veld te slaan. Het bleek, dat de Heren het hoog op namen, en wat weinigen, door
den Prins ondersteund, vermochten, was maar al te zeer gebleken. Geen wonder, dat
de Vergadering verklaarde, niets legen de Gecommitteerde Raden te hebben, noch
legen hun Collegie in het algemeen, noch tegen iemand van hen in het bijzonder:

III Deel. 3 Stuk. ÖS

1618—
1621.

-ocr page 461-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618_ integendeel, hun oprechte ijver voor de tlieast van bet Land was bekend, en men ver-

162 X

' ' zocht, dat zij voort zouden gaan het Land Ie dienen: de Vergadering zou hen hand-
haven, als die haar zelve vertegenwoordigden. Niettemin vond men goed, dat de
instructie te eenigertijd herzien werd, evenwel niet zonder het Gollegie zelve daarin te
kennen. Hiermede was alle vijandelijke bedoeling, die aan het voorstel ten grondslag
kon gelegen hebben, volstrektelijk verloochend; het denkbeeld om na het reces de
zaak te behandelen, vervallen, en de buitengewone macht der Gecommitteerde Raden,
stilzwijgend en van ter zijde, maar niettemin onvvedersprekelijk, bekrachtigd. Nog in
dezelfde Vergadering kwam de zaak van de Officieren, naar wier gedrag onderzoek
gedaan was, ter sprake; doch wat men voorhad, kon nog niet doorgedreven worden.
Immers waren van de Edelen, nevens
duivenvoorde, wimmenum en marquette, ook
noordwijk en benthuizen tegenwoordig. Wel was de meerderheid der Vergadering
voor de goedkeuring van 's Prinsen advies, maar verscheidene leden benevens de Edelen
waren van meening, dat men niemand ongehoord moest veroordeelen. Dus kwam men
dezen dag niet verder; maar den volgenden dag had men het er op gezet om de

Men neemt te-tegenstanders van den maatregel tegen de Officieren eene nederlaag te bereiden. De
gen de baljuws . . , , , i τ. r.

detusschenkomat zittmg begon met het voorlezen van een rekest van Burgemeesters en Regenten van

ΙωΤbehelzende klachten legen hunnen Baljuw, en een verzoek, dat hij in
het belang van de dienst der Stad en »van de ware Christelijke Gereformeerde Rehgie"
mocht afgezet worden. Dus kwamen dan de Steden zeiven den voorstanders van de
afzetting van sommige Officieren te gemoet. Wat was er tegen den maatregel in te
brengen, wanneer der Gemeente, onder welke zulke Officieren hunnen post bekleed-
den, daarmede eene dienst gedaan was?
^s Gravenhage had geene vertegenwoordigers
in de Staten, maar het liet zich aanzien, dat de eene of andere Stad, die Gedepu-
teerden in de Vergadering had, zich op eene dergelijke wijze zou verklaren. Werke-
lijk trad de Pensionaris van
Haarlem op. Het was Meester gilles de clarges,
een der Commissarissen, die met het onderzoek naar de Baljuws belast was ge-
weest. Hij zeide, dat het oordeel moest beginnen met den Schout der stad, die hij
vertegenwoordigde, en ten bewijze dat
Haarlem zelve de afzetting van dien beambte
begeerde, deelde hij een bijzonderen brief mede, door drie Burgemeesters en eenen
oud-Burgemeester onderteekend. Dit getuigenis, gevoegd bij de mededeeling van het
verslag der Commissarissen legen den Schout, al was het ook door geene getuigen
geslaafd, moest, docht den Pensionaris, aan alle gewetensbezwaar een einde maken en
de Vergadering in de afzetting doen berusten. Werkelijk deed zij dit: uit aanmerking,
heette het, dat de Stad
Haarlem zulks zelve scheen te w^enschen, werd de ambtenaar
opgeofl'erd. Maar
de clarges had nevens den Schout van Haarlem nog anderen aan-
gewezen, tot wier veroordeehng men dadelijk moest overgaan, met name den Baljuw
van
Gouda en dien van ^s Gravenhage, en den baljuw en dijkgraaf van de Zijpe, om

-ocr page 462-

DES VADERLANDS. 445

dan later tot de afzetting van nog anderen Ie komen. In het vonnis over den Schout van 1618—

Haarlem gestreken, Avas die van ^sGravenhage stilzwggend mede vervat. Of gold hier

niet dezelfde grond? Wat men aan de begeerte van Haarlem toestond, zou men

dat aan den zoo veel ondubbelzinniger gebleken wensch van'«Gmvew/ia^e ontzeggen? En

zoo men twee personen, die zeker niet meer dan de overigen op hun geweten hadden, ter

liefde van het verlangen van eene stedelijke Overheid opofferde, had men dan recht om

iemand te sparen? Dus was de vraag eigenlyk reeds uitgemaakt. Niettemin verklaarden

de Edelen, en de Gedeputeerden van Dordrecht^ Delft^ Leiden^ Gouda en Roflerdam,

dat de beschuldigden eerst moesten gehoord worden: de Baljuw van 'sGravenhage was,

zeide men, immers bij de hand: hij kon dadelyk worden gehoord: nog dezen middag,

men wist het, was hij in het Collegie der Gecommitteerde Raden geweest, en had hij

verzocht slechts te Avorden gehoord, opdat hy met korte woorden mocht doen blijken,

dat wat men legen hem aanvoerde, van grond ontbloot was. — Nu kwam het er op

aan om door te tasten. De meerderheid verklaarde, dat men in deze zaak met moed

en kracht te werk moest gaan en aan de drie genoemde Officieren een voorbeeld moest

stellen. En wat deden nu de Edelen? — Slechts duivenvoorde, wimmenum en mar-

QUETTE waren tegenwoordig. — De Edelen sloegen voor, de zaak nogmaals aan het

gevoelen van zijne Excellentie te onderwerpen, maar tegelijk gaven zij te kennen, dat

het wenschelijk was, dat de minderheid zich hier aan de meerderheid onderwierp om

in zulk een kiesche zaak een schyn van eenparigheid te verkrijgen. Dit advies werd

ondersteund, en als nu verklaarden de Edelen wel niemand ongehoord te kunnen ver-

oordeelen: zulks ware ook tegen de rechten van het Land, maar — voor deze reize

zich te kunnen laten welgevallen, dat zy overstemd werden. Zulk een voorbeeld kon

veihg nagevolgd worden. Al de Sleden, op Gouda na, onderwierpen zich dan ook,

met meerdere of mindere mate van zelfbeschuldiging, aan de meerderheid; de ééne jje afzetting

stad Gouday schoon hare stem hier veel afdeed, daar het haren baljuw betrof en tlus g"™'®^^]^-®"^

wat voor de afzetting der Schouten van Haarlem en ^sGravenhaqe gegolden had, voor«borge-

o i7 O O » dreven.

het behoud van dien van Gouda pleitte, — Gouda alleen kon het besluit niet keren,
en de afzetting was beslist. De Gecommitteerde Raden kregen alsnu in last, dit besluit
»op de gevoegelykste wyze" ten uitvoer te leggen. Doch thans, zoo het scheen, be-
schroomd om buiten de orde te gaan, verontschuldigden zij zich. Bg gevolg werd den
Secretaris bevolen, in den naam der vergaderde Stalen zei ven den vier veroordeelden
hun vonnis aan te schrijven Dus moest de verontwaardiging niet de Gecommit-
teerde Raden alleen, maar de geheele Vergadering der Stalen treffen, en ten overvloede

' Na deze aanschrijving heeft de Secretaris, adriaan duik, niet vele stukken meer geteekend.
Binnen het halfjaar was zijne pen hem uit de hand gevallen door den dood.
Resol. Holl.
7 December 1620.

08*

-ocr page 463-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1018— werd besloten, dat de stemmen, die er in deze zaak Avaren uitgebracht, geheim zouden
gehouden worden, hetgeen met herinnering aan den gezworen eed aan een ieder op het
hart werd gedrukt. De behandeling van de zaak der overige verdachte Officieren werd
tot na het reces uitgesteld

En zelfs toen werd zij nog niet behandeld, maar op voorstel van de Gedeputeerden
van
Haarlem uitgesteld tot de eerstvolgende bijeenkomst der Staten; rnaar dan, bepaalde
men er bij, zou zij niet in vergetelheid mogen komen. Dus bleef het zwaard nog boven
het hoofd van velen zweven. Intusschen werd ook zonder bepaald besluit het beginsel
aangenomen, dat aan de Officieren, die het minst mishaagden, en van wier zyde
bovendien een verzoenende stap te wachten was, de gelegenheid gegund zou worden
om het misnoegen te ontwapenen. Doch de bedreigde ambtenaren, fier op hunne on-
schuld, tartten door hunne onverschrokken houding de Staten uit, om de mate der
ongerechtigheid vol te meten: zij bleken hunne onwettige afzetting te zullen afwachten.

Om (Ie afzet-Had vroeger de invloed van stedelijke Regeringspersonen tot het doel geleid, thans werd
tiiig vau de ove-
rigen gediian te
een nog wetteloozer middel beproefd: ambtelooze burgers van Delft, maar die

meiste'vergebe getrouvve patriotten noemden, leverden bij de Staten het verzoek in, dat hun
zondère Turgers ^ocht worden afgezet. Eenige gemeenteleden uit
Rijswijk maakten het nog

Ie baat. erger: zij brachten klachten in niet alleen tegen hunnen Schout, maar tegen den

Secretaris, eenige schepenen en den bode der Gemeente. Dit ging al te ver, en de
Staten, begrijpende, dat aldus geen Magistraat meer met rust zou gelaten worden, oor-
deelden, dat zulks een zaak van een slecht voorbeeld was, en gingen over tot de
orde van den dag. Maar dadelijk daarop vielen er wederom heftige beraadslagingen,
terwyl de voorstanders der afzetting den hatelyken maatregel niet zonder de stilzwygende
toestemming der anderen wilden toepassen, en deze laatsten zich niet zoo gemakkelijk
tot het onrecht lieten overhalen. Dus werd de zaak in September (1620) alweder lot
de volgende vergadering uitgesteld. Maar toen ook wendden de Gedeputeerden van
Haarlem een uiterste middel aan om hunnen zin door te drijven. Op de Propositie
tot de Consenten, waaraan thans, nu in de zoo hoog opgevoerde oorlogskosten bewilligd
moest worden, zoo buitengemeen veel·gelegen was, verklaarden zij geen advies te zullen
uitbrengen voor en al eer er een besluit zou genomen zyn in de zaak der baljuws.
Slechts op de stellige belofte dat deze zaak onmiddellijk na die Propositie afgehandeld
zou worden, lieten zy zich bewegen, hun advies te geven. Zoo was zy dan den
December aan de orde; doch de tegenstand was alstoen nog niet overwonnen. Wel
wilden de Edelen, zeiden zij, geenszins als verdedigers optreden van Officieren, die zich
in hunne dienst onbehoorlijk gedragen hadden: integendeel dezulken moesten, ook huns
bedunkens, afgezet of anderzins naar verdienste gestraft worden; maar zulks moest met

1 Rcsol llolL 18, 21, 22, 23 Julij, 1620.

-ocr page 464-

DES VADERLANDS. 453

goede kennis van zaken gescbieden, en de beschuldigden lot zelfverdediging worden 1C18—
toegelaten. Das drongen zij er op aan, dat nevens de Commissarissen, die met het on-
derzoek belast geweest waren, een even groot aantal leden uit de Staten benoemd
werden om kennis van het resultaat des onderzoeks te nemen, de Officieren, die de
meeste blaam beloopen hadden, voor zich te dagen, ze te hooren, en dan van hunne
bevinding verslag te doen, waarna de Staten zeiven over het lot der beklaagden beslissen ,
zouden; met dien verstande, dat zij die zich aan knevelarij en dergelijke vergrijpen
hadden schuldig gemaakt, aan den Advokaat Fiskaal zouden worden overgeleverd. Met
dit gevoelen vereenigden zich de Steden
Dordrecht^ Delft, Leiden, Gouda, Bolterdam,
Schiedam
en Schoonhoven. De eerste voegde er den wensch bij, dat men alsnu ook over
zou gaan tot het uitvaardigen eener amnestie, ten einde »de gemoederen gerust te
stellen." Zelfs
Haarlem sloot zich aan het gevoelen der Edelen aan; doch onder beding
dat de dagvaarding en het verslag der te benoemen Commissie nog gedurende deze win-
terzilling zou gedaan worden. Maar
Amsterdam, met haren pensionaris ρΑ,υνν, een man
die met anderen van zyn geslacht in de omwenteling, even zeer als sommelsdijk en muys
ΎΑτν HOLT, eene groote rol gespeeld had,
Amsterdam, begreep dat men zich gelijk moest
blyven. Had men enkele Officieren in aanzienlijke steden alleen op het onderzoek,
door de Commissarissen ingesteld, afgezet, en bepaalde men nu, dat voor de andere
beklaagden zulks niet geschieden mocht, dan zou men een blaam van onrecht werpen
op de handelwijze tegen genen gevolgd. Dus vond hij best, dat de Commissarissen
zonder verdere vormen eenige Officieren, hoe minder hoe beter, aan de Vergadering
ter afzetting voorstelden, en al de overige Sleden omhelsden het gevoelen van
Amsterdam. Doch hiermede was het advies der Edelen niet ter zijde gesleld; de
Vergadering bleef verdeeld, en de zaak werd op nieuw uitgesteld. Toch kwam zij,
Toch wordt de
ook zonder geregelde beraadslagingen, zoo het schijnt door invloed en tusschenspraak, doorgedre
inmiddels zoo ver, dat de Commissarissen, van den aanvang aan met het bewuste
onderzoek belast den lö·!®^ Januari] (1621) eene lijst inleverden van zulke Officieren,
die stellig afgezet dienden te worden. De Edelen, met de Sleden
Dordrecht, Leiden,
Schoonhoven
en den Briel, verlangden nog altijd nader onderzoek en schifting der
beklaagden. Doch
Rotterdam, hoezeer, zeiden hare Gedeputeerden, niet bij machte om
iemand ongehoord af te zetten, gaf thans het voorbeeld van onderwerping aan het
bovendrijvend gevoelen: verstond de Vergadering de op de lijst gebrachte Officieren te
veroordeelen, zij zou zich dit laten welgevallen. In den zelfden zin verklaarden zich
al de overigen. Slechts de Edelen en de Steden
Delft en Leiden verzochten aanleeke-
ning, dat zij daarin niet toestemden. En hiermede had de zaak haar beslag gekregen.
De lijst der Commissarissen bevatte de namen van acht en twintig Schouten of Secreta-
rissen, die allen werden afgeiet, met den Schout van
Delft, dirk vaw der dussek,

-ocr page 465-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— bovenaan De Overheden, aan welke in dit geval de benoeming van nieuwe amble-
naren in de plaats der afgezetten vrygelaten werd, met name de Ambachtsheren in
de dorpen, kregen aanschrijving, dat zij met den eersten bevoegde personen hadden
aan te stellen, »liefhebbers en voorstanders van de Religie en de Regering, opdat de
Staten niet genoodzaakt mochten zijn, de nieuw benoemden op nieuw te ontslaan."
Voorts werd eene andere lijst opgemaakt van dezulken, die met eene bedreigende ver-
maning vry zouden komen. Al de slachtoffers kregen bovendien de ernstige waar-
schuwing, dat zij zich niet zouden trachten te wreken op hen, die eenig getuigenis
ten hunnen nadeele hadden afgelegd. Eindelijk werden al de stukken en rapporten,
deze zaak betreffende, verzegeld in de vergaderzaal der Staten weggeborgen

Invloed aan de In dez6 Zaak, aldus tot het gewenschte einde gebracht, hadden de plaatselijke Rege-
stedelijke Over-
heden op de be-
ringen, die zich met de personen en de betrekking der baljuws harer Gemeenten bemoeid

juwT'^toegelatenl hadden, eene belangrijke rol gespeeld. Tot het eerste voorbeeld van zulk eene bemoeijing
had, opmerkelijk genoeg, de Heer
hugo muys vanholy, Schout van Dordrecht, aanlei-
ding gegeven. Hij nam, zoo het schijnt omstreeks den lijd dat hij als Gezant naar/iamèwr^
vertrok, zijn ontslag als zoodanig. ^ De Stadhouder had het recht om den Schout te
kiezen uit een drietal, door de Staten opgemaakt. Natuurlijk had de Stad, waar de
post te vervullen was, door hare Gedeputeerden invloed op de vorming van zulk een
drietal; maar het waren niettemin de Staten, van wie de nominatie uitging. Bij deze
vacature nu kwam
Dordrecht openlijk uit voor den man harer keuze. Zij gaf den
wensch te kennen,
arwoud muys van iioly. Baljuw van Zuid-Ho Hand, tot haren Schout
aangesteld te zien. Doch deze sloeg de hem voorgestelde betrekking af, en wetende,
dat de Regering van
Dordrecht haren aanstaanden Schout gaarne tegelijk de betrekking-
van Baljuw van
Zuid-Holland zag bekleeden, zoo deed hij ook afstand van deze laatste
Avaardigheid, ten einde de Dorische Heren eenen man zouden kunnen voordragen, die
tevens tot Baljuw van
Zuid-Holland kon benoemd worden. Werkelijk droegen de Ge-
deputeerden van
Dordrecht den Julij (1620) in de vergadering der Staten van
Holland een drietal voor, uit hetwelk Zyne Excellentie alsnu iemand verkiezen zou, die
tegelijk Baljuw van
Zuid-Holland zou worden. Men kan nagaan, dat deze handelwyze
hen, die in de geheimen niet ingewyd waren, grootelijks moest bevreemden: niet alleen
toch werd aldus aan de Staten het recht van nominatie benomen, maar het recht van
den Stadhouder zonderling beperkt. Niettemin werd de wensch van
Dordrecht voldaan;

1 De Secretaris van Vlaardingen, dwingelo, was reeds in het najaar van het vorige jaar
afgezet, na eerst in hechtenis genomen te zijn, omdat hij het had durven Avagen met zijn broeder,
den afgezetten Leidschen predikant, briefwisseling te houden
{Eesol. Holl. 22, 27, 30 Nov. 1619.
Zie hiervoor, hl. 446).

2 Resol Holl. 28 Aug.; 15, 19 Sept.; 3, 7 Dec. 1620. 15, 19 Jan. 1621. ^

-ocr page 466-

DES VADERLANDS.

wie kon, waar van de zijde der Heren mdys van holy zooveel belangeloosheid betoond
werd, de vrucht dier opofFering verydelen? De Staten dan namen, als het ware, het
drietal over, alleenlijk met de betuiging, die in zulke gevallen steeds gehoord wordt,
dat deze inwilliging niet moest aangemerkt worden als recht gevend tot eene herhaling
van het misbruik. Hoe het zij, het is licht te beseffen, welke partij van deze hande-
ling getrokken kon worden, toen de Regering van
Gravenhage welhaast verzocht, dat
men haren Schout zou afzetten. Immers zou men aan deze Stad den wensch onthouden
om zich van haren Schout te ontdoen, terwyl men kortelings aan
Dordrecht vergund
had zich nagenoeg zelve eenen Schout te verkiezen. Het was alzoo in het belang der be-
doelingen van de raddraaiers van het oogenblik, dat de Stedelijke Overheden zich eenen
openlyken invloed op de benoeming harer Schouten aanmatigden.
Haarlem y dat in dit
tydsgewricht, dank zij het karakter van haren Pensionaris, die, met de omwenteling opgeko-
men, zich steeds aan de spits stelde, kwam den ll''®^ Augustus insgelijks met een drietal
voor den dag, dat de Vergadering slechts zou hebben over te nemen, en waaruit de Prins
dan den Schout zou kiezen. Doch thans waren de Edelen wakker. Zij begrepen, dat deze
handelwijze strekte tot vermeerdering van de onafhankelijkheid der Stedelijke Overheden,
en verklaarden, dat zij ze slechts konden goedkeuren onder beding, dat de Ambachtsheren
ontslagen werden van de verplichting om zich aan eene hun voorgestelde nominatie te
houden. Deze eiscli gaf stof tot nadenken, en de beslissing Averd uitgesteld. W^eldra
kwam ook 's
Gravenhage met een drietal ter verkiezing van eenen nieuwen Schout voor
den dag, en wat men aan Steden, die hare Gedeputeerden in de Staten hadden, wilde
vergunnen, behoefde men nog niet aan 'i
Gravenhage toe te geven. Toen een paar
dagen later
Gouda eene dergelijke nominatie inleverde, en de Edelen daar weder tegen
opkwamen, redde men zich door te beweren, dat de Staten zich in allen gevalle vrij-
willig aan de voorgedragen drietallen bonden en desverkiezende andere personen op de
nominatie konden stellen. Onder dit voorbehoud werd het drietal van
Gouda, en dat van
Haarlem meteen, door de Vergadering goedgekeurd, 'i Gravenhage werd eenigzins
minder heusch behandeld: de Staten hielden zich niet aan de nominatie van die Ge-
meente: evenwel plaatsten zij den eersten der drie door haar benoemden bovenaan,
zoodat de Hofstad toch haren zin kreeg ^ Geen wonder, want om zich van oogluiking
te verzekeren, moest men de keuze ter vervanging der slachtoifers zooveel mogelijk vrij
laten: zoo was het dat zelfs de Ambachtsheren de vergunning kregen om nieuwe
Baljuws aan te stellen 2.

1 Resol. Holl O Julij; 11, 13, 15, 19 Au[t. 1620.

- Een niet onbelangrijk voorval had met de nominatie voor den Schout van Haarlem plaats.
Toen deze aan den Prins was toegezonden, kwam het uit, dat de tweede en de derde van het
diielal volgens de privilegiën dier Stad onbevoegd waren voor de betrekking: zoo doende was den

463

1618—
1621.

-ocr page 467-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Zoo moest men, om het zoover te brengen, dat men zonder tegenstand en met onder-
danige werktuigen kon heerschen, aan plaatselijke heerseh- en zelfzucht zoo veel toe-
Sporeu van de geven, dat daardoor van den anderen kant het gezag van het Bewind ernstig bedreigd werd.
banden™van het Z.elfs bij de Leden van het ééne Zuid-Holland heerschte er nog zoo weinig begrip van
^ol/Tw^^^^^^staatseenheid, die gemeenschappelyke belangen voor allen medebracht, dat in de
maand February 1619 de Gedeputeerden
van den Briel, toen zy geen kans zagen om
een blyvenden vertegenwoordiger in de Gecommitteerde Raden te bekomen, zich niet
ontzagen te verklaren, dat zg dan liever weder »een vrij landschap op zich zelf" wer-
den, »gelijk zij van ouds geweest warend" Deze onnoozelheid, welke een volslagen
gemis verried aan besef van hetgeen
Holland was als Mogendheid in Europa^ had niet
veel te beduiden; maar de denkbeelden van zelfstandigheid van
West-Friesland en het
Noorder-kwarlier kwamen gedurig weder boven, en deze konden bij toenemend mis-
noegen over het Bewind in
den Haag tot ernstige ongelegenheid leiden. Men was op
dat Gewest niet gerust, en toen de Noord-Hollandsche Gedeputeerden ter Statenvergade-
ring in het begin van December (1620) bericht gekregen hadden, dat al de dorpen van
West-Friesland en het Noorder-kwarlier eene vergadering belegd hadden, eerstdaags te
Uitgeest te houden, met het doel om te beraadslagen en besluiten te nemen, toen be-
sloten de Staten die vergadering, als in strijd met hun gezag, volstrektelijk te beletten.
D
uivenyoorde en twee Raadsheren uit het Hof van Holland vertrokken derwaarts, en
de Rekenkamer en de Ambachtsheren kregen in last, de eerste om aan de officieren der
Grafelijkheidsdorpen en de anderen om aan de Officieren in hunne Heerlijkheden over de
zaak te schrijven. Weldra bleek het, dat men slechts over huishoudelijke belangen had
wenschen te beraadslagen , en weinig moeite kostte het om hen , die de vergadering belegd
hadden, van hun voornemen te doen afzien Maar, hoezeer minder dreigend van aanzien,
gewichtiger van strekking was de verklaring van den Heer
koorn, Secretaris van Alkmaar,

Tfins in het geheel geene vrijheid van keuze overgelaten, en hij vraagde de Staten wat hem in
dit geval te doen stond. De Gedeputeerden van
Haarlem beweerden, dat het bezwaar, tegen de
twee personen ingebracht, ongegrond Avas. Vrij lang bleef deze zaak slepende: men kon het daar-
omtrent niet eens worden. Eindelijk daar er toch een eind aan moest komen, werd het drietal
goedgekeurd. De Leidsclie Gedeputeerden verzochten aanteekening van hun afwijkend gevoelen,
en, wat meer zeide, de nieuw ter vergadering gedeputeerde vertegenwoordiger van
Haarlem zelve,
jan vak napels, Burgemeester der stad, protesteerde tegen het genomen besluit: hij achtte het
drietal strijdig met de privilegiën der Gemeente, en de pensionaris
de clabges voerde hem te ge-
moet, dat hij handelde in strijd met den hem verstrekten last
[ResoL Holl. 31 Aug.; 4, 15, 17
Deo. 1620).

1 Resol, Holl. 7 Febr. 1619.

2 Resol. Holl, 7, Π Deo» 1620. ArcK de la Maison d' Orange, S. ,11. T. II, p. 578.

1G18—
1C21.

-ocr page 468-

DES VADERLANDS. 46·

den 21sten December (1620), uit naam van de Sleden van Wesi-i^ne^/aiic? en het A'oori/er- 1018—
kwartier gedaan, dat zij niet gezind waren tot de vervulling der ledige plaatsen in de beide
Hoven mede te werken, wanneer de Staten zich niet verbonden om teweeg te brengen,
dat in elk der Hoven ten minste twee leden uit hun Gewest zilling kregen. Hoezeer
hiertegen werd aangevoerd, dat
Noord- en Zuid-Holland te zamen slechls ééne Provincie
uitmaakten; dat er in die Collegies geen plaatselijke vertegenwoordiging te pas kwam, en
de Prins by de keuze door geene andere bedenking mocht geleid worden dan door het
belang der Justitie alleen, toch hield het geschil over deze zaak de Staten het overige
van dien namiddag en een deel van den volgenden dag bezig

Getuigden al zulke eischen van yverzucht, en verraadt ijverzucht legen het Bewind gemis
aan ontzag, juist dit onlzag leed in dit tydsgewricht een geweldigen schok. Niet alleen,
dat het niet ontbrak aan geschriften en geruchten onder het volk gestrooid, waarbij de
personen van
duivenvoorde, brederode, wimmesum, aersseit en marquette als werk-
tuigen van de tiranny van den Prins, of omgekeerd de Prins als de speelbal van de
mannen, die hem bij de omwenlehng ter zijde gestaan hadden, werd voorgesteld ^; maar
zelfs bij de Staten-Generaal en de Stalen van
Holland kwamen de beide felsle bevorde-
raars der jongste omkering van zaken,
müys en aerssen, op eene voor hunnen naam
hoogst kwetsende wijze ter sprake. De zaak was deze. — De Zweedsche Ambassadeur
Eene onvoor-
jAGOBus YAN DUCK had, door zijnen Koning ontboden, in de maand Mei (1620) öm-"j®
venhage verlaten, en had van de Staten-Generaal, met den last om zijnen Meester over^'®^"^ betaald ge-
de gewichtige staatkundige belangen van den tijd te onderhouden, tevens het gunstigste
getuigenis mede gekregen omtrent de wyze, op welke hij de zaken van Zyne Majes-
teit te
Hage behartigde. Bovendien was hg met een gouden ketting vereerd ^ Doch
nu had de Koning van
Zweden, die in den zomer (van 1620) onder een vreemden
naam eene reize in
Duilschland deed ^, te Brunswick den Heer müys van holy ontmoet,
die toen deel uitmaakte van het Gezantschap der Staten bij de Hansesleden. Het laat

1 Resol. Holl. 21 Dec. 1620. Wat die van Noord-Holland verkregen, was dat men ten minste
-voor dit maal bij de nominatie op hun verzoek letten zou. Toen het tot het opmaken der nomi-
naties kwam, stond
koorn op die van Raadsheer in den Hoogen Raad bovenaan, en op elk der
twee nominaties voor het Hof van
Holland stond een lid uit het Noorder-kwartier de tweede van
de drie.

2 garleton 111, p. 404. BiU. V. Pamßellen, No. 1759, 1772, 1777. oüvbé, t; a. pl. p. 308.
Brief van ant. duik in Arch. de la M. d'Orange. S. 11, T. 11, p. 574; in plaats van: Ouderede en
[Meermaniien'],
schijnt men aldaar te moeten lezen: Brederode en Wirnmenum. Men vergelijke
slechts de aangeh. plaats van
carleton. — Van een heftig schotschrift tegen paüw is er sprake in
ResoL SL-Gen. 6 Nov, 1620.

* CARLETOS, UI, p. 353.

3 Resol. St.-Gen. 14 Mei, 1620.
III Deei. 3 Stuk.

r»9

-ocr page 469-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zich denken, dat de Koning bij bet gesprek blyken gaf, dat bij den binnenlandscben
toestand in de
Nederlanden üiet op zoodanige wyze beschouwde, als met de inzichten
van den Heer
muts overeenkwam. Immers de persoon, die Zyne Majesteit steeds had
ingelicht, was de Gezant
yan duck, die, met skytte vereenigd, gedaan had wat hg
had kunnen doen om de vooringenomenheid tegen
oldenbarnevelt weg te nemen ^
Even natuurlijk is het, dat
muys den Koning trachtte te doen gelooven, dat zijn Am-
bassadeur hem kwalijk had ingelicht. Hierop kon de Koning den brief aanvoeren,
waarin de Slaten-Generaal hem nog onlangs een onbepaald loffelijk getuigenis van
van
DUCK hadden gegeven, en nu liet muys zich ontvallen, dat dit getuigenis niet veel te
beduiden had, en dat, ware hij,
muys, in den Haag geweest, het anders zou zyn uit-
gevallen. Van deze verklaring maakte
gustaaf adolf geen geheim; hg deelde ze aan
van DUCK mede, en deze, daarover diep gekrenkt, schreef een brief aan roghus van
NiEUWLAND met het verzoek, dat hij van de Staten-Generaal een nieuw schrgven tot
bevestiging van hun gunstig getuigenis zou zien te verkrijgen. Met dit verzoek wendde
NiEUWLAND zich den lO^^en Augustus lot de Staten-Generaal, en men kan denken, dat
de indruk niet gunstig was voor den Heer
muys: immers had deze zich veroorloofd eene
daad der Staten in een dubbelzinnig licht te plaatsen, en zoo hoog van zgnen invloed
op te geven, alsof hij alleen hunne stem anders had kunnen doen uitvallen; ja, volgens
den inhoud van
van dijgks schrijven, moest de Koning van Zweden thans in den waan
verkeren, alsof de Stalen zich bij de afwezigheid van
muys tot ijdele handelingen lieten
belezen, en » niets bondigs of afdoends" verrichten konden. Zoo leerden dan de Staten
in MUYS hunnen meester kennen. — Dit was alles behalve vlegend voor hen, en zij
stonden het verzoek van den Ambassadeur gereedelijk toe, en logenstraften op hunne
beurt bg den Koning van
Zweden de woorden van hunnen ongeroepen tolk Doch
noch MUYS noch zijne vrienden lieten de zaak daarbij berusten; maar hunne bemoeijing
strekte niet om hem inderdaad te rechtvaardigen.
Muys, uit Duitschland teruggekeerd,
had vernomen, wat er van hem ruchtbaar was geworden. Geen andere weg scheen er
open te slaan om zgne rechtvaardiging te beproeven, dan van
nieuwland te eischen, dat hg
met den brief van
van dijgk te voorschijn kwam: mogelijk stond daarin het een en ander,
waarom hij het minder raadzaam moest achten aan dezen eisch gehoor te geven, en dan bleef
de aantijging voor eerst onbewezen. Dat deden dan ook
Hollands Gedeputeerden ter ver-
gadering der Slaten-Generaal. Werkelgk scheen die eisch
nieuwland een weinig verlegen
te maken: hij was, zeide hij, den bedoelden brief kwgt; maar las den Staten andere
brieven voor , die op den inhoud van den verloren brief sloegen. Wat hij mondeling
had medegedeeld, moest hij schriftelgk leveren, en
muys zorgde, dat toen hij hiermede
wat lang scheen te talmen, het hem door eenen deurwaarder werd afgevorderd. Toen

lf.18—
1621.

Zie hiervoor, bl. 20.

f

2 nesol St.-Gen. 10 Aug. 1620.

-ocr page 470-

DES VADERLANDS. 445

hij aan den last voldaan had, kregen de Gedeputeerden van Holland eene kopij van 1618—
zijn stuk: verder werden er geene kopiën van vergund. Nu meende
müys zich ten
minste den schyn eener voldoening te moeien verschaffen. Hij beklaagde zich in de
vergadering der Staten van
Holland over hetgeen gedurende zijne afwezigheid op aan-
gifte van NiEUWLAWD tot nadeel van zyn eer bg de Staten-Generaal geschied was.
Doch hij verkreeg hierop geen ander besluit, dan dal de Vergadering, gezien de stuk-
ken , verstond, dat hierin niet zoo ordelijk was te werk gegaan, als wel behoorde,
en dat zij gehouden was de eer van den Heer
muys te helpen verdedigen. Diensvolgens
werden de stukken in handen van den Advokaat Fiskaal gesteld om daarop de partijen
te hooren, en, genoegzaam onderricht, van zijne bevinding verslag te leveren. Het
laat zich denken, dat er niet veel voor den Heer
müys te verklaren viel. Althans eene
week. later deelde hg mede ,· dat de Fiskaal afwezig was, en dat, daar de Vergadering
op scheiden stond, de leden wel uiteengegaan konden zyn, voordat hij in zijne eer
hersteld was. Dus verzocht hy de Vergadering aan de Gecommilleerde Raden den last
te geven om het verslag van den Fiskaal te hooren, en daarop te beschikken. Hiermede
was de zaak aan de kennis der Vergadering onttrokken en in den schoot van een
weinig talrijk Collegie, uit vertrouwden van den Heer
müys bestaande, begraven.
Werkelijk deed na de scheiding der Staten de Advokaat-Fiskaal rapport aan de Ge-
committeerde Raden, die daarop niets besloten: slechts kreeg
muys een afschrift van
het verslag

Aan nog erger onvoorzichtigheid had aerssen zich schuldig gemaakt. In de maand aerssen maakt

zich gehaat door

Jung (1620) werd in den Haag een brief in kopij verbreid, die gezegd werd door zijnen overmoed.
SOMMELSDIJK Op Zijne reize naar Venetië uit Heidelberg aan een zijner vertrouwden te
Parijs geschreven te zgn. In dit schrgven werden de Venetianen hansworsten genoemd,
en de leden der Staten als lieden zonder eenige beteekenis uitgekreten, alsof er niemand
was, die iets te beduiden had, dan de Prins van
Oranje en hij, aerssen, alleen. Dit scheen
een nieuw bewijs van den overmoed der weinige mannen, die alles gedreven hadden;
terwijl velen gemeend hadden Gode en der waarheid dienst te doeri, bleken zij thans
de speelbal geweest te zijn van enkele eerzuchtigen; terwijl men het gezag van den
ouden, ernstigen
oldenbarhevelt niet had kunnen verdragen, maar hem zijnen ko-
ninklijken ijver voor 's Lands eer had laten boeten op het schavot, zag men zich thans
het voorwerp der verachting van eenige vertegenwoordigers van een jonger geslacht,
die zich niet ontzagen met de ernstigste zaken en de achtbaarste personen den spot te
drijven. Was het wonder, dat
aersseh zich met deze zaak een schat van verontwaar-
diging en haat opleide, en dat hij, zoodra hij vernam, wat hier gaande was, de belan-

' lies. StaL-Gen. 10 Aug., 3, 5, 7, 8 Sept. 1620. Resol. Holl. 10, 17, 23 Sept. 1620. Zie
voorts den brief van
urn. duik, Archives, t. a. pi bl. 574, 575.

9*

-ocr page 471-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gen van liet Land bg den Hertog van Savoye onder schoonschijnende voorwendsels
verzuimde te behartigen, en zich herwaarts spoedde om het uitgebarsten onweder te
bezweren, en te verhoeden, dal men van de gelegenheid gebruik maakte om hem de reis
als banneling te laten voortzetten, die hij aanvaard had om, naar zijn eigen onwaardig
woord, onder hansworsten op te treden. Het eenige wat hem bij zyne terugkomst te doen
stond, was hardnekkig de echlheid van den brief te loochenen. Dit deed hij dan ook;
hij zwoer de duurste eeden om het feit te loochenen; maar hij overtuigde zelfs zijne
vrienden niet: zyn levendige geestige styl was te onnavolgbaar: geen ander kon den
brief geschreven hebben ,

Of de Heren muys en aerssen moeten voorbeelden van onbeschaamdheid geweest
zijn, of zij moeten eenigermate verlegen zgn geweest, toen zij na hunne buitenlandsche
gezantschapsreizen weder onder de oogen hunner ambtgenooten kwamen, en al, wilde
men in het vorstelijk onthaal, dat, tot ergernis van den Franschen Gezant, aan den
Venetiaanschen buitengewonen Ambassadeur
trevisano, die hier niets noemenswaards
uitrichtte, in de Hollandsche sleden ten deel viel het volk doen zien, hoe^AERSSENS
ontvangst in het Venetiaansche wel moest geweest zijn, als ze aldus werd beantwoord,
het baatte hem weinig in het oog dergenen, die de keerzijde zagen.

Maar nog ernstiger dan door dien brief werd aerssens eer met die van anderen in
de waagschaal gesteld by eene zaak, die in denzelfden lijd hier te lande voorviel.

Hendrik In het begin van Mei (1620) kwam men op het spoor van het bestaan eener geheime
STICKE wegens · ι i · . , ..i i · i

hagemunterij werkplaats van munters te Amsterdam ^ waaruit reeds drie jaren lang rijksdaalders en

3018—
1621.

veroordeeld. groschen met het beeld van den Keurvorst van Brandenburg vooral in Duilschland en
de Landen aan de Oostzee verspreid waren, en welhaast gouden
Jacobussen zouden voor
den dag komen. Dadelijk werd de Heer
van der burg door de Gecommitteerde Raden
naar
Amsterdam gezonden om onderzoek naar de zaak te doen. Hier waren de werk-
tuigen, die lot het vervaardigen der munt gestrekt hadden, gevonden aan het huis van

1 carleton, 111, p. 324, 332, 365.

2 Zie over trevisakos onthaal en zijn bezoek te Amsterdam, dat hij wenschte te zien »omdat
hij er zoo veel van gehoord had:"
Res. Stat-Gen. 8, 20, 21 Aug.; 10, 21, 25 Sept.; 3, 5, 19,
20, 30 Oct. 1620. Aan de Grenzen werd hij door Zijne Excell. en de Gecommitteerden te velde
begroet. Twee dezer laatsten geleidden hem naar
Holland, waar hij eerst te Rotterdam, vervolgens
aan de
Hoornburg, eindelijk te 'sHage door Deputaties werd verwelkomd, sommelsdijk werd hem
tot voortdurend gezelschap toegevoegd, en ter zijner eer aan het huis van dezen Heer een maaltijd
gegeven, voor welken hij den Staten 1500 gulden in rekening bracht. Al de edellieden van zijn
gevolg kregen gouden medailles; ook
süriano werd bij deze gelegenheid begiftigd. Cahleton zegt,
dat de gehecle ontvangst, buiten de geschenken, 50,000 gulden kostte, dat is zoo veel als een
maand subsidie zou bedragen hebben volgens de alliantie,
carleton, 111, p. 397.

t

-ocr page 472-

DES VADERLANDS. 453

zekeren balten Gerrits die zelf naar Antwerpen gevlucht was, maar wiens zoon en
bediende in hechtenis werden genomen. Zij beschuldigden eenen bankbreukigen Amsler-
damschen koopman, met name
de buhry, die, op de pynbank gebracht, aanzienlgke
personen als zijne medeplichtigen noemde. Met dit rapport keerde
van der burg naar
^s Gravenhage terug, en de Gecommitteerde Raden besloten, dat men de in de bekentenis
van DE BURRY genoemde personen in handen zou zien te krijgen, en verbonden zich
onder eede tot stilzwijgen. De man, dien
de bürry voornamelijk genoemd had, was
hendrik sticke, zoon van diederik sticke en alzoo Nederlander van geboorte, maar als
Resident in de dienst van den Keurvorst van
Brandenburg. Te Amsterdam werd hij in
iiechtenis genomen, en hij klaagde zijne beide broeders als medeplichtig aan, van welke
de een,
ghristoffel sticke, in Brandenburgsche Staatsdienst was en door den Koning van
Groot-Britamiië ridder was gemaakt, en de ander, johatt genaamd, kapitein was in Vene-
liaansche dienst. De vermogensomstandigheden van de familie
sticke waren niet gunstig.
De oude Heer had gedurende zijn verblijf in
Pruisen meermalen geklaagd, dal zijn
langdurig verblyf buitenslands zeer tot verachtering zyner zaken strekte en
johan
sticke
had zich in Junij 1618 tot de Staten-Generaal gewend met het verzoek om hunne
aanbeveling, ten einde niet geheel en al »geruïneerd" te worden, opdat hij van de
Republiek van
Venetië betaling voor zijne diensten mocht erlangen \ Onder de pa-
pieren van HENDRIK STICKE werd eene obligatie van 100,000 gulden, door den Keurvorst
van
Brandenburg bij den vader opgenomen, gevonden, en in April 1620 hadden de
Stalen aan
diederiks erfgenamen ter vergoeding voor de buitengewone uitgaven,
door hunnen vader op zyn gezantschap gedaan, de som van löOO gulden toegezegd
Den Ridder
sticke , die zich uit Deventer naar Kleef begeven had, lieten de Stalen
door den Commandant van
JSijmegen, lambert charles, op Kleefsch grondgebied,
evenwel met medeweten van den Brandenburgschen Stadhouder en Raden aldaar,
in verzekerde bewaring stellen. — Dat personen, door vreemde Mogendheden in hunne
dienst gebruikt of met adellijken titel vereerd, als schuldig aan zulk eene misdaad in
de handen van het Gerecht waren gevallen, was reeds genoeg om opspraak te ver-
oorzaken; maar, behalve nog een paar Amslerdamsche kooplieden, die de vlucht genomen
hadden, raakten bovendien eenige aanzienlijke Nederlanders verdacht als in de zaak
betrokken, en wel niemand geringere dan de Amslerdamsche Burgemeester
pauw en
aerssen van Sommelsdijk. Hoe was het mogelijk, zoo redeneerde men, dat die hage-

' lu het rapport, vermeld Bes. Holl. 19 Junij, schijnt deze zelfde persoon mei den naam mathijs
mathijsen
te worden aangeduid.

2 Zie zijn rapport op het Rijksarschief. 3 jtesol. Siat.-Gen. 16 Junij, 1618.

^ llesol Stat.-Gen. 28 April, 1620 j 7 Jan. 1621.

I6IS-
1621.

-ocr page 473-

496 ALGEMEENE GESGHIEDEiNIS

1618

1621.

munterij zoo langen lijd in Amsterdam was gedreven zonder oogluiking ταη de Over-
heid, en wel bepaaldelijk van dien allesvermogenden burgemeester? En wat
aerssen
betreft, juist op den tijd, dat die inhechtenisnemingen plaats hadden, toen hij zich
derhalve nog buitenslands bevond, was er uit het huis van den Resident
sticke een
koffer bezorgd aan het huis van
sommelsdijk. Wat mocht die koffer bevatten? Voor-
zeker de bewijzen van
aerssens medeplichtigheid. Zoo sprak het volk en allen die
AERSSEN niet genegen waren noch met hem stonden of vielen. De Regering moest zich
de zaak aantrekken, en op voordracht van den Raadsfieer
rosa en den Griffier pots,
vonden de Gecommitteerde Raden goed, »voor de eer en den goeden naam van den
Heer
van sommelsdijk en om alle naspraak weg te nemen," dat de koffer in naam
der Justitie door de leden van het Hof »met alle beleefdheid" werd geopend. Zulks
geschiedde dan ook in tegenwoordigheid van den vader en de echtgenoot van den Heer
van sommelsdijk, en men vond een zilveren servies, »zeer slecht en licht," zegt hei
rapport, dat blijkens een daarbij liggende missive door den Keurvorst van
Brandenburg
aan aerssen vereerd werd. — Of deze ontdekking bi] de zekerheid, dat de groote
Heren, die in de zaak betrokken waren, aan de werkheden het vereischte zilver leverden,
geschikt was om de achterdocht weg te nemen of te versterken en lot den Keurvorst
zeiven uit Ie. breiden, zulks kan met grond als twijfelachtig beschouwd worden. Hoe
het
zij, van rechtswege werd niet aan de vervolging van sommelsdijk gedacht, hoezeer
met de meest mogelijke strengheid tegen
de bürry en sticke gehandeld werd. De
Officieren van Justitie waren in dezen tijd onder bedwang van het Bewind, en den
Schout van
Gravetihage, die zich naar Antwerpen begeven en balten Gerrits onder
belofte van straffeloosheid lot bekentenis gebracht had, en die zich over het algemeen
uiterst yverig in het opsporen van deze zaak betoonde, hing eene klacht van de
Haagsche Regering en eene afzetting boven het hoofd ^ Dus was niet Ie verwachten,
dat het proces zich verder zou uitbreiden, dan gewenscht kon zyn, of dat verklaringen
en bekentenissen zouden uitlekken, die niet aangenaam waren De Resident
sticke
was in de handen van de rechters te Amsterdam, die zich op de privilegiën der Stad

1 Nog na zijne afzetting kreeg de Schout van 's Grave^ihage -van de Staten van Holland eene
vereering van 300 gulden Avegens de diensten ter ontdekking van de geheime munters bewezen.
liesot. Holt. 20 Oct. 1620. Zou men raadzaam geacht hebben, hem in eene welwillende stem-
ming te houden?

2 Toen de Baljuw van de^i Haag uit Antwerpen terugkwam, drong hij er op aan, dat zekere
andere personen te
Amsterdam mede in hechtenis genomen zouden worden, llierop werd door de
Gecommitteerde Raden de Heer
wiTsz zelf naar Amsterdam gezonden, »om de zaak met te meer
voorzichtigheid uit te voeren."
JXcsol. Holl. 19 Junij, 1620. Men merkt niet, dat er meer raede-
jilichtigen in handen der Amsterdamsche Justitie gevallen zijn.

-ocr page 474-

1G18—

1G21.

DES VADERLANDS, 471

beroepende hem niet aan de Stalen van Holland verkozen uit te leveren. Den Ridder
STICKE, die van den aanvang aan zijne onschuld volhield, zouden de Staten-Generaal
gaarne in hunne macht gehad hebben. Doch de Brandenburgsche Overheid verschoonde
zich, dat zij aan het verlangen der Staten niet vermocht te voldoen, en hield hem te
Kleef gevangen, om hem, voor het jaar ten einde was, ongestraft los te laten. Ook
de uitlevering van den Resident liet de Keurvorst vorderen, op grond van zijn karakter
als Gezant eener vreemde Mogendheid, ^ en de afgevaardigde, die daartoe te
's Hage
kwam, trachtte op zonderlinge wijze de schuld der begane overtreding als klein en
vergeeflijk te doen voorkomen. Toch behoefden de Staten niet te vreezen, dat de
Keurvorst een al te hoogen toon zou aannemen om zyn recht te doen gelden, of dat
er van de Brandenburgsche zyde iels ruchtbaar zou worden, dat eenig man van ge-
wicht in de Nederlanden tot blaam kon verstrekken. De Keurvorst was in dezen lijd
bedroevend afhankelijk van de Stalen, en om hem dit recht duidelijk te doen gevoelen,
drongen zy juist in dezen tijd ernstig aan op de voldoening van de bij Hun Hoog Mögenden
aangegane schuld, die hij buiten slaat was te betalen 2. Zoo scheen men de zaak genoegzaam
in zijn macht te hebben, en intusschen trachtte men de openbare meening op een
dwaalspoor te leiden doof den Ambassadeur
van duck: als medeplichtig te brandmer-
ken : hij was, zoo herinnerde men, met
sticke bevriend, en hoezeer men wist, dat
hij een man was zonder vermogen, had hij onlangs een landgoed gekocht. Zelfs bracht
men in de gedachtenis dat de oude
sticke het eerst vorstius had aanbevolen, en
stelde de schande van zyn geslacht als een straffe Gods voor dien gruwel voor. Doch
de openbare meening zou zich nimmer hebben laten bevredigen, zoo men eenige oog-
luiking ten aanzien van de gevangenen gebruikt ^lad; zulks zou aangemerkt zijn ge-
worden als geschied ter liefde van de zich op vrye voeten bevindende medeplichligen.
Dus waren
de burry en sticke, in weerwil van het verzoek om genade, door den Bran-
denburgschen afgevaardigde tot de Staten-Generaal gericht, kinderen des doods. De
Gedeputeerden van
Holland dreven de zaak door, en ontzegden den Provinciën hier alle

^ Ten gevolge van de moeijelijkheid, welke de betrekking van iiendrik sticke als gevolmachtigde
van een buitenlandsch Vorst medebracht, werd de aandacht bepaald op de vraag, of het niet raadzaam
ware, voortaan »geenen landzaten meer te veroorlooven, zich te laten gebruiken tot agenten οΓ
residenten van uitheemsche Mogendheden." Deze vraag maakte een der punten van beschrijving
uit tot de zomervergadering der Staten van
Holland in 1620: tot aandrang voegde men er de
aanmerking bij, dat die uitheemsche bedieningen, door inboorlingen bekleed, tot openbaarwording
van staatshandelingen strekten, en dat zij, die zulke posten Avaarnamen, op allerlei vrijdommen
aanspraak maakten. Toch k\vam men tot geen stellig verbod. Slechts nam men in beginsel aan,
dat geen inboorling, agent of resident eener vreemde Mogendheid, lid van de Staten der Provin-
cie, van de Staten-Generaal of van eenig Generaliteitscollegic zijn mocht
[liesol. Holl. 1 Julij;
2, 21 Dec. 1620). 2
Ilesol, Slal.-Gen. 10, 11, 28 Julij.

-ocr page 475-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— recht van oordeel of genade. De vaardige terdoodveroordeeling en lerechtslelling moest
het bewgs leveren dat men niet ontzag de gevangenen te straffen, en dat er geene
andere schuldigen Avaren dan zy
Invloed van Zulke voorvallen waren wel geschikt om de bestaande Regering, wier eer zich zag

zulke voorvallen.

aangerand in den man, die haar met zijnen naam en bekwaamheid moest dekken, ge-
weldig te schokken. Men voege hierbij den wrok der van het kussen verjaagde regen-
ten en der met schande en schade afgezette ambtenaren, de onbedrevenheid en angst-
valligheid der nieuw aangestelden 2 ^ de ontevredenheid van de burgerij in eenen tijd,
dat men om de kosten der Gezantschappen, der subsidiën, aan
Bohemen en de Duitsche
Unie verstrekt, en der belangryke oorlogstoebereidselen te dekken, de opbrengst der
belastingen op alle wigzen trachtte te doen stygen en op de invoering van nieuwe be-
lastingen bedacht was, en men zal het niet vreemd vinden, dat de Prins, toen hij zich
in het voorjaar naar
Gelderland ter Statenvergadering, en in den zomer naar het leger
op de grenzen begaf, niet zonder groote zorge was en begreep, dat hij door zich uil
'ä Gravenhage te verwyderen de rust van het Land aan eene gewaagde proeve onder-
wierp Doch hij kon gerust zgn. Zoo hagchelijk was de toestand der Regering, dat
hare tegenstanders zich stil hielden en bepaaldelyk de Remonstranten zich niet roerden
Zij hielden het er voor, dat de heerschers van het oogenblik bezig waren zich zeiven
den kuil te graven, en dat iedere poging, elke oproerige beweging van hunne zijde
de kans slechts bederven kon, — en waarlyk zy hadden grond genoeg om zoo te denken,
wanneer de aanstaande Raadpensionaris
duik in dezen tijd schrijven moest: »het is te
beklagen, dat de zaken van
Holland met zulk een desorder gaan," en straks weder:
wordt in het gemis van een Raadpensionaris en Secretaris niet spoedig voorzien ^ » uit

J lies, Stat.-Gen. 26 Mei; 1, 2, 3, 8, 10, 11, 23, 25 Junij; 8, 9, 24, 28 Julij; 7, 21
Aug.; 1, 15 Dec. 1620.
licsol. Holl, 7, 21, 29 Mei; 19, 25 Junij; 9 Julij, 1620. carleton,
m, p. 308, 309, 317, 322, 365.

2 Arch. de la Bi. d'Orange, t, a. pl. bl. 579. 3 cableton, III, ρ. 299, 372.

^ Zie brieven van ant. duik in Arch. de la Mais, d^Orange. S. II. Τ. II, ρ. 574 en 578.

5 Van het eind des jaars 1619 aan was het de vraag bij de Staten van Holland, hoe men weder
in de leiding der Vergadering zou voorzien, en of men die, als vroeger aan éénen, dan wel aan
twee personen zou opdragen. De behoefte drong tot de aanstelling van een opvolger van den
Advokaat; de vrees voor eenen nieuwen meester hield daarvan terug. Van den beginne aan stond
het vast, dat de nieuwe titularis niets op eigen gezag of buiten de leden der Staten om zou
mogen verrichten, met name, geen brieven achterhouden noch openen, dan ten overstaan van
eenige leden der Staten. In de Instructie, weIJte in Maart (1620) tot stand kwam, werd den te
benoemen ambtenaar verboden, anders dan gevraagd, in de vergadering zijn advies te zeggen,
of eenige correspondentie met Mogendheden of hare Gezanten te hebben, anders dan op order der

-ocr page 476-

DES VADERLANDS. 453

jaloezij of andere redenen van oneenigheid, die er onder ons maar al te veel bestaan, 1618—
zoo zou ik vreezen, dat het de hand Gods is, die ons in confusie wil brengen
Toen de Prins in den winter met het veldleger terug was gekomen, en de gevaren, die
de Regering schenen te bedreigen, geweken waren, en de mannen, die alles dwongen,
weder vaster waren gezeten dan ooit, toen barstte het ongeduld met minder kans van
te slagen, ja, met de zekerheid van niet te slagen, alleenlyk om het geperste hart lucht
te geven, weder los, en op de kersdagen predikten de Remonstranten te
Rotterdam
weder op de straat, en te Gouda baatte de tusschenkomst der soldaten niet om te be-
letten , dat zy in de huizen predikten. De Prins zond er nog vier Gompagniën heen,
maar of die toereikende zouden zyn om hun krachtdadig te keer te gaan, daaraan had
men nog reden te twijfelen 2.

Doch wat het meeste toebracht om de Regering van Holland slaande te houden,
was voorzeker de houding van hen, die, terwijl zij alles wreedaardig misduid hadden ^eTeu't^™
wat de vorige Regering had verricht, thans stilzwegen en hun, op wie zij invloed
hadden, het stilzwijgen aanbevolen. Hoe ook konden de predikanten anders doen, dan
het oog luiken voor de handelingen van mannen, die, onder de leus van de handhaving
der ware leer, aan het bewind gekomen, door hen als de verdedigers van Gods zaak
tegen heische boosheid en dwaling waren voorgesteld, en nu het zwaard togen of ten
minste de natie geldelijke oifers deden brengen om in
Bohemen den Antichrist te be-
strijden? Neen! de predikanten moesten alles wal zij hoorden en zagen, stil verduren;
of konden zij erkennen, dal wat bepaaidèlgk door hun toedoen was geschied, verkeerd
was? Het strekte der Kerk niet tot voordeel, dat zij dus door gemeenschappelgkheid
van belangen met een zedeloos Bewind was verbonden. Hoe moest de prediking in
zulke omstandigheden al meer en meer ontaarden! Redenaren als grevinghoven, epis-
GOPiüs, UYTENBOGAERT, die een christelijk leven aanbevolen, waren uitgeworpen, en zij,
die thans uilsluitend het recht hadden om den kansel te betreden, hadden niets aange-
legener dan afgetrokken leerstelhngen, waarin immers het wezen der godsdienst gezocht

Houding der
in

Staten. Toen de Instructie ontworpen was, deed zich de moeijelijkheid op, wie de man voor het
ambt zijn zou. Men begreep, dat hier geen toegeven te pas kwam aan de eerzucht, die zich
opdrong, en de Prins, dien men gaarne in de keuze kennen wilde, wees de verantwoordelijkheid
van zich af. Intusschen bleef
akdries de λυιτη, schoon als pensionaris in dienst en eed van
Dordrecht en sedert Augustus (1620) tot Raadsheer in het Hof van Holland gekozen, den post
van Raadpensionaris Avaarnemen. Jn December werd een drietal opgemaakt, bestaande uit de
Heren
ant. duik, andries de with en den Raadpensionaris van Amsterdam adriaan pauw, waaruit
in Januari) (1621) de eerste gekozen werd
{lies. v. Holl. 5, 17 Deo. 1619. 5, 11, 17 Maart;
1 Julij; 13, 27, 28 Aug.j 17, 21 l)ec. 1620. 22 Jan. 1621).

* Arch. de la M. d'Oravge, t. a. pl. bl. 575, 577. 2 Archiv, de la M. d'Orange, ρ. 579.

III Deel. 5 Stck. 60

-ocr page 477-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lßi8— was, als ware het gezonde spijs, voor de gemeente op te disschen, en legen uitwen-
digheden te velde te trekken, eensdeels tegen onschuldige, maar als onheilig uitgekreten
vermakelijkheden en gebruiken van het maatschappelijk leven, anderdeels tegen die
aardsche machten, welke men zich als zamengezworen voorstelde tegen de ware Kerk.

Trouwens in dezen hagchelijken tijd baarde ten minste de Kerk den Regeerders in
Holland geene kwellende zorgen. Hunne eenige zorgen ten dezen aanzien waren, de
plakaten tegen de Remonstranten, wier uitvoering gemeenlyk aan de Staten-Generaal
verbleef, te handhaven en te versterken by de uitputtende uitgaven, die de Slaat
vorderde, aan geld te komen om de jaarwedden der predikanten in de kleine steden en
ten platten lande te verhoogen, en met den minsten aanstoot de vervulling te verydelen
der theocratische droombeelden, waaraan men vroeger voet had gegeven.

De Staten-Generaal deinsden geenszins voor de taak terug om de uitvoerders te zijn
van de hatelijke maatregelen, welke nog steeds tot bekrachtiging van de voltrokken
omwenteling dienen moesten. Terwijl zij voortgingen met de handlangers dier omwen-
teling te beloonen, aan
marquette een jaarlijks inkomen van duizend gulden tot ver-
goeding van zijne buitengewone kosten verzekerende en den verloopen notaris
DANKERTS 3 »wegens de goede diensten door hem den Lande gedaan en om eenige
andere redenen" eene schuld van duizend gulden kwgtscheldende en hem een geschenk
van 350 gulden bovendien verleenende lieten zij de erfgenamen der gevonnisde
Staatslieden, die tegen de verbeurdverklaring hunner goederen opkwamen, omdat zij
niet als schuldig aan
gekwetste majesteit veroordeeld waren, op wettelijke wijze ontzet-
ten, idoor de gedelegeerde rechters nogmaals bij een te roepen ten einde hen het
vonnis nader in dien zin te laten verklaren, dat de veroordeelden ook als aan die
Vervolging der misdaad schuldig beschouwd moesten worden — Zoo pasten zij dan ook hardvochtig
zên'^betrapte^ver- genoeg de plakaten toe tegen de verbannen Remonstrantsche leeraren, die zich binnen
bannenpredikan-grenzen lieten betrappen. De uitgeloofde prijs van ÖOO gulden bracht te weeg,

1 Zie het plakaat tegen het houden van briefwisseling met de uitgebannenen j tegen het versprei-
den van Remonstrantsche geschriften enz.
Bes. Holl. 7 Febr. 1620. Zelfs tegen het toopen van
Remonstrantsche boeken op de Frankforter mis werd streng gewaakt
{lies. SL-Gen. 26 Maart,
1620). In Julij (1620) is er sprake van ampliatie van de plakaten, tegen hen die de vergaderin-
gen der Remonstranten gewapend bezoeken
[Bes. Holl. 22, 23 Julij).

2 Res. SL-Gen. 3 Apr.; 8 Mei, 1620. ^ Zie hiervoor, D. III, St. II, hl. 788, 789.

^ Besol. Stat.-Gen, 20 Febr. 1620. Latere aanzoeken van denzelfden j persoon sloeg men af
[Besol. SL-Gen. 9 Sept. 1620). Nog in het volgende jaar hoopte hij wat geld te verdienen door
aan te brengen, dat
oldenbahnevelts weduwe zekere goederen aan de verbeurdverklaring onttrokken
zou hebben
{Res. Stat.-Gen. 20 Jan. 1621).

5 Resol. St.-Gen. 6 Mei; 9 Junij, 1620. carleton, III, ρ. 309, 322, 343.

-ocr page 478-

11521.

DES VADERLANDS. 47ο

dat er geregeld jacht op hen gemaakt werd i. De gewezen predikant van Ileusden,
GREviüs, werd op last van den kolonel utenhove, die te Emmerik bevel voerde, op
Kleefsch grondgebied, wegens den invloed aldaar door hem geoefend en de gesprekken
door hem gehouden, in hechtenis genomen, en, door de Brandenburgsche Regering
uitgeleverd, met soldaten naar '
ä Hage gevoerd. De predikanten samuel de pringe en
BERNER VESEKIÜS Werden binnen het land verraden en aan het Gerecht overgeleverd;
de eerste in den
Haag ^ en de Gecommitteerde Raden leverden hem aan het Hof van
Holland 2 De aanbrenger van den laatslen was niemand geringere dan bruinimk zelf.
In het dorp
Kudelslaart kreeg hij, in zijnen wagen gezeten, den banneling in het
oog, en dadelijk liet hij hem door zijnen voerman in de herberg grijpen en door den
baljuw van het dorp in verzekerde bewaring nemen. Dit was een vangst, van welke h^
zelf in de Staten-Generaal verslag deed; doch op het loon van SOO gulden voor den
aanbrenger maakte hij, hoezeer op verre na niet rgk ^, voor zich zeiven geen aan-
spraak: zijnen voerman beval hij daartoe aan. De Staten van
Utrecht, tot wier gebied
dat dorp behoorde, leverden den gevangene op aanvrage uit onder acie van non-pre-
judicie, en zoo kwam "
vesekius, even als de anderen, te(rravew/iagfß in de gevangenis,
om daar door commissarissen van de Staten-Generaal, onder welke de Heer
muys niet
ontbrak, verhoord te worden.
Vesekius was halsstarrig: hij weigerde de rechters te
antwoorden, in weerwil dat men hem met verzwaring zijner gevangenschap bedi'eigde:
liever dan door zyne bekentenissen zijne vrienden te bezwaren, getroostte hy zich alles
uit te staan. Intusschen werd
arseniüs, gewezen predikant ie Blankenheim ^ ie Kampen
aangehouden, en almede onder acte van non-prejudicie door de Magistraat dezer stad,
naar '
ä Hage gezonden. Vesekius werd veroordeeld om, behoudens de »welwillende"
beschikking van Burgemeester en Regeerders
yan Haarlem, in het luchthuis dezer stad
geplaatst te worden, »om aldaar te raspen en behandeld te worden als een gemeen
tuchteling, onder voorbehoud dat zijne krachten het lijden mogen en het zijn leven
niet verkorte, tot tijd en wijle dat hij zal willen antwoorden." Maar
grevius, die de
hem gestelde vragen wel beantwoord had, werd veroordeeld om,, in weerwil van de
zeer aanzienlijke kosten, die daar op liepen gebracht te worden in »het sekreet
tuchthuis te
Amsterdam, ten einde aldaar zijn leven lang als andere tuchlelingen be-
handeld en bewaard te worden." Zijn vonnis bevatte de volgende grieven tegen hem:
dat hij, met een schriftelijken last van de hoofden der uitgeweken Remonstranten in

^ Besol. Holl. 11 Maart, 1620.

^ gakleton 111, p. 279.
^ bhandt, HisL V. de Rechtpleg. bl. 200.

'' Bij het eerste inkomen 800 {gulden, en voorts jaarlijks 160 gulden {ResoL SI.-Gen, 23 Mei;
15 Aug., 1620). Er werden hier personen opgesloten, wier verwijdering uit de maatschappij
eeuige opoffering waard was (
πβακοτ, IV 245).

60*

-ocr page 479-

496 ALGEMEENE GESGHIEDEiNIS

1618—

1621.

hel land gekomen, meer dan eens te Kampen in de huizen gepredikt had; dat hij te
Antwerpen eene vergadering had bijgewoond, waar gehandeld was over de wijze, op
welke men de bedrukte gemeenten hier te lande door bezoek en prediking zou in
sland houden, en over de vraag, of de ballingen zich naar
Staden zomAqh begeven ^
en lol die verhuiiing eenige ingezetenen der Vereenigde Provinciën zouden zien over te
halen; eindelijk, dat hi]
iQ Wezel ergerlijke taal tegen dit Land en de Religie gevoerd
had. — Mei de noodige voorzorgen, ten einde allen oploop Ie verhoeden, werden de
veroordeelden in de tuchthuizen te
Haarlem en te Amsterdam bezorgd. De prince
volgde vesekius spoedig naar een tuchthuis mede te Amsterdam Arseniüs werd, na
tegen de andere gevangenen gehoord te zijn, volgens het verlangen der Magistraat naar
Kampen teruggezonden, ora daar te recht gesteld te worden De kanselier en Raden
van
Gelderla7id waren minder naijverig op het privilegie ora de predikanten, die in
hunne handen vielen, te recht te stellen. Ten minste verzochten zij de Slalen-Generaal,
den predikant
remautius, die, zeide men, te Bommel en te Tiel gepredikt had, voor-
loopig in
Holland of Utrecht in een tuchthuis op te laten sluiten » om aldaar te raspen:
aangezien zij in hunne Provincie van zulke tuchthuizen niet voorzien waren

Het laat zich denken, dat de andere Gezindheden, die in allen gevalle geacht moes-
ten worden nog verder dan de Remonstranten van de leer der zaligheid verwyderd te
zijn, al ware het alleen welstaanshalve, niet zachter dan vroeger behandeld konden

i.

^ Blijkens het op die vergadering te Antwerpen verhandelde, verlangde de Koning van
Denemarken voor de toelating der lleinonstranten te Staden: dat zij eene bepaalde Geloofsbelij-
denis zouden opstellen. De Remonstranten waren ongezind om hetzij een eigene
Confessie op te
stellen, of zich aan eene bestaande Confessie aan te sluiten.
Res. Stat,-Gen. 16 Mei, 1620, brandt,
Ilist. d. lief. IV, bl. 43, 44. carleton, 299, 300.

2 BRANDT. Ilist, d. Reformatie, IV, p. 244.

3 Res. Stat.-Gen. 24 Maart; 22 Apr.; 1, 4, 6, 8, 9, 12, 15, 16, 18, 19, 21,23,25Mei; 2,
3, 4, 5Junij, 1620.
carleton , 111, p.279, 297>323. Na eenigen lijd te//aar/mgezeten te hebben,
verklaarde
vesekiüs zich bereid om de vragen te beantwoorden: hij werd daarop in een ander
vertrek van het tuchthuis geplaatst; ook
grevius kreeg te Amsterdam een ruimer vertrekje. Aan
de huisvrouwen der gevangenen werd slechts onder beperkende voorwaarden toegang tot hen
verleend. Toen de Staten-Generaal een gunstig Avoord voor de vrouw van
greviüs gesproken
hadden, werden zij door de Regenten van het luchthuis te
Amsterdam vermaand, dat zij zich
niet met hunne directie te bemoeijen hadden. Hun Hoog Mögenden verontschuldigden zich ootmoedig
{Res. Stat.-Gen. 14 Mei; 6, 10, 13, 19 Junij; 3 Julij; 4, 24 Aug. 1620).

^ Resol. Stat.-Gen, 31 Julij, 1620. bemautius ontkwam echter de gevangenis door de vlucht
(brandt, t. a. pl. 282). Ook vesekiüs, de prince en greviüs raakten, even als Welsing en sapma,
die ook gevangen waren, mede door list op vrije voeten, brandt, t. a. pl. 577, 578, 584.

-ocr page 480-

DES VADERLANDS. 453

worden. Zoo werd dan bij de vrijheid, die de Lulherschen zich Ie Bodegraven en in I6I8—
den Haag veroorloofden, bepaald, dal men hun, »in de tegenwoordige gesteldheid van
tijden en zaken, geen groolere vrijheid zou toestaan, dan zij vroeger genoten hadden." ^
Aan de plakaten tegen de Roomschen werd de hand gehouden; bedevaarten in het
Noord-Brabanlsche tegengegaan; aan den Resident van
Venetië en den Heer van egmosd
te Gravenhage scherp verboden, geene andere dan huisgenooten tot hunne godsdienst-
oefening toe te laten; de armoedige kerkplechtigheden der Roomschen op
Urk en te
Emmeloord met den naam van »afgodery" gebrandmerkt en als een gruwel geweerd
Alleen de Joden leden, te Amsterdam ten minste, geen overlast: want dit verhoedde
het belang dier stad. Ook de Mennonieten werden geduld: want zij schenen naar gee-
nerlei wercldsch gezag te streven: zelfs kochten zij de verplichting lot bedieningen af,
waarnaar de heerschzucht en ijdeiheid van anderen dongen.

Te midden van deze vervolgingen van allen, die anders leerden dan de Contraremon- ι„ Holland
strantsche Gereformeerden, genoten de predikanten dezer laatslen een ontzaggelijk gezag'^egen
monopolie; maar het beheer der kerkelijke goederen was in wereldlijke handen; van ggj^^n
giflen aan de Kerk, als zedelyken persoon, kon geene sprake zijn, en de kerkedie-
naren, als huisvaders in de bemoeijiogen van het burgerlijke leven gemengd, dienden
zich een beslaan verzekerd te zien en konden van geene zijde de vervulling hunner
behoeften verwachten, dan van die van den Slaat. Aan die behoeften wenschten dan
ook de Staten van
Holland, erkentelijk voor den steun, dien de bescheidenheid der
predikanten tegenover de tegenwoordige Regering hun verschafte, zoo veel mogelijk te
gemoet te komen. De levensmiddelen stegen in prijs, en de beperktheid der hulpmid-
delen in de kleine sleden en de dorpen dwong de leeraars met verhoogde kosten zich
van boeken en hunne kinderen van onderwijs te voorzien. Dus Λvas het alleszins billijk,
dat in de eerste plaats de jaarwedden der dorpspredikanten verhoogd werden. Maar de
Staten van
Holland lieten op eene zeer behendige wijze de sobere uitbreiding van der
predikanlen stofFelyke middelen met eerre aanmerkelgke beperking hunner geestelijke be-
voegdheden gepaard gaan. De Nationale Synode was bijeengeroepen onder de leus van de
eenheid van alle Gereformeerde Kerken in
Europa en bepaaldelijk in de Vereenigde
Provinciën.
Welnu, in Julij 1620 vraagden de Gedeputeerden der Zuid-Hollandsche
Synode, of zij niet, volgens zekere bepaling der laatste te
Leiden gehouden vergadering,
in correspondentie zouden mogen treden roet de Kerken van
Utrecht en ze uitnoodigen,
naar hunne Synode afgevaardigden te zenden, welke dan op 'sLands kosten in
Holland
zouden verblijven: wanneer de Zuid-Hollandsche Synode, voegden zij er bij, afgevaar-
digden naar
Gelderland en Groningen zond, hielden hen de Staten dezer Provinciën

» liesol Holl. 28 Jan.; 14 Blaart 1620.

- Resol. Holl. 28 Febr.; 11, 16 Mei, 1619. lies. Stat.-Gen, 19 Nov, 1620.

-ocr page 481-

496 ALGEMEENE GESGHIEDEiNIS

2455—

1621.

vrij. Ziedaar wel een bescheiden toepassing verlangd Tan een beginsel, dat de tegen-
woordige Bewindslieden, toen zij tot de tegenstanders ταη de Regering behoorden, met
zooveel nadruk hadden verkondigd. Toch begeerde men het verzoek niet toe te slaan.
Men zou het, dus werd geantwoord, in bedenken houden tot dat de kerkeorde eenmaal
vastgesteld zou zijn. Doch dit was slechts eene uitvlucht, en om de bitterheid van
zulk eene bejegening van een billijk Ie achten wensch te verzoeten, stelde men dadelijk
bij de Staten de yerbetering van het onderhoud der kerkedienaren aan de orde, en,
hetgeen mede dienen moest om de predikanten te bevredigen, men besloot de Dorische
kerkeorde, des noods zonder de andere Provinciën, goéd te keuren en vast te stellen.
Doch het was er verre af, dat men de kerkeorde wilde aannemen, zoo als zij daar
lag. Ook de wijziging van verscheidene punten in den arbeid der Dorische Synode
zouden de predikanten zich moeten laten welgevallen, en het was voor de Stalen slechts
de vraag, hoe op de minst aanstootelijke wyze het doel te bereiken. Konden de
mannen der Synode het gevaar niet afwenden, dat de Dorische kerkeorde aan eene
herziening werd onderworpen, zij verzochten de Staten, dat er ten minste geene wyzi-
gingen ingebracht werden zonder dat de Zuid- en de Noord-Hollandsche Synode er in
gekend werden. De Staten antwoordden hoogst beleefd, en, wel mochten zij dit, zij
prezen de predikanten om hetgeen zij deden tot de rust en het welzijn der Kerk;
maar inlusschen onthield men hun, om hunne aanmerkingen af te snijden, elke scbrifte-
lyke mededeeling van de voorslellen ter wijziging. Middelerwiyl vertrouwden zij de voor-
stellen aan eene Commissie uit hun midden, welke in last kreeg haar. advies Ie geven,
op welke wijze men de Hoven van Justitie en de Synoden van Zuid- en van Noord-
Holland »allergevoegelijkst mededeehng doen zou van de voorgestelde wijzigingen, om
niet te geraken in disputenen van nu aan besloten zij, dat zekere Sleden zich in
het armwezen niet aan de kerkeorde zouden behoeven te houden; dat geene Synodale
aden iemand zouden verbinden, zonder door hun Edelmogenden bekrachtigd te zijn,
en dat voorlaan geene klassikale vergaderingen zouden mogen gehouden worden, dan in
de hoofdsteden, die gedeputeerden in de Slatenvergadering hadden; eindelijk, dat alle
predikanten voor de Staten eenen eed zouden moeten afleggen. Zoo bleek zonneklaar,
welke eenheid in kerkelyke zaken, en welke zelfstandigheid voor de Kerk te verwachten
was: de klassikale vergaderingen op het land waren een middel tot bereiking der be-
doelingen van de raddraaijers der thans zegevierende partij .^geweest: reden genoeg om
ze alsnu te verbieden. — Welke manier van mededeeling der wijzigingen voor de
»gevoegelijkste" gehouden werd, bleek spoedig, toen men voorstelde, ze met de ver-
hooging van de jaarwedde der behoefligsle predikanten gepaard te doen gaan, en later
nog meer bepaald voornam, die verhooging dan toe te staan, wanneer de kerkeorde
zou goedgekeurd zijn. Dus zou de Synode haren armen ambtsbroederen het brood uit
den mond houden, wanneer zy zwarigheid maakte legen de wijzigingen, die de wille-

-ocr page 482-

1621—

1621.

DES VADERLANDS. 447

keur der Stalen in de Dorische kerkeorde bracht i. — Zoo trachlte men de kerkedie-
naren in deze zaak lot gehoorzaamheid te dwingen, en ook in alle andere opzichten
brachten de Staten hun aan het versland, dat zij geen overlast of machlsaanmaliging
van hen zouden dulden. Toen de Zuid-Hollandsche Synode, te
Gouda vergaderd, het
onderzoek naar het geloof van vossius wilde voortzetten gaven de Staten haar te
kennen, dat zij »om te ontgaan meerdere disputen, die er (God betere hel!) slechts
meer dan te veel in den Lande geweest waren," de zaak van vossius aan de Theolo-
gische Faculteit te
Leiden zou overlaten Toen voorts de Gedeputeerden van de
Noord-Hollandsche Synode eene aanmerking betreffende zekere bepaling der huwelijks-
verordeningen maakte, anlwoordden de Staten, dat in de politieke ordonnantie de zaak
was uitgemaakt, en zy niets daarmede in strijd zouden toelaten en eindelijk werd
op het verzoek van de Zuid-Hollandsche Synode om een uit haar midden naar de
Utrechlsehe Synode te mogen afvaardigen, kortaf geantwooixl, dat in dezen »gebleven
zou worden bij^ den ouden voet, zonder voor alsnog op het stuk der correspondentie
verder te gaan."

Bij deze stemming van Holland sprak het wel van zelf, dat er niets komen zou van Het vraagstuk

bc^i^GiTcticIe de

de herziening der Unie ter versterking van den godsdiensligen band tusschen de Provin- herziening der
ciën. In de handelingen der Stalen-Generaal is er geen spoor meer van eene dergelijke ^^^^ geschoven"
voordracht; slechts moest men in
Bolland sommige onnoozelen nog een enkel maal
paaijen met eene aanbeveling dier zaak. Hiertoe strekte, dat op voorstel van de Gede-
puteerden van
Haarlem aan het slot van de acte, waarby de consenten voor het jaar
1620 werden vastgesteld, de Gecommitteerde Raden aan de Staten-Generaal verklaarden,
andermaal gemachtigd te wezen, » de Unie te helpen herzien en
zonder hare ontbinding
zulks te verbeteren, dat de band tusschen de Provinciën vaster werd lot verzekerdheid
van den staat van den Lande en lot bewaring van de ware christelijke Gereformeerde
Religie, verzoekende de andere Provinciën hare Gedeputeerden daartoe, alsmede tot de
aanneming van de algemeene kerkeorde, desgelijks te willen machtigen 6." Met hoe
slerken aandrang deze verklaring in de Stalen-Generaal gedaan werd, behoeft niet be-
paald Ie worden; maar zeker is het, dat deze Vergadering er geen gevolg aan gaf;
gelijk zich
Holland dan ook genoodzaakt zag de kerkeorde alleen voor zich in te voe-
ren. En hoe konden de Gecommitteerde Raden bij de Stalen-Generaal eene algemeene

ï nesQl Holl. 7, 11, 13, 22 Julij; 13, 19, 21, 27 Aug.; 9, 14 I)ec. 1020.

2 Zie hiervoor bl. 389. 3 JlesoL Holl. 12 Aug. 1620.

« ResoL Holl. 28 Aug. 1620. ^ Hesol. Holl. 14 Sept. 1620.

® Besol. Holl. 20 Maart, 30 Junij, 1620. Gelderland nam in Julij vau dit jaar dc Dortsche
kerkeorde, niet belangrijk gewijzigd, aan
(unAKDT, Hist. d, lief. IV, bl. 288).

-ocr page 483-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— aanneming der Dorische kerlieorde wenschelijk of mogelijk achten, terwijl men ze ia
Holland zelf slechts gewijzigd en niet volstrekt algemeen kon ingevoerd krijgen? Op-
merkelijk zijn bovendien in die verklaring der Gecommitteerde Raden de woorden
zonder
ontbinding der Unie.
Werd Holland dan verdacht van den toeleg om den band der Unie
los te willen maken, en dat terwijl deze Provincie een voorstel deed, hetwelk alleen de ver-
sterking van dien band kon bedoelen?— Dit juist niet; doch het was maar te duidelijk
dat dit voorstel tot versterking van den band ydel was, en daarentegen bleek het maar
al te zeer dat er bij
Holland veeleer de begeerte schiiilde om de Unie in het belang
der vrije beweging en heerschappij dezer Provincie los te maken. Van veel vertrouwen
op de gemeenschappelykheid van belangen tusschen de Provinciën getuigde het althans
niet, dat
Amsterdam onder verscheidene andere voorstellen »tot verbetering van den
slaat," vrij geheimzinnig aan de Stalen van
Holland aangeboden, ook dit punt te berde
bracht: » dat om den luister van
Holland en West-Friesland te bewaren, niemand cor-
respondentie zou mogen houden met andere Provinciën, noch gifte of gave ontvangen." —
Onder die punten behoorde mede, dat geene personen tot eenig ambt bevorderd zouden
worden, dan die de ware Gereformeerde Religie beleden en dat dezulken (deze toe-
voeging verzvcakle het voorstel ongemeen), wanneer het overige gelgk stond, boven
anderen zouden verkozen worden. Hoezeer die Amslerdamsche voorstellen, in Maart
gedaan, op de punten van beschrijving ter zomervergadering zouden gebracht worden,
werd de behandeling
met die van het voorstel van Haarlem, zeggen de Resoluties der
Staten, van zitting lot zitting uitgesteld ^ Het voorstel van
Haarlem was geen ander
dan dat ter herziening der Unie. Alzoo schoven de Staten van
Holland, in weerwil
der verklaring, die zij door hunne Gecommitteerde Raden aan de Stalen-Generaal had-
den gedaan, zeiven de zaak op de lange baan. Het werd er op aangelegd, haar in het
vergeetboek te brengen, en ook den laatsten nagalm van de leus der omwenteling in
het niet te doen verloren gaan. Welhaast waren de Stalen van
Holland zoodanig in
zaken van oorlog en vooral van financiën verdiept, dat er naauwelijks voor het noodigste
onderwerp van anderen aard tyd'en aandacht overschoot.

Want de Duilsche oorlog zou ons Land tot deelneming medeslepen. — Toch ontbrak
het ons Bewind evenmin aan gronden als aan aanzoeken, om tot stipte onzgdigheid
over te gaan. Jagoeus bleef nog altijd werkeloos, en nu deed ook
Frankrijk eene
poging om ons tot de staatkunde over te halen, die hare houding tegenover de in
Staat van zaken strijd voerende partijen bestuurde. Van den kant der Oostenrijksch-Spaansche

ii\ ΏΗΐί^οΜαηά. waren alle maatregelen ontworpen om den Keurvorst van de Paltz te tuchtigen

en hem builen slaat te stellen in Bohemen eene voldoende macht tegen den Keizer te
velde te brengen. Daartoe moest de krygsmacht der Geünieerde Vorsten belet worden

JResol HoU. 12, 20 Maart; 20 Julij; 15 Sept. 1620.

-ocr page 484-

DES VADERLANDS. 453

hem naar Bohemen ter hulp te snellen, en daarentegen den Herlog van Beijeren de iris
mogelijkheid verschaft worden om zijn leger den Keizer loe Ie voeren. Dil doel kon
slechts dan bereikt worden, wanneer tegen den lijd, dat de dienst van het leger van
herlog
maximïliaan in Bohemen zou gevergd worden, de Duilsche Unie door een nieuwe
krygsmacht en wel door die van
spinola , uit hel Gebied der Aartshertogen opgetrokken,
werd bezig gehouden.
Frankrijk moest op de hand van Ooslenrijk zijn, omdat het
meende niet Ie kunnen dulden, dal door de vestiging van den Keurvorst van
de Palis
in Bohemen het getal der Proteslantsche Keurvorsten voorlaan dal der Roomsch-Kalho-
lieken te boven ging, waarmede het evenwicht in
Europa ten koste der Roomschen
verbroken scheen Ie worden. Dus ondersteunde het de ruslige volvoering van dat krijgs-
plan. Van ééne zyde scheen het beraamde ontwerp nog krachtdadig gedwarsboomd te
kunnen worden, namelijk, van die der Vereenigde Provinciën: zonden dezen tijdig eene
belangryke macht naar
Ouüschland, dan was de uilkomst voor het minst aan eene
hagchelijke kans blootgesteld. Dus kwam het er op aan, dal de Nederlanden zich van
zulk eene lusschenkomsl onthielden, en geene andere Mogendheid kon in dien zin
invloed op de besluiten der Slalen-Generaal trachten uit Ie oefenen, dan
Frankrijk
alleen. Gelukte het dit Rijk om de Vereenigde Gewesten weder zoo naauw aan zich Ie
verbinden, dat van die verbindtenis eene gemeenschappelijke staatkunde het gevolg moest
zijn, dan was men naar wensch geslaagd. Ditmaal Irachlle men geenszins zulk een oog-
merk te bereiken door omverwerping der 'tegenwoordige Regering: men achtle ze van nu
aan te stevig gezeten om daaraan Ie denken: althans men begreep de beslaande Regering en
zelfs den Heer
van sommelsdijk door inwilligingen lot aansluiting Ie moeien overhalen.

Sedert Mei (1620) kwamen er brieven van langerak uit Parijs, waarin hij er op Voorkomend-
heden van do

aandrong j dal men er alsnu loe zou overgaan om een buitengewoon gezantschap der-zijde Frank-
rijk

waarls Ie laten vertrekken ^ Wat gaf dit anders Ie kennen, dan dat Frankrijk een
openlijken slap van vertrouwelijkheid aangenaam zou vinden, en dal 's Konings raadslieden
geneigd waren zich ten aanzien der personen, die met de zending belast zouden worden,
met onze Regering Ie verslaan? Zelfs kwam hel Fransche Bewind er in dezen lijd toe om
alhier onder de hand zekere mededeelingen Ie laten doen. De Slaalsman, die zich
daarbij op den voorgrond plaatste, was de lot nog loe proleslanlsche herlog, maarschalk
lesdiguières. Hy liet een zijner edellieden, den Heer de bellujon de berichten van
langerak naar Gravenhage overbrengen,, en deze Heer gaf den Griffier der Slaten-

ï Res. SL-Gen. 14, 28 Mei, 1620.

^ Bij cahleton heet hij oe beileaujüin ; doch in de Resol. der Slat.-Gen. vindt men den naam
na eenige weifeling in de spelling (zoo als gewoonlijk als er een nog onbekend persoon optreedt)
eindelijk gespeld DE BELLUiOK. Maar BELLüJüR is de ware naam van den edelman, uit de brieven
van
morkay aan lesdiguièbes bekend.

ÏIl Deel. 5 Stuk. 61

-ocr page 485-

496 ALGEMEENE GESGHIEDEiNIS

618—

1621.

Generaal ter mededeeling aan deze Vergadering Ie verstaan, dat de meening van den
Koning en zijnen Raad aangaande onze Bewindslieden, door toedoen van den Maarschalk,
zoo zeer veranderd was, dat, zoo men thans de gelegenheid waarnam, een buitengewoon
Gezantschap alle kans had om met de meeste welwillendheid ontvangen Ie worden.
Men zag thans zelf in, dat Zijne Majesteit verkeerd was ingelicht geworden, en dat
Hun Hoog Mögenden en Zijne Excellentie in hetgeen men te voren had afgekeurd,
met veijs beleid gehandeld hadden. — Dit was niets minder dan eene volstrekte verlooche-
ning van de tot dus verre gevolgde staatkunde en van den persoon van
dumaurier, en
eene volkomen erkenning van de Regering, die alhier na den
y^l \an Frankrijks ouden
vriend was opgekomen; ja, het scheelde niet veel, of aerssew zelf werd thans in het
gelijk gesteld. Ditmaal nog, gaf
bellujon ie kennen, wenschte de Koning zekeren

persoon van het Gezantschap uitgesloten te zien, maar na deze reize zouden Hun Hoog
%

Mögenden als Gezant kunnen gebruiken, wien zij maar wilden Dus werd aan aerssen
het uitzicht geopend om eenmaal weder als Gezant in Frankrijk op te treden. — De
Prins was niet gezind de uitwerking dezer poging van
Frankrijk iets in den weg te
leggen: immers kon hem die inwilliging ten aanzien van den persoon van zgnen gun-
steling niet anders dan genoegen doen, en bovendien was de Fransche edelman de
overbrenger eener schikking tusschen den Prins van
Condé en hem betreffende het
Prinsdom
Oranje. Dus was het met zijne goedkeuring, dat de Stalen een beleefden
brief aan
lesdiguières schreven. Meer deden zij voor het oogenblik niet, daar zij in
aanmerking namen, dat de geheele mededeeling zonder openbaren last geschied was:
zelfs ontzagen zij het den gedienstigen bode eene vereering te geven om
du maurier
niet te grieven Ook was het buitendien de vraag, of men er toe zou kunnen be-
sluiten, aan de zoete woorden van
Frankrijk het oor te leenen. Wel gaf Frankrijk
veel toe, en, sloot men eene vernieuwde vriendschap met die Mogendheid, men kon te-
genover de ingezetenen als reden daarvan opgeven, dat zij nu ook alles goedkeurde wat tegen
olüenbarnevelt verricht was; bovendien de mededeeling, uit naam van lesdiguières ge-
schied, scheen eene vermindering van
luynes invloed aan te duiden, van wien deze Staat
niets goed verwachtte, en dien Prins
maurits vooral gaarne moest zien vallen, vermits zijn
onbegrensde eerzucht ook op het Prinsdom
Oranje vlamde^ Blaar toch, men was reeds ie
ver gegaan liiet de ondersteuning van
Bohemen en de Evangelische Unie, om ze nu te
kunnen verlaten zonder het verwijt van verraad op zich te laden; men had de zaak van
den Koning van
Bohemen als onze eigene hoogste zaak, als de zaak der ware godsdienst
voorgesteld, en vond in het voorstaan van die zaak de rechtvaardiging van alles wat
men bedreven had en bedreef, en zou men haar dan nu verlaten^ en zich ten slotte

1 Resol, Slat.-Gen. 6 Junij 1620.

2 Resol. Stat.-Gen. 10 Junij, 1620. carleton, 111, p. 315, 321, 323, 324.

-ocr page 486-

DES VADERLANDS. 485

1618—

1621.

met dat Frankrijk vereenigen, onder λτεΐΐιβ bedwang men zeide dat oldenbarjnevelts
staatkunde ons had willen brengen. Zoo zou men zich al de vervloekingen op den hals
halen, waarmede de openbare en bedekte tegenstanders van den Koning van
Bohemen
van den predikstoel werden overladen, en hoe kon men dan nog de vervolging volhouden
der baljuws, die men uit den weg ruimen wilde, en die, daar de beschuldiging van
Spaanschgezindheid voor de leugen zelve te leugenachtig was, als gevaarlijk wegens
hunne Franschgezindheid waren voorgesteld? Neen! de daden der menschen hebben
noodwendige gevolgen en, eenmaal vry uitgevoerd, leggen zij den dader aan banden.

Doch ook in Frankrijk was het er ver af, dat men kracht en vertrouwen genoeg
zou bezeten hebben om eene openlijke vriendschapsverbindtenis aan te gaan met de
Protestantsche Republiek. De Regering zag steeds in de Hugenoten hare vijanden, en,
verwachtten de Gereformeerde geestdrijvers de uitroeying der Papisten, de Roomsch-
Katholieken legden het, met meer voorzichtigheid maar met niet minder hardnekkigheid,
toe op de fnuiking der ketters.
Richelieu oefende wel reeds invloed uit, maar bijstond
nog niet aan bet hoofd der zaken. Dus kon het tusschen de beide Staten voor alsnog
niet tot een oprechte aansluiting komen, en, werd de buitengewone zending naar ^raw/c-
rijk steeds noodzakelyk geacht, zij zou de wegruiming van de misverstanden, die den
handel tusschen de beide Staten belemmerden, tot hare voorname bedoeling heeten te
hebben ^

Werkelijk bleven er voor onze handelaars op Frankrijk steeds bezwaren te vereffenen
over. Nog altijd was de zaak van de aangehouden kisten suiker hangende, en wederom om
legde
michel bustache, uit kracht van brieven van de Admiraliteit van Rotten, beslag
op de goederen van in
Frankrijk gevestigde Hollandsche kooplieden, ten einde zich
recht te verschaffen tegen de Nederlandsche Oost-Indische Compagnie, door welke hij
zich steeds verongelijkt achtte Ook betroffen, in weerwil van de vertrouwelijkhei<l
dier ónderhandsche mededeelingen, de openbare onderhandelingen in dezen tijd slechts
de tusschen byzondere personen gerezen moeyelijkheden. Juist toen de Heer
de bel-
LujoN te 's Gravenhage was, kwam er een brief van den Koning van Frankrijk in
antwoord op de verklaring der Stalen, betreffende de klachten over den Vice-Admiraal
liEGiEE. Hij had ze, schreef de Koning, met genoegen vernomen, en rekende er thans
op, dat Hun Hoog Mögenden hunnen onderzaten niet meer zouden toelaten, iets op de
Fransche kust in het gezicht van de havens van Zijne Majesteit te ondernemen, alsmede,
dat zij de goederen, door
legier genomen, »met het geheele schip of de waarde van
dien" zouden teruggeven. De woorden, door
du ma.urier by de overhandiging van

Gepaard aan
nieuwe eisclien
schadever-

^ In dezen zin spraken de Gedeputeerden van Holland in de vergadering der Sfalen-Generaal
den Ißdcn Sept. 1620 (Zie
Resol. ald.).

2 Resol. Stat.-Gen. 11 Mei; 3 JuUjj 19, 29 Aug.; 2 Sept. 1620.

61*

-ocr page 487-

496 ALGEMEENE GESGHIEDEiNIS

1618—

1621.

dezen brief gesproken, slreklen veeleer om den gunstigen indruk te verzwakken dan te
versterken. Hij bestempelde het tegen
righardière gepleegde feit met den naam van
een roofsluk, en herinnerde, dat het eigenlijk voorbeeldig gestraft had behooren te
worden. Voorts vorderde, zeide hij, de waardigheid des Konings, dat de teruggave
van de genomen goederen, of zoo zy niet meer voorhanden waren, van hunne waarde
en van die van het schip geschiedde ter plaatse, waar het schip prijs gemaakt was, of
ten minste te
Parijs. Evenwel ten slotte verklaarde de Gezant, dat legier recht zou
mogen zoeken legen hen, op wier aanwijzing hij beweerde het schip prijs verklaarH te
hebben, en dat, zoo
righardière bleek zich werkelyk aan zeerooverij te hebben schuldig
gemaakt, de Koning hem deswegens zou laten tuchtigen. — Dadelijk namen de Stalen
maatregelen tot het opsporen en.begrooten der terug te geven goederen of waarden, Ie
meer daar het genoegzaam bleek, dat het der Fransche Regering ernst was met den
gedanen eisch ^ Toen de inventaris geréed was om aan
du maurier overhandigd te
worden, gaven de Slaten-Generaal hem, tegelijk met de verklaring dat de Koning over
het bedrag kon beschikken, een antwoord op zyne laatste propositie. Met genoegen,
dus beluigden zy daarin, hadden zy gezien, dat hun vorig antwoord (hetwelk zij met
al zijne onderdanige uitdrukkingen herhaalden) den Koning aangenaam was geweest.
Ten gevalle van Zijne Majesteit zouden zij order stellen, dat hunne onderdanen voortaan
niets meer tegen 's Konings wil op de kusten van zijn Rijk ondernamen, en nederig
verzochten zij hem, zich verzekerd te willen houden, dat zij nooit verlangd hadden zich
eenig recht op zijne kuslen aan te matigen. Alleenlijk hadden zij gemeend, de zeeroo-
vers, die vijanden van het menschelijk geslacht, tegen welke zij alleen nu reeds sedert
zoo vele jaren eene groote oorlogsvloot in zee hielden, ook in de havens der Vorsten,
die bij hunne uitroeijing belang hadden, te mogen vervolgen, hetgeen de Koning van
Groot-Brilannië toestond. Niettemin, zouden zij, daar zij niets liever wenschten, dan
Zgne Majesteit te behagen en te dienen, niet in gebreke blijven de bewuste voldoening
te geven om 's Konings gunst en genegenheid te behouden, die zij hoopten zich meer en
meer waardig Ie zullen maken. — Dus schenen zij van hunnen kant de toenadering der
Fransche Regering, zoo deze daartoe meer openlijke slappen mocht willen doen, niet
af te wijzen, en waarlijk bij de onbeschaamde trouweloosheid van
Engeland^ die juist
in deze dagen op nieuw len duidelijkste bleek, konden zij het geval vooruitzien, dat
zy geen andere toevlucht zouden hebben, dan een naauwer vetbond met
Frankrijk.
De kans daartoe scheen nog niet verloren: want nog denzelfden dag was een brief van
den Hertog
de lesdigüières met betuigingen van dezelfde strekking, als zyn zaakgelas-
tigde hier gedaan had, aan de Vergadering medegedeeld 2, Voor het overige moet
erkend worden, dat de Stalen
Frankrijk niet misleidden: want nog onlangs hadden zij

1 Resol StaL-Gen. 12, 22, 25, 27 Junij 1620. 2 nesol. SiaL-Gen. 29 Junij 1620.

-ocr page 488-

DES VADERLANDS. 453

den Gezant opening gedaan, wat zij, ingeval er eene legermacht van de zijde der 1618·—

Aartshertogen in beweging kwam, van zins waren te doen Ontveinsden zij derhalve

voor Frankrijk niet, dat zij de Boheemsche zaak getrouw bleven, zij bleven van den

anderen kant gaarne waarborgen geven, dat zij de oproerige onderdanen niet tegen den

Koning wilden opstoken. Immers in Julg kwam herwaarts de Heer de luc met het

verzoek om een oorlogschip, dat hem naar Brouage zou voeren, eene vesting bij den

mond der Charenie. Daar was hij tot Goeverneur benoemd, maar, zeide hij, over land

kon hij wegens de tegen den Koning vyandigc gezindheid van die streken in zgn

Goevernement niet komen. Tegen de inwilliging van dat verzoek maakte men geene

zwarigheid, en zoo zou wederom een aanzienlijk koninklijk ambtenaar met een Slaatsch

oorlogschip voor het oog dier Proteslantsehe bevolking verschijnen

Sedert het midden van Mei (1620) was het uit de lichting van voel-en paardenvolk,

door de Aartshertogen verordend, duidelijk, dat hunne macht bij de oorlog in Duiisch-

land niet werkeloos zou blijven. Dadelijk verboden de Staten den uitvoer van paarden,

om hun van onze zijde de oprichting hunner benden ruiters niet gemakkelijk te maken

Maar, wat meer zegt, 's Prinsen plan was genomen om de Nederlandsche kriigsmacht mauiuts

' ® .. .. ti'eDgt een leger

een veldleger te laten betrekken op onze Oostelijke grenzen. Zijn doel was, de bewe-op ile grenzen te

vel^e*

gingen der uit Brabant oprukkende macht gade te slaan en den vijand tot nadenken te
brengen en hem wellicht terug Ie houden, zijne troepen verder te zenden. Ook zal de
Prins niet vreemd geweest zijn van het denkbeeld om, wanneer zulks geraden zijn mocht,
door het plotseling afzenden van een deel des legers, een beslissenden slag te slaan. Doch
het was bij den binnenlandschen toestand gevaarlijk het land bijna geheel van troepen te
ontbloolen. De Stedelijke Regeringen konden niet ongewapend blijven tegen het ongenoegen
van zoo vele, aanzienleken en geringeren: de uitlrekkende soldaten moesten door anderen
vervangen worden, en wel door waardgelders, die de Provinciën voor den tyd dat het leger
te velde zijn zou, in dienst zouden nemen. Dadelijk werd bepaald, hoe velen van het geheele
getal van 4000 zoodanige soldaten elke Provincie zou werven en bekostigen. Evenwel de
naam
waardgelders had sedert het jaar 1618 een te kwaden klank, dan dat die nu kon
behouden worden, en de te werven soldaten kregen den naam van
garnizoen houders. Holland

ï Rcsol Stal.-Gcn. 24, 25 Jnnij 1620.

- CARLETON, 111, p. 353, 354. In de Resol. van de Stat.-Gen. vindt men niets van dit bezoet
van den Franschcn Heer, dat toch opzien genoeg baarde. Thans kon men zulke dingen beJklinken,
zonder de Slaten-Generaai er in te kennen. In
oldesbarsevelts tijd zou er van de zaak een
schandaal gemaakt zijn.
carleton noemt den Franschcn lieer Mr. de loc. Het zal tuioléoii
d'espikay
geweest zijn, Heer van Saint-Luc, Graaf d'Estelan, Maarschalk van Frankrijk en zoon
van
den dapperen saist-lcc.

3 Resol SlaL-Gen. 14^ 1β, 18 Mei 1620.

-ocr page 489-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— leverde meer dan de helft der manschappen. Omstreeks hel eind van Junij waren zij
reeds in de wapenen, en alzoo juist op den tijd, dat, volgens de berichten, de troepen
der Aartshertogen, marschvaardig zouden wezen De Prins zorgde legen denzelfden
tijd gereed te zijn en voorzag zich van de noodige wagens en trekpaarden, alsmede van
bootsvolk om de soldaten langs de rivieren opwaarts te kunnen voeren \ Het liep even-
wel tot in het eind van Julij of het begin van Augustus, eer spinola, die van den Paus
eenen standaard met zijnen zegen ontvangen had, uit
Brabant optrok, en Prins maurits
zich, vergezeld van eenige Gecommitteerden te velde, te weten vier leden van de Staten-
Generaal en drie van den Raad van State, naar het leger op de grenzen begaf. Naar
hetgeen men carleton opgaf, voor wien men echter reden had onze macht gering te
doen voorkomen, bedroeg het leger te velde ongeveer 10,000 man voetvolk en 2400
ruiters

Bij deze belangrgke toebereidselen ten oorloge waren het voornameiyk twee dingen,
die den Prins en de Regering zorg moesten baren: de houding van
Engeland^ en de
moeite, die het inhad, vooral bij de geringe volvaardigheid van sommige Provinciën,
" om aan de noodige gelden te komen.

Houding van Onze Staat had, behalve de maandelijksche toelagen aan Bohemen en de Unie, de
^evaar^r'^dat ontzettende kosten van het te velde brengen van een leger veil; van dat leger zou wel-
Falfs bedreigde. y^rdediging van de Palts met spinola slaags raken, en zie, jagobus

roerde zich niet om den bystand aan de Unie te verleenen, waartoe hij zich by de
Alliantie verplicht had, en zijnen schoonzoon bij te springen, ja, ernstiger dan ooit,
en GARON meldde zulks uitdrukkelijk werd met
Spanje over het huwelijk van den
Prins van
Wales met eene Spaansche Prinses onderhandeld. Wel had men in het voor-
jaar van het lichten van eenige troepen in
Engeland ten behoeve van Bohemen verno-
men; maar dit geschiedde slechts door de bemoeiingen van bijzondere personen: het
eenige wat de Regering daarbij deed, was, dat zij zulks niet uitdrukkelijk verbood:
bovendien zij rekende er op, dat die troepen over de
Nederlanden naar hunne bestem-
ming zouden vertrekken: zoo raakten
zij met de vele andere soldaten, die daar voor
Duitschland geworven werden, vermengd, en de ergernis was voor Spanje des te gerin-
ger. De Staten hadden gaarne gezien, dat die Engelschen over zee naar
Bremen waren
gezonden en vandaar de reize naar
Bohemen hadden aanvaard doch dit kwam met
gelands bedoelingen niet overeen. Intusschen hoe zou jagobus den aandrang en de gegronde

1 HesoL St.-Gen. 20 Heij 9, 13, 15, 29,30 Junij, 1620. Jieso^ M.22 Mei; 15, 24 Junij 1620.
De voorname Steden van//oWanrf,
zelÏs Gouda en Alkmaar, leverden 200, Amsierrfam alleen 400 man.
carleton 111, p. 311. 2 Regol. St.-Gen. 11, 19, 20, 27 Junij; 1 Julij, 1620.

3 liesol. St.-Gen. 6, 18 Julij; 3, 6, 11 Aug., 1620. cableton 111, p. 328, 340, 361, 366.

^ iieso/. Äi.-Gen. 8 Junij, 1620. ^ liesol. St.-Gen. 7 Apn\, 1620.

-ocr page 490-

101 s-

1G21.

DES VADERLANDS. 487

verwijlen van de Nederlanders beantwoorden? Wat hun te gemoet voeren, zoo zy dreig-
den , hetgeen zij werkelijk deden, dat zij zonder
Engeland de ondersteuning van de zaak
van
prederik V zouden moeten opgeven ^ ? — Wederom was jagobus er op bedacht
eene raoeijelijkheid op te werpen van dien aard, dat de Nederlanders, ten einde de zaak
slechts door de inschikkelijkheid des Konings bijgelegd te zien, zich gaarne van alle
lastige aanzoeken zouden onthouden. Ditmaal was het eene vyandelijke ontraoeling tus-
schen de Nederlanders en de Engelschen in de
Oost-Indiën, welke jagobüs te baat nam.
Vorderde hij daarvoor voldoening, dan waren, docht hem, de Staten genoegzaam in het
naauw gebracht om van hem wat door de vingeren te willen zien. Door een schrijven van
caron, hetzelfde, waarin hij van de zwarigheden meldde, die jagobus maakte met het ken-
nelyke doel om zich van het verleenen van hulp aan de Duitsche Unie te verontschuldigen,
waren de Stalen reeds verwittigd, dat er in
Engeland over die onlmoeting in de Oost
geklaagd werd en de door de Engelschen geleden schade op niet minder dan 60,000
pond sterling werd begroot Dit, gevoegd bij de nog allyd hangende zaak van de
Hollanders, dié wegens uitvoer van gemunt edel metaal vervolgd waren scheen genoeg
om de Nederlanders prijs op 's Konings goedertierenheid te leeren stellen. Toen dan nu
den Junij eene Deputatie van vier leden der Slaten-Generaal tot
garleton gezon-

den was om hem plechtig te verwilligen, dat het leger van spinola het op de Palts
gemunt had, en van hem te vernemen, welken last hy deswegens van zijn Hof bekomen
had, en, in geval hij nog geenen last ontvangen had, hem te verzoeken, ten spoedigste
daarop aan te dringen , vermits de zaak haast had, — toen was het voor
Engeland lijd om
aan zijn hatelyk voornemen gevolg te geven. Op die stellige vraag had de Gezant niets
anders te antwoorden gehad, dan dat hy nog geenen »openbaren" last van zijne Ma-
jesteit had ontvangen, hoezeer hij er herhaaldelijk om geschreven had, gelijk hij nog-
maals doen zou. Voorls had hij de Heren verzocht in den namiddag terug te komen.
Toen had hij eenen brief van Zijne Majesteit, van Maart laatstleden, opgedolven, waarin
hem gemeld was, dat de Koning Gezanten naar
Duiischland zou zenden om in veree-
niging met de Fransche Gezanten den vrede tot sland te zien te brengen, maar dal,
bijaldien de vijand intusschen de erflanden van den Keurvorst van de
Palis mocht aan-
randen, Zijne Majesleit zich daartegen verzetten zou. Nu wisten de Staten genoeg, en
zij besloten den Koning te schrijven, dat de lichtingen van den vyand zoo buitengemeen
groot waren, dat hunne macht alleen onmogelijk toereikend was om hem te keer te

1 CAHLETON, 111, p. 336, 3.39. ^ /jeso/. SL-Gcn. 8 Junij, 1620.

^ Resol St.-Gen. 4 Mei; 8, 29 Junij; 4, 13 Julij, 1620. Cauon had geaccordeerd, dat de zaak
geschikt zou worden voor een bedrag van 60,000 pond sterling, aan Zijne Majesteit te betalen.
Van deze som verzocht li ij nu nagenoeg een vierde van de Staten. Doch de Staten van
Holland
keurden het accoord gestrengelijk af {^UesoL Holl. 13 Julij, 1620).

-ocr page 491-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gaan: weshalve zij Zijne Majesteit ernstig verzochten en vermaanden dadelijk een moe-

Opgeraapte besluit Ie nemen om de verdedigers van de Palis bij te slaan. Het besluit lot het

Wachten van En- afrenden van dezen brief was voor garleton het sein om in de Slaten-Generaal met
geland over vij-
andelijkheden
zijne klachten voor den dag te komen. Terwijl de Eogelsclie Regering, sprak hij, bij
door de onzen in

de Oost bedreven, de gewelddadigheden, die liare onderdanen op zee van de onzen te verduren hadden,
met ons handelde als met goede vrienden, buren en bondgenoolen, te welen door mid-
del van vredelievende verloogen, gingen de onzen voort met hunne gewone daden van
vijandelijkheid, alsof zij met verklaarde vijanden te doen hadden. Nu hadden zij weder
te
Jiantam en elders in de Oost-hidië vier schepen en eene pinas, aan de Engelsche
Oost-Indische Compagnie toekomende, genomen, en dat wel niettegenstaande hel bericht
van het tusschen de beide Compagniën gesloten accoord reeds tot hen gekomen was, en
de Engelschen bezig waren vreedzaam peper in te laden op de reede van
Tecco: acht
en twinlig personen waren daarby gedood, en de overigen beleedigd en uitgescholden
en in boeijen geslagen. Deswegens verzocht de Koning spoedige voldoening en schade-
loosstelling. — Deze taal jaagde den Stalen niet veel vrees aan: ook zij hadden berich-
ten uit de Oost, en zij wisten, dat, op het tijdstip der ontmoeting, ten minste de tijding
van het traktaat van vereeniging der beide Compagniën aldaar onmogelijk bekend had
kunnen wezen, en hoe konden de Engelschen zoo onbeschaamd zyn zoo veel ophef
van die zaak te maken, aangezien er sedert Sir
thomas dale met eene vloot in de
Oost gekomen was, een openbare oorlog tusschen de Engelschen en de Nederlanders was
aangevangen Dus ging de brief aan
jacobus af, en garon kreeg daarby den last
om hem den Koning in persoon te overhandigen, en bij hem aan te houden op een
spoedig krachtdadig besluit »ten einde bij tijds alle onherstelbare ongelegenheden te
voorkomen."
Carleton gevoelende, dat hij met dat gezochte bezwaar van het voor-
gevallene in de Oost niet ver zou komen, wist er niet beier op, dan op nieuw de
zaak van de haringvisscherij op te halen, en ontzag zich niet, voor de even heersch-
zuchlige als laaghartige bedoelingen van
jagobus met onzen Staat nagenoeg onbewimpeld
uit te komen. Hij zeide, dat zijne Majesteit reden had om de oprechtheid hunner
handehngen te verdenken, en dat, al had men de hand verwijderd, die het roer van
den Slaat te voren zoo geweldig wist te wenden, het toch genoegzaam bleek, dat het
roer nog steeds dezelfde beweging had. Bemerkte zijn Meester thans, dat zij hem
werkelijk om den tuin leidden, dan zou hij allen grond hebben om te denken, dat bij
hen meer de personen dan de beginselen veranderd waretf, en zou hij er op bedacht
zijn om andere wegen dan die der traktaten in te
slaan 2. — Dit was zoo veelgezegd,
als dat, wanneer de Koning voor goed bespeurde, dat de omwenteling tot niets geleid

' cARLETOJi 111, p. 128, 129.

2 Resol. St.-Gen. 22, 23, 24, 25 Junij, 1620. carletok 111, p. 326, 327, 344—349.

-ocr page 492-

DES VADERLANDS. 453

en de Republiek zich daardoor geenszins onvoorwaardelijk ter zijner beschikking gesteld
had, hij geweld zou gebruiken, om haar naar zijnen zin te zeilen. Aangezien nu
jagobus op zich zeiven niet sterk genoeg was, zoo lag in die bedreiging de beleekenis,
dat hij zich met
Spanje tegen ons zou verbinden. Werkelijk openbaarde hij in dezen
lijd aan
Spanje zijn voornemen om den Prins van Wales met troepen naar Holland te
zenden, ten einde de Hollanders tot reden te brengen — Zoo de Vereenigde Pro-
vinciën door
Engeland aan Spanje geleverd werden, zou de Prins van Wales eenmaal
al de Nederlanden als bruidschat der Spaansche Prinses, naar wier hand hij dong, kun-
nen erlangen, en er bleven, dus droomde men, slechts twee machtige Koningen over,
dubbel machtig door hun verbond,
jagobus van Groot-Britannië yan Spanje.—

Ziedaar welke bittere vruchten en welk een vreeselyk gevaar voor het Land het heulen
met
Engeland medebracht, waaraan zij, die thans aan het Bewind waren, zich hadden
schuldig gemaakt om
oldenbarwevelt ten val te brengen, die steeds begrepen had, dat
de Republiek zich tegen
Engeland moest versterken.

Intusschen had de zekerheid, dat de locht van spinola geen ander doel had dan een

aanval op de Palis ^ indruk op den Koning van Groot-Briianni'è gemaakt. Hy werd er

door bewogen, de lichting van vierduizend man, in zijn Rijk ten behoeve van Bohemen

ondernomen, openlijk toe te slaan (zoo althans liet hy het aan de onzen voorkomen),

en vaste zaakgelastigden bij de Geünieerde Vorsten en bij den Koning van Bohemen

aan te stellen. Hiervan kreeg carleton dadelijk bericht, en hij deelde het den 27®^™

Junij aan de Stalen mede. Hij voegde er de lijding bij, dat er in Engeland in haast Engeland

twintig schepen legen de zeeroovers werden uitgerust. 2 — Wat had dit te beduiden?

Was de zaak eensklaps zoo dringend geworden, dat de Koning, die zoo noode lot be-vloot, met de

^ onze vereoBigtt,

langrijke krygstoerustingen overging, zich genoodzaakt gezien had tot die onderneming tegen de zeeroo-

„ . vers uit te zenden.

Ie besluiten? — De reden zal deze geweest zijn. In de maand Februanj waren uil

onze havens dertien oorlogschepen uitgezeild om de zeeroovers in de Middellandsche
zee in ontzag Ie houden; levens was bepaald, dat in Maart daaraanvolgende weder
drie schepen zeilree moesten zijn, en dat die dertien by hunne tehuiskomst in het
najaar dadelijk dertien andere gereed zouden vinden om hen te vervangen: bovendien
zouden steeds drie schepen lot beveiliging van het Kanaal in dienst gehouden wor-
den 3. Deze sterke oorlogsvloot in de nabijheid der Spaansche havens was allezins ge-
schikt om
Spanje vrees in te boezemen in eenen lijd, dat de omstandigheden eene
vijandelijke ontmoeting lusschen hare krijgsmacht en die van de Slalen in
Duilschland
konden medebrengen. Konden de Nederlanders die schepen niet gebruiken om zich van

^ Dit deelt e. cachet mede uit de Corresp. des Archiducs, in het Arch. v. Belgie. Zie Lettres
inc'd. de v.
p. rübens, Introd. XXVI.

2 Resol. StaL-Gen. 27 Junij, 1620. 3 Resol, Stat.-Gen. 24 Febr. 1620.

III Deel. 3 Stük. 62

1618—
1021.

-ocr page 493-

lßl8-

1021.

490 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

een pand meester te maken ten einde Spanje tot werkeloosheid of des noods tot schade-
vergoeding te dwingen? Eene vloot, tegen de vloot der Nederlanders opgewassen, bezaten
de Spanjaarden niet; maar werd door Koning
jacobus eene vloot, mede onder de leus
van de beveiliging der zee tegen de zeeroovers, derwaarts gezonden, dan kon zijne
scheepsmacht, des noods met die van
Spanje vereenigd, die der Staten in bedwang
houden. Toen nu de Staten in het begin van Junij hunne scheepsmacht nog sterker
schenen te willen maken en aan al hunne Admiraliteitseollegies aanschreven, al de be-
schikbare oorlogschepen met allen spoed in behoorlyke orde te brengen en alleen nog
maar tot de bemanning nader bevel af te wachten, toen was het voor
jacobus tijd om
aan de toerusting der vereischte schepen te denken. Wel was Burgemeester
pauw
op nieuw bij de hand om van de groote schade te gewagen, welke de zeeroovers
van
Algiers onzen kooplieden weder berokkenden maar wie stond er voor in, dat
die belangrijke toerustingen geen bijoogmerk hadden, en dal letterlyk waar was, wat de
Staten in het midden van Julij verklaarden, dat er maatregelen dienden genomen te
worden »tot behoud van den vryen handel op de
Levant^ die anders langer niet kon
gedreven worden." Werkelijk werd alsnu besloten, geen kleiner scheepsmacht tegen
de zeeroovers uit te zenden, dan van 21 bodems, waarvan 16 binnen de Middellandsche
zee en
5 builen in de Spaansche zee dienst zouden doen. hautain zou als Admiraal-
Generaal over die scheepsmacht gesteld worden met twee Commandeurs onder hem
Waarlijk, was die macht alleen tegen de zeeroovers bestemd, dan mocht zij overmatig
heeten, vooral daar het hier eene natie betrof, wier koopvaarders zelfs niet gewoon waren
zich weerloos over Ie geven, zoo als reeds bleek uit het besluit, in dezen zelfden tijd
genomen, dat de schippers der koopvaardijschepen een derde deel van de veroverde
schepen en goederen zouden bekomen, waarvan wederom de eene helft voor de reeders,
de andere voor den schipper en de bootslieden zijn zou: dit besluit moest uitdrukkelyk
strekken »om hen aan Ie moedigen zich niet te spoedig aan de zeeroovers over te
geven." 3 — Hoe het zij, de verzekering bekomen hebbende, dat de Koning van
Groot-Britannië mede een twintigtal schepen naar de Middellandsche zee zou zenden,
lieten de Staten geen wantrouwen blijken, maar verzochten
garleton, zijnen Meester
bekend te maken met hunne uitrusting en hem aan zyn voornemen te herinneren,

1 ResoL Stat.-Gen. 12, 15 Junij, 1620.

2 Resol. Stat.-Gen. 14 Julij, 1620. cableton 111, p. 361. Ook werd het nemenvanmaatregeleu
te{jen de zeeroovers, op de Punten v. Beschr. der Ä/a/.
van Holt. gebracht [Resol. Holl. 1 Jnlij 1620.)

3 Mesol. Stat.-Gen. 8 Aug. 1620. Bij deze maatregelen -vergat men echter den ongelukkigen
wijnand de ketzer niet. )) Alhoewel men (dus werd bepaald) den genomen roovers de voeten
zou spoelen naar 't gebruik, toch zou men, als er iemand van aanzien onder was, hem in leven
houden om legen de keïzer uitgewisseld te worden"
{Resol. Stat.-Gen. 4 Aug. 1620).

-ocr page 494-

DES VADERLANDS. 445

opdat de beide violen geraeenschappeKjk zouden kunnen te werk gaan ^ Verklaarde 1618—

1621«

zyne Majesteit zich deswegens nader, zoo zouden zij, maar niet eerder, de instructie
mededeelen, die zij hunnen Vlootvoogd mede zouden geven Misschien hoopten zij, nu
de Koning eenmaal overtuigd moest zyn, dat zijn schoonzoon het slachtoffer worden zou
van zijnen valschen Spaanschen vriend, de Engelsche vloot tot eene vgandelijkehouding
legen
Spanje mede te slepen: zoo veel is zeker, dat toen de Stalen bericht hadden,
dat de Engelsche Admiraal den last mede krygen zou om met de onzen by gemeen
overleg te handelen er een plan werd opgeworpen, waarvoor
carleton reeds half
gewonnen schijnt geweest te zijn, maar dat
jacobus, nog altijd hinkend op twee ge-
dachten, met het vertoon eener edele verontwaardiging van zich wierp gelijk hij dan
ook zyne toestemming tot de vereeniging der beide vloten niet gegeven had zonder
eenig wantrouwen aan den dag te leggen en te kennen te geven, dat hij eigenlijk meer
reden had om met den Koning van
Spanje gemeenschappelijk te handelen, dan met
hen, die zijne onderdanen in de
Oost-Indiën zoo slecht bejegenden en, terwijl zijlhans
zoo veel ijver aan den dag legden om de beide vloten te vereenigen, te voren de za-
menwerking tegen de zeeroovers hadden afgewezen Zoo onbeschaamd en beleedigend
durfde
garleton ons aan 's Konings vroegere dubbelzinnige plannen herinneren en
nogmaals van het gebeurde in de
Oost-Indiën ophalen. — Nadat jacobus ernstig ver-
maand was, alsDu zijne vloot met de onze te vereenigen, vertrok iiAUTAm nog voor
het einde van September, maar tegen het einde des jaars lag hij nog voor
Duins: —
men had begrepen, de vloot bij de dreigende breuk van 't Bestand voor eerst niet ver
van huis te moeten zenden Weldra daarna echter ging zij naar de Middellandsche
zee onder zeil, zonder dat er van eene vereeniging met de Engelsche sprake was.

De Staten verzuimden niets om die klachten over het voorgevallene bij Bantam
Ie logenstraffen. Er kwamen gedeputeerden van de Bewindhebbers der Oost-Indische
Compagnie opzettelijk naar
Gravenhage om verslag te doen van de laatstelijk uit
de Oost ontvangen berichten, en de Admiraal
van der hagen, van daar terugge-
keerd, was in staat omtrent al wal men verlangde nader inlichting te geven. Met deze
Antwoord der

berichten toegerust, gaven zij aan garleton het volgende antwoord: de vyandelykheden laats^te wLhtea

vau Engeland.

' carleton 111, p. 361. 2 Reso/. Holl 18 Aug. 1620.

3 Resol Slat.'Gen. 14, 15 Sept. 1620. cableton, 111, p. 380, 381.

5 gakleton, 111, p. 377.

® Resol Slat.-Gm. 17 August.j 18, 2l Sept.; 27, 28 Decemb. 1620. Bij al die toeraetingen
tegen de zeeroovers, scheen ook
Frankrijk niet geheel achter te willen blijven. Althans liet de
Hertog van
kevers hier te lande een zevental schepen uitrusten en wapenen om tegen de zeeroovers
te dienen. Met Februarij (1621) waren er vijf gereed
{Besol Stat.·0βηΛ2 Oei. 1620. 3 Febr. 1621).

62*

-ocr page 495-

492 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

van thomas bale waren de aanleiding van hél gebeurde geweest: onder schijn van
vriendschap had hij zich van een rijk geladen Nederlandsch schip meester gemaakt, de
matrozen gevangen genomen, en gedreigd den goeverneur op te hangen en al onze schepen
te nemen. Te
Jacalra had hij ons belegerd, ons eene nederlaag toegebracht; in één woord
hij was opgetreden, alsof hij ons geheel uit de
Indië verjagen wilde, waartoe hij dan ook,
zoo erkende hij zelf, gekomen was. Was de oorlog te voren tot de Molukken,
Amboina
en Banda, beperkt geweest, hij had ze (misschien legen zijne instructie) in de kwar-
tieren van
Bantam overgebracht. Hoe kon het dan euvel geduid worden, dat de onzen
zich hunne vernietiging niet hadden laten welgevallen, maar zich tegen hem te weer
gesteld hadden. Er had eene ontmoeting plaats gehad ^p den Augustus en op den
Isten October 1619, terwijl het traktaat van vereeniging den j^iy van dat jaar

]f>18—
1631.

gesloten was: hoe kon dan toen de tijding dezer gebeurtenis reeds te Bantam bekend
geweest zijn? Wel was het schip
de Ster in December 1618, toen de gecommitteerden
om over de vereeniging te handelen aangekomen waren, uit
Engeland vertrokken; doch
toen was de gunstige uitslag der onderhandelingen niet te voorzien, en dat schip had
ook bevelen mede om op het voetspoor van
dale met geweld te werk te gaan. Thans
was door het lol stand komen van het traktaat in de zaak voorzien, en waren de par-
tijen lot wederzijdsche schadeloosstelling verplicht. Dus konden Hun Hoog Mögenden
niet begrijpen, wat de Bewiodhebbers der Engelsche Oost-Indische Compagnie had
kunnen bewegen om Zijne Majesteit met zoodanige klachten lastig te vallen, te meer
daar die Heren zeiven reeds in Mei aan onze Compagnie over de zaak geschreven en
verklaard hadden, op grond van het traktaat, op schadeloosstelling te rekenen. Ten
slotte smeekten zy den Koning, wel te willen gelooven, dat Zijne onderdanen nimmer
hetzij in de Oost, hetzij in het Noorden, vijandelijk door de onzen bejegend waren zon-
der eerst uitgedaagd te zijn. Derhalve verzochten zij Zijne Majesteit de noodige bevelen
te geven, dat zulke aanslagen niet meer plaats grepen. Wat de beleedigende woorden
aangaat, door de matrozen tegen Zijne Majesteit gebezigd, Hun Hoog Mögenden ver-
foeiden ze onbepaald, en zouden daarvan bg de eerste gelegenheid het bewijs geven,
opdat de eerbied blijken mocht, die zij Zyner Majesteit toedroegen ^ — Zoo was het
wel zonneklaar gebleken, dat de geheele klacht slechts een gezocht middel was geweest
om de rechtmatige klachten af te weren, die de Staten tegen den Koning wegens zijne
werkeloosheid bij de oorlog in
Duitscliland hadden in te brengen. Voor het overige
werd bij deze gelegenheid de handelwijze der Eogelschen tegen de onzen in de
Oost-
Tndiën
in het klaarste licht gesteld: het bleek, dat zy zich ook daar ten doel gesteld
hadden om, onder den schyn van onze bondgenooten te wezen, ten gevalle van
Spanje
te doen, wat de Spanjaarden als vijanden niet vermochten, en reeds was er plan om

1 IXesol. Stat.-Gcn. 3, 22, 23 Julij, 1620.

·>.. I

-ocr page 496-

DES VADERLANDS. 453

de Oost-Indim lusschen Engeland en Spanje le verdeelen — Toea de Gedepuleerden 1018—
der Staten-Generaal dat antwoord aan carleton overbrachten, had'hij, hij erkent het
in zyne briefwisseling zelf, daarop niets le zeggen. De afgevaardigden brachten in de
vergadering het bericht terug, dat hij op nieuw aangedrongen had op antwoord betref-
fende de zaak der visscherij 2; bevyijs genoeg dat hij slechts woorden gesproken had,
die ter zake niets afdeden. — De Koning, het spreekt van zelf, was met dit antwoord
weinig in zyn schik. Om hem een schijn van voldoening le verschaffen, beloofde
GARtETON hem, dat de matrozen, die beleedigend over hem gesproken hadden, streng
ondervraagd en daarna voorbeeldig gestraft zouden worden. Wat er verder betreffende
deze zaak te doen zou overblijven, stelde de Koning ten slotte uit lot de komst der
buitengewone Ambassade

Had jAGOBUs de werving van eenige troepen in Engeland ten behoeve van Bo- voorstel om
hemen meer dan bloot bij oogluiking toegelaten, hij beijverde zich niettemin

deze kriigsonderneminff het voorkomen te geven, alsof niet hü, maar de Stalen-

!. ... tc zendeu.

Generaal die troepen uitzonden. Dadelijk had hij le kennen gegeven, dat hij niet ν

Avist, wien hij het bevelhebberschap over de te werven benden zou toevertrouwen. Dit

beleckende, dat hij den naam van geen Engelsch Heer van zijn Hof als haar hoofd

genoemd wilde hebben. Het doel was, aan horace vere, den bevelhebber der Engel-

sche regimenten in Nederlandsche dienst, het bevel over de nieuwe soldaten op le

dragen. Zoo zouden zij slechts een deel schijnen uit te maken van de reeds vroeger

in de Nederlanden aanwezige Engelsche manschappen. Toen het verzoek kwam om

HORAGE VERE aan hun hoofd naar de Palis le laten vertrekken, maakten de Stalen en

de Prins daartegen geene zwarigheid. Tot jagobus plan behoorde ook, dat die Engelsche

soldalen over de Nederlanden naar Duilschland zouden vertrekken: zoo toch smolten zij

van zelve met het Nederlandsche leger zamen. Dus bracht de secretaris van den

Koning van Bohemen, diederik ergkenbreght-, uil Londen eenen brief mede van den

Baron von dohna, Zijner Majesteils buitengewonen Gezant aldaar, met het verzoek,

dat de 2200 Engelschen (le voren had men steeds van 4000 man gesproken) te

Dordrecht zouden mogen landen, om van daar met schuiten verder gevoerd te worden:

dit was de kortste en de veiligste weg, en — voegde hij er oprecht genoeg by —

gingen deze troepen langs een anderen weg, dan zou de vijand hunne bestemming

dadelijk bemerken. Reeds was deze beschikking aan den Koning van Bohemen en aan

zijnen Luitenant-Generaal in de Palts, den Herlog van Tweehruggen,mei^egeάee\ά: eene

verandering in het reisplan was niet meer mogelijk: zg zou de geheele onderneming

' Zie CACHET, t. a. pi. 2 cakleton, 111, p. 356. Resol. Stat.-Gen. 24 Jnlij, 1620.

3 carleton, p. 372, 373, 402.

-ocr page 497-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— kunnen doen falen. — Zoo had men de vergunning van de Stalen en den Prins niet
afgewacht, en bleek het, dat jagobüs de geheele onderneming eer verbieden zou, dan
ze op andere wijze laten vertrekken. Immers slechts op deze en geene andere wijze
kon hij de zaak voor zijne bijzondere vrienden, de Spanjaarden, vergoelijken. — De
brief van doiina eindigde met het verzoek om schuilen, ten einde de troepen den Rijn
op te voeren; om wapens en mondbehoeften; om wagens tot vervoer der bagaadje van
het punt af, waar zij de schuiten zouden verlaten, tot in de
Palis toe; om een ge-
wapend geleide door
Duitschland heen, en eindelijk om een paar schepen ten einde
hen op zee te geleiden en om loodsen, aangezien er in
Engeland geen loodsen genoeg
te vinden waren. — Dus bleek het, wat er van die met zoo veel ophef aangekondigde
uitrusting te denken was. De geheele zaak was eene misleiding:
Engeland leverde
niets, dan een klein aantal van alles ontbloote manschappen. Die benoodigdheden,
door de onzen te leveren, zouden, heette het, door den Koning van
Bohemen betaald
worden; maar wat had dit te beduiden, daar de Koning van
Bohemen immers door ons
met geld ondersteund werd? — De Staten waren niet gezind om zich zonder tegenspraak
naar jagobus zin te schikken. De Prins verscheen in de vergadering, en nu besloot
men den Heer von bohna te antwoorden, dat de reis langs de
Wezer Hun Hoog Mö-
genden veiliger en minder kostbaar voorkwam; zelfs al moest men langs de
Wezer te
land reizen, had men het-voordeel, dat men verre van den vyand bleef en bovendien
door de rivier gedekt was. Bovendien Hun Hoog Mögenden wislen niet, of zij een ge-
noegzaam aantal troepen lot geleide beschikbaar hebben zouden. — Doch wat baatten
deze aanmerkingen? Ten slotte verklaarden de Staten, dat, zoo men begreep bij het
ontworpen plan te moeten blijven, zij voor alles zouden zorgen en zelfs den Wagen^
meester der Generaliteit zouden gelasten den Engelschen ten dienste te slaan. Het eenige
waarin zij jagobus niet ten volle te wille waren, was dit, dat zij niet twee, maar
slechts één oorlogschip zonden om de troepen op zee tot geleide te verstrekken. Wer-
kelijk werden de nieuwe Engelschen (want met deze benaming werden zij onderschei-
den), in het begin van Augustus (1620) aangekomen, tegelijk met onze troepen den
Rijn opgevoerd, om vooreerst, totdat zij behoorlijk toegerust zouden zyn, in de garni-
zoenen op de grenzen te blijven vertoeven
Financicele toe- Hoe in al die kosten, de subsidiën bij voortduring aan Bohemen en de Evangelische

Mek iü^diUijds- ürde verstrekt de voltalligmaking der compagniën de liclü'mg der garnizoenhouders ^

gewricht.

1 Jiesol. Stat.-Gcn. 27 Junij; 4, 6, 9, 10 Julijj 6 Aug. 1620. carleton, JIl, p. 362.

2 jReivl. IIolL 4 Julij; 2, 17, 19 Decemb. 1620. ResoL Stat.-Gen. 5, 9 Meij 17,19,20 Junijj
SlJulijj 11, 12 August.; 10, 26, 30 Sept.; 20 0ct.; 1, 21 Nov.; 3, 18, 21,31 December, 1620.

3 Voorgesteld in de Propositie lot de Consenten, 21 Oct. 1620, en later ten uitvoer gebracht.

i

-ocr page 498-

DES VADERLANDS. 498

het betrekken van het veldleger, hetwelk eene uitgave van 600,000 gulden vereischle *, leis-
te voorzien, ziedaar wat, niet minder dan de houding van Koning
jacobus, geschikt
was om voortdurende zorgen te baren. De krijgszaken vereischten vele kosten; maar
het was niet, omdat het vorig Bewind het onderhoud van het leger en de oorlogsbe-
noodigdheden verwaarloosd had. Integendeel in de Propositie lot de Consenten voor het
jaar
1619, door den Prins en den Raad van State in.de maand December 1618 ingele-
verd, terwijl
oldenearnevelt nog in de gevangenis zat, wordt verklaard, dat »Hun
Hoog Mögenden zeer wijselijk gedurende het Bestand altijd geraden gevonden hadden
niet alleen al het krygsvolk, tractemenlen en andere lasten van den staat van oorlog
aan te houden, maar ook (iets waartoe eigenlijk het Fransche Bewind verplicht was}
voor de betaling der Fransche troepen te zorgen." In
1618 hadden dan ook de oorlogs-
lasten zes en een half millioen gulden bedragen en dat de Staten van
Holland, nog
vóórdat de Prins de voorstanders der vorige Regering uit die vergadering verdreven had,
volstrekt niet gezind waren om de oorlogszaken onder de moeijelijkheden van het oogenblik
te doen lyden, kan hieruit blijken, dat toen zij de Consenten niet wilden inbrengen vóórdat
aan Hollands rechtmatige financiëele eischen voldaan was, zy niettemin toestonden » dat de
loopende lasten van den oorlog zouden betaald mogen worden Maar niettemin gingen de
kosten, in de jaren
1619 en 1620 gemaakt, de gewone inkomsten verre te boven. Olden-
BARWEVELT had nimmer op het geld gezien, waar het gewichtige belangen gold. Ook hadden
de Provinciën in
1618 hare loopende schulden, in den vorigen oorlog gemaakt, nog niet
betaald, en beliep de schuld ten laste der Generaliteit de som van ongeveer
5,680,150
gulden Deswegens beschuldigden hem zijne tegenstanders, dat'hij de finantiën in
verwarring gebracht had: niettemin behoefde in dien tijd aan geene buitengewone be-
lastingen gedacht te worden. Maar toen zijne tegenstanders aan het bewind waren,
stroomde het geld langs alle kanalen de staatskas uit, en moest men op het opdrijven
van de oude en het invoeren van nieuwe belastingen bedacht zyn. Het Bewind van
Bolland, hetwelk in het volhouden van den slaat van zaken, sedert de omwenteling
ontstaan, zyn eenig behoud zien moest, begverde zich ongemeen om de ingezetenen op
alle manieren geld Ie doen opbrengen te meer omdat men zich zoo veel mogelijk

' Resol. Slat.-Gen. 27 Junij, 1620.

2 Besol. Slat.-Gen. 6 Dec. 1618. In 1620 bedroeg de staat van oorlog ongeveer twee
millioen meer
{Resol. Stat.-Gen. 29 Julij, 1620).

^ Resol. Holl. 20 Sept. 1618. Zie Hollands toenmalige ftnancieele eischen, hiervoor D. 111.
St. 11, bi. 808, 809, 846.

^ Resol. Slat.-Gen. 6 Dec. 1618. In de Proposities van zijn Excellentie en Raad van State
voor 1620 en 1621, wordt de Generaliteitsschuld begroot op 4,893,960 gulden
{Resol. Stat.-Gen.
21 Oct. 1619. 29 Julij, 1620). s ^esol. Holl. 1, 11, 17 Julij, 1620.

-ocr page 499-

496 ALGEMEENE GESGHIEDEiNIS

1618

1621.

^än hct.opnemén van~geld op renten meende Ie moeien onthouden, »daar, zeide men,
die renten^ of'interessen toch niet anders waren dan de kanker van den Staat i." Maar
in ;de andere'Provinciën was men Ie minder gezind om zich de geweldige opofferingen
v^ri geld ie getroosten, naarmate er met de omwenteling minder verandering van over·:
heidspersonen had plaats gehad. In
ülrecht, waar de omwenteling andere personen
op het kussen had gebracht, had de Regering er belang bij om aan den gang
van zaken geene bezwaren in den weg Ie leggen. In
Overijsel had de Prins by
den' Adel,' wiens beroep de oorlog was, en bij de Predikanten in de Steden invloed
genoeg. In
Zeeland beloofde men zich van de hervatting des oorlogs eene ver-
nieuwing'der voordeden, vóór het Bestand behaald; maar in
Gelderland ^ en vooral
in
Friesland en Groningen moesten de bezwaren op verschillende manieren overwonnen
wo'nlenr Een eerste middel daartoe was de krachtige taal door den Prins, Graaf Willem
LÓDEWiJK èn den Raad van State in hunne jaarlijksche Propositie lot de Consenten ge-
voerd, waarbij zy de noodzakelijkheid van een voortdurend verzet tegen de vyanden,
die steeds onzen ondergang bedoelden, deden uitkomen, en als den geschiktsten weg
om tol dit verzet in slaat te zijn de invoering van de gemeene middelen van
consumptie
aan die'Provinciën aanbevolen, waar zij nog altijd achterwege bleef: was, zeiden zij,
slechts de goede wil en de noodige vaderlandsliefde voorhanden, dan zou de maatregel
der algemeene invoering van die middelen wel te treffen wezen Om
Gelderland,
dat in Mei '(1620) nog geen last gegeven had om zyne Consenten te openen tot het
AviUig dragen der lasten te bewegen, zal het bezoek veel toegebracht hebben, hetwelk
de Prins in het voorjaar van 1620 aan de Staten van
Gelderland bracht, wier Landdag
hij bijwoonde bij gelegenheid dat hy de grensvestingen in oogenschouw ging nemen
Gezindheid Maar in de beide Noordelijke Provinciën kwam veel op den invloed van den Stadhouder
Graaf willem lodewijk aan: dezen invloed kon hij in
Groningen, waar hij slechts met
ééne groole Stad te doen had 6, gemakkelijker doen gelden, dan in
Friesland. Boven^

1 Resol Holl. 2 Deo. 1C20.

2 In September 1619 verklaarde Gelderland zich ongezind om langer bijtte dragen tot het
in dienst houden
ά^ν bidets. De Provincie kreeg toen eene ernstige vermaning, dat het thans
geen lijd was om ze af te danken
{Mesol. Stat.-Gen. 13 Sept. 1620).

3 Jiesol. Stat.-Gen. 21 Oct. 1619j 29 Jnlij, 1620. In December 1620 werd eene Commissie
benoemd om eenige middelen te beramen, die in alle Provinciën zouden kunnen ingevoerd worden.
Holland beval als zoodanig den impost op de tabak aan {Resol. St.-Gen. 15 Dec. 1620.)

4 Resol. Stat.-Gen. 9 Mei, 1620. ® Resol Stat.-Gen. 8, 13 Meij 6 Junij 1620.

β De Stad Groningen was bereidwillig genoeg om zich opofferingen ten behoeve van den oorlog
te getroosten. De Staten-Generaal roemden liare »goedwillige, heroïque en courageuse resolutie"
om uit eigen middelen bij te dragen tot voltooijing van de vestingwerken der stad.

-ocr page 500-

DES VADERLANDS. 453

dien vereischlen de moeijelijkheden, die de Regering le overwinnen had, zijn gedurig 1618—
verblyf in
Gravenhage. Wel veroorzaakte hem dit geen persoonlyk nadeel: want de
Slaten-Generaal stonden hem in Maart, 1620, lot vergoeding zijner moeiten en kosten
eene som toe van 4000 gulden ^; maar de behartiging der algemeene belangen in
Fries-
land
en Groningen scheen er bij le lijden. Dus besloot Graaf willem lodewijkl in
dezelfde maand Maart den Landdag dezer GeAvesten te gaan bezoeken, en wat meer is,
op zijn advies en dat van Zyne Excellentie, besloJen de Staten-Generaal een tweetal af-
gevaardigden uit hun midden naar den Frieschen Landdag te zenden, met het erkende
doel om
Friesland le bewegen zich niet langer le verbetten tegen de uitvoering van de
uitspraak der Slaten-Generaal in de zaak van
Delfzijl maar mede om de Staten van
Friesland, die nog eene schuld aan de Generaliteit van ongeveer 150,000 gulden le
betalen hadden, en draalden hunne Gedeputeerden last te geven tot het openen hunner
Consenten, bereidvaardiger te maken tot het vervullen hunner verplichtingen, en levens
om hen over le halen de Dorische kerkeordening aan te nemen, en alzoo een einde le
maken aan den slechten indruk, door hunne weigering om daartoe over te gaan le weeg
gebracht De Heren gogh en reinier pauw werden van den aanvang aan lot deze
bezending bestemd De eerste had juist gelegenheid gehad om zijne bekwaamheid
in het bijleggen van geschillen le oefenen, daar hij te
Uasseli, alwaar de Overheid
legen het gewelddadig optreden van eene onvergenoegde partij had moeten gehandhaafd
worden, de gemoederen had weten te verzoenen In April bezochten gogh en pauw
de stad
Leeuwarden slechts voorloopig want in hel begin van Mei werd van de zijde
van
Groningen op nieuw aangedrongen, dat zy den Frieschen Landdag, die tegen den
wgsten (lier maand zou plaats hebben, toch niet verzuimen, maar zich aldaar van hunne
taak kwijlen zouden. Werkelyk vertrokken zy weder naar
Friesland Of zij het voorne-
men gehad hebben, zoo zij geen genoegzamen goeden wil aantroffen, den een of anderen
gewichtigen maatregel te nemen, is moeijelijk te zeggen; maar zooveel is zeker, dat
daartoe de medewerking van Graaf willem lodewijk niet gemist zou hebben kunnen
worden, en deze ontviel aan de Provincie en het gcheele Vaderland len gevolge eener
Bood van Graaf
beroerte, die hem den Sorten Mei overviel, en, hoezeer er zich eenige leekenen van

' liesol. Stat.-Gm, 20 Maart, 1620. ^ Hq hiervoor bl. 432, Noot 2.

3 ResoL St.Gen, 30 Maart; 9 Mei; 27 Junij; 8 Julij, 1720. brandt, IV, bl. 285.
^ JResol, Sl.-Gc?i. 20, 21 Maart, 1620.

5 liesol. SL-Gcn. 14, 15 Febr.; 24 Maart, 1620. Ook in Elburg hadden den 27'i<«'Febr.(1620)
onlusten plaats. De Prins zond er twee Corapagniën soldaten heen
{liesol. St.-Gen. 2 Maart).

6 Rcsol. St.-Gen. 4, 15, 18 April, 1620. ' Uesol. St.-Gen. 4, 14 Mei, 1620.
111 Deel, 5 Stuk. 63

-ocr page 501-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— beterschap hadden opgedaan, den lO'^®'^ Juni] daaraan volgende in het graf sleepte ^
1621, ^^^ jeugd af aan had hij, op het voetspoor zijner heldhaftige ooms en vader,

zijn leven en al zijne krachten voor de zaak der Nederlandsche vryheid veil gehad en
daaraan nooit volprezen diensten bewezen. Hoe moeijelijk zijne taak aan het hoofd des
bestuurs in
Friesland en Groningen geweest moet zyn, kan slechts hij beseffen, die
zich voorstelt, welke elementen van oneenigheid en burgertwist er in die Gewesten wa-
ren blyven woelen. Des te grooter eer komt hem toe, dat hij meester heeft weten te
blijven zonder geweld, tot instandhouding der Unie, het groote werk zijns vaders. Jam^
mer maar, dat er een tijd gekomen is, dat hij het belang van het Land en het voor-
deel van zijn Huis heeft gemeend te moeten zoeken op eenen weg, die hem den voor-
treffelijksten voorstander van de waarachtige belangen der Republiek als zynen tegenstander
moest doen beschouwen, en dat sommigen er een zekere beteekenis in hebben kunnen
vinden, dat de aanval van beroerte, die zijnen dood ten gevolge heeft gehad, hem over-
komen is op den verjaardag van
oldenbarnevelts dood — Prins maurits was dadelijk
bezorgd , dat dit sterfgeval ten gevolge hebben zou, dat er of geene of minder Compagniën ,
l'rj» dan hij verlangde, uit
Friesland en Groningen zouden komen om zich bij het leger te

velde te voegen. Zijne ongunstige verwachting werd niet verwezenlijkt; ten minste lieten de
Staten van
Friesland negen van de ter hunner repartitie staande Compagniën uittrekken ^;
V|l maar van den anderen kant kwamen
gogh en pauw onverrichter zake terug; de Staten

van Friesland bleven bij hunne vroegere besluiten aangaande de zaak van Delfzijl en
de Dortsche kerkeordening en nog herhaaldelijk moesten zij ernstig vermaand worden
v:niet alleen om hunnen Gedeputeerden last te geven hunne Consenten te openen, waartoe

zij niet voor het einde van Julij overgingen maar ook, en de Staten van Overijsel
en van Groningen met hen, om hun aandeel van de kosten van het leger te
Igl velde te voldoen 6. De Friesche Admiraliteit te
Dok/mm onttrok zich aan de ver-

plichting om mede te werken tot de uitrusting der vloot van 21 schepen, die tegen
de zeeroovers werd ui-lgezonden, hoezeer zij slechts één schip van de 21 te leveren

1 Archiv, de la Maison d'Orange, S. II, T. II, p. 570, 571. cakleton, 111, p. 309, 318,
321, 332.

- Den 13''®° Mei, naar den ouden stijl, die in Friesland nog gevolgd werd, brandt, Ilist, d. Ref.
IV, bl. 285.

3 Hesol. St.-Gen. 16, 24 Junij, 1620.

^ Slechts het vierde Lid der Staten, de Volmachten der Steden, keurden de kerkeordening goed j
doch de drie andere Leden (oostergo, westergo en zevenwolden) overstemden dat ééne Lid
(brandt, IV, 285). ^ jgeso/, ^S^.-Gen. 16 Junij; 20 Julij, 1620.

ε JXesol St.-Gen. 26 Sept., 1620.

-ocr page 502-

DES VADERLANDS. 445

had en haalde zich wegens deze »willekeurige schennis eener plechtig aangegane ißis—
verbindlenis" de strenge bestraffing der Staten-Generaal op den hals 2, Tegen den win-
ter, eindelijk, was er al weder sprake
Tan eene bezending naar de Staten van Friesland
om hen op nieuw tot onderwerping aan het besluit der Generaliteit ten aanzien van
Delfzijl te bewegen — Toch bekwam Graaf willem lodewije: in den persoon van Graaf ernst
zijnen broeder erwst Casimir eenen opvolger, die wel met minder invloed, maar toch

met niet minder iiver de Contraremonstranlsche partij en Prins maurits gediend had.

r j O RITS in Grontn-

Ten tijde van het overlijden van den Stadhouder was hij te Leeuwarden tegenwoordig, cn Omme·

, landen,

en in Augustus werd hij tot Goeverneur van Friesland benoemd. In Groningen en de
Ommelanden
echter volgde hij zijnen broeder niet op. In dit Gewest werd de Prins
van
Oranje in December daaraanvolgende tot Goeverneur gekozen Κ Er waren er ge-
weest die Prins maurits, door hem de beide goevernementen op te dragen, lot Stad-
houder van al de Vereenigde Provinciën hadden willen maken; maar dit zou den Prins
al te zeer het voorkomen van Monarch der
Nederlanden hebben doen verkrygen.
Anderen weder hadden de betrekking van Stadhouder onvervuld willen laten; maar
dit zou
Friesland en Groningen tegenover de Generaliteit, en de Staten dezer Gewes-
ten tegenover hunne ingezetenen te eigenmachtig hebben gemaakt. Dus kwam slechts
Prins iiendriic nevens ernst Casimir ernstig in aanmerking Maar Prins uendbiic
zou wellicht spoedig als zijns broeders opvolger in de andere Provinciën in aanmer-
king komen, en alsdan zou deze Vorst Aveder te groote kans hebben om alle
Ne-
derlanden
tot één goevernement te verbinden; bovendien men kon van hem eene te-
rugwerking tegen de staatkunde van het oogenblik duchten. Geen wonder derhalve dat
ernst casimir ten minste in
Friesland benoemd werd. Aan Prins Hendrik werd weldra
eene rol in de krijgsbewegingen tegen spinola toebedeeld.

Om behoorlijk op de hoogte te zyn van hetgeen de Geünieerde Duitsche Vorsten be- zending van
sloten en verrichtten, alsmede om hun van goeden raad te dienen en hen van de waak-
zaamheid en bereidvaardigheid der Nederlanders te verzekeren, had de Prins den Heer
VAN RANDWIJK, lid van den Raad van State, naar de
Palis gezonden 6. Naauwelijks
Avas hij in de eerste dagen van Julij te
Heidelberg aangekomen, of hij vernam de tijding
van het verdrag, in het eind der vorige maand te
Ulm tusschen den Hertog van ßeijeren
en den bevelhebber der Unie, den Markgraaf van Anspach, gesloten. Dit verdrag,

' Dc Admiraliteit van Middelburg leverde 3 schepen, die van ItoUerdam 3, die van Enkhuizen
of Hoorn 4, die van Amsterdam 10 {Resol. Sl.-Gen. 4 Aug.).
- liesol. St.-Gen. 29 Oct., 1620. ^ Hesol. SL Gen. 17 Nov., 1620.

'' Hesol. St.-Qen. 15 Junij; 20 Aug.; 31 Dec., 1620. 2 Jan., 1621. ^ cableton, 111, p.332.

^ CAHLETON, III, ρ. 340, 341. Van het Rapport van dezen Heer, op het Rijksarchief voorhanden,
IS voor de volgende bijzonderheden gebruik gemaakt.

63*

-ocr page 503-

4156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1018— waartoe de Geünieerde Vorsten te eerder overgingen, omdat het leger der Liga sterker
was dan hel hunne en zij, zoo svinola. naderde, tusschen twee vuren vreesden te ko-
men, stelde maximiliaan van
Beijeren in staat om zyne geheele macht, den Keizer ter
staat van za-hulp, tegen den Koning van Bohemen te keren. De Vorsten der Unie meenden genoeg
te doen, zoo zij de
Keur-Palts tegen spmoLA verdedigden. Zelfs vleiden zij zich nog,
dat de Spanjaarden geene vijandelijkheden legen de
Palis plegen zouden: uit ontzag
voor
Engeland en Frankrijk^ door welks bemiddeling het verdrag was tot stand geko-
men, zouden zij zich (dus redeneerde men) daarvan wel onthouden. Bovendien werd
er uitgestrooid, dat de Aartshertog albert te
Brussel overleden, en dus de geheele tocht
van spiKOLA afgesprongen was. Bij deze stemming kon de ijver om zich ten strijde toe
te rusten niet groot zijn. Niet voor na het midden van Augustus kwam de Paltsische
Landweer, en dat nog slechts op aandrang van rasdwijk , in de wapenen. De slrijd-
lusligsle en heftigste der Vorsten van de Unie scheen de Markgraaf van
Durlach: deze
dacht over de Fransche staatkunde geheel in den geest van de Nederlandsche Contrare-
monstranten; hij was verstoord over het verdrag van
Ulm en bijna geneigd om zijne
verdere dienst aan de Unie te onttrekken; maar randwijk , daartoe door de andere
Hoofden der Unie uilgenoodigd, zette hem neder, en toonde zich in de verwachtingen,
die hij
sm Frankrijk zeide te koesteren, geheel een leerling van oldenbarnevelt —
Na hel verdrag, Ie
Ulm tol stand gekomen, was het leger der Unie vandaar opgebro-
ken, en had zich, na den Rijn overgetrokken te zijn, in verscheidene dorpen op Palt-
sisclï gebied, van
Worms tot Oppenheim^ Mainz en Ingelheim, gelegerd. Deze bewe-
ging droeg RANDWIJKS goedkeuring weg, aangezien men daardoor den vijand den pas
over den Rijn afsneed, en den troepen, die de Prins van
Oranje wellicht te hulp zou
zenden, zoo veel nader kwam. Maar de strydlust der Geünieerde Vorsten was daarom
niet vermeerderd. Zij hadden eene bijeenkomst gehad, waartoe randwijk niet was uil-
genoodigd. Blijk genoeg, dat zij daar maatregelen te beramen hadden, die zij wel be-
grepen dal den Nederlander niet behagen zouden. Werkelijk beschouwde men het in
die bijeenkomst reeds als uitgemaakt, dat, zoo spinola kwam,
BohemenGnniGlAet Palis
hel doel van zijnen tocht zou wezen, en besloot men hem den pas van Breisach niet
te betwisten, maar dien van
Wetlerau te ontzeggen. Randwijk zou hem den pas van
Breisach betwist hebben willen zien, op grond van de instellingen des Duitschen Rijks,
daar hij komen zou met eene uilheemsche macht op gezag van een vreemd Vorst: dat
hij op zou treden als uitvoerder van den Rijksban tegen frederik V dit wilde randwijk

' Het leger der Unie bedroeg volgeos aeussens opgave niet meer dan 12,000 man voetvolk eii
4000 ruiters (
carleton, 111, p. 362).

' Zie liet Rapport van randwijk op het Rijksarch. fol, 10 recto.

3 Den 27"®" Juiij werd de ban, door den Keizer tegen frederik en zijne medestanders uitge-
vaardigd, aan de Staten-Generaal bekend gemaakt
{Resol St.-Gcn. 27 Julij, 1620).

-ocr page 504-

DES VADERLANDS. 453

slechts als een voorwendsel aangemerkt hebben. Op die bijeenkomst der Vorsten was jßis—
juist een brief van den Prins van
Oranje ontvangen, waarin bij hun aanried, zich toch "" ;

goed tegen spitola. te weer te stellen, te meer, daar het hoogst onzeker was, of, in-
geval zij door dien Spaanschen veldheer werden aangevallen, hun uit
Nederland
te hulp zouden komen. Dit bericht had groote ontsteltenis veroorzaakt; maar anspa,gh
had de gemoederen weder gerust gesteld door te zeggen, dat hij alles goeds verwachtte,
daar Hun Hoog Mögenden gewoon waren meer te doen, dan te beloven.

Terwijl de Geünieerde Vorsten dus dobberden tusschen hoop en vrees, nam spikola Spinola trekt

derwaarts,

met een leger, zoo het heette, van 30,000, maar zeker niet grooter dan van 20,000
man den tocht naar
Duilschland aan. Zoodra Prins maurits dit vernam, begaf hij zich
naar het leger te velde bij
Schenkenschans, en legerde zich voor Wezel, in de hoop
dat dit den Markies nog van zijnen tocht zou terughouden. Doch wel veroorzaakte 's Prinsen
opdagen groote ontsteltenis binnen
Wezel; maar spinola zette zijnen marsch voort: hij
liet eenige benden onder doh yelasco achter, om onze armee gade te slaan Tegen
dezen iets te ondernemen, kon het belang der onzen niet medebrengen. Immers zou
zufks eene openbare inbreuk op het Bestand geweest zijn, en de Gecommitteerden te
velde hadden den bepaalden last mede, dat er niets tegen het Bestand zou ondernomen
Avorden of de vrede met
Spanje niet bewaard kon blyven, dit zou eerst later moeten
blijken, en in allen geval zou de schennis van den vrede zonder oorlogsverklaring door
niets gewettigd zijn geweest. Het eenige wat Prins maurits zou hebben kunnen doen,
was dat hy spinola zeiven had aangevallen, of nog beter, dat hij hem ware nagetrok-
ken, om hem, met de macht der Unie tegenover hem, tusschen twee vuren te bren-
gen. Maar voorwaar het was geen gebrek aan moed noch verzuim van de gunstige ge-
legenheid, dat hem met zyn leger op de grenzen deed blyven. Bij den binnenlandschen
toestand, bij het rechtmatig ongenoegen, dat er tegen de Regering bestond, mocht hij
dc grenzen niet verlaten: alleen de zekerheid, dat 's Prinsen troepen plotseling in ge-
noegzamen getale op elk punt tegenwoordig konden zijn, hield hen, die eene tegenom-
wenteling zouden hebben willen uitlokken, in bedwang. Bovendien, al had Prins mau-
rits zich, ten aanzien van het Binnenland gerust, van de grenzen kunnen verwijderen,
waagde hij niet te veel, indien hij zich met nagenoeg al de gewapende macht der Re-
publiek aan een toch allyd mogelijk gevaar blootstelde? Ware zijn leger een ongeluk
overkomen, het Land had er zijne onafhankelijkheid bij kunnen inschieten ^ Zoo ware

^ CAELETON, 111, p. 328, 334, 362, 366, 367. Resol. St.-Gen. 29 Aug., 1620.
2 iieso/. //ο/Λ 12
Aug., 1620.

^ carleton, III, p. 335. Op deze bladz, van carleton raoet in plaats van loiUes les Provinces-
Unies
gelezen -worden: tous les Princes Unis. Met het oorspronkelijk Engelsch {all Üie Unilcd
Primes) voor
oogen kon de vertaler zicli lichtelijk dus vergissen.

-ocr page 505-

496 ALGEMEENE GESGHIEDEiNIS

1618—

1621.

hel dan wellicht raadzamer geweest, de ontzettende kosten te besparen en het leger,
waarmede men toch niets kon uitvoeren, niet eens op de grenzen t« brengen. Maar
men moest toch iets doen, vooral om
Engelands wil, deels ten einde de verwijten van
Koning jagobus te ontgaan, deels ten einde hem de zedelijke verplichting op te leggen
om onze pogingen te ondersteunen, die in 't belang van zijn geslacht werden onderno-
men Daarom werd het te velde trekken van het leger doorgedreven, en opdat de
mare van den te
Ulm gesloten vrede, waarmede het lot van den Koning van Bohemen
eigenlijk reeds beslist was, de Staten niet mocht doen besluiten, alle verdere toerustingen
te doen slaken, hield de Prins het bericht van dat verdrag weken lang terug. Met een brief,
den Sls'^e'i Junij gedagteekend, was het hem geworden, en eerst den Julij, toen de

maatregelen reeds genomen waren, bracht hi] het in de vergadering der Slaten-Geoeraal

Op zijnen tocht door het Guliksche beijverde spinola. zich den Nederlanders geene re-
den van klachten te geven: hij ontzag zoo veel mogelijk de plaatsen, waar Staatsche be-
zetting lag, gelijk de Prins op zijne beurt van zijne soldaten geene gewelddadigheden in
de buurt van
Wezel duldde Zelfs schynt het, dat de komst van een kwartiermeester
van spiPfOLA Ie
's llage (hg was, zoo het heette, wegens onmin uit de dienst verwij-
derd) moest dienen om den Prins gerust te stellen, dat men niets tegen
Gulik voor
had Maar hoe bleef onder zulke omstandigheden een vyandig optreden van Prins
biaurits tegen spinola nog mogelijk? Waarlijk de Prins was onwillens mede in de za-
menspanning verstrikt, die den ongelukkigen frederik aan de straf overleverde. —
Dielz,
eene bezitting van het Huis van Nassau, werd op den tocht door spinola ingenomen,
niettegenstaande de Graven van Nassau met ernst Casimir aan het hoofd zich te Voren
tot de Staten-Generaal gewend hadden met het verzoek hunne verdedigingsmiddelen te-
gen SPINOLAS komst met eenige Slaatsche officieren en geoefende manschappen te mogen
versterken: dit was hun toegestaan, en voorzeker zal deze bystand
Siegen en het Huis
Ie
Dillenburg voor vijandelijke inlegering behoed hebben 5.

Tegen het einde van de maand Augustus waren de onlangs uit Engeland aangekomen
manschappen genoegzaam toegerust om den tocht naar
Duitschland te aanvaarden Zij
moesten door eene genoegzame macht beschermd zijn, ten einde niet voordat zij met
het leger der Geünieerde Vorsten vereenigd waren, in de handen van spinola te vallen.

^ GARLETON, III, ρ. 336.

- Jlesol. St.-Gen. 20 Julij, 1620. Slechts door drogredenen kou men zich het gewicht van dat
verdrag ontveinzen. Een staaltje van zulte drogredenen levert ons
carleton, p. 349, 3o0.

3 CARLETON, III, ρ. 368. ^ CARLETON, p. 350 , 358.

5 CARLETON, III, ρ. 367. Resol. St.-Gen. 7, 8, 10, 31 Julij, 1620.

ö Rcsol St.-Gen. 31 Aug., 1620.

-ocr page 506-

DES VADERLANDS. 453

en nu besloot de Prins hun zyne gansche ruiterij onder Prins Hendrik en 2000 mus-

ketiers ten geleide mede te zenden Voorwaar een opmerkelyk besluitI Wel mocht prjns mauiuts

de Prins ook voor onze eigene landgenooten niet heeten den Geünieerden Vorsten dade- ruiterij

" _ onder Prins hen-

lijke hulp te gaan bieden, aangezien Holland besloten had, dat de subsidiën aan Bo-smK naar de
hemen en de Unie zouden ophouden als wij gewapende hulp gingen bieden Κ Maar Engehche
bovendien had de verklaring, dat
Hendriks tocht slechts moest strekken om de Engelschen
Ie geleiden, nog eene andere beteekenis. Had
jagobus de hulp, hoe gering ook, die hij
zijnen schooozoon uit
Engeland liet toekomen, onder den schijn willen doen doorgaan,
alsof zij hem uit de Vereenigde Pirovinciën werd toegezonden, thans zette Prins
maurits
hem zyne misleiding met eene gelijke misleiding betaald, daar hij de hulp, die hij den
Geünieerden Vorsten niet onthouden kon, hun onder de leuze toezond, alsof zij slechts
den Engelschen hulpbenden tot geleide strekte. Zoo waren de Nederlanders levens tegen
de blaam van vredebreuk met
Spanje, en 's Prinsen ridderlijk karakter tegenover spinolas
heuschheid eenigermate gedekt: de verantwoording kwam op het hoofd der Engelschen
neder. En aan het hoofd der uittrekkende ruitery stond Prins
Hendrik, de zoon der
Fransche Prinses, hij, die zich van een dergelijken ruitertocht onder het bewind van
olden-
barkevelt
had gekweten en thans voor het eerst weder een openbare taak aanvaardde.
Waarlijk meer waarborgen waren er voor het Buitenland, voor
Frankrijk en Spanje
zelfs, niet noodig. Maar moeten wij het dan daarvoor houden, dat Prins Hendrik zich
tot eene eenigzins bedriegelijke vertooning zou geleend hebben? Integendeel, onder
welke leuze hij dan ook uittrok, hy zou de gelegenheid niet voorby hebben laten gaan
om een glansryk wapenfeit te bedrijven, en dat de tocht noch roem noch voordeel heeft
opgeleverd, is voorzeker aan hem niet te wyten geweest. Dal hij zich, nu zijn broeder
alles vermocht, weder in de dienst van het Land liet gebruiken, is het bewijs, dat hij
zich onvoorwaardelijk aan dien broeder had aangesloten, aan wien thans zijne gchcele
toekomst en die van het Huis zijns vaders hing. Dit had
louise de coligny gevoeld,
en zij had hare taak hier Ie lande als voleindigd beschouwd. Weduwe by eene wieg
door den grooten Prins achtergelaten als vertegenwoordigster van de rechten van het
sterfhuis van
Oranje op de dankbaarheid der natie, voor welke hij zich en al het zijne
had opgeofferdj als bewaarster van de panden, die dat Huis nog bezat Ier verzekering
van WILLEMS werk, had zij de overlevering van zijne beginselen ten minste by haren
eigenen zoon trouw voortgeplant. Thans was de zuivere toepassing dier beginselen grootelijks
in de waagschaal gesteld ; ook was haar zoon
Hendrik de moederlijke tucht reeds lang ont-
wassen. Wal had zij dan nog in een land te doen, hetwelk den grooten staatsman had
gedood, dien zij vertrouwde, en den voorlreffelijken predikant had verbannen, dien zij

3 Tvr

' Resol Sl.^Gen. 14 Sept., 1620. carleton, p. 367. ^ Hßsol Holl. 4 Julij, IÖ20.
Naar
lirunmijk, zie hiervoor, D. 111, St. II, bl. 574.

-ocr page 507-

aio ALGEMEENE GESCHIEDENIS

liefhad; waar niet alleen hare vijanden de regering in handen hadden, maar. zelfs het
volk op 'Straat haar begon te smijten en uit te jouwen Nu het zoo ver gekomen was,
besloot zij terug te keren naar haar vaderland. Dat zij na de omwenteling nog zoo
lang hier was gebleven, was het laatste offer geweest van haar leven, aan zelfverlooche-
ning zoo rijk: want ook de Albestuurder verklaarde hare taak volbracht, door haar uit
van het leven op te roepen: zij stierf nog geen halfjaar na haren terugkeer in
Frankrijk,
October 1620, te Fonlainehleau. Den Mei van het volgende jaar werd

haar lijk nevens dat van haar echtgenoot bijgezet in het praalgraf, hem te Delft door
de Staten opgericht

Toen Prins hendrik. den September met zijne troepen van hier vertrok, was het
niet twijfelachtig meer, dat
spiwola. de Palis zou aantasten. Op het bericht van zijne
nadering het de Markgraaf van
Anspach zijn leger Aan Rijn boven Mainz, en daarna den
Main bij Frankfort overtrekken, doch de stelling op den rechter oever dezer rivier niet
geschikt oordeelende om
spinolAl af te wachten, deed hij zyn volk weder over den Main
terugtrekken en legerde zich langs den linker oever. Maar spI^OLA, tot Königslein
(op den rechten weg van Coblens naar Frankfort) voortgerukt, sloeg den weg naar
Mainz in. Hier stak hij den Rijn over, waarna hy zyn voetvolk onder de beschutting
van de stad en het bisschopshof verschanste. Dus lag dat gedeelte van de
Palis, het-
welk aan den linker oever van
den Rijn gelegen is, met zijne onverslerkte sleden endoor
het leger der
Unie ontruimd, voor hem open. De Markgraaf van Anspach echter talmde
niet lang; maar van bij
Frankfort opgebroken, maakte hij gebruik van eene schipbrug,
eerst nu, na lang verzuim en nog slechts door bestel van een bruggemeester, kortlings
door Prins
maürits gezonden, over den Rijn gelegd, en betrok zijn voormalige leger-
plaats by
Oppenheim. Toen spinola al zijn volk den Rijn had overgebracht en eene
voorwaartsche beweging gemaakt had, lagen in de eerste dagen van September de beide
legers tegen elkander over; maar, had
spinola reeds vroeger vriendschap laten toezeg-
gen , ingeval de Geünieerde Vorsten den Keizer in zyne rechtvaardige zaak tegen de
Keurpalls ondersteunen of zich voor het minst onzydig houden wilden, thans liet hij
door den Keurvorst van
Mainz weten, dat, bijaldien men hem eene plaats, hetzij
Kreuznach of Alzey of eenig ander oord, afstond, hij rustig zou afwachten, tot de
zaak tusschen den Keizer en den Koning van
Rohemen geschikt was. Of de Geünieerden

' brandt, Ilist. d. Ref., IV, bl. 397.

~ brandt, t. a. pl. bl. 398. Voorzeker om de verdenking af te snijden, alsof hij uit eigenbelang
de Franscligezinde staatkunde zou bevorderen, weigerde Prins
Hendrik voor zijnen persoon de
jaarwedde, die de Koning van
Frankrijk aan zijne moeder geschonken liad. Daarentegen verzocht
hij de Staten, hem do jaarwedde zijner moeder nog eenige jaren te laten genieten. Men stond
het hem toe, voorloopig voor een jaar na haren dood
[Res. Stat.-Gen. 14,20 Jan.; 19 Febr, 1621).

IG18-

1021

Wood
louise d]£
(INY.

-ocr page 508-

DES VADERLANDS. ' ΰ09

hierna bijzonder gezind waren, om slag te leveren, is voor het minst aan bedenking 1618—
onderhevig. Althans men liet
spinola den ΙΟ^^^^ September Kreuznach en den „

® ' SPINOI.A ne«-

Alzey innemen, waar hij een grooten voorraad wijn en koren vond, dien men aldaar, tot telt zich in de

Palts.

RANDwiJKS reeds vroeger betuigde bevreemding, den vyand prijs had gelaten. Zoover
gekomen scheen
spinola naar Worms en alzoo verder naar Heidelberg op te willen
trekken.
Anspach, alsof spinola zulks met het leger der Unie in den rug zou ge-
waagd hebben, verliet zijne legerplaats bij
Oppenheim met achterlating van slechts 800
man ^ landweer; hij ging
Worms, Frankenlhal en Spiers dekken, en spinola maakte
den 14'^ei September van de gelegenheid gebruik om de zoo goed als verlaten legerplaats
te bezetten en de Geünieerden den overtocht over den
Rijn aldaar af te snijden. Dit gaf
groote verslagenheid in de Regeringskringen: men gaf hoog op van
spinolas macht en
beleid en zag laag op het legej der
Unie neder, en het vertrouwen op de Staten-Ge-
neraal was, bij het achterblijven van alle hulp van die zijde, geheel geweken. Het
gezin van den Keurvorst maakte zich gereed om
Heidelberg te verlaten en zich naar
SiuUgard te begeven. Randwijk , dit vernemende, ging naar Heidelberg om het ver-
trek van het Hof wegens den hoogst ongunstigen indruk, dien het maken zou, te be^
letten. Doch hij vond het Hof reeds vertrokken. De Nederlandsche Resident
, bhederode,
reisde de Keurvorstin nog achterna, doch kon haar niet tot den terugkeer bewegen. Eerst
toen kwam het bericht dat Prins
Hendrik van Wezel vertrokken was. Een paar kapi-
teins werden hem met eenig paardevolk te gemoet gezonden om hem den geschiktsten
weg te wijzen; maar zij meenden hem uit overmatige bezorgdheid langs een grooten
omweg boven
Trier de Moezel over te moeten voeren , zoodat hij veel later aankwam , dan
men verwacht had en een plan, hetwelk men, zoo het heette, op zijne tegenwoordigheid
rekenende gemaakt had, vervallen moest. Ten slotte trok de Prins toch nog
hi] Koblenz
den Rijn over 2. — Toen de hagchelijke toestand van de Palis te Gravenhage bekend
was geworden, en men vermoedde dat Prins
Hendrik , die bovendien niet eens stellige
bevelen gehad schijnt te hebben om met zijne ruiters vyandelijk tegen
spinola op te
treden zieh niet meer met het leger der Geüoieerden zou kunnen vereenigen, her-^

haalde men den aandrang bij Koning jacobus, dat hij zich toch eenmaal ernstig de Nieuwepogin-
. gen
om JAConua

zaak zijner kinderen zou aantrekken en Prins marnits liet garleton te verstaan ge-over to halen,

ven, dat een inval van den Koning in Brabant het eenige middel was om spinola tot '^'^""^^tTnètt

den terugtocht te dwingen en alzoo de Palis te redden. Het schijnt dat de Prins be-

greep, dat zulk eene onderneming het Engelsche volk zoo aangenaam zijn zou, dat de

Koning daartoe de middelen wel met hoop op een gelukkigen uitslag van hel Parlement

zou kunnen vragen: in allen geval de vloot, legen de zeeroovers uitgerust, was nog bij

^ Volgens cableton (p. 381) 1200 man. 2 f^csol. St.-Gen. 28 Sept., 1620.
3 cableton, p, 368. 4 Resol. St.-Cen. 10 Oct., 1620. carletos, p. 388.

III Deel. 5 Stuk. 64

-ocr page 509-

aio ALGEMEENE GESCHIEDENIS

de hand. Hoe het zi], die inval in Brabant was een lievelingsdenkbeeld van den Prins
Had jAGOBüs zich door de ramp van de
Palis daarloe laten overhalen, dan zou Prins
maurits die ramp niej; al te zeer betreurd hebben: immers zou jagobus alsdan onher-
stelbaar met
Spanje gebroken hebben; de Republiek zou, schijnbaar onwillens, tot den
oorlog raedegesleept zijn; in één woord, er ware een algemeeoe oorlog tegen
Spanje,
Ooslenrijk
en de Katholieken ontstaan, waarbij wij jagobus op onze hand zouden gehad
hebben. Alleenlijk zou onze zelfstandigheid met een groot gevaar bedreigd zijn gewor-
den , zoo de Engelsche macht zich weder op onze grenzen ware komen nestelen. Doch
ook omtrent dit gevaar was het mogelijk zich te misleiden: was eenmaal de Puriteinsche
volkspartij in
Engeland en Schotland ontboeid, wie wist of er dan geene gebeurtenissen
konden voorvallen, gevaarlijker voor de Dynastie van
jagobus , dan voor de onafhanke-
lijkheid van ons Vaderland. Er waren thans rondom den Prins raadslieden, fijn ge-
noeg om zulke mogelykheden te bedenken. — Nog een ander plan had de Prins
ontworpen om den Koning van
Groot-Brilannië in den oorlog te trekken en de
Duitsche Gereformeerden te redden: wilde
jagobus niet met Spanje breken, welnu
dan had hij slechts de Geestelijke Duifsche Vorsten aan te tasten, om eene afleiding
Ie bewerken
Keulen en Luik, zoo rekende de Prins, waren minder gemakkelijk
te verdedigen, dan
Frankfort. Voor dit laatste plan zou jagobus voorzeker meer
ooren gehad hebben; maar hy wenschte
Luik liever door verraad van binnen in zijne
macht te krijgen ^ Was dit vroeger mislukt, zoo was het, docht den Prins, thans tijd
om met geweld van buiten te werk te gaan. — Er bestond alzoo reden genoeg voor den
Keurvorst om ongerust te zijn. Ook liet hij in de maand Julij verklaring vragen, wat
de Staten met hunne oorlogstoebereidselen beoogden. Dezen lieten hem antwoorden,
dat, zoo hij slechts oprechtelijk de onzijdigheid bewaarde, hij zich deswegens evenmin
als over de krijgstoerustingen van de Aartshertogen behoefde te bekommeren Later,
juist in September, moest de Aartsbisschop klagen over eenige ingezetenen van het Graaf-
schap
Horn niet ver van Roermond, in het Slicht van Luik, die zich aan » notoire re-
bellie" hadden schuldig gemaakt en zich bij den Commandant van
JSijmegén in dienst
hadden begeven, en den November meende'
muys de vraag te moeten voorstellen,

wat de Staten-Generaal, by de straffen te Luik tegen landverraders uitgeoefend en de
geruchten die daarbij liepen, »lot verdediging van de eer des Lands" konden verrich-
ten Het blijkt niet, dat er iets op dit voorstel geschied is

2 CAULETON, t. a. pl.

^ ResoL St,-Gcn. 11, 14 Julij, 1620.

' CARLETON, j). 330, en hiervoor, bl. 320.
3 Zie
hiervoor, bl. 424.
5
IXcsoL Stat.·Gen. 3, 4 Sept.; 12 Nov. Iö20.

ö In Jan. 1621 wendden zich eenige herwaarts uitgeweken slachtoiFcrs van de bewegingen in Luik
tot de Staten met verzoek om hunne krachtdadige ondersteuning {Resol. Stat.-Gen. 16, 20 Jan. 1621)·

lf)18 —
1621,

-ocr page 510-

DES VADERLANDS. Ö07

Maar hoe nam garleton het plan van eenen inval op, door zijnen Meester in ^raöani 1618—
te doen? Hij beloofde het denkbeeld mede te zullen deelen en deed zulks op eene wijze,
die genoegzaam verried, dal hy er mede ingenomen was, en onder herinnering aan de
belangen van de belijders eener godsdienst, »die zijne Majesteit, naast God, de macht
had te beschermen, gelijk hij dan ook den titel van haren Beschermheer voerde

In afwachting van heigeen jagobus besluiten zou, maakte zich Prins maürits al vast stichting der
van een punt in het hart van het Aartsstift
Keulen meester, tusschen 's Keurvorsten muis.
hofstad
Bonn en zijne hoofdstad Keulen. Hij zond in de maand September den kolonel
LAMBERT GHARLES, dienzelfden commandant van
Nijmegen^ met zes compagniën uit het
leger te velde, versterkt met negen compagniën uit
Gulik en nog twee compagniën
ruiters bovendien, om daar ter plaatse een middelweerd in den Rijn, behoorende tot het
Land van
Berg, te bezeilen en er eene schans op te werpen, aan welke, den katho-
lieken Kerkvorst ten spot, de naam van
Papenmuis gegeven werd. Toen de schans
legen het eind van Oclober in slaat van verdediging gebracht was, werden er een zes-
tigtal wagens met krijgsbenoodigdheden heengezonden. De Keizer gaf bevel lot het
slechten van deze versterking; maar wendde zich ten dien einde tot de Branden-
burgsche Overheden, alsof dezen daaraan schuld hadden. De Slaten-Generaal, met
's Keizers schrijven bekend gemaakt, zonden over de zaak aan de Brandenburgsche
Overheden een brief terug, geschikt om den Keizer verloond te worden, en de Keurvorst
van
Keulen, juist door van de Stalen de verklaring te verzoeken, dat de schans niet
bestemd was om hem of zijne onderdanen overlast aan te doen, toonde genoegzaam te
begrijpen, dat hij zich de gewelddadige handeling moest laten welgevallen. Toch ver-
waardigden zich de Stalen des Aarlsbisschops verzoek opzettelijk te beantwoorden. Zij
deden het met de verklaring, dat zg met het leggen van die schans niets anders hadden
voorgehad, dan wat zij, en zulks was uit al hunne vroegere handelingen aan de gan-
sehe wereld gebleken, steeds bedoeld hadden, namelijk, dat én hun eigen Land bevei-
ligd én hunne naburen en vrienden bij het bezit van vrijheid en rust bewaard mochten
blijven. Gaarne zouden zij van de kosten ontslagen zyn gebleven, die de aanleg en
de voortdurende bezetting van het fort vorderden; maar de eenmaal op hen rustende
taak om de landen van
Gulik en Kleef Ie beschermen, noopte hen daartoe in eenen
lijd, dat hunne vrienden schade zouden kunnen lijden van de Spanjaarden en andere
vreemden, die zich als van ouds vijanden en onderdrukkers toonden, zoo wel van de
geeslelijke als van de wereldlijke Duilsche Vorsten, en toch door sommigen werden
ingehaald. Niets zouden zij liever zien, dan dat het Heilige Roomsche Rijk in rust en
vrijheid hersteld en van de vreemdelingen ontslagen ware. Voor hel overige, met den
Keurvorst verlangden zij op den voet van onzijdigheid te blijven, en uit de schans had

ï CAR1.ET0K, p. 368, 373, 374, 381—384.

64*

-ocr page 511-

aio ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1018— bij geene vijandelijkheid. Ie vreezen — Dit antwoord, hetwelk aan oldesbarnevelts
^®·^^' staatkunde betuigingen ontleende, die thans niet meer zuiver waar konden heelen; hetwelk
de ongevergde dienst, die men den Keurvorst van
Brandenburg bewees, als eene daad
van opoffering voor
Duilschland voorstelde, en den Keurvorst gerust wilde stellen, terwijl
men niets liever gedaan zou hebben, dan hem als vijand te bejegenen, het mag een
model in zijn soort geacht worden. Ook hielden de klachten over die schans niet op, en
de drie Geestelijke Keurvorsten bleven bij den Keurvorst van
Brandenburg op hare slechting
aandringen —■ Wanneer eenige Overheid, in weerwil vaü hare betuigingen in staatsstukken
geuit, vijandelyke bedoelingen legen een vreemd land koestert, verraden zulks gemeenlijk
Vijandelijkhe- de gedragingen van hare onderhoorigen. Dit was het geval, toen later de officieren van
derlandsche'^ rul- Prins HENDRIKS ruitcrs bij hunne terugkomst uit de
Pallz de ingezetenen van het Stift
Landen?er°Geet-Vorstendom Wes!falen en het Nederstift van Keulen als vijanden behan-
bedieveii delden , en
Luik bedreigden , ja zich uitlieten, dat Hun Hoog Mögenden hun die Landen

hadden overgeleverd, opdat zij zich daar eens recht zouden te goed doen. Behalve hetgeen
zij den ingezetenen afpersten, dwongen zij de Overheden tot beloften van duizenden
Rijksdaalders, later te betalen De Koning van i^raw/in}'/« trok zich zelfs de zaak der mis-
handelde onderdanen van den Keurvorst van
Keulen aan en toen nu ook van den
Bisschop van
Minden het bericht kwam, dat löOO ruiters onder bevel van den Heer
van MARQUETTE, op hunne terugkomst, in zgn Stift allerlei schade hadden aangericht,
juist op het oogenblik, dat de Stenden van het Stift bezig waren te beraadslagen over
den bystand aan den Koning van
Bohemen te verleenen, en dat hy zich deswegens bij
de Koningen van
Frankrijk^ Groot-Brilannië en Denemarken beklaagd had, toen trok-
ken zich de Staten zulks zeer aan wegens de schande, die zulke gedragingen der
Nederlandsche soldaten over de Regering des Lands brachten, en zij vermaanden den
Prins, te zorgen dat de schade vergoed en de beloofde sommen kwytgescholden werden.
De Prins gaf daarop zijne bevreemding te kennen, dat hij van dat alles niets recht-

1 JResol. StaL'Gen. 29 Sept.; 6, 25 Oct.; 23 Nov.; 9, 18 Dec. 1620. carleton, lil, p. 388,
389, 390, 391.
carleton zegt, dat liet lort den naam Papenbril bekwam.

2 Toen dio klachten niet baatten, Averd Deutz tegenover Keulen versterkt. Brandenburg zocbt
daartegen wederom heul bij de Staten, doch dezen meenden, op advies van den Prins, zich dit
niet te behoeven aan te trekken.
Resol. Stat.-Gen. 4, 11 Jan. 1621.

3 Zie de klachten van den Keurvorst hij monde van den Agent van der veken, bij de Staten
ingebracht den 20 Jan. 1621. De Keurvorst verzocht teruggave van onnoodig afgeperste gelden
en kwijtschelding van de uit nood beloofde sommen, zoo men althans »de klcinacliting" wilde
verhoeden, van Hun Hoog fflog. »autoriteit, eer en vorige lolTelijkc reputatie.''

4 Besol. Stat.-Gen. 20 Jan. 1621.

-ocr page 512-

DES VADERLANDS. ' ΰ09

slreeks vernomen had, en men zou Prins Hendrik: er over hooren. Deze had niels lol 1618-
zyne veronlschuldiging aan Ie voeren, dan dil, dal hy niet geweien had,
i^ixi Minden
een gereformeerd Stift was ^ Dat alzoo Prins Hendrik de eigenlijk schuldige was,
gaf den Agent van den Keurvorst van
Keulen grond genoeg om Ie duchten, dal men
uitvluchten zou zoeken en de schadeloosslelling zou achterblyven. Juist daarom meende
hij dubbel krachtig te moeten pleiten, en op denzelfden dag, dat er nu ook een brief
van
philips sigismund van Brunsivijk, bisschop van Osnabrug, werd medegedeeld, klach-
ten behelzende over den overlast door de Nederlandsche ruiters met schennis van de
muvegarde, door Hun Hoog Mögenden verleend, den ingezetenen van dit Stift aange-
daan, trad VAN DER VEKEN in de vergadering der Staten op met de vermelding van
nadere bijzonderheden, de geweldenarijen onzer troepen betreiTende, en mei herhaald
verzoek om voldoening. Hun Hoog Mögenden, zeide hij, hadden zeiven verklaard,
's Keurvorsten Landen voor onzijdig te houden: gaven zij alzoo geene voldoening, dan
protesteerde hij voor God en de wereld wegens het ongelyk, zijnen armen en ellendigen
onderdanen geschied door de schuld der Staten, die zulke misdaden ongestraft Helen.
Dus spoorde hij hen aan »eenmaal moed te vatten en de soevereine macht, door God
den Heer hun gegeven, te gebruiken tot afwering van hel onrecht, dat men hunnen
naburen en vrienden deed tot vermindering van den verdienden roem, waarmede deze
Landen voor dezen door God den Heer zoo overvloedig waren gezegend." Werden de
begane buitensporigheden thans niet gestraft, zoo zouden zij in nog erger male vernieuwd
worden. Kwamen dan de ingezetenen tol wanhopige slappen, zoo liet hij in het mid-
den , wat glorie of eer Hun Hoog Mögenden er uil zouden trekken: hunne officieren
zouden er de schandelijke winst van hebben, zy de schande zonder winst, en de ge-
lieele wereld zou gelooven, dal waar was wat die soldaten gezegd hadden, dat de Sta-
ten hun de vrijheid gegeven hadden om te handelen, zoo als zij gehandeld hadden. —
Krachtige taal voorwaar, en hoogst opmerkelijk in den mond van den afgevaardigde van
een katholiek Kerkvorst die getuigenis aangaande Gods zegen onder hel vorig Bewind
aan dezen Slaat geschonken. — De rede maakte indruk, en dadelijk besloot de Verga-
dering eene Deputatie uil haar midden naar Prins
Hendrik te zenden om hem al die
klachten mede te deelen en wat zij van zins waren daarop Ie antwoorden, met de ver-
klaring dat zij langer niet zouden kunnen nalaten met ernst daarin Ie voorzien, en het
verzoek dat hij ook zelf aan de beleedigde Vorsten zou schrijven om zich te veront-
schuldigen. Tevens bescheidden zij de Ridmeesters
stakenbroek en rijhoven voor zich,
om te antwoorden op de vraag, op wat last zij zoo vele plaatsen in hel Sticht van
heulen gebrandschat hadden. — Deze maatregelen werden niet dadelijk uilgevoerd. Inte-
gendeel Prins
maurits verzocht, dat Hun Hoog Mögenden geene brieven over deze zaak

' Resol Stat.-Gen. 28, 29, 30 Jan.; 2 Febr. 162L

-ocr page 513-

aio ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1618— naar Duitschland zouden zenden zonder » voorgaande goede kennis." Nielletnin werden
de brieven opgesteld, maar de zaak had zoo weinig voortgang, dat
van der veken op
nieuw met klachten aankwam. Nu namen de Staten voor, al Avat zij besloten hadden
uit te voeren, en de onaangename zaak werd Prins
Hendrik verzoet, doordat hem het
jjensioen zyner moeder nog een jaar na haren dood werd verzekerd Nog evenwel
was de onwil van Prins
maurits niet overwonnen, en de Staten moesten zich eindelijk
schikken in zijn verlangen, dat de zaak nader onderzocht en Prins
Hendrik van de
ver[)Hchling ooi zich te verontschuldigen verschoond zou worden. Niettemin werd, op
herhaalde aanvragen van den Agent
van der veken. Prins henürik op nieuw verzocht
order op de zaak te stellen. Maar zij bleef hangende en verscheidene leden der Staten
aarzelden het besluit der Vergadering legen 's Prinsen zin door te zetten. Eindehjk kreeg
VAN DER VEKEN van Hun Hoog Mögenden de verklaring, dat zij onderzoek zouden
laten doen naar de, zoo het heette, afgeperste schuldbekentenissen: de invordering zou
intusschen achterblijven: waren er reeds gelden afgedwongen legen de plakalen, dan
konden de belanghebbenden deswegens eene actie instellen by den Raad van State

Had men hier Ie lande gerekend op de uilwerking, die de berichten van de verovering
van een deel der
Palts en van de vlucht der Keurvorstelijke familie op Koning jacobus

IjeKoiiiugvan hebben zouden, aanvankelijk scheen men zich niet vergist te hebben. In hel begin
Groot-Britannië ^^ , , , · ' · /. i ■· i - ι i · i ι

schijnt zich deOctober bracht een briei van caron de lijding, dat de Koning, zoo het sclieen,

krachtdadig^^^ zaken in Duitschland beter begon te behartigen, en eenige dagen later, dat als

aantrek- gpjjyoLA de Palts niet op slaanden voet wilde ruimen, de Koning besloten was alles wat
God hem gegeven had, er aan te wagen om hem van daar te verdrijven: reeds ver-
klaarden de Engelsche Groolen, zich belangrijke opofferingen te zullen getroosten: de
Graven zouden elk 10,000, de Baronnen elk öOOO, de Ridders elk 3000 gulden vrijwil-
lig bydragen; de prins van
Wales zou 100,000 gulden geven, en voorts anderen naar
hun vermogen. Deze penningen zou men binnen acht dagen aan den Baron
van
DOHNA ter hand stellen, en Zijne Majesteit nog vóór Kersmis 10,000 man doen lichten
en onder bel bevel van den Graaf van
southampton naar de Palts zenden. - Tot deze
veranderde gezindheid van den Koning hadden zekere brieven aan den Keizer en den
Koning van
Spanjch^l hunne toegebracht. Zy waren in Duitschland onderschept en
hadden
jacobus klaar doen zien, hoe zeer hy door die Vorsten om den tuin werd geleid.
De inhoud was van dien aard, dat de Prins ze niet aan de Staten mededeelde, voorge-
vende dat niemand alhier ze ontcijferen kon, en dat ook
garleton in de overzending
naar
Engeland de hand niet wilde hebben. Toen de brieven uit Engeland terugkwa-
men , werden zij rechtstreeks naar den Prins in het leger gezonden. Ook nu mochten de

zullen
keu.

ι Jiesol.^ Stat.-Gen. 12, 13, 17, 19 Fcbr. 1621.
^ licsol. Stal.-Gen. 1, 4, 8, 9, 11, 16, 17, 18 Maart, 1621.

-ocr page 514-

DES VADERLANDS. ' ΰ09

Stalen ze niet zien Κ — Zoo scheen er dan eenige krachtsonlwikkeling van Koning jagobüs leis—
te wachten; maar eene mededeeling, ambtshalve door garleton aan de Slaten-Generaal
gedaan, strekte zeer om die verwachtingen te logenstraffen. Wel sprak hij van'sKonings
stellig voornemen ter handhaving van zijns schoonzoons gezag in de
Palismaar,
voegde hij er bij, thans was het jaargetijde te ver verloopen: in het voorjaar zouden
dooIi dit is
de hulptroepen gereed zijn, — als, en ziedaar hoe JAGOEUS zyn gewone handelwijze ggijijn
niet verzaakte, — als de pogiogen lot vrede, nu nog aan Ie wenden, geen doel
troffen — Werkelijk bleek nog niets van maatregelen lot dadelyke ondersleuning.
Op nieuw werd
jagobus door de onzen herhaaldelijk aangemaand; men deelde garleton
eenen brief van de Geünieerde Vorsten mede, waarin met hel oog op den Koning van
Groot-Britannië gezegd werd, dat voortaan geene vredesvoorslagen, maar slechts geweld
zou balen om de schade en schande, waartoe men vervallen was, te herslellen. Dezen
brief moest
garon krachtig bj den Koning ondersteunen, en dadelijk bericht overzen-
den, hoe hij was opgenomen
Carleton, die inlusschen, alsof er niels dringenders
Ie doen was, de Staten met proposities van ondergeschikt belang bezig, ja wederom
lastig moest vallen
garleton zelf werd ongeduldig. Met bitterheid stelde hij in zijn
schrijven naar
Engeland de vorderingen voor, die de tegenpartij maakte: bij vijands
bedrijvigheid en behendigheid was het zoo ver gekomen, dal, zeide hij, slechts God
door een wonder of, naasl God, de Koning door zyne macht, spoedig en krachtig aange-
wend, hem zou kunnen weerstaan : de tegenpartij besteedde millioenen om 's Konings naaste
bloedverwanten te verdelgen: ia hagchelijker toestand had men in deze eeuw nog niet ver-
keerd, en toch waren er nog, die den Koning gunstig voor dien vyand wilden stemmen.
De Staten-Generaal, die maandelijks eene som van 30,000 pond sterling voor de zaak van
's Konings kinderen over hadden, waren de rechte vrienden van zijne Majesteit. Blen
zocht grieven legen hen en klaagde over hetgeen in de Oost-Indiën voorviel; maar de waar-
heid was, dat er in langen tyd geen Engelschman of Schot iets tegen hen had in te brengen
gehad, terwijl er te voren telkens klachten legen het gedrag hunner zeevaarders op alle
zeeën inkwamen: dat was geschied in den tijd van die vroegere »slechte en verwarde"
Regering, van welke ook de aanleiding lot de oneenigheden in de Oosl dagleekende,
welke men wegens den afstand niet zoo spoedig had kunnen voorkomen. Maar thans was
de Regering ordelijk en dienstwillig jegens zijne Majesteit gezind: zoo had God's Konings
bemoeijingen gezegend tot handhaving der godsdienst in dit Land tegen geheime aan-
slagen, en zoo zou God op nieuw zijne pogingen tot behoud der godsdienst in de ge-

' carleton, p. 357, 394, 395. 2 ji^g^i sial.-Gen. 10, 18, 21, 22, 24 Oct. 1020.

3 RcsoL StaL-Gcn. 24 Nov.j 1 Dee. 1020. cauletos, III, ρ. 407, 408, 4U, 412, 413.
^ Rcsol SlaL-Gen. 18, 30 JVov. 1020.

-ocr page 515-

1618 —

1621.

512 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

heele Chrislenheid zegenen — Aldus werd tot zelfs de schande van de tegenwoordige
Nederlandsche Regering op de huichelachtigste wyze dienstbaar gemaakt aan bet doel
om den Koning tot het opvatten der wapenen tegen de Katholieke party te bewegen.

Bewegingen SpiNOLA, die zich sedert van Bacharach en Kaub en van eenige plaatsen op den
ίΓρ^ί/Τ^*^" ^^ondsrug had meester gemaakt, zonder dat een tocht van
frederik van solms daar iets
legen had uitgericht, vernam naauwelijks dat Prins
Hendrik den Main naderde,
of hij nam voor, hem te geraoet te trekken, en zijne vereeniging met het leger
der Unie te beletten. Met een deel zijner macht bij
Gerau op den rechter oever van
den Rijn tegenover
Oppenheim gelegerd, liet hij den eersten Oclober een deel zyner
ruiterij den
Main bij Höchst, beneden Frankfort, doorwaden: zijn voetvolk wilde hij
met wagens de rivier overzetten; doch de eerste dier wagens sloegen om, en nu, van
zijn voornemen afziende, keerde hij naar zijne brug bij
Oppenheim terug. Anspach, op
het vernemen van hetzelfde bericht, trok met zijn leger de brug bij
Worms over, en
sloeg den weg langs de
Bergstrasse in. Maar toen hem ter oore kwam, dat spinola
van zijn voornemen had afgezien, zond hij de helft van zijne macht weder naar Worms
terug en hield zelf stand te Bensheim. Van hier zond hij de kapiteins golstein en
megangk: met troepen, op de Nederlandsche grenzen gewonnen, den Prins te geraoet,
die den Oclober zonder bezwaar den
Main doorwaad was. Vier of vijf dagen daarna
had
hij Heppenheim, tegenover Worms, de vereeniging van 's Prinsen troepen mei het
leger der Unie plaats. — Thans scheen het de tijd om met vereenigde krachten iels van
belang tegen
spinola uit te voeren; doch de daartoe voorgestelde plannen hadden elk
hunne bezwaren, en men kon het omtrent geen van alle eens worden. Den Oc-

lober werd een overval op Alzey beproefd, maar niet doorgezet. Des anderen daags
zou het op
Oppenheim los gaan. Hier verraschte men spinola, terugkomende van Alzey,
dat hij was gaan beschermen. De Spaansche Generaal had nog den tijd om zijne troe-
pen in slagorder Ie scharen, en zelfs, daar de tegenpartij draalde met het aanvangen
van den strijd, om ze in zijne verschanste legerplaats terug te doen keren. Op het
eind van Oclober maakte
spinola nog eene beweging naar het noord westwaarts van deze
plaats gelegen
Opper- en Neder-Olm, terwijl hij slechts een paar regimenten te Oppen-
heim
achler liet. Dit lokte anspach hem een eind weegs achterna; doch wederom zon-,
der uitwerking. Weldra was hij in zyne kwartieren by
Worms terug, en hiermede
was de winter daar 2. Bovendien waren de tijdingen van den Koning van
Bohemen

1 CARLETON, III, ρ. 393, 394.

2 RANDWIJK vertrok tegen het einde van November; hij weigerde de geschenken, die incn hem
Avilde vereeren (Z,ie zijn Ilapport).
Resol. Stat-Gen. 20 Oct. 1620. Toen men hem later een
gouden kop met eenige gouden nobels te liuis zond, verontschuldigde hij zich niettemin ze aan

-ocr page 516-

DES VADERLANDS. ' ΰ09

niet geschikt om de flaauwe Terdedigers zijner Erflanden moed in te boezemen. Fre- 1G18—
DERiK V ging voort met de geheele wereld om zijnentwil in rep en roer te willen bren-
gen; hg dreef nog in het midden van October de Staten aan om
spinolas tocht den
Geestelijken Vorsten van
Keulen, Trier en Mainz betaald te zetten, en om het Bestand
niet te ontzien Maar niets baatte: al zyne vrienden en bondgenooten hadden redenen
om zich van dadelijke hulp te onthouden. Nog altyd werden er van onze zyde pogin-
gen aangewend om
Venetië over te halen om door een vgandelyk optreden legen Spanje
deze Mogendheid te dwingen, hare troepen, lot tuchtiging des Konings van Bohemen
bestemd, terug Ie roepen, of dezen Vorst ten minste geldelgken onderstand te verleenen.
Doch
Venetië bleef zich verontschuldigen, en slechts om tegenover een verzoek, dat
men niet wilde inwilligen, een verzoek over te stellen, dat wy niet vervullen konden,
schynen
sbriano en trevisako de Staten in dezen tijd gedurig Ie hebben aangemaand
om zich de zaak van
Graauwbunderland door het verschaffen van geld aan Ie trekken
en er een gezant of krygsoversle heen te zenden, Hoe konden de Staten, niet door de
Graauwbunders aangezocht, en, gelijk zij zeiden, builen slaat iemand in hun midden
te vinden, die met de zaken aldaar genoegzaam bekend was, zulk een verlangen be-
vredigen? Juist loen de Koning van
Bohemen reddeloos verloren was, vond suriano
een voorwendsel om aan den aandrang, dat de Stalen zich opzetlelyk met die zaak
zouden bemoeijen, een einde te maken 2,

De vereenigde legers van Oostenrijk, Spanje en de Katholieke Liga kon de onge-
lukkige Koning van
Bohemen niet weerstaan. Het gevaar voorziende, had hij reeds

Nederlaag van

het dierbaarste wat hy bezat, in veiligheid gebracht. Zijnen zoon, dien men ^^^^metK^
Kroonprins van
Bohemen noemde, zond hij niet naar zijnen Irouweloozen grootvader in
Engeland, maar, aandoenlijk bewijs van vertrouwen! naar de Nederlanden om daar in
het gezin van Graaf
ernst Casimir opgevoed te worden. Doch nu kwam 's Graven be-
noeming tot goeverneur van
Friesland lusschenbeide, en hoe kon de Prins, schryft
GARLETON, in die onbeschaafde en afgelegen Provincie behoorlijk opgeleid worden? Kon
de Gravin met den jongen Prins te
Utrecht blijven of in den Haag of nog beier Ie
Delft komen wonen, dan ware voor 's Prinsen gezondheid en veiligheid naar beboeren
gezorgd — Doch hoe nielig moesten zich deze bemoeiingen voordoen, loen in de laatste

tc nemen {licsol. Stat.-Gen, 9 Jan^ 1621). Hij leverde eene declaratie in van de kosten zijner
zending, van 11,830 {julden, waarvan de Gecommitteerden tot onderzoek zijner aanspraak 2600
Rekort wilden hebben
{Resol. Stat.-Gen. 12 Jan. 1621). carletok, 111,391, 396, 406.

' J\esol. Stat.-Gen. 19 Oct. 1620.

2 Resol. Stat.-Gen. 12, 18, 19, 30 Sept.j 1, 3, 19, 21 Oct.j 12, 30 Nov, 1620.

3 JtesoL Stat.-Gen. 3, 21 Oct.j 3 Nov. 1620. cabletoh, UI, p. 386, 387, 395, 406. De
lil Deel. δ Stuk. 6Jj

-ocr page 517-

1018—

1621.

li 14 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

dagen Tan November het bericht aankwam, dat de vader van den jongen Prins versla-
gen, en na zijn leger verstrooid te hebben gezien, met zijn echtgenoot
naar Sileziëwas
geweken. Welk eenen indruk moet deze lijding in Holland gemaakt hebben op de
mannen van die partij, welke Koning
fredebik als den uitverkoren verbreker van het
rijk des satans had aangeduid; op hen, die zeker dat God hem des noods met wonderen
bij zou staan, gezegd hadden, dat de Katholieken wel beven mochten, en, spot bij
bedreiging voegend, den Keizer als een geplnklen arend in een kooi hadden voorgesteld ^
Welk eene deemoediging zag zij hiermede zich als van Gods wege aangedaan ! Dus was
voor haar de tyd om alles door te drijven, om hare builen- en binnenlandsche vijanden
uit te roeijen, en de geheele wereld met Oost en West te winnen, dan nog niet ge-
komen 1 — Nog vóór de ontvangst van dien ongeluksbode uit
Bohemen had de Prins
besloten, » wegens het verloopen saizoen" het veldleger by
Schenkenschans op te breken,
en wanneer de troepen weder in hunne garnizoenen terug zouden zyn, de Garnizoen-
houders af te danken. Den November was Prins
maurits te ^s Gravenhage terug.
Een maand later was er-sprake. Prins
Hendrik met zijne ruiters uit Duifschland
terug te ontbieden, en de Geünieerde Vorsten door toezending van een of twee af-
. gevaardigden op den Uniedag met woorden te gaan bemoedigen. Vooreerst deed men
het met eenen brief af, en Prins
Hendrik was den December terug. Toch lieten

de Staten de handen niet moedeloos zinken, zij namen het besluit om hunne compag-
niën te versterken, hetgeen hunne macht met een getal van 9000 man voetvolk en
1500 ruiters vermeerderde; ook onttrokken zij den vernederden Koning van
Bohemen
hunne ondersteuning nog niet. Zij besloten de subsidie voort te zeilen, in geval er
nog eene krijgsmacht overgebleven mocht zyn om ze te ontvangen, en toen de Oversle
FRÜNGK uit
Pilsen geschreven had, dat hij zich daar bevond zonder geld, zonder krijgs-
of mondbehoeften, zonder eenig bericht van den Koning, en dat hij aldus die plaats en
Tabor er bij zou moeten verlaten, antwoordde hem de Prins van Oranje, dat hij die
plaatsen nog moest trachten te houden, want dat hij uit de subsidie, die Hun Hoog
Mögenden wel zouden blijven verstrekken, geld zou krijgen. Ook de Koning zelf werd
aangemoedigd, op grond dat de Staten het mogelgke doen zouden om hem te onder-
steunen. Eindelijk, ten einde den Staten eene nadere gelegenheid te verschaiTen om
zich te verklaren, verscheen de Resident van
Venetië den January Ier vergadering
der Stalen-Generaal. Hij betuigde bij zijne nieuwjaarswenschen, Hun Hoog Mögenden
zijne deelneming in de smart, welke de nederlaag van den Koning van
Bohemen en de

Prius λνογά tc Zivol aaa Graaf erxst gebracht door zijaen oom lodewijk, llerlog van Simmeren
die daarop naar 's Hage verlrok. Resol. iStat.-Gen. 14 Nov. 1620.

1 rniAKDT, liist. d. Ref. IV, bl. 422, 424.

Besluiten diiar·
iia door de Sta-
ten genomen.

-ocr page 518-

Mo

DES VADERLANDS.

1618-
1021.

vorderingen van spikola hun aandeden; hy maakte hen opmerkzaam, dat Spanje^ met
Oostenrijk vereenigd, aldus haren toeleg nader kwam om zich van de wereldheerschappy
meester te maken en de vrije Volken te onderdrukken, en de Staten vermanende het
gevaar der Christenheid niet voorbij te zien bij de partg, die zij kiezen zouden, hetzij
zy besloten den oorlog te hervatten hetzy het Bestand te doen voortduren, prees hy het
besluit, dat zy genomen hadden, om hunne krijgsmacht te versterken.—Hoe kon deze
taal anders dan met kloeke woorden beantwoord worden? Ook betuigde men te hopen,
dat »God de Heer de zaak wederom ten beste zou richten door zijne handen ver-
klaarde, daartoe van onzentvvege al het mogelijke te zullen doen

1 ResoL Slat-Gen. 28 Octob.; 7, 23, 24, 30 Nov.; 7, 8, 9, 15, 26, 28, 31 Dccernb. 1620.
2 Jan. 1621.
Hesol. Holl, 7 Nov.; 19 Dec. 1620. cahleton lil, p. 407, 416, 417.

-ocr page 519-

οίβ ALGE3IEENE GESCHIEDENiS

TWEEDE HOOFDSTUK.

VAN DE HERYATTING YAW DEW OORLOG

tot

DEN DOOD VAN PRINS MAURITS.

1631-1625.

]β91_, Toen de Prins eindelijk begrepen liad af te moeien zien ταη den toeleg om den
lc2ij. Heer van somnelsdijk aan liet hoofd van het buitengewone Gezantschap naar Frankrijk
te doen yertrekken ^, scheen niets meer te beletten, dat deze Ambassade, en tevens die
naar
Engeland, alsnu spoedig voortgang had, en werkelijk, werd bepaald, dat de
Instructies voor de beide zendingen in gereedheid gebracht zouden worden Niettemin
en in weerwil van de mededeelingen uit
Parijs, volgens welke men aldaar van eene
vereerende ontvangst verzekerd kon zijn, bleef de zaak nog een geruimen lijd hangende.

Strijd over de moeijelijkheid lag thans in de vraag, aan welke der Provinciën de personen, die

personen, die met jg zendingen zouden belast worden, te benoemen stonden. Die van Holland be-
de zendingen

naaren grepen, dat de zege der staatkunde, welke zij dreven, slechts dan verzekerd zou zijn,
naar Engeland

belast moesten zoo er naar Frankrijk en Engeland mannen gingen, die niet belemmerd weerden door
de bewustheid, dat de stemming in de Provincie, uit Λvelke zij afkomstig waren, met die
staatkunde in strijd was. Dus verstonden zij zich met die van
Zeeland en kwamen aan
met den eisch, dat
Holland en Zeeland ditmaal de personen, die naar Frankrijk en
Engeland zouden vertrekken, moesten benoemen. De andere Provinciën waren niet
geneigd dezen eisch in te willigen. Vandaar dat de Staten van
Holland de zaak nog
uitstelden, onder voorwendsel dat het door
Engeland op nieuw geopperde vraagstuk der
haringvisscherij nieuw onderzoek vereischte Dat dit niet meer dan een voorwendsel
was, blijkt daaruit, dat zij zeiven herhaaldelijk besloten, dat de Gezanten hel punt
der haringvisscherij niet zouden mogen aanroeren Eindelijk evenwel moest cr toch

2 Resol. SL-Gcn, 14 April, 1G20.
^ Resol Holl. 27 Au}r.; 20 Sept., 1020.

' Zie liicrvoor, 1)1. 451.
3
Rcsol. Holl. 17 Julij, 1G20.

-ocr page 520-

BES VADERLANDS. I>17

een proef genomen worden, in hoeverre de Provinciën er loe Ie brengen zouden zijn,
om zich naar het verlangen van
Holland en Zeeland te voegen. De Staten van Holland
besloten, eenige buitengewone Gedeputeerden uit hun midden in de vergadering dei'
Generaliteit te laten optreden, ten einde het belang hunner Provincie bij de zaak der
buitengewone Gezantschappen krachtdadig voor te staan. Nadat die Afgevaardigden met
vele woorden hadden aangetoond, hoe noodig het was, dat de zaak niet langer werd
uitgesteld, voerden de vertegenwoordigers der andere Provinciën hun te genioet, dat het
uitstel haar niet te Avyten was. Alsnu genoopt om op het punt te komen, waaraan het
haperde, droegen die van
Holland en Zeeland voor, dat, aangezien hunne Gewesten
bepaaldehjk belang hadden bi] de te
Parijs en te Londen te behandelen- zaken, het
ditmaal aan hen slaan moest, de Gezanten te benoemen. Hiemicde wilden zij zich niels
boven de andere Provinciën aanmatigen: een ander maal waren zij geneigd haar eeii
dergelijk voorrecht te gunnen. Bovendien de te benoemen [)ersonen, uit welke Provincie
dan ook afkomstig, waren slechts uitvoerders van den wil der Staten-Generaal, die
immers de instructie, buiten Avelke zij niet gaan mochten, zeiven zouden vaststellen. —
Door deze redenen lieten de Gedeputeerden der andere Provinciën zich geenszins over-
reden. Er waren, dus beweerden zij, verscheidene punten, bij welke al de Gewesten
gelijkelijk belang hadden, te weten, de vernieuwing van de Alliantiën en de waarbor-
ging van het Bestand. Dus konden zij niet van meening veranderen, zonder liuniui
lastgevers daarin te kennen, en dat dezen zouden toegeven
Avas niet waarschijnlijk:
integendeel, zij zouden zich over zulk eenen voorslag verwonderen: immers werd op die.
NNijze de band der Unie niet bevorderd en slechts ijverzucht opgewekt.- — Voor het
oogenblik waren de gemoederen niet te verzetten: die van
Holland zouden het nader
gevoelen der Staten hunner Provincie inwinnen, en verzochten de Gedeputeerden, intus-
schen niets v;m het gebeurde naar hunne lastgevers te schrijven. Des anderen daags echter
kwamen zij bij vernieuwing op voor hunne zaak. De redenen, tlians door hen aangevoerd,
waren minder algemeen en hadden meer het karakter van verwijten. Hoe veel hadden de
Staten van
Holland niet voorgeschoten tol de betaling der Fransche Regimenten! Zij drongen
niet aan op de teruggave van die voorschotten; maar mochten dan ook wederkerig op eenige
inschikkelijkheid van de Provinciën rekenen; en dan, zoo dezen der staatkunde, welke
men aan de Hoven van
Frankrijk en Engeland zou voorslaan, niet schenen te vertrou-
wen , hadden zg zeiven niet op de oprichting der West-Indische Compagnie aangedron-
gen : hieruit bleek, dat, als haar belang er mede gemoeid was, ook zij niet schroomden
sloule maatregelen te nemen. Wat >vas de reden, dat de zaak der West-Indische
Compagnie nog niet beklonken was?
Holland was thans bereid om daar dadelijk toe
over te gaan, maar kon dan ook te meer van de andere Gewesten zamenwerking en
vertrouwen verwachten. Trouwens een spoedig besluit was noodig: want de zendingen
leden geen uitstel meer. — Op deze taal verklaarden de Gedeputeerden der Provinciën,

1021-
1()2'5.

-ocr page 521-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— (lat zij wel bij hun gevoelen bleven, maar hunne lastgevers zouden raadplegen, en v/aï

1625

de West-Indische Compagnie aanging, zy waren oogenblikkelijk bereid om de laatste

hand. aan hare oprichting te leggen. — Dus was de zaak eigenlijk reeds ten genoegen van

Holland geschikt; want, zetten de Provinciën thans de West-Indische Compagnie door,

dan verbonden zij zich onoplosbaar met de oorlogspartij, en er was geen gevaar meer

te duchten, dat zich te Parijs en te Londen eene staatkunde zou willen laten gelden,

lloUand be- met 's Prinsen verlangen in strijd i. Zoo ten minste schenen de Staten van Holland

ΐβηΓ^ίε^ναΓκ^ de zaak te begrijpen; want zij stelden van nu aan vast, dat van wege hunne Provincie

Ρί^ΓίΙ/^οηηααΓ Heren wimaienum en de Pensionaris pauw naar Frankrijk, en eenthtjizew benevens

Engeland zouden ^jgj^ Delftschen Pensionaris camerliing en den Oud-Burgemeester van Hoorn, sonck , naar
worden afgevaar- " ν

(ligcl. Engeland zouden worden afgevaardigd. Bij dezen zou Zeeland hare afgevaardigden

voegen; maar aan geene andere Provincie zou men toelaten zich in de Gezantschappen,
die reeds talrijk genoeg waren, te laten vertegenwoordigen: ten hoogste zou men kunnen,
toestaan, dat er nog één aan toegevoegd werd uit eene der vijf andere Provinciën, die
aanspraak maken mocht een bijzonder belang bij de zaken te hebben ïoch gaf zich
de tegenstand in de Staten-Generaal nog niet dadelijk gewonnen. De Hollandsche Ge-
deputeerden , op grond van de afwezigheid van
wimmenum , die zich in het leger bevond,
tijdelijk versterkt met den geduchten persoon van
sommelsdijk , achter wien men gewoon
geworden was den Prins te zien, moesten den aandrang herhalen en vriendelijke verzoe-
ken bij redegronden voegen. Ook
Zeeland zond omstreeks dezen tyd twee buitengewone
Gedeputeerden in de aanzienlyke en als gewezen rechters van
oldenbarnevelt be-
ruchte personen van
mawmaker en schotte Thans zouden eerst de Instructies vast-
gesteld worden, opdat men in staat mocht zijn te beoordeelen, van welken aard de taak
zou wezen, die men aan de te benoemen personen zou toevertrouwen. Er verliepen nog
ruim veertien dagen voordat de Instructies gereed waren, zoodat men noodig vond zich
wegens het lange dralen by de Fransche Regering te verontschuldigen.
Holland
trachtte te vergeefs in de Instructie van het Gezantschap naar Frankrijk de bepaling
ingelascht te krijgen, dat, zoo men in
Frankrijk inlichting verlangde aangaande de
denkbeelden der Staten betreffende de voortzetting van het Bestand, onze Gezanten
zouden verklaren, dat zij deswegens geen bepaalden last hadden. Wat
Holland toen
moest opgeven, wist het later te verkrijgen, ten minste vindt men een dergelijk artikel
in eene nadere Instructie, den Januarg 1621 gedagteekend Hoezeer, zoolang zulk
een artikel in de Instructie niet was opgenomen, een onderhoud, dat onder bemiddeling

1 ncsol. Holl. 15 Sept., 1620. Resol. St.-Gen. 16, 17, 18 Sept., 1620.

2 nesol Iloll. 20 Sept., 1620. 3 Resol. St.~Gen. 23 Nov., 1620.
^ Xie het Verbaal der Gezanten, op het Rijksarchief.

-ocr page 522-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

Tan Frankrijk tot Terlenging van liet Bestand kon leiden, niet was afgesneden, hield 1621—
Gelderland zelfs nu nog de benoeming der Gezanten tegen. Eindelijk stonden de Ge-
deputeerden dezer Provincie, alhoe%Yel zij nog geen bericht van hunne lastgevers hadden,
en derhalve voorwaardelijk toe, dat men tot de benoeming zou overgaan. Tevens gaven
zij hun verlangen te kennen, dat benevens
Holland en Zeeland de Provincies Utrechl,
en Overijsel elk eenen Gezant tot de Legatie naar Frankrijk, en Friesland en Groningen
elk eenen Gezant tot die naar Engeland benoemen zou. Gelderland zag voor ditmaal van
haar reclit af, om des te meer kracht bij haren tegenstand uit naam der Provinciën
tegen
Holland en Zeeland bij te zetten. Het spreekt van zelf, dat Hollatid hier geen
genoegen mede nam: hoogstens, dit verklaarden thans hare Gedeputeerden, zouden zij
aan
Friesland vergund wenschen te zien, eenen Gezant naar Frankrijk, en aan Utrecht
eenen naar Engeland bij de door Holland en Zeeland benoemden te voegen. Met dit
voorstel nam
Friesland genoegen; maar Utrecht, Overijsel en Groningen hielden zich
aan het gevoelen van
Gelderland. Tot het uiterste gebracht, verklaarde Holland zicli
met de meening der meerderheid slechts onder deze voorwaarde te kunnen vereenigen,
dat elke Provincie de kosten droeg van den door haar te benoemen Gezant. Hierop
werd geen antwoord gegeven, en de strijd, waarbij het eigenlijk aankwam op de vraag,
of de staatkunde des vredes of der oorlog de bovenhand zou hebben, werd nog eene
maand lang buiten het tooneel van de vergaderzaal der Staten-Generaal voortgezet.
SoMMELSDiJK nam dan ook wederom zijn afscheid als tijdelijk lid der Staten-Generaal.
lïij het groote vraagstuk was het van weinig belang, dat zich ook in
Holland zelf zekere
tegenstand openbaarde. De Gedeputeerden van Enkhuizen gaven bij de Gecommitteerde beiioeming
Kaden hun verlangen te kennen, dat een uit hunne stad mede afgevaardigd zou "^voi'ficn
naar
Engeland wegens het belang hunner stad bij hel stuk der haringvissclierij: werd
hun eisch niet ingewilligd, zoo vorderden zij, dat de beslissing uitgesteld bleef tol
de vca.
aanslaande
zitting der Staten van Holland. Werkelijk waren de Gecommitteerde Raden
ongezind aan hel verzoek gehoor te
geven, en nu toonden die van Enkhuizen hun on-
genoegen en verklaarden in de Instructie geenszins de uitdrukking van hun gevoelen te
willen erkennen. Toen de winterzitting der Staten bijeen was, weigerde Enkhuizen de
gemeene middelen toe te staan, wanneer zij haar verlangen niet verkreeg, zich beroe-
pende op het voorbeeld der slad
Schiedam, die voor dezen op geliike wyze de benoeming
van haren stadgenoot
muilwijk, had doorgedreven. De Edelen vonden den cisch en de
weigering der Consenten onbehoorlijk, te meer daar eensdeels reeds een afgezant uit
Hoorn benoemd was, dien men gemakkelijk op de hoogte kon brengen, en anderdeels
besloten was, dat er in het geheel niet over de visscherij zou gehandeld worden. Doch
hel was om eenen bepaalden persoon te doen: men Avilde
bruinisk in hel Gezantschap
opgenomen hebben, en de meewierhcid der Staten van
Holland gaf aan Enkhuizens

-ocr page 523-

1635.

im ALGExlIEENE CxESCIilEDENIS

onredelijken eiscli gehoor: bruinikk werd nevens sonck benoemd

γ;ιη November werd de groote vraag weder in de Staten-Generaal opgevat. Alslocn

Irachtle Gelderland nogmaals te verhoeden, dat den Gezanten in Frankrijk de pas werd

afgesneden om over de verlenging van het Bestand en tegelijk van de Alliantie met de

Fransche Kroon te handelen. Voor de leus liet men het artikel voor alsnog achterwege,

om het later, wij zagen het reeds, in eene nadere Instructie op te nemen. Hoe het

zij, de tegenstand was thans verwonnen. Gelderland gaf toe, en eerst na een ernstig

geschil over de vraag, welke Provincie aan elk der Gezantschappen een afgevaardigde

zou toeA'oegen, w^rd niet zonder dat de Prins met de zaak gemoeid was, bepaald, dat

IJlreGht een afgevaardigde bij het Gezantschap naar Frankrijk^ en Friesland er eenen

bij dat naar Engeland voegen zou. Nu kostte het alleen nog eenige moeite om voor

de personen, die door Holland tot het Gezantschap naar Engeland benoemd waren, de

toestemming der Provinciën te verkrijgen, en in het midden van de maand December

])c bciioemiti- kregen de benoemingen eindelijk haar beslag Tot de Legatie naar Frankrijk w^aren

geil tot de Ge- jjgj^jqßjjj^j wimmenum en adriaan pauw voor Holland, mamiaker voor Zeeland cn ploos
y.aiitscliappen ' '

haai-Utfßchf. Tot die naar Engeland, βετίτιιπιζετν, camep.liiig, songk en bruinwk voor
Holland, schotte voor Zeeland en vekvou voor Friesland, Aan de naar Frankrijk
bestemde Gezanten kon de zaak der tegenwoordige Regering gerustelijk toevertrouwd
worden. Immers was
wimmenum sedert den laatsten tijd een van 's Prinsen handlangers;
omtrent
adriaajv pauws gezindheid viel ook niet te twijfelen, en de beide anderen
waren onder
oldenbarnevelts rechters geweest: betoonden dezen zich zwak, zoo veroor-
deelden zij hun eigen gedrag. 3Ien ziet het,
Frankrijks gevoeligheid werd niet ont-
zien: integendeel, tot in het toelaten van deze Gezanten toe, zou het Fransche Bewind
gedwongen worden het met
oldenbarnevelt gebeurde eindelijk te erkennen. Bij de
Legatie naar
Engeland had de Nederlandsche Regering minder waarborgen noodig, want
jacobus belang bracht mede hare tegenwoordige staatkunde te stijven: ook was er aan-
vankelijk slechts
één gewezen rechler van oldenbarnevelt, in den persoon van schotte,

^ liesol. Holt. 5 Nov.; 3, 4, 7 Dec., 1620. Zoo kraclitig bleef in Enkhuizen de oude partij,
die tol;
oldekbaunevelts val had medegcAverkt, dat zij de licrbenocminfj van blauhulk (zie boven
bl. 370—372) ΛνΙβΙ te weren, hoezeer Iict Collcffie Ier Admiraliteit verklaarde, zoo de zaken goed
gaan zouden, zulk een bckAvaam en eerlijk equipagiemeester niet te kunnen missen, en dat men
» om de partieuliere questie van nu Aveinige personen 't Land geen ondienst behoorde aan te doen."
Vruchteloos bevolen de Staten-Generaal zijn herstel in zijne ^Toegere betrekking: »om rust in de
stad van
Enkhuizen te houden" moesten zij het Collegie ter Admiraliteit verzoeken geduld te
nemen
{Resol. Slat.-Gen. 12 Febr.; 17, 30 Maart; 5, 6 April, 1621).

2 llesoL St.-Gen. 3, 5, 16, 20, 21, 24 Oct.j 7, 10, 17, 20, 21, 25, 28 Nov.; 1, 8, 10,
15 Dec., 1620.
Resol. Holl. 20, Oct, 1620. cahleton, 111, p. 403, 404,

Tegen het einde

krijgen
beslag.

-ocr page 524-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

onder de naar Engeland beslemde Gezanten: sleclils de ijverzucht van bruiotivk braclit 1G31—

1025.

te weeg, dat er ten slotte ook twee bij oldenbarnevelts terdoodbrenging persoonlijk
betrokken staatslieden onder lien waren.
Carleton zond liun reeds eene schildering
van hunne personen vooruit: het waren geschikte en welgezinde menschen, schreef hy,
hoezeer weinig bedreven in de buitenlandsche zaken. Wat de hoedanigheid
welgezind^
l>epaaldelijk ook op bruiniivk toegepast, in den mond van den Engelschman beteekent,
is niet onduidelijk. Maar
schotte, voegde hij er bij, w^as de ziel van het talrijk Ge-
zantschap : het was, een werkzaam en bekwaam man en geacht \yegens zijne rechtscha-
penheid 1.

Hadden de Gezanten, die den 23®^™ January, 1621, de reize naar Engeland άάώ- Doel der zeu-
vaardden, aldaar zaken te verrichten, wier afdoening hunne tegenwoordigheid vorderde ?
In geenen deele. Zouden zij
jagobus op nieuw trachten te bewegen tot krachtige on-
dersteuning van zijnen schoonzoon in
JDuitschland, — om op de vermaning, die zij ten
dien einde tot den Koning richten zouden, het wel te verwachten antwoord te bekomen,
behoefden zich waarlijk geen zestal afgevaardigden naar
Engeland te begeven. Alle
onderhandelingen over de haringvisschery en over de oneenigheden in de Oost-Indie en
de wateren van
Groenland hadden zij uitdrukkelijk in last ten eenen male af te snijden.
Zelfs de vernieuwing der Alliantie mochten zy slechts bij gelegenheid ter sprake bren-
gen, en zoo de Koning ten dezen aanzien op nadere verklaring stond, moesten zij eerst
naderen last uit '
ä Gravenliage afwachten. Immers voorzag de Nederlandsche Regering,
dat zij by de opening van onderhandelingen over deze zaak tot eene besliste verklaring
zou moeten komen aangaande haar voornemen om het Bestand al of niet te verlengen,
en dit verkoos zij niet: om allen tegenstand tegen het besluit, dat zy nemen wilde, te
voorkomen, verlangde zij alles in het onzekere te laten, totdat de zaak op het oogenblik
zelve, Avaarop de twaalf jaren ten einde liepen, beslist zou zijn. Alleen op hel stuk van
de munt zouden zij mogen verklaren gelast te zijn onderhandelingen te openen, ten
einde een eenparigen voet op den koers van het geld in de beide Landen te beramen ^; —
doch was tot deze betrekkelijk geringe zaak een zoo plechtig en talrijk Gezantschap van
noode? Dus waren er andere beweegredenen. Tegen den lijd, dat het Parlement ver-
gaderde , zag JAGOBUS om den wil der partij, die in dit Parlement het lioogsle woord zou
voeren, niet ongaarne in de komst eener Nederlandsche Legatie een bewijs geleverd van
zijne goede verstandhouding met de Republiek, en wederkerig moest onze Regering op
een tijdstip, dat de zending van een Gezantschap naar
Frankrijk niet vermeden kon
worden, ten einde noch
jagobus, noch de oude Calvinistische partij len onzent achter-

' CAIILETOK, III, ρ. 385, 417, 418.

1.

2 Zie de Instructie der Gezanten in het Rapjmrt op het Rijksarchief. Bit Rapport is de bron,
üit welke wij de bijzonderheden betreffende dit Gezantscliap putten,

ΠΙ Deel. 3 Stuk. 66

-ocr page 525-

ALCxEMEENE GESCHIEDENIS

1G21—·

1625.

doclitig Ic maken, den schyn verhoeden, alsof men het heil meer bij Frankrijk, dan
bij
Engeland zocht.

Door een ongeluk, den vooruitgezonden hofmeester overkomen, was nog niets ter huis-
vesting der Gezanten gereed, toen zij den te
Gravesend aanlandden. Zij moesten
er toe overgaan om een logement, de
Paltsgraaf genaamd, af te huren.

Eerste gehoor Den V^^e» Februarij bekwamen zij gehoor bij den Koning. In dien tusschentijd ont-
jaLbus""^*^" ^^^ vingen zij wel beleefdheden van de Ambassadeurs van Frankrijk, Venetië en Savoye,
maar liet geen der Engelsche Grooten zich aan hen gelegen liggen: slechts Generaal
gegil kwam hun een bezoek brengen. Op den dag der audientie werden zij echter door
een goed aantal Edelen van 's Konings kamer afgehaald: hun trein hofwaarts bestond uit
een vyfentwintigtal koetsen. By hun-binnentreden stond de Koning op met ongedekten
hoofde, doch eene ongesteldheid aan zijne beenen belette hem hun eenige passen te
gemoet te gaan. Tegelyk met hen drong eene » overgroote menigte menschen van aller-
hande soort" de audiëntiezaal binnen, zoodat er genoeg getuigen waren van de taal,
die zy Zijne Majesteit lieten hooren. Onsterfelyke dankbaarheid, zeiden zg, waren zij
en hunne nakomelingschap zijner Majesteit verschuldigd wegens de hulp hun bewezen
tot herstel der rust hunner Republiek in het geestelijke en het wereldlijke. Hunne
Meesters, de Staten-Generaal, wetende, hoe
Spanje van den toestand van Duitschland
gebruik maakte om onder de leus van het belang der godsdienst zich van de wereld-
monarchie meester te maken, hadden zich opgewekt gevoeld om te verhoeden, dat de
ware Godsdienst en de rechtvaardige zaak van den Vorst, die haar verdedigde, niet
werd )) gesmoord onder de gewelddadigheden van hen, die gezworen hadden, de dolle
woede hunner eerzucht langs allerlei w^egen te koelen." Daar zij echter alleen niet
bij machte waren het kwaad te keren, zoo hadden zij Zijne Majesteit te danken, dat
hij eindelijk »een heilig besluit" genomen had. — Zij doelden op
carletons mededee-
ling van den ^Isf^e" October, en, veinzende niet te weten dat de toen gegeven belofte
slechts voorwaardelijk was, wilden zy het doen voorkomen, alsof de Koning door zyn
woord was gebonden. — Het was dan ook hoog tijd, zeiden zij, om aan die belofte
gevolg te geven. Ter liefde van den Koning van
Bohemen hadden Hun Hoog Mögenden
niet geschroomd het gevaar dat de oorlog na afloop van 't Bestand hervat zou moeten
worden, te trotseren, en nu lieten zij het aan 's Konings » onvergelijkelijke wijsheid" ter
beslissing over, of zy recht hadden, hem aan te sporen, dat hy hen mocht ondersteunen
tot een doel, hetwelk hem zoo van nabij betrof, daar zyne eer er mede gemoeid wg«
en het behoud zijner kinderen, die er op rekenden, dat hij het hart en de liefde van'i
een vader niet zou uitschudden." De Vorst antwoordde niets op dit onbewimpeld be-
roep op zijne ouderliefde en godsdiensttrouw. Zoodra hij eenige orde op zijne zaken
gesteld had, — hy doelde op de bemoeyingen, die het Parlement medebracht, — zou
hij zorgen, äat kennis genomen werd van hetgeen de Gezanten nader te zeggen hadden,

ij

-ocr page 526-

DES VADERLANDS. U6:

en, even als bij de vorige legatie, zou liij de onderliandeliiigen lol een gunstige uilkomst 1621—
trachten te leiden.

De toon, dien de Koning aansloeg in liet Parlement, hetwelk den Fehruarij, na staat der zakeu
een tijd lang geschorst te zijn, weder plechtig was geopend, en de wenschen en eischen
Engeland.
van het Lager Huis vervulden onze Gezanten met de schoonste verwachtingen. Jacobtjs,
schreven zij, had zich »zeer treffelyk nopens den stand der zaken in Duitschland en
voornamelijk in de
Palts'^ uitgelaten: hij zou niet gedogen, dat men zijne kinderen zoo
onrechtmatig uit hun Land verjaagde, en zou hen weder in het bezit daarvan stellen,
»al moest het zijn Rijk, zijne Kroonen, ja zijn eigen en zijns zoons leven kosten." —
Dit was eene taal geheel overeenkomstig met 's Konings aard: immers wist hij de ware
beginselen in het afgetrokkene krachtig uit te drukken; maar wanneer het op een uil-
voeren aankwam, kon hij zich gemakkelijk vergeven, dat het hem aan de noodige
geestkracht faalde. — Ook van het huwelijk van zijnen zoon had hij in het Parlement
gewaagd, en gezegd, dat hij wel met een Katholiek Vorst in eenige onderhandeling
over 's Prinsen huwelijk was getreden; maar de zaak was nog niet beklonken, en kwam
zij tol stand, dan zou hy wel zorgen, dat daardoor in zijne Rijken geen nadeel voor de
Gereformeerde Godsdienst werd te weeg gebracht. Op zijne uilnoodiging, dat het Par-
lement ten spoedigste een 'afdoend besluit tot herstel der in
Duitschland door de Protes-
tanten geleden schaden mocht nemen, was het Lager Huis gezind hem eene goede som
toe te staan, maar onder voorwaarde van krachtige maatregelen tegen de Katholieken:
dezen moesten gedurende de zitting van het Parlement tien mijlen ver van
Londen ver-
wijderd blijven, en de plakaten tegen »de Papisten" moesten vernieuwd worden, daar
het uitzicht op een huwelijk van den erfgenaam der Kroon met eene Spaansche Prinses
hun stoute verwachtingen inboezemde. — Zoo had de Koning dadelijk alle reden van
te duchten, dat hij door de Puriteinsche partij, met wier geestver>vanten hij wel in
Ilolland en Frankrijk wilde heulen, maar die hij in zijn eigen Rijk niet verdragen
kon, overvleugeld zou worden.

Wegens de werkzaamheden, die hun het Parlement baarde, kon de geheime Raad
onze Gezanten niet eerder dan den lö'^·^» Februari] ontvangen om hunnen last nader te
hooren. Alstoen brachten de onzen drie punten ter sprake. In de eerste plaats weidden
Nadere o])ening
zij uit over den rampzaligen staat der zaken in Duitschland: herhaaldelijk van den tocht Gexanicii.
van FREDERIK HENDRIK met zijne ruiters naar de
Palts gewagende, wachtten zij zich wel
er bij te voegen, dat die tocht slechts ondernomen zou zijn geweest om den Engelschen
hulptroepen ten geleide te strekken; ja, van die Engelschen spraken zij zelfs met geen
enkel woord: blijk genoeg, dat het in
Engeland bij de regeringsmannen den naam niet
hebben mocht, dat
jagobus werkelifk reeds gewapende hulp aan de vijanden zijns zoons
verleend had. Het tweede punt, dat de Gezanten in het raidden brachten, was de
schade, door onze kooplieden geleden, ten gevolge van de gewelddadige handelingen

66*

-ocr page 527-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

tegen onze schepen en zeevaarders in de Spaansche havens gepleegd. — Wat was de
reden, dat onze Bewindslieden hunne Gezanten deze zaak te berde deden brengen? De
Gezanten lieten het voorkomen, alsof de oorzaak, dat de Staten zich zeiven tegen die ge-
wraakte overtreding van het Bestand geen recht verschaft hadden, daarin was gelegen,
dat zij den Koning de eer wilden laten om de schennis te wreken van een Verdi'ag, dat
hij mede gewaarborgd had. In waarheid echter diende de vermelding van de geheele
zaak nergens anders toe, dan om 's Konings Bewind te doen gevoelen, dat de verlenging
van het Bestand bij de geschillen, die er nog te vereffenen waren, groote moeijelijkheden
zou in hebben ■— Het derde punt, bij deze gelegenheid voor den geheimen Raad
geopperd, was de vernieuwing van de Alliantie met
Engeland. Dit punt meenden zij
thans veilig te kunnen aanroeren, vermits de tijd reeds ver genoeg verloopen scheen te
zijn om niet meer te behoeven te duchten, dat men van onze zijde tot ontijdige verkla-
ringen aangaande de verlenging of staking van het Bestand zou verplicht worden. —
Dadelijk na de mededeeling dezer drie punten, vraagde de Kanselier, Lord
bacon, of
de Gezanten geenen last hadden nog andere punten ter sprake te brengen, met name,
de groole visscherij, de
tarra der lakenen, de munt, de forten in Oosl-Indië ? — Zoo
bleek dan dadelijk de Engelsche Regering hare kwelzieke staatkunde tegenover ons voort
te willen zetten, een bewijs, dat zij, in weerwil van 'sKonings groote woorden, nog
altijd ongezind was, om met ons openlijk en krachtig gemeene zaak te maken tegen
de Spaansch-Oostenrijksche partij in
Duitschland en op elk gebied. — De Kanselier had
evenwel de punten, op welke men verlangde den last onzer Gezanten te weten, een
weinig al te zeer vermenigvuldigd. Zijne medeleden zeiven vielen hem in de rede,
toen hy van de Indische forten gewaagde: dit punt, zeiden zij, moest onvermeld blijven,
daar hel vroeger was afgehandeld Hoe het zij, op de overige punten vorderde men
bescheid, aangezien wij, dus sprak men, beloofd hadden, wanneer wij weder Gezanten
zonden, hen van volmacht te zullen voorzien om op die ondemerpen in onderhandeling
te komen. — Na eenig onderling beraad antwoordden de onzen, dat zij den Koning
verzoeken moesten het stuk der visscherij nog te willen laten rusten : de omstandigheden
buiten- en binnenslands hadden de Stalen niet veroorloofd deze zaak in behandeling te
brengen: de opoiTeringen, die men de natie moest vergen, waren al groot genoeg, zoo-
dat men haar niet had kunnen aankomen met eene zaak,. die een belangrijk deel der
bevolking met eene aanmerkelijke winstderving bedreigde: herinnerde men ons aan eeno
belofte, steeds hadden wij, toen wij ze aflegden, gehoopt, dat de Koning onze bezwaren
in aanmerking zou gelieven te nemen. Wat de tarra en de munt aanging, zij waren
gelast te hooren, wat hieromtrent van wege Zijne Majesteit geopend zou worden. En

1 Vergelijk hiervoor, bl. 336—341. De Gezanten begrootien thans die schade op 2,111,147 guldon.

2 Zie hiervoor, bl. 207, 271, 27%

1021—
1625,

-ocr page 528-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

liiermede liep de bijeenkomst af. Op een bal van den Adel, waar men alweder vrij 1621—
onbescheiden scheen te willen afhooren, Avat Z-yne Majesteit met de Nederlandsche Heren
spreken zou, kregen dezen van den Koning de beloiïe, dat zij spoedig antwoord op
hetgeen zij voorgedragen hadden, zouden bekomen. Toch verliep er vooraf nog eene
geheele week. In dien tusschenlijd brachten zij een bezoek aan sommige Groolen,
onder anderen aan den Hertog van
bugkingham , die over de Duitsche zaken gansch
anders bleek te denken, dan zij: hij hield de oorlog van den Koning van
Bohemen
voor onrechtmatig, en 's Keizers zaak voor rechtvaardig; do Palts achtte hij geheel ver-
loren. Toch zou de Koning daarioor alles opzetten; maar zoo spoedig kon zulks niet
geschieden. — Zoo bleek uit den mond van den gunsteling, hoe weinig er voor ons op
JACOBUS medewerking te rekenen viel. Evenwel verlangde de Koning, die hier, gelijk hij
gewoon Avas, zijnen gunsteling in het vertrouwen nam zonder zijne Ministers daarin te
kennen, van de onzen te Aveten, Avat zij dan voor de
Palts verricht Avenschlen te zien.
Dus liet hij hen door
bugkingham Aerzoeken, hunne denkbeelden op het papier te bren- Zij dudcu, op
gen over de vraag: Avat »de geschiktste middelen zouden zijn om
Duitschland en de nbg een oorlogs-
Palts dadelijk te helpen." Met goede hoop op de hieruit te Avachten gevolgen, zetten
zij zich aan het
aa erk. Slechts tAvee middelen, dus schreven zij, itaa-^amen tot dat doel
in aanmerking: de Koning moest zijne soldaten langs den Rijn
Duitschland inzenden,
of Avel den
a^ijand in Vlaanderen Averk geven. Het eerste Avas minder aan te bevelen:
immers hield de vijand zoo menig punt aan den Rijn bezet, en door de legers, Avaar-
mede A^an de Spaansche zooAvel als Aan onze zijde die streken bezAvaard Averden, Avas
liet land daar, hoe vruchtbaar ook, uitgeput, en buiten staat nog meer krijgsvolk te
voeden. Het andere middel daarentegen beloofde de beste uitkomst: de Engelschen kon-
den, door slechts de zee over te steken, op de plaats hunner bestemming komen: daar
Avas het land overvloedig van alles voorzien, en kon men bovendien op een gcdurigcn
toevoer van onze grenzen rekenen. Door 's Konings inval op hun gebied zouden dc
Aartshertogen zich genoodzaakt zien hunne troepen uit de
Palts terug te roepen. Dit
derhalve Avas hel eenige middel; maar hel moest onverAvijld Avorden aangeAvend; inmiers
moest de Koning niet meenen, dat het gemakkelijker zou Avezen, de
Palts terug te
bekomen, nu zij nog slechts half, dan Avanneer zij geheel verloren en aan een Katho-
lieken Keurvorst w^eggeschonken zou zijn, en elk der Geünieerde Vorsten zijn afzonder-
lijken vrede met den vijand gemaakt zoude hebben. Bij dezen raad, dus eindigde de
Memorie, Averden de Staten door niets gedreven dan door w den ijver tol bevordering
van de Avaarheid des levenden Gods en van den ondergang dergenen, die haar trachtten
uil Ie roeijen: Aveshalve zij niet moede zouden worden hunnen .bijstand, zoo ver het
hun eenigzins doenlijk zijn zou, te blijven verleenen, zich verzekerd houdende, dal
Zijne Majesteit, als te recht beschermer van de Chrislelijke Gereformeerde Godsdienst ge-
heelen, niet verzuimen zou te doen, Avat goddelijke en mcnschelijke Avetlen, het voor-

-ocr page 529-

)o2 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621 —

1631.

beeld zijner bondgenoolen en de nood zijner kinderen hem aanmaanden te doen." —
Dit was het krijgsplan Tan Prins
jiaijrits Ook was het allezins in het belang van
onzen Staat ontworpen. Ware het gevolgd, ons bijzonder voordeel ware tegenover onzen
nabm-igen vijand uitnemend gewaarborgd: wij konden een ander voor ons laten strijden,
en met eene armee, op die wijze gemakkelijk in den besten staat te houden, bepaalden
wij ons tot de verdediging van onze wel bevestigde grenzen. Maar naarmate dit krijgs-
plan gunstiger was ^voor ons Land, naar die mate moet het Toor eenen
buckingham,
die zijns Meesters geheimste roerselen kende, gemakkelijker geweest zijn, het in jacobus
oogen verdacht te maken: daartoe behoefde hij hem slechts voor te houden, dat het
hem niet geraden was, zich tot het werktuig te maken van de belangen der Staten,
die hij in zijn hart verfoeide en benijdde. Neen! kon hij, met oorlogsgeweld zijnen
schoonzoon niet redden zonder de Staten nog grooter en geduchter te maken, alsdan
schoot er niets anders over, dan te pogen door vriendschappelijke onderhandeling met
Spanje en den Keizer de herstelling van den Paltsgraaf te verwerven. — Onze Gezanten
hadden zich verpraat, en toch beloofden zij zich Avonder veel van hunne krachtige
redenen, niet bevroedende, dat
jacobus die oorlogsplannen, zoowel als de oorlogzuchtige
en antikatholische gezindheid van zijn Parlement slechts gebruikte om den Spanjaard
te doen zien, hoe raadzaam het was, hem te vriend te houden door het inwilligen van
zijn verlangen. — Het aan den Koning gegeven antwoord deelden onze Gezanten den
Boheemschen Ambassadeur
vqn douna mede, die zeer met het plan was ingenomen,
en, verklarende dat zijn Meester en hij geen ander middel tot herstel zagen, dankbaar
betuigde op nieuw te bemerken, dat zyn Koning geen trouwer noch vaardiger vrienden
had, dan de Staten-Generaal. Toen nu ook tot
von dohna door buckiwgiiam een gelijk
verzoek als tot onze Gezanten gericht was geworden, en gene in zijn antwoord op het-
zelfde aanbeeld had geslagen, als dezen, meende men het beste te kunnen verwachten.
Dohna had bovendien verlangd, dat jacobus, om onmiskenbaar te toonen, dat hij zich
de zaak zijns schoonzoons openlijk aantrok, aan de Generaals
vere en grey, die zich
met hunne soldaten in
Duitschland bij de Geünieerde Vorsten bevonden, veroorlooven
zou, voortaan in zijner Majesteits naam de M'apenen te dragen, en openlijk van zijnent-
wege den oorlog te voeren. Nog meer werd de goede hoop van de vrienden des Konings
van
Bohemen aangewakkerd, daar het Parlement aireede een subsidie toegestaan had

• Zie liicrvoor, bi. 50G. Een enkele trek in de Memorie deed meer in liet bijzonder 's Prinsen
denkbeeld uitkomen. Werd de vijand, dus stond er mede in te lezen, door de diversie genoopt
zijne troepen uit de
Palts terug te roepen, dan zouden Avij ons land niet meer behoeven te ont-
blootcn, noch de ruiterij buitenslands aan het gevaar om ontredderd t'lmis te komen
blootstellen.
Nu was het van ouds Prins maürits zwak, zijne armee gaarne onverdeeld onder zijn oog en liand
te houden.

-ocr page 530-

BES VADERLANDS. 1561

van 256,000 pond sterling, in twee termijnen te betalen, en zich gezind had verklaard, 1621—

1625.

al de kosten tot een oorlog ter herovering van de Paits vereischt, op zich te nemen.
De Koning, dus vleide men zich, zou zich vveldra door het Lager Huis niedegesleept
zien: immers had deze Vergadering hem de weigering om aan de katholieke godsdienst-
oefeningen ten huize van den Spaanschen en andere Ambassadeurs alle openbaarheid te
ontzeggen, reeds zeer kwalijk genomen.

Den S^en Maart Avaren onze Gezanten voor den Raad genoodigd om 's Konings ant- Autwoord door
woord op hunne voorstellen te vernemen. De Koning, zoo luidde het, was erkentelyk ontvangai!"^"^'^"
voor den bijstand, door de Staten aan den Koning van
Bohemen verleend, en hoopte,
(lat zij daamiede voort zouden gaan. Hij zelf had besloten, en dit was de geheele
wereld bekend, zijnen schoonzoon,
ingeval hij naar zijnen raad wUde luisteren^ te
zyner tijd en plaats met al zijne pogingen lot herkrijging zijner Erflanden bij te staan.
Wat het verzoek betrof om zijne medewerking ter vergoeding der door onze kooplieden
in de Spaansche havens geleden schaden, zoo verlangde hij eene naauwkeurige opgave
van de artikelen van het Traktaat van Bestand, die de Koning van
Spanje in dezen zou
overtreden hebben, ten einde zich daarna gemeenschappelijk met den Koning van
Frankrijk, die het Bestand mede gewaarborgd had, deswegens tot het Spaansche góe-
vernement te kunnen wenden. Ten aanzien van den afloop van het Bestand Avachtte
hij de openingen van de Staten af, en was bereid hun in deze zaak zijn besten raad
ie geven, en wat de voortzetting van de Alliantie aanging, zoo moest hij de Staten
iiitnoodigen zich duidelijker te verklaren, welke Alliantiën zij bedoelden en hoe die met
het Bestand kwamen af te loopen. Zoo noodig, zou hij Commissarissen aanwijzen om
daarover met ons te handelen; maar deze onderhandeling zou niet kunnen aanvangen,
zoo de Nederlandsche Gedeputeerden niet tevens voorzien Avaien van de vereischte vol-
macht om ook over de haringvisscherij en de andere openstaande vraagstukken tot vafle
l)cpalingen te komen. —Dit antwoord stond onzen Gezanten gansch niet aan. Zij zagen
daarin den toeleg om ons te wikkelen in onderhandelingen, die ons belemmeren moes-
ten in het nemen van een vrij besluit tot hervatting van den oorlog na den afloop van
liet Bestand, en zagen daarin het gevolg van »Spaansche machinatien." Dus bleven
zij niet in gebreke eene krachtige repliek te leveren. Al weder namen zij daarbij de
Hun weder-
gelegenheid waar om op ondersteuning van de Gereforaieerden in Duitschland aan te
(hingen, en voor den geheimen Raad niet ontveinzende, dat zij den Koning een krijgs-
plan hadden medegedeeld, smeekten zij, dat het zijne Majesteit gelieven mocht, zich
naar dat ontwerp te richten, 's Konings aanbod van goeden raad bij den afloop van
't Bestand wezen zij af met te zeggen, dat het hun voornemen niet was geweest, hem
deswegens te raadplegen, en Avilde hij welen wat zij met de voortzetting der Alliantie
bedoelden, zoo herinnerden zij hem, dal bij gelegenheid van het vredesontwerp tusschen
Spanje en de Stalen, in 1608, voor het geval dat wij in weerwil van den vrede aange-

-ocr page 531-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

16S1— vallen werden, of wel den Koning de oorlog Λverd aangedaan, lussclien de Stalen en
i63o. Groot-Britannië een verdrag van^ Avederzijdsclien bijstand was tot stand gekomen: het
ontwerp van vrede had geen gevolgen gehad; maar bij het Bestand, een jaar later ge-
sloten, was in een afzonderlijk verdiag den ITi^en Junij 1609 bepaald, dat de overeen-
komsten, beloften en verplichtingen, in het ontwerpverdrag van vrede vervat, van
kracht zouden blijven gedurende den tijd van het Bestand. Dit nu was de alliantie,
wier vernieuwing zij verlangden, hopende, dat de Koning, nu zij den oorlog stonden
te hervatten, hen niet in den steek zou laten. Maar de Koning had de opening van
de onderhandeling over een verdrag afhankelijk gesteld van de voorwaarde, dat men
gelast op het stuk der vissclierij zou verschijnen. Dus brachten onze Gezanten hunne
laatste gronden te berde om den Koning den lust te benemen van langer op dit punt
aan te dringen. Na nogmaals verklaard te hebben, dat de Staten, door aan deze zaak
te roeren, gevaar liepen zich w eene verwarde menigte volks op den hals te halen,"
beijverden zij zich te doen uitkomen, dat zij waarlijk bij dien tak van nijverheid zoo
veel voordeel niet hadden.
Zoo verre was het er vandaan, dat daaruit eenige baten
in de schatkist der Provinciën
Holland en Zeeland vloeiden, dat dezen zich veeleer be-
langrijke opofferingen moesten getroosten om die vissclierij door het verleenen van oor-
logschepen ter harer bescherming en door andere middelen aan den gang te houden. —
Dus scheen men
jacobus aan het verstand te willen brengen, dat, zoo het hem met
zijn lastig aandringen om een deel van de winsten der haringvisscherij te doen was, hij
ten eenen male in dwaling verkeerde. Zijne Majesteit, zeiden zij ten slotte, zou ))met
zijne ongemeene zakenkennis" inzien, dat het niet mogelijk was de minste nieuwigheid
»op het povere trafiek van de visscherij" aan te vangen, zonder of de haringvangst te
gronde te richten, of hel ruwe bootsvolk tot opstand te brengen, en dit kon niemand
ter wereld minder verlangen dan Zijne Majesteit, die zoo veel had toegebracht tot vesti-
ging van hunnen Staat: bij gevolg verzochten zij óf deze zaak geheel te laten rusten,
óf de behandeling tol gelegener tyd uit te stellen. — Waarschijnlijk zal deze redenering,
ondersteund door uitgereikte geschenken ^, voor het oogenblik eenigen invloed gehad
hebben: althans de Engelsche Ministers wierpen in hun antwoord op de repliek onzer
Gezanten de andere grieve op, die ons gewoonlyk werd voorgeworpen, Avanneer
jacobus
De Eiigelsclien verlangde, dat wij onze eischen een Aveinig lager zouden stemmen. Voor eenigen tijd waren

scwura 01)^, die Heren abbot en Sir dudley digges , Bew indhebbers der Engelsche Oost-Indische Coni-
in
de Oost-Indiën

waren voorgeval---

len,

1 Zie Resol. Holl. 1C21, bl. 342. De Staten van Holland zagen niettemin bezwaar in die om-
koopingen. Zulks ging, oordeelden zij, »tegen de vrijheid van den Staat en kon liclitelijk alle
jaren een geldfeest" opleveren, dat is: daarmede gaf men te kennen, dat men zijn recht niet
voldoende achtte, en lokte men de Engelsclien uit, telkens een vraagstuk op tc werpen, dat
zulke voordcelen afwierp
{Resol Holl bl. 350).

- \

-ocr page 532-

DES VADERLANDS.

1621 —
1625.

pagilie, naar Holland geAveesl om zicli met de Nederlandsclie Compagnie Ie verslaan ten
aanzien Tan de wederkerige scliadevcrgoeding. Onlangs hadden zij, vóórdat alles vereffend
was, aan hun verblijf aldaar een einde gemaakt. Zij hadden geklaagd, dat men van
onze zijde niet inschikkelijk genoeg was, maar toch tevens het voorwendsel te baat
genomen, dat de opening van het Parlement hunne tegenwoordigheid in
Engeland ver-
eischte. Bovendien was in de laatste dagen van het jaar (1620) een schip der Neder-
landsche Compagnie te
Plymouih aangehouden, ^ iels dat de schikking mede groolelijks
in den weg moest staan. Hoe het zij, thans waren de Engelsche Commissarissen bij de
hand om hun Goevernement in het oprapen van grieven legen de Hollanders behulpzaam
te zijn. — By het antwoord, aan onze Gezanten gegeven, bedankte hen de Raad in
de eerste plaats, uit 's Konings naam, voor hun wijs advies betreffende hel herstel der
zaken in de
Palis: slechts kon zijne Majesteit er geen gebruik van maken, daar hij thans
aan het onderhandelen was om zijnen schoonzoon dat Gebied te doen teruggeven, en hij
geene vijandelijkheden plegen kon tegen hen, met wie hij bezig was te onderhandelen.
Hadden zij onbepaald uitslel van de zaak der visscherij verzocht, zijne eer en soeverein
recht Avaren hem zoo dierbaar, dat hij haar niet altijd onbeslist kon lalen. Dus verlangde
liij alsnu te welen, legen wanneer de Staten dan over dat punt gereed zouden zijn Ie
handelen. Van hun antwoord zou zijn besluit afhangen. Maar nu had hij nog eene reden
van klacht: de Gedeputeerden van de Engelsche Compagnie Avaren ontevreden van hunne
zending terug gekomen: de onzen hadden hen wijs willen maken, dat de verzochte te-
ruggave van geleden schaden reeds in de Oost geschied was, en, in plaats van eejiige
schade terug te geven, vergoeding verzocht voor het verlies van hel schip
de Zwarte
Leeuw,
dat met de lading verbrand was, terwijl het zich in de lianden der Engelschen
bevond. Bovendien hadden
λυ^ legen de uitdrukkelijke bepaling van het Verdrag van
vereeniging het fort te
Jacatra vergroot of herbouwd, en deden legen de aldaar gevestigde
Engelschen eischen gelden, alsof wij de uitsluitende soevereinen van het Land waren:
reeds de naam
Batavia, aan Jacatra gegeven, was een blijk van die onlijdelijke aanma-
tiging. Deze zaak verlangde de Koning afgehandeld te zien, en wel door de tegenwoor-
dige Gezanten, die, zoo zij beweerden deswegens niet onderricht te zijn, wel binnen een
twee- of drietal weken door eenen hunner den vereischten last konden laten halen. Was
liierin aan 'sKonings verlangen voldaan, dan zou hij het punt van de vernieuwing der
Alliantie in overweging nemen. — Op het ontvangen van dit antwoord begrepen de
Gezanten, dat hun niets overschoot, dan te beproeven, wat zy in een vertrouwelijk
onderhoud op den persoon des Konings zouden vermogen. Dus lieten zij door
garow
gehoor bij zijne Majesteit vragen, hetwelk hun dan ook verleend werd. Toen zij De Gezauteu
den 31«ten lyjaari te Theobalds, waar de Koning zich bevond, aankwamen, troffen SSphoorWj

den Kouing.

' nesol. Slat.-Gen. 4, 8, 9, 18, 21, 22, 27 Jan. 1621.
III Deel. 3 Stuk.

67

-ocr page 533-

)o2 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621 —

1025.

weldcladig. En hiermede op het stuk der Alliantie komende, vraagde hij, hoe wij hare
vernieuwing konden vergen bij eene betrekking, als die er lusschen de beide Staten
bestond. Wel wilde hij ons de vi-iendschap, die hij ons, reeds toen liy nog slechts
Koning van
Schotland was, had bewezen, blijven betoonen, maar welk een houding
zou een vernieuwde alliantie hebben, terwijl er zulke belangrijke oneenigheden tusschen
ons bestonden, Wy behartigden uitnemend onze eigene zaken, maar zijne eischen tel-
den Λνί] niet, en wat wij noodig hadden, Avisten wy wel te verzoeken, maar nimmer
waren Avij bereid om zaken af te doen, waarmede zijn belang en dat zijner onderdanen
gemoeid was. Dus hadden wij te zorgen, hem en zijnen onderdanen genoegen te ge-
ven : deden wij dit, dan zou hij zelf met het vernieuwen der Alliantie het blijk geven,
dat hij wilde blijven, wat hy steeds geweest was, onze toegenegen vriend en bondge-
noot. — Dus verried de Koning, hoe hij bezield was door den waan, dat hij een zeker
recht had op hetgeen onze nyverheid ons verschafte: voorzeker deden hem zijne hersen-
schimmige denkbeelden aangaande het wezen van het koningschap ons als zijne schul-
denaren beschouwen. Dat een volk voor zich zelf bestond, kon in zijn brein niet op-
komen. — Toen hij opgehouden had met spreken, waren onze Gezanten van zins iets over
de Oost-Indische zaken in het midden te brengen. De Koning dit bemerkende, wenkte
ABBOT en de andere vertegenwoordigers der Engelsche Compagnie om toe te treden en
den onzen te woord te slaan. Nu begon die Heer een lang en hatelijk verhaal in het
Engelsch van hetgeen hun in
llolland weervaren was. De Koning nam van tijd tot tijd
de moeite om het gesprokene tot beter versland der Gezanten in het Fransch te herzeg-
gen, en dan trachtten dezen er een woord van verdediging tusschen te voegen. Zoo
lieten zij er in vloeijen, dat
abbot en digges niet vertrokken waren omdat zij over den
uitslag hunner onderhandelingen ontevreden waren, maar omdat zij wegens het Parlement
in
Engeland moesten zijn. Hoe, zeide hierop de Koning met verontwaardiging tot
abbot, wat hebt gij met het Parlement te maken? abbot wist geen ander middel om
den Koning neer te zetten, dan volstrekt te loochenen, dat hij en zijn ambtgenoot zoo
iels gezegd hadden: hij wilde zijn hoofd vgrliezen, als het waar was. Nog meei-malen,
wanneer de onzen iets zeiden, viel de een of de ander der Engelschen hun in de rede,
zonder eenig ontzag voor de tegenwoordigheid des Konings. Zóó wist
jagobus de god-
delijke waardigheid, die hij zich toeschreef, in het verkeer met zijne onderdanen te
doen gelden! Het Avas in dien hoek van de gehoorzaal een tooneel van onwelvoegelijk-
heid en wanorde: »de geheele conferentie, schreven onze Gezanten, was niets anders
dan eene confusie tot onze groote ergernis en schaamte." Eindelijk zeide zijne Majes-
teit, dat hij eenigen uit zijnen Raad zou aanwijzen, voor welke de Nederlandsche Gc-
zanlen nevens de Bewindliebbers der Engelsche Compagnie verschijnen zouden: waren
zij niet gelast, dan konden eenigen van hen naar huis reizen om den vereischten last te
halen, In Aveerwil van hunne verontschuldiging konden onze Gezanten's Konings wil, zoo

-ocr page 534-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

ernstig geuit, niet Λveerstreγen. Hierop gingen de Engelselie Heren henen, maar alvo- 1621—

1625.

rens den onzen hun afscheid te geven, zeide jagobus, dat hij van garleton vernomen
had, welke goede maatregelen de Staten onlangs tegen de uitgave van lasterlijke ge-
schriften genomen hadden. Deswegens was hij zeer dankbaar. Evenwel kortlings was
er weder te
Amsterdam, en wel met consent van de Magistraat, een boekje uitgekomen,
getiteld
Vox popuU zeer lasterlijk en leugenachtig van inhoud: hij zwoer bij den le-
venden God, dat er geen Avoord Avaarlieid in was, en kon niet begrijpen, hoe het druk-
ken van zulke geschriften met onze goede orde kon bestaan. De Gezanten antwoordden,
dat zij niets van de zaak gehoord hadden, maar dat zij van 's Konings mededeeling
verslag zouden doen, en hiermede bedankten zij voor de eer van het verleende koninli-
lijke gehoor.

De slotsom was, dat onze Ambassadeurs zicli zouden moeten getroosten tegen de Be-
windhebbers der Engelsche Oost-Indische Compagnie voor eenige van 's Konings staats-
dienaren gehoord te worden. Daags na de audientie werden zij bij een zeer wellevend
briefje van den secretaris
galvert verzocht, eenige Heren van den Raad wel ten hun-
nent te willen ontvangen tot een onderhoud over de Oost-Indische zaken, en niet kwa-
Zij moeten zieh
lijk te willen nemen, dat er ook kooplieden by tegenΛvoordig waren, die bij de zaak over de ^Oost-
belang hadden. Hoezeer de onzen verklaard hadden, de Heren niet te willen vergen iatenwelgevaltcT
ten hunnent te komen, verschenen den April in hun
hólel Sir thomas edmokds,
de secretaris galvert, Sir fulgo grevil, Sir julius caesar en granfield, terwijl
ABBOT, DiGGES CU ccnigc andere directeurs der Compagnie »binnenstondcn." Nadat
galvert de bestaande grieven vermeld had, werd daarop door de onzen geantwoord. Zij
λvislen niet beter, of den Engelschen Avas eene billijke schadevergoeding aangeboden,
ten bedrage van 95,100 pond; deze som was geweigerd, en wel omdat van dat bedrag
de Avaarde afgetrokken was van het schip,
dc Zivarle Leeuw, hetwelk in de handen der
Engelschen en door hunne schuld verbrand was, en waarvoor zij niettemin schadever-
goeding Aveigcrden. Wat de rechten door ons te
Jacaira uitgeoefend aangaat, zij kwa-
men ons toe, en ten overvloede was den Engelschen aangeboden, aldaar op denzelfden
voet als in de
Molukhen en elders in Indië in onzen handel te deelen. Voorts rieden
zij tot opheffing van alle verder geschil hetzelfde aan, wat zij zijner Majesteit reeds
voorgesteld hadden.
Edmonds had hierop niet veel te antwoorden; toch scheen hij zich
nog te moeten ontlasten van hetgeen hij zich voorgenomen had legen de onzen in te
brengen. Dat de Koning, zeide hij, niet liever verlangde dan de zaak te schikken,
was gebleken uit de laatste zending der beide Heren; doch de Nederlanders, in plaats

- j·

mm

' CARLETON ])eklaagde zich den 2·'«" Maart ])ij de Staten wegens een pamflet, getiteld Nieuwe
tijdingen uit den Geheimen Raad van Spanje {ResoL Stat.-Gen.
2, 9 Maart 1021). Hij bedoelde
het pamflet in de
Bibl. υ. Ρ am β. aangcteekend onder Ν". 1843.

-ocr page 535-

1621 —

1025.

A^LGEMEENE GESCHIEDENIS

wcMcladig. En hiermede op liet stuk der Alliantie komende, vraagde hij, hoe Avij hare
vernieuwing konden vergen by eene betrekking, als die er tusschen de beide Staten
bestond. Wel wilde hij ons de vriendschap, die hij ons, reeds toen hij nog slechts
Koning ran
Schotland was, had bewezen, blijven betoonen, maar welk een houding
zou een vernieuwde alliantie hebben, terwijl er zulke belangrijke oneenigheden tusschen
ons bestonden. Wij behartigden uitnemend onze eigene zaken, maar zijne eischen tel-
den wij niet, en wat wy noodig hadden, Avisten wij wel te verzoeken, maar nimmer
waren wij bereid om zaken af te doen, waarmede zijn belang en dat zijner onderdanen
gemoeid was. Dus hadden wij te zorgen, hem en zijnen onderdanen genoegen te ge-
ven: deden wij dit, dan zou hij zelf met het vernieuwen der Alliantie het blijk geven,
dat hy Avilde blijven, wat hij steeds geweest was, onze toegenegen vriend en bondge-
noot. — Dus verried de Koning, hoe hij bezield was door den waan, dat hij een zeker
recht had op hetgeen onze nijverheid ons verschafte: voorzeker deden hem zyne hersen-
schimmige denkbeelden aangaande het wezen van het koningschap ons als zijne schul-
denaren beschouwen. Dat een volk voor zich zelf bestond, kon in zijn brein niet op-
komen. — Toen hij opgehouden had met spreken, waren onze Gezanten van zins iets over
de Oost-Indische zaken in het midden te brengen. De Koning dit bemerkende, wenkte
ABBOT en de andere vertegenwoordigers der Engelsche Compagnie om toe te treden en
den onzen te woord te staan. Nu begon die Heer een lang en hatelijk verhaal in het
Engelsch van hetgeen hun in
Holland weervaren was. De Koning nam van tyd tot tijd
de moeite om het gesprokene tot beter verstand der Gezanten in het Fransch te herzeg-
gen, en dan trachtten dezen er een Avoord van verdediging tusschen te voegen. Zoo
lieten zij er in vloeijen, dat
abbot en digges niet vertrokken waren omdat zij over den
uitslag hunner onderhandelingen ontevreden waren, maar omdat zy wegens het Parlement
in
Engeland moesten zijn. Hoe, zeide hierop de Koning met verontwaardiging tot
abbot, wat hebt gij met het Parlement te maken? abbot wist geen ander middel om
den Koning neêr te zetten, dan volstrekt te loochenen, dat hij en zijn ambtgenoot zoo
iets gezegd hadden: hij wilde zijn hoofd verliezen, als het waar was. Nog meermalen,
wanneer de onzen iets zeiden, viel de een of de ander der Engelschen hun in de rede,
zonder eenig ontzag voor de tegenwoordigheid des Konings. Zóó wist
jacobus de god-
delijke waardigheid, die hij zich toeschreef, in het verkeer met zijne onderdanen te
doen gelden! Het Avas in dien hoek van de gehoorzaal een tooneel van onwelvoegelijk-
heid en wanorde: »de geheele conferentie, schreven onze Gezanten, was niets anders
dan eene confusie lot onze groote ergernis en schaamte." Eindelijk zeide zijne Majes-
teit, dat hij eenigen uit zijnen Raad zou aanwijzen, voor welke de Nederlandsche Ge-
zanten nevens de Bewindhebbers der Engelsche Compagnie verschijnen zouden: waren
zij niet gelast, dan konden eenigen van hen naar huis reizen om den vereischten last te
lialen. In weerwil van hunne verontschuldiging konden onze Gezanten 's Konings wil, zoo

-ocr page 536-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

ernstig geuit, niet weerstreven. Hierop gingen de Engelsclie Heren henen, maar aho- 163le-
rens den onzen hun afscheid te geven, zeide
jagobtjs, dat hij van carieton vernomen
had, welke goede maatregelen de Staten onlangs tegen de uitgave van lasterlijke ge-
schriften genomen hadden. Deswegens was hij zeer dankbaar. Evenwel kortlings was
er weder te
Amsterdam^ en wel met consent van de Magistraat, een hoekje uitgekomen,
getiteld
Vox populi i, zeer lasterlijk en leugenachtig van inhoud: hij zwoer bij den le-
venden God, dat er geen woord waarheid in was, en kon niet hegrijpen, hoe het druk-
ken van zulke geschriften met onze goede orde kon bestaan. De Gezanten antwoordden,
dat zij niets van de zaak gehoord hadden, maar dat zij van 's Konings mededeeling
verslag zouden doen, en hiermede bedankten zij voor de eer van het verleende koninliT-
lijke gehoor.

De slotsom Avas, dat onze Ambassadeurs zich zouden moeten getroosten tegen de Be-
windhebbers der Engelsche Oosl-Indische Compagnie voor eenige van 's Konings staats-
dienaren gehoord te worden. Daags na de audientie werden zij bij een zeer wellevend
briefje van d.en secretaris
ga.lvert verzocht, eenige Heren van den Raad wel ten hun-
nent te Avillen ontvangen lot een onderhoud over de Oost-Indische zaken, en niet kwa-
Zij moeten zich
lijk te Avillen nemen, dat er ook kooplieden bij tegenwoordig waren, die bij de zaak over de Oost-
belang hadden. Hoezeer de onzen verklaard hadden, de Heren niet te willen tergen
ten hunnent te komen, verschenen den April in hun
hotel Sir thomas edmonds,
de secretaris calvert, Sir fulgo grevil, Sir julius caesar en granfield, terwijl
ABBOT, DIGGES en eenige andere directeurs der Compagnie »l)innenslonden." Nadat
CALVERT de bestaande grieven vermeld had, werd daarop door de onzen geantwoord. Zij
wisten niet beter, of den Engelschen was eene billijke schadevergoeding aangeboden,
ten bedrage van 95,100 pond; deze som was geweigerd, en wel omdat van dat bedrag
de waarde afgetrokken was van het schip,
de Zwarlc Leeuw, hetwelk in de handen der
Engelschen en door hunne schuld verbrand was, en waarvoor zij niettemin schadever-
goeding weigerden. Wat de rechten door ons te
Jacalra uitgeoefend aangaat, zij kwa-
men ons toe, en ten overvloede was den Engelschen aangeboden, aldaar op denzelfden
voet als in de
Molukken en elders in Indië in onzen Iiandel te deelen. Voorts rieden
zij tot ophefling van alle verder geschil hetzelfde aan, wat zij zijner Majesteit reeds
voorgesteld hadden,
Edmowds had hierop niet veel te antwoorden; toch scheen hij zich
nog te moeten ontlasten van heigeen hij zich voorgenomen had tegen de onzen in te
brengen. Dat de Koning, zeide hij, niet liever verlangde dan de zaak te schikken,
■vvas gebleken uit de laatste zending der beide Heresn; doch de Nederlanders, in plaats

' CARLETON beklaagde zicli den 2''®" Maart Lij de Staten wegens een pamflet, getiteld Nieuwe
lijdingen uit den Geheimen Raad van Spanje {Resol. Stat.-Gen.
2, 9 Maart 1621). Hij bedoelde
liet pamflet in de
Bihl v. Pamfl. aangeteekend ouder N". 1843.

-ocr page 537-

DJ4 ALGEMEEKE GESCHIEDENIS

1G2J--

1625.

van dit dankbaar te erkennen, spotten met 's Konings goedheid en geduM in deze zaak,
zoo wel als in die der Yisscherij en der tarra: op den duur zou zijne Majesteit dit niet
Avillen dulden: wij hadden te kiezen tusschen twee partijen, of de vriendschap van zijne
Majesteit te verbeuren of hem en zijnen onderdanen redelijk genoegen te geven. Ten
slotte verzocht hij, dat men hem zijne vrijmoedigheid niet kwalijk zou nemen: onzen
Slaat was hij van harte genegen, en 't zou hem van harte leed zijn, zoo er een vriend-
schapsbreuk tusschen twee natiën ontstond, die zoo veel betrekking op elkander had-
den. — Nadat hij dus geuit had wat hem op het harte lag, was de schikking vrij spoe-
dig getrofl'en. Daar de Koning niet andermaal Gedeputeerden naar
Holland zou willen
laten vertrekken, en de Gezanten om deze zaak niet langer konden vertoeven, zoo zou-
den ten spoedigste, en wel binnen een tijdstip, dat den Koning ter bepaling zou worden
overgelaten, eenige Gedeputeerden uit de Staten-Gcneraal en uit de Bewindhebbers der
Nederlandsche Compagnie naar
Engeland komen om het geschil met zijne Majesteit te
beslechten. Hierop vraagde
Sir dudley digges verlof om het woord te voeren. Wat
iiij zeide was hoogst voegzaam en strekte om hem en zijnen ambgenoot
λββοτ te ver-
ontschuldigen: men deed hun ongelijk, verklaarde hij, als men zeide, dat zij hun ver-
trek om de zitting van het Parlement bespoedigd hadden, en ten einde zijn Goeverne-
ment niet -nog meer tegen ons op te zetten, had hij zelfs een zekere bijzonderheid ver-
zwegen, Avaaruit onze gestrenglieid tegen de Engclschen te
Jacaira kon blijken, — Toen
onze Gezanten de Engelsche Heren tot buiten het vertrek, waar het onderhoud had
plaats gehad, uitgeleide deden, stonden daar verscheidene Engelsche kooplieden, behoo-
rende tot de Compagnie van de walvischvangst, alweder mei het doel om ons aan te
spreken over de schadevergoeding, op welke ook zij recht meenden te hebben. Het
antwoord der onzen was, dat zij niet beier wisten, of op aanzoek van CARLETOPf was
aan de klagers aireede voldoening verschaft: niettemin zouden zij van het vernieuwd
verzoek verslag doen. Werkelijk hadden de Staten, ten einde onzen Gezanten eene
goede ontvangst te verzekeren, zich hoogst inschikkelijk beloond, bepaaldelijk in het
verleenen van de eischen van zekeren Schot
john botiiwell en cenen Engelschman
SALMAN, die klaagde dat hem door onze Groenlandsvaarders zijn geschut was afgenomen

Zes dagen later ontvingen onze Gezanten bij missieve van den Secretaris 's Konings laatste
woord op al wat er verhandeld was. Binnen een jaar verwachtte hij zijne eischen ten aan-
zien der kleine en der groole visscherij bevredigd te zien, en wat wij op de aanvrage om
vergoeding van de schaden, door Engelschen in de Oost-Indien en in de Groenlandsche
wateren geleden, hadden gezegd, had den Koning evenmin voldaan, als wat wij aange-
voerd hadden om af te snijden, dat er nader en wel in
Engeland over de tarra gehan-
deld werd. Doch'hij beloofde zich iets van de belofte, dat er Gedeputeerden komen

's Konings
laatste woord op
de voorstellen der
Gezauteii.

' Resol Stat.-Gm. 4, 5, 13, 22, 26 Jan.; 12 Fchr,; 4, 20, 27 Maart, 1C21.

-ocr page 538-

T)ES YADERLANDS.

zouden om over de Oost-Indisclie zaken Ie handelen. Dezen wilde hy lot aanstaanden 1C21—
Pinkster tijd geven. Wat eindelijk de verniemving der Alliantie aanging, zoo zou liy
nader overleggen, wat hem in zulk eene gewichtige zaak te doen stond. — Dus bleek
thans bij eene uitdrukkelijke verklaring, dat de Koning de staatkunde van zijn Parle-
ment, hetwelk een bondgenootschap met de Vereenigde Provinciën tot gemeenschappe-
lijke bestrijding van
Oostenrijk en Spanje verlangde, geenszins verkoos te omhelzen, en
dat alzoo het doel der Nederlandsche zending ten eenen male onbereikt was gebleven.
Dit begrepen onze Gezanten, en van nu aan waren zij nog slechts op het nemen van
hun afscheid bedacht. Het blijkt niet, dat zij zich met eenige leden van het Parlement
hebben onderhouden; slechts van den Graaf van
warwigk , » zijnde een der Heren vnji
het Parlement" (zoo schrijven zij in hun rapport), melden zij een bezoek ontvangen te
hebben. Lord
dongaster vermeed beleefdelijk, hen ten zijnent te ontvangen, waar-
schijnlijk om opspraak te voorkomen. Vóór hun verlrek noodigde hen de Koning aan
zijne tafel: hij wilde hen, dit liet hij weten, zoo eervol als ooit eenige ambassadeurs,
bejegenen, en aldus voor de gansche wereld de genegenheid toonen, die hij voor onzen
Slaat koesterde. — Immers moesten en
Spanje en het Parlement weten, dat hij niet met -
onze Republiek gebroken had:
Spanje toch moest gewaarschmvd en het Parlement ge-
paaid worden. Zoo plechtig evemvel was het onthaal niet, als was voorgenomen, en
wel ten gevolge van de tijding van het afsterven van den Koning van
Spanje. Daar
onze Gezanten hun afscheidsonthaal niet wilden uitgesteld zien, totdat de veertien
dagen van den Hofromv voorbij zouden zijn, zoo kregen zij den April zonder

gastmaal genoten te hebben hun afscheid, — Verschillend was de betrekking, waarin
jAGOBus en de Staten tot den man stonden, wiens lijk onlangs in het
Escurial
was bijgezet; maar de ernst van zijnen dood ontsloeg beiden van de taak, om
dat verschil te ontveinzen en openlijk eenstemmigheid te huiclielen. Toch lieten
zich onze Gezanten den ridderslag
λν el gevallen, hun bij het afscheid van jacobus
hand toegebracht. Bij dit afscheid moesten zij, opdat zij wel zouden begrijpen, dat Afscheidsbe-
de Nederlanders de schatten der zee aan zijne genade dank behoorden te weten, nog
eenmaal hooren, »dat God de Heer hem de kroon op het hoofd liad gezel, en dat hij
niet dulden kon, dat men hem betwistte wat God en de natuur hem in eigendom ge-
geven hadden." Zoodra de geschillen over de visscherij en de Oost-Indische zaken ver-
effend waren, zou hij nader letten op de vernieuwing der Alliantie, en dan een zooda-
nig bondgenootschap sluiten, als hij tot heil van onzen Staat, » hetwelk hij als dal van
zijn eigen Rijk ter harte namdienstig zou oordeelen. Ten slotte dankte Inj de onzen
voor de herbergzaamheid, door de Staten op dit oogenblik reeds aan zijne kinderen l)e-
wezen, die, van den Boheemschen troon gevallen, bij hem geen troost konden vinden
voor de schande en den jammer hunner nederlaag. Van den Prins van
Oranje sprak
de Koning ook ditmaal geen woord. De Prins van
Wales, daarentegen, van wien de

-ocr page 539-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— Gezanlen mede afscheid namen, Yerzoclit hen, dien Vorst zijne oroelenis oyer te bren-
1625,

gen. De gj-oolsle Heren Tan het Hof, ijugkingham , lenox, Hamilton en dokcaster
kwamen hun een afscheidsbezoek brengen, toen het te laat was en zij reeds naar Gra-
vesend
Yerlrokken Avaren. Calvert was vaardiger geweest: ook had hij hun nog een
lieklag te doen gehad: een Engelsch schip, beladen met tin van de domeinen van den
Prins van
Wales, wäs door de onzen op de Vlaamsche kust aangehouden en te λ^ΰ-
singen opgebracht. De Gezanten liadden geantwoord, dat zij op het ontslag van dien
bodem aandringen zouden. Den oO^ten April waren zij te,
Ilage terug.

Instructie van Wat had intusschen het andere Gezantschap te Parijs verricht? ^ De eerste arlikeleai

de Gezanten naar .

Frankrijk, der Instructie van de naar J^ran/crijk gezonden staatslieden schreven hun voor, den Komng
te verklaren, dat het voornaamste doel hunner zending was, Zijne Majesteit van wege
Hun Hoog Mögenden te begroeten en hem geluk te wenschen met zijn heldhaftig be-
sluit en zijne voorspoedige pogingen tot handhaving van zyn Koninglijk gezag en van
de rust zijns Rijks: hiertoe zouden zij hem alle verder geluk en voorspoed, en in het
algemeen eene langdurige gelukzalige regering van God Almachtig toewenschen. Voorts
moesten zij hem ten hoogste danken voor zijne weldaden, die de Staten nimmer zouden
vergeten, maar steeds en in alle voorkomende gevallen met alle trouwe diensten jegens
zijnen koninklijken persoon en Kroon zouden erkennen. — Deze woorden zijn duidelijk.
Men moest den Koning gelukwenschen met zijn krachtdadig optreden en vei^dere oog-
* merken tegen de Protestanten in zijn Rijk. Daar jm de Staten, zonder de grootste laag-

heid en het verachte lij kst verraad, na zoo gesproken te hebben, de Hugenoten niet
konden ondersteunen, zoo verpandden zij aldus hun eerewoord, dat zij zich niet met die
van
Rochelle zouden inlaten. Dit was een gewichtige betuiging in den tegenwoordigen
toestand van
Europa. Het Calvinisme stond in de wapenen tegen het Catholicisme. De
Staten-Generaal hadden in
Diiiischland partij gekozen, en waren op het punt na afloop van
het Bestand den oorlog tegen den grooten voorvechter van het Catholicisme te hervatten.
Wat Avas nu natuurlijker, wat, gesteld dat zij eene goede zaak omhelsd hadden, rede-
lijker, dan dat zij met alle voorstanders van het Calvinisme gemeene zaak maakten?
Ontzagen zij niet de Gereformeerde onderdanen van Keizer
Ferdinand in hunnen opstand
te stijven, Avaarom zouden zij den Hugenoten niet tegen den Koning van
Frankrijk de
hand bieden? ïen halve Avillen is dwaas en verderfelijk. Bovendien, het Engelsclie
Parlement Aveergalmde van den kreet, dat men zich, zoo men de
Palts heiAvinnen
Avilde, niet alleen met de Nederlanders, maar ook met de Hugenoten in
Frankrijk ver-
eenigen en eene groote vloot zooAvèl naar de
Gironde als naar Spanje zenden moest
En toch de Staten verleenden hunne zedelijke ondersteuning aan den Katholieken Koning

^ Dc Lij zonderheden, die volycn, zijn ontleend aan liet Rapport der Gezanten op het Rijksarcliief.
- RANKE, Eng. Gesch. II, s. 46. \

-ocr page 540-

DES VADERLANBS.

Tan Frankrijk tegen zijne Gereformeerde onderdanen. Maar het was, dat zij zicli niet
uitsluitend op de oimventeling verlaten durfden, en. Lij de zoozeer te mistromven ge-
zindheid van Koning
jacobus, schroomden den steun van het geregeld Goevernenient
van
Frankrijk te verliezen. Zoo bleek de staatkunde van den grooten willem van
Oranje en van zijnen opvolger oLDEJ\BAR^'EVELτ op te degelijken grondslag gebouwd te
zijn, dan dat het afgedwaalde nageslacht haar geheel zou hebben vermogen te verzaken,
en, daarbij,
aerssen verlangde op den zetel hersteld te Avorden, welken hem zijne eer-
zuchtige tegenwerking tegen
oldeivbarixevelts persoon en politiek had doen verliezen,
en dien kon hij niet terug erlangen zonder waarborgen aan. het Fransche Bewind te
geven. Dus waren de mannen, die voor de Gereformeerden in
Duilschland te velde
trokken en
oldekbarnevelt op iiet schavot gebracht hadden, gedwongen de Gerefor-
meerden in
Frankrijk te gaan verloochenen, en aldaar alles te gaan aanwenden om zich
den dood van dien staatsman te doen vergeven.

Behalve die eerste en voornaamste zaak waren den Gezanten nog andere belangen
opgedragen. Zij moesten den Koning uitnoodigen ter ])estrijding der zeeroovers van
Algiers zijne scheepsmacht bij die der Staten te voegen; de hangende geschillen tusschen
de wederzijdsche kooplieden tot eene beslecliting trachten te l)rengen; bij gunstige ge-
legenheid op de leruggave der voorschotten ten behoeve van het onderhoud der Fransche
regimenten aandringen; op dezelfde wijze, als de Gezanten in
Engeland, de schaden, ons
in de Spaansche havens aangedaan, ter sprake brengen; onze inmenging in de zaak der
Duitsche Gereformeerden met het voorbeeld van
Hendrik IV verontschuldigen, en , einde-
lijk, alle vooringenomenheid tegen onzen Slaat en tegen enkele personen trachten weg te
nemen. — 3Iet deze enkele personen had men in de eerste plaats
aerssen op het oog. —
Ten dien einde mochten zij zonder iemand te ontzien uiteenzetten, hoeveel lavaad de
van hier overgezonden berichten gedaan hadden. —- lliennede werd bedoeld, dat men
vrij DU MAURiER zelvcn mocht logenslraffen, alsof hij zich in het karakter onzer omwen-
teling bedrogen liad, terwijl zij, dus moesten de Gezanten verzekeren, slechts gestrekt
had om »de wettelijke Regering te handhaven tegen beschul(Hgingen, maclitsaanmali-
gingen en voorgenomen verandering." Dat men met die woorden van machtsaanmatiging
en voorgenomen verandering
oldenbarnevelt op het oog had, is duidelijk, en met de
beschuldigingen, tegen welke men de Regering zou hebben moeten handhaven, kon
niets anders bedoeld zijn, dan hetgeen men
oldenbarnevelt verweet, dal hij den Prins
van de zucht betichtte om zich de soevereiniteit te verschaifen. Werd zulk een ver-
moeden aan hel Fransche Bewind als een doodschuld voorgedragen, dan werd daarmede
van ter zijde te kennen gegeven, dat er aan de opdracht der soevereiniteit aan den Prins
niet gedacht werd, ja niet gedacht mocht worden. Ook dit was eene belangrijke ge-
ruststelling voor
Frankrijk. Want zoo in de omstandigheden, in welke de wereld weder
verkeerde, den Prins als soeverein een vrijer beschikking over de ontzaggelijke niiddc}en

111 Deel, 5 Stuk, ß8

ir.si—

1023.

-ocr page 541-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

mm

1621— (Ier RcpuLliek \vare len deel gcvallen, hoe onberekenbaar zou de invloed dier gebeur-
tenis op de Fransclie Hugenolen zijn geweest, en hoe veel reden zou de Fransche Re-
gering in hare schatting gehad hebben om de gevolgen te duchten, daar zij het er
voorhield, dat de val van
oldeivbarnevelt slechts had moeten strekken om den Prins
de handen ruim te laten ten einde door de ondersleuning der Calvinistische woelingen
Europa in vlam te zetten en zich zeiven groot te maken. Dus zou de Regering van
LODEWiJK XIII ook len dezen aanzien volkomen gerust gesteld worden, en zoo was er
kans, dat zij inschikkelijk zou willen zijn op het stuk van 'S Prinsen bijzondere belangen,
en hare vooringenomenheid zou afleggen tegen het gansche Huis van
Nassau, met name
legen
ernst Casimir, het tegenwoordige hoofd van de üuilsche Graven van dat GeslacJit
en verzwagerd met den Hertog van
Brunswijk, bondgenoot en neef van den thans reeds
dreigenden Koning van
Denemarken. Daartoe het hunne te doen, Averd mede uitdruk-
kelijk aan de Gezanten opgedragen. Bij nadere Instructie van 12 Januarij (1621) werd
him hetzelfde gedrag als aan de Gezanten in
Engeland voorgeschreven met betrekking
tot de vraag der vernieuwing van de Alliantie en der verlenging van het Bestand.

llimiif! out-

Vrij wat eervoller was de ontvangst te Parijs, dan die welke onzen Gezanten te
\angst tc ^'"'J'^· j^Q^iffßfi ^Yj^s beurt gevallen. Met een trein van bijna veertig koetsen, Avaarontler eeiie
van den Koning, en verscheidene van de Gezanten der met ons bevriende Mogendheden
en van de aanzienlijkste Grooten des Rijks, en onder het geleide van een dertigtal Ne-
derlanders te paard, reden /-ij
 Ï^onis naar Parijs waar het hótel d' Ancre hun
van Regeringswege ten gebruike was afgestaan. In de stad kAvam de optocht den Prins
van GOJiDÉ tegen, en deze steeg uit zijne koels en verwelkomde hen in het openbaar.

Naauwelijks Avaren zij aangekomen, of zij vernamen (het was omstreeks het midden
der maand Februarij), dat het ongenoegen van den Koning legen » die van de Religie"
dagelijks toenam, en dat Zijne Majesteit mogelijk reeds spoedig zou vertrekken om hun
een openbare oorlog aan te doen: inmiers stonden de partijen in
Langiicdoc reeds vijan-
dig tegen elkander over. Dus zouden de betuigingen, die onzen Gezanten te doen
stonden, door de omstandigheden eene dubbele beleekenis erlangen, en te noodzakelijker
zijn tol zuivering der Staten, vermits er bericht was aangekomen, dat er een Hollandsch
schip met wapenen op de kust van
Provence gestrand Avas, en er vermoeden bestond,
dat dit schip door de Staten-Generaal en den Prins van
Oranje den oproerigen Hugeno-
ten was toegezonden.

Hun gclioor Den Februarij hadden zij gehoor ten Hove, werwaarts zij onder een geweldigen

liij dm Koinuii. (^pj^Qp ^^^^ plechtig waren heengereden. Niets ontbrak aan de klaarheid en de

onderdanigheid der bewoordingen, waarmede zij den Koning hun leedwezen betuigden
over de woelingen, die, van den tijd van 's Konings minderjarigheid aan, de rust des
Rijks verstoord hadden, en hunne dankbaarheid te kennen gaven voor 'sKonings wel-
daden, hun op het voorbeeld van zijnen grooten Vader bewezen. Slechts aan de kwaad-

-ocr page 542-

1G21—

1G33.

DES VADERLANDS. 559

aardigheid eii den lisl hunner vijanden was hel Ie >Yijten, zoo, lol zelfs bij 's Konings
Raadslieden toe, de meening geloei" gevonden had, alsof hunne Soevereinen eenigennate
waren afgeweken van de grondstellingen, die aan hun bewind tot dusverre voorspoed
verzekerd hadden, en alsof zij, door 's Konings onderdanen onrechtvaardig te behandelen,
tegen het opzettelijk verbond gezondigd hadden , waarmede de Koning hen vereerd had. —
Van wege den Prins van
Oranje boden zij eodeavijk ΧΙΠ dê voortduring aan van zijne
onderdanigste toewijding lot de dienst van zijne Majesteit, in de hoop, dat de Koning hem
deswegens waardig zou achten de eer van zijne gunst en vriendschap, die hij do vurig-
ste zucht had te verdienen en te behouden door daden in overeenstemming met 's Konings
grootheid en zijne toegenegenheid te
hemwaarls. — Op deze Propositie verklaarde loüe-
wiJK, dat hij de strekking hunner woorden zeer wel gevat had, en erkentclgk was
voor de toegenegenheid van de Slalen-Generaal; waarna hij belangstellend naar den
Prins van
Oranje vernam, en minzaam vraagde, lioe onze Gezanten het op de reis ge-
had hadden, en hoe
Parijs hun beviel. Later vernamen zij uil den mond van den
Kanselier,
de sillery, dat hunne zending den Koning na hel hooren hunner Propositie
dubbel aangenaam was. — Op het gehoor, dat zij bij den Prins van
condé verzocht en
verkregen hadden, vernamen zij, dat de Koning meende zich ernstig te beklagen te
hebben over de houding door het Bewind van Piins
maurits in Oranje aangenomen: de
Goeverneur van dit Prinsdom had verscheidene vergaderingen der Gereformeerden in
Languedoc bijgewoond, en de inneming van de stad Frivas, op welke zij als eene plaats
van verzekering,
die hun toekwam, aanspraak maakten, met de toezending van oor-
logsbehoeften en ingenieurs ondersteund. Voor het overige beweerde de Prins van
gondk
niet veel kwaads van de Gereformeerden te duchten: het waren meest bijzondere belan-
gen, die hunne hoofden beoogden: cnaTiLLON Avilde maarschalk worden,
rohan zijn
inkomen vermeerderd zien. Ook op dezen grond ried hij ons aan, ons niet met hunne
zaak te bemoeijen, gelijk hij dan ook vertrouwde, dat ons tegenwoordig Gezantschap
den Koning deswegens lot voldoenden waarborg zou strekken. De Gezanten ver-
klaarden niets te welen van hetgeen de Goeverneur van
Oranje zou verrichl hebben,
en betuigden zich verzekerd te houden, dat de Prins van
Oranje niet minder,
dan Hun Hoog Mögenden, tot Zijner Majesteils dienst genegen was, en niets ge-
dogen zou, wat den Koning ongenoegen kon geven. — Ten gehoore bij den Hertog
van LurNEs namen zij oenen toon van vertrouwelijkheid aan om liem te overtuigen, dat
het waarachtiglijk der Stalen bedoeling was, alle reden van kwaad vermoeden uil den
weg te ruimen, en den Koning alle voldoening te geven, die hij maar verlangde. Hierop
zeide de Hertog, dat hy dan ook voldoening wachtte op twee zaken, die den Koning
meer bepaaldelijk gekwetst hadden. ΛVal hij bedoelde, was, dat de Staten den Heer
van AERSSEN tegen 's Konings beklag in het gelijk gesteld, en 's Konings tussclienkomsl
ten behoeve van
olbenbarsevelt in den >vind geslagen hadden. De Staten moe.slen

En bij sorn-
raige GiOotcu,

68*

-ocr page 543-

1G21—

1G25.

1540 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

iü·"

Men grijpt de
geschillen tus-
schen de wedei·-
zijdsche kooplie-
den aan om onze
Gezanten op de
proef te stellen.

niet ineeiien, dat zij den Koning trotseren konden, omdat hij hun hondgeriootschap noo-
dig had: slechts ootmoedige gebeden konden de zaak Aieder goed maken, — Doch do
onzen tot het nederig vragen van verschooning te dwingen, ware eene ijdele voldoening
geweest. De tegenwoordigheid van het Gezantschap en de gedane beluigingen gaven
een grooteren waarborg dan de vernederendste schuldbekentenis vermocht te doen. Maar
als een middel om de onzen op de proef te stellen en om het voorkomen aan te nemen,
dat
Frankrijk niet om ons bondgenootschap verlegen Avas, greep men de uitstaande ge-
schillen tusschen de Avederzijdsche kooplieden aan. Dat dit de toeleg was, bleek reeds
uit de ontmoeting, die onze Gezanten bij den Hertog
de luynes gehad hadden. Hier
Avas des Her logs schoonvader, de Her log
de montbazon, verschenen, vergezeld van dien
eustaghe, wiens eischen ons reeds zooveel overlast hadden aangedaan, en de Hertog had
ten aanhooren onzer Gezanten zijnen schoonzoon vermaand, de zaken van zijne
Bretons
l)ij ons te willen voorslaan, te meer omdat ook de Koning er belang bij had. En wat
erger was, in weerwil van de tegenwoordigheid onzer Gezanten in
Frankrijk, had die-
zelfde EUSTAGHE verlof gekregen om bij wijze van weerwraak beslag op eigendommen van
in
Frankrijk gezeten Nederlanders te leggen.

Den eersten Maart hadden eenige leden van 'sKonings raad de Gezanten ambtshalve
lot een onderhoud uitgenoodigd. Het had plaats ten huize van .
teannin. Op de vraag,
of de onzen iets bij hunne Propositie te voegen hadden, beklaagden zich dezen over
die hatelijke handelwijze van
eustaciie. Dit was het sein tot eene reeks van klachten
uit den mond der Fransche Staatslieden. —
Boissise en puisieux vvaren daar tegenwoor-
dig. — Met betrekking tot de koopmanszaken heette het, dat wij Zijner Majesteits on-
derdanen recht weigerden; dat Avij onzen onderdanen niet veroorloofden in Fransche
scheepsdienst te treden; dat Avij met de Engelsche Oost-Indische Compagnie eene ver-
eeniging hadden aangegaan met uitsluiting der Franschen. Maar ook de staatkundige
zaken bracht men ter sprake: de oude grieve over
aeussens hatelijke uitlatingen aan-
gaande het Fransche Hof; het lot, dat de Advokaat had moeten verduren, en de be-
handeling^ die zijne kinderen zich thans moesten getroosten; de Aveigering A^an hetgeen
DU MAURIER had verzocht ter rechtA'aardiging
A'an den Franschen Gezant bij de Grisons
tegen den laster in ons land en zoo het scheen met goedkeuring der Staten tegen hem
uitgestrooid!, en, eindelijk, dat verdachte schip op de kust van
Provence gestrand. Op

1 De hier bedoelde zaak staat vermeld in de ResoL der Stat.-Gen. 23, 24, 27, 28, 31 Oct.
1620.
dü mauriek liad verzocht, dat een besluit van de Vergaderinjj der Grisons, Avaaruit guef-
KiEus onscliuld bleet, van Avege de Staten en door hunnen di-uLker gedrukt zou uitgegeven
worden. De Staten verkozen dit slechts onder zekere beperking toe te staan, en zulks gaf eene
Avisseling van onaangename nota's, zoodat de Staten besloten het Fransche Hof kennis te ge-
ven, »met
Avat selïQrpheid en disrespect" wj maurijeu Hun Hoog Mögenden behandelde.

-ocr page 544-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

het punt der koopmansklachten kreeg men hooge woorden, en daar de onzen weigerden
met de Fransclic kooplieden in reglslreeksche onderhandeling te treden, zoo werd Jje-
paald, dat zij hunne grieven en eischen op het papier stellen en aan de Heren van den
Raad inleveren zouden.

Vier dagen later had er een tv/eede onderhoud plaats ten huize van den President
jeanmn, waar zich ook eustague met vele andere Franschen, die klachten tegen de
onzen hadden, liet vinden, Thans moesten de onzen hooren, dat den Koning verslag
gedaan Avas van hetgeen zij Lij het eerste onderhoud verklaard hadden, maar dat Zijne
Majesteit iets naders verlangde, waardoor zijner eer voldoening en zijnen onderdanen ver-
goeding van schade verschaft mocht worden, en toen de onzen de klachten hunner land-
genooten tegen die der Franschen wilden doen gelden, vraagde men, of wij daarmede alles
meenden af te doen, en
jeanmn ging zoover van te zeggen, dat hij reeds bij zijn ver-
blijf in
Holland gezien had, dat er bij ons voor Franschen geen recht was. In weerwil
van alles wal de onzen daartegen tot lof van de Nederlandsche Justitie inbrachten, werd
de opsomming der grieven wegens onze aanmatigingen op zee en in de Oost-Indien
herhaald, en, voegde men er bij, de weduwe van den door de onzen omgebrachten ka-
pitein LE LiÈvRE, en andere door ons benadeelde kooplieden stonden daarbuiten om legen
ons te getuigen. Onze Gezanten verlangden niet zich nog onaangenamer in het naauw
gebracht Ie zien en verzochten verschoond Ie blijven van de taak om hun, die builen
stonden, te woord te slaan. Nu vorderde men, bij monde van
boissise, dat de onzen
beginnen zouden, de goederen terug te geven, die wij van Fransche kooplieden in
handen hadden: dan kon het overige door den rechter worden uitgemaakt, en
jeaivnin
voegde er bij, dat de klachten opgeheven dienden te zijn, voordat er van de vernieuAving
der Alliantie sprake kon wezen, en dat Z-yne Majesteit eene andere voldoening, dan die
sleclits in woorden bestond, van ons verwachtte, daar het immers betaamd had, dat zij,
die den Koning in zijne eer getast hadden, hunne straf niet hadden ontgaan. — Z-oo
de onzen dit alles verduurden zonder zich de minste bedreiging te laten ontglippen,
konden de Fransche staatslieden het er voor houden, dat de Staten en de Prins inder-
daad alle gedachte om met 's Konings binnenlandsche tegenstanders zamen te spannen,
zoo zij die immer gehad hadden, thans ten minste uit den zin gezet hadden. — Wer-
kelijk ontzegden zich de Gezanten ook maar de geringste zinspeling op de mogelijk-
heid , dat de Staten, verstoord pp 's Konings Bewind, met zijne oproerige onderdanen
gemeene zaak konden maken. Integendeel, » opdat de handeling niet vruchteloos afge-
broken mocht wordenverklaarden zij, dat zij zich op alles legen eene volgende bij-
eenkomst nader bedenken, en
boissises voorslag in overweging nemen zouden. De uit-
komst dezer overweging was de volgende verklaring: hoewel zij, Nederlandsche Gezan-
ten, steeds begrepen, dat de zaken langs den weg van rechte, en dal wel in
Nederland^
behoorden uitgemaakt Ie worden, en hoewel eustague veeleer straf dan loon verdiend

lß21-
1625.

-ocr page 545-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— had, zouden zij, niel om zijneiit, maar om 's Konings wil, zien Ie verkrijgen, dat aan

1035,

de deelhebbers in zijn schip eene som betaald werd van 10,000 guldeji, en aan die van
St. Malo eene som van 50,000 gulden, mits de deelhebbers in het Nederlandsche schip
de Hoop, dat te Dieppe was aangehouden, mede tevreden gesteld werden, en voortaan
een reglement op de Kaapvaart werd vastgesteld. Dit alles, voegden zij er bij, sloegen
zij slechts voor, zonder daartoe gelast te zyn en onder voorbehoud van de goedkeuring
hunner Meesters, en met geen ander doel dan om deze belemmering te boven en lot
de hoofdzaak hunner zending te komen.
Jeawnipt en boissise verwierpen ons aanbotl
om de klagers in
Nederland recht te doen, alweder op grond dat daar geen recht te
wachten was. Bovendien de zaken konden niet langer uitgesteld worden, en niets be-
lette ze thans af te doen, en dan bleven de sommen, die van onze zijde werden voor-
gesteld, verre beneden den eisch. ■— Het verschil Avas zoo groot, dat de wederzijdsche
aanspraak aan een nader onderzoek onderworpen moest worden. Intusschen en alzoo de
Raad den Koning welhaast naar
St. Gcrmain stond te volgen, werd onzen Gezanten de
gelegenheid aangeboden om alsnu hunnen verderen last te openen, met de betuiging
• van 'sKonings begeerte om het verbond van vriendschap met onzen Staat voort te zetten.

Thans deelden zij, behalve een en anderen voorslag tot voorkoming van de misverstanden
lusschen de koopvaarders, drie wenschen mede: vooreerst, dat het Fransche Bewind ons
zijne medewerking legen de zeeroovers van
Algiers en Tunis verleende, en zoo, hetzij
de Nederlanders, hetzi] de Franschen een verdrag met hen sloten, gezorgd werd, dat
daarbij elk dezer beide natiën het belang der andere niet over het hoofd zien zoude;
ten tweede, dat de Fransche regimenten in Nederlandsche dienst blijven, maar ook door
Frankrijk betaald mochten worden; ten derde, dat de Koning, als die het Bestand ge-
waarborgd had, ons van de Spanjaarden vergoeding mocht verschaffen van de schaden,
De Gezanten die den onzcn in Spaansche havens was aangedaan. Bovendien begrepen zij niet te
αΓ ™einiewlng^"ogen nalaten van de voortzetting der Alliantie gewag te maken, daar deze zaak van
(lev Alhanhe. Fransche zijde herhaaldelijk ter sprake was gebracht, — Het is twijfelachtig en hel

werd ook een punt van geschil in de Staten-Generaal, of de Gezanten met te geAvagen
van de Alliantie hunne Instructie te buiten waren gegaan, al of niet. De Provinciën
^ buiten
Holland beantwoordden deze vraag ontkennend, de Hollandsche Gedeputeerden
toestemmend, en Burgemeester
pauw beklaagde zich deswegens bij de Staten van zijn
Gewest. Dezen begrepen daarop, dat de Gezanten zich bij het aandringen op hel sluiten
eener Alliantie niet zouden vermogen te beroepen op reeds beslaande Verdragen, daar
bijaldien men zich beriep op het Verdrag, waarbij het Bestand gewaarborgd was, men
van de onderstelling zou schijnen uit te gaan, dat het Bestand verlengd zou Avorden.
De eenige grond, dien zij vermochten aan te voeren, moest het belang zelve zijn, dat
tle Fransche Kroon bij het bondgenootschap had. In den brief, door de Slalcn-Generaal
aau de Gezaxiten te
Parijs geschreven, ging men van een ander denkbeeld uil. Maar

-ocr page 546-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

die \an Holland ^γilden volstrekt alles vermijden, waardoor wij ons eenigennale tol de Ki21—
verlenging van hel Besland zouden verbonden hebben. Dus zonden zij eene Deputatie
met den Heer van
sommelsdijk aan hel hoofd tot de Slaten-Generaal om op de wijziging
van dien brief aan te dringen. De brief werd niet afgezonden, dan na veranderd en
bij de HoHandsche Staten goedgekeurd te zijn i. — Ten aanzien van de betaling der
Fransche regimenten verklaarde JBANiim zonder omwegen, dat daaraan alsnog niet kon
gedacht Avorden, en hij trachtte de verplichting van zijn Bewind in dit opzicht beperk-
ter te doen voorkomen, dan de onzen op grond van uitdrukkelijke beloften Jjeweerden.
Aangaande de andere bovenvermelde punten zou hij den Koning spreken, doch reeds
nu kon hij verklaren, dat de Koning het bondgenoolschap met de Nederlandsche Re-
publiek onder zijne eerste en voornaamste Alliantiën telde; maar dat hij bij zijne
tegenwoordige zwarigheden, ingeval de Nederlanden in oorlog kwamen, zich niet tol
het verleenen van liijsland kon verbinden: dus verlangde men wel te welen, of de
Stalen van zins waren het Bestand te verlengen, ja of neen! — Alzoo waren de onzen
rechtstreeks op een onderwerp gebracht, waarover zij zicli niet konden uillaten. Immers
hadden de mannen, die te
^s Hage den meesten invloed oefenden, op dit punt reeds een
vast plan beraamd, in welks uitvoering zij niet door raadgevingen of verloogen van welke
zijde ook belemmerd wilden worden. Diensvolgens antwoordden de Gezanten, overeen-
komstig hunne Inslruclie, dat van die zaak niet was gesproken; maar dat de Staten op
oorlog schenen te moeten rekenen, daar de vijand, trotsch op de behaalde voordeden,
van geen vrede zoude willen welen: voor het overige kon de Alliantie met
Frankrijk
op dien voel voortgezet Avorden, dat zij in de beide gevallen, van vrede of van oorlog
lusschen
Spanje en de Nederlanden, voorzag. — Dus eindigde dit onderhoud, Avaarbij
de onzen Avederom menig verwijl wegens bijzondere grieven en bepaaldelijk wegens de
oiigeboete schuld van den Heer van
sommelsdijk hadden moeien hooren.

Lang duurde het, voordal 's Konings antwoord op de door de onzen geopperde punten
werd medegedeeld. Reeds waren zij te
St. Germain bescheiden, toen Zijne Majesteit zich staal tier «nkeu
verontschuldigde op grond van een bezoek van rouwbeklag, hij zijne Moe(ler te Pori/^·
Ie brengen had wegens het overlijden van den Groot-Hertog van
Toscane: later bleek hel,
dat men alvorens den onzen bescheid te geven, de komsl van den Hertog van
lesdi-
guièues
wilde afwachten. Van hetgeen deze zou voor te dragen hebben, zou het af-
hangen, of er nog eene schikking met de Gereformeerden mogelijk was, hetgeen, in
weerwil van alle vredelievende pogingen, al minder en minder waarscliijnlijk werd.
Den Maart kwam
lesdiguières te Parijs aan, en de onzen verzuimden niet bij

hom hunne opwachting te gaan maken. — Wat zij inlusschen van het Hof waarnamen,
cn van de gezindheid van 's Konings raadslieden hoorden, was alles behalve bemoedi-

' Uosol. Holl. 1621, hl 351, 352. Vyl. Resoi Sl.-Gen. 25 Maart, 1021.

-ocr page 547-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gend. De Hertog van ltjynes en zijne verwanten stegen steeds in aanzien: zijn broetler
(Ie Maarschalk
de οαώειχετ, werd lol de waardigheid van Hertog en Pair verlieven, met
den titel van Hertog van
οπλτινε; zijn jongste broeder, de Hertog van luxembotjiig,
werd goeverneur A^an Lyon; zijn bloedverwant, de Heer de modèse, Grootprovoost; hij
zelf
Connêlahle van Frankrijk, daar de bijna lachtigjarige lesdiguières begrepen had,
op dezen hoogs ten eerepost, om welks wil hij trouwens katholiek had dienen te worden,
geen aanspraak te moeten maken. Daarbij was de geest van den adel geenszins op de
hoogte van den ernst van het oogenblik, zoo als nog in deze dagen bleek riit een feilen
twist tussehen den Kardinaal
de guise en den Hertog de nevers, welke beweerde, dat
die Kerkvorst tegen zijne belofte in gebreke was gebleven een van zijne zonen met een
geestelijk ambt te bevoordeelen. Deze zaak verdeelde een tijd lang hel geheele Hof.
Onder dit alles roeide de Spaansche diplomatie, en was het aan den eenen kant waar,
dat de Regering beducht was voor de uitbreiding der macht van de beide lakken van
het Huis van
Oostenrijk; dat haar de betrekking tussehen jagobus van Engeland en
hel Hof van
Spanje meer dan verdacht voorkwam, en dat zij haren verloren invloed
in
Graauwbimdcn wel met geld had willen terug koopen en van zins Avas de Duilsclie
Unie door onderhandsche raadgevingen te slijven van den anderen kant scheen de
oproerigheid der Gereformeerden, de natuurlijke bondgenooten van 's Keizers tegenstan-
ders in
Duiischland, eene geheele breuk met al wat Galvinisliseh was binnen en builen
de grenzen dringend aan te bevelen. Reeds lekte het een en ander uil van het ant-
>voord, dat onze Gezanten te wachten hadden: 's Konings Raad, heette het, maakte
zwarigheid om de hangende koopmanszaken voor den Nederlandschen rechter te laten
brengen; er was eene begroeting van scliaden opgemaakt, gansch verschillend van de
onze; met betrekking tot de Alliantie zou het eerst de vraag wezen, of w ij het Bestand
met de Aartshertogen zouden afbreken al of niet; ook zou over die zaak in overleg met
Engeland gehandeld dienen te worden, Aveshalve het te wenschen geweest ware, dat
onze Gezanten wat tijdiger vóór den afloop van het Bestand waren gekomen; evenwel,
dit was de slotsom, de Koning zou ons niet verlaten. Voorts bleek den onzen uit on-
dubbelzinnige verklaringen van de aanzienlijkste en best onderrichte Staatsdienaren en
Grooten, dat de onderhandelingen belemmerd werden, door de » particuliere misconten-
tementen": met andere woorden, de Fransche Regering bleek nog altijd de Stalen niet
Ie vertrouwen, zoo lang de Prins den Heer van
sommelsdijk. niet had opgeofferd ten
bewijze, dat hij van alle voor
Frankrijk gevaarlijke ontwerpen afzag in een tijd, dat
de hervatte oorlog (want dat de oorlog hervat zou Avorden, had men te
Parijs alreede
bespeurd) op nieuw de ruimste baan voor zijne eerzucht scheen te openen.

]f)21 —
1025.

Den April kwamen de Heren jea^niw, boissise en puisieux onzen Gezanten mon-

Zie Resol St.-Gcn. 19 Maart, 1021.

-ocr page 548-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

deling 's Konings antwoord brengen De Koning, zoo zeiden zy, zou ons, zijne oude
toegenegenheid blijven schenken, maar had Toor zicli en zijne onderdanen een nadere .g Konings ant-
en betere genoegdoening yan ons Tcnvacht. Hierop bleef hij alsnog aandringen. Niet-
temin wilde Zijne Majesteit toestaan, dal zijne onderdanen, die zich over ons te bekla-
gen hadden, hunne zaak voor den Hollandschen rechter brachten om binnen vier maan-
den uitgewezen te worden, terwijl hij zorgen zou, dat de Hollanders, die zich door zijne
onderdanen verongelijkt rekenden, in zijn Rijk recht verkregen. Intusschen zouden alle
maatregelen van bedwang voorloopig geschorst worden. De Koning was gezind, de
Alliantie voort te zetten; maar ons belang bracht mede, dat ons bondgenootschap met
Engeland tegelijk werd vernieuwd: immers had de Koning van dat Rijk hel Bestand
mede bewerkt en gewaarborgd. Dus was het noodig, dat alvorens gebleken was, wat
jAcoBus bij den afloop van het lïesland ten dezen aanzien zou besluiten.
Frankrijk
onlveinsde geenszins hare bekommering en achterdocht Avegens de onderhandelingen,
die er tussclien
Engeland en Spanje betreffende het huwelijk van den Prins van Wales
en andere aangelegenheden hangende waren. Hoe hel zy, mocht het gebeuren, dat
Engeland ons kwam te begeven of de Alliantie met onzen Slaat niet verkoos te ver-
nieuwen, dan zou Zijne Majesteit ons evenwel niet verlaten, maar met ons alleen onder-
handelen. De geldmiddelen waren uitgeput: althans geen penning voor de betaling der
Fransche regimenten te vinden: bijgevolg werden Hun Hoog Mögenden verzocht geduld
Ie nemen. — Dit antwoord bevredigde onze Gezanten in geenen deele. Zij verzochten
nader met den geheelen Raad of met Zijne Majesteit zelve te mogen spreken. Doch zij
kregen ten bescheid, dal op alles rijpelijk beraadslaagd was en dal er voor dezen tijd
geen ander besluit zou genomen worden: ook stond de Koning en de Raad op het punt
naar
Fontainebleau te vertrekken, en dus zouden zij wel doen, wanneer zij hoe eerder
hoe liever van den Koning afscheid namen, ten ware zij lieni naar
Fontainebleau en
verder volgen wilden, — Hiermede was alles afgesneden: want zoo zij den Koning bui'
ten
Parijs volgden, liepen zij gevaar door hem naar het looneel des oorlogs tegen de
Gereformeerden te worden medegesleept, hetgeen zij noocle zouden hebben kunnen ver^
antwoorden. Slechts de groole beleekenis, die er in gelegen zou geweest zijn, dat
Nederlandsche Gezanlen in 's Konings gevolg waren, terwijl hij legen de Gereformeerden
zijns Rijks te velde trok, kon den Koning hun langer verblijf wenschelijk maken: an-
ders moest hij verkieselijk achten, dat zij vóór den tijd dat het Bestand ten einde liep,
Terlrokken waren, opdat hij tegenover
Spanje in zijn geheel mocht blijven. Zoo school
dan onzen Gezanlen niets anders over, dan tol nadere inlichting de vraag te doen, of hel

' De Heer van boissise had intusschen een bewijs van zijne standvastigheid gegeven, daar hij
het geschenk, dat men hem Ie
'sHage te vergeefs had aangeboden, en de Gezanten hem thans
op nieuw ter hand wilden stellen, wederom weigerde,

III Deel. δ Stuk. 69'

-ocr page 549-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

\

1621— 'sKonings bedoeling Avas, dat de beslaande handelslraklalen Tan kracht zouden blijven
1025

terwijl over de vernieuwing der Alliantie onderhandeld zou ^vorden, en voorts herinner-
den zij, dat zij nog andere punten in het midden hadden gebracht, op welke zij nog
geen antwoord bekomen hadden, bij voorbeeld, de regeling van de kaapvaart, de op-
heffing van alle inbreuken op de handelsvrijheid en de teruggave van het schip
de Hoop.
Ook moest het hen hinderen dat er in het antwoord geen woord over den Prins van
Oranje was ingevloeid; doch hiervan zwegen zij voor het oogenblik. ·— Eindelijk ver-
zochten zij ten minste eene som van 600,000 gulden in afrekening van de door
Holland
voorgeschoten gelden, ten einde Hun Hoog Mögenden eenigzins in hunne tegenwoordige
lasten te gemoet te komen. — Blijkbaar rekenden zij, dat het in de Provinciën een
goeden indruk zou maken, zoo zij ten minste met eenige toelage uit
Frankrijk terug-
kwamen. — Op de eerste vraag kregen zij ten antwoord, dat 's Konings bedoeling niet
was, de bestaande vriendschap te verbreken, maar te vernieuwen: het antwoord op de
overige punten zou hun uit
Fonlaincblcau toegezonden worden, en zij behoefden er hun
alscheid niet om uit te stellen: want des noods kon het hun door onzen gewonen Am-
bassadeur worden nagezonden. Thans verzochten de Gezanten het bekomen bescheid op
schrift te mogen ontvangen. Doch de Commissarissen maakten zwarigheid dit verzoek
in te willigen: zulks was, zeiden zij, aan het Fransche Hof niet gebruikelijk. Niette-
min lieten zij zich overhalen, het mondeling medegedeelde op schrift te geven. Toen
echter dit schriftelijke antwoord inkwam, scheen het onzen Gezanten »veel magerder"
en nog armer van inhoud toe, dan het mondeling medegedeelde. Toch moesten zij er
Jjc Gezanten zich medc tevreden stellen, en nog op denzelfden dag kregen zij hun afscheidsgehoor.
icSd"^ gelegenheid betuigden zij plechtig, dat zij al het mogelijke gedaan hadden

om Zijne Majesteit te overtuigen van de ernstige begeerte van Hun Hoog Mögenden om
's Konings grootheid en belangen te bevorderen. Zij smeekten om eene genadige verze-
kering van de voortduring van 'sKonings gunst, ten einde Hun Hoog Mögenden in dit
hagchelijk tijdsgewricht van den afloop van het Bestand te bemoedigen. Van zijnen kant
mochten zij den Koning met alle bescheidenheid verzoeken in aanmerking te nemen,
hoe groot een belang hij had bij de instandhouding van de onafhankelijkheid der Ver-
eenigde Provinciën: wist hij onzen Staat door de bescherming aan onze zelfstandigheid
verleend, aan zich te verbinden, dan had hij de handhaving van de rust in zijn Ryk
en de beslechting van de geschillen in
Europa in zyne hand. De Prins van Oranje^
dit verzwegen zij ten slotte niet, hoopte ook een gunstig antwoord te bekomen op het-
geen hij hun gelast had uit zijnen naam aan te dienen: immers was hij 's Konings zeer
nederige dienaar, evenzeer, ja meer begerig naar 's Konings voorspoed en grootheid,
dan eenig Vorst ter wereld: hij zou zich overgelukkig achten, zoo de Koning hun ver-
gunde, hem te verzekeren, dat Zijne Majesteit hem de eer aandeed te gelooven, dat
hij prijs stelde op 'sKonings gunst, die hij zich door geenerlei handeling onwaardig

-ocr page 550-

DES VADERLANDS. U6:

zou maken. — De Koning antwoordde, dat zij Hj monde van zijne Raden zijne meening 1621—
verstaan hadden; dat hij niet in gebreke zou blijven, Hun Hoog Mögenden te begun-
stigen, indien zij van hunne zijde niet in gebreke bleven, hem behoorlijke genoegdoer
ning en zijnen onderdanen goed recht te verschaffen; voorts wenschte hij den Gezanten
eene goede reize en deed zijne gebiedenis aan den Prins van
Oranje. ■— Dus bleef alles
onafgedaan, en was men eigenlijk niet verder dan vroeger:
Frankrijk was tevreden met
de beteekenis van den stap door de Staten-Generaal in de toezending hunner Gezanten
gedaan en met de verbindtenis, die zij door de betuigingen hunner vertegenwoordigers
hadden aangegaan, maar voor het overige wenschte men hun geen volkomen vertrouwen
noch welwillendheid te toonen: vermits
aerssen niet verloochend was, bestond er steeds
een reden van mistrouwen en verwydering. Evenwel voor hunne personen en voor het
uiterlijk genoten de Gezanten tot op den dag van hun vertrek uit
Parijs (den
April) eerbewijzen genoeg. De Koning deed hun de eer aan van hen tot den adelstand
te verheffen: alleen de Heer van ·\νΐΜΜΕΗυΜ verontschuldigde zich, waarschijnlijk op
grond dat hij edelman was geboren maar de anderen Avilden die eer niet weigeren
en »lieten zich, zeiden zij, daarmede ten dienste van het Land bezwaren Op hunne
reize naar
Calais, waar een oorlogschip hen afhaalde, werden zij door den Hertog van
LONGUEViLLE, goevcmeur van
Normandië, heusch bejegend, en te Rouen en te Dicppe
door de burgery in de wapenen ingehaald. Wat er nog te doen was lot het bekomen
van de antwoorden, op enkele punten beloofd, had
langerak op zich genomen, wiens
hulpvaardigheid de Gezanten niet anders dan roemen konden, en wiens lof zij uit den

1 Eij dit Gezantscliap voerde de lieer van wdimenüm den iitel van Heer van Noordwijk, en
sedert zijne terugkomst
werd hij onder dien titel onder de Edelen vaïi Holland beschreven. De
eigenlijke Heer van
Noordivijk, steven van der does, lid van liet Hof van Holland^ kwam in het
jaar 1022 te sterven. Schoon, namelijk , de heerlijkheid
Noordwijk aan het geslacht van van der
does
toekwam, schijnen de leden van het geslacht van der boekhorst, waar de Heer van wimmenüm
loe behoorde, dien titel te hebben kunnen voeren, uithoofde jan van der boekhorst in 1438, hij
gifte van de weduwe van Hertog
avillem VI, met die Heerlijkheid verlijd was geweest. Tegenw.
St.
D. XVI, hl. 459. Eerst in 1642 Averd weder een van der does (avigbold) als Heer van Noord-
wijk
onder de Edelen beschreven. Zie voorts Res. Holl. 12 Oct. 1021.

- Toch Avas in de Punten van beschrijving tot de zomervergadering der Staten van Holland,
in 1620, het volgende artikel opgenomen: »Alzoo men bevindt, dat tot vermindering van de re-
putatie des Lands en tot weinig vordering van de dienst deszelven, meer en meer toeneemt het
aannemen van allerhande eeretitels van vrijheer, ridder enz. waarmede al zulke personen zich niet
weinig verhinden aan degenen, die ze hun confereren, behalve dat zulks strijdig ie tegen de
hoogheid en soevereiniteit van de Landen, — is geraden gevonden, of daar niet order op behoort
gesteld, en dat zij, die zulke titels verkregen hebben, ze hier te lande niet in publieke acten enz.
zullen mogen gebruiken"
{Resol. v. Holl.).

69*

-ocr page 551-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— mond Yan den Horloff van lüynes zeiven gelioord hadden, met de Ijetuiging, dat zijn

1G25

persoon den Koning aangenaam was en dat het goed zou zijn, zoo hij Gezant kon blij-
ven. Dit te vernemen, hadden de Gezanten gezegd, zou den Stalen genoegen doen.
Eerst nadat zij den April te
Ilage waren teruggekomen, werden de verwachte

antwoorden ontvangen. Op sommige punten luidden zij niet gunstig. Wat het handels-
verkeer aanging, zoo verklaarde de Koning, dat hij steeds gezorgd had, dat de Neder-
landers geen last leden; dezen, daarentegen, hadden de onderdanen van Zijne Majesteit
met zoo veel geweld en vijandelijkheid bejegend, dat, zoo daarin alsnog niet voorzien
werd, hij tot andere maatregelen de toevlucht zou moeten nemen, om zijne Franschen
voor schade en verdrukking te bewaren. De teruggave van het schip
de Hoop werd
toegestaan; maar het verzoek om 600,000 gulden afgeslagen: de Koning, dus luidde
het bescheid, had reeds meer gedaan dan hij verplicht was, door de regimenten zeven
jaren lang te betalen boven de twee jaren, waartoe hij volgens het oorspronkelijke con-
trakt gehouden was geweest i. Onder de brieven, die den Gezanten nagezonden werden,
was er een van
puisieux, strekkende om uit naam van den Koning te verzoeken, dal
den Aartsbisschop van
Keulen geen overlast van onze troepen mocht worden aangedaan,
cn tevens dal de kinderen van
oldenbarnevelt , bij de uilvoering van het vonnis dei-
verbeurdverklaring hunner goedereti, met eenige goedgunstigheid mochten bejegend
w orden ^: kon dit om 's Konings wil geschieden, het zou zijner Majesteit veel genoegen
doen

Gezindlieidteil lutusschcn was hel reeds uitgemaakt, dat het Bestand niet verlengd zou worden. Hel
knginï van ^het almede om Prins maurits in de gelegenheid te stellen, de staalkunde te hervatten,
Behtjnd, eerste jaren der eeuw bezield cn zoozeer legen den vrede gestemd had,

dal OLDENB ARNE VELT uit dcu wcg was geruimd. De partij, in de Duilsche zaken ge-
kozen , maakte het bovendien tot eene ongerijmdheid en eene onmogelijkheid op onze
grenzen vrede te houden met eene Mogendheid, die men in de
Palts en elders in
Duiischland bestreed of wilde bestrijden.

In de Zuide- Maar hocdanig was de gezindheid in de Zuidelijke Nederlanden ten aanzien van hel
hjke vraagstuk van oorlog of vrede? Het kon daar de wensch evenmin der Regering

als der bevolking wezen zicli wederom in het belang der grootheid van het Spaansch-
Oostenrijksche Huis in een uitputlenden oorlog met een overmachtigen nabuur gewikkeld
te zien, en zonder wil of beschikking over eigene middelen
Spanje bij hare alles om-

1 Zie hiervoor, D, III. St. Π. bl. 521. Noot 2. ^ jjqH iQ2i, bi. 437.

^ In de llesol. v. Holl. 1621, bl. 378, leest men: »De Raadpensionaris lieeft verhaald, dat
dezer Landen Gezanten in
Frankrijk en Engeland Imn afscheid gekregen hadden cn op weg wa-
ren van Λvcdcrteren, zonder dat men nog verstaan kon, dat eenig merkelijk voordeel voor den
Staat van liet Land uit hunne zending was gevolgd," '

-ocr page 552-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

vattende plannen van herstel tot een werktuig te dienen. Zulk eene mate van overge- ißsi—
gevenlieid aan de zaak van liet Catholicisme lieersclite er niet, dat men voor de alge-
meene zege dier godsdienst de volslagen vernietiging der nationale zelfstandigheid over
zou gehad hebben. Deze te handhaven was de eerste plicht der Aartshertogen en zij
zoowel als de edele geest van
spinola waren niet doof voor den kreet eener Natie, die
niet te gronde
A-vilde gaan. Zou het nog mogelijk zijn, ziedaar de groote vraag, zich
met het broedervolk van het Noorden op de eene of de andere wijze te verstaan? Wat
men, met zulk een doel voor oogen, beproeven wilde, buiten Prins
maurits om scheen
daaraan niet te denken. De partij in de Vereenigde Provinciën, die zich in de laatste
omstandigheden zoo slerk getoond had, en wier macht en uitbreiding men zich in het
Buitenland licht nog grooter voorstelde, dan zij was, kon niet geleid worden tol dat-
gene , waartoe men ze gebracht wilde zien, dan door dien Vorst aJleen. Bovendien,
wanneer de Aartshertogen met de tegenpartij hadden geheuld, zouden zij der heerschende
partij slechts een gewenscht voorwendsel gegeven hebben om haar geheel te onderdruk-
ken. Dus scheen men op den Prins te moeten werken, — en werkelijk ging men daartoe
Men wil cr
over. In een brief, den April 1619 geschreven, trachtte ron baltiiazar zuniga

het plan om met Prins maurits onderhandelingen aan te knopen, aan het Spaansche Noord-Nederlau-
^ O X ' 1 jerg tot vrede en

Bewind smakelijk te maken. Men moest, schreef hij, een vertrouwd persoon vinden, «»Verwerping te

brengen.

die hem zou weten over te halen, het masker, zooals men het noemde, af te werpen,
en zich van de soevereiniteit meester te maken, door het aanbod, dat, zoo hij vrede
sluiten wilde, de Koning hem en zijnen erfgenamen gaarne als soeverein zoude erken-
nen 1. Hoe kon, zal men zeggen, het Bewind in
Drahanl meenen, zulk een plan ooit
aan
Spanje aannemelijk te kunnen maken? Toch was er wel wat voor te zeggen. Had
Spanje eenmaal in de Noordelijke Nederlanden niet meer met zelfstandige Provinciën
en Gemeenten, maar met eene enkele Vorstenfamilie te doen, Avelke zij door eene uit-
drukkelijke erkenning en door eenen eerlijken afstand van haar recht aan zich zou ver-
plicht hebben, zoo zou de staatkunde van de jeugdige Dynastie op den duur voor haar
niet bijzonder te duchten wezen. Evenwel, rekende men er alzoo op, dat hel Vorsten-
dom
Noord-Nederland, eenmaal ontstaan, in de baan der Spaansche politiek zou mede-
gesleept worden, dit gevaar stond er tegenover, dal bij hel overlijden van de Aartsherto-
gen de soeverein, w cllicht heer van al de
Nederlanden geworden, de Spaansche Regering
niet langer naar de oogen zou behoeven te zien, en zich stoutmoedig op een Anti-
Spaansch standpunt zou kunnen plaatsen. In één woord de kans scheen grooter, dal
Noord-Nederland op den duur Zuid-Nederland, dan dat Zuid-Nederland omgekeerd
Ν oord-Nederland tot zijne zijde zou overhalen. Zoo althans zal Spanje de zaak begre-

- Zie den Inicf uit de Corresp. des 'Archiducs medegedeeld door cachet, Letlr. inédites de
Rubens, Inlrod.
p. XX—XXV.

-ocr page 553-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— pen hebben, en gueya werd naar Brussel gezonden, om zich met de onderhandelingen
over de verlenging van het Bestand te bemoeijen dat is, om te zorgen, dat zij geene
voor
Spanje gevaarlijke strekking kregen. Reeds hebben wij hem bij de openingen,
aan
uytenbogaert gedaan, in dien zin aan het werk gezien Ook schijnt op dien brici'
van zuNiGA geene machtiging uit
Madrid gekomen te zijn om iemand met zoodanigen
last by Prins
maurits te doen optreden. Niettemin meende het Bewind van Brussel zulk
een onderhandelaar gevonden te hebben in den persoon eener bejaarde Katholieke vrouw
uit het aanzienlijke Brabantsche geslacht
tserglaes, die te ^s Gravenhage woonachtig in
het vertrouwen van Prins
maurits deelde. Omstreeks den aanvang van het jaar 1621 waagde
zij het, zoo gaf zij ten minste voor, ten aanhooren van den Prins iels op te Averpen van
het wenschelijke en heerlijke dat er aan verbonden zou zyn, zoo hij den vrede bewerkte,
door de Provinciën tot gehoorzaamheid aan den Koning en de Aartshertogen terug te
brengen, hetgeen hem bovendien op uitstekende gunsten van de zijde zijner Majesteit
en hunner Hoogheden aanspraak geven zou. Aanvankelijk zou de Prins zich daarover
eenigzins verstoord getoond en haar gezegd hebben, dat, zoo hij haar niet zoo goed
kende en niet zoo zeker was, dat zij zyn wezenlijk belang beoogde, hij recht boos o})
haar zijn zou. 3Iaar na eenige weinige dagen zou hij haar hebben laten roepen en
haar gezegd hebben, dat zulke praktyken zeer hagchelijk waren en hij een groot ge-
vaar kon loopen, zoo men kwam te vernemen, dat hij aan dergelyke voorstellen hel
oor leende; maar dat hij, wetende hoe zeer hij haar kon vertrouwen, er voor uitkwam,
dat, zoo men den Staten voorstelde zich te onderwerpen, hij daartoe behulpzaam zou
zijn en maken zou, dat zij zich onderwierpen, mits de Koning en de Aartshertogen
hem eenige uitstekende gunsten verzekerden. Nogmaals na een drietal dagen liet hij,
zoo heet het, haar weder roepen, en herhaalde wat hij gezegd had op zijn prinselijk
woord. Met deze boodschap ging Mevrouw
tsekglaes naar Brussel en deelde wat zij
te zeggen had, aan de Aartshertogin en den biechtvader van den Aartshertog mede. Zij
kon zoncler achterdocht op te wekken naar
Brabant reizen, vermits zij aldaar twee doch-
ters gehuwd had. Na korten tijd keerde zij naar '
ä Gravenhage terug met de verzeke-
ring, dat de Koning en hunne Hoogheden den Prins, zoo hij de zaak tot een goed eind
bracht, de gunsten en eerbetooningen, waarop hij aanspraak maken kon, verzekerden:
Zijne Excellentie had slechts te beginnen met te zeggen, wat hij verlangde. — Dit alles
weten wij uit eenen brief van den Aartshertog
albert zeiven maar wat hebben Avij
er van te denken? Zou Prins
maurits het Land werkehjk hebben willen verraden?
Neen voorwaar, zijne eerzucht zag eenen anderen weg uit: hij verwachtte eene groote
toekomst van de woeling der machten, die met den aanvang van den dertigjarigen oorlog

^ Zie liiervoor, bl. 314. 2 hiervoor, bl. 398—400.

3 Bij GAciiET, t. a. pl. M. XXVll, XXVIII.

-ocr page 554-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

onlkelend schenen, en zoo hij zich al dadehjk door den drang der omstandigheden ge- 1021—

1

noodzaakt zag, eene omverwerping der orde in Frankrijk buiten het spel te laten, toch
opende de oorlog nog meer dan één uitzicht, en in allen gevalle was hij thans in zijne
richting te ver gegaan om het op een anderen boeg te wenden. Doch wat beoogde hg
Wat bedoelde

1 1. 1 1 1 1 TT 1 1 O . . .. MAUEITS, Waai"

dan met die boodschap door Mevrouw tserglaes overgebracht? Dit is niet moeijehjk na hij voorgaf oorea
te gaan. Door het oor te leenen aan de voorstellen der Aartshertogen verhoedde hij, voorsteUeJder
vooreerst, dat zij niet buiten hem om en tegen hem met de ingezetenen, en voor allen Aartshertogen ?
met de misnoegden, begonnen te onderhandelen. TVerd er onderhandeld, dan was het
raadzaam, dat de zaak voor hem niet geheim bleef en hy de draden in handen hield,
ïen tweede, op deze wijze, zag hij zich in staat gesteld het Bevs'ind te
Brussel tot
eenen slap te verleiden, die onfeilbaar tot het afbreken van het Bestand leiden moest.
Immers den Staten-Generaal met een voorstel lot onderwerping aan te komen, was het
geschiktste middel om te weeg te brengen, dat zij ^n verdere voorwaarden geen woord
zouden Avillen hooren. Om de Aartshertogen te vaster in den waan te brengen, dat zijn
raad oprecht gemeend was, betuigde de Prins dezelfde gevoelens in een brief aan den
Koning van
Spanje. — Maar wat veroorzaakte, dat de Belgische Regering zoo onnoozel
zijn kon, zich in dien strik te lalen vangen, en aan de redenen van Mevrouw
tseivclaes,
die veeleer een werktuig in de hand van Prins maurits, dan in die der Aartshertogen
schijnt geweest te zijn, zooveel vertromven te schenken? Het was de meening, die bij
allen vast slond, dat
maurits waarachtig niets anders dan de soevereiniteit begeerde, cn
ze van een iegelijk zou aannemen, die ze hem bezorgen kon. Te duidelijk was het,
dat de Prins sedert het eind der vorige eeuw om den wil der grootheid van zijn Huis
mot de ware belangen der Republiek in slrijd was geweest, dan dat men tot dien dunk
geen aanleiding zou gehad hebben. Eindelijk, ook de Spaansche partij zal zich wel
gewaclit hebben die hoop om de Provinciën door toedoen van Prins
maurits tot onder-
werping te brengen, den Aartshertogen uit het hoofd te praten. Immers was thans, nu
de palriolsche parlij in
België van eene onderwerping der Noordelijke Provinciën aan
Spanje, en van een afstand van 's Konings rechten aan Prins maurits kon droomcn,
het gevaar afgewend, dat de mannen dier party tegen den zin van
Spanje zich met de
Noord-Nederlanders zouden trachten te verslaan. Zoo vermochten door dezelfde valsche
verstandhouding Prins
maurits in de Vereenigde Provinciën de wenschcn der vredespartij,
en
Spanje in Brabant en Vlaanderen die der nationaal-Nederlandsche partij te verijdelen.

Die vredespartij liet zich gelden in de beide vaneengereten deelen van Nederland.
Doch de pogingen, die de Belgen beproefden om zich te verklaren, werden van onze
zijde sjlreng afgesneden; de bedekte tegenstand in den boezem der Staten-Generaal en
elders werd overwonnen, en door Spaanschen list alles aangewend wat strekken kon oin
hen die sterk geweest zouden zijn, als zij hunne zaak met eerlijke middelen hadden
voorgestaan, door verraderlijke slappen zich zelven in den grond te doen boren.
Cueva

-ocr page 555-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ir,2l— had de aanvoerders der Remonslranten gaarne in Brabant gehouden, en poogde uytek-
BOGiVERT, door hem eene jaarwedde op te dringen, lot dicnstwilliglieid te Ycrphehlen, of
ten minste eenigen grond yan verdenking tegen hem bij de Regering in
Holland te
doen beslaan. Doch hij sloeg hel aanbod op de stelligste ^γijze af, en begrijpende dat
zijn verblijf in een Land, hetwelk wederom met zijn Vaderland in oorlog slond te ge-
raken , noodzakelijk tot misduiding aanleiding moest geven, koos hy de parüj om naar
Frankrijk te vertrekken i. Onder de plannen van den Spanjaard behoorde ook, de
tegenstanders van de bovendrijvende p;u^lij, die als zoodanig voorstanders van den vrede
waren, te verleiden om een poging te wagen ten einde de eene of andere grensstad in

Hoog verraadde handen van de Aartshertogen te spelen Werkelijk brak er omstreeks den tijd,

van eenige Gel- . i i i » i ·· · i · i i ■

dersclie Edellie- waarop GUEVA UYTENBOGAERT gepolst had oi hij zich tot eenig verraad zou laten gebrui-
ken, eene zamenzwering uit, welke niets minder bedoelde, dan de stad
Tiel tot de zijde
van den toekomsligen vijand te doen overgaan. Verscheidene Geldersclie Edellieden
waren in deze zaak betrokken. De Prins, hoe dan ook van den aanslag onderricht,
liet op eigen gezag, na slechts eenige leden der Staten-Generaal van de zaak verwit^
tigd te hebben, Jonkheer
jakob mom, amptman van het Land tusschen Maas en AVaal,
eii5ert van botbergen en adriaan van eindiiotjts, Schout in het Ovcrampt van Kuik,
met nog anderen gevangen nemen en te '5 Gravenhage op de Voorpoort brengen. Een
paar dagen na hunne aankomst aldaar (den SGsten Januarij, 1621) werden de voornaamsten
in de vertrekken geplaatst, waar
oldenbarnevelt met zijne lotgenooten gevangen geze-.
ten had, en de Heren leden der Staten-Generaal,
gocii, voogt, müys en sgiiaffer be-
noemd om hen voorloopig te verhoeren. Dadelijk verzocht de Stad
Utrecht acte van
non-prejudicie Avegens de inhechtenisneming op haar gebied van den persoon van
jakob mom. Deze acte werd dadelijk verleend, en besloten ook aan de Regeringen der
plaatsen, waar de anderen aangehouden waren, reeds voordat zij zulks vraagden, derge-
lijke aden te verleenen. Doch de Hooge Overheid van
Gelderland liet zich daarmede
niet tevreden stellen. Dc Kanselier en Raden van dit Gewest l^eklaagden zich over de
zaak, als eene inbreuk op hunne soevereiniteit. Zoo iets, zeiden zij, was onder deze
Regering nog nimmer voorgekomen. Zij zeiven zouden Avel onpartijdig recht doen, daar
zij voor niemand in ijver voor de Unie onderdeden. Dus verzochten zij, dat hun de
gevangenen teruggezonden werden. Dit zou de eenige ware
acte van non-prejudicis
zijn, en daarop drongen zij aan. De Staten-Generaal besloten dit schrijven te beanl-
Avoorden met het verzoek, dat men den genomen maatregel, als in belang van het Land
geschied, niet euvel zou duiden, maar toelaten, dat het verhoor werd voortgezet door
de Gecommitteerden, die men, des verkiezende, nog mei een tweetal leden uit
Gelder-
land
kon versterken. Aan dit besluit werd geen dadelijk gevolg gegeven, aangezien de

2 Zie BRANDT, t. a. pl. bl. 433.

BRANDT, ilist. d. Ref. lY, bl. 430—434, 445.

-ocr page 556-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

Geldersche Gedeputeerden zich nader wenschten Ie bedenken. AVeldra ecliler bewillig- ^^β^Γ
den zij in de voortzetting van het verhoor, mits men zich in antwoord op den brief van
Kanselier en Raden behoorlijk verontschuldigde, en zich verbond, wanneer het lot eene
rechtspleging kwam, de Geldersche Hooge Overheid daarin te kennen. Den Fe-
bruary was het verhoor afgeloopen, en nu dienden zich de Provinciën len aanzien van
de rechtspleging Ie verklaren. Die van
Gelderland verlangden reeds dadelijk, dat aan
hunne Provincie het recht zou toegekend worden om een dubbel zoo groot aantal
rechters te stellen, als de andere Provinciën. Naar het schynt, waren degenen, die
het behoud der gevangenen wenschten, van meening, dat de meerderheid der Staats-
leden , welke met het verhoor belast waren geweest en waaronder dan ook twee Gel-
derschen waren, gunstig voor hen gestemd was. Ten minste wendden hunne verwanten
zich lot de Staten-Generaal met het verzoek, dat de geheele reclitspleging alleen bij de
vier Heren, die lot nog toe met de zaak gemoeid Avaren, en bij Zijne Excellentie den
Prins verblijven mocht. De Staten echter begrepen dit niet Ie moeten toestaan, en
nadat eerst voorgesteld was, de Commissie, bestaande uit de vier bewuste personen,
met nog drie Heren te versterken, en wel met nog eenen uit
Gelderland, cenen uit
Utrecht, en eenen uit Brabant, Averd een paar dagen later besloten, tot rechters Ie
stellen, benevens de Heren
voogt en goch , nog twee door Gelderland te benoemen
uit het Kwartier van
Nijmegen, voorts twee uit Utrecht, vermits aldaar de inhechtenis-
neming van den voornaamsten der gevangenen had plaats gehad, en bovendien, behalve
MUYS uit
Holland, nog vier Heren, door Friesland, Overijsel, Groningen en Brabant te
l>enoemen. \Verkelijk werden de twee nog te benoemen rechters door
Gelderland aan-
gewezen in de personen van de Heren
van essen en kelfken, Leden van den Raad
van
Gelderland. Dus scheen dan nu de zaak ongestoorden voortgang Ie zullen hebben,
toen de Raden van
Gelderland eerst draalden met de zending der twee nieuw benoemde
rechters, en straks berichtten, dat zij nog bezwaar zagen om die Heren met den ver-
langden last Ie laten vertrekken. Dit kon geen andere reden hebben, dan dat men de
gevangenen gespaard wenschte te zien, en de zamenstelling van de vierschaar geen ge-
nade scheen te beloven. Alzoo verried de gemaakte zwarigheid, dat de schuldigen
beschermers vonden in de Regering der Provincie. Waarschijnlijk had men verno-
men, dat zy de slachtoffers geworden waren eener misleiding. Trouwens de Regering
in
België had, sedert de boodschap van Mevrouw tserclaes, het middel in handen om
oen ieder te doen gelooven, dat men, door de onderwerping van de Provinciën aan de
Aartshertogen te bevorderen, in den zin van Prins
maueits zeiven handelde. Hoe het
zij, op het bericht uit
Gelderland werd met ernst geantwoord: Hun Hoog Mögenden,
dus heette hel, vertrouwden en begeerden, dat de Raden van het Vorstendom, in dit geval
van verfoeijelijk verraad, het openbare gezag niet zouden willen trolseren voor het oog der
gemeente en dat wel in een zoo belangrijk tijdsgewricht, als het tegenwoordige; maar

III Deel. 5 Stuk. 70

-ocr page 557-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— dat zij het voorbeeld van onderwerping zouden volgen, Lij de rechlspleging legen den
Advokaal en zijne medestanders, door de Provincie
Holland gegeven. Dit schrijven miste
zijn doel. De Raden van
Gelderland verontschuldigden zich een en andermaal, verlan-
gende hel gevoelen van de Blaten van
Gelderland op de zaak te hooren. Zoo verscheen
de tijd, dat de beslissing tusschen vrede en oorlog zou moeten plaats hebben, en nu
verlangde men aan de vredespartij in den Lande te toonen, dat de Staten-Generaal geen
oogluiking dachten te gebruiken ten aanzien van personen, die de zucht om zich met
de Zuidelijke Nederlanders te verslaan zoover gedreven hadden, dat zij wegens hoogver-
raad te recht slonden. De Stalen vorderden van de Geldersche Gedeputeerden ter hunner
.Vergadering eene afdoende verklaring ten aanzien der rechlspleging, — en wat was
thans hun antwoord? Aangezien, zeiden zij, Hun Hoog fliegenden betuigden, dat de
staal des Lands niet toeliet, de rechtspleging langer uit te stellen, en zij diensvolgens
voornemens w^iren de gedelegeerde rechters te gelasten aan de zaak gevolg Ie geven,
des noods zonder medewerking der Geldersche leden, zoo lieten zij toe, dat de Heren
GOGH en vooGT zich aan den last niet onttrokken. — In het midden der maand April
(1G21) hadden de rechters het vonnis gereed, en werden de personen van
mom, bot-
BERGEN en VAN EiiiDiiouTS ter dodd veroordeeld met verbeurdverklaring hunner goederen.
Dan dewijl in hunne commissie mede genoemd waren de personen van
van meegkeren
en POL 1, en Zijne Excellentie dezen vergiflenis had toegezegd, zoo raadpleegden de
rechters de Slaten-Generaal, wat hierin Ie doen. Zelfs had de Prins aan die beiden
beloofd, dat hunne namen in het vonnis niet genoemd zouden worden. Op deze
vraag besloten de Stalen, het vonnis der drie eerstgenoemden afzonderlijk te laten
vellen en ten uitvoer leggen, de rechters te ontheffen van de rechlspleging tegen de
twee anderen, en Zijne Excellentie te machtigen hen te ontslaan onder zulke acle, als
hij zelve goed zou vinden: immers achtte men, dat hun beider namen uit het vonnis
konden wegblijven, zonder dat de schuld der veroordeelden daarmede weggenomen of
merkelijk veranderd werd. Na deze schifting tusschen de beschuldigden bekochten de
drie ongelukkigen reeds des anderen daags (den , Π^^^ April) hunnen aanslag op het
schavot, terwijl zij, als het w^re, der Staten besluit om deii oorlog tegen de zuidelijke
broeders en tegen
Spanje te vernieuwen mei hun bloed bezegelden

Had zich de vredespartij onmiskenbaar in Gelderland doen gelden ^, het schijnt, dat
men ook op de oorlogsgezindheid van de Vroedschap van i/irecA/niet genoegzaam rekenen

^ De drost van Heel, mede gevangen, was staande liet proces als onscliuldig vrijgelaten.

2 RcsoL StaL-Gen. 25, 20, 27, 28, 29 Jan.^ 5, ö, 13, 15, lÖ, 18, 23, 25 Febr.; 2, 3,
C, 9, 10, 11, 12, 13, 18, 24, 25, 20 Maart^ 15, 16, 17 April, 1621.

3 Zie hiervoor, bl. 516—519.

-ocr page 558-

BES VADERLANDS.

kon. Na de Regeringsverandcring van 1618 waren aldaar personen, die zicli sedert den met 1621—
geweld onderdrukten aanslag van 1610 stil hadden moeten houden, in de gelegenheid ge-
Meest om op niemv eenigen inyloed te bekomen; de ballingen van dat jaar waren Aveder-
gekeerd, en hunne vergiffenis, met teruggave der verbeurdverklaarde goederen gepaard,
kreeg juist in de maand Maart 1621 haar beslag De katholieke partij der terugwerking,
die zich in 1610 geroerd had, kon zich, als het er op aan kwam om verzet tegen de
richting van Prins
willem I, Hendrik IV en oldenbarnevelt te verwekken, steeds goed
met de overdreven Calvinisten of Contraremonstranten verstaan. Zoo was Prins
maurits
in 1610 binnen Utrecht op het punt geweest van door die partij verstrikt te worden
Maar haar streven was natuurlijk om het Land bij de eerste gelegenheid weder onder
het gezag der oude Landvorsten en der oude Kerk te brengen. Zulk eene gelegenheid
scheen zich nu weder tegen het einde van het Bestand voor te doen. Geen wonder
derhalve, dat de Prins niet gerust was omtrent den stand van zaken, die te
Utrecht
sedert de door hem zeiven bewerkte omwenteling ontstaan was. De Vroedschap had na DeVrocdsdmp
dat tijdstip nader bepaald, dat hare leden voor hun leven benoemd werden; zoodoende
j^f^aft haar reire-
had de Prins, slechts waanneer hij eene opene plaats, door afsterven of viïjwilligen af- tègfa
stand ontstaan, door keuze uit een tweetal vervullen moest, van tijd tot tijd een schaduw
Tan invloed op de zamenstelling van den Raad, en alle \'erandering in het nieuwe door
de Staten van
Utrcchl bekrachtigde reglement buiten toestemming van den Raad was
verboden. Hiermede had de Prins geenszins genoegen genomen. In September 1619 had-
den de Staten-Generaal de Utrechtsche Regering eene
acte toegezonden, strekkende lot
verandering van het reglement, in dier voege, dat de Prins-Stadhouder bij het benoemen
van Burgemeesleren en Schepenen ook builen de nominatie zou mogen gaan, en ieder
jaar eenigen personen om redenen van ziekte als anderzins hun ontslag zou mogen
geven. Hun Hoog Mögenden grondden dezen slap op geschillen, die er in den Raad
der Stad zouden gevallen zijn, heigeen trouwens door dien Raad ontkend Averd. De
Vroedschap nu had die acle bij zich nedergelegd: zij beschouwde haar als een voorslag,
dien zij goed vond niet aan te nemen. Maar toen de Prins in 1620 de vacatures, door
dood of vertrek ontslaan, vervullen zou, hield hij zich niet aan het Stedelijk reglement,
op grond van de acte, welke hij als wet wilde aangemerkt hebben. Deswegens zond
de Vroedschap hem, terNvijl hij zich in het leger te velde bevond, een schriftelijk be-
klag. Daar dit echter niet baatte, zoo wendde zich het Collegie in Maart (1621) tot de
Staten-Generaal met het verzoek, dat dezen de acte zouden herroepen, en de Stad
Utrecht bij hare soevereine rechten zouden handhaven, ten einde »de schennis van het
eerste Artikel der Unie en de verdere ontstelling van de harten der leden van de Vroed-
schap" te verhoeden. Op de ontvangst dezer aanmaning noodigden de Staten-Generaal

' Resol St.-Gen. 11 Maart, 1621. 2 Zie hiervoor, D. III. St. II, bl. 451, 465.

70*

-ocr page 559-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— den Prins uit, op een bepaalden dag over deze zaak mede te komen raadplegen. Maar

16 2 D

hieraan werd geen gevolg gegeven, waarschijnlijk omdat men voorzag, dat zich een
andere weg om de zaak aan een eind te brengen, zou openen. Werkelijk kwam er
eene missive van de Staten van
Utrecht, uit welke bleek, dat het nog twijfelachtig
Λvas, of zij de Vroedschap hunner hoofdstad tegen den Prins zouden ondersteunen. Zij
verzochten, namelijk, mededeeling van het van wege die Stad gedane verzoek. Dit
werd hun toegestaan. De Vroedschap echter verkoos niet toe te geven. Zij riep de
eerste twee Leden der Staten van de Provincie tot verantwoording, of zij voornemens
waren, zich bij de Staten-Generaal partij tegen haar te stellen. De Geëligeerden en
de Edelen van
Utrecht, aldus vermaand, verklaarden zich ongezind om de Stad
tegen te werken, en alsnu wendden zich Burgemeesters en Raad op nieuw tot
de Staten-Generaal met de verzekering, dat zij niet zouden dulden, dat de door hen
gestelde orde werd gekrenkt tot nadeel van de rust en eenigheid hunner ingezetenen:
waren zij, dus vraagden zij, niet eedshalve verplicht, zoowel als andere Steden, hun
goed recht, bepaaldelijk op het stuk der regering, voor te staan, en te verhoeden, dat
door vreemde bemoeijing de Stad en hare Regering in kleinachting werd gebracht? En,
voegden zij er bij, van Zijne Excellentie vertrouwden zij, dat hij van hen de opoffering
hunner rechten niet zou begeren, en voortaan niet meer buiten de hem voorgelegde
nominatie gaan zou. Dit was eene stoute taal in den mond eener Regering, die door
den Prins op hel kussen was geholpen en thans duchten mocht op nieuw, des noods
met krijgsgeweld, van haar gezag beroofd te worden. Maar er was voor de Vroedschap
een middel om de straf dezer stoutheid te ontgaan niet alleen, maar ook het gezag van
haar reglement en hiermede zich zelve in het gezag te handhaven. Dit middel was,
dat zij met de Staten van het GeAvest afzag van alles wat het drijven der oorlogspartij
kon belemmeren. Deed zij dit, zoo was het den Prins voor het tegenwoordige onver-
schillig, hoedanig hare constitutie Avas. Werkelijk gaven juist in deze dagen de Staten
van
Utrecht, zonder merkbaren tegenstand van de Stad, een ondubbelzinnig blyk, dat
zij den Prins in zijne plannen tot versterking van het leger verlangden te wille te zijn,
door onvoorwaardelijk toe te staan, dat de uit
Bohemen herwaarts gekomen ruiters der
Graven
van stirum door de Generaliteit, in weerwil van de volslagen uitputting der
krijgskas, in dienst werden genomen, eene zaak, op welke de Prins buitengemeenen prijs
stelde i. Die toestemming was de waarborg, welken de vroedschappen van
Utrecht den
Prins gaven; zij was de prijs, voor welken zij hunne zetels kochten, en de oorlogspartij
kon van deze zijde gerust zijn.

Voorboden van Reeds van don aanvang van het voorjaar van 1620 aan had men maatregelen geno-
oorlog."'^^"^"^*^" » geschikt waren de niet ingewijden onder de leden der Staten en hel publiek

\Resol Stat.~Gen. 11, 13, 17, 29 Maartj 1 April, 1621.

-ocr page 560-

DES VADERLANDS. Ö157

1621—

1625.

Ie doen zien, dat het Bewind niet op de verlenging van liet Bestand rekende, en hen
alzoo te gewennen aan het denkbeeld, dat de oorlog hervat zou worden. Den Mei
van dat jaar werden uit elke Provincie één lid der Staten-Generaal gecommitteerd om
met Zijne Excellentie te raadplegen ^ wat tegen den afloop van het Bestand tot beveiliging
van het Land te doen stond i, en de taal gevoerd door den Prins en den Raad van State,
Lij de inlevering hunner Propositie tot de Consenten voor 1621, was niet dubbelzinnig.
Omtrent de voortduring van het Bestand, verklaarden zij in dat Staatstuk tegen het eind
der maand Julij (1620), is geen andere gissing te maken, dan dat wij ons met goeden
en wakkeren moed tot de oorleg voorbereiden: dit niet te doen, ware zooveel als ons
goede Vaderland met ons zeiven en onze vrouwen en kinderen onbedacht aan het uiterste
gevaar, ja, aan het verderf bloot te stellen. In weerwil dat de vijand zoo vele troepen
naar
Duiischland gezonden had,, heette het verder, had hy nog een vorstelijk leger op
onze grenzen, en kwam in
JDuitschland vrede, dan kregen wij buitendien de troepen
van daar op het lijf. Weshalve Zijne Excellentie en Raad van State vastelijk vertrouw-
den, dat Hun Hoog Mögenden hunnen gewonen yver .en kloekmoedigheid, waardoor zy
steeds bij de geheele wereld zulk een grooten roem behaald hadden, ook bij deze ge-
legenheid tot heil des Vaderlands betoonen zouden Tegen het najaar van hetzelfde
jaar en nogmaals in den winter werden de kooplieden gewaarschuwd op hunne hoede
te zijn, dat hunne schepen tegen het oogenblik van den afloop des Bestands aan geen
vijandelijk geweld blootgesteld mochten zyn Ja, reeds nam men voor, de Mogend-
heden, die zich by traktaat verbonden hadden, ons ingeval van oorlog by te staan, uit
te noodigen, tijdig op het verleenen van dien bijstand bedacht te zijn Hoe den Ge-
zanten naar
Frankrijk en Engeland door het drijven van Holland verboden werd,
eenigen raad dezer Mogendheden tot verlenging van het Bestand aan te nemen, is ons
l)oven gebleken Krygskundige voorzorgsmaatregelen gingen met al die onheilspellende
handelingen en verklaringen gepaard. De tijdelijk afwezige officieren werden tegen den
eersten April (1621) opgeroepen de uitrusting van een genoegzaam aantal schepen
voorgeslagen ten einde onze riviermonden te beveiligen en de Vlaamsche havens te
blokkeren

Onder de plannen ter beveiliging der grenzen behoorde de verzekering van de ves- Lieroord
ting Lieroord. Niettegenstaande de Graaf van Oos^/^nes/awc/de Staten verzocht had,

ver-

Oost-Yricsïand.

^ Rcsol. Stat.-Gen. 6 Mei, 1620. 2 jiesol StaL-Gen. 29 Julij, 1620.

ResoL StaL-Gen. 29 Aug.j 28 Dec. 1620. 23 Febr. 1621. Resol Holl. 26 Aug.; 3 Dcc. 1620
eu 1621, bl. 356. 4
Resol, Stat.-Gen. 5, 29 Dec. 1620. 2 Febr. 1621.

5 Zie hiervoor, bladz. 518. 6 Resol. Stat.-Gen. 21 Jan. 1621.

^ Resol. Stat.-Gen. 28 Jan.; 16, 20, 23 Febr. 1621.

-ocr page 561-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

............ ' ' '" ' ' —......................ι rilllll I 1

1621— dil zijn kasteel door Imune troepen te doen ontruimen, aangezien liij thans «genoegzame
middelen had om zijn eigen plaatsen, die God Almachtig hem toevertromvd had, tc
bewaren," gaven de Staten Imnnen te
Lieroord commanderenden kapitein coeinders
bevel, een bestek der te maken werken te leveren. De Graaf smeekte en bad Hun
Hoog Mögenden, dat zij »volgens hunne beloften, woord, zegel en brieven" zonder
uitstel het Huis
Lieroord zouden ontruimen. Op dit schryven erkende de Priiis, gelijk
vroeger, dat men belofte moest houden; maar niettemin, zeidè hij, was 'tniet raadzaam
de plaats te verlaten, daar de vijand ze anders bemachtigen zou, hetgeen mede tot groot
nadeel van den Graaf zou strekken. Dus besloot men de ontruiming beleefdelijk te
weigeren, en werden de vestingwerken versterkt tegen 's Graven uitdrukkelijken wil
Doch de voortdurende geschillen met zijne onderdanen ^ gaven den Staten steeds eenen
voet in zgn land en bovendien was hij der Staten schuldenaar voor een som van 120,000
gulden, en de nood, die hem drong nog een jaar krediet Ie vragen, maakte hem gedwee

Al deze krijgskundige maatregelen Avaren niet bloot verordend volgens den stelregel,
dat hij, die den vrede wil, zich ten oorlog moet uitrusten. Neen! men verlangde den
oorlog. Al ware dit niet duidelyk uit alles gebleken, de Anjze, waarop de pogingen
van de Regering der Aartshertogen om met de onzen eenig onderhoud over de verlen-
ging des Bestands aan te knopen, geslrengelijk afgesneden werden, bracht zulks ge-
noegzaam aan het licht.

Kecds in het jaar 1618 was er een geschil hangende tusschen de Aartshertogen en
onzen Staat betrefleude het beslag, ten verzoeke van de erfgenamen van den Heer van
GOETHEM gelegd op de goederen van den Bisschop van
Gent en van het Kapittel van
Bï^eankomsten Doornik, in Kadzand gelegen. Deze zaak moest door wederzijdsche gemachtigden
der sTatentn der uitgemaakt, en in den zomer van het jaar 1619 waren er drie Gecommitteerden

teTlecMl^'^'^^^ »S/i«^, om Op cven zoo vele Gecommitteerden van de Aartshertogen te

bijzoudere ge- -wachten. Deze zaak nu achtte men dat door het Bewind dezer laatsten als een voorwendsel
sdiillen.

zou gebruikt warden om de verlenging van het Bestand ter sprake te brengen. Hadden
de Staten eene gelegenheid daai'toe verlangd, zy scheen hun thans aangeboden. Doch
verre vandaar, Zy hadden opzettelijk personen van weinig beteekenis en oningewijd in
regeringszaken derwaarts gezonden, met eenen last, streng tot de zaak des geschils be-
paald Dezelfde bedenking bestuurde de handelwijze der Staten, toen zij, in Fe-
bruarij 1620 de zaak der beschadigden wederom opvattende, met het zenden van een
brief meenden te moeten volstaan. Had men een zaakgelastigde gezonden, zoo dacht
men alweder, alsdan had de Regering te
Brussel in die zending een voorwendsel kun-

» Jlesol SlaL-Gen. 28 Aujj.j 4, 5 Sept. 1620.

2 nesol Stat.-Gen. 3, 24 Sept.j 14, 18 Νου. 1020. 28 Jan.; 19 Febr.; 1, 6, 17 , 22 , 26,
29, 31 Maart; 3 April, 1621.
Resol. Holl. 1621, bl. 400. ^ cableto«, III, ρ, 117.

-ocr page 562-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

ncn zien om lot eene onderhandeling over het Bestand Ie komen i, "Weldra liet men ^igo^
de geheele zaak der beschadigden yaren, waarover men niet meer kon handelen zonder
aanleiding te geven tot vermoedens of verwachtingen, die men niet voeden wilde, ter-
wijl men, wanneer de oorlog uitbrak, maar al te veel gelegenheid lot schadeverhaal
zou vinden Intussclieü werd de strijd van wederzijdsche inhouding der renten,
voortvloeijende uit de aan Belgen in
Nederland^ en aan Nederlanders in België toeko-
mende goederen, sedert het voorjaar van 1620 met nieuwe kracht gevoerd. Men had
in
Brabant en Vlaanderen beslag gelegd op de goederen van den Heer van brederode,
en deze verzocht tegen het einde van April (1620) machtiging om op zijne beurt be-
slag Ie leggen op de eigendonmien van den Prins van
ligwe en andere Belgische Heren
in het Gebied van Hun Hoog Mogenden. Ook goederen van den Bisschop van
Antwer-
pen
, in het Markgraafschap van Β erg en-op-Zoom gelegen, werden aangeslagen, en deze
maatregel bleef wederom niet onbeantwoord. Thans Avas men zoo ver gegaan, dal men hoe
eerder hoe beter moest omkeren en lol een schikking diende te komen. Dus verklaar-
den de Staten van hunne zijde, behoudens zekere beperking, de »arresten Ie willen
afdoen", indien de Aartshertogen daartoe ook wilden overgaan, en werkelijk werd in
de maand Augustus het beslag van beide zijden voorloopig opgeheven Doch de
hoofdzaak, waaruit al die strijd was voortgevloeid, bleef nog onbeslist. Er moesten
gemachtigden van beide zijden zamenkomen. Maar van onzen kant was men hoogst
voorzichtig, omdat men steeds vreesde, dat de bijeenkomst een middel zou kunnen zijn
om Staatslieden van de beide partyen tot eene voor de oorlogsparly gevaarlijke verstand-
liouding te brengen. Dus wilde men van onze zijde slechts mannen zonder eenig staal-
kundig karakter afvaardigen, en verlangde, dal, zoo er dan een staatsman bij moest
wezen, deze een ten volle vertrouwd jiersoon zou zijn. Door zulke bedenkingen geleid
benoemde men eerst drie hoogstonbeduidende personen uil
Zeeland. Doch toen de
Aartshertogen dezen als Gecommitteerden gewraakt hadden, viel de keuze op
aktonis
duik,
toen nog lid van den Hoogen Raad van Holland, den Raadsheer staets, uit
het Hof van
Brabant, en beaumont , uil dat van Vlaanderen. De persoon van de andere
paiiij, die tot nog toe met de onderhandelingen over deze zaak belast was geweest,
was een
van deiy tempel, Meijer van Leuven^ broeder van eenen welbekenden Jezuil,
die langen tijd te
Leiden gewoond had. Tegen het einde van November was hij in
den Haag om de grondslagen der onderhandeling Ie bepalen; maar in den Heer van
wiMMExuM, die was aangewezen om met hem daarover te spreken, vond hij iemand,

^ CARLETOS, t. a. pi. 266 , 267.

2 Resol. Holl. 9, 18 Julij , 1620. Over dczaak der hescliadigden zie hiervoor, hl. 336—341, 524.
' Resol. Stat.~Gen. 28, 30 April; 10, 12 Junij; 10 Aug. 1620.

-ocr page 563-

!)42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1C21— die voorzeker geen ooren had Yoor vredelievende aanbiedingen. Aan hun slelsel van
achterdocht getrouw, verkozen de Staten niet, dat
Antwerpen de plaats der zamenkomst
zijn zou: dit zou Ie veel opspraak gegeven hebben: in een klein plaatsje op de grenzen
van Staatsch-Vlaanderen moest men bijeenkomen, en eindelijk werd
Watervliet als zoo-
danig aangewezen. Den 7'^en Januarij (1621) aldaar aangevangen, werden de onderhan-
delingen reeds in den aanvang van Februarij afgebroken: de gemachtigden hadden
elkander niet kunnen verstaan en scheidden onverrichter zake 1.

Doch de Regering te Brussel kon zich te eerder troosten, dat een zijdelingsche
poging om onderhandelingen over de groote zaak te openen niet gelukt was, daar zy
De Aartslier-zich vleide, dat een rechtstreeksche en openlijke stap tot hel gewenschte doel zou lei-
p^n νοοΓΒΐθΓααη ^cn. De begeerte van Prins
biaurits , dat men den Staten-Generaal eene Propositie
rLl l^^doên gehoorzaamheid van Zijne Majesteit en de Aartshertogen terug te

keren, had zooveel vertrouwen gevonden, dat Albertus den Maart (1621) den
Koning schreef: »In den tegenwoordigen toestand der Provinciën, met het oog op de
groote verdeeldheid, die er onder hen heersclit, is het allezins gepast hun dat voorstel
te doen, met het aanbod hen aan te nemen op zulke goede voorwaarden, als vassallen
van hunnen heer kunnen verlangen: hiermede zal men er velen kunnen winnen, en
men heeft ons van de zijde der Arminianen te kennen gegeven, dat het een geschikt
oogenblik is om hun dat voorstel te doen. Wat de zaak vooral gepast maakt en haar meer
gewicht geeft, dan al het overige, is dat de Prins van
Oranje ze heeft voorgesteld,
opdat hij de gelegenheid hebben zou, om hen tot onderwerping over te halen. En dal
de Prins van
Oranje zulks waarlijk doen wil, dit is zeer waarschijnlijk, omdat hij aan
Uwe Majesteit geschreven heeft, dat men dat voorstel doen moet, en dat hij van zijnen
kant de zaak, zoo veel hij kan, bevorderen zal." ^

Zoo ging men dan tot den gewichtigen stap over. Mocht Prins biaurits niet oprecht
geweest zijn, dan rekende men wellicht, dat de verschijning van een Belgisch staatsman
met welwillende Λvoorden in den mond het sein eener omwenteling zou wezen, die, zoo
niet door, dan tegen den Prins de zaak naar wensch zou doen uitvallen. Met dat al was
de overbrenging der gewichtige boodschap eene hagchelijke taak, en de Kanselier
peckius
zelf was moedig genoeg om ze op zich te nemen. Den IS^®'^ Maart 1621 ontving de
Gj-ifiier der Staten-Generaal met expressen bode van den Audiencier VERREYCKEii het
volgende schrijven van wege den Geheimen Raad der Aartshertogen: »Mijnheer! Zijne

1 CARLETON, III, ρ. 368, 300, 405^ 418. Resol. Stat.-Gcn. 13, 14 Nov.; 9 Dec. 1620. 11,
13, 16
Jan.; 12 Febr. 1621. Archiv, de la 3L d'Orange, S. II, T. II, p. 576. In den brief van
DUIK aldaar moet men lezen in plaats van
Keerstrecker, Kaasteecker; in plaats van mcyer van
Leon, meijer van Leuven,
en in plaats van Eeckerken, Eecloo.

2 cachet, t, a. pi. XXIX.

-ocr page 564-

BES VADERLANDS. 1561

dit λυ00γ(1 Ie scliryven len einde u Ie zeggen, dat binnen drie of yier dagen Mijnheer
de Kanselier van
Brabant naar 'ä Gravenhagc vertrekken zal, om er met Mijne Heren
de Staten der Vereenigde Provinciën te handelen over zekere zaak, met ^velke Zij
hem belast heeft, — dat gij zoo goed zoudt zijn Hen daarvan te verwittigen." Het
briefje eindigde met de gcAvone plichtplegingen. Op dit schrijven besloten de
Staten hunnen Grifller te laten antwoorden, dat zy order zouden geven om den
Kanselier behoorlijk te ontvangen, hetgeen de Audiencier zou mogen berichten, waar
zulks vereischt was. Tegelijk verzochten Hun Hoog Mögenden de Staten van
Holland
een huis aan te wijzen, waar pegkius,voegzaam verblijf houden kon, en de Prins,
die natuurlijk tegenover het Belgisch Bewind de houding moest aannemen, alsof hij met
de zaak
Avas ingenomen, verklaarde, dat hij moest ontvangen worden als een Gezant van
den eersten rang i. Dadelijk maakte de keus van het aan te wijzen huis een punt van
beraadslaging uit bij de Staten van
Holland. Op het vernemen der zaak ontveinsden zij
niet, dat zij zeer ontsteld wai-en: immers duchtten zij, dat
peckius komst en zijne zoo
eervolle ontvangst onrust onder de gemeente kon veroorzaken. Dus besloten zij eenpa-
rig, hem zijn verblijf aan te wijzen win de herberg." Maar de Provinciën, aan welke dit
besluit Averd medegedeeld, beklaagden zich
[Zeeland alleen uitgezonderd) deswegens bij
den Prins, zeggende, dat zij daarmede schande zouden inleggen, daar men den brief
reeds had afgezonden, waarin verzekerd was, dat hij bijzonder eervol zou onthaald w or-
den. Zijne Excellentie was dan ook van oordeel, dat het voor
Holland niet raadzaam
was over dit punt met de Provinciën in geschil te komen: bovendien er was geen aan-
zienlijke herberg meer te vinden, die niet door andere Heren bezet was. Alzoo moesten
de Stalen van
Holland zich gewonnen geven: zij bepaalden het huis der Vrouwe van
HEEMSTEDE tot liet bestemde einde, onder voorwaarde dat men voortaan » het Land niet
meer verbinden zou in zulk een bedenkelijke zaak zonder nadere kennisgeving en ge^·
meen overleg."

Den 22sten Maart, op welken dag peckius in Holland gewacht werd, liet de Prins de
Staten van
Holland welen, dat men niet zou kunnen nalaten, hem met eenige koetsen
af te halen: men was, zeide hij, nu reeds zoo ver gegaan hem schriftelijk toe te zeg-
gen, dat voor zijn verblijf zou gezorgd worden, dus diende men noodwendig alles in
overeenstemming daarmede in te richten. Het moesten, dit was 's Prinsen advies len
slotte, twee leden der Slaten-Generaal zijn, die den Kanselier van
Brabant in de koetsen
gingen afhalen. — Maar de Slaten-Generaal verklaarden, dit niet goed te vinden, en

^ Nog onlangs was liet ceremonieel der ontvangst van de vreemde Gezanten vastgesteld, en
dezen daarbij naar het aanzien der Mogendheden, die ze afgCA'aardigd liadden, in drie rangen
verdeeld. Zoodat
peckius, volgens dat verlangen van den Prins, uitdrukkelijk met de Gezanten
van den Keizer en van de grootste Koningen gelijk gesteld zou worden
{Res. Holl. 15 Jan. 1621).

III Deel. 5 Stük. 71

-ocr page 565-

9

Ijö2 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— lielcii liet aan den Prins over, of hij zelf hem zou ontvangen, dan wel deze taak aan
-Prins
Hendrik of den Prins van Portugal of aan iemand anders wilde opdragen. Na
deze boodschap nam de Prins het voorkomen aan, alsof hij in groole verlegenheid ge-
bracht was en om den blaam van onheuschheid niet op zich te laden en verwarring te
i'ECKius komt voorkomen wel genoodzaakt was, den Gezant zelf te gaan afhalen. — Diensvolgens
s GtavenJiage. ^^^^^ ^^^^^ ^^ Prins naar de Hoornbrug onder Rijswijk, waar pegkius met zijn gevolg,
op last der Staten-Generaal uit
Delft in overdekte schuilen afgehaald, aankwam. De
Prins wachtte hem op met zijne koets en bracht hem in persoon aan zijn logement,
waar hem thans eenige vertegenwoordigers van het Collegie van Hun Hoog Mögenden
verwelkomden.

Den volgenden dag was het bij de Staten-Generaal weder een punt van beraadslaging,
op >vat voet men
pegkius ter audientie zou afhalen. In overleg met den Prins werd
besloten hem te laten halen en weder terugbrengen door twee leden der Vergadering
met twee koetsen, en hem vooreerst op 'sLands kosten te onthalen. Alzoo werd hij in
allen deele als een Gezant van den eersten rang bejegend. De Heren
yan boetselaar
en yan eussum werden benoemd om hem te geleiden en tevens gemachtigd bij hem het
middagmaal te blijven gebruiken, als hij zulks ΛνβηβοΙιβη mocht. Maar voordat aan dit
besluit uitvoering gegeven werd, liet men
pegkius door eenen klerk zijne geloofsbrieven
iifvragen, om te zien, hoe Hun Hoog Mögenden daarin door de Aartshertogen werden
])etiteld. Hel opschrift bleek te luiden: »Aan onze zeer waarde en goede vrienden, de
Staten-Generaal der Vereenigdc Nederlanden." Dezen titel vond men voldoende en alzoo
zag men geene zwarigheid om
pegkius de bepaalde eer te bewijzen.

Zijne Propositie Z.00 trad dan de Kanselier van Brabant binnen in de vergaderzaal der Staten-Gene-
uéi-aal raai, by deze gelegenheid talrijker dan gewoonlijk wegens de tegenwooi'digheid van

onderscheidene Hollandsche Heren, onder welke de Luitenant-Admiraal obdam en de
Heer van
duivenvoorde met name genoemd worden. Ten einde alle aanleiding te ver-
mijden om bij deze hoog ernstige zaak door nietigheden aansloot te geven, onthield
pegkius zich van alle plichtplegingen, en begon hij in de gemeenschappelijke moeder-
taal nagenoeg aldus te spreken: » Deze laatste dagen van het twaalfjarig Bestand tusschen
de beide deelen van
Nederland, ons gemeene Vaderland, stellen ons de droevige veran-
dering voor het gezicht, die gewoonlijk volgt op het einde van zulke overeenkomsten,
en voor welke de toebereidselen reeds van beide zijden gemaakt worden. 3Iaar de door-
luchtigste Aartshertogen hebben niettemin hunne medelijdende oogen geslagen op de
zware en boven alles te duchten ongelegenheden, waartoe de Landen door die veran-
dering weder zouden komen te vervallen, en hebben niet wdllen nalaten, de middelen
op te sporen, w^elke zouden kunnen dienen om die rampen te verhoeden en af te wen-
den. Tot dit heilrijk voornemen zyn zij bewogen door hunne natuurlijke genegenheid
tot vrede en door hunne vurige liefde voor het gemeene welzijn, welke gevoelens ook

-ocr page 566-

DES VADERLANDS. U6:

de Yoornaamste drijfveeren geweest zijn, die hunne Hoogheden bewogen hebben in het 1621—
Bestand te bewilligen, waarin zij een begin zagen van de volkomen blussching van den
brand des oorlogs, dien zij bij hunne komst in deze Landen ontstoken vonden. Zij
meenen, dat hunne handelingen gedurende den lijd van het Bestand hunne goede be-
doeling duidelijk genoeg hebben doen blijken, en voor de toekomst nemen zij niets zoo-
zeer ter harte, als het gemeenschappelijke welzijn van al deze Landen. Dat welzijn
zou, volgens hen, hierin bestaan, dat al de deelen en leden der Nederlanden zich weder
lot één ligchaam onder één Hoofd vereenigden. Vóór de onlusten onzer lijden zijn de
Nederlanden bij hunne vereeniging gelukkig en voorspoedig geweest: zij zouden dit
thans in verhoogde mate kunnen wezen, indien de Provinciën van deze zijde zich lieten
bewegen tot een goed, behoorlijk en vast verdrag onder erkentenis van de natuurlijke
Vorsten. — Dit is het punt, dat hunne Hoogheden mij gelast hebben, Uwe Edel Mo-
gendheden vriendelijk voor Ie dragen, meenende, dat het ü voegde, in vereeniging met
hen, vóórdat de oorlog op nieuw kwam uit te breken, U van den plicht van goede
Prinsen te kwijten, zoekende en behartigende uwen eigenen voortdurenden welstand, —
ten einde op de zaak gelet en een vruchtbaar besluit genomen worde, waarbij alle
bloedstorting, overmatige belastingen en andere ellenden, die deze
Nederlanden zoo
lange jaren hebben moeten verduren, eens voor altijd mogen w^eggenomen en verhoed
worden. En wanneer Uwe Edel Mogendheden op dezen voorslag in onderhandeling
zouden begeren te treden, zullen Hunne Hoogheden in alle billijke en redelijke voor-
waarden en bepalingen bewilligen, zoodal Uwe Edel Mogendheden alle reden van tevre-
denheid zullen hebben en niet alleen de in daden sprekende blijken van den goeden
wil van Hunne Hoogheden ervaren zullen, maar ook de oprechtheid, die zij altijd bij-
zonder hebben behartigd, en tot nog toe betoond hebben in de stipte en naauwgezette
onderhouding van al hunne verbindtenissen en beloften, gelijk men volkomen van hen
vertrouwen mag. Ook willen zij Uwe Edel Mogendheden desgelijks verzekeren van de
goede en oprechte bedoeling van zijne Katholieke Majesteit, als die alles van kracht zal
rekenen, wat Hunne Hoogheden dezen aangaande zullen hebben onderhandeld en
besloten."

Dit staatsstuk getuigde van een oprechte zucht naar vrede en was de uitdrukking van
een gemoed, dat zich streelde met den schoonen droom van een vereenigd en door die
vereeniging rustig, sterk en blóeijend
Nederland. Maar alles kwam aan op de voor-
waarde, op welke deze vereeniging hersteld zou Avorden, en deze lag besloten in de
woorden
onder één hoofd. Doch deze lieten nog in het raidden wie dat céne hoofd zijn
zou. Wat men bedoelde schijnt eenigzins duidelijker aangeduid te worden door hetgeen
straks daarop volgt: onder
erkentenis (of zooals men toen zeggen kon en er eigenlijk
staal:
hekenlenis) van de natuurlijke Vorsten. Door de natuurlijke Vorsten konden
geene anderen verstaan Avorden dan de Aartshertogen en de Koning van
Spanje. Maar,

71*

-ocr page 567-

1621—

1G25.

li64 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

wat geenszins Yoorby te zien is, liet blijkt volstrekt niet of met de woorden van de
natuurlijke Vorsten
de erkenning dier Vorsten door de Nederlanders, of wel de erken-
ning van het te sluiten verdrag door die Vorsten werd bedoeld i. Werd de uitdrukking
in dezen laatsten zin opgevat, en de zamenhang schijnt zulks bijna te vorderen, dan
kon men niet zeggen, dat de Aartshertogen dadelijk de onderwerping der Vei'eenigde
Provinciën aan het afgezworen Bewind vorderden. Voegt men daarby de beteekenis der
zinsnede, waar Hun Hoog Mögenden vermaand worden zich nevens de Aartshertogen van
den plicht van goede Prinsen te kwijlen ^ en 's Lands Welzijn door den vrede te bevor-
deren, dan moet men erkennen, dat de Staten hier onvoorwaardelijk als soevereinen
werden bejegend. Neemt men voorts in aanmerking, op welk een toon van vertrouwen
verzekerd wordt, dat de Staten met de inschikkelijkheid der Aartshertogen tevreden zul-
len zijn, en dat er met geen enkel woord op de godsdienst, dat groote struikelblok,
gezinspeeld wordt, dan mag men het er voor houden, dat men zonder zich weg te
werpen ten minste eenige nadere verklaring van een en ander had kunnen vragen.

Er schijnt geen twijfel aan, of wij hebben hier eene poging te zien van de Vaderlandsche
Anti-Spaansche partij in de Zuidelijke
Nederlanden, die met behulp van zekere dubbel-
zinnige uitdrukkingen de toestemming der Aartshertogen had weten te verkrijgen pp
eene Propositie, welke de grondslag kon worden vaii onderhandelingen, die voor de
voortdurende regering van Vorsten, aan het Spaansche Hof verknocht, gevaarlijk zouden
hebben kunnen worden. Doch den wenk wilden de toongevers onder de Bewindslieden
ten onzent niet verstaan. De stap, door de Aartshertogen gedaan, was door Prins
mau-
RITS uitgelokt om alle onderhandelingen af te snyden, en ten einde te verhoeden, dat
i'EGKius van de gelegenheid partij trok om aannemelijker voorstellen te doen, dan voor
iien, die den oorlog begeerden, wenschelijk was, zoo moesten de door hem gebezigde
uitdrukkingen in zulk eenen zin opgevat worden, dat men zich gedwongen kon achten
hem met verontwaardiging af te wijzen.

%

1 Taalkundig uitgedrukt: liet blijkt niet, of de Avoorden van de natuurlijke Vorsten in den zin
van den objckticvcn, of wel van den subjcktieven genitief te verstaan zijn.

2 Evenwel is de plaats, waar dit gezegd wordt, mede niet vrij van dubbelzinnigheid. Er staat
letterlijk: »Dit is liet punt, hetwelk liunne Hooglieden mij belast liebben, Uwe Edele Mogend-
heden voor te dragen en vriendelijk te representeren, geacht hebbende, dat
hun toestond nevens
dezelven vóór alle nieuwe breking van oorloge te doen dit oiEcie van goede prinsen, zoekende

en behartigende uwen eigenen gedurigen welstand." Wu is de vraag, of hun ziet op hunne Hoog-
\

heden, dan wel op Uwe Edele Mogendheden. Strikt grammatisch kan het niet anders zien'dau
op'het laatste: immers bewijst het volgende uwen
eigenen gedurigen welstand, dat de aangespro-
ken Staten-Generaal liet subjekt zijn van de deelwoorden
zoekende en behartigende, en bij gevolg
ook van den infinitief
doen.

-ocr page 568-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

Even als de Kanselier zonder plichtplegingen dadelijk tot zijn voorstel was overgegaan, ]ö21—
zoo werd hem ook, toen hij had uitgesproken, zonder plichtplegingen ten antwoord ge- BeraadslaÓ^iagea
geven, dat Hun Hoog Mögenden op zijne Propositie letten en een besluit nemen zouden, daarover.
Hiermede kon hij de zaal verlaten, en het stuk werd in handen van Zijne Excellentie
gesteld. De Prins bracht het in de Vergadering der Staten van
Holland met het advies,
dat men den Raadpensionaris gelasten zou, een antwoord te stellen, waarin hij met
krachtige bewoordingen en op goede gronden de onbetwijfelbaarheid van het soevereine
recht dezer Landen moest uiteen zetten, en dengenen, die dat recht in twijfel trok, voor
onwaardig om äangehoord te worden moest verklaren.
Duik stelde een ontwerp volgens
dien last, verkreeg daarop de goedkeuring der Staten van//ο/ίαΜί/, en bracht zyn stuk den
volgenden dag in de Staten-Generaal. Hier openbaarde zich dadelijk verschil van gevoelen.
Vijf Provinciën opperden eerst eene minder beteekenende aanmerking, maar straks gaven
de vier Provinciën:
Gelderland, Friesland, Overijsel en Groningen vrij uitdrukkelijk
te kennen, dat zij
peckius niet volstrekt den pas om zijnen last nader te openen afge-
sneden wenschten te zien. In
duiks ontwerp stond: degenen, die de soevereiniteit der
Staten in twijfel trekken,
zijn en zullen gehouden worden voor onbevoegd om tot eenige
onderhandeling te worden toegelaten. Dit
zijn als rechtstreeks op de tegenwoordige
zending van
peckius, die daarmede reeds veroordeeld werd, toepasselijk, wenschten zij
uit den zamenhang gelicht te zien: anders zouden zij, dus verklaarden zij, zich niet bij
hunne lastgevers kunnen verantwoorden. Zij waren niet te bewegen het voorstel lot
deze wyziging in te trekken, en eindelijk nam
Holland genoegen met het weglaten
van het woordje
zijn, doch slechts onder beding, dat de Provinciën zich onderling ver-
bonden, PECKIUS niet Terder te hooren noch toe te laten, zoo hij zijn voorstel niet vooraf
aan den Prins mededeelde en zoo niet te voren in de Vergadering der Staten-Generaal
beraadslaagd was, of men hem daarop verder te woord staan zou, al of niet i. Dus
kon men zeker zijn, dat de Gezant zich geene gelegenheid zou zien aangeboden om
dezulken, die ooren naar vrede zouden gehad hebben, nader in te lichten, en met een
gevaarlijk wapen toe te rusten: integendeel al wat hij mocht wenschen te zeggen, zou
thans in de omgeving van den Prins gesmoord worden, en daarvan niets medegedeeld,
dan wat men raadzaam oordeelde: men zou wel weten te zorgen, dat de toegang tot
hem niet aan een iegelijk vrij stond, en juist de hooge voet, op welken hij, reeds da-
delijk door den Prins zeiven afgehaald, werd behandeld, kwam daartoe uitnemend te
stade.— De Staten van
Holland hadden al aanstonds nadat de Propositie gehouden Avas,
eene mededeeling gekregen van hetgeen hij met den Prins gesproken had: hij had ge-

' Deze voorwaarde, op welke Holland genoegen nam met de verlangde wijziging, werd vastgesteld
bij geheime Resolutie (zie
Regist. der secreele Resol. v. d. St.~Gen. 25 Maart, 1621). In de Staten
van
Holland eeliler werd de zaak niet geheim behandeld.

-ocr page 569-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— zegd, dus lieetle het, dat de Terklaring, bij welke de Aarlsliertogen, Yóór het sluiten
van het Bestand, betuigd hadden deze Provinciën Yoor vrije Landen te houden, slechts
gold voor den tijd van dat Bestand. — De strekking dezer mededeeling was voorzeker
om de Staten te doen gevoelen, eensdeels dat de bekende woorden, waarbij de Aarts-
hertogen alle aanspraak op deze Landen hadden opgegeven, niet anders op te vatten
geweest Avaren, dan de Prins met de oorlogspartij ten tijde van de onderhandelingen
over het Bestand beweerd had, en anderdeels dat men zich thans verplicht moest
achten het recht onzer soevereiniteit met alle macht te staven, zonder dat het noodig
was eerst uit te maken of dat recht werkelijk in de Propositie aangerand was geworden. —
Voorts had
pegkius gezegd, dat zijne Propositie slechts eene vraag was om te weten,
of deze Landen op dien voet in rust en vrede zouden willen komen, lietgeen men niet
kwalijk kon nemen. — Uit deze laatste woorden blykt, dat hem reeds dadelijk onge-
noegen betoond was.

Het antwoord Het gewijzigd ontwcrp werd des anderen daags (den Maart) door de Staten-Ge-

rEciaus'^ ïiOiKH'icraal, daartoe te zeven uren in den morgen bijeengekomen, in de tegenwoordigheid
van den Prins vastgesteld. De hoogheid en de soevereiniteit van de Vereenigde
Neder-
landen^
dus verklaarden daarbij de Staten, berustte ongetwijfeld en buiten alle tegen-
spraak bij Hun Hoog Mögenden en bij de Heren Staten van de bijzondere Provinciën;
zij hadden haar altijd naauwgezet gehandhaafd tegen al degenen, die ze eenigzins in
twijfel hadden willen trekken, daartegen iets hadden willen ondernemen, of ze aan
eenige andere Prinsen hadden willen toekennen. Nimmer hadden zij diensvolgens eenig
traktaat willen aangaan, dan waarbij die soevereiniteit ten volle erkend was. Dit hadden
zij uitdrukkelijk te kennen gegeven aan den Keizer, de Keurvorsten, de andere Vorsten
van
Buitschland, en aan de overige Mogendheden, ja, aan de Aartshertogen zeiven.
Met de grootste Monarchen, Koningen en ^Republieken hadden zij dan ook, als eene
soevereine Mogendheid, vele en verscheidene groote traktaten en alliantiën gesloten, en
noch met de Aartshertogen noch met den Koning van
Spanje hadden zij eenig verdrag
willen aangaan, voor en aleer dezen mede verklaard en acte gegeven hadden, dat zy
met Hun Hoog Mögenden handelden als met vrije Landen en Provinciën, op welke zij
geene aanspraak maakten. Dewijl dan dit alles zoo klaar was, als de dag, en bij de
geheele wereld bekend, zoo kwam hun de Propositie van den Kanselier
peckius zeer
vreemd voor, als waarbij hij had voorgegeven, dat het belang van deze Landen mede-
bracht, dat al de Provinciën weder tot één ligchaam en onder één hoofd vereenigd
werden, en dat zij zich lieten bewegen tot een verdrag onder erkentenis van de natuur-
lyke Vorsten. Deze voorslag kon geenszins strekken om de rampen van den krijg te
verhoeden en af te wenden, maar veeleer om het vuur van den oorlog weder te ontste-
ken, omdat hij rechtstreeks indruiste tegen de erkende soevereiniteit en hoogheid dezer
Landen, welke Hun Hoog Mögenden tot nog toe zoo loffelijk en met \zulk een zwaren

-ocr page 570-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

oorlog hadden gehandhaafd en yerder met Gods hulp lot het uiterste toe besloten \Yaren
met goed en bloed te handhaTen. Voorts was de Propositie ook in dit opzicht onbe-
hoorlijk, dat zij het vraagstuk van de soevereiniteit opwierp, hetgeen niet anders dan
met verkrachting van de grondwetten van dezen Slaat kon geschieden. Op grond van
«lil alles konden zij zulk eene
onverwachte^ onrechtmatige en onnabuurlijke Propositie
niet toelaten, daar zij een gruwelijke en onlijdelijke aanranding inhield van het aanzien
van hunnen Slaat en een ergen blaam wierp op al de Monarchen' en Republieken, die
met» hen als met een soevereinen Staat verbonden gesloten hadden. Integendeel, zij
waren gedwongen te verklaren, dat al degenen, die op deze of diergelijke wijze het
soevereine recht van deze Landen poogden in twijfel te trekken, te bestrijden of aan
eenigen anderen Vorst toe te kennen, of iels dat daarnaar zweemde, durfden opperen,
'gehouden zouden Avorden voor onbevoegd om tot eenig verdrag door Hun Hoog Mogen-
den te Λvorden toegelaten. Dit was hel antwoord, dat zij den Heer
peckius Ie geven
hadden, en alleenlijk voegden zij nog daarbij, dal de Aartshertogen uit de menigvuldige
klachten, die hun gedaan waren, maar waarop nooit eenige voldoening gevolgd was,
zeer wel welen konden, in welken zin Hun Hoog Mogeftden begrepen, dat het Verdrag
van Bestand slipt en naauwgezet door hunne Hoogheden en den Koning onderhouden was.

Dit antwoord moest den Kanselier worden medegedeeld. Reeds was er beslolen, hem
niet in de vergadering te laten komen om het te ontvangen, maar het hem ter hand
te laten stellen door twee afgevaardigden uit de Slalen-Generaal, die hem tevens zijn
afscheid zouden geven,
boetselaab. en eussum λverden ook met deze taak belast. Z.ij
kwelen zich daarvan en volgens het verslag, door hen deswegens in de Vergadering
gedaan, zeide
pegkius op het vernemen van het antwoord, dat hij niets gesproken had
tegen onze vrijheid, en dat zijne Propositie slechts eene proeve was geweest om te
zien, of men de Landen door dien weg tot rust had kunnen brengen,
icn minste onder
eenige erkentenis,
dat is: in welken zin men de erkentenis, waarvan bij had gespro-
ken, had moeten verstaan, zou later hebben kunnen blijken. — Dus gaf
pegkius dui-
delijk Ie kennen, dat zijne Propositie niet was verstaan, zoo als hij verstaan had willen
worden. De proeve was mislukt en de toeleg van den Prins gelukt; de
Nederlanden
zouden verscheurd, en de Zuidelijke Gewesten een werktuig in de handen van Spanje
Idijven, om in de Noordelijke Provinciën de partij te bcslrijden, wier ondergang zij
l)edoelde. — Zou het raadzaam, zou het mogelijk geweest zijn, dat de beide deelen
van het èéne geheel elkander hadden verstaan, wie zou het durven of kunnen bcweuïn?
Intusschen de schoone droom der Belgische patriotten was vervlogen, en men kan
nagaan, met welke gewaarwordingen
pegkius den 27®^®» Maart 's morgens vroeg 'ä Gra- peckius ver-
veuharjc en het grondgebied der Republiek verliet. — In deze dagen beslolen de
Slalen-Generaal legen den April dus nog voor den afloop van het Bestand, eenen
Biddag uit Ie schrijven »om God den Heer Ie smeeken zijnen toorn van deze Landen

-ocr page 571-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Π21— af Ie wenden en zijne Goddelijke genade lot hunne besclierming te Yerleenen l." Met
een oorlog tooi- oogen, waarvan liet einde niet te voorzien was, en Lij wier vcrnieu-
Aving het geweten van hen, die ze doordreven, niet geheel gerust kon zyn, was er wel
grond om zoo te bidden.

Nu Avas het ook de tijd om de waarheid niet langer voor den Franschen en den
Engelschen Gezant verborgen te houden. Aan carleton, die, gelijk uit zijne briefwis-
seling blijkt, tot nog toe niet in het geheim ingewijd was geweest, maar steeds
geschreven had, alsof van deze zijde de voortzetting van het Bestand mogelijk* en
wenschelijk geacht Averd, en met hem aan du maürier, aan suriano en aan den
toenmaals te
's Ilage met de Staten onderhandelenden Gezant van Denemarken,
werden afschriften gegeven van pegkius Propositie en der Staten antwoord. Onze
Gezanten te
Parijs, aan wie dezelfde stukken waren medegedeeld, schreven terug, dat
zij alom Avaar zulks noodig was »de absurde en ongefondeerde Propositie van pegkius
en de rechtmatige en courageuse resolutie van Hun Hoog Mögenden, die door het gan-
sche Hof Averd geprezen," hadden medegedeeld.

Toebereidselen Z.00 ZOU het dan oorlog zijn ,· en Avaariijk de Prins verzuimde niets om de Republiek
ten oorlog. ^^^^^^^ ^^ Stellen den vijand met eene geduchte macht het hoofd te bieden. Reeds in

Februarij (1621) besloten de Staten-Generaal de Compagniën te versterken: de Neder-
» landsche en Duitsche · tot een getal elk van ΙΰΟ, de AVaalsche, Engelsche en Schotsclie

lot 120 manschappen, een maatregel, Avaardoor het voetvolk met ruim 11,000 man
vermeerderd zou Avorden. Natuurlijk moest dit besluit eerst door de goedkeuring der Pro-
vinciën bekrachtigd Avorden, en eerst daarna behoorden de kapiteins van de Staten der
GeAvesten, Ier Avier reparlitie de Compagniën stonden, de vereischte bevelen tot uitvoe-
ring van den maatregel te ontvangen. Ditmaal echter zou de Prins den kapiteins recht-
streeks aanschrijven lot de versterking hunner Compagniën over te gaan. Dus Avas de
zaak reeds beklonken voordat de Provinciën hare stem hadden kunnen uitbrengen

Toen de Prins de Staten voorstelde de Compagniën zoo aanmerkelijk te versterken,
had hij gezegd, dat hy daartoe liever overging dan tot de oprichting van nieuwe
regimenten. Dus had hij zich genoegzaam verbonden om daarna geene nieuAve corpsen
te vormen. Doch lang duurde het niet, of menige nieuAve krijgsbende Averd op's Prinsen

^ Resol. Holl. bl.. 345. Heeds hij gelcgcnlieid dat de Prins in Ixct vorige jaar te velde Avas
getrokken, Avas er door de Staten van Holland bij de Staten-Generaal aangedrongen op liet houden
van een algemeencn Vast- en liededag, en dezen 'hadden vermaand, dat het hoog noodig Avas,
dat een iegelijk »zich dadelijk aanstelde en scliikte om zich met God te verzoenen"
{Res. Holl.
11, 18 Aug., 1620).

2 Res. SL~Gen. 18, 22, 23, 24, 25, 26 Maart, 1621. Res. Holl. 1621, bl. 341, 345, 347r '

3 Res. St,-Gen, 9, 15, 26 Febr.; 8 Maart, 1621, , \

-ocr page 572-

DES VADERLANDS. liGO

aaiiLeveling door de Republiek in dienst genomen. Eerst kwam de Prins met liet 1021-
denkbeeld om nieu^γe troepen te lichten eenigzins bedekte lijk voor den dag. De
vraag werd geopperd, of het niet raadzaam zou zijn om de pas afgedankte waardgel-
ders -sveder in dienst te nemen; maar dadelijk werd daarnevens de vraag gesteld, of
het niet dienstiger zijn zou tot een gelijk bedrag soldaten te lichten: tegen 4000 waard-
gelders, heette het, kon men met dezelfde middelen wel 15000 soldaten op de been
brengen. Het was onmiddellijk na het vertrek van peckius, dat dit denkbeeld geop-
perd werd, en dus op een tijdstip, dat de vijandelijkheden spoedig hervat schenen
te zullen worden. Op dit oogenblik nu, verklaarde de Prins, kon hij, als het er op
aan kwam eenige onderneming uit te voeren, wegens het groote aantal soldaten, het-
welk door de bezetting van zoo vele punten in het Kleefsche en Guliksche wenl
Aveggenomen, geen honderd Gornpagniën voetvolk op de been brengen. Dus kwam
het aan op vermeerdering der beschikbare krijgsmacht. Aanvankelijk ging uit de Ver-
gadering der Staten van
Holland de stem op, dat op dien voet de versterking der
Compagniën niets scheen gebaat te hebben; dat in de kosten tot deze versterking nog
niet eens voorzien was, zoo daartoe de gelden niet bestemd werden, die door het ach-
terwege laten van de lichting der W^aardgelders ter beschikking zouden staan, en dat
»ons te beladen met krijgsvolk, hetwelk Avij niet konden betalen, zoo veel was als het
Land te ruïneren." Doch na het kort reces in het midden der maand April (1621)
stonden de Hollandsche Staten de lichting toe, hetzij van Waardgelders, hetzij van een
daartegen opwegend getal soldaten. Aan dit voorstel verzekerden zij met hun voorbeeld
een gunstig onthaal in de Staten-Generaal. Zoo veel echter kon men niet gedaan krij-
gen, dat tot het lichten van gewone soldaten werd besloten. De Provinciën, vermits
haar de keus gelaten scheen, gaven aan het op de been brengen van Waardgelders de
voorkeur. Opdat nu zelfs hiermede niet gedraald mocht worden, liet de Prins een be-
richt van de dreigende houding des vijands in de Vergadering brengen en in hel begin
van Junij was de stedelijke krijgsmacht op de been

De veranderde toestand in DuUschland^ de onderdrukking van den opstand in Bohe-
men y
de neiging der Geünieerde Duitsche Vorsten lol onderwerping, was de grond ge-
weest , op welken de Prins de versterking der Compagniën en de oproeping van Waard-
gelders verlangd had: immers, had de vijand zoo vele troepen in
Bohemen en Duilschland
niet meer noodig, zoo was het te wachten, dat hij met dubbele macht op ons los zou
komen s, en te eerder lieten de Vereenigde Provinciën zich op dien grond lot de uit-
breiding der krijgsmacht bewegen, omdat op denzelfden grond de subsidiën aan
Bohemen

1 Resol Stat-Gcn. 8, 21, 23 April; 20 Mei; 4 Juni], 1621. Resol Holt. 1621, bi. 370,
374, 378, 393, 395, 428. 444.

2 Resol. Sial~Gen. 8, 9 Febr.; 21 April, 1621. Resol. Holl. 24 Jan. 1621, bl.317 , 318 , 378.
III Deel. 5 Stuk. 72

-ocr page 573-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G31— en de Duilsche Unie schenen op te zullen liouden. Maar hielden deze wel zoo spoedig
Staat der'zaken ^ — ^^ rasch na Zijne nederlaag liet de Koning van Bohemen weder Tan zich hoo-

van den Koning ren. Had hij geld, dus gaf hij te kennen, zoo zou hij zijne zaken aldaar gemakkelijk

van Bohemen,

kunnen herstellen: nog eenige Taste plaatsen waren in de handen zijner beTelhebbers,
en
Moravië en Silezië hadden hem beloofd, alles Toor hem op te zetten. Trokken in
deze omstandigheden zijne Trienden, bepaaldelijk de Slaten-Generaal, de hand niet ταη
hem af, zoo zouden de OTergebleTene getrouwen te meer in hunne standTasligheid be-
Testigd worden l. Daar eTenwel het staken Tan de toelage aan
Bohemen als een middel
gebruikt moest worden om alhier de uitbreiding der krijgsmacht te TerwerTen, zoo was
er niet Teel kans, dat dit Terzoek Tooreerst zou worden toegestaan. Doch naauwelijks
was de Terslerking der Compagniën bepaald, of naar aanleiding Tan bricTen Tan den
OTerslc FiiäKCK, die zich nog in
Bohemen staande hield, werd Toorgesleld, het nog
niet uitbetaalde subsidie OTer het laatste Tierendeel Tan het Terleden jaar ten behoeTC
van de beTelhebbers, die den strijd nog Tolhielden, aan te wenden. De Prins liet deze
zaak door eene Commissie uit de Staten Tan
Holland met sommelsdijk aan het hoofd
in de Generaliteit aanbeTelen, en reeds sprak hij Tan de wijze, waarop dat bedrag den
Koning, die thans te
WolfenhuUel was, oTergebracht zou kunnen worden Zoo werd
dan ook besloten, om Tooreerst ten minste
50,000 gulden aan den Graaf Tan mansfelt
loe te zenden, ten einde hem, zoo mogelijk, in slaat te stellen, een kern Tan tegen-
stand tegen het herstelde Oostenrijksche gezag IcTendig te houden. Maar toen nu ook
de Stenden Tan
Silezië met den KeurTorst Tan Saksen onderhandeld hadden, en frede-
κίκ V zelf het tooneel Tan den oorlog had Terlaten, en eerst in Brunswijk, later in
',s·
Gravenhage zeWe kwam was het toch niet meer te Tergoelijken, dat zijne zaak

' Resol. Stat-Gen. 4 Jan. 1621. Bij deze gelcgenlieid klaagde de Koning oi^er de-wijze, waarop
de gelden
Troeger waren overgemaakt. Een aanmerkelijk deel schijnt in de Ixanden van lien, die
niet de bezorging belast waren, teruggebleven te zijxi. Reeds te voren waren dergelijke klacliten
gehoord5 docli de Statcn-Generaal hadden aan lien, die zij als Commissionairs gebruikt hadden,
luiu vertromven niet onttrokken.

2 EcsolStat.-GenAG, 17, 19, 27 Febr. j 11 Maart, 1621. Resol. Holl. 1621, bl.324, 371, 374-

3 Resol Holl. 1621, bl. 367. Resol. Stat.-Gen. 10 Febr.j 5 April, 1621. De Koning werd te

Ilage gehuisvest in liet huis van den verbannen van deu mijle , gelegen aan de Noordzijde van

den Kneuterdijk en door hem van de Prinses van ligne gekocht. Resol. Stat.-Gen. 8, 10 April,
1621. Zijne Majesteit verscheen zelve in de Vergadering der Staten-Gencraal, niettegenstaande
dezen hem zulks niet hadden willen vergen en hem aangeboden hadden, hem ten zijnent te
komen hooren. Hij betuigde in sterke bcAvoordingen zijne dankbaarheid, en was hier gekomen,
zeide hij, om van Hun Hoog Mögenden raad te ontvangen, wat verder te doen lot herstel van
zijne zaken
[Resol. Stat.-Gen. 19, 20 April, 1621).

-ocr page 574-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

reddeloos λγαβ verloren. Niettemin Leval de onttroonde Vorst zijnen veldheer mansfelt 1621—

1625.

nog steeds aan de mildheid der Staten aan. De Prins ondersteunde hem. Tallooze malen
Averd dit aanzoek in de Staten-Generaal geopperd, maar
Holland was niet tot het verder
verleenen van hulp aan eene Avanhopige zaak te bewegen Nu werd er een ander
middel beproefd om van de Staten nog eenige opoffering ten behoeve van
Bohemen te
verkrijgen.
Frederik V verzocht op het krediet van de Staten eene som van ΙΙίΟ,ΟΟΟ
gulden te mogen opnemen, en ernstig werd dit verzoek uit Londen door von doiina
en door carletoiv ondersteund, ja! als om een bewijs te geven, dat er nog van Evan-
gelische Boheemsche Stenden sprake kon zijn, verschenen er eenige vertegenwoordigers
van Adel en Steden van dat Ryk in '
ä Gravenhage. Bij hunne dankzegging voor de
hulp hun verstrekt, toen zij door allen verlaten Avaren, voegden zij de betuiging, dat
zij niet twijfelden, of God Almachtig zou de goede zaak nog lot een goed einde bren-
gen , en het aanbod om ten overstaan van eenige Gedeputeertlen van de Staten in nadere
bijzonderheden ten aanzien van den toestand van hun Vaderland te treden. De Staten be-
tuigden ten antwoord hun leed\Yezen, dat hunne subsidiën en hunne toegenegenheid lot geen
l)etere uitkomst geleid hadden; doch daar dit alles van 's Heren hand was toegekomen,
zoo moest men er zich met geduld in schikken, en vertrouwen, dal alles nog ten besle
zou keren, waartoe zij hunne toegenegenheid (van de subsidiën zwegen zij) nimmer
aan de Bohemers onttrekken zouden. Daar zij, dus eindigden zij, beducht waren, dat
het verder verhaal van voorbijgegane zaken slechts lol vernieuwing van droefenis zou
strekken, zoo gaven zij in bedenking, of men hel breeder verhaal daarvan niet lot een
betei'e gelegenheid zou uitstellen. Dus weigerden zy zelfs in nader onderhoud over den
toestand van
Bohemen Ie treden. Niettemin op zoo veel aandrang diende toch iels ge-
flaan te worden, en de Stalen verleenden hun krediet om den gewezen Koning in staat
te stellen de genoemde som op te nemen

Maar verschoonde men de Staten dan ten minste van aanzoeken ten behoeve van de

nu ontbonden Duilsche Unie? Dal de Staten niets liever gezien hadden, dan dat de staat der za-

^ .. · 1 11 · 1 1 . 1 j 1 keu van deDuit-

Geunieerden, ook na de verovermgen door spinola gemaakt en de nederlaag van fre- g^j^g

DERiK V, verbonden waren gebleven en den strijd hadden volgehouden, spreekt van

zelf. In de eerste dagen van het nieuwe jaar (1621) machtigden zij den Prins van

Oranje om een tweetal afgevaardigden Ie zenden ten einde op den üniedag te Heilbron

tegenwoordig le zijn, en de Vorsten en Stenden lot volharding aan Ie moedigen. De

Prins verkoos daartoe de Heren joaghimi en van randwijk. Veel had het in, eer de

voet, op welken deze Staatslieden derwaarts gaan zouden, lol onderling genoegen bepaald

» Rcsol Stat.-Gen. 22, 30 Aprilj 4, G, 8, 13, 24 Mei; 1, 8 Junij, 1621. RcsoL Holl.
bl. 421. Het subsidie aan Bohemen Mcrd tot ultimo Dcc, 1G20 betaald {llesol SlaL-Gen. 6 Mei).

2 Resol. StaL-Gen. 10, 11, 12, 14, 16, 28 Junij, 1621. iiew/./M. 1621, bl. 444, 451, 46u.

-ocr page 575-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

was. Men wilde in geene groole kosten Tervallen, en de benoemde gernacliligden begre-
pen aan zich zelyen en de eer Yan het Land verplicht te zijn, met de noodige praal
op te treden. BoTendien, joagiiimi Yerschoonde zich aanvankelijk op grond zijner onvol-
doende krijgskundige kennis, en met randwijk was de rekening der kosten, bij zijne
vroegere zending gemaakt, nog niet afgedaan. Eindelijk namen beiden de zending aan.
Maar het liep tot in het begin van Maart, eer zij naar hunne bestemming vertrokken.
Volgens hunnen last mochten zij den Geünieerden voor het geval, dat wij na afloop
van het Bestand niet weder in oorlog kwamen, meer beloven, dan waartoe wij uit kracht
van het bondgenootschap gehouden waren. Maar, en dit Avas het andere geval dat zij
stellen moesten, brak voor ons de oorlog uit, dan hadden de Geünieerden van de verdeeling
van 's vijands strijdkrachten het besle voor zich te verwachten, zoodat er in geen geval
reden was om den moed Op te geven en de Unie te ontbinden. Ten einde aan hunne
redenen en aan die van onzen gewonen Agent brederode, welke mede den Uniedag
moest bijwonen, kracht bij te zetten, diende men van onze zijde de betaling van het
subsidie voort te zetten: dit deed men dan ook. Maar toen de Geünieerden, door Ko-
ning jacobus met de belofte gepaaid, dat hij weldra krachtdadig in
Duilschland tussclien
j)eide zou komen, tegen dat die hulp gereed zou zijn, van ons de dadelyke toezending
van UOOO man voetvolk en 15000 ruiters verzochten, zag men hierin weder den toeleg
van
Engeland om onze macht als zijn werktuig tot herovering van de Palis te gebrui-
ken zonder dal hij zelf Spanje's gunst verbeurde. Dus gaven de Staten, naar aanleiding
van dat verzoek, aan het Engelsche Hof te kennen, dat er aan het verleenen van die
liulp in dezen tijd legen den afloop van het Bestand niet te denken viel, en de Koning
derhalve niet dralen moest om zelf de toegezegde troepen over
Bremen naar de Palis
te zenden. Intusschen was nu de laatste hoop der Geünieerden, die op eigen krachten
niet bouwen durfden, vervlogen. De geldelijke onderstand uit
Holland bleef uit, daar
de Prins de Staten met de hoop op het uitwinnen dier sommen tot het toestaan der
versterking onzer legermacht moest overhalen; het eind van het Bestand maakte aan de
toezending van troepen uit
Nederland een einde, ja bracht voor de Geünieerden volgens
de Alliantie de verplichting mede om den Nederlanders hulp te verleenen, en van jaco-
Bus had men niets te verwachten. Dus Avas van nu aan elk der Vorsten voor zich bedacht,
genade bij spinola te vinden De Landgraaf van
Hessen gaf het voorbeeld. Reeds bij
zijne vroegere zending in den zomer van het vorige jaar had randwijk hem misnoegd
gevonden, dat het leger der Unie zijn grondgebied voor den vijand open liet, en toen
im spiNOLA gekomen was en hem vermaande de Unie te verlaten, op slrafle van zijn

1G31—
1025.

^ResolStaL-Gen.5, ö, 7, 12, 18, 20, 21, 22, 23, 25, 27, 29 Jan.; 2, 3, 10, 12, 15, 18,
2G Febr.; 3, 4, 9, 16, 19 Maart; 8, 21, 22 April; 4 Md, 1021.
Rosol IMl 13, 24 Jan.
1021, 1)1. 354 , 371, 374 , 377 , 428.

-ocr page 576-

1021—

1625.

DES VADERLANDS. 1)73

land, even als de Palis, ingenomen Ie zien, loen liad liij een afgevaardigde naar'5 6Va-
vcnhage gezonden, zoo hel heeltc, met den last om den raad der Slalen in Ie winnen,
maar inderdaad om zich Ie Teronlsclmldigen, dat hij, door zijne Stenden, zeidehij, ge-
dwongen, reeds met spiivola in onderhandeling was getreden: slechts de toezending van
Nederlandsche hulptroepen, zoo sclieen het, kon verhoeden dat hij een verdrag sloot met
den uilvoerder van 's Keizers strafgericht in
DuUschland. De Stalen spoorden hem met
krachtige woorden aan tol trouw aan de zaak »der Christelijke Kerken en der verbrei-
ding zyns Heiligen Woords, die God Ahnachtig niel verlaten zou 1;" maar soldaten
zonden zij niet, en de Landgraaf, die sedert onze aansluiting aan
Denemarken ook de
hoop meende op te moeien geven zijnen tweeden zoon door onzen invloed tot Coadjutor
van
Bremen aangesteld te zien zag er geen heil meer in, aan de Unie, die zich
zelf verliet, en aan de Slalen, die hem verlieten, Ironw te blijven, en den April
ging hij met spinola een verdrag aan — Ook de Graven van
Nassau, slechts in staal
gesteld om de kaslcelen van
Siegen en Dillenburg met behulp van eenige weinige Ne-
derlandsche soldaten door den vijand te doen ontzien, maar wier land open lag voor de
invallen van troepen, door den katholiek geworden zoon van Graaf
jan zeiven aange-
voerd, maakten, toen zij te vergeefs om een grooter aantal Wederlandsche krijgslieden
verzocht hadden, hunnen vrede met spitola, waarbij volkomen onderwerping aan den
Keizer en het betalen eener oorlogsbelasling beloofd werd, en zelfs Graaf ernst
Casimir
werd uilgenoodigd zulk een traktaat mede te onderteekenen — Zoo werd bij den
eenen Duilschen Vorst na den anderen de verwachting beschaamd, die hij op de Staten-
Generaal en den Prins van
Oranje gevestigd had, en, wat meer zegt, ook de Duilsche
Volken leerden hunnen blik moedeloos afwenden van de Nederlandsche Republiek. Slechts
door den machtigen Kerkvorst van
Keulen met hunne troepen in het naauw te brengen
en spiNOLA te dwingen de Bisdommen
Munster, Paderborn en Luik bij te springen,
hadden de Slalen eene krachtdadige afleiding ten behoeve van de Proleslanlsche Unie en

' licsul. Stat.-Gen. 11, 15 Maart, 1021.

^ ncsol Stat.-Gcn. 4 Jan. 1021. Rcsol Holl. 1021, bl. 330, 377.

Ten einde dit besluit nog te keren, liadden de Koning van Denemarken cn de llerlogeii
van
Brunswijk, door den Landgraaf om raad gevraagd, brieven geschreveu aan si'IXOLa en aau
de Hessische Stenden. De brieven aan den Markies Avarcn, zoo als de Hessische Blaarsclialk
von
wekdiiu
zcir aan den llaadslicer vosbekgex zeide, »met titelen en grooten roem van den Markies
opgepronkt." Doeh den Uessisclien Stenden gaven die Vorsten te verstaan, dat zij, in geval zij
Kunnen Landgraaf dAvongen niet
snxoLA een verdrag te sluiten, »meer onheil en verwoesting van
liunne vrienden en naburen te verwachten hadden, dan van degenen, die zij nu vreesden'·
{lUipp. van Vosbcrgens zending naar Denemarken, in het Prov. Utr. Arch.),

^ Resol Stat.-Gen. 26 Jan.; 1, 10, 10 Febr.; 15, 16 Maart, 1021. Resol. IMl 1021, bl. 335.

-ocr page 577-

ALCxEMEENE GESCHIEDENIS

1021— in 't Liizonder yan de Hessen-Kasselsclie en Nassausclie Landen kunnen bewerken. Docli
zonder de medewerking van Koning
jacobus durfde Prins biaumts geene vijandelijkheden
legen den Aarlsbisscliop ondernemen, en die medewerking bleef acliler.

Ζ,οο raakten dan de Vereenigde ProYinciën len minsle van de betaling der subsidiën
Verdere uit- aan Bohemen en de Duitsclie Unie ontslagen. Maar Λvas liet staken van den oorlog in

breidiiig van de .

NederluQdsclic Duilsehlaiid recds als een grond gebruikt om de Staten in de versterking der krijgs-
legcuiiaclit, niaclit te doen bewilligen, tlians scheen de omstandigheid, dat daardoor menig hoog-
adellijk legerhoofd buiten betrekking kwam en menig regiment afgedankt stond te wor-
den , eene niet te verwaarloozen gelegenheid aan te bieden om 's Prinsen leger met
degelijke troepen te vermeerderen. Heeds in het vroege voorjaar (van 1G21) deden de
Graven van
stirum het aanbod om de ruiters, die zij uit deze streken den Koning
van
Bohemen hadden toegevoerd, nu aldaar alles afgeloopen was, herwaarts terug te
brengen, om in der Staten dienst over te gaan, en lang duurde het niet, of al die
ruiters werden voor een viertal maanden door de Generaliteit in dienst genomen AVas
dit toegestaan, men kon ook den neef van den Prins, Graaf
ayillem van Nassau, niet
te leur stellen, die het er op gezet had eene compagnie van 500 man voetvolk voor
het Nederlandsche leger bijeen te brengen, vooral toen de Prins de zaak ernstig aanbe-
val, en beweerde nog volstrekt voetvolk noodig te hebben gelijk dan ook Graaf
WILLEM FREDERiK vAiT STIRUM later nog voetvolk in de kwartieren van
Lippe ging
lichten Maar nog scheen het leger niet groot genoeg. Mocht men zich de gelegen-
lieid laten ontgaan om van de troepen der Unie, die na het verdrag met
spiwola afge-
dankt zouden Avorden, een goed dceï over te nemen? Dus werden
joaciiimi en rakdwijk
met de taak belast om een tal van 2000 man van het voormalige leger der Unie aan
te werven. Veel gewich ligers hadden zij ook na den loop, dien de zaken in de
Palts
genomen hadden, aldaar niet te doen, en toen randwijk tegen het einde van Mei naar
Arnhem terug Avas gekeerd, bleef joagiiimi alleen achter om die zaak ten einde te
brengen, welke de Prins met zulk een goeden uitslag bij de Staten voorstond, dat de
andere Provinciën
Holland overhaalden om de aanwerving niet van 2000 maar van 4000
in te willigen

1 Resol Stat.-Gen. 18 Febr.j 26, 27, 31 Maart, 1021. Resol Holl., LI. 349.
.2
Resol Stat.-Gen. 27 Maart; 3, 5, 9 April, 1G21. Resol. Holl 1021, hl 303,
3
Resol Stat.-Gen. 6 Mei, 1621.

^ Resol Stat.-Gen. 24, 26 April; 3, 24 Mei; 7, 21, 29 Jimij, 1621. Resol Holl hl. 393.
Toen de ondcrliandehng wegens liet overnemen der soldaten nog niet gesloten was, vonden de
Geüniecrden goed, Ken te betalen met assignaties op Hun Hoog Mögenden, alsof zij nog op sid)-
sidie rekenen mocliten. Deze vrijpostigheid beantAvoordden de Staten met de verklaring, dat zij

-ocr page 578-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

3Iaar nog was het leger naar 's Prinsen oordeel niet groot genoeg om onzen bodem 1031-
tegen eenen inval Ie verzekeren, of er iels mede uit te ricliten. Was het afdanken
der troepen in de
Palis eene geAvensclite gelegenheid geweest om lot uitbreiding der
krijgsmacht te geraken, liet gerucht dat ook op een ander punt in
Duitschland eene
afdanking van krijgslieden zou plaats hebben, maakte de Prins zich ten nutte om de
Staten tot hel aannemen van nog meer troepen te bewegen. Zoodra toch de onderhan-
deling van
joagiiimi tot het gewenschte doel geleid had, liet de Prins aan de Staten-
Generaal mcdedeelen, dat de Hertog van
Brunswijk en, zoo het scheen, ook de Koning
van
Denemarken hun volk afdankten; bij deze mededeeling voegde hij de vraag, of
het niet raadzaam zijn zou, daar de vijand zich gereed maakte om ons met twee legers
te bespringen, een tweeduizendtal beste soldaten voor drie of vier maanden aan te nemen.
De Provinciën vonden weder gecne zwarigheid tegen de inwilliging van dit verzoek.
Zij zouden nog zonder veel nadenken of zorg lot het opnemen van gelden de toevlucht
genomen hebben, en beschouwden
Holland als den natuurlijken financier der Republiek:
Holland moest het weten of er bezwaar was om aan het noodige geld te komen, al
of niet. Maar deze Provincie, die in de laatste jaren ruimschoots van het krediet
gebruik gemaakt had, en gevoelde dat dit middel uit den aard der zaak beperkt en
gevaarlijk was, schroomde de Staten te verbinden lot uitgaven, die niet door zekere
inkomsten gedekt waren i. Dus werd het voorstel van den Prins aan Hollands over-
^veging toevertrouwd.
Er werd wat opgevonden: de oorlogsbelastingen, die van nu
aan, even als vóór het Bestand, door de plattelandsbewoners op de grenzen betaald
werden tegen hel hun door de Staten verleende vrijgeleide, zouden aangesproken kun-
nen worden om deze nieuwe uitbreiding des legers te bekostigen, en was dat middel
niet toereikend, dan kon men de Waardgelders met een even groot getal manschappen
verminderen, als de nieuw aangenomenen bedroegen: op dezen voet werd de nieuwe
lichting door sommelsdijk en den Dorischen Afgevaardigde terestein in de Staten
van
Holland voorgesteld, en, toen men nog zwarigheid maakte, door den Prins
nader aanbevolen, ten laatste door Holland en straks daarop door al de Provinciën
goed gekeurd.
Maar naauwelijks was dit geschied, of het bleek, dat het nog
niet
zeker was, dat de Vorsten van Brunswijk en Denemarken troepen afdanken zou-
den. Immers stelde de Prins de vraag, of, ingeval die afdanking geene plaats had,
de derwaarts te zenden
^Commissaris niettemin soldaten ten getale van 2000 zou mogen

die assignaties niet dachten aan te nemen: verre Avas liet er van daan, dat de Geünieerden uo{j
iets Tan hen te eischen zouden hebben: door tejjen de bepalingen der Alliantie buiten hen oui
niet srixoLA te oiidcrliandelen, Iiadden zij alle aanspraak op subsidie verbeurd, en van nu aan
rustte veeleer op hen de verjdiclitinjj om de Staten Ic ondersteunen
{Rcsol. Stat.-Gcn. \ 1021).

» Resol. Holl, 1021, bl. 401.

-ocr page 579-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— aamverven. De zaak was nu eenmaal loegeslaan; de gelden aangewezen; dus laat het
1035,

zich denken, dat die vraag loeslemniend beantwoord werd i.

Versterking Maar ook Icr zee diende men zich te wapenen de riviermonden en stroomen
(Ier zecmaclit.

moesten beveiligd, de Vlaamsche havens geblokkeerd, de koopvaarders van het geleide
Tan ooi^logschepen voorzien, en eene vloot bijeengebracht worden, met welke de vijand
voor goed uit zee kon worden geweerd. Daartoe waren in de maand Februarij gedepu-
teerden van de Collegies ter Admiraliteit van
Holland en Wesl-Friesland te 's Ilage
bijeengeroepen om met den Luitenant-Admiraal Obdam te beraadslagen. Het resultaat
dezer bijeenkomst w^as het advies om 105 schepen uit te rusten, waarvan 41, bemand
met 30 koppen, bestemd om in de binnenwateren, en 64, met 80 koppen, om bui-
tensduins dienst te doen. Ten einde dat getal bijeen te krijgen, zouden er niet minder
dan 87 nieuwe bodems (56 kleinere voor de binnenwateren, en ΰ1 grootere voor de
dienst in de ruime zee) door de drie Admiraliteiten,
Amslerdam, Rotterdam en Jloorn
of Enhhuisen
aangeschaft en gewapend moeten worden, waartoe naar de gemaakte be-
grooting eene som van 401,700 gulden vereischt werd.

Bedenkt men, dat bij dit alles ook de vestingen in behoorlijken staat moesten zijn:
dat de verdedigingswerken van
Papenmuis^ Ravenstein, Gennep, Lieroord, Blokzijl en
andere forten moesten verbeterd, voltooid of uitgebreid worden, dan kan men zich
eenig denkbeeld vormen van de vrecselijke kosten, die zulk eene machtsontwikkeling

Toestand der medebracht. Het aandeel van Holland alleen op den staat van oorlog van het jaar 1621
iiiianciëii ouder -n· η · ·

al die uitgaven, bedroeg meer dan één millioen 800,000 gulden meer dan het vorige Jaar, behalve de

kosten van de Waardgelders en die, welke vereischt werden om het leger marschvaardig
te houden Het viel dikwijls bang genoeg om de aangegane geldelijke verplichtingen
te beantwoorden en de Prins had menigmalen de gelegenheid om op den hem eigenen
ruwen toon te klagen, dat er in den tijd van den ouden barinevelt nimmer, en thans
ieder oogenblik gebrek aan geld was. Zoo baarde het reeds groote zorg, uit wat mid-
delen de ruiters der Graven van stirum, dadelijk nadat zij in de dienst der Staten ge-
treden waren, te betalen. Men wist op het oogenblik er niets beters op, dan eene nog
niet eens toereikende som aan te wijzen, die toevallig door den Ontvanger-Generaal
geïncasseerd was Gedurig kwam die Ontvanger-Generaal, doublet, in persoon ter
vergadering der Staten klagen en vragen. Nu eens was het dat hiij, in weerwil van
al zijne pogingen, van de Provinciën gcene penningen kon bekomen: slechts door
Hol-
land
werd zijne kas eenigermate gestijfd; dan weder, dat hij volstrekt geene kans zag

ï Resol Siat.-Gen. 4, 5, 10 Junij, 1621. Resol. Holl 1621, bi. 446.
2 Zie liiervoor,
hl 557. » jiesoL Holl. 1621, hl 467.

4 Resol. Slat.-Gen. 2, 9 April, 1621. Resol. Holl. 1621, hl 349.

-ocr page 580-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

om de AYÏssels Ie betalen, door hen, die builenslands troepen wierven of over den aanleg 1021—
der fortificaties gesteld waren, op liem getrokken. In zulk een geval zonden de Staten-
Generaal naar den Raad van State om advies, terAvijl juist de Raad van State sleeds van
de Staten-Generaal moest trachten te weten, hoe aan penningen te komen. Om geld voor
de fortificaties te vinden, eindigde men met den Ontvanger in de maand Mei te machti-
gen eene som van omstreeks 154,000 gulden op te nemen Doch dit had toen gecne
geringe zwarigheid in zich. Te vergeefs trachtte de Ontvanger geld te krijgen: hij kon
het niet te leen hekomen, niet dat de Staten-Generaal geen krediet meer hadden, maar
het haperde daaraan dat er een zeker plakaat op den koers van het geld, in weerwil
van de ernstige waarschuwing der andere Provinciën, door
Holland afzonderlijk was uit-
gevaardigd, met het doel om het » onverdragelijk steigeren" van het geld tegen te gaan.
De Staten van dit Gewest hadden dien maatregel volstrekt noodzakelijk geacht; zij wildeii
het slaan van »zwakke speciën" verboden hebben, ten einde het geven van opgeld op
de »sterke speciën" te verhoeden. Maar sommige Provinciën lieten zich aanvankelyk
niet bewegen tot het uilvaardigen van een gemeenschappelijk plakaat. Nu ondervonden
zij weldra de gevolgen.
Holland verbood den uitvoer van muntmateriaal, en het kantoor
van den ontvanger werd overladen met speciën door de Stalen van
Holland builen koers
gesteld. Wie zou hem het verlies, daarbij te lijden, vergoeden? Er was geen middel
op, dan dat de Provinciën, nadat
Zeeland zoo ver gegaan was van de ambtenaren der
Generaliteit in
Holland zelve op te zetten de Staten van dit Gewest niet te gehoorza-
men, zich eindelijk aan
Hollands financieelen maatregel aansloten: hetgeen dan ook
geschieddc

Maar hoe, boven en behalve al die uilgaven voor verdediging en aanval te land, de
kosten dier ontzaggelijke uitrusting ter zee te vinden? Ten spoedigste, zeiden de Gede-
puteerden der Hollandsche Admiralileiten, zou de daarloe benoodigde som gevonden
moeten worden, »ten ware men de Collegies ter Admiraliteit in eene geheele ruïne,
het bootsvolk in muiterij en alle equipage te waler in schadelijke confusie wilde zien
vervallen." Gelukkig lieten zij niet na, zeiven een advies te geven. De Oost-Indische γ^^^ q^jj..
Compagnie, zeiden zij, moest » voor de treilelijke voorrechten, zoo lang van het Land w^Xi

genoten en voor de belangrijke geldelijke bijdragen daarbenevens ontvangen, eenige opofferingen ge-
1 j- .. . vorderd.

wederdienst bewijzen en het Land in deze nooddruft van geld met een belangrijke som
bijspringen." Voorts moest zij zich ontzien, de waarde van de in de
Oost-Indiëu ge-
maakte prijzen en van de ingevoerde goederen lager op te geven, dan behoorde, en

' Resol Siat.-Gen. 30 April; 12, 13, 15, 19, 22 Mei; 22, 25, 28 Junij, 1Ö21. Resol JIoU.
1621, hl. 442, 455, 469, 470.

2 Resol. SlaL-Gm. 29 Maart; 21, 30 April; 4, 11, 27, 29 Md; 1, 3, 4 Junij, 1621.
Rcml Holl 1621, bi. 378, 435, 448.

III Deel. 3 Stuk. 73

-ocr page 581-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

dus 's Lands wellig aandeel aan den buit geringer en de opbrengst der inkomende rech-
ten minder ruim te maken. Dit was het eerste middel, hetwelk de gedeputeerden der
Admiraliteiten aan de hand gaven om de nieuwe uitrusting Ie betalen. Een tweede was
de invordering van eenig lastgeld van zulke koopvaarders, die geen kosten gedaan had-
den om hun schip in staat van tegenweer te stellen, en anders kosteloos de baat der
veilige vaart zouden genieten. Het in de derde plaats. voorgeslagen middel was een
ruime bijdrage door de Stalen-Generaal aan de kas der Admiraliteiten te verleenen, iets
waarop deze wel aanspraak mochten maken, aangezien de Generaliteit gedurende het
Bestand, alleen uit de middelen van de Admiraliteit te
Amsterdam, omtrent twintig ton
gouds genoten, en de Oost-Indische Compagnie van dezelfde Admiraliteit tien ton gouds,
en van die van
RoUerdam vier ton, en van het Noordhollandsche Collegie éénen ton gouds
ontvangen had. Ten vierde, moesten de licenten en convooijen tot het bedrag van vóór
het Bestand verhoogd en eenparig en streng worden ingevorderd. ïen vijfde, behoorden
de Admiraliteiten gemachtigd te worden om voorloopig eene zekere som te negoliëren.
Aan het slot van hun advies brachten de gedeputeerden de belangrijke vraag ter sprake,
in hoeverre het mogelijk zou zijn, in de tegenwoordige omstandigheden de vervolging
der zeeroovers vol te houden. Wel begrepen zij, dat het veel opspraak geven zou, zoo
men
hautains vloot herwaarts riep en de zee aan de zeeroovers overliet; maar, daaren-
tegen , HAUTAINS toestand in die wateren, zoo hij zich van geen veiligheidshaven meester
maakte, kon hagchelijk worden met zijne uit den aard der zaak bij hunne jacht op de
zeeroovers verstrooide schepen. Dus moest men zich niet al te zeer laten verschrikken
door het geroep der kooplieden, die zich ook veel te veel waagden en evenmin den
vijand als de stormen schenen te ontzien — Nu het niet meer gelegen kwam, eene
vloot in de Middellandsche zee te houden, werd van de stoutheid der koopvaarders bijna
eene misdaad gemaakt.

]021—
]625.

Dit advies, waarbij van de Oost-Indische Compagnie niet alleen groole opoileringcn
gevergd werden, maar zij tevens openlijk van bedriegelijke handelingen ter benadeeling
van het Land beschuldigd werd, kon niet missen de verstoordheid van de machtige
Bewindhebbers dier Handel-Maatschappij gaande te maken. ^ Jammer maar, dat de
Admiralilcilen, bepaaldelijk die van
Amsterdam , mede niet gansch zuiver Avaren van
schuld. Ook duurde het niet lang, of er rezen hooggaande klachten over de handel-
Λvijze dier Admiraliteit. De zaak leidde de Staten van
Holland tot het benoemen van
eene Commissie lot onderzoek van de misbruiken in de rekeningen van de Collegiën ter

Misbruiken aan
de Admiraliteit te
Amsterdam ver-
weleii.

1 llesol. Stat.-Gen. 25 Fcbr. 1G21.

- In cenigc steden van Holland was liet {jetal der UeAvindhcbbers van do Compagnie door af-
sterven aanmerkelijk ingekrompen, doordieu men, met versmading van de bestaande voorsclirif-
ton, de opene plaatsen onvervidd liet. Dit gaf ook aanleiding tot opspraak (/io-s. 7/o//. 1621 , bl. 413)·

-ocr page 582-

DES VADERLANDS. 079

Admiraliteit. In liet begin van Mei (1621) bracht deze Commissie rapport uit, en bel 1021-
bleek, dat er in de rekeningen, vooral van het Collegia te
Amsterdam, zeer vele blinde
en aan verdenking onderhevige posten waren. De Admiraliteiten, en dit was wel te
verwachten, gaven den Staten van
Holland te kennen, dat zij hun geen verantwoording
schuldig waren en geene meesters hadden te erkennen, dan de Slaten-Generaal. Dus
besloten dan de Staten van
Holland^ de zaak voor de Generaliteit te brengen. Zij
zonden eene buitengewone Deputatie naar hare Vergadering met den last om te verkla-
ren, dat er op diergelijke misbruiken gelet diende te worden, ten einde zij door hel
straffen der schuldigen geboet of ten minste door het invoeren van een beter reglement
voor het toekomende verhoed werden. Op deze aanmaning benoemden de Staten-Generaal
eene Commissie van onderzoek, bestaande uit de Heren
voogt, muts, magnus, roode,
LYGLAMA, SLOET en sciiAFFER. Recds voordat deze Heren iets konden uitgericht hebben,
bleek het op eene in het oog vallende wijze, dat de leden der Admiraliteit te
Amsterdam
zich zoodanige afwijkingen van hunne Instructie veroorloofden, dat geen eerlijk man
die Instructie zonder meineed kon bezweren. ïn deze dagen, namelijk, weigerde
jagob
POPPE, tot lid van het Collegie te Amsterdam aangesteld, den eed als zoodanig te
doen, omdat de Instructie in vele opzichten niet werd nagekomen. Dit was den Slaten-
Generaal eene aanleiding om aan de verschillende Collegiën aan te schrijven, dat zij
hunne Instructie zouden hebben te volgen of binnen veertien dagen de redenen op
te geven, waarom zij daarvan meenden te moeten afwijken. Hierop deed
poppe en
naderhand nog een nieuw lid,
klaas corkeusz. veen. Burgemeester van Hoorn, voor-
waardelijk den vereischten eed.

Het laat zich echter denken, dat het, in weerwil van al dien ijver en ernst, in
eene zaak, waarbij zoo vele aanzienlijke mannen betrokken waren, lot geen open-
bare strafpleging kwam. De krachtsinspanning en het gezag van kundige mannen
was vereischt om de noodige vloten te water te krygen, en zou men dan nu de be-
staande Collegies ter Admiraliteit ontstemmen of vertoornen, en ze gaan zuiveren,
niettegenstaande zij in het staatkundige ééne lijn met de Regering trokken? Redenen
van slaat waren voldoende geweest om de braafheid zelve te straiTen, hier strekten
zij om aan de overtreding straffeloosheid te verzekeren. Dus vernam men dan, eerst,
dat het onderzoek naar de gedragingen der Admiralileits-Collegies geenen voortgang
gehad had wegens de afwezigheid van de buitengewone Gedeputeerden van
Holland^
die aanvankelijk met die laak belast geweest waren. Nu Holland zelve voor de kiesche
aangelegenheid scheen terug te deinzen, nam het Amsterdamsche Collegie een
hoogen loon aan. Zij waren, dus schreven zij den nfien Mei (1621) aan de Stalen
dezer Provincie, yan hunne Instructie afgeweken, omdat hunne voorgangers zich
daaraan ook niet gehouden hadden. Voorls gaven zij Ie kennen, dat zij vernomen
hadden, hoe een afgevaardigde uit
Amsterdam in de vergadering der Staten »zeer was

75*

-ocr page 583-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Γ)21-- uilgevaren lot schade en nadeel T,an hun Collegie: dit dachten zij bij tijd en wijle
te gedenken." — Ziedaar een volslagen dreigement tegen een lid van de hoogste Ver-
gadering der Provincie op grond dat hij zich van zijn recht en plicht om vrijuit te
spreken gekweten had. Hooger kon de vermetelheid niet gaan. Zoo oordeelden dan ook
de Staten van
Holland. Zij gelastten hunnen Gedeputeerden ter Generaliteit bij ver-
nieuwing aan te dringen op het doorzetten van het onderzoek naar de misbruiken, en
Hun Hoog Mögenden te verzoeken, de Amsterdamsche Admiraliteit rekenschap af te
vorderen, wie de man was, die haar gezegd had, dat een lid der Staten zich op eene
onAvaardige wijze over haar had uitgelaten, en \Yie dit lid zijn zou, opdat den Staten
van
Holland behoorlijke voldoening gedaan werd, vermits zij niet konden dulden, dat
een lid uit hun midden dus gedreigd werd. Onttrokken zich de Staten-Gcneraal, dan
zouden de Staten van
Holland zulks » met volle macht" zelven doen: immers was hel
onlijdelijk dat iemand uit hunne Yergadering, die »voor het gemeene beste of om
eenige misbruiken in het beleid van 's Lands zaken of het beheer van 's Lands pennin-
gen aan het licht te brengen, Slaatsgewijzc zijn gevoelen uitgebracht en een voorstel
gedaan had,^ deswegens door iemand ^verd gedreigd, daar het Hun Edel Mögenden
vrijstond in de hoogste regering vrijmoedig hun gevoelen te openbaren." Evenwel blijkt
het niet, dat aan de Staten van
Holland voldoening is geschied, en Avat erger was, hel
gansche onderzoek bleef achterwege: Aveldra stond het geschapen, zoo werd in de
vergadering dier Staten zelven medegedeeld, dat er niets van zou komen en de zaken
van kwaad tot erger zouden vervallen. In Junij werd den Staten van
Holland medege-
deeld, dat het onderzoek weder was opgevat, maar tegelijk moesten zij vernemen, dat
het wegens het vertrek der buitengewone Gecommitteerden weder vertraagd zou dienen
Ie worden, üe poging, die nogmaals Averd gedaan, om te zorgen, dat de zaak niet
ter zijde werd gesteld, bewees slechts, dat daartoe alle gevaar bestond. Iiltusschen
waren de Admiraliteiten, en bepaaldelijk die te
Amslcrdani, ijverig bezig om de beste
midtlelen aan te wenden ten einde eene groote vloot niet alleen voor een tijd te krijgen,
maar ook te houden. Aanvankelijk was bepaald, dat zij de bodems huren zou, die
tot versterking der zeemacht noodig waren; maar de huur kwam duur uit, en het was
voordeeliger ze te koopen: hiertoe verzocht zij machtiging, en de Stalen van
Holland
verleenden ze, »omdat de oorlog niet was voor een tijd", en onder voorwaarde, dat
de inkoop met zuinigheid werd aangelegd, » opdat alle aanleidingen lol bedenking en
opspraak" afgesneden worden mochten, en alzoo geen nieuwe grond mocht gegeven
worden lot de vorige klachten, dat de Admiraliteiten bij den inkoop van allerlei benoo-
digdheden de leveranciers len nadeele van Jiet Land bevoordeelden l.

1 Resol Stat.-Gen. C, 8, Mei; 10 Junij, 1G21. Besol Holl. 1021, bl. 350, 415,'422, 428,
433, 441, 447, 479, 482.

-ocr page 584-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

Immers hadden de Stalen-Generaal zicli met het advies van den Luitenant-Admiraal ifisi—

Tan Holland en -van de Gedeputeerden der Hollandsche Admiraliteiten in de hoofdzaak „ ,

^ Bepaaldelijk dc

vereenigd. Opmerkelijk Avas hierbij, dat alzoo al de inspanning om het Land van eene Hoiiaiidsche Ad-
miraliteiten wor-

grooie τΐοοί te Toorzien op de Hollandsche Admiraliteiten neder zou komen. Wel Aver- den met de uit-
den, toen dezen Collegiën vergund werd Yoorloopig de som -van 100,000 gulden op te ^"lastf
nemen, die yan
Zeeland en Friesland mede gemachtigd een vierde van de hij hen he-
noodigde gelden te negotiëren, maar hoe betrekkelijk gering zouden die gelden wezen,
wanneer, zoo als het schijnt, de Admiraliteit van
Middelburg slechts voor de blokkade
van eene enkele Vlaamsche haven, en die van
DoJiJaim voor de uitrusling van ééne
])inas te zorgen had. In
Holland waren de meeste hulpmiddelen voorhanden, van Hol-
land
waren de ijverigste pogingen Ie wachten: wel is waar, genoot men nu ook in
Holland de balen van het vertier, lietwelk de ontzaggelijke uitrusting opleverde; maar
waar, hetzij de genoegzame ondernemingsgeest, hetzij de gunstige gelegenheid ontbreekt,
daar laat men gaarne de voordeelen aan anderen over, die de vereischte krachten bezit-
ten om ze te behalen. Evenwel wilden de Staten-Generaal de Zeeuwsche en de Friesche
Admiraliteit niet geheel builen het spel laten. Zij riepen ze mede op om tegen den
14den Maart (1621) door hare Gedeputeerden nader op de »veiling der zee te adviseren
en de middelen daartoe te vinden." Bij deze bijeenkomst der Gedeputeerden van alle
Ncderlandsche Admiraliteiten zouden zich Gedeputeerden der Oost-Indische Compagnie
komen voegen, ten einde zich met hen te verslaan, betreirende hetgeen men van hunne
Maatschappij eischen mocht of hopen kon. Op deze bijeenkomst nu liet de Admiraliteit
van
Dok/mm zich niet eens vertegenwoordigen

In het advies van den Vlootvoogd obdam en van de Gedeputeerden der Admiraliteiten Het verdrag
was in de laatste plaats de vraag opgeAvorpen, of het niet raadzaam zijn zou, de pogin-
gen tot uitroeijing der zeeroovers te slaken. Deze voorslag viel zamen met de zucht,
sprake,
die bij den Prins en zijne raadslieden bestond om de vroeger afgebroken ondei-handelingen
van vrede met
Algiers ^ weder aan te knopen. Slechts omdat hel wenschelijk was een
reden te hebben om eene vloot in zee te houden , die bij het hervallen van den oorlog
tegen den Europeschen vijand kon gekeerd worden, schijnt men de pogingen om vrede
met de Algerijnen te sluiten opgegeven te hebben. Thans was die oorlog hervat en
geene voorwendsels waren meer noodig om eene geduchte scheepsmacht uit te rusten.
Ja! hield de strijd met de zeeroovers aan, dan kon hij nu een ernstige overlast worden,
ja een groot gevaar medebrengen. Dus was men van nu aan gezind tot eene poging
lot het slaken van den vervol gin gskrijg tegen de Algerijnen, en er werd besloten aan onzen
vlootvoogd in de Middellandsche zee te schrijven, dat hij zich, als hel eenigzinsdoenlijk
was, op denzelfden voet, als dit vroeger beproefd was, met hen zou trachten te verstaan.

1 Resol StaL^Gen. 25 Tebr.; i? Maart, 1021. 2 yje hiervoor, bladz. 342—356.

-ocr page 585-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Γ)31— Slaagde hij niet, zoo moest hij niettemin de Middellandsche zee onlruimen, en op de
lioogle van
Lissabon de schepen zijner yiooI afwachten, die zich i^an hem afgescheiden
hadden om eenige koopvaarders uit de
Levant herwaarts te geleiden -— johaw mauricque
scheen de aangewezen persoon om de onderhandelingen te hervatten. De vervanging
van den Consul
wijnand de keyzer, die zoo dikwijls om zijn ontslag gesmeekt had,
kon den Slaten de gelegenheid geven zich op nieuw met de Overheid in
Algiers in
betrekking te stellen. Niettemin werd
mauricgres verzoek om de keyzers opvolger te
vi^orden en als zoodanig met een schrijven van Hun Hoog Mögenden naar
Algiers te
worden gezonden, aanvankelijk (den April, 1621) door de Slaten-Generaal afge-

slagen. Geen Avonder: want de Arnsterdamsche handelaars op de Levant^ vreezende,
dat de onderhandelingen mislukken zouden, en meenende, dat er in allen gevalle op
een bestand met de Barbarïjsche Staten niet te bouwen viel, zagen vooruit, dat hunne
rijkbeladen schepen weerloos aan de roovers prijs gegeven zouden zijn. Dus trachtten
zekere personen de geheele zaak te dwarsboomen, ja, wisten den brief op te houden
die door den Raadpensionaris van
Holland gesteld was, en volgens besluit der Staten-
Generaal naar
hautaiw zou gezonden worden. Doch de mannen van het gezag waren
niet geneigd, voor dezen tegenstand te wijken. Naauwelijks was het bekend gewor-
den, dat de brief na veertien dagen nog niet verzonden Avas, of men drong er in de
Staten van
Holland op aan, dat er maatregelen genomen zouden worden om hautain
len spoedigste met het besluit der Slaten bekend te maken. Dit gescliiedde, en dadelijk
stond het nu vast, dat
mauricque naar Algiers zou worden afgevaardigd, en hautair<i
eenen geschikten persoon van de vloot nevens hem derwaarts zou zenden

Zag alzoo menig aanzienlijk koopman in Holland de onveiligheid van zijnen handel
in de Middellandsche zee als eene vrucht van den oorlog vooruit ; zouden de deelhebbers
der Oost-Indische Compagnie zich belangrijke opofferingen moeten getroosten en hare
Bewindhebbers zich van nu aan strenger gadegeslagen zien, dit een en ander was
welgeschikt om velen en van de vermögendsten in de voornaamste Provincie tegen
den oorlog in te nemen. Maar ook het algemeen had, in
Holland vooral, reden
genoeg om onder den weder aangevangen oorlog te zuchten. Op
Holland kwamen de
Dc last komt bezwaren voornamelijk neder. De andere Provinciën wierpen den last op de algemeene
ügLi·.kas der Unie, en gevoelden zich niet zoo zeer elk afzonderlijk aansprakelijk voor de
geweldige uitgaven. Zekere kosten op eigen verantwoording te nemen, daaraan onttrok-
ken zij zich. Toen er geen geld voorhanden was om de versterkingen van
Lieroord,
die in de eerste plaats strekten om de grenzen van Groningen en Friesland te beveili-

1 IXcsol Stat.-Gen. 20 Maart, 1G21. Resol Holl. 1621, 1)1. 328.

2 Rcsol. Slat.-Gen, 31 Maart; 23 Apr.; 19, 25, 27, 29 Mei; 4, 7, 15, 24 Junij, 1021.
Res. Holl 1621, bl. 35G, 428, 431, 433, 451.

-ocr page 586-

»ES VADERLANDS. U85

gen, in goeden slaat Ie brengen, cpperde men in de Slaten-Generaal de bescheidene Ißäl—
vraag, of men
Friesland en Groningen niet zou kunnen verzoeken, de gelden, daartoe
benoodigd, te betalen, op afkorting, voegde men er bij, van de bijdragen dier Provin-
ciën voor 1622. ^ Dit Avas waarlijk niet te veel gevergd. Toen bet plan was gemaakt
om langs
Waal en IJscl eene reeks van kleine wijkschansen aan te leggen, ten einde
de omstreek van
Nijmegen en de Vclmve niet bloot te laten liggen en den vijand alzoo
het voorwendsel te benemen om van die Kwartieren oorlogsbelasting te heffen, was er
de bepaling bijgevoegd, dat
Gelderland de helft van de kosten zou dragen eener onder-
neming, die hare ingezetenen voor brandschatting bewaarde. Dit nu achtte die Pro-
vincie nog te veel gevorderd en zocht zich aan die bepaling te onttrekken Maar
Zeeland vooral gaf duidelijk te kennen, dat zij zich niets boven andere Provinciën of
])ijna boven den gewonen staat van oorlog zou getroosten. Er verschenen buitengewone
afgevaardigden van de Zeeuwsche Staten, in den persoon van
simon van beaumont,
pensionaris van Middelburg, en a'an boude wijn de witte. Secretaris van Goes, om te
klagen over de ongelijkheid van de verdeeling der oorlogslasten, als onbillijk op hun
Gewest drukkende, en om te herinneren, dat zij de versterking der Compagniën slechts
ingewilligd en ten uitvoer gebracht hadden op de vaste toezegging, dat zij geschieden
zou in afkorting van de gewone quote,, en in plaats van de subsidiën, aan
Bohemen
en Duitschland verstrekt Toch vorderden zij op lioogen toon, dal er buitengewone
kosten gemaakt zouden worden, ter ])eveiliging van de, naar 't geen zij vernamen, sterk
Jjcdreigde grenzen van
Zeeuwsch-Vlaanderen. Zoo als zij verklaarden met vervs'ondering
gehoord te hebben, waren bijna alle kwarlieren in die streek slecht verzekerd: te laat
was men er op bedacht geweest,
IJzendijk en Aardenburg van nieuwe werken te voor-
zien; de magazijnen waren ledig; te
Oosiburg en te Sluis was er naauwelijks een affuit
voor het geschut, naauwelijks een plank om bij liet opwerpen van de batterijen ge-
])ruikt te worden; geen korrel bruikbaar koren was er van 's Landswege in voorraad. —

I

Dit tafercel was slerk gekleurd, maar bij het onderzoek, door den Raad van State ver-
ordend, was het niettemin gebleken, dat er veel voorraads te kort kwam. De Staten
van
Zeeland werden verzocht, bij voorraad kruid en rogge in de magazijnen te bezorgen,
legen de klacht wegens verongelijking bij de verdeeling der lasten kwam de Raad van
Slale op; doch
Zeeland hield liaar beweren legen dit Collegie vol

Maar al hadden de Provinciën meer moeten venluren, dan zij gezind waren zich Ie
laten welgevallen, zij hadden weinig grond van klagen. Immers waren zij het niet, die

^ Res. Stal.-Gcn. 13 Mei, 1C21.

2 Resol Stat.-Gen. 29 Junij, 1621. 3 jxesol StaL-Gen, 29, 30 Maart, 1021.

^ Resol Stat.-Gen. 3, 6, 9, 19 April, ÏÖ21. Rcsol. IM. 1621, bi 303.

-ocr page 587-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621-— door hare ernstige Tcrloogen tot liet bijeenroepen der Nationale Synode in Holland de
16

partij tot liet bewind gebracht hadden, die nu en haar zeiven medesleepte en van
Holland het uiterste vergde om den oorlog behoorlijk toegerust aan te vangen en krach-
tig vol te houden? Al waren zij ook beducht voor de toekomst en in haar hart afkerig
van den worstelstrijd met eene halve wereld, na het voorgevallene schoot er voor de
Provinciën geen andere rol over, dan, terwijl zij zeiven zich zooveel mogelijk vrijwaar-
den, verbaasd aan te zien, hoe
Holland werd geprest om aan de eischen van den kryg
te voldoen. Want
Holland trachtte niet haar aandeel in de lasten der Unie verminderd
of hare buitengewone bijdrage op hare gewone quote afgeschreven te zien. Integendeel
zij kwam de kas der Unie met renlelooze voorschotten en met haar krediet gedurig te
hulp, en de Prins wendde zich bij de schreeuwende behoeften van het oogenblik bepaal-
delijk tot de Staten van
Holland, alsof het nog de tijd was, dat Holland alleen tegen Spanje
stond en de andere Provinciën door ondersleuning moest overhalen om niet tot den vijand
over te slaan. Omstreeks het begin van
Mei (1621) verscheen hij in de Vergadering der
Stalen dier Provincie. Nooit, zeide hij, Avas hij te velde getrokken, zonder van die
van
Holland de toezegging bekomen te hebben, dat zij zorg zouden dragen, dal hij van
krijgsbenoodigdheden en geld voorzien werd. Thans genaakle de tijd tot de een of andere
laijgsonderneming. Maar de Gecommitteerde Raden verklaarden geene middelen te hebben
om de noodige behoeften te bekostigen, zelfs tot de vervaardiging der Icgerwerken en tol
de betaling van het krijgsvolk scholen de middelen Ie kort. Hij van zijne zijde moest zijn
leven met dat zijner soldalen wagen. De verdediging van het Land hing er geheel van af.
Dus verzocht hij dat de Stalen ditmaal niet zouden uil een gaan, zonder dat cr verzekerde
middelen gevonden waren om aan penningen te komen. — In antwoord op deze toespraak,
bedankte de Vergadering den Prins voor zijne w akkere zorg, en verzekerde hem, dal
men hem naar het uiterste vermogen zou ondersteunen — Maar hoe slaagde de Provincie
er in, om aan den eisch te voldoen ? Gelden op renten op te nemen beschouwde men
steeds als een invretenden kanker. Dus moest alles met belastingen gevonden worden,
en het ontbrak niet aan de dringendste vertoogen en donkerste afschilderingen van het
bestaande geldsgebrek, gedurig door den Raadpensionaris in de Vergadering gedaan, om
de Leden tot het inwilligen van allerlei heffingen te bewegen. Maar de Sledélijke Over-
heden schroomden het ongenoegen harer ingezetenen op zich te laden. Toen den
Januarij (1621) beraadslaagd werd over de heffing van den honderdsten penning, ver-
langden die van
Dordrecht, dat de taxatie, daartoe vereischt, door de gedeputeerden
uit de Staten zou geschieden om de Stedelijke Overheid niet aan de ongunst harer
burgerij bloot te stellen, en algemeen begreep men, dat de fortuinen beneden de 2000
gulden voor als nog vrijgesteld moesten blijven » om onlusten te voorkomen." Doch die

1 RcsoL Holl. 1621, bl. 420.

-ocr page 588-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

heillng zou op verre na alleen niet loereikend wezen om het Ie kort te dekken. Be- 1621—
halve dat de bestaande verponding verhoogd en verbeterd zou worden, zou deze belasting
wegens de niéuwe getimmerten in de steden en ten platten lande voorlaan niet
meer ten behoeve van de Gemeenten, maar van het Land betaald moeten worden.
Doch de invordering dreigde jaloezijen op te zullen wekken, en
Amsterdam vergunde
aan de Landscommissarissen geene inzage van hare cohieren. Ook kwam er vooreerst
niets van. Inlusschen zoo groot was de nood, dat men niet alleen den tijd der invor-
dering niet kon afwachten, maar gedurende de zitting van 9 Maart tot 8 April (1621)
alweder eene verhooging van lasten en inkomende rechten op eene menigte artikelen
moest voorstellen, en »alzoo de middelen desniettegenstaande niet loereikend zouden
zijn om het groote en excessieve verloop der financiën te herstellen en de zaken van
het Land slaande te houden," eene nieuwe belasting op deii verkoop van schepen en
schuiten voorsloeg. Aanvankelijk bleef het bij voorstellen, zoodal, toen de Vergadering
in hel begin van April eenigen tijd verlangde uiteen te gaan, de Raadpensionaris
klaagde, dat er nog niets afdoends besloten was, op een oogenblik dal de kantoren
zonder geld en de financiën zeer ten achteren waren: kwam de dagvaart aldus te schei-
den, zoo zou het Land »notoorlijk in confusie" moeten vervallen. En toen de Verga-
dering, na hereenigd geweest te zijn, wederom scheidde, was de nood niet veel minder
nijpend: de in voorbaat opgenomen gelden waren reeds, groolendeels aan soldij voor
liet krijgsvolk, verteerd. Nogmaals zou er een duizendste penning geheven, en het
l)edrag vooruil opgenomen, en dan nog
300,000 gulden over de Steden omgeslagen
moeten worden. De inleiding tot de Punten van beschrijving Ier Vergadering van 2l> Mei
lot
26 Junij (1021), waarin deze beden moesten ingewilligd worden, drong de zaak
aan met gronden, als de volgende: » opdat wij door gemis aan voorzorg niet tot bescha-
ming koipen en met onze eigene zwaarte vergaan. Tot nog toe, voegden de Gecommit-
teerde Raden er bij, hadden de Edelen en Sleden zich in allen nood beijverd om den
steen van het graf te wentelen en alle onberekenbare zwarigheden te voorkomen: dus
werden zy vermaand, alsnu mede de hand over 'l hart Ie leggen, en met terzijdestelling
van alle bijzondere belangen, alleen hel gemeene best voor oogen te houden, ter eere
Gods en tol behoud van het lieve Vaderland." Tevens stelden zij voor, »een generaal
achtste part van al de gemeene middelen van consumptie in Ie willigen, ten einde alzoo
het Land eens vooral in staat te stellen tot voortzelling van den oorlog zonder van jaar
lot jaar in grooler ongelegenheid te vervallen." Dit voorstel echter Averd verworpen,
»daar deze heffing Ie zeer zou aankomen op den gemeenen man, waardoor, zeide
men, lichtelijk meer zwarigheid kon worden veroorzaakt." Ook dreigden de Gecommit-
teerde Raden tegen hel midden des jaars onbewimpeld met een bankroet, daar bij de
traagheid, waarmede de Sleden de geanticipeerde heflingen opbrachten, de wissels niet
III Deel. 5 Stuk. 74

-ocr page 589-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

•w.

belaald zouden kunnen worden. l Toch ontbrak het bij de dringende verzoeken niet
aan strengheid tot de uilYoering. Nu men zoo veel noodig had, zag men naauwer dan
ooit op de praktijken van personen en Collegies, door wier handen 's Lands penningen
gingen, en men ontdekte een menigte bedriegelijke handelingen. Het middel daarte-
gen was de benoeming eener Commissie, belast met de taak om van al zulke Collegies
de Instructies, Staten en Rekeningen tot onderzoek af te eischen. Aan het hoofd stond
de Heer van sommelsdijk, en zijne verschijning was eene bedreiging^.

Op deze en dergelijke wijzen, met zoo veel angst en zorg, werden in Holland de
middelen gevonden om aan den eisch van eenen oorlog te voldoen, dien de Republiek
zonder eenen enkelen verlromvden of krachtig bij springenden bondgenoot was aangevan-
Dc
Staten gen. Doch het is waar, één nieuw bondgenootschap werd in dezen tijd gesloten. Maar
op^^een bondge- ^^®*· bondgenootschap met
Denemarken, een bondgenootschap, hetwelk de strék-

^ΓδΜβΧ« ^^^^^ verwachtingen, door de Noordduitsche vrije Sleden op onze Republiek

gevestigd, grievend te leur te stellen, en terwijl hare burgers geleerd hadden tegen
allen dwang en heerschzucht, in de eerste plaats van christiaan IV , de oogen op de
Slaten-Generaal geslagen te houden, hun ten slotte geen andere toevlucht over te laten,
dan het beroep op den Keizer en het inhalen zijner legermachten.

Staat der betrek- Bij de vijandige gezindheid, die den Koning van Denemarken van den aanvang aan
SSLjS'^'cn bezield had tegen de Staten, die hij ook na het traktaat van Bestand als opstandehngen
Provinlfën^'^^"^ hunnen wettigen Heer bleef beschouwen^, spreekt het van zelf, dat hij aanvan-

kelijk tot de uitvoering zijner eerzuchtige plannen op Noord-Duitschland eerder op den
Keizer en op
Spanje, dan op de Staten-Generaal rekende. Doch sedert hij had ingezien,
dat hij wellicht niet zonder maatregelen van geweld de aanstelling van zijnen zoon lot
Coadjutor van het Aartsstift Bremen zou kunnen bewerken, en dat hel verbond, het-
welk er tusschen de Staten en de Hanse bestond, deze, ingeval van aanranding, van
de gewapende hulp der Republiek verzekerde, had hij eene poging gedaan om de
Stalen te bewegen hem tot bereiking van hetgeen hij met
Bremen voor had, de handen
vrij te lalen. De Staten hadden in dezen stap van ghristia.an IV de aanleiding gevon-
den om dezen Koning van hunne zijde door een vereerend Gezantschap voor te stellen,
zich door een openlijk verbond aan de Duitsche Unie aan Ie sluiten. Hij had de benoe-
ming van zijnen zoon tot de Coadjulorie van
Bremen aanbevolen op grond van het be-
lang der Proleslantsche zaak: welnu, dan moest hij toonen, dat deze zaak hem ernst
was, door openlijk voor de Geünieerde Protestantsche Vorsten partij te kiezen, Z.00 zou

1 Resol. Holl. 8, 9, 11 Jan. 1621, Hadz. 317, 319, 320, 354, 364, 365, 372—374, 404,
416 , 420 , 427 , 450 , 475 , 479 , 481. V

2 ResoL Holt. 1621, bl. 321, 416 , 427. ^ Zie hieryoor D. III. St. II. bl. 399.

1631—
1625.

-ocr page 590-

DES VADERLANDS. 079

hij toonen, dat het er hem niet blootelijk om te doen was om, zonder met zijne oude 1621—
vrienden, den Keizer en
Spanje, te breken, een familiebelang door te drijven. Kwam
hij tot dien gewichtigen stap, dan zou wellicht het Aartslift Bremen^ voor zijnen zoon
verkregen, liet ongevergde loon zijner opoffering zijn, en het vrije kiesrecht van die van
Bremen zou evenmin geschonden Avorden, als eene van die vryheden, by welker bezit
de Staten voornemens waren de Hansesteden te handhaven. Ziedaar wat de strekking was
van het voorstel, door het Gezantschap in den zomer van 1618 nog vóór de omwenteling
aan den Koning van
Denemarken gedaan^ christiaan was niet te bewegen geweest tot
het nemen van een zoo heldhaftig besluit, zonder den minsten waarborg dat hij een
enkele · zijner eerzuchtige bedoelingen bevredigd zou zien, ja, bij de zekerheid dat de
Staten van hun opzet om de Hanse tegen zijne heersclizucht te beschermen geen duim
breed zouden afwijken Doch naauwelijks had hij van OLDEWBARpnsvELTS gevangenne-
ming vernomen, of hy begreep, dat, nu de groole voorstander van de zelfregering der
Hansesteden gevallen was, en de Vorsten van
Nassau, maurits en ernst Casimir,
hunne toegenegenheid voor zijne bondgenoolen, de Hertogen van Brunswij/c-Luneburg,
vrijer aan den dag zouden kunnen leggen, de tijd gekomen was om van de Republiek
meer toegefelijkheid voor zyne belangzuchtige plannen te verwachten. Reeds in het
begin van
November, 1618, verscheen charisiüs te ^sHage met beleefde betuigingen en
gelukwenschen over het gebeurde van wege zijnen Meester, en het verzoek om nader
aangaande den staatkundigen toestand hier te lande ingelicht te worden Sedert was
de toon van den trolschen Noordschen Monarch jegens de Republiek uiterst beleefd, en
de fiere Nederlandsche burgers en kooplieden beloonden zich inschikkelijker. Hadden
de Gezanten in 1618 aan de Deensche schippers, die eene reis naar de
Oosl-lndiëfi op
het oog hadden, geene acte willen verleenen, die hun tot genoegzamen waarborg kon
verstrekken, dat zij aldaar goed onthaald zouden worden thans verleenden de Staten
eene meer bevredigende acte en toen de Koning een schip, dat te
Enkhuizen tehuis
behoorde, gekocht had, en zij om aan de jaloezij onzer handelaren tegemoet te komen
den koop liever hadden willen breken onder voorwendsel dat de Athniraliteit het schip
van noode had, besloten zij toch den Koning »om vriendschap met hem te houden"
zijnen koop te gunnen
christiaan leide het er op toe om de gemoederen te
V
Gravenhage gunstig voor zich te stemmen, carletopt vleide hij daartoe met brieven
en geschenken 6, en den Heer
adriaan strick, Advokaat van den Hove van Holland,

» Zie hiervoor, hl. 30—40. ^ j^ßgol Stat.-Gen. 12 Nov. 1618.

3 Zie hiervoor bl. 37, 39. ^ Resól Stat.-Gen. 28 Dec. 1618. 4 Jan.; 21 Febr. 1619.

5 Res. Stat.-Gen. 20 , 24 , 27 Sept.; 4, 10, 14 Oct. 1619. 11 Febr. 1620.
® CÄRLETON III, p. 57.

74*

-ocr page 591-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

stelde liij aan lot zijnen Commissaris ter behartiging der Deensche belangen Het baatte
weinig, dat de Hanse, als ware liet om het evenwicht te herstellen, mede een "vasten
Agent te
's Gravenhage benoemde ^: liare belangen werden door de Staten te llaauwer
behartigd, naarmate de vriendschap met
Benemarken grooter werd. Fieeds onttrokken
zich de Stalen aan hetgeen de
Hanse in den nazomer van het jaar 1G19 van hen ver-
langde. Het betrof eene zending, gemeenschappelijk door Hun Hoog Mögenden en de
Hansesleden naar den Koning van
Denemarken ai' te vaardigen, ten einde dien Vorst
door een sprekend blijk te toonen, dat de beide Bondgenootschappen nog te zarnen
stonden Ook hield
christiaan IV zich van nu aan verzekerd, dat de Staten-Generaal
de zaak der
Hanse in den steek zouden laten. Zijne Gezanten onlzagen zich niet, hel
vertrouwen, dat de Aartsbisschop van
Bremen op de Republiek hebben mocht, te
ondermijnen en daarloc de strekking van het Nederlandsche Gezantschap, ten vorigen
jare (1618) naar
Denemarken gezonden, te misduiden. Ten minste berichlle zulks onze
Resident
aitsema. De Aartsbisschop hield de aanklacht niet vol, en de Staten-Generaal,
die verklaring van de zaak gevraagd hadden, namen met de voldoening, door den
Koning gegeven, genoegen Bij de tijdelijke bezetting van
Stade kwam christiaaim
de vertoogen der Nederlandsche Regering voor, door haai- mededeeling en beleefde
uitlegging van dien maatregel te laten doen Hoe de Staten den Koning in het voor-
jaar van 1620 bij zijne tusschenkomst in het geschil tusschen den Hertog
christiaan
van Brunswijk-Ltmeburg en de Stad Hamburg ontzagen, en de gelegenheid gebruikten

ι

om te trachten hem over te halen voor de zaak van Bohemen jiarlij te kiezen, hebben
Avij boven ® gezien. Stelden de Staten er zoo veel prijs op, dat
christiaan IV zich
aan de bondgenooten van den Koning van
Bohemen aansloot, zoo zouden zij, ten einde
hem te eerder daartoe te bewegen, op het stuk der Coadjulorie van
Bremen thans wel
eenige meerdere inschikkelijkheid voor hem willen betoonen. Zoo schijnt de Koning
gedacht te hebben. Althans hij zond tegen het najaar van 1620 eenen Afgevaardigde
naar '
a· Gravenhage met het verklaarde doel om te bewerken, dat de Staten de aanspraak
van zijnen tweeden zoon op die betrekking ondersteunen of zijne mededinging ten
minste niet tegenwerken zouden. De achterdocht evenwel tegen des Konings plannen
op de rivieren van
Noord-Duitschland was nog te groot. Liefst zou men zijne hulp
in den Duitschen oorlog niet noodig gehad hebben. Zoo lang er kans was, dal
dc Palts
zich zou verdedigen en frederiic V zich in Bohemen zou handhaven, meende men
GIIRISTIAANS bijstand niet door inwilligingen te behoeven te koopen, en zijn Gezanl

1 liesol. Siat.-Gen· 10 Mei^ 24 Julij, 1610. 2 Zie hiervoor, LI. 415.

3 Rcsol. Stat.-Gcn. 5 September, 16J9. Resol. Stat.-Gen. O, 19 Sepl.j 8, O Nov. lÖiO.

5 Resol. Stal.-Gen. 5, 10, 16, 21 Dec. 1619. c BI 415—419.

]ßgl—
1C25.

-ocr page 592-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

kreeg niet Teel iroost op zijn verzoek. Daarbij verzuimden Lubek en Hamburg niets, 1021—
om den Deensclien Vorsl verdacht te maken i. Maar toen de zaken in de
Palts zoo
jamnierlyk verliepen, en de
Unie der ontbinding nabij scheen, werd Denemarkens bij-
stand wenschelijker, en
jobst hoogen (zoo heette 'sKonings Gezant) kwam, na een
uitstap naar het leger te velde, zijn verzoek herhalen, en werd het al niet toegestaan,
het ontwerp van den brief van verontschuldiging, dien men den Koning schrijven zou,
werd gedurig in beleefder en zachter bewoordingen vervat Eindelijk, toen nu ook
Jhhemen verloren was, besloot men eenen Gezant naar Koppenhagen te zenden om
CHRisTiAAN voor goed lot eene werkdadige deelneming aan den Duitschen krijg te bewegen.
Eene geschikte gelegenheid bood zich daartoe aan, toen de Geünieerde Vorsten den Prins
van
Oranje verzochten, eene poging te ondersteunen, die zij besloten hadden bij den

Koning van Denemarken te doen. In de maand November, namelijk, van het jaar De Duit-

· sehe Unie zendt

1620, kwam te ^s Gravenhage de lieer diederik von werder, maarschalk van den ecneuGczantmiar

Landgraaf van Hessen^ wien door de Vorsten der Unie de last was opgedragen om (igji

Koning van Denemarken door verleidelijke aanbiedingen te gaan overhalen om dc

zinkende Unie met zijne macht by te springen: een deel der te maken veroveringen

was men bereid den Koning te laten behouden en wel bepaaldelijk zulke landen als

hij nabij de grenzen van zijn Rijk op den Keurvorst van Keulen zou veroveren: met

name werd het Bisdom Paderborn ^ van welks Protestantsche ingezetenen de Koning zich

reeds in het voorjaar van 1619 de belangen gemeend had te moeten aantrekken als hel

loon zijner hulpbieding aangewezen. Dit verzoek nu, van hunnenlAvege den Koning te

doen, wenschlen de Geünieerde Vorsten door de Slaten-Generaal bij guristiaan ondersteund

te zien, cn deswegens deden zij den Heer von werder de reis over V Jlage nemen en

den Prins verzoeken zijne zaak aan de Stalen aan te bevelen. De Prins deed niets liever

dan dil, en de Staten machtigden zijne Excellentie om in deze zaak te handelen, zoo

als hem de dienst des Lands dunken zou Ie vereischen. Van deze volmacht maakte de

Prins gebruik om den Heer gaspar van vosbergen, lid van den Hoogen Raad, eene zending Vosherokn

, xxws Denemarken

naar Denemarken op te dragen. Zelfs te Ilage werd de zaak zoo geheim mogelijk ge- gezonden om Let
iiouden. Op zijne doorreize door hel Munslersche had de Gezant gelegenheid om op te oTzTiif ίΓοηΙει^
merken, w elke de gevolgen waren van de nederlagen in
Bohemen en de Palis tol ver- steuneu.
meerdering van den moed der Roomsch-Kalholieken. Immers te
Haselüne hadden al
de Lutherschen van wege den Keurvorst van
Keulen bevel gekregen zich legen aan-
staanden Koningendag ter misse te begeven op boete van 20 goudgulden, en,

' Zij deden don Stalen hel bericlit toekomen, dat er een vaste Amhassadmr van Spanje te
Koppenhagen βΟΛνηοΙιΙ werd [RcsoL StaL-Gen. 28 Oct. 1620).

= RcsoJ. StaL-Gen. 3, 8, O Scjit.; 9, 18 Nov. 1620. carleton III, ρ. 374, 375, 398—400, 414.

3 Resol. Sldt.-Gcn. 4, 7 Mei, 1619.

-ocr page 593-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G21— zeide de pastoor, dit gebod zou streng uitgCYoerd worden «wegens de groote victorie
in
Bohemen en Duilschland.^' Te Löningen, evenwel, durfde de Bisschop zulke
strenge bevelen niet geven wegens de nabijheid van de te
Boertange in garnizoen lig-
gende soldaten, die gereed waren den pastoor en de bisschoppelijke beambten in den
nacht van het bed te lichten. Zoo zette zich alles tot een godsdienstoorlog. —
Vosbergen
verried nergens wie hij was; maar te Hamburg werd hij herkend, en nu zag hij zich
wel genoodzaakt, onzen Resident
aitsema van zijne zending kennis te geven, daar, zoo
de Overheid vernomen liad, dat hij op reis naar
Denemarken de stad was doorgetrok-
ken, zonder haar van iets te verwittigen, zij daarin nieuwe stof tot achterdocht zou
gevonden hebben. De tegenAvoordige staatkunde der Nederlandsche Regering bracht te
weeg, dat hare vertegenwoordigers onze voormalige vrienden moesten ontwijken. Zoo
nam
vosbergen dan ook een voorwendsel te baat om den Zweedschen Staatsman rut-
GERS, die van Praag over Koppenhagen naar Zweden op weg was en de reize in zijn
gezelschap doen wilde, van dit voornemen af te houden. Toch meende onze Gezant den
Syndicus van
Hamburg, die hem alsnu kwam bezoeken en hem verzocht het recht
zijner Stad bij
ghristiaan voor te staan, van de goede zorg van Hun Hoog Mögenden

Uitslag vau voor liunne bondgenooten te kunnen verzekeren. Te Coldingen ontmoette hij werder ,
'Ouitedie^ Uiiie.*^^ die gansch ontmoedigd van zijne zending terugkwam. De nederlaag bij Praag had
guristiaan allen lust benomen om zich verder met een verloren zaak in te laten: zijn
eigen belang zag geen heil meer in eene aansluiting aan de partij, die met
Spanje en
den Keizer in oorlog was. Dus had de afgevaardigde van de
Unie den moed niet gehad
zijn voorstel te doen: hy had het voorkomen aangenomen, alsof hij den Koning slechts
kwam raadplegen, hoe de Geünieerden het leger van
spinola weder kwijt zouden kun-
nen raken. Niettemin had hij van terzijde het lokaas vertoond van de voordeden, die
de Koning, zoo hij gewapender hand tusschentreden wilde, behalen kon, en van den
bijstand gewaagd, dien de Staten-Generaal geneigd zouden zijn te bieden; maar noch
het een noch het ander w^as met eenige voorkomendheid beantwoord: integendeel, de
Koning had getoond niets voor de voortzetting van den oorlog over te hebben; hij had
de Unie aangeraden op het sluiten van vrede bedacht te zijn, en verklaard, dat hij zelf
plan had tot bevordering van den vrede in het Rijk een plechtig Gezantschap lot den
Keizer te zenden. In één woord
werder beschouwde de poging als mislukt en had,
legen de afspraak,
vosbergen niet eens afgewacht: immers had de Koning, hoezeer
door hem onderricht, dat er een Nederlandsch Gezant onderweg was, zich niet verwaar-
digd, hem uit te noodigen zijn vertrek lot diens aankomst te verschuiven. ■— Na deze
mededeeling schoot, zou men zeggen, onzen Gezant niets anders over, dan van eene
ijdele poging af te zien en terug te keren, zoo als
werder hem dan ook uitdrukkelijk
aanried te doen, te meer, daar de
Belt, met drijfijs vervuld, den tocht zoo gevaarlijk
maakte, dat hij,
werder, dat water voor geen honderden dukaten op nieuw zou over-

-ocr page 594-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

steken. Toch liet vosbergew zich niet afschrikken. — Voorzeker begreep hg, dat 1C21—
WERDER zich wat al te spoedig uit het veld had laten slaan. De geheele zending
schijnt van den kant der Geünieerden, die naar den vrede verlangden, slechts een
maatregel gcAveest te zijn om tegelijk de oorlogspartij te voldoen en van
spinola, die
duchten moest een vreemden Koning in het Kijk te halen, gunstiger voorwaarden te
verkrijgen. Maar vooral,
vosbergen Avist, dat alle aanbiedingen van uitbreiding van
grondgebied en invloed in
Noord-Duitschland^ van de zijde der Duitsche Unie aan
GHRisTiAAN IV gedaan, in het oog van dezen Vorst niets te beduiden hadden, zoo-
lang hij reden had om te vreezen, dat de Republiek der Vereenigde Provinciën zijne
machtsontwikkeling in die oorden zou tegenwerken. Maar kwamen de Nederlanders
hem voor; gaven zij duidelijk genoeg te kennen, dat zij van hunne Verbonden, met
de Hanse tegen hem aangegaan, afzagen; dat zij
Noord-DuUschland tot loon van
zijne gewapende hulp aan hem overlieten, dan zou de Koning wel te bewegen zijn,
om, gerust op den steun der Republiek, ten spijt van den Keizer en
Spanje de
ingeving zijner eerzucht te volgen. Zoo kon
vosbergen redeneren: de aanbiedingen, die
alleen in slaat konden zijn om
ghristiaan willig te maken, bracht hij mede. Immers
machtigde hem zijne Instructie tot de verklaring, dat zijne Majesteit altijd vasten staat
zou kunnen maken op de vriendschap, de bereidvaardigheid en d'en bystand van Hun
Hoog Mögenden in alles Avat hij zou ondernemen om de listen en aanslagen der Papisti-
sche Ligue te wederstaan; dat Hun Hoog Mögenden geneigd waren alles te doen wal
hem aangenaam kon zijn, ten einde te verhoeden, dal de Stiften, waar de Evangelische
Godsdienst was geplant, overeenkomstig het voornemen, dat er beraamd Avas om de
Kerk in hel bezit harer goederen te herstellen, door de PausgezindenAverden ingenomen.
Dus zette onze Gezant de reize moedig voort, na met
werder afgesproken te hebben,
dat hij, ten einde zijn
voorstel aan den Koning met te meer vertoon van vertrouAven te
kunnen doen, het zou doen voorkomen, alsof zij elkander niet ontmoet hadden.

Toen VOSBERGEN, in de nabijheid van Koppenhagen gekomen, den Koning door den
aldaar gevestigden Nederlandschen Commissaris
pieter isaags van zyne aankomst had
doen verwittigen, stelde zijne Majesteit dadelijk een bezoek aan zijne moeder
uit,
Avaarloe de rijtuigen reeds gereed stonden, en liet Aveten, dat hij hem in zijne hoofd-
stad zou verbeiden. Geene verontschuldigingen baatten: onze Gezant, door een aantal
Edelen uit zijn logement afgehaald, moest zich op 'sKonings slot komen inrichten, en
hier
Avas hij gedurende al den tijd van zijn verblijf het voorwerp der grootste beleefd-
heid en der hoogste onderscheiding De Koning echter verleende hem eerst gehoor,

' Zelfe liet de Koning in de liofkapel ten zijnen gevalle in het Duifsch en enkele malen in
het Latijn prediken,
ofschoon hij liever, η om der stichting Avil" voor de goede gemeente, in
de
gcAvone Duitsche kerk in de stad de godsdienstoefening zou hebben gaan bijAvonen.

-ocr page 595-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— na zich alvorens met eenigen zijner Rijksraden verslaan Ie hebben, zonder welke hij niets
Plechtin-c au-Willen Terricliten. De plechtige audiëntie had plaats den Januarij. Het

aientie va^n vos-ggnige middel, zoo sprak de Gezant bij deze gelegenheid, het eenige middel tegen de
Koniüg. lagen van de Papisten was een verbond lusschen de Evangelische Koningen, Potenta-

ten, Vorsten en Stenden ter eere en in den naam en vreeze Gods met terzijdestelling
van alle bijzondere belangen. Had de Koning reeds voor drie jaren zijne bijzondere
inzichten ter liefde van Gods Kerk kunnen prijs geven, de hoogmoed en al de verme-
tele aanslagen van de Papistische Ligue zouden door zijne macht gebroken en in den
aanvang gesmoord zijn geworden. Doch had God, die der Koningen hart bestuurt, hem
toen nog geen kracht tot zulk een besluit gegeven, thans, vertrouwden Hun Hoog
Mögenden, zou hel dreigend gevaar hem bewegen. In dit vertrouwen hadden de Staten-
Generaal en zijne Vorstelijke Doorluchtigheid, de Prijis van
Oranje, besloten, het aan-
zoek, hem door
werder van wege de Duilsche i/wic gedaan, te ondersteunen. Verklaarde
de
Lifjiie, dat zij het alleen op de Palis gemunt had, wier Vorst zijn optreden in
Bohemen moest boeten, dit was slechts een voorwendsel door haar te baal genomen om
de Evangelischen één voor één aan te kunnen vallen en verdelgen. Zij zoude, Averd
het haar niet belet, het strafgericht beginnen met hen, die eenig Evangelisch Stift
bezaten of ooit bezeten hadden: immers achtte de Paus de teruggave dier Stiften zoo
wettig op zijn geestelijk recht gegrond, dat hij zich met den blooten afstand niet tevre-
den zou stellen, maar de bezitters zou dwingen de genotene vruchten uil hunne lands-
inkomsten tot den laatsten penning toe te betalen, gelyk nog onlangs door voorname
personen in openbare geschriften onwedersprekelijk was bewezen, — Was dit zoo, zie-
daar wat de Koning hierbij denken kon, zoo zouden zijne verwanten en bondgenoolen
van
Brunswijk-Luneburg spoedig hunne Bisdommen van Hildesheim en Minden te ver-
dedigen hebben, en mocht hij wel van alle hoop op
Bremen en nog te meer op
Paderborn afzien. — Maar, ging de redenaar voort, wilde de Koning iels tegen die
aanslagen ondernemen, hij kon bij de Republiek op steun en bijstand rekenen. Hun
Hoog Mögenden en de Prins namen het niet in de gedachten, dal de nederlaag in
Bo-
hemen
hem zou doen verflaauwen, vermits heldhaftige harten, als dat \'an zijne Majes-
teit, bij de vermeerdering der gevaren in dapperheid toenemen. Soms geliefde het
Gode, der Vorsten gemoederen door rampen Ie beproeven, en hel was ongeoorloofd,
de goddelijke zorg te wantrouwen, zoodra niet alles voor den wind ging. Maar al wilde
men alleen met wereldsche wijsheid te rade gaan, men zou moeten erkennen, dat de
zaken in
Duitschland dus geschapen stonden, dat er geen sprake meer zijn kon, welke
partij men had te kiezen: men bevond zich eenmaal op het schip, en sloeg men de
hand niet aan het roer om den koers te richten, men zou met den bodem vergaan.
jXiellemin door de barmhartigheid Gods waren de Evangelischen nog in het bezit
van zulke in het oog vallende middelen, dat zij, alles >vel overwogen, Hem de eer

-ocr page 596-

DES VADERLANDS. Ii95

moesten geven, dat Hij zijne Kerk van zulk cene maclit had voorzien, dat zij haren 1621—
vijanden niet alleen het hoofd kon bieden, maar de wet kon stellen. Evenwel de on-
dervinding van het vorige jaar had geleerd, dat men op dat vertrouwen niet mocht
insluimeren of meenen, dat men tegen dezulken, die de Avapenen werkelijk hadden
opgevat en hunne slagen reeds hadden toegebracht, iets met tusschenkomsten, onder^»
handelingen, bestanden of bezendingen kon uitrichten. Door zulke flaauwheden werden
de gemoederen van hen, die anders partij zouden kiezen, slechts verlamd en aan het
weifelen gebracht, en der Papistische Ligue tijd gegeven om hare heerschappij steviger
te grondvesten en zich zoo vast in het Rijk te nestelen, dat zij daaruit niet meer te
verjagen zou wezen. Dit alles overwegende en inzonderheid bedenkende, dat al de
Evangelischen in
Duitschland en bepaaldelijk in den Neder-Saksischen Kreis de oogen
op zijne Majesteit geslagen hadden, zou, dit vertrouwden de Slateu-Generaal en de
Prins van
Oranje^ de Koning ook de voordeden, die hem daarbenevens len deel kon-
den vallen, niet in den wind slaan.

Zoo werd door de Republiek der Vereenigde Provinciën, bij monde van haren wel- De llcjnibUek
sprekenden Gezant bij het Deensche Hof de godsdienstoorlog gepredikt, en cimiSTiAAN IV, van J^wOTajX«
die zich zonder haar niet gewaagd zou hebben of de andere partij zou hebben begun- oorlog^aan'^'^"^^'
stigd, overgehaald om zich in de Duitsche zaken te mengen. Maar was de godsdienst-
oorlog niet reeds van de zijde der tegenpartij aangevangen? Ongetwijfeld, en de restitutie-
plannen van de Katholieke Kerk waren door den redenaar geenszins met te sterke kleu-
ren geschilderd. Doch behoefde deswegens de banier der godsdienst mede van onze
zijde te Avorden opgeheven? Hadden wij in
Buitschland die rechten en belangen blijven
ondersteunen, wier bescherming bij onze alliantie met de Hanse bedoeld was, zoo zou
Noord-Duitschland kracht genoeg gehad hebben om de legermachten van vijanden en
valsche vrienden van zyne grenzen te weren, en aan het geheele Rijk een voorbeeld
hebben gegeven van eene houding, die-geschikt was om de geestdrijvers van 'de beide
zijden beschaamd te doen uitkomen. Doch daartoe had het Twaalfjarig Bestand niet
opgezegd moeten wezen, en hadden de drijfveéren der bedreigde Evangelische Vorsten
zuiverder moeten zijn. Hadden zij, die zich met de secularisatie der geestelijke
goederen bevoordeeld hadden, naar waarheid kunnen betuigen, dat die goederen
slechts volgens het onvervreemdbaar levensrecht der maatschappij ten waarachtigen
algemeenen nutte en ter verbetering van den maatschappelijken toestand waren ver-
vreemd geworden, zij zouden zich op menschelijke rechtsgronden in hun bezit hebben
kunnen en durven handhaven. Maar daar zulk een grondslag hun ontbrak, moesten
zij wel Kerk tegen Kerk, Godsdienst tegen Godsdienst overzetten, en om te behouden
wat zij hadden of nog meer te bekomen, zich beroepen op een goddelijk recht, op
de hoogere waarheid en het uitsluitend gezag der Gerefonneerde Belijdenis. Zoo ging
het dan zonder dat er keren aan was, en wie ook van beide zijden zulks ontveinzen

III Deel. 5 Stuk. 75

-ocr page 597-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021—. mocht, op een godsdienstoorlog los. De geestdrijverij aan den kant der Protestanten liad,
zoo als van ouds, den Katholieken nieuwe kracht en betrekkelijk recht gegeven, en
wederkerig noopte thans de slagvaardigheid van het Katholicisme de Protestanten in
geestdrijverij heul te zoeken.

De zinspeling, die onze Gezant, in weerwil van den hoogen toon in zijne rede aan-
geslagen, voordat hij eindigde, op de voordeelen maakte, die de Koning behalen kon,
bcAvees, dat hij bij hem ruim zoozeer op bekrompen menschelijke, als op belangelooze
geestelyke beweegredenen rekende. Ook die uitdrukking, dat de Evangelischen in
Duitschlmid, bepaaldelijk in den Neder-Saksischen Kreis op hem de oogen geslagen had-
den, spiegelde hem het aanvoerderschap in den geopenden kruistocht en onbeperkten
Ware gezind- invloed op het veld zijner naaste eerzucht voor. Maar hoedanig was de ware stemming
van^ den Nede™ ^^^^ minste van menig veelvermogend persoon in dien Ki'eis? Het was Hun Hoog Mo-
Saksischen Kreis. genuien en den Prins, blykens de Instructie aan vosbergen medegegeven, maar al te
wel bekei^d, dat over het algemeen de Vorsten en Stenden van den Neder-Saksischen
Kreis slechts door den dwang van den Koning van
Denemarken, ondersteund door het
ontzag der Vereenigde Provinciën, tot het verleenen van hulp aan de
Unie te bewegen
zouden zijn. ïen overvloede had
vosbergen op de reize te Bremen vernomen, dat de
Aartsbisschop wel krijgsvolk Avierf volgens de verplichting, die hem als lid van dien
Kieis was opgelegd; doch dat die troepen niet tot hulp der Unie zouden uittrekken,
maar met die van andere Vorsten van den Kreis op de grenzen zouden blijven, vermits
liet meerendeel dezer Vorsten ongezind
wüls de wapenen tegen den Keizer en den
Koning van
Spanje te voeren. Ook had hij te Hamburg Dr. camerarius, die door
FREDERIK V uit
Brcslau naar die streken gezonden was, gesproken, en deze had hem
menig aanzienlijk persoon, met name den. Administrator van
Maagdeburg genoemd, als
bij uitstek keizersgezind en ongeneigd om de Unie bij te staan.
llijksdagiüi)6'- dagen na de audiëntie kwamen de Rijksraden olof rosenpar en andres bille

geroTptr onzen Gezant mededeelen, dat de Koning zijn voorstel zoo gewichtig bevonden had,
dat hij te rade was geworden al zijne Rijksraden op te roepen, ten einde daarover te
raadplegen. Dit was een maatregel van veel beteekenis, maar welks uitvoering in dit
saizoen, terwijl de meeste leden van den Rijksraad door met ijs bezette zeearmen van
het eiland der hoofdstad waren afgescheiden, met veel moeite moest gepaard gaan. Twee
of drie weken zouden er verloopen eer de meesten tegenwoordig konden zijn, en de
Gezant zag zich door den Koning de keuze overgelaten, of hij zoo lang wilde vertoeven,
al of niet. Zoo de Koning oordeelde, zeide hij, dat hij door zijn blijven Godes Kerk,
zijne Majesteit en zijne Meesters dienst kon doen, zou hij over de bezwaren heenstap-
pen en gaarne vertoeven om de bedoelingen van Zyne Majesteit en van Hun Hoog Mö-
genden bij den Rijksraad te ondersteunen. Daar zijn aanbod, in dezen vorm voorgedragen,
door den Koning genadig werd aangenomen, kon hij van nu aan verzekerd zijn, dat

-ocr page 598-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

zijn voorstel een gunstig gehoor had gevonden. Inlusschen was onze Staatsman ong^erust , 1621—.
dat het antwoord van
werder, uit Denemarken tot de Vorsten der Onie overgebracht,

Voortgezette

dezen zoo ontmoedigen zou, dat alle hulp te laat zou komen. Daarom verzocht hij mededeclingen.
den Koning aan de Unie te schryven, dat hij op zijne komst werders voorstel in na-
dere overweging had genomen, en dat hij verlangde, dat men de zaken zonder den
moed op te geven tot nader order in den staat zou laten, waarin zij zich op het oogen-
blik bevonden. Hierop gaf de Koning ten antwoord, dat hij zelf in dien zin aan de
Unie niet kon schryven, maar dat hij goed vond, dat de Prins van
Oranje zulks deed.
Daarna deelde
vosbergen den Koning mede, hoe de Staten en de Prins verlangden,
dat hij den Neder-Saksischen K];eis zou bewegen, om in vereening met zijne troepen
tegen het voorjaar eene krijgsmacht op de been te brengen, ten einde de Unie te hulp
te komen. Hij voegde er bij, dat van den Kreis, naar hetgeen liij vernomen had, niets
goeds te wachten was, tenzij de Koning zich vooraf verstond met de Vorsten en Heren,
die de zaak der Unie waren toegedaan. Daartoe diende geen lijd verzuimd. Dus ver-
zocht hij Zijne Majesteit, dadelijk en zonder de bijeenkomst zijner Rijksraden af te
Avachten, een Vorstendag te beschrijven: verkreeg hy hier door zijn koninglijk gezag
eenparigheid van stemmen, dan zou daarna de geheele Kreis door deze gesloten meer-
derheid tot het besluit gebracht kunnen worden om de zaak der Unie met ernst ter
hand te nemen en ten minste de reeds beloofde driedubbele hulp te verleenen. Op
dezen voorslag kreeg hij ten antwoord, dat de Koning reeds meer gedaan had, dan hij
zou meenen, daar hij reeds in het begin van den winter, »onder voorwendsel" van
het stuk der munt en van het verloop van het geld, den Administrator verzocht had,
eene algemeene oproeping lot de leden van den Kreis te richten. Doch deze, die zijne
bedoelingen scheen te doorgronden, had de Vergadering niet vroeger dan tegen April
willen zamenroepen. Voor het overige zou zijne Majesteit de uitschrijving van zulk
eenen Vorstendag in gedachtenis houden, en inderdaad reeds na eenige w^einige dagen
liet hij onzen Gezant weten, dat hij eenen Vorstendag beschreven had, en dien in
Februarij, na afloop van de vergadering der Rijksraden, in persoon zou gaan bijwonen.

Tegen den Februarij, zoo rekende men, konden de Rijksraden bij een zijn.
Dien lijd besteedde onze Gezant met hel bezien van de merkwaardigheden der hoofdstad
en van de Koninklijke kasteden. Op
Frederiksburg werd hij door den Koning zeiven
met de uiterste gemeenzaamheid onthaald. Voorts leverde hem deze tusschentijd de
gelegenheid op tot een belangrijk gesprek met 's Konings Kanselier Jonker
christiaan
VRIES. Het betrof voornamelijk de gezindheid der Hansesteden. Dezen waren, zeide de
Staatsman, van zins een gezantschap tot den Keizer af Ie vaardigen om hem geluk te
wenschen en de bevestiging harer privilegiën van hem te verzoeken. Voorts over hare
achterdochtigheid en zelfzucht uitweidende, betuigde hij »voor God onder een zeer
hoogen eed," dat het nooit 's Konings «bedoeling geweest was, iets legen haar of hare

-ocr page 599-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]C21— vryheden te ondernemen: had Zijne Majesteit zulks begeerd, de gelegenheid zou er hem
niet toe ontbroken hebben: maar het recht, dat hem toekwam, kon hij niet prijs geven.
Vosbergen antwoordde hierop, in overeenstemming met zijn Instructie, dat het in allen
gevalle thans geen tijd was, om het goede werk, dat op het touw zou gezet worden,
door jaloezyën te bederven, en dat men van weerskanten alle aanspraken moest ter zijde
stellen om ze later, als het gevaar geweken was, bij de wet te laten beslechten. Dat
goede werk zou kwalijk slagen, als een ieder zijn besluit van eens anders doen afhan-
kelijk maakte: in tegendeel, een iegelijk moest zonder op den anderen te zien » zijn
talent tot opbouwing van Gods huis toebrengen." Op zijne beurt, voegde hij er bij,
moest de Koning erkennen, dat de Steden ook reden van wantrouwen hadden, daar zij
zagen, hoe Zijne Majesteit zijne macht dagelijks vermeerderde, zonder die tegen den
algemeenen vijand te gebruiken. Bespeurden zy van nu aan, dat de Koning geneigd
Avas die macht tegen het gemeenschappelijk gevaar aan te wenden, zoo zou alle ach-
terdocht ophouden, en zy zouden gaarne hare middelen aan de goede zaak ten koste
leggen. — Zoo vleide zich
vosbergen, dat de oprechte behartiging van de zaak der
godsdienst een middel kon zijn om alle belangen overeen te brengen.

Eerst omstreeks den lO·^®"^ February was er mogelijkheid om de Belt over het ijs over
te komen. Den had de eerste bijeenkomst van den Rijksraad plaats. Twee dagen

later kwam 's Konings Kanselier met den Rijksadmiraal albert schele en den Raad
'sKoniDgs ver-B-OSEnspar onzen Gezant het bericht brengen, dat de Koning avcI genegen zou zijn
waardcii^'^ zonder eenige voordeelen voor zich zeiven te bedoelen, zich aan te gorden tot

bevrijding van Duilschland en tot verdrijving van het vreemde krijgsvolk, tegen de
constitutiën des Rijks daarbinnen gebracht. Doch Zijne Majesteit duchtte, dat het tus-
schen den Keizer en de Geünieerden tot een verdrag kon komen, terwijl hij bezig was
zich te wapenen. Zoo zou hij den toorn des Keizers alleen moeten misgelden. Wan-
neer nu dit geval zich mocht voordoen, verzocht hij van onze zijde de oprechte ver-
klaring, of, bij aldien de Keizer hem aanviel of liet aanvallen. Hun Hoog Mögenden
en de Prins voornemens waren hem bij te springen. Gaven de Vereenigde Provinciën
de verzekering van zulk eenen bijstand, dan verwachtte hij, zouden ook andere leden
van den Neder-Saksischen Kreis aan den oorlog deel nemen, met name de Hansesteden.
Met betrekking tot dezen verlangde de Koning te weten, -waartoe de Staten zich tegen-
over haar hadden verbonden, en liet hij er zich ten uiterste aan gelegen liggen de
geruchten te weerspreken, alsof hij sommige dier Steden met geweld'ónder zijn be-
dwang wilde brengen. Men wees tot staving van zijne vijandelijke bedoelingen op de
Gezantschappen door hem uit
Spanje ontvangen en derwaarts gezonden; maar hij ver-
zekerde, dat hij nimmer van zins was geweest, iels ten nadeele van Hun Hoog Mö-
genden te beramen, hoezeer hem door
Spanje meermalen grootere aanbiedingen gedaan
waren, dan men wel meenen zou. Die Gezanl^chappen van
Spanje had de Koning niet

-ocr page 600-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

kunnen nalaten met het zenden Tan een Gezantschap naar Spanje te beantwoorden, 1631-
en om iels meer dan plichtplegingen te brengen, was bij die gelegenheid ook gehan-
deld yan de vernieuwing der Bourgondische traktalen, hetgeen echter noodwendig van
weinig beteekenis was geweest, aangezien die traktaten voornamelijk den handel betroflen,
en de handeldrijvende Gewesten der Nederlanden thans aan de Staten-Generaal en nie,
aan den Koning van
Spanje onderworpen waren. Ook moest men Zijne Majesteit en
zijne Raden niet voor zoo onervaren houden, dat zij de oogmerken van
Spanje en de
belangrijkheid van den Staat der Vereenigde Provinciën niet bevroedden of de tirannij
van eenen
alva vergeten waren. Eindelijk verzocht de Koning te mogen weten,
waarom de Staten in hun verdrag met hem de bepaling ge^'oegd wilden hebben, dat
het slechts zou strekken tegen de Papistische Ligue, eene bepaling, die in de alliantiën
met andere Mogendheden niet vervat werd.

Ziedaar stof genoeg, den Nederlandschen Gezant, ter behandeling aangeboden. Op
de eerste vraag antwoordde hij, dat de Staten den Koning ongetwijfeld ook tegen den
Keizer zouden bijslaan, gelijk zij er op rekenen zouden, bijaldien zij door
Spanje of
den Keizer werden aangerand, door den Koning bijgestaan te zullen worden. Doch dit
was van zelf begrepen in het verbond, door de Duitsche Unie met den Koning van
Groot-Britannië en met Hun Hoog Mögenden gesloten, tot welk verbond de Koning bij
liet voorstel van
von werder uitgenoodigd geworden was toe te treden. Voorts gaf hy
zijne hoop te kennen, dat de Koning zyn besluit niet zou laten afhangen van dat door
de Hansesteden te nemen: dezen toch konden eerst na het houden van menige vergadering
tot een besluit komen, en daarmede verliep te veel tijd, Wat de verontschuldigingen
aanging omtrent 's Konings gezindheid ten aanzien van de Staten, en de vraag om in-
lichting aangaande de strekking der Verbonden van Hun Hoog Mögenden met de Hanse,
zoo antwoordde hij, dat immers sedert het Gezantschap van 1618 de begeerte van Hun
Hoog Mögenden om met Zijne Majestèit op een voet van vertrouwde vriendschap te ver-
keren genoegzaam gebleken Avas, En ten derde, de omstandigheid, dat hij bij zijn
voorstel slechts van wederkerigen bystand tegen de Papistische Ligue gewaagd had, was
daaraan toe te schrijven, dat zijn voorstel zich aan dat van vow
werder aansloot, en
deze slechts op verzet tegen die Ligue bedacht was geweest.

Deze antwoorden bevredigden de Deensche Staatslieden nog niet volkomen, en bui-
tendien hadden zij nog het een en ander op het hart. Vandaar nieuwe vertoogen. Het
verzoek van
von werder was volstrekt afgeslagen, in weerwil van de voordeelcn, door
de Unie aangeboden. Ook was het 'sKonings voornemen, zonder eenige voordeden te
beoogen, de wapenen op te vallen -en zijn leger te voeren Averwaarls het belang der
groole zaak zulks vereischen zou, alleen ter eere Gods en ter handhaving van de
Palis^
en dat niet ten verzoeke van de Geünieerde Duitsche Vorsten, maar van de Staten-
Generaal en den Prins van
Oranje^ op wier goede vriendschap hij prijs stelde, en met

-ocr page 601-

1621—

1625.

598 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

welke hij veel liever te doen liad, dan met die Vorsten, aangezien dezen des Keizers
onderdanen Avaren, terwijl Hun Hoog Mögenden niets met den Keizer te maken hadden.
Hij vertrouwde wel, dat de Staten hem tegen den Keizer zouden bijstaan, maar Avat,
zoo hij werd aangevallen door eenen Vorst, die niet tot de Katholieke Ligue behoorde
en nieltemin op 's Keizers hand was? — Hier hadden de Deensehe Heren het oog op
den Keurvorst van
Saksen, zonder wäens medewerking de Koning zich niet gaarne in
het hart van
Duitschland zou gewaagd hebben, en mét wiens medewerking hij zich
alles meende te kunnen beloven. Gaarne had hij gezien, dat de Staten dien Keurvorst
door geldelijke voordeden, bij voorbeeld door het aanbod dat men het onderhoud van
de door hem gelichte troepen op zich zou nemen, van 's Keizers zijde hadden afge-
troond. — Zoo eerst, docht hem, zou de Protestantsche partij, sterk genoeg zijn. Die
partij ontbrak het dan slechts aan een hoofd. Kon hij ,
ciiristiaaiv , zich als dat hoofd doen
gelden, dan was er niets wat hij niet hopen kon. —
vosbergens aanmerking betrefï'endc
de noodzakelijkheid, die er voor de Hansesteden bestond, om, alvorens tol een besluit te
komen, eenen Hansedag te houden, gaf den Deenschen Staatslieden aanleiding tot nieuwe
hatelijkheden tegen die Steden en de tusschen haar en de Staten bestaande traktaten.
Luhek, dus zeiden zij , had wel geen zwarigheid gevonden, aanvankelijk alleen en zonder
de andere Sleden daarin te kennen, eene alliantie met de Vereenigde Provinciën te sluiten
Dus konden zij, des verkiezende, ook zonder eenen Hansedag bijeen te roepen, wel ver-
klaren of zij gezind waren spoedig een werkdadig deel aan de oorlog te nemen. Maar het
zou blijken, hoe Aveinig men op de Hansesteden kon rekenen, Eene alliantie met haar had
weinig te beduiden, en de Koning durfde wel verzekeren, dat, als Keizer
Matthias
zulk een gezag in het Rijk gehad had, als Ferdinand thans bezat, zij nooit met Hun
Hoog Mögenden in verbond getreden zouden zgn. —
Vosbergen had zich op de ver-
klaring van de Gezanten in 1618 beroepen; maar deze Avas zoo algemeen, en Zijne
Majesteit had zoozeer ondervonden, dat de alliantie met de Staten de Sleden in haar
onrecht stijfde, dat hij gaarne eene meer bepaalde verklaring zou ontvangen, hoe die alli-
antie ten aanzien van zijne Majesteit te verslaan was. De onderwerping of het verderf der
Steden bedoelde de Koning geenszins: haar verderf zou tevens dat van zijn eigen Rijk
wezen. W^as het dan billijk, dat men aan hare lastertaal zonder onderzoek geloof sloeg?
Zij strooiden uit, dat de Koning den ondergang der Vereenigde Nederlanden gaarne
zien zou; maar hij verklaarde, dat het bericht van den ondergang van
Koppenhagen
hem niet meer grieven zou, dan dat van den val der Nederlanden. Al die alliantiën
weet Zijne Majesteit aan den Advokaat
barwevelt, die in zijne Apologie uitdrukkelijk
bekende, giften van
Zweden te hebben aangenomen Doch w^at Zweden aanging, van

1 Zie hiervoor, D. III, St. II, bl. 559.

- lïi zijne Remonstrantie, hier met den naam Apologie aangeduid, zegt oldenbaknevelt (bl. 32)

-ocr page 602-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

dezen kant kon men thans gerust zijn. ten minste zoo dat Rijk zich hiekl aan hel met 1621—
Denemarken gesloten Terbond. Eindelijk, Avekte het 's Konings λτantrouwen, dat in de
traktaten, door Hun Hoog Mögenden met zijne naburen gesloten, de Mogendheden,
tegen wie die traktaten niet gericht waren, met name waren opgesomd, en 's Konings
naam daarbij niet of op eene verdachte wijze genoemd was. — Van deze eenigzins be-
lemmerende aanmerkingen en vragen maakte
vosbergen zich af met het bescheid, dat
hij, in het geheim en in haast herwaarts gezonden, niet van alles voldoende onderricht
had kunnen worden, en weder sloeg hij op het oude aanbeeld, dat de nood van
Duitschland en de godsdienst verbood, op dit tijdstip zulke geschillen tusschen geloofs-
genooten op te halen. Voorts, om te doen gevoelen, dat hij op zijn verzoek om
's Konings deelneming aan den oorlog een spoedig en vast besluit verlangen moest,
herinnerde hij, dat hij, ten einde de Hertogen van
Brunswijk-Lüneburg, die hij volgens
zijne Instructie op zijne terugreize moest bezoeken, tot het beoogde doel over te halen,
iets stelligs van 's Konings voornemen diende te kunnen melden. Eindelijk drong hij er
op aan, dat de Koning een manifest uitvaardigde, waarbij hij van het doel zijner wa-
peningen en lichtingen rekenschap gaf: anders toch zouden zijne naburen die machts-
ontwikkeling licht als op hen gemunt aanmerken, en hem veeleer tegenwerken dan on-
dersteunen. Zulk een manifest uit te vaardigen, zeiden de Rijksraden bij het scheiden,
was werkelijk 's Konings plan. Kwam hij daartoe, dan voorzeker zou de teerling ge-
worpen zijn. Voor alsnog evenwel scheen de Koning eenen uitweg open te houden.
Ten minste werd nog in dezelfde dagen besloten, dat er van wege zijne Majesteit een
Gezantschap zou afgaan naar de Geünieerde Vorsten niet alleen, maar ook naar den
Keurvorst van
Saksen en den Keizer. Niettemin zou de wapening voortgang hebben.

Daar onze Gezant zijn laatste woord gesproken had, zoo werd thans het antwoord zijn aulwoonl
gesteld, dat hij voor de Staten en den Prins medekrijgen zou. De verklaringen, '^ie JooJtdlem*^^^^
hij wegens de beperktheid van zijnen last en het onvoldoende zijner Instructie niet had
kunnen geven, zou de Koning door middel van eenen Gezant, dadelijk naar
's Graven-
ha ge
af te vaardigen, trachten te bekomen. Het antwoord was van den volgenden in-
houd. Hoe hagchelijk het ook geweest zou zijn, zich op een voorstel als dat van
von
WERDER in de verwarde Duitsche zaken te mengen, daar zij, van wie dat voorstel was
uitgegaan, slechts het voorkomen, alsof zij den Koning wilden inroepen, hadden aange-
nomen, om des te betere voorwaarden van vrede te bedingen, en, hadden zij dit doel
bereikt, de Koning al het hatelijke van zulk eene inmenging ter zijner verantwoording
zou gehad hebben, zonder er iels mede uit te richten; — zoo had Zijne Majesteit,

niets anders, dan dat hij »de eer gehad heeft, van (onder andere Vorsten ook) van den Koning
van
Zweden verzocht geweest te zijn om aan hem aangename diensten te doen, in zaken, die
niet dienst of zonder ondienst dezer Landen heblien kunnen gedaan worden."

-ocr page 603-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

omdat liij naast God niets liooger schatte, dan het heil van hen, die door Landen der
nabuurschap, des geloofs en des bloeds met hem YerLonden waren, en om de goede
vriendschap en genegenheid, die hij had voor de Slalen-Generaal en den Prins van
Oranje, niettemin besloten, met en benevens den Koning van Groot-Britannië, den
Koninsr van
Zweden, de Stenden van {[qyi· Neder-Saksisch en Kreis en de Slaten-Generaal

O '

zich de zaak der Vorsten van het Heilige Roomsche Rijk aan te trekken, zoover de
veiligheid van zijne eigene Landen zulks zou toelaten, doch onder deze uitdrukkelijke
voorwaarde, dat de Staten-Generaal hem ten aanzien van de traktaten, die zij met ver-
scheidenen zijner .naburen hadden aangegaan, voldoende gerust zouden stellen, zoodat
hij niet zou behoeven te vreezen, na zich voor die Vorsten kosten en moeite getroost
te hebben, in zijne naburen vijanden te vinden: vermits hij in dit geval zich om een
geringer gevaar af te weren, een grooter op den hals zou gehaald hebben. Voor het
overige de genegenheid van de Slaten-Generaal trok zijne Majesteit niet in twijfel, en
hij had al vast besloten, ten einde anderen een goed voorbeeld te geven, onverwijld de
noodige toebereidselen te maken en zulks later met zijne bondgenooten zoo ver immer
mogelijk'voort te zetten, in geval de Gezant, die spoedig naar de Nederlimden op reis
zou gaan, van daar de verlangde voldoening medebracht.

Bij dit antwoord verbond de Koning zich waarlijk niet te voorbarig. Immers in de
verklaring, dat hij zich de Duitsche zaken
met en benevens die andere Mogendheden
en Staten zou aantrekken, kon hij altijd een grond vinden, om, zoo een derzelven
werkeloos bleef, zich mede terug te houden, en althans de medewerking van
Zweden
w^as hoogst omvaarschijnlijk. Dit gevoelde de Koning zelf, en daarom liet hij hen, die
onzen Gezant het antwoord mededeelden, verklaren: dat wat daarin van den Koning
van
Zweden gezegd was, steunde op de verwachting, dat een ernstige brief, door den
Koning aan dien Vorst geschreven, een goede uitwerking hebben zou. Inderdaad, het
eenige wat stellig in dat staatstuk te lezen stond, was dit, dat
christiaaiv van de Sta-
len eene volkomen verloochening van hunne alliantiën met de Hansesteden verlangde,
en dat hij, daar
vosbergeiv hem de gewenschte verzekering niet had kunnen geven,
die te '
ä Gravenhage zou zien te bekomen. — Wel wetende, dat zoo de groote zaak,
die hij op het oog had, gelukte, de bijzonderheden van zelve zouden volgen, had de
Koning de Coadjutorie van
Bremen in het geheel niet doen aanroeren. Slechts toen
VOSBERGEN op liet
Vertrekken stond, liet hij hem verzoeken, die zaak aan de Staten
aan te bevelen op grond, dat, zoo hij na al de moeite, die hij er voor gedaan had,
die bediening voor zijnen zoon niet bekwam, zijne eer er bij lijden zou.

Aan zijn voornemen om op raad van onzen Gezant een Vorstendag van den Neder-
Saksischcn Kreis te beleggen, gaf
ciiristiaan zoo spoedig uitvoering, dat vosbergen
maatregelen nemen moest om den Hertog van Bnmswijk nog voor die bijeenkomst te

1021 —
1025.

-ocr page 604-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

spreken, al was liet dan ook op Aveg. Te Segeberg ^ zou de vergadering gehouden 1621—

1625.

Avorden. ïnlussclien had hij de gelegenheid om zijne opwachting te maken bij de Magi- propositie vs

vau

straat der stad Luhek. De inleiding Tan ziin verloog strekte om haar de gevaren te doen vosbergen aan

^ ■ _ ^ ^ do Magistraat vau

hesefTen, die haar van de zijde der Katholijke Ligue bedreigden, en waarvan de Luther- Lubek.
sehen niet vrij zouden loopen, In dezen staat van zaken, zoo ging hij voort, had de
Koning van
Denemarken »christelijk en heldhaftig" verklaard, dat, zoo eenige Vorsten
en de Steden van den Nedersaksischen Kreis bereid waren voor de zaak der Evangeli-
schen de wapenen op te vatten, hij ze zou ondersteunen. Derhalve was het thans niet
te verwachten, dat de Steden zich aan eene verplichting, haar door den geraeenen
nood en de liefde tot de Kerk van Christus opgelegd, onttrekken en daardoor veroorza-
ken zouden, dat anderen den bijstand terughielden, dien zij anders voornemens waren
te verleenen. Zoo iets vertrouwden Hun Hoog Mögenden niet van hunne bondgenooten.
Integendeel, daargelaten dat de drang van den nood overtuigend genoeg sprak, zij
hoopten bij haar ten minste evenveel invloed te hebben, als bij anderen, die in geen
vriendschapsverbond met hen stonden en niet zoo van nabij door de gevaren bedreigd
werden. Voorts, wal zouden de Steden
Nürnberg, Siraasburg en Ulm doen, die nog tot
de
Unie behoorden, zoo de Hanse thans niet voorging? Op deze gronden spoorden Hun
Hoog Mögenden haar aan, niet alleen om hare quote in de driedubbele ondersteuniijg
ten behoeve der
Unie op te brengen, — dit was zoo plechtig beloofd, dat men aan de
uitvoering niet twijfelen mocht; — maar om, in evenredigheid van het sedert vermeer-r
derde gevaar, nog meer Ie doen, op het voetspoor van den Koning van
Denemarken,
die niet alleen in zyne hoedanigheid als Hertog van Holstein zijne quote in de drie-
dubbele ondersteuning zou opbrengen, maar ook de macht van zijne Ilyken voor de
zaak veil had. Met zulk een doel voor oogen had die Koning eenige Vorsten te
Segeberg bijeengeroepen; maar de Hanse tot medewerking te bewegen, dit had hy
aan den invloed der Staten-Generaal overgelaten. — Na het aanhooren van deze toe-
spraak beloofden de Burgemeesters van
Lubek, dat de volle Raad over het antwoord op
het voorstel, daarin vervat, zou geraadpleegd worden. Inlusschen beloonden zij zich
niet gerust op hetgeen er tusschen onzen Gezant en de Deensche Regering over hunne
Stad en de Hanse in het algemeen verhandeld mocht zijn; zij klaagden luide, dat
hunne oude grieven tegen den Koning, die hunne Stad van allen handel op het W^es-
ten beroofde, nog altijd niet verholpen werden, en betuigden het thans weder vreemd
te vinden, dat Zijne Majesteit sommige Vorsten, die zoo goed als anderen in de zaak
gekend behoorden te Avorden, niet naar
Segeberg had opgeroepen. — vosbergen ant-
woordde, dat zij toch door geene achterdocht het goede werk zouden verijdelen, en oni
ben zulk een wantrouwen te benemen, verzekerde bij hun, dat hy zelf den Koning

' Noordwestelijk van Lubek gelegen.

IH Deel. δ Stuk. . 76

-ocr page 605-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

geraden had, sleclils enkele Vorsten tot die bijeenkomst uit Ie noodigen. — Dit echter
was meer een bewijs dat de Koning en de vertegenwoordiger der Republiek het eens
waren om de zaak door te drijven, dan een grond van geruststelling voor die van
Lubek. — Namens den Raad der Stad kreeg vosbergen ten antwoord, dat de hoofd-
zaak in eene te beschrijven vergadering van de leden der Hanse zou overwogen wor-
den; maar wat aangaat dat hij op de trouwe betaling der quote in de driedubbele
ondersteuning had aangedrongen, de Stad was bij den omslag dezer ondersteuning zoo
bezwaard, dat het bij den achteruitgang van den handel eene volstrekte onmogelijk-
heid Avas, aan den eisch te voldoen. De quote van den Koning van
Denemarken,
als Hertog van Holstein, en die van den Hertog van Mecklenburg waren te zamen niet
zoo groot, als de hare. — Onze Gezant herhaalde alweder, dat het nu geen tijd
was om zulke berekeningen te maken: thans moest men slechts bedacht zijn op
het stuiten van het gevaar, en, al was het dan ook onder protest voor de toe-
komst, de oorlogslasten dragen en zich de zware lollen en andere belemmeringen lijde-
lijk laten welgevallen. Niemand had over meer bezwaren te klagen, dan de Stalen-
Generaal; maar die stelden zij nu ter zijde, totdat de staal der Christenheid verzekerd
zou zijn: dan zouden zij het herstel van hunne grieven en van die hunner bondgenoo-
len trachten Ie weeg te brengen. En dreigend besloot hij, dat Hun Hoog Mögenden
zulke zwarigheden als een weigerend antwoord op hun voorstel zouden opnemen. —
Toch kon hij niets meer verkrijgen, dan de belofte, dat
Lubek al het mogelijke doen
zou, maar hare volle quote in de driedubbele ondersteuning niet opbrengen kon.

Te Epstor/f ontmoette vosbergen de Hertogen van Brunswijk-Limeburg op hunne
reize naar
Segeberg, aitsema, die zeer vertrouwd was met den Kanselier van Lüneburg,
had hem vooraf in de geheimen van de Brunswijksche staatkunde ingewijd. Reeds
waren de Hertogen zeiven niet vrij van zekeren naijver tegen den Koning van
Dene-
marken.
Trad hij in den Neder-Saksischen Kreis als Koning op en niet bloot als Hertog
van
Holstein, zoo gaf hun dit stof genoeg lot nadenken. Dit hun wantrouwen moest
den Keurvorst van
Saksen, die sedert eenigen lijd druk met hen onderhandelde, bij
zijne pogingen in de hand werken. Ook de Hertog van
Holstein en die van Mecklen-
burg
loonden zich achterdochtig tegen christiaan en verschenen niet op den Vorstendag
te
Segeberg. Dus had vosbergen alle reden om in de propositie, die hij tot de Hertogen
van
Brunswijk richtte, hen vooral te wijzen op het gevaar der oneenigheid onder de
Protestanten tegenover de eendracht onder de Katholieken, die reeds durfden roemen,
dat het rijk van
luther uit was. Volgden zij het voorbeeld van den Koning van
Denemarken; beraamden zij Ie Segeberg afdoende maatregelen; namen zij de wapenen
op om zich in het bezit hunner Bisdommen te handnaven, zoo konden zij op de on-
dersteuning der Staten-Generaal rekenen, die hen reeds nu om de door hen verordende
oorlogstoebereidselen zouden prijzen. — Het schriftelijk antwoord, dal hij uit
Segeberg

jnsi—

10:23.

en aan de Vor-
sten van
Bruns-
wijk-Lunehurg.

-ocr page 606-

DES VADERLANDS. 079

Yan de Herlogen ontving, hield in, dat de gezindheid van den Koning van Dencmar- 1G31—
ken, hun thans gebleken, hen in het voornemen om de duur verworven godsdienstvrijheid
te handhaven had versterkt, weshalve zij op het zenden van een aanzienlijk Gezantschap
en het voortzetten der lichtingen bedacht waren, daarby vertrouwende op God, op andere
Mogendheden en inzonderheid op de Staten-Generaal.

Te Hamburg stuitten de pogingen van onzen Gezant af op de verklaring der Rege-
ring, dat de kas uitgeput was door de schermutseling met de Hertogen van
Ltmeburg,
en dat het volk Koning cimisTiAApr steeds van plannen tegen de vrije vaart op de Elbe
verdacht hield. In plaats van haar gerust te stellen had vosbergen niets daartegen aan
te voeren, dan de vermaning dat men thans ter liefde van de Kérk Gods alle voeten
moest uitstellen.

Na zich te Bretnen ter naauwernood verledigd te hebben den Syndicus te spreken, en
zich te
Oldenburg verplicht te hebben gezien des Graven uitnoodiging tot hel middagmaal
aan te nemen, kwam hij den Maart te
*s Gravenhage terug i. Het eerste wal de

Prins na zijne wederkomst deed, Avas van de Staten-Generaal volmacht te vragen om op
nieuw eenen afgevaardigde te zenden naar de oorden, die vosbergen pas verlaten had,
en wel ten einde de gerezen geschillen lusschen den Koning van
Denemarken en den
Hertog van
Holstein bij te leggen. Blijk genoeg, dat die Koning in den Neder-Saksi-
schen Kreis vrij wat legemverking ondervond In dezen stand van zaken zouden de Staten
de aanspraak van giiristiaans zoon op de Coadjutorie van niet openlijk hebben

kunnen bevorderen zonder de achterdocht te versterken en derhalve · de genegenheid
van de Steden en van sommige Vorsten van den Neder-Saksischen Kreis om met den
Koning van
Denemarken zamen Ie werken nog meer Ie verzwakken.' Dus hadden zij

' Te lubck sprak vosbergen den Koning van Bohemen. Deze deed licm belangrijke naededec-
Jingen aangaande den treurigen afloop zijner korte regering in dat Koningrijk, blijkbaar met
het doel om zich te reinigen van den blaam, alsof hij de zakeja te spoedig in den steek gcla-
Icu liad, lietgeen den Staten-Generaal grond zou hebben kunnen geven om de handen van hem
ai" Ie trekken. Volgens hem hadden de rijksten en aanzienlijksten van
Jiohemen, zich op vrijdom—
men beroepende of onvermogen voorAveudende, zich onttrokken, terwijl de huisman moest bloe-
den door belastingen en inlegeringen, Wegens wanbetaling Avaren de troepen, ook bij
Praag,
onwillig gcAveest om te vechten; ja, zij waren op het punt geweest onr zich tegen den Koning te
keren en die stad te plmideren. Bij 's Konings vertrek hadden de ruiters van zijn eigen leger zijne
reiswagens ledig gestolen en zijnen persoon gebrandschat. Zulke troepen had men den Sileziërs,
die hun eigen krijgsTolk niet behoorlijk betalen konden, niet op den hals kunnen zenden. Ook
jioogde de Koning zich te verdedigen tegen den blaam van dezulken, die het afkeurden, dat hij
zicli thans niet naar de Palts begaf, om de Unie in het leven te houden en dichter bij
mansfelt
te zijn (Zie deze en alle andere bijzonderheden in vosbergens Rapport, in h. Prov. Ulr. Arch.).

' Res. Stat.-Gen. 31 Maart, 1621.

76*

-ocr page 607-

1621—

1G25.

604 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

niet zonder grond geweigerd in liet yerzoek te treden, hetwelk in de maand Februarij
(1621) door den Gezant
amstrudtek , die op reis van Engeland naar Denemarken
Koning sxco-^s Gravenliage aandeed, tot ben gericht werd. Allerlei redenen liet jacobus dezen Ge-
de^opdraclit^der aanvoeren om de Staten tot de bevordering der aanspraak van den Deenschen Prins
d^n lie^egen. Twee groote Koningen, zeide
amstrudter , hadden hen nu twee jaren
Deenschen Prins, lang Avegens dezc zaak aangezocht. Gaven zij thans toe, hunne eer zou er niet bij
lijden, en hun belang er bij winnen: want lot loon voor de hem bewezen dienst zou
de Koning van
Denemarken een handelsverdrag met hen kunnen sluiten, hetwelk de
Koning van
Groot-Briiannië zou waarborgen. Tevens zou de zaak van het Protestan-
tisme in die oorden verzekerd zyn: want legen de pogingen der Katholieke Ligue om
cenen Roomsche in het Aartsbisdom te dringen, kon slechts een mededinger overgezet
worden, die, als zoon van een machtig Koning, in staat zou zijn om zich in zijn bezit
te handhaven. Op dit vertoog van den afgevaardigde gaf men
jagobus , na lange beraad-
slagingen , een wel is waar in zeer zachte bewoordingen vervat, maar toch weigerachtig
antwoord. Ook in het schrijven, dat
amstrudter voor den Koning van Denemarken
mede nam, onthielden zich de Staten van elke verbindtenis ten aanzien van de Coadju-
torie 1, Doch deze enkele weigering om
ghristiaans eerzucht te wille te zijn deed
niets af. Het vertrouwen der Duitsche Steden op de Staten, in het najaar van 1619 nog
zoo groot, dat de stedelijke Overheid van
Maagdenburg toen nog hunne ondersteuning
tegen den Bisschop en het Kapittel van
Halberstadl inriep dat vertrouwen was voor
goed beschaamd. Zoo men hierbij bedenkt, dat ook de Vorsten der
Unie niet die
krachtige en spoedige ondersteuning van de Staten-Generaal hadden ondervonden, op
welke zij hadden gerekend; ja, dat zij den grooten misslag van het Verdrag van
Ulm
daarmede verontschuldigden, dat Prins maurits er steeds op aan gedrongen had, dat zij,
liever dan den pas aan de Beijerschen te betwisten, den Beneden-Rliijn tegen den inval
des vyands beschermen zouden eindelijk, dat de wijze, op welke onze ruiters in de
Provinciën op onze grenzen huis gehouden hadden, aan de faam der krijgstucht onzer
soldaten den bodem had ingeslagen, — zoo zal men moeten erkennen, dat in den laat-
sten tijd de roem der Vereenigde Nederlanden in
Duitschland voor goed geknakt was
geworden.

Nog vóór vosBERGENs terugkomst was de Deensche Gezant te Gravenhage, dien

« Res. Stat.-Gen. 10, 15, 16, 17, 18, 19, 22. 25, 27, 28 Febr. 1G21.

2 Res. Stat.-Gen. 1 Nov. 1619. .

3 Zie- Rapport van Aerssens legatie naar Venetië, in Rerigten van het hist. Genootsch. te Utrecht,
D. V. St. I. W. 136. Bij het sclirijven van hetgeen boven: hl. 456, Noot 3, te lezen staat, was
liet mij nog onbekend, dat dit Rapport, hoezeer in de secrete kast der Staten-Generaal niet te
vinden, niettemin in een afschrift bewaard is gebleven.

-ocr page 608-

DES VADERLANDS. , 6015

Koning christiaan gezegd had liemaarts Ie zullen zenden, omdat hij van vosbergen 1621—
nog geene voldoende geruststelling had kunnen bekomen aangaande de Verdragen,
die de Republiek met de Hanse tegen hem, Koning van
Denemarken, had aange-
gaan. In Maart dan verscheen alhier de Deensche Rijkskanselier
jagob ulefelt zoo ulefelt door
onverwacht, dat hij niet behoorlijk ontvangen en verwelkomd had kunnen Avorden. ^«iew^arl"«naar
Hij werd gehuisvest in het huis van de Vrouwe van heemstede. De Prins liet tien
Staten van
Holland weten, dat hij zeer gewichtige zaken te behandelen had. Intusschen
strekte zijne zending eigenlijk slechts om van de Staten-Generaal de verloochening hun-
ner alliantie met de Hanse te verwerven. De Koning, dus gaf de Gezant in zijne
Proposij-ie te kennen, zou voor God en de wereld gerechtvaardigd wezen, zoo hij zijne
macht handhaafde tegen de aanslagen, met welke de alliantie van de Republiek met de
Hansesteden hem scheen te bedreigen. Geen wonder derhalve, dat hij niet van zins
was voor de geloofsgenooten in
Duitschland partij te trekken, iets waartoe hij anders
wel genegen was, zoo de Staten hem ten dien aanzien niet volkomen geruststelden
Dus werd thans ,uitdrukkelijk van de Staten gevorderd, dat zij ten gevalle van den
Koning van
Denemarken het werk van oldenbarnevelt zouden afbreken, die aan de
Vereenigde Provinciën door een bondgenootschap, ja, misschien door vereeniging met
de degelijkste en voor de grootste ontwikkeling vatbare elementen van
Noord-Duiischland
eene kracht had willen verzekeren, welke alleen op den duur haar de mededinging
van elke Mogendheid, ja zelfs van de grootste Zeemogendheid, had kunnen doen uil-
houden. En welk voordeel werd hun daartegen aangeboden? De deelneming van
Dene-
marken
aan de godsdienstoorlog in Duitschland. Zoo deze aanwinst tegen zulk een
groot verlies kon schijnen op te wegen, het was omdat de Prins en zijne aanhangers '
op een ander, zooveel hagchelijker gebied het doel hunner eerzucht plaatsten.· Trou-
wens, zij konden daarby op den steun der godsdienstige geestdryvery rekenen, eene
hulp, die aan
oldenbarnevelt niet ten dienste had gestaan, waar hij, de godsdienst zoo
veel mogelijk buiten het spel latende, staalkundige en zuiver maatschappelijke belangen
op het oog had gehad.

Het antwoord op ulefelts propositie gegeven hield in, dat Hun Hoog Mögenden lol
'sKonings geruststelling in de alliantie, die de Gezant, naar hij zeide, gelast was hun
voor te stellen, gaarne uitdrukkelijk de belofte zouden opnemen, dat zij zijne Majesteit
naar hun uiterst vermogen zouden bijslaan, in geval hij, door den Koning van
Bohemen
en de Unie in den steek gelaten, van de zijde van den Keizer of van iemand anders
aangevallen werd. Voorts, wat de Verbonden tusschen Hun Hoog Mögenden en de
Hanse betrof, deze waren, dus verklaarden zij, gegrond op de oude handelsvenlragen,
en nimmer was hunne strekking geweest, den Koning in zyne soevereine rechten teland

» Res. Stat.-Gen. 15, 16 Maart, 1621. Res. Holl. 1621, bl. 335.

-ocr page 609-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

of Ie water, in de'Oost-Zee, de Noord-Zee of elders, eenigzins te yerkorlen. — Deze
laatste woorden waren den Staten door
ulefelt in de pen gegeven: geen paard, had
hy verklaard, zou zijn Meester zadelen, zoo men zulk eene betuiging niet schriftelijk
leverde, en het tegenstreven van de Slaten van
Holland, die zich gaarne van zulk eene
stellige verklaring hadden willen verontschuldigen, had niet mogen haten i. Hierop
begonnen de onderhandelingen over het sluilen van eene alliantie; doch weldra zouden
zij afgebroken zijn geworden zonder de tusschenkomst van Zijn Excellentie, die de
Staten vermaande, den Gezant niet onbevredigd te laten vertrekken, maar hem zoo
veel mogelijk in te willigen, ,ten einde zijn Meester bij 'zijn goed voornemen gehouden
Averd ter ondersteuning »van de gemeenschappelijke christelijke zaak." Dat echter de
onzen zwarigheid maakten, kan niet bevreemden.
Ulefelt verlangde een oiTensief en
defensief Verbond, en de onzen verkozen niet verplicht te worden vyandelijk op te, tre-
den tegen al wie de Koning zou wenschen te bestrijden. Voorts verlangde
Denemarken,
dat de verleende onderstand na den oorlog zou teruggegeven worden. Ook dit was onaan-
nemelijk, aangezien
ghristiaan steeds in het aanhouden onzer schepen bij de doorvaart
van de
Sont het middel zou hebben, niet alleen om ons tot het verleenen van hulp,
maar ook tot de terugbetaling van den door hem verleenden bijstand te dwingen, ter-
wijl wij, als de Koning in het een of het ander in gebreke bleef, niets zouden vermo-
gen dan klagen en bidden. —'s Prinsen vermaning echter werkte zoo veel uil, dal in het
begin van Mei (1621) het ontwerp eener alliantie was opgesteld. — Thans bestond er
derhalve voor de Hansesteden dubbele grond van bezorgdheid. Men trachtte haar gerust
te stellen door aan
aitsema, die op dit oogenblik te ^sllage was, en weldra weder
naar zijnen post zou vertrekken, aan de Hansesteden en de Vorsten van den
Kreis de
lioodschap mede te geven, dat Hun Hoog Mögenden in hun Verbond met den Koning
van
Denemarken niets zouden vaststellen, dat eenigzins ten hunnen nadeele kon ver-
strekken — Reeds in den winter had die Resident verlof verzocht om naar
Holknd
over te komen, daar hij zaken had mede te doelen, die hij aan geenen brief durfde
toeverlrouwen. ^ Of zijne overkomst den Prins aangenaam kon zijn, is aan bedenking
onderhevig: immers 'kon hy wel zaken mede te deelen hebben, die minder dienstig waren
ter bevordering van de tlians doorgedreven staatkunde. Hoe het zij, eerst tegen het eind
A
itsema's ^'an April kwam hij herwaarts. Den 28®ten dezer maand verscheen hij voor de Staten-
'i Gravenlmge Generaal, om verslag te doen van de gezindheid der leden van den Neder-Saksischen
Kreis. De Hansesteden, zoo berichte hij, hoezeer vroeger een tijd lang door verschillende
zwarigheden teruggehouden, waren thans, als tot dank verplichte vrienden en bondgenoo-

1 Res. Siat-Gen. 20, 21 Maart, 1621. Res. IM. hl. 343, 346, 347. !

2 Res. Stat.-Gcn. 6, 24 Aprilj 4, 7 Mei, 1621. Res. Holl bl. 349, 360, 363, 366, 378, 392-

3 Res. Stat.-Gen. 8 Jan. 1621.

1621—
1035.

inededeelin^ tc

-ocr page 610-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

ten van Hun Hoog Mögenden, wel gezind om alles Ier zijde te zetten en zich den nood 1G21—
der Evangelische Godsdienst aan te trekken, en de voornemens van Hun Hoog Mögenden
naar haar beste vermogen te ondersteunen. In het begin van Mei zouden zij te
Lubek.
vergaderen en daar die gezindlieid metier - daad bewyzen. Wat echter de algemeene
medewerking van den Neder-Saksischen Kreis aangaat, hiervan was zoo veel goeds niet
te zeggen; Er zou een Kreisdag byeenkomen; maar de Administrateur
von 3IEIDEB0B.cii ,
die het recht had om die vergadering bijeen te roepen, hing geheel en al van den
Keizer en van
Keur-Saksen af. Zeer tegen zynen zin had hy zich tot de bijeenroeping ^
geleend, en de Punten van beschryving, door hem gesteld, strekten om de leden van
den
Kreis nog meer te verdeelen, en de welgezinde Stenden in de volvoering van hun
goed voornemen te belemmeren. Niettemin verwachtte onze Resident het beste van de
besluiten te
Segeberg beraamd. Toch kon hij niet ontveinzen, dat er gevaarlijke in-,
vloeden en hardnekkige achterdocht heerschten, die de uitvoering van de goede voor-
nemens verlragen en nieuwe onrust onder de leden van den Kieis zouden kunnen
teweeg brengen. Alzoo moesten Hun Hoog Mögenden zich beijveren bij hunne vrien-
den en naburen alle kwade vermoedens zoo veel mogelyk weg te nemen — Deze
mededeeling stelde de gezindheid der Hansesteden veel gunstiger voor, dan zij in-
derdaad was, gelijk nog onlangs aan
vosbergen zeiven was gebleken, onder anderen,
toen hij op zijne terugreis met verwondering bespeurde, dat er toen van de zijde van
Lubek nog geene maatregelen tot het b^eenroepen van den Hanscdag waren genomen.
Maar
aitsema's voorstelling moest strekken om de bezwaren te bestrijden, die er hier te
lande zeiven tegen de vermeerdering van het gezag des Konings van
Denemarken in
die oorden bestonden. Waren de Steden willig om mede te werken, en kwam de
tegenstand slechts van Keizerlijke ambtenaren en geheel- of half-papislische Vorsten,
dan kon men onbezwaard onze nieuwe staatkunde ook1op dat gebied volgen, ja, men
was om des gewetenswille verplicht zulks te doen. — In vertrouwden kring zal
aitsema
de zaken meer naar de volle waarheid hebben voorgesteld. Ook had hij buiten dat
verslag nog meer mede te deelen, en uit elke Provincie werd één lid gecommitteerd
om zijne mededeeling te vernemen, en dat hij de zaak der Hansesteden niet willens
verzaakt zal hebben, kan men afleiden uit hel vertrouwen, hetwelk zij hem bleven
schenken, gelijk hij dan ook nog tijdens zijn verblijf te
^s Gravenhage credenliebrieven
van de Regering van
Hamburg ontving om hare zaken te behartigen. |iij zijn afscheid
werd bepaald, dat hij geene nieuwe geloofsbrieven mede zou krijgen, dan alleen aan
Hamburg; niellegenstaande de Provincie Holland^ ten einde later niet in de kosten te ver-
vallen van het zenden van een buitengewonen Afgevaardigde, er op aandrong, dat hem
ook zoodanige brieven medegegeven zouden worden aan de Vorslen van
Brunswijk j van

-ocr page 611- -ocr page 612-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

schap aangaande de strekking van bet Verdrag met Denemarken Ie vragen. Men gaf iß21_

hem inzage van de Artikelen, en voorts moest hij zich met mondelinge inlichtingen
vergenoegen — Het Verdrag liet de gewichtigste zaken onbeslist. Dus zou er lot nadere
beraadslaging Ier plaatse en ten tijde, door den Koning te bepalen, eene nieuwe bijeen-
komst van Avederzijdsche Gezanten stand grijpen, waar de vragen zouden uitgemaakt
worden, met wat macht en middelen de partijen elkander in geval van oorlog zouden
bystaan, alsmede wanneer die bystand zou moeten aanvangen, en of hij na den oorlog
zou vergoed worden, al of niet — Hiermede kon
christiaan zich voor het oogenblik
tevreden stellen, in zoo verre de Staten de voor hem vijandelijke strekking van hun
bondgenootschap met de Hanse genoegzaam verloochend hadden. Dit was een zeker
voordeel, door hem behaald en intusschen kon hij zien, welke maatregelen hij later
zou nemen. Zoo veel is zeker, dat hij de oorlog nog niet dadelijk verklaarde; zelf was
er in de maand Junij sprake, dat hij, en de Hertogen van
Dninswijh hunne troepen
Aveder zouden afdanken. Tegenover
Spanje nam christiaan de houding aan, alsof het
Verdrag met de Vereenigde Provinciën niet anders dan den handel betrof. Zulks toch
verklaarde zijn Commissaris
strick met zoo vele woorden, toen spinola hem omstreeks
denzelfden tijd, op eene audientie bij den Aartshertog te
Brussel, verweet, dal de Ko-
ning, aan den Spaanschen invloed ontsnapt, door de onzen lol hunne zijde was over-
gehaald Dit veinzen had^ hij noodig om den vereischten tijd te winnen len einde
zijne veruitziende plannen tot rijpheid te brengen. Wel mochten, die plannen ver-
uitziende heeten, want ook het deelgenootschap aan de ondernemingen, door de
Republiek in de W^est-Indiën beoogd, behoorde daartoe. Het denkbeeld, door onze
Gezanten in 1618 geopperd was hem niet ontgaan. Immers liet
ulefelt zich thans
(in Mei 1621) door
usselingx nader omtrent de ontworpen Nederlandsche West-Indische
Maatschappij onderrichten — De Slaten-Generaal daarentegen hadden bij het Verdrag
geen dadelijk voordeel: zelfs Avilden zij, tegen het gevoelen van de Stalen van
Holland, van de pas aangeknoopte vriendschap nog geen gebruik maken om eene
aanvrage om hulp tegen het krijgsgeweld, dat de Provinciën bij de slaking van het
Bestand te wachten hadden, tol
Denemarken te richten ö.

Het spreekt van zelf, dat de toenadering tusscliBn de Republiek der Vereenigde De houding van
Nederlanden en den Koning van Denemarken de aandacht van den Koning van ^feï^'
Zweden trekken moest. Denemarken toch was de natuurlijke vijand van zijn Huis, en
vooral ook omdat het hem uitzicht gaf op bescherming legeij
Denemarken, was het

' Res. StaL~Gen. 28, 30 Junij, 1621.

2 Res. Slat.-Gen. 8, 11, 14, 15 Md, 1621. Res. Holl. hl. 412, 428. aitsema, Saken v. Slaet
en oorlogh,
I, hl. 41, 42. 3 ^jeso/. Stat.-Gen. 3 Julij, 1621. Zie liiervoor, bi 38.
5
Res. Slat.-Gen. 12 Mei, 1621. - e Hes. Holl. bl. 449. Res. Stal.-Gcn. 8 Junij, 1621.

III Deel. 5 Stuk. 77

-ocr page 613-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ir,3i— bondgenootschap met onzen Staat hem zoo veel waard geweest. Nu wij ons zoo innig
aan dat Rijk aansloten, had hij, scheen het, geene ondersteuning meer tegen de aan-
matiging
Tan CHRiSTiAAN IV van ons te hopen. Had Dcfiemarken de omwenteling van
1618 met genoegen vernomen,
Zweden had niet gejuicht in oLDENBARTiEVELTS val.
Integendeel
gustaaf adolfs Gezanten hadden al hunnen invloed gebezigd om de om-
wenteling te verhoeden, daar zij in die Regeringsverandering de onderaiijning zagen
van den bodem, op welken
Zwedens vriendschap met onzen Staat en Zwedens kracht
in
Duitschland en tegenover Polen berustte. Toch liet hij zich niet uit het veld slaan.
Hij wist den Keurvorst van
Brandenburg over te halen hem de hand zijner zuster,
MARIA ELEONORA, toc te staan, ten spijt van den Koning van
Polen, die deze verbindtenis
lusschen zijnen vasal in
Pruisen en zynen vijand op den Z.weedschen troon door zyn
gezag poogde te beletten i. Ook door dit huwelijk toonde hij op nieuw openlijk partij
te willen trekken tegen het Huis van
Oostenrijk in Duitschland. Had hy de wegen
der dubbelzinnige staatkunde, die
Denemarken thans vaarwel scheen te willen zeggen,
willen inslaan, hij had zich niet met den beschermeling der Vereenigde Nederlanden,
den uit 's Keizers oogpunt onwettigen bezitter van de helft der Kleefsche erfenis,
moeten verbinden. Nu hij dit deed en de Prinses huwde, die men een tijd lang aan
Prins
maurits had toegedacht Ycrplichtte hy zich om des noods als beschermheer
van dien Keurvorst op te treden, en, zoo de Staten-Generaal hunne staatkunde in
Duitschland verzaakten, op dit gebied de taak der Nederlanders op te vatten. Werkelijk
moedigde hij reeds de Hansesteden aan, voorlaan van hem den steun te wachten, dien
de Staten-Generaal haar begonnen te onttrekken Doch om die Sleden vertrouwen in
te boezemen, was zijne macht nog te gering, en de Koning van
Denemarken meende
zich gerust in de Duitsche zaken te kunnen steken, hoezeer hij
Zweden in den rug
liet: immers zou deze Mogenheid, die de banier der Evangelische Godsdienst zoo hoog
ophief, hem nimmer vermogen te benadeelen, als hij zelf voor die Godsdienst te velde
trok.
Zweden richtte dan ook in dit tijdsgewricht zijne krachten liever tegen Polen,
len einde in Lij/ïand de zege te behalen en Riga te veroveren, en dat nietiegenstaande
hij op geene hulp uit
Nederland kon rekenen, daar de Staten hem niet tot den oorlog
hadden willen aanmoedigen, vermits zij, zoo die uitbrak, verplicht waren hem troepen
of geld te zenden en zij van nu aan hunne krijgsmacht anders dachten te gebruiken.

1 Wat over liet Imwclijksaanzoek van gustaaf adolp reeds door den ouden Keurvorst van
Brandenburg, vader der bruid, aan onzen sticke averd medegedeeld, kan men zien in het Rap-
port van dien Gezant aangaande zijne ambassade in
Pruisen, op het Rijksarcliief.

2 Zie hiervoor, hl. 244. 3 jxesol Stat.-Gen. 7 Nov. 1620. carleton III, ρ. 398.
4 cauleton UI, p. 186.

-ocr page 614-

DES VADERLANDS. 079

Evenwel kon gustaaf adolf de welwillendheid der Slalen niet onverscliilliff achten. 1C21—

1625.

Hij stond nog bij hen in de schuld, en had van hen inschikkelijkheid noodig
Tegen het einde yan de maand Augustus 1619 had de Ambassadeur
yan bijgk na '
hartelijke dankzegging voor den onderstand, tot dusverre aan zijnen Meester verleend,
vriendelijk verzocht, dat de termijnen, hem ter aflossing zijner schuld gesteld, eenig-
zins verlengd mochten worden, in dier voege dat hy niet binnen vier, maar in zes jaren
de schuld voldeed. In der eeuwigheid, voegde hij er bij, zou de Koning de diensten
der Staten-Generaal niet vergeten. — Het liep meer dan eene maand aan, eer men deze
aanvrage beantwoordde, en niet anders dan tegen den wil van de Provincie
Holland,
onder wier bewindhebbers van duck vijanden had werd zij toegestaan Maar
zelfs by deze vergunning viel het den Koning moeijelijk aan zijne verplichting te
voldoen. Den eersten termijn, reeds in November 1619 verschenen, had van
duck: aan-
genomen in Februarij daaraanvolgende te betalen, maar, in weerwil van herhaalde aan-
maning, vermocht
Zweden zich eerst in het begin van Junij van deze verplichting te
kwijten Toen de Ambassadeur in deze maand met verlof naar
Zweden vertrok ^ ^
kreeg hij verscheidene vragen en verzoeken mede. Hij moest zynen Koning polsen, of
hij bij het uitbreken van den oorlog, tegen dat het Bestand geeindigd zou zijn, bereid
was de bij traktaat beloofde hulp te bieden. Voorts moest hij de zaak van
Bohemen
en van de Duitsche Unie aan Zijne Majesteit aanbevelen, en hem verzoeken mede te.
Averken, ten einde de in het Hansegebied gerezen moeijelijkheden te helpen bijleggen.
Zoo openden de Staten zeiven, buiten machte om het geschokte vertrouwen der Hanse-
steden alleen door eigen eerlykheid te behouden, aan
gustaaf adolf den weg om
invloed in dat deel van
Duiischland te krijgen. Eindelijk moest van duck zijnen
Koning verzoeken, de termijnen, waarin zyne schuld moest afgelost worden, stiptelyk
in acht te nemen, aangezien Hun Hoog Mögenden »in deze gevaarlijke en van alle
kanten dreigende tijden hunne penningen ten hoogste zeiven noodig hadden." Dat de
Ambassadeur met een Nederlandsch oorlogschip naar
Zweden gebracht werd en bij deze
gelegenheid een kostbaren gouden ketting ten geschenke kreeg was een na die

ï Zie hiervoor, bl. 285, 286. 2 hiervoor, hl. 465 , 466 , 471.

3 Resol Stat.-Gen. 29 Aug.; 21, 30 Sept. 1619.

^ Resol. StaL-Gen. 16 JVov. 1619. 10, 12 Febr.5 4, 30 Apr.; 4, 9, 26 Meij 3 Junij 1620.
In Augustus 1620 verzocht
gustaaf adolf op nieuw de lusschenkomst van. der Staten crcdiet om
100,000 Rijksdaalders te mogen lichten. Dit verzoek werd beleefdelijk afgeslagen, en de
Vorst aan zijne verplichting tot aflossing van de nog bestaande schuld herinnerd
(^Resol.
StaL-Gen.
26, 27 Augustus).

5 Zie hiervoor, bl. 465. c Resol StaL-Gen. 14, 20 Mei, 1620.

77*

-ocr page 615-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— beluiging dubbel slerk blijk Tan welgevallen in zijnen persoon, dal de Stalen trouwens
niet zouden hebben Tcrleend, waren
muys en aerssbn niet afwezig geAveest

Ook tol de verwezeniyking van zyn huwelijksplan kon gustaaf de ondersleuning der
Staten niet missen. Immers moest den zwakken Keurvorst van
Brandenburg door zijne
Hoog Mogende beschermers moed ingeboezemd worden om de verbolgenheid van zgnen
Poolschen Leenheer te trotseren. Deswegens verzocht de Koning bij eenen brief, overge-
bracht door zijnen Secretaris
petrus falk, den Keurvorst ten aanzien van zyne huwe-
lijksaanvrage gunstig te willen stemmen, opdat de pogingen dergenen, die de vervulling
van zijnen wensch tegenwerkten, verijdeld mochten worden. De Staten gaven hieraan
gehoor ^ Maar weldra werden zij ook van de Brandenburgsche zijde met de zaak
De Keurvorst gemoeid. De Keurvorst had der Staten ondersteuning hoogelijk noodig, daar de Koning
smeek/d^StatM Pokii het plan zijner verzwagering met gustaaf tot voorwendsel bezigde om zijne

zijne zwakheid te van het bewind in Pruisen te keer te gaan. Wel had de Keurvorst,

hulp te komen. ο σ

dadelijk na zyns vaders overlijden, het kasteel te Koningsberg betrokken om zich
als regerend Hertog te doen gelden; maar de Koning van
Polen had hem, ten
einde wettig met het Hertogdom beleend te worden, verwezen naar den Rijksdag
tegen den November (1620) te
Warschau te houden, voor dien tijd kon

hij niet als rechtmatig Vorst optreden, maar kwam het bewind aan de Kroon
van
Polen toe. Het liet zich aanzien, dal Polen deze tusschenregering nog wel
langer dan tol dat tijdstip zou verkiezen te rekken; ja, er waren er, die Ko-
ning siGiSMOND aanrieden, den Keurvorst van het leen vervallen te verklaren, op
grond dat hij, de Gereformeerde Godsdienst belijdende, der Augsburgsche Confessie niet
was toegedaan. In deze omstandigheden moest hij wenschen, dat zijne moeder hare
. dochter niet aan
gustaaf beloofd had, of dat deze Vorst van zijn aanzoek afgezien of
daaraan ten minste geen ruchtbaarheid gegeven had. Derhalve, opdat de rechten der
Gereformeerde Godsdienst in
Pruisen niet miskend en de beleening met dat Hertogdom
hem niet geweigerd of aan vernederende voorwaarden verbonden mocht worden, verzocht
hij de Staten eenen voornamen afgezant naar den Poolschen Rijksdag van den No-
vember te willen zenden, ten einde aldaar zijne zaak te bepleiten en eene bemiddeling
lusschen
Polen en Zweden te beproeven. Tevens verlangde hij, dat Hun Hoog Mögenden
(Ie Pruisische Stenden zouden vermanen, hunnen Hertog eerbiedig te bejegenen, en dat
zij zijne belangen bij de Hoven van
Frankrijk en Engeland^ van welke hij mede on-
dersteuning verzocht, zouden bevorderen.— Zoo liep de Keurvorst gevaar, het genot van
hel Hertogdom, om welks Avil zijn Huis zich in de knellendste financieele moeijelijkhe-
den had gewikkeld, zich ten slotte nog te zien ontgaan. De gelden, door de Slaten-
Generaal hem geleend, kon hij niet aflossen; zijne contributie aan de Duilsche Unie

' Zie hiervoor, bi. 466.

2 Resol SlaL-Gen. 17 Aug. 1620.

-ocr page 616-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

was hij acliterlijk gebleven te belalen ^, en loch kon hij zijn gezag in Pruisen niet prijs 1621—
geven. — Dal alles liet de Keurvorst in de maand Oclober (1G20) door zijnen Gezant
STEiNTGEN tc
Graveiiliage voorstellen; maar dadelijk besloten de Staten het verzoek
om eenen Afgevaardigde naar den Poolsclien Rijksdag te zenden, beleefdelijk af te slaan;
de tijd, dit was de grond hunner verontschuldiging, was te kort om de toestemming
der Provinciën lot zulk eene zending te bekomen en de aandacht hunner Vergadering,
waarvan verscheidene leden met de Prinsen Ie velde waren, was op andere zaken gericht:'
het eenigste, waartoe zy konden overgaan, was eenen brief aan den Koning van
Polen
te schrijven. Steintgen , voegden zij er by, zou hunne verontschuldiging wel als billijk
erkennen, »dewijl hij den tegenwoordigen bezwaarlyken toestand van den Slaat dezer
Landen op de plaats zelve met zijne eigene oogen zien kon." — Voor hel overige
wilden de Staten den Keurvorst in zijne tegenwoordige moeijelijkheden het leven niet
nog zuurder maken. Niet alleen staakten zij alle aanmaningen tot aflossing van zijne
schuld van 248,000 gulden, maar zelfs schoten zy hem de renten voor te eerder
omdat zij zijne medewerking in den dreigenden oorlog behoefden Ook de voortdu-
rende bezetting van de vaste plaatsen in het Kleefsche en Guliksche hadden de Staten
van noode, en er was hun veel aan gelegen, dat de Keurvorst zelf zich niet daartegen
verklaarde, daar er steeds stemmen van de ingezetenen gehoord werden, die te kennen
gaven, dal men de Nederlandsche troepen wel kwijt wilde wezen. Zoo drukten de
Gezanten van de Sleden en Ridderschap van
Kleef, bij gelegenheid dat zij van de
Staten-Generaal eene nieuwe acte van onzijdigheid kwamen vragen, levens de begeerte
uit, dat hunne vestingen en open plaatsen door onze garnizoenen ontruimd mochten
worden. De Staten verleenden de acte van neutraliteit, maar dien wensch beantwoordden
zij met de verklaring, dat sedert hel Traktaat van
Xanten, dat hunnentwege ten uitvoer
gelegd had mogen worden, de zaken grootelijks veranderd en in een gevaarlijken toe-

' Zie Rapport van aeussens Gezantschap naar Venetië, in de Berigtcn van het hisl. Gen, te
Utrecht,
D. Y. St. L bl. 60, 68.

2 Resol. Stat.-Gen. 5, 6, 7, 9, 12 Oct. 1620. cauleton, III, ρ. 389 , 390 , 391, 392. In
November (1620) vernamen de Staten van den Engelschen Gezant, dat
jacobds de investituur
van den Keurvorst met
Pruisen door zijnen Agent bij den Koning van Polen zou laten voorstaan
[nesol Stat.-Gen. 30 Nov. 1620).

^ Resol. Stat.-Gen. 6 Maart, 1621. In 't begin van Julij klaagde onze Ontvanger-generaal dat
hij de tot 1 Februarij verloopen interest, ten bedrage van 35,026 gulden niet belalen kon,
en zich te vergeefs desvvegens tot de Brandenburgsclie Overheid te
Kleef had gewend. Hierop
schreven de Staten aan dezelfde Overheid, dat zij, bij gebreke van betaling, deze som bij
hooger hand in haar gebied zouden laten innen
{Resol. Stat-Gen. 1, 2 Julij 1621).

licsol. Stat.-Gcn. 19 Mei, 1621.

-ocr page 617-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— stand geraakt waren. Weshalve er thans aan geene ontruiming te denken yiel. Evenwel
om in de ellende der Kleefsche onderdanen eenigzins te gemoet te komen, zouden zy
er wel toe kunnen verstaan, de onverslerkte plaatsen te verlaten, wanneer hunne
Hoogheden van
Brabant daartoe insgelijks konden besluiten. Onder dezelfde voorwaarde
waren zij ook geneigd de open plaatsen in het Guliksche te ontruimen. Bovendien
besloot de Prins, de Stad en het Kasteel van
Kleef, als minder ter verdediging geschikt,
van ons garnizoen te onthelTen en neutraal te laten verklaren i.

Dezelfde reden maakte hen mede eenigzins inschikkelijker jegens Ztveden. Drong
men bij deze Mogendheid al te zeer op de stipte aflossing der voorgeschoten gelden,
dan vermeerderde men niet alleen haar ongenoegen over de innige betrekking, in welke
wij met
Denemarken . geraakt waren, maar stelde ook den Koning buiten staat om de
oorlog voort te zetten, die loch altijd eene afleiding in Oostelijk Europa teweegbracht,
daar zij
Polen verbood, den Keizer te hulp te komen. Dus stapte men over de vraag
heen, of de Koning in het jaar 1620 werkelijk met
Polen in oorlog geweest was, en
wilde derhalve de door ons verstrekte bijdrage van 80,000 gulden als verplichte oorlogs-
subsidie en niet als voorgeschoten geld, dat teruggegeven had moeten worden, aange-
merkt hebben In dezen zin werd het antwoord gesteld, dat
petrus falk op zijn
reeds geruimen lijd onbeantwoord gebleven voorstel gegeven zou worden. In dat
antwoord werd vcrAvezen op het schrijven, aan den Ambassadeur
yan duck medegegeven.
Dus verloochenden de Staten dan geenszins wat zij toen verklaard hadden, en stelden
den Heer
muys tegenover den Zweedschen Ambassadeur in het ongelijk. Dit verdroot
dien Heer, wiens koopmansijverzucht hem bovendien met
yan dijgk in onmin had
gebracht, en hij kwam er legen op. Maar hoezeer
falk, ten einde niet langer opge-
houden Ie worden, de weglating van de woorden, welke
muys mishaagden, zou toege-
staan hebben, namen de Staten ze niet terug 3.

1 Resol StaL~Gen, 3, 11, 12 Maartj 10, 15 Apr.; 20 Mei, 1621. Resol Holl 1621, bl. 394.

2 Resol Stat.-Gen. 15 Maart, 1621. Resol Holl 1621, 1)1. 330, 339.

3 Resol Holl 1621, 1)1. 351, 363. De bijzondere reden van onmin tussclien müts en den Am-
bassadeur
van duck was deze. muys had Aveten te verwerven, dat de parlijen koper, Avaarmedc
de Koning van
Zweden zijne schuld afloste, aan hem Averden toegezonden. Dit wekte de jaloezij
van VAN DUCK, die Averkelijk, door vermogende Nederlanders in den arm te nemen, te weeg
bracht, dat hij zelf met de ontvangst van het koper werd belast. Doch
muys wist dezelfde
gunst op nieuw te verkrijgen, bereid zijnde den Koning op zijn eigen krediet, en niet langer
op dat der Staten-Generaal, geld te verstrekken. Maar de groote Heren en Kooplieden,
de veer,
van aspeuen, berkhout, de geer
en kien, die de voordeelen, Avclke van duck uit de ontvangst
trok, deelden, lieten de zaak hier niet bij berusten. Zij lichtten
muys in Zweden den voet.

-ocr page 618-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

De Triendscliap lusschen de Republiek en Zweden bleef dus Toor inbreuk bewaard. Ifi21—
Maar niellemin schijnt het gerucht, dat onze Regering zich aan
Denemarken aange-
sloten had, in
Polen zeer de aandacht te hebben getrokken, en sigismund zal zich
gevleid hebben, dat wij nu ten minste
Zweden niet langer tegen hem zouden onder-
steunen, ja, misschien droomde hij van eene wyziging onzer staatkunde in eenen voor
iiem gewenschten zin. Had hij zich te Toren reeds de mogelijkheid van een bondgenoot-
schap met onzen Staat voorgespiegeld i, met hoe veel meer grond scheen hij van eene
vriendschappelijke betrekking met de Republiek wat goeds voor zijne belangen te
kunnen hopen, op een tijdstip, dat de verlenging van het Bestand nog van beide
zijden gewenscht kon schijnen,
en de Vereenigde Provinciën, zoo zij al geen bondge-
noot van
Spanje werden, ten minste in den ontbranden oorlog onzijdig schenen te
zullen blijven.

In de eerste helft van Junij (1621) kwam er een afgevaardigde van Polen hier te Een Gezant
lande aan, met geloofsbrieven van den Januarij gedagteekend. Zijn naam was gp^^ij^ftf."//^"^

PETRUS zERONSKi, hoveling en secretaris des Konings, en hij voerde den titel van
Intenfuntius. Zijn komst baarde opzien, en op het eerste bericht besloot men bij de
Staten van
Holland dadelijk, dat men hem zoo spoedig mogelijk weder moest doen
vertrekken. "Werkelyk kon dit bezoek niets goeds uitrichten. Integendeel, de vredes-
partij , ter naauwernood gefnuikt, kon daaruit weder nieuwe hoop scheppen: immers kon zy
zich afvragen, of de komst van eenen Gezant van dien met de Jezuiten bevrienden Koning
niet misschien een middel was om onder de hand nieuwe en aannemelijker voorstellen
te doen, en de hoofden des Lands konden lichtelijk door de verschijning van dien per-
soon in opspraak komen, alsof zij toch nog in geheime verstandhouding met de tegen-
partij stonden. Werkelijk zien wij tegenover dezen bezoeker de houding nagenoeg
herhaald, welke de verschillende partijen tegenover
pegkius hadden aangenomen. De
Provinciën wilden hem in ernst en in alle vrijheid te woord gestaan hebben;
Holland,
daarentegen, verlangt hem slechts met de noodige voorzorgen tol het doen van opening
toe te laten, en de Prins, door de Provinciën tegen het advies van
Holland ondersteund,

J

Maar gustaap oordeelde, dat zij zich niet aan het contratt hielden. De kans van Muys rees weder.
Nu eclitcr Ycrwetcn hem zijne mededingers, dat Iiij in dienst was van den Konin{j van
Zweden^
en dus in eene voor een Nederlandscli Staatslid ongeoorloofde heirekking. muys noemde dit laster,
en verklaarde, dat, Averd dit verwijt bevonden Avaarlieid te behelzen, liij zich zou getroosten de straf
voor de overtreding te dragen. Bij de Punten van Beschrijving van dc eerstvolgende zitting der
Staten van
Holland, Averden de Leden op niemv verzocht gelast te komen op de vraag, of meti
aan mgeborenen niet verbieden moest, zich in dienst van vreemde Vorsten te laten gebruiken
[rcsql holl 1Π21. hl. 418, 419, 428).

' Zie hiervoor, bl. 283.

-ocr page 619-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— schijnt er prijs op te stellen om hem door een luisterrijk onthaal een hoogen dunk van
zijne Vorstelijke grootmoedigheid en Tan de Nederlandsche onbekrompenheid in te boe-
zemen. — De Latijnsche rede door
zeronski, den IS*^®"! Junij in de yergadering der
Staten-Generaal gehouden, sloeg eenen toon aan, die het vermoeden moest Avekken,
dat de spreker met den waren staat van zaken niet zeer bekend was of veinzen wilde
daarmede onbekend te zijn. De hoofdinhoud zijner redevoering was het gevaar, hetwelk
Polen van de zijde van Turkije bedreigde. Deze zaak behoorde de geheele Christenheid
zich aan te trekken. Dus wachtte de Koning ondersteuning, bepaaldelijk ook van de
Staten, al waren de beide Landen ook niet door staatkundige banden verbonden: na-
tuurlijke banden waren er genoeg, en waar deze bestonden, Avaren er geene verdragen
noodig: wie had ooit van vriendschapsverbonden tusschen ouders en kinderen gehoord?
Van den aanvang aan waren de
Polen met onzen roem ingenomen geweest, en van
den anderen kant had de oorspronkelijke eenvoudigheid hunner zeden en het argelooze
landmansleven door hen geleid in den tijd van onze oorlogen vele Nederlanders in hun
midden gelokt. Voorts, leverde ons land hun artikelen van weelde.
Polen, daarentegen,
voorzag ons van hout voor onze schepen en van allerlei behoeften, ja, het was een
graanschuur voor onze markten. Dus had hun Koning meer aanspraak op onze' hulp en
wij meer belang bij een vi'iendschappelijk verkeer met zijn volk, dan anderen, die het
genot van onze vriendschap en bijstand gehad hadden. Evenwel kon hij zeer goed plaats
geven, dat wij die anderen boven hem in onze vriendschap hadden opgenomen. Zulke
uitstekende beoefenaars der zedekunde, als wij, Nederlanders, hadden van den besten
stijl- en zedemeester geleerd, dat er graden in de plichten waren, en dat een buur
nader was, dan een ver vriend of bloedverwant. Toch waren er plichten, die men
eerder aan een vriend of bloedverwant, dan aan een buurman bewees. Zulk een plicht
deed zich nu ten aanzien van onzen natuurlijken Poolschen vriend aan ons voor. Immers,
moesten de Polen voor de Turken bezwijken, zoo zouden dezen na hen de overige volken
der Christenheid aantasten, Europa's kusten met hunne vloten omgeven, en den akkerbouw
in
Polen en Duüschland te gronde richten. Wat toch hadden de Turken van Egypte^
weleer Romes korenschuur, wat van Klein-Azië gemaakt? Polen, met zijne vlakke
velden en overvloedig voeder voor de Turksche ruiterscharen, was de poort, waardoor
dat volk in Europa's hart kon binnen dringen: slechts de ligchamen der Christenen
konden een wal vormen in dat land zonder natuurlijke bevestiging, en thans maakte
de verdeeldheid onder die Christenen de overrompeling gemakkelijk. Alzoo zocht hij bij
ons raad en daad tegen den gemeenen vyand, en te eerder rekende hy op goedgunstig
gehoor, omdat zijne landgenooten ons nog nooit te voren lastig gevallen noch ons aan
onze verplichting herinnerd hadden i. — Zou de Gezant waarlijk gemeend hebben,

1 RcsoL StaL-Gen. 10, 11, 12, Junij, 1G21. liosol. Holl. bi. 455,

-ocr page 620-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

de Slaten met zulke algemeenheden te belezen? Maar, liet is waar, hij had nog nadere 1621—

gronden tot zijn verzoek, en deze bood hij aan, in de volle Vergadering of voor eenige

Gecommitteerden uit haar midden bloot te leggen. Zijne gehouden rede was voor de

plechtigheid berekend geweest, en hij wenschte daaraan buiten de vergadering, en vooral

in het Buitenland geene ruchtbaarheid gegeven te zien. Ten minste verzocht hij, dat zij

niet gedrukt zou worden. Hoe het zii, werkelijk werd Polen in dezen tüd weder zeer Invloed door de
, J' J J s^^^gj^ tg

door Turkije benard; maar het was niet geheel buiten ons toedoen, dat dit het geval was. stantinopei geoe-

Van den aanvang aan van het vorige jaar was te Coiistanlinopel besloten, dat de Sultan

zelf te velde zou trekken, en aan dit besluit waren de inblazingen van onze staatkunde

niet vreemd, die aan Bohemen en Zevenbergen bij hunnen oorlog tegen het Huis van

Oostenrijk in den Grooten Heer een medehelper bezorgen wilde, en aan sigismond bij zijn

verlangen om aan het gevaar, dat Oostenrijk benaauwde, eenige afleiding te verschaflen,

een geducht beletsel in den weg gelegd wenschte te zien. Onze Gezant haga, met

wien in dezen tijd een geheimzinnige briefwisseling gevoerd werd en die door do lol

zijnen opvolger bestemden corweus pauw nog altijd niet vervangen was had dan

ook begrepen te moeten vragen, of hij den Sultan te velde volgen zou, en men had

hem geantwoord, dat hij dit werkelijk doen moest, zoo hij daartoe werd uitgenoodigd

en de Gezanten van Frankrijk en Engeland insgelijks mede gingen

Toen de Poolsehe Internuntius zijne propositie gedaan had, besloot men hel antwoord
daarop ten spoedigste te laten ontwerpen. De daartoe gecommitteerden zouden in geen
nader onderhoud met hem treden, voordat zij den Prins gesproken hadden. Deze echter
scheen te Avenschen, dat tien Afgevaardigde meer onderscheiding werd bewezen. Hij
stelde aan (.ie ,Stalen van
Holland (want van de toeslemming der andere Provinciën was
hij verzekerd) de vraag voor, of de welvoegelijkheid niet vorderde, hem door eenige
Gedeputeerden uit dit Gewest in zijn Logement te laten begroeten, en hem niet, gelijk
een Gezant van minderen rang, slechts lot aan den dag, op welken hem gehoor ver-
leend was, vrij te houden. Die van
Holland achtten het een noch het ander noodig:
hij voerde den titel niet van
Legatus of Ambassadeur^ maar van Internuntius: dus
behoefde men hem niet als een Gezant van den eersten rang te bejegenen. ~ Dal het
verzoek om bijstand tegen
Turkije afgeslagen moest worden, daaromtrent was men hel
genoegzaam eens; maar erkennen mocht men niet, dat men met
Turkije legen Polen

^ ResoL Stat.-Gen. 11, 17, 20 Maart, 1620. Resol Holl 25 Maart; 20 JuHj, 1020. conNELis
PAUW was in liet najaar van 1620 naar Aleppo teruggekeerd. In den zomer van 1621 werd be-
sloten, liem te vergunnen zich aldaar door een tijdelijken hoofdconsul te laten vervangen en zeit
naar het moederland terug te keren.
Resol Stat.-Gen. 16 Nov. 1620- 1, 19 Julij, 1621.

2 Resol. Stat.-Gen. 16 Maartj 22 Junij, 1620. 6 , 8 Jan.; 27 Apr.; 29 Junij, 1621. Res. Holl.
7 Jan. 1621, bl. 428. οΑΐαετοχ, III, p. 315, 355.

ΠΙ Deel, ο Stuk. 78

-ocr page 621-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— heulde, en evenmin wilde men zich wegens onvermogen verontschuldigen: dit toch
mocht den vijand in zijnen overmoed versterken. Deze twee bijzonderheden werden in
het antwoord in acht genomen. Na hunnen dank te kennen]^ gegeven te hebben voor
de vriendschappelijke betuigingen van den Koning, en hunnen lof aan de »uitstekende"
Antwoord aan i'edevoering 1 van zijnen vertegenwoordiger te hebben toegezwaaid, erkennen de Staten,
/«"ί/^ίΚΒ^ΐΓ^^^" ^^^ Honings verzoek op gewichtige gronden rust. Maar zij laten den Koning zeiven
met de geheele Christenheid oordeelen, of zij thans in de gelegenheid zijn om hem hulp
te verleenen, nu zij op nieuw in oorlog zijn met eenen vijand, hun even geducht, als
Turkije voor Polen, Zelfs diegenen hunner bondgenooten, die het meeste te lijden
hadden, konden zy niet naar behooren bijspringen, en van hunne andere bondgenooten
waren zg in het geval zeiven bijstand te vragen. — De Provinciën waren van gevoelen,
dat men, alvorens den Gezant dit antwoord mede te deelen en zijn afscheid te geven,
hem moest laten vragen, of hij nog iets naders voor te stellen had. Maar de Staten van
Holland waren daartegen: zij besloten, niemand tot eenig onderhoud naar hem af te
vaardigen; maar hem door twee leden ter vergadering der Staten-Generaal te laten
brengen, hem daar zijn antwoord en tegelijk zijn afscheid te geven: daarna, dat is,
>vanneer er geene beraadslaging meer over behoefde te vallen noch van Staatswege
antwoord op zijne mededeelingen behoefde gegeven te worden, kon hij datgene te
berde brengen, wat hij verder in last mocht hebben, In weerwil van dit besluit vol-
hardden de Provinciën bij hare meening, en daar
IloUand haar gevoelen, ten einde niet
in geschil te komen, opgaf, zoo werd de Gezant door een drietal leden, maar daar-
onder niet één uit
Holland, bezocht. In zoo verre schikte men zich echter naar Hol-
lands
advies, dat men eenige zwarigheden opperde, alvorens hem de gelegenheid te
geven, zijnen naderen last te openen. Deswegens toonde hij zich zeer verstoord. Niet-
temin ging hij thans over tot eene nadere verklaring. Wel had hij vermoed, dat de
Staten in dezen tijd zijnen Meester geen belangrijke hulp zouden verleenen; maar hij
had een geheimen last en deze strekte om te verzoeken, dat men Z.yne Majesteit zou
gelieven te ondersteunen met kanoniers en ingenieurs, en hem het voorrecht van vrijen
uitvoer zou verleenen van al de wapenen en krijgsbehoeften, die hij hier wenschte te
koopen; voorts, dat de Staten hem op hunne kosten een schip zouden bezorgen, het-
welk te
Antwerpen eenig geschut en wapenen, door de Aartshertogen zijnen Koning
geschonken, zou inladen en vandaar naar
Danzig brengen; eindelijk, dat haga gelast
zou worden te
Constantinopel tusschen beide te komen, ten einde het herstel van den
vrede en de loslating der gevangenen tegen een redelgk rantsoen te bewerken, — Deze
vragen schenen bescheiden genoeg, en toch konden de Staten ze niet inwilligen: wanl
zij hielden niets minder in, dan dat wij onze staatkunde te
Constantinopel en tegenover

Oratio (dus Avordt zij door hen genoemd) rcrurn et verborum splendore conspicua.

-ocr page 622-

DES VADERLANDS. 079

Zweden met de daad zouden verloochenen. Kon haga, zonder zijn krediet te Ycrliezen, 1621—
plotseling liet tegenovergestelde gaan aanbevelen van datgene, waarop hij tot nog toe
zoo ijverig had aangedrongen? En, verscheen er een Nederlandsch oorlogsschip in de
Zweedsche wateren ten dienste van den Koning van
Polen ^ zoo mocht gustaaf adolf
zich wel ganschelijk door de Slaten verlaten achten. Aldus begrepen het de Staten van
Holland, en om te doen gevoelen, hoe bedenkelijk het was, het vertrouwen der Turken
op onze standvastigheid te schokken, konden zij aanvoeren, hoe zonder het ontzag, dat '
onze naam inboezemde, onze zeevaarders, bij hunne stoute en gewelddadige overtreding
van de handelsbepalingen in de
Levant, gevaar liepen goed en leven te verliezen
Maar de Provinciën konden zich met het gevoelen van
Holland niet vereenigen: zij
meenden dat men ten minste eenige van zijne verzoeken moest toestaan. Bovendien
kwamen zij terug op het voorstel om hem gedurende den tijd, dien hij hier vertoefd
had, met honderd gulden daags vrij te houden, of hem een gouden ketting te vereeren:
de Prins, die tegenover de tegenpartij in het buitenland eene eenigzins dubbelzinnige rol
bleef spelen, was, verzekerden de Provinciën, van hetzelfde gevoelen. Niettemin wei-
felde
Holland niet. De verzoeken werden met beleefde verontschuldigingen afgeslagen;
alleen de vrije uitvoer van krygsbenoodigdheden toegestaan. Toch werd de Gezant nog
tot den Prins verwezen »om van hem nader contentement te ontvangen;" ook Averd
bepaald, dat hij met een gouden ketting vereerd zou worden. Toen hem zijn antwoord
en recrcdentiebrief werden overhandigd, merkte hij op, dat de Staten zijnen Vorst den
titel van
Koning der Zweden onthouden hadden. Dit nam hij zöo hoog op, dat hij
verklaarde liever noch antwoord noch vcreering te zullen aannemen. Men willigde dit
verzoek schoorvoetend in, en met dankbetuigingen nam hij afscheid in de vergadering
der Slaten-Generaal.
Holland weigerde haar aandeel aan de kosten van den gouden
ketting te beulen

Ook bij de ontvangst van de Gezanlen, die de Keurvorst van Keulen omstreeks den-
zelfden tijd naar
^s Gravenhage zond , kwam ten duidelijkste het verschil van gevoelen
uit, hetwelk er thans tusschen
Holland en de andere Provinciën bestond. De drijvers
van den oorlog, de mannen, wier vorige raadslagen hun het voeren van een vijandelij-
ken loon tot eene noodzakelijkheid maakten, waren bovenal in
Holland te zoeken.
De Provinciën, daarentegen, door geene prikkels van zulk eenen aard lol den oorlog
gedreven, verriede]\ geene bitterheid en konden zich oprecht in hel beperken van het
oorlogsgebied en het verdagen der vijandelijkheden verheugen.

Zoodra de Aartsbisschop van Keulen onderricht was, dat het Bestand niet was ver-

» Resol Holl. 1621, bi. 462.

2 Resol Stat.-Gen. 14, 16, 18, 21, 22 24, 25, 26, 30 Jimij; 1 Julij 1621. Resol Holl.
1621, bl. 459 , 462 , 465 , 468 , 472.

78*

-ocr page 623-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1C21— lengd, trachtte liij zijne maatregelen te nemen, ten einde de rampen van den oorlog,
die weldra dreigde uit te barsten, van zijn gebied af te weren, dat vroeger zoo bitter
in de ellenden Tan den Nederlandsclien krijg gedeeld had. Den April derhahe

Terscheen zijn Agent van der veken in de Vergadering der Slaten-Generaal en kon-
Gezanten vandigde hun de aanstaande komst van eenige Gezanten aan, belast met het doen \'an
van Keulen. voorstellen tot nadere verzekering der onzijdigheid. De Agent betuigde voorts 's Keur-
vorsten dank voor het antwoord, door hem bekomen op zijn verzoek om vergoeding
voor de afpersingen onzer troepen bij hunne terugkomst uit de
Valts Al was hem,
zeidc hij, geene werkelijke voldoening verschaft: immers waren de opgelegde geldsom-
men ingevorderd en niet teruggegeven, toch had zijne Hoogheid uit dat antwoord en
uit de rapporten van hem, zijnen Agent, genoegzaam kunnen zien, dat Hun Hoog Mö-
genden het gebeurde afkeurden, en tegen hunne bedoeling de voldoening achter was
gebleken. — Deze taal weet het verzuim aan den Prins: zij maakte alzoo onderscheid
tusschen dezen Vorst en de Staten-Generaal, en deed de Vergadering gevoelen, dat
zij niet vrij was om aan hare overtuiging in alles gevolg te geven. Reeds vroeger had
VAN DER VEKEN zulk cencn toon aangeslagen, toen hij de Staten had aangespoord om
»eenmaal moed te vatten" en terwijl de Prins om zijns broeders wil belang had het
gepleegde onrecht te vergoelijken, hunne soevereine macht tot afwering van dat on-
recht te gebruiken. 2 — Het is licht na te gaan, hoe zulk eene taal den Prins en zijne
bijzondere vrienden moest ergeren; hoe gevaarlijk zij hun voor de volvoering hunner
Ingenomenheid plannen en voor de rust in het Land moest voorkomen. Die van der teken was hun
sXn AgrafvAN ^^^^ doorn in het oog: hij had te veel van hetgeen hier voorgevallen was en voors'iel
gezien; hij velde daarover een al te scherp oordeel en had onmiskenbaar partij getrokken
voor de hier te lande onderdrukte staatkundige beginselen. Of was hij het niet, die
vroeger des Aartsbisschops Gezant het verwijt in den mond gelegd had, dat het den
Staten, die zoo streng tegen
oldenbarnevelt gehandeld hadden, niet voegde, den
Prins-Bisschop van
Luik de terechtstelling van landverraders in zijne Hoofdstad kwalijk
te nemen? ^ — Geen wonder, dat men
van der veken gaarne zijne stoutmoedigheid
zou hebben betaald gezet en niets liever gewenscht zou hebben, dan dat hem zijn
karakter van onschendbaarheid werd ontnomen. Dit bleek weldra.

dkr veken,

In het begin van de maand Mei (1621) verschenen de aangekondigde Gezanten. Hel
waren de Heren Vrijheer
van groesbeek, Goeverneur van Hoei^ en jan van wester-
iiolt,
Kanselier en Raad van het Bisdom Munslcr. Van der veken voerde voor hen
bij de audientie het Avoord. Hij begon met te doen gevoelen, dat de Keurvorst recht
had op meer billijkheid. Jaren lang hadden zijne onderdanen bloot gestaan aan de
mishandelingen onzer soldaten, tegen de plakaten bedreven, en in weerwil van zijne

» Zie hiervoor, bladz. 509, 510. 2 Hiervoor, bladz. 509. ® Zie hiervoor, bl. 421-

-ocr page 624-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

herwaarts gezonden gezantschappen ongestraft en onvergoed gebleven. Zulke veronge- 1621—
lijkingen dreigden thans nog te zullen vermeerderen, indien er niet in voorzien vi'erd.
Dus verzocht zyne Hoogheid herstel van het gepleegde onrecht en eerlijke handhaving
van de onzijdigheid, en herhalende wat hij by vroegere gelegenheden gezegd had,
betuigde hij te verwachten, dat Hun Hoog Mögenden zouden blijken geene voorstanders
te zijn van de verdrukking van onschuldige arme menschen, bij welke zij niet alleen geen
voordeel hadden, maar die maakte, dat zij hunnen roem van rechtvaardigheid verloren.

Reeds daags nadat de Gezanten dit hun voorstel gedaan hadden, bleek, dat men hun
van zekere zijde geen gunstig onthaal toedacht. Immers zorgde men, dat er op dien dag
een rekest in de Vergadering kwam van de uitgewekene Luikenaren, die zich hier te
lande ophielden en wier stukken om deswegens verslag te doen door de Staten-Generaal in
handen gesteld waren van den heftigen
muvs i. Dal verzoekschrift klaagde over het on-
lijdelijk onrecht, hun op grond eener valsche beschuldiging door de Luiksche Regering
aangedaan, en bracht dus in herinnering, dat de Staten nog altijd geen voldoening be-
komen hadden w^egens de aantijging van verstandhouding met Luiksche burgers, die
hunne stad aan den vreemdeling zouden hebben willen verraden — Ook was die
zaak, naar aanleiding van de komst der Keulsche Gezanten, bij de Staten van
Holland
dadelijk ter sprake gekomen als een grief tegen den Keurvorst, en dezen bovendien te laste
gelegd, dat hij hier » eenen Mr.
jan van der veken gebruikte, die een kwaad instru-
ment was, vele geheimen van het Land overschreef en groote ondienst deed." Na deze
mededeeling, voorzeker door
muys geschied, die zich de beschuldiging van verraad,
binnen
Luik gepleegd, bijzonder aantrok, besloten de Staten van Holland by de
Generaliteit te zorgen, dat er in de zaak van
Keulen niets gedaan werd, zonder dal zij
of bij hunne afwezigheid hunne Gecommitteerden er in gekend zouden wezen: vooraf,
namelijk, moest den Staat, vooreerst, voldoening gegeven worden, wegens de beleediging
hem aangedaan door de verdenking van medeplichtigheid aan een onbewezen staatsmis-
daad binnen
Luik, en, ten tweede, moest de Aartsbisschop zich (dusbeweerde men) alsnog
verantwoorden ten aanzien der verdenking dat hij troepen gelicht had om ze tegen de
Duitsche Unie te laten gebruiken — Te minder recht had men van onze zjjde den
Keurvorst zulks kwalijk te nemen, omdat men het hem gaarne door hatelijke en slinksche
middelen zou hebben belet. Immers had men maar al te zeer het oor geleend aan den
raad, dien
bemvikckiiuizen te Stutlgard aan aerssen op zyne reize naar Venetië mededeelde,

' Res. St. Gen, 30 Jan. 1021.

2 Zie hiervoor, hladz. 425 , 506. Op Lladz. 424 wordt van onderschepte brieven van Koning
J.vcOBus gesproken. Doch in de aangehaalde plaats van carleton wordt slechts van ondcrscliepte
brieven gewaagd, die dezen Koning in opspraak brachten, maar niet uitdrukkelijk gezegd, dat
zij juist van den Koning zelven waren. 3 ZJe hiervoor, hladz. 423.

-ocr page 625-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621-- dat de Staten den Keurvorst ». met onze ruiterij als anderzins wat op den duim zouden klop-
pen en in zijne eigen landen de onbedachtzaamheid van zijn voornemen zouden doen
gevoelen" De derde eisch, eindelijk was, dat
van der veken »verwijderd en niet meer
toegelaten zou worden om van wege den Keurvorst iets voor te stellen of te verzoe-
ken." — Weldra bleek de invloed van zulk eene gezindheid der Hollandsche leden in
de S talen-Gene raai: Λvant vier dagen na de voordracht der Gezanten waren er van wege
die Vergadering nog geene Gecommitteerden benoemd om met hen te besogneren, ver-
mits
)) Holland de propositie lot zich genomen had" en nog draalde, daarover advies uit
te brengen. De Keulsche Heren klaagden, dat men hen hunnen lijd hier nutteloos liet
verslijten, en de Staten-Generaal,
Hollands y^xz^X, geene personen kunnende commit-
teren om met hen Ie onderhandelen, en hen toch niet even onheusch, als
Holland,
willende bejegenen, noodigden hen uit, wat zij hadden, schriftelyk voor te dragen.
Eindelijk brachten die van
Holland het zoo ver, dat de Staten-Generaal het besluit der
Staten hunner Provincie overnamen, en besloten, de Keulsche afgevaardigden niet tot
onderhandelingen over de onzijdigheid toe te laten, voordat zy op die punten voldoe-
ning zouden gegeven hebben» Alleen den derden eisch, de afzetting van
yaw der veken,
die te kennelijk door persoonleken haat was ingegeven, nanien zij niet over. De Ge-
zanten gaven een schriftelijk antwoord, dat aan de Staten van
Holland in handen werd
gesteld, en door dezen ter beoordeeling of men zich met de daarin vervatte vol-
doening tevreden kon stellen, aan eene Commissie werd toevertrouwd, bestaande uit
SOMMELSDIJK met één lid uit
Dordrecht en één uit Amsterdam: dus waren voorze-
ker noch
muys, noch pauw van het onderzoek buitengesloten. Inlusschen begon het
de andere Provinciën te verdrieten, dat de bijzondere grieven van sommige Hollandsche
Heren hen de Keulsche Gezanten zoo lang deed ophouden. Op het verzoek dezer laat-
sten, dat men eindelijk tot een besluit mocht komen, vermaanden zy die van
Holland
ernstig om aan de zaak een einde te maken, en om Ie doen blijken, dat waarlijk niet
al het ongelijk aan de Keulsche zijde was, aarzelden de
Ulrechtsche Gedeputeerden
geenszins den brief mede te deelen, dien de Munstersche Stenden aan hen en aan
de andere Provinciën geschreven hadden, om op nieuw te klagen over de geweldena-
rijen, die hunne onschuldige ingezetenen sints drie jaren kwelden, en die thans in
weerwil van de jaarlijksche krijgsbelasting, aan de hoofdofficieren betaald, zoo hoog
liepen, dat de ongelukkige menschen tot wanhoop oversloegen. Toch duurde het nog
verscheidene dagen eer dat zijne Excellentie en Raad van State, uitgenoodigd om mede te
beraadslagen ten einde op het Keulsche voorstel tot een besluit Ie komen, ter vergader
ring verschenen. Toen evenwel werd al spoedig besloten, dat men den Keurvorst voor
zijne Landen onzijdigheid en vrijgeleide zou toestaan, Alleenlyk zou
Holland nog nader

> Zie AERSSENS Rapport in Berichten v, h, hist. Gen. tc Utrecht. D. V, St. 1. bl.

-ocr page 626-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

uitdrukken, op welke wijze de Keurvorst als hoofd der Luiksche Piegering Yokioeomg 1621—
te geven zou hebben. — Het antwoord aan de Keulsche Gezanten te overhandigen,
was van dezen inhoud: Hun Hoog Mögenden betuigden den Keurvorst hunnen dank
voor zijne aanbieding om de vriendschappelijke betrekking voort te zetten; van hunne zijde
Besclieid aan
waren zij genegen, hem alle goedwilligheid te bewijzen, alhoewel zij reden genoeg ggnteTgegevra^
hadden om niet te goed van vertrouwen te zijn. Immers was tot dus verre geene vol-
doening verschaft van het groote ongelijk den Staat, den Prins van
Oranje en eenigen
onzer landgenooten aangedaan door de valsche beschuldiging van medeplichtigheid aan
eenen voorgewenden aanslag op
Luik, dien vele Gereformeerden met lijf en goed had-
den moeten boeten. Bovendien bleek maar al te zeer, dat de onzydigheid van 's Keur-
vorsten zijde niet volkomen werd in acht genomen, daar hij de eene partij onmisken-
baar meer begunstigde dan de andere. Eindelijk Avas het Avereldkundig, welke strenge
plakaten in zijne Landen tegen de belijders der ware Gereformeerde Religie Waren uit-
gevaardigd, en daaronder dezulke, die met de Constitutie des Rijks in strijd waren.
Niettemin om te toonen, dat zij niets liever wenschten, dan met hunnen nabuur in
rust en vrede te leven, en zijner onderdanen behoud evenzeer behartigden als de Keur-
vorst zelve, verklaarden zij, dat, zoolang Zijne Hoogheid de onzijdigheid ten aanzien
van hen en hunne bondgenooten in acht nam, zij ze ten aanzien van zijne Landen
zouden eerbiedigen. Alleenlijk vonden zij bedenkelijk, ten behoeve van het Bisdom jLwi/ü
eene gelijke verklaring te doen, tot zoolang geene behoorlijke voldoening verschaft was
van de aantijging, dat aldaar van onzen kant de onzijdigheid geschonden zou zijn. —
Met dit antwoord nam
Holland genoegen, slechts verlangde dit Gewest daarin nog op-
genomen te zien, dat het met den plicht der onzijdigheid niet overeenkwam, dat die
van
Munster den Graaf van Kuilenburg de investituur van zijne Heeflijkheid Weert
weigerden, zoo hij de Roomsche Godsdienst daar niet verkoos in te voeren, en dat de
Gereformeerden te
DuchoU en in de omstreken vervolgd en uitgedreven werden Doch
de Gezanten gaven mondeling goede beloften aangaande deze punten, en alzoo had
Holland er vrede mede, dat hun het antwoord, zoo als het was, werd overhandigd. —
Wat het voorbehoud ten aanzien van
Luik betreft, de Gezanten antwoordden, dal zij
aangaande de Luiksche zaak geenerlei instructie hadden, en dus dat bezwaar niet kon-
den aannemen, noch zich daarop verantwoorden, voordat zij den Keurvorst deswegens

bericht zouden gedaan hebben

——^—___ j

' Ook aan de Stad en het Rijk van Aken "werd slechts acte van neutraliteit verleend onder
voorwaarde, dat de Stad hare Gereformeerde ingezetenen minder hard beliandeldc, en miiidèr
strenge bepalingen maakte tot uitsluiting van hare uitgewekenen, in de Vereenigde Provinciën
gevestigd,
nes. SL Gen. 8, 10, 15 Apr. 5 26 Junij, 1621.

2 Res. SL Gen. 19 April· 7, 8, 11, 13, 18, 21, 26 Mei; 4, 9, 10, 12, 14, 16, 17, 18
Junij, 1621. ƒƒ(?//. 1621, bl. 418 , 422 , 431, 458 , 460,

-ocr page 627-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Zonder de bijzondere grieve van de raddraaijers in Holland zouden de Provinciën den
Keurvorst van
Keulen zonder verwijt of voorbehoud onzijdigheid en vrijgeleide vernieuwd
hebben, en dit niet alleen, maar zij gevoelden zich ook door de handelingen der Aarts-
hertogen, die voor alsnog niet raadzaam achtten eenige vijandelijkheid aan te vangen,
tot gelijke vredelievende gezindheid opgewekt.
Holland niet desgelijks. Werkelijk scheen
men van de Brabantsche zijde het er op toe te leggen om door het voorbeeld van on-
bekrompenheid te geven ons tot gelijke inschikkelijkheid te nopen. Van vijf rijk bela-
den Spaansche schepen, naar
Duinkerken bestemd, waren er na het tijdstip van den
afloop van het Bestand door onze scheepsmacht, die onder Admiraal
Lambrecht hew-
DRiKS de Vlaamsche havens blokkeerde, drie vermeesterd en in Zeeland opgebracht,
ïegen dit feit nu bracht
spinola, in een schreven aan Prins maurits de grootmoe-
digheid in rekening, met welke de Koning van
Spanje aan alle Nederlandsche schepen
de gelegenheid gegeven had om zich zonder overhaasting of- ongerijf uit zijne havens te
verwijderen, voordat hij zich tot eenige vijandelijkheid gerechtigd wilde achten. Wat
was er te zeggen op eene taal, als deze, die de Markies in dat schrijven voerde: »daar
hel eene zaak is, met alle rede en billijkheid in strijd, en die, naar ik meen, sedert
de wereld wereld is, nooit is gezien, dat terwijl men zich van den eenen kant van alle
soort van aanranding onthoudt, ja, een zoo onbepaald vrygeleide verleent, men van den
anderen kant vyandelijk aangevallen wordt, — zoo is er niemand, die zich voorstellen kan,
dat dit op uw bevel of op dat der Staten geschied zou zyn, of dat gij of zij het goed
zouden willen heeten Reeds stelde de Admiraliteit van Am^icri/aw den Staten voor,
» naardien de vyand alsnog geene vijandelijkheden te water pleegde," voorloopig eenige
oorlogschepen af te danken — En te land zou men na den afloop van 't Bestand niet
gezegd hebben, dat de oorlog hernieuwd was. De verleende brieven van vrijgeleide
verzekerden de grensbewoners tegen gewelddadigheden; koopmansboden mochten vrijelyk

' Medegedeeld door Prof', vueede , uit liet Prov. Utr. Archief, aan de Cmnmission royale d'hist.
de Belg.
en door deze geplaatst in haar Compte rendii, Série III. Τ. II. Bullet. III. ρ. 145-

2 Docli al hadden de Prins en de Staten-Generaal zich edelmoedig Avillen betoonen, de Admi-
raliteit van
Zeeland achtte zich meester om Iiier te beslissen. Spikgla verzocht in een tweede
schrijven, dat de verkooping der aangehaalde goederen mocht opgehouden Avorden. Maar dc
Prins, dit
-was het besluit der Staten van Holland, moest hem antwoorden met verwijzing op
de Instructie van de Admiraliteit van
Middelburg. Hoe eigenmachtig deze Admiraliteit te Averk
kon gaan, blijkt ten duidelijkste daaruit, dat de Staten-Generaal aan een voorschrift door hen
betreffende de behandeling van neutrale schepen aan die Admiraliteit gegeven, op verzoek van
de Zeeuwsche Gedeputeerden de clausule toevoegden: »tenzij die van de Admiraliteit van
Zeeland
redenen hebben ter contrarie." Resol. Stat.-Gen. 29 Apr.; 10 Mei, 1021. Reaal. Holl. 1621,
bl. 428, 440. 3
iiesol. StaL-Gen, 8 Julïj, 1021.

1031—
1G25.

De vijande-
lijkliedeti blijVen
nog opgeschort.

-ocr page 628-

DES VADERLANDS. 1ί4.>

uit Antwerpen en van elders naar de Noord-Nederlandsclie koopsteden en van hier ifiäl—

naar België reizen, en zoo al Ie ijverige ambtenaren den landeigenaren van de

Belgische zijde onbehoorlijke lasten oplegden, werd door de Staten-Generaal die ijver

beteugeld Toen in de maand Junij (1621) een vijfentwintigtal burgers van 'j? ller-

togenbosch door die van Grave gevangen genomen Avaren, verwekte dit bericht eene

soort van verontwaardiging' in de Staten-Generaal. Het was geschied, dus verklaarden

Hun Hoog Mögenden, buiten hunnen last, en van de andere partij werden dergelijke

vijandelykheden niet gepleegd, maar vrije tóegang lot de steden vergund. Dus besloot

men, Zijne Excellentie te vragen, of het niet geraden zou zijn, den Commandant van

Grave te schrijven, die gevangenen dadelijk los te laten, onder beding alleen, dal zoo

de vgand ook gevangenen gemaakt had, hij die insgelijks op vrije voelen zou stellen,

Zijne Excellenlie liet zicli over dit vraagstuk niet uit. Hij wilde den blaam van oncdel-

moedigheid niet beloopen, en hoe kon hij van den anderen kant de uitwerkselen wraken

van den oorlog, dien hij verwekt had? Maar Holland had minder bedenkelijkheid. In Doch Holland
. 1· PI · 1 · 1 1 . zet tüt den oor-

de blaten-Vergadenng van dit bCAvest werd met strenge al keuring bericht, dal men in log aan.

de Generaliteit poogde door te drijven, die gevangenen zonder rantsoen los Ie laten,
»alsof het geen oorlog ware," en dat men daartoe den Prins in den arm had genomen.
En na deze mededeeling werd besloten, eenige buitengewone Gedeputeerden naar de Staten--
Generaal te zenden om zoo iels te keer te gaan en te bewerken, dat aan alle Comman-
danten last gegeven werd, der tegenpartij vijandelijkheden aan te doen, slechts dezulken
ontziende, die onzijdig verklaard waren of oorlogsbelasling betaalden. Die buitengewone
Deputatie bestond uit de Heren
sommelsdijk en een Gedeputeerde uit elk der Sleden
Dordrecht, Amsterdam, Alkmaar en Enkhuizen, en zij wist te verkrijgen, dat men
geen brief met den last tot loslaling der gevangenen zou schrijven, maar hun lot in
handen zou laten van hen, die ze gevangen genomen hadden, of van den Goeverneur
van
Grave, stakenbroek — Ook het voorstel van de Admiraliteit van Amsterdam tot
afdanking van eenige oorlogsschepen werd voor alsnog onaannemelijk gevonden — De
Staatslieden, die toen in
Holland alles vermochten, duldden niet, dat men een oogenblik
zou vergelen dat het oorlog Avas en dat het een oorlog was »niet voor een lijd —
Als tot tegenwicht tegen zoo vele vredelievende denkbeelden en voorslagen strekte de
mededeeling van den Prins in het begin van Julij, hoe de vyand op het punt was
om met zijn leger naar de Maas op te trekken. Bij deze gelegenheid verzocht hij
machtiging om zonder nader besluit, zich, als het er op aan kwam, de noodige

1 ResoL Stat.-Gen. 14 Junij, 1621.

2 Resol Stat.-Gen. 14, 15 Junij, 1621. Resol. Holt. 1621, hl 460.

3 Resol. Stat.-Gen. 8 Julij, 1621. ^ Resol. Holl. 1621, hl. 433.

III Deel. 5 Stuk, 79

-ocr page 629-

l>7() ALGEMEENE GESCHIEDENIS

wagens en schepen aan Ie scliaiï'en, len einde ook ons leger Ie Telde Ie kunnen
brengen i. Dat het met den oorlog mocht blijken ernst te zijn, was ook daarom
noodig, omdat men anders geen grond had om yan de Mogendheden, met welke wij
(lefensieye verbonden hadden aangegaan, bepaaldelijk van
Venelië, het beloofde subsidie
te vorderen. — Het beste middel om aan de inschikkelijkheid, met welke de meeste
Provinciën geneigd waren den vijand te bejegenen, een einde te maken, w^as, dat men
haar deed gevoelen, hoe de ontzaggelijke kosten, die het leger en de vestingwerken
verslonden, ten minste voor een deel uit de oorlogsbelastingen der vijandelijke kwartieren
zouden dienen gevonden te worden.
Holland haalde thans Friesland over om zich
mede tegen het middel van gedurige geldleeningen te verzetten. Dus moest er op eene
andere wijze geld verschaft worden: want de aannemers der vestingwerken bestormden
dagelijks het kantoor van den Ontvanger Generaal, die geen geld had om hen te vol-
doen. Onder deze omstandigheden vernam men, dat er last was gegeven om de oor-
logsbelasting van den vijand
met beleefdheid in te vorderen. Geen wonder, dat die van
Holland verlangden, dat er onderzoek gedaan werd, van wien zulke bevelen waren
uitgegaan, opdat althans nu niet meer het pas genomen besluit werd verijdeld, dal
men de ofliciers of andere notabele personen zou oplichten in die dorpen, welke in
gebreke waren gebleven, hunne contributie te betalen

1C31 —
1025.

Doch in die Landprovinciën, wier bodem nog voor een deel door den vijand bezet
w^'^s, hoopte men steeds de vijandelijkheden door w^ederzijdsche gematigdheid voor uit-
barsting te behoeden. In plaats van het landvolk te Λvapenen met het doel om zich
legen elke aanmatiging van de vijandelijke Overheden of soldaten met kracht te verzet-
ten, getroostte men zich den vijand oorlogsbelasling te betalen. Zelfs
de Kuinder wilde
zich in 's vijands contributie begeven, hetgeen hem zonder slag of stoot den toegang
tot de Zuiderzee zou geopend hebben. Wederom Avas het de Provincie
Hollandy die
onderzocht wilde hebben, wie de aanleggers van zulk een schandelijk voornemen
waren, hetwelk zij door er een goede Compagnie heen te zenden belet wenschte te
zien. — En
Gelderland had den last om de Over- en Neder-Betuwe en de Tielerwaard
met eene reeks van wijkschansen te verzekeren ^ gaarne vergoed gezien door eene ge-
deeltelijke onthefTmg van hetgeen zij aan de Generaliteit verschuldigd was. Immers
beide
Gelderland en Overijsel drongen er in den zomer van 1621 op aan, dat, nu zij
op nieuw aan de lasten van den oorlog bloot stonden, hare quote teruggebracht werd
op het bedrag, Avaarop zij vóór het Bestand gesteld was geweest. Op dezen voet zou
Gelderland, in plaats van vijf en een half, slechts drie per cent betaald hebben. De
Raad van State was, dan ook van gevoelen, dat ^nen aan zulk een verzoek geen

' Res. SL-Gen. 12 Julij, 1021. 2 Rcs. SL-Gcn. 3 Aug. 1621.
3
Res. SL~Gen, 2 Aug.; 15, 28 Sept. 1621. Ros. Holl 13 Oct. 1621.

-ocr page 630-

DES VADERLANDS. 62^

gehoor geven mocht, Ie meer omdat de gevraagde vermindering veel meer bedroeg dan al 1G21—
de aan den vijand te Letalen contributiën Maar
Overijsel poogde op eigenmachtige wijze
zich van hare verplichtingen te ontslaan. Z,ij schreef de Kapiteins van vijf Compagniën, die Over/jseiHmU
ter harer repartitie stonden, aan, dat zij niet langer van wege de Provincie betaald zouden nige"compag^
Avorden. Deze handelwijze werd door de Staten-Generaal niet zonder grond allergevaarlijkst
geoordeeld, en dadelijk werd in overleg met den Raad van State besloten, drie van de
Overijselsche Gedeputeerden ter Generaliteit naar de Staten hunner Provincie te zenden.
Hier moesten zij te verstaan geven, dat die afdanking van soldaten in eenen tijd, dat de
Prins naar het leger te velde was vertrokken en de troepen des vijands in beweging waren,
allen schijn had van heulen met den vijand; bovendien geene Provincie had het recht om,
zonder de andere Provinciën en den Raad van State daarin te kennen, de legermacht te
verminderen. Gaven de Gedeputeerde Staten van
Overijsel zich op deze vermaning niel
gewonnen, zoo moesten de afgevaardigden eene algemeene Vergadering van de Landschaj)
doen plaats hebben, waar dan andere opzettelijk te benoemen leden der Slaten-Generaal
verschijnen zouden om de zaak der Unie te bepleiten. Werkelijk kwam het lot dezen
maatregel.
Noordwijk stond aan het hoofd der bezending, en de vergaderde Staten
van
Overijsel trokken de afdanking der Compagniën weder in, onder voorwaarde even-
wel dat het hun in mindering der buitengewone Consenten zou toegerekend worden —
En wanneer daartegenover die Provincie, wier quote sedert het Bestand verminderd was
wegens het ophouden van de baten, die de oorlog haar aanbracht ^, wanneer
Zeeland,
nu de oorlog hervat was, zich dan nog maar bereid getoond had om zich eene verhoo-
ging harer quote te laten welgevallen! 3Iaar dit was volstrekt het geval niet. In het
begin van Augustus (1621) vernemen wij, dat de Staten van
Zeeland, in weerwil van
de aanschrijving van Hun Hoog Mögenden, weigerden zekere Compagniën te betalen,
en bij het inbrengen hunner Consenten verklaarden zij, dat het hun bezwaarlijk zou
vallen de gevraagde sommen te voldoen: reeds hadden zij lijfrenten moeten verkoopen,
en nieuwe belastingen moeten invoeren, en de oude verhoogen, en dat terwijl de han-
del achteruitging — Zoo Iwamen nagenoeg alle opofferingen op
Holland neder, en
deze Provincie, in welke de partij, die thans den oorlog dreef, slechts met behulp der
andere Gewesten aan het bewind gekomen was, zag zich zoo goed als alleen gelaten,
nu het op het dragen der lasten van dien oorlog aankwam

1 Hes. SL-Gcn. 10, 20 Aug. 1621. ^ Res. Sl.~Gcn. 28 Aug.^ 3, 1.5, 18 Sept. 1621.

3 Zie hiervoor, D. III. St. II, bi. 619. Bes. SL-Gcn. 3, 10 Aug. 1621.
® lu September (1621) stond der Provincie alleen aan krijgslieden te betalen de som van
f 300,000 gidden, en dat terwijl de kantoren boven vermogen met ordonnanties bezwaard waren.
Men kon rekenen, dat er nagenoeg 200,000 gulden per maand blijvend noodig zou zijn
[Res.
Holl.
8 Sept. 1621).

79^

-ocr page 631-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— Maar zoo liet den Prins en de oorlogspartij in Holland zooveel moeite kostte om het
sommige andere Provinciën duidelijk genoeg te doen beseffen, dat de oorlog ernstig
gemeend was, Avaarom ging men dan niet tot de eene of andere gewichtige krijgs-
onderneming over? Het leger was met een aantal geoefende troepen versterkt, en
toch betrok de Prins het veldleger op onze Zuid-Oostelijke grenzen eerst nadat de
vijand zijne krijgsmacht in beweging gebracht had, en dat nog wel om daar, in weer-
wil van hetgeen die vijand uitrichtte, werkeloos te blijven liggen. Waarom thans
geen krachtige slag geslagen, en
spinola gedwongen zijne troepen uit de Palis terug
te roepen? Waarom geen deel van de Zuidelijke Nederlanden veroverd, en eene stel-
De Prius ziet ling ingenomen, die geheel Europa tot nadenken zou gebracht hebben? — De rede
ii^etIXlegL^^uit ^'S·^ hand. Het was niet geraden, terwijl de Duitsche Unie ontbonden en op

de medewerking van den Koning van Denemarken nog niet te rekenen viel, zonder
eenen enkelen machtigen of naburigen bondgenoot, eene onderneming te wagen, die,
zoo zij mislukte, ons aan de genade van onze vijanden en valsche vrienden zou hebben
prijs gegeven. In dezen lijd werd in de Staten van
Holland de kreet gehoord, dat
wij, van alle vrienden verlaten, in den uitersten nood verkeerden Geene wending
van zaken was er in de Zuidelyke Nederlanden te hopen, zelfs niet bij des Aartshertogs
dood, die blijkbaar niet lang meer zou uitblijven Immers wat was er thans van de
vrijheid, die voor veertig of dertig jaren de geestdrift van alle Nederlanders had gaande
gemaakt, in de vrijgevochten Gewesten geworden? De vreedzame overwinningen, gedu-
rende OLDENBARPiEVELTS bcwind behaald, hadden opgehouden, en slechts de zucht om
in de voordeden van handel en nijverheid, door onze Provinciën genoten, te deelen,
kon sommigen in
België eene vereeniging met het Noorden doen verlangen. Maar han-
delsberekening bezielt niet tot heldhaftige daden, en bovendien wie kon er voor instaan,
dat die handel en scheepvaart thans, nu wij zoo weinig goeden wil en vertrouwen
zelfs by onze vrienden vonden, niet voor goed gefnuikt zouden worden en al die voor-
deelen niet aan de Zuidelijke Provinciën in den schoot zouden vallen? Eene omwenteling,
die, in
Frankrijk of in Engeland uitgebroken, aldaar de gevestigde Regeringen omver-
wierp, om in het eerste Rijk den Hugenoten, in het andere den Puriteinen vrij spel te laten,
en aan ons, van de verplichtingen, die wij ten aanzien dier Regeringen hadden aangegaan,
ontheven, de leiding van de geestdrijvende elementen der Reformatie, in gansch
Europa
ontboeid, in handen te geven,-— zulk eene omwenteling, het is waar, zou een gunstig
verschiet geopend hebben. Maar zou Prins
maxjrits op den leeftijd, waartoe hij thans

> Res. Holl. IS^Scpt. 1621.

- Toen dc Dcensclie Agent strick in de maand Junij te Brussel audienlie gehad Iiad, was liem
in liet oog gevallen, hoe de Aartsliertog het lioofd van zwakheid op de borst had laten neder-
zinken en aan spinola de taak om te antwoorden had moeten overlaten
{Res. St.-Gen. 3 Julij, 1621)·

tc richten.

-ocr page 632-

DES VADERLANDS. - Glil

gekomen was, nog moeds genoeg gehad hebben om de ontzetlende taak, die hem bg —

1625.

zulke gebeurtenissen zou voorgesteki geweest zijn, alsnog op zich te nemen? En in
allen gevalle, vóór het zoo yer kwam, mochten wij niet vergeten, dat wij door traktaten
en door de heiligste betuigingen met het wettig Bewind in die beide Rijken verbonden
waren. Wat schoot Prins
maurits derhalve anders over, dan niets te wagen, en af te
wachten? — Hij had thans alles wat hij had verlangd: onbeperkt beschikte hij over de
middelen der Republiek; aan hel hoofd van een geducht leger bevond hij zich;
olden-
BARNEVELT was hij kwijt; maar door den drang der omstandigheden was hij meer ge-
bonden, dan hij dit ooit door dien staatsman geweest was.

Doch laten wij zien, hoedanig in dit tijdsgewricht de betrekkingen van onzen Staat
mei
Frankrijk en Engeland Avaren.

Met hoe weinig voldoening de Gezanten, die in den nawinler naar Frankrijk ge- Betrekkingen
Aveest waren, van daar waren teruggekomen, is ons gebleken i. Het Gezantschap ^''ankrijk.
had gestrekt om
Frankrijk gerust te stellen, dat wij, in weerwil van onze omwen-
teling, niet met de Hugenoten zouden zamenspannen; maar zelfs geene beloften
van eenigzins stelligen aard hadden wij daarvoor van het Fransche Goeverncment terug
ontvangen. Dus waren wij genoodzaakt, onze voorkomendheden voort te zettenï
opdat wij niet alle hoop mochten verbeuren op de vrucht onzer onderwerping aan
'sKonings belangen. Dat men die noodzakelijkheid begreep, bleek spoedig genoeg. —
Grooteinschik-

Er bestond een vrii levendig handelsverkeer tusschen Calais en Duinkerken, Daar nu, kelijkheid van

onze zijde voor

met den afloop des Bestands, de Vlaamsche havens door onze vloot geblokkeerd stonden dit Rijk.
te worden, zoo zou deze handel worden afgesneden. Daartegen trachtte het Fransche
Bewind een middel te vinden, en
du maurier kreeg in last om te vragen, of de Sta-
ten geneigd zouden zijn, het vrije vervoer van bouwstofTen lot herstel der vestingwerken
van
Calais uit onze en de Vlaamsche havens loc Ie staan. Hoezeer nu die toevoer van
bouwstoffen blijkbaar slechts een voorwendsel was om de voortzetting van het handels-
verkeer met
Vlaanderen te bemantelen, slapten de Stalen van Holland ten laatste heen
over het bezwaar, »dat het hoogstbedenkelijk was, in hel begin van den oorlog dc
Vlaamsche havens onder dien schijn te openen, en dat de gemeente alhier, die men thans
ten uiterste perste om geld te vinden, daardoor licht ontsticht zou worden," en op de
vermaning van de andere Provinciën en den Prins, dat men »den Ambassadeur te
vriend moest houden, opdat hij in deze bezwaarlijke gelegenheid iels goeds voor deze
Landen van den Koning en den Hertog
de luynes verwerven mocht," werd het ver-
zoek toegestaan Doch het bleek niet, dat deze inschikkelijkheid de gewenschte uil-

' Zie liiervoor, bl. 53G—548.

2 Hes. Holl 1621, 1)1.391,403. Aitsema, Sahen van Staet en Oorl I, bl.50, ^l.ïics. SL-Gen.
1 Julij, 1G21.

-ocr page 633-

1631—

1625,

650 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

werking had. Integendeel weldra hadden de Staten grond om Ie duchten, dat het ta-
melijk gunstig bescheid, door onze Gezanten in de zaak der kooplieden, die hunne
schade op de onzen verhalen wilden, verkregen ^, weder gewiji^igd zou worden. Alhoe-
wel de Koning toegestaan had, dat de klagers hunne zaak voor den Hollandschen rech-
ter mochten brengen om die binnen vier maanden uitgewezen te zien, had zich tegen
het midden van Mei nog niemand hunner ten onzent aangemeld. Moest men het er voor
houden, dat die vier maanden met het vertrek der Gezanten uit
Frankrijk (omstreeks
het midden van April) Λvaren ingegaan, dan schoot den rechters nu reeds slechts een
geringe ruimte van tijd over. Kort vóór het einde van Mei verscheen de zaakgelastigde
van RiGHARBiÈRE, maar weldra kwam hij met het verzoek voor den dag om de zaak
van zijnen lastgever in der minne te mogen schikken, en toen de Staten zwarigheid
maakten dit verzoek toe te staan, heette het dat de Koning niet anders begrepen had,
dan dat de geschillen binnen vier maanden ten genoegen zijner onderdanen bij minne-
lijke schikking en niet door eénigen rechter beslecht zouden Avorden, en de eisch der
Franschen werd wederom krachtig door den Prins van
Oranje ondersteund, mei dit
gevolg, dat de Staten-Generaal vier Gecommitteerden benoemden, om de zaak onder
de hand tot een spoedig eind te brengen, en zelfs aan de te
Hage aanwezige Ge-
deputeerden van de Bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie hunnen Avensch te
kennen gaven, dat ook zij hunne zaak met
eustaghe en de zeehandelaars van St-Malo
en Dieppe zouden afmaken. Maar dé Oost-Indische Compagnie was gansch niet gezind
zich tot deze overgrootc inschikkelijkheid der Staten te leenen: hare Gedeputeerden
waren ontboden om hunne zaak tegen de Franschen voor den rechter alhier te beplei-
ten, en dit verlangden zij nu ook dat geschieden zou. Doch de Ilandelsmaatschappy
moest voor de redenen van staat de vlag strijken, en daar ook de Admiraliteit van
Middelburg niet begreep, waarom men rigiiarmère zoo veel moest toegeven, werd zij
door de Staten, die haar den Heer
uetvs toezonden, ingelicht ten aanzien van den wensch
en meening van den Prins betreflende deze zaak. Jammer maar dat al die inwilligingen
de Franschen slechts te stouter maakten. De voorwaarden, op welke zij in schikking
treden wilden, kwamen den Gedeputeerden der Oost-Indische Compagnie dan ook volstrekt
onaannemelijk voor. Niettemin bleven de Staten tegen hunne ingezetenen voor de Fran-
schen partij trekken: aan de Zeeuwsche Admiraliteit werd beduid, dat zij niet met de
vergoeding van een vierde der schade kon volstaan, maar die geheel voor hare reke-
ning moest nemen. Intusschen waren de vier maanden verstreken, en, daar de zaken
nog niet geschikt waren, dreigden de klagers, dat zij naar
Frankrijk zouden terugke-
ren om hunnen Koning lot maatregelen tegen onze hardnekkigheid te bewegen. Nog
evenwel wisten de Staten door vertrouwelijke onderhandeling met
du maurier alhier, en

• Zie hiervoor, bl, 545.

-ocr page 634-

DES VADERLANDS. - Glil

met den Kanselier van Frankrijk en jeannin te Parijs, de breuke te Terhoeden, en de 1()·31—>
Oost-Indische Compagnie te bewegen,, een aanbod van 200,000 gulden te doen tot af-
koop van alle klachten i. Doch deze som achtten de Franschen te gering, en de
Stalen namen hunne maatregelen om den slechten indruk, die het te verwachten was
dat de terugkomst der klagers zou maken, aan het Fransche Hof zoo mogelijk weg te
nemen, terwijl
du maurier verklaarde, dat hij in staat wenschte te zijn de ongelegen-
heden, welke hij uit dit geval voorzag, met opoffering van eigen middelen af te Λvenden

Maar hadden de Prins en de Staten een zoo oprechte trouw voor den Koning van
Frankrijk en zijn Bewind, dat zij niet den minsten voet wilden geven aan de verwachtin-
gen van zijne oproerige Prolestantsche onderdanen, noch de kansen berekenden van een
voor den Koning mogelijk noodlottigen afloop der binnenlandsche oorlog, die hy te
voeren had? Neen! zoo ver ging de oprechtheid hunner vriendschap niet, en de Ko-
ning had alle reden om zich over de geheime bedoelingen der Nederlandsche Be-
windhebbers te verontrusten, terwijl de Hugenoten meer dan ooit van de Republiek
meenden te mogen verwachten. Thans immers was de man, die hun steeds als een ver-
rader en als de groote vriend van de Papistische Regering was afgeschilderd, uit den
weg geruimd; thans had de Vorst, die slechts door dien man scheen terug gehouden
te zijn geworden om zijnen zwager den Hertog van
bouillon en tevens hunne zaak in
Fi-ankrijk met de macht der Republiek te hulp te komen, thans had Prins maurits
de handen ruim, en zij hoorden, dat hij zijne legermacht aanmerkelijk versterkt had,
dat hij weldra te velde zou trekken. Zij begrepen, dat na den afloop van het Bestand
geen tegenstand van
spinola hem moest beletten, zich op/''Vaw/cry/is Noordelijke grenzen
dus te laten gelden, dat de Koning zich genoopt mocht zien hunne eischen in te willi-
gen en de banden met welke
Frankrijk en Oostenrijk hem omstrikten, te verbreken: dit
eerst was de ware weg om de zaak van den ongelukkigen Koning van
Bohemen en het
Protestantisme in
Duitschland te herstellen. Het was niet te denken, dat de Prins dit
niet zou verlangen, en men moest, zoo meenden zij, hem inlichten en opwekken, dat
bij toch eindelijk zijn ware gezindheid aan den dag leggen en de alliantie met hunne
vijanden in hun Vaderland als een noodlottige erfenis van het bewind van
oldewbar-
^^LVELτ mocht verscheuren. Vandaar dat de Vergadering der Gereformeerden te Rockellc Afgevaardigden
besloot afgevaardigden naar ^sllage te zenden. Dit kon niet geschieden, zonder dat de GravenUage
Koning zich zulks ten sterkste aantrok en de mogelijke gevolgen trachtte Ie verhoeden.

^ Edstache Avilden zi] niet tevreden stellen, ))aangezien genoeg bleclc, dat hij een zeeroover
was»
{Res. St.-Gen. 15 Sept. 1621).

2 Bes. St.-Gen. 4, 14, 18, 19, 29 Mei; 2, 18, 21, 22, 25, 28 Junij; 1, 5, 13, 14, 15,
20 , 26 Julij; 3, 6, 7, 9, 11, 14, 17, 20, 21, 24 Ang.j 1, 15, IG, 24, 25 Septemb. 1621.
Res. Holl. 1621, bl. 468, en 24 Sept.

-ocr page 635-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Hij zond uit zijn leger voor St. Jean (PAngély den Heer de ghaudbbonne herwaarts,
die met
du ma.urier den eersten Julij voor de Staten-Generaal verscheen. Hij had
vernomen, zeide hij, dat hier afgevaardigden van
Rochelle te wachten waren, om de
toezending van schepen ter hulp van hunne partij te verzoeken en andere voorstellen
te doen, en verzocht, dat Hun Hoog Mögenden die personen niet zouden ontvangen,
maar hen, zoo zij op eene audiëntie aandrongen, den Koning gevangen zouden overleveren.
Evenwel hield de boodschap niet bloot een waarschuwend verzoek in, maar, in het
geval, dat der Staten toegenegenheid den Koning trouw bleef, gaf zij uitzicht op
Frankrijks ondersteuning. Dit toch was van nu aan de staatkunde van lodewijks
raadslieden, dat zij ons hunne medewerking beloofden, zoodra de burgeroorlog zou ge··
dempt zijn. Zoo scheen ons belang de spoedige onderdrukking van den opstand mede
te brengen. Dadelijk besloten de Staten den Heren
boetselaer, noordwijk, magnus
en LYCLAMA de taak op te dragen, om over deze zaak met den Prins te spreken; maar
voorloopig bepaalden zij, dat den Franschen Gezant ten antwoord gegeven zou worden,
dat zy nog niets van zulke afgevaardigden gehoord hadden, doch, als zij kwamen, aan
het verzoek van den Koning indachtig zijn zouden. Werkelijk werd een antwoord in
dezen zin ten spoedigste vastgesteld, Daarbg betuigden de Staten, dat de beweging, die
de rust van 's Konings Ryk verstoorde, hun zeer leed was, en dat zij niets liever
wenschten, dan dat hunne tusschenkomst aangenaam zijn en strekken mocht om eene
zoodanige bemiddeling te bewerken, dat 's Konings gezag ten volle gehandhaafd en
zijne Majesteit bijgevolg gezind en bij machte bleef om hun de ondersteuning te ver-
lecnen, die zij thans zoo hoog noodig hadden. Hunne handelingen hadden geenen van
's Konings onderdanen grond gegeven om van hen eenigen steun tegen zijne Majesteit
te verwachten; maar werden zij niettemin daartoe aangezocht, zoo zouden zij zich dus
gedragen, dat de Koning alle reden zou hebben om over hen voldaan te zijn. — Hoe-
zeer de Staten in dit antwoord de zaak der Hugenoten niet veroordeelden, ja, het
voorstel opwierpen om tusschen den Vorst en zijne onderdanen als bemiddelaars op te
treden, toch nam de Gezant er genoegen mede. Ook was werkelijk niet te vergen, dat
men zyne geloofsgenooien geheel en al zou verzaken. Intusschen kwamen er afgevaar-
digden herwaarts van de Vergadering der Kerken te
Rochelle en van de Overheid en de
burgerij aldaar, en in plaats van dezen dadelijk te doen gevoelen dat men zonder de
plechtigste beloften, aan hunnen Koning gegeven, en het verbond met hem gesloten,
te schenden, niets voor hen doen kon, en hun te raden zoo spoedig mogelykons grondge-
bied te verlaten, liet men hen hier vertoeven, ja de geestelijken onder hen op den kansel
optreden, en zoo zij al geenen toegang tot de Staten-Generaal verwierven, toch onderhielden
sommige leden dier Vergadering zich gedurig met hen. AVenschelijk was het voorzeker voor
ons, dat de Koning van staatkunde veranderde en, voor zijne thans met de wapenen bestree
den oproerige onderdanen partij kiezende en op hen steunende, tot herstel van de zaken der

lf)21—
1625.

-ocr page 636-

1

DES VADERLANDS. 655

Evangelischen in Duilschland met ons ééne lijn Irok. Maar vermits de daartoe vereisclite 1621—
omwenteling voor alsnog eene onmogelijkheid was, en wij buiten machte waren om
ook nog den Koning van
Frankrijk openlijk den oorlog aan te doen, zoo had ons
Bewind geenerlei hoop aan de Protestanten, te
Rochelle vergaderd, moeten laten, noch
zich eenige gemeenschap hoegenaamd met hen behoorcn te vergunnen. Hiertoe echter
was men te zwak. De Staten lieten in overleg met den Prins onzen Ambassadeur te
Parijs gelasten, voor de Fransche Gereformeerden tusschen te treden, terwijl zij du
MAURiER verzochten, zijne Regering te waarschuwen tegen de pogingen, in dezen tyd
door
Beijeren aangewend ten einde Frankrijk over te halen om den Keizer de hulp-
zame hand te bieden. Doch Mat ernstiger gevolgen kon hebben: op verschillende
wyze legde men gemis aan ontzag voor het Fransche Bewind aan den dag: want aan den
cenen kant werden uit
Amsterdam belangrijke bezendingen wapens aan de oproerlingen
toegezonden, en aan den anderen kant veroorloofden zich soldaten van ons leger, uit
Zeeland op Franschen bodem tusschen Calais en Duinkerken aan wal gezet, van daar
het gebied der Aartshertogen te bestoken. Dit moest dezen Vorsten een geringen dunk
van de kracht en macht der Fransche Regering inboezemen, te meer daar de onderda-
nen van den Hertog van
Bouillon, die in hunne Gewesten handel dreven, met brieven
van vrygeleide optraden, hun door de Staten-Generaal verleend, alsof zij aan de be-
scherming van den Koning niet genoeg hadden. Tegen den slechten indruk, dien dit
een en ander in
Frankrijk moest maken, kon de groote inschikkelijkheid jegens de
onbillijke eischen der Franschen, die om schadevergoeding vraagden, niet opwegen, en
i)u maurier trad eindelijk op in de Staten-Generaal met eene onbewimpelde klacht Klacht van du
over de bejegening, welke de Afgevaardigden van Roehelle hier ondervonden, legen
de belofte aan
ghaudebonne gegeven; voorts over de toezending van wapenen aan
's Konings binnenlandsche vijanden en de toelating van allerlei liedjes en schotschriften,
waarin de handelingen der Fransche Regering alhier verdacht en hatelijk werden ge-
maakt. Maar bij de klachten voegde hij de verzekering, dat wat men ook tegen den
Koning uitstrooide, hij de voetstappen van zijnen vader zou blijven drukken: immers
hield hij zich aan het Edict van
Nantes, wel wetende, dat het Gode alleen toekomt,
over de gewetens te heerschen. Voorts gaf hij op nieuw duidelijk genoeg te kennen,
dat, wanneer zijne Regering eenmaal aan de binnenlandsche onlusten een einde had
gemaakt, wij op hare ondersteuning mochten hopen. Jammer maar, dat men ten
onzent meende, op zulke beloften geen genoegzamen staat -te kunnen maken,
ja, vreesde, dat
Frankrijk haar te eeniger tijd herkregen vermogen om handelend
m
Europa op te treden, gebruiken zou om, met Spanje en Oostenrijk vereenigd,
de Hervorming en onze Republiek, haar voornaamste bolwerk, te verdelgen, eene
Trees, waartoe grond genoeg bestond, zoo lang zekere personen en invloeden in
Frankrijk bleven gelden. — Men haastte zich niet op de propositie van du maubier

UI Deel. 3 Stuk. - 80

-ocr page 637-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— Ie antwoorden: het eenige wat er voor het oogenblik geschiedde, was dat de Staten

1625

van Holland hunnen Fiskaal gelastten, de drukkers en vervaardigers der liedjes tegen
den Koning van
Frankrijk op te sporen. Intusschen had lodewijk reden genoeg
om reeds tevreden te zijn, dat hij zonder rechtstreeksche belemmering van deze zijde
de oorlog tegen onze geloofsgenooten in zijn Rijk kon aanvangen. Hij moest den staat
der gemoederen hier te lande ontzien. Althans drong
du maurier geenzins op antwoord
aan. Eerst tegen het einde van September verscheen hij op nieuw ter vergadering der
Staten-Generaal. Hij deed het om aan te kondigen, dat de Koning wegens de halsstar-
righeid van die van jRocAe/Ze, welke geweigerd hadden het oor te leenen aan den raad
der uitstekendste mannen van hunne geloofsbelydenis, zich tot zijn leedwezen genood-
zaakt had gezien, den strijd tegen hen te openen. De uitslag was aanvankelijk zoo
voorspoedig, dat velen reeds in onderwerping kwamen, waarbij de Koning hun de
rechten behouden liet, die het Edict van
Nantes hun verzekerde. Toch was hij nog te
velde en bezig met het beleg van
Montauhan. Ten einde deze vesting den toevoer van
onderstand uit
Rochelle af te snijden, had hij zijnen onderdanen alle gemeenschap mét
deze laatste plaats ontzegd, en totdat zij zich aan hem onderworpen zou hebben,
waarschuwde hij onze kooplieden den handel met haar te staken, daar hij ook allen
toevoer van buiten op verbeurte van lijf en goed verboden had. Gaarne zou hij zien,
dat de Staten ook van hunne zijde bij plakaat alle verkeer met
Rochelle verboden, en
om hen te gereeder te doen besluiten tot zulk een ondubbelzinnige verklaring, die de
benarde slad alle hoop op den bijstand dezer Republiek benemen en elk voorwendsel
lot gewapende tusschenkomst moest afsnijden, eindigde hij met de betuiging, dat, hoe
meer de Staten de Koning ondersteunden, Zijne Majesteit des te eerder gereed zou zijn
om het hen te doen. — Het laat zich echter denken, dat de afgevaardigden van
Rochelle, alsnog te ^sllage tegenwoordig, dezen uitersten nood hunner stad niet verno-
men hadden, zonder alhier het uiterste te beproeven. Wat hun hoop gaf, was dat huns
bedunkens het gevaar, hetwelk het Protestantisme bedreigde, thans te klaar in het oog
viel, dan dat onze Republiek zich nu nog door beloften en verdragen aan een Goever-
nement als het Fransche verbonden kon rekenen. Wat het Katholicisme in het schild
voerde, bleek immers onmiskenbaar uit een brief van den Paus, die dezer dagen tot
zelfs in de vergadering der Staten van
Holland werd te berde gebracht, waarin die
Kerkvoogd den Koning van
Frankrijk zou vermaand hebben, de ketters eerst in zijn
Rijk en daarna over zee uit te roeijen. Althans de Afgevaardigden schroomden thans
niet de Stalen-Generaal een en andermaal met grooten aandrang om openbare audiëntie
te vragen. Doch zij vleiden zich met eene ijdele verwachting. Men achtte het volstrekt
niet raadzaam met den Koning in onmin te komen, nu hij met voorspoed tegen de
Hugenoten strijd voerde, en in de Staten van
Holland nam men reeds dadelijk in be-
ginsel aan, dat de kooplieden gewaarschuwd zouden worden om tegen 'sKonings ver-

-ocr page 638-

DES VADERLANDS. 651i

bod geen handel op Rochelle Ie drijven, ja! men was van nu aan op een middel be- 1621—

1

dacht, hoe men de afgevaardigden van die slad op de gevoegelijkste wijze »met den
minsten onlust van den Koning vaii
Frankrijk''^ hun afscheid zou kunnen geven. In Antwoord dei-
dezen zin werd door den Raadpensionaris van
Holland een antΛvooΓd gesteld op de^i^gj^^^ ^^^
laatste twee proposities van
du maurier. Gaarne, dit betuigden daarin de Slaten-Generaal,
zouden zij al het mogelijke doen om den Koning te overtuigen, dat zij hem dankbaar
bleven, overeenkomstig hetgeen zij aan
ghaudebonne verklaard hadden. Sedert waren
zekere personen, zich noemende afgevaardigden van de Gereformeerde Kerken en van
de Overheid en de Burgerij van
Rochelle, herwaarts gekomen, en hadden aan eenigen
uit hunne Vergadering den treurigen staat dier Kerken voorgesteld, met verzoek om
door onze tusschenkomst eenige opheffing hunner bezwaren te bekomen; doch zij waren
in het openbaar noch gehoord noch ontvangen; maar Hun Hoog Mögenden hadden hun
doen aanzeggen, geen beter middel te welen, dan dat zij hunnen Koning op alle mo-
gelijke manieren zouden trachten te bevredigen, zoo dat hij alle ondernemingen tegen
hen en hunne Kerken mocht staken. Daartoe hadden zij hun aangeboden, door hunnen
Ambassadeur alle voegzame slappen te laten doen, vertrouwende, zoo wegens 'sKonings
vriendschap voor zijne bondgenooten, als wegens zijne goedertierenheid jegens zijne
onderdanen, dat hunne voorspraak Zijne Majesteit niet onaangenaam zijn zou, en dal
hij een middel zou weten te vinden om de Kerken lot vorige rust terug te brengen.
Hadden die Afgevaardigden hun verblijf alhier gerekt, Hun Hoog Mögenden hadden
daarvan geene kennis kunnen nemen, noch hen anders bejegenen, dan de andere vreem·'
delingen, die in groote menigte hunne landen met volle vrijheid bezoeken; maar ver^
zekeren konden zij, dat zij hun verblijf niet misbruikt hadden om den Koning liier
hatelijk te maken of scholschriften tegen hem uit te strooijen. Trouwens dit zouden
Hun Hoog Mögenden niet geduld hebben. Ten overvloede hadden zy het Hof gelast,
naar de vervaardigers van zulke lasterlijke boekjes onderzoek te doen. Wal de wapenen'
betrof, door een Amsterdamschen koopman ^ geleverd om aan 'sKonings legenparlijders
te worden toegevoerd, dit was buiten hunne kennis geschied; slechts hadden zij ver-
gunning verleend, om eenige hier te lande niet bruikbare wapenen naar onzijdige
landen uit te voeren. Alzoo vonden zij vreemd, dat zij en de Prins van
Oranje
daarvan in een lasterlijk geschrift, in Frankrijk uitgekomen, beticht werden, en ver-
verzochten den Koning de auteur van dien laster te straffen. Voorts zouden zij voorlaan
allen uitvoer van wapenen verbieden, zoo die niet door den Koning zeiven was toege-
staan. Nederig dankten zij Zijne Majesteit, dat hij hen uilgenoodigd had om de koop-
lieden te waarschuvicn tegen de gevaren, die de blokkade van
Rochelle voor hen kon
opleveren: die waarschuwing hadden zij dan ook reeds gegeven. Ten slotte, al wat in

' LODEWUK 1)E ÜÏSR.

80^

-ocr page 639-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

hen was, zouden zij aanwenden, dal de moeijelijkheden, die Frankrijk kwelden,
zoo spoedig mogelijk werden opgeheven, ten einde zij hel Yerlrouwen verdienen en
de welwillendheid mochlen doen toenemen, waarmede Zijne Majesleil hen steeds ver-
eerd had

Zoo waren op nieuw de stelligste beloften van trouw aan hel Fransche Bewind
gegeven, en alle dubbelzinnige handelingen gewraakt. Inderdaad het ware al te hag-
chelyk geweest, dat Bewind de oorlog aan te doen. Ja! zoo wij in vereeniging met
Engeland die partij hadden kunnen kiezen. Maar daar was het verre van daan. In-
Houding van tegendeel, de houding van den Koning van Groot-Briiannië was steeds van dien aard,
Koning genoegzaam bleek het herstel van zynen schoonzoon veeleer tot den prijs van

1021—
1625.

jn
wricht.

de vernedering en de verzwakking onzer Republiek van Spanje en Oostenrijk te
willen koopen, dan gezind te zijn door ons te ondersteunen die Mogendheden tot de
vervulling van zijnen w^ensch te. dwingen. Het was duidelijk, dat de Engelsche Regering
in de betrekkingen, welke er in de
Oost-Indiën en in de Noordelijke zeeën tusschen
hare onderdanen en de Nederlanders bestonden, een middel had om ons haren onwil te
loonen en de belofte eener nadere aaneensluiting onvervuld te laten. De woorden
over dat onderwerp met onze Gezanten in het voorjaar van 1621 in ^w^e/aMci gewisseld,
hadden de zaak onzekerder gelaten dan ooit. De Koning had het voorkomen aangeno-
men, alsof hij omstreeks Pinkster van hetzelfde jaar Gedeputeerden uit
Nederland
Avachten kon om op nieuw over de zaak te onderhandelen. Onze Gezanten hadden ons
Land daarloe niet verbonden; integendeel zij hadden voorgeslagen, dat er commissarissen
wil Engeland herwaarts over zouden komen maar niettemin begreep men, dat jagobus
de overkomst van Afgevaardigden naar Engeland eischen zou. Om dit, zoo mogelijk,
te voorkomen, liet men Omstreeks het midden van Mei, toen men niets van de komst
van Engelsche zaakgelastigden bespeurde, den Ambassadeur
garleton weten, dat men
zich ten onzent overtuigd hield, dat de geschillen tusschen de beide Compagniën uit een
laler misverstand waren voortgekomen: slechts moest men met dezelfde Gedeputeerden
van vroeger de zaak weder opvallen, waar zij gelaten was, en Avel hier te lande, omdat
de aanvankelyke overeenkomst alhier onder bemiddeling van hem,
garleton, getroffen
was. Tevens zou dan de Koning wel eenige vertegenwoordigers van degenen, die zich
door onze Noordvaarders verongelijkt rekenden, herwaarts willen zenden. — Hel laat zich
denken, hoe de Ambassadeur de dus ingekleede weigering om tegen Pinkster Gedepu-
teerden naar
Engeland te zenden, opnam. Hij verklaarde zich ongezind om zulk
eene boodschap aan zijn Hof te doen toekomen, maar in de vergadering der Staten-

Μ

» ResoL Stat.-Gen. 29 Junij, 1, 2, 3, 22 Julij^ 12, 14 Au-.j 1, 10, 11, 13, 29 Sept.;
1,2,9, 11. 12 Oct. 1621.
Resol. Holl 11 , 20, 30 Sept.3 2, 5, C, 8 Oct. 1621.
^ Zie hiervoor, bladz. 528—535.

-ocr page 640-

BES VADERLANDS. G57

Generaal zou hij 'sKonings bevel dat de Nederlanders ditmaal in Engeland moesten ver-

schijnen, in persoon komen aandringen. Zulks deed hij. Maar de Staten \Yaren nog niet Hij eischt de

gezind 's Konings bevelen zoo slipt te gehoorzamen. Nu de Gezant hunne verontschul- GezSraomover

diffingen niet aannam, trachtten zii en de Prins den Koning door hunnen Amlmssadeur geschillen in
® ® ' ° _ Oost-Indië te

te Londen tevreden te stellen. iVlaar caron antwoordde spoedig, dat de Koning niets handelen,
toegaf, en de Prins begrijpende, dat men in de netelige omstandigheden, waarin wij ver-
keerden, de goedgunstigheid van
Engeland, evenmin als die van Frankrijk, om geene
koopmanszaken moest verspelen, ried den Staten ernstig, hem te wille te zijn. Dus
werd het van nu aan een punt van beraad met de Bewindhebbers der Oost-Indische
Compagnie, of men nog gedeputeerden naar
Engeland zenden zou. Deze vraag,
eenmaal gesteld, kon niet anders dan toestemmend beantwoord worden. Maar de Oost-
Indische Compagnie wilde haar rechten en belangen niet opgeofferd zien, en protesteerde
tegen de zending.
Carletow, dit bemerkende, vervoegde zich den Junij (1621)
by de Raadpensionaris van Holland, om hem te verzekeren, dat, zoo men jagobus niet
te wille was. Zijne Majesteit de vereeniging der beide Compagniën als verbroken zou
aanmerken, en zich zou wreken op onze Oost-Indievaarders, waardoor de geheele
Oost-Indische Compagnie zou moeten te gronde gaan, en nog meer verwijdering zou
veroorzaakt worden tot groote ondienst van deze Landen i. — Zoo sprak de Vorst,
wiens gunst men gemeend had te zullen winnen door den man ten val te brengen,
wiens staatkunde alleen tegen zijne raadslagen was opgewassen. En terwijl hij dus zijnen
wensch verklaarde om de harlader van onzen Staat door de vernietiging van onze heer-
schappij in
Oost-lndië af te snijden, deed hij tevens zijn best om onze krijgskundige Hij ondersteunt

de pogingen van

Stelling op onze Noordergrens te verzwakken. Dat het handhaven van de bevoegdheid den Graaf van
om Slaatsch garnizoen op het Huis Lieroord te houden, eene zaak was voor de verdedi- omUeroordont-
ging van een zwak punt van het uiterst belang, had de Prins door zijne handelingen ^"j^®"·

zoo stellig mogelijk verklaard en juist op de ontruiming van die sterkte drong jagobus
met alle krachten aan. De onwil van den Prins om Lieroord prys te geven, had den
Graaf van
Oost-Friesland tot den maatregel genoopt om zijne vrienden onder de Vorsten,
die met onze Republiek in betrekking stonden, in den arm te nemen, en zijnen Syn-
dicus SIXTUS AMAMA, in Mei 1621, herwaarts te zenden. Hij trachtte het bezwaar,
dat het kasteel, zoo Avij het verlieten, in Spaansche handen zou vallen, door deze rede-
nering weg te nemen, dat juist het verblijf onzer troepen aldaar
spikola een voorwendsel
aan de hand zou geven om het kasteel aan te tasten. Voorts beweerde hij, dat hel
bezit van dat punt niets tot beveiliging onzer grenzen toebracht. Hij ging nog verder,
en verzocht dat ook Emhden door onze bezetting zou ontruimd worden. De Aartsher-

' Resol Stat.-Gen. 14, 18, 23 Mei; 9, 11 Junij, 1621. Res. Holl 1621, bl. 432, 444.
2 Zie hiervoor, bl. 557 , 558.

-ocr page 641-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

mm

togen hadden in der lyd aan die stad yrijen handel toegestaan, mits zy zich niet met
den vijand inliet: gedurende het Bestand nu kon zij niet Terdaeht zijn van overtreding
dezer voorwaarde; doch hoe thans op het behoud van dat voorrecht te hopen met een
Nederlandsch garnizoen binnen hare muren? — Z.00 bleek het ten duidelijkste, dat de
Graaf zijn land voor de Spanjaarden wenschte te openen. De Staten schenen dan ook
zoo weinig geneigd om, al ware het slechts de ontruiming van
Lieroord, toe te staan,
dat zij het vertrek van eenen Gecommitteerde uit den Raad van State en van eenen
ingenieur, die op het punt stonden, derwaarts af te reizen, om de komst van
amama
geen oogenblik wilden vertraagd hebben. Twee dagen later evenwel waren die beiden
nog niet vertrokken, hetgeen de Raad van State, tot verantwoording geroepen, aan de
noodzakelijkheid toeschreef om voor den Heer
donia, die zich van de zending veront-
schuldigd had, een ander lid met de taak te belasten. Hoe het zij
, garleton onder-
steunde het verzoek van
amama met de verklaring, dat het zijnen Meester zeer aange-
naam zou zijn, zoo de Staten het inwilligden, en een zeer scherpe brief van den
Graaf, waarin hij de Staten »op hand en zegel sommeerde" hem zijn kasteel terug te
1 ' geven, en dreigde zich bij alle Mogendheden te zullen beklagen, maakte op de Staten

van Holland zulk eenen indruk, dat zij besloten, Zijne Excellentie te vragen, of de
zaak een zoodanig gewicht had, dat men zich daarom zulke verwijten mocht getroosten,
Op hetzelfde aanbeeld sloeg
carleton ; Avat zou men zich, zeide hy, de ongunst van
al de Vorsten, die met den Graaf verwant waren, op den hals halen, door hem
^ gehoor te weigeren in eene zaak, waarbij hij het recht zoo onmiskenbaar op zijne zijde

had? Toch gaf de Prins, >vien de Provinciën de beslissing overlieten, de zaak nog
niet op: hij hoopte den weerbarstigen Graaf nog steeds tot rede te brengen, en zond
den Groningschen Afgevaardigde
sgiiaffer met eene bijzondere zending tot hem. Doch
onverrichterzake kwam deze Heer terug, en de Prins moest tot de ontruiming besluiten.
Evenwel hy haastte zich niet om dit besluit ten uitvoer te brengen
De staten be- Maar wat besloot men ten aanzien van den zoo veel gewichtiger eisch van jacobus?
GeLTten^ "naar Men was het weldra eens om hem genoegen te geven, zonder zich om den tegenstand
Έη^βίαηίΐ te zen-Oost-Indischc Compagnie te bekreunen. Reeds ging de Koning zoo ver, den tijd te
bepalen, op welken het Gezantschap moest verschijnen. Den Julij ging hij op reis
om eerst in het najaar terug te komen, en vóór dien dag diende de zaak te zyn afge-
loopen. Dit was evenwel het onmogelyke gevergd. De bezwaren van de Oost-Indische
Compagnie waren niet plotseling uit den weg geruimd. Nog tegen het einde van Julij
waren de Staten-Generaal genoodzaakt hare Bewindhebbers te doen weten, dat er

1 Resol Stat.-Gen. 1, 3, 8, 10, 15, 17, 18, 19, 21 Mei^ 1, 11, 22, 23, 24, 28, 29, 30
Junijj 2, 5, Julij j 12 Aug.; 5 Oct. 1621.
Resol Holl. 1621. Resol. Holl. 1621, h\. m,
441,444,476.

-ocr page 642-

DES VADERLANDS. - Glil

niet aan te twijfelen viel, of de Koning zou, bijaldien de zending niet ten spoedigste 1G21—
voortgang had, tot vijandelijke maatregelen tegen onzen handel overgaan, zoo hij er
niet aireede toe overgegaan was, hetgeen men reden had te duchten, aangezien hij ge-
weigerd had, CARON over deze zaak Ie woord te staan, In dezen tijd, dit moesten de
Directeuren der Compagnie bedenken, was Hun Hoog Mögenden aan het behoud van
's Konings vriendschap alles gelegen. — Op zulk eene aanmaning onderwierp zich de
Handelsmaatschappij, zoo als zij zeide, »om redenen van staat." Alleen was zij ongeneigd
ook nog de kosten eener zending te dragen, die haar niets dan schade eu schande kon
opleveren i. Doch reeds scheen het sein tot vyandelijkheden door
Engeland gegeven. Vijandelijklic-
In de eerste helft van Augustus (1621) vervoegde zich een jong Engelsch yhotwogd, /amis^z^de^dm-
zich noemende » Admiraal van de naauwe zeeby den burgemeester van
VUssingen,
en meldde hem, dat hij daar gekomen was met vier oorlogschepen, die omtrent Wesl-
kapelle
lagen, met last van zijnen Koning om te verzoeken, dat een Schotsch schip,
door Kapitein
Lambrecht Hendriks opgebracht, dadelijk zou ontslagen worden, en voorts,
dat de havens van
Vlaanderen voor de schepen zijner onderdanen open en vrij mochten
zijn. Werd dit verzoek geweigerd, zoo zou hy die havens openen met zijne bijheb-
bende schepen en nog acht bovendien, welke hij eerstdaags verwachtte. — Ziedaar
eene handelwijze, nog roekeloozer dan alle vijandelijkheden tegen onze heerschappij in
Indië wezen konden; ziedaar eene daad, waarbij de Koning openlijk inbreuk maakte
op de onzijdigheid in den slryd tusschen ons en onzen vijand om voor den. strengen
kastijder van zijn eigen schoonzoon partij te kiezen. — De Staten-Generaal dit bericht
van den Prins vernemende, besloten dadelijk, »overwogen de importante consequentie
van deze zaak," Kapitein
Hendriks, die zich op dit oogenblik te Rotterdam bevond,
voor zich te bescheiden, en des avonds van denzelfden dag met Zijne Excellentie, die in
de vergadering genoodigd werd, over de te nemen maatregelen te beraadslagen. Reeds
bepaalden zij den Heer
van obdam te gelasten, zxch ten eerste naar de vloot ter Vlaam-
sche Kust te begeven, en onmiddellijk order te stellen, dat alle ongelegenheden tijdig
mochten verhoed Avorden. Dus vertrouwde men, in staal te zijn, de Engelschen van
hun stout opzet terug te houden. En men had i^denen genoeg aan te voeren, die
hen tot nadenken konden brengen. Immers wanneer wij den verjaagden Koning van
Bohemen voorloopig aan zijn lot overlieten en met onze buren over de vernieuwing van
het Bestand wilden handelen, iets, waarnaar zij altijd ooren schenen te zullen heb-
ben, dan kon de zaak voor den Koning de schroomelykste gevolgen medebrengen,
daar wij dan, zeker van door niemand belet te worden, ja, met de hoop van
bij eene machtige parlij in
Engeland steun te vinden, onze wapenen tegen hem
konden keren. Dit zal de »mondelinge" boodschap geweest zijn, die
obdam, nevens

Res. Slat.-Gen. 3, 8, 15, 10, 17,24,27 Jullj; G, 13 Aug. 1621. Res. IIolL 1621, bl. 454, 465, 474.

-ocr page 643-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1C21— zijne schriftelijke inslruclie, van den Prins, als Admiraal-Generaal, medekreeg. Daar-
benevens kreeg de Admiraliteit Yan
Zeeland bevel ora de oorlogschepen, die, ter liarer
repartitie staande nog op de Vlaamsche Kust ontbraken, dadelijk derwaarts te zenden i.

Zoo dreef dit onweder af. Jammer maar, dat, wanneer wij dreigden, ingeval jagobus
zich tegen ons vijandig betoonde, den Koning van Bohemen te zullen verlaten, wij ons
daarmede stilzwijgend verbonden, om dien ongelukkigen Vorst te ondersteunen, zoo zijn
Verdere hulp schoonvader ons goedgunstig bejegende. Het zou voorzeker niet weinig vertrouwen op de
Tan ^Bohmm^L· vruchten van zulk eene opoffering geweest zijn, zoo de Staten op nieuw overgegaan waren,
nkir"^"' ^^ FREDERIK V Onderstand te verleenen. Het volk te
^sJIage had de armzalige over-

blijfselen van zijn Bewind in Bohemen voor oogen in de Edellieden uit dat land, die
hem herwaarts gevolgd waren, en zich nu gedurig, ten einde geen gebrek te lijden,
om geld te leen te krijgen tot de Staten moesten wenden Men zag bovendien den
onttroonden Koning zeiven niet zonder zekeren wrevel hier. Waartoe, dus dacht men,
begaf hij zich, zoo zyne zaak dan nog niet geheel verloren was, niet in persoon naar
de plaats, Avaar enkele zijner veldheren zijne banier nog opgeheven hielden En in-
derdaad, dat de Koning dit niet deed, bewees ontwijfelbaar, dat hij nergens in
Duitsch-
land
op een onthaal, zijner waardig, meer kon rekenen. Het verblijf te midden van
een schier ontbonden legerafdeeling, in de schaduw van eenen
mansfelt, ziedaar het
eenige, wat hem restte. De Vorsten van de
Unie zouden hem niet zeer welwillend
ontvangen hebben. Steeds hadden zij geklaagd, dat
frederik, bij zijn vertrek naar
Praag hun opperhoofd gebleven, om zijne Boheemsche Kroon de Unie verwaarloosd en
uitgeput had En zou men dan hier, te midden van onzen eigenen nood, goedmoe-
dig voortgaan met geldelijke offers ten zijnen behoeve te brengen? Men duchtte reeds,
dat, wat men deed, het beoogde doel niet eens zou treffen. Daarom besloot men de
vergunning aan den Koning verleend om op het krediet der Staten 150,000 gulden op
te nemen, ^ aan de voorwaarde te verbinden, dat deze som tot niets anders gebruikt
zou worden, dan tot ondersteuning van de krijgsondernemingen van Graaf
mansfelt.
Maar spoedig Averd wederom meer dan der Staten krediet gevergd. Tegen het eind van
Augustus (1621) verscheen een afgevaardigde van Vorst
hans george Markgraaf van bran--
denburg-jügendorff
, Commissaris-Generaal van den Koning van Bohemen^ met het bericht,
dat men in dat Land weder een vrij groot aantal Duitsch krijgsvolk te voet en te paard

.i ·
■ i

■ t i-

1 Res. StaL-Gen. 11, 14, 21 Aug. 1621.

2 Res. Stat.-Gen. 6, 15 , 27 , 28 Julij; 7, 13 Aug.^ 4, 9, 21 Sept.; 2 Not. 1021,

3 Zie hiervoor, hl. 603, Noot 1. - ; ^

* Rapport van Aerssens Gezantschap n. Venet. in Rerigten v. h. hist. Gen. ie Utrecht, D, "V,
St. I. bl. 68. ^ Zie hiervoor, bi. 571.

-ocr page 644-

DES VADERLANDS. - Glil

bijeen had, waarmede men voor had, het Koninkrijk Ie heroYercn. Reeds had men, zoo 1G21—
heelle het, eenige voorname plaatsen in Beneden-Silezië liemachtigd, den belangrijken
pas van
Glafz bezet, den vijand voor Tiischein, in 31oraviê, een gevoelig verlies toe-
gebracht. Inlusschen de Koning was ontbloot van hulpmiddelen, het land dermate uit-
geput, dat het niet raadzaam was de ingezetenen door nieuwe lasten tegen hunne be-
vrijders in te neincu, en de Koning van
Hongarije, betulen gabor, zou zich zijne hulp
te duur laten betalen. Dus bleef er niets anders over dan den onderstand der Vereenigde
Provinciën in te roepen. — Weldra werd dit verzoek bij monde van Dr.
camerarius,
door MANSFELT zelven afgevaardigd, en door brieven van den Prins van Oranje en van
den Koning van
Bohemen uit het leger in het Kleefsche, aangedrongen. Maar dat alles
baatte niet. Al werd de nieuwe machtsontwikkeling ook door de Gecommitteerde Raden
van
Holland, tot aanbeveling van het verzoek, als eene » merkelijke werking Gods" voor-
gesteld, men kon voor alsnog niet tot het weder opnemen van eenen last van ΰΟ,ΟΟΟ
gulden maandelijks besluiten, al ware het dan ook geweest op belofte van teruggave,
zoodra
frederik in zijn Rijk en Erflanden hersteld zou zijn. Het eenige wat men deed,
was dat men
camerarius eene som van ongeveer 24,000 gulden vergoedde, door hem
aan
mansfelt voorgeschoten; maar jaoerndorffs verzoek beantwoordden de Stalen
slechts met goede wenschen en betuigingen van hunne belangstelling in het »Evangeli-
sche wezen." Hoezeer bewust, dus verklaarden zij, dat tot het behoud van de Duitsche
vrijheid thans grootc inspanning van krachten noodig w^as, waren Hun Hoog Mögenden,
met een leger van 60,000 man en eene vloot van honderd oorlogschepen, groot en
klein, op zee en in de binnenwateren, ten hunnen laste, thans builen staat den strijd
in
Duilschland anders Ie ondersteunen, dan door de afleiding, die zij te weeg brachten
door het grootste gedeelte der vijandelijke macht op onze grenzen te boeijen, terwijl
die macht anders geheel gebruikt zou kunnen worden om
Duilschland Ie ovcrslroomen
en onder het juk te brengen tot volslagen ondergang van de vrijheid. Niettemin zouden
zij doen, wat zij konden, en legen den winter, wanneer dat jaargetijde eenige verlich-
ting mocht aanbrengen, misschien een meer bevredigend besluit nemen

Onder deze omstandigheden, terwijl onze vrienden verre af waren of nog onvoorbereid
en^ in zich zelven verdeeld; terwijl
Frankrijhs toestand ons geenerlei verzekerd uitzicht
opende, en
Engeland meer dan de ergste vijand was te mistrouwen, laat het zich den-
ken, dat Prins
maurits niet aanvallenderwijze tegen spinola te werk ging, die in April
(1G21) uit de
Palts was teruggekeerd, alwaar hij Don Gonzalez de cordova met een
leger van ongeveer achtduizend man had achtergelaten Wat onzen toestand hag-

» Resol Stat.-Gen. 7, 24 Julijj 7, 17, 24 Aug.; 9, 10, 14, 17,27,28Sept.; 5,0 0ct.l621.
Resol. Holl. Punt. v. beschr. ter zitting v. 7 Sept—\V^ Oct. post-scr. en voorts op 5,11, en 16 Oct., 1G21.

2 AiTSEMA, t. a. pl. I. bl. 48, 49.

III Deel. 3 Stuk. SJ

-ocr page 645-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]γ,3ΐ— chelijk maakte, gaf spiwola geruslheid, en hij aarzelde niel een krijgsplan Ie beramen,
1 ö

8ιίκοΓα legt ^li ook ongesloord volvoerde. Hij had het op Gulik gemunt. Wat had de

het aan op de stoutü Staatkunde van oldenbarnevelt onmiddellijk na het sluiten van het Bestand, een
verovering van _ . .

GuUk, ontzag en een naijver gebaard! Die rol van gewapende bemiddelaars in het Duitsche

Rijk ten behoeve van de Protestanten legen den Keizer, en straks ten behoeve van de
vrije nijverheid der Steden legen de inlandschc Vorsten had vijanden en valsche vrienden
onuitsprekelijk geërgerd. Alle middelen van invloed en onderhandeling om ons den in-
genomen post te doen ontruimen, had de bekwame Advokaat van
Holland welen Ie
verijdelen. Thans derhalve moest in de eerste plaats een slag geslagen worden, die aan
Europa verkondigen zou, dat aan de aanmatiging der Republiek paal en perk gesteld
was; dal de Keizer, door zijne Spaansche vrienden gerugsteund, wederom meester was
in zijn eigen Rijk, en de Nederlanders op den duur builen staat zouden bevonden wor-
den, de tegenstanders hunner politiek in
Duilschland onder bedwang, en hunnen be-
schermelingen aldaar de hand boven het hoofd Ie houden. Welsprekender kon dit niel
Ie kennen gegeven worden dan door de verjaging der Nederlandsche soldalen uit
Gulik.
Spinola had over een sterk en met alle benoodigdheden lot den veldtocht ruimschoots
toegerust leger (hel werd op zestigduizend man begroot) Ie beschikken, en ten einde
het ons onmogelijk Ie maken, onze macht op één punt te zamen te brengen en hem
aldus met overmacht de uilvoering van zijn krijgsplan te beletten, werd hel geruclil
verbreid en bestond werkelijk het voornemen om ons tegelijk in Staatscli Vlaanderen i
en op onze Noord-Oostgrens te bestoken. Die Oostgrens was steeds onze zwakste zijde.
Vandaar de bezorgdheid voor
Lieroord, welke post dienen moest om den Graaf van
Oosl-Friesland te beletten onze vijanden in te halen. Meer zuidwaarts aan denzelfden
kant bezaten de Spanjaarden nog altijd de vestingen
Groenloo, Oldenzaal en Lingeu,
waaruil zij de IJselsledeïi bedreigden; en wel was hel noodig, alle voorzorgsmaatregelen
van vroeger jaren lè hervallen, en uil den besohanslen Doesburgschen Waard als middel-
punt de gansche
Vcluwe Ie dekken, mei het bemoeyelijken van de toegangen voor den
aanvaller, en het gemakkelijk maken van de gemeenschap voor den verdediger. Hiertoe
bleef de Prins, opperbevelhebber van het leger, dan ook niet in gebreke; en bovendien
moesten de vele regens, die in dezen zomer (1621) tot op hel einde van September
vielen en een bijzonder hoogen waterstand op den
IJ set en de daarin uitstortende beken
onderhielden, den vijand van alle pogingen aan deze zijde afschrikken. Doch nog vóór
hel midden van Augustus kwam het bericht, dal de vijand optrok in de richting van
Thienen en Maastricht., en weldra vernam men, dat hij eerst bij Maastricht en daarna
bij
Wezel zijn veldleger zou betrekken. Nu Averd het tijd, dat ook van onze zijde een
ontzagwekkende macht in de nabijheid van dal punt te velde Averd gebracht; maar de

' llesol Stat.-Gcn. 2 Julij, 1G21.

-ocr page 646-

DES VADERLANDS. ^ 645

Prins, de mogelijkiieid aannemende dat het slechts een valsch alarm was, en vertnoe- 1621—
dend dat Staatscli-Vlaanderen het punt was, hetwelk de vijand, misschien wel door En-
gelsche schepen ondersteund, zou aantasten, wilde aan de Slaten-Generaal de verant-
woordelijkheid overlaten, om hevel lot het zoo kostbaar troepen-transport te geven. De
Staten aarzelden niet, en de Prins trok aan 't hoofd van het leger te velde. Voor het
Do Piïus be-
cinde van Augustus, was het niet meer twijfelachtig, dat spinola het op Gulik gemuntlegd·.
had 1. Vooraf echter maakte de vijand zich door verraad meester van het Huis te Heid,
op zeven ui-en afstands van Gulik gelegen. Dit sterk kasteel, door eene Compagnie van
150 man Staatsche soldaten onder kapitein
ditford bezet, kwam toe aan floris va^
150ETSELAER, Heer van O denker leen, en die kapitein der bezetting was, volgens uitdruk-
kelijke verklaring der Staten, gehouden de orders van den eigenaar van het Huis te
gehoorzamen. Dit Avas aan Graaf
iiendrik van dek berg, bevelhebber van eene vijan-
delijke afdeeling, in den omtrek van
Glabbeek gelegerd, niet onbekend: hij liet den
Heer van
Odcnkerken oplichten, en wist alsnu den kapitein ditford in den waan te
brengen, dat deze Heer de overgave verlangde. Werkelijk ruimde de kapitein met de
Het Huis te
])ezetting het kasteel; maar hij moest dit bedrijf bitter bezuren. De Staten van Holland verloren,
verlangden, dat hij anderen ten voorbedde streng zou gestraft worden » om alzoo onze
militie te Avennen lol den krijg en om gevaren door Ie staan," en de Prins liet hem
en zijne officieren gevangen nemen: het gevolg der rechtspleging was, dat hy onthoofd,
en de luitenant en de vaandrig zijner Compagnie ontslagen werden

Hierna werd Gulik berend. Niet dat het Huis te Rcid, al ware het in onze macht
gebleven, den vijand zulks belet zou hebben: daartoe was de post te afgelegen en te
onbeduidend. Niettemin weet men de overgave van
Gulik aan het verlies van dat Huis:
inuners was het gemakkelijker, zulk een ongeluk als de reden van die ramp op te ge-
ven, dan den zamenloop van omstandigheden te verklaren, die den Prins genoopt had-
den, het beleg en de inneming van
Gulik werkeloos aan te zien. Hoe het zij , ook de Do Prins zkt
bezetting van de Papenmuts scheen op het oogenblik buiten slaat iets ter bevordering "^^verkcloM
van het ontzet van
Gulik uit te richten: aldaar heerschte de pest: ten minste was zulks
in de maand Augustus herwaarts bericht 3. Maar wat erger was, op hetzelfde oogen-
blik, dat de maatregelen legen
Gulik ernst werden, bedreigde de vijand Slaatsch-Vlaan-
deren in die male, dat de Zeeuwen dringend hulp inriepen: de HolLmders zonden hun
vyf Compagniën ter hulp en de Slaten-Generaal verkregen van den Prins de toezen-

' ResoL SlaL-Gen. 12, 16, 18, 21, 27 Aug.; 1 Sept. 1G21.

^ Resol. Stat.-Gm. 7, 13 Sept. 1621. aitsema, hl. 49, 50. Ilesol. Holl. 8, 17 Sept. 1621.

Resol Stat.-Gen. 17 Aug. 1621.

^ Uit Amsterdam, scliroomde men bij deze gelegenheid eene Compagnie te laten vertrekteii,
(laar de kermis op handen Avas en dan veel kwaad volk op de been kwam
[ResoL Holl. 15 Sept.),

81 *

-ocr page 647-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ding van een aanzienlijk aanlal Compagnicn uit zijn leger naar hel Ledreigde punt
Daarbij kwam een schrijven van
caron, dat in Engeland eene vloot werd uitgerust van
52 schepen, waarvan 12 door den Koning, en 20 door de kooplieden te leveren. Wat
was er van die toerusting te verwachten? Bij de houding van
jacobus ten onzen aanzien
gaf zij voorzeker meer slof tot vrees, dan tot hoop. Na al de vergeefsche pogingen,
die de Koning gedaan had om de Nederlanders onder het bewind van oLDUSBARiiEVELT
lot het ontruimen van
Gulik te bewegen, was het klaarblijkelijk, dal hij het niet on-
gaarne zien moest, zoo wij deze vesting thans door de wapenen van die Mogendheid
verloren, met wie hij tot nog toe langs den diplomatischen weg tot dat doel gearbeid
had. Wie
jagobus ontzag, moest schroomen Gulik al Ie krachtig te verdedigen. Dat
de zwarigheid, die den Prins belette ons in hel bezit van
Gulik te handhaven, ruim
zoo zeer by de zoogenaamde vrienden, als bij den vijand gezocht moet worden, blijkt
ook hieruit, dat na een geheim onderhoud der Gezanten, die op hun vertrek naar
Enficland stonden, met den Prins in het leger, besloten werd, een artikel, rakende
hel behoud van
Gulik, in hunne Inslruclie in te lasschen, en dal ook aan la^ïgerak
een brief werd geschreven, die de strekking had om de Fransche Regering te herin-
neren, dat de vesting door de vereenigde macht van
Frankrijk, Engeland en de
Republiek veroverd was, en te verkrijgen, dat zij nu ook door dezelfde gemeene macht
mocht ontzet Avorden Alleen derhalve daartoe een poging te wagen, scheen der
Republiek niet geoorloofd te zijn.

Weidra bleek, dat de vijand zijne onderneming aan de zijde van Vlaanderen niet door-
zette; maar wat hij aldaar eenmaal beproefd had, kon herhaald worden. De Goeverneur
piTiiAN schreef, dat
Gulik van alles genoegzaam voorzien was behalve van geld om de troe-
pen te betalen Wel begrepen dc kapiteins onder zijne bevelen, dat hel raadzaam was,
de vesling met grooler voorraad van koren, dien men slechts uit den rijken omtrek te ha-
len had, te verzorgen; doch
pithan beriep zich op de strenge plakalen, die hel brand-
schatten der landbewoners verboden, en dat deed hij in weerwil van 's Prinsen voorslel
om van de Guliksche boeren oorlogsbelasling te eischen, en niettegenstaande de Stalen-
Generaal er toe waren overgegaan om zelfs in
Westfalen, op voorgang van den vijand,
leveringen van haver, hooi en slroo in te vorderen, met uitsluiting alleen van het
Graafschap
Mark, vermits dit aan den Keurvorst van Brandenburg toekwam Een

^ Zie over 's vijands aanslaij op Kadzand, v. d. cai'Eli.ex, Gcdenkschr. 1. hl. 22, 23.

2 Res. Slat.-Gen, 22 Nov. 1021.

3 Resol. Stal.-Gen. 11, 13, 14, 17, 18, 21 Sept.; 3 Oct. 1G21. Resol Holl 14, 17. 20, 21
Sept. 1621.

Resol Slat.-Gen. 9, 12 Oct. 1G21. Resol. Holl. 4, 8, 12 Oc(. 1G2I. Eerst na dc overgave
van
Gulik ging men op voorslel van den Prins over oin van liet land van Gulik gelijk bedrag

1Γ)21—
1025.

l'··

-ocr page 648-

DES VADERLANDS. - Glil

andere grond, door pithan aangevoerd legen het beweren, dat er meer voorraad m de 1631—

1C25.

vesling zijn moest, was deze, dal de vijand haar met geweld zou aantasten, en dat dit
binnen weinige weken, of in het geheel niet zou geschieden.

Tegen het eind van Januarij (1022) waren dan ook de levensmiddelen nagenoeg uit-
geput, en den dezer maand, toen de Prins reeds sedert November weder in den
Haag Avas, ging de Commandant een verdrag aan met den belegeraar, dat hij de stad
den Februarij zou overgeven, zoo er inlusschen geen onlzel kwam. Er kwam geen
onlzel, en de plaats ging over. — Toen
pithan in Holland gekomen was, nam de G«///.;verloren.
Vergadering der Slalen-Generaal het voorkomen aan, alsof zij hem ernstig onderzocht, jaut pmuTaau-
en zoo hij mocht blijken schuldig te zijn, streng gestraft wilde hebben. Zij "verzocht
den Raad van State een en andermaal hem met zijne oilicieren voor zich te bescheiden ontslagen,
en te verhooren. Nadat dit geschied en van het verhoor verslag was gedaan, vraagde
men hen, die met die taak belast gCAveest waren, of zij meenden, dat
γιτπαν in alles
volgens eed en plicht gehandeld had. Op deze vraag kwam geen stellig antwoord: de
Raad wilde over de zaak eerst nog met zijne Excellentie spreken: inlusschen zou men
van PITHAN zijn woord van eer afvorderen, dat hij zich niet uit 'ä
Gravenhage zou ver-
wijderen. Dit docht den Stalen goed en zij machtigden den Raad op zijne dure verant-
woordelijkheid het geding met den Prins af te doen. Maar naauwelijks was dit besluit
genomen, of er verhieven zich stemmen, dat het » voor de reputatie van het Land en
Ier bevrediging van de gemeente" raadzaam was,
pitiian in verzekerde bewaring te
laten stellen. Dus werd alsnu de Raad van State gemachtigd hem in zijn logies door
gerechtsdienaars te laten bewaken. De Raad trachtte zich aan deze verplichting te ont-
trekken, door te verklaren, dat
pituan reeds zijn woord van eer gegeven had; doch de
Staten volhardden bij hun laatst besluit. Thans beklaagde zich
pitiian bij den Prins,
en deze begreep, dat zijn gegeven woord voldoende moest geacht worden: de Generiial
was een oud man en men moest hem geen overlast aandoen. Doch de Staten hielden vol zelfs
legen den Prins, en vergunden alleen dat hij door soldalen, in plaats van door gerechtsdie-
naars, zou bewaakt worden. De Fiskaal
sylla, in October (1621) door den Prins, met
oogluiking der Gedeputeerden te velde, zonder medewerking der Slalen-Generaal benoemd \
was thans met het onderzoek belast; maar toen het op verslag geven aankwam, zorgde de Raad
van State, dat Hun Hoog Mögenden geen besluit namen zonder zijne medewerking. Op grond
van het geringe aantal toen tegenwoordige Staatsleden, verzocht hij bij de mededeeling van
SYLLAS verslag in de vergadering tegenwoordig Ie mogen zijn. Er volgde dan ook geen

viin contributie in te vorderen, als aan den vijand Lctaald was {Resol. Slat.-Gen. 21 Ajir. 1622).
Xoderlandsclie officieren, tot de hoogslen in rang, ja, tot Prins
hekdrik toe, werden verdacht,
van den Keurvorst van
Keulen geld te trekken en daarom zijn land te ontzien (λ. v. d. cai'EL-
Ijh 85). 1 Resol Slal.-Gen, 30 Oct. 1G21.

-ocr page 649-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ander Lesluit dan dat de Raad van Slale, nadat de Fiskaal den beklaagde een afdoend
antwoord op de nog twijfelachtige punten zou afgevergd hebben, aan de zaak een einde
zou maken. Dit geschiedde, en de Generaal werd van alle vervolging ontslagen i. Er
was gelegenheid geweest om sommigen aangaande zekere staatkundige noodwendighe-
den in te lichten. Immers vernemen wij, dat de Gecommitteerde Raden van
Holland,
Lij monde van den Raadpensionaris, in de maand September 1621 de Staten dezer
Provincie verzochten, » dat men uit de Vergadering vier personen zou aanwijzen, wien
vertrouwelijke mededeeling gedaan zou worden van eenige zeer gewichtige punten, den
Slaat van den Lande ten hoogste betreiïende, en die niet dan met ondienst aan de ge-
heele Vergadering geopenbaard zouden kunnen worden."

1631—
1625.

Zoo Avas dan Gulik verloren, en dat wel terwijl Wezel, over het verlies van welke
stad in der lijd zulk een kreet was opgegaan, in
spinolas handen bleef, en Prins
MAURiTs zelfs geene poging gewaagd had om de vijandelijke macht van deze vesting,
zoo dicht onder ons bereik gelegen, af te lokken, ten einde haar in onze handen te
doen vallen. Uit een krijgskundig oogpunt moge de overgave van
Gulik niet veel te
beduiden gehad hebben: het bezit van zulk een verwijderden post levert geenerlei voor-
deel op, wanneer men niet van zins of bij machte is hem bij eene bepaalde onderne-
ming als steunpunt te gebruiken: zelfs is er het nadeel mede verbonden, dat men zich
daardoor van de beschikking over een aantal troepen verstoken ziet. Maar des te grooter
was de zedelijke schade, welke de Republiek leed bij den overgang van
Gulik. Zoo
werd stuksgewijze alles afgebroken wat
oldenbarnevelïs staatkunde op dit gebied had
opgebouwd. In den vrede waren veroveringen gemaakt en zonder krijgsmacht behouden;
thans nu men gewapend tegen elkander overstond en, scheen het, niets behoefde te ont-
zien, gingen die veroveringen, de eene na de ander, verloren. Wat het den hooghartigen
Prins moet gekost hebben, zich dus verstrikt en de staatkunde van het slachtoffer der
verblinding gerechtvaardigd te zien, het laat zich gemakkelijk nagaan: geen wonder, dal
hij zich binnen weinige maanden vóór den tijd verouderd en verzwakt bevond. De Republiek
was door hare vijanden ontzien en gevreesd, bij hare vrienden bewonderd, ja vergood ge-
weest ; zij had zich eene baan ter harer ontwikkeling geopend, zich grenzen ter harer uit-
breiding afgebakend gezien, die haar een bestaan beloofden, te krachtig zelfs voor den
naijver van eenen mededinger, als
Engeland eenmaal, zoodra daar de betere beginselen
zegevierden, onfeilbaar worden moest. En thans keerde zij tot het peil van het gewoon
menschelijke terug: de getuigenissen die lot in de verste oorden den Prins verheven
hadden als den groolsten Vorst van
Europa, met welken zelfs de Koningen van Span/ο

1 lies. Stat.-Gen. 22, 28 Febr.^ 9, 10, 30 Maart; 1, 2, 10 Apr. 1022. aitsema, hl. .m
- Resol Holl. 21 Sept. 1621. λ. vak deh Capelles, l. α. ρΐ. 1, bl. 41, 47, 48.

-ocr page 650-

DES VADERLANDS. - Glil

en Frankrijk niet wedijTcren konden l; de stemmen, die de wijsheid en de voorzienig- 1631—
heid eener Regering geroemd hadden, welke eene weldaad was voor de braven en
cene toevlucht voor de verdrukten, — zij verstomden van lieverlede geheel en al. De
Republiek was, ten minste als Europesche Mogendheid, tot de betrekkelijk enge gren-
zen teruggebracht, die de uitgebreidheid van haar grondgebied, de mate van hare
kracht en den duur van haar bestaan te midden van grooter natiën bepaald hebben.

Van nu aan waren alle banden van welwillendheid en vertrouwen, die ons met
Duilschers verbonden hadden, verbroken. AVel bleef de Keurvorst van
Brandenburg
onze Bondgenoot; maar van dit bondgenootschap was alle liefelijkheid geweken. De
Keurvorst had het bij de hooge Overheid des Rijks te zeer verdorven, dan dat hij an-
ders dan als boeteling en op genade zou hebben kunnen worden aangenomen, en tevens
was hij, zoo hij ons afviel, wegens zijne geweldige geldschuld aan der Staten ongenade
overgeleverd. Van onzen kant begreep men ook nog dezen medestander niet te moeten
laten varen, en sommige plaatsen op zijn gebied, hetzij voor de leuze hetzij tot krijgs-
kundig nut, te mOeten inhouden. Dus bleven wij met
george willem verbonden,
maar zonder oprechte welwillendheid of belangrijk voordeel. Den overlast, dien de
Kleefsche ingezetenen van onze troepen leden, \vilden de Brandenburgsche Overheden
ons als medewerking tot onze oorlog en als rentebetaling van 's Keurvorsten schuld in
rekening brengen, en toen de Staten nog bleven dreigen, dat zij zich betaling ver-
schaffen zouden »bij zulke middelen, als zij bij de hand hadden", zag men Graaf
adam
VAN SGHWARTSENBERG, hcer van Hollenlandsberg, een Ooslenrijkschgezind edelman,
van nu aan 's Keurvorsten oppersten raadsman, te
^s Ilage verschijnen met den last om
de alliantie, waarbij zijnen Meester de hulp van dezen Slaat lot handhaving van zijn
Alliantie met
deel aan de Guliksche Erflanden werd verzekerd, te vernieuwen, en om de middelen
Ie beramen, waardoor de op krediet der Staten opgenomen kapitalen, hetzij door beta-
ling , hetzij op eene andere wijze afgelost zouden kunnen worden. De Staten verlang-
den, dat
Brandenburg zich zou verbinden, des zomers drieduizend, en des winters
vijftienhonderd man te onderhouden, en daarenboven nog twee derden of de helft der
legerkosten op zich Ie nemen,
schwartsenberg bood aan, zomer en winter duizend
man te, onderhouden en een vierde der legerkoslen te dragen. Tegen kwijtschelding
(schijnt het) van het verlangde aandeel aan de legerkoslen , verbond hij ten laatste zijnen
Vorst tot de levering van zoo vele troepen, als de Stalen van hem vergden. Hierop
werd men het voorloopig eens. Met de aflossing van de schuld namen de Staten op
nieuw geduld. Weder werd den Keurvorst voor een jaar krediet geschonken; maar op

' Getuigenis van den Doge van Venetië, nog in 1620. Rapjjort van aerssess Gezantschap naar
Venetië,
t. a. pl. bi, 95.

-ocr page 651-

1021—

1G2Ü,

648 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

(Ie bclaling der renten bleef men aandringen, terNvijl toch de crediteurs, wien die
renten toekwamen, voor het oogenblik door de Staten werden tevreden gestekl i.

En terwijl ^γij om den ^γil van het bondgenootschap met den Koning van Denemar-
ken
ons vertrouwen bij de Noordduitsche Steden verbeurden, bleef de vereeniging met
dien Vorst niet veel meer dan eene mislukte proef, die tot niets degelijks leidde. Onze
handelsbelangen kwamen op het gebied der Hanse te zeer in strijd met de eerzuchtige
plannen van
giiristiaan IV, dan dat er oprechte aansluiting mogelijk zou geweest zyn:
het was alsof het meer moeite kostte, de allianties met de Hanse gesloten te verbreken,
dan het
oldekbarkevelt gekost had, ze te sluiten; ja onmogelijk was het, gehoor Ie
weigeren aan de eischen van onzen koopmansstand, welke niet bloot door toedoen der
alliantiën, maar uit den aard der zaak in
Denemarken een tegenstander zag. Die trak-
taten met de Hansesteden Avaren juist daarom zoo degelijk geweest, omdat zij slechts
staafden wat buiten hun toedoen bestond. De tegenstand van den handelsstand was het
dan ook voornamelijk geAveest, welke het traktaat van 14 Mei met
Denemarken geslo-
ten, zoo onbeduidend en onvolledig gemaakt had Door een van hier te zenden
Gezantschap zou er eene poging gedaan Avorden om de leemten van het traktaat aan te
vullen. Slaagde men daarin, dan was voor de Hansesleden de laatste hoop dal zij tegen
Denemarken bij de onzen ondersteuning zouden vinden, vervlogen. Geen wonder, dat de
vrienden dier Steden en harer vrijheden de zending trachtten tegen te werken of haar
een ander karakter poogden te doen erlangen.
Zweden had zich nu eenmaal geroepen
geacht metter tyd de handhaving der Duitsche vrijheid op zich te nemen dus was
het deze Mogendheid, Avelke zich met de zaak bemoeide.

De belangen
vaii (lea handel
beletten eene vol-
komen aanslui-
ting aan
Dene-
7narJcen.

Tegen het einde van Junij (1621) deed falk, Commissaris van gustaaf adolf, eene
propositie aan de Staten-Generaal. Onder herinnering, hoe de Staten zeiven zijnen Ko-
ning vermaand hadden, niet alleen de zamenspanningen tegen de Protestantsche Staten in
Duitschland Ie keer te gaan, maar dok de geschillen in de Oosterkwartieren door zijne
lusschenkomst bij te leggen, vestigt de Commissaris in dit staatsstuk de aandacht op den
toestand van 't Aartsbisdom
Bremen. De Aartsbisschop en de Stenden van dat Stift waren
verzocht geworden de beslissing in de zaak van het Coadjutorschap nog uit te stellen, ten
einde geene aanleiding lot uitbarsting van oneenigheden Ie geven. Van de zijde van het
Huis
Jlolsfein, hetwelk, zoolang christiaan IV niet voor zijn zoon wus opgetreden, goede
hoop gehad had om die betrekking Ie erlangen, had men in dat uitstel berust, billijk
verwachtende, dal de andere partij zulks ook doen zoude. Doch nu had de Koning van

Zweden treedt
op tegen de in-
menging van
cnKiSïiAAN in de
zaak der Coadju-
torie van
Uremen,

1 ResoL SlaL-Gcn. 1, 5 Julij j 5, Ö, 13, 27, 28, 29, 30 Aug.; 4 Sept. 1021. aitsema hl 49.
Dc Graaf van schwartsekherg maakte zicli zijn verblijf Ie
's Jlage ten nutte om de obligatie van
100,000 gulden, die onder de papieren van sticke gevonden was (zie hiervoor bl. 469), terug
te vragen. 2 Xie hiervoor, bladz, 005—609. ^ Zie hiervoor, bl. 010.

-ocr page 652-

DES VADERLANDS. - Glil

Denemarken zijne bemoeijingen om zynen zoon met het Coadjulorschap Ie doen beklee- 1621—
den, geenszins gestaakt: integendeel hij had door dreigementen op den Aartsbisschop
en de personen, die hem omgaven, weten te werken. Tegen diergelijke handelingen
diende men op te treden. Er zou oorlog tusschen Protestanten onderling uit voorkomen,
zoo men zulks niet door gepaste middelen Ie keer ging, en hoe zou dit de plannen
van diegenen bevorderen, welke de uitroeijing der Gereformeerde Godsdienst beoogden!
Als zulk een middel beval hij den Staten aan, den Koning van
Denemarken ten spoe-
digste een Gezantschap te zenden om hem te vermanen, zich van alle hatelijke bedrei-
gingen tot het bereiken van zijn doel te onthouden, en zoo hy aanspraak op de betrek-
king maakte, dit langs den wettigen weg te doen. Tevens moest men den Aartsbisschop
en zyne Stenden door brieven aanmoedigen, dat zij zich door geen geweld tot voor-
barige beschikking over de Coadjutorie zouden laten verleiden. — Dit verzoek kwam
den Stalen bij hunne nieuwe staatkunde tegenover
Denemarken hoogst ongelegen. Deed
men
ciiristiaaiv een dergelijke boodschap brengen, als de Zwecdsche Commissaris be-
geerde, dan waren alle pogingen om eene vruchtbare alliantie met dezen Vorst te
sluiten, verijdeld. Ook zag men in die propositie, in dit tijdsgewricht gedaan, het
gevolg van verstandhouding tusschen
falk en de partij, welke in ons land de toenade-
ring tot
Denemarken laakte en mistrouwde. Men besloot den Commissaris rekenschap
af te vorderen van zijn optreden en hem te vragen of hij uitdrukkehjken last daartoe
had gehad. Hij erkende, dat zulks het geval niet was: maar niettemin had hij geheel
in overeenstemming gehandeld met zyne algemeene Instructie, van welke hij bereid was
mededeeling te doen. Hierop besloten de Staten de propositie niet ambtshalve te be-
antwoorden, gelijk zij dan ook niet gezind waren de verbindtenis met
Denemarken prijs
te geven. Bijgevolg zouden zij de zaak schriftelijk afdoen, en de Provincie
Holland werd
verzocht de brieven op te stellen. Dus werd een beleefd schrijven aan Koning
christiaait
gericht, dat hij toch zorgen zou, geene nieuwe oneenigheid te verwekken, waarin de
Keizer en de
Liga slechts zouden groeijen; en de Aartsbisschop, het Kapittel en de
Overheid van
Bremen^ de Hertog van Holstein en andere Vorsten, Lubek en andere
Steden kregen brieven met de vermaning om bij deze ongelegenheid van tijd alle
bitterheid te vermijden — Het was alzoo duidelijk genoeg gebleken, dat men met
de nieuNve vriendschap voor
Denemarken Zweden van zich vervreemdde. Maar het was
Zweden geraden, het der tegenwoordige Regering van de Vereenigde Provinciën niet
al te lastig te maken. Men had het middel in handen om
gustaaf adolf zijne ver-
plichting aan deze Republiek te doen gevoelen. Was er niet tegen den afloop van het
Bestand bij de Stalen van
Holland herhaaldelijk besloten, den Koning van Zweden tp
sommerende hulptroepen te leveren, waartoe hij bij hel traktaat verplicht was?

' ResoL Stat-Gen, 24, 28 Jimij; 1, 2 Julij, 1621. Resol. HoH. 1621, bl. 479 , 480.
III Deel. 3 Stuk. ' 8%

-ocr page 653-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— Ja, in de maand Junij (1621) >verd in diezelfde Vergadering de yraag opgeworpen, of

1625

liet niet noodig was, iemand met de hoedanigheid van bode of agent, op een kleine
jaarwedde hoogstens yan 11)00 gulden, naar den Koning van
Zweden te zenden, ten
einde de toezending van zijnen bijstand in onzen oorlog te bevorderen. In een tijd dal
er een plechtig Gezantschap stond afgezonden te worden om zich volkomen met
Dene-
marken
te verstaan, was dit voorstel tegenover een Koning, die sinls jaren reeds eeneM
Ambassadeur te
^sllage hield, beleedigend genoeg. Dit begrepen dan ook sommigen in
de vergadering der liollandsche Staten: zij stelden voor, een en Ambassadeur naar Zti'Cf/cM
te zenden met eenen Secretaris, die dan, na zijn vertrek, als Agent aldaar kon blijven.
En was het raadzaam.
Zweden^ dat thans in Duitschland zulke rechtmatige grieven tegen
onzen Staat kon doen gelden, door minachting en kwellingen tot het vergeten van alle
bedenkingen van voorzichtigheid te tarten? Zoo oordeelden dan ook de Staten van
(lat het »om minder jaloezij te wekken" best zou zijn »een bekwaam persoon van
fatsoen" met den titel van Commissaris naar
Zweden te zenden, die dan, nadat hij de
zaak van het »secours" zou afgehandeld hebben, aldaar op een »redelijke" jaarwedde
zou kunnen blijven. Doch dit plan had geen gevolg. De Koning verontschuldigde zich
Jiij eenen brief van het verleenen van »secours." Vooraf, schreef hy, moest hij meer
gewisheid hebben omtrent de bedoelingen van den Koning van
Polen, of deze oorlog
. dan wel verlenging van den wapenstilstand in het schild voerde: bij deze onzekerheid
had hij zich met groote kosten ten oorlog moeten toebereiden i,
Gezaniscliap Ook van de zijde van den Aartsbisschop van Bremen zeiven ^verd nog eene poging
bis^schoi!^ "van gedaan om de Staten te bewegen, hem en zijn Geslacht in de hangende zaak niet ten
ihemen zelveii, ^^^^^ y^jj Denemarken op te olTeren. Tegen het midden van

Julij (1621) verscheen hier een Gezant van hem, valbntijn langen (of de lange).
Hoezeer de Aartsbisschop, dus meldde hij, op de voortduring van de vriendschap van
Hun Hoog Mögenden vertrouwde, zoo was toch bij velen eenige argw^aan ontstaan, alsof
de Verdragen, onlangs tusschen de Staten en eene aanzienlijke Mogendheid gesloten, de
strekking hadden om de belangen van zijn Stamhuis te krenken, en
)) zijnen Vorstelij-
ken stand in gevaar" te brengen. Wel twijfelde hij niet, dat men met die Verdragen
de opbeuring van de zaken der Protestanten en niemands nadeel beoogde; maar niettemin
moest hij zorgen, dat in deze hagchelijke tijden hij en het Huis
Holstein niet op de
eene of andere wijze bij Hun Hoog Mögenden in minachting gebracht werd. Dus ver-
langde hij gerust gesteld te wórden, en verzocht, dat de Staten, als zij
weder Verdragen
sloten, daarin het Huis
Holstein uitdrukkelijk zouden gelieven te begrijpen. Ten slotte
vraagde hij om der Staten tusschenkomst ter bijlegging van het misverstand tusschen hem

» Resol. IML 1Ö21. bi. 357, 303, 406 , 482. Resol. Stat.-Gen. 28 Julij, 1621.

-ocr page 654-

DES VADERLANDS. - Glil

en de bewuste Toorname Mogendheid — Ook deze Toordraclil was wel geschikt, sommi- 1631—
gen tot nadenken te brengen. Het was eene groote grieve geweest tegen de staatkunde, door
OLDENEARNEVELT in
Duitschlünd toegepast, dat zij tot ondergang Tan den Vorstenstand
leidde; ja, bij gelegenheid van den ruitertocht naar
Bnmswij/c (in 1615) was luide
geprotesteerd tegen eene zoodanige strekking van de tusschenkorast der Republiek
en het lijdt geen twyfel, of de vernedering en de gevaren van het Huis
Brunswijk
hebben het Huis Nassau, in den persoon van Graaf willem lodewijk, tegen olden-
BA-RNEVELT in liet harnas gejaagd. En strekte thans de ondersteuning van den Koning van
Denemarken niet evenzeer tot vertreding van den Vorstenstand in den Neder-Saksischen
Kreis? Dat het nu het ,Huis
Holsicin en niet hel Huis Brunswijk betrof, mocht toeii
geen verschil maken, al Avas ook dat Huis niet met de
Nassaus verwant. — Doch niets
l)aalte. De Staten lieten zich nogmaals leiden door hen, die het bondgenootschap met
Denemarken doordreven. De Gezant van den Aartsbisschop kreeg een antwoord in
algemeene bewoordingen, en om den mond dergenen te stoppen, die beweerden, dat
men geen hulp van
Denemarkens zijde te wachten had, en die zich beroepen konden
op de vroegere mededeeling dat
ghristiaaiv zijne troepen stond af te danken, kwan»
een brief van dezen Vorst te stade met het bedriegelijk bericht, dat hij nog niet van
zins was eenig volk af te danken. Bedriegelijk was dit bericht: want weldra zouden
onz©f;(i^anten in een schrijven aan den Prins uit
Bremen van die afdanking als van
eene bekende zaak gewagen, ja! melden, dat men het er te
Bremen voor hield, dat
het bericht dier afdanking
spinola had doen besluiten tè velde te trekken

Had men den Koning de aanwijzing der plaats overgelaten, waar zyne Gezanten
<le onzen tot voltrekking der Alliantie zouden ontmoeten, hij Avees daartoe juist op
dit tijdstip de stad
Bremen zelve aan. Daar had hy het plan, de zaak der Coadjuto-
J'ie onder de oogen van der Stalen Gezanten in zijn voordeel te laten beslissen. — Op
Gezanfeu be-
liet ontvangen van ciiristiaans beschikking ten aanzien van de plaats der bijeenkomst AmTiitie met
gingen de Staten er dadeliik toe over om de Instructie der af te vaardiffen Gezanten te ^«^«^^rkm tu

\ Bremen te ruti-

laten ontwerpen. Ten einde hen, wien deze ijver mishaagde, te paaijen, droeg men aan ficeren.

dc ontwerpers der Instructie op, daar in op Ie nemen, dal de Gezanten zich zouden
hebben te beijveren, de vriendschap tusschen
christiaak en den Aartsbisschop te herstel-
len, ja, liet men den Koning schrijven, dat hij zich inlusschen van alle nieuwigheden
zou onthouden, die de rust in die Kwartieren konden bedreigen. — De benoeming
der Gezanten had nog eenige zwarigheid in. Toen men, namelijk, bepaalde, dat zij
uit de Gedeputeerden van
Holland, Friesland en Overijsel zouden gekozen worden,
Ivwam
Gelderland daartegen op met den eisch, dal ditmaal uit die Provinciën de keuze

' Rcsol Slat.-Gcfi. 13 Julij, 1621. 2 Zie hiervoor, D. III. St. II, bi 575. ^ Zie hiervoor, bl. 609,
* Zie liot
Rapport der Gezanten naar Bremen (op liet Rijks-Arcliief), fol. recto 58.

-ocr page 655-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ZOU geschieden, welke bij de Gezanlscliappen naar Frankrijk en Engeland waren voor-
bijgegaan zij kon niet dulden, zeiden hare Gedeputeerden, dat zij met
Groningen
en Ommelanden onredelijk en in strijd met vroegere beloften bejegend werd. Niettemin
werden geene anderen gekozen dan
reiwer pauw, Oud-Burgemeester van Amsterdam,
voor Holland; lyglama, voor Friesland^ en haersolte, voor Overijsel. De laatste
Provincie was in aanmerking gekomen, omdat zij nog nooit aan de beurt geweest was,
en
Friesland, omdat zij bij den handel op de Wezer en de Elbe en op de Landen
van den Koning van
Denemarken een bijzonder belang had. Doch op dezen grond kon
Groningen evenzeer verlangen bij de zending vertegenwoordigd te zijn. Werkelijk zag
men de billijkheid van
Groningens aanspraak in, en de Heer schaffer werd aan het
Gezantschap toegevoegd.
Gelderland moest Aveder bukken

Wat men met dit Gezantschap beoogde en hoopte te verkrijgen, was de voltrekking
van het traktaat, den Mei met
ulefelt ontworpen Eene openbare verbindtenis

door Denemarken met onze Ptepubliek aangegaan, ziedaar wal men te recht als van
het uiterst gewicht aanmerkte, vermits
ciiristiaaiv daardoor niet alleen voor goed van
alle verdrag met den vijand zou Avorden afgehouden, maar zich vroeg of laat tot een
\vcrkdadig aandeel in onzen oorlog genoopt scheen te zullen zien. Dus kregen de Ge-
zanten de acte van ratificatie mede, als mocht men veronderstellen, dat er geene zwarig-
heden meer tusschen beide zouden komen, en, mocht de Koning niet gezind zijn een
geldelijken onderstand te verleenen, zoo hoog als wij verlangden, met een veel geringer
bedrag zou men zich des noods tevreden stellen. Eene som van 30,000 Rijksdaalders
in de maand moest men van
Denemarken vragen, waarvan de betaling zou aanvangen
eene maand nadat ons grondgebied of eenige plaats door ons bezet, zou aangerand zijn.
Daartegen bood men aan
Denemarken 20,000 Rijksdaalders onder dezelfde voorwaarden
te verstrekken. Deze ongelijkheid tusschen vraag en aanbod moesten de Gezanten bil-
lyken door te wyzen op 's Konings » groote macht, als gebieder over verscheidene Landen,
die hy door Gods genadigen zegen in voorspoed en langdurigen vrede bezeten had,
terwijl wij een langen en moeijelijken oorlog met geweldige kosten te voeren gehad
hadden." Doch bij aldien
Denemarken zich niet verkoos te verbinden tot een grooteren
onderstand dan wij bereid waren te leveren, zoo zou men op dit punt niet blijven staan,
ja, al wilde de Koning niet meer dan vijf-, vier- of drieduizend Rijksdaalders beloven,
deswegens zou men de onderhandeling geenszins afbreken. Maar het was vooral de
handelsnaijver geweest, die te weeg gebracht had, dat men het niet dadelijk eens had
kunnen worden, en te verwachten was het niet, dat
Denemarken zich op dit punt

' Zie hiervoor, bi. 520.

2 llesol Stat.-Gen. 15, 16, 17, 20, 21, 23, 24, 28, 30, 31 JuHj; 2, 7 Au-usl. 1021.

3 Zie hiervoor, LI. OOS.

JÖ21—
1625.

-ocr page 656-

DES VADERLANDS. - Glil

thans inschikkelijker zou betoonen. Wat onze kooplieden betreft, zij wilden verhoeden, 1621—

dat de nieuwe vriendschap door eenigen afs'tand van voordeden of vrijdommen, op welke

zij aanspraak maakten, gekocht mocht worden, en de Heren van Amslerdam gaven,

met voorkennis van de Staten-Generaal, aan hunnen stadgenoot onder de Gezanten, den

Heer pauw, eene afzonderlijke Instructie mede, die hem gelastte tegen elke verkorting

van Amsterdams handelsvrijheden te waken. Dus liet het zich aanzien, dat men alsnu

evenmin tot de gevvenschte uitkomst zou geraken, wanneer de handelszaken alvorens

ter sprake moesten gebracht worden. Dit was de reden, dat onzen Gezanten verboden

werd, anders dan na de ratificatie van het traktaat, over die belangen te handelen.—Doch

naauwehjks hadden onze Gezanten te Bremen met de Deensche Afgevaardigden, den

Rijkskanselier ulefelt en rosengrants, een eerste onderhoud gehad, of het bleek, dat

de Denen met betrekking tot de handelszaken tot eene vaste bepaling wilden komen,

alvorens lot de ratificatie over te gaan. Immers verlangde de Koning juist van onze

verlegenheid partij te trekken, ten einde zijn gezag in die Λvateren te doen gelden, en

eens voor altijd een einde te maken aan de aanmatiging der onzen, die, verkondigers

van de leer, dat niemand zich op een voorgewend eigendomsrecht beroepen mocht om

de zee af te sluiten, gereed waren om die leer des noods met macht van oorlogschepen

te handhaven. Ten einde de Deensche Heren te bcAvegen, de onderhandeling »over den Onze Gezanten

vrijen handel en wandel te water en te lande" tot na de ratificatie uit te stellen, "^'oer-

den de onzen aan, dat dit punt te veel stof tot geschil opleverde: daarmede zou ^lï^s

weder op losse schroeven gesleld wezen: te verlangen dat die zaak vóór de ratificatie ßee« beletsel te-

... ^^ ratificatie
werd afgedaan, was zoo goed als de ratificatie onbewimpeld te weigeren. In weerwil in den wegleggen.

van deze krachtige uitspraak, kwamen de Denen er rond vooruit, dat nu hun Koning,

door zich met ons te verstaan, het eenmaal bij de Spaansche partij had verkorven, hij

ook al de baten van dezen stap genieten en de zaak niet ten halve doen wilde. Bij

de alliantie den handel, het gewichtigste punt, buiten te sluiten, ware slech'.s half

werk verrichten. Van het traktaat van Spicrs in den jare 1544 tusschen Denemarken

en de Nederlanden, en van de alliantie tusschen Denemarken en Engeland maakte de

regeling der handelsbetrekkingen mede een wezenlijk bestanddeel uit. De onwil der

onzen om dit artikel dadelijk ter sprake te brengen zou Zijne Majesteit, zij ontveinsden

zulks niet, allerlei argwaan doen opvatten, alsof wij daarmede een achterdeur wilden

open houden om later weder eene oorzaak van gescliil te kunnen vinden. Van zijne

zijde begeerde bij geene reden van oneenigheid over te laten: ons welzijn achtte hij

zijn welzijn, en hij verlangde vriendschap en geen strijd. Ook was datgene wat

belet had, dat men het reeds in den Haag omtrent dit punt eens was geworden,

slechts een onbeduidende woordenstrijd, en zoo men hel voorbehoud van verboden havens

aanstoolelijk gevonden had, hiermede bedoelde hij slechts eenige weinige plaatsen (//ί/αΜίΖ

en twee of drie naauwelijks bekende eilandjes), die zelfs voor Deensche onderdanen ge-

-ocr page 657-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021" slolen bleven, als uilsluitend Yoor de dienst van 's Konings tafel in beslag genomen,
en gaarne Avilde hij zelfs dit Toorbelioud opgeven. De onzen anlAVOordden, dat de wijzi-
ging in de woorden van het bewuste artikel zoo gering niet kon zyn, of alles zou
wegens het gewicht eener zaak, van welke de welvaart onzer Gewesten af hing, aan het
oordeel der verschillende Provinciën onderworpen moeten worden: dit zou veel tijd
kosten; de uitslag der beraadslaging zou bovendien onzeker zijn, en alzoo het geheele
traktaat in de w^aagschaal gesteld wezen. De andere partij antwoordde nu, dat het ons
niet vrij stond, de vraag aangaande den handel en de zeevaart uit testellen, aangezien,
in het achtste artikel van het voorloopig Verdrag van 14 Mei, dit punt wel degelijk
onder die vraagstukken was vermeld, welke vóór de ratificatie uitgemaakt moesten
wezen Hier tegen viel niet veel in te brengen, en de onzen moesten het aanbod
aannemen, dat men aanvankelijk dit punt zou laten rusten en intusschen voort zou gaan
Uudcihande- met de behandehng der andere artikelen van het traktaat. Dus ging men thans over
ίΤη weerszijde te l^^t stuk van den Avederkerigen onderstand. De Denen boden aan eene som, toe-
(iS^r'"^" reikend om 500 man drie jaren lang te onderhouden. Krijgsvolk te zenden vond de
Koning ongepast, of waren de Vereenigde Nederlanden niet »eene Akademie" van
krijgsvolk te achten? En ook schepen hadden wij niet noodig, daar onze verdedigings-
middelen ter zee allezins toereikend waren. Later verklaarden zich de Koninklijke
Gezanten nader: zij rekenden, dat men de troepen met aftrek van het Avintersaizoen elk
* jaar slechts zeven maanden lang te onderhouden had; op deze wijze kwamen zij tot de
slotsom, dat 'sKonings onderstand in drie jaren ö00,000 gulden zou moeten bedragen.
Bovendien zou alvorens nog nader moeten blijken, dal wij deze hulp wegens werkelijken
overval van 's vyands zijde dadelijk noodig hadden, en zou het geld, wanneer wij vrede
zouden gesloten hebben, terug worden gegeven. Dit laatste punt vooral stuitte den
onzen zeer tegen de borst. Moest de onderstand, in geld betaald, later teruggegeven
worden, dan had hij inderdaad slechts het karakter eener geldlcening, en de Koning
pleegde daarmede geene daad, welke hij niet in staat zou geweest zijn onder den dekman-
tel van het belang zijner handeldrijvende onderdanen, die met de Nederlandsche koop-
lieden stonden of vielen, bij onze Spaansche tegenpartij goed te maken. Zoo scheen dan
de Koning nog niet alle banden met
Spanje te willen verbreken, en kon men nog
altijd vermoeden, dat hij slechts een geveinsd bondgenootschap aanging, om ons niel
alleen tegenover de Hansesteden, bepaaldelijk tegenover
Bremen, waar hij intusschen hel
, doel zijner heerschzucht al nader en nader kwam, de handen te binden, maar ons ook

tot den afstand van ons gebied op zee te verleiden, en daarvan later gebruik te maken,
ten einde onze welvaart en macht te fnuiken, en zoodoende in onzen ondergang een
pand van verzoening aan den Keizer en
Spanje te kunnen aanbieden. Geen twijfel

' Zie dit artikel bij aitsema I, hl. 42.

-ocr page 658-

DES VADERLANDS. - Glil

was er of de parlij, welke in ods Vaderland tegen het hondgenootschap met Dene- 1621—
marken was ingenomen, zou 'sKoriings handelwijze dus uitleggen. En inderdaad, de
Deensche onderhandelaars erkenden oprechtelyk, dat het den Koning niet raadzaam
voorkwam, »zoo openbaarlijk" deel te nemen aan den oorlog
iegen Spanje: daarom had
hij de voorgeslagen wijze van hulpbieding aangegrepen. Buitendien-een geregelden
onderstand kon hij niet verkenen, zonder zijnen onderdanen schatting op te leggen,
en daartoe kon hij buiten zijnen Rijksraad niet overgaan. — Om de Denen er toe te be-
wegen , den eisch van teruggave op te geven, gaven de onzen te kennen, dat wy zelfs
met de som van 200,000 gulden, in drie jaren te betalen, tevreden zouden zijn. De
Denen hadden wel ooren naar de vermindering van het gevorderde bedrag, maar wilden
het oordeel over het al of niet bestaan der noodzakelijkheid om het geld te leveren,
aan de hulpbiedende party overlaten, en voorts bleven zij op teruggave aandringen.
Daar onze Gezanten geen vrijheid hadden om het aanbod onder zulke voorwaarden aan
te nemen en zij zich verzekerd konden houden, dat zij van de Denen geene wijziging
van het voorstel zouden verkrijgen, zoo verzochten zij ten dezen aanzien naderen last
van de Staten-Generaal.

Inlusschen hadden de Koninklijke Gezanlen de onzen reeds weder gevraagd, of zij Ontwerp-aili-
bereid waren ten aanzien van den vrijen handel tot een. besluit te komen, en om t^nÏaLlcl?'''^
achterdocht te verwekken, hadden de laatstgenoemden geen ontkennend antwoord durven
geven, en een ontwerp-artikel ingeleverd, waarbij aan de Nederlanders alle wenschelijke
vrijheden en rechten werden toegekend, en hetwelk met de bepaling eindigde; »zullende
nogtans van zoodanige commerciën aan beide zijden betaald worden de behoorlijke ge-
rechtigheden, alles zonder praejudicie van voorgaande traktaten , privilegiën en conces-
siën." Deze bepaling vooral lokte bij de andere parlij aanmerkingen uit: zij bracht
zaken mede, zeiden de Deensche Heren, waaromtrent nader verklaard diende te ivorden,
wat men er mede meende, en zij stelden de volgende wijziging voor: »alles zonder
eenige praejudicie van voorgaande en andere deugdelijke en valabele traktaten, privile-
giën en concessiën, alsook jurisdictiën. »Het was duidelijk, dat de Denen zich het oor-
deel wilden voorbehouden, in hoever wij recht hadden op de verkregene handelsvoor-
deelen, en dat zij van zins waren de rechtmatigheid te ontkennen van al Avat wij ,
vorderen mochten op grond van de, volgens hen sedert honderd jaren afgeschafte .privi-
legiën der Hanse, tot welke ook eenige Nederlandsche Steden behoord hadden. Maar
vooral bleek alsnu ten volle, dat de Koning niet gezind was in beginsel van het rechts-
gebied afstand te doen, dat wij op grond van onze leer en praktijk in zeehandelszaken
betwistten. Ook hierop verklaarden de onzen naderen last te .moeten iawachtcn: zij
zeiven helden er toe over, den eisch in te willigen: want, schreven zij, »anders zou
de handeling komen te breken of ten minste veel tijd te loer gaan, vóór men ze weder
zou kunnen aanknopen."

-ocr page 659-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

De lijd, die Tcrloopen moest voordat men uit ^s Ilage antwoord kon liebben, werd
besteed lot liet vaslslellen Tan eenige bepalingen ter regeling yan de betrekkingen der
beide natiën in Oost en West. Hiermede was men spoedig lot wederzijdsch genoegen
gereed. De Denen verlangden van ons bevordering en bijstand in de vaart op
Oost- en
West-Indië, Guinea en Australië, met voorbehoud van het recht, van hetwelk wij op
het oogenblik in het bezit waren. Volgens hunne Instructie omschreven de onzen dit
voorbehoud nader, aldus: dat die vaart zich tot neutrale Landen zou bepalen, en zich
niet tot de Landen en plaatsen zou uitstrekken, waar de Oost-Indische Compagnie forten
bezat of contracten met inlandsche Vorsten had aangegaan, en voorts stelden zij de
voorwaarde, dat men onzen vijanden in de Indien geen hulp zou bieden of benoodigd-
heden zou toevoeren. Deze bepalingen vonden de Koninklijke Gezanten billijk en de
zaak was beklonken. Met betrekking tot de ΛVesl-Indiën hadden onze Gezanten een-
voudig gezegd, dat het een ieder, en dus ook den onderdanen van den Koning van
Denemarken vrij stond, in de door Hun Hoog Mögenden opgerichte Compagnie voor
zoodanige kapitalen deel te nemen, als hun goed docht, waarbij zij op een behoorlijke
vertegenwoordiging in de Directie konden rekenen, volgens het octrooi

]f)31—
1625.

Eindelijk, eerst tegen hel einde der maand September (1621) kwam er antwoord op
de gevraagde nadere inslrucliën. De Staten bleven de belofte van de teruggave van liet
subsidie Aveigeren en verkozen niet, dat de beantwoording van de vraag, of de nood de
verstrekking al of niet vorderde, aan de andere partij werd overgelaten. Kon men zich
op deze punten niet met de Denen verstaan, dan moest men hel in algemeene bewoor-
dingen vervatte traktaat van vriendschap van 14 Mei slechts bekrachtigen, en de zaak
van den Avederzijdschen onderstand en dan tevens de overeenkomst betreffende de Oost-
en West-Indiën, die zij voor 'I overige goed vonden, tot nadere gelegenheid uitstellen,
liever dan in het onzekere te blijven. Wat het artikel op de handelsvrijheid aangaat,
zoo namen zij genoegen met de redactie van die der andere zijde, mits de woorden
als

^ Bij een latere bijeenkomst kwamen de Denen voor den dag met een extrakt uit het octrooi
der West-Indische-Compagnie, hetwelk uit
Holland naar Koppenhagen Avas overgezonden, met
het doel om de oprechtlieid der Wederlandsclie ondcrliandelaars in verdenking te brengen. "Waar-
schijnlijk behelsde dat extrakt de Avoorden uit het 45''® of laatste artikel van het octrooi, waarbij
de Staten beloven, dat zij de Compagnie zouden maintineren hij alle traktaten met naburige
ölogcndheden zonder dat er iets zou gedaan of gehandeld Avorden, dat tot Termindering van de
rechten der Compagnie zou kunnen strekken. De onzen vernamen deze mededeeling niet zonder
eenige verwondering, doch zeiden (in het Latijn, want het in het Duitsch te zeggen, schaamden
zij zich), dat die woorden slechts
ornamenia oratoria waren, flosculi verbaque necessaria ut rem
Indicam commendarent eloquentia, dat is, redekunstige sieraden, bloempjes en ivoorden, noodzake-
lijk
om de Indische zaak eenigzins door weUjyrekendheid aan te bevelen.

-ocr page 660-

DES vaderlands. 6Ü7

ook jurisdictiën wegvielen, daar deze hun hatelijk voorkwamen en geschikt om hen 1621—
in den strik te brengen. — Den eisch van teruggave van het subsidie wilde de Koning
des noods laten vallen, maar zich te verbinden om liet op een bepaalden tijd na daartoe
van onze zijde vermaand te zijn, te verstrekken, zulks verkoos hij alsnog in geenen
deele. Evenmin wilde hij de uitlating der woorden
als ook jurisdictiën toegeven. Wij,
zeiden zigne Gezanten, waren jaloersch, en duldden niet, dat men ons op zeker zwak
punt te na kwam; maar de Koning moest desgelijks op het zijne letten, en zou niet
gedogen, dat men, gelijk geschiedde door de weglating van die woorden te verlangen,
zeker recht van hem in twyfel trok. — Bij de verdediging hunner zaak kwamen onze
Gezanlen er voor uit, dat bij hunne tehuiskomst de alliantie blijken moest wat degelijks
te hebben opgeleverd; anders zou men sommigen den mond niet kunnen stoppen. Dat
een dergelijken grond op de Denen niets vermocht, spreekt wel van zelf. Hoe het zi],
dezen gaven verder niets toe, en zoo zagen zich de onzen genoodzaakt, met hel voorstel
Men komt niet
aan te komen om het zoo onbepaalde traktaat van 14 Mei te bekrachtigen, »opdat het, j^^^Ieija^tsilJ^e^^
bij het scheiden, heeten mocht, dat ten minste deze alliantie getroffen Avas, aangezien
kwalijkgezinde menschen, die nergens ontbreken, anders hun voordeel zouden kunnen
doen" met de omstandigheid, dat men het niet eens had kunnen worden. De Deensche
Heren namen het voorstel, zonder eenige aanmerking te maken, aan; doch, daar zij
niet, zoo als de onzen, reeds van eene acte van ratificatie voorzien waren, zou men
elkander na het scheiden door de secretarissen zulk eene acte kunnen toezenden. Nu
kwam het er nog slechts op aan, een acte van reces te stellen op de punten, die in
Acte van reces
geschil gebleven waren. In het ontwerp, door de onzen gesteld, kwamen de woorden:
jurisdictione nlrimque salva et integra^ dat is, onder voorbehoud van jurisdictie aan
beide zijden
, niet voor. Dit laakten de Koninklijke Gezanten. De onzen antwoordden,
dat de jurisdictie van zelf moest spreken, en dat immers de Koning door den Rijkskan-
selier in
den Haag eene acte bekomen had, die hem ten volle gerust moest stellen.
Niettemin vorderden de Denen de inlassching dier woorden, en de onzen gaven toe onder
verklaring, dat de Staten zich daarmede tot niets verbonden. Thans wilden de Deensche
Heren alle verdere woordenwisseling volslrektelijk afsnijden, en bestelden dadelijk (den
7den October) hunne wagens om den volgenden dag te vertrekken. Toch werd de afreize
nog een dag vertraagd, omdat de onzen, ten gevolge van het al te rijkelijk rondgaan
van den afscheidsbeker, niet vroeger gereed waren om de acle van reces te ondertee-
kenen i. Zij namen de terugreis over zee, niettegenstaande de Gedeputeerden van den

' Onder de acte van reces staat hij aitsema (I, bl. 42—44) mede de onderteekening van
den Heer van uaersolte; doch niet aldus in het Verbaal op het Rijtsarcliief. De brieven, den
i)''«"' September -van onze Gezanten aan de Stalen en den Prins geschreven, zijn nog door dien
Heer niedeonderteekend, maar die van den 24*"^" September en later niet meer:
oolc wordt van

ΠΙ Deel. 5 STVK. 85

-ocr page 661-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— Graaf Tan Oldenburg^ die den Augustus Ie Bremen gekomen waren, hun vele

beleefdheden uit naam van hunnen Meester bewezen en hen uilgenoodigd hadden over
land terug te reizen en dan
Oldenburg aan te doen

Zoo kwamen dan de Gezanten tegen het einde der maand October in hun Vaderland
terug. Wat te
Bremen uitgericht Avas, beteekende niets, en kon ter naauwernood
lot een voorwendsel dienen om legen dezulken te gebruiken, die de aansluiting aan
Denemarken steeds met wantrouwen en weerzin aangezien hadden. Ook werd van het
Rapport, dat de Gezanten den November ter vergadering der Staten-Generaal indien-
den , aanvankelijk slechts ééne copie vergund te maken, die dienen moest om den Prins
in 't leger toegezonden te worden. Later zond men aan elk der Provinciën eene copie
om daarop lot bekrachtiging van het reces te besluiten, »dewijl men van Koning
CHRiSTiAAW kwalijk subsidie kon verzoeken, tenzij die bekrachtiging geschied was."
Niettemin betuigden zich de Staten van
Holland ongezind zulk een dubbelzinnig reces
aan te nemen. Evenwel den Prins zou men over de zaak spreken, en deze begreep,
dat de verdachte bewoordingen ons niet moesten terughouden: waren wij sterk genoeg,
dan konden wij den Koning immers dwingen, in weerwil der betwiste uitdrukking ons
belang te eerbiedigen; waren wij zulks niet, dan zou hij ons voor zijnen wil doen
buigen, al hadden wij ook de letter van het traktaat voor ons. Op dezen zonderlingen
grond achtte Zijne Excellentie geraden de alliantie aan te gaan »om te zien, den Koning
met dezen Staat zoodanig te verbinden, dat hij zich niet weder los kon maken, en hem
in allen gevalle geen aanleiding Ie geven om zijne vrienden elders te zoeken." Het
Deze acte van gevoelen van den Prins haalde de Staten over; alleen
Amsterdam en Hoorn bleven, in
ιοβαοειΓναη^ telkens herhaalde pogingen, onverbiddelijk, en op dezen tegenstand stuitte

zaak af.

Krachtiml.

Het reces bleef onbekrachtigd

Toen het nog niet gebleken was, dat de onderhandelingen tot niets zouden leiden,
had GURiSTiAATi IV, zoo schreven de Gezanten uit
Bremen, zijn verlangen doen
blijken, dat
Engeland mede in het verbond zou worden opgenomen. Dit, voegden zij
er bij, » zou eene goede zaak wezen, dat God Almachtig geliefde den Koningen alzoo

hem in het verhaal van de liuisreize geene melding gemaakt. Dus schijnt hij het Ge/antschaj»
vroeger en dat wel om eene reden, die men liever verzweeg, verlaten te hebben. Vermoedelijk
zullen de moeijelijkheden, Avaarin de Staten van
Overifsel juist omstreeks dezen tijd (zie hier-
voor, bi. 027) met de Staten-Generaal gewikkeld waren, zijne terugroeping door de Overheid
zijner Provincie veroorzaakt hehben.

1 Zie, nevens het reeds aangehaalde Verhaal, Resol. Slat.-Gen. 9, 10, 13, 20, 21 Aug.; 21,
24 Sept.; 1 Oct. 1621.
Resol Holl. 10, IG, 18, 21, 22 Sept. 1621.

2 Resol. Slat.-Gen. 3, 8, 9 Nov. 1621. Resol. Holl. 11 Dec. 1621. 20, 24 Jan.; 7, 10 Mei;
28 Julij; 30 Sept.; 1, 26 Oct.; 13, 22 Dec. 1622. bl. 725, 757, 794. aitsema, 1, hl. 44.

-ocr page 662-

DES VADERLANDS. ' 6715

de oogen te openen, en de Majesteit van Denemarken te gebruiken als een instrument 1C21—

1625.

tot zulk een groot en christelijk werk," Alsof jagobus door ghristiaan tol onver-
deelde en onbekrompen behartiging van de zaak der Republiek zou medegesleept zijn,
en GHRiSTiAAN niets reeds genoeg blijken gegeven had, dat het verbond met hem het-
zelfde karakter van naijver en onoprechtheid, en misschien ook wel van verraderlijkheid
zou gehad hebben, als dat hetwelk ons aan
Engeland gebonden hield.

Zijne oogmerken op het Aartsbisdom Bremen de Koning intusschen ten volle te Dc Koning van

Denemarken be-

bereiken Korte dagen na de aankomst van onze Gezanten te Bremen, kwainen reikt zijn hecrsch-
aldaar vijf aanzienlijke afgevaardigden van zijnentwege, waaronder twee Heren rantzow,
de een Koninklijk Stadhouder in Holstein, de ander Koninklijk Slotheer te Crempe,^°^^
vergezeld van een gevolg van zes en dertig personen, met het erkende doel om de
toestemming zoowel van den Aartsbisschop als van de Stenden van het Stift tot de be-
vordering van 's Konings zoon Ie bewerken. Onze Gezanten, die ten aanzien dezer
zaak niels bepaalds in last hadden, en zich alleenlijk voorgeschreven zagen den stand
der zaak scherp te onderzoeken en daarvan aan Hun Hoog Mögenden bericht te geven,
behandelden haar hoogst geheimzinnig in brieven, in cijferschrift ^ gesteld, die in de
Slaten de belangstelling grootelijks gaande maakten. De overkomst van zulk een plech-
tig Gezantschap uit
Denemarken deed genoegzaam blijken, dat de Koning nog slechts
de laatste hand te leggen had aan eene afgedane zaak. Werkelijk had
giiristiaaiv nog
vóór het afdanken zijner troepen de zaken zoo ver gebracht, dat de Stenden om des
vredeswille overeengekomen waren, den Deenschen Prins wel niet tot coadjutor te be-
noemen, waartoe hij dan ook nog te jong was, maar zich te verbinden, hem na den
dood des Aartsbisschops tot zijnen opvolger te verkiezen. — Zoo was men dan van nu
aan gerechtigd tot het vermoeden, dat de werving van troepen, welke tot ondersteuning
der
Unie geheeten had te geschieden, inderdaad had moeten dienen om die van/?mne;/
te dreigen. Dat de Koning niet van zins was, vooreerst een werkdadig aandeel aan den
religiekrijg te nemen, bleek ook daaruit ten duidelijkste, dat onze Gezanten, hoezeer
zij in last hadden gekregen, hem aan te manen iets te ondernemen tol behoud van
de
Palts, geen woord over deze zaak te berichten hadden. — Wat nu de sciiikking
met het Aartsstift
Bremen betrof, zoo werd van 's Konings zijde, heette het, aan de
Stenden de toezegging gegeven, dat hij op de rivieren alles laten zou, zoo als het nu
was en van ouds geweest was, zonder nieuwe tollen als anderzins; den Graaf van
Oldenburg zou hij nopen, den tol op de Wezer op te helfen, en den Hertog van

» licsol. Holl. 27 September, 1621.

Ook ten dezen aanzien geeft ons liet aangehaalde Verbaal Tolkomen bericht.

Den voornaainslen in cijferschrift gesteldcn brief vindt men in 't Verbaal in gewoon schritt
«virgcscl)reven.

85*

-ocr page 663-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]f)2i— Holsfein tevreden stellen met eene zekere som gelds en de belofte, dat hem de coad-
jutorie van
Lubch gelaten zou worden. Terwijl de Aartsbisschop, die de hoofdstad van
zijn Stift weder op korten afstand genaderd was, zich met den Koning stond te verzoenen,
zond die Kerkvoogd zijnen Ambtman,
valewturr lawgen, tot onze Gezanten met de
vraag, of zij niet, volgens hetgeen hem te '5
Gravenhago was medegedeeld, in deze
zaak van wege de Stalen als bemiddelaars zouden optreden. De Aartsbisschop, dit
verklaarde de Ambtman, verlangde vóór alle dingen, dat de beslaande traktaten, die
de .Koning te niet gedaan had, hersteld werden. Bij de Stenden, wien door
ghristiaais
schrik was aangejaagd, vond zijn Meesier daartoe geene ondersteuning. In weerwil van
zulk eene uitnoodiging van den Aartsbisschop trokken onze Gezanten, Avien het aan
eiken slelligen last bleef ontbreken, zich de zaak niet aan, en toen alles zijn beslag
gekregen had, was het nog slechts de vraag, of zij den Koning van wege de Staten met
de behaalde zege geluk zouden wenschen, wanneer hij, zoo als gezegd werd,
Bremen
lol op korten afstand naderen mocht, en of de Staten, door een der beide partijen tot
handhaving van het verdrag aangezocht, dien zedelijken steun verleenen en zich zeiven
tot iets verbinden zouden, al of niet. Der Staten antwoord was, dat de Gezanten alle be-
leefdheid mochten bewijzen, maar Hun Hoog Mögenden tot niets verbinden mochten
Dc Hause door Terwijl dit voorviel, hielden de Stalen de vertegenwoordigers der i/an^e aan den eenen

ons te vergeefs jjj^j^^ beziff met betuiffinffcn, dat van hunne zii'de niets ten nadeele harer handelsbelangen

tot het verleenen ο ο ο ο σ

van onderstand 7,ou bepaald worden, en dit was in zoo ver waar als de handelsvraag werkelijk het aan-

«lilïlo^ClTlUiVlKl,

gaan van een degelijker verbond met Denemarken belet had, en van den anderen kant
met herhaalde aanzoeken om den krijgsonderstand, dien de
Hanse, volgens de Alliantie^
verplicht zou zijn bij den uitgebroken oorlog aan de Republiek te verstrekken. Alleen door
aan deze verplichting Ie voldoen, konden de Hansesleden voor het oog der wereld een
onmiskenbaar bewijs leveren, dat zij in den strijd, die
Europa verdeelde, voor ons partij
kozen. Steeds vleide zich
Spanje, haar voor zich Ie kunnen winnen, en in het najaar (van
1621} zond de Infante
isabella clara eugenia eenen zaakgelastigde naar die Steden
ten einde haar van de alhantie met de Vereenigde Provinciën af te trekken. Op het
bericht hiervan drongen de Slalen-Generaal er te ernstiger op aan dat zij zich, door
het gevraagde subsidie te verleenen, eenmaal voor goed zouden verklaren. Zij stelden
haar eene soort van ultimatum, daar
aitsema op hunnen last tot de voornaamste Hanse-
steden opzettelijke boden moest afvaardigen, die op vernieuwde aanvrage van dien bijstand
en op hel verzoek, dat hare kooplieden den vijand geen toevoer mochten toezenden, op
antwoord wachten moesten. Er was voorgeslagen geworden, dat de Staten, bij de
betuiging hunner verwondering, dat de Hanse hunne brieven onbeantwoord liet, haar

1 Rcsol Slal.-Gen. 6, 7, 10, 17, 19, 30 Aug.j 4, 11, 13, 15, IG, 24 Scpt.j 1, 4 Oct.
1621.
Rcsol IIoIL 10, 21, 22, 23 27 Sept. 1621.

-ocr page 664-

DES VADERLANDS. - Glil

herinneren zouden, dat de directie der Alliantie volgens het Traktaat bij Hun Hoog 1621—
Mögenden beruslle, en dat men haar diensvolgens zou uilnoodigen, Gedeputeerden
herwaarts te zenden ora, terwijl de hoofdzaak als beslist moest worden aangemerkt, de
bijzonderheden der uilvoering te regelen. Doch nadat er zoo veel gebeurd was, hetwelk
den aard en de strekking van het bedoelde Traktaat had gewijzigd, begreep men zulk
eenen toon niet te kunnen voeren l.

De Hansesleden zouden geen subsidie zenden, de Koning van Denemarken zich voor-
eerst niet in den Duitschen oorlog mengen, en de Prins zag zich door de staatkunde de
handen gebonden. Dus scheen het Land te vergeefs dien ontzettenden oorlogslast te tor-
sehen. Zonder eenigen geleverden veldslag werden wij uit het veld geslagen; het op-
brengen der krijgskoslen zou spoedig geheel ondoenlijk worden; het ongenoegen des
volks, de achterdocht tegen degenen, die het beleid in handen hadden, stond in oproer
uit te breken, en zoo zouden de Vereenigde Provinciën zich den ondergang bereid

hebben gezien. Maar de oude kracht wa,s nog niet uitgeput. Er stond ons een veld Ai^au welken

11] 1 11 1 1 1 Γ1 ·· kunt kwam dc

open, waar wij geen hulp dan van ons zeiven verlangden noch behoefden; waar wij redding?

ons de handen niet lieten binden; waar wij zelfs geen min of meer oprechten bondge-
noot als mededinger verkozen toe te laten: het was de zee, de handel, en de nog
slechts half voor ons onlsloten wereld der koloniën. Het gevaar dreigde, dat wat onder
de leus van de zaak der Gereformeerde Godsdienst onzen Slaat en zoo menigen bijzon-
deren burger aan goed en eer in den schoot Avas gevallen, voor ons verloren zou gaan;
wel nu, zoo zou die leus krachtdadiger dan ooit verniemvd worden, opdat wij in slaat
niochten zijn, den wreker van Calholicisme en Vorstengezag te weerstaan, en tegelijk
ons recht op hetgeen Avij verworven hadden, te staven, en nog veel meer daarbij te
winnen. Op nieuw moest
Holland den vuurdoop van het oorlogsgevaar niet schroomen;
op nieuw alles op het spel zetlen, om op en over de zeeën met woekerwinst de uitge-
zette schatten terug te erlangen. Menschelijkerwijs gesproken, was het hoog noodig dat
onze rijke kooplieden en machtige burgers zulk een beroep op hunnen moed en veer-
kracht vernamen, als de hagchelijke tijdsomstandigheden zoo luide deden hooren. Te
zeer was men reeds geneigd geworden, het verkregene zonder verdere inspanning te be-
houden , of wel door hebzuchtige middelen te vermeerderen. Waar moest het heen, dus
mochten de oprechten en belangeloozen onder de predikanten met recht zeggen, zoo de
drijfveer der godsdienst verlamde, die de oorzaak van dien voorspoed geweest was? Mocht
dat goed in dat geval anders dan als onrechtvaardig verkregen worden aangemerkt, en
kon hel anders of het moest tot vermeerdering der onzedelijkheid leiden? De bange tijd
l)rachl het antwoord op deze ernstige vragen mede. Gedurig steeg de geldnood der
Generaliteit. Den September 16^1 deelde de Raadpensionaris aan de Stalen

» Rcsol. Stal.-Gen. 11, 12, 19, 25, 26 Nov. 1621.

-ocr page 665-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— van HoUand mede, dat het land met de maandelijksche leening van 200,000 gulden,

1 G δ

waartoe men besloten had, om in de buitengewone uitgaven te voorzien, niet was te
helpen. De Raad van State vraagde yoor het leger en de krijgstoerustingen alleen
te lande, tegen het jaar 1622, omstreeks 12 millioenen i. De andere Provinciën
hadden noch geld noch krediet. Den Augustus van ditzelfde jaar moest
donia

er in de Staten-Generaal voor uitkomen, dat zijne Provincie [Friesland) de pennin-
gen, die zij noodig had om hare verplichtingen ten aanzien der Unie te voldoen,
zou moeten Icenen, maar dat zij bij de geldschieters geen krediet had: dus verzocht
hij Hun Hoog Mögenden hunnen Ontvanger-Generaal te machtigen, de vereischte som
ten laste van
Friesland op te nemen. Doch ook hel krediet der Generaliteit, verklaarde
de Raad van State in zijne petitie lot de Consenten van 1622, was »genoegzaam ver-
vallen." In het begin van November (1622) betuigde de Ontvanger-Generaal, tegen
den gewonen interest geen geld op het krediet van Hun Hoog Mögenden te kunnen
Holland stijft bekomen, en moest Holland hem »met hare reputatie en krediet" bijspringen, en toen
Statcn-Geneiaal. ™6n in het leger te velde op het tijdstip, dat het zou opbreken, nog 50,000 gulden
te kort kwam, en de Gedeputeerden te velde niet huiswaarts keren konden, zoo hun
die som niet verstrekt werd, was het wederom
Holland, die hen met klinkende munt
ten minste ten bedrage van een deel van die som uit den nood hielp

Maar vanwaar bekwam Holland die iniddelen? Zij werden zuur genoeg verkregen. Dc
klaclit dat het negotierën van gelden eindelijk zijn grens zou vinden, en bij gevolg nieuwe
middelen dienden ingevoerd te worden, »gepaard aan de vermaning, dat elk, daar het
thans zijn lijf, goed en bloed gold, zijn partikulier belang moest terugstellen en het pu-
bliek belang alleen voor oogen houden," werd in September (1621) op nieuw in de Sta-
len der Provincie gehoord, en niettemin klonk de noodkreet der Gecommitteerde Raden
vóór hel scheiden der najaarszilting nog even wanhopig. De eene Stad wilde zich deze
of gene voorgestelde belasting slechts onder voorwaarde laten welgevallen, dat de andere

1 Rcsol. Stat.-Gen. 27 Oct. 1621.

2 Ecsol Slat.-Gen. 1, 2, 3, 7 Julij; 17 Aug.j 2, 17, 19, 22 Nov. 1621. Toen er later weder
een hriei' uit het leger kwam, dat er nogmaals 30,000 gulden noodig Avas, sclireven de Staten-
Generaal terug, dat er geen geld meer \oor handen Avas en men zicli met het locgezondene
moest beliclpen. De Stalen, seliijnt het, hielden liet er voor, dat zulks niet ondoenlijk zou
bevonden Avorden. Immers wisten zij, dat er voor meer soldaten geld werd gevraagd, dan
werkelijk onder de Avapenen waren, daar er door afsterven en overloopen tot den vijand als
anderzins zeer vele manschappen ontbraken. Dc ware sterkte des legers kon slechts bij eene
naauwgezette monstering blijken, en deze wisten de Gedeputeerden te velde uitgesteld te krijgen,
totdat de troepen Aveder in de garnizoenen teruggekeerd en de Avaardgelders, voor het zomer-
saizoen aangenomen, afgedankt Avaren
{Resol. Slat.-Gcn. 13 , 29 , 30 Nov. 1021).

-ocr page 666-

DES VADERLANDS. - Glil

Stad legen eenig ander middel geen z^γarigheid maakte. Zoo hield het eene hel andere 1621—
legen, en men kon lot geen besluit komen, en niellegenstaande degenen, die een deel
van de opbrengst in hunne eigene beurs deden vloeijen, openlijk in de Staten der Pro-
vincie gebrandmerkt waren als » een hoop publieke dieven en fraudateurs van middelen^
die men niet behoorde te ontzien, kantten zich
Haarlem^ Amsterdam^ Rotterdam en
Gorinchem
nog altijd aan legen de verantwoording der zoogenoemde vijf speciën (wijn,
bier, lakenen, zout en zeep), welke dienen moest om hel Land Ie doen genieten, wat
de ingezetenen werkelijk betaalden. De Gedeputeerden van de Stad
Leiden betuigden,
den Oclober, dal, bijaldien die verantwoording of eenig ander voor de financiën

even batig middel niet werd toegestaan, de Regering door de ingezetenen op eene
onverantwoordelijke wijze te schande gemaakt zou worden, en verklaarden onschuldig
te willen zijn aan al de onheilen, die er uit zouden voorlvloeijen. De Edelen en de
Stad
Enkhuizen vereenigden zich met dit protest, dat de uitwerking slechts kon ver-
sterken, die een brief van den Prins uit het leger, in dezelfde Vergadering medege-
deeld, bestemd was Ie maken. Bij dat schrijven vermaande Zijne Excellentie die van
Holland^ zich toch door het tijdig inwilligen van blijvende middelen Ie willen beijve-
ren, dat men niet in handen der vijanden en daarmede in de uiterste slavernij mocht
vallen, en verliezen, wat de voorouders zoo duur hadden verkregen. In weerwil van
dit alles kon men vóór het scheiden der zitting lot geen volkomen afdoende besluiten
geraken: slechts werden de Gecommitteerde Raden gemachtigd zekere voorbereidende
maatregelen lot het heffen van enkele belastingen te Ireffen, en daar nu ook de Pro-
do Steden van
vinciale Hollandsche ontvangers klaagden, dat zij het geld niet konden bekomen,
welk hun gelast was te negotiëren, zoo zou de Overheid van de Sleden, waar kantoren
gevestigd waren, het krediet der ontvangers stijven, door elk voor de quole van hare
Stad in te staan. ® Dus kwam dan ten laatste hel behoud van de gansche Republiek
op het krediet neder van de Regenten en rijke ingezetenen der voornaamste Hollandsche
Sleden, en al waren dezen niet zoo bereidwillig als wenschelijk was, om belastingen
te betalen, en al werden de misbruiken ook slecjits onvolledig afgeschaft, een kracht-

' Het onderzoek naar de liuisliouding der Admiraliteit te Amslerdam (zie hiervoor hl. 580)
Averd nog niet opfjegeven, maar in dezen tijd besloten, dat het voortgezet zou worden, totdat de
Staten van
Holland voldoening betomen liadden [Resol. Holl. 5, 15 Oct." 1021). Ook Averd op
last der Staten-Generaal door de Rekenkamer etn reglement voor de rekening der Admiraliteiten
opgesteld, lielwelk eerst gedeeltelijk en daarna
geheel gearresteerd werd, cn bestemd was om de
ouregelraalige baten, waarmede de Raden ter Admiraliteit zich bevoordeelden, af te snijden of te
regelen
{Resol. Stat-Gen. 18, 20, 21, 23 Dec. 1621. 13, 21 Jan. 1022. Resol. Holl. 22 Dcc.
1021. 12, 14 , 20 Jan.j 24 Blaart, 1022).

2 Resol. Holl. 7, 22, 24, 27, 29, 30 Sept.; 13, 16 Oct. 1621.

-ocr page 667-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— dadiger middel dan het betalen van belastingen en het opofferen Yan een deel van
minder eerlijke winsten, werd gevonden in de stoutmoedigheid, w^aarmede de handels-
stand zijne kapitalen veil had om onze overzeesche veroveringen ten koste van den
vijand uit te breiden, en wat men verworven had, op nieuw in de waagschaal stelde,
ten einde voor dc zaak en de eere des Lands nog meer te winnen. Vermocht dan de
Prins te land niets uit te richten; schenen de vijanden van onzen Staat buiten onze
enge landgrenzen op alle punten te zegevieren; zoo zouden onze kooplieden op de zee
aan de zaak van het Protestantisme de zege trachten te verzekeren, en door de zee
het gansche Vasteland aan ons cijnsbaar maken. Zoo was het meer dan bloot winstbe-
jag, dat den handel in dezen tyd tot nieuwe en stouter ondernemingen drong. Men
achtte zich tegelijk geroepen en gerechtigd om den vijand op zee en in zijne volkplan-
tingen afbreuk te gaan doen: immers streed men aldus voor den triomf van het woord
Aau het Gere-Clods en de ware leer. Vandaar dat aan het Gereformeerde element, hetwelk geen

Λ -li

meut^^wordt ^op ^"^'creldsche wijsheid of staatkunde tot verzoening met den vyand zou verleiden, op

iiieuw de hand nieuw krachldadiff de hand werd sehouden. Onder de Punten van Beschrijving tot de

gehoudeu,zonder σ σ

dat daarom de najaarszitting van 1621 stond het voorstel, of het voor de verzekering van de dienst

Gereformeerde

Kerk vrijer wordt, van den Lande niet noodig zou wezen, dat alle Magistraten bij eede beloofden, de ware
Gereformeerde Religie te handhaven volgens de Regels van de Nationale Synode van
Bordrecht, en dat allen Collegiën of personen, aan wie de benoeming van rechterlijke
ambtenaren van alle rangen "svas opgedragen, ernstig bevolen werd, slechts de zoodani-
gen te kiezen, die, bij de vereischte bekwaamheid, tevens bekend stonden als der
ware Religie toegedaan, op straffe, dat, zoo anders bevonden werd, door de Staten of
Gecommitteerde Raden een ander zou worden aangesteld. Dit voorstel, ware het aan-
genomen, zou de Gecommitteerde Raden tot geloofsrechters gemaakt hebben en hun
een middel in handen gegeven hebben om wie hun mishaagde, onder voorwendsel van
gemis aan getrouwheid aan de Dortsche leer, te verwijderen. Toch was het gezag reeds
te zeer aan weinige vertrouwden van den Prins overgelaten, en werden zy, die niet
gezind waren blindelings te volgen, ^buiten het beleid der zaken gehouden, en zoo
veel mogelijk van allen invloed verstoken. Zelfs werd bij dezelfde Punten van Beschrij-
ving de vraag geopperd, of men niet aan alle ingezetenen, van welken staat of stand
ook, verbieden zou, eenige briefwisseling, 't zij buiten-, 'tz^ binnenslands, over staats-
zaken te houden. Geen wonder, dat zulke voorstellen niet gereedelijk werden aange-
nomen Maar, in allen gevalle, de heerschende geest maakte zich dus openbaar, en
de koele vrienden van het Calvinisme konden zich gewaarschuwd achten. Van den
anderen kant waren de Staatslieden, die bij de Dortsche regels gezworen wilden hebben,
in geencn deele van zins, zich door de gereformeerde predikanten de wet te laten stel-

Hesol. Holl. Punt 24, 25 en 26 v. Bcschr. ter zitting v. 7 Sept. lot 16 Oct. 1621. 8, 16 Oct. 1621.

-ocr page 668-

DES VADERLANDS. - Glil

len. De Kerk was voor goed onder het juk Yan den Staat gebracht. In de zomerzitling 1631-
van 1621 hervatten de Staten van
Holland de zaak der vaststellmg van de Kerkeorde-
ning getrouw bhjvende aan de bepaling, dat er in geene verhooging van de jaar-
wedden der predikanten zou toegestemd worden, voordat de kerkedienaren de wijzigin-
gen , die het Staatsbewind in de Kerkeordening verkoos te brengen, gehoorzaam zouden
aangenomen hebben. In het eind van Junij had er een gemeenschappelijke vergadering
plaats van Gedeputeerden der beide Hollandsche Synoden en van eene Staatscommissie,
bestaande uit twee der Edelen,
benthtjizen en sommelsdijk, en de afgevaardigden van
negen Steden. In deze bijeenkomst zou tevens de voorslag onderzocht Avorden lot het
vaststellen eener nadere orde op de scholen en de huwehjken. En toen de geeslelijke
Heren vele bezwaren hadden in te brengen tegen hetgeen de politieken begeerden, be-
sloten de Staten hun ernstig den last op te dragen, om bij hunne lastgevers te zorgen,
dat de Kerkeordening, » zoo als zy eindelijk na veel moeite gesteld was, werd aange-
nomen , opdat met disputeren over zaken, die in Gods heilig Woord indifferent zijn,
niet meer verwijdering ontstaan mocht." ^ Zoo bepaalde dan thans de burgerlijke
Overheid wat in de Gereformeerde Godsdienst fundamenteel was, al of niet, en de ker-
kedienaren, die het hunne gedaan hadden om het vorige Bewind, dat zich in het stuk
(Ier Godsdienst vrij wat minder aanmatigde, ten val te brengen, moesten zich naar
zulke vermaningen gedragen, nu zij uitgingen van een Bewind, dat zij door hunne
kreten en woelingen op het kussen gebracht hadden.

Doch hoedanig ook de staat der Kerk zijn mocht, onder de leus der Gereformeerde
Godsdienst werd de inspanning, die
Holland had doen zegevieren, thans hernieuwd,
en, wij zagen het reeds, het was te wachten, dat de vijandelijkheden het eerst zouden
heropend worden op zee en door toedoen van de groote Hollandsche handelsmaat-
schappijen. Aldus geschiedde het inderdaad. Of het den Prins naar den zin was, dat
de gebeurtenissen dezen loop namen, staat te betwijfelen. In den oorlog ter zee gold
zijn beleid meer in naam, dan met der daad; de uitrusting der vloten geschiedde door
burgerlijke Collegies, van de Generaliteit afhankelijk en bijna alle in Hollandsche sleden
gevestigd, en met zamenwerking van voorname handelaars en van de groole Indische
Compagnxën. Dus had de zeeoorlog de strekking om het burgerlijk aristocratische element
te ontwikkelen, en de vermogende handelsmannen, die in de sleden op hel kussen
zalen, hunne kracht te leeren gevoelen en hunne machf Ie leeren oefenen. Ware
^oord-Nederland eene landmogendheid van meer uitgebreidheid geworden, iels waartoe
de staatkunde van
oldenbakkevelt had kunnen leiden, zoo zou de Nederlandsche Slaat

^ Zie hiervoor, 477·—479.
2
Rcsol Holl 1621, bi. 428, 4G2 , 466 , 481.

IH Deel. 5 Stuk. 84

-ocr page 669-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— licht eene monarchie zijn geworden, en, had die Staatsman slechts gemeend Prins
MAURiTS staatkundige beginselen te kunnen vertrouwen, voorzeker had hij hem in het
eerste gunstige oogenblik gaarne de soevereiniteit zien opdragen. Maar ook hier bleek
de staatkunde, door den Prins in strijd met den Advokaat van
Holland voorgestaan,
juist gestrekt te hebben om de Hollandsche stedelijke Aristocratiën te stijven.
Maurits
gedrag deed het geslacht van Nassau de soevereiniteit verbeuren, die zijnen grooten
vader door de edelste en wysste party in den Staat was opgedragen, doch door den dood
ontgaan was.

De Oost-Indi- Den October (1621) leverden de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie

gemachtigdomoi>bij de Staten van Holland een verzoekschrift in van deze strekking, dat, nademaaldeze
dellikhTden tegen Ï^^ïit^e^ thans met den Koning van
Spanje getreden waren in openbare vijandelijkheid,
schepen gemachtigd mochten worden tegen alle Spaansche schepen en goederen
vijandelijkheden te plegen op alle plaatsen, waar zij zouden komen. Ziedaar de aankon-
diging van een opzet om alle bedenkingen ter zyde zettend en zich los makend van de
omstandigheden, die de partijen schenen te beletten handgemeen te worden, een oor-
log aan te vangen, zonder eenige verschooning of beperking. De Staten van
Holland
keurden den voorslag goed en verbonden zich, het verzoek bij de Generaliteit zoo veel
mogelijk aan te dringen, waar het dan ook werd toegestaan. Tegelijk begreep men, dal
de West-Indische Compagnie eindelijk eens, zoo als men het noemde, in trein gebracht
moest worden. Nog altijd was het bijeengebrachte kapitaal niet toereikend, en voorzeker
bracht de onzekere staat van zaken, die van werkeloozen oorlog tot werkelijken vrede
scheen te kunnen leiden, het zijne er toe bij om velen huiverig te maken tot eene han-
Plan om de deisonderneming toe te treden, die de oorlog in haar schild voerde. Een geschikt middel
de "VVest-Iadische om de nieuwe Compagnie in werking te brengen vond men hierin, dat het veld harer
begWjpenf^ werkzaamheid werd uitgebreid en de zoogenaamde zoutvaart in haar werd begrepen. Zoo
doende zou zy versterkt worden met dc krachten en middelen, over welke de koop-
lieden beschikten, welke zich met dien tak van zeevaart bezig hielden. Deze zout-
vaatt nu scheen rtiet zonder sterke begeleiding van oorlogschepen gedreven te kunnen
worden, daar de Koning van
Spanje gezegd werd een fort te herstellen, dat hij vroeger
tot belemiïïering van de zouthalers had opgericht. Dus zou hun bedrijf van nu aan
mede een aanleiding en middel aan de hand doen om de oorlog op zee en in de
koloniën te doen ontbranden. Hoe het zy, de Staten van
Holland ondersteunden zulke
plannen en uitzichten, en zij besloten, de Sleden, die tot nog toe tegen die uitbreiding
aan' de West-Indische maatschappij te geven gestemd geweest warén, door overreding
over te halen, en bovendien brieven te schryven aan de hooge rechterlijke Collegiën en
de Magistraten der Steden » om met moedige en onbekrompene inschrijvingen de inge-
zetenen voor te gaan en een goed voorbeeld te geven," Voorts namen zij zich voor, de
Staten-Generaal aan te sporen om aan de vloot, ter bescherming dér zoutvaarders be-

-ocr page 670-

G67

DES VADETxLANDS.

slemd, zoodanige orders mede te geven, dat het Land, natuurlijk door de afbreuk, 1621—

1625

die zij den vyand doen zou, er voordeel uit trekken mocht

Het laat zich denken, dat niet alleen zij, die zich nog steeds vleiden, dat de oorlog
zou kunnen verhoed worden, en die eene heilrijke uitkomst zagen in het geval, dat de
Republiek, gedemoedigd en uitgeput, billijke voorwaarden van den vijand aannam,
maar ook dezulken, die de krachtsontwikkeling der Hollandsche koopheden, om welke
reden dan ook, met eenig wantrouwen gadesloegen, gaarne de vlucht zouden hebben
willen belemmeren, welke de beide Compagniën op deze wyze schenen te zullen nemen.
\¥erkelijk openbaarde zich in den boezem zeiven der Oost-Indischè Compagnie een
Tegenwerking

in den boezem

ernstige tegenwerking. In het najaar (1621) kwamen verscheidene personen, die voor der Oost-lndi-
een kapitaal van 25 tonnen gouds aan deze Handelsmaatschappij deel hadden, met
klachten voor den dag, die zij bij gelegenheid, dat het Octrooi, hetwelk in Maart 1625
afliep, voor 50 jaren zou verlengd worden, verholpen wenschten te zien. De Bewind-
liebbers, klaagden zij, beschikten willekeurig over hunne penningen door, buiten hen
om, de verlenging van 't Octrooi te vragen en de som van een millioen guldens in de
West-Indische Compagnie te steken; zelfs bleven zij in gebreke hun rekening van hun
geld te doen. Dit verloog werd in handen eener Commissie gesteld, en toen deze in
de Vergadering der Staten van
Holland bezwaren inbracht legen de wijze, waarop
die aandeelhouders hunne klachten hadden kenbaar gemaakt, namen de Amsterdamsche
Gedeputeerden de gelegenheid waar om te verklaren, dat de handelwijze in dezen ge-
volgd een schadelijk voorbeeld stelde: zy smaakte naar zamenspanning; de zaak was
opgezet in
Zeeland^ en gedreven door personen, die eerst onlangs actiën van de Com-
pagnie gekocht hadden, en thans alles overhoop schenen te willen Averpen, niet alleen
om te beletten, dat de West-Indische Compagnie voortgang hebben zou, maar levens
oui te weeg te brengen, dat der Oost-Indische Compagnie afbreuk werd gedaan, door
oenen aanval op degenen die haar. krediet met al hun vermogen in den nood hadden
gestijfd, en zich dan ook wel zouden weten te verantwoorden. — Zoo als de Amster-
damsche Heren de zaak voorstelden, had hel den schijn alsof zekere personen, vijandig
legen de Maatschappij, zich door het aankoopen van acties invloed hadden Avillen ver-
schaffen, ten einde hare nieuwe ondernemingen te keer te gaan. Door de zaak dus
voor te dragen hadden zij, die op grond, het is waar, van hunne opofferingen en van
hunne aan de zaak ten koste gelegde veerkracht eenigzins eigenmachtig in het beheer ,

en de verdeeling der geldmiddelen van de Compagnie waren te werk gegaan, de beste
kans om het streven van hen, die rekenschap en herstel van misbruiken vorderden,
verdacht en vruchteloos te maken; maar van den anderen kant was het thans, nu hel
behoud der Republiek van de krachtsinspanning der Compagnie afhing, waarlyk de

' nesol Holl. 30 Sept.; 5, 8 Oct. 1621. Resol. Stat.-Gen. 9 Oct. 1621.

84*

-ocr page 671-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]()2l— tiid niet om iets aan te rangen, dat hun, die haar tot nieuwe yeroveringen in slaat

1 C3o

stelden, lust en yrijheid om te handelen kon benemen. Zulks had wezenlijk het voorko-
men alsof het in verstandhouding met de zoodanigen geschiedde, die den val der Repu-
bliek begeerden of haar ten minsle niet gered wilden zien door de versterking van het
element van handel en zeevaart. Er bestond dus voor de Staten van
Holland grond
genoeg om de vermogende oude aandeelhouders der Compagnie niet ten verzoeke van
de nieuwe deelhebbers te bemoeijelijken, en aan den anderen kant bekwam de Com-
pagnie een nieuwen prikkel om, door milde offers voor den Slaat over te hebben en
door den vijand aan zijne kwetsbaarste zijden aan te tasten, het bewijs te leveren, dat
zij inderdaad het Land in dezen nood kon en wilde redden. Diensvolgens besloten de
Staten van
Holland wel, dat de Commissie, naar aanleiding der ingeleverde klachten,
eene lijst zou opmaken van al de misbruiken, die tegen het Octrooi in het bestuur der
Compagnie waren ingeslopen, en dat de Bewindhebbers, die in sommige Steden hunne
Collegiën niet voltallig maakten ^, op nieuw zouden worden vermaand, dit ten spoedig-
ste te doen, vermits anders de Magistraat daartoe zou overgaan; maar toch bleef de
zaak hangende, en maanden lang werden de klagers opgehouden met de vertroosting
dat op hunne grieven bij de verlenging van het Octrooi zou gelet worden, zonder dat zij
inzage konden krijgen van de vertoogen door de Bewindhebbers tegen hen ingeleverd.
Intusschen waren die klagers slechts op voorwaarde van het herstel der misbruiken gezind
in de verlenging van het Octrooi toe te stemmen en zich te laten welgevallen dat voor
zulk een aanzienlijk bedrag in de West-Indische Compagnie werd deelgenomen, en scheen
de hatelijke voorstelling, waarmede de Amsterdamsche Heren hen zwart hadden gemaakt,
hen niet te zullen beletten met hun geld de Compagnie te verlaten , waardoor deze Vereeni-
ging in gevaar van ontbinding komen en tevens de West-Indische Compagnie in hare ge-
boorte versmoord zou geworden zijn. Eerst in Mei werden eenige punten opgemaakt,
welke, tot voldoening der klagers en zonder te groote ergernis der tegenwoordige Be-
windhebbers, door de Provincie
Holland ter Generaliteit zouden worden voorgedragen
om bij de vernieuwing van 't Octrooi in aanmerking genomen te worden

De volkomen vestiging der West-Indische Maatschappij was in dezen tijd nog alles

1 Vergelijk hiervoor, bl. 578, Noot 2.

2 Resol. Holl. 8, 15 Oct.j 17, 22 Dec. 1621; 14, 24 Jan.; 22 Maart; 21, 30 Apr.; 4 Mei;
1622.
Resol. Stat-Gen. 4 Mei, 1622. Tegen het eind van Julij vonden de Staten van Zeeland
en van Holland noodig met een fel plakaat op te treden tegen een pamflet, dat uit naam, zoo
het heette, der klagende participanten, de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie en de
gansche Regering heftig aanviel. De Staten-Generaal, waren Ilun EdelMogenden niet ijverig ge-
noeg in het vervolgen van de auteurs. Het bewuste pamflet staat in de
Bihl. van Pamß. aangc-
teekend onder No. 1918.

-ocr page 672-

DES VADERLANDS. - Glil

behalve verzekerd, en loch oordeelden de Bewmdslieden van Holland, hetgeen zy her- 1621-
haaldelijk in de Punten van Beschrijving lot der Stalen Vergadering uitdrukkelijk ver-
klaarden , dat de oprichting dier Compagnie hoog noodig was om den Koning van
Spanje
en zijnen aanhangeren »te water, waar onze grootste sterkte lag, werk te geven, alzoo
te beduchten stond, dat zij zonder dat middel dezen Staat door den oorlog te lande
zoo zouden uitmergelen, dat hij allengskens ten verderve zou worden gebracht." ^ Een
geschikt middel om de inschrijving van genoegzame kapitalen te bevorderen scheen
eensdeels hierin te zoeken dat de Oost-Indische Compagnie voor eene goede som aan de
nieuwe Maatschappij deel nam, en anderdeels, wy zagen het reeds, dat de zoutvaart t)p
Punto del Rey, die men aanvankelijk vrij had willen laten, voortaan niet anders dan uit
naam en van wege de W^est-Indische Compagnie zou mogen gedreven worden ®, zoodat zij
die derwaarts schepen uitrustten, genoodzaakt zouden zijn om lol de nieuwe Maatschappij
toe te treden. Wanneer dit een en ander of nog niet voldoende mocht bevonden worden
of niet volkomen tot stand mocht worden gebracht, dan, begreep men, moest de Provincie
Holland van staatswege wat er nog aan het vereischle kapitaal ontbrak, trachten op te
brengen. — Die zoutvaart gaf in deze dagen stof tot vele overwegingen. Wie in den
loop van het najaar van 1621 het vrije uitvaren der zoulvaarders naar de Zouten- of
Kaap-Verdische eilanden doorzeilen wilden, zij bekreunden zich niet om de vestiging
van de West-Indische Compagnie, en daar deze noodig was om den oorlog vol Ie kun-
nen houden, zoo was dat drijven min of meer verdacht. Tegen het beweren dat slechts
de nieuwe Compagnie den vijand afbreuk kon doen, stelde men over, dat ook de zoul-
vaarders den vijand geducht konden worden, zoo men hun slechts een geleide van
oorlogschepen mede gaf en de vrachlschippers noopte hunne bodems te wapenen en lot
zoogenaamde admiraalschappen te vereenigen, hetgeen trouwens ook deswegens noodig
was, omdat de Spanjaarden
Punto del Hey weder versterkt hadden, en dus den onzen
die derwaarts jaarlijks tol tweehonderd schepen toe in de vaart hadden, den toegang lot
die plaats schenen te zullen beletten. Omstreeks dezen tijd kwam
joseph pallache,
zaakgelastigde van den Koning van Marokko, na een uitstap naar zijn land alhier" terug.
Hij had, heette het, zeer belangrijke zaken aan te dienen, en verzocht dat een tweetal

' Resol Holt. 1621, bl. 579, 682, 683.

2 De bij het Octrooi van 3 Junij 1621 aan de West-Indische Compagnie gestelde grenzen wa-
ren de Landen en Kusten van
Afrika van den Kreeftskeerkring tot aan de Kaap de Goede Hoop,
de Landen en Kusten van Noord- en Zuid-Amerika aan de beide Oceanen, en eindelijk alle de
eilanden tusschen den Bleridiaan van de
Kaap de Goede Hoop Westwaarts lot aan dien van het
Üosteinde van
Nieuw Guinea. Punto del Rey, op een der Kaap-Verdische eilanden gelegen, Λνηκ
liinnen deze grenzen vervat, en de vaart op dit punt werd bij plakaat van 10 Junij 1622, ter
anipliatie van het Octrooi uitgevaardigd, in de Compagnie begrepen j maar de zoutvaart op punten
buiten die limiten Λν38 vrijgelaten. Zie het Octrooi en de ampliatics bij
aitsema, I bl. 62—67.

-ocr page 673-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

IC,21— Gedeputeerden uit de Slaten-Generaal zouden worden aangewezen, wien hij de zaak in
vertrouwen zou kunnen mededeelen. Men verwees hem naar Zijne Excellentie, die in
liet veldleger was. De Prins, vernomen hebbende wat hij te zeggen had, verlangde
dat er een lid der Staten uit
^sllage zou overkomen om pallaciie te hooren, en gat'
te kennen, dat de zaak geheim moest blijven. De Staten zonden hem twee gecommit-
teerden, en wel eenen uit
Holland en eenen uit Zeeland. Ook had de mededeeling op
handel en scheepvaart betrekking Immers bestond zij in de aanwijzing van eene haven
in het land van zijnen Vorst, waar zoo veel zout was te bekomen als voor onze behoefte
voldoende was: deze zou hij voor de onzen·^openstellen, daar hun alle veiligheid en
voorrechten verzekeren. Dit voorstel bracht mede, dat de zoutvaart van
Pimto del Rey
zou worden afgeleid, en had derhalve de strekking om de noodzakelijkheid eener
vyandelijke botsing met de Spanjaarden, die zich aldaar versterkt hadden, onnoodig
te maken. Als zoodanig had de zaak in dit tydsgewricht eene bijzondere belangrijk-
heid. Maar juist omdat de twee partijen, zij die de West-Indische Compagnie met de
zoutvaart wilden stijven, en degenen, welke de zoutvaart vrij wilden gelaten hebben,
het eens waren om de vijandelijkheden tegen de Spanjaarden veeleer te zoeken, dan te
ontzien, zoo vond zij weinig bijval Het bleef de vraag, of men het besluit om de
bewuste zoutvaart onder de West-Indische Compagnie te begrijpen tijdig zou kunnen
doordrijven, dan of de zoutschepen nog vrij zouden uitloopen. Die dit laatste ongaarne
zagen, hielden de uitrusting der vereischte convooischepen tegen en bewerkten, dat het
vraagstuk aan eene vereenigde Commissie van de Admiraliteiten en de Hollandsche zee-
steden ten onderzoek werd opgedragen, die daarbij de handen vol had met het ontwer-
pen van een plan om tegen 't voorjaar de Noordelijke en Noordwestelyke kusten van
het Spaansche Schiereiland door middel eener oorlogsvloot met landingen als anderzins
in die mate aan te randen, dat het Hof te
Madrid schrik zou worden aangejaagd en hel
zich genoopt mocht zien tot eigen beveiliging troepen van onze grenzen te hulp te roepen.
Maar zie! de zoutvaarders namen de hun verleende vergunning om zonder convooischepen
uit te zeilen ernstig op, en toen nu de Staten van
Holland^ voor den aandrang gewe-
ken, voor deze reize de vaart nog vrij gelaten en behoorlijk door oorlogschepen begeleid
wilden hebben, wachtten zij de bekrachtiging van Hollands besluit, waartegen in de Staten-
Bitmaal zeilt de Generaal zwarigheden gemaakt werden, niet af, en lieten de zoutvloot uitloopen zonder
eigen gezag de convooischepen te verbeiden; hetzij men vertrouwde het geweld der Spanjaarden, het-
welk een zestal schepen, ledig van de zoutvaart teruggekomen, reeds had moeten on-
dervinden, wel met eigen kracht, al was ook slechts een deel der schepen gewapend,
te zullen kunnen keren; hetzij men begreep, dat de Staten-Generaal zich alsnu gedron-

' Resol Stat.-Gen. 30 Aug.j 13, 14 Scpt. 1621. ResoL Holl. 13 Sept. 1β21.
^ Resol Holl. 5 Oct. 1621. 20 Jan. 1622.

-ocr page 674-

DES VADERLANDS. - Glil

gen zouden achten om haar, volgens het voorstel van Holland^ de convooischepen ach- ^['βζΓ"

lerna te zenden. Dit laatste greep Averkelijk plaats. Niettemin talmde men te Amsterdam

met het afvaren zoolang, dat het saizoen verliep en de oorlogschepen te huis bleven

Intusschen beijverde men zich om die Leden van Holland, welke de zoutvaart niet

in de West-Indische Compagnie begrepen wenschten te zien, van hun gevoelen terug

Ie brengen. Terwijl Enkhuizen, Monnikendam en Medcmhlik gezind waren toe te

geven, mits zij de verzekering kregen, dat hare zoutziederijen en visscherijen daarbij

niet zouden lijden, bleven Hoorn en Edam hardnekkig tegenstand bieden. De Staten

van Holland besloten deze beide Steden, zooals het heette, te bezenden, ten einde

liaar over te halen. Die van Hoorn hielden zelfs nu vol, dat zij om der nieuwe Die van Jioont

verzcttcn zicli te·

Compagnie de noodige kapitalen te verschaffen, het gevaar niet wilden trotseren om gen den toeleg

het grootste deel der scheepvaart, door hunne stad gedreven, te zien verloopen. Die

van Edam beweerden daarenboven, dat daar zii de eerste aanleffffers dier zoutvaart wa- Compagnie

' te begrijpen.

ren, men hen op die wyze niet van hun recht moest versteken. De meerderheid der
Staten begreep, dat men om bijzondere inzichten de zoo noodige zaak der West-Indische
Compagnie niet mocht ophouden, en was bereid bij overstemming te besluiten. Ver-
kozen de beide Steden dan nog niet toe te geven, zoo bleef haar niets anders over,
dan zich aan de uitspraak van den Stadhouder te onderwerpen.
Edam nam eindelijk
genoegen met de haar en den anderen Noordhollandschen Steden aangeboden tegemoet-
koming; doch
Hoorn bleef onverzettelijk; hare Gedeputeerden beklaagden zich bij den
Stadhouder, en vonden bij hem een gunstig oor. Zijne Excellentie begreep, dat men in
(lezen niet met overhaasting en overstemming moest handelen. Hij scheen derhalve
niet in t€ zien, dat de onverwylde oprichting der West-Indische Compagnie voor hel
behoud van het Land zoo dringend noodzakelijk was. Doch terwijl de Staten van
Hol-
land
eene Commissie gelastten om den Prins bpter in te lichten, gingen zij voort met
alles wat de uitvaardiging van het plakaat, waarbij de zoutvaart niet langer van de
Compagnie uilgesloten bleef, kon bevorderen. Die van
Hoorn onttrokken zich aan d<;
beraadslagingen om hun misnoegen te toonen, maar zelfs dit bracht de Stalen niet van
Imn stuk. Eindelijk zou de Prins, na zich volgens de gewoonte «enige Staatslieden als
raden te hebben toegevoegd, in de zaak uitspraak doen. De Staten van
Holland waren
niet gerust aangaande de beslissing door den Prins Ie nemen, die hel nu in zijne hand
liad de West-Indische Maatschappij in hare geboorte nog -legen te gaan: althans zy be-
geerden , dat de Prins zich geene raadslieden dan uit de Provincie
Holland Ier zijde zou
stellen. Een deel van 's Prinsen voorslag tot beslechting van het geschil werd door hun
Edel Mögenden verworpen, maar nog gaf de Prins de zaak niet op; integendeel, hij

' Resol Stal,~Gen. 2, 7, 27 Oct.; 10, 11, 15, 25, 27, 29 Καν.; 1, 3, 7, 10, 11, 13, 14,
24 Dec. 1021.
Resol Holl. 6, 13 Oct.; 2, 10, 16, 17 Dec. 1621.

-ocr page 675-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G31— ^vil(le, dat Hoorn op nieuw zou bezonden worden. Dit deed men uit ontzag voor zijne
Excellentie, hoezeer men niet toestond, dat door eenige Gecommitteerden van den Prins
afzonderlijk met die van
Hoorn zou gehandeld Avorden. Intusschen werd het bewuste
plakaat den lO'ï'^" Junij uitgevaardigd. Tot in het najaar van 1622 toe protesteerden
sommige Leden uit
Noord-Holland tegen zekeren maatregel betrefTende de Directie der
Compagnie, op grond dat zij zich nog niet voldoende tevreden gesteld konden achtten

Zoo werd alle tegenstand overwonnen, die zich binnen het Land legen de stoute
vlucht verzette, welke de handelsmaatschappijen stonden te nemen. Voor haar streven
bestond eene noodzakelijkheid, zoo gebiedend, en dat streven was gekenmerkt door
eenen moed, zoo stout, dat niets die vaart kon keren. De Prins raakte meer en meer
het stuur kwijt; de drijvende kracht bestond niet meer bij den opperbevelhebber des
legers en zijne veldheren en medestanders; allerminst bij de Gontraremonstrantsche aan-
voerders, die ook te voren slechts in zoo ver iets vermocht hadden, als zij
oldejnbar-
wevelts
staalkundige vijanden op hunne hand hadden gehad: was hel waar, dat bogersian ,
zoo als VONDEL zich uitdrukt, stout geworden op den hem loebelrouwden banbliksem,
gedreigd had ook de Zeegoden te doen duiken, men ontwapende hem, en van nu aan
was zijn heilig geachte persoon niets meer dan een spotbeeld om kleine vogels te verschrik-
ken, — Bij dc aanleggers der vermetele ondernemingen ter zee; bij degenen, die geest en
leven bijzetten aan alles wat toen op het gebied der ten oorlog uitgeruste scheepvaart
gewaagd werd; bij hen, die de middelen schiepen om den Staat gaande en het leger, dat
in weerwil van zijn werkeloosheid onmisbaar was, in stand te houden; by de Hollandsche
en Zeeuwsche, bepaaldelijk bij de Amsterdamsche kooplieden-regenten, was de invloed,
de macht, de alles in hare sfeer trekkende kracht. — En builen het Land kon geene
Mogendheid deze hooge vlucht belemmeren:
Spanje had zich slechts te verdedigen;
alleen
Engeland kon het pogen, en poogde het werkehjk; doch de onzen waren niet
gezind dit lijdelyk aan te zien. De bekwaamheden van den man, die
jacobus bij zijn
streven om in
oldenbarnevelt den roem en de grootheid der Republiek ten val te
brengen, het meest in de hand gewerkt had, riepen zij in om de vyandigheid van
dien Vorst te gaan ontwapenen, en het gemis van elke andere kans op het spelen van
een groote rol maakte
aerssen tot den dienaar der Nederlandsche handelsbelangen te
Londen. Trouwens de jammerlijke staat zijns berooiden en onteerden schoonzoons, wiens
eenige vrienden hy niel kon verstooten, maakte het
jacobus ondoenlijk, zich met
Spanje lol een krachtdadigen aanval tegen onze macht te vereenigen.

Er was besloten, Koning jacobus een Gezantschap te zenden om te voorkomen, dat
hy, onder voorwendsel van de geschillen in de Oost-Indiën en lusschen de
wederzijd-

» Resol lloll. 10, 18, 21, 24 Jan,; 23 Maart; 13, 14, 19, 20, 21, 23, 26, 28 April; 3,
O, 12, 13 Mei; 27 Sept. 1622.
en bl. 683.

-ocr page 676-

DES VADERLANDS. - Glil

sehe walvisclivaarders, eene openlijk vijandelijke houding legen ons aannemen mocht 1621—

Nu drong die Vorst gedurig aan op hunne spoedige overkomst: den en straks weder

den September gaf hij op als het tijdstip, vóór hetwelk hij hunne aankomst ver-

langde Immers zou in het najaar het Parlement weder bijeenkomen, en om de tal-
rijkste partij gunstig te stemmen, kon een vertoon van hulde en vertrouwen van de
zijde onzer Republiek niet anders dan dienstig wezen. Maar eerst tegen het eind van
September begon men hier te lande ernstig aan de benoeming der Gezanten Ie denken.
Toen scheen het dan ook dringend noodzakelitjk. Nog altijd werd er van gesproken, dat
de uitrusting van schepen in
Engeland op onze Oost-Indische Compagnie gemunt
was s. Zoo werd dan ook in de Staten van
Holland door den Raadpensionaris de Beraadslagiu-
persoon reeds zoo goed als aangewezen, die voor alle anderen met de taak van Gezant
zou dienen belast te Avorden. Het moest, zeide hij, iemand zijn vaardig van taal, in ^GcMn/^hap

zaken van staat wel ervaren, ten einde den Koning, die »een Vorst was van rede en "»tii^ Engeland

zou staan.

versland" in openbare en bijzondere audienliën het gevaar van het Protestantisme door
geheel Europa levendig voor te stellen, en hem aan het verstand te brengen, dat er
een algemeene zamenzAvering tot uitroeijing der Hervormde Godsdienst bestond. Die
zamenzwering, zulks moest men hem verder doen begrijpen, had aanvankelijk haar doel
bereikt door onzen Slaat in zulk een gevaarlijken toestand te brengen: thans derhalve
moest de Koning bedenken, wat Koningin
elisabeth erkend had, dat de ondergang
van dezen Staat dien van
Engeland zou met zich slepen. Op grond hiervan moest
JAGOBLS aangemaand worden, »zich onze ongelegenheid meer aan te trekken en der
gansche Christenheid ten besle het Evangelische Avezen te helpen handhaven." Wie
kon geacht worden aan den eisch van zulk eenen last evenzeer te kunnen voldoen,· als
FRANGois VAN AERSSEN? Ook was niemand anders dan hij de bedoelde persoon. Maar
loen men nu lot de benoeming zou overgaan, hield
carleton zelf de zaak op, daar
hij van de zucht, die bij de onzen bestaan moest, om aan de Gezanten een niet al te
slechte ontvangst ten deel te doen vallen, gebruik maakte om de Hollanders nog tot
twee inwilligingen te dwingen. Er was een Luitenant
pitcarn aan hel hoofd van een
honderdlM'intigtal Schotten te
Rotterdam binnengeloopen. Deze verzocht, dat men hem
met zijne manschap in dienst zou nemen. Deed men zulks niet, dan was hij, buiten
hoop om zijne kosten vergoed te zien, letterlijk in den grond geboord, V^erkelijk waren
de manschappen aan dadelijk gebrek ten prooi. — Dit mocht een onbescheiden aandrang
heeten. Immers wisten de Staten ter naauwernood, hoe zij de van alle kanten reeds

» Zie hiervoor: bl. 636--638. ^ Rcsol. Siat,-Gcn. 2, 14 Sept. 1621.

3 Resol. Holl 14 Sept. Vergel. ResoL Slat.-Gen. 16 Sept. 1621.
^ Resol. Holl. 14, 21 Sept. 1621.

ΠΙ Deel. 3 Stuk. 8ii

-ocr page 677-

674 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]02l— geworven soldalen bezoldigen zouden. Bovendien was het vertrouwd, zoo vele Britsclie
onderdanen in dienst te nemen? Generaal
gegil zelf was verlegen met al de Engelsche
Edelen, die hier in dezen tijd aankwamen om in ons leger te dienen — In weerwil
van dit alles gaf
garleton te verstaan, dat bugkingham, de grootste man in Enfjeland,
en lenox, de grootste in Schotland, den Luitenant pitgarn aanbevolen, en dat het zaak
was tegen de komst van onze Gezanten de gunstige meening van zulke groote Heren
te ontzien. Ook versterkte men slechts den vijand, zoo men weigerachtig bleef: want
werd dat volk hier niet ontvangen, dan zou het zich bij den vijand aanmelden. Wer-
kelijk werd alsnu de Compagnie Schotten aangenomen, hetgeen dadelijk de grootste on-
gelegenheid baarde, daar men niet wist, waar het tot hun onderhoud vereischte geld
te vinden — Maar nog een andere zaak gaf
garleton stof tot lastige vertoogen. De
Merchants-Adventurers waren, niet zonder beklag van de Zeeuwen, om de ongezondheid
van het klimaat en andere redenen uit
Middelburg naar Holland overgekomen. Thans
waren zij te
Delft gevestigd, en in Maart (1621), toen de Koning geld van zijn Parle-
ment had gekregen en er een oogenblik op bedacht was met deze Republiek gemeen-
schappelijk in
Duitschland op te treden, had garleton gewenscht, dat men hierin een
blijk van zijns Konings goedgunstigheid jegens deze Provincie zien zou Bij de uit-
schryving nu van nieuwe belastingen om in de behoeften te voorzien, hadden de Staten
yan Holland tegen den Is^en October ook den impost op de Engelsche lakens verhoogd, en
hiermede die koopmansgilde, volgens
garletoivs beweren, buiten evenredigheid met onze
inlandsche lakenfabriekanten, en tegen vroegere beloften aan getroffen. Deze zaak dan,
zeide de Gezant, zou de onderhandelingen, die te
Londen stonden geopend te worden,
geen goed doen. De Staten voerden daartegen aan, dat de belasting de verbruikers,
niet de fabriekanten der lakenen trof, en dat bovendien de Engelsche kooplieden vrij-
dom van invoerrecht van de wol boven onze landgenooten vooruit hadden. Doch hier-
mede nam
garleton nog geen genoegen, en de Staten waren wel genoodzaakt te be-
loven, dal zij den Hollandschen fabriekanten geen zweem van bevoorrechting boven de
Engelsche zouden vergunnen — Na dit tusschenspel nam
Holland de zaak van de benoe-
ming der Gezanten in de Staten-Generaal ter hand. Vooraf echter wenschte deze Pro-
vincie te verkrijgen, dat, in Aveerwil van de belofte, waarmede men
Gelderland nu
reeds herhaaldelijk gepaaid had.
Holland en Zeeland alleen in hel Gezantschap verte-

1 nesol. Stat.-Gen. 14 Aug.j 17, 18, 21 Sept. 1621.

2 Resol. Holl 18, 20, 25 Sept.j 5, 13 Oct. 1621.

3 Resol. Slal-Gen. 9 Maart, 26 April, 1621. Resol. Holl. 1621, bl. 330, 402, 414, 446,
450, 456, 465, 469, 470.

^ Resol. Holt. 15, 16, 18, 20, 27 Sept. 1621. Resol. Stat.-Gen. 4 Oct. 1621,

I

ψ

-ocr page 678-

DES VADERLANDS. ' 6715

genwoordigd zouden worden. Deze wensch werd zonder veel moeile bevredigd: de 1<)21—
Provinciën begrepen, dat de belangen van de Oost-Indische Compagnie, welke bepaal-
delijk die twee Provinciën aangingen, de hoofdzaak bij de onderhandelingen zouden
uitmaken
l. — Alsnu benoemden de Staten van Holland de Heren van sommelsdijk en
dirk bas, oud-Burgemeester van Amsterdam, Weldra daai'na werd Jonker Hendrik van Het Gezanl-
TUYL VAN SEROOSKERKEN door de Staten van Zeeland aan hen toegevoegd JJaar benoemd.
SOMBIELSDIJK dccd zicli dadelyk met grooten ernst verontschuldigen, zoo om bijzondere
belangen, als om redenen van staat: hij had grond, zeide hij, om te duchten, dat hij
deswegens niet zou kunnen beantwoorden aan hetgeen men van hem wachtte. Ook
bas
maakte zwarigheid; maar de Vergadering gaf hun niet toe Van redenen van slaat
gewagende, bedoelde
sommelsdok voorzeker, dat zijne benoeming aan Frankrijk niet
aangenaam zijn zou. Doch hieromtrent kon hij gerust zijn. Wat in een hatelijk schot-
schrift, hem juist op den avond zyner benoeming aan huis bezorgd, in ruwe uitdruk-
kingen te lezen stond dat hij den Koning van
Frankrijk dc stelligste beloften ge-
daan en zich verbonden had nimmer meer met de Hugenoten in
Frankrijk te zullen
heulen, zulks was inderdaad voorzeker waar. Hoe zoet had hij zich niet op zijnen tocht naar
Venetië (in 1620) aangaande Frankrijk uitgelaten, toen de Hertog van Wurtemberg hem
raad vraagde, aangaande de wijze, waarop de Vorsten der
Unie den uit Frankrijk gewachten
Gezant zouden ontvangen: Hun Hoog Mögenden, had hij gezegd, verlangden hier niets
te raden of te ontraden, »wetende hoe kwalijk hun dit zou voegen wegens de dankbaar-
heid , die zij aan die Kroon schuldig waren voor de overgroote weldaden en gunsten,
die zij van haar hadden ontvangen en nog verder van haar hoopten, welke zij dan ook
altyd bereid zijn zouden naar hun vermogen te erkennen; weshalve zij niet gaarne den
naam zouden willen hebben alsof
zij hare bemoeijingen en raadslagen zouden willen
tegenwerken." Ook
te Chur had de Gezant, op denzelfden tocht, zorgvuldig den schijn
vermeden, alsof hij eenige afbreuk aan den Franschen invloed aldaar zou hebben willen
doen δ. Een en ander was natuurlyk niet geschied om aan het Fransehe Bewind ver-
borgen te blijven, en toen nu ook de buitengewone Gezanten in 1621 te Parijs
som-
MELSDiJKS vroeger gedrag ganschelijk gewraakt hadden kon Frankrijk er geen be-
zwaar meer tegen hebben, dat hij belast werd met eene diplomatieke zending, die ten
tloel had
jacobus van een verbond met Spanje af te houden, hetwelk ook Frankrijk

ï Resol Slat.-Gen. 21, 22 Sept. Resol Holl. 21, 22 Sept. 1621.
2
Resol. Stat.-Gen. 12 Oct. 1621. ^ Resol Holl. 23 Sept. 1621.

^ Resol. Hall. 24 Sept. 1621. Het bedoelde schotsclirift slaat in de Bibl. v. Pamfleit. onder No. 1854.
^ Zie AERssEKs
Rapport, in Berigten v. h. hist. Gen. te Utr. D. V. St. I. bl. 66, 84.
c Zie hiervoor, bl, 538—548.

85*

-ocr page 679-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]63i— ongaarne tot stand zou hebben zien komen. — Lang deed sommelsdijk zicli dan ook
niet bidden om de laak te aanvaarden.

SoMMELSDiJK, ^aar eene' andere benoeming, hem terzelfdertijd ten deel gevallen, bleef hij onver-

ook tot vast Ge- gdieliik weigeren aan te nemen. Het was die tot bliivend Ambassadeur te Venetië.
zant te Venenc j ο ο

benoemd, slaat Tj^j^yigj^j^Q }jn zijn verbliif in Holland i herhaaldelijk te kennen ffeffeven, dat

deze aanstelling / .

af. Venetië, aan welke Mogendheid men de bepaling van den rang der wederzijdsche zaak-

gelastigden had overgelaten, ^ van onze zijde een Ambassadeur verwachtte, gelijk zij
bereid was ons eenen staatsman van denzelfden rang toe te zenden Dus waren de
Staten verphcht, bij tijd en wijle tot eene aanstelling over te gaan. Daar echter die
Ambassade groote kosten zou veroorzaken en weinig baats scheen te zullen opleve-
ren zoo hield de Provincie
Holland de zaak langen tijd tegen, niettegenstaande de
Prins, die begreep dat de Venetianen niet zouden overgaan ons het geldelijk subsidie
te zenden vóór zij een Gezant uit ons Land hadden zien aankomen, gedurig op de be-
noeming aandrong Maar de Provincie
Holland bekreunde zich evenmin om brieven
uit
Venetië, waaruit het aldaar heerschend ongenoegen over het wegblijven van onzen
Ambassadeur moest blijken, als om de herhaalde vermaningen van de Provinciën en van
suRiANO ö. Eindelijk scheen zij zich niet langer te verzetten; maar met dat schijnbaar
toegeven kwam de zaak niet veel verder, In het midden van October (1621) namelijk
werd de Heer van
sommelsdijk benoemd, om na afloop van de hem naar Engeland
opgedragen zending, als vast Gezant naar Venetië te vertrekken. Daar het wel te ver-
wachten was, dat het verblijf onzer Gezanten in
Engeland van langen duur zou zijn,
en AERSSEWS onwilligheid om zich met die betrekking te belasten vooraf te berekenen en
bekend was zoo kon men in deze benoeming slechts een middel zien om een nieuw
uitstel bij de Republiek van
Venetië te vergoelijken. Voordat aerssen zich jegens de
Staten-Generaal verklaard had, haastte men zich,
suriano de benoeming mede te deelen
en hem te verzoeken zijne Regering alsnu tot het verleenen van het sübsidie te be-
wegen. Eerst veertien dagen later gaf men
aerssen ambtshalve van zijne aanstelling
kennis, om van hem te vernemen, dat hy, hoe gevoelig ook voor de èër, zich van

de aanvaaixling moest verontschuldigen. Het verblijf zoo ver van huis, zeide hij, werd

>1.

hem zoo wegens zijné ongesteldheid, als wegens den hoogen ouderdom aijner ouders en
de verplichtingen, die hij zich als huisvader opgelegd zag, onraadzaam gemaakt: boven-

1 Zie liiervoor, bl. 468. -Rapport v. Aersscns Gezantsch. naar Venet. bl. 104.

3 Resol. Stat.-Gen. 29 Sept.; 1, lOOct. 1620. de jonge, iVerfer/. Veneiie, bl. 137,138.

5 Resol. Stat.-Gen. 8 Jan.; 6, 8 Febr.; 19 April 1621.

0 Resol. Stat.-Gen. 30 Apr.; 3; 12, 21, 25 Junlj; 26 JuHj; 23 Aug.; 13, 27 Sept. 1621.
Resol. Holl. 1621. bl. 357, 466, 8 Sept. 1621. Resol. Holl. 1 Oct. 1621.

-ocr page 680-

DES VADERLANDS. - Glil

dien over land te reizen, zou niet gaan, aangezien men dan vijandelijk grondgebied 3 621—
moest doortrekken, en over zee zou het hem ondoenlijk zijn. Deze verontschuldiging
namen de Stalen niet dadelijk aan : men bleef tegenover
Venetië een voorwendsel be-
hoeven, te meer omdat die Republiek niet vaardig was met het verleenen van den
onderstand: zij gaf steeds voor, zich nog niet genoegzaam overtuigd te houden, dat het
den beiden partijen werkelijk ernst was om de vijandelijkheden te hervatten

Niet te verwonderen was het dal sommelsdijk weigerde als vast Gezant naar Venclië
te vertrekken. Immers zou hij zich daar, als het ware, zijn gaan begraven. Hij wist,
daar hij het zelf had waargenomen, hoe een Gezant bij dat achterdochtig Bewind zich
van alle vertrouwelijke mededeelingen door allerlei vormen zag teruggehouden, en niet
veel meer kon zijn dan een geesteloos werktuig om zich tot openbare plichtplegingen
te leenen Wel scheen
Venetië de plaats, waar de maatregelen moesten getroffen
wolfden om den belangrijken post der
ValiclUna voor Oostetirijhs en Spanjes tegenstan-
ders te herwinnen; maar
aerssen wist slechts al te goed, hoe weinig de overvoorzich-
lige en zelfzuchtige en bovendien door de strijdige werking van twee binnenlandsche
partijen tot stilstand gedoemde staatkunde van
Venetië tot doortastende daden te bewegen
zou zijn, en hoe weinig men in
Graauwbunderland zelve uitrichten kon, waar de
Overheden het gewicht, door de partijen, die
Europa verdeelden, aan hun grondgebied
gehecht, op de schandelijkste wijze gebruikten om zich door die. beide partijen beurte-
lings, ja somtijds gelijktijdig te laten omkoopen. Dit reeds dal
suriako de zaken in
Graauwbunderland gedurig aan de Staten-Generaal aanbeval was een bewijs dat
Venetië., zoo veel dichter bij het tooneel waarop gehandeld moest worden en van ouds
met dat land in betrekking, aldaar niet veel degelijks dacht uil te voeren. Ook was
met het afsluiten van den pas in
Valtellina nog weinig gewonnen, zoo lang de Hertog
van
Savoye den doortocht door zijn Land niet voor Spanje afsloot, en dat hij dit thans
niet van zins was, bleek uit de klachten in December door den predikant
turretinus
van Genève te 'i Hage ingebracht Bleef aldus de pas over het grondgebied van Savoye
open, dan, dus berekenden de Graauwbunders, verloren zy, bijaldien zij het doortrekken
van Spaansche troepen beletten, slechts de geldelijke voordeden, daaraan verbonden,
zonder dat het iets baatte — Waar de gemoederen dus gestemd waren, mocht het
eene dwaasheid heeten, alsof de godsdienst hier werkelijk hoofdzaak was, de Gerefor-

' Resol. Stat.-Gcn. 5 , 6, 14 , 21. 22 , 30 Oct.j 1, 18, 19 Nov. 1621.
- Zie
Rapp. v. Aerss. Gezanisch. v. Venetië, hl. 101.

3 Resol. Stat.-Gen. 19 Oct.; 30 Nov.j 1 Dec. 1620. 21, 29 Jan.j 30 Maart j 21 Junij, 1621.

4 Resol. Stat.-Gen. 13 Dcc. 1621. aitsema, bl. 48.
^ Zie aangch. Rapport, bl. 82, 131, 132, 133.

-ocr page 681-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— meerden tegen de Katholieken te willen handhaven i. — Een en ander derhalve bracht
mede, dat
'aerssen geen oogenblik aarzelde om den post te Venetië aan een ander over
te laten. Wie werkelyk de wenschelijkheid, dat er derwaarts een Gezant vertrok,
aannam, had hem zijne stem niet moeten geven. Ook was door sommigen in
Holland
het denkbeeld geopperd om langerak te Parijs te ontslaan en naar Venetië te zenden
Dit had tevens de standplaats van
Parijs voor aerssen open doen vallen: doch tot zoo
iets, begreep men, waren de zaken nog niet rijp.

Oakleton stelt Toen de Gezanten, die van wege Holland naar Engeland vertrekken zouden, benoemd

de oiidenyerpen ^^^ ^^^^^ ^ Stellen der Instructie bedacht was ^ verscheen garleton den 1 sten

waarover te Lon- ' " '

i/«? zal gehandeld Qctoijej. ter Vergadering der Staten-Generaal. Het middel om de goede verstandhouding,

worden.

die verscheidene malen bedreigd was geworden, door vriendelijke onderhandelingen te
herstellen, was, zeide hij, te lang reeds uitgesteld, Hij wilde nu den staat der geschillen
ophalen, opdat de Gezanten te beter onderricht mochten overkomen. Het eerste geschil
betrof de walvischvaart. Er hadden felle botsingen in de Noordelyke zeeën plaats gehad,
en deze Avenschte de Koning door Avederkerige schadeloosstelling vergoed en door een
degelijk reglement voor de toekomst voorkomen te zien. Wat Oost-Indië aanbelangt, zoo
had hij zich te beklagen over onze weigering van schadevergoeding en over de rechten van
soevereiniteit, die wij ons bepaaldelijk te
Jaeatra aanmatigden, met miskenning van de
waardigheid van Zijne Majesteit en ten verderve zijner onderdanen, die zich meer dan
barbaarsche wreedheden aangedaan en hunne goederen afgeperst zagen. Zoolang de
Compagnie de uitvoerders van zulk een stelsel, wier handen doorweekt waren van
Engelsch bloed, en die zich met verstokte bitterheid op hunne daden verhieven, in

^ Toch zonden eenijje Gereformeerde Gemeenten der Graauwhunders Iwee predikanten
caspar alexius en johannes ä porta naar de Vorsten der Duitsche Unie en naar de Stalen-Generaal,
om Toor hare belangen te pleiten. De beide Geestelijken werden op de reize door den Aartshertog
LEOPOLD gevangen genomen. Deswegens Avendden zich de Godgeleerde Iloogleeraars van Leiden en
de Gedeputeerden der heide Ilollandsclie Synoden tot de Staten-Generaal met het verzoek, dat er
maatregelen genomen mochten worden, die tot hunne loslating zouden kunnen strekken. De Staten
beproefden ze tegen eenige te
Rfiddclhurg en Ylissingen gevangen gehouden Roomsche Priesters en
monniken, Avier levensbehoud hun eerst nu wat Avaard scheen, ingewisseld te krijgen
[Resol.
Stat.-Gen.
16 Julijj 28 Sept.j 27 Oct. 1621). In Augustus kwam er een Afgevaardigde casparo
BONORANDO van de
Graauwbtmders te "s Ilage. Op zijn verzoek om geldlmlp waren de Staten
geneigd de helft af te staan van het maandelijkseh subsidie, door
Venetië verschuldigd, zoo deze
Staat wel tot het verstrekken daarvan Avildc overgaan. Hij kreeg een voorschot van 2.500 gulden
om de terugreizc te kunnen aanvaarden, en bovendien in zijnen nood nog 400 gulden ten ge-
.sclienkej doch voor het overige niets dan voorwaardelijke beloften van ondersteuning der verlo-
rene zaak.
ResoL Stat.-Gen. 21, 30 Aug.^ 4, 7, 10 Dec. 1621.

2 Rcsol Holl. 1621. hl. 482, en 8 Sept. 3 Resol. Stat.-Gen. 29 Sept. 1621.

-ocr page 682-

DES VADERLANDS. - Glil

hare dienst en aan het roer liet, zouden zyne onderdanen zich steeds te beklagen heb- 1621—
ben. Bij de yerdeeling der Indische balen hadden wij ons het deel Yan den leeuw
voorbehouden en de door den Koning tot stand gebrachte vereeniging met de daarby
yan wederzijde beloofde Tergetelheid van vroeger gepleegd onrecht scheen niet geteld te
worden, en door de acte van 1617, waarby de handelingen in de Oost-Indië van
Staatswege waren goedgekeurd en bekrachtigd l, bezaten alle geweldenarijen, die daar
gepleegd werden, het karakter van openbare vijandelijkheden.

Na deze grieven bracht de Gezant als derde reden van klacht de verhooging van
den impost op de Engelsche lakens ter sprake, en als vierde onderwerp der te openen
onderhandelingen de wenschelijke opheffing van het verschil in de waarde van het geld,
waartoe de Koning reeds ook te
Brussel en te Parijs voorstellen had laten doen. De
uitslag, hoopte hij ten slotte, van de behandeling dier zaken zou zoodanig wezen, dat
de beide Natiën zouden ophouden aan de wereld het schouwspel te leveren van twee
vereenigde volken, die het zoo weinig eens waren — Bi] het naderend vertrek onzer
Gezanten naar
Engeland scheen het overbodig zich de moeite te geven deze Propositie
van punt tot punt te beantwoorden. Niettemin werd er een antwoord opgesteld, maar
besloten, dat men er zich toe bepalen zou,
garleton in algemeene bewoordingen
mondeling bescheid te geven, ten ware hij op een schriftelijk antwoord aandrong

Terwijl jagobus aldus over de stoutheid der Oost-Indische Compagnie tegenover zijne
onderdanen in
Indië klaagde, en de onzen zich aanstelden, alsof zij door het Gezant-
schap deswegens voldoening wilden geven, werden alle toebereidselen gemaakt om die
De Nederland-
Compagnie , gelijk alle onze koopvaarders, geduchter dan ooit te doen optreden. Op aigemeeuTérooi^^^
voorstel van de Gedeputeerden der Colïegiën ter Admiraliteit ^ ging het gebod uit, dat
toegerust,
de schepen, die de wateren bevoeren, waar men Spanjaarden kon ontmoeten, niet
anders dan ten oorlog toegerust en tot admiraalschappen vereenigd, mochten uitzeilen,
en kregen alle zoodanig toegeruste schepen den last om den vijand aan te tasten en te ^
veroveren, waar zich de gelegenheid slechts zou aanbieden. Den 278'®·» October (1621)
verkreeg de Oosl-Indische Compagnie van de Staten-Generaal eene acte, waarbij zij tot
alle zoodanige vijandelijkheden werd gemachtigd ß. Die nieuwe wapenfeiten zouden
het beste antwoord wezen, hetwelk de Compagnie op de klachten van de Engeïsclien
kon geven. Hoe, zouden dezen zich genoopt zien te vragen, hoe eene handelsver-

' De Gezant bedoelt de acte van Mei 1618, zie hiervoor, bi. 251, 252.

2 ResoL StaL-Gcn. 1, 4 Oct. 1621.

Üesol Stat.-Gcn. 14, 15 Oct. 1621. ResoL Holl 6, 8 Oct. 1621.

^ De Admiraliteit van Dokkum zond bok thans geen Gedeputeerde, »dewijl zij meer dan te
voel lasten had met de bezetting van de Wadden"
{Resol Slat.~Gen. 23 Oct. 1621),

5 Resol StaL-Gen, 25, 27 Oct. 1621.

-ocr page 683-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— eeniging lot rede te brengen, Avelke zich dus liet gelden legen die Macht, wier
vriendschap en bondgenootschap, volgens het droombeeld van Koning
jagobus , Enge-
land
sterk moest maken ook legen onze Republiek? En kon dat geweld niet ieder
oogenblik legen de koopvaardy en de scheepsmacht van
Engeland zelve gekeerd wor-
den? Was het waar, wat de Raad van State zeide in zijne Propositie lot de Consenten
van 1622, dat wij niet bestaan konden, tenzij wij in de beveiliging der zee al onzen
vijanden te boven gingen, aangezien dan de ziel uil ons ligchaam genomen Avas ^,
omgekeerd was het ook waar, dat, zoo wij op zee allen overtroffen, niemand eenigen
eisch legen ons zou kunnen volhouden. Dus maakten zich de Bewindhebbers niet
bijzonder ongerust over hetgeen er te
Londen verhandeld zou worden, al was het ook,
dat hun voorstel om den Heer
muys, als bijzonder bekend met de zaken der Com-
pagnie, met de Gezanten mede te zenden, werd afgeslagen, niettegenstaande de Heer
VAN AERSSEN daarop insgelijks had aangedrongen Ja, zoo veel belovend scheen de
toekomst, die der Compagnie thans geopend werd, en zoo groot de balen, die haar
zouden loevloeijen, dat men geen zwarigheid vond om het denkbeeld te opperen, haar
de kosten Ie doen dragen of len minste te laten voorschieten van een Gezantschap,
legen haren zin ondernomen, en dat lot taak scheen te hebben den toorn van den
Koning van
Groot-Britannië, dien zij zou hebben willen trotseren, te verbidden. Wer-
kelijk werd er besloten, dat zy al de kosten zou voorschieten, terwijl alsnog in het
midden gelaten werd, of zy geheel of slechts ten deele zou schadeloos gesteld worden
uit de pryzen, die zij in de toekomst maken zou

Nog vóór het vertrek der Gezanten openbaarde zich weder eene van de reeds meer-
malen vertoonde wendingen in de staatkunde van den Koning van
Groot-Britannië.

Jacoüüsschijnt Zulks bleek uit de tijding, w^elke garletoi* legen het eind van November den Raad-
"wedcr zicli dc

zaak zijns sclioou-pensionaris van Holland mededeelde. Johiv digby, dus berichtte hij, was uit Weenen
krachtdadigwaar hij als jagobus Gezant met de onderhandelingen over de teruggave van de
jy^l)^'^ Palt2 belast was geweest. Thans was den Koning gebleken, dal hij door den Keizer,

die weldra over de Palts len behoeve van den Keurvorst van Beijeren zou beschikken,
om den tuin werd geleid. Zijn Raad was dan ook van oordeel, dat de onderhande-
lingen door daden vervangen behoorden te worden. Deswegens had hij de bijeenroeping

1 Resol Stat.-Gen. 27 Oct. 1021.

2 Resol Holl. 23 Sept. 1621. Resol. Stat.-Gen, 18 Oct. 1621. Ten overvloede zond de Oost-
Indische Compagnie liare eigene vcrtegemvoordigcrs naar
Engeland mede, in de personen van
,ιλκοβ boreei. , hendrik nobel , hendrik brouaver, Bewindhebbers, en Mr. willem boreel, advokaat

der Compagnie [Resol Stat.-Gen. 29 Oct. 1621). Zelfs bevond zich onder de drie Ambassadeurs
ecu Bewindhebber der Compagnie, de Heer dirk bas. De Heren van de Engelsche Compagnie
IcAvamen daar tegen op, aangezien hij alzoo rechter en partij zou zijn tegelijk
{Resol Stat.-Gen.
5 Nov. 1621). ^ Resol Stat.-Gen. 23, 29 Oct.j 1 Dcc. 1621.

-ocr page 684-

DES VADERLANDS. - Glil

van hel Parlement, die tot Februarij van het volgende jaar was uitgesteld, thans tegen 1C31—
den laatslen November verordend. Intusschen had hij reeds vrij aanzienlijke sommen
uit eigen middelen naar de
Palis gezonden, om de zaken zijns schoonzoons op de been
te houden. In deze omstandigheden verzocht hij, dat de Gezanten tijdig genoeg zouden
overkomen om bij de opening van het Parlement in
Enyeland te zijn, en dit verzoek
werd ondersteund door een brief van
garon, die »om Gods wille bad," dat zij nu ten
minste niet langer zouden toeven. — Dit was weder een der kunstgrepen van
jacobus,
strekkende eensdeels om aan geld te komen, anderdeels om Spanje en den Keizer te
doen inzien, dat het zaak Λvas om toe te geven: in plaats van thans werkelijk den
weg der onderhandelingen te willen verlaten om dien des gewelds in te slaan, beoogde
hij met die maatregelen niets andez's, dan de uitwerking der onderhandelingen te ver-
zekeren. De overkomst onzer Gezanten maakte een deel uit van de kunstmiddelen,
die tot het doel moesten leiden. — Niettemin wekten deze berichten den Koning van
Bohemen en diegenen in ons Vaderland, die van het herstel van de zaken der Pro-
testanten in
Duitschland wat groots verwachtten, tot nieuwe hoop. De Gezanten, die
naar
Bremen geweest waren, kregen in last, aan den Deenschen Rijkskanselier te
schrijven, of het nu het geschikte oogenblik niet zijn zou om het drievoudig verbond
tusschen
Engeland^ Denemarken en de Vereenigde Provinciën lol stand te brengen,
en de Koning
ydiXv Bohemen beried zich dadelijk met den Prins van Oranje, wat hem nu
Ie doen stond i. Reeds had hij kort te voren den ridderlijken
giiristiaaiv van Brunswijk,
administrator van het Bisdom yan Ilalbersfadl, die zich als den wreker der rechten van de
Koningin van
Bohemen aanstelde, last gegeven om een duizendtal ruiters te werven, ten
einde hem in het bezit van de door hem verbeurde
Opperpalts te handhaven, en Graaf
IiERMA^' OTTO VAN STiRUM krccg verlof om hem met zyne Compagnie, mits buiten kos-
ten voor het Land, derwaarts te vergezellen. Om
mansfeld aan te moedigen verleenden
de Staten-Generaal hem thans >vcder het subsidie van 50,000 gulden, hoe bezwaarlijk
liet ook zyn zou om dit geld te vinden, met de belofte deze toelage te zullen voortzet-
ten, zoodra hij in de
Nederpalls zou aangekomen zijn om spinolas troepen van daar
Ie verdrijven. Hiermede gingen pogingen van
brederode om de Vorsten der Unie lot
nieuwe inspanning aan te zetten, hand aan hand -

In de eerste dagen van December (1621) vertrok het Gezantschap naar Eng eland ^ instructie van
De Instructie, die zij medekregen 3, beval hun op alle ondergeschikte punten inschik-
kelijkheid aan, maar in de twee voorname zaken, de handhaving der soevereiniteit te

' ResoL Stat.-Gen. 24 Nov.; 9, 10 Dec. 1621.

' Resol Stat-Gen. 12 Oct.; 2 Nov.j 4, 14, 29 Dec. 1621. ResoL IML 12 Oei. 1621.
^ Zie voor alles wat dit Gezantschap betreft, liet Rapport op liet Prov. Utr. Archief.
III Deel. 3 Stuk. 86

-ocr page 685-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

](52i— Jacalra, en der onbezwaarde haringvisscherij, verbood zij iets toe te geven. Het recht
' om te
Batavia Engelschen voor onze vierschaar te dagen, kon ons evenmin betwist

worden, als hier in het moederland, en bij den in- en uitvoer mochten wij aldaar van
de Engelschen hooger lollen vorderen, omdat zij weigerden tot de vestingwerken en het
garnizoen bij te dragen, gelijk zij legen het genot van onze bescherming op verscheidene
andere plaatsen deden. Het eenige wat de Gezanten ten dezen aanzien mochten toe-
staan , was dat er beraadslaagd zou worden over een reglement lot tempering van de cri-
mineele en civiele Jurisdictie in betwistbare zaken tusschen Nederlanders en Engelschen.
Wat het geschil aangaande de groole visscherij betreft, daarvan moesten zij, ongevergd,
met geen Avoord gewagen; maar werd de zaak van de Engelsche zijde weder opgewor-
pen, dan moest men zulks afsnijden vooral door aan te voeren, dat, wanneer de
haringvaart hier te lande te gronde ging, het bootsvolk, hetwelk daarin thans een be-
staan vond, zijn heil buitenslands zou zoeken: zoo zou de vijand voor de scheepsmacht,
het eenige wat hem ontbrak om zijn plan tot oprichting eener algemeene monarchie,
ook ten koste van
Engeland, te verwezenlijken, dadelijk de noodige manschap kunnen
bekomen, waaraan het hem lot dusverre haperde. Voorts moesten de oude gronden her-
haald worden, die ons verboden den Koning eenig voordeel van die visscherij te ver-
gunnen. Kortom de Gezanten moesten verklaren, dat er geenerlei uitzicht bestond, dat
Hun Hoog Mögenden ooit tot eenige toegefelijkheid op dit stuk te bewegen zijn zouden.

In overleg met den Prins, dien de benoemde Gezanten, van eenige Gecommitteerden
der Staten verzeld, ten dien einde in het veldleger waren gaan bezoeken ^, Averd eene
geheime Instructie gesteld. Het eerste artikel gewaagde van het gerucht, dat de Spaan-
sche ministers zich beijverden om den Koning van
Grool-Britannië over te halen, zijn
gezag te gebruiken lot het openen van de door ons geblokkeerde havens van
Vlaande-
ren ^
. Wel vertrouwde men, zoo heette het in dat artikel, 's Konings wijsheid ten
volle; maar niettemin moest verklaard worden, dat zoo iets, even als vroeger, zoo ook
thans onlijdelijk en voor de Vereenigde Provinciën ten eenenmale verderfelijk zou we-
zen. Repte de Koning van het openen van eenige onderhandeling met den vijand, zoo
moesten de Gezanten daartegen inbrengen, dat 's vijands voorstellen niets waren dan
listige aanslagen tot nadeel van deze Landen: anders (dus luidde de Instructie) zou hij
i'ECKius niet met den eisch, dat wij ons aan de soevereiniteit onzer natuurlijke Vor-
sten hadden Ie onderwerpen, maar met een eenvoudig voorslag lot voortzetting van hel
Bestand herwaarts hebben gezonden Drong evenwel
jagobus nader aan op deze
zaak, dan moesten zij den Prins van
Oranje daarvan tijdig kennis geven, gelijk zij
mede doen moesten, wanneer de Vorst- eenige opening deed aangaande den legenwoor-

1 nesol. Slat.-Gen. 30 Oct.; 1, 2, 3, 20 Nov. 1621. ^

- Zie hiervoor, bl. 639. 3 Zie hiervoor, bi. 563, 564.

-ocr page 686-

DES VADERLANDS. ' 6715

(Ilgen staat van zaken in frankrijk. Voorts hield de geheime Instructie den last in om 1621—

1623.

aan te dringen op het sluiten van eene Alliantie op den voet van die van 1005, opdat
wij op eenigen bijstand, dooi· den Koning in onzen oorlog te verstrekken, zouden mo-
gen hopen. Dat voor het overige de aanbeveling van den Koning van
Bohemen hier
niet vergeten, maar met de belofte van onze medewerking aangedrongen werd, laat zich
gemakkelijk nagaan i.

Den December te Londen aangekomen, kregen de Gezanten eerst den Hun cersto

Januarij gehoor bij den Koning; hij was dien tijd te Neivmarket geweest, en had hen iioot!^^^"^'^
laten weten, dat zij zoo lang geduld moesten oefenen. De rede," met welke zij alsloen
den Koning begroetten, was wel in den aanvang vol plichtplegingen, maar niettemin
krachtig, waardig en oprecht genoeg. Zij vertrouwden, dus spraken zij onder anderen,
dat de Koning al de praktijken, die in het werk gesteld werden om hem het bondge-
nootschap met onze Landen minder te doen lellen, in de geboorte zou smoren. Teneinde
van hunne zijde het mogelijke te doen, dat niets de vriendschappelijke betrekking in
den weg mocht slaan, waren zij overgekomen om te handelen over de redenen van
beklag, die sommige Engelschen beweerden legen de onzen te hebben, hoezeer over
de zaken der Oost-Indische Compagnie beter len hunnent gehandeld kon worden, gelijk
dan ook onlangs de onderhandelingen in
Nederland lot onderling genoegen nagenoeg
ten einde gebracht en zonder noodzaak verijdeld waren. Tegen deze krachtige taal
stonden de uitdrukkingen over, met welke de Prins den Koning door hunnen mond van
zijne gezindheid deed verzekeren. Hij hoopte, dus zeiden zij, zich 's Konings gunst
waardig te blijven maken door zijne koninklijke bevelen volvaardig Ie gehoorzamen.

Zes dagen later werden onze Gezanten tot een nieuw, thans vertrouwelijk gehoor Zij krijgen ceu
uitgenoodigd. Toen liet de Koning al zijne Edelen vertrekken, en toch scheen hij niets
Ie zeggen te hebben: hij liep herhaaldelijk de zaal op en neder, en nam eindelijk de
bouding aan, alsof hij het eerste woord van de onzen wachtte. Dus waren de Gezanten
wel genoodzaakt het woord te nemen; zij deden zulks en spraken over den staatkundi-
gen toestand der naburige Rijken met het doel om de belangrijkheid eener ongekrenkte
vriendschap tusschen
Grooi-Driiannie en de Nederlanden Ie doen uitkomen. Doch op dat
alles antwoordde de Koning geen woord: slechts zuchtte hij een paar malen onder het
uanhooren, alsof een zedelijke dwang hem belette de taal der onzen zoo te bejegenen ,
als hij wel gewenscht zou hebben te doen. Slechts over de Indische geschillen liet hij
zich uil: zijne onderzalen hadden zich over de Nederlanders zeer Ie beklagen: vóór en
na hel traktaat van vereeniging waren zij door de onzen wel voor een bedrag van twaalf-
maal honderd duizend pond sterling benadeeld. Dadelijk zou hij uit zijnen Raad Com-

' Dat en hoe in de {jeJieime Instructie ook van liet ontzetten van Giilik {jewaagd werd, heh-
l)cn ^Aij hoven (1)1. 644) gezien.

86*

-ocr page 687-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G2I— inissarisscn benoemen om met de onzen daarover te handelen. De tijd, zeide hij, moest
niet met koopmansgeschillen worden gesleten, maar onze Gezanten moesten met zijne
Commissarissen de zaak kort en goed afdoen. Zoo konden de onzen, in weerwil yan zyn
vernieuwd vertrek uit de stad, binnen korten tijd huiswaarts keren. Bij zijne ziel, zoo
voegde hij er bij, hij geloofde niet alles wat zijne onderdanen zeiden; maar het trak-
taat van vereeniging, hetwelk hij in een tijd, dat hij doodelijk krank was geweest, zoo
wonderdadig tot stand gebracht had, dat traktaat moest het wetboek zijn, waarnaar de
geschillen werden uitgemaakt.

Het is blijkbaar, dat dit gehoor tot geene mededeeling van eenig aanbelang gestrekt
liad. Wat beoogde dan de Koning? Voorzeker verlangde hij, dat zijne Protestantsch-
en Parlementschgezinde onderdanen op het vernemen van een geheim onderhoud des
Konings met de Nederlanders zich wonder wat zouden voorstellen van de innigheid, die
er lusschen hen heerschte en van de plannen, die zij te zamen beraamden. Werkelijk
had het gerucht geloopen, dat de Koning met onze Gezanten had willen beraadslagen
over de hchling van 8000 man voetvolk en 1600 ruiters, bestemd naar de
Palis. Maar
hoeverre was het daarvandaan. Beter was de Venetiaansche Gezant te
Londen ingelicht,
daar hij den onzen bij een beleefd bezoek, hetwelk hij hun brachl, onbewimpeld zijn
leedAvezen betuigd had, dat zij geenszins onder gunstige voorteekenen gekomen waren.
De Koning, zeide hij, haatte de Republieken, en vreesde, dat zijne onderdanen het
voorbeeld der Nederlanders zouden volgen; er was, naar hij vernomen had, eene ligue
gesloten tusschen
Frankrijk, Spanje en Engeland tot vernietiging der Republieken;
ging het huwelijk van Prins
karel met de Spaansche Infante door, dan zou jagobus
zijne soldaten uit de dienst der Slaten-Generaal terugroepen en die door Spanje tegen
ons laten gebruiken, zoo
philippus hem slechts bijstand verleende tegen zijne eigene onder-
danen in het geval, dat dezen zulks beletten wilden. Geloofde de Venetiaansche Ambassadeur
niel alles, wal er verhaald werd; zeker was het, dat de Koning hem nog onlangs af-
keurend gesproken had over de Alliantie, door
Venetië met de Republiek der Vereenigde
Nederlanden aangegaan: misschien was hij vergeten dat hij zelf op het sluiten dier
alliantie had aangedrongen — Hoe meer grond er was voor geruchten, als welke de
Venetiaansche Ambassadeur bij dat bezoek mededeelde, des te meer was er den Koning
voor het oogenblik aan gelegen, dat de schijn bestond, alsof hij van zijne zijde op een
vricndschappelijken voet met de Nederlanders stond: ook verbreidde hij, gelijk de onzen
van den Aartsbisschop van
Canterbury, toen zij bij hem zijne opwachting, maakten,
vernamen, dat hij zeer tevreden was over de toespraak onzer Gezanten, zoo bij het
openbaar
als het geheim gehoor tot hem gehouden: hunne taal had zich, dus verklaarde
hy, door bescheidenheid gekenmerkt en stak gunstig af bij de groote hevigheid en

i lio liiervoor, bi. 309.

-ocr page 688-

DES VADERLANDS. - Glil

omvelvoegelijklieid van den toon ταη vroegere Gezanten. De vriendscliapsbreuke, dit

Avas 's Konings toeleg, moest van den kant der Nederlanders schijnen Ie komen. Het Gezindheid

en

moest den schijn hebben, alsof men bij den besten wil met de Nederlanders, wegens

hunne aanmatigingen en geweldenarijen in de Oost-Indién, geen vrede houden kon. hetontvangenvau

dit Gezantschap.

Uit het onderhoud, dat onze Gezanten reeds met dezen en genen der Grooten hadden,
bleek het thans duidelijk, dat de Koning en zy, die het met hem eens waren, die
Oost-Indische grieven noodig hadden tot een reden van verontschuldiging, dat het lot
geen oprechte zamenwerking tusschen de beide Staten kwam. Daarom zouden de
onderhandelingen over die zaak niet zoo spoedig ailoopen, als de Koning voorgegeven
had te verwachten. In plaats van binnen veertien dagen afscheid te bekomen, zouden
onze Gezanten lot in Februarij 1625 in
Engeland opgehouden worden.

Doch hoe legden de Engelschen het aan om de onderhandelingen zoo lang te rek-
ken? Door eene oprechte eerbiediging van de belangen en rechten, die hier bepleit
moesten worden, werden de Britsche Fvaadsheren althans niet genoopt lot eene ernstige
behartiging der hun opgelegde taak, voor zoo ver zij in de bijlegging van de geschil-
len der wederzijdsche kooplieden bestond. Kooplieden waren in hun oog bekrompen
zelfzuchtige, onbeschaafde menschen, zoodat de Markgraaf van
Hamilton, een der Ge-
coramilleerden, onze Gezanten in vollen ernst uilnoodigde, dat zij onze kooplieden,
waarmede hij de vertegenwoordigers van het Bewind onzer Oost-Indische Compagnie
verstond, zouden vermanen, zich met ontzag en bescheidenheid in de Conferenties te ge-
dragen. Onze Gezanten antwoordden, dat de Gedeputeerden van de Nederlandsche Han-
(lelsmaalschappy zulk eene vermaning niet behoefden, aangezien zij zeiven aanzienlyke
Staatslieden waren. Dat zijn de onze niet, hernam daarop de Markgraaf, en wij zullen
ze gebieden, met behoorlijken eerbied te spreken.—Wal was het dal de Engelsche Heren
<le wederzijdsche kooplieden zoo uil de hoogte behandeld wenschlen te zien? Het was,
opdat, wanneer zij de Ambassadeurs, gelijk zij hoopten, door bedreigingen lot de ver-
langde inwilligingen gebracht zouden hebben, het eigenbelang der kooplieden zich niet
zou vermogen Ie doen gelden om de uitwerking dier inwilligingen tegen te gaan. Was
de rol der Hollandsche kooplieden slechts gehoorzamen, even als dit bij de Engelsche
het geval was, dan, meenden zij, zou de zaak spoedig gevonden zijn. Doch hoe ver-
gisten zich de Engelschen in hel karakter van den Nederlandschen koopman, die
Staatsman en Bewindhebber was tegelijk, ja, juist thans, meer Prins dan de Prins zelve! —
Van den aanvang aan werd de door onze Gezanten aanbevolen inrichting der beraad-
slagingen, waardoor zij binnen zekere grenzen beperkt zouden geworden zijn, niet ge-
volgd , en bovendien kwamen de Engelsche Heren telkens met een of ander voorbehoud
of tusscheningeworpen onderwerp voor den dag. Zoo verklaarden zij reeds bij de tweede
Conferentie, dat bij de uitspraak, die over de rechten der kooplieden vallen zou, alle
vecht des Konings in zijn geheel zou blijven; alsof niet wij, die rebellen waren legen

-ocr page 689-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

2021-— weltig vorstengezag, maar slechts de Koning, als Koning, bevoegd Avas, soevereine recli-
ten ook in
Indië uil te oefenen. Wat de onzen in Indië verwierven, aclitten, ja
noemden de Engelsclien volmondig, eene inbreuk op de rechten huns Konings en op
de eer hunner natie, en bekreunden er zich niet om, dal zij aldus in tegenspraak
Avaren met hel traktaat van vereeniging, waarbij zij immers ons recht erkend hadden.
Zij beklaagden zich over wapenfeiten, door de onzen in de Oosl-Indiën gemeenschap-
pelijk met de Engelsclien uitgevoerd, alsof zij tegen heri waren gepleegd. Zoo achtten
zij de inneming van zekere forten op
Banda een ongelijk tegen de Engelsche natie,
ofschoon dit krijgsbedrijf met de Engelsclien beraamd en door dezen als eene overwin-
ning mede gevierd was geworden. Het is waar, zij hadden de vijanden met geschut
en kanonniers versterkt, en zouden ons liever afgeslagen dan overwinnaars hebben
willen zien. — Een andermaal ontzegden de Engelsche Commissarissen, bij monde van
digby, den onzen het recht om te beweren, dat de goederen, op de Engelsclien geno-
men, als op vijanden veroverd beschouwd moesten worden, en alzoo het vrije eigendom
der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie geworden waren. Deze vordering had de
slrekking om den onzen het oorlogsrecht te betwisten en ons bedrijf als gemeenen roof
te brandmerken, waarop voor den gewonen rechter verhaal mogelijk was. Tegen zulk
eenen eisch bleven de Nederlandsche Ambassadeurs het antwoord niel schuldig. Zij ver-
goelykten niet, dat de Engelschen, ten minste vóór het traktaat van vereeniging met
openbare vijandelijkheid tegen ons waren opgetreden; zij verklaarden ronduit, dat hel
scheen, alsof men de Engelschen rijk wilde maken ten koste der Hollanders, en zij
bleven op hun stuk slaan in weerwil der bedreiging, dat, zoo men dat beweren niel
herriep, de onderhandelingen van stonde aan als afgebroken zouden beschouwd worden
en de Koning order zou geven om op de Nederlanders te kapen en dan den roof mede
hel eigen goed der kapers zou laten zijn. — Wanneer de Engelschen zich in de be-
handeling van eenig voorstel tol schikking inlieten, waren hunne eischen gansch onre-
delijk. Zoo werd door de onzen teruggave aangeboden van de Indische waren, in
Oost-
Indië
uit een zeker Engelsch schip ^ genomen. Hel sprak van zelf dal die teruggave
in
Indië moest geschieden. Immers, geschiedde zij in Holland^ dan bespaarde men den
Engelschman hel vervoer naar
Europa, en gaf hem inderdaad veel meer dan hem ont-
nomen was: op dien voet, zeiden onze Gezanten, mochten de Engelschen God Avel
bidden, dat al hunne goederen in
Indië door de onzen werden genomen. En toch
bleven de Engelschen vorderen, dat de teruggave in
Holland zou plaats hebben. Ein-
delijk stonden zij toe, dal, werden de ontnomen goederen in
Holland teruggegeven, de
Nederlanders dan ten minste de kosten van vracht en assurantie zouden mogen aftrekken.
Doch nu konden de partyen hel niet eens Avorden omtrent den prijs dier vracht en

* The Dragon.

-ocr page 690-

DES VADERLANDS. - Glil

assurantie, en hoezeer dit een punt was, hetwelk later licht te vinden zou geweest zijn, 1(521—
wanneer men het omtrent de hoofdzaken eens zou zijn geworden, wilden de Engelschen
van geen uitstel van schikking hooren. Duidelyk bleek het, dat zij een voorwendsel
zochten en onder den schijn, alsof de onderhandelingen door onze onredelijkheid Avaren
afgebroken, tot geweld begeerden over te gaan. Het was genoeg, riep de Voorzitter
der Engelsche Commissarissen uit: gij, zoo sprak hij tot onze Gezanten, gij zijt reeds
lang genoeg van huis, en moogt nu wel vertrekken: wij wenschen u goede reis. — Toch
meenden de onzen, vóór zij zulk een afscheid aannamen, eerst nog naderen last van
Onze Gezanten,
Hun Hoog Mögenden en van den Prins Ie moeten vragen. Men had het er van onze Engelschen geen
zijde te zeer op gezet, eene openlijke breuke met Engeland te voorkomen, dan dat ^ve^vragen na-
onze Gezanten de zaak zouden opgegeven hebben. — Intusschen wachtten de Engel- ^^^^^
sehen niet eenmaal het werkelijk bestaan van een Yoorwendsel af om ons als kwaadwil-
ligen en vijanden te bejegenen. Niet alleen werd het volk te
Londcti opgezet, zoodat
onze Ambassadeurs zich om herstel van geleden schade op straat zagen aangezocht door
schippers en hunne vrouwen, die hen met het rapier in de vuist uil hunne koets
dreigden te halen; maar de Regering gaf bevel om onze uit de Oost terugkerende
schepen aan te doen en in eene Engelsche haven op te brengen. Den Febriiarij
Nederlandsche
(1622) kreeg de Graaf van oxford last om zich naar de oorlogschepen in Duins Ie Engelschea"aan-
begeven, en op een tweetal Nederlandsche schepen in de haven van Plymouth beslag ë^liouden.
Ie laten leggen, of, als hiertoe geene gelegenheid bestond, die schepen met geweld als
buit aldaar in te brengen. Het gevaar was niet groot, dat onze koopvaart bedreigde,
want de Graaf vond de vloot van alles onvoorzien en buiten staat om eenigen strijd te
wagen. Niettemin brachten onze Gezanten in de Conferentie met de Engelsche Com-
missarissen de zaak ernstig ter sprake. Dezen gaven voor van niets te weten; maar
nader gedrongen, dreigden zij met opheffing der zitting en afbreking der onderhandelingen.
Toen zochten de onzen gehoor bij den Koning te verkrijgen; doch het liet zich langen
lijd aanzien, dat zij zulks niet zouden erlangen. Eindelijk, eerst den 14^®° Maart, zou
de audiëntie van den Koning te
Theobalds plaats hebben. Maar aldaar aangekomen, ont-
ving hen de 3Iarkgraaf van
buckisgham met het bericht, dat de Koning wegens onge-
steldheid belet was, hun te woord te staan, en de Edelman vraagde, of zy wat zij te
zeggen hadden, hem niet konden mededeelen. Ten einde geen wantrouwen te verraden, De
Gezanten
gingen zij, in afwachting van later lot den Vorst zeiven te worden toegelaten, daartoe
over. Zij konden niet gelooven, zeiden zij alstoen, dat die last met's Konings goedvinden
aan den Graaf van
oxford was verstrekt, en, voegden zij er bij , er stonden voorvallen uil
voort te komen, die den Koning zeer leed zouden zijn. Op die wijze werd hunne onder-
handeling verijdeld, de beide natiën van elkander vervreemd; de onzen verloren hun
vertrouwen op den Koning, en
Spanje groeide er in, zoo zeer dat de Ambassadeur van
deze Mogendheid zich reeds beroemde, dat er in
Engeland voor de Spanjaarden troepen

-ocr page 691-

1621--

1623.

C88 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

geworven en schepen aangeschaft Avertlen om legen ons Ie gebruiken. — De last aan
den Graaf
Tan oxford , antwoordde buckingham zonder omwegen, is door den Koning
zeiven gegeven, en daarmede heeft Zijne Majesteit niets anders gedaan, dan nagevolgd,
wal de Nederlanders hem voor hebben gedaan, en dat met geen ander doel, dan om
hen handelbaarder te maken. Droegen de Nederlanders een zwaren oorlogslast, Zijne
Majesteit had een nog zwaarder last van opstand onder zijne onderdanen te vree-
zen, Avanneer hij ons niet op deze wijze bejegende lot loon voor de mishandelingen,
die Avij zijnen Schollen aandeden; voor hel nadeel, dat wij zijnen onderdanen loebrach-
ten door belasting op de lakens Ie leggen, en voor de rooverijen in
Indien gepleegd.
Over de vergunning aan de Spaansche Regering verleend hadden wij ons niet Ie be-
klagen: want de Koning was evenzeer vriend van
Spanje^ als van de Staten; ja, van
Spanje ontving hy meer goeds, dan van ons, en wat den slaat der onderhandelingen
aangaat, niet zij hadden over de Engelsche Commissarissen te klagen, maar dezen over
hen: de onpartijdigsten zelfs stelden hen in het ongelijk, en de Koning zou zich dit-
maal met die zaken niet bemoeijen, aangezien de Heren van den Raad hem beduid
hadden, dal alle misverstanden daaraan Ie wijlen waren, dat hij, builen hen om, tot
hel sluiten van een Iraklaal met de onzen was overgegaan. Ook had Zijne Majesteit
beloofd zich ihans mei niets te zullen inlaten, en verzekerd, dat hij liever de helft van
zijn Rijk wilde verliezen, dan zijnen Raad wraken of in deze zaak iels legen zijn advies

te doen.

Zulk een onthaal van den ffunstelins: beloofde niet veel ten aanzien van

hetgeen zij van jagobus zeiven te wachten hadden, wanneer hij hen lol zich loe zou
Zij krijgeu op laten. Hij deed dil den 27sten Maart. Toen liel hij hen eerst meer dan een uur wach-
, ontving hen zittende, meerendeels met gedeklen hoofde zonder eenig blijk van
beleefdheid, en liet hen al den lijd blootshoofds slaan. In weerwil van de gewone
weidsche beluigingen, dal den Koning door God de eer was beschoren om de Christen-
heid voor den ondergang Ie i-edden, stelden de Gezanten hunne rechtvaardige zaak
krachtig en bondig voor, en eindigden met het verzoek om den last, aan Graaf
oxford
gegeven, te herroepen, immers voor zoo lang de onderhandeling zou duren: leidde deze
' tot niets, dan was het nog altijd lijds genoeg om lot geweld over te gaan. — Wel zes
malen viel de Koning den spreker in de rede, en liet zijne plichlplegende beluigingen
onopgemerkt. Eindelijk riep hij uit: houd op met uwe lange redevoering:
ik zal een
kort en goed antwoord geven: gij zijt een groot redenaar, dat weel ik wel: toen ik
jonger was, was ik het ook; doch nu begeeft mij mijn geheugen — en toen: wat
spreekt gij van uw recht: hel is heiligschennis, dat gij den naam der Justitie zoo mis-
bruikt. Gij hebt mijne onderdanen beroofd, mishandeld, vermoord, zonder te bedenken,
wat gij aan deze Kroon verschuldigd zijt, die u
gemaakt heeft en in stand gehouden.
Mijne onderdanen zijn door u geruïneerd; zij leven nagenoeg alleen op krediet; gij hebt
hen wel voor twaalf millioenen benadeeld. Spreekt mij van geene
amnestie — deze

-ocr page 692-

DES VADERLANDS. - Glil

was hy hel Iraklaal bedoDgen —, die zoudt gij alleen in uw voordeel willen uitleggen, ^jgg^

om uwen roof te behouden. Ik versla, dat gij mijne natie behoort te respecteren, en

zoo gij van het traktaat spreekt, ik wil niet met u als met gelijken handelen. Gij

hebt in Indi'è een man — de Koning bedoelde den Goeverneur-Generaal koen —, die

verdient gehangen Ie worden. Uw volk geeft ginder overal uwen Prins van Oranje

voor een groot Koning of Heer uit,, en mij houden de inboorlingen aldaar voor een

klein vorstje, die onder hem staat. Έloedzuigers zijl gy, en gij zoekt mij te ruïneren. —

En hier begon de Koning de grieven op te sommen, die hij legen ons had, zes in

getal; doch hij vergat de helft. En toen zeide hij weder: maakt aan de zaak een eind:

kunt gij u met mijnen Raad niet verstaan, zoo wil ik mij verledigen mijnen Raad

legen u te hooren, en op den Bijbel zal ik zweren onpartijdig recht Ie spreken. Zegt

mij maar, of gij wilt onderhandelen en mij voldoening geven: wilt gij dit, zoo doet

het hoe eer, hoe liever: 'tis u geraden: zoo ik maar van u vernemen mag, wat ik

mijnen Raad zal antwoorden. — Eindelijk tot het punt overgaande, op hetwelk het thans

vooral aankwam: Wat den last betreft, aan Graaf oxford gegeven, de Spaansche

Ambassadeur heeft daarvan niets geweien: den Koning van Spanje vertrouw ik evenmin

als gij: hem te vergunnen volk te lichten, ben ik verplicht volgens het vredesverdrag,

dat er tusschen ons bestaat. Die last was al gegeven vóórdat gij kwaamt: uwe komst

hebt gij zoo lang uitgesteld, dat men niet meer geloofde, dat gij komen zoiidt. De

vloot van den Graaf was bestemd tot ondersleuning van de Protestanten in Frankrijk;

doch tevens was hem bevolen, zoo er Nederlandsche uit Oost-lndië komende schepen

voorbijvoeren, ze in het voorbijgaan mede te nemen, ten einde te beter lot een einde

van de onderhandelingen te geraken. ,

Zoo Aveinig ontzag jagobus zich ditmaal tegenover de verlegenwoordigers der Neder-
landsche Fvepubhek. Welk eene taal! Had hij
oldewbarnevelt gevreesd en onaantast-
baar bevonden, en onder diens bewind onzen Staat ontzien, — de man, die
oldenbar-
NEVELT op het schavot gebracht had, was thans veroordeeld voor zich en zijn volk den
smaad van zulk eene toespraak te verduren. — Toch sneed wat
jagobus gezegd had,
niet alle schikking af. Hij had gewaagd van een hervatten der onderhandelingen, en
verklaard, dat hij geneigd was om eenige voldoening aan te nemen. Werkelijk was
hij bereid zich builen zijnen Raad om tot eene schikking te laten vinden: 1500,000
gulden Avas de prijs, tot welken wij den eisch der Engelschen af konden koopen. Had-
den wij deze som veil, en onderwierpen wij, zonder verder voorbehoud, de zaak aan
de uitspraak des Konings, dan zouden de onderhandelingen herval kunnen wonlen.
Dit liet JAGOBUS door eenen geheimen handlanger Ie kennen geven i. —Maar wat

^ Zulks blijlit niet uit liet Rapport der Gezanten, hetwelk de gewisselde brieven niet bevat,
maar uit de mededeeling Tan den Raadpensionaris van
Holland in de vergadering der Staten van
dit Gewest, op 23 Maart, 1622. Zie
Resol Holl op dien datum.

III Deel. 5 Stuk. 87

'ié Λ

-ocr page 693-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— was op zulk eene beleedigende toespraak dadelijk te antwoorden? Onze spreker
trachtte den staat van zaken in . de
Oost-Indiën in juister licht te plaatsen. Hij
haalde op, hoe dale, tijdens de vroegere onderhandelingen, met den last naar
Indië
was gezonden om de onzen aldaar in den grond te boren; hoe hij dan ook werkelijk
geëischt had, dat zij zich met hunne personen, schepen en goederen, geheel
Indië door,
zouden overgeven, waarvan de echte bescheiden in onze handen waren. Wij eerbiedig-
den, zoo ging hij voort, den Koning en w^aren hem erkentelijk. Zoo eenige bijzondere
personen, in moedwil of dronkenschap, zich in
Indië of Schotland tegen zijne onder-
danen vergrepen hadden, wäj zouden ze deswegens kastijden. Was de belasting op de
lakens gelegd werkelijk van zulke nadeelige gevolgen, zoo zou
Holland bereid gevon-
den worden om toe te geven. — 's Konings voorslag om als rechter uitspraak te doen,
liet de woordvoerder opzettelijk onbeantwoord; immers had die niet aangenomen kunnen
M'orden zonder krenking van het recht der Staten-Generaal, wien volgens het traktaat
benevens den Koning de uitspraak toekwam. Bovendien wat zou het gewaagd geweest zijn
(en zoo bleek het weldra dat men ook in
IloUand oordeelde), zulk eenen Koning het
lot onzer Oost-Indische Maatschappij geheel in handen te geven! — Hierop Zijner Ma-
jesteit dank zeggende, verklaarden de onzen hoe eer hoe liever de onderhandelingen met
den Raad te willen hervatten, en ten slotte zetten zij nog de billijkheid uiteen van den
eiscli, die van hunne zijde gedaan was, doch op welken de onderhandelingen waren afge-
broken. — Ik ben geen koopman, antwoordde de Koning, en versta die dingen niet; maar,
voegde hij er bij, hij zou maken, dat de onderhandelingen weder werden aangeknoopt.

Doch hoe handelde men in Holland op liet bericht van de vijandelijke bedoelingen der
Engelschen, en welk bescheid kregen onze Gezanten op hun verzoek om naderen last?

Die Gezanten hadden het niet bij vertoogen over de aanhouding onzer schepen gelaten.
In vereeniging met de Gedeputeerden onzer Oost-Indische Compagnie, in
Engeland te-
genwoordig, hadden zij onze vloo-t in het Kanaal en aan de Vlaamsche kust van het
gebeurde verwittigd, en maatregelen uitgelokt om de bewuste twee schepen en nog
andere, die te wachten waren en evenzeer van de zijde der Engelschen bedreigd werden,
veilig in
Zeeland te brengen. De Bewindhebbers der Compagnie, van de zaak onder-
richt, vervoegden zich bij de Staten-Generaal met het verzoek, dat van hunnentwege
Maatregelen bevelen van dezelfde strekking aan de vloot mochten gegeven worden. Hun Hoog Mo-
αΓ ^vijandelijke? gedachtig, dat wij, hoedanig de staat van zaken ook zijn mocht, met. ^V
EngefschTn*^ 9 ëland geenszins in openbaren oorlog waren, en, overeenkomstig de staatkunde, die by
de zending der Gezanten voorgezeten had, het uitbarsten van onmin tusschen ons en
dat Rijk begerende te voorkomen, maar van den anderen kant ongezind om ons onge-
straft te laten beleedigen en berooven, zorgden wel, dat er in die wateren een genoeg-
zaam sterke scheepsmacht bij de hand was, die zich niet zou ontzien het geweld der
Engelschen met geweld te keren; doch namen tevens den schijn aan, alsof men het

-ocr page 694-

DES VADERLANDS. ' 6715

met (lezen maalregel niet op de Engelsclien, maar op de Spanjaarden gemunt had. Op 1621—
het vernemen van het verzoek der Gedeputeerden van de Oost-Indische Compagnie be-
sloten zij de Collegiën ter Admiraliteit te verwittigen, dat er berichten uit
Spanje waren
ontvangen, die de komst van Spaansche oorlogschepen te
Ostende en andere Vlaamsche
havens aankondigden. Deze berichten waren onwaarschijnlijk, en, zoo als de Admira-
liteit van
Amsterdam ten overvloede als haar gevoelen aan de Staten kenbaar maakte,
in allen gevalle waren die oorlogschepen in het Avintersaisoen niet te wachten. 3Iaar
men had een voorwendsel noodig, en, daarvan gebruik makende, schreef men aan
de Collegiën ter Admiraliteit: dat de aankomst dier schepen belet en de vrije vaart ver-
zekerd moest worden. Diensvolgens moesten zij zorgen, dat al de beschikbare schepen
zich in het Kanaal vereenigden, om de Spaansche galeijen te vernielen en, alsof dit
eene van zelf sprekende bijzaak ware, de te
Plymouth aangehouden en die andere uit
de Oost terug verwachte schepen huiswaarts te geleiden i. — Zulk eene aansclirijving
was te noodzakelijker, omdat in het wintersaisoen van de 52 schepen, die met de be-
zetting van de Vlaamsche kust waren belast, slechts acht of tien aldaar in werkelijke
dienst waren eene zaak, die de Staten zeer bevreemdde, zoo zelfs dat zij verlangden
te weten, op wiens bevel zulks was geschied: de waarheid hieromtrent te kennen,
>Yas,
zeiden zij, voor het Land van het uiterste gewicht Hoe het zij, de Engelsclien konden
zich gewaarschuwd achten, en wanneer zy oorlog wenschten, doch schroomden zonder
uitdaging van deze zijde ons den oorlog te verklaren, zoo gaf de getrolï'en maatregel *
hun geene gelegenheid om voor te geven, dal wij met vijandelijke handelingen begon-
nen waren.

Overeenkomstig 's Konings laatste woord werden de onderhandelingen hervat: want
ook van onze zijde wenschte men zulks. In weerwil, namelijk, van de onbillijkheid
van der Engelschen eischen en van de beleedigingen, welke onze Gezanten van den
Koning en zijne Ministers te verduren hadden, besloot de Prins en zijne raadslieden,
dat de onderhandelingen van onzen kant niet zouden afgebroken worden, maar dat de 'ondcihan-
Gezanten op het punt van geschil loc moesten geven. De Advokaat
boreel, om naderen worden

last uit Londen overgekomen, keerde derwaarts terug »met brieven van Zijne Excel-
lentie , waarbij den Gezanten gelast werd, de onderhandeling voortgang te doen hebben."
Eerst nadat
boreel weder vertrokken was, deelde de Raad-Pensionaris onder het zegel
der geheimhouding aan de Slaten van
Holland mede, wal ons Gezaijlschap in Engeland
wedervaren was Bij voortduring poogde men te '5 Gravenhage de zaak zoo veel mogelijk

1 Resol Stat.^Gen. 5, 21, 24 Febr. 1622. 2 ^ßsol Stat.-Gen. 30 Apr.j. 4 Mei, 1Ö22.

^ ResoL· Stat.-Gen. 18 Mei, 1622. De'Admiraliteit van Rotterdam had hare verplichtingen in
deze zaak het minst nagekomen. Zij bewees echter, dat haar daartoe de middelen hadden ont-
broken.
Resol. Stat.-Gen. 25, 26 Mei, 1622. Resol. Holl. 23 Maart, 1622.

87*

-ocr page 695-

693

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G21— aan de kennis der volle Vergadering yan de Staten te onttrekken. Immers werd in het
lG2o. Jjegin van Mei bij de Staten van Holland voorgesteld, eenige weinige leden te belasten
met de laak om een
geheime order voor de Gezanten in Engeland op te stellen, »ten
einde dezelve, na aan Zijne Excellentie en anderen, daar des van noode wezen zal,
medegedeeld te zijn, in stilheid gebruikt mocht worden len meesten dienste van den
Lande." Dit voorstel werd aangenomen, en wanneer er,iets in deze zaak te besluiten
mocht vallen in den tijd, dat de Staten van
Holland niet bijeen waren, zou de Prins
met de Gecommitteerde Raden en de Gedeputeerden van
Holland ter Generaliteit de
vei'eischte beschikkingen kunnen nemen: alleen in het geval, dat er iels van byzonder
gewicht voorviel, moest Zyne Excellentie buitendien den raad inwinnen van de Gede-
puteerden der Steden
Dordrecht, Amsterdam en Alkmaar i.

Zoo weinig door de Regering van hun Land gesteund, konden onze diplomaten niet
standvastig op hunne eischen blijven staan, te minder omdat de Engelsche Commissarissen
bekend waren met een schrijven van carleton, waarin hij bericht had, dat men te
'5
Jlage over de weinige toegefelijkheid onzer Gezanten verwonderd was. , In weerwil
derhalve van al de fijnheid en bondigheid, met welke dezen hunne zaak bepleitten,
moesten zij op alle punten toegeven. Daar zy nu van die inschikkelijkheid het beoogde
voordeel verlangden te genieten, zoo verzochten zij, op den Is^cn April, wederom
ernstig, dat nu ook de last aan den Graaf van oxford gegeven, zou ingetrokken wor-
♦ den. De Commissarissen gaven ten dezen aanzien goede hoop. Doch wat gebeurt er?
Een schip van onze Oost-Indische Compagnie, met kostbare waren van de Kust van
Coromandel terugkomend, werd door Koninklijke Engelsche schepen aangerand en in
Duins opgebracht. Dit werd den April van 's Konings wege aan onze Gezanten

aangezegd, met de verklaring, dat zij deswegens niet ontroerd zouden zyn; want dat het
schip niet slecht zou behandeld worden, waartoe Zgne Majesteit de noodige bevelen zou
geven. In de eerstvolgende bijeenkomst met de Gecommitteerden uit den Raad wilden
de onzen deze nieuwe grieve ter sprake brengen. Te voren echter vernamen zij, dat
de last van Graaf oxford thans werkelijk was ingetrokken. Alsnu derhalve vraagden
zij, of die intrekking ook het ontslag van het laatstelyk aangehouden schip inliield, en
toen zij hierop geen klaar bescheid kregen, beklaagden zij zich zeer ernstig, dat men
hen dus behandelde: zij waren Ambassadeurs van een vrijen Staat, wiens onafhankelijk-
heid de Koning nooit getoond bad te willen verkorten, en uitgenoodigd om intusschen
de onderhandeling voort te zetten, weigerden zij zulks. Daarentegen verzochten zij ge-
Naar aanleiding hoor bij den Koning, hetwelk hun werd toegestaan. Jagobus ontving hen beleefder dan
ve hebben de^Ge-de vorige reize. Er had een misverstand, zeide hij, plaats gehad. Een kapitein, die

f

gïow dTn l^^^st had digby naaï Spanje te brengen, meenende, dat de thans ingetrokken orders
KQning. _

1 llesol Holl. 6, 13 Mei 1G22.

I-

-ocr page 696-

DES VADERLANDS. - 2670

nog van kracht waren, had het schip aangehaald. Niettemin Avas wel degelijk de be- 1631—
wuste last herroepen. Immers zulke uiterste middelen wilde hij jegens zyne oudste en
getrouwste vrienden, naburen en bondgenooten niet gebruiken: integendeel, hij wensclite
steeds met ons verbonden Ie blijven, en Gods wraak riep hij over een iegelijk, die
zulks zou pogen te beletten: wij moesten toezien, dat geen monarch, wie hij ook ware,
tusschen beiden kwam, om de vriendschap te storen. Dit gezegd hebbende stond hij
lagchende en schertsende op, en verzocht nog slechts, dat de Gezanten het bericht van
het ontslag van het schip dadelijk zouden overzenden, opdat het, zoo mogelijk, nog
eerder dan de tijding van de aanhaling, in
Holland mocht aankomen. — Dit echter
was natuurlijk het geval niet. Integendeel de Oost-Indische Compagnie was op de on-
aangename tijding zeer ontsteld en verstoord geweest en had de Staten-Generaal verzocht,
onze oorlogsvloot nog meer te versterken en haar thans onbewimpeld den last te geven
om onze koopvaarders
lecjcn allen en een iegelijk te verdedigen i. — Vóór het scheiden
had de Koning nog gezegd, dat, zoo onze Ambassadeurs het op sommige gewichtigc
punten niet met zijnen Raad eens konden worden, zij die slechts bij hem zeiven moes-
ten komen behandelen; dan zou hij ze wel tot een eind weten te brengen, even als
hij in 1618 gedaan had, gelijk de Heren bas en caron, hier tegenwoordig, konden
getuigen. — Zoo zeer Avas de loon en stemming veranderd. Het valt moeijelijk niet te
gelooven, dat in den tusschentijd de Koning, hoe dan ook, iets van hel voordeel ge-
noten had, waarop hij had k'ünnen rekenen, zoo de onzen de uitspraak aan hem alleen
hadden onderworpen. — Ook de Commissarissen waren bij de eerstvolgende bijeenkomst
vol van vriendschapsbetuigingen, en daar alstoen door de onzen de slukken werden in-
geleverd betrekkelijk een schip van onze Compagnie, dat door de Engelschen genomen
was, en waarvoor wij op onze beurt schadeloosstelling verzochten, zoo schenen de on-
derhandelingen thans geregeld Ie zullen voortgaan. Doch wie zulks verwacht moge
hebben, bedroog zich zeer. De Engelschen kwamen op de teruggave van de waarde
der lading van hel schip, waarover reeds zoo vele woorden gevallen waren, terug; zij
eischlen onder zeker voorwendsel meer dan bij den verkoop genoten was, en vóór zij
hunnen zin kregen, wilden zij niet overgaan lol de beraadslaging over de schadeloosstel-
ling, van onze zijde te vorderen. In één woord het bleek, dat men onze Gezanten weder
tot het breken der onderhandelingen wilde nopen. Intusschen ontvingen dezen een nieuw
schrijven van den Prins van
Oranje met bekrachtiging van den last om niet Ie breken.
Dus bleef hun niets anders over dan te klagen, dal, zoo de Engelschen niet wilden
handelen, dan onder voorwaarde dal wij alles toegaven, dit geen handelen, maar de
wet stellen moest heelen, en »bijna met gevouwen handen" (zeggen zij zeiven) te
bidden en te smeeken, dal men hen loch niet aldus wilde wegzenden, daar ons aan

ResoL Slal.-Gcn. 12, 15, 16 April, 1622.

-ocr page 697-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

mei het Yerslrekken Tan dat subsidie, laat zich even gemakkeUjk denken, als dat
de Provinciën niet alle zoo vaardig waren om dat verzoek toe te slaan. Er was
grond genoeg voor de meening, dat na de ontbinding \an de Unie der Duitsche Vor-
sten, nu, behalve maissfeld en cimistiaati van
Brwiswijh, slechts de Markgraaf van
Baden-Durlach voor den Koning van Bohemen te velde trok, zijne zaak niet te her-
stellen zou zijn, en bovendien was de houding'van mansfeld een tijd lang dubbelzinnig
genoeg ^ om zijne helpers te doen aarzelen hem verder te vertrouwen. Van de gelden
nutteloos door de Duitsche Unie genoten, slonden nog 125,405 gulden te betalen, van
welk kapitaal men steeds de renten te voldoen had en zou men dan nu met het ver-
strekken van nieuwe sommen voortgaan? Hoe het zij, op de volledige toestemming der
Staten-Generaal werd van tijd tot tijd door het trekken van wissels en het dezerzijds
opnemen van gelden om die wissels te voldoen, vooruitgeloopen Doch op den duur
was dit niet vol te houden, en mansfeld begreep eene krachtige poging te moeten
doen om zich voor goed van de geregelde ondersteuning onzer Republiek te verzekeren.
Hij bouwde op het vermogen der welsprekendheid en zond den Kapitein veit ferenz
met eene in het Fransch gestelde rede herwaarts. Wanneer, zoo luidde die rede, den
J4den Maart voor de Staten-Generaal gehouden, wanneer mansfelds leger vernield zou
zijn, zou de laatste weerstand in
Duitschland gefnuikt wezen, en Spanje geene tegen-
standers meer hebben, dan de Turken en de Vereenigde Provinciën. Dan zou die aarts-
vijand van onzen Staat de Duilschers legen de Turken aanvoeren, en gaarne zouden
dezen op die Avijze van hunne onderdanigheid doen blijken. Zoo zou hij de macht van
DuUscliland tegelijk afleiden en uitputten, en zyne eigene krachten zou hij onverdeeld
tegen onze Provinciën keren. Al namen wij alleen het geheele leger van mansfeld
voor onze rekening, die uitgave ware goed besteed. Zooveel evenwel mocht men van
ons niet vergen. Niets meer verlangde men, dan dat wij het subsidie van ö0,000 gul-
den ter maand nog acht of tien maanden lang voortzetten, en bovendien aan den Ko-
ning van
Bohemen een deel leenden van de 1,500,000 gulden, die hij nog noodig had

• Zie MAiLaTn, Gcsch. d. Oestr. EaisersL 13. III, s. 90, 91. Resol Stat-Men. 14 Febr., 1622.
Van WANSFELDS ondorliandelingcn met
Yenelië, van Avelke deze Schrijver gCAvag maakt, vinden
Λνί] ook de hlijken in
RcsoL Stat.-Gen, 7 Maart 1622: sürlvko berichtte alstoen den Staten, dat
de llcjiubliek van
Venetië, den Graaf van mansfeld om goede redenen het {jemeene beste ra-
kende , en ten einde hem af te trekken van de onderhandelingen, ^waarvan het gevolg kon zijn,
dat liij in de dienst van cenige andere Mogendheid overging, in hare dienst had genomen. Be
Staten verklaarden, dat deze mededeeling liun aangenaam Avas.

2 UesoL Stat.-Gen. 30 Maart; 1 Apr. 1622-

s Resol. Stat.-Gen. 15, 24 Jan.; 1, 2, 3, 7, 8, 12, 21 Febr.; 2 Maart 1622. Resol Holl.
} I)ec. 1621. 23 Maart; 15, 23 Aprd 1622.

]62] —
1025.

De Staten wor-
den op nieuw aan-
gezocht ora
MANS-
VELD te onder-
steunen.

-ocr page 698-

DES VADERLANDS. - 2672

om liet leger zoo lang Ie onderhouden, of ^γel dal wij Toor de eerste drie maanden liet 1621—
subsidie Terdubbelden. Er waren in ons land een oneindig aantal rijke en wijze men-
schen. Dezen zouden die som wel uit eigen middelen willen opbrengen: onder dat
oneindig aantal zouden er wel honderd te Tinden zijn, die om Hun Hoog Mögenden
genoegen te doen, elk aan den Koning een duizendtal rijksdaalders wilden voorschieten,
en van onze rijke Steden zouden er wel tien wezen, die in het belang van het onbe-
lemmerd behoud van haren handel, 10,000 rijksdaalders zouden w^illen leenen. Deze
gift, uit den overvloed gegeven, zouden onze rijke burgers en bloeijende Steden niet
voelen. Triomfeerde de Koning, hetgeen God wegens de rechtvaardigheid van zijne zaak
zou beschikken, zoo zou het velen berouwen, dat zy aan de leening geen deel genomen
hadden; leed hij de nederlaag, zoo verloren ook zij, die niet geleend hadden, den
grondslag huns vermogens. Evenwel wisten Hun Hoog Mögenden een anderen raad, men
verlangde niets liever, dan dien raad te vernemen en hem te volgen. Maar er was be-
hoefte aan een onverwijld besluit : werd mansfeld niet vóór het einde der im reeds lialf
verloopen maand geholpen, dan kon er een staat van zaken ontslaan, die met geen
duizend millioenen rijksdaalders te redden zou zijn, en waarbij zijn leger zich gedwon-
gen zou zien, hel belang van vrienden en van alle Stalen van de wereld Ier zijde te
zetten en, even als de troepen van jaGERWDORFF gezegd werden gedaan te hebben,
alleen op zelfbehoud bedacht te zijn, — Hoe dringend deze aanbeveling ook was,
voor het oogenblik konden de Stalen daarop niets doen, dan feke>z al vast eene
som van 50,000 gulden te laten opnemen en zooveel mogelijk voor de betaling der
nog slechts tot den laatslen April toe verleende maandelijksche toelage Ie zorgen. Voor
liet overige bepaalden zij zich tot het besluit, om den Gedeputeerden, die binnen
kort de Landdagen der verschillende Provinciën zouden gaan bezoeken ten einde de
opbrengst der oorlogslasten Ie bevorderen, levens de taak op te dragen, om haar
vooral tot mildheid jegens den Koning van
Bohemen aan te sporen i. Niettemin
rekende deze Vorst den lijd gekomen om lot zelfs zijnen persoon aan de kans Ie
dc Paltsgraaf
wagen, en verliet hij
Holland om zich door Frankrijk naar de Palis te IJCgeven/^^^j^^jgP^^^"^
Van zijn vertrek was natuurlijk een geheim gemaakt, zoo zelfs dat hij verkleed den B'''^»
Haag verliet. Dus was er geen gelegenheid geweest om van de Staten een dankbaar
afscheid te nemen. Van dezen onwillig verzuimden plicht liet hij dep Graaf van solms
zich kwijten in zijnen naam ^

Weldra kwam de tijding aan van de overwinning door den Koning mei maksfeld l)ij slag bij/f'w/ocÄ.
Wisloch op TiLLY behaald. Een persoon, die in staal was mondeling bericht van den
veldslag te geven, werd in de vergadering der Staten binnengelaten, om de belangslel-

' Resol StaL-Gen. 14, 29, 30, 31 Maartj 4, 8, 15 April, 1622.
- llesoL Stat.-Gen. 16 April, 1622.

III Deel. 5 Stuk. 88

-ocr page 699-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— ling der Heren te bcYredigen. Jammer maar, dat om de vruchten van het behaalde
voordeel te plukken de onderneming moest voortgezet worden en hiertoe de middelen
ontbraken. Dus verzocht de Koning, dat de Staten hunne maandelijksche toelage met
het subsidie, hetwelk
Venetië aangevangen had hun te betalen, vermeerderen wilden.
Dan hoopte hij, dus schreef hij, met Gods hulp zooveel te w^eg te brengen, dat het
zijnen vijand berouwen zou, hem zoo onbehoorlijk behandeld te hebben i. Toch ging
de betaling der toegestane sommen niet vlugger in het werk, en verboden de financieele
bezwaren van de Provinciën
Gelderland^ Friesland, Overijsel en Groningen en Omme-
landen
een vast besluit te nemen om het subsidie na de maand April voort te zetten
Evenwel gaf men ferenz bij zijn vertrek goede beloften mede. Bovendien deed men
hem en den Graaf van solms, die, met een paar duizend gulden reisgeld van de Staten
te leen, mede naar de
Palts vertrok, hunnen Vorst den raad overbrengen, dat hij zich
toch niet lot onderhandelingen met den vijand zou inlaten: dit, zoo lieten Hun Hoog
Mögenden hem'zeggen, was het rechte middel om zijne zaak geheel te gronde te rich-
ten Maar voordat deze raadgevingen der Staten den ongelukkigen Koning ter oore
zouden komen, was zijne zaak reeds door de wapenen te gronde gericht, tilly en
Sliigbij CORDOVA verslocgen bij Wimpfen den Markgraaf van Baden na een hardnekkig gevecht:

had deze de gelegenheid willen afwachten om met mawsfelds macht vereenigd te strij-
den , de vijand ware tegen ^beider leger te zarncn niet bestand geweest. Vorst ghristiaan
van
Drunswijk, die na in November van het vorige jaar in het Bisdom Mainz het
hooAl te hebben gestooten, zich in
Westfalen genesteld had, was, in weerwil van het
verzoek van frederte , die hem dadelijk in de
Palts wenschte te gebruiken, door den
Prins van
Oranje teruggehouden, vermits zijn verblijf op onze grenzen spinola belette
iets van belang te ondernemen. Immers, waagde deze den Rijn over te trekken, zoo
kon GiiRisTiAAN hem den toevoer van levensmiddelen uit de Stiften
Munster en Keulen
afsnijden, en trok hij zijne meeste troepen zamen om iets tegen Vlaanderen of op de
Maas te ondernemen, zoo konden wij met een klein leger de verdediging van het be-
dreigde punt volhouden, en middelerwijl zou de Prins, met cnRiSTiAAw vereenigd, een slag
van belang hebben kunnen slaan en misschien wel
Wezel hebben kunnen veroveren.
Dus werden allerlei redenen aangevoerd, die het als onnoodig en onraadzaam deden
voorkomen, dat de Vorst naar de
Palts zou vertrekken. Zelfs toen aan de oevers der
Lippe hel land was uitgemergeld en giiristiaans leger gebrek aan levensmiddelen
begon te krijgen, vond de Prins beier, dat hij in het Munstersche ten koste der on-
derdanen van den Keurvorst van
Keulen zijn onderhoud zoeken, dan dat hij eindelijk

1 Resol. Stat.-Gcn. 17 Mei, 1622. 2 jiesol^ Stat.-Gen. 1, 2, 13 Junij, 1622.

3 Resol. Stat.-Gen. 23 Mei; 14, 15, 17, 21 Junij, 1622.

-ocr page 700-

DES VADERLANDS. 747

ΙΓ)·21~
1625.

naar de Palts trekken zou i. Nieüemin, terwijl men hier te lande meende, dat liij
werkelijk naar liet
Munster sehe op weg was liet guristiaan aldaar slechts eenige
ruiters onder den Graaf van stirum, die er geweldig brandschatte, achter en begaf
zich met zijne hoofdmacht naar het oorlogstooneel in de
Palts. Hier had hij zich met
MANSFELD nog niet kunnen vereenigen, toen hij met den vijand handgemeen raakte en
bij
Höchst verslagen werd Na deze dubbele nederlaag begreep de Paltsgraaf, dat de Slag bij IlöcM.
kans voorbij ^*as om met wapengeweld zijnen tegenstanders ontzag in te boezemen cn
zijn verloren grootheid te herwinnen. Docli vóór die veldslagen had de Keizer een mani-
fest uitgevaardigd, waarbij hij verklaard had, dat hij, geneigd om zich op ecne vrede-

H

lievende wijze met den oproerigen Rijksvorst te verstaan, slechts daarom de zaak met
de wapenen beslechten moest, omdat deze hem met de wapenen bestreed. Thans, nu
er van zijne drie legers twee geslagen waren, meende de Paltsgraaf den Keizer aan
zyn woord te kunnen houden. Dus ontsloeg hij Hertog ciiristiaan en Graaf mans-
FELD uit zijne dienst, dankte zijne eigene troepen af, stelde
lleidelheri], Mannheim en
Frankenthal onder de machtelooze hoede van Engeland en bouwde van nu aan alleen op
de diplomatische kunst van zijnen schoonvader. De Staten zouden hem anders nog niet in
den steek gelaten hebben. Immers nog in het begin van Julij was er in hunne verga-
dering sprake van de voortzetting van het subsidie voor nog drie maanden, en verze-
kerden zij den Resident van
Venetië, die hen aangespoord had den Koning van Bohe-
men
niet te verlaten, dat zij al wat zij vermochten, voor dezen Vorst zouden blij-
ven doen ^

Nadat mansfeld en de Bisschop van Ualherstadt door frederik ontslagen waren, be-
vonden zij zich in radeloozen toestand. Zij trachtten met hun leger van li>,000 man
voetvolk en 10,000 ruiters door
Lotharingen in Frankrijk te komen en wel in hel Mansfeld wil
Gebied van den Hertog van
Bouillon. Zulke gasten, die voor de zaak van hel Protestantisme
gestreden hadden en, zich te
Sédan nestelende, den Hertog, bij wien zijn neef de
Paltsgraaf thans zijn intrek genomen had, wellicht willens of onwillens op nieuw lot

' Gcdenkschr. v, Jhr. A. v. d. Cappellcn, 1, bl. 34, 35.

2 llesol. Stat-Gen. 15 Mei, 1622. ^ jtßsol. Slai.-Gen. 30 Mei, 1622.

\'ol[jens ΜΑπ.άτιι, Gcsch. d. Oestr. Kaiserst. B. III, s. 94, zou een Graaf stürm of stjuüm aan
de zijde van
christiaan bij Höchst gesneuveld zijn. Herman otto van stirüm, het is Avaar, was aan
christiaans legcr verbonden (zie hiervoor, hl. 681). Maar een Graaf van stirum was icort voor den
slag nog in het Munstersche, en na den slag lezen wij nog van eenen Graaf van
stinum in be-
trekking lot Vorst
christiaan. Evenwel er Avaren twee rui terofficieren van stirum cn mogelijk heeft
een der beiden in het gevecht den dood gevonden.

° liesot. Stat.-Gen. 4 Julij, 1622. » Resol. Stat.~Gen. 27 Julij, 1622.

88*

-ocr page 701-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

dubbelzinnige, zoo niet vijandige houding legen de Fransche Regering konden
medeslepen, moest het Bewind van
lodewijk XIII binnen zijne grenzen duchten
Ware Prins
matjrits in dezen lijd een minder oprecht vriend van Fra?i/mjk geweest,
hij zou het gevaar, dat dit Koningrijk aldus bedreigde, niet gewenscht hebben af te
wenden. Maar thans begeerde h^
Frankrijk op de geschiktste wijze van de ongelegen-
heid te ontheffen, en hij stelde den Staten voor, Graaf
mansfeld in hunne dienst te
nemen. Hiertoe bestond reden genoeg nadat de vijand
Bergen op Zoom was beginnen
te belegeren, terwijl men hem slechts door verzwakking van het leger te velde of
van de garnizoenen der grensvestingen van dit opzet kon afschrikken. Tevens trachtte
men van dc Fransche zijde, door de zaak van
eustache en van de kooplieden
van
St. Malo en Dieppe ^ juist nu weder op openbaar gezag door du maurier te laten
opvatten, onzen Staat te doen gevoelen, dat men, ten einde van lastige aanzoeken ont-
slagen en tegen willekeurige maatregelen, die onzen handel bedreigden, verzekerd te
zijn, het Fransche Bewind op de eene of andere wijze aan zich moest verplichten,
kino·mTtdePran" ' zeggen, hadden wij nu eenmaal waarborgen genoeg gegeven, dat wij

sehe Eegering eu de Hugenoten niet tesren hunne Regerinff zouden ondersteunen. In den winter van 1621
laet die van So- ^ ^ & &

chelle.

2 Zie hiervoor, bl. 630, 631.
4
ResoL Stat.-Gen. 1 Dec., 1621.

' Yergelijk v. d. Capellen, t. a. pl. bl. 68.
3 Zie hiervoor,
bl. 635. "

hadden de mededeelingen, door lakgerak in den geest van het in October aan du
maurier
gegeven antwoord 3 den Koning gedaan, bij de Gereformeerde Kerken en bij
die van
Rochelle den indruk gemaakt, alsof die Ambassadeur tegen die Kerken en hare
zaak was opgetreden: afschriften van zijne bij die gelegenheid gehouden rede waren te
Parijs in omloop en werden w tot spot van die van de Religie" op straat rondgedra-
gen Maar toch gaven de betrekkingen tusschen de onzen en de belegerden van
Rochelle gedurig stof tot verdenking van geheime verstandhouding. De Heer militière,
Gedeputeerde uit die stad, hield zich steeds te ^s Gravenhage op, drong op openbare
audientie aan, en werkelijk scheen de inwilliging van dit zijn verzoek in bedenking
genomen te worden. Die van
Rochelle, het is waar, behandelden onze schepen in
hunne haven vijandelijk: zij legden beslag op een schip van den Amsterdamschen Re-
gent
wiTTSz, lid van het Collegie der Gecommitteerde Raden van Holland, en rustten
het uit ten oorlog tegen hunnen Koning. Doch wie kon Aveten, of de Nederlanders zich
niet aldus wilden laten dwingen; wie kon verzekeren, dat de inbeslagname geen voorwendsel
was, en de zaak niet met den eigenaar van het schip was afgesproken? Dat de Staten het
gebeurde als eene daad van vijandelijkheid van die van opnamen, kon den ergden-

kenden misschien nog niet genoeg overtuigen. Althans moedigde 's Konings Raad nog steeds
de onbillijke vorderingen van Fransche Itooplieden aan en scheen de Koning te meenen,
den overgang van dat Nederlandsche schip in de dienst van die van
Rochelle niet beter te

-ocr page 702-

DES VADERLANDS. - 2676

kunnen beantwoorden, dan door op zijne beurt eenigc Zeemvsclie schepen door de zijnen te
laten aanranden en plunderen en een er van ten oorlog te laten toerusten. Later eischic
de Prins van gondé vóór
Bordeaux van een drietal onzer oorlogschepen, dat zij zich in
's Konings dienst zouden laten gebruiken, en toen zij zulks afsloegen, beantwoordde hij
deze w^eigering met kanonschoten. Zoo leden de onzen overlast van de beide elkander in
Frankrijk beoorlogende partijen. Maar de mededeelingen, die in het voorjaar van 1622 uit
Londen kwamen aangaande de houding onzer Gezanten aldaar tegenover Koning jagobus ,
den vriend tegelijk van
Spanje en van de Fransche Protestanten, ^ waren intusschen
wel geschikt om
Frankrijk te doen inzien, dat ten slotte de Nederlandsche Regering
haar bondgenoot zyn moest. Vandaar dat du maurier omstreeks het midden van April
(1622) van de wenschelijkheid gewaagde van het herstel der oude vriendschap: de Ko-
ning, dus verzekerde hij toen, was daartoe zeer geneigd, en hg zelf bood er zijne
diensten toe aan; kwam dal herstel tot stand, dan, zeide hij, vervielen van zelf al die
misverstanden van bijzondere personen in zaken van handel en scheepvaart. Zulk eene
taal, vergeleken met de berichten, die weldra aankwamen aangaande die vijandelijke
bejegening onzer oorlogschepen door condé, was wel een sprekend bewys van de wei-
felende staatkunde, die toen onder het bewind der sillerys te
Parijs aan de orde w^as.
Buiten staat om te doen yat richelieu weldra doen zou, en krachtig partij te kiezen,
droomden zij van mogelijk evenwicht en vrede zonder volstreden strijd, en hun eigen
stelsel te zeer wantrouwende om het Nederlandsche Bew ind Ie durven vertrouwen, leenden
zij nog steeds het oor aan de thans verouderde beschouwingen der uitgewekene Remon-
stranten — Evenwel voor het oogenblik had de zucht om met onzen Staat op ccnen
vriendschappelijken voet te verkeren, de overhand, en de Fransche Regering herstelde
het ongelijk tegen de onzen in de rivier van
Bordeaux gepleegd. Zoo du mauuiek se-
dert nog in last kreeg om de eischen van eenen eustagiie en der Oostindievaarders van
St. Malo te bepleiten, zal zulks slechts hebben moeten dienen om de Stalen Ie eerder
te doen besluiten lot het in dienst nemen van mansfelds leger, dat zich alzoo belet
moest zien in
Sédan post te vallen. Zoo naderde van lieverlede de lijd eener op we-
derzijds vertrouwen gegronde alliantie tusschen
Frankrijk en de Verecnigde Provinciën.
Voor du maurier, den vertegenwoordiger eener staatkunde, die nu had afgedaan, was
de tijd van aftreden nabij. Reeds verkreeg hij voor een paar maanden verlof naar
Frankrijky en in Augustus (1622) vertrok hij met een geschenk begiftigd derwaarts,

^ Zie hiervoor, bl. 689. Op dit tijdstip was de betrekking tusschen carleton en du maimien iu
den
Haag te minder vriendscliappelijk, omdat zij in geschil Avaren over een EngelscK scheepje,
dat door Fransclien te
Rotterdam Avas opgebracht. De Staten hielden zich zoo veel mogelijk on-
partijdig
[ResoL Stat.-Gen, 2, 3 Junij; 6, 15, 18, 21, 22, 25, 27 Julijj 2 Aug., 1622).

2 OüvnÉ, p. 312, 313.

1621-
1625.

701

-ocr page 703-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

loegerusl met de noodige Lericlilen aan den Koning en zijne Raadslieden, en ook aan
de Koninginne-Moeder, die ihans, onder den invloed van
Richelieu, het bondgenoot-
schap met onzen Staat begunstigde. Nu althans, hoopte men, zou
Franhrijk ons ein-
delijk weder willen gaan vertrouwen, en reeds vleide men zich, dat de tijd komen
kon, dat wy op nieuw een subsidie tot onderhoud der Fransche regimenten erlangden
Opdat niets deze zoo gewenschte en in onzen kommervollen toestand zoo hoog noodige
uitkomst in den weg mocht staan, was men in al dezen tijd hoogst toegefelijk op alle
punten, waar men
Frankrijks verlangen slechts met eenige mogelijkheid kon bevredi-
gen. De vj-ije uitvoer van bouwsloiTen uit
Vlaanderen naar Calais bleef toegestaan,
hoezeer deze vrijdom blijkbaar het vervoer van contrabanden dekte Een groot schip,
dat, alhier voor Fransche rekening gebouwd, aangehouden was, omdat men vermoedde
dat het aan
Spanje zou geleverd worden ten einde tegen ons gebruikt te worden, werd
ontslagen op het eerste bericht, dat het voor den Koning gebouwd was Een Spaansch
schip in de haven van
Boulognc was men bereid ongemoeid te laten, zoodra het door
den
Maire van Boulogne aangekocht heette te zijn en er de Fransche vlag op waaijen
zou Een ander schip, door een Hollandschen kaper opgebracht, werd ontslagen, daar
het heette, terwijl het in zee was, gekocht te zyn door den
Maire van Calais, en wel
»omdat men van den Goeverneur en den
Maire van Calais steeds diensten hoopte"
Slechts zijn recht om de officiers-plaatsen, bij de Fransche regimenten opengevallen, te
vervullen, handhaafde de Prins zelfs tegen den persoon des Konings

Het kostte zijne Excellentie geene moeite om de Stalen te overtuigen van de noodza-
kelijkheid om ons het ontslag van
manspeld uit de dienst van den Paltsgraaf ten nutte
Besluiten der te maken. Hun Hoog Mögenden besloten den Prins te verzoeken, iemand tot den

MANSFELD 7 te zenden, ten einde hem voor te stellen » zynen tocht te rich-

I

' Rcsol. Slat-Gen. 14, 24 Dcc., 1621. 20, 24, 25 Jan.j 15, 18 Febr.j 1, 3, 5, 12, 14,
28 Maartj 13, 15,
16, 18, 29 Aprilj 24, 29, 31 Mei^ 1, 4, G, 7, 11, 27, 28, 30 Junijj
30 Julijj 2, 4, 6, 8, 9, 11, 15 August., 1G22.

2 Resol. Stat.-Gcn. 20 Maart; 16, 30 Junij, 1622·

3 Resol Stat.~Gen. 7, 25, 28 Junij, 1622.

^ Resol. Slat.-Gen. 6, 21, 27 Julij, 1622. Toch begreep men, toen de Fransche vlag op dat
schip nog altijd niet werd uitgestoken, het door een paar oorlogschepen te moeten laten gadeslaan.

5 Resol StaL-Gcn. 28 Julij, 1622.

G Resol. StaL-Gen. 19 Maart j 20 Mei, 1622. CHaTiLLON Avas steeds met verlof in Fmn/cn)7c, waar
hij, hoezeer Protestant, des Konings zaak geen nadeel deed
[Resol. SlaL-Gen. 3Meij 1 Julij , 1622).

' In de Resol. van de Stat,-Gen. wordt de Graaf sedert dezen tijd veelal betiteld Prins mn
Mansfeld.

1

-ocr page 704-

DES VADERLANDS. - 2678

len naar Luxemburg of eenige andere Provincie der Nederlanden onder liet ffebied van 1621—

1625.

den Koning van iSpaw/e." Hun Hoog Mögenden zouden hem niet alleen het subsidie,
vroeger aan den Koning van
Bohemen verleend, blijven verstrekken, zoo lang hij in
het land blijven en den vijand afbreuk doen zou; maar hem ook in alles, zooveel mo-
gelijk, de behulpzame hand bieden. Wilde hij, bij voorbeeld, door het Guliksche
terugtrekken en den Rijn passeren om zoo weder in
Duitschland in te dringen, zij zou-
den hem eene brug verschaffen. Voorts, voegden zij er bij, zou Zijne Excellentie hem
mogen machtigen den naam van Hun Hoog 3Iogenden te gebruiken-y als zijnde in hunne
dienst. Eindelijk zou het aan den Prins staan, wat er betreffende deze zaak aan Vorst
GiiRiSTiAAN ZOU geschreven worden. Zulke besluiten waren den Prins naar den zin:
hij liet de Staten voor hunnen loffelijken ijver bedanken i. Ook was het thans zoo
ooit de tijd om geene opofferingen te ontzien. Het was bij het verlies van
Gulik niet
gebleven. In
Westfalen was de eene stad na de andere in de handen gevallen van 's IIendbik van

,. 1 1 , τ DEN BERG neemt

vijanus troepen, door iiendrik van den berg aangevoerd. Van twee bruggen om over vergciicidene
den Rijn te slaan voorzien, was hij in het begin van Mei met 10,000 man in de rich-J^^^^^®^^'"
ting van
Rijnberk opgetrokken, en na tot Dorlmund voortgerukt te zijn, in allerijl
teruggekeerd om, zoo het scheen,
Rees te bedreigen. Maar dit was slechts eene bewe-
ging, bestemd om zijn eigenlijk doel te verbergen, hetwelk hij len uitvoer bracht door
de 150 man Nedei'landers, die te
Lünen in bezetting lagen, lot capitulatie te nopen,
en bovendien
Cameji en Unna in te nemen, waarna hij Altena en Soest en weldra |
Hamm ging belegeren. Zoo zouden wij getuchtigd worden voor de rol, die giiristiaan van
Brunswijk in die oorden met onze toestemming had gespeeld. De Prins van Oranje
vond niet geraden iels rechtstreeks tot het ontzet dezer steden en lot de herovering dier
andere plaatsen te ondernemen, waarloe volgens het schrijven van den Brandenburgschen
Staatsdienaar, den Graaf van
sghwartsenberg, twee of drieduizend man zoo Ie voet als
te paard noodig zouden geweest zijn Trouwens wij wisten ons in het bezit van
te handhaven, ten spijt van den Aartsbisschop van
Keulen, die deze plaats na den aftocht
(Ier Brunswijkers had opgeeischt 3, en het overige deed het gerucht van eenen inval der
onzen in
Brabant. Werkelijk was Prins Hendrik inlusschen aan hel hoofd der ruiterij Prins hendeik
de Dem er overgetrokken en had tot voor Leuven, Meehelen en Brussel gestroopt. Ver-β™ Strooptocht
scheidene dorpen en huizen had hij verbrand, en de plattelandbewoners tot het betalen
BrabanL
van oorlogsbelasting gedrongen. Slechts zij, die betaalden of geld aanboden, waren
gespaard Op dit bericht keerde H
endrik van den berg uit Westfalen terug. Hij

' Resol Stat.~Gen. 30 JuHj; 8, 9 August., 1622.

- Resol. StaL-Gcn. 15, 20, 2.S Meij 1, O, 28 Junij; 22 Julijj 5, 10 August., 1622.

V. I). CAPELLES, LI. 48.

·'' ResoL Slat.-Gcn. 20, 23 Mei, 1022. vax der Capellen, bl. 48, 49, 50.

-ocr page 705-

1021—

1625.

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

liet er evemrel nog troepen achter, en Hamm was nog in Junij genoodzaakt, zich aan
onze vijanden over te geven
l. Tegen de maand Julij bracht Prins m.vurits hel leger,
als naar gewoonte, omstreeks
^s GravemveerdoïSchenkenschans ie doch hij maakte

geene enkele beweging om Duitschland in Ie trekken. Ook bedreigde de vijand onze gren-
zen tegelijk aan de zijde van
Staat s-Vlaander en in Brabant, aan den IJsclkant en bij
Coeverden en geschikter punt om tydig, den IJ sei, de Waal of den Βψι af, overal
troepen heen te zenden, kon er niet gevonden worden, dan waar de Prins thans weder
gelegerd was. Wel had hij het plan om
heivdrik van den berg, die tegen het begin
van Augustus
Goch vermeesterde en het op Gennep gemunt scheen te hebben, op den
voet te volgen. Doch voordat het daartoe kwam, had de vijand de stoutheid, in den
nacht van den dier maand 's Prinsen legerwachten te willen verrasschen. Hij werd
met verlies afgeslagen, doch van onze zijde de Hertog van
Saksen-Weimar ^ gewond
en de Scholsche ridmeester
balfour gevangen Van zijnen kant waagde de Prins kort
daarna eene poging om
Ilertogenhosch te overrompelen. Zij moest in den nacht uitgevoerd
Morden. Den Augustus begaf hij zich naar den omtrek van de vesting; doch in weer-
wil van allen mogelijken spoed kwam het voetvolk niet vroeger dan te twee uren in den
morgenstond van den volgenden dag eerst tot op een paar uren afstands van de stad. Dus
zou het volle dag zijn, voordat de aanslag beginnen kon, en alzoo rekende de vekl-
heer den toeleg mislukt. Den keerde hij met zijne manschappen naar 's
Graven-r

weerd terug Deze werkeloosheid en het mislukken van hetgeen men nog poogde,
gevoegd bij het verlies van die plaatsen , vroeger door Nederlandsche soldaten in
Westfalen
bezet, was evenzeer geschikt het vertrouwen der onzen te schokken, als den moed des
vijands tc verhoogen. — Maar om een juist denkbeeld te hebben van het benarde van
den staat van zaken, moet men mede den toestand, deels van onvermogen, deels van
onwil en traagheid in aanmerking nemen, waarin buiten de kei-n des Lands, dat is
Holland met Zeeland aan de eene en Utrecht aan de andere zijde, de Provinciën ver-
keerden. Die drie Gewesten vertegenwoordigden, als van den aanvang aan, nagenoeg
alleen een beginsel, dat moed gaf om te handelen, en hadden goederen verworven,
die waard waren ten uiterste en tegen de geheele wereld verdedigd te worden. In GéK
derland en Overijsel, daarentegen, waar men den vijand op vele punten binnen de gren-
zen had, was het er ver af, dat verontwaardiging over deze schande tot manhafte da?

Toestand en
stemming der ge-
moederen in
GeU
derland
en Ooer-
ijsel.

1 Rcsol. Stat,~Gen. 6, 18 Junij, 1622.

2 Rcsol. Stat.-Gen. 27 Aug., 1622. 3 Hcsol. Stat.-Gen. 20 Julij, 1622.

^ Hij liad tot het leger behoord, dat de Paltsgraaf iii Bohemen gediend liad (Zie hiervoqr.

Poging des
vijaiids om ons
veldleger te ver-
rasschen,

]\Iislukte aan-
slag tegen
's Iler-
togenVoscU,

1j1. 435). 5 V. D, capellen, 1)1. 63.

Resol. Stat.-Gen. 12, 24, 30 Julij3 8, 12 Aug., 1622. vak der capellex LI. 64 en 65,

-ocr page 706-

DES VADERLANDS. - 2680

den zou geprikkeld hebben. Iniegendeel, men maakte gebruik van de vernedering 1631—

10 2 'S

om eene verontschuldiging te hebben, ten einde minder hoog in 's Lands lasten aan-
geslagen te worden. Het denkbeeld om den vijand oorlogsbelasting te betalen, boezemde
er geenerlei afschuw in. ^ Verscheidene aanzienlijken, zelfs de Heer
boshof , gede-
puteerde van
Gelderland ter Generaliteit, waren min of meer verdacht van bedenke-
lijke verstandhouding of briefwisseling met het Hof te
Brussel·, van anderen ging de
spraak, dat zij zich lieten omkoopen om de invoering van krijgsbelasting in zekere
sleden en streken tegen te gaan, en Edelen, die openlijk de Roomsche godsdienst
waren toegedaan of den vijand schatting betaalden^, meenden nog de Landdagen te mo-
gen bijwonen, en moesten eerst door een besluit der Staten-Generaal van daar worden
geweerd Zoo was het geen vronder, dat de huislieden zich traag betoonden in hel
bewaken der posten, die bestemd waren om den vijand het invorderen van contribulien
te beletten; dat de wijkschansen in de
Tielerwaard en op de Veluwe langs den IJ sei
niets baatten, en de ingezetenen aldaar den vijand in weerwil der lol den aanleg ge-
maakte kosten schatting betaalden en dat slroopers doordrongen lol vrij diep in het
land. Uit
Overijsel trok de vijand bij brandschatting in 1621 meer dan 15,000 gul-
den in de maand, en in die Provincie had men » kwalijk een voet lands" vrij Reeds
waren de Staten van
Utrecht beducht, dat die zucht om met den vijand in verdrag te
komen ook tot binnen de grenzen hunner Provincie mocht overslaan ^, cn tot in
Holland
toe klaagde de Drost van het Land van Arkel, dat de boeren onwillig werden om de
wacht buiten op den dijk te houden, omdat, daar die van de
Tielerwaard » onder con-
tributie zaten," en de vijand aldaar vrijen toegang had, hunne huizen aan zijne lastige
bezoeken bloot stonden, terwijl zij de wacht hielden. Eerst waar de Haauwheid zoo ver
doordrong, werd door de veerkracht der Hollanders daartegen met hel zenden van
krijgsvolk, het aanleggen van betere bolwerken en hel stellen van prijzen op hel hoofd
van vijandelijke slroopers gewaakt Maar van
Gelderland en Overijsel was het niet te
Avachten, dal zij op geene kosten zouden zien om de boeren tol mannelijken tegenweer
en het Land overal in staat van verdediging tegen dc vermetelheid van den vijand te
houden. Zij drongen steeds op de vermindering van hare quote aan''', en weigerden
haar aandeel zoowel aan de subsidiën voor de oorlogvoerenden in
Duitschland, als aan

1 Zie hiervoor, bl. 626.

2 Resol. Stat.-Gen. 17 April; 26 Junij, 1621. Resol Holl 1621. bi. 392.

3 Resol. Stat.-Gen. 10 Febr. 1621. Resol. Holl. 7 Maart, 1622.

4 a. v. d. capellen, t. a. ,pl. bl 37—40, 46, 134, 135, 136. Resol, Stat.-Gen. 16 Dec. 1621.
31 Jan. 1622. 5
jicsol. Stat.-Gen. 21 Febr.; 26 Maart; 6 Mei; 15 Junij, 1622.

ö Resol. Holl. 5, 7 Maart, 1622. ^ Zie hiervoor, bl. 626,

111 Deel. 5 Stuk. 89

-ocr page 707-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— liel er evenwel nog troepen achter, en Hamm was nog in Junij genoodzaakt, zich aan
onze Tijanden OYer te geven Tegen de maand JuHj bracht Prins
ma,urits het leger,
als naar gewoonte, omstreeks
^ s Gravenwcerd oi Schenkenschans ie ycl^^e^ doch hij maakte
geene enkele beweging om
Duiischland in te trekken. Ook bedreigde de vijand onze gren-
zen tegelijk aan de zijde van
Staats-Vlaanderen in Brabant, aan den IJselhant en bij
Coeverdcn en geschikter punt om tijdig, den IJ sei, de Waal of den Rijn af, overal
troepen heen te zenden, kon er niet gevonden worden, dan waar de Prins thans weder
gelegerd was. Wel had hij het plan om
ηενβκικ van den berg, die tegen het begin
van Augustus
Goch vermeesterde en het op Gennep gemunt scheen te hebben, op den
voet te volgen. Doch voordat het daartoe kwam, had de vijand de stoutheid, in den
Poging des nachl van den dier maand 's Prinsen legerwachten te willen verrasschen. Hij werd
väilegerTc ver- "^^t verlies afgeslagen, doch van onze zijde de Herlog van Saksen-Weimar ^ gewond
rassclieu. ^^^ Scholsclie ridmeester balfour gevangen Van zijnen kant waagde de Prins kort
Mislukte aan- daarna ecne poging om 'ä Ilertogenhosch te overrompelen. Zij moest in den nacht uitgevoerd
"^'^'orden. Den Augustus begaf hij zich naar den omtrek van de vesting; doch in weer-
Avil van allen mogelijken spoed kwam liet voetvolk niet vroeger dan te twee uren in den
morgenstond van den volgenden dag eerst tot op een paar uren afstands van de stad. Dus
zou het volle dag zijn, voordat de aanslag beginnen kon, en alzoo rekende de veld-
heer den toeleg mislukt. Den keerde hij met zijne manschappen naar
Graven-r
weerd
terug Deze werkeloosheid en het mislukken van hetgeen men nog poogde,
gevoegd l)ij het verlies van die plaatsen, vroeger door Nederlandsche soldaten in
Westfalen
bezet, was evenzeer geschikt het vertrouwen der onzen te schokken, als den moed des
vijands te verhoogen. — Maar om een juist deukbeeld te hebben van het benarde van
den staal van zaken, moet men mede den toestand, deels van onvermogen, deels van
onwil en traagheid in aanmerking nemen, waarin buiten de kern des Lands, dat is
Holland met Zeeland aan de eene en Utrecht aan de andere zijde, de Provinciën verr
keerden. Die drie Gewesten vertegenwoordigden, als van den aanvang aan, nagenoeg
. alleen een beginsel, dat moed gaf om te handelen, en hadden goederen verworven,
Toestand en (lie waard waren ten uiterste en legen de geheele wereld verdedigd te worden. In GeK
moederen hiö^/- Overijsel, daarentegen, waar men den vijand op vele punten binnen de gren-
dei-land en Ovei--j^QYi had, was het er ver af, dat verontwaardiging over deze schande tot manhafle da-^

ijsel.

1 Resol. Stat.-Gen. 6, 18 Juni], 1622.

2 Hcsol Stat.-Gen. 27 Aug., 1622. ^ jx^sol Stat.-Gen, 20 Julij, 1622.

^ Hij liad tot liet leger behoord, dat de Paltsgraaf in Bohemen gediend liad (Zie hiervoor;
hl. 435). 5
v. d. capellex, LI. 63.

« Rcsol. Stat.-Gen. 12, 24, 30 Julij; 8, 12 Aug., 1622. van der Capellen Li. 64 en 65,

-ocr page 708-

DES VADERLANDS. - 2682

den zou geprikkeld hebben. Iniegendeel, men maakte gebruik van de vernedering 1621—
om eene verontschuldiging te hebben, ten einde minder hoog in 's Lands lasten aan-
geslagen te worden. Het denkbeeld om den vijand oorlogsbelasting te betalen, boezemde
er geenerlei afschuw in. ^ Verscheidene aanzienlijken, zelfs de Heer boshof, gede-
puteerde van
Gelderland ter Generaliteit, waren min of meer verdacht van bedenke-
lijke verstandhouding of briefwisseling met het Hof te
Brussel·, van anderen ging de
spraak, dat zij zich lieten omkoopen om de invoering van krijgsbelasting in zekere
steden en streken tegen te gaan, en Edelen, die openlijk de Roomsche godsdienst
waren toegedaan of den vijand schatting betaalden^, meenden nog de Landdagen te mo-
gen bijwonen, en moesten eerst door een besluit der Staten-Generaal van daar worden
geweerd Zoo was het geen wonder, dat de huislieden zich traag betoonden in het
liewaken der posten, die bestemd waren om den vijand het invorderen van contributiën
te beletten; dat de wijkschansen in de
Tielerwaard en op de Veluwc langs den iJsel
niets baatten, en de ingezetenen aldaar den vijand in weerwil der tot den aanleg ge-
maakte kosten schatting betaalden en dat stroopers doordrongen tot vrij diep in het
land. Uit
Overijsel trok de vijand bij brandschatting in 1621 meer dan 15,000 gul-
den in de maand, en in die Provincie had men » kwalijk een voet lands" vrij 4·. Reeds
Avaren de Staten van
Utrecht beducht, dat die zucht om met den vijand in verdrag te
komen ook tot binnen de grenzen hunner Provincie mocht overslaan ^, en tot in
Holland
toe klaagde de Drost van het Land van Arkel, dat de boeren onwillig werden om de
wacht buiten op den dijk te houden, omdat, daar die van de
Tielerwaard »ondercon-
tributie zaten," en de vijand aldaar vrijen toegang had, hunne huizen aan zijne lastige
bezoeken bloot stonden, terwyl zij de wacht hielden. Eerst waar de flaauwheid zoo ver
doordrong, werd door de veerkracht der Hollanders daartegen met het zenden van
krijgsvolk, het aanleggen van betere bolwerken en het stellen van prijzen op hel hoofd
van vijandelijke stroopers gewaakt Maar van
Gelderland en Overijsel was het niet te
wachten, dat zij op geene kosten zouden zien om de boeren tot mannelijken tegenweer
en het Land overal in staat van verdediging legen de vermetelheid van den vijand te
houden. Zij drongen steeds op de vermindering van hare quote aan en weigerden
haar aandeel zooAvel aan de subsidiën voor de oorlogvoerenden in
Dtiilschland, als aan

1 Zie hiervoor, bl. 626.

2 Resol. Stat.-Gen. 17 April; 26 Junij, 1621. Resol Holl. 1621. bl. 392.

3 Resol Slat.-Gen. 10 Febr. 1621. Resol. Holl. 7 Maart, 1622.

^ A. V. D. CAPELLEN, t. a. pi. bl 37—40, 46, 134, 135, 136. Resol Slat.-Gen. 16 Dec. 1621.
31 Jan. 1622. 5
Resol Stat.-Gen. 21 Febr.j 26 Maart; 6 Mei; 15 Junij, 1622.

ö Resol Holl 5, 7 Maart, 1622. ' Zie hiervoor, bl. 626.

III Deel. 5 Stuk. 89

-ocr page 709-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— andere lasten te voldoen, op grond dat eerst uitgemaakt moest worden, dat dit aandeel
naar een verminderd bedrag harer quote berekend zou worden l. Dus was liet reeds
in den winter van 1621 hoog tijd, dat dit vraagstuk eindelijk werd opgelost. Geene
goede woorden baatten om die Provinciën tot het betalen eener hoogere quote dan zij
vóór het Bestand voldaan hadden, te bewegen. Bij gevolg moest het gezag van den
Stadhouder en den Raad van State tusschen beide komen. Doch de Gedeputeerden der
beide Gewesten waren niet gemachtigd om te verklaren, dat hunne lastgevers zich aan
de uitspraak van den Prins en den Raad, als zij eenmaal geveld zou zijn, onderwerpen
zouden. Hier evenwel gold geen tegenstand meer. Niettemin, ten einde slechts door
overreding en niet door dwang het doel te bereiken, werd besloten, dat de Staten der
Provinciën, niet alleen die van
Gelderland en Overijsel, maar ook die van Friesland
en Groningen, alwaar mede de opbrengst der gewone en buitengewone lasten vertraagd
Averd, zouden uitgenoodigd worden bij een te komen om Gedeputeerden der Generaliteit
te ontvangen, die alle gronden zouden laten gelden, om hen tot het stipt voldoen hun-
ner verplichtingen, bepaaldelijk tot het dragen van de consenten voor 1622, te nopen
en ten bestemden tijde vertrokken, van beveren en gerestein naar de Landdagen van
Overijsel en Gelderland; pauw en baesdorp naar die van Friesland en Grotiingen
Intusschen zou de Prins met eenige raadslieden, ten dien einde door hem te kiezen,
in de zaak der quote van
Gelderland en Overijsel een voorslag doen, of zij zich daar-
mede vereenigen konden. De voorslag hield in, dat
Gelderland voortaan vier en een
half,
Overijsel twee en een half percent zou betalen. Die van Gelderland verklaarden
dezen voorslag niet te kunnen aannemen, en boden drie, die van
Overijsel een en drie-
vierde percent aan. Zoo zou dan nu van Generaliteitswege onderzocht moeten worden,
gelijk vroeger ten aanzien van
Zeeland geschied was of deze Provinciën werkelijk
onvermogend waren om meer te betalen. Natuurlyk waren zy ongenegen om tot zulk
eene blootlegging harer middelen over te gaan, en weder trachtte men van de zijde der
Generaliteit met haar in een vergelijk te komen. Thans verminderde de Prins en de
Raad van State den eisch voor
Gelderland op een vierde, voor Overijsel op twee en
een vierde percent; maar nu waren
Friesland en Groningen ongezind haar zoo veel te
gemoet te komen: ook zij, bweerden hare Gedeputeerden, leden last van den vyand en
zouden derhalve mede op vermindering harer quote kunnen aandringen. Reeds weigerde

1 Resol StaL-Geri. 11 Dec. 1621. 15 Febr. 1622. 2 j^g^o/. Stat.-Gen. 16, 17, ISDec. 1621.

3 Resol Stat.-Gen. 11 Febr.; 12, 24, 29, Maart, 1622. Aanvankelijk was schaffer aangeλve-
zen om met pauw naar de beide Noordelijke Provinciën te gaan. De reis van joachimi naar
Zeeland, lioezeer mede strekkende om liet dragen der consenten te bevorderen, had een minder
officieel karakter
{Resol Stat.-Gen. 15 Maart, 1622).

4 Zie hiervoor D. III. St. II. bl. 541, 542.

-ocr page 710-

DES VADERLANDS. 747

Friesland, even als Overijsel^ zekere compagniën, die ter harer repartitie stonden, te 1631—
betalen i, en toch Overijsel bleef zicli buiten staat verklaren meer dan twee percent
op te brengen: de vijand, liet zij weten, heerschte over liet geheele Gewest en eischte
de helft van alle domeinen en geestelijke goederen. Bovendien, hij stookte den landzaat
op door hem voor te houden, dat hij onder de Nederlandsche Regering te hooge be-
lastingen moest opbrengen. Dus betaalden de boeren geene pacht aan hunne Heren en
verliep het vertier in de steden ^ en in overeenstemming met deze schildering kwamen
de Steden
Steenwijk en Hasselt in Julij bij de Staten Generaal in beklag dat zij
door de Staten harer Provincie te hoog belast waren

Hoe de toestand van Drenthe was, wanneer het er in Overijsel dus uitzag,
laat zich denken. Dat Landschap klaagde zeer over onvermogen, en niet ten
onrechte, wanneer de schilderij nog waarheid behelsde, in November 1617 door
den Heer
van echten en den Secretaris van de Ridderschap en eigenerfden van Toestand van
Drenthe voor de Staten Generaal opgehangen: geen duizendste van het Land-
schap, zeiden zij, was vruchtbare grond; de armen moesten naakt en bloot loopen;
199 erven en ö4 hofsteden bleven onbetimmerd omdat men niet verzekerd zijn kon,
dat de lasten eenigermate door de voordeelen zouden worden opgewogen Toen werd
de som van 66,880 gulden, voor welke
Drenthe op den staat van oorlog gebracht was,
te hoog gerekend In 1621 was niettemin die som op 96,000 gebracht. Daarbij kwam
de brandschatting van den vijand Dit kon het Gewest niet opleveren en in 1622
werd aan hetzelve in mindering van zyne quote (die één percent bedroeg) vergund, met
de betaling van 74,ö55 gulden te volstaan In 1618 had
Drenthe getracht tot den
rang van achtste Provincie te worden verheven en vertegenwoordigers naar de Staten
Generaal te mogen zenden Daar zulk een nietig landje op deze wijze aan de Land-
en Grens-Provinciën slechts nog meer stemmen in die Vergadering zou verzekerd heb-
ben, zoo was dat recht haar niet zonder reden onthouden. Doch nu gebruikte men dan
ook, als het er op aankwam, Aveinig omstandigheden om haar tot betaling van hare
quote te dwingen. Zoo scheelde het weinig of de soldaten eener compagnie, die ter harer
repartitie stond, kregen in last, om zeiven wat zij noodig hadden te gaan invorderen
W^eldra echter kwamen er van de Heren Gecommitteerden, die den Overijselschen en

1 Hesol Stat,~Gen. 10 Blei; 25 Junij, 1622.

2 RcsoL Stat.~Gen. 24 Dec. 1621. 11, 31 Jan.j 3 Febr.j 9 Maart, 1622.

3 Resol Stat.-Gen. 2 Juli], 1622. Hesol. Stat.-Gen. 2 Wov. 1617.

s Resol Stat.-Gen. 15 Nov. 1617. ® Resol. Stat.-Gen. 16 Julij, 1621.

' Resol. Stat.-Gen. 14 Julij, 1622. ^ Resol. Stat.-Gen. 27 Oct.; 17, 21 Nov. 1618.

9 Resol. Stat.-Gen. 3 Mei; 3, 6 Junij, 1622.

89*

-ocr page 711-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— den Gelilerschen Landdag bezochten, gunstige berichten omtrent de vaderlandslievende
en manhafte gezindheid
Yan de leden dier Vergaderingen De berichten van pauw

Toestand en en baesdokp omtrent hun wedervaren op den Landdag van Friesland waren niet zoo

stemming der . i i i · i i · i i ο

gemoederen in gunstig Deze Provmcie bezat slechts een zeer matige opgewektheid om met de Staten

'nes an . Generaal mede te werken. Zy was ijverzuchtig op Holland, en begreep, dat het be-
paaldelijk deze Provincie was, welke al die inspanning ten oorlog van de andere Leden
der Unie vergde, en dat die oorlog meer byzonder strekken moest om
Holland voor
den ondergang en bij het behoud van den door haar in de wereld veroverden rang te
bewaren. Wel had zij zich begerig getoond om denzelfden weg van welvaart en ont-
Avikkeling in te slaan, toen zij met
Groningen in 1618 Holland en Zeeland verweet,
dat de andere Provinciën van de baten der Oost-Indische Compagnie buitengesloten
waren, en niet alleen de verlenging van het octrooi dezer Maatschappij slechts onder
beding van deelgenootschap aan hare voordeden verklaarde te zullen inwilligen, maar
ook op de oprichting der West-Indische Compagnie aandrong, alsof deze haar eene
gelegenheid geven zou, die vroeger verzuimd was Doch de rechte grondslag tot
zulke pogingen ontbrak in
Friesland. Er waren geene steden zoo machtig en met
zulke vermogende burgers als in
Holland. De Edelen met het platteland en het Hof
hadden er een groot overwicht, en die misten de vereischte belangstelling in handels-
ondernemingen en duchtten veeleer de uitbreiding van het gezag en den invloed der
Steden. Dit bleek ten duidelijkste in 1622. — Behalve te
Leeuwarden en te Franeker,
werden de Regeringen in de Steden benoemd door den Stadhouder en het Hof, in het-
welk de Steden slechts door drie van de twaalf leden vertegenwoordigd w^aren. In dat
jaar nu verordenden de negen Steden, volgens het haar voorbehouden recht, dat voortaan
hare Magistraat zou benoemd worden door den Stadhouder, de drie vertegenwoordigers
van de Steden in de Gedeputeerde Staten, en door hare drie vertegenwoordigers in het
Hof. Hiertegen verzette zich het Hof op de hatelijkste wyze, voorspellende dat die
orde, eenmaal gevolgd, tot omwenteling en oligarchie zou leiden, en de Staten onder-
drukten de poging, door de Steden gewaagd, als ware »het Vaderland," dat is, de
Provincie, daardoor met den ondergang bedreigd Deze oneenigheid bleef niet binnen
de grenzen der Provincie besloten: immers, hield de eene partij de Consenten in, ten
einde de Staten-Generaal het belang te doen gevoelen, hetwelk de Staat er bij had
dat zij haren zin kreeg, de andere deed zulks ook. Zoo verschenen er dan buitengewone
Gedeputeerden van de drie Leden van het Gewest,
Oostergoo, Westergoo en Zeven-

ï Resol. Stat-Gen. 5, 16 Apr. 1622.

2 Resol StaL-Gen. 7, 12 Mei, 1622. 3 Zie liiervooF, bL 249, 250, 251.

^ aitsema,-t. a. pl. hl. 211, 212.

-ocr page 712-

DES VADERLANDS. - 2686

709

wolden, om over het vierde Lid, de Steden, te klagen l. De Staten-Generaal erken-
nende , dat »de dienst van 't Land in dit hagchelijk tijdsgewricht ten lioogste aan het
herstel der eendracht was gelegen," noodigden de Steden uit om ook hare Gedepu-
teerden naar
Ilage te zenden, ten einde de zaak » met Gods hulp" mocht bijgelegd
worden De Gedeputeerden verschenen; de zaak werd onderzocht, eene schikking
beraamd; maar de vertegenwoordigers der drie Leden namen er kennis van met de
verklaring, dat zy wel wisten, dat hunne lastgevers ze niet zouden aannemen. Aan-
vankelijk vernamen de Staten-Generaal deze verklaring met ongenoegen en zij ver-
zochten de Stadhouders de hand aan de zaak te willen houden, opdat de voorslag,
door Hun Hoog Mögenden gedaan, mocht aangenomen worden. Doch op een schrif-
telgk vertoog der drie Leden sloegen zij een kalmer toon aan: het was slechts
een voorslag: de meening was niet, de Stalen daaraan te hinden, en men zou ten
overvloede nog Gecommitteerden der Generaliteit naar
Friesland zenden om te trachten
het geschil geheel en al naar genoegen bij te leggen 3. — Bij zulk eene stemming der
gemoederen in
Friesland maakte dan ook in dezen tijd de Admiraliteit te Dolckum in
vergelijking met de geweldige krachtsinspanning van de Hollandsche Admiraliteiten en
van de Zeeuwsche Admiraliteit eene droevige vertooning. Zij klaagde slechts over in-
krimping harer middelen, mede ten gevolge van de handelwijze der Admiraliteiten van
'Rotterdam en Amsterdam, die zekere haar toekomende inkomsten aan zich trokken —
Op deze wijze laat zich de traagheid van
Friesland in het vervullen harer aan de Unie
verschuldigde financieele verplichtingen verklaren. Niet dat daarom bij dit Gewest het
denkbeeld zou opgekomen zijn om zich met den vijand te verstaan. O neen! maar
Friesland meende, · dat zij zich zelf met hare eigene krygsmacht wel zou welen te ver-
dedigen. Beschikten de Generaliteit en de Prins ter uitvoering van algemeene krijgs-
plannen slechts niet over de Compagniën, die zij wel ter harer repartitie wilde houden
en dan ook binnen hare Steden in garnizoen wilde laten, zoo zou zij wel voor hare
eigene verdediging zorgen. Zulke denkbeelden brachten te weeg, dat de Stalen van
Friesland nog en wel zeer ernstig moesten aangemaand worden om de Compagniën,
die zich in hunne Provincie bevonden, in genoegzaam aantal te laten uittrekken, toen

1 Resol. Stat.~Gen. 11, 23 Aug. 1622. Be Staten-Generaal erkenden echter die Gedeputeerden
iiiet als vertegenwoordigers van de Staten van
Friesland, alvorens zij eenen lastbrief van dc
onverdeelde Staten der Provincie ingeleverd hadden. Zulk een lastbrief werd geleverd, doch
niet zonder protest der Steden
{Resol. Stat.-Gcn. 20 Aug. 1622).

2 Resol. Stat.-Gen. 25 , 29 Aug. 1622.

3 Resol. Stat.-Gen. 27 Sept.; G, 7, 11, 12 Oct. 1622.

^ Resol. Stat.-Gen. 27, 28 April; 7 Mei; 28 Juni], 1622.

1621—
1625.

-ocr page 713-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1631_ (Ie Prins ze lot Yerdediging van den IJsel noodig had, en dat daarbij van de zijde der
Generaliteit de vei'zekering gegeven moest worden, dat zij zich niet verder van de
Friesche grenzen zouden verwijderen i.

Staat der zake Ook de Provincie Groningen en Ommelanden was achterlijk in de voldoening van hare
^^mellmlel ^^ schuld aan den Staat der Vereenigde Landen, Hier evenwel bloeide eene stad, die op
een roemrijk verleden kon bogen, en waar het nooit aan machtige burgers had ont-
broken. Jammer slechts, dat deze Stad het nooit, met de
Ommelanden eens was.
Steeds had zij haar belang gezien in het bedwang over die
Ommelanden uit te oefenen,
en nog in 1622 stonden de geschillen tusschen Stad en Land over de heffing der be-
lastingen de vereö'ening van de rekening der Provincie met de Generaliteit in den Aveg.
De partijen lieten zich bewegen om Gecommitteerden naar
Graven/iage te zenden,
waar over haar geschil eene uitspraak zou gedaan worden, aan welke men willens was
zich te onderwerpen

Een dergelijk geschil, dat evenzeer het zijne toebracht om de opbrengst der quote
tegen te houden, was er tusschen de Ridderschap en de Steden van het Kwartier van
Nijmegen, De twist w^erd door de Gecommitteerden van beveuen en gerestein bijge-
legd 3 5 maar niettemin bleef de zaak der quote van
Gelderland, en, in weerwil van
de gunstige berichten vroeger gegeven, ook die der quote van
Overijsel, nog altijd
onafgedaan, waardoor niet alleen eenige Compagniën onbetaald bleven, maar ook de
Voorslag tot bewilliging der buitengewone lasten achterbleef. Deswegens verschenen de beide Stad-
st^Hng^derquote^ Raad
Van State, den SOs'^cn jyjiij 1622, ter vergadering der Staten-Ge-

cT^^^^^^ ^ ^^ verzochten gemachtigd te worden om ten minste voorloopig en voor dat
jaar alleen de beiden quoten bij uitspraak te mogen bepalen: later zou de zaak na
een opzettelijk onderzoek aangaande de middelen der beide Provinciën blyvend geregeld
kunnen worden. Deze machtiging werd verleend, en de quote van
Gelderland op
die van
Overijsel op bepaald. Wat op deze wyze nog te kort zou komen (immers
^vas de begrooting opgemaakt in de veronderstelling, dat de volle quote der laatste ja-
ren betaald zou worden), zou uit het subsidie van
Venetië en uit de brandschattingen
gevonden worden. Dit besluit werd genomen in weerwil dat die buitengewone inkomsten
grootendeels reeds voor andere uitgaven, bepaaldelijk voor de aannemei's der fortifica-
tiën die om betaling schreeuwden, bestemd geworden waren. Maar hiermede was de
zaak nog niet afgedaan. Eerst kwam
Groningen op tegen de toegefelykheid aan Gelder^
land
en Overijsel betoond, Deze Provinciën, dus spraken de Groningsche Gedeputeer··

f

1 Resol Stat.-Gen. 12 Mei; 30 Aug. 1622. 2 Resol. Stat.~Gen. 19, 20 Mei, 1622,

3 Eesol. Stat.-Gen. 9 Junij, 1622. Tocli hield de oneeni{jheid niet dadelijk op. Zie v. d, ca-
i'ELLEK, I, bl. 132, 133, 135, 136, 137- ^ Resol Stat.-Gen. 14 Jan. 1622.

-ocr page 714-

DES VADERLANDS. - 2688

den, zouden, vermits zij een groot aantal vaste steden bezaten, hare vorige quote >Yel 1621—

1C29.

kunnen betalen, zoo zij slechts de algemeene middelen van consumptie verkozen in te
voeren. Kon
Groningen het genomen besluit niet keren, dan was zij toch niet gezind
by te dragen tot de uitgaven, die liet te kort moesten dekken: veeleer zou zij zelve
op · vermindering harer quote aanspraak mogen maken. Daarna verklaarde zich
Friesland
in gelijken zin, maar met vrij wat meer bitterheid: berustten de Provinciën bij de uit-
spraak van Zyne Excellentie, zoo zou
Friesland zich gedwongen zien, hare quote mede
te verminderen — Geen wonder, dat by zulk eene weerbarstigheid eene klacht ge-
hoord werd, als de Raad van State tegen het eind van Julij slaakte. De Raad, heette
het, wist niets anders te zeggen, dan dat het wel een bedroefde en beklagelijke zaak
was, dat de Provinciën zich den grooten nood van het gemeene best niet meer aantrok-
ken: op deze wyze was het onmogelyk den staat op te houden

En hoe was het in dezen lijd met onze bondgenooten gesteld? Hadden wij van het
Buitenland eenigen bijstand te hopen? — Zoolang het
reces van Bremen van onze zijde Gcziudheid
niet was bekrachtigd was er op geen subsidie van Denemarken^ en in de iegenwoor-ΐβηοηζοΓααηζίόΤ.
dige omstandigheden op geen deelneming van deze Mogendheid aan den oorlog te
rekenen, en na dat schrijven aan ulefelt, in November 1621, of het nu voor
Dene-
marken
de tyd niet was, om met Engeland en onze Republiek een drievoudig verbond
te sluiten schreef Koning ghristiaan brieven, van dien aard, dat de Staten ten
einde den slechten indruk, dien zij maken moesten, te voorkomen, besloten ze geheim
te houden Niet minder ongunstig moest worden opgenomen, wat onze Agent, pieter
isAäcs, te
Koppenhagen berichtte, te weten, dat zijne Majesteit voorhad met den Koning
van
Spanje in onderhandeling te treden om zijnen onderdanen gedurende den oorlog
handelsvoordeelen te verzekeren 6. Trouwens, dat de Koning zich geenerlei ongelijk
van onze zeevaarders zou laten welgevallen, bleek hieruit, dat zijn Admiraal in den
zomer (van 1622) drie Hollandsche schepen voor goeden prijs verklajurde en te
Koppen-
hagen
opbracht

Wat den Keurvorst van Brandenburg betreft, in Februarij (1622) kwam zijn staats- De betrekkin,
dienaar, de Graaf van schwaktsenberg, te
^s Gravenhage^ om de vroeger 8 onbepaaldΙβ^^^ο™^'^ J®"
gebleven punten af te handelen. Weldra was men het op die punten eens en werd de ^^ger^T
alliantie den lOf^®*! Maart geteekend om ten bestemden tijde geratificeerd te worden.
Evenwel werden in Junij de Heren noordwijk en joachimi naar
Emmerik afgevaardigd

» Resol Stat.-Gen. 29 Junij; 1, 14, 15 Julij, 1622. 2 HesoL Siat.-Gen. 27 Julij, 1622.

3 Zie hiervoor, bl. 658. Zie hiervoor, bl. 681.

δ Resol. Stat.-Gen, 10, 11, 17 Dec. 1621. « ResoL Stat.^Gen. 24, 25 Febr. 1622.

'üeso/. StaL-Gen. 11, 15 Aug. 1622. β Zie hiervoor, bl. 647, 648.

-ocr page 715-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

iß2l— om met schwartseinberg , vóór zijn Tertrek naar den Keurvorst i, over de uitvoering van
sommige artikelen te spreken
2 Later werd de Heer gijsbert yan boetselaar, Heer
van
Houweel, als Geldersche Edelman aan die beiden toegevoegd, omdat de belangen
van
Gelderland hier in aanmerking kwamen, daar er gezorgd moest worden dat het
traktaat de accoorden, vroeger tusschen
Gelderland en Kleef aangegaan, niet ontze-
nuwde Het traktaat strekte naar luid van den aanhef, om het recht van den
Keurvorst op zijn aandeel in de Guliksche en Kleefsche Landen te verzekeren en be-
paaldelijk om te voorkomen, dat geene plaatsen in dat Gebied bezet werden door de-
zulken, die niet verzocht waren of mochten worden om dat recht te handhaven. In-
derdaad moest het dienen om 's Keurvorsten gezag in de door of voor hem ingenomen
Landen te verzekeren of eigenlijk eerst geregeld in te voeren, Zoo bepaalde het, dat
Hun Hoog Mögenden den Keurvorst behulpzaam zouden zijn tot de invordering der be-
lastingen , en zouden te weeg brengen, dat zyne Hoogheid de helft van alle domeinen
en van de inkomsten van alle rentmeesterschappen in al de Guliksche en Kleefsche
Landen ontvangen mocht, en dat geene ambtenaars werden aangesteld dan die hem aan-
genaam waren. Zóó eerst kon het bezit voor den Keurvorst eene waarheid worden,
en de Slaten hadden tot zulk een doel zelfs opofieringen over, vermits anders de vij-
andelijke partij zich lichtelijk overal die Landen op hunne grenzen zou hebben uitge-
breid. Aldus van de noodige inkomsten verzekerd, verbond de Keurvorst zich een re-
giment van 1000 man en voor het eerstvolgende jaar nog 500 man daarboven te
onderhouden. Bekwam hij of zijne opvolgers al de Guliksche en Kleefsche Landen, of
slond hij zijn aandeel af, dan was hij of zijne opvolgers verplicht nog 20 jaren lang
5000 man te onderhouden, waartoe de Staten dan insgelijks de opbrengst der belastingen
waarborgden. Op deze wijze zou ieder Bewind, dat zich hier vestigde, om van de
baten des Lands verzekerd te zijn, beschermeling en afhangeling der Staten moeten
wezen. Eindelijk, wilden de Stalen de eene of andere plaats bezetten, die de Keurvorst
nog niet meester was, zoo zou het hun vrijstaan zulks met hun eigen krijgsvolk te
doen, zonder eenige medewerking van den Keurvorst, die niettemin een derde der kos-
ten voor zijne rekening zou nemen. — De zending der bovengenoemde Heren moest
strekken om te bewerken, dat in de Kwartieren, die alsnog in de macht van den Keur-
vorst waren, middelen van consumptie werden ingevoerd op den voet van de Generali-
teit of van
Gelderland, of zoo dit niet doenlijk was, dat op eenige andere wijze voor

' De Graaf had haast, Avant hij moest tegenwoordig zijn bij eene ontmoeting tusschen zijnen
Keurvorst en dien van
Saksen.

2 ResoL Stat.-Gen. 10 Febr.; 1, 29 Maart; 28 Mei; 3 Junij, 1022.
Resol Stat.-Gen. 2, 6 Junij, 1G22.

-ocr page 716-

DES VADERLANDS. - 2690

de geregelde ontvangst van genoegzame middelen werd gezorgd, en dat uit die streken, 1621 —

1625.

welke in handen van Spanje of Palts-Neuburg waren, contributiën werden getrokken
op den voet, waarop de Staten ze in
Brabant en elders hieven. Voorts, dat al die hef-
fingen door beambten van Hun Hoog Mögenden zouden mogen geschieden, opdat, heette
het, de ongunst van de strenge invordering niet op den Keurvorst mocht neerkomen;
maar inderdaad, opdat Hun Hoog Mögenden van de aanwending der schatting ten be-
hoeve van het onderhoud des krijgsvolks, en niet tot andere einden, verzekerd zouden
zijn. Ook wenschten de Staten dat krygsvolk in hunnen eed gebracht, en de officieren
door den Prins van
Oranje, evenwel uit »bevoegde in geborenen" van de Kleefsche of
Guliksche Landen,*benoemd te zien i. — De Graaf van scuwARTSENBERa zag onoverko-
melyke zwarigheden in de invoering der middelen van consumptie, die, zeide hij,
niet dan met dwang zou kunnen geschieden, en de andere punten noemde hij meeren-
deels nieuwigheden, waaraan ten tijde van het sluiten der alliantie niet was gedacht,
verklarende, dat hij noch van zins noch bij machte was om zich in eenige nieuwe
handeling in te laten. Het aanbod om de belastingen door Nederlandsche beambten te
laten invorderen, sloeg hij af als strekkende tot »verkleining" van zijne Doorluchtig-
heid, en niets meer wilde hij toestaan, dan dat telkens een afschrift van de rekèning
der ontvangst aan den Prins van
Oranje werd medegedeeld. Het punt van de benoe-
ming der officieren door den Prins werd evenmin verkregen, maar uitgesteld, totdat de
Keurvorst daarop gehoord zou zijn. Van hunne zijde bleven de Staten op de meeste
punten geenszins het uiterste vorderen; maar zij stelden zich tevreden met bepalingen,
die ten minste eenigen waarborg gaven. Het overige beloofde scnwARTSENBERG aan de
nadere overweging van den Keurvorst aan te bevelen. En van dien Vorst had men
reden alle inschikkelijkheid te verwachten. Zijn streven was het Hertogdom
Pruisen
in zijn Huis te verzekeren, en over dat Gebied zijn gezag, nog ruim zoo onzeker als
in het Kleefsche, te vestigen. Daartoe had hij geld noodig. Dat de Staten hem al
weder toestonden, de aflossing eener schuld van 248,000 gulden uit te stellen, en de
betaling van een rentelast van bijna 58,000 gulden op nieuw voor een jaar voor hem
op hunne rekening namen ^ ^ zulks was nog niet genoeg: 2ö,000 gulden kwam hij te
kort om eenige steden in het Kleefsche te versterken, en die som kon hij niet opnemen,
zonder dat de Staten hun krediet voor hem overhadden Maar bovendien, om aan geld te
komen, ten einde »zijpe zaken in
Pruisen op beteren voet te brengen", wenschte hij

' Zie hunne Instructie vóór het Rapport, in het Rijksarchief. Aan dit Rapport zijn de mede-
gedeelde bijzonderheden ontleend. Het traktaat van 10 Maart vindt men in de
Resol. der Slat.-
Gen.
4 Junij, 1622.

2 nesol. Slat.-Gen. 26 , 28 Febr. 1622. ^ Respl. Stat.-Gen. 9 Maart, 1622.

III Deel. 3 Stuk. 90

-ocr page 717-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1631— de domeingoederen van Kleeft Emmerik^ Rees, Lobith, Ravestein, Gennip en an-
dere plaatsen Ie verpanden, en met dit aanbod wendde hy zich tot
Holland. De zaak
werd aanvankelijk zeer geheim en niet in de volle Vergadering der Staten van dit Ge-
west behandeld, maar enkele leden, door de Vergadering aan te wijzen, werden door
den Raadpensionaris uitgenoodigd, daartoe in een geheim onderhoud te treden
Ook was de vraag gewichtig genoeg. Liep men geen gevaar, dat de Keurvorst die plaat-
sen op onze Grenzen aan personen te pand zou geven., die ons verdacht moesten zijn?
Was men dus niet bijna genoodzaakt, het aanbod aan te nemen? en zoo men dit in
beginsel aannam, zou zulks van wege de Generaliteit, of van wege
Holland, of einde-
lijk van wege Nederlandsche bijzondere personen geschieden? Op deze vragen, hun in
de zitting van Maart medegedeeld, zouden de Staten van
Holland zich bedenken. Maar
de meerderheid, vond het, wegens de » groote benaauwdheid van den Staat en de kort-
heid der financiën," onraadzaam om van Staatswege die pandschappen aan te nemen,
en de zaak werd aan bijzondere personen overgelaten

Verzoek van Een andere natuurlijke bondgenoot, die ons echter slechts offers vergde, was Genève.

Gbtigvg om Ijii"

stand. ®en December, 1621, verscheen turretinus, door deze Stad afgevaardigd, in

de Staten Generaal, om haren gevaarvollen toestand af te schilderen Hij liet het
hier niet bij, maar wel wetende, van waar de hulp komen moest, verscheen hg ook
voor de Staten van
Holland. Hier stelde hij op nieuw met levendige redenen voor,
tlat de vernietiging van het Protestantisme te
Genève mede behoorde tot de plannen van
dcn^Hertog vanherstel van het Katholicisme, thans beraamd. Aan den Hertog van Savoije
Savoye. scheen de laak toegewezen om die kleine Republiek te onderdrukken, en om hem

daarloe aan te moedigen opende hem de Keizer de glansrykste uitzichten. Hij dreigde
Genève met een beleg, en gaf als reden op, dat zulks moest dienen om uitvoering
te geven aan het recht, dat zijn zoon. Prins tombiaso, als bisschop, op het Bisdom
Genève van den Paus gekregen had. — Dadelijk besloten de Staten van Holland,
de Stad, waar zoo vele Nederlanders hunne opleiding gekregen hadden en kregen,
en die zij vroeger reeds ondersteund hadden, ook ditmaal niet te laten varen. Zij
bepaalden, dat hunne Gedeputeerden ter Generaliteit zouden voorslaan, aan
Genève
de som van 20,000 gulden te schenken met belofte van ruimeren onderstand, als de
nood nader kwam, en tevens eenen brief aan den Hertog van
Savoye te schrijven om
hem, zoo mogelyk, van zijne vijandelijke plannen te doen afzien. Een geruimen tijd

' Dit Avas de zaak, die verhandeld werd in de »secrete communicatie" van 11 Dec. 1621.
Er waren in dezen tijd meer zulke geheime bijeenkomsten.

2 Resol. Holl 23 Maart; 21 Apr.j 10 Mei, 1622.

3 Zie hiervoor, hl. 677.

-ocr page 718-

DES VADERLANDS. 747

hield het aan, eer men in de Staten-Generaal tot een besluit kon komen om te mid- 1021—

den van onzen nood alweder geld, en dat waarschijnlijk te vergeefs, ten offer te brengen.

Intusschen verleende men den Geneefschen Afgevaardigde bij voorraad eene aan\Yijzing

om bij den Ontvanger-Generaal 10,000 gulden te bekomen, Avaarvoor de Provincie

borg zou blyven. Doch Holland verlangde, dat eerst de andere Provinciën zich bereid

zouden toonen om"zich de zaak mede aan te trekken, en de aanwijzing bleef onbetaald.

Dat de hoofdstad van het tialvinisme in haren nood wegens de karigheid of armoede der

Provinciën, die kort te voren in den naam van het Calvinisme eene revolutie tegen Holland

hadden doorgedreven, hier te lande thans geen 10,000 gulden zou kunnen bekomen,

die schande was te groot, en alsnu werden de 20,000 gulden ten volle toegestaan, jade

Prins stelde voor, die bijdrage met nog 10,000 te verhoogen, hetgeen echter voor het

oogenblik te veel gevergd was. Turretinus evenwel wilde nog eene poging wagen om

het subsidie tot 50,00'0 gulden vermeerderd te krijgen. Hij verscheen den ll·^·^» Maart,

1622, andermaal voor de Staten-Generaal. Thans wist hy te verhalen, dat de Hertog

van Savoye een leger van ongeveer 50,000 man op de been had, waarmede hij reeds

tot Thonon op vier of vijf mylen afstands van Genève was voortgerukt. Op Italië had

hg het niet gemunt, want de Paus was zijn vriend, en deze beijverde zich om de oorlog

van Italiës bodem te weren. Neen, de Keizer en Spanje stookten hem op tegen zijnen

zwakken nabuur: dat hij troepen uit hel Graafschap Bourgogne^ trok, bewees, dat hij

het met Spanje eens was. Zijn Gezant te Parijs spande zamen met den Pauselijken

Nuncius om het Fransche Bewind tot de zijde van Spanje en het Katholicisme over te

halen, en had gezegd, dat het thans de tijd was om de Hugenoten te vernielen. Was

de Hertog tot zulk een doel in Zwitserland dienstbaar, dan kon hy er op rekenen, dat

hij de Waalsche Protestantsche Cantons tot zijn loon onder zijn gebied zou brengen.

Reeds had hij den titel aangenomen van Luitenant- en Commissaris-Generaal van den

Heiligen Stoel tot herstel van de Roomsche Godsdienst en het Bisschoppelijk gezag te

Genève. Die van Bern versterkten dan ook reeds hunne stad, en lichtten troepen onder

den Graaf de la suse Geen andere reden dan het geloof kon er zijn, dat een vorst,

met wien Genève in eenen voor God en de menschen bezworen vrede leefde, deze Stad

dus bedreigde. Al was het nu ook, dat de Vereenigde Provinciën voor de gemeene

zaak ontzettende lasten droegen; een kleine Republiek, als Genève^ kon alleen den

gemeenschappelijken vijand niet afweren. Aan haar behoud en aan dat van hare school

was allen rechtzinnigen grootelijks gelegen. Zij was de band tusschen de rechlgeloovigen

^ La Franche Comté.

2 Niet lang geleden had echter süriako verklaard, dat Venetië karel emmanuels vorstelijk woord
Jiad verkregen, dat hij tegen
Bern geene vijandelijkhede^ aanvangen zou (^Resol, Stat.-Gen.,
31 Jan., 1622).

90*

-ocr page 719-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

in Frankrijk, Zwitserland en Duitschland. Dus moesten wy in dezen vreeselijken storm
het scheepje een touw toewerpen, hetgeen het groote schip geen nadeel doen zou, maar
het kleine Toor vergaan zou bewaren. Na de inspanning zou de redding komen, welke
zij hoopten en verwachtten van den eeuwigen Zoon Gods, die zich, zoo bad hij, den
beschermer dezer doorluchtige Provinciën zou betoonen. — Zoo sprak de Hoogleeraar
der Geneefsche Godgeleerde School in de vergaderzaal der Staten-Generaal en vier
dagen later voor de Staten van
Holland tot de mannen, van wier moed en kracht de
zaak van de Gereformeerde Godsdienst in dezen bangen tijd afhankelijk was, en dadelijk
was de meerderheid der Staten van
Holland geneigd om ter Generaliteit voor te stellen
het subsidie tot 50,000 gulden te verhoogen, en daarenboven nog 10,000 gulden in de
maand te beloven voor het geval, dat de stad werkelijk belegerd zou worden. Spoedig
werd dit met algemeene stemmen besloten. Doch
Gelderland, Friesland en Overijsel
gaven tot deze buitengewone uitgaven evenmin machtiging, als tot zoo menige andere,
zoolang de zaak der quote niet uitgemaakt, of de inwendige tweespalt niet by gelegd was.
Intusschen werd een brief, gericht aan den Hertog van , aan langerak toegezonden,

dat hij dien den Gezant van karel emmanuel zou overhandigen, zoo hij verwachten kon,
dat zulks geen verkeerden indruk op den Hertog zou maken. — Lang bleef de verwachte
toestemming der nog achterlijke Provinciën uit, en turretikus moest zijn verzoek herhalen.
In het midden van April echter werd besloten tot de verlangde verhooging van het subsidie,
hoezeer
Friesland zich nog niet verklaard had. Eindelijk werd het tyd den Geneefschen
Afgevaardigde zijn afscheid te geven, en nu besloot men, dat hij de belofte van een
maandelijksch subsidie in geval van het beleg zijner stad mede zou krijgen. Het schrif-
telijk antwoord, hetwelk turretintts zijnen lastgevers moest overhandigen, hield in,
dat, hoezeer de Staten in eenen zoodanigen toestand verkeerden, datzg, ronduit gezegd,
niet wisten waar het geld vandaan te halen, zy niettemin hunne belangstelling in den
Staat en de Kerk van
Gencve hadden willen toonen: zij schonken die som en gaven die
•belofte onder voorwaarde, dat
Genève van hare zijde deed, wat zij vermocht, en het
voorbeeld volgde, hetwelk zij, Staten der Vereenigde Provinciën, haar gaven. Dankbaar
werd het besluit door turretikus en later bij een vriendelijk schrijven door de Syndici
en de Raden van
Genève erkend \

1021—
1625.

Gencves ver
zoek toegestaan.

De eenige bondgenoot, die nog iets toebracht om onze geldelijke bezwaren te verlich-
ten, was
Venetië, hetwelk met het jaar 1622 werkelijk aanving het bij de alliantie be-
dongen subsidie van 80,000 gulden 'smaands uit te keren. Niet dat de Provincie
Holland zich nog bijzonder gehaast had om te zorgen, dat de betrekking van Neder-

Betrekking tus-
sehen onze Re-
publiek en
Ve-
netië.

' ncsol Slat.-Gen., 7, 25 Jan.; 1, 10, 12, 14 Febr.; 11, 18, 26 Maart; 1, 14 April; 12,
24, 27, 28
Mei; 8 Aug. 1622. üesol. Holl, 20 Dec. 1621; 18 Jan.; 15, 24 Maart, 1622.

-ocr page 720-

DES VADERLANDS. - 2694

landsch Ambassadeur aldaar verTuld werd. Nog herhaaldelijk moest zij daartoe worden Ï631—
aangemaand door de Staten Generaal, die op hunne beurt door suriano en den Prins
werden uitgenoodigd om eindelijk eenen Gezant te zenden, vermits de komst van een
Venetiaansch Gezant herwaarts en de betaling van het subsidie daarvan afhingen. Tot
in Januarij (1622) toe namen sommigen in
Holland^ niettegenstaande sommelsdijk in
bijna gemelijke bewoordingen zijn weigerend antwoord herhaald had het voorkomen
aan, alsof men bij zyne verontschuldigingen niet behoefde te berusten en alzoo de Am-
bassadeur reeds als werkelijk benoemd kon worden aangemerkt. Te eerder kon
Holland
de zaak op de lange baan schuiven, omdat de Prins middelerwijl gemachtigd werd om
een koopman lippo calendrini met een geheimen last naar
Venetië te zenden. Wat calendrini
er aldaar te doen en te zeggen was, en dat betrof bepaaldelijk de zaak van den Palts- zonLib^"^^'^ ^^
graaf, voor wien men geld verlangde, zulks kon calendrini wel afdoen In weerwil,
bovendien, dat de Gezant nog niet benoemd was, kondigde süriano aan, dat het subsidie
niet langer zou achterblijven, en de Staten namen de noodige maatregelen om het in
ontvangst te nemen. — Intusschen was door de Venelianen de edelman marco Antonio morosini tot
MOROsiNi, laatstelijk hun gezant bij den Hertog van
Savoye, lot gewoon Ambassadeur ιχζ^Ι

te öravewAa^c aangesteld. De Ilaliaansche Republiek aarzelde thans niet, door zulke
sprekende daden voor de Nederlanders partij te trekken. De toestand der zaken in
Europa
dreef haar daartoe. Immers de Hertog van Savoye bleek hoe langer hoe meer ge-
zind te zijn om met
Spanje en Oostenrijk mede te werken, en hij behoefde op dit tijdstip
niet te duchten, dat hij bij zijne ondernemingen in den rug door
Frankrijk zou be-
moeyelijkt worden. Hij dreigde in den Zuid-Westelijken uithoek van
Zwitserland het
Protestantisme te fnuiken en van dezen kant den toegang lot i/a/ië alleen voor
Spanje en
hare handlangers open te zullen houden. Intusschen was deze zelfde Mogendheid in
Graauwbunderland volkomen meester geworden. De Spaansche Goeverneur van Milaan
gebood daar als opperheer 3. Zoo had Spanje in den Zuid-Ooslelijken uithoek van Zwit-
serland
het Protestantisme bedwongen, en levens den toegang lot Italië door ValtelUna
in haar uitsluitend bezit gekregen. Dus stond voor iedere Mogendheid, die in Italië
nog op zelfstandigheid prijs stelde, de gemeenschap Ie land met Frankrijk en Duitschland,
waar toch nog anlispaansche elementen aanwezig waren, afgesneden te worden, en-
Italië scheen aan Spanjes heerschzucht voor goed te zijn overgeleverd. Z.00 ooit, was
het derhalve voor
Venetië thans zaak om zich naauw aan de Republiek te verbinden,
die om haar te hulp te komen, geen toegang te land noodig had, en wie geene Alpen

' Resol. Stat.'Gen., 10 Jan. 1622. Zie hiervoor, bl. 676—678.

2 DE JONGE, Nederl. en Ven., 141, 142. Resol. Stat.~Gen., 20 Febr. 1622.

3 Resol. Stat.-Gen., 31 Jan., 1622.

-ocr page 721-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1631— den weg versperden, daar zij met hare vloten eene brug over de zeeën had geslagen
en liare tallooze koopvaarders op alle punten der Middellandsche zee met talrijke
oorlogschepen beveiligde. Juist toen
suriawo die mededeeling deed, was er orde gesteld,
dat er eene tweede uitrusting geschieden zou om de handelsvloot naar de
Levant te
begeleiden, en, was zulks by de eerste uitrusting verzuimd, dit nieuwe convooi kreeg
den last mede om den vijand, waar zy dien vonden, zooveel mogelyk, afbreuk te doen.
Tegen het eind van April lagen voor
Wight vier oorlogsbodems, gereed om 43 koop-
vaardijschepen naar de
Levant te vergezellen. Verre de meeste dier koopvaarders — want
sommige ontdoken het bestaande reglement — waren ten oorlog toegerust: te zamen voerden
de schepen dezer vloot 720 stukken geschut en hadden 1572 man aan boord i. Dus
laat het zich verklaren, dat
Venetië thans alle bedenkingen ter zijde stelde en voor het
Graauwkcn- oog der wereld zich met de Vereenigde Provinciën verbroederde. Maar hierbij liet
^df'^'tegen niet: van nu aan trok zij zich de zaken in
Graauwbunderland krachtiger

Spaansche over-^^^^^^ ^^ weldra bleek de uitwerking: want in de maand Mei (1622) brak aldaar een
heerschmg gel- ' / ^ ^ '

^cn. opstand uit tegen het Spaansche gezag: met stokken en spaden sloegen de ongewapende land-

lieden de soldaten dood, zij belegerden Meyenfeld, verjaagden de troepen, door den
Goeverneur van
Milaan tot ontzet gezonden, en maakten zich van de vesting meester
Nu was het geraden aan de nieuwe orde van zaken in
Graauwbunderland de hand te
houden;
Venetië deed zulks inderdaad met nieuwe kracht, en de Staten werden daartoe
weldra aangemaand, zoo van den kant van
suriano , als van de Protestantsche Zwitsersche
Canlons, bepaaldelijk van
Zürich, en van de »drie Bonden in het oude vrije Rhaetia"
zeiven. Het ontbrak den Staten echter niet aan goede redenen om dat aanzoek af te
slaan. S
uriano zag zelf, zeiden zij, hoe hard ons de vyand van vier kanten aantastte
met de uiterste kracht en macht, en wat lasten wij te dragen, wat uitgaven wij te doen
hadden, om ons voor den ondergang te bewaren, verre boven ons vermogen

Inlusschen kon nu ten minste de benoeming van een Gezant, naar Venetië bestemd,
niet langer uitgesteld worden. Reeds scheen de toezending van het subsidie weder ver-f
Geruchten vau t^^^igiiig te ondervinden wegens zekere geruchten, die er in Venetië liepen, dat er kans
gen'^^^oTeï^' het het tot stand komen van een wapenstilstand. Tot deze geruchten bestond onge^

waptnstuXnr'^ aanleiding. De Prins had niet opgehouden te Brussel geheime openin-

gen te doen en te ontvangen: hy bediende zich daartoe voornamelyk van dezelfde Me-^
vrouw
tserglaes, die vóór het afloopen van het Bestand in 1621 zijne mededeelingen
had overgebracht. Niet dat hij in crijst op het sluiten van vrede of bestand bedacht

1 Resol Stat.-Gen., 29 Jan.5 14 Febr.; 4 Mei, 1622, Resol Holl., 13 Jan. 1622.

2 Resol. Stat.-Gen., 7 Jmiij J 4 Julij, 1622. v. der Capellen , t. a, pi., bl. 52.

3 Resol Stat.~Gen., 26 Mei 5 4, 25 Julij j 15, 30 Aug. 1623,

-ocr page 722-

DES VADERLANDS. - 2696

was. Zulks was hij evenmin als de TÏjand. De Spanjaarden meenden al te veel grond 1631—
Ie hebben tot de hoop, dat zij met het Protestantisme in Duitschland de Republiek der
Vereenigde Provinciën ten val zouden brengen, dan dat zy haar zulk eene uitkomst
zouden hebben willen gunnen. En de Prins van zijnen kant was te goéd met deze
gezindheid des vijands bekend, dan dat hij op eenig voorstel van verdrag een ernstig
onthaal zou hebben kunnen verwachten, — al had hij zulks ook gewenscht, hetgeen het
geval geenszins was: want hij gaf den moed niet op, evenmin als de dappere Hollanders
en Zeeuwen. Maar hij wilde door het aannemen van den schijn, alsof hij door de oor-
logspartg in
Holland eenigermate gedwongen den oorlog voerde, het vertrouwen behou-
den dergenen, die in
Brussel geneigd waren om met de vredelievend of verradelijk
gezinden in de Provinciën zamen te spannen, Hy hield de draden der verstandhouding
in handen om te beletten, dat men zich niet, buiten hem om, rechtstreeks met zekere
personen in de Grensprovinciën in betrekking stelde Deze houding nu van den
Prins kon aan de Venetiaansche diplomatie niet verborgen blijven, en er bestond re-
den genoeg, dat de Staten aan hunnen Agent te
Venetië^ isAaC luz, te verslaan gaven,
dat vry het subsidie hoog noodig hadden , want dat er niet de minste kans was op
wapenstilstand, welke geruchten er ook mochten worden uitgestrooid

Zoo brachten de Gecommitteerde Raden van Holland de benoeming van eenen Ge- Benoeming van
zant naar Venetië onder de Punten van Beschrgving der lentedagvaart van 1622. Doch ^Γάεήαηάοη ^^^
omtrent den persoon kon men het niet eens worden, en toch aan den Prins in overleg
met de Gecommitteerde Raden en de Gedeputeerden der Provincie ter Generaliteit wilde
men de keuze niet overlaten. De Dagvaart ging voorby, zonder dat er iemand be-
noemd was, en reeds spoedde de zomerdagvaart ten einde, toen men eindelijk lot een
afdoend besluit kwam, en wikolaas van der boekhorst, Heer van
Noordwijk, vroeger
onder den naam van Heer van wiMMETiUM bekend, van wege Hun Edel Mögenden
werd gepolst, of hij geneigd zou zijn, die betrekking te aanvaarden. De Heer van
NOORDWIJK verontschuldigde zich, en bleef ook bij eene herhaalde uitnoodiging wei-
gerachtig. Als nu ging men over tot eene nieuwe benoeming, en johast bergk,
Ridder, Heer van
Godschalksoord, pensionaris van Dordrecht, die in 1607 met eene
ambassade naar
Engeland bekleed was geweest, was in weerwil zyner hooge jaren de

, ..fi".

' Dit is de beteekenis van 's Prinsen bekentenis aan carleton in het gesprek, medegedeeld
door
wagenaah, X, bi. 489, 490. Zeer juist en met de kennis van zaken, die men van een
zoodanig tijdgenoot kan verwachten, zegt
aitsema, I, bl. 77. »Hoewel (in dit jaar 1622) gedurig
de een of de ander van op neutralen bodem wonende personen kwamen de tonge schrappen;
zoo is toch geen intentie geweest, dan om aan de eene zijde alle kracht en geweld aan te brengen'
en aan de andere zijde alle mogelijke defensie te doen, en daarnaar weinig te luisteren."

2 Jieso/. Stat.~Gen., 26 Maart; 3 Aug. 1622.

-ocr page 723-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

-ίΡψ^

1621— gekozene. Zoo de Heren van Dordrecht hem ontsloegen, dus verklaarde liy, was hij
bereid den post aan te nemen, mits hij niet langer dan voor drie jaren in die betrek-
king gelaten en na zijne terugkomst weder tot Pensionaris van
Dordrecht of wel tot
lid van den Hoogen Raad werd aangesteld. Juist op denzelfden dag was
garletow in
de vergadering der Staten Generaal verschenen om op grond van brieven uit
Italië
bij de Stalen aan te dringen op het zenden van eenen Gezant naar Venetië. Anders liep
men gevaar, dat
morosini, in plaats van herwaarts, naar Spanje ging φη zyn geheele
Huis en aanhang tot de Spaansche partij zou overgaan. — Nu
Holland hare keuze
gedaan had, moesten de Provinciën verzocht worden zich met die keuze te vereenigen.
Dit verlangden zij niet te doen zonder dat de vrijheid harer benoeming ten minste voor
den vorm gehandhaafd werd. Zij verlangden eerst elk haren candidaat te stellen,
opdat uit al die genoemden de keus mocht geschieden. Evenwel
Utrecht, Friesland,
Overijselen Groningen
zagen af van haar recht; Ge Wer tooi noemde randwijk; Zeeland,
johan boreel, Heer van Duinheek, die met bergk een drietal vormden, uit hetwelk
nu de laatste werd gekozen i.

Zoodanig was de aard van het bondgenootschap tusschen Venetië en ons Vaderland,
Venetië had er grooter voordeel van dan wij. Immers moest het een iegelijk, die hare
zelfstandigheid te na wilde komen, ontzag inboezemen, dat zij ieder oogenbhk hare
macht met de scheepsmacht der Vereenigde Provinciën kon verdubbelen, terwijl wij
niets anders van haar zouden erlangen, dan eene som gelds, waarvan het uitzicht aan-
vankelijk slechts tot te meer uitgaven verleidde, daar men te eerder besloot de midde-!
len van 'sLands verdediging te vermeerderen, omdat men in de verpanding van het
geld, dat uit
Venetië te wachten was, een gereed middel bij de hand had.

Dus stond dan onze Republiek nagenoeg alleen tegen Spanje. Werkelijk was het
geval daar, door
mansfelds afgevaardigde voorspeld 2 ^ dat de Spanjaarden geene tegen-
standers meer hadden, dan de Turken en de Vereenigde Provinciën. Maar was het zoo,
dat ook de Turken tegenstanders der Spanjaarden waren, wat belette ons dan, van die
omstandigheid gebruik te maken, om hen tot een werkdadig optreden over te halen,
hunne strijdkrachten tot een geregeld bevechten van
Spanje te brengen, en onze
macht op de kusten van het Schiereiland met hun zoo gevreesd geweld te verdub^
beien ? Met zulk een doel in het oog zette men zich over alle bedenkingen heen en
nam voor, de vroeger gestaakte vredesonderhandelingen met
Algiers weder aan te kno-

Betrekking pen. Met het Hof van Constantinopel zelf stonden wij steeds, dank onzen bekwamen
sclie Rijk. Orateur HAGA, die zich had laten bewegen zijnen post nog een tijd lang te beklee-

1 Resol. Stat.-Gen., 17 Dec. 1621, 24 , 27 , 31 Jan.; 26 Maart; 2, 6, 24 Mei; 1, 19, 29,
31 Julij; 1, 8, 12 Aug. 1622.
Resol. Holl., 13, 20, 21, 24 Jan.; 12 April; 7, 13 Μω; 5,
Η, 23, 28, 29 Julij 1622. 2 Zie hiervopr, bi. 696,

-ocr page 724-

DES VADERLANDS. 721

den op een goeden Yoet. Deze Gezant begreep dat het raadzaam was zich de gunst Ißsi—
Tan den Sultan en de Rijksgrooten blijvend te verzekeren, en daarin bij
Frankrijk,
Engeland
en Venetië niet achter te staan. Hij stelde in het najaar van 1621 den Staten
voor, van den tegenvvoordigen Grooten Heer, οτημα,ν II de verniemving en, zoo moge-
lijk, de uitbreiding van de voori'echten en vry heden, bij de vroegere Capitulatiën of trak-
taten bedongen, te verzoeken, en tevens zond hij lijsten over van de geschenken, bij
de vernieuwing der Capitulatiën door de Gezanten der drie genoemde Mogendheden aan
den Sultan en de Rijksgrooten vereerd. Met het oog op de onderhandelingen, die men
met
Algiers voorhad, en opdat uit ConstanUnopel geene bezwaren of beletselen daartegen
in den weg gelegd mochten worden, toonden zich de Staten gezind aan iiagas wenk
gehoor te geven, en wezen voor den aankoop der geschenken eene som aan van 3000
gulden, die echter weldra eerst tot 8000 gulden, de aanvankelijk voorgestelde som, en
eindelijk op naderen aandrang van iiagas herwaarts gezonden Hofmeester, lambbrt νεγχίΐλκίι ^
tot 12,000 gulden verhoogd werd 3. Deze afgevaardigde van onzen Gezant in
Turkije
droeg buitendien verscheidene belangen voor. Hij verlangde, dat de Staten onze schip-
pers in de Turksche zeeën verbieden zouden een andere vlag dan de Nederlandschc te
voeren, hetgeen zij zich niet ontzagen te doen ten einde de betaling van de rechten
te ontgaan ^; voorts verzocht hij, dat aan den Gezant de gelden, door hem op der Staten ,
last tot loskoop van slaven voorgeschoten, terugbetaald, en een predikant voor de Hol-
landers in de Turksche hoofdstad aangesteld mocht worden. Eindelijk wenschte de Gezant,
dat het Ambassaderecht van anderhalf weder op twee percent mocht gebracht, en dat
het Opperconsulaat te
Aleppo, tot bevordering der vriendschappelijke betrekking met de
consuls, onder de Ambassade te
ConstanUnopel mocht begrepen worden. De Staten
stonden alles toe, behalve de laatste twee punten, die zij nog in bedenking hielden
De Hoofd- of Groot consul van
Aleppo, coRifELis pauw, was toen ter lijd in het vader-
land 6, en het voorstel van iiaga deed blijken, dat hij niet van zins was naar dien post
weder te keren, gelijk hij, nu de Gezant te
Constanlinopel zijne betrekking nog niet
nederlegde, ook niet als Gezant naar
Turkije terug zou gaan. — De toegestane gesehen-

^ Verg. hiervoor, LI. 357. Ten genoegzame bewijze, dat haga zich getroosten zou nog eenigen
tijd te
ConstanUnopel te blijven, strekte, dat hij zijnen Hofmeester, die in 1622 herwaarts kwam,
mede belastte met de taak om
per procuratie voor hem een huwelijk te sluiten. De llofineester
noodigde uit
hagas naam een lid der Staten-Generaal ter bruiloft te Delft. Doch de Stalen ver-
ontschuldigden zich, daar zulk eene vertegemvoordiging op een bruiloft niet gebruikelijk was.
Resol Stat.-Gen., 15 Aug. 1622. 2 Hq hiervoor, bl. 358.

3 Resol Stat.-Gen., 15 Jan.; 17, 18 Maart; 27 Mei; 18 Aug. 1622.

Zie liiervoor, bl. 357. ® Resol Stat.-Gen., 18 Aug. 1622.

6 Resol Stat.-Gen., 6 Aug. 1622. Zie hiervoor, bl. 357,

III Deel. 3 Stuk. 91

-ocr page 725-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— ken zou Sultan othman Π niet meer ontvangen. In den oorlog tegen Polen ^ dien hij
mede op aansteking der Staten ^ ondernomen had, door zyne onderdanen, bepaaldelijk
door de Janitscharen, slecht ondersteund, had hij een roemloozen vrede moeten sluiten,
en de Koning van
Polen was door niets meer verhinderd geweest, keizer Ferdinand II
hulp toe te zenden. Hierover vertoornd, had
othman zich op de Janitscharen willen
wreken, en zich uit zijne hoofdstad willen verwijderen om aan het hoofd van een
gehoorzamer leger terug te komen. Doch vóórdat hij zyne reize kon aanvangen, ont-
stond er een oproer; de Sultan werd verwurgd, en zijn half krankzinnige te voren door
de Janitscharen afgezette oom
mustapiia in zijne plaats ten troon verheven

Ook met Marokko was het zaak bevriend te blyven. Heerschte Spanje op de Zuid-
Westkust van
Europa en op de Noordkust der Middellandsche zee, met uitzondering van
de ïurksche stranden en van de Golf van
Venetië, de Nederlanders zouden bondge-
nooten vinden langs de geheele Zuidkust dier zee en de Noord-Westkust van
Afrika,
Hier, in het Rijk van Marokko, zoo nabij Spanje en voor Spanjes invloed zoo bloot
liggend, was het raadzaam te verhoeden, dat deze Mogendheid door met de eene of de
andere partij in den Staat te heulen, ons geene vijanden op den hals haalde. Daarom
gaven wij Koning
mulei saiden alle mogelijke genoegdoening. Door een misverstand,
zoo het schijnt, van den kapitein was het schip, dat die Koning verzocht had hem toe
te zenden ^, niet in de haven van
Saphi aangekomen. Zoo namen dan de Staten in het
voorjaar van 1620 den noodigen maatregel om dit verzuim te herstellen en hoezeer
zij recht zouden gehad hebben om den losprijs voor eenige slaven, die hij vrijge-
laten had, op afrekening van de gelden, welke hij hun schuldig was, onder zich te
houden, zoo betaalden zij niettemin de gevorderde som, ja, gaven bevel, met de afle-
vering van eenige stukken geschut, voor den Koning gegoten, niet tot de aflossing
dier schuld te wachten: alles om zijne Majesteit tevreden te stellen, daar hij aan onzen
goeden wil om hem ten dienste te staan en de alliantie na te komen was beginnen te
twijfelen Ja een oorlogschip had men over om die stukken naar
Marokko te bren-
gen, en toen
pallagiie in het najaar (1620) vertrok, was hij bereid om zynen Meester
van de goede gezindheid der Staten te hemwaarts te verzekeren; de loslating der 33
nog te
Tetmn en elders in slavernij zuchtende Nederlanders, waaronder niet minder
dan 15 of 14 Enkhuizenaars, te bewerken, en te zorgen, dat voortaan het verdrag be-

Betrekkingcu
met
Marokko.

ï Zie liiervoor, bl. 359.

2 liesol. Stat.-Gen. 7, 9 Julij, 1622. Zie hiervoor, bl. 3.58. danke, Die Osmanen u. die Span.
Mon.
Aufl. S. 86—88. 3 Hq liiervoor, hl. 359.

^ Resol Stat.-Gen. 25 Febr.; 4, 14 Maart, 1620. Ook lieten zij jacques fabiii (zie Noot 4,
op bl. 859 en 360) zonder borgtocht los, zoodra de Koning hem als zijn afgevaardigde
erkend
had {Resol. Stat.-Gen. 20 Febr. 1620). ^ Stat.-Gen. 22 Apr.; 2 Mei, 1620.

-ocr page 726-

1621-

1025.

DES VADERLANDS.

ter in acht genomen en geene Nederlanders meer tot slaven gemaakt werden Op
grond Λ an de tegemoetkoming, hem bewezen, vertrouwde de Koning van
Marokko de
goedwilligheid der Staten genoeg om in het najaar van 1621 eene nieuwe gunst te
vragen. Toen verzocht hij de Staten niet alleen hem te vergunnen twee galeijen te
Am-
sterdam
te laten maken, maar ook den scheepsbouwmeester, elias trip, voor hem te
betalen om het geld eerst terug te krijgen, als de beide schepen op de plaats hunner be-
stemming zouden gekomen zijn. »Uit hoofde van het gewicht van 's Konings vriendschap
en het doel, waartoe die schepen bestemd warenverklaarden zich de Staten gezind, dit
verzoek in te willigen; doch zij wilden geen vast besluit nemen zonder de Admiraliteit
van
Amsterdam er in te kennen, en deze maakte allerlei zwarigheden. Zij schijnt ge-
vreesd te hebben, dat die uilrusting in verband stond met de eene of andere onder-
neming, welke slechts de krachten zou afleiden, waarover men te beschikken had ter
uitvoering van de plannen, die de Amsterdamschen Heren zeiven beraamd hadden.
Die Heren hadden stoute en veel omvattende ondernemingen in den zin, en meer had
het Land niet noodig, dan dat die plannen volvoerd werden; maar nu waren zij
dan ook ongezind iets te bevorderen, wat niet van hen uitging, en daar er geen
geld te vinden was, dan wanneer zij hunne beurzen openden, zoo hadden zij het
genoegzaam in hunne hand om wat hun niet aanstond, legen te gaan. Evenwel de
Staten-Generaal stonden hier voor de betaling in, en zoo kon de uitrusting der twee
schepen onder geenerlei voorwendsel nagelaten worden. Werkelijk was het' plan nog
niet opgegeven om van de gelegenheid, die een zeker punt op de Marokkaansche kust
tot het winnen van zout aanbood, gebruik te maken. Dat punt lag buiten het gebied
van de West-Indische-Compagnie en bij de ampliatie van hét octrooi dezer Maatschappij
was dé zoutvaart buiten dat gebied juist uitdrukkelijk toegelaten Zoo werd dan, niet
zonder de bepaalde bemoeijing van den Prins, besloten, albert rtjil
πάλυ Marokko af
te vaardigen om de baai, door pallagiie aangeduid, te gaan bezichtigen, die, heette
het, wegens haren rijkdom aan zout den Koning en onzen Landen zooveel voordeel zou
opleveren. Een oorlogschip zou hem, met eenen ingenieur en een paar steenhouwers
lot leiding van den arbeid in de zoutgroeven, derwaarts brengen, en tevens de
beide voor mulei saiden gebouwde schepen begeleiden. Niet lot de toelating der zout-
vaart bepaalden zich de voordeden, die deze Vorst den Nederlanders vergunde. Hij
verleende buitendien aan Hun Hoog Mögenden den uitsluitenden aankoop en uitvoer
van salpeter en Arabische gom, en om deze voortbrengselen op den bodem zeiven te
winnen, zouden de Staten eenige beambten mogen zenden Nadat deze bepalingen

^ ResoL Stat.-Gen. 11, 12 Meij β Julij; 29 Oct. 1620. ^ yergcl. hiervoor, bl. 669, 670.

^ JOSEPH PALLACHE had voor zich yan zijnen Koning écnen dukaat op eiken centenaar salpeter
en gom bedongen.

91*

-ocr page 727-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— gemaakt waren, ging joseph pallache met de expeditie weder huiswaarts. Bij zijn
dankbaar afscheid had hij nog slechts te klagen over de menigte wapenen, die uit deze
Landen aan 's Konings oproerige onderdanen en aan zeeroovers werden toegevoerd. Zijnen
zoon DAVID liet hij als Agent zijner Regering achter
Yrede en vriend- Doch op eene verbindtcnis met de eigenlijke roofstaten, mei Algiers en Tunis, kwam het
^ί^^^-^εη'^ΏίΜίΝ'ΟΟΓ-ons aan om uitsluitend het voordeel te genieten, daaraan verbonden, dat wij van de
aangeknoopt. aanranding der zeeroovers vrij waren, wier geweld dan rnet verdubbelde kracht tegen onze
vijanden, de Spanjaarden, zou gekeerd worden. Te voren waren Avij teruggedeinsd voor den
blaam, dat wij aldus met die vijanden van het menschelijk geslacht en van alle maatschap-
pelijke orde in verbinding zouden staan, terwijl onze medechristenen en daaronder niet
alleen de Spanjaarden, maar ook de Engelschen en Franschen aan hunne geweldenaryen
blootgesteld bleven. Maar wat behoefden wij ons thans te ontzien? Wij streden om ons
beslaan voor den ondergang te behoeden. De oorlog scheen alle middelen te wettigen.
Wat zouden wij den zeeroof veroordeelen ? De strijd om ons behoud had ons zeiven
De kaapvaart tot zeeroovcrs gemaakt. Buiten de oorlogsvloten en de admiraalschappen van koopvaar-
wmSbèvoi^dÏd/ ^iß ^^^n oorlog uitgerust moesten zijn, en bijgevolg de zee schuimden op groote
schaal, toog nog menig Nederlander op eigen kans met machtiging van de Generaliteit
en zijne Excellentie ter kaapvaart uit. Van Staatswege werd deze zoogenaamde vrije ne-
ring krachtig aangemoedigd. De Generaliteit en zijne Excellentie deden afstand van
een gedeelte van het aandeel dat hun van den te veroveren buit toekwam, om den
prikkel der winzucht door hoop op meerder voordeel te scherper te maken. Het aan-
deel der Generaliteit werd van twintig op twaalf, dat des Prinsen van tien op zes ten
honderd verminderd Den leden van zulke Collegiën, wien de rechtspleging over de
ingebrachte prijzen toekwam, was het natuurlijk ontzegd, schepen ter kaapvaart uif te rus-
ten en zeiven zulke prijzen te maken. Niettemin vraagde en kreeg
manmaker, lid van de
Gecommitteerde Raden ter Admiraliteit van
Zeeland, vrystelling van deze onbevoegdheid
en hij rustte een kaperschip uit Wat zouden wij dus aarzelen, den Algerijnen als
bondgenooten te gebruiken en daarmede hun gewoon zeerooversbedrijf, als het ware,
te wettigen door het tegen onzen vijand en alzoo ten onzen behoeve te doen aanwen-
den ? Was de vorige onderhandeling om redenen afgesprongen , thans zou zij met min-

1 Resol. Stat.-Gen. 4 Oct,j 19 Nov.3 3, 23 Dcc. 1621. 27 Jan.; 18 Febr.; 3, 17, 28 Janijj
23 Julij; 2, 10, 11, 16 Aug.j 3 Scpt. 1622.
Resol Holl. 4 Oct. 1621.

2 Resol. Stat.-Gen. 8 April, 1622. aitsema, I, bl. 152. 's Prinsen aandeel in den buit,
door de oorlogschepen of de geoctroijeerde Compagniën te maken, bleef onverminderd.
Resol.
Stat.Gen.
9 April, 1622. 3 Resol. Stat.-Gen. 9 April, 1622. Resol Holl 23 Maart, 1622.

4 Zie hiervoor, bl. 342—356.

-ocr page 728-

DES VADERLANDS. - 2702

der dubbelzinnigheid weder worden aangeknoopt. Was liet beweren der Algerijnen, dat icäl—
het hun vrij moest staan de Nederlandsche schepen te onderzoeken, of zij ook goederen
van Spanjaarden of andere vijanden ingeladen hadden ^, steeds een bezwaar geweest,
thans nu wij zelven nagenoeg alle handelsverkeer met
Spanje verboden hadden, kon
deze eisch geen bezwaar tegen het sluiten van een vredesverdrag meer opleveren.

Na het alles behalve vriendschappelijk afscheid, door onze Afgevaardigden ie Algiers,
met achterlating van onzen Consul aldaar in de maand Maart 1620, bekomen, waren
de vijandelijkheden tusschen Nederlanders en Algerijnen voortgezet: in dertien maanden
waren door die van
Algiers 145, door die van Twm 10 of 12 Nederlandsche schepen
genomen Nog wendde men pogingen aan om
avijkand de keyzeb. met zijn gezin en
goederen vrijen uittocht uit
Algiers te verschaffen: daartoe werd, ten verzoeke van jo-
HAN MAURiGQUE den Opperbevelhebber van de oorlogschepen in de Middellandsche zee
gelast, de aanzienlijkste Algerijnen, die men in handen kon krijgen, aan te houden,
ten einde hen tegen den persoon van onzen Consul met al het zijne uit te leveren
Doch zoodra het na afloop van het Bestand eene uitgemaakte zaak was, dat de oorlog
hervat zou worden, vertrok diezelfde
mauricque naar Algiers^, wel onderricht, dat de
Staten van nu aan ernstiger op vrede bedacht waren. Het vraagstuk, hoe wy ons in de
Middellandsche zee het best van den overlast der zeeroovers zouden bevrijden, w^erd
weder aanhangig en de Staten-Generaal, weder bedacht op het vrijmaken der slaven,
belastten
de keyzer en maurigque daartoe op de plaats zelve het hunne te doen
De raededeelingen, van onze zijde te
Algiers en te Tunis gedaan, hadden ten ge-
volge, dat de Algerijnen en Tunetanen zich bereid verklaarden om vrede te sluiten,
zoo slechts iemand met brieven en oorlogschepen lot hen gezonden werd om hel ver-
drag tot stand te helpen brengen en al de slaven, vrijgemaakt, mede te nemen Aan
dit verlangen wilde men natuurlijk gaarne voldoen, en de Prins werd gemachtigd eenen
geschikten persoon op te sporen. Reeds was het de vraag, of de oorlogschepen, die
onze handelsvloot, naar de
Levant zouden begeleiden, de Algerijnen, in deze omstan-
digheden, op de gewone wijze als vijanden bejegenen zouden, al of niet, eene vraag
die dus werd beantwoord, dat men legen hen met geene vijandelijkheden beginnen zou;
dat men integendeel hun bewijzen van vriendschap en bondgenootschap zou geven.

1 Zie hiervoor, bl. 348. aitsema, t. a. pl. I, bl. 146, 147. ^ aitsema, bh 147.

3 Bij aitsema heet hij manricque. De geschrevene stukken laten de ware lezing wel eens onzeker..
^ Resol. StaL-Gen. 1 Aug. 1620.

5 Resol. StaL-Gen. 15 Julij j 23 Junij, 1622. « Resol. Stat.-Gen. 25 Sept. 1621,

^ Resol. StaL-Gen. 8 Oct; 6 Dec. 1621. 10, 17 Maart, 1622.
δ Resol. StaL-Gen. 26 Febr., 1622. aitsema, bl. 147.

-ocr page 729-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1631— Slechts als zij vijandelijkheden bedreven, zou men zich zoo krachtig als noodig Λναβ,

1625. 1 1· 1

verdedigen

Met de keuze van den persoon, die naar Algiers gezonden zou worden, slaagde de
Prins niet zoo spoedig als gewenscht werd. Verscheidene namen werden genoemd,
te weten die van eenen bergiiem, eenen pieter maarteinsz kooi en thijman
BARENDSz. Met dezcu laatsten knoopte de Prins onderhandelingen aan over de voor-
waarden van zijne zending; doch hij eischte eene te; groote vereering; bovendien
wilde de Prins de waarde der geschenken, te
Algiers uit te deelen, te hoog opge-
voerd hebben. Dus belastten de Staten-Generaal eenigen uit hun midden met de
taak om in deze zaken tot eene beslissing te komen. Intusschen werd reeds aan
den Dey van
Algiers geschreven, dat de Staten gezind waren alles te bekrachtigen,
wat er reeds door hunnen Consul en mauricque gehandeld was. Spoedig werd
piJNACKER ver-alsnu in den Groningschen Hoogleeraar pijnagker , die wegens zijne bekendheid met

trekt als Gezant , ^ , , . i · i i τ

naar Algiers. de Oostersche talen in aanmerkmg kwam, de persoon gevonden, die met de zen-
ding belast zou worden ^ . Vertrokken in de maand Julij nam hij den tocht over
Frankrijk, waar hij volgens de hem gegeven instructie, opdat zijn persoon en het doel
zijner reize onbekend mochten blijven, zelfs geen leugens ontzag. Te
Marseille vond
hij de oorlogschepen, die hem naar zijne bestemming brengen en begeleiden moesten.
Hij was vergezeld van een zekeren ali alabasgo, een Algerijn, die, gevankelijk naar
Holland gevoerd, anderhalf jaar lang te Ënkhuizen vertoefd had. De uitnemendste
diensten had hij van dezen persoon, die zich met slaafsche genegenheid aan hem ge-
hecht had en te
Algiers met Oostersche grootspraak van de Hollanders en hunne maoht
een tafereel ophing, dat wel geschikt was om de Algerijnen met verbazing en diep
ontzag tegen ons te doen opzien. Met alle betuigingen van vriendschap en welgevallen
werd de Afgevaardigde der Nederlanders en zyn gevolg te
Algiers ontvangen, met
mildheid werden zij onthaald en met eerbied bejegend. De eenige bezorgdheid, die
bij den Bassa, een renegaat uit Provence, scheen te bestaan, was, dat de Nederlanders
niet oprecht waren, en zich lichtelijk met de Spanjaarden tegen hem zouden verbin-
den. Deze vrees werd weggenomen door de betuiging van onze zijde, dat na hetgeen

1 llesol. Stat.~Gen. 8 Maart; 21 Mei, 1622.

2 Resol. Stat.-Gen. 16, 17, 19, 26, 28 Maart; 1, 4, 5, 7, 16, 27 April, 1622. Rcsol Holl.
13, 21 Maart, 1622. aitsema, M. 135. In Resol. Holl 12 Blei leest men, dat pijnagker, als
afgevaardigd naar een »subalterne Regering," niet den titel van
Ambassadeur zou voeren, maar
van
Afgezant. In Resol. Stat.-Gen. 20 Mei, evemvel staat, dat hij den titel zou voeren van
Orator hij de Onderkoningen van Algiers en Tnnis. Orator nu was ook de titel van haga te
Constantinopel. — Kort vóór pijnacker was er te Algiers een Engclscli Gezant geweest »om den

vrede tq herstellen."

» Resol. Stat.-Gen. 1, 6 Julij, 1622.

-ocr page 730-

DES VADERLANDS. - 2704

wij van de Spanjaarden geleden hadden, alleen omdat >vij geen houten beelden of hou- 1621—
ten kruisen ^γilden aanbidden, wij ons veel liever onder de bescherming van den Turk-
schen Keizer zouden begeven, dan onder de »tirannieke en idolatrieke" regering van
den Koning van
Spanje. Alzoo werd de vriendschap tusschen Algiers en de Neder-
landen van stonde aan als bevestigd aangemerkt. Evenwel waren er nog eenige zwa-
righeden uit den weg te ruimen. Er bevonden zich, namelijk, een twaalftal Turken te
GevangeneTui-
Malta, door de onzen gevangen genomen en aan den Grootmeester aldaar, den Heer de ^tilia-
wiGNAGOURT, die in eene vriendschappelijke betrekking tot ons stond ^, in bewaring
gegeven Zy waren afkomstig van een Algerijnsch schip, dat veroverd was door den
kapitein van den oorlogsbodem, op w^elken de Hoofd-Gonsul gornelis pauw de reize naar
Aleppo deed. Ware de gewoonte gevolgd, zoo zouden zij over boord geworpen zijn;
maar op aandrang van dien Hoofd-Consul waren zij gespaard en te
Malta aan wal ge-
zet. Van deze gevangene Turken mocht pijnacker, zoo luidde zijne instructie, geen
gewag maken; immers wilde men den Grootmeester, toen een Spanjaard, niet met
onzen vredehandel bemoeijen, en had men alle reden om te vreezen, dat hij onze be-
doelingen in
Algiers, door die gevangenen niet uit te leveren, zou willen dwarsboomen.
Doch naauwelijks hadden de Nederlanders voet aan wal gezet, of het akelig gejammer
van de vrouwen dier gevangenen veroorzaakte een wanklank te midden van het eerbie-
dig en toejuichend onthaal der Algerijnen, en ook de Bassa vergde, voordat de vredes-
artikelen geteekend Averden, dat pijnacker voor hunne teruggave zou instaan. Deze
antwoordde, dat hij niets anders zeggen kon, dan dat hij in last had om, als men
daarop stond, zich met de oorlogschepen naar
Malta te begeven en de uitlevering
te eischen. Hierop wilde men hem doen gelooven, dat de Grootmeester genegen was,
ze voor een bepaalden losprijs af te staan. Daarvoor evenwel had onze Gezant geen
ooren: hij was niet gelast geld te besteden voor iets, dat ons bij oorlogsrecht, zeide hij,
toekwam. Alsnu werd vastgesteld, dat de Nederlandsche slaven de stad
Algiers niet
zouden mogen verlaten, voordat de bewuste gevangenen uitgeleverd zouden wezen. Ten
einde deze zwarigheid op te hefTen, verzochten eenige vermogende Nederlanders onzen
Gezant, dat hij den Bassa eene som van 1000 Spaansche matten zou aanbieden, waar-
voor die van
Algiers de vrijstelling van die twaalf gevangenen zeiven zouden kunnen
verkrijgen. De Bassa nam dit aanbod aan: slechts bedong hij er nog een geschenk bij
voor zijnen
Caia of luitenant. Doch deze overeenkomst moest door de Dmne (of Diwan)
goedgekeurd worden, en de zaak werd van zaturdag op zaturdag, den dag harer ge-
wone zamenkomst, uitgesteld. Toen de Vergadering de vraag eindelijk behandelde,
bleef zij, ten spijt van den Bassa, de uitlevering als voorwaarde voor hel vertrek der

' Resol. StaU-Gen. 1 Junij, 1620. 26 Mei, 1621.
2
Hesol Slat.-Gcn. 23 Junij, 1621. 17 Maart; 1 April, 1622.

-ocr page 731-

728 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1C21_ Nederlanders vorderen: niellemin zou de vrede als ongekrenkt beschouwd blijven. Dus schoot

onzen Gezant niets anders over, dan eene acte te verzoeken van het thans op nieuw betref-
fende den vrede verhandelde en zich naar
Tunis en Malta te begeven. Doch nu wei-
gerde de Bassa weder de verlangde acte te verleenen, anders dan tegen betaling der
1000 Spaansche matten, onder bedreiging, dat hij, zoo hij zynen zin niet kreeg, aan
alle zeekapiteins order zou geven, de Nederlandsche schepen te onderzoeken en ingeval
deze zulks niet toelieten, ze te
Algiers op te brengen. Pui^agker, hoezeer verkla-
rende, dat hij niet gekomen was om den vrede te koopen, maar om den reeds gesloten
vrede te bekrachtigen, bood niettemin, om zijn doel te bereiken, ongeveer een derde
van de geeischte som aan; maar dit achtte de Bassa een te kleine afscheidsgift voor den
vertegenwoordiger van »zoo groote en machtig^. Heren als de Heren van
Nederland
waren," vooral daar de heusche behandeling der Nederlanders, die, zeide hij, niet ge-
lijk de gevangenen van alle andere natiën, lot slaven gemaakt waren, wel dankbaar
mocht erkend worden. Voorts kwam hij er voor uit, geld noodig te hebben om zich
staande te houden en zoowel den laster te
Constantinopel den mond te stoppen ^, als
zijne talrijke Janitscharen tevreden te stellen; terwijl wij, zeide hij, geen vrede zouden
komen zoeken, als wij er geen honderdvoudig voordeel van verwachtten. Hij, daaren-
tegen, noch de Groote Heer hadden eenig belang bij onze vriendschap, en wilde men
zonder dat de vrede beklonken was, henen gaan, hij zou ons laten trekken. Tegen
zulke redenen viel niet veel in te brengen, en de Bassa kreeg zijnen eisch ten volle,
waarop hij den Gezant zijn afscheid gaf met zijne gebiedenis aan de » Doorluchtigste en
Mogendste Heren, de Heren van
Fiandra ^, en aan den hoogen Vorst Conté Mauritio,
puNACKEßden groolsten kapitein van de wereld." ■— Te Tunis, waar pijnacker den l^^en Novem-
komt te Tunis, intrede deed, werd hy niet minder eerbiedig en verplichtend ontvangen Ter-

wijl isuFFO dey, tot wien hij door den Bassa verwezen was, hem niettemin een vrij
lang uitstel deed ondervinden, kwamen de twaalf gevangenen van
Malta aan, hem op
zijn schriftelijke aanvrage, door den toenmaligen Grootmeester,
doin^ luis de mekdez vas-
CONGELLO, toegezonden, zonder eenig verzoek om vergelding, ja met een geschenk van
GöOO sekijnen » geaccordeerd tot profijt van de Religie," Slechts verlangde de Grootmees-
ter tot loon voor zijne mildheid de vrijlating en schadeloosstelling van twee vasallen van

i

1 Tocli bleef liij niet lang meer aan liet bewind: pusacker kwam in de baai van Tunis het
scliip tegen, waarop zicli zijn opvolger, uit
Constantinopel gezonden, bevond.

2 Vlaanderen.

^ Te Tiinis trof hij in den »naasten Raad en Toerustmeester" van den Protector van Tunis,
istJFFO DEY, eenen Amsterdammer aan, die nog eenige Nederlandsche renegaten en versclxeide^P
Nederlandsche kooplieden bij zich had,

1

-ocr page 732-

DES VADERLANDS. - 2706

hem, die in onze macht waren. Intusschen was isuffo door de voor hem bestemde 1621-

1625.

geschenken handelbaarder geworden, en werden de artikelen Tan Het traktaat behoorlijk
overwogen en vastgesteld, niet evenwel zonder dat de bepaling, waarbij het onderzoek
der Nederlandsche schepen verboden werd, tegenspraak bij isuffo gevonden had. Ook
de bepaling, dat al de Nederlanders uit de Tunetaansche dienst ontslagen, onzen Ge-
zant volgen zouden maakte hem bijna wanhopend: hij kon ze niet missen, klaagde
hij, en zij hadden het bij hem beter, dan zij het in hun eigen land hebben konden.
Op de aanmerking, dat zij niettemin 's nachts in het bagno opgesloten werden, ant-
woordde hy, dat hij zulks deed om hen voor ongeval te bewaren, daar zij zich anders,
als zij, somtijds beschonken, op straat liepen, aan gevaar bloot stellen zouden. Ten slotte
kwam alles neder op het verzoek, dat onze Gezant, dien hij een man van groot verstand
en vooral van een goede tong noemde, hem, die slechts een arm soldaat was, een inko-
men van 40,000 kroonen, door de Christennatiën op te brengen, zou bezorgen; dan
zou hij op staanden voet al zijne zeerooverschepen verbranden of aan ons overgeven.
Toen hij uit pijnackers antwoord begreep, dat hij op zoo iets niet hopen mocht, liep hij
toornig, door de meeste leden der
Duane gevolgd, de zaal der zamenkomst uit. Ook de
Bassa maakte zwarigheid om de Nederlanders te laten gaan. 't Was vreemd, zeide hij , dat
men degenen kwam wegnemen, die het meeste toebrachten om de Tunelanen in staat
te stellen, den Spanjaard afbreuk te doen. Doch hij liet zich overtuigen, en te eerder
kreeg onze Gezant in alles zijn verlangen, omdat er juist een Bey uit
Constantinopel aan-
kwam , met brieven, waarbij de accoorden, vroeger tussclien de Nederlanders en des Sultans
Vasallen gemaakt, door den nieuwen Keizer bekrachtigd werden. — Op zijne terugreize door
Frankrijk werd pijnackeb. te Toulon uiterst verplichtend van wege de Magistraal bejegend.
Het gezelschap van de losgelaten slaven uit
Tunis (die uit Algiers zouden eerst volgen
op de ontvangst der twaalf gevangenen van
Malta) maakte dal zijne hoedanigheid ditmaal in
Frankrijk niet verborgen kon blijven. — Den Maart, 1625, was hij te ó' Ilage terug ®

^ Niet alleen de loslating van de Nederlandsche gevangenen verlangde pijnacker zoo te Algiers
als te Tunis, maar ook van dezulken, die te Embden en in de llansestedcn te huis behoorden.
Immers liadden de Regeringen dier sleden zich tot de Staten-Generaal gewend met het verzoek
om in de alliantie met
Algiers mede begrepen te worden, en hun Hoog Mögenden liaddcn toe-
gestaan , dat de Gezant hare belangen zou behartigen, zoo die niet met liet belang van onzen
Staal in strijd kwamen
{Resol Slat.-Geu. 4, 24 Mei, 1622).

^ Zie Rapport gcdaen bij Dr. c. pijnacker van sijne Legatie tot Algier ende Tunis, Prov. Utr.
Archief',
aitsema , hl. 148—151. pijnacker had ook berichten in te winnen omtrent de keyzer:
of het waar was, dat hij van de Nederlandsche gevangenen geld afvorderde. Zoo ja, dan moest
hij hem uitnoodigen, in
Holland verslag van zijn beheer te komen brengen: wilde hij cchlerniet
goedschiks komen, zoo kon hij hem te
Algiers laten blijven [Resol. Stat.-Gen. 25 , 29 Junij,
1622. Vergel. voorfs hiervoor, bl. 356, Noot 1).

ΙΠ Deel. 5 Stuk. 92

-ocr page 733-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— De van nieuws bekrachtigde vriendschap met Algiers en Tunis beloofde, het is waar,
onze macht in de Middellandsche zee en aan de westkust van
Spanje te versterken,
sedert wij niet meer met twee belagers te gelijk te doen zouden hebben; maar zij
vermeerderde den haat, waarvan wy het voorwerp w^aren. Terwijl onze zeekapiteins
de Turken als vrienden zouden bejegenen, moesten zij » ouder gewoonte" de manschap
op de Spaansche koopvaardijschepen gevangen nemen en medevoeren, en de soldaten
en bootsgezellen' der Spaansche oorlogschepen zonder genade over Boord werpen l. De
indruk, dien zulk een lot aan Christenen beschoren, met de behandeling, w^lke
de Turken van ons te wachten hadden, vergeleken, op onze vijanden maken moest,
kon niet anders dan medewerken, om hen te overtuigen, vooreerst dat zij op de zeeën
in geenen deele tegen ons bestand zouden zyn, ten anderen dat het eene gebiedende
noodzakelijkheid was, het plekje gronds, waar al die aanslagen gesmeed werden, te
bedwingen. Zoolang die kooplieden zich niet binnen hunne eigene grenzen en, als het
ware, in hunne kantoren de wet gesteld zagen door eene in
Holland en Zeeland
ingedrongen legermacht, die hunne ligchamen zou aanranden omdat hun wil en hun
moed anders niet te fnuiken waren; even lang zouden zij zeetochten beramen en vol-
voeren en onmetelijke winsten en buit binnenbrengen, en terwijl hun vyand zich uit-
putte, den oorlog voortzetten met minder schade dan voordeel voor hunne welvaarl.

Holland ver- Inderdaad Holland toonde zich voor de taak om op deze wijze den strijd vol te
illT^Lifog!^ houden berekend. Wel klaagden nog steeds de Gecommitteerde Raden over de
schaarsclilieid der middelen doch er werden dan ook nieuwe heffingen door de Staten
toegestaan. In den aanvang van het jaar 1025 Averd een dubbele duizendste penning
geheven, en alstoen tevens belastingen op den ton biers ten laste van den brouwer,
op de scheepsbieren en op den verkoop van allerlei schepen ingevoerd In den
herfst van hetzelfde jaar werd de heffing van een hoofdgeld verordend, beslaande in
éénen gulden, te betalen door alle personen zonder onderscheid van leeftijd of vermo-
gen, in dier voege dat de vermogenden betalen zouden voor de onvermogenden:
Leiden alleen kreeg, wegens het groot aantal harer armen, kwijtschelding van betaling
voor tienduizend hoofden Wel stuitten de voorstellen, strekkende nu eens om eene
belasting te verbeteren, dan weder om eene belasting, door de Sleden geheven,
aan het
Land af te staan, op den hardnekkigen tegenstand af, onder anderen en Avel voornamelijk
van
Amsterdam maar daar stond tegenover, dat in deze stad steeds kapitalisten te

» Besol. Stat.-Gen. 21 Mei, 1622.

2 Resol. Holl. 7, 18, 21 Dec. 1621. 23 Maart; 22 April; 13 Mei; 22 Sept. 1622.

3 Resol. Holl. 7 Jan. 1622. Resol. Holl. 24 Sept. 1622.

5 Zoo kon liet rcdre^ der verpondingen en de veΓantΛvooΓding der vijf speciën niet tot

-ocr page 734-

DES VADERLANBS. 751

Tinden Avaren, die Yoor Iiet Land in zijnen nood geld Ie leen hadden: Nvant de handel 1621—
nam toe en bracht verbazende winsten op, zoodat de Regering haren aandrang om geld
kon ondersteunen met de betuiging, dat het Land nog machtig genoeg was, en God
de Heer nog den zegen verleende i. Eéne voorwaarde verbonden de rijke kooplieden
aan de verstrekking hunner gelden: zij was deze, dat zij besteed zouden worden aan
ondernemingen, die zij zelven, in verband met de Collegiën ter Admiraliteit, konden
besturen, en wier strekking zij alzoo geene reden hadden te mistrouwen. Daarentegen,
bezielde hen eenige argwaan, dan was er niet dan uiterst bezwaarlijk geld van hen te beko-
men, Een treffend voorbeeld hiervan biedt de tegenwerking aan, welke eene zaak vond,
die, sedert den aanvang van het jaar 1622 op het touw gezet, in het voorjaar van
1625 voltooid werd. Zij bestond in de uitrusting van een elftal schepen, over welke
De toclit vau

. JACQOES L'HER-

de Admiraal jaques l'hermite bevel zou voeren. Deze ondernemmg had ten doel eenen mite.
aanval te wagen tegen de vestingen der Spanjaarden op de AVestelijke kusten van
Zuid-Amerika. Hier, meende men, in Peru en Chili, bevonden zich de voornaamste
bronnen van 's vyands macht, en deze streken, aan den oever van een schaars bezoch-
ten Oceaan gelegen, waren tevens door geene genoegzame verdedigingsmiddelen be-
schermd. Kon men van de pas ontdekte Straat van
Le Maire gebruik maken om in
de Stille Zuidzee eene vloot te brengen met landingstroepen aan boord, zoo zou men
met weinig moeite een grooten buit kunnen maken, groote landschappen veroveren,
en de bron des rijkdoms voor
Spanje sloppen. Alzoo scheen alles dit plan aan le
bevelen, en toch vond het geene vaardige ondersteuning: de onderneming had dit legen
zich, dat zij aanbevolen en doorgedreven Averd door den Prins. Zoo zou een aanmerke-
lijk deel van de middelen des lands besteed worden lot eene zaak, die niet alleen niet
onder het beleid der Heren van de Admiraliteiten staan zou, maar vele krachten aan
de toerustingen, die zij beraamden, zou onttrekken. Met een gelukkigen uilslag be-
kroond, zou zij eene macht in het leven kunnen roepen, die de West-Indische Com-
pagnie overvleugelde of verlamde, en zoo deze al deel nam aan den tocht, zij zou
daarbij eene ondergeschikte rol spelen, en de behaalde voordeelen zouden slechts tot
verhooging van het aanzien en het gezag van den Prins van
Oranje kunnen strekken.
Vandaar de tegenstand, dien de »equipage van Zijne Excellentie," of, zoo als zij ook
genoemd werd, »de Nassausche viool" bij hare geboorte ondervond Naauwelijks was
de Admiraliteit te
Amsterdam belast met de uitrusting van drie oorlogschepen lot dien
tocht, of zij begon te klagen, dal hare middelen ontoereikend waren: de handel, liet

stand komen, en werd het voorstel verworpen nopens de kohieren van de verponding der
Steden om die te doen komen ten profijte van het Land. Zie
Resol. Holl. 29 Sept. 1622 en op
andere plaatsen in deze Resol. '
ßesol. Holl. 15 April 1622.

2 aitsema, I, 1)1. 488, 489. wagenaar, X, bl. 483.

92*

-ocr page 735-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

IG21— zij weten, op Spanje en andere plaatsen stond stil, en dit veroorzaakte vermindering
liarer inkomsten, en geld kon zij niet krijgen, dan tegen zeven ten honderd. De
Staten-Generaal beantw^oordden deze mededeeling geenzins met een bevel om met de
uitrusting voort te gaan, maar met een verzoek daartoe strekkende als ware liet om
een gunst te doen. Niettemin hield men den Gedeputeerden van die Admiraliteit ernstig
voor, dat de bezwaren, het kostte wat het wilde, overwonnen moesten worden, wegens
't gewicht der ontworpen onderneming: de levering van de soldaten en het geschut
zou het Land voor zijne rekening nemen. — Moest de Amsterdamsche Admiraliteit zoo
ontzien worden, dan kon zij wel verzekerd zijn, dat Hun Hoog Mögenden tegen haar
de eer der Staten van
Holland, die zich door haar beleedigd achtten, niet met de
vereischte kracht zouden handhaven. Het onderzoek, namelijk, naar de misbruiken in
de rekeningen der Admiraliteiten ^ had eindelijk tot het resultaat geleid, dat de Ge-
committeerde Raden van dat Gewest het Amsterdamsche Collegie bevolen hadden
zich voorlaan stiptelijk aan zijne Instructie te houden, en een brief aan de Sleden
hadden geschreven, w^aarbij zij hetzelve hadden beschuldigd van )) groote excessen, en
aanwending der emolumenten tot eigen profijt." Deze maatregel was door de Amster-
damsche Admiraliteit beantwoord met een schrijven aan de Staten-Generaal, waarbij zij
zich hoogst oneerbiedig over de Staten van
Holland uitliet, en de beschuldiging,
tegen haar gericht, trachlle af te Averen, door alle Collegies van het Land te betichten
van het genot van emolumenten boven hunne gewone wedden. Deswegens nu hielden
de Slaten van
Holland bij de Staten-Generaal aan, dat de overmoedige Admiraliteit
zou terechtgewezen en tot verantwoording wegens die algemeene aantijging geroepen
zou worden Doch wat kon men doen, daar men tot de uilvoering van dat gelief-
koosde plan van den Prins afhankelijk was van den goeden wil der Amsterdammers? —
Door naar de andere Collegies ter Admiraliteit te verwijzen, die, luidde het, nog op
minder bezwarende voorwaarde geld konden krijgen, scheen de Amsterdamsche Admira-
liteit den last op die andere Collegien te willen schuiven. Dezen evenwel werden niet
gewilliger bevonden. De leden van het Collegie te
Rotterdam, die belast waren met de
taak om met eene Commissie uit de Oost-Indische Compagnie en de Heren
muys , bruinink
en joaciiimi, Commissarissen van den Prins tot bevordering der uitrusting, over de zaak te
beraadslagen, verklaarden zich gedurig onbevoegd om, zonder hunne lastgevers te hooren,
tot eenig besluit mede te werken. Hierop trachtte de Generaliteit order te stellen, en
intusschen vertrok
muys naar Amsterdam en Hoorn, waar één schip en twee fluiten zou-
den uitgerust worden, om te zorgen, dat aan de zaak wat meer spoed werd bijgezet.
Hier vernam hij de herhaling der klacht wegens gebrek aan geld: bovendien waren er
nog 16 metalen stukken geschut noodig, en men wist niet hoe die te bekomen. Nuver-

' Zie hiervoor, bl. 578—580. 2 ResoL Stat.-Gen. 28 Mei, 1622. Resol Holl. 13 Mei, 1622·

-ocr page 736-

DES VADERLANDS. - 2710

zocht de Generaliteit die kanonnen op de beleefdste wijze aan de Regering van Amsterdam 1021-

1()25·

voor de onderneming te leen. ï)ocli Burgemeesters en Regenten verontschuldigden zich;
in hunne magazijnen was zulk geschut niet voorhanden: zelfs geen vier stukken konden
zij afslaan. Middelerwijl verliep de tijd: een volgenden springvloed meende men niet te
kunnen afwachten, om de schepen over de droogten van den
Pampus naar Tessel te
brengen. Dit lieten de Slaten-Generaal de Collegies van
Amsterdam en Hoorn in
Augustus (1622) weten. Werkelijk raakten de groote schepen nog in deze maand over
de ondiepten. Maar het geschut was er nog niet. Ten einde in dit gebrek te voorzien,
gaven de Commissarissen van den Prins aan de Slaten-Generaal den raad, de Heren van
de Admiralileit van
Dokhum, die bij gelegenheid van het geschil tusschen de drie Leden
van
Friesland en de Sleden dezer Provincie meerendeels in den Haag waren, om vier
stukken te vragen, en de dan nog ontbrekende van de Sleden
Utrecht, Dordrecht,
Delft
en Rotterdam te verzoeken. — Doch de te 'i llage tegenwoordige leden van
het Dokkumsche Collegie durfden de zaak niet op zich nemen, en van de genoemde
Steden kwamen achtereenvolgens brieven in, waarbij zij zich verontschuldigden. Slechts
de Admiralileit van
Dokhum, rechtslreeks aapgezocht, was bereid 4 stukken te leenen:
immers was zij met geene buitengewone toeruslingen ten oorlog belast, en bovendien
de Friesche Heren hadden den zelfden grond van onwilligheid niet als de Hollandsche;
integendeel, zij moesten op dit oogenblik wenschen de Slaten-Generaal gunstig te
stemmen ten aanzien van hetgeen zij dreven legen de Sleden van hun Gewesl. Met de
stukken door
Dohhum geleend was evenwel nog slechts gedeeltelijk in de behoefte
voorzien, en nogmaals deden de Staten, daar het Land in dezen tijd vooral wegens hel
beleg van
Dergen op Zoom geen enkel kanon missen kon, een beroep op de vader-
landsliefde der Amslerdamsche Regering. Tevens echter verordende zij, dat, in geval
van herhaalde weigering, de Admiraliteiten van
Amsterdam en Rotterdam de vercischle
stukken van andere schepen zouden afnemen om ze op 's Prinsen vloot te plaatsen.
Ten laatste kwam er te
Amsterdam weder buskruid te kort voor de expeditie, en de
Admiralileit wendde zich deswegens weder tot de Generaliteit, die ter oorzake van de
allen voorraad gedurig verslindende behoefte van
Dergen op Zoom geen kruid had Ie
missen, maar niettemin raad moest schaflbn i.

Zoo veel bezwaar had het in, deze onderneming tot sland te brengen, terwijl niet
"hiinder kostbare uitrustingen haar beslag kregen, zonder dat de Stalen eenigzins be-
moeijelijkt of tot het verschaffen van het daartoe benoodigde aangezocht werden. De
onderneming, zoo noode lot sland gebracht, leidde tot geenen belangrijken uilslag. In
April, 1624, voor
Callao de Lima gekomen, vonden onze schepen zulk een wakkeren

1 Resol. Stat.-Gcn, 28 Mei; 4, 22, 23 JuHjj 6, 12, 15, 17, 19, 20, 22, 25, 27, 29, 30,
31 Aug.; 3, 5, 9, 12, 23, 30 Sept., 1622.

-ocr page 737-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— tegenstand, dat al hun Tooi'deel zich tot het buitmaken of in brandstelten van enkele
schepen en tot het wreedaardig ophangen van eenige Spaansche gevangenen bepaalde.
Andere punten van de kust van
Peru vond men even weinig aantastbaar. De Admiraal
l'hermite kwam voor Lima te overlyden, en al ons volk leed veel aan de scheurbuik
en door gebrek aan drinkwater. Hoezeer een deel der vloot, naar
Guayaquil afgezonden,
er in slaagde om die havenstad van
Quito te bemachtigen en er een nieuw koninklijk
galjoen te verbranden, vermocht men de plaats toch niet te behouden. Zoo besloot
men dan tegen den aanvang van het volgende jaar (1625) naar de Nederlandsche be-
zittingen in de
Oost-Indië over te steken, waar de meeste schepen in de dienst der
Compagnie overgingen; twee vertrokken naar het vaderland met den Admiraal,
l'iiermite's opvolger, geejt huigen schapenham, die onderweg mede overleed. Zij
liepen in Julij 1626 te
Tessel binnen

De moeijelijkheden, welke deze zoo gansch mislukte onderneming van hare geboorte
aan belemmerden, mogen ons, wij zagen het reeds, geen ongunstig oordeel over de
veerkracht en de bereidvaardigheid dergenen doen opvatten, die de natie in staat
stelden tot het voeren van den oorlog ter zee, welke tot behoud van handel en
koloniën en tot het maken van nieuwe veroveringen in vreemde Averelddeelen, en
daardoor tot redding van het Land moest strekken. Slechts zoo hij in
Holland en Zeeland
doordrong, kon de vijand hopen aan de vruchtbare bedrijvigheid, die daar heerschte,
een einde te maken, en met dien slag den laatsten krachtdadigen tegenstand tegen
Spanje's
en Rome's plannen te vellen. Dus werd het er van zijne zijde op toegelegd om den Hol-
landschen tuin, met vestingen en wateren beschut, te doorbreken, en
Bergen op Zoom
was de plaats, op welke hij het gemunt had. Was deze eenmaal in zijne handen,
dan hoopte hij eene eerste en belangrijke schrede gedaan te hebben, om terwijl de
Prins op de oostelyke grenzen, en een ander deel onzer macht in iSiaa^^c/i-F^i/awi/ere« een
altijd gedreigden inval moesten blijven verhoeden, te water en te land tot de minder
goed bevestigde steden, waar 's Lands krachten aan het werk waren, door te dringen.
De troepen van Gewenscht was de komst van de troepen van mansfeld , juist op het tijdstip dat Bergen
t^^^^Noord^Bra- Ψ ΖοοΊΎΐ
werd berend. Men hoopte, dat zij zouden kunnen dienen om spikola tot het
an aan. opbreken van het beleg te dwingen, zonder dat de Prins van Oranje den toegang tot
het Land aan de zijde van
Schenkenschans door te groote verzwakking van zijn leger zou
behoeven open te stellen. Doch in welken slaat kwamen die troepen hier aan ? — Bij hunne
nadering zal het menigeen benaauwd geworden zijn. Hoe, mocht men vragen, zou men
ze, eenmaal in onze dienst overgegaan, weder kwijt worden, en wat was er niet van
hunne bandeloosheid te duchten! Het gerucht ging hun reeds voor, dat zij in het
Luxemburgsche vyfduizend boeren zouden hebben dood geslagen. Maar niet dan na een

aitsema, bl. 4S9—498.

-ocr page 738-

DES VADERLANDS. - 2712

geleverden veldslag, yenninderd in aantal en uitgeput van kracht, zouden zij hier aan- ^ΐβδΓ*
komen. Don Gonzalez de cordova, hun den pas naar de Nederlanden, wier macht
zij stonden te vermeerderen, willende afsnijden, had gezorgd hun vooruit te zijn en
stelde zich den aS^ten Augustus bij
Fleurus tegen hunnen verderen tocht naar het Noor-
den in den weg. Makspeld begon den volgenden dag den aanval met zyn voetvolk,
8000 man sterk, doch het werd overhoop geworpen, en zijne ruiters, ten getale van
6000, weigerden de dienst, daar zij zich over gemis aan betaling te beklagen hadden.
Nu wierp Vorst ghristiaan van
Brunswijh zich in het gevecht; hij rukte legen de
Spaansche kanonnen op, hakte twee regimenten in de pan en won den veldslag. Zijn
linkerarm werd door een musketkogel verbrijzeld, maar zijne voldoening over de be-
haalde zege was zoo groot, dat hy de pijn niet telde, en het lid onder trompet- en
paukgeschal liet afzetten Zoo kwam dan mansfeld omstreeks den Septembej'
te
Tilburg aan; maar zijne soldaten waren aanmerkelijk gedund, en zoo uitgeput, dat
zij de macht niet hadden om behoorlijk de wacht te houden. Bovendien waren zij na-
genoeg allen ongewapend, daar zij hun geweer onderweg om te vlugger voort te komen
hadden weggeworpen. Gelukkig hadden de Staten voor hunne verpleging gezorgd. De
toezegging, aan mansfeld en Vorst christiaan gedaan, dat wij hun volk voor drie
maanden, tegen 200,000 gulden 's maands, in onze dienst zouden nemen, werd door
de Staten-Generaal bekrachtigd, en de Provinciën aangemaand, voor de vaardige betaling
van de eerste 200,000 gulden te zorgen.
Friesland bepaaldelijk werd aangezocht, »zoo
dierbaar haar 't behoud des lieven Vaderlands was," thans niet in gebreke te blijven.
Er was reden genoeg lot zulk eene bijzondere aanmaning. Immers was de Provincie
niet minder dan 182,000 gulden ten achter voor haar aandeel aan de bezoldiging der
Fransche regimenten; de Compagniën, die ter harer repartitie stonden, leden honger
en dreigden te verloopen, en hel subsidie, vroeger aan den Koning van
Bohemen toe-
gestaan, was door haar nog niet ten volle betaald In allen gevalle eer dat het geld
uit de Provinciën aankwam, verliep er lijd, en er waren dadelijk gereede penningen
noodig. Dus zond men den Ontvanger-Generaal naar
Amsterdam om die 200,000 gul-
den op te nemen by die kooplieden, welke met de ontvangst van het subsidie uil
Ve-
netië
belast waren. Kon hij hier geen geld krijgen, dan moest hij zich tot de Regering
der Stad wenden, en zoo deze zwarigheid maakte tot de bank of tot bijzondere burgers.
Zonder bezwaar verkreeg hy wat hij behoefde bij de eerst aangesprokenen, en nu wer-
den twee Gecommitteerden uit de Staten-Generaal met de noodige middelen naar
Geer-
iruidenberg
gezonden. Het was hoog lijd: want de woeste hoop, die zonder orde voort-

' mailaxu, t. a. pl. bl. 97. aitsema, bl. 120—122. v. d. Capellen, bl. 69—71.
2
ResoL Slat-Gen. 6, 18 Sept.; 4 Oct. 1(522.

-ocr page 739-

736 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Ö21— trok en yrouwen en kinderen met zich sleepte, was reeds begonnen de ingezetenen van
Zevenbergen te plunderen. Toen echter slechts weinige dagen later de betaling van
het tweede derde der 600,000 gulden en nog meer bovendien gevorderd werd, was het
geld te
Amsterdam niet zoo gereedelijk te bekomen: zoowel de Stad als de bijzondere
burgers bij welke men zich had aangemeld, weigerden het voor te schieten; zij werden
daartoe eerst gezind, toen de Provincie
Holland haar krediet had doen gelden. Ten
gevolge van deze geldverstrekkingen en de bezorging van wapenen voor 8000 man,
waren de troepen dan ook omstreeks den September tot elke dienst bereid, die

de Prins van Oranje tot ontzet van Bergen op Zoom vergen zou i.

"Verdediging Intusschen was de verdediging dezer vesting gelukkig volgehouden. Nadat Don luis
^zL·»^^^''^^^ de velasgo zich van de onbeduidende sterkte Steenbergen, die slechts door 200 man
bezet was, had meester gemaakt ^^ werd
Bergen op Zoom tegen het einde der maand
Julij omsingeld. Dadelijk werd gezorgd, dat het garnizoen, toen juist zeer zwak, tot
de vereischte sterkte werd gebracht, en krijgs- en mondbehoeften werden aangevoerd.
Evenmin als het noodige geld voor al den tijd, dat het beleg kon duren, waren al die
benoodigdheden' in genoegzamen voorraad voorhanden. Maar aan de zijde der rivier
bleef de stad open, vruchteloos waren de pogingen, die de vijand deed om den toegang
lot de haven te bemoeijelijken, en van dag tot dag stroomden door de waakzame zorg
der Bewindslieden, geld, granen, geschut, buskruid, rijs, planken, palen en wat niet
al de vesting toe, met wier behoeften de Staten door de dagelijksche berichten hunner
derwaarts gezonden Gecommitteerden bekend gemaakt werden. Tevens werd de toevoer
den vijand zooveel mogelijk afgesneden. Zoo toegerust kon men het geweld van buiten
met kalmte afwachten, want de geest der soldaten was uitmuntend. Wel had de Ge-
committeerde der Staten gaarne gezien, dat de Goeverneur, de Heer van ruhoven,
een Vlaming, door een ander vervangen Averd, maar de Prins achtte dit onraadzaam:
slechts stelde hy hem eenen bijzonderen krijgsraad ter zijde. Daarenboven zond Zijne
Excellentie, in den persoon van david van Orleans, den bekwaamsten ingenieur, dien
wij bezaten. — Talrijk was het belegeringsleger, dat in 't begin van Augustus gedurig
met nieuwe soldaten van verschillende natiën, voornamelyk Engelschen, versterkt was
geworden. In 't midden dier maand begon de vijand de loopgraven aan te leggen.
Nog schoot hij alstoen niet met grof geschut; maar hij scheen de buitenwerken door
mijnen te willen aantasten. Niettemin waagde hij tusschen den en den een

grooten aanval op drie nieuwe halve manen bij het hoornwerk aan de zuidzijde, waar-

1 ResoL Stat.-Gen. 22, 27 Aug.; 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 17, 20, 29
Sept. 1C22.
Resol. Holl. 30 Julij; Ö, 7, 12 Sept. 1622.

- V. D. CAPELLEN, t. a. pl. 1)1. 58. RßsoL Holl. 19 Julij, 1622.

-ocr page 740-

DES VADERLANDS. - 757

Tan de Tcrdediging aan Kolonel iiipiDERSON was opgedragen. Twee Tan de drie veroverde 1G21—
hij; doch met verlies van 600 dooden werd hij uit ééne derzelve weder verjaagd. Yan
onze zijde vielen er 100 dooden en onder meer officieren werden de Kolonel
hinderson
en de Kapiteins killegrew en carry gekwetst. De eerste stierf welhaast aan de bekomen
wonde Nu de belegeraar dus begon, werd de toevoer, ook van een groot aantal
nieuwë Compagniën, naar de vesting met verdubbelden ijver bevorderd, en niet zonder
oorzaak deed men al wat doenlijk was. Want in den avond van den 29®*·®° Augustus
deed de vijand een nieuwen aanval, met twee en twintig Compagniën, meest Spanjaarden,
onder bevel van Don
inigo de bresgoda, thans legen de zijde der vestingwerken, die aan
den Kolonel
de famars was toevertrouwd. Een weinig tijds slechts hield hij zich
staande in een lialvemaantje, dat hij overrompeld had. Ook op de linie van het
hoornwerk werd hij dapper afgeslagen; doch hij bleef in de gracht van de linie en van
de halvemaan gelegerd.

Middelerwijl was de Prins bedacht om op te trekken, en tegen dat de troepen van
MAwsPELD in bruikbaren staat zouden zijn, eene poging tot ontzet te doen. Deze benden
waren alleen daartoe niet voldoende: want ook de belegeringstroepen waren door de
aankomst van
gordova met 14000 man en 12 of 14 kanonnen versterkt. Daarbij kon
het kamp te
"'s Gravcnweerd niet ontbloot of weerloos gelaten worden, terwijl de Graaf
van den berg in de nabijheid was en Gennep bestookte. Dus moest de Prins de Com-
pagniën, die hij noodig had, uit de niet dadelijk bedreigde garnizoensplaatsen lichten.
De Provinciën werden uitgenoodigd de aftrekkende soldaten in die plaatsen door burgers
te vervangen, en
Holland alleen was bereid om uit hare verschillende sleden tweedui-
zend man te laten uittrekken. S
pinola deed nog eene poging om den Prins in hel van den

1 1 1 TV η 1 ·· 1 1 1 . 1 11 · . vijand in Ow/yw/

kamp terug te houden. Daartoe gaf hij bevel, dat zich eene bende vereenigen zou uit en Friesland,

de garnizoenen van Groenloo, Oldenmal en Lingen, die over Ommen trekkende een ,

inval in Friesland doen moest. Daar er overdreven geruchten omtrent de sterkte der

uitgetrokken krijgsmacht werden uitgestrooid, kon deze zaak niet anders dan 'sPrinsen

tocht naar Brabant eenigzins vertragen. Nog een ander doel hadden de Spanjaarden

met dien strooptocht. Zij wisten dat de Friezen niet dan onwillig eenige Compagniën,

die in hunne Provincie in garnizoen lagen, naar het leger hadden laten vertrekken.

Werden zij nu in hun eigen Gewest bestookt, zoo zouden zij, dus redeneerde spinola,

' De Graaf van Bachlouch (büccleuch) had de toeze{jging, dat Lij l)jj de eerste opengevallen
kolonclsplaats hij de Scliotsche regiaienten zou opvolgen. De Stalen en cAiiLETOii herinnerden
zulks den Prins
3 doch reeds liad Zijne Excellentie de plaats aan Kolonel morgan vergeven. Dit
veroorzaakte een hevig beklag van
carletoks zijde. Toch was hij gezind om tot eene schikking
te komen. Zijn voorslag kwam met dien van den Prins overeen, cn strekte tot de vorming van
een derde kolonelsplaats
{llesol Stat.-Gen. 24, 25, 29, 30 Aug; 5 Sept. 1622).

III Deel. 5 Stuk, 93

-ocr page 741-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]ß2T— hunne Gompagniën terugroepen en aldus 's Prinsen macht verzwakken. Hoe het zij,
' ' de stroopbende werd bij
Heerenveen gestuit, en op den terugtocht door den Overste
SMELTSiNK aan het hoofd van troepen, deels uit
Zwolle, Hasselt en Deventer zamenge-
trokken, deels door den Prins den
IJ sei afgezonden, in de kerk te Ommen, waarin
zij de wijk genomen had, omsingeld. S
meltsink liet den vijanden, zonder wapens en
paarden, het is waar, en met achterlating van twee gijzelaars, ongemoeid naar hunne
garnizoenen terugkeren. Boch ook deze gijzelaars scheen hij van zins los te laten.
De Staten-Generaal lieten hem vragen, wie hem, daar hij strenge voorwaarden had
kunnen stellen, tot zulk een verdrag gemachtigd had. Hij kon zich dekken met de
stellige orders van den Prins l.

Na gordova's komst wachtte men spoedig een algemeene bestorming; doch men was
niet moedeloos. Er waren thans 72 Gompagniën binnen de vesting. Door de gelukkige
uitwerking der mijnen aangevuurd, en als het ware door den damp van het kruid, dat
bij dit beleg niet gespaard werd, dronken gemaakt, waren de soldaten niet te houden;
er was geene vrees meer in, en vielen er dooden, dit telden zij niet. Het was een lust om
te zien, zoo moedig waren onze soldaten. Daarbij werden de leemten gedurig aangevuld.
Slechts was er, naar 's Prinsen oordeel, meer geschut noodig, en men wist in den nood er
niet beter op, dan de stad
Amsterdam de stukken te leen te vragen, die zy , dit wist men,
van den Koning van
Bohemen, bij zijne eerste overkomst herwaarts, gekocht had. Doch
de Stad was hiertoe niet te bewegen, zelfs niet op de verzekering, dat zij de eerste
stukken, die in de gieterij gereed kwamen, zou terug bekomen. Slechts wanneer zij
eenige kanonnen van ander kaliber en die te
Bergen op Zoom niet dienen konden,
te pand kreeg, wilde zij hare stukken tijdelyk afstaan. Dit was, van de zijde der
Stad, een blyk van wantrouwen, hetzij tegen hare eigene ingezetenen, hetzij tegen
eenig van elders gevreesd gevaar. De Raad van State oordeelde de zaak w van al te
zeer groote consequentie" en wilde Zijne Excellentie verzocht hebben, die van
dam »bij eene serieuse missieve wel ernstig te vermanen."

Kwam er geen algemeene storm, niettemin zaten de belegeraars niet stil. Zy arbeid-
den steeds voort aan de loopgraven. Was de ruiterij van
cordova wegens gemis aan
voeder naar
Antwerpen vertrokken; daarentegen kwamen derdchalfduizend man versehe
troepen van voor
Sluis onder den Overste de la ρονταινε voor de vesting aan. Een
nieuwe batterij van 8 stukken werd tegen onze werken opgericht. Van nu aan begon
de kunst van onzen Ingenieur uil te blinken, daar het springen van mijn op mijn den
vijand veel schade toebracht. Het geluk diende de belegerden daarbij meer dan eens

1 Resol. Stat.-Gen. 22, 24, 26 Sept.; 6, 17, 18, 22, 24 Oct.; 5Nov. 1622. aitsbma, 1)1.122.

v. d„ capellen bl. 74—^77. Over smeltsink en zijne omtoopbaarlieid zie men Rcsol. Stat.-Gen.
21 Jan. 1622, cn v. D. capelleif , bl. 85.

WM

-ocr page 742-

DES VADERLANDS. 747

op gansch bijzondere wijze. Niettemin wachtten de onzen gedurig, dat de vijand vóór 1021—
's Prinsen maatregelen tot ontzet den storm zou wagen, en om steeds op zijne hoede te
zgn, Yernachtte het volk onder den blooten hemel. Dit vernemende zond'men hun uit
Holland matten, stroo, planken en oude zeilen, zooveel men krijgen kon, om hen
tegen het weder en de koude te beschutten. Tegen dezen ijver van onze zijde stond
by den vijand, dus vernam men, groole krankheid, duurte en geldgebrek over. Den
Isten October deden de belegerden een moedigen en gelukkig geslaagden uitval; maar
de vijand zette zijnen arbeid voort, al was hij in al dien tijd geen voet breed gevor-
derd. Dien dag was de Prins bij
Breda aangekomen, en werden in alle Provinciën op DePriusdaagt
^ , ., j op tot ontzet vnu

last der Staten-Generaal wekelijksche godsdiensloefeningen verordend om God te bidden, jier^en op Zoom.

dat Hij Zijne Excellentie bewaren, zijn ontwerp tot ontzet der stad zegenen en hem de
overwinning geven mocht. Nog voordat deze verordening algemeen kon uitgevoerd zijn,
had de vyand het raadzaam geacht, het beleg op te breken, en dat wel niettegen-
staande hy binnen korten tijd versterking te wachten had, hem toegevoerd door den
Graaf van den berg en den Heer van anuolt, die aan het hoofd slond van een troep
Kroaten en van de Keulsche benden, in der tijd in Beijersche dienst overgegaan. Den

tw^eeden October na den middag verliet hij zijne posten aan de noordzijde, en 's nachts Het bdeg op-
gebroken,

daaraan al zijn andere stellingen, en in plaats van gebeden werden thans openbare
dankzeggingen, aan feestelijkheden gepaard, door het geheele land verordend. Gedepu-
teerden uit de Staten-Generaal gaven aan den Engelschen Ambassadeur en den Veneti-
aanschen Resident van de heugelijke gebeurtenis bericht. — De Fransche Gezant was
afwezig i. —
Steenbergen viel den onzen spoedig Λveder in handen Het Spaansche leger
trok langzaam af zonder door den Prins van
Oranje vervolgd te worden. Het baarde
opzien en lokte aanmerkingen uit, dat de vijand zich op zijn aftocht door den Prins
gespaard heeft gezien In het buitenland echter scheen men geen afdoenden veldslag
van den Prins te wachten: steeds hield men het er voor, naar het schijnt, dat de stout-
heid der Hollandsche kooplieden hem onwillig medesleepte, en dat hij voor zich meer
heil zag in een met den vyand te treffen vergelijk. Althans toen Koning
jagobus ,
die bij de onderhandelingen met onze buitengewone Gezanten meermalen zinspeelde op
een verschil tusschen de staatkunde van de Nederlandsche kooplieden en die van den
Prins, van deze onze Gezanten vernomen had, dat de Prins
Bergen op Zoom naderde
en spiNOLA slag scheen te zullen leveren, toonde hij zyne verwondering, dat »Zijne
Excellentie wilde hazarderen te slaan."

» MesoL Stat.-Gen. 18, 20, 23, 24, 25, 26, 27, 28 Julijj 1, 2, 3, 5, G, 8, 9, 10, 12,
17, 18, 19, 20, 22, 26, 27, 29, 30 Aug.j 1, 2, 5, 7, 12, 15, 18, 19, 20, 22, 23, 25,
26 , 27 , 29 Sept.; 1, 3, 4, Oct. 1622.
ResoL Holl. 7, 14, 18 Sept. 1622. aitsema,bl. 117—120,
122—125.
van oEn Capellen, bl. 58 , 59 , 66 , 74 , 79—^2,^ 86 , 90—97.
- nesol. StaL-Gen. 18 Oct. 1622. 3 aitsema, bl. 125. v. d, Capellen, ρ.93.

95*

-ocr page 743-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ifiSl— Zoo was dan de poging mislukt, die de Tijanden gedaan hadden om zich eenen -sveg
lot binnen den Hollandschen tuin te banen! Hoe lang kon het duren, eer hij weder
in slaat zou zyn, zoo yeel kracht bijeen- en zooveel middelen op te brengen, als thans
te vergeefs geschied was, en wie kon verwachten, dat eene herhaalde poging gelukki-
ger zou slagen? Dus kon dan
Holland voortgaan zich onuitputtelijke krachten tot een
onbepaald langdurig verzet te vergaderen. Dit gevoelden van nu aan sommigen die, te
voren op 's Lands toestand niet vertrouwende, ongezind waren gCNveest hun fortuin
met het Land te wagen, en thans voor belangrijke sommen in de West-Indische Com-
pagnie deel namen Zoo zeer was de moed verlevendigd! Want ook de hoop, tot
Avelke Koning
jacobus den Spanjaarden maar al te veel recht gegeven had, dat hij de
zee voor ons zou weten af te sluiten, en ons koloniaal rijksgebied zou weten te fnui-
ken, waardoor
Holland en Zeeland, op de wijze eener ingesloten vesting, van alle kan-
ten i)msingeld en tot de overgave gedwongen zouden geworden zijn, die hoop had al
minder en minder kans van vervuld te worden, én door onze stoutmoedigheid, waaidoor
onze scheepsmacht in die mate vermeerderd werd, dat zelfs
Engeland daartegen niet
bestand was, én levens ten gevolge van de triomfen zeiven, door
Spanje en Oostenrijk
te lande behaald. Immers zou eindelijk de verovering en de weigering der teruggave
van
Heidelberg jacobus doen gevoelen, dat men niet gezind was om zijnentwil zijnen
schoonzoon genade te schenken, maar door hem geheel te vernietigen, hem zijnen op-
stand tegen den Keizer wilde doen boeten.

Vooiizetthig Doch hoe stonden sedert April onze betrekkingen met Engeland? Nadat de conferen-
llngcu" in'Xye-onzer Gezanten^ met de leden van den Raad onbepaald verdaagd waren ®, duurde het
vrij lang, eer zij weder hervat werden, Inlusschen werden onze Ambassadeurs legen den
2den ]\iei op een tornooispel genoodigd; doch deze schijüL.ir'^ beleefdheid werd als een
middel gebruikt om hen te beleedigen, immers zagen zij zich geplaatst in een achterhoek,
waar zich geene Prinsen of Ambassadeurs bevonden, die allen, zelfs de Afgezant van
Moseovie niet uitgezonderd, in de nabijheid van den Koning plaats bekomen hadden.
Toen eindelijk, den Mei, weder eene bijeenkomst plaats had, werden de onzen ont-
haald op de voorlezing van een allerhatelijkst schotschrift-in
Engeland tegen de Hollanders
uitgekomen. Op hunne vraag of de Raad zulke taal goedkeurde, antwoordden de Heren:
»Ja! Gij zijt met onbeschoftheden en laster voorgegaan, en wij kunnen onze landgenoo-
ten niet beletten zich dus tegen u uit te laten: want, al zijn zij niet zoo vry, als gij,
zij zijn toch evenmin slaven." De Koning erkende later zelf, dat het schotschrift opzet-
telijk gesteld was om ons, zeide hij, onze hatelijkheden en lange redevoeringen wat af
te leeren. — Maar al werd er over zaken gehandeld, men kwam niet verder. Hel betrof thans
het Nederlandsche schip, de Zwarte Leeuw. Deze bodem was door de Engclschen, terwijl

1 v. D. CAPELLEN, bi. 09. " 2 ^ie lilervoor, bi 694.

-ocr page 744-

DES VADERLANDS. - 2718

de manschap meende met hen op den voet eener volkomen vriendschap te slaan, lell-
en zelfs de kapitein door hen was te gast genoodigd, verraderlijk genomen. Nadat
/ij het schip een twintigtal dagen bezeten hadden, was het, ten gevolge van mis-
bruik van sterken drank onder de bemanning, in tien brand geraakt en door de vlam-
men verteerd. Nu zij alzoo het schip niet meer bezaten, meenden zij de waaitle niet te
behoeven terug te geven. De brand was een ongeluk, en daar kon niemand tegen.
)>Iioe?" antwoordden de onzen, »een ongeluk, en uw eigen bevelhebber, sm tiiomas
DALE, heeft de bootsgezellen, die er de oorzaak van zijn geweest, daarvoor met de
koorde gestraft. En bovendien zoudt gij ons geld, dat ter vergoeding uwer schade uit
Indië komen moet, niet terug verlangen, als hel onderweg verongelukte?" In weerwil
van zulke gronden bleven de Engelsche Commissarissen volhouden: zij waren, zeiden
zij, de redekavelingen even moede, als wij. En, dit zeggende, stonden zij op, en op
nieuw w^aren de onderhandelingen afgebroken. — Daar de bevelen uit den
Haag de
onzen Verboden met onmin te scheiden, verzochten zij alweder ten spoedigsle gehoor
bij den Koning. Zij verkregen hel en op hun verloog van den staat des geschils,
antwoordde zijne Majesteit eerst geheel in den zin zijner Commissarissen; maar toen de
onzen aandrongen, kwam hij er rond voor uit, dat hij zelf en het meerendeel van
zijnen Raad ons gelijk gaf, en men slechts uilslel verlangde om met dingen en loven
wat verder te komen. Hoe hel zij, zgne Majesteit bad herhaaldelijk, dal wij om
zijnenlwil dat punt zouden gelieven uit te stellen, betuigende dat de zaak ten laatste
tot ons genoegen zou geschikt worden. ΒυακίΝΟΠΑΜ, hierop binnenkomende, onder-
steunde 'sKonings verzoek: Zijne Majesteit, zeide hij, had geen ander doel, dan om
zijne kooplieden niet geheel te ruineren en hen niet wanhopig te maken, als zij in 't begin
merkten, dat zij ons meer terug zouden moeten geven, dan ze van ons terug zouden
onlvangen. Wij verlangden eene plechtige herhaling van 'sKonings verklaring dat hel
recht aan onze zijde was, niet alleen, maar ook van zijne belofte om de zaak naar ons
genoegen te schikken. »Ja," zeide jacobus, »dal is mijn meening, en ziel! hier is
mijn hart! Ik ben Koning en dit heb ik boven u vooruit, dal ik mijn onderdanen
kan bevelen en zij moeten mij gehoorzamen. Dat kunt gij niel!" — De handelbaarheid
van den Koning had een goede reden. Hel bericht van mansfelds overwinning bij
Wisloch was in Engeland aangekomen, en hopende, dal zijn schoonzoon als nu zich
zeiven in hel bezit zijner erflanden zou handhaven, meende jacobus de Spanjaarden
niet meer zoo zeer te behoeven te ontzien. Zijne goede stemming steunde der-
halve op geen betrouwbaren grondslag, en mei de berichten der nederlagen bij
Wimp-
fen
en Höchst stond zij spoedig voor nieuwe boosaardigheid plaats te maken. Op de
eerste der nu weder hervatte conferenties kwamen de Engelschen voor den dag mei
eencn eisch van ΙίΰΟ,ΟΟΟ gulden voor schepen, die wij hun zouden ontnomen hebben.
De onzen hadden daartegen groot bezwaar, want sommige dier schepen waren niel

-ocr page 745-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Γ)21— meer geweest dan wrakken, andere waren reeds teruggegeven, andere eindelijk hadden
de Engelsclien zeiven geweigerd terug te nemen, omdat het hun aan bootsvolk en
mondbehoeften ontbrak. Bovendien er moest bewezen Λvorden, dat de terug te geven
schepen werkelijk teruggeeischt en door de onzen geweigerd waren! Op dit laatste
beweerden de Engelsclien, dat de daad zelve der invoering van het traktaat van ver-
eeniging der beide Compagniën stilzwijgend den eisch van teruggave inhield,^aangezien
dat traktaat de schikking van alle geschillen medebracht: bovendien zij hadden den
eisch uitdrukkelijk gedaan. Om dit te bewijzen werd eene acte ter tafel gebracht, en
\vat bespeurt men? dat in onze kopie dier acte eene zinsnede was uitgelaten, waaruit,
heette het, duidelijk bleek, dat de eisch door de Engelschen geschied was. Dit gaf
' aanleiding, dat de onzen zonder omwegen van kwade trouw beschuldigd werden.
Evenwel werd de kracht der aantijging aanmerkelijk verminderd, door dat onze kopie
mede door de Engelsche gemachtigden in
Indiö was geteekend. Hoe het zij , deze zaak hield
de onderhandelaars meer dan ééne zitting bezig. De Engelsche kooplieden, dat is de ver-
tegenwoordigers der Engelsche Compagnie, werden eindelyk binnengeroepen, en dezen
gingen bij het bepleiten hunner beweringen zoo woest en ruw te werk, dat de onzen
niet verkozen te antwoorden voordat die kooplieden weg waren. Toen verklaarde
EDaiowDs, een der leden van den Raad, ten einde onze gronden te ontzenuwen, dat
het spreken of zwijgen der Engelschen in de Oost niet veel afdeed: »want uw Generaal
KOEN, zeide hij, Avindt hen aldaar om zyne vingers, zoodat zij hun recht niet durven
laten gelden en alles doen, wat hij verlangt." Voorts wilde edmonds de onzen doen
gevoelen, dat zij eigenlijk onbescheiden waren. »Gij moet bedenken, zeide hy, dat
gij de Grootsten van het Rijk met deze nietige zaken bezig houdt. Zulks is de eer
van zulke aanzienlijke Heren te na. Ook schijnt het wel, dat gy geen einde zoekt,
omdat gij intusschen uw voordeel doet met ons geld." — Omstreeks dézen tijd gebeurde
onzen Gezanten voor het eerst, wat zij later nog meermalen zouden ondervinden. Op
Aveg naar
Whitehall werd hun aangezegd, dat zij wel weder terug konden keren,
want dat de Heren van den Raad de bestelde bijeenkomst niet konden bijwonen. Toen
GARON zich ditmaal deswegens op hun verzoek in den Raad zou beklagen, vond hij
niemand in de Raadkamer: alleen den Secretaris calvert sprak hij, en deze kwam er
vooruit, dat de Heren in de conferentiën geen lust hadden en blijde waren als er wat
tusschen beide kwam. Ook bugkingham wachtte onze Gezanten niet af, toen zij zich in
persoon over die bejegening wilden beklagen. Niettemin lieten zij zich welgevallen
(den Junij) weder ter bijeenkomst te verschijnen, en de zaak Averd gevonden,

Eeu Ostende onzen aanboden, de schepen, wier teruggave gevorderd werd, den En gel-

naar viudt X met sehen af te koopen. Zoo moesten wij telkens toegeven,

zijoenopdeouzen

behaaldeu buit Intusschcn had er in de haven van Leilh in Schotland eene ontmoeting plaats, waarbij
hel Goevernement van .Koning jagobus de rechten der onzijdigheid in het belang onzer

-ocr page 746-

DES VADERLANDS. - 2720

■' isssssss— < ii "' ..l·.......... . ....... ........sssssssssss , ,■■ "1. ' Hggg

legenparlij Yerkrachtle. De Admiraal hautain had twee schepen van Oslende, die eeni- 1G21—
gen onzer landslieden op zee met prysYerklaring hunner goederen gevangen genomen
hadden, tot zoo diep in die haven vervolgd, dat de kogels van zijn geschut in de stad
waren gevlogen. Toch had hij zijn doel niet bereikt; want de Schotsche Overheid liad
de Ostendenaars in hare bescherming genomen. Hautaijv, in persoon aan wal gekomen,
was met alle onderscheiding bejegend, maar men had hem de uitlevering der gevan-
genen en hunner goederen geweigerd. Dus leende een onzijdig Vorst zijn land tot wijk-
plaats voor onzen vijand en tot bergplaats voor den op ons behaalden buit. Kon onze
tegenpartij daarop rekenen, dan was onze blokkade van de Vlaamsche kust nagenoeg
krachteloos gemaakt. Dus kregen onze Gezanten in last over het gebeurde bij den
Koning te klagen. Evenwel, het ontslag der gevangenen werd niet gereedelijk verkre-
gen. Integendeel de Koning deed den onzen hevige verwijlen over het gedrag van
onzen Vlootvoogd, en op andere punten der Engelsche kusten zagen zich de Spanjaar-
den daarna op nieuw tegen de onzen beschermd. Toen de Ambassadeurs den Koning
wilden doen gevoelen, dat hij zelf wegens zijne macht op zee er het grootste belang
by had, dat de Spanjaarden den zeehandel niet verstoorden, antwoordde hij: »AVat?
gij zijt wyd en zyd meesters van de zee; gy doet, wat gij wilt; gij belet mijn eigen
onderdanen op mijne kusten te visschen, en wilt niet, dat daar een woord over gespro-
ken worde. Garletow schrijft mij, dat, zoo ik u het recht van te visschen betwistte,
gy zulks als een oorlogsverklaring zoudt aanmerken. Wat het ontslag der gevangenen
van
Leilh aangaat, ik kan deswegens met de Spanjaarden niet in oorlog komen

Reeds was er, sedert het laatste punt van verschil door de toegefelijkheid der onzen
vereiTend was, weder meer dan eene maand verloopen, gedurende welken tijd de ver-
tegenwoordigers der beide Compagniën over de teruggave* van het over en weder geno-
mene gehandeld hadden. Zij konden het ten slotte niet eens worden omtrent de taxatie
van zekere goederen. Onze Ambassadeurs, deswegens met de Engelsche Commissarissen
weder bijeengekomen, verklaarden zich bereid, de taxatie der Engelschen aan te ne-
men , wanneer wij de waarde van den Zwarten Leeuw op gekken voet geschat beko-
men konden. Van dezen voorslag hoorden de Engelschen vreemd op: zij achtten zich
niet verplicht tot de teruggave van dat verbrande schip, en het stond te bezien, of de
plechtige belofte des Konings ons iets zou baten. Dit wekte het ernstig ongenoegen
onzer Gezanten. Zij verklaarden, dat, zoo men al hunne redelijke voorslagen ver-
wierp, het beter ware, dat men hun, na hen reeds acht maanden te hebben opgehou-
den, hun afscheid gave. Zij zouden de rechtmatigheid hunner negotiatie voor God en
de wereld wel kunnen verantwoorden. — Zoo spraken zij, niettegenstaande de laatste
brieven van den Prins hun nog voorgeschreven hadden, niet te breken. Maar 'sPrin-

' Verg. Resol Stat.-Gen. 8, 12 Julij; 26 Aug. 1622.

-ocr page 747-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

—..............................., I , I ■ —■■

1Π21— sen verlangen zou bevredigd worden; want als het onzen Gezanten soms ernst scheen te
' ' zijn, voor goed een einde aan de vernederende bejegening, die zij wedervoeren, te
maken, slaakten de Engelschen schijnbaar hunne onredelijkheid. Zij wilden de onzen
te
Londen houden, want ook de Koning had alle reden om eene oorlog met onze Re-
publiek te duchten. Zij zou in zijn Rijk bij een groot deel des volks hooge afkeuring
gevonden hebben, en hij, gewoon de eisehen der Spanjaarden te maligen door de
bedreiging dat hy zich nader met ons zou verbinden, zou dit wapen zich uil de hand
hebben zien vallen. — Doch hoe kort duurde dan zulk een gehuichelde toenadering!
Reeds op de eerste bijeenkomst nadat de Lord-Tresorier een voorslag tot bemiddeling
gedaan had, verscheurde deze hooge. staatsdienaar, in toorn ontstoken, het ontwerp,
naar aanleiding van zijn eigen voorslag opgesteld, mei den uitroep: w geen Avoordmeer!
wij weten onzen tijd beier te besteden." — Thans was het zoo ver gekomen, dat onze
Gezanten verwachtten, nu althans door hunne Soevereinen terug geroepen te zullen
In weerwil van woiden. Tocli gebeurde dit niet. Op hun bericht, bij expressen bode naar ^s Hage
onze^GezanTeuon- gczonden, kregen zij een plan terug, hoe zij de onderhandelingen weder zouden heb-
gedwonger^"^ de ^^^^ ^^^^ ^^ knopen en onder w^elke voorwaarden tot een scheiden te komen. Dit plan

onderhandeHngen yerkveeff hunne volle toestemmins: evenmin, als het in Holland die van de Bewind-
voort te zetten. " ^

hebbers der Oost-Indische Compagnie had verworven. Doch des bekreunde zich de
Prins en die leden der Staten, welke deze besogne in handen hadden, niet. Zij brach-
ten de Compagnie onder het oog, dat men in deze omstandigheden niet lichtvaardig
te wei k mocht gaan, en voor
Engeland buigen moest. Hoe het zij, de Gezanten gaven
gevolg aan hetgeen hun in de eerste plaats gelast was te doen: zij vraagden weder gehoor
])ij den Koning, en den Augustus werden zij op
Windsor ontvangen. Hunne

mededeeling aangaande den ''slaat der onderhandelingen erlangde geen gunstig oor.
Integendeel, de Koning verklaarde thans, dat zij het ongeluk hadden, dat
al de leden
van den Raad over hen klaagden, als die zich niet wilden schikken, en dat zij niets
anders dan goede en vele woorden gaven zonder lot een besluit te komen. —
I De gedurige zinspeling op de
vele woorden en de redevoeringen van onze Ge-

I zanten bewijst, dat de Engelsche Heren zich tegen de welbespraaktheid van eenen

1

; AERSSEN niet opgewassen gevoelden. Bovendien sprak deze, vroeger Ambassadeur in

Frankrijk, de Fransche taal met het grootst mogelyk gemak, terwijl de Engelsche

1 Heren met deze taal veel moeite hadden: de President maisdeville gebruikte niet zelden

T'

2 den Heer beaulieu als tolk. — Na die zinspeling gaf de Koning te kennen, dat, ver-
' langde men van hem, dat hy de verschillen overeen zou brengen, gelijk hij in 1619

gedaan had, hij dit verzoek moest afslaan, daar het hem ditmaal niet mogelijk was
zonder advies van zijnen Raad te werk te gaan. — Zoo zou hij zich dan ook door
zyne met zoo veel grootspraak over zijn onbeperkt gezag gegeven belofte betrefTende
' den Zwarten Leeuw niet gebonden rekenen, als
builen zynen Raad door hem afgelegd.—

-ocr page 748-

DES VADERLANDS. - 2722

η·.

Wat hij doen kon, dus ging hij voort, was dit, dal hij Linnen veertien dagen zijnen 1621—

1023.

vollen Raad zou bijeenroepen om de onzen hunne zaken tegenover hem le^hooren be-
pleiten, — Na deze mededeeling maakte de Koning, als om te doen gevoelen, dat
wij, hetzij hij als rechter of als bemiddelaar zou optreden, geen toegenegen gehoor bij
hem vinden zouden, zich tol het orgaan van de gewone klachten over het stelsel van
uitzuigen, dat de Nederlanders in de
Oost-lndiën tegen de Èngelschen toepasten. Ons
volk, zeide hij, Avas onheusch en barbaarsch: men zou hen goede manieren leeren.
Weder had hij nieuwe klachten aangaande rooverijen, door de onzen tegen de zijnen
gepleegd. — Met meer grond konden wij klagen, daar de commandeur
lam, met de
laatste schepen uit
Indië gekomen, het bericht had medegebracht, dat de Èngelschen
zich in die kwartieren zeer kwelziek en moedwillig gedroegen, zoodal de onzen kwalijk
weg met hen wisten, en meer op hunne hoede moesten zijn legen de Èngelschen,
dan tegen de Spanjaarden — En daarna haalde Zijne Majesteit de zaak van
Banda Verraderlijke
op. De inwoners dier eilanden, zeide hij, hadden zich onder zijn gebied begeven, en Engelachen op
Avaren zoo wel zijne onderdanen als de ingezetenen van eenig ander zijner Rijken. En
die onderdanen hadden wij verdreven, weggevoerd, vermoord; de Èngelschen, die er
waren, hadden Avij levend aan lyken vastgebonden en in zee geworpen. — Dit was
eene onwaarheid, zoo als bij behoorlijk onderzoek voor de Èngelschen zeiven overtuigend
bleek. Er had zich een drietal Èngelschen op
Banda bevonden, cn dezen had men
gewaarschuwd het eiland te verlaten, vóórdat onze krijgsoperatien begonnen. Zij waren
daar gebleven, zelfs hadden zij de inboorlingen van liet gescliut voorzien, waarvan hel
eerste schot door een Engelschman was losgebrand; maar gesneuveld was er geen. Die
krijgsonderneming nu was noodig geworden, omdat de bevolking, door Èngelschen
opgeruid, tegen hel gezag van onzen Goeverneur en den Raad van defensie, waarin
Èngelschen zitting hadden, in opstand Avas gekomen. Men had van de ingezetenen een
opdracht van de soevereiniteit aan den Koning van
Grool-Brilannië v/eicn te verkrijgen;
maar deze mocht niet gelden, omdat zij geschied was na de invoering van het Traktaat
van vereeniging, hetwelk ons bij hel bezit van datgene wat wij bezaten, handhaafde.—
Alsof hij niet reeds genoeg grieven tegen ons had opgehaald, zoo bracht de Koning
Scliadevergoc-
op nieuw de zaak van Groenland en hel gedrag onzer walvischvaarders aldaar ter sprake.
De schadevergoeding, door ons beloofd, hadden wij niet gegeven, — Deze grieve Jfg'^gg-^^
niet geheel uit de lucht gegrepen. Immers hadden onze vroegere Gezanten in den zomer
van 1619 in de haasl van hunne afreize zonder tegenspraak den eisch vernomen, om
binnen drie maanden alles terug te geven, wat door onze walvischvaarders aan de
Èngelschen ontnomen was 2. Maar hadden wij die teruggave niet geweigerd, wij had-

» ResoL StaL~Gen. 20 Julij, 1622.

2 Zie liiervoor bi. 277, en^, het sedert uitgegeven Rapport van liet Gezantschap naar Engeland
in 1019 {Berigten v. h. hist. Gen. te Ulrecht, II Serie, II Deel, 2«'«' Stuk, hl. 274).
III Deel. 5 Stuk. ' 94

-ocr page 749-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

den ze nog veel minder beloofd. — Daarmede was de reeks van klachten, die de Koning
legen ons had, niet gesloten. Dien morgen nog had hij uit
Schotland bericht, dat een
Nederlandscli scheepskapitein met zijn oorlogschip een Schotsch schip met soldaten, op
deugdelijke commissie Toor den Graaf van argyle gelicht, had aangerand, en de
manschap aan land had gejaagd. — Dit bericht zal wel overeenkomstig de waarheid
geweest zyn. Immers hadden de Staten-Generaal reeds sinds lang de lichtingen in
het oog, die er in
Schotland en Ierland voor de Spanjaarden in België plaats hadden,
en niet tevreden den Koning te verzoeken, die wervingen te verbieden, hadden Hun
Hoog Mögenden aan hunne zeeofficieren den last gegeven op die soldaten, wanneer zij
den overtocht waagden, jacht te maken i. — Op al 'sKonings klachten antwoordden
de Gezanten bondig: alleen van het bedrijf van dien scheepskapitein verklaarden zij nog
Onderhoud niet onderricht te zijn. En daarna hingen zij, volgens hunnen laatsten last, den Koning
^tr dli t^stand cen tafereel op van den tegenwoordigen hagchelijken toestand onzer Republiek, en welk
bHek "'^eu ^Tan geheel
Europa door onzen val te wachten stond. Vier legers tastten ons aan.

Europa, Verlaten waren wij van al onze oude vrienden en bondgenooten. Onze vijanden hadden

jr.21—

1025.

Buitschland ten onder gebracht, en in Frankrijk burgeroorlog weten te verwekken. De
vyand was niet in zichzelf verdeeld en alles liep hem mede. Dus was zijn macht ver-
dubbeld en niemand kon ons helpen, dan Zijne Majesteit alleen. — »Wat wilt gij, dat
ik doe?" zeide de Koning op deze ernstige voorstelling. De onzen antwoordden onbe-
wimpeld: »Wij wenschen, dat gij de verdere uitbreiding van
Spanjes grootheid tegen-
gaat, en ons tegen hare verdrukking beschermt." — »Om wat reden zou ik dat
doen?" — hernam de Koning koel genoeg. — »Omreden van staat, om dezelfde
reden, waarom uwe voorgangster en vroeger Uwe Majesteit zelve zulks gedaan heeft,"
antwoordden de onzen. — »Gij zoudt wel willen," zeide daarop de Koning weder,
»dat ik met
Spanje in oorlog geraakte en mijn verbond met die Mogendheid verbrake.
Dat wil en dat zal ik niet. Wat zou 't wezen? Ik wil mij niet bederven. Ik weet in
wat staat ik dit Rijk, in de oorlog gewikkeld, gevonden heb. Ik heb geen geld, zelfs
om te leven. Waar wou ik het vandaan halen? De Kerken van
Frankrijk roepen om
bgstand. Ik moet mijn schoonzoon en mijn arme dochter onderhouden." — En hiermede
gaf hij een andere wending aan het gesprek, alleenlijk voegde hij er nog bij, dat hij
in geen oorlog begeerde te komen, noch traktaten te breken, met ons noch met iSpffn/e.
Vóór het Bestand had hij met ons gehandeld; dat Bestand was nu ten einde; en nog-
maals vraagde hij, waar vandaan wij begeerden dat hij de middelen halen zou. En de
onzen antwoordden ten slotte: »Door God zijt gij in vrede gesteld om het evenwicht in
de Christenheid te bewaren: daartoe zijt gij machtiger in volk en ter zee, dan eenig ander
Koning." — Doch jagobus hield zich alsof hij de Gezanten niet begreep. Toch verslond

nesol. Slat.-Gen. 9, 10 Febr.; 6 Junij, 1622.

-ocr page 750-

DES VADERLANDS. 747

liij hun Yerlangen, dat hij om aan \Olk en aan een vloot te komen, de hand zou 1C21—
reiken aan de oppositie in zijn Parlement. Immers zeide hij te duchten, dat in tegen-
spoed de Gemeente wel wanhopige middelen kon aangrijpen zonder op het Gezag te
letten. Dus verklaarde hij bang te zijn, dat de volkspartij hem zou overvleugelen.
Werkelijk heeft zij het zijnen zoon gedaan; doch had de vader thans moed genoeg
gehad, menschelijker wijs gesproken, had hij zijn volk eene omwenteling en zijne^
zoon een geweldigen dood bespaard.

Eerst den September vervulde de Koning zijne belofie om de onzen tegenover

zijnen Raad zelf te hooren. De byecnkomst, die te Windsor plaats had cn waarbij de Bijeeukomst

op Windsor.

Prins van Wales tegenwoordig was, leidde tot geene uilkomst. Onze Gezanten ver-
klaarden zich geneigd de genomen goederen op den door de Engelschen verlangden
voet terug te geven, mits men ons den Zwarten Leeuw op denzelfden voet teruggaf.
Nu kwam er aanmerking op ons recht om dal schip terug te bekomen: de Koning
scheen zijn gegeven woord vergeten te zijn, en toen hij daaraan herinnerd was, begon
hij zich warm te maken, en te klagen, dat zijne onderdanen geruïneerd werden. De
onzen hernamen daarop, dat de Nederlandsche kooplieden evenzeer zouden kunnen
klagen, daar zij meer dan acht millioenen op interest hadden opgenomen. »Dat zou
het geval niet zijn," zeide daarop de Tresorier, »zoo gij u bij den koophandel hadt
bepaald," en de Koning: »gij speelt de rol van veroveraars." Echter stonden de Engel-
schen toe, dat de Zwarte Leeuw getaxeerd zou worden naar denzelfden maatstaf, dien
zy ten aanzien van de hun door ons terug te geven goederen toegepast wenschlen te zien,
rails wij aan Zijne Majesteit de bepaling overlieten, of wij de teruggave van dat schip als
een recht mochten eischen, of als een gunst hadden te verwachten. De onzen namen
zulks aan en verbonden zich daarbij om al vast eene som voor het door ons verschul-
digde te betalen, ten einde, wanneer het juiste bedrag, na bericht, in
Oost-Indië in te
winnen, bekend zou zijn, het ontbrekende daarbij te voegen of het te veel betaalde
daarvan af te trekken. Tot de behandeling van de zaak van
Banda was de Koning
thans ongezind: zij zou zonder hem voor de gewone Commissarissen uit den Raad
gebracht worden.

Hier konden de Engelschen geen zweem van recht doen gelden; maar ons gunden
zij het onze niet, en waar zij ons recht niet erkenden, meenden zij dat zij konden
doordrijven, wat zij begeerden. Bij eene van de hierover gehouden conferenties ver-
klaarde de Tresorier, in zijnen toorn, ronduit, dat de Engelschen met het traktaat van
vereeniging bedrogen waren, want dat hel lot niets diende, dan om hun de handen te
binden: ware dal traktaat er niet, zoo zouden zij ons wel op eene andere manier ge-
tuchtigd hebben. Dat de onzen deze verklaring beleedigend noemden voor den Koning,
die het traktaat zelf gemaakt had, en onlijdelijk voor ons, die geene bedriegers waren,
baatte niet veel. De Goeverneur van de Engelsche Compagnie gaf ten overvloede Ie

94*

-ocr page 751-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021·— kennen, dat hij gaarne alle eischen wilde laten yaren, als wij het traktaat te niet wil-
den laten gaan. Toen de onzen alsnu de Engelsche Heren op een ander onderwerp
wilden brengen met de klacht, dat zij reeds tien maanden in
Engeland waren opgehou-
den, voerde de Tresorier hun te gemoet: » zijt gij hier tien maanden geweest, zoo zult
gij hier nog wel tien jaren blijven, als gij eenig recht van soevereiniteit in de
Oost-
Indiën
wilt laten gelden." Dit alles moeslen onze Gezanten zich laten welgevallen,
zonder de onderhandelingen te mogen afbreken. Hun last uit
den Haag noopte hen
daartoe. Wel hield onze Oost-Indische Compagnie zich standvastig, maar de Staten-
Generaal en de Prins verboden den Gezanten op nieuw hun recht en eer staande te houden.
De laatste verklaring der Oost-Indische Compagnie, waarbij zij zich ongezind verklaard had,
om hare middelen tegen recht weg te geven, en voor
haar geld de onmin van de Engel-
schen af te laten koopen, kwam Hun Hoog Mögenden en zijner Excellentie te fier voor,
en onzen Gezanten te
Londen werd nader bericht, dat de Staten-Generaal de houding
van de Bewindhebbers der Compagnie niet goedkeurden. Het eenige wat onze Gezanten
in deze omstandigheden doen konden, was al weder tot dén Koning hunne toevlucht te
nemen en hem op nieuw gehoor te verzoeken. Immers kon het hun gcene voldoende
genoegdoening geven, dat enkele Engelsche Heren zeiven betuigden, dat zij niet naar
behooren behandeld werden, en men hun de eer niet bewees, die hun als Ambassadeurs
toekwam. — Op de audientie, hun den 215sten September verleend, klaagden zy den
Koning, hoe men zich over het traktaat van vereeniging had uitgelaten, en vraagden
zij, hoe men nu, als de Engelschen zulke gevoelens koesterden, iets met hen kon uit-
richten. De Koning verlangde te weten, wie uit zijnen Raad zich dus had uitgelaten,
en de onzen zagen zich gedwongen den Tresorier te noemen. Hierop vraagde de Koning,
Avat wij dan wilden dat hij doen zou, en de onzen verzochten, dat hij zich zou ver-
Beraadslaging ledigen om ook de zaak van Banda door de partijen te hooren bepleiten. Dadelijk was

voor den Koning yj^j^g Majesteit daartoe bereid, en werd de Raad binnenfferoepen. Nadat de Koninff zelf
over de zaak van J J ' ο i ο

in de aldus vereenigde Vergadering de zienswijze der Engelschen over de bewuste zaak
bepleit had, trachtten de onzen hem te overtuigen door het voorlezen van de resolutie
van den Raad van defensie, waaruit bleek, dat de onderneming naar
Banda mede door
de Engelsche leden van dien Raad verordend was. Dit vernemende, zeide de Markgraaf
van HAMILTON ronduit: »als dat zoo is, dan hebben de Engelschen ongelijk." Zulks
slemden thans allen en zijne Majesteit zelve toe. Alleen de Tresorier had eene tegen-
werping, doch de Koning zette hem, en wel eenigzins bits, terecht. Niettemin kwam
de Koning nu zelf voor den dag met redeneringen, die weder schenen te ontzenuwen
Avat men toegegeven had: het betrof de sterkte der macht, die de Engelschen te
Lon-
ihor
(op Banda) gehad hadden. »Hoe," veroorloofde zich alstoen Lord pembroke te
zeggen, »hoe? er zijn maar drie Engelschen geweest, en zou men daar compagniën
of regimenten van willen maken? Het ware beter, dat men daarvan zweeg." Bucking-

Banda.

-ocr page 752-

DES VADERLANDS. 749

HAM vraagde nog, hoe yeel soldaten wij aldaar op ons fort Nassau hadden, en op het
antwoord, dat wij er wel tweehonderd hadden, zeide hij: » dat lijkt meer naar een for-
teres." Gedurende deze woordenwisseling toonde de Prins van
Wales, dat hij de rede-
nen der onzen billijkte, daar hij hen herhaaldelyk toeknikte. Ten slotte verklaarde de
Koning, dat, behoudens het vraagstuk der soevereiniteit, hetwelk, zeide hij, na twee

tr

of drie jaren tegelijk met dat betreffende de forten, die de Engelschen in de Oosl·
Indiën
zouden mogen bouwen behandeld zou worden, de zaken op Banda mochten
blijven, zoo als het traktaat het medebracht. — Voor het scheiden deden de onzen den
Koning nog eene mededeeling. Z,ij betrof de oprichting der West-Indische Compagnie,
als het geschiktste middel door ons aangegrepen om, nu
Spanje op het vaste land van
Europa de handen ruim had , deze Mogendheid in hare Amerikaansche Koloniën aan te
lasten. Op last van de Staten-Generaal stelden zij zijner Majesteit de vraag voor, of
hij en zyne onderdanen ook van deze onze onderneming in hun voordeel gebruik wil-
den maken, opdat, zoo God de Heer onze pogingen zegende, tijdig alle misverstanden
mochten voorkomen worden. — De Koning hoorde, zeide hij, de mededeeling met groot
genoegen en beloofde, zich vóór het vertrek der Gezanten, dat nu spoedig plaats scheen
te kunnen hebben, daarop te zullen verklaren. Die verklaring echter is niet gevolgd. Zich
aan ons bij de aanranding van Spanjes West-Indische bezittingen aan te sluiten, zulks
verbood hem zijne steeds vriendschappelijk met
Spanje onderhandelende staatkunde, en
de betrekkingen tusschen Engelschen en Nederlanders in de
Oost waren niet van dien
aard, dat men op een ander gebiied beter vruchten van zamenwerking tusschen de
beide Natiën verwachten kon. Maar van den anderen kant ons in onze onderneming te
belemmeren, dit zou hem slechts dan geraden zijn geweest, wanneer hij geen reden
gehad had om, nadat
Spanje alvermogend zou geworden zijn, ook voor zijn eigen
macht te vreezen.

Zoo onze Gezanten thans verwachtten, weldra, na de zaken tot een dragelijk slot ge-
bracht te hebben, naar huis te kunnen terugkeren, hoe grievend werden zij teleurge-
steld! Den September werden zij bij eenen brief van den Raad opgecischt om in
onderhandeling te treden op de walvischvaart, en den Engelschen met het betalen van
20,000 pond sterling voldoening te geven volgens hetgeen waartoe men zich, heette
het, in 1619 verbonden had. Zoo bleek men duidelijk hen te willen dwingen. Boven-
dien werd alles wat tot nog toe in de Oost-Indische zaken bepaald was, weldra weder
op losse schroeven gezet of omvergeworpen. Eerst kwam men aan met eenen eisch van Eigch van vci-
vergoeding van schade en interest voor den tijd, dat de teruggave van 't geen wij ver- fo^eiT^nferei""
schuldigd waren was achtergebleven. De onzen beweerden hierop, dat zoodanige ver-
goeding niet te pas kwam, omdat wij met de teruggave niet gezegd konden worden ach-

' Zie hiervoor, bl. 272.

-ocr page 753- -ocr page 754-

DES VADERLANDS. - 2728

scheidde, had er nog een voor de onzen alleronaangenaamst looneel plaats: de verlegen- 1621—
woordigers van de deelhebbers aan de ter walvischvangsl varende Groenlandsche Com-
pagnie werden binnengelaten en smeekten den Koning op hunne knieën om recht ^
legen ons. Zijne Majesteit vermaande de onzen daarop hun gegeven woord gestand te
doen. En alsof dit nog niet genoeg ware, zoo zeide hij nieuwe klachten tegen ons uit
Indië ontvangen te hebben. Gelukkig konden de onzen daarop dadelijk antwoorden,
dat men ook in Nederland van daar tijdingen had, en dat die tot vrij wat zwaarder
klachten slof gaven, te welen, dat de Engelschen de Bantammers van
Jacafra hadden
opgeruid om onze stad in den brand te steken en den Goeverneur te vermoorden: de
schuldigen hadden hunne misdaad bekend, en deze bekentenis, den Engelschen voorge-
lezen, had geen tegenspraak gevonden.

In de volgende vergadering te IJampio?icoiirt, den lO^™ October gehouden, oordeelden
de onzen het raadzaam om in te willigen, dat Λγij een derde zouden teruggeven van
hetgeen wij den Engelschen op
Banda heetten ontnomen te hebben. Dus zouden wij
aan zamenzweerders tegen ons gezag goederen teruggeven, die zij niet rechtmatig be-
zeten hadden. Doch zelfs deze inwilliging vond men nog niet groot genoeg: men
vorderde geen derde, maar al de goederen terug.

Intusschen scheen de staatkundige toestand eene wijziging ten goede te ondergaan, invloed vnn
Toen de Keurvorst van de Palts van den strijd had afgezien, had jagobus zich gevleid, //e/^i/i^^^oiMie
dat de Keizer alsnu tot eene verzoening met hem zou komen en zijne ondernemingen
tegen hem niet zou voortzetten, ja, dat het verdrag tot teruggave van de
Palts^ door
de Infante isabella te
Brussel met righard westow ontworpen, alsnu tot uitvoering
zou komen. In plaats daarvan, was
Heidelberg dat door de Engelschen in naam van den
Keurvorst bezet was, door tilly belegerd en omstreeks het midden van September
ingenomen. De inneming van
Mannheim volgde. De Engelschen trokken af uit de
Palts. Slechls in Fraiikenlhal hielden zij zich nog een lijd lang staande. Zelfs nu
was het geduld van jagobus niet ten einde. Nog wist men hem te paaijen met de
verzekering, dat de Keizer eerst alles afgenomen moest hebben, wilde hij alles terug
kunnen geven. Onderhandelingen schenen ook thans weder tot het doel te zullen leiden.

Tegen het begin van October echter berichtte Lord chicuester, die in het voorjaar
naar
Duitschland gezonden was i, dat er van al die onderhandelingen niets te hopen
was: de eischen waren buitensporig en men leidde hem om den tuin. Tegelijk heette
hel, stelde de Paus aan Engeland voorwaarden; hij eischte, dat de oudste zoon van den
Keurvorst, 's Konings schoonzoon, in de Roomsche godsdienst opgevoed zou worden, en
de geestelijke goederen in
Engeland aan de Roomsche Kerk zouden worden teruggege-
ven 2, N
q ging hel toch Ie ver. Zelfs de Raad was thans van oordeel, dat aldus

-ocr page 755-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— schande en gevaar over het Land gebracht werd. AIzoo scheen dan de Koning thans geen
1C So

wapengeweld te zullen ontzien oin den Keizer in de Palts te hestrijden, en den Gees-
telijken der Episkopale Kerk liet hij toe te prediken wat hy vroeger verboden had, dat
de Paus de Antichrist was. Reeds schreven onze Gezanten in brieven van den 14·^®"
" October, dat de Koning een kloek besluit had genomen om den Koning van
Bohemen
te doen herstellen, en ook de Raadpensionaris duik had dergelijk bericht, hetwelk hij
echter onder het zegel der geheimhouding aan de Staten-Generaal mededeelde i. —
Maar de toestand onzer Gezanten in
Engeland werd met dat alles nog niet aanmerkelijk
gebaat. Het eenige wat zij gunstigers ondervonden, was, dat de gemachtigden van de
Engelsche Compagnie, die met de Gedeputeerden van onze Compagnie middelerwijl over
zekere punten van de restitutie handelden, de vermaning kregen, dat zij geene onrede-
lijke eischen moeslen doen. Voor 't overige vorderden zij zeiven geen stap en werd de
afdoening der zaken in geenen deele bespoedigd. Zij begonnen te begrijpen, dat men
hen thans terughield om zoo veel als tot gijzelaars te dienen ten einde
Spanje daar te
brengen, waar men het hebben wilde. In plaats van te erkennen dat de zaak van
Keizer en Paus één was met die van
Spanje, begreep men in Engeland de uitbreiding
en meerdere zelfstandigheid van
Oostenrijks macht in Duitschland en het bondgenoot-
schap van dit Huis met den Paus als een middel te kunnen gebruiken om
Spanje be-
hoedzaam te maken. Wilde
piiilippus IV zich eindelijk oprecht en eerlijk met Engeland
vereenig?n, hij zou er wel bij varen. Stond hij het huwelijk toe van zyne zuster met
den Prins van
Wales, dan kon deze Infante na den dood harer tante, of wellicht reeds
vroeger, de Nederlanden ten bruidschat bekomen, en de Noordelijke Provinciën, midde-
lerwijl de oorlog moede geworden, zouden niet weigeren, haren Protestantschen echt-
genoot als heer te · erkennen. Prins
ma.urits zou tegen de verwezenlijking van zulke
plannen geen ernstig bezwaar in den weg leggen: het bleek, hoe hij tegen wil en
dank den oorlog voerde; hij was vroeg oud, en hij, zoo wel als zijn broeder, onge-
huwd, En wat
Frankrijk aanging, met de aansluiting van de Republiek aan de
Spaansch-Engelschc zijde, verloor dat Koningrijk zijn steun in de Vereenigde Provin-
ciën, en, bovendien, men had slechts de Hugenoten, thans door den Hertog van
soubisb
te Londen vertegenwoordigd, in hunnen opstand te stijven om de Fransche Regering
onschadelijk te maken. Als het huwelijk van zijnen zoon met de Spaansche Prinses
doorging, zeide in dezen tijd
jagobüs tol soubise, dan zou hij, met Spanje vereenigd,
zich de Hugenoten aantrekken Kwam die innige vereeniging met
Spanje tot stand,
dan schenen eindelyk tevens de binnenlandsche moeijelykheden uit den weg geruimd.
Buiten de toestemming van
Spanje den Keizer lot redelykheid te nopen ging niet aan
zonder de parleraentsgezinden en ultragereformeerden Ie onlboeijen; slechts als men

ï Resol. Stat.-Gen. 18 Oct. 1622. ^ „,^νκε, Engl Gesch. Β. II. S, 59,

-ocr page 756-

DES VADERLANDS. - 2730

Spanje aan de belangen der Hervormden dienstbaar maakte, kon men die partij mees- i621—
ter blijven. Niemand besefte dat alles beter dan BuciaNGHAM: slechts door liet Avelgeluk-
ken dier denkbeelden kon zijn val verhoed worden, en vs^eldra was hij bereid door een
meesterlijken slag, zoo hem docht, de voltrekking van het Spaansche huwelyk Ie ver-
zekeren. Men begrijpt, hoe bekingrijk het in deze omstandigheden schijnen moest den
Houding van
bekwaamsten Staatsman der Nederlanden, als het ware, onder de hand te hebben, en poMekl plnunen.
het middel te bezitten om Spanje door het voortdurend verblijf van buitengewone buckingham.
Nederlandsche Gezanten in Engeland in den waan te brengen, dat men door hen
de Republiek zou kunnen brengen tot al wat men wilde.
Aerssen scheen, wegens
zijne vroegere gedragingen in
Frankrijk^ juist de man om op de kronkelpaden van
zulk eene staatkunde mede te gaan. Maar gelukkig voor de zelfstandigheid van ons
Vaderland, hij was de man daartoe niet meer. De dood van
oldenbarnevelt, door
hem bewerkt, had νφοΓ hem en voor al degenen, die de omwenteling van 1618 hadden
doorgedreven, den pas naar
Spanje ten eeuwige dage afgesneden. Al moest hij het
met zijn leven bekoopen, zich schuldig maken aan eenen gruwel, waarvan de verden-
king alleen genoeg was geweest om hem den edelen Advokaat in handen te leveren,
dat was eene onmogelijkheid geworden.
Oldenbarnevelts geweldige dood deed, wat
steeds zijn leven gedaan had, hij redde Nederlands onafhankelijkheid en de zaak van
de vrijheid der wereld. Ware hij ten gevolge van ouderdom of na-luurlijken dood afge-
treden, zijne opvolgers zouden niet door zulke onverbrekelijke banden verplicht zijn
geweest om zijn werk voort te zetten. — Niet dat er veel kans was op de verwezenlij-
king van
bugkinghams plannen: de raadslieden van piiilippus IV begrepen, dat zoo zij
dien weg insloegen, zij gevaar liepen eenen toestand in het aanzijn te roepen, die de
Nederlanden aan het overwicht der Noordelijke Provinciën prijs zou geven, en het
gezag van
Spanje en het Katholicisme in die gewesten voor altijd ten behoeve van dat
van
Engeland en van het Protestantisme te niet zou doen gaan. Sommelsdijk, fijner
staatsman dan de Engelschen, heeft voorzeker ingezien, dat
Spanje zich niet zou laten
overhalen. Maar niettemin Avas het een onschatbare zegen, dal hij elke staatkunde,
waarbij eene toenadering met die Mogendheid in aanmerking kwam, als de pest moest
schuwen. Viani eene toetreding tot BUCKirfGHAMS denkbeelden zou hel land, zoo niet
aan
Spanje, dan toch zeker aan Engeland, voor onze onafhankelijkheid naauwelyks
minder gevaarlijk, hebben overgeleverd; zij zou ons het bondgenootschap van
Frankrijk
onherstelbaar hebben doen verbeuren, om ons aan Engeland op genade over te geven.
Dus was het voor
sommelsdijk in dit tijdsgewricht volstrekt noodzakelijk, al de verwachtin-
gen , die de gunsteling van den Engelschen Koning op hem zou hebben kunnen bouwen, af
te snijden, en door een spoedig vertrek tevens aan de valsche en onleerende houding van
hem zelven en zijne medegezanlen een einde te maken. Diensvolgens wendde hij zich thans
rechtstreeks tol
buckingham zelven, en verzocht de Staten te gelijkcr tijd, dat zij twee

III Deel. δ Stuk. ' 91»

-ocr page 757-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— oorlogschepen op de Theems zouden zenden om hem met zyne ambtgenooten en de Gedepu-
teerden der Oost-Indische Compagnie af te halen. Een bezoek, den Markgraaf gebracht,
en waarbij onze Gezanten hem verzochten te bewerken, dat zij nog een laatst gehoor
erlangen mochten om aan de overgebleven punten van verschil een einde te maken en
hun afscheid te bekomen, scheen tot niets te zullen leiden, al had
bügkingiiam ook
de verzekering gegeven, dat hij noch Spanjaard noch Franschman was, maar een
trouw dienaar van Z-ijne Majesteit, en bereid ons zijne vriendschap te betoonen. Dus
schreef men hem eenen brief. Hunne toegefelijkheid, verklaarden daarin de Gezanten,
werd in
Holland gelaakt door al wie slechts 's Lands recht en belang in aanmerking
namen: zij, daarentegen, hadden het gewicht van 's Koning vriendschap in deze tyds-
omstandigheden doen gelden. Wanneer de staat van zaken het voor de dienst van
Zijne Majesteit wenschelijk mocht doen achten, dat men aan hunne Meesters openingen
deed van meer vertrouwelijken aard, dan verzekerden zij, zouden Hun Hoog Mögenden
hoogst geneigd zijn de grootheid des Konings te bevorderen, en bereid om al zijne
beinoeijingen te ondersteunen lot herstel van den Koning van
Bohemen en andere on-
dernemingen, Zijner Majesteit waardig. Maar, voegden zij er bij, zij hoopten niet, dat
voor dit onzeker geval de Koning hen nog langer in
Engeland zou houden, daar het
doel langs andere wegen even goed kon bereikt worden. Dus begrepen zij, dat de
overgebleven punten van verschil dadelijk moesten uitgemaakt worden, opdat bij de te
verwachten nadere aansluiting tusschen de beide Landen niets storends tusschen beide
mocht komen. — Op deze wijze wezen de Gezanten alle vertrouwelijke openingen,
die men aan hunne personen mocht Avenschen te doen, ten stelligste af, maar lieten
tcgelykertijd de waarschijnlykheid doorstralen, dat de Staten er ooren naar zouden
Pogiugen om hebben. Was dit laatste slechts een voorwendsel, of zouden zij wezenlijk gemeend hebben,
dc ''"geTnoederentlat de Staten geneigd zouden bevonden worden om »de grootheid des Konings," zoo
stemmir'^^ ^^BUGKiNGHAM die begreep, te dienen, en hem bij de »andere ondernemingen,"
die dezelfde staatsman beraamde, te ondersteunen? Zeker gaat het, dat het in dezen
lyd niet aan pogingen ontbrak om op de Staten-Generaal en het volk te werken en
het verlangen naar vrede levendig te maken. Van dien aard en strekking was ongetwij-
feld een gerucht, hetwelk in deze dagen, en wel uit
Engeland en door middel van
onze Gezanten aldaar, verspreid en door den Prins aan de Staten gemeld >verd, aan-
gaande eene geduchte Spaansche
armade^ die reeds op de Engelsche kust te Plymoulh
en onder het eiland Wight zou zijn aangekomen i. Er zweefde een zonderling duister
over de bedoelingen, welke aan die vloot werden toegeschreven. Zij
wos, heette het,
naar
Rochellc of naar Nederland bestemd. Naar liochelle? Zoo was zij wellicht tot on-
dersteuning van de Hugenoten uitgerust. Was dit zoo, waarom ons dan niet met

ι Resol Slat.-Gen. 16, 18, 19, 20, 23, 24, 27, 28, 29, 31 Oct. 1622.

-ocr page 758-

DES VADERLANDS. - 2730

Spanje verzoend, liever dan die sclieepsinacht ons op den hals gehaald? Want Iegelijk 1621—
scheen er grond van vrees Ie bestaan, dat de vloot de rivier van
Embden zou opslevenen
en aldaar landingstroepen zou afzetten, om een inval in de Provinciën
Gh'oningen en
Friesland te doen, in Ovcrijsel door te dringen en ons van onze zwakste zijde aan te
tasten, terwijl onze legermacht op onze zuidelijke grenzen vertoefde. Reeds werden
die van
Embden vermaand, op de verdediging hunner stad bedacht te zijn, en de
Prins uitgenoodigd de krijgsmacht in
Friesland en Groningen te versterken. Den
October deelde de Regering van
Amsterdam aan de Staten-Generaal een schrijven mede,
haar van »eenen liefhebber der gemeene zaak" uit
Antwerpen toegezonden, volgens
hetwelk in het begin dier maand eene vloot van 28 galjoenen onder
don ferdin\nd
DE TOLEDO uit Lissabon vertrokken was met over de zesduizend man: alle Duitsche (dal
is Nederlandsche) Engelsche en Fransche loodsen had men geprest. Men meende, dat
het op
Embden of op ons land gemunt was. Een tweede groole armade wachtte in den
mond van de Straat van
Gibraltar^ — en de slotsom was, dat »een goede peys te
wenschen was." Dat zulk een raad door eenen welgezinde aan de Slad
Amsterdam kon
heeten gegeven te zijn en geschikt kon worden geacht om aan de Staten-Generaal te
worden medegedeeld, was wel een bewijs, dat het denkbeeld van vrede reeds veel in-
gang had gevonden en niet meer ongerijmd of misdadig gerekend werd. Tegelijker lijd
kwam de verjaagde Koning van
Bohemen weder in den Haag l. Ook deze terugkomst
was voor eene tweeledige verklaring vatbaar. Moest zij doen denken, dat hij zijn bond-
genootschap met onze Republiek niet meer behoefde of niet meer verkoos te ontveinzen ?
In het eerste geval scheen zij Ie bewijzen, dat zijne vriendschap met ons hemnielmeer
zoo kwalijk zou genomen worden; in het andere geval, dat hij weder met open vizier
lot herstel in zijne erflanden ten strijde zou trekken. Zoo men bij den invloed van
zulke dubbelzinnige berichten en gebeurtenissen, wel geschikt om alle vastheid van
besluit te verlammen, den indruk voegt, dien de onophoudelijke aanvragen om geld
maken moesten, dan is het wonder dat de volharding op dit tijdstip niet is Ie kort ge-
schoten. De dappere soldaten van
Bergen op Zoom moesten voldaan ^ en de laatste
termijn aan
mansfeld betaald worden, opdat hij zich niet, voonlat beslist was wat zijn
verdere bestemming zijn zou, in de Graafschap
Zutfen of in Overijsel werpen mocht
Maar de Ontvanger-Generaal klaagde over volslagen geldgebrek en gemis aan krediet
De Propositie van den Raad van State tot de Consenten voor het jaar 1625 verlangde
eene som van tusschen de 14 en 15 millioenen om den oorlog vol te houden En

ï Resol. StaL-Gen. 19 Oct. 1622. 2 ^^sol. Stat.^Gen. 26 Oct. 1622.

3 Jiesol. Sial.-Gen. 17, 19, 21, 22, 27, 28 Oct. 1622.

^ Resol. Slal.-Gen. 17, 19, 26 Oct. 3622. ^ jiesol. Slat.-Gen. 20 Oct. 1622.

95*

-ocr page 759-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]Γ)21— dit zou alleen nog maar strekken voor het leger te lande. Wat zou bovendien de vloot

1. Ö ^ 3

niet kosten? Dat de convooyen en licenten tot haar onderhoud niet voldoende zouden
zijn, verklaarde de Raad van State ronduit, en de aanhoudende berichten van die
Spaansche armade maakten reeds dadelijk kostbare voorzieningen om en bij het Goeree-
sche Gat noodzakelijk, en maakten, dat de schepen, die op de Maas zeilree lagen ter
zoutvaart, vi^elke thans onder de West-Indische Compagnie begrepen was, hier niet van
daan konden. Niettemin men volhardde. Weldra hoorde men niets naders van de
Spaansche armade; ook vernam men in plaats van aangekondigde krijgsondernemingen,
mede bestemd om schrik aan te jagen, slechts van ziekte en muitzucht in
spinolas
leger i. Evenmin als het Spanje ernst kon zijn zich met Engelands voorstellen van
algemeene bevrediging in te laten, evenmin konden het Bewind en de Regering van
Amsterdam, na al het gebeurde vóór en in 1G18, de verantwoordelijkheid op zich laden
om handelingen aan te gaan, die eene poging tot verzoening met
Spanje in het ver-
schiet zouden vertoonen. Voor het dragen van al de lasten, gevorderd door de oorlog
op leven en dood, door het Land zonder bondgenoot te voeren, zou
Holland bekwaam
bevonden worden.

Nevens den brief leverden onze Gezanten buckingiiam eenen staat over der nog uit
te maken vragen. Tevens traden zij daarbij in eene nadere uiteenzetting van de zaak van
Bantam. Het was er om te doen geweest, den handel aldaar beter te verzekeren. Den
Pangerang had men gepoogd door zachte middelen tot rede te brengen. Doch zulks
had niet gebaat. Dus had de Raad van defensie besloten, de plaats te kanonneren en
te blokkeren. De Engelschen hadden die onderneming noodig gekeurd, ja er mede
schepen heengezonden; maar weldra hadden zij die schepen terug ontboden om ze el-
ders heen te zenden, — Dit was hun toeleg: krijgsondernemingen goed te keuren, maar
er ons alleen voor te laten opkomen, om, wanneer wij eene nederlaag lijden mochten,
daarvan gebruik te maken ten einde onze macht te fnuiken. De tien schepen, Avelke zij
volgens het traktaat, nevens onze tien schepen, ter voortdurende verdediging der gemeen-
schappelijke belangen leveren moesten, werden dan ook in geenen deele door hen be-
schikbaar gesteld. Die versterking intusschen was het eenige voordeel, dat wij bij het
traktaat hadden. Maar wij konden ons het gemis daarvan getroosten, mits de Engelschen
dan ook van hun aandeel aan de voordcelen van den handel verkozen af te zien.

^ „ ^ Op den dasr zeiven, dat de brief aan buckingham verzonden was, ondervonden onze

De Gezanten r* b ' '

Wijven het voor-Qexanten, hoe weinig de houding, die zij aangenomen hadden, behaagde. Ten be-

iverp der siechste ^ .

bejegening. stemden tijde, te twee uren, waren zij op de plaats der conferentie tegenwoordig. Zij

wachtten tot half vijf uren, en er verscheen niemand. Eindelijk kwamen er twee of
drie Heren met verontschuldigingen. Nu ging het dan toch te ver. Zeven dagen,

Resol Stat.-Gen, 8, 10, 12, 14 Octobcr; 3 Nov. 1622.

-ocr page 760-

DES VADERLANDS. - 2730

zeiden de onzen, waren er al weder Terloopen, zonder dat er iets verricht was. Zulk 1621—
eene bejegening hadden zij meer ondervonden, en met geduld verduurd; maar thans
was het hun onmogelijk ze langer te verdragen, zonder te verklaren, dat zij gecne
sollicitanten noch particuliere personen waren, maar ambassadeurs, die niet zoo verach-
telijk behoorden behandeld te worden. Zij Avisten niet, hoe zij zoo iels voor hunne
lastgevers zouden kunnen verantwoorden. Hadden de Commissarissen geen tyd, welnu,
dan moest men andere Commissarissen stellen, die wel tyd hadden. Zij waren nu hier
bijna een rond jaar en hadden slechts door telkens toe te geven wal kunnen gedaan
krijgen. Er was nu niets meer van eenig belang te verhandelen over. Dus waren zij
besloten, de Heren van den Raad niet meer laslig te vallen, maar hun afscheid van
Zijne Majesteit te vorderen en hunne Excellentiën ieder in het bijzonder te gaan bedanken,
zonder dat zij eenigen grond hadden om zich een welwillender onthaal te beloven, dan
hun van den aanvang aan was ten deel gevallen. En hiermede keerden zij zeer mis-
noegd naar hunne woning.

Hoe verontwaardigd zich de Gezanten ook geloond hadden, twee dagen daarna na-
men zij de verontschuldigingen aan, hun door eenen Secretaris van den Raad gedaan,
met de belofte dat men thans stipter zou wezen. Zij hadden ingezien, dat zij door den
Prins en de Leden van de Staten, die hem ter beoordeeling dezer zaak ter zijde ston-
den, veeleer wegens te groote fierheid, dan wegens te groole inschikkelijkheid zouden
gewraakt worden en verzochten dat hetgeen zij gezegd hadden aan billijk ongeduld zou
geweien worden.

De eerste nu gehouden bijeenkomst gaf weder deiblijken van die inschikkelijkheid
tegenover allerlei nieuwe eischen van teruggave van, zoo 't heette, door ons bij de ver-
deeling van zekere baten achtergehouden goederen: in die male, dal de aanwezige
vertegenwoordigers onzer Oost-Indische Compagnie verklaren moesten, het goed van an-
deren niet weg te mogen schenken. De behandeling van de zaak van
Bantam werd
door den Tresorier met zijne gewone onbeschoftheid afgesneden. Bij de volgende bij-
eenkomst kon die staatsambtenaar inlusschen niet beletten, dat de Engelschen de bil-
lijkheid van het beweren der onzen aangaande deze zaak toegaven.

Inlusschen hadden de Gezanten op hun verzoek, reeds den 1 October den Koning ge-
daan, dat hij eenen dag zou bepalen om de hem overgelaten punten af te doen en hun dan
hun afscheid te geven, een uitstellend anlwoord gekregen. Maar Aval gebeurt er nu De Kouing
weder? Hun Secretaris
huyghens kwam den niet het bericht, dat hij den Koning

zelf had gesproken, die hem gezegd had, dat hij de Gezanten zondag, den , te
Royslon zou wachten. Zijne Majesteit was in een bijzonder goede luim geweest. Hij
had de handelwijze van zijnen Raad ten hoogste gelaakt, en gezegd, dal hij de Heren
deswegens bestraft had. Ja! hij had
huyghens met het zwaard van den kapitein der
lijfwacht ridder geslagen. Met zulk een jammerlijke verlooning meende
jagobus onze

-ocr page 761-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— Gezanten weder zachter te stemmen, opdat de oorlog liet gevolg niet zijn mocht van
de beleedigingen, die hun wedervoeren.

Op de audienlie werden ook de vertegenwoordigers der Engelsche Compagnie toege-
laten, om over de teruggave der goederen te handelen, die wy op
Banda, heette het,
den Engelschen ontnomen hadden. Daarbij ging het ruw toe. »Bij God!" zeiden
bell
en ABBOT, )) wij hebben vrienden en kunnen niet verdragen, dat men onze goederen
verbeurd verklaart." De onzen verzochten hen, wat meer ontzag voor zijne Majesteit
te toonen, en betuigden hunne verwondering, dat zij in zyne tegenwoordigheid durf-
den zeggen, wat zij tegenover hunne Overheid niet zouden durven denken. Zoo kwam
men weder geen stap verder. Na het vertrek der kooplieden gaf de Koning te kennen,
dat de onzen wel konden merken, hoe hy steeds genegen was om de geschillen bij te
leggen. Intusschen ontkende hij gezegd te hebben, dat de Zwarte Leeuw in zyn ge-
heel teruggegeven kon worden: een deel, dat was wat anders. Onze Gezanten herin-
nerden den Koning, aan zyn plechtig woord, waarvan zij aanteekening gehouden en
bericht naar den
Jlaag gezonden hadden, en in weerwil van 's Konings ontkenning
hielden zij vol. Nu wilde hij de zaak van den Zwarten Leeuw en van de vergoeding
van schade en interest ter zijner beslissing houden, en de verdere vragen, » koopmans-
zaken, die hij niet verstond," aan zijnen Raad opdragen bij eenen brief, die hun heu-
gen zou, opdat zij de zaken onpartijdig zouden afhandelen, of hij zou geen Koning
zijn. »Ik weet wel," voegde hij er toen bij, »dat zij slecht hebben gehandeld en u
opgehouden: hoezeer zij groote zaken te doen gehad hebben voor u en mij mede. Maar
ik bid u, wijt het mij niet. Ik heb er geen schuld aan. Wilt het mij niet kwalijk
nemen: het zal niet meer gebeuren: nog dezen avond zal ik hen mijn gevoelen laten
weten. Ik wil dat er een einde aan de zaken kome: maakt gij slechts het reglement
Men vordert gereed." — »Het reglement?" zeiden de onzen en verklaarden, dat er geen regie-
een Smenttot ment te maken viel: in alles was door het Traktaat voorzien. »Neen," zeide de Ko-
ampliatie van het jjj^ »mijn Raad zegt, dat er wel een noodig is om alle geschillen voor te komen."

En daarop weder: »gij hebt aan de mijnen eenige forten beloofd, en nu is hetdetyd,
dat daarover gesproken worde." De onzen brachten daartegen in, dat er wel bepaald
was, dat na eenige jaren onderzocht zou worden, of er nieuwe forten noodig zouden
zijn, en dat, zoo zij noodig bevonden werden, er dan ook zou worden gehandeld over
de vraag: waar die te bouwen. Doch dat daartoe de tijd nog niet gekomen was. Toch
verstond de Koning, dat er van de forten moest gesproken worden, en met dit nieuw
bezwaar liet hij hen gaan, ons naar zijnen Raad verwijzende.

Zoo begonnen dan de conferenties op nieuw, en werden in die conferenties de best
verzekerde beginsels op nieuw los gemaakt. Telkens kwamen de Engelschen met din-
gen aan, die niet ter zake deden, maar niettemin alles weder omver wierpen wat vast
had gestaan. Het geduld der onzen was bewonderenswaardig. Honderdmaal getroostten

-ocr page 762-

OES VADERLANDS. 7Γ>0

zij zich helzelfde te zeggen, en steeds met dezelfde opgewektheid en telkens grooter 1621—
bondigheid. Toen de Engelschen, op de hijeenkomst van den ö^®'^ NoYember, bij de
vraag aangaande het aandeel, dat zij aan de kosten van de blokkade van
Bantam te betalen
hadden, ejndelijk voor de klaarblijkelijkheid zelve hadden moeten wijken, was het uur
te ver verstreken, en op de volgende bijeenkomst November) kwam men op de-
zelfde zaak weder geen stap verder, totdat de Engelschen opstonden. De onzen vraag-
den toen, wat men nu verder doen zou: want, al bleef de zaak van ^«n/am bangende,
de Koning had nog verscheidene punten aan de gemeenschappelijke beslissing overge-
laten. Doch de Heren antwoordden geen woord; de deuren gingen open; er drong
De onderlmn-
■volk binnen, en de vergadering werd met een volslagen breuk van alle vriendschap-
pelijkheid gescheiden.

Hierop schreven de Gezanten'aan bugkingium en pembroke, dat zij thans, zonder
nader order van hunne Meesiers, in de onmogelijkheid waren om voort te gaan. Dus
verzochten zij hem, bij den Koning gehoor te vragen: anders zouden zij dadelijk ver-
trekken. Het antwoord was noch weigerend noch toestemmend. De Koning moest
vooraf verslag hebben van zijnen Raad, en dat kon eerst na acht dagen door hem ver-
nomen worden: dan zou hij ons antwoorden. Dus schreven onze Gezanten aan Hun
Hoog Mögenden om duidelijken last, nadat zij den vorigen dag een brief hadden gesteld,
bestemd om de Staten nu ten minste ten aanzien van 's Konings voornemen om zijnen
schoonzoon met de wapenen te herstellen allen waan te benemen. Deze brieven waren
den
11 November te 's Gravenhage ontvangen, en de Statcn-Generaal vonden ze stalen-

zoo gewichtig, dat zij besloten ze in een opzettelijk daartoe belegde vergadering in

overweginff te nemen. Doch de Prins een en ander vernemende, kon de ruchtbaarheid, l'cslist, dat de
" ® ..... Qezantea den

aldus aan de zaak te geven, niet goedkeuren; ook verkoos hij de beslissing niet aan smaad zullen

de kansen eener algerneene beraadslaging over te laten. Dus werd den volgenden dag
het besluit genomen, aan Zijne Excellentie de keus te laten, of de zaak in zijne te-
genwoordigheid ter Staten-Vergadering, dan wel door hem in vereeniging met de Ge-
deputeerden , vroeger belast met de zaken die het Engelsch Gezantschap betroffen, zou
behandeld worden. De Prins koos natuurlijk het laatste, en de Staten-Generaal zagen
hunne taak beperkt tot het goedkeuren van den brief, in antwoord op de laatste
mededeeling der Gezanten door den Prins in overleg met die Commissie ontworpen.
Uit de uitkomst zien wij de strekking van dat schrijven. De Gezanten bleven in
I^ngeland aan de beleedigingen en onbillijkheden der Engelschen blootgesteld.

Toch had aan het Hof de Avijze waarop de onderhandelingen waren afgebroken de Nieuwe audien-
aandacht getrokken. De Graaf van warwigk en Sir george goaing kwamen naar de
oorzaak der breuk vernemen, ten einde Zijne Majesteit de toedracht mede te deelen, en
den 16'^™ November werden de Gezanten te
Theobalds door den Koning in tegenwoor-
digheid van den Prins en de Commissarissen ontvangen. Zij begonnen met te erken-

-ocr page 763-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ncn, dat zij niet gaarne scheidden: want zij wisten, hoe veel ons aan Zijn Majesleits
vriendschap gelegen was, en dal, zoo zij vertrokken, zijne onderdanen hem wellicht
lot stappen zouden welen te brengen, die niet bestaan konden met ons behoud. Er
was maar weinig noodig om ons geheel in het verderf Ie storten, dewijl Avij. alleen de
onverdeelde geduchte macht van
Spanje op den hals hadden. En noch zijne onderdanen,
noch het overig
Europa zou voordeel hebben bij onze verdrukking, gelijk Zijne Majesteit
met zijne groote wijsheid zelf wel wist. Dus smeekten zij, dat de Koning hier een
middel van uitkomst aan de hand zou doen. — De Koning antwoordde, dat hij al het
mogelijke gedaan had en nog doen wilde, opdat de wederzydsche onderzaten vriend-
schappelijk met elkander verkeren mochten. — De voorslag, door Zijne Majesteit gedaan,
nadat er weder lang en breed gesproken was, kwam hierop neder, dat ten aanzien van
de zaak van
Banlam nadere inlichtingen in Indië zouden ingewonnen worden. De onzen
getroostten zich, tegen den uitdrukkelijken wil der Gedeputeerden onzer Compagnie,
ons recht aldus in twijfel geliokken te zien, mits zij konden verkrijgen, dat dan tevens
de zaak van
Banda naar Indië zou verwezen en aldaar aan de Engelschen hun derde
van de goederen in geschil zou teruggegeven worden. Doch dit behaagde niet, en ten
slotte werd ook ten aanzien van de zaak van
Bantam niels stelligs bepaald. Men zou
op nieuw op de gewone wijze in onderhandeling treden, en daartoe beloofde de Koning
de Heren van zijnen Raad »op straffe van verraad" te gelasten, redelijk en stipt te
Avezen, opdat daarna een reglement mocht worden gemaakt, waardoor dergelijke ge-
schillen voorkomen zouden worden. Op niemv van een reglement hoorende gewagen,
hetwelk een middel worden kon om het traktaat te verijdelen, dat in alles voorzag,
zoo de Engelschen zich er slechts aan houden wilden, zeiden de onzen, geenen last
te hebben om eenige nieuwigheid ter uitbreiding van het traktaat aan te vangen.
Daartoe zouden zij eerst bericht moeten inwinnen, en de Kamers der Nederlandschc
Compagnie zouden daarop moeten verga:deren. — Dit werd kwalijk opgenomen.
»Zoo is er dan niels gedaan," zeide de Koning, »en gij moogt wel gaan, wanneer
gij geen reglement wilt toestaan." »Tegen een reglement," hernamen de onzen,
»hebben wij niels, als men ons maar geene nieuwigheid wil afpersen." — »Noch
uitbreiding noch nieuwigheid noch iels tegen het traktaat begeer ik," antwoordde de
Koning: »alleen wat duister is, verlang ik duidelijk te doen stellen." Zijnen Raad zou
hij gelasten, hel reglement binnen twee of drie dagen te ontwerpen om zich mei de
onzen daarop te verstaan en dan alles af te maken. De Gezanten konden hem te
Newmarket komen bezoeken, om van hem hun afscheid te bekomen.

Drie dagen later had er alzoo weder een conferentie plaats, die door de onzen werd
aangevangen met de betuiging, dat voorzeker hunne Excellentiën hen even moede
waren, als zij zeiven de langzaamheid en moeijelijkheid der onderhandelingen moede
waren. Dus verzochten zij, dat men hun, ten einde de zaken af te maken, cenigiins

lf)21—
1623.

-ocr page 764-

DES VADERLANDS. - 2730

te gemoct zou Avillen komen. Nu kwam vooreerst de zaak van Danda weder Ier sprake, lö21—
en daar de onzen de 'Engelsclien doof vonden voor de klaarblijkelijkheid zelve, zoo
gaven zij, »uit aanmerking van de onmisbaarheid van 's Konings vriendschap, gelijk
tol nog loe, in alles, zoo ook hierin toeen beloofden, dat al de Engelsche goederen,
die bij de onderneming op
Banda in onze handen waren gekomen, in Indié terugge-
geven zouden worden. Maar dit was nog niet genoeg. Men vorderde de teruggave in
Europa. Zulks weigerden de onzen, verklarende, dat, zoo die Engelschen, welke op
onzen val gerekend en het op onze nederlaag hadden toegelegd, dan al niet gestraft
werden, zij ten minste niet door ons behoefden beloond te worden.

Met veel moeite bewerkten de onzen, dat men in een paar volgende bijeenkomsten dan
ten minste een ander van de overgebleven punten, het rabat van de pepers, ter hand
nam. Doch, al geschiedde dit, men kwam er niet ver mede. Den voorslag om het
geschil voor de onpartijdige uitspraak van hel Parlement van
Roue^i te brengen, ver-
wierpen de Engelschen. Intusschen haastten de onzen voort: zij wilden naar
Newmarkct

om afscheid te nemen, en nog was het ontwerpreglement niet ingeleverd. Eindelijk Outwerp-re-

glement dooi· de

werd het hun overhandigd. De aanhef van het stuk luidde: Aangezien het ontegenzeg-Engelschea inge-
gelijk blijkt, dat de Engelschen in Indië de uiterste slavernij hebben verduurd onder
de voorgewende soevereiniteit van de Nederlanders, waarbij de eer der Engelsche natie
niet alleen met voeten is getreden en in de grootste minachting gebracht bij al de
volken van het Oosten, maar ook hun handel ten eenenmale is vervallen zonder hoop
van herstel, ten zij order gegeven worde, dat de knevelarijen der Nederlanders openlijk
worden gestraft door de Staten zeiven, in dier voege dat zulks in
Indïe kenbaar worde. —
Na dezen aanhef volgde de eisch, dat alom in
Indie openbaar gemaakt mocht worden:
Vooreerst, dat de invoering van boeten, die, ingevorderd maar niet betaald, inkerke-
ring en lijfstraflen van Engelschen medegebracht hadden, alsmede de heffing van be-
lastingen en dergelijke aanmatigingen van koninklijke voorrechten zouden gewraakt
worden door Zijne Majesteit en de Staten; dat alle betaalde boeten teruggegeven, en de
voornaamste ambtenaren, die handdadig waren aan zulke misbruiken, dadelyk zouden /
afgezet, teruggeroepen en in
Europa als verstoorders van den vrede gestraft zouden
worden. Als ampliatie op bepaalde artikelen van hel Traktaal werd voorts gevorderd: dal
het slechts aan de Engelschen staan zou, hunne onderdanen te straflen wegens alle soorl
van overtredingen, zonder dat zij aan de justitie der Nederlanders onderworpen zouden
zijn; dat ook den Engelschen het recht zou toegekend worden om van de dienst der in-
boorlingen genot te hebben; dat zij voortaan ontslagen zouden zijn van hun deel aan de
uitrusting der twintig schepen, die immers niet lol bescherming van den handel, maar
lot het plegen van geweld gebruikt schenen Ie moeien worden; dal den Raad van
defensie, voor
Jacatra^ hetwelk geen onzydige plaats was, een andere residentie werd
aangewezen; dat de Engelschen vrij zouden zijn van het opbrengen van bijdragen tot ·

. III Deel. 5 Stuk. 96

-ocr page 765-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1631— liet onderhoud van onze scholen en collegies en tot de tafel van onzen Goeverneur; dat

1625.

Pulo run (een der Banda-eilanden) en Lonthor (op het eiland Banda zelf) teruggege-
ven zouden worden, daar het eerste door de Nederlanders aan de Engelschen ontnomen,
en het tweede hun door de inboorlingen geschonken was; eindelijk, dat dadelijk be-
paald zou worden, waar en in welk getal de Engelschen forten zouden bouwen in de
Molukken, op Banda en Amhoina. — Met dit ontwerp verlangden de Engelschen niels
geringers, dan dat wij onze heerschappij in
Indi'é eigenhandig zouden afbreken; onze
soevereiniteit aldaar zouden verloochenen; den voortreiTelijken
koen zouden afzetten,
ja, voorbeeldig slrafTen; dat wij den Engelschen straiFeloosheid van alle aanslagen tegen
ons gezag verzekeren, ons zeiven ontwapenen, hun daarentegen vergunnen zouden
zich te wapenen, en hun op de rijkste der Molukken en Banda-eilanden een vasten
voet zouden geven. — De toegefelijkheid onzer Gezanten, een jaar lang voortgezet;
onze erkende behoefte aan het behoud der vriendschap van
jacobus; de zekerheid, dat
de Prins en zijne vertrouwden zelfs ten prijs van het kostbaarste, dat onze handel be-
zat , den vrede met
Engeland zouden willen koopen, — dit alles gaf den Engelschen
de stoutheid tot zulke eischen en de hoop, dat wij ons ook tot die opoffering zouden
laten vinden, en liever zouden te gronde gaan door ons te laten berooven door onzen
zoogenaamden bondgenoot, dan door ook nog dezen met
Spanje tegen ons in het
harnas te jagen.

Op de eerstvolgende bijeenkomst ontzagen de Engelschen zich niet om de onzen
letterlijk uit te lagchen, toen zij hun recht lieten gelden in de zaken van
Bantam,
van Banda^ van het rabat der pepers en ten laatste nog in die van den Witten Beer,
een schip, hetwelk de Engelschen aangehaald en drie maanden lang onder zich gehou-
ilen hadden, als tot loon dat het de tijding van het sluiten van het Traktaat had
overgebracht. Toch brachten onze Gezanten alstoen dat ontwerp-reglement ter sprake.
Zij zeiden er van, dat het van dien aard was, dat zij het hunnen lastgevers niet zouden
durven toezenden, en noemden het schandelijk voor het Land, onlijdelijk voor de Com-
pagnie en voor hen zeiven onmogelijk om aan te nemen: men had slechts de voorrede
in te zien om daarvan overtuigd te worden. Dadelijk werd die voorrede voorgelezen:
zij kwam thans den Engelschen zeiven al te erg voor; ten minste werd zij door Lord
MAWDEViLLE doorgcschrapt. Alsnu vonden de onzen goed, de artikelen in overweging
te nemen, en daartoe hunne reize naar het Hof nog uit te stellen. Krachtig verdedigden
zij onze rechten in de vergadering, tot dat doel bestemd. Het was billijk, zeiden zij,
dat de Engelschen te
Jacatra de tollen betaalden, die zij te voren den Koning dier
plaats, in wiens rechten wij getreden waren, betaald hadden. Dien Koning, antwoordde
een der Engelschen, willen wij liever tol betalen, dan den Hollanders. Dat gaat ons
niet aan, hernamen de onzen; maar op welken grond eischen de Engelschen eenen vrij-
dom, die den Nederlanders niet verleend is: immers dezen betalen zeiven die tollen:

-ocr page 766-

DES V.ADERLAPiDS. 805

bovendien de Engeischen zyn niet genoodzaakt er iets te komen koopen: er groeit 1021—
niets en er is anders niet te krijgen dan mondbehoeften. Eindelijk, waren de Engel-
schen er vroeger in het bezit geweest van eigene
loges, zoo hadden zij er maar vreed-
zaam moeten blijven, zonder ons te belagen. Over ons rechtsgebied handelend, zeiden
de Gezanten, dat niemand de onderhoorigheid aan de rechterlijke macht voor slavernij
houdt, dan die kwaad wil bedrijven. Wat de twintig schepen aanging, volgens het
Traktaat ter verdediging bestemd, dat getal was noodig om de Spanjaarden tot
Goa en
de
Manilles te beperken: kon men dat doel met een minder groot getal bereiken,
waarlijk wij zouden ons de kosten niet getroosten. Op den eisch, dat hun het bouwen
van forten zou worden toegestaan, verlangden de onzen uitstel totdat de Raad van
defensie in
Indië daarover gehoord zou zijn, en zij lieten niet na te vragen, hoe hel^
kwam, dat de Engelschen, die over de kosten van de uitrusting der twintig schepen
klaagden, zoo veel forten wenschten te slichten. De overige punten van het ontwerp
werden zonder bezwaar of aangenomen of uitgesteld of verworpen.

Voordat zij te Newmarkel hun laatste gehoor zouden krijgen, wilden de onzen nog
een poging doen om de nog hangende vraagstukken, ten einde 'sKonings taak te
gemakkelijker te maken, zoo na mogelijk lot eene beslissing te brengen. Dus brachten
zy de zaak van
Banda op nieuw ter sprake. Doch in weerwil van de wegslepende
bondigheid, met welke zij de billijkheid van hun beweren voorstelden, stuitte alles
af op de onbeschaamdheid der Engelsche Heren. Zelfs als de onzen, hun recht voorbij-
ziende, iets toegaven, ontbrak het nog, bepaaldelijk den Tresorier, aan de noodige welwil-
lendheid om de inwilliging aan te nemen. Niettemin leverden de onzen een tegenreglement
Tegen reglement

der onzen.

in, waarbij voorzien werd in alles wat de Nederlanders tegen de gedragingen dor Engelschen
hadden in te brengen. Sommige der artikelen, waaruit het bestond, verboden het
aanhouden van schepen, anders dan als maatregel van dwang, gewettigd door klaarblij-
kelijke rechtsweigering; het leveren van krijgsbehoeften aan de inboorlingen; hel
onttrekken van misdadigers aan het gerecht. Andere artikelen verlangden, dat de
Engelschen, tot een gelyk bedrag als de Nederlanders, in de bekostiging der verdedi-
ging en der krygsondernemingen deelen zouden. Ook hield het reglement de bepaling
in, dat de beide Compagniën zich gelijkelijk zouden beijveren om den handel op
China
te openen. Wilde eene van beiden daartoe het hare niet bijdragen, dan zou zij ook van
de voordeden, die er eenmaal uit mochten voortvloeijen, verstoken blijven. — Deze laatste
bepaling was uitgelokt door het gedrag der Engelschen, die het handelsverkeer met
China
in zijne eersle beginselen den bodem hadden ingeslagen door eenige rijkbeladen schepen
te plunderen en uit te moorden, die uit
China uitgeloopen waren om met ons te handelen. —
Toen dit stuk in eene der bijeenkomsten, lot welke de Engelsche Heren zich trager en
achleloozer dan ooit lieten vinden, voor het eerst Λνεπί voorgelezen, vielen er geene of
Λveinige aanmerkingen op. Maar bij eene tweede mededeeling was er geen artikel, of het

96*

-ocr page 767-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

s

1621— werd betwist of ter zyde gesteld totdat de kooplieden, zeide men, er over gehoord zouden
zijn. Desniettegenstaande werd het door de onzen met het Engelsche reglement, voor
zooverre zij het aannemelyk vonden, tot één geheel zamengesmolten, in dier voege, dat
er thans eenige artikelen bijkwamen, bij welke den Engelschen werd ingewilligd, dat
de Raad van defensie beurtelings om de drie maanden te
Jacatra en op eene andere
plaats ter keuze der Engelschen zou vergaderen; dat de Engelsche Compagnie in de
Molukken, op Banda en Amhoina over hare eigene onderzaten recht zou spreken; dat
zij niet gehouden zou zijn geldelijke bijdragen te leveren voor collegies of scholen,
noch voor de tafel en het onderhoud van den Nederlandschen Goeverneur; dat
Pm/o run
haar in den staat, waarin het zich vóór het Traktaat bevond, zou overgeleverd
worden; eindelijk, dat de Engelschen en de Nederlanders binnen korten tijd in
overweging zouden nemen, in hoe groot getal en op welke plaatsen er forten noodig
zouden zijn.

Zoo gesteld scheen het, dat de Engelschen het reglement goed moesten vinden. Doch
wat gebeurde er? Toen het er op aan kwam het vast te stellen, verklaarden zy, dat
het geheele Traktaat zoo veel duisters had, dat er wel een geheel nieuw noodig zou
wezen: derhalve was het beter, de zaken maar te laten zoo als zij waren, en geen
reglement te maken: slechts twee of drie punten zouden zij verzoeken dat hun toege-
staan werden. De onzen herinnerden hierop, dat niet zij, maar de Engelschen zeiven
op het ontwerpen van een reglement gestaan hadden, en dat de Koning zulks hoog-
noodig had gevonden. En welke waren nu die twee punten? de vermindering van het
aantal der ter verdediging uit te rusten schepen, en de stichting van nieuwe forten.

Met deze handelingen was het bezoek te Newmarhet tot tegen het midden van De-
cember verschoven. Trouwens de Koning was ook te ziekelijk geweest om onze Gezanten
Bezoek bij den vroeger te ontvangen. Toen zy den dier maand aldaar aangekomen waren, liet de

waXf. ^^ Koning hen al dadelijk weten, dat hij te zwak was om zich veel moeite met hen te
geven. Hij hoorde vreemd op van het bericht, hetwelk de onzen in de boodschap, die
zij ten antwoord gaven, lieten invloeijen, dat de Heren van zijnen Raad thans het re-
glement weder onnoodig geacht hadden. Voorts Het de Koning onze Gezanten vragen,
of de Nederlanders bereid waren de 220,000 pond sterling te betalen, die zij in 1619
beloofd hqidden binnen drie maanden tot schadevergoeding aan de walvischvaarders te
voldoen. De onzen waren door een bericht, hun uit den
Haag toegezonden i, in staat
gesteld om hierop te antwoorden, dat onze Noordsche Compagnie, wel verre van eenig
ongelijk aan de Engelschen te hebben aangedaan, in 1615 door het geweld van dezen
wel voor 200,000 gulden schade geleden had, die nooit vergoed was. Zoo stout durfden
zij evenwel niet antwoorden. Zij wisten niet, zeiden zij, dat zulks beloofd was; maar

Resol. StaL~Gen. 4 Nov. 1622.

-ocr page 768-

DES VADERLANDS. - 2730

de verklaring van Zyne Majesteit en zijnen Raad begeerden zij niet te weerspreken. 1621—
Werd de zaak zoo bevonden, dan zouden zij zorgen, dat er de hand aan gehouden
werd: aan onzen gewonen Gezant zouden zij haar opdragen, die daartoe ten volle ge-
machtigd zou worden. Op deze wijze poogden zij dat opgeworpen vraagstuk af te snij-
den, opdat het hun vertrek niet weder een hinderpaal in den weg zou stellen.

Toen zij den IG^ß^i December tot den Koning werden toegelaten, had hij zich uit het
bed laten helpen om hun te woord te slaan, en hun te kennen laten geven, dat zy
het kort moesten maken en van het reglement niet moesten spreken. Om dezen wenk
Jiekreunden zij zich echter niet. Zij konden niet verzwijgen, dat de Engelschen, in plaats
van een reglement, de inwilliging van de bovengenoemde twee punten begeerden, en
dat die onaannemelijk waren, De Koning, hen aangehoord hebbende, erkende beloofd
te hebben, hun het begeerde afscheid te geven; maar, zeide hij, de zaken waren nog niet
rijp: binnen tien dagen zou hij te
Theobalds hun afscheid ontvangen. Intusschen moesten
zij met den Raad voortgaan om de vraagstukken zoo na mogelijk lot eene uilwijzing
te brengen. Wat, antwoordden de onzen, wat zullen wij meer met den Raad handelen?
die Heren hebben zeiven verklaard, niet verder Ie kunnen gaan. De Raad, hernam
Zijne Majesteit, heeft u nog over andere zaken te spreken. En hiermede konden zij
naar
Londen terugkeren. Er waren slechts eenige niets afdoende woorden gewisseld:
alleenlijk had de Koning zich laten ontvallen, dat hg het niet onredelijk vond, dat
voor en aleer de zaak der forten behandeld werd, eerst nader bericht uit
Indië werd
ingewacht. Doch hiervan zouden de Gezanten slechts dan partij hebben kunnen trekken,
wanneer de woorden van dien Koning iets te beduiden gehad hadden.

Den derzelfde maand had er dan weder eene conferentie op Whitehall plaats.

Nadat de onzen hun wedervaren Ie Newmarhet verhaald hadden, gingen de Engelsche
Heren vernemen, hoe ver de wederzijdsche kooplieden, wien de taak was opgedra-
gen geweest om eene overeenkomst aangaande het geschil van
Bantam en van Banda
te treffen, de zaken gebracht hadden. Zij kwamen met het bericht terug, dat de
kooplieden van hunne natie zeer verstoord waren legen de onzen. Immers waren zij
het omtrent de zaak van
Bantam eens geworden, en toen de Engelschen nu ook
omtrent
Lonthor in eene schikking wenschten Ie treden, hadden onze kooplieden
van niets willen hooren. Onze Gezanten verklaarden, dal zij dit gansch niel vreemd
vonden: want werkelijk, zeiden zij, was in deze zaak reeds al het mogelijke
toegegeven. Hierop bejegende hen de Tresorier zoo verachtelijk, dat zelfs LordAauNDEL
hem vermanen moest zich wat Ie maligen. Intusschen bleef hij zoo onbillijk legen
onze Gezanten ingenomen, dat hij thans van hen zeide, dat zij het met hunne
kooplieden niel eens waren, aangezien dezen minder stijf op hun stuk stonden dan
zy. — Dit was juist hel tegenovergestelde van hetgeen men hun vroeger te last
gelegd had: toen heette hel, dat zij van de kooplieden afhankelijk waren, en dat

-ocr page 769-

766 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621 —

1625.

(lezen lot geene inschikkelijkheid waren Ie bewegen. — Juist deze verandering van
het oordeel der Engelschen bewijst, dat zy zich intusschen overtuigd hadden, de
Gezanten tot geene voor ons Land gevaarlijke, om niet te zeggen verraderlyke raadslagen
Ie kunnen verleiden. — Gevraagd om een bewijs van zyn beweren, greep de Tresorier
een paar punten uit de lucht; ook werd hij door het getuigenis van onze kooplieden
zeiven gelogenstraft. Daarna deden de onzen de vraag, of er nu nog meer af te handelen
viel. De Tresorier bracht hierop een tweetal vraagstukken te berde; doch deze waren
onbetwistbaar afgehandeld, zoodat hij zelf erkennen moest, dat er niets overbleef, »of
liever, voegde hij er bij, alles blijft nog te doen over: want er is niets gedaan."
Schandelijker spot kon er met eene ernstige zaak en met waardige mannen niet gedre-
ven worden. Wat toch beteekende die uitval anders dan dit? alles wat gij hier nu meer
dan een jaar lang uitgevoerd hebt, is het opbouwen van een kaartenhuis geweest: op
dat nietig zamenstel blaas ik, en zie daar ligt het in één. Onze Gezanten lieten het
hem zeggen. Zij hadden den Tresorier en zijne medeleden van den Raad reeds meer-
malen herinnerd, in hoe hooge male zij aan de eer, op welke zij aanspraak mochten
maken, te kort deden, en bovendien zij begrepen, dal die smaad hel loon was voor
hunne trouw, Hoe minder de Engelschen over hen tevreden waren, hoe beter zij de
zaak van hun Vaderland gediend bleken te hebben. En het offer door hen gebracht,
was waarlijk niet gering. Zy hadden een jaar van marteling doorgestaan, in hun eer-
gevoel waren zij gekrenkt, hunne talenten waren te schande geworden.
Aerssen had
de schuld, die hij met de vervolging van
oldenbarnevelt op zich had geladen, moeten
boelen, daar hij zich in de omstandigheid gebracht had gezien, om met eigen schande
voort te bouwen aan het werk van Nederlands zelfstandigheid, door zijn slachtoffer met
zoo veel eer opgetrokken. Dit was het juist, wat de Engelschen hem niet vergeven
konden, dat hij
oldenbarwevelts werk niet had verkiezen af te breken: in een der
volgende bijeenkomsten l kwamen zij op de gedachtenis van dien staatsman terug om
hem te last te leggen, dat hij de soevereiniteit over geheel
Indië had willen overwel-
digen. — En wanneer nu
aerssen de zware proef ten einde toe zou hebben doorgestaan,
en hij meer dan iemand zou hebben toegebracht om zijn Land een ongehoord hagchelijk
jaar te doen doorkomen zonder ons iets Avezenlijks te hebben doen verliezen, dan zou
hij zelf met zyn onschatbaar talent en sterken geest voor het behoud van dat Vaderland
als herwonnen gerekend mogen wezen.

Antwoordden de Gezanten niets op die beleediging van den Tresorier, in hun Verslag
aan de Staten-Generaal schreven zij daarvan, dat zij die bejegening niet vreemd hadden
gevonden, daar zij van goeder hand hadden verslaan, dal de Tresorier kortelings getracht
had Zijne Majesteit te doen goed vinden, dat de Engelschen zich in de
Oost van de

» In die van den 28"«" December, 1622

-ocr page 770-

DES VADERLANDS. - 2730

onzen zouden scheiden en zich legen ons bij de Portugezen voegen zouden: »want, 1621—
dus besluiten zij die aanmerking, al zijn bedrijf getuigt, dat hij een vijand is van onzen
Staat en van onze natie."

De Koning bleef nog vrij lang ongesteld, althans ongezind om onze Gezanten af te
wachten. Hij liet weten, dat hij hen niet eerder dan den Januarij (1625) wachten
kon: eerst moesten zij nog eenmaal met de Commissarissen bijeenkomen. Deze conferen-
tie, op den laatsten dag des jaars gehouden, liep tamelijk bevredigend af, daar van de
Engelsche zijde niet verder op de vermindering van het aantal der ter verdediging te
onderhouden schepen werd aangedrongen, en ons een tijdsruimte van twee jaren werd
toegestaan om de berichten in te winnen, die tot de beslissing van het vraagstuk der
forten moesten leiden. Maar toen de Januarij daar was, werden zij alweder uitge-
steld en aan den Raad verwezen om de punten, waaromtrent men elkander zou kunnen
verstaan, zoo te stellen, dat men ze nog slechts zou behoeven te onderleekenen. Ten
einde aan dezen wenk te voldoen, stelden de onzen een ontwerp van reglement, waar-
uit zij, ten einde de zaak gemakkelijk te maken, menig artikel weglieten. Eerst den
gden Januarij, nadat betrekkelijk de teruggave van geld en goederen op nieuw allerlei
eischen waren opgeworpen, kwam het tot eene beraadslaging over dat reglement. Doch
alstoen werden alle artikelen betwist: men wilde, dus sprak men, geene nieuwigheden
ingevoerd hebben buiten het Traktaat, en toch kwamen de Engelschen zeiven met zoo- .

daniffe nieuwigheden aan. Voorts verlangden zii, dat wii hun de forten van Pulo run Eugelschen
^ ^ .. . .. . . vorderen den af-

zouden teruggeven in denzelfden staat, als zij die bezeten hadden tijdens de invoering stand van Vuia

van het Traktaat; ja, vorderden verklaring van onze zijde, dat het geheele eiland hun
toebehoorde: onder de papieren van wijlen den klerk
edmond , zeiden zij, was hel be-
wys gevonden, dat onze vorige Gezanten zulks in tegenwoordigheid van zijne Majesteit
erkend hadden. De onzen gaven toe, dat de Engelschen daar een fort hadden bezeten,
doch ontkenden, dat het eiland hun had toebehoord. Hierop werd de vergadering een
tijd lang geschorst. Intusschen werd de Koning, die weder Ie
Londen was, van hel
laatst verhandelde onderricht, en vóór dat de zitting biervat werd, kregen onze Gezan-
ten de boodschap, dat Zijne Majesteit zeer ontroerd was op het verslag, hem door
zijnen Raad gedaan. Hij riep God tot getuige, dat hy, niet anders dan door ons ge-
dwongen, wilde breken, maar, nu wij hem uit zijne bezitting wilden zetten, rekende
hij zich daartoe gedwongen, en zou niet met den Turk (dit was eene zinspeling op
onze alliantie met
Algiers), maar met den duivel in verbond treden om ons zulks te
beletten. Dus begeerde hij te weten, wat er van de zaak was. De onzen antwoordden,
dat men hun een rechtstitel wilde afdwingen, dien zij niet vermochten te verleenen. Het
eenige wat zij konden, was Ie verklaren, dal, zoo wij de Engelschen sedert het Traktaat
uit het bezit van het eiland gezet hadden, wij ze in dat bezit zouden herstellen. Van
deze verklaring vorderde men in de hervatte bijeenkomst schriftelijke acte; doch dit

run.

-ocr page 771-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— was nog niel genoeg: men eischte erkentenis, dat de Engelselien werkelijk in het bezit
van het fort of forten en eiland geweest waren. De onzen lieten zich tot de verklaring
nopen, dat de Engelschen bij hun bezit blijven zouden. Dit evenwel was nog eene
slechts veronderstellenderwijze gegeven belofte, en bemerkende, dat men de gelegenheid
aangreep om de onderhandelingen Ie breken, gaven de Gezanten eene verklaring, die de
erkentenis bevatte, dat de Engelschen ten tijde van de invoering des Traktaats werkelijk
in het bezit van het eiland geweest waren. — Alsnu werden uit het reglement één voor
één alle artikels geschrapt, die de Nederlanders voorgesteld hadden; gelukkig voerde men
daartoe dezen grond aan, dat zij reeds in het Traktaat besloten lagen. Deze erkentenis
was alles wat wij wenschen konden, en de Gezanten verzochten er acte van. Evenwel,
zy konden ze niet verkrijgen. Wat er van het reglement overbleef, gaf den Engelschen
nog stof om op 't geen van hunne zijde reeds toegestaan scheen, terug te komen, en
eindelijk werd goedgevonden, dat men de zaak aan de vertegenwoordigers der Compag-
niën zou overlaten, om ze ten overstaan van eenen Commissaris van elk der natiën uit
te maken. Van onze zijde werd daartoe
sommelsdijk, van de Engelsche Sir julius
Dc twee regie- CAESAR, meester van de rollen, aangewezen, en spoedig werd men het nu omtrent een

zaml^estMlten" reglement eens. Dit ontwerp was zeer kort en onbeduidend van inhoud: doch hoe

na aanmerkelijk j^jjjjgj. gereglcmenteerd werd, des te meer bleef aan het Traktaat overffelaten, en dit

besnoeid te zijii. σ σ σ ^

was het juist wat de onzen begeren moesten. Om zich dit voordeel te beter te verze-
keren, namen zij den loon aan alsof zij ten hoogste verongelijkt waren door den onwil
der Engelschen, die geenen van de artikels, welke zij hadden voorgesteld, verkozen hadden
toe te staan. Maar deze krijgslist, baatte hen Λveinig. Immers, nu het artikel, dat binnen
twee jaren de beslissing van de zaak der forten beloofde, mede was komen te vervallen.,
leidden de Engelschen daaruit af, niet dat dit vraagstuk was uitgesteld, maar dat
het reeds nu uitgemaakt of ten minste aan de orde was: van nu aan beweerden zij, stond
het hun vrij, forten te bouwen op alle punten in
Indië, uitgenomen alleen de Moluk-
ken, Amhoina
en Banda. Dit zouden onze Gezanten zeiven verklaard hebben, volgens de
aanteekeningen van den Engelschen secretaris. Zulks ontkenden de onzen: 't eenige waar-
toe zij zich lieten vinden, was deze verklaring: » dat de Nederlanders den Engelschen niet
behoorden te beletten in
Indië forten te bouwen, behalve in landen, waar zij (de
Nederlanders) forten bezaten, en dat wederkerig de Engelschen den Nederlanders niet
beletten moesten forten te bouwen, waar zij zeiven er geene hadden." Wilde men hen
dwingen meer toe te staan, dan, zeiden zij, zouden zij zijne Majesteit melden, met
welke gewelddadigheid men hun den voet op de keel zette. Niettemin bleven de En-
gelschen staan op hun stuk, en verlangden, dat er bepaald zou worden, hoe groot de
afstand zijn zou, op welken men met den aanleg van nieuwe forten verwijderd moest blijven
van de plaats, waar de forten der andere Compagnie gelegen Avaren. Zij sloegen eenen
afstand voor van 50 Engelsche mijlen. Zulks moest den onzen vreemd klinken: want

-ocr page 772-

DES VADERLANDS. - 2730

daar het ffrondffebied van Jacatra zich Teel verder rondom hel fort van jPotoDW uilslrekle, ]62i —

1G25.

zoo' zou met die bepaling den Engelschen vrygeslaan hebben, op dit ons gebied forten
te bouwen. Dit punt moesten de Engelschen opgeven; maar nu beweerden zij weder,
DeEngelschea
dat, wat de Molukkcn^ Amhoina en Brnida aanging, het hun na twee of drie jaren voorwLrMijk^
vrij zou staan, aldaar forten te bouwen, mits overal 50 Engelsche mijlen van de onze
verwijderd blijvende, en wat de onzen er ook legen aanvoerden, zij wilden en zouden ^"'^afstand
zulks erkend zien. Met dezen eisch stonden zij op en werd de bijeenkomst afgebroken,
van de onze.

Denzelfden dag dat dit geschiedde (den lO^e*^ Januarij), zouden onze Gezanten ter
audiëntie toegelaten worden. In de wachtkamer moesten zij eerst nog hun laatste woord
omtrent de forten zeggen. Daarop kregen zij de boodschap, dat zij »zachl met Zijne
Majesteit gaan zouden, daar zij hunnen zin genoegzaam zouden krijgen." Op de allerwel-
levendste wijze vingen zij aan, den Koning te betuigen, dat zij liever niets anders te zeggen
zouden gehad hebben dan hem met zijne herstelde gezondheid geluk te wenschen en
voor den gelukkigen alloop der onderhandelingen dank te zeggen. Hierop begonnen
zy hunne bezwaren op te halen; maar de Koning viel hun driftig in de rede. Zonder
grond, zeide hij, klaagt gij; gij zijt in oorlog met
Spanje en niet ik: dus is het on-
redelijk, dat mijne onderdanen met het onderhoud van tien schepen legen uwe vijanden be-
zwaard blijven. Gij wilt alleen meesters van
Indië wezen, en op uwe woorden is geen
slaat Ie maken: gij legt uwen last, al naar het u te pas komt, verschillend uit, nu ruim
dan eng; de Engelschen en Schollen, daarentegen, delven by het onderhandelen steeds
het onderspit, daar zij ruiterlijk en rond te werk gaan. Hoe gij terugneemt, wat gij
eens hebt toegestaan, zulks kan blijken uit de zaak van
Groenland: wal gij daar
gepleegd hebt, is immers louter rooverij; gij hebt u aan mijne uitspraak onderworpen,
en dat ontkent gij nu. En wat
Indië aangaat, men laat u hel geheele Rijk van
Jacatra, ep niet binnen de 30 Engelsche mijlen afstands zullen wij forten bouwen:
daarmede moest gij tevreden zijn. — Wat de Gezanten hierop ook zeggen mochten,
de Koning bleef volhouden, dat zijne onderdanen na drie jaren in de
Molukken, Banda
en Amhoina forten zouden mogen bouwen, en ontkende, dat in het Traktaat stond,
dat de zaak eerst onderzocht moest worden, voordat hel bouwen der forten kon worden
toegelaten. Hel artikel, waarin zulks werd voorgeschreven ^, wilde hij niet lezen.
Toen barstte hij uit, dat hij verslond dal men twee of drie jaren Avachlen zou: want
eerder zouden zyne onderdanen niet gereed zyn ; maar dan zou men met ons spreken
om te zien of men elkander zou kunnen en willen verstaan; zoo ja, het zou wél
wezen, maar anders zou en wilde hij, of zijn zoon nä hem, naar goedvinden in
Indië forten bouwen. — Zoo verried de Koning, dat, al hadden wij er niets tegen
gehad, het den Engelschen aan de middelen zou ontbroken hebben om hunne macht

" Artikel 24 van het Traktaat, zie aitsema, I, bl. 207, en hiervoor, bl. 272.

III Deel. 3 Stuk. 97

-ocr page 773-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1091— in Itidië uit te breiden en door nieuwe versterkingen te bevestigen. Eerst na een paar
jaren, als de overeenkomst met
Spanje getroffen zijn zou en hij de handen in zijn
Rijk wat ruimer zou hebben, zou men, hoopte
jagobus, daartoe in staat zijn. Intusschen
hadden de onzen genoeg gehoord om op dit punt eenigzins gerust te kunnen zijn.
Toch eischten de Commissarissen, in de bijeenkomst van den volgenden dag, vóórdat het
reglement zou vastgesteld worden, voor eerst de verklaring, dat de Engelschen, nadat
de noodige berichlen binnen twee of drie jaren ingewonnen zouden zijn, in de
Molukken,
Amboina
en Banda forten zouden mogen bouwen, en ten tweede de vergunning om
minder dan tien schepen te onderhouden. Dus kwam er niets van de vaststelling van
het reglement. Bovendien deed zich weder verschil voor op ondergeschikte punten, en
eindelijk werden de Heren boos: zij verklaarden, dat er niets was uit te richten: steeds
trokken de onzen, zeiden zij, hun woord terug: dit moesten zij den Koning berichten.
Zulks lieten de onzen zich niet zeggen: er vielen hooge woorden, en de Commissarissen,
onder elkander sprekend, namen de houding aan, alsof zij henen zouden gaan. De
onzen bleven zitten, en in deze spanning verliep meer dan een halfuur. Daarna richtte
de Tresorier weder eene vraag tot de onzen, en, hoezeer deze leidde tot eene nieuwe
inwilliging van de zijde der onzen, was het reeds eene uilkomst, dat men zich verwaar-
digde hen iets, al was het ook op nieuw een grove onbillijkheid, te vergen. Dagen
lang kwam men weder niet verder: de dubbele eisch om na drie jaren onvoorwaardelijk
forten te bouwen, en het getal der ter verdediging te onderhouden schepen te ver-
minderen, bleef den voortgang beletten, en de Koning was of heette ziek. In deze
omstandigheid schreven de Gezanten aan zijne Excellentie, dat zij geene kans zagen de
De Engelsche zaak ten cinde te brengen, zoo men niet ten onzent » eenige liberaliteit" daar voor over

waren die Heren, welke gedurig te kennen gaven, dat zij eigenlijk te aan-
zienlijk waren om hunnen tijd in redekavelingen met onze Gezanten te verspillen, niet
te hoog om zich door de Nederlandsche kooplieden te laten omkoopen. Op dat schrijven
raadpleegde de Prins met eenige leden der Staten-Generaal, uit elke Provincie één.
Maar de zaak moest voor de volle Vergadering komen, en toen deze ze den 31®'®"
Januarij vernomen had, machtigde zij den Prins, den Gezanten te antwoorden, dat zy
over eene som van 50,000 gulden konden beschikken. Nu kwam de Prins er voor uit,
dat de Gezanten reeds eene som van 10,000 gulden besteed hadden: hij had den wissel,
door hen getrokken, door de Oost-Indische Compagnie willen laten betalen, daar de
uitgave ten haren dienste geschied was. — Deze verzekering had veel van scherts: of
werd de ongunst van
Engeland niet telkens ten koste der Compagnie afgeweerd? —
Tot tweemaal toe hadden de Bewindhebbers geweigerd, dien wissel aan te nemen.
Doch de Staten-Generaal begrepen, dat de eer en het krediet des Lands en zijner
Excellentie hiermede gemoeid waren, en namen zich voor, de Compagnie lot de betaling
te bewegen.

-ocr page 774-

DES V.ADERLAPiDS. 805

Door de aanvankelijke uildeeling van eenige giften, zoo hel schijnt, eenigzins ver- 1621—
murvvd, vleide men onze Gezanten met de belofte, dat zy welhaast gehoor zouden
erlangen. Vooraf echter wilde Zijne Majesteit weten, wanneer en hoe de betaling van
hetgeen onze Compagnie schuldig bleef, zou geschieden: men eischte dat onze Gezanten
Men eiacht
daarvoor cautie zouden stellen. Deze antwoordden, dat de betaling in gereed geld zou betalTng^*'"'^ der
geschieden, zoodra zij rapport van hunne onderhandelingen ged aan zouden hebben; ^^ Compagnie
maar cautie te stellen, was hun onmogelijk, en het streed met de eer van hunnen Staat: veroordeeld,
zij waren Ambassadeurs, die met hunne handteekening hunnen Staat verbonden; maar
van hen zeiven moest de betaling niet komen. Hierop voerde men hun te gemoet,
dat zy reeds eenmaal in de zaak van
Groenland hun woord gebroken hadden, en men
bleef eene nieuwe clausule bij het accoord vorderen, waarbij zij zich zouden verbinden,
bijaldien de schuld binnen eene maand of zes weken niet voldaan was, schaden,
kosten en interesten te voldoen, en toe te laten, dat de Engelschen onze Oostindievaarders
zouden mogen aanhalen. Den eersten eisch achtten de onzen billijk, mits men genoeg-
zamen tijd gunde om zulk een belangrijke som te betalen; maar den tweeden noemden
zg onteerend en voor hen onmogelijk te voldoen, en baden, dat men hen op die manier
niet zou mishandelen. Tevens verzochten zij op nieuw om audientie ten einde den
Koning te smeeken, dat men hen niet tot schande van onzen Staat tot het stellen van
cautie wilde dwingen, maar zich met hunne belofte en onderteekening vergenoegen.
Doch zij kregen van zijne Majesteit eene boodschap van weinig bemoedigenden inhoud.
Reeds meer dan eens, zoo luidde zij, had hij met zijnen Raad en de vertegenwoordigers
der Engelsche Compagnie geraadpleegd over hunne weigering om cautie te stellen.
Zijne Majesteit had een tegenzin opgevat tegen hunne zaak en bepaaldelijk legen hunne
manier van handelen: nimmer in zijn leven zou hij zich meer niet dergelijke dingen
bemoeijen. Veel arbeid had hij er zich voor getroost, in alles was hij hun Ie gemoet
gekomen, zelfs in de zaak van den Zwarten Leeuw had hij toegegeven, zonder dat zij
iets uit aanmerking van zijnen persoon gedaan hadden. Zij gaven toe en namen lerug,
hielden hun woord niet, en zochten uitvluchten. Maar daarmede zouden zij kleinen
dank behalen bij hunne lastgevers, die, hiervan was hij zeker, hun zulk een last niet
hadden gegeven, noch zulke manier van handelen zouden goedkeuren. Daarom
moesten zij toezien, hoe zij zich zouden verantwoorden: hij, in allen gevalle, hield
zich onschuldig aan al de onheilen, die er voor onzen Staat hel gevolg van zouden
zijn. — Opmerkelijk is weder in dezen uitval de zekerheid, mei welke de Koning van
een verschil tusschen de gezindheid te //a^e en de handelingen der Gezanten gewaagde.
De vijanden van ons land, van zijne grootheid, ja, van zijn beslaan, hielden zich over-
tuigd, dal zij den Prins op hunne hand hadden. Zoo dubbelzinnig was de rol, die
hij tegenover het buitenland speelde. Hij liet het voorkomen, alsof hij bg de Mogendheden
van
Europa dank verdiende, dal hij zijn best deed om die niets ontziende Nederlandsche

97*

-ocr page 775-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

kooplieden te breidelen. Hij kon er op wijzen, dat hij er reeds aanvankelijk in geslaagd
was, de Calvinistische beweging aan banden te leggen, zoowel hier te lande, als in
het buitenland, daar
frederik van de Palts ook op zijnen raad ^ de wapenen had
nedergelegd en 's Keizers vriendschap gezocht hail. En zulke beluigingen werden door
jAGOBus als volkomen oprecht opgenomen. Vandaar die taal tot onze Gezanten. —
Hel slot dier boodschap was, dat onze Gezanten of cautie zouden stellen van binnen
zes weken te betalen, of dadelgk eene goede som zouden voldoen en voor hel over-
schielende cautie slellen, of de Gedeputeerden der Oost-Indische Compagnie zouden
achterblijven totdat de betaling geschied zou zijn. De onzen antwoordden, dal zij zulk
een boodschap vol verwijten en bedreigingen in het minst niet verdiend hadden, doch
rijpelijk over de zaak zouden nadenken. Hierop ontboden zij de Gedeputeerden onzer
Compagnie, en hoezeer zij hun voorhielden, dat de Engelschen bleken de zaken tot
hel uiterste te willen laten komen, zoo waren dezen lot geene inwilliging te bewegen.
Dien ten gevolge kwam men onderling overeen, dat de Gezanten den Koning verzoe-
ken zouden, hen van dien eisch te verschoonen: 't eenige wat zij doen konden, was,
de verplichting op zich te nemen om al wat zij beloofd hadden te doen nakomen,
onverwijld en zonder eenig voorbehoud; gelijk dan ook onze Staat nimmer aan eenige
Mogendheid of aan eenig persoon ter wereld reden gegeven had om aan zijne goede trouw
te twijfelen. — Den οΟ®'™ Januarij bracht
conway hun 's Konings antwoord op die
mededeeling. Hy had een geschrift bij zich, dat de onzen zouden moeten teekenen.
Weigerden zij zulks, zoo zouden zij de onheilen der breuk op hun geweten hebben.
De onzen verzochten tijd om op nieuw met hunne kooplieden te rade te gaan, en
de vrucht dezer beraadslaging was, dat de inhoud van het hun ter onderteekening
aangeboden geschrift hun onredelijk en onlijdelijk voorkwam, en dat het alles omver-
wierp, wat lol nog toe verhandeld was. Het hield in, dat de som, waarmede de
Nederlandsche Compagnie al de aan de Engelsche aangedane schaden en verliezen
zou vergoeden, betaald zou worden te
Londen aan het Oost-Indische Huis, den
lO^en Maart eerstkomende; tot verzekering hiervan zouden de Commissarissen van
de Nederlandsche Compagnie hunne principalen bij zegel en handschrift verbinden.
Volgde de betaling niet op dien bepaalden tijd, zoo zouden zij onder verpanding van
hunne schepen en goederen lö0,000 pond sterling betalen. — Bij hun antwoord op die
vordering betuigden de Gezanten, dat zij niets liever wenschlen, dan de zaak tot vol-
komen genoegen van Zyne Majesteit tot een eind te brengen, volgens de oprechte be-
doeling van hunne Meesters, die niels met grooter ijver verlangden, dan de eer van het
behoud zijner Koninklijke welwillendheid. Maar bevindende dat die eisch in stryd was
met de reeds gelroffen overeenkomst, bij welke de wijze, de plaats en de tijd derbeta-

]f)21—.
1025.

1 Men vergelijke v. d. Capellen, I, bl. 61.

-ocr page 776-

DES VADERLANDS. - 2730

ling van sommige arlikels bepaald was, zoo was het, dat zij Zijne Majesteit nederig 1C21—
smeekten te mogen blijven bij hetgeen eens was goedgevonden. Voor de Engelschen
gold het hier slechts de verzekering te hebben, dat de bepalingen, zoo als zij gemaakt
waren, zouden nagekomen worden, en daartoe waren de Ambassadeurs bereid de
openbare trouw van hunnen Staat te verbinden. Evenwel zouden zij, Ambassadfeurs,
bemerkende, dat men hunne beloften vvantrouwde, toestaan, dat een of twee van de
Gedeputeerden der Nederlandsche Compagnie in
Engeland bleven totdat de overeenkomst
voldaan en de betaling geschied zou zijn. — In weerwil van dit antwoord bleef men
aandringen op de onderteekening van dat geschrift, alleen in dit opzicht gewijzigd, dat
de slotbepaling betreffende de betaling van ΙδΟ,ΟΟΟ pond sterling was weggelaten, In
de hierop gevolgde bijeenkomst met den Raad verzochten de onzen ten minsie drie
maanden tot de betaling van hetgeen onze Compagnie verklaard was schuldig' te zijn.
Dit werd hun toegestaan, mits zij vóór hun vertrek 20000 pond sterling wilden betalen.
Zulks namen zij aan, in weerwil van de weigering der Gedeputeerden van de Compagnie.
Daarentegen stonden de Engelschen toe, dat het geschrift, den Gezanten ter ondertee-
kening aangeboden, in de te sluiten ovei'eenkomst zou worden ingelascht: waarmede het
stellen eener bijzondere cautie verviel. Zoo bleef den Koning, behalve eene enkele
kleinigheid, alleen nog de bepaling der som over, die ons voor den Zwarten Leeuw zou
betaald worden: dit zou eerstdaags geschieden, en daarna zouden zij van zijne Majesteit
hun afscheid bekomen. Ten aanzien van den inlusschen op nieuw door de Commissarissen
opgeworpen eisch van de helft van het land van
Lonthor betoonde zich de Koning
alsnu inschikkelijk: hy achtte dien ongegrond. Maar voor den Zwarten Leeuw verleende
hij, en dat nog slechts als gunst, niet meer dan 12,000 pond sterling.

Eerst den Februarij, nadat men onze Gezanten tot het laatste toe lot de inwilliging
van onbillijke vorderingen gedwongen had, werden zij tot de plechtige afscheidsaudientie
toegelaten. Zy verzochten den Koning van de lange onderhandeling geen anderen
Afschcidsaudi-
indruk over te houden, dan deze, dat zij meer hadden toegegeven, dan zij hunne ^i^g. ^^^
Compagnie smakelijk zouden kunnen maken. Daarop kweten zij zich van eenen onlangs ver-
kregen last. De Staten-Generaal, namelijk, tegen het einde van het jaar 1622 alle
gedachte aan de mogelijkheid van een vergelijk met den vijand verre stellende, hadden
besloten een beroep op alle bevriende Mogendheden te doen, ten einde bij de her-
vatting van den worstelstrijd, die legen het nieuwe saizoen te venvachlen stond, zooveel
mogelijk ondersteuning te vinden. In dezen zin zou men zich met brieven en boden
richten tot de Regeringen van
Venetië^ Denemarken, Zweden en de Hanse; naar
Frankrijk was men geneigd een buitengewonen Afgezant te zenden en om jacobüs de
zaak op het hart te drukken, maakte men gebruik van de nog te
Londen vertoevende

' Resol Slat.~Gen. 4, 7, 9 Jan. 1623.

-ocr page 777-

1621—

1625.

774 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Gezanten. DiensA^lgens stelden dezen hem thans den hagchehjken toestand der Republiek
Yoor, en hoe onmogelijk het was, dat zij buiten 's Konings machtigen bijstand met
eere kon blijven beslaan; maar ook gewaagden zij Tan de gevolgen, die haar ondergang
voor de geheele Christenheid na zich zou slepen. Ten besluite verzochten zij eenige
geruststellende verklaring van zijn Majesteits geneigdheid tot het aangaan van eene
alliantie of tot het verleenen van bijstand. Hierna bevolen zij hem de zaak van den
Koning van
Bohemen aan, en verzochten ook ten dezen aanzien eene verklaring, wat
er voor dezen ongelukkigen Vorst te hopen was. Ten slotte drongen zy nogmaals aan
op de loslating van de te
Leith gevankelgk opgebrachte Nederlanders. — De Koning,
hun antwoordende, gaf in de eerste plaats zyne hoop te kennen, dat de vriendschap
tusschen zijne onderdanen en ons mocht bevestigd worden, zich zeiven de eer gevende,
dat er nog een accoord getroffen was; zonder hem, zeide hij, zouden de onderhandelingen
meer dan twintigmaal gebroken zyn geweest. De personen der Gezanten waren hem
aangenaam geweest: immers wist hij wel, dat zij hunne kooplieden moesten ontzien,
omdat dezen, hetgeen zij evenwel nu nog niet waren, wel eens hunne meesters konden
Avorden. Den ondergang van onzen Staat zou hij niet gedogen, en hij zou wel zot zijn,
zoo hij niet inzag, hoe belangrijk ons behoud was voor zijnen Staat. Want, al handelde
hy met
Spanje over het huwelijk van zynen zoon, hij zou dat slechts aangaan onder
beding, dat hij op goeden voel bleef met zijne oude vrienden en bondgenooten. Anders
ware hy geen vrg Koning, gelijk hij was, maar een slaaf van
Spanje. Slechts op twee
wijzen zou hij ons kunnen bijstaan, te water of te land: te water nu waren Hun Hoog
Mögenden machtiger dan hy; en te land zou hy hen moeten ondersteunen of met troe-
pen of met geld, en dat wel zonder de vriendschap met
Spanje te verbreken. Maar
de Nederlanders hadden immers zoo veel troepen, als zy zeiven begeerden, en moesten
erkennen, dat hun beste en meeste krijgsvolk Engelschen en Schotten waren. Wat
eindelijk den bystand in geld betrof, daaraan had hy zelf gebrek, vermits hy zijne
arme dochter geheel te zynen laste had, en de
Palts met de zaken van Duitschland
hem meer gekost had, dan het onderhoud van een geheel leger zou gedaan hebben,
zoodat hij, niet almachtig zijnde, thans uitgeput was. Evenwel, zijne Majesteit gaf toe,
dat de toestand onzer Republiek zoo hagchelijk was, dat men tijdig op een middel
bedacht moest zyn om haar voor den ondergang te behoeden. — Dat middel, zeiden
daarop de Gezanten, is de toezending van bystand van wege onze bondgenooten. —
Dit was het echter niet wat zyne Majesteit bedoelde. Zonder twijfel was het dit, dat
de Republiek zich zou aansluiten aan zijn plan om zich met
Spanje te vereenigen, en
alzoo de voorwaarden van haar behoud van hem in overleg met
Spanje zou afwachten.
Doch daarvoor kwam hy niet uit. — Alzoo op de zaak van den Koning van
Bohemen
komende, erkende hij groote verplichting aan Hun Hoog Mögenden te hebben, dat zy
zijne kinderen zoo wel hadden ontvangen: altijd zou hij zulks gedenken, en een mon-

-ocr page 778-

DES VADERLANDS. 80;»

sier der natuur zou hij moeten wezen, zoo hy die kinderen niet in hun eer en landen 1621—
deed herstellen: hij en zijn zoon.hadden eene gelofte gedaan om dat doel te bereiken.
Alle menschelyke wysheid gebruikte hij om het door middel van een traktaat zoo ver
te brengen: hg ging daarby te werk als een schaakspeler, die als de eene zet niet
gelukt, eenen anderen beproeft; maar vast besloten bleef hij om hen op de eene of
de andere wijze tot hunnen vorigen staat terug te brengen, en vóór dien tyd zou hij
niet rusten, maar in voortdurenden kommer leven. Dit moesten de Gezanten aan zijne
kinderen en aan Hun Hoog Mögenden verzekeren. Ten aanzien van de gevangenen van
Leith verklaarde hij, dat hij, met toestemming van den Spaanschen Ambassadeur zeiven,
last gegeven had ze te ontslaan en hun het betaalde rantsoen terug te geven. Hiermede was
zijn antwoord ten einde. Maar nu zeide hij nog wat te bespreken te hebben, ilet betrof
de zaken van
Indiê en de meermalen gedane eischen: vermindering van het getal der
tien door de Engelschen te onderhouden schepen, en vergunning om forten te bouwen.
Ook zinspeelde hij op de noodzakelykheid der terugroeping van onzen Goeverneur
Generaal. Bovendien sprak hy ahveder op denzelfden scherpen toon over de zaak van
Groenland^ en vermeldde, evenwel, zoo als hij zelf zeide, slechts voor memorie, de
zaak der haringvisscherij. De onzen behoefden geene nieuwe gronden uit te denken om
tegen die grieven over te stellen, en zoo liep het gehoor af, nadat Zijne Majesteit eerst
nog den Heer
tuyl ridder had geslagen. — De Gezanten bleven niet in gebreke, bij
den Prins en de Grooten, zonder er eenen enkelen over te slaan, beleefdelijk afscheid
te gaan nemen. Sommigen evenwel vonden zy niet te huis op het uur, dat zij zeiven
hun bepaald hadden. Op het laatste oogenblik namen nog verscheidene Heren de hou-
ding aan, alsof zij hun een afscheidsbezoek wilden brengen. In den avond van den
15den Februarij waren de Gezanten te Gravenhage terug i. Doch hunne zorgen waren Terugkomst
nog niet ten einde, daar zij te weeg moesten brengen, dat de wissel voor de 20,000
pond sterling, die zij dadelyk betaald hadden, met nog een paar wissels ter bestrijding
van de »liberaliteiten", gezamenlijk ten bedrage van 280,000 guldens, door de Oost-
Indische Compagnie, tegen haren wil en dank, in het begin van de volgende maand
Maart aangenomen werden te betalen.

Juist omstreeks dezen tijd, dat is in Maart 1623, was het Octrooi dezer Handelmaat-
schappij afgeloopen. Haar voortbestaan hing dus af van de Staten-Generaal, en dit niet ueraadslagin

alleen, maar de tegenwoordige Bewindhebbers liepen gevaar, als Hun Hoog Mögenden gen over de ver-
" .. 1 Tk nieuwing van het

hen niet ondersteunden, in hunne eer en voordeel aanmerkelijk bekort te worden. De Octrooi der Oost-

Staten, verplicht om de verbindtenissen, door hunne Gezanten in Engeland aangegaan, pagnie.

• Zie het Rapport op het Prov. Utr. Archief, en Resol. Stat.-Gen. 4 Meij 7, 23 Junij;
6 Julij; 3, 4, 10, 21, 22, 27 Aug.5 2 Sept.; 29 Oct.j 17, 18, 19, 24 Nov.; 28 Dec. 1622.
9, 31 Jan. 1623.

-ocr page 779-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— gestand te doen, en tevens verlegen om de gelden te vinden ten einde de Admiralitei-
ten in de ontzettende kosten van _de uitrustingen ter zee te hulp te komen, waartoe de
Hollandsche Bewindslieden reeds begrepen hadden dat van hun Gewest een bijdrage
van vier ton gouds zou gevorderd worden, hadden het voornemen opgevat om de Com-
pagnie de vernieuwing van haar Octrooi en de handhaving harer tegenwoordige Be-
stuurders met een goede som te laten betalen.

Reeds in Mei 1622 hadden de Stalen van Holland besloten, dat het Octrooi zou ver-
lengd worden voor zoo langen tijd als het Traktaat van vereeniging met de Engelsche
Compagnie van kracht zou blijven. Dit Traktaat, in 1619 vastgesteld, zou voor twintig
jaren gelden i. Dus verzekerde dat besluit aan de Nederlandsche Maatschappij een
bestaan van minstens nog achttien jaren. Doch het was aan voorwaarden verbonden:
op het tijdstip der verlenging zouden de Bewindhebbers algemeene rekenschap van
hun bestuur moeten doen; voorts zouden zij voortaan geene provisiën van eenige sche-
pen, geschut als anderzins mogen genieten; daarenboven zouden alle inkoopen dus moe-
ten geschieden, dat de blaam alsof de Bewindhebbers daarbij bevoordeeld werden,
ophield; eindelijk, de Bewindhebbers zouden op de gezette tijden moeten aftreden en
elkander niet te na in den bloede mogen bestaan. Dit besluit van de Staten van
Hol-
land
was in de volgende maand Junij in de Staten-Generaal gebracht; aan de Provin-
ciën waren er afschriften van gegeven onder beding dat die niet in handen van particu-
lieren kwamen. Intusschen kwam de Admiraliteit van
Amsterdam met eene aanspraak
op de Oost-Indische Compagnie voor den dag, ten bedrage van één millioen en twee
ton gouds wegens geleverde oorlogssubsidiën, en by de onmogelijkheid, waarin zij zich
bevond om nieuwe gelden op te nemen, verzocht zij, behalve subsidie van 's Lands
De Admiiali- ^ege, liquidatie met de Oost-Indische Compagnie. Deze beantwoordde den eisch met

teit vau Amster- verklaring, dat zij der Admiraliteit niets schuldig was. Doch de Staten-Generaal

dam komt met ö' j ö

eene aanstaak drongen niettemin op liquidatie aan, en in November werd lot deze zaak eene bijeen-
pagnie voor den komst te 's Hage verordend tusschen gedeputeerden van de Admiraliteiten en niet alleen

dsQT

van de Bewindhebbers, maar van alle Kamers der Oost-Indische Compagnie, om ten
overstaan eener Commissie uit de Staten-Generaal tot de vereffening der uitstaande zaken
te komen. Het beweren der Compagnie, dat zij niets schuldig was, steunde op hare
overtuiging, dat zg van het Land ruim zoo veel te vorderen had, als de Admiraliteit
van haar verlangde. Onder andere sommen brachten zij de kosten in rekening van het
Gezantschap in 1619 naar
Engeland gezonden doch deze som, op 140,000 gulden
begroot, werd zonder genade door de Stalen-Generaal geschrapt.
Het Octrooi Intusschen ging nog vóór het eind des jaars bij de Generaliteit het besluit door tot
veimeuwd. verlenging van het Octrooi voor 21 Jaren, te beginnen met den eersten Januarij 1625.

2 Zie hiervoor, hl 250.

^ Zie hiervoor, bl. 273.

-ocr page 780-

DES VADERLANDS. - 2730

Zij ging daartoe over op grond dat liet Traktaat van Yereeniging met de Engelsclie 1021—
Compagnie nog eenige jaren van kracht moest zijn; dat het Land aan de Compagnie
groote subsidiën verleend had op hoop van mettertijd daarvan de vruchten te plukken;
dat de hand moest worden gehouden aan het openbaar vertrouwen, aan de contrakten,
aangegaan met vele Natiën, Rijken en Landen in
Oost-Indiër en aan het bezit van de
plaatsen, aldaar met de hulp van Hun Hoog Mögenden ingenomen, en dat uit eene ontbinding
voor alle ingezetenen
des Lands groote ondienst te wachten was. Dit willende verhoeden
en tevens die Natiën, Rijken en Landen in
Oost-Indië niet ten gevalle van onze vijan-
den en tot schande en spot van dezen Slaat willende verlaten, zoo besloten de Staten-
Generaal de Compagnie te verlengen onder voorwaarde dat de Bewindhebbers binnen
zes maanden en voorts om de tien jaren rekening doen zouden aan de aandeelhouders,
ten overstaan van Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden, met open deuren en ven-
sleren; dat de eersle vervanging van een bepaald gedeelte der tegenwoordige Bewind-
hebbers over drie jaren, en voorts geregeld van drie lot drie jaren zou plaats hebben;
dat de Bewindhebbers zich zouden vergenoegen met eene vaste vereering van
één ten
honderd van de zuivere opbrengst der verkochte goederen; dat zij dan ook aan de
Compagnie niels zouden mogen verkoopen, dan met toestemming van de Staten-Generaal,
van de Stalen der Provincie 'en van de Magistraat der Stad, in welke eenige Kamer
gevestigd was, noch bij het inkoopen van de goederen der Compagnie iets boven de
gewone aandeelhouders vooruit zouden liebben.

Maar het scheelde veel, dat met dit besluit alle zwarigheden uit den weg zouden Klachten der
geruimd zijn. Een aantal aandeelhouders hadden nog altijd klachten en eischen, die P·^^^'·"!'®"*®"·
niet klein geacht mochten worden: het zou gevaarlijk geweest zijn, de hartstochten nog
erger gaande te maken, dan reeds het geval was, blykens een allerfelst schotschrift, dat
er in deze dagen tegen de Bewindhebbers der Compagnie uitkwam. De Staten wisten
er niet beter op, dan het geschil ter beslechting aan den Prins van
Oranje op te dra-
gen, die daartoe de te
Hage vertegenwoordigde actiehouders legen de gedeputeerden
der Bewindhebbers hooren zou. Zijne Excellentie poogde de partijen tot een vergelijk
te brengen; doch slaagde daarin niet. De Stalen lieten de aandeelhouders voor zich
komen en vraagden hen hoofd voor hoofd af, of zij in den voorslag, lot bij legging van
't geschil door den Prins gedaan, bewilligden al of niet. Vruchteloos: zelfs verklaarden
de halsstarrige participanten niet gemachtigd te zijn om zich aan iemands uitspraak te
onderwerpen. Toch werd de zaak gevonden bij wijze van eenen uitleg, ten genoegen
der dolerenden door de Stalen-Generaal aan eenige artikelen van het nieuwe Octrooi
gegeven. Waren dus de Hollandsche klagers noode tevreden gesteld, ook de Stalen van
Zeeland hadden te doen met dolerende participanten, en gaven hun zelfs eenigermate
gelijk. De Staten-Generaal moesten Hun Edel Mögenden herhaaldelijk vermanen, degenen,
die in hunne Provincie legen 't Octrooi opkwamen, tol gehoorzaamheid Ie houden, en

III Deel. 3 Stuk. ' 98

-ocr page 781-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

toen de Zeeuwsche Heren de klachten in ernstige overweging meenden te moeien nemen,
Yermils er den Staat zeiven aan gelegen scheen, dat de openbare Macht niet al te veel
over de kapitalen van bijzondere personen te zeggen wilde hebben, werd Hun te verstaan
gegeven, dat Hun Hoog Mögenden was voorgekomen, dat het onlangs verschenen schot-
schrift door het beleid van eenige Arminianen gesteld en uitgegeven was, die daarmede
den Slaat van het Land wilden omverwerpen, weshalve men er zich niet door moest
laten schokken. — Dus zou tegenstand als staatsverraad aangemerkt geworden zijn
Liquidatie der Maar hoe werd de zaak der liquidatie van de Compagnie met de Admiraliteiten ge-
dr^MmhaliTci-^'on^en? De Compagnie, wel beseffende, dat zij zonder betalen niet vrij zou komen,
bood, om te beginnen, aan, ΙΒΟ,ΟΟΟ gulden te belalen, waarvoor zij dan een vijftal
oorlogschepen, welke in 1619 ter harer dienst gesleld waren, in eigendom zou mogen
behouden. Hiermede namen de Admiraliteiten geen genoegen, en de Staten van oor-
deel zijnde, dat de Compagnie builen die vyf schepen vrij wat meer verschuldigd was,
gelastten haar, bij provisie ongeveer een ton gouds te voldoen. De Raden ter Admira-
liteit te
Amsterdam dreigden intusschen, ingeval zg geen subsidie kregen, hunne be-
trekking neder te leggen. Welhaast Averd besloten haar met een millioen guldens, bin-
nen twee jaren te betalen, te ondersteunen; maar er moest dadelijk geld zijn. Zoo
kwam het er op aan, de liquidatie met de Compagnie ten eind te brengen, en het
voorstel werd gedaan, de Compagnie, in voldoening van alle eischen der Admiraliteiten,
te gelaslen de som van 300,000 gulden te betalen. De Provincie
Utrecht begreep, dat
de Maatschappij 100,000 gulden meer op hare rekening had, en inderdaad, als de be-
groeting door de Admiraliteiten ingediend, had moeten gelden, zou de Compagnie niet
slechts vier, maar zes ton hebben moeten voldoen. Op dit voorstel werd het advies,
ja de beslissing van Zijne Excellentie gevraagd, en de Vorst oordeelde, dat de Compag-
nie met het betalen van 200,000 gulden zou mogen volstaan, van welke een tiende
zou gebruikt worden voor de geheime uitrusting van den Prins Maar tegelijkertijd
moesten de sommen voldaan worden, waartoB zich de Gezanten te
Londeti hadden ver-
bonden, en toen dezen na hunne terugkomst door de Staten-Generaal werden ontvan-
gen , namen zij de gelegenheid waar om op de betaling aan te dringen, »opdat de
Landen builen schade en zij zeiven builen opspraak mochten blijven." Ingeval van
verzuim, voegden zij er bij, zou de Koning van
Groot-Britannië lichtelijk andere mid-
delen kunnen aangrijpen, iets waartoe zij velen in
Engeland zeer gezind gevonden had-
den : de zaak was » vol bedenkensen bepaaldelijk de Avalvischvangers liepen gevaar.

1 Rcsol Holl. 4 Mei, 1622. Resol. Stat.-Gen. 8 Junij; 14, 16 Sept.; 4, 7 Oct.; 7, 15, 18,
19, 21, 22 Nov.; 14, 19, 21,-22, 27, 28, 30, 31 Dec. 1622.
2, 3, 14 Jan.; 3, 13, 14
Febr. 1G23.

2 Zie hiervoor, bl. 731—733.

1621—
1025.

-ocr page 782-

DES V.ADERLAPiDS. 805

ïegen zulke gronden gold geen redeneren, en de Compagnie zou tegen 4 Maart voor 1621—
de voldoening der Avissels zorgen l.

De uit Engeland teruggekomen Gezanten moesten de laatste hoop, dat jacobus nog te
eeniger tijd ten behoeve van zijnen schoonzoon in de
Palts een werkzaam deel aan den
oorlog tegen den Keizer en
Spanje zou nemen, den bodem inslaan. In de laatste dagen Meening aau-
van October had men zich met dien waan nog gevleid, ja, gemeend, dat, nu de troepen finget ^ίlιV'JΛCo-
van aiANSFELD na het ontzet van
Bergen op Zoom ons geen dienst meer te bewijzen had-
den, de Koning van
Grooic-Britanme ze in dienst zou nemen, wanneer wij ze slechts
spoedig
Duitschland in zonden, waar zij dan Mannheim of Franlcenthal voor den thans
zelfs van zijne hoofdstad beroofden Keurvorst zouden kunnen bezetten. Vandaar die
ijver, met welken
mansfelds benden de grenzen over geholpen werden. Men wilde
zich gaarne nog eenige opofferingen getroosten, totdat
jagobus zich nader verklaarde,
en hem de zaak zoo gemakkelijk en uitlokkend mogelijk maken, door de troepen, die
hij zou overnemen, dichter bij het oorlogstooneel te brengen Hel bezoek van Lord
ghighester, die, van zijn Gezantschap naar Duitschland terugkomend, ^s Gravenhage
aandeed en er rond voor uitkwam, dat zijne zending de gewenschte uitkomst niet ge-
had had moest strekken om die hoop te versterken. Maar spoedig bleek het, dat
jagobijs, in plaats van troepen naar de Palts te zenden, de Engelsche soldaten, die
aldaar de sleden bezet hadden gehouden, uit welke zij thans verdreven waren, de
Palts
geheel deed onlruimen Den November berichtte garleton de Staten, dat hij
last had met hen over eene gewichtige zaak te handelen, die geheimhouding en spoe-
dig besluit vereischte. Welke verwachtingen deze boodschap ook moge hebben opge-
wekt, de zaak schijnt niets anders dan de herberging der onder Generaal
verb uit de
Palts teruggetrokken Engelschen betroffen te hebben. Althans weldra daarna kwam
GARLETON aan met een voorstel, aanbevolen door den Prins, en daartoe strekkende, dat
die troepen, een paar zwakke regimenten uitmakende, eenen tijd lang in
Friesland en
Groningen gelegerd zouden worden. Dit verzoek werd toegestaan, mits zij gedurende
den tijd van hun verblijf onder onze plaatselijke krijgsbevelhebbers slaan zouden en den
eed zouden doen aan de Staten der Provincie en aan de Magistraat der Steden, waar

1 liesol Holl Punt. v. Deschr. der Zitt. v. 5—30 Julij, en van 6 Sept. lot 1 Oct.; 19 Sept.;
1 Oct. 1622.
Resol. Stat.-Gen. 14, 16 Sept.; 4 Oct.; 22, 29 Nov.; 24, 31 Dcc. 1622. 4, 5,
9, 13, 14, 16, 17, 20, 23, 25, 31 Jan.; 3, 6, 13, 14 Febr. 1623.

2 Resol. Holt. Buitengew. Zitting 25—27 Oct. 1622. Resol Stat.-Gen. 24 Oct. 1622.

3 Resol. Stat.-Gen. 31 Oct. 1622. v. d. Capellen, lil. 114. cnicnester had in Mei, op zijne
reize naar
Duitschland, de Staten mede bezocht. Resol Stat.~Gen. 19, 27 Mei, 1622.

^ v. d. capellen, bl. 123, 124.

2756*

-ocr page 783-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— zij zouden vertoeven. Zou jagobus misschien de Slaten nog gepaaid hebben met de
voorstelling, dat hij die troepen aldaar lot nader order wilde gelaten hebben, om ze
tegen het voorjaar op nieuw in
Duiischland te gebruiken, en zou daarmede in ver-
band gestaan hebben, dat de benden van
mansfeld den weg naar Oost-Friesland in-
sloegen? Hoe het zij, het duurde niet lang, of 's Koriings besluit veranderde weder,
en er kwam bevel, dat
vere zich met zijne soldaten naar Engeland zou begeven: zoo-
dat Zijne Majesteit de Slaten voor de betoonde bereidAvilligheid bedankte, zonder er ge-
l)ruik van te maken. Ten slotte echter gingen die manschappen ook niet naar
Engeland,
maar werden gebracht onder andere Engelsche Compagniën in onze dienst i.

Wat er ook zij van die kortstondige hoop, dat jagobus de troepen van mansfeld in
de
Palts zou gebruiken, het schijnt een reeds vroeger opgevat denkbeeld geweest te
zijn, die troepen, als zy hunne dienst in
Noord-Brabant gedaan zouden hebben, den
Oost-Friezen op den hals te schuiven. Waartoe diende anders het uitstrooijen van het
gerucht, dal bepaaldelijk ook
Embden door de Spaansche Arrnade bedreigd werd
Zoo kon het dan den ingewijden niet vreemd voorkomen, dal, toen
mansfeld niet naar
de
Palts toog, hij zich in Oost-Friesland wierp.

Betrekkingen In weêrwil van alle beloften hielden de Stalen-Generaal nog steeds het Kasteel Lier-
^and. oord
bezel, ja, zij lieten bij voortduring aan de versterkingen arbeiden, en deze wer-

den in het najaar van 1621, zoo het heette, voltooid 3, Als voorwendsel konden zij
de noodzakelijkheid doen gelden, om een waarborg te bezitten, dat de Graaf en de
ingezetenen de verplichtingen zouden nakomen, die ten aanzien van Hun Hoog Mogen-
den op hen rustten. Niettemin bleef de Graaf, ondersteund door Koning
jagobus, op
de ontruiming van
Lieroord aandringen en rechtstreeks weigeren konden de Staten
dit verzoek niet. De Prins, zich zeiven de schoone rol voorbehoudende, betuigde op
nieuw, dat men het gegeven woord houden moest en zelfs de Staten verklaarden zich
gezind, de plaats voorwaardelijk te ontruimen. Alsnu haastte zich de Graaf eene schuld
van 00,000 gulden af te doen, opdal men deze verplichting niet langer als voorwend-
sel tegen hem zou kunnen bezigen ö; ja, sedert Mei (1622) eischte hij bovendien, dat
het Slaalsche garnizoen ook de slad
Embden zou verlaten : werd hieraan geen gehoor
gegeven, zoo zou hij zich met die Mogendheden, welke met hem bevriend of verwant

:

1 Resol. Stat.-Gen. 7, 8, 22 Nov.; 8 Dec. 1622. 17 Jan. 1623. 2 Zie hiervoor, bl. 755.

3 Resol. Stat.-Gen. 28 Julij; 9 Nov. 1621. Met het bcriclit, dat de fortificaties van Lieroord
voltooid waren, was in zonderlinge tegenspraak het sclirijven van den Commandant coenders, cenige
dagen later: dat de fortificaties vervallen waren.
Resol. Stat.-Gen. 26 Nov. 1622.

4 Resol. Stat.-Gen. 28 Dec. 1621. 11, 18, 21, 27 Jan.; 4, 9 Febr.; 14 Maart; 1 April, 1622.

5 Resol. Stat.-Gen. 20 Jan. 1622. e Resol. Stat.-Gen. 27 April, 1622.

-ocr page 784-

DES VADERLANDS. - 2730

waren, en hiermede had hij bepaaldelijk Engeland op het oog, beraden wat Ie doen l. lß21—
Thans beschouwden de Stalen de zaak als ernstiger van aard; maar het ontbrak hun
niet aan een middel, dat zij aangrijpen konden. De stad
Embden, die zoo goed als
voortdurend hare gedeputeerden te
's Ilage had was op hunne hand, en wilde
de Staatsche troepen niet zien aftrekken ^; ja, het zou niet lang meer duren, dat
hare burgers den Graaf afzwoeren op grond dat hij hen niet vermocht te beschermen
tegen uitheemsch geweld Dus namen Hun Hoog Mögenden de zaak op als een nieuw
punt van geschil tusschen den Graaf en zijne voornaamste Stad, en noodigden zijne Ge-
nade en de Stenden van
Oost-Friesland uit om nevens de stad Embden afgevaardigden
naar '
ä Gravenhage te zenden, opdat de misverstanden door tusschenkomst der Stalen
mochten bijgelegd worden Noch de Graaf noch de Steden
Aurich en Norden betoon-
den zich vaardig om aan deze uitnoodiging gehoor Ie geven: slechts de Ridderschap
zond hare gedeputeerden Nu, terwijl
maivsfelds troepen ondergebracht moesten wor-
den, achtte de Prins den tijd gekomen om de Oost-Friezen te doen gevoelen, dat zij
op geene inschikkelykheid te rekenen hadden. Met Graaf
ernst Casimir verscheen hy
Ier vergadering der Staten-Generaal, en vorderde, dat dit maal aan den Graaf en de
Steden
Aurich en Norden zou geschreven worden, dat, zoo zij geene afgevaardigden
zonden, de Staten zonder hen met de Gedeputeerden van de Stad
Embden en van de
Ridderschap besluiten nemen zouden. Op dit schrijven antwoordde de Graaf ontwij-
kend, en verklaarde, dat hij niet wist van nieuwe geschillen, die door de Stalen bij-
gelegd moesten worden

Zoo stonden de zaken, toen mansfeld Oosl-Friedand inrukte. Dit gaf eene gewei- Makspelds
dige ontroering. Den November verschenen de gedeputeerden van de Ridderschap "ρ^ΐβ^ιΐ^^^

van Oost-Friesland voor de Staten-Generaal met de klacht dat vrijdag te voren (den
een deel van het volk van
mawsfeld in Oost-Friesland gevallen was en groolen
moedwil gepleegd had met het openbreken van der goede lieden kisten en kaslen. Zij
verzochten, dat Hun Hoog Mögenden hem bevelen zouden, van daar te vertrekken. Op
deze mededeeling, meenden de Staten, moest men antwoorden, dat die troepen niet in
hunne dienst waren noch door hen werden betaald, zoodat zij hier geene bevelen te
geven hadden. — In weerwil van dit antwoord is zoo veel zeker, dat
maksfeld nog vóór
weinige dagen (den November) dringend aanzoek gedaan had, om de maaridelijk-

1 Rcsol Stat.-Gen. 23 Mei; 8 Junij, 1622.

2 Resol Stat.-Gen. 17, 24 Julijj 6 , 22 , 29 Oct. 1621. 21, 22 Apr.; 4, 23 Mei, 1622.

3 JResol. Stat.-Gen. 11, 17 Aug. 1622. *· ν. d. Capellen ρ. 166.

® Resol. Stat.-Gen. 9 Junij, 1622. 6 Resol. Stat.-Gen. 27 , 30 Sept. 1622.
' Resol Stat.-Gen. 5,7, 9 Nov. 1622.

-ocr page 785-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

sehe subsidie Tan 50,000 gulden, op welke hij nog voor de maanden Junij, Julij en
Augustus aanspraak meende te hebben, niettegenstaande hij al dien tijd door ons Land
onderhouden was. Doch dit niet alleen, hij verzocht tevens om eene som van 20,000
gulden, die, zeide hij, hem door den Prins bij geheimen brief beloofd was, opdat hij
zijn volk niet uiteen mocht laten gaan. Nog in Janualij (1625) bezorgden de Staten
hem krijgsbenoodigdheden, en al verleenden zij hem die gevraagde subsidie niet, zij
hielpen hem met hun krediet. Ook Vorst
christiaait van Drunswijh Λverd steeds door
de Stalen ondersteund. Op dienzelfden November verzocht en verkreeg deze Vorst

de gunst om van het krediet van Hun Hoog Mögenden gebruik te maken, opdat hem
de voor een zesduizendtal manschappen bestelde wapenen geleverd mochten worden.
Den nam hij van de Staten afscheid met de betuiging, dat hij hun dienaar bleef

tot den dood toe. Dat mansfeld de betrekking tot de Nederlandsche Regering niet ver-
broken achtte, blijkt ook daaruit, dat hij, in weerwil zyner brandschattingen, zijne aan-
zoeken om onderstand aan de Staten niet staakte. Zoo wendden zich dan ook allen,
die over
mawsfelds gedragingen te klagen hadden, tot niemand anders, dan lot de Sta-
ten-Generaal. Gedurig kwamen hier nieuwe klachten in, zelfs van de bevelhebbers der
Nederlandsche troepen in
Oost-Friesland, over telkens nieuwe plaatsen, door de soldaten
van MANSFELD bezet, en nieuwe buitensporigheden, door hen gepleegd. Ook de Graaf van
Oldenburg verlangde van de Staten, voorziening tegen de afpersingen, aan welke ook
hij bloot stond. Nu verscheen er ook een Afgevaardigde van den Graaf, maar het was
om over den partijganger te klagen, en zelfs die van de stad
Embden, in den hoog-
sten graad ontstemd over het gebeurde, bespaarden Hun Hoog Mögenden het bericht
niet, dat onder de inwoners van het Graafschap groote ontevredenheid heerschte, daar
zij zich afvraagden, wat voordeel zij hadden bij de bescherming der Staten-Generaal,
nu dezen hen van dien overlast niet vrijwaarden: bepaaldelijk weet men de zaak hun,
gedeputeerden der Ridderschap en der Stad
Embden, alsof zij het Graafschap die ramp
op den hals hadden gehaald. — Wat nu te doen ? Dat men de gedeputeerden bij brieven
van de schuld vrijpleitte, deed niet veel af, en de Prins van
Oranje was niet voor af-
doende maatregelen: hij vond niet goed, dan men
mansfeld verzoeken zou , Oost-Fries-
land
te verlaten: zulks zou opspraak geven, en hij wist niet, »wat stijl men daarin
zou gebruiken." Beter achtte hij, eenige afgevaardigden naar
mawsfeld te zenden om hem
in der minne tot het vertrek te bewegen, of ten minste te zorgen, dat het Graafschap
meer werd ontzien. Vooreerst bepaalden de Staten zich lot het schrijven van een brief;
maar daarmede begrepen zg niet Ie kunnen volstaan, toen zij bericht kregen, dat de
Graaf van
Leemvenstein, een van mawsfelds onderbevelhebbers, zich tot de Magistraat
van
Embden op eene wijze had uitgelaten, alsof hij recht had in naam en op gezag
der Staten-Generaal op te treden. Ook de Engelsche Gezant bemoeide zich met de zaak
en verlangde, dat men den Graaf van
Oost-Friesland een Gezantschap zou toezenden,

1G21—
162S.

-ocr page 786-

DES VADERLANDS. - 2730

en hem in bescherming zou nemen tegen eene legermacht, die hem uit het bezit yan zijn 1621—
land gezet had en dat wel met het geschut en de krijgsbenoodigdheden, haar door Hun Hoog
Mögenden op de reis medegegeven. Ten laatste zond de Graaf van
Oost-Friesland zijnen
eigenen zoon
ludolf christiaaw aan Gravenhage. De Staten begrepen hierop den Prins
te moeten uitnoodigen, daags daaraan ter hunner vergadering te verschijnen, opdat alsnu
een besluit genomen mocht worden om eene Commissie naar den Graaf van
mansfeld te zen-
den , ten einde zijnen aftocht te bewerken. Doch de Prins verscheen niet. Niettemin en ver-
mits in deze dagen '
ä Gravenhage van allerlei Oost-Friesche Afgevaardigden als het ware
werd overstroomd en de Staten van alle kanten met klachten bestormd werden, stond van
nu aan vast, dat zoodanige Commissie zou afgaan. De benoeming der personen werd aan
den Prins overgelaten, die daartoe de Heren
muys en sgiiaffer aanwees. Het was niet raad-
zaam, ja, uit den aard der zaak, ondoenlijk,
mansfeld met bedreigingen tot de ontrui-
ming te dwingen. Dus strekte die zending slechts om het pak voor
Oost-Friesland
eenigzins dragelijker te maken door order op de invordering der benoodigdheden van
het krijgsvolk te stellen; algemeene beloften van ontheffing van den last der vreemde
benden, ziedaar waartoe de Gecommitteerden zich voor het overige moesten bepalen.
Nog een vol jaar bleven dan ook de troepen van
mansfeld in het Landschap. Deze
zaak bevorderde geenszins het vertrouwen van de leden van den Nedersaksischen Kreis
op de voordeelen, die hun te wachten stonden, als zij volgens den wensch der Repu-
bliek legen den Keizer partij kozen. Dien ongunstigen indruk bemerkende, drong in
Junij 1623 ook
gustaaf adolf bij de Staten op het vertrek van mansfeld aan

Had Koning jagobus in het najaar (van 1622) den strijd in de Palts willen aanvaar-
den, dan zou de Prins hier te lande aangemoedigd zijn geworden om in de nabijheid
van onze grenzen het een of ander voordeel te behalen, hetwelk alsdan dubbel ge-
wichtig zou zijn geweest, daar het den vijand zou belet hebben,
tilly in de Palts bij
te springen. 3Iaar thans scheen elke onderneming van dien aard van belang ontbloot.
In het midden van October deden de Staten den Prins een voorslag, om by gelegen-
heid dat het water begon te wassen, hetgeen den vijand in zijne marschen niet anders
dan bemoeijelijken kon, eene poging ter inneming van
Oldenzaal en het Huis tor
Lage
te beproeven doch zulks had geene gevolgen. In Gelderland zou men gaarne
gezien hebben, dat de Prins de stad
Boekholt hetzij door mansfeld, hetzij door an-
dere troepen, had laten bezetten; doch tot verwondering van velen wilde zijne Excellentie

' Resol Stat.-Gen. 16, 21 , 22, 24, 25, 26, 28, 29, 30 Nov.; 1,5,6, 7, 9, 10, 11, 12,
13, 14, 15, 16, 27, 28, 29, 31 Dcc. 1622. 2, 5, 7, 9, 10, 14, 16, 18, 24 Jan.j 7, 9
Febr. 1623.,
Aitsema, bl. 166, 225. 2 Hßgol. Slat.-Gcn. 16 Oct. 1622.

^ Boekholt had nog onlanjjs geweigerd doortrekkend volk van den vijand in te nemen. Resol.
Stat.-Gen.
17, 21 Nov. 1622. ν. d. Capellen, bl. 112, 113.

-ocr page 787-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

daarnaar niet luisteren Daarentegen Ying de Prins tegen het Legin van de maand

, ^ . . December eenen tocht zuidwaarts aan. Acht en tachtig vendelen voetvolk liet hii zich
3 Prinsen mis- ° ·'

lukte aanslag op inschepen en de Kil opvaren, en Prins heivdrik zou hem uil Breda eenige troepen,

Antwerpen.

met ruiters daarbij, naar het vereischte punt toevoeren; zelfs de ruiters uit Zutfen,
Arnhem, Nijmegen
en Grave hadden bevel, 't geen zij ook, totdat er tegenbevel kwam ,
uitvoerden, om in aller ijl zuid-westwaarts op te trekken. Volgens de
Gedenkschriften
van FREDERIK HENDRIK ZOU het op Antwerpen gemunt zijn geweest Dit was werkelijk
in den tijd het algemeene gevoelen, en slechts wegens de onwaarschijnlijkheid der zaak
geven enkelen eene andere bedoeling aan de onderneming. Inderdaad mag de poging
om eene stad te verrasschen, zoo wel bezet en versterkt en wier toegangen buitendien
zoo goed bewaakt werden, vrij gewaagd heeten. Daarom zou, volgens
aitsema , het
doel van den tocht geen ander geweest zijn, dan een nieuw punt,
Hulst by voorbeeld,
in
Zeeuwsch Vlaanderen te bemachtigen, ten einde de opbrengst der oorlogsbelasting
ten platten lande te verzekeren, die de Vlamingen er steeds op uit waren te beletten en
aan zich te trekken. Maar vanwaar dan de meening van dezulken, die het best onder-
richt konden zijn? Ook hechtte de Prins zelf aan de zaak meer gewicht, dan met zulk
eene onderneming in
Staatsch Vlaanderen verbonden zou geweest zijn. Immers verklaarde
hij, alle voorzorgen zoo zeker te hebben genomen, dat geen mensch, maar slechts God
de uitvoering kon beletten. Werkelijk derhalve schijnt
Antwerpen het doel van den
tocht te zijn geweest. In
Antwerpen zelfwas men op een aanval bedacht, en nam men
voorzorgen, die bewezen, dat men vermoedde, dat de Prins in verstandhouding stond met
ingezetenen der bedreigde stad zeiven En 's Prinsen beweegreden is wel te verklaren.
Hij geloofde in dezen tijd, dat
jacobus er in zou slagen, de vereeniging van Engeland
en Spanje tot stand te brengen, en dat de zuidelijke Nederlanden alsdan der Spaansche
Prinses, aan de zijde van den Prins van
Wales, zouden toegewezen worden. Voor dit
geval was het raadzaam zyne Avaarborgen te nemen, opdat
Spanje mocht begrijpen, dat
men niet zonder ons over
België zou kunnen beschikken, en Engeland niet te eenigertyd
meester mocht worden van eene haven, wier sterkte en bloei met het bestaan van de
Republiek onvereenigbaar scheen. — Wat de Prins niet dan van Gods hand kon ver-
wachten, gebeurde. Werkelijk werd de uitvoering der onderneming belet. Even voorbij

' v. d. capellen, bi. 113.

2 v. d. capellen (Μ. 126) zcgt, dat de Prins met 160 Compagniën voetvolk te Dordrecht
onder zeil ging.

3 Mém. de Fred. Henri, ρ. 17, 18. Zie over deze Gedenkschriften, het leven υ. Fred. Ilendr.
's Gravenh.
1737. Voorr. III—V. Over den mislukten aanslag spreekt de schrijver van dit
\verk op bl. 54, 55.
 * wassenaer, Ilist, Verh. IV, fol. 73.

1621—
1635.

-ocr page 788-

DES VADERLANDS. - 2730

Willemsfad gekomen, kon de Prins den locht niel voortzetten. Storm, vorst en ijsgang ißsi —
maakten den vereischten spoed onmogelijk en brachten de schepen in gevaar. Den
December ontvingen de Staten-Generaal bericht van den Prins uit
Willemslad, dat zijn
voornemen mislukt was

Nu men alzoo ten minste vooreerst van alle krijgsondernemingen moest afzien, was
het voor ons ook van weinig belang, dat in het leger van den vijand de muitzucht
uitbrak bepaaldelijk onder Italiaansche soldaten. Een troep muiters wierp zich
in Jluisen Spaansche mui-
en stelde, zoo als gewoonlijk, een hoofd aan onder den naam van Daarop werden zij
door de onzen in bescherming genomen, of zij soms een kern konden worden van een
belangrijken afval van de Spaansche zijde. Maar van den anderen kant plaatste zich een
hoopje Brandenburgsche soldaten, te
Goch genesteld, onder de bescherming van de
Spanjaarden, en brandschatte heren en landlieden van onze zijde. Zelfs die van
Huisen
begonnen, om in hunne behoeften te voorzien, in de buurt oorlogsbelasting te heflcn.
Dus was de eerste indruk, dat men de oproerlingen van
Huisen zou doen vertrekken.
Maar weldra begreep men voor hun geregeld onderhoud te moeten zorgen, ten einde
het kwaad te voorkomen en tevens het gehoopte voordeel niet te verliezen. Evenwel
de Prins verklaarde na den mislukten aanslag, dat het hem onverschillig was, wat de
Staten ten dien aanzien besluiten zouden: hij begeerde zich verder met de zaak niet tc
moeijen. Dit was genoeg gezegd, en de Raad van State adviseerde dan ook den troep
te ontbinden, en de Gedeputeerden van
Gelderland ondersteunden dit voorstel; maar de
Slaten-Generaal verkozen daarin vooreerst niet te treden, te meer daar het getal, ook
door de overkomst van eenigen uit
Goch, scheen toe te nemen

In der tijd was de schans, genaamd de Papenmuts, opgeworpen en bezet orn een De schans Pa-
vast punt te bieden, van hetwelk men gebruik zou kunnen maken om in gemeenschap
met de Engelschen vijandelijk tegen de Kerkelijke Duitsche Vorsten te werk te gaan,
en daardoor de macht van het Katholicisme te verdeelen. Nimmer had
jagobüs openlijk
legen die Bisschoppen willen optreden; dus wa» dat vaste punt tamelijk onnut geble-
ven; en thans nu die Koning door het geheele verlies van de
Palis niel te bewegen
bleek te zijn om zich gewapend te doen gelden, was de bezetting van dien verwyder-
den post niets dan een nuttelooze lasl. Vandaar dat het niet bevreemden kan, zoo
hij in dezen tijd werd opgegeven. Nadat het fort nog in 'l begin van het jaar 1622
rijkelijk van mond- en krijgsbehoeften was voorzien, vernam men in de lente van dat
jaar, dat het laatste hooge water niet alleen de vestingwerken, maar ook de benoodigd-
heden van allerlei aard, daar voorhanden, aanmerkelijk beschadigd had, zoodat de

» ResoL Stat.~Gen. 6 Dec. 1622. aitsema, I, hl. 122, 132. v. d. Capellen, bl. 124, 126, 127.
2
Resol. Stal.-Gen. 28, 30 Nov.; 7, 13, 20, 23 Dcc. 1622. 4, 6, 11, 20, 21, 23 Jan.;
4 Febr. 1623. ν.
d. Capellen, bl. 122, 123, 128, 133, 139.

ΠΙ Deel. 5 Stuk. 99

-ocr page 789-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]02l— plaats, vooral bij liel klein getal soldaten, aldaar onder den Commandant Hatzfeld in
garnizoen, gemakkelijk zou kunnen genomen worden. Dit was, als het ware, eene
tijdige voorbereiding op liet bericht van de overgave. Toch zou de te
Keulen geves-
vestigde Nederlandsche Agent bilderbeek op nieuw maatregelen nemen om de schans
van het noodige te verzorgen. Niettemin klaagde de Commandant weldra daarna over
slechte betaling van zijne manschappen. Maar, als hij zich gewelddadige handelingen
legen de naburen veroorloofde, ten einde zich van 't noodige Ie voorzien, werd hem
dit ten strengste verboden. Ofschoon dus de Staten voor de ordelijkheid van hel garnizoen
zorgden, was het verblijf van Nederlandsch volk in die schans niettemin aan de lieden van
de omstreek zoo hatelijk, dat de boeren uit het Bergsland, door eenige soldaten onder-
steund, haar in den zomer (1622) kwamen belegei'en. Dit evenwel bracht geen ernstig
gevaar aan, en toen ter lijd was het nog altijd mogelijk dat men van dit versterkte
punt partij zou kunnen trekken. Doch in den volgenden Avinter veranderde zulks, en
in de eerste dagen van het nieuwe jaar (1625) vernam men, dat Kapitein
Hatzfeld
de plaats den 29®^®" December aan Graaf
Hendrik van den berg had overgegeven. De
Staten-Generaal verlangden verklaring van dit feit. Het blijkt, dat Hun Hoog 3Iogenden
met de gegeven inlichtingen genoegen hebben genomen: ten minste klonk het niet
ongerijmd, dat Jonker van
Hatzfeld binnen weinige dagen daarna op belooning voor
zijne diensten aanspraak maakte, op grond eener belofte hem bij oflicieële acte verleend.
Zeker is het, dat hel garnizoen, niet verniemvd, weinige gezonde manschappen telde l.

Zoodanig Λvas de toestand tegen het begin van het jaar 1625, dat van geen en kant eenige
belangrijke uitkomst scheen te kunnen komen, dan van de zijde van
Frankrijk alleen.
Engeland was op het punt van zich met Spanje ten naauwste Ie verbinden; de Gerefor-
meerden in
Dmtschland waren gansch ontmoedigd door de veroveringen \an den Keizer;
de Koning van
Denemarken zag bygevolg de kans niet schoon om het doel zijner heersch-
zucht te bereiken, die alleen hem kon overhalen om in
Duitschland legen den Keizer
op Ie treden;
Zweden was te zw^k, en te zeer door Polen bezig gehouden; Venetië gaf
slechts een weinig gelds om in een grondelooze schatkist Ie werpen; de Barbarijsche
Staten, hoe geneigd ook om door vereeniging met onze scheepsmacht feller dan ooit den
ouden wrok legen
Spanje bot te vieren boden geenen grondslag lot een geregelde machls-

1 Resol Stat.-Gen. 20 Jan.; 2, 14, 15, 16 Maart; 21, 25 Apr.; 14, 20, 21 Mei; 1, 23
Junij; 9, 15 Aujj. 1622. 4 Jan. 1 Febr. 1G23.
Resol Holl 15 Maart, 1622. v. d. Capellen
hl. 67, 140, 141.

~ Na 130 jaren waren de te {jevestixjde uit Grewa(/a venh-evcn Mooren nog beg^^

om voor den val van die stad wraak op de Spanjaarden te nemen. Onze Ambassadeur πλολ nam
hen in den arm, dat zij Ininneu invloed in
Timis aanwendden, om het verbond met onzen Staat
tc hevorderen, waarvan men de tuchtiging van
Spanje verwachtte (v. d. Capellen , hl. 119). Wer-
kclijlt lieeft ruNACKEii de uitwerking dezer bcuioeijing ondervonden.

-ocr page 790-

DES V.ADERLAPiDS. 805

ontwikkeling aan. Gelukkig scheen er werkelijk hoe langer hoe meer grond Ie beslaan 1621—

lg3ö,

om van Frankrijk op elk gebied krachtdadige ondersleuning ie verwachten. Zoo Ter
konden
Frankrijks bestuurders nimmer van den weg der echte vaderlandsliefde aitlwalen, De aansluiting
dat zij, waar Spanjes macht zich ontwikkelde, met deze Mogendheid innig verbonden wordt inniger.^
zouden hebben kunnen blijven, om door haar overschaduwd en te gelegener lijd over-
vleugeld te worden. Maar daaruit volgde niet, dat al de vijanden van juist
Frankrijks
vrienden moesten zijn. Integendeel Frankrijks regeerders verdachten de Gereformeerden
in
Duitschland en vooral in de Nederlanden, en konden niet anders dan gelooven, dat
zij, zoo zij triomfeerden, gemeene zaak met de Hugenoten zouden maken om 's Konings
bewind omver te werpen. Vandaar de vriendschap voor
Oostenrijk en den Paus, van
wier jaloezie tegen
Spanje men partij hoopte te kunnen trekken. Maar toen nu de
Gereformeerden in
Duitschland gefnuikt waren, en de houding van den heer van soai-
MELSDijK in
Engeland genoegzame waarborgen gegeven had aangaande hetgeen men van
zynen geduchten persoon en, voor zooveel van hem afhing, van de Republiek der Ver-
eenigde Provinciën te wachten had; loen daarentegen
Spanje en Engeland met dc
Hugenoten schenen te willen zamenspannen; — toen scheen voor
Frankrijk, waar boven-
dien na
luynes dood lesdiguieres den verheven post van Connétahle bekleedde, de
tijd gekomen om zich met de
Nederlanden Ie verbinden en den Gereformeerden in
Duitschland zijnen steun te verleenen, hetgeen tevens den Hugenoten alle voorwendseU
om tegen hunnen Koning op te staan benemen en alzoo het middel wezen zou om hun
meester te blijven en hen tot eenen goeden vrede Ie nopen.

Het eerste Avat de Staten stellig gunstigs van 's Konings gezindheid ten onzen aanzien
vernamen, was het bericht, door
langerak in September 1G22 overgezonden, dat hij hoop
mocht voeden op de ontvangst der ons ten vorigen jare beloofde 400,000 kroonen, dat
is, 1200,000 gulden. Zekere advokaat
de l'alguette zou hierin behulpzaam zijn, en,
vonden hun Hoog Mögenden zulks goed, dan zou hij zich, van dezen vergezeld, naar den
Koning te
Lyon begeven, om die som te verkrijgen. Weldra daarna kwam de lijding,
dat er uitzicht op binnenlandschen vrede was en de Koning dus meer ruimte van mid-
delen stond te erlangen, die hoop versterken. Werkelijk kwam de vrede lot stand, en
van nu aan scheen
Frankrijk met betrekking lot de buitenlandsche staatkunde zijn
besluit genomen te hebben. S
uriano verscheen ter vergadering der Stalen-Generaal, en
kondigde aan, dat er een verbond op handen was tusschen Feneiië,
Savoije en Frankrijk,
en het herstel van den oorspronkelijken slaat van zaken in Graauwbunderland het eerst

te bereiken doel der alliantie λvas. — Nu victor amadeüs van Savoye bespeurd had, Verbond tus-

6cmn Frankriji,

dal hij van den Keizer niets had te hopen, maar diü Venetië en de Koning \Άη Frankrijk, Venetië enSavoi/e.
zijn schoonbroeder, hem tot een tocht tegen Milaan, die Avellicht zijn gebied zou vergroolen,
ter zijde zouden willen slaan, was hij natuurlijk een vurig deelgenoot van hel te sluiten
verbond. — Zijn zoon
karel emmanuel zou zich in persoon naar lodewijk xiii begeven;

2764*

-ocr page 791-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lß21— de Veneliaanscbe Gezant, morosini, bij dien Herlog geaccrediteerd, zou hem derwaarts
verzeilen, en de Gezant
pesaro, bij het Hof van Frankrijk gevestigd, de bijeenkomst
mede komen bijwonen. Nu verzocht de Resident, dat Hun Hoog Mögenden hunnen
Ambassadeur mede last zouden geven om aan de te openen onderhandelingen deel te
nemen. — Het laat zich denken, dat zij niet in gebreke bleven, dit te doen. ΛVerkelίjk
begaf LANGERAK zich in het begin van November uit
Lyon naar Avignon, om aldaar den
Bijeenkomst te Koning af te wachten. Hij vond er verscheidene Groolen en staatslieden beter dan ooit
Αΰgnon, ^^ voren gestemd ten aanzien van eene naauwere verbindtenis met de Republiek, mits

deze door daden deed blijken, dat op hare vriendschap met volkomen vertrouwen te rekenen
viel. Den 1 θ'^®'^ had hij gehoor bij den Koning. Hij beschreef Zijne Majesteit het gevaar,
waarin onze Staat verkeerde, en de ontzaggelijke legermacht, vereischt om dit gevaar af te
weren. De kosten, op welke ons deze toestand te staan kwam, konden wij, zeide hij,
zonder 's Konings bijstand niet langer dragen. Bij
Spanjes door de geheele wereld be-
kende zucht om zich van de algemeene alleenheerschappij meester te maken, was het
nu of nimmer de tijd, dat
Frankrijk bedacht was ons te ondersteunen, nu wij ons nog
krachtig en zonder nadeel geleden te hebben deden gelden onder de wijze leiding van
dien onvergelijkelijken aanvoerder, den Prins van
Oranje, wiens vurige wenschen, zulks
kon hij Zijne Majesteit verzekeren, evenzeer als die van de Staten, de uitbreiding van
's Konings gebied ten doel hadden. — Deze rede werd gunstig door den Koning opge-
nomen, gelijk duidelijk bleek uit de vriendelijkheid van zijn gelaat, die alle omstanders
trof: herhaaldelijk verklaarde hij, dat wat hij besluiten zou, den Gezant genoegen
zou doen.

De Hertog van Savoye, bij deze gelegenheid door onzen Ambassadeur gesproken,

verklaarde, dat hij gereed was tienduizend man voetvolk en tweeduizend man paardevolk

te velde te brengen, en, zoo de Staten den Graaf van mansfeld wilden overhalen met

twintigduizend man naar Valiellina te trekken, hij deze krijgsmacht op zijn eigenkosten

zou onderhouden. De Koning van Frankrijk, zeide hij, had plan Ιΰ,ΟΟΟ man, Venetië

10,000 te leveren. Voegden zich daarbij de hulpbenden, die de Cantons ^era, Zürich,

Basel en eenige katholieke Cantons, welke hij tot dienstbetoon zou weten te bewegen,

op de been zouden brengen, zoo verkreeg men, ook zonder mansfelds leger mede te

rekenen, eene krijgsmacht van 50,000 man. Gelukte de onderneming in Graauwbunder-

land, dan zou het leger naar het Milanesche kunnen oprukken en aldaar Spanje een

groot verlies toebrengen, mits onze legermacht den markies spiwola in de Nederlanden

bezig hield en hem belette zijnen Meester in Italië te hulp te komen. Om dit alles

ten uitvoer te brengen, moest men den Koning van Frankrijk tot een spoedig besluit

bewegen, ten einde den Spaanschen Ambassadeur den tijd niet te laten om den Koning

Mceiiing van door zijne redenen om te zetten. — Hierop kwam het inderdaad aan. Er waren in
de omte ministers . , . . i i ■ j

van HENDRIKiv.'sKonings Raad dezulken, met name de oude mmisters van Hendrik iv, de beide

-ocr page 792-

DES VADERLANDS. - 2730

SILLERYS en jEANNiii, die geneigd waren de aanbiedingen aan Ie nemen, door Spanje
gedaan. Filips IV, namelijk, verklaarde thans uit vrees voor die alliantie, den Koning
tegen die van
Rochelle te willen ondersteunen, en die staatslieden achtten deze hulp
meer vertrouwd en natuurlijker, dan de ondersteuning, welke de Nederlanders, op wier
bedoelingen zij nog steeds niet volkomen gerust waren, den Koning tegen hunne geloofe-
genooten zouden verleenen. — Ora den Koning te overtuigen, hoe weinig hij op de
Nederlanders aan kon, konden zij wijzen, niet alleen op de omstandigheid dat aan
Rochelle nog steeds oorlogsbehoeften werden toegevoerd door Nederlandsche schepen, van
echte paspoorten der Staten , ten minste naar het voorgeven der kapiteins, voorzien, maar
ook op hetgeen de Ambassadeur van
Spanje op hoogen toon verzekerde, dal zijn Meester
het in zijne hand had om wanneer hij slechts wilde met de Republiek vrede te sluiten.
Wat de Spaansche Gezant sprak, steunde op de dubbelzinnige houding van Prins
maurits,
en deze was allezins geschikt om bedachtzame staatslieden , die den Prins van ouds kenden,
op hunne hoede te doen zijn. — Hoe het zij , Avat thans te aangevangen was, zou in

een volgende bijeenkomst te Lyon, waar men het eindbesluit van Venelie zou vernemen
en ook afgevaardigden van eenige Zwitsersche Cantons tegenwoordig zouden zijn, tot zijn
beslag komen.—Bij al deze uilerst belangrijke en op zijn verzoek stipt geheim te houden
berichten, voegde de Gezant nog deze tijding, dat er te//a^e een buitengewoon Fransch
Gezant te wachten was om aan alle vroeger misverstand voor goed een einde te maken

1621—
1625.

Kort voordat de inhoud van dit schrijven aan de Staten-Generaal was medegedeeld,
was DU MAURiER in
Holland teruggekomen en (den D''®" December) in de vergadering
verschenen. Bij deze gelegenheid verzekerde ook hij, dat het meerendeel der Grooten
in
Frankrijk en zij, die den Koning het naaste stonden, op de hand waren van onze
Republiek, en Zijne Majesteit, zeide hij, was evenzeer als zijn groote vader tol bevor-
dering van haren welstand genegen. Deze rede echter was niet zonder inmenging van
eenigen wanklank. Immers gaf de Ambassadeur te kennen, dat de Heer van
langerak
de reis naar Lyon had aangenomen tegen den raad van den Kanselier, den Heer de
siLLERY, en van den President jeawnin, die het niet gepast hadden gevonden, dat hij
derwaarts vertrok in een tijd, dat de binnenlandsche vrede nog niet volkomen gesloten
was. — Wat den Kanselier en den President hierin bewoog, is ons zoo even gebleken. —
Evenwel nu was dat bezwaar uit den weg geruimd: want, voegde
du maurier er bij,
thans was de vrede wel degelijk beklonken, zelfs de kerken in de omstreek van
Parijs
waren den Protestanten teruggegeven. — Een tweede minder aangename zaak, door den
Gezant aangevoerd, was deze, dat hij op nieuw aandrong op de voldoening van die
Franschen, welke op de Nederlandsche Oost-Indische Compagnie schade Ie verhalen

' Register dei^ ingekomene brieven uit Frankrijk, in de jaren 1622—1625. Op liet lUjksarchicf,
Resol. Slat.-Gen. 12 Scpt.j 17 Oct.j 4, 16, 26 Nov.; 27 Dec. 1622.

-ocr page 793-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1C31— hadden. — Deze lasliffe aandrang, op nieuw aangevangen, Avas voorzeker bestemd om de Am-

1G25

slerdamsclie kooplieden Ie eerder het voordeel van den toevoer van krijgsbenoodigdheden aan de
opstandelingen te doen opgeven, als zij zagen, dat men slechls door een oprecht vriendschaps-
verbond met
Frankrijk ontheven kon worden van de ongelegenheid, dat bijzondere perso-
nen in hunne overdreven eischen van Regeringswege ondersteund werden. — De Staten
deden ijverig hun best, dat de klachten door inwilligingen tot zwijgen gebracht werden.
Bovendien waren er Fransche schepen van
Calais door de onzen opgebracht, en de Koning
vorderde hun dadelijk ontslag onder bedreiging, dat hij anders al onze koopvaardijschepen te
Bordeaux zou laten aanhouden. Reeds vernam men , dat er in Frankrijk schepen in beslag
werden genomen. — Doch dit vermocht de groote zaak der naauwe aaneensluiting van de
beide Staten niet te keren. Waren er ai, ook hier te lande, en daaronder, zoo het schijnt,
de Prins zelf, die haar nog niet met een onverdeeld hart konden goed heelen, en ze
misschien nog wat verschoven wilden zien, de Venetiaansche Resident stond haar openlijk
voor; door zijn optreden in de Staten-Generaal maakte hij aan alle achterhoudendheid
een einde ^, en hij maande Hun Hoog Mögenden aan, om spoedig door eene bezending
naar
Frankrijk van hunne zijde al het mogelijke te doen, opdat dit Rijk zich liever aan
onze Provinciën, dan aan
Spanje mocht aansluiten. Werkelijk besloot men al vast eene
instructie voor de te benoemen Gezanten te ontwerpen

Grond van DE siLLERY en JEANNiN, Wij zageu liet, waren ongezind aan ons Land hun volkomen
liuniie mcemiio. schenken en helden over lot een vertrouwelijke aansluiting aan
Spanje,

om alzoo deze Mogendheid van het verbond met Engeland af te trekken. Wat kan het
geweest zyn, dat hen jegens onze Republiek zoo achterdochtig maakte? Er was
geene Mogendheid, die ons krachtdadig bij kon staan, behalve
Frankrijk, en was het
dan te verwachten, dat wij onze eigen redding wegwerpen, en niet trouAv vasthouden
zouden aan het eenig plechtanker van ons behoud? Bovendien de houding van
aerssen
in Engeland, een jaar lang en in zulke hagchelijke en beproevende oogenblikken vol-

1 Het sclirijven van lakgerak uit Avignon van den 21 Novemb. werd later dan liet ontvangen
Avas 5 aan de Staten, aan welke het gericht Avas, medegedeeld. Den 27®'"° Dec. Averd het in de Vergade-
ling gebracht, cn toen lieette het juist ontvangen te zijn. Intussclien blijkt uit eene mededeeling,
vier dagen te voren (d. 23''®" Dec.) aan de Staten gedaan, dat lietgeen
langerak uit Avignon Jjericlit
had, reeds toen bekend was. Die mededeeling behelsde juist het eenige uit de depêche, dat on-
gunstig over
Frankrijks gezindheid kon doen denken. Zoo de Venetiaansche llesident niet van
zins Avas geweest het verhandelde te
Avignon in de Staten-Generaal mede te deelen, zoo als hij
werkelijk den 29®""'Dec. deed, zou die brief wellicht nog langer achtergehouden zijn. MenzalAvel-
licht meenen, dat de bekendmaking door 's Prinsen afzijn is helet geworden. Maar neen! reeds
den θ*·"' Decemb. was de Prins van de
Willemstad terug (zie ResoL Stat-Gen. 9, 23 Dec, 1623).

2 ResoL Slat.-Gen 9, 10, 23, 27, 29 Dec. 1022. 2, 3, 9, 14, 18, 23Jan.; 4, GFehr. 1023.

-ocr page 794-

DES VADERLANDS. - 2730

gehouden, hatl alle weiischelijke waarborgen gegeven omtrent de welgemeendheid der I62i—

beluigmgen door dezen staatsman aan Frankrijk gedaan. Dus kan niemand anders dan

de Prins van Oranje de grond geweest zijn Tan het wantrouwen, door de Fransche

staatslieden, de oude vrienden van Hendrik iv en oldenbahnevelt, tegen onzen Staat

gekoesterd. De houding, die de Prins tegenover de katholieke 3Iogendheden aannam, iioe Prins

alsof hij onmisbaar was ter breideling van de Calvinistische elementen, zij was dien Staats- jedd^^werd °Τιί

lieden niet onbekend, maar zij meenden haar als een voorwendsel, dat heerschzuchtige

bedoelingen verborg, te moeten aanmerken. Nu scheen hij zich in den laatsten lijd,

tegen den zin en het belang der Nederlandsche kooplieden en zelfs tegen de staatkunde

van aerssen, met jacouus te verslaan: dus was hij dan evenzeer als deze Koning

Frankrijks vijand, en, heulde jacobus openlijk met de Hugenoten, "wat was er beters

van Prins maurits te wachten, van liem, op wien van ouds de oogen der Fransche Gal-

vinislen gevestigd waren, als den sleun van hun geloof in Europa, als hunne toevlucht

in den slrijd, dien zij tegen Koning lodewijk: Ie voeren hadden? Wie dus in 7'>öw/inj7i

begrepen, dat geene aansluiting aan Spanje raadzaam, maar een trouwhartig verbond

met de Nederlanden noodzakelijk was, —en aan de zijde van hen, die zoo dachten, stond

niemand geringere dan richeueü, — hun was tot verwezenlijking van hunne staatkunde

alleen Prins maurits in den weg. Maar kon de Prins hun dan werkelijk zoo geducht

voorkomen? Was de sleun van eenen jacobus geen zwakke sleun? Zoo deze Vorst zijne

vriendschap met Spanje volhield en door het huwelijk van zijnen zoon vollooide, liep

hy dan geen gevaar om zijnen troon te verliezen? Men kan er in Frankrijk niet anders

over gedacht hebben dan in ons land, en hier meende men, dat het te vreezen slond,

dat op 's Konings heulen met Spanje een opstand in zijn Rijk zou volgen, ja hier liep

weldra het gerucht, dat jacobus door zijne onderdanen gevangen genomen en de Prins

van Wales vermoord was^: zoo weinig, oordeelde men, kon het Engelsche volk die

zamenspanning met Spanje dulden. Maar stond jacobus troon zoo wankel, Avie zou bij

eene omwenteling in Engeland het eerst kunnen winnen? Was hel niet de Prins van

Oranje, alsdan het eenig aangewezen hoofd van de oorlog tot sleun van het Calvinisme

in Duilschland en Frankrijk^ door de vereenigde macht van Grool-BrUannië en van de

Zeven Provinciën te voeren ? Zoo zou de algemeene oorlog eerst recht ontbranden, onder

voor Frankrijk allerongunstigste omstandigheden. Ten slotte was Prins maurits nog altijd

en thans vooral in de oogen van bedachtzame Fransche staatslieden een hoogst gevaarlijk

persoon. Hij moest, als het ware, het voorwerp worden van righelieus geheime ver-

wenschingen. En aerssen dekle den Prins niet meer. Deze staatsman was. te Londen

lang genoeg in de gelegenheid geweest om tol zijne verbittering te ondervinden, dat

zijne staatkunde en die van den Prins niet rneer zamen konden gaan, en de gunstige

' v. D. CAPELLEN, ρ. 116, 164.

-ocr page 795-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— meening van dezulken in Frankrijk, die met AERssEPf in briefwisseling slonden, verloren
1625

le hebben, was Yoor den Prins yeel verloren.
En elders in Zoo had dan de Prins bij geduchte personaadjen in Frankrijk sterken tegenzin opge-

liet Buitcnlaiid. i , .. , · i i · i i

wekt. Daar stond geene gunst bij anderen m het buitenland tegenover. Hoe de Vorsten
der voormalige Duitsche Unie zich over hem uitlieten, daar zy hunne nederlaag almede
aan zijnen verkeerden raad en aan het gemis van genoegzame ondersteuning van zijne
zijde weten, laat zich gemakkelijk denken. Voorts, de Hanse zag zich, sedert
maurits
onbeperkt gebieder scheen geworden te zijn, door onze Republiek verlaten, en gustaaf
I adolf was verstoord, dat men van datzelfde tijdstip aan de heerschzucht van Chris-

ti α an IV voet had gegeven.
En in liet bin- En hoe stond de Prins intusschen hier te lande aangeschreven ? De kooplieden bemerkten
duidelijk genoeg, dat hij hun vriend niet was; evenwel zij bleven op een goeden voet
met hem, omdat zij hem niet vreesden, daar zij, in dezen tyd van schreeuwende oorlogs-
behoefte over de beurs beschikkende, de wezenlijke meesters waren van het land. Maar
niettemin verwekte de Prins hier le lande geweldig veel kwade vermoedens tegen zich,
en verloor hij gaandeweg der ingezetenen achting en vertrouwen. Van den afloop van
het Bestand aan had men niet geweten wat van den Prins te denken. Het was bekend
geworden, dat hij steeds door Mevrouw
tserglabs te Brussel onderhandelde; het
bevreemdde ten hoogste, dat hij, hoezeer daartoe, meende men, de gelegenheid
meer dan eens schoon stond,
Gulik niet ontzette of Wezel niet innam i. Toen
Gulik was overgegaan, waren er die dachten, dat de Prins dit opzettelijk had laten
geschieden, om den trots der Nederlanders neer te slaan en hen te gereeder tot een
verdrag met den vijand le doen besluiten, daar hij zelf, zeide men, na de vol-
doening behaald le hebben van de binnenlandsche twisten zonder bloedstorting le
bedaren, warsch was om in een nieuwen strijd zijn ouden krijgsroem en de inkomsten
van zijn in het buitenland gelegen goederen te wagen Later toen de van
Bergen op
Zoom
aftrekkende vijand niet werd vervolgd; toen de Papenmuts werd overgegeven, en
dit verlies niet werd vergoed door het bezetten van de stadjes
Vreden en Boekholt,
waartoe de Prins werd aangemaand en de kans schoon stond; toen daarentegen de Heer
van
anholt met zyne Beijersche benden blijkbaar door hem gespaard werd, kregen
zulke vermoedens nieuw voedsel Die verdenking van eigenbelang, ja van omkoop-
baarheid trof de krijgsbevelhebbers, welke onmiddellijk onder 's Prinsen orders stonden,
den Overste
smeltsing, le Deventer, marquette, die bovendien als vreemdeling en
bloedverwant van
velasgo weinig vertrouwd was, ja. Prins frederik Hendrik zeiven
By de beraadslagingen over den staat van oorlog ter vergadering van de Staten van

1 V. D. CAPELLLEN 1, p. 11, 12. 2 y. d, CAPELLEN, I, ρ. 14, 15, 18, 22, 23—25, 83.
3 ν. D. CAPELUEN ρ. 106, 107, 148, 151, 153, 154, 175. Dezelfde bl. 47, 84, 85.

-ocr page 796-

DES VADERLANDS. - 2730

Holland in den winler van 1621 op 1622, vielen er zeer vele »vrijmoedige discoursen,
die niet dan met groole ondienst openbaar konden gemaakt worden," en Hun Edel
Mögenden besloten, dat die geruchten niet builen de vergadering gebracht zouden wor-
den. Niettemin zou naar alles wat gezegd werd uitgelekt te zijn, onderzoek worden
gedaan. In liet volgende voorjaar vi^erd er dan ook eene Commissie benoemd om naar
het beheer der krijgszaken onderzoek te doen, » opdat de leden eenmaal gerust mochten
wezen, dat daarin niets gedaan werd, dan het volstrekt noodzakelijke i." Bij den druk der
oorlogsbelastingen en het w^einige, dat met de land- en zeemacht werd uitgevoerd, mom-
pelde men al meer en meer, dat het er op werd toegelegd, de ingezetenen naar vrede
te doen uitzien, om van dien ondragelijken en bovendien, naar het scheen, nutteloozen
last verlost te worden De meening dat het gerucht van die Spaansche armade ^ werd
uitgestrooid om de neiging tot vrede te bevorderen, vond geloof Tegen hel eind van
het jaar 1622 kwam het uit, dat die van de
Neder-Beiuwe afgevaardigden naar Brus-
sel
gezonden hadden om de Infante vergiflenis Ie vragen voor de aangenomen vij-
andelijke houding, en haar voorlaan alle goede diensten aan Ie bieden. En wat ver-
nam men nu daarby ? Dat de Prins hun vergund had, heimelijk te onderhandelen,
om door het Hof te
Brussel^ tegen betaling van contributie, van alle vijandelijkheid
ontheven te ΛYorden, en dit terwijl toch de kosten van den aanleg van wijkschansen
gemaakt waren, ten einde die streek vrij ie houden van het opbrengen van oorlogsbe-
lasting aan den vijand De Slaten-Generaal, wien die handeling van sommigen uit de
Betuwe ter oore gekomen was, schreven deswegens aan de Heren van beveren en
GERESTEiKT, die op nieuw gedeputeerd waren naar de Staten van
Gelderland om hen
tot grooler ijver voor de zaak des Lands te bewegen. Deze Heren moesten bewerken,
dat diergelijke verstandhouding met den vijand gestraft werd. Doch wat was er van de
Staten van
Gelderland te wachten, bij wie de gezindheid, welke dien stap had inge-
geven , door talrijke leden vertegenwoordigd was, terwijl zij, die de zaak der Genera-
liteit voorstonden, verdacht >verden dit slechts om eigen voordeel te doen β. Van
boshof

' Resol. llolL 7 Dec. 1621. 19 Apr. 1622. De bcdriegclijke handelwijze van een kapitein,
die voor meer manschappen soldij in rekening bracht, dan liij in dienst had, Averd door den
Prins vergoelijkt en ten gevolge van zijne tussclienkomst ongestraft gelalen
{Resol. Stat.-Gen.^
13, 18, 19 April, 1623). Uit de aanmerkingen op de begrooting van oorlog, den 30'"=" Julij
1622 in de Staten van
Holland gemaakt, ziet men dat de Graaf van Oxford, Admiraal over de
Engelsclie vloot, die meer dan eens vijandelijk tegen ons scheen te zullen optreden, een pen-
eioen trok, door
Holland betaald. ^ v. d. Capellen, ρ. 121, 122.

3 Zie hiervoor, bl. 754. ^ v. u. capellek, p. 122.

® van der capellen, ρ. 134, 135, 136. ® v. d. capellen, ρ. 137, 138.

III Deel. 5 Stuk. 100

1621—
1625.

-ocr page 797-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— zeiven ging immers de sprake, dat hij met het Hof te ^rwi^eHn verstandhouding stond

1625.

en zelfs de Staten-Generaal waren niet volkomen zeker van hunne zaak. Ten minste
zou dat voorstel om aan de Staten van
Gelderland te schryven nog eerst aan het oordeel
van Zijn Excellentie worden onderworpen, of hij er wat tegen hebben mocht. Met
zoo Λveinig kracht had zich de Generaliteit in het vorige jaar op den Gelderschen Land-
dag doen gelden, dat de Heer
gerestein eerst geweigerd had de Commissie op nieuw
aan te nemen, omdat »de bezending tot niets anders zou strekken dan J.ot bespotting
van Hunner Hoog Mögenden Gedeputeerden." Slechts onder voorwaarde, dat hun instruc-
tie degelijker dan vroeger gesteld zou zijn, liet die Heer zich de taak welgevallen. Bit-
maal toonden zich Hun Hoog Mögenden krachtiger: zij schreven, dat de zaak van de
onderhandelingen te
Brussel streng nagespoord en tegen de schuldigen zonder oogluiking
geprocedeerd moest worden; dat de door den Commandant van
^s Hertogenbosch ingevor-
derde contributie niet mocht betaald worden, en, wat het hoofddoel van de zending der
Gedeputeerden aanging, dat zij dadelijk moesten herwaarts komen om verslag te doen,
wanneer het zich liet aanzien, dat de Landdag scheiden zou zonder de behoorlijke op-
brengst der aan de Unie verschuldigde gelden verzekerd te hebben. Werkelijk kwamen
VAN BEVEREiN" en BERESTEiN tcrug, om te getuigen van de vruchteloosheid hunner be-
moeijingen. Den Staten-Generaal schoot niets anders over, dan den Staten van
Gelder-
land
zoodanige maatregelen aan te raden, als waaruit blijken mocht, dat zi] niet onge-
negen waren om naar hun vermogen »tot de gemeene defensie te contribuerengelijk
zij bij de Unie beloofd hadden, en voorts Hun Edel Mögenden te verzoeken Gedepu-
teerden te zenden om de geschillen, welke de opbrengst der belastingen vertraagden,
Ie 's
Haye aan hooger macht te onderwerpen

Eene houding nu als deze van Gelderland en van de andere Provinciën, buiten Hol-
land, Zeeland
en Utrecht alleen, zou niet mogelijk geweest zijn, wanneer hare verte-
genwoordigers in de Staten-Generaal meer vertrouwen genoten hadden, en de waan
niet bestaan had, dat de oorlog slechts voor de leus werd volgehouden, terwijl wapenstil-
stand of vrede op handen was. Die meening vond haren Toornaamsten grond in hetgeen
men van den Prins van
Oranje vernam en oordeelde. — Dat zij, die met eene diergelijke
slapheid gediend waren, 's Prinsen karakter verdedigen zouden, was niet te denken; en
van hen, die aan de plichtmatigheid en mogelijkheid eener krachtige oorlogsvoering
geloofden, was dit nog veel minder te verwachten. Dus ontbra^s. het den Prins aan allen
zedelijken steun, wanneer immer de hand eens belagers tegen hem mocht worden opgehe-
ven. Hij stond alleen, met talrijke vijanden en zonder innige bondgenooten in het bui-

1 Zie hiervoor, hl. 705.

2 Resol Stat.-Gen. 24, 28, 30 Nov.; 16, 20, 27Dec.lG22. 2 Jan. 28 Maartj 13 April, 1623.
v. D. capellen, 1. ρ. 132.

-ocr page 798-

DES V.ADERLAPiDS. 805

tenland: zelfs Koninsr jagobus kon liem niet vertrouwen. En evenzeer stond liii alleen 1621—
te midden van zijne landgenooten. Hij was, zoo als hij liet zelf, zegt men, uitgediukt
heeft, door God verlaten
i. Oldenbarwevelt is gevallen door een menschelijk gericht;
Prins
maurits heeft zijne staatkunde door eene meer dan menschelijke rechtbank te
schande zien maken.

En vrerkelijk werd in dezen tyd de hand eens belagers tegen hem opgeheven, en tot
vermeerdering van het grievend gevoel, dat hem vervullen moest, zag hij, als het
ware, de schim van den op het schavot gestorven staatsman, in het verfoeijelijk bestaan
zyner zonen, om wraak tegen zich opstaan.

Reeds meer dan eens had de vrees van zamenspanningen tegen het leven van den
Prins het Gerecht gaande gemaakt; doch het onderzoek had telkens de ijdelheid der zaak
aan het licht gebracht. Zoo waren in April 1620 vier Walen gevat en op de pijnbank
gebracht, doch van geenerlei schuld overtuigd In Junij van hetzelfde jaar bleek de
beschuldiging van zekeren
pierre Lambert tegen eenen jouannes fran^ois, alsof deze
eenen aanslag tegen den Prins in den zin had, mede uit de lucht gegrepen te zijn In
Februarij van het jaar 1621 werd de aandacht weder op hetzelfde onderwerp bepaald
door een bericht, uit
Vlaanderen ontvangen, dat aldaar het gerucht liep, dat de Prins
was omgebracht. Weldra kwamen ook van elders dergelijke berichten in, en de kapi-
tein van 's Prinsen lijfwacht werd ter vergadering der Staten-Genera,al bescheiden en
ernstig vermaand om den persoon van zyne Excellentie zorgvuldig gade te slaan en te
beletten dat iemand vreemds hem onder eenig voorwendsel mocht naderen. Bepaaldelijk
waarschuwde men toen tegen eenen herwaarts overgekomen weggeloopen monnik Doch
het gevaar zou niet van buitenslands noch van de zijde der Katholieken komen. Dezen
konden, zoo zij ten minste den waren staat der zaken kenden, geenerlei reden hebben
om 's Prinsen dood te wenschen. Het gevaar kwam van den kant dergenen, die voor
zich zeiven of hunne betrekkingen het voorwerp geweest waren van de onrechtvaardighe-
den, bij de omwenteling van 1618 gepleegd. Bij de zonen van
oldewbarnevelt had
het gevoel, dat hun vader het slachtoffer geweest was van het schreeuwendst onrecht;
dat zij zeiven onteerd en van hun rechtmatig goed beroofd waren, voornamelijk door
het toedoen eens mans, wiens houding tegenover den vijand in hem zeiven waar
scheen te willen maken, wat de laster tegen hunnen vader verzonnen had; die met de
wapenen in de hand liet verloren gaan, wat in den vredestijd van het Bestand door
OLDEWBARNEVELTS stoutmocdigheid en beleid gewonnen was — dat gevoel had bij

• BRANDT, Hist. V. d. Rechtspleg. van J. v. Oldenbamevelt enz. bl. 252, 253, Noot F.
= carleton. III, ρ. 297. Resol Holl. 22, 25 Junij, 1620.

^ Resol. Stat.-Gen. 27 Febr.; 5, 8 Maart, 1621.
5 Vergel. V. jö, Capellen, I, ρ. 155.

100*

-ocr page 799-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— hen alle ontzag voor Prins maurits uitgeroeid, en de bewustheid, dat zy een bloed-
schuld op zich laadden, als zij hem het leed, dat hij'hun had aangedaan, betaald zet-
ten, ten eenenmale Terstompt. De Prins was geen achtbaar hoofd van den Staat in
hunne oogen, maar een geweldenaar. Overtuigde hen nu, in de eerste plaats, een bhk
op den staat der gemoederen hier te lande, dat de Prins wel vijanden en tegenstanders,
maar zelfs onder zijne medestanders geene trouwe vrienden bezat; kwam weldra uit
het buitenland het een en ander ter hunner kennis i, waaruit zij moesten opmaken, dat
de Prins de in
Frankrijk gewenschte oplossing der verwarde betrekkingen in Europa
in den weg stond; dan moesten zij den tijd gekomen achten, om hem wat hij aan hen
verdiend had, te vergelden, zonder dat zij, alom van stilzwijgende medeplichtigheid
verzekerd, en op het dadelyk herstel van de in 1618 gevallen party rekenend, voor
hunne misdaad ernstige vervolging of straf zouden behoeven te duchten. Hoe langer
hoe meer maakten zij en degenen, met welke
zij zich verslonden, zich gemeenzaam
met het denkbeeld, dat de Prins omgebracht moest worden: het werd bij hen een
vaste overtuiging: »hij moet voort, al de wereld wil het zoo hebben," en menig
remonstrant, al had hij een afgrijzen van moord, kon niet Avenschen eenen maatregel te
beletten, die strekken zou (want zoo sprak men) om »het Rijk Israels in
Nederland
weder op te richten" en de »vrijheid" te herstellen Vandaar een toeleg met zooveel

1 In dc maand Julij , 1622, werden te Lilloo Lrieven onderscliept van hügo de groot uit Pany's,
Avaaronder een aan
oldenbannevelts oudsten zoon, groeneveld, en eenen aan zijnen anderen
zoon
stoütenburg: de eerste, lieette het in de vergadering der Staten van//o/Zanci (14 Julij, 1622),
hield cenige bedenkelijke bewoordingen in; de ander was op vele plaatsen in cijferschrift ge-
schreven. De stukken werden gezonden aan het Hof van
Holland, de beide Heren ontboden, de
een opdat hij die uitdrukkingen verklaren, de ander opdat hij den sleutel van dat cijferschrift
geven mocht. Men vond echter geene reden lot vervolging, en
de groot schreef kort daarna aan
de Staten van
Zeeland, dat die brieven geen ander geheim behelsden, dan de zaak van het
drukken zijner
Verantwoording, waarmede men toen ter tijd hier te lande bezig was. In deze
Verantwoording spaart de Schrijver den Prins: de toenmahge toestand van Frankrijk, zeide hij,
liet niet toe, dat hij vrijer en openlijker schreef (
avagenaar, X, hl. 448,449). Zulks is volkomen
Avaar: had hij den Prins afgeschilderd, zoo als de gewezen pensionaris van
Haarlem, de haan,
verlangde, hij zou hem uitdrukkelijk den Hugenoten als een gewenscht opperhoofd, en der Re-
geringspartij als oen op elke wijze uit den weg te ruimen hinderpaal hebben aangewezen.

2 aitsema, I, hl. 168, 169, 185, 187. Deze auteur oordeelt tamelijk koel over den moordaan-
slag. Hij houdt het er voor, dat, hoezeer de toenmalige orde van zaken alles behalve rechtma-
tig, en de toorn der verongelijkte partij gegrond was, de aanslag eene dwaasheid was, eensdeels
omdat hij gevaarlijk was, anderdeels omdat geduld beter tot het doel leidt, dan geweldig verzet.
Immers nadat hij (bl. 176) vermeld heeft, dat
slatiüs (een der zamenzweerders) beweerde, dat'
het geoorloofd was, eenen tiran om te brengen, voegt hij er bij: »Doch al schoon dat waer

-ocr page 800-

DES VADERLANDS. - 2730

lichtvaardigheid en onvoorzichligheid aangeyangen, als misschien nimmer eenige zamen- 1C21—
zwermg gekenmerkt heett.

Den Februarii vervoegden zich vier matrozen, met name jeroen ewouts, jan . ,

" " Aanslag tegca

FAASsEii, piETER JANszooN BROEK en JAN ENGELEN, l)ij den Prins van Oranje te Rijs- den Prins ont-
wijk^ waar hy dagelyks heenreed. Zij kregen toegang tot hem op de verzekering, dal
zij hem iets gewichtigs mede te deelen hadden, en verklaarden dat hun geld was
gegeven, hetwelk zij toonden, en wel ten einde zij zich tot eenen hun niet geopen-
baarden aanslag zouden laten gebruiken. Reeds hadden zij in het belang der zaak een
koffer van
Rotterdam naar '5 Gravenhage gebracht en aldaar in een herberg besteld.
Ook droegen zij kennis van nog andere lieden, tot uitvoering van het stuk aang<?nomen
en mede in den
Haag, doch in een andere herberg, aangekomen. De Prins bescheidde
hen by zich op het Hof in den //αα^, waar hij zich dadelijk heen begaf. Hier ontbood
hij den President en eenige Raden van het Hof. Dezen lieten dadelijk de beide aange-
wezen herbergen bezetten, In de eerste vond de officier den koifer geopend met nog
eenige pistolen er in, en voorls ander wapentuig onder het bed verstoken. In de andere
werden vier personen verrascht,
klornelis gerritszoon van Woerden, schrynwerker te
Rotterdam, zwager van hendrik slatius, gewezen Remonstrantsch predikant van Dleis-
wij/c,
die evenwel toen met de Remonstranten in onmin was; voorts herman hermans-
zoon, jan
KLAASzooN en dirk leendertszoon. Dczc laatstcn drie, insgelijks matrozen,
waren even als de vier aanbrengers van het feit, door
kornelis gerritszoon en slatius
met geld overgehaald om de behulpzame hand te bieden ter afwering van onraad, als
de Prins om het leven gebracht zou Avorden.
slatius was een verwaand mensch en

was, soo volglide niet, dat d'applicatie goct was. Men weet wel dat in alle regieringen het gUe~
meenlijck gaet volgliens het woordt:
aliguid juris, aliquid facti. De Avagen kan altijt niet effen
ende recht gaen, maer daerom terslont te Avillen beginnen sulcken feyt, ende soo vol gevaers,
dat koste niet als voor eene groote dwaesheyt gheaclit worden. De politycke regel lieeft 00k
plaats:
multa ab initio non valent, quae tarnen facta tenent. Ende: bonos impcraiores opta7idos,
qualescunque ferendos.
Uet lluis van barkevelt was veel overghekomen, ontellijcke veel — Ovaren
om liaer eere, staet ende welvaren ghekomen; maer als de wraeckgierigheydt qualijck Avert aen-
ghelegt, soo doetse meer quaet als goet. Deur lijdtsaemheyt ende gedult hebben veel van die
parthije noch daer na ■— contentement ghekregen; maar dezen aenslach was loutere dwaeslieydt."
Tegen deze zich zelfs boven de zedelijkheid verheven wanende wereldmjsheid van het nu een-
maal gebeurde feit en het geduldig laten gaan van hetgeen eenmaal niet andere kan, steekt de
geest en toon zonderling af, met welken
wassenaer, in zijn Hist. Yerh. IV B., de zamenzwering
verhaalt. Bij dezen man, die de zaken blootelijk naar den uitwendigen schijn beoordeelt, vol
vooroordeelen en in tegenspraak met zich zclvcn, treft men een valsche geestdrift aan, die zich
lucht meent te geven in gemoedelijke toespraken, welke bij hem met ongepaste geleerde uitwei-
dingen afgewisseld worden.

-ocr page 801-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1c21— auteur Tan een scliotschrift, in het geheim gedrukt en alstoen nog niet uitgegeven, de
klaarlichtende fakkel getiteld. In dit geschrift werden den Prins rerscheidene zware
verwijten gedaan, onder anderen dat hij de muiterij te
Utrecht, in 1610, gestijfd had,
en op grond van zulke grieven werden de ingezetenen, met name de Remonstranten,
aangezet om zich met »de schrikkelijke wapenen hunner handen van den dwingeland
en den goddeloozen hoop der tegenwoordige Regenten te verlossen." Evenwel had men
in hem noch in zijnen zwager de eerste aanleggers: zij waren in den aanslag betrok-
ken door
adriaaw adriaanszooit van dijk, afgezet Secretaris van Bleiswijk, en van
dijk
stond weder in verstandhouding met david korenwinder, gewezen Secretaris van
Berkel. Buitendien hadden klaas Michielszoon bontebal , gewezen Secretaris van
Zevenhuizen, met zijn vrouws stiefvader, korptelis olshoorn, en klaas janszooiv van
ALPHEN, gewezen Schout van diezelfde gemeente, allen derhalve slachtoffers van de
wederrechtelijke afzetting der rechterlijke ambtenaren, geld geschoten om handlangers
voor de beraamde misdaad te vinden. De eigenlijke dryver van de zamenspanning was
stoutenburg, tweede zoon van oldenbarnevelt, en des Advokaats oudste zoon, groe-
neveld ,
had, hoezeer met tegenzin, zgn krediet verleend tot het opnemen der benoo-
digde gelden. Ja, de naam van Prins
frederik Hendrik was gebruikt, alsof hij kennis
had van den toeleg en het geheime hoofd was der partij. Onder degenen, die
van
dijk
tot bevordering der zaak had pogen te winnen, waren jan blansaart, saaivverker
te
Leiden en proponent bij de Remonstranten, en zijn broederabrahasi, benevenswil-
* lem parthij,
mede een saaiwerker, welke beiden laatsten zich onder de Remonstranten
als stoutmoedige personen hadden bekend gemaakt door de gelukkig volbrachte uitred-
iling van den op de
Voorpoort te ^s Gravenhage gevangen predikant welsing, welke
onderneming zij op uitnoodiging van den Remonstrantschen predikant
bernardus
dwingelo
te Leiden op zich genomen hadden. Doch dezen drie, de beide blansaarts
en parthij, verklaarden later, dat zij van dijk om den 'tuin geleid en hem slechts
geld hadden willen afzetten. Den dag voordat de aanslag zou worden uitgevoerd, ver-
trokken zij uit
Leiden naar den Haag, gelyk zy in het verhoor zeiden, om den toeleg
te ontdekken, niet wetende, dat dit toen reeds geschied Avas. Hoe het zij, zulks onder
weg vernemende, begaven zij zich op de vlucht.

Op het oogenblik, dat de officier in de herberg was gekomen, waar hij zich van
den koffer had meester gemaakt, bevond
van dijk zich aldaar, die, ongerust Λvegens
de afwezigheid der matrozen, welke het stuk verrieden, zich derwaarts had begeven.
Hij ontkwam, daar hij bij den officier, die het huis binnentrad, geen achterdocht ver-
wekte, en ging
stoutenburg waarschuwen, die op zijne beurt zijnen broeder groene-
veld
van het gevaar verwittigde, waarop zij zich beiden wegmaakten. Ook slatius
begaf zich op het eerste bericht uit Rotterdam op de vlucht.

VAN dijk werd te Hazerswoude betrapt, niettegenstaande hij zich in boerenkleederen

-ocr page 802-

DES VADERLANDS. - 2730

gesloken had. Nu raakte men genoegzaam met de gelieele zaak bekend. Het bleek, 1621—
dat men reeds Troeger het plan had gehad, den Prins, toen hij met het leger over de
grenzen in
Brabant of elders was geweest, den terugkeer in het land te beletten. De
mogelgkheid om den Prins aldus, zoo als men het noemde, uit het land te houden,
veronderstelde eene middelerwijl voorgevallen algemeene eendrachtige omwenteling. Ook
nog onlangs had men den Prins bij zijne terugkomst te
Rotterdam uit de Willemstad
willen ombrengen; doch hiervan had men afgezien. Nu zou men den Prins, den
February, te
Rijswijk in den slal van de herberg Witsenburg bij het af- of inklimmen
van zyn rijtuig door eenige mannen laten bespringen. Dezen zouden zich dadelijk uit
de voeten maken, maar intussclien zou het gerucht van het gebeurde verbreid worden,
terwijl eenige afgezette Schouten en Secretarissen van de dorpen, aan Jiet hoofd van
hunne boeren in den
Haag gekomen, kreten zouden aanheffen, die tot beangstiging
van de tegenwoordige Regenten en tot het herstel der in 1618 van het kussen geraakte
Overheden zouden leiden. Hetzelfde, verwachtte men, zou te
Lelden, te Rotterdam en
elders plaats grijpen. — Na
van dijks bekentenis werd een prijs uitgeloofd van 15000 gul-
den op de hoofden van
groeneveld , stoutewbirra en adria.an van der dussen , schoon-
zoon van ELIAS VAN OLDENBARNEVELT, den gewczeu pensionaris van
Rotterdam; voorts
eene som van 4000 gulden op het lijf van
korenvs^inder , en van 600 op dat van de
gebroeders
blansaart. i Vroeger en tegelijk met van dijk waren de gewezen predikan-
ten
slatiijs, geesteranus en velsius aan de winzucht van den aanbrenger overgeleverd,
die voor elk hunner mede 4000 gulden verdienen zou.

Groeneveld was naar Scheveningen gegaan om van daar met een visscherspink naar
Engeland over te steken. Doch bevreesd voor de zeereis op zulk een lichten bodem,
had hij zich langs het strand noordwaarts begeven. Men kwam hem op 'tspoor, en op
Vlieland werd hij, in visschersgewaad vermomd, in hechtenis genomen. Stoutenburg
en VAN DER DUSSEN, zich eenige dagen te Rotterdam schuil gehouden hebbende, ont-
kwamen in een kaasschip op Kleefsch grondgebied. Van daar gingen zy naar
Brussel^
waar de Aartshertogin hen in hare bescherming nam. Stoutenburg, na eene reize
door
Italië en Frankrijk gedaan te hebben, nam dienst onder die Vorstin, en omhelsde
de Roomsche Godsdienst, die
van der dussen steeds beleden had. De twee blansaarts
en willem parthij wcrdcn te Embden gevat, korenwinder te Ouwerschie, slatius in
de nabijheid van
Koeverden.

Den 27steii Februarij vielen de eerste slachtoflers van de misdaad. Toen werden de
vier eerst gevangenen onthoofd: het" ligchaam van
kornelis gerritszoon werd na de
onthoofding gevierendeeld en de deelen aan galgen aan de vier uiteinden van den
Ilmg
opgehangen. Groeneveld beleed dadelijk schuld en werd dus niet op de pijnbank ge-
bracht. Zijne moeder, die voor haren man geen genade had mogen smeeken, omdat
bij slechts recht te vragen gehad had, ging thans, vergezeld van haars zoons echtge-

-ocr page 803-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

noot, anna weitsen, viOUwe van Brandwijk, en hun zoontje, tot den Prins om ge-
nade te vragen. De Prins ontving haar beleefd, maar gaf geen hoop. Ook werd de
ongelukkige met
van dijk en korenwinder tot den dood met den zwaarde verwezen,
met verbeurdverklaring hunner goederen. Den SSs^en Maart ontving hij zijne moeder,
vrouw en kind om afscheid te nemen, en den volgenden dag trad hy los en zonder
boeijen, met den hoed op het hoofd, den mantel aan en den degen op zijde, wellevend
buigend voor de toeschouwers aan de vensters, als edelman, gelijk zijne vrouw bij het
Geoenevelds afscheid verlangd had, naar het schavot. Daar gekomen, bleef hij kalm, legde zelf

terechtstelling.

zynen mantel en degen af, hielp zijnen kamerdienaar, die hem het bovenlyfontblootte,
en ging naar het zand, zeggende met volkomen besef der waarheid: » wraakgierigheid
en kwade raad hebben mij hiertoe gebracht. Heb ik iemand misdaan, ik bid om
CHRISTUS wil vergeeft het mij." Toen knielde hij, met het gelaat gekeerd, niet naar
den gewonen kant, maar naar dien van zyns vaders huis op den
Kneuterdijk, als be-
hoefde hy de vergiffenis van den man, die te groot en te edel geweest was om wraak
te begeren, en wiens naam nu door zyn geslacht een smet was aangewreven, zonder
welke die naam wellicht al te roemvol zou geweest zijn. Toen hij 't mutsje voor de oogen
trok, hoorde men hem zeggen: »0 God! wat man ben ik geweest, en wat ben ik
nu!" — Zyns vaders: »o God! wat komt er van den mensch!" was verhevener. —
En daarop eindelijk, zijne handen zamenslaande, met eene ijdele aanmaning, tot hem
zeiven gericht: »patientie!" Dit was zijn laatste woord. — Terwijl de ligchamen van
van dijk en korenwinder, die met volkomen schuldbesef en ware berusting stierven,
na de onthalzing gevierendeeld en hunne hoofden op staken gezet werden, werd
groe-
ne velds
lijk voegzaam in zijn huis gebracht en den volgenden nacht in zijns vaders
graf begraven.

Slatius had zich gevleid, dat men hem nog vergiffenis zou geschonken hebben tot
loon voor de mededeelingen, die hy, laaghartig genoeg, gedaan had om de Remon-
stranten te bezwaren. Had zijne bangheid hem in de handen zijner vervolgers doen
vallen, in de gevangenis was hij weder trotsch en stuursch. Tot de predikanten, die men
tot hem zond, zeide hij, dat hij de dingen, die zij hem zeggen wilden, zelf wel wist.
Het lezen van zijn vonnis bejegende hij met herhaaldelijk te zeggen: »het is nietwaar;
dat heb ik niet zoo, dit in het geheel niet bekend: 'tis geen recht, maar geweld."
Op het schavot zeide hij tot het volk: »eerlijke, vrome burgers, hier ziet gij dien
HENRicus
slatius, naar wiens bloed men zoo lang gedorst heeft," met nog andere
woorden, die bewezen, hoe gewichtig hij zich zeiven beschouwde, en dat hij lot het
laatste den strijd zijner ijdelheid volhield. De predikant, die voor hem zou bidden,
wees hij af, zeggende, dat hij zelf wel bidden zou, — en hij ontving den slag. Z.ijn
lijk werd op een rad gelegd, met het hoofd op een staak daarboven, dicht bij de galg
buiten den
Haag, waar zijne weduwe het bij nacht vandaan haalde, om het met de

1031 —
1025.

Slatius en an-
deren tcrcchtgo-
steld.

-ocr page 804-

DES VADERLANDS. - 2730

lijken van haren zwager en van korenwinder Ie begraven aan de Gecsibriiß. Doch
hier bleef het overschot der drie ongelukkigen niet ongemoeid.

Den laaisten Mei werd in alle Provinciën een plechtige dankdag gehouden over het
ontdekken van de » verfoeijelijke, barbaarsche zamenzwering tegen den Prins." Die van
het Gerecht te
Leiden meenden, dat het zaak was, hunne onderdanigheid en trouw aan
den Prins door overbodige gestrengheid aan den dag te leggen. Zij veroordeelden drie
hunner medeburgers ter dood, alleen omdat zij van den aanslag geweten en dien niet
aangebracht hadden.
Klaas miciielszoon bontebal, ter dood verwezen door de Sche-
penen en Mannen van
Schieland, was de laatste van de vijftien, die om deze zaak het
leven A'crloren i.

De vier aanbrengers waren door den Prins en mede door de Staten-Generaal beloond.
Zij kregen elk 600 gulden en bovendien eene jaarwedde van 16 gulden 's maands onder
het Collegie ter Admiraliteit, hetwelk zij zelvcn verkiezen zouden, en dat wel totdat zy
hooger bevordering bekomen zouden hebben

Het laat zich denken, dat, op het eerste vernemen van den aanslag legen het leven Dcllemoustran-

. . - , , ten, van mede-

van den Prins, al dezulken, wier zaak eenigermate met die des Prmsen m verband stond, püchtigheid ver-
en die, met de verandering van 1618 opgekomen, hunnen slaat van zijn lot afhankelijk ' zuiveren
moesten achten, hoogelijk ontrust werden, en dat zij diegenen zonder onderscheid ver-
dachten, die voornamelijk de slachtoiTers van die omwenteling geweest waren. Vandaar
dat zelfs de Staten-Generaal in eene missieve aan onze Ambassadeurs en Agenten buitens-
lands verkondigden, dal eenige Arminiaansche predikanten de zamenzwering beleid had-
den De namen van
slatius, Cornelius geesteranus, velsius , bernardus dwingelo
en WELSING weldra als medeplichtig of medebewust genoemd, schenen die meening
te bevestigen. Zelfs verscheidene Remonstranten deelden dat gevoelen en staakten van
dit oogenblik aan de gemeenschap met hunne geloofsgenooten om met de daad te toonen,

1 Aitsema, I, bl. 167—180. Wassenaeh, Ilistor. Verh. IV, f. 104—112. V, f. 5—7, 41—47.
B
randt, IV, bl. 900—995, 1405—1116. 2 HcsqI Stat.~Gen. 10 Febr. 1623.

3 W^ssenaer, IV, f. 108, 109. De Staten van Utrecht, die zich ook in Junij (1021) bij-
zonder streng betoond hadden
{Resol. Stat-Gen. 23 Junij, 1621), vaardigden den 14 Febr. (1623)
een plakaat uit, Avaarbij de gansclie Broederschap der Remonstranten
zoo goed als beschuldigd
werd, en groote geldsommen Averden uitgeloofd tot belooning van de aanbrengers der meest ver-
dachten onder hen. Ook verlangden zij herziening van de acte van stilstand, door de terugke-
renden uit de ballingschap te teekenen, na de »conspiratie, door de Arminianen gepleegd"
{Resol. Stat.-Gen. 25 , 27 , 28 Maart, 1623). Werkelijk werd die acte in den verlangden zin
gewijzigd
(Resol. Stat.-Gen. 15 Junij, 1623). ,

^ Deze was in Junij 1621 te Gouda gevangen genomen, en later uit de gevangenis ontsnapt.
{Resol Stat.-Gen. 12 Junij, 1621, en hiervoor, bl. 798).

III Deel. 5 Stuk. 101

lfi21 —
1625.

-ocr page 805-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

(lat zij gansch vreemd aan den toeleg waren en dien len sterkste afkeurden. Maar de
ware Remonstranten hadden zicli met den moordaanslag niet bezoedeld en hel Ghrislelijk
geduld niet verloochend. Zij achtten zich verplicht, zich zeiven openlijk dit getuigenis
te geven. Verscheidene Remonstranlsche predikanten, te
Amsterdam hïjeengekomen,
deden zulks bij een verloog aan de Slaten-Generaal, aan de Staten van Holland en aan
den Prins van
Oranje. Dit sluk predikte den plicht der gelatenheid, zelfs onder het
onrechtvaardig oordeel der Overheid, met zulk eene verhevene taal; het wees de gemeen-
schap met hen, die zich aan de zamenspanning schuldig gemaakt hadden, zoo krachtig
af, en getuigde van zulk een aandoenlijk medelijden met den benarden staat van het
vaderland, dat het, met al wat sedert gestrekt had om de oogen te openen, mede
niet weinig heeft toegebracht om de Remonstranten algemeen beier te doen waarderen,
en veroorzaakt heeft, dat men zich van lieverlede schaamde, predikanten, die zoo spra-
ken, langer te nopen, zich als misdadigers schuil te houden, om geene andere reden,
dan om het gevaar van eene levenslange gevangenis of erger nog te ontkomen, waaraan
zij zich blootgesteld zagen, wanneer zij de verstrooide belijders eener boven sectegeest
en aardsch bejag verheven godsdienst eenige toespraak verleenden i. Het wapen, welks
kracht de Gereformeerde Kerk bij vernieuwing tegen de Remonstranten zou hebben
kunnen beproeven, werd haar niet vergund ter hand te nemen. Immers werd het ver-
zoek om drie jaren na de gehouden Nationale Synode volgens de gestelde bepaling eene
tweede zoodanige Kerkvergadering bijeen te roepen, door de Slaten-Generaal onbeantwoord
gelaten, en eindelijk door de Stalen van
Holland afgeslagen Gelukkig, dat er len
gevolge van den aanslag op 's Prinsen leven niets is voorgevallen, dat strekken kon om
de wonde nog wijder open te rukken en de edelste ingezetenen nog meer te grieven in
eenen tijd, dal hel land, op straffe van den ondergang, van alle burgers zonder onder-
scheid hel lijdzaam dragen der ongehoord zware lasten vergde. De Remonstranlsche
predikanten, wier namen genoemd Avaren, of die werkelijk van de zaak geweien hadden,

' Aitsema, bl. 180—191. Brandt, IV, bl. 1035—1042. In Aug. 1621 Avas gevat simon lucas
[Rcsol. Stat.-Gen. 25 Aug. 1621), in September sapma {ResoL StaL~Gen. 13 Sept. 1621), die later
ontvluchtte
{Resol Holl 24 Sept. 1621), in April 1622 narssius {Rcsol Stat.-Gen. U April, 1622).
De briefwisseling van narssius leidde tot nader onderzoek, Avaaruit toen bleek, dat de Rcmon-
.stranten goeden moed hadden op het herstel hunner zaken, al was het dat zij begrepen, dat
liet niet zonder een geweldigen schok in den Staat zou kunnen verkregen worden j voorts, dat zij
hunne bijeenkomsten hadden geregeld, en, eindelijk, dat zij tot onderhoud hunner predikers
gelden opbrachten
{Resol. Stat.-Gen. 12, 19, 20 April, 1622). In Aug. ]6i2 werd nog gevangen
genomen
weilingius {Resol. Stat.-Gen. 22 Aug. 1622), en in Januarij 1623 poppiüs en mef^ius
{Rcsol. Stat.-Gen. 1 Febr. 1623)j later nog paulüs lindekius (brandt IV, bl. 1097-1100).

"I ■

2 Resol. Stat.-Gen. 17 Junij, 1622. Resol. Holl. 16 Julij j 17 Sept. 1622.

i(;2i—
1(525.

-ocr page 806-

DES V.ADERLAPiDS. 805

slaagden Leier, dan zij die in de handen van liet gerecht vielen, om zieh schuil le
houden of over de grenzen le bergen: geen wonder, want zij vonden hunne gewone
wykplaalsen bij liefhebbende gemeenteleden en kenden de onschuldige listen, die den
vogelvrij verklaarde niet zelden veiligheid verzekeren. Later nam men de verontschul-
digingen van diegenen onder hen aan, die eenigermale met de zamengezworenen in aan-
raking gekomen waren.
Van der mijle werd uit de Beverwijk, de hem ihans aange-
wezen verblijfplaats, naar 'ä
Gravenhage gebracht., maar dadelijk weder losgelaten i; de
Advokaat
bosch uit ^sHage, en godaeus, beiden voormalige hoogleeraren ymi Leiden
en eenige Leidenaren werden, na onderzocht le zijn, van alle vervolging ontslagen: ook
was hunne onschuld boven alle bedenking verheven.

Van de zijde der Mogendheden, die met de Republiek in diplomatieke betrekking Gelukwcusdiiu-

. gen (Ier vreemde

stonden, ontbrak het niet aan ambtshalve betuigde plichtplegmgen en gelukwenschmgen Mogcndheacn.
bij gelegenheid van de ontdekking der zamenspanning. Den Februarij had
du maurier
deswegens gehoor bij de Staten-Generaal; den lliiJe" Maart wenschte garleton hun
Hoog Mögenden geluk met het mislukken dier » duivolsche conspiratie". Hij verklaarde
dat de genegenheid van de voornaamsten in het Rijk jegens deze Landen door deze zaak
zeer was toegenomen, aangezien daaruit, alsmede uit het ontzet van
Bergen op Zoom
en wat er in den afgeloopen Avinter verder gebeurd was, voor elkeen duidelijk was ge-
bleken , dat God Almachtig dezen Slaat voor den ondergang wilde behoeden. Daarbij
overhandigde hij eenen brief van zijnen Koning van dezelfde strekking.
Suriano, die
den Maart gehoor verkreeg, Avas sterker, dan een der andere vreemde vertegen-

woordigers , in de uitdrukkingen, door hem op last zijner Meesters gebezigd: de Seigneurie,
zeide hij, verblijdde zich over deze groole genade Gods, evenzeer alsof het haar eigenen
Slaat aanging. De Regenten der Republiek van
Genève schreven eenen brief, waarin
zij betuigden, dat zij met hunne geheele gemeente God den Heer gedankt hadden mei
eene onuitsprekelijke blijdschap

1 Aan VAN DER MIJLE was vergund, zich van Goedereede (zie hiervoor, bl. 366) om redenen
van {gezondheid naar
dc Beverivijk te verplaatsen , nadat achtereenvolgens de Koning en de Koningin
van
Bohemen, die zijn liuis te 's Ilage bewoonden, zich te vergeels tot de Staten gewend hadden,
om voor hem liet verlof te verwerven van in de liofstad terug te icomen
{Resol. Slat.-Gcn. 20
Maart, 1621. 22 Maart, 1622.
Resol Holl. 21 Dec. 1621. 23 Maart; 4 Mei, 1622).

2 Zie hiervoor, hl. 390.

3 Resol. Slat.-Gen. Febr.; 15, 22 Maart; 2 Mei, 1623. Brandt, IV, 991. Op voorstel van
Graaf
ernst casimir was men bedacht op de oprichting van een korps van 40 »Carahijns", te
lichten uit ingezetenen van deze Landen, ten einde den persoon van den Prins tegen dergelijte
aanranding te beschermen. De Prins zelf betoonde zich ook nu niet zeer ijverig tot bevordering
van dezen maatregel
{Resol. Slat.-Gen. 21, 24 Febr.; 8 Maart, 1623. Resol. Holl. 27 Febr. 1623),

101*

-ocr page 807-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1031— Het blijkt niet, dat liet iemand in de gedachte is gekomen, dat de aanslag tegen
den Prins door
Spanje en de Jezuiten of in verstandhouding met hen zou zijn onderno-
men. Ook moesten de Spanjaarden, zoo zij ten minste van den waren staat der zaken
niet onkundig waren, in dezen tijd erkennen, dat zij veeleer reden hadden om de voort-
during van 's Prinsen leven dan zijnen dood te wenschen Kon men de kracht der
kooplieden breken, hunne zaken, ten minste voor een tyd lang, stremmen; kon men
Amsterdam knakken, ja, ware hel mogelyk, vernielen: die werven, waaruit de schepen
zich over alle zeëen verspreidden; die kantoren, waar zooveel handel gedreven werd;
die beurs, waar al die ondernemende mannen op gezette tijden vergaderd waren, in
één woord, kon men
Amsterdam, hetwelk zulks ruim zoozeer verdiende, evenzoo be-
handelen , als men vyf jaren te voren
Venetië had willen doen, — dat zou nog een
slag zijn, die wat afdeed. En, zoo Prins H
endrik de woningen der onschuldige Braband-
sche boeren was komen verbranden, was het minder geoorloofd
Amsterdam, de zenuw
en levensader der ketterij, in vlammen te doen opgaan ? — Zoo zal menigeen, de zaak
van
Spanje met geestdrift toegedaan, gedacht hebben; maar of zulke denkbeelden een
Geruchten van begin van uitvoering gekregen hebben, zulks is twijfelachtig. Toch bestaat er eene

^^ 1G25 in de gracht onder de toenmalige beurs eene schuit,

brand te steken, buskruit geladen, ontdekt zou zijn, aldaar gebracht met bet doel om het gebouw
in de lucht te doen springen. ïot aandenken, zegt men, van dit geval komen de jon-
gens (want een weesjongen zou de ontdekking gedaan hebben) nog heden ten dage
in de kermisvveck zich op de beurs vermaken Maar is het feit waar? —
wasse-
jvAER, sclnijver van een historisch Verhaal aller gedenkivaardige Geschiedenissen, van
1621 tot 1650, vermeldt dat in het genoemde jaar 1625 door eenige zamenzweer-
ders in
Brabant het plan is opgevat om door eene soort van heische werktuigen bij
stormachtig weder de groote schepen in de haven, en de stad zelve op verschillende
punten, bepaaldelijk de Beurs en het Oost-Indisch Huis, in brand te steken. Hij noemt
verschillende personen, die, aangezet door zekeren kapitein
van der elst , zulk eenen
gruwelijken aanslag beraamd hadden. Die lieden zouden
Amsterdam bezocht hebben
om de gelegenheden op te nemen, en van hetgeen zij bevonden hadden, verslag gedaan
hebben aan de Infante en aan
spinola. Doch toen zij geld lot belooning en tot uit-
voering der zaak ontvangen hadden, zouden zij niets meer van zich hebben laten

1 TrOHwens in Fcbr. 1624 werd aan de Staten van Holland en door dozen aan de Staten-Generaal
bericlit, dat zes Vlaamsclie Jezuiten het voornemen hadden, behoorlijk van moordtuig toegerust,
herwaarts over te komen om Prins
maüiuts en Prins Hendrik om het leven te brengen [Resol.
Stat.-Gen.
14 Febr. 1624). Dus te voren aangekondigde aanslagen zijn niet zeer te duditen.

2 Eene wandeling in Amsterdam, in het midden der 17''® Eeuiv, door joannes aureliüs, 1859,
hl. 40—42. 3 In zijn VI Deel, ibl.
62—64.

-ocr page 808-

DES VADERLANDS. 80;»

liooren. Daarop zou don rodrigo las , Graaf van salazar , eenige Anlwerpsche boolsge-
zellen hebben aangezet om bet stuk uit te voeren, onder hel beleid van personen,
door WASSENAER wederom met name genoemd. Doch ook ditmaal leidde de poging tol
niets. Ten derden male zou de zaak opgevat zijn om uitgevoerd te worden door ver-
scheidene soldaten en ondergeschikten van denzelfden
van der elst. Ook de boeren
slachtoffers van de branden, door Prins
Hendrik in hel vorige voorjaar in Brabant ge-
slicht, zouden thans mede in de zaak betrokken zijn geweest. Maar wederom ontbrak
het aan de volharding der zamengezworenen. Graaf
salazar zou , in overleg met van
DER ELST, begrepen hebben, dat men de Jezuiten moesl overhalen om de lieden, die
het stuk zouden uitvoeren, door zedelijken invloed aan te sporen. Werkelijk zouden
alsnu de Jezuiten een paar Antwerpenaren hebben overgehaald, die een hoop boeren
en soldalen aan zich verbonden. Dezen zouden zich inderdaad naar
Amsterdam begeven
hebben, maar wegens de strenge orde en waakzaamheid, die zij daar overal en bepaal-
delijk in de haven in acht genomen vonden, onverrichter zake zijn teruggekeerd, om
aan
velasgo en verreygken verslag te doen. Nogmaals evenwel zou een zekere kapel-
laan
iiENRicus bellenus, die wel veertig jaren lang » een exorcist" was geweest, nieuwe
heische werktuigen bedacht en daarbij eene slof vervaardigd hebben, die, in den vorm
van balletjes in de vlam gestrooid, de lucht zoodanig vergiftigde, dat men niet levend
vermocht te naderen om den brand te blusschen. Den Prins van
Oranje, zegt de be-
richtgever, zou zelf de aard dier giftballeljes gebleken zijn. Dezen
bellenus zou een
winstgevende geestelijke bediening, en dien Kapitein
van der elst eene som van 150,000
dukaten en eene Compagnie ruiters tol loon toegezegd zijn geweest. — Na dit alles
verhaald te hebben, voegt
wassenaer er bij: » De volkomen kennis van dezen handel
is door den Kapitein
bl\auw of bl.vauwbeen , op dezen tijd in 's Gravenhagc om zekere
handeling gevangen, aangediend, daarvoor groote belooning trekkende." — Wal leerl nu
hel Register van de Rcsolutiën der Slalen-Generaal? Daaruit ziel men, dal in den
zomer van hel jaar 1625 eene zekere Kapitein
van der elst, gezegd blaauwbeen, in
den
Haag gekomen is. Dit alleen reeds, dat de door wassenaer genoemde aanbrenger
niemand anders dan de Kapitein
van der elst zelf was, die in die zamenzweringen
zou betrokken zijn geweest, is reeds genoegzaam om te doen zien, hoe slecht
wasse-
naer
was ingelicht. Het strekt om de meening te verwekken, dal al die aanslagen door
dezen man verzonnen of opgesierd zijn met het doel om van de Stalen het loon te ont-
vangen , hetwelk hij zeide dat hem van de zijde der vijanden was toegezegd. Inderdaad,
in den
Haag gekomen, meldde hij zich bij de Staten aan met het verzoek om bevor-
dering in de krygsdiensl of eene jaarwedde te bekomen, ter belooning voor eene uit-
vinding, door hem gedaan, welke den Staat een fabelachtige som jaarlijks zou kunnen
opleveren. Zou zij wellicht bestaan hebben in dat vergift, hetwelk, bestemd om de lucht
met doodelijke dampen te bezwangeren, door den Prins zeiven zou onderzocht zyn. Hoe

1G21—
1G25.

-ocr page 809-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1631— het zij, zijne uitYmding werd onnut geoordeeld, en door hem geld lot zijn vertrek Ie
1625

geven, wilden de Staten zich van den gelukzoeker ontslaan. Doch hij was buiten slaat
de reis te aanvaarden, zoo men ook de door hem gemaakte vertering niet betaalde. Dit
gaf hij te kennen, en levens, dat er gecommitteerden aangewezen zouden worden om
hem nader te hooren. Zulks geschiedde, en nu deed hij aanwijzingen, die er toe leid-
den, dat hy op de Voorpoort in verzekerde bewaring werd gesteld, Avaar hij evenwel
zeer mild behandeld werd. Ongetwijfeld hebben deze aanwijzingen de bovenvermelde
aanslagen tot onderwerp gehad: daar hij zich zelf als daarin betrokken moest voordoen,
zoo kan het niet bevreemden, dat hij alsnu gevangen werd gezet. De omstandigheid,
dat de agent van den generaal
mansfeld een verzoek indiende ter zijner bevr^ding uit
de hechtenis, wettigt de meening, dat hij in het leger van dien veldheer gediend zal
hebben. In de maand Februarij van het volgende jaar werd de vraag, of men hem nog
langer gevangen zou houden, aan den Prins ter beslissing gelaten, en deze oordeelde,
dal hij nog een lijd lang op de Voorpoort moest blijven zitten i.

Wat er dan van den beraamden aanslag op Amsterdam wezen moge, zeker is het,
dat de zaak in deze stad geloofd is geworden, en de meening, dat de tegenparly ons
niets minders dan den ondergang toedacht, getuigde wel, dat er in de voorstelling des
volks voor de mogelijkheid eener verzoening geene plaats Avas, en leA^ens, dat men de
hoop niet opgaf om bij voortgezellen strijd de onafhankelijkheid Ie handhaven.

Iloading van In Avecrwil van de schoone woorden van CAKLETori, dat het duidelijk gebleken Avas,
^en^^Ter^'^Rcpu-hoe God Almachtig dezen Slaat voor den ondergang behoedde, bestond bij
Engeland
althans zoo min de overtuiging als de hoop, dat Avij onze onafhankelijkheid ongekrenkt
zouden kunnen bewaren. Toen de Engelsche Gezant in de Staten-Generaal die taal
voerde, Avas de Prins van
Wales reeds Ie Madrid aangekomen, en de indruk van zijne
verschijning was zoodanig geAveesl, dat de eerste minisler
olivarez had uitgeroepen:
)) thans schiet ons niets over dan de Infante den Prins in de armen te Averpen." Dus
achtle hy na zulk eenen stap van Engelands zijde het huAvelijk zoo goed als beklon-
ken. En zich, toen hij dat gezegd had, tot
bugkinghasi Avendend, voegde hij er bij:
)) thans kunnen onze Meesters de Avereld met elkander verdeelen." Zoo zou dan, meende

il

1 Resol StaL-Gen. Ί, 16, 26 Aug.; 15, 25 Sept.; 9, 11, 15, ISOct.j 18 Nov.; 2Dec. 1623.
31 Jan.j 3 Febr. 1624. Ilet was niet vreemd, dat men zulk een gevaarlijk menscli van zijne
Arijheid verstoken liet. Dien
godfried boot, van welken Avij hiervoor (bl, 101) gcAvaagd hebben,
hielden de Staten nog steeds aan dc hand met een Avedde van 300 gulden in het jaar, hem
verstrekt onder voorAvaarde dat hij zich stil houden en in de hem aangewezen plaats hlijA'en
zou. In Febr. 1624 begon hij zich Aveder met eenigc zaken te bemoeijen. Nu besloten de Staten
hem, met behoud zijner jaarAvedde, het een of ander kasteel tot verblijfplaats aan te Avijzen
{Resol. StaL-Gen. 1 Febr. 1624).

-ocr page 810-

DES VADERLANDS. 80;»

de Spaansche minister, onder den indruk van het gebeurde, de droom Tan Koning 1021—
jACOBus loch verwezenlijkt worden, en Spanje in het gebied over de wereld aan En-
qeland
nevens zich eene plaats moeten inruimen. Wat daarbij van de onafhankelijk-
heid der Vereenigde Nederlanden zou worden, laat zich gemakkelijk nagaan: wist
jAGOBüs de afvallige Provinciën, in welke male dan ook, lot gehoorzaamheid
OlW^ Spanje
terug te brengen, hij kon te eerder verwachten, dat door Spanjcs invloed bij den Kei-
zer zijnen schoonzoon de
Palis zou teruggegeven worden. Werkelijk waren bij 's Ko-
nings voorstellen, betreffende de
Palts aan Spanje gedaan, de Nederlanden mede begre-
pen: »mijn bode," schrijft hij in Julij 1623, aan zijnen zoon en
bugkingiiam Ie Ma-
drid,
»mijn bode brengt u volmacht om Ie handelen over de Palis en Holland,^'' i

Evenwel het vergelijk was nog verre van getroffen te zijn. Oostenrijk zou niet willig
bevonden worden, zelfs niet len verzoeke van
Spanje, om den verjaagden Keurvorst
in zyne erflanden te herstellen. Men had het er op gezel,, de Protestanten van eene
stem in het Keurvorstelijk Collegie te berooven, ten einde verzekerd te zijn, dat nim-
mer een protestant de Keizerlijke Kroon aan het Huis van
Oostenrijk of aan ecnig ander
katholiek Vorstenhuis zou ontrukken. Het Huis van
Oostenrijk, zoo schreef de Keizer Gezindheid des
in dezen tijd met eigen hand aan Don Balthasar zuniga , had sedert maximiliaan geen
heftiger vijanden gehad dan het Keur-paltsische Huis. »Eenmaal," voegde de Keizer
er bij, »heeft de Hollandsche trouweloosheid tegen Koning
filips haren oorsprong uit
de
Palis genomen, en die oproerige onderdanen zal men nooit tot gehoorzaamheid
brengen, indien deze wortel niet wordt uitgeroeid."^ De Keizer was niet volkomen
met de geschiedenis bekend. De Hollandsche »trouweloosheid" had geen anderen wor-
tel dan het geloof, dat in Prins
willem van Oranje en de ingezetenen geweest was.
Doch waar is het, dat de heerschzuchlige Calvinisten in de
Nederlanden steeds met die
van de
Palis in verband stonden: maar deze betrekking had de Prins hoogst ongaarne
gezien, en die geestdrijvers waren ook
zijne heftigste vijanden. Hoe het zij, de Keizer
zou de
Palis niet teruggeven; uit haar lot mochten de »oproerige" Nederlanders zien,
welk lot hun beschoren was, en de »executie" van de Universiteit van
Heidelberg was
het voorspel van hetgeen de Hoogeschool van
Leiden Ie wachten stond.

Derhalve was het raadzaam tegenover Koning jacobus een afwachtende staatkunde
in acht te nemen. De kans moest niet worden afgesneden, dat de Vorst, die nu
bezig was ons te verraden en de kroon te zetten op de staatkunde, welke hij,
gelijk zyne voorgangster, tegenover de Vereenigde Provinciën steeds toegedaan Avas
geweest, dat diezelfde Vorst nog eenmaal onze strijdgenoot zou worden. Trouwens
de gevolgen van het ongelukkig gezantschap van het jaar 1622 moesten geleden
Avorden. In de bewustheid, dat de sommen, door de Oost-Indische Compagnie te be-

2 AITSEIIA, 1, p. 257.

' GüizoT, un pi'ojel de mariage royal.

-ocr page 811-

GSO ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— luien, wederrechleiijk waren afgeperst, en dat er alle grond Leslond om te verwaclilen
(lat de Gezanten, op Nederlandschen bodem teruggekomen, zich wegens geweld liuu
aangedaan zouden beklagen, of de Staten de hun afgedwongen beloften zouden wraken,
had de Koning en zijn Raad onze Gezanten persoonlijk hun krediet en eer lalen ver-
panden, en nu bleven dezen niet in gebreke zich te beijveren, dat de Slaat de aan-
wordt gegane verplichtingen erkende en liet voldoen. Van onze zijde moest de breuk niet
°"'Mi.omen, ten minste zoolang zij niet volstrekt onvermijdelijk en
Frankrijk nog niet vol-
komen bereid was om met ons de wapenen aan Ie gorden. Vandaar dat men alle aan-
leiding lot klachten van de Schotten tegen onze haringvisschers zocht te voorkomen i;
dat een kaperkapitein
jvn Lamberts, tegen welken de Engelschen klachten inbrachten,
in het ongelijk gesteld werd^, en dat men nu ook in de zaak van de walvischvaarders
den Koning zoo veel mogelijk te gemoet kwam, door eene Commissie Ie benoemen met
het erkende doel om Zijne Majesteit ten dien aanzien tevreden te stellen Maar één eisch
was er, dien men den Koning niet toestond. Nog altijd werd voor de havens van
Leith en
Aberdeen door eenige Nederlandsche oorlogschepen de wacht gehouden om op de Duin-
kerksche schepen, die daar met hunnen buit op de onzen behaald eene schuilplaats
vonden, zoodra zy zich verstouten mochten uit Ie zeilen, dadelijk jacht te maken.
Gedurig en nog bij gelegenheid van zijne plichtpleging na den ontdekten aanslag tegen
den Prins, wendde.
ga.rl,eto5n zich tot de Stalen met het verzoek, dat zij die schepen
terugroepen en 's Konings havens openen zouden. Hoe beleefder het verzoek werd in-
gericht, hoe liefelijker het met vergoelijking van de behandeling, die onze Gezanten
hadden ondervonden, wei'd ingekleed, des te meer bleek, dat de Koning er om
Spanjcs
wil grooten prijs op stelde, het zich ingewilligd te zien. Hij wenschte niets liever, dan
dat
Spanje gelooven mocht, dat de Nederlanders zich uil ontzag voor hem van vijande-
lijkheden onthielden. Toen Kapitein L
ambert Hendriks in dezen lijd op de reede van
Wight een vijandelijk schip had buitgemaakt, toonde jacoeus zich deswegens uiterst
vertoornd; hij bedreigde dien vlootvoogd met zyne wraak, en beklaagde zich, dat de
Staten zoo iets toelieten in een lijd, »dat hij zijnen zoon in
Spanje had" ^ Maar de
onzen konden hunne oorlogschepen A'an de genoemde havens niet terugroepen: immers
zou die inschikkelijkheid een blijk geweest zijn van zoodanige verslapping in de oorlog-
^ zuchtige maatregelen, die men tegen den vijand genomen had, dat de meening ver-

sterkt zou zijn geworden, welke der Nederlandsche Regering geneigdheid lot bestand
toeschreef. Dus verontschuldigden dè Staten met de pen van
sommelsdijk eenen maal·'

1 Resol StaL-Gen. 27 April, 1623.

2 Rcsol. Stat.-Gen. 1, 12, 26 Nov.; 13, 23 Dec., 1622.; 5, 10, 12, 17, 20 Jan.; 14, 26
Febr. 1623. 3 ßeso/.
StaL-Gen. 28 Maart; 6 Mei, 1623. "^Resol. StaL-Gen. 15 Mei, 1623.

I

-ocr page 812-

1631-.

1625.

DES VADERLANDS. 809

CSBS=S99=B=9S!SBS9BSaBB^SSSBSBSS99eBBS9SSBB9^^

regel, waarbij zij, zeiden zij, zicli geenerlei reclit tegen den Koning aanmatigden,
maar alleenlijk wilden verhoeden, dat hun vijand in de havens van Zijne Majesteit
eene veiligheid vond, die hij, door onze scheepsmacht bedreigd, in zijne eigene
havens niet vinden kon l.

Inderdaad, men wilde van onze zijde geen voet geven aan de meening, alsof men
gezind was het oor aan eenig voorstel van bestand te leenen. Van 's vijands kant werd
Pogingen vaa
in dezen lijd weder eene gelegenheid aangeboden om deswegens in onderhandeling te om^ïe^'^Bestand
treden. Ten minste geeft
van dek Capellen in zijne Gedenksc/mfieu, op de maand*® vernieuwen.
Maart, 1625 het volgende bericht: »De Heer, van peteesom (de naam van een
aanzienlijk geslacht in de Zuidelyke Nederlanden) is in
den IJaag geweest met aan-
bieding van bestand. Zulks is geheim gehouden (werkelijk leest men daarvan niets
in de Resolutiën der Staten-Generaal of der Stalen van
Holland), en hij is weder ver-
trokken, Sommigen zeiden, dat de Prins van
Oranje hem ten antwoord had gegeven,
dat hij eerst verklaring zou brengen, of de Koning de artikelen van Bestand, voor dezen
toegestaan, wilde behouden hebben, zoo als zij zijn. Daarop is door die van
Holland^
bij monde van hunnen Advokaat duik., aan de Generaliteit eene propositie gedaan, om
den nood van hunne Provincie in het licht te stellen en Ie bewijzen, dat zij de lasten
niet wel langer zouden kunnen dragen. Voorts sloegen zij voor, of het niet raadzaam
zijn zou in eene handeling van bestand te treden en een ambassade naar
Frankrijk te
zenden, waartoe Prins
Hendrik hun de geschikte persoon voorkwam." Dit bericht zou
doen denken, dat de Staten van
Holland, de onmogelijkheid inziende om den oorlog
alleen met eigen middelen langer vol te houden, ernstig op bestand bedacht waren.
Zoo veel blijkt, dat de Prins den afgevaaidigde nader gehoord wilde hebben. Werkelijk
kwam
petersom in het begin van April terug, en wel, zegt van der Capellen voor
de derde maal. Maar de laatste woorden van het zoo even medegedeelde bericht van
van
der capellen
wettigen het gevoelen, dat het bij die mededeeling van duik vooral te doen
was om het besluit door te drijven, dat er een gezantschap naar
Frankrijk zou vertrekken,
hetwelk aan deze Mogendheid zou moeten verklaren, dat de Staten zonder hare kracht-
dadige hulp tot het treffen van een verdrag met den vijand zouden moeten overgaan.
Die klacht over de uitputting van
Holland was dus minder een drangreden om de Ne-
derlanders te brengen lot het slaken van den strijd, dan om de Franschen Ie feewegen
tot het mede aanvangen van den oorlog. Hiermede is in overeenstemming, dat wij de
Gedeputeerden van
Dordrecht^ den Maart (1625), in de Staten der Provincie, het
voorstel hooren doen om de buitengewone zending naar
Frankrijk in dezen bezwaarlij-
ken staat der zaken niet langer te veronachtzamen: zij zou in last moeten hebben,

1 Resol Stat.-Gen. 16 , 21, 23 , 28 Maart; 5, 12, 15 , 27 , 28 , 29 April, 1623. ResoL Holl,
18 Maart, 1623. 2 bl. 165. 3 hl 170.

III Deel. 5 Stuk. 102

-ocr page 813-

810 AiGEUiEENE GESCHIEDENIS

den Koning geluk te wenschen met den binnenlandschen Trede, en hem aan te sporen
tot bestrijding van den Spaanschen invloed in de
Valtellma en tol vernieuwing van zijne
oude alliantie met onze Republiek. Dit voorstel werd alstoen krachtig door den Raad-
pensionaris ondersteund en met nog duidelijker redenen aangedrongen. Zij die grond
meenden te hebben voor het gevoelen, dat de Prins met die zending niet was inge-
nomen, werden weldra anders ingelicht door de mededeeling, dat Zijne Excellentie,
geraadpleegd, de ambassade noodig en dienstig oordeelde. In de Staten-Generaal hadden
die van
Zeeland, welke zich zeker vooraf van 's Prinsen goedvinden hadden willen ver-
gewissen , de zaak tot nog toe tegengehouden; doch daar de Gedeputeerden van dat
Gewest den ^O®'^®" April verlof gekregen hadden om daartoe mede te werken, zoo
maakte ook de Generaliteit thans voortgang.
Holland had reeds eene lijst opgesteld
van personen, die in aanmerking kwamen om als Gezant benoemd te worden: zy be-
vatte de namen van den Heer
vak noordwijk (wimmenum) , van beveren , de bie en
Doch van der den Pensionaris van Amsterdam, adriaan pauw Zoo bleek men dan nu tot voort-
inen'^op de^"oort- zetting van den oorlog te hebben besloten en alle gedachte aan bestand ter zijde te
oorio"g beXcht^" gezet, ten minste zoo men
Frankrijk daarbij tot bondgenoot hebben kon. Van-

daar dat de Slaten-Generaal van nu aan een krachtiger toon aannamen tegen de Pro-
vinciën, welke hare verplichtingen jegens de Unie niet nakwamen, een verzuim, het-
welk in de onzekerheid van de voortzetting des oorlogs een zweem van verschooning
kon vinden. Bepaaldelijk haperde de opbrengst van
Friesland. De geschillen tusschen
de Leden dezer Provincie, die de betttling der geconsenteerde gelden vertraagden, wenschte
de Generaliteit aan hare uitspraak onderworpen te zien; doch slechts twee Leden der
Staten van
Friesland bewilligden daarin. Toen eindelijk een som van drie ton gouds
was toegestaan en te
Amsterdam zou opgenomen worden, kon de Provincie op eigen
krediet geen geld krijgen. De Friesche Heren zouden zeiven geld moeten schieten;
doch hiertoe kwamen zij niet. Dus schreven de Staten-Generaal, in het midden van
April, aan de Staten van
Friesland, dat zy niet begrijpen konden, hoe zoo vele ernstige
brieven en de hooge nood des Lands Hun Edel Mögenden niet hadden kunnen bewegen
eenige penningen, hetzij veel of weinig, over te zenden. Ook de onwil om hunne ge-
schillen aan de Generaliteit te onderwerpen, was een teeken, dat zij zich de zaken
der Unie niet aantrokken, terwijl toch, naast
Holland, Friesland bij den ondergang
des Lands, het meest zou verliezen. Daaraan moest een eind komen, en de Generaliteit
had, dus meldde zij, besloten, zonder de toestemming van de andere Leden der Provincie
af te wachten, in de hangende geschillen uitspraak te doen

1631—
1025.

Daar het nu opgevatte voornemen om de oorlog voort te zetten slechts dan met ver-

» Rosol Holl 2, 31 Maart; 1623. UosoL Stat.-Gen. 8, 20 April, 1623.
2
liosoL Stat.-Gen. 4, 11, 20 , 25 , 30 Maart; 14 April, 1623.

-ocr page 814-

lß21 —

1625.

DES VADERLANDS. 811

trouwen kon volvoerd worden, wanneer wij op Frankrijhs krachtdadige hulp konden
rekenen, zoo deed men vooral in dezen tijd al het mogelijke om deze Mogenflheid
tevreden te stellen. Vorderde
lodewuk XIII, dat de schepen, die met een paspoort, Men houdt des-
door hem verleend, en onder zijne 'banier voeren, van het onderzoek van onze oorlog-J^^^Heifd.'*"^'^'^'^^
schepen ontheven, vrij naar de Spaansche havens zouden mogen zeilen, dc Staten ston-
den hem zulks toe. Zoo verijdelden zij zeiven de verordende blokkade der v^an-
delijke havens. Ten einde nu echter de voordeelen van de vaart op
Spanje niet aan
vreeraden alleen te gunnen, kregen ook onze schepen verlof om allerlei artikelen, al
waren zij van Brabantschen oorsprong, in Engelsche en Fransche havens aan te voe-
ren Daarentegen duldde de Koning geenen toevoer van benoodigdheden, die den op-
standelingen in zijn Rijk te stade zouden kunnen komen, en om onze kooplieden de
waarde van zijne vriendschap te doen gevoelen, maakte hij steeds een staatszaak van
de eischen der handelaars van
St. Malo tegen de Nederlandsche Oost-Indische Compag-
nie. Ook hierin bleven de Staten eene minnelijke schikking bevorderen

Frankrijk evenwel kwam van zijne zijde de Republiek in haren wensch naar toe-
nadering te gemoet. De hooghartige bedreigingen, waarmede dc Koning van
Spanje
zijnen zwager lodewuk XIII van alle benioeijing met de, zaken van liali'è meende
af te schrikken, hadden den Koning van
Frankrijk vertoornd, en het verdrag met
Venetië en Savoye had zijn volkomen beslag gekregen Bij hare plannen om in
Italië vijandig tegen Spanje op te treden, moest de Fransche Regering niets zoo
zeer duchten als de welhaast misschien op het innigst vereenigde macht van
Spanje
en Engeland met de Nederlanden versterkt te zien. Daarom wilde zij de onderwer-
ping dezer Landen aan de voorwaarden, die de vijand hun verleenen zou, voorkomen,
en om de oorlog gaande te houden, had zij gaarne eene geldelijke opoilering
over.
Jeanmtt, schreef la.ngerak, den April, had vóór zijnen dood den Koning
het bondgenootschap met de Vereenigde Provinciën aanbevolen, en dc Koningin-Moeder,
de moeijelijkheid ziende om de penningen, aan de Nederlanders beloofd, te bekomen,
verklaarde dat zij liever hare eigene kleinoodiën en juweelen verpanden zou, dan dat
die zoo noodzakelijke bijdrage ten behoeve der Nederlanders zou moeten achterblijven
Zoo verscheen dan
du maurier, den April, met den uitdrukkelijken last om den

Staten aan te zeggen, dat de Koning, tredende in zijns vaders voetstappen ten opzichte

1 ResoL StaL-Gen. 15 Febr.; 3, 21 Blaart; 15 April, 1623.

2 Resol. Stat.~Gen. 20, 31 Maart; 13 April; 4 Mei, 1623.

»

3 V. D. CAPELLEN, I , ρ. 156-158·

^ Register der brieven, memor. enz. ingekomen uit Frankrijk, 1622—1625, op het Rijksarch.
V. D. CAPELLEK, I, hl. 170, 171.

102*

-ocr page 815-

766 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1625 —

1625.

van zijne genegenheid voor de Republiek, ons uit eigen beweging 600,000 gulden loe-
gesliian had," dadelijk Ie leveren, om nog voor het einde van het jaar door een even
groole som gevolgd te worden Dit was niets minders dan de aankondiging der her-
vatting van de staatkunde van
Hendrik IV. Maar nog kon Frankrijk de oprechtheid
der bedoelingen onzer Bewindslieden niet vertrouwen. Steeds, meende men, hinkte de
Prins op twee gedachten en waren de Contraremonstranten met hart en hand den steeds
woelzieken· Hugenoten van
Rochelle toegedaan. En zoo lang men de Staten niet vol-
komen vertrouwde, hield men de gelegenheid om zich met
Spanje te verstaan, nog
open. Geen wonder, dat
langerak nog vóór het einde derzelfde maand in een schrijven
aan de Staten klaagde, dat de uitkering van de 600,000 gulden nog groote zwarighe-
den ontmoette, en wel, vooreerst, omdat men in
Frankrijk geloofde, dat men te

Gravenhage bedacht was op de vernieuwing van het Bestand met Spanje: immers
verzekerden de Spaansche Gezanten, dat er een wapenstilstand tusschen hunnen Vorst en
de Staten-Generaal getroffen of ten minste heimelijk van weerszijde beloofd was en
ten tweede, omdat wij geene genoegzame voldoening gaven aan de kooplieden van
St.
Malo.
— Er was alles aan gelegen, Frankrijk behoorlijk in te lichten ten aanzien van
de bedoeling der staatslieden, die, steunend op de Avezenlijke nationale kracht en wil,
in dezen tijd den meestcn invloed hadden. Met dat doel besloten de Staten, hunnen
Gezant op die twee punten »de eigenlijke waarheid tot inlichting van den Koning
mede te deelen," en op nieuw hielden zij zich in overleg met den Prins met de zaak
der buitengewone zending naar
Frankrijk bezig ^.

Niet alleen bij de Fransche Regering bestond de meening, dat de Staten geneigd
waren voorwaarden aan te nemen; maar in gansch
Europa beschouwde men op (.lit
tijdstip den strijd tusschen de Nederlandsche Republiek en
Spanje als ten voordeele
dezer laatste Mogendheid nagenoeg beslist. Immers, kwam de vereeniging tusschen
Engeland en Spanje lot stand, dan was het nog slechts de vraag, wie van deze beide
Mogendheden de
Nederlanden zou aanvaarden: in allen gevalle zouden deze twee
onderhandelende partijen elkander omtrent de
Nederlanden, zonder hen te hooren, ver-
staan. Hierop was de Keizer verdacht. Hij begreep, dat
Spanje zich te ver met Enge-
land
inliet, en duchtte de gevolgen van een bondgenootschap, dat tot eene schroomelijke
vermeerdering van de macht van deze laatste Mogendheid kon leiden. Waren de Vereenigde
Provinciën een wisse buit, en was het alleen nog maar ongewis, wien die buit ten deel
zou vallen, zoo zou hij, de Keizer, eene poging doen om ook zijne aanspraak te doen
gelden: of had hij geene rechten, op het aloude verband van de
Nederlanden tot het
Rijk gegrond? Buitendien, misschien zouden de Vereenigde Provinciën de betrekkelijke

\

2 Het Ilegist. hiervoor, op bl. 811, aangehaald.

1 Resol. Stat.-Gen. 22 Apr. 1623.

i '

3 Resol. Stat.-Gen. 7 Mei, 1623.

-ocr page 816-

DES VADERLANDS. 80;»

zelfstandigheid, welke de Leden des Rijks'genoten, als eene Terkieselijke uitkomst aan- 1621--

nemen, ten einde niet aan Engeland of op nieuw aan Spanje onderlioorig te worden,

en Prins maurits kon zich immers zijnen Vorstenstand niet nader, eervoller of veiliger

dan van de ziide des Keizers gewaarborgd zien. Zulke denkbeelden schijnen ten grond- De Keizei zendt

eenen Gezant her-

slag gelegen te hebben aan het plan des Keizers, in het najaar van 1625 uitgevoerd, waarts.
om eenen Gezant herwaarts Ie zenden. — Zoo breidde, intusschen, de volgens de taal
der Calvinisten in 1619 gekortwiekte keizerlijke arend de vleugelen weder uii. Zoo ver
was het gekomen met die Staten, welke zich met Keizer
karel hadden vergeleken,
ja, werkelijk een soort van vrij erkende keizersmacht in een gedeelte van
Duilschland
hadden uitgeoefend. Dat scheen er weder geworden te zijn van dat Holland, welks
gansche geschiedenis gestrekt had om het van den moederschoot des Roomschen Rijks
los te maken en lot een onafhankelijk gebied te vormen, waar de vrijheid der wereld
een onverwinbare toevlucht zou vinden! Gelukkig echter was de moed en de kracht nie.t
in die male uitgeput, dat men den Keizer in het minst gehoor zou gegeven hebben.
Was de groote Prins vermoeid en moedeloos, de kooplieden, het volk, geloofden nog
aan het recht en de mogelijkheid om, allen vyanden ten trots, zelfstandig te blijven
beslaan. Dat zou de Keizerlijke afgevaardigde ervaren.

Den September (1625) kregen de Staten-Generaal van hunne Gecommitteerden

te Arnhem bericht, dat zekere prelaat jgan baptista gramaye, primaat van Afrika,
een geboren Nederlander van een bekend geslacht, door den Keizer gezonden, te
Wezel was aangekomen met het doel om herwaarts over te komen ten einde Hun
Hoog Mögenden en zijne Excellentie te spreken. Hoezeer de Prins, toen in die streken
te velde, reeds order gegeven had, dat men hem de
Waal af naar Holland zou laten
gaan, gelastten de Staten, hem te
Wezel, of zoo hij reeds van daar vertrokken 'was,
te
Arnhem te laten weten, dat het niemand geoorloofd was, door »vijanden sleden"
hier te lande te komen. Dus zou hij, voordat hem vergunning verleend werd om
verder te reizen. Hun Hoog Mögenden eerst kennis moeten geven van den inhoud
zijner commissie. Hoe weinig de Staten met zijne komst waren ingenomen, en hoe
zeer zij de zaak wantrouwden, bleek ook hieruit, dat zij lieten zorgen, dat de kei-
zerlijke afgevaardigde niet met iemand »lot ondienst des Lands" in gesprek kwam.
Ook de Stalen van
Holland schreven naar Dordrecht, Gorinchem en Woerden, dal
men hem, zoo hij soms reeds zoo ver gekomen was, zou ophouden en hem zijne
commissie afvragen. Dit deden zij, schoon zij reeds vernomen hadden, dat de Prins
van oordeel was, dat men hem beleefd moest bejegenen. Ja, volgens den Prins moest
men hem den titel van
Excellentie geven, die echter slechts aan Ambassadeurs toe-
kwam, van volkomen regelmatige geloofsbrieven voorzien. De geheele houding van
den Prins in deze zaak gaf veel opspraak, daar men in de komst van dien commissaris
eene poging zag om het Land tot verdrag met den vijand te brengen.

-ocr page 817-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— In weerwil van die voorzorgen kwam (ie prelaat in den avond van den 26®"^®" te
scheep te
Dordrecht aan. Hier toefde hij wel een t^d lang, doch zijne papieren werden
hem eerst te
Gravenhage afgevraagd, waar liij den 's avonds laat aankwam. In

de vergadering van den volgenden dag besloten de Slaten-Generaal hem zoo spoedig
mogelijk zyn afscheid te geven. De Agent
valkenburg ging hem op hunnen last
dadelijk spreken, en gaf hem te kennen, dat, zoo hij Hun Hoog Mögenden iets voor
te dragen had, zij gereed waren om hem onverwijld te hooren. Zijn antwoord was,
dat hij geen gehoor verzocht, omdat hij niet wist of er soms iets in zijn geloofsbrief
vervat was, dat Hun Hoog Mögenden niet zou aanstaan. Derhalve had hij beter geacht,
een memorie te stellen, opdat zij, daarvan kennis genomen hebbende, zouden bepalen,
of zij hem gehoor verleenen, of wel door Gecommitteerden met hem handelen wilden.
In die memorie werd medegedeeld, dat de Keizer de Staten toesprak als
onze en des
Heiligen Rijks getrouwe^ beminde,
en verklaard, dat hij, gä'amaye, niets zou te berde
brengen, wat »den slaat, praeëminentie of vrijheid" dezer Provinciën te kort zou
Ziju geloofsbrief, kunnen doen. Voorts ging daarbij een afschrift van zijnen geloofsbrief. Dit stuk hield
in, dal de Keizer, sedert hij het bewind aanvaard had, zich had be^verd, de rechten
des Ryks zoo veel mogelijk te handhaven en het verlorene terug te erlangen, met
name de verschillende Rljksleenen, door de ongelegenheid der tijden, deels opzettelijk
deels onbewust, van het Rijk afgescheiden en in vreemde handen geraakt. Deswegens
was GRAMAYE gczonden om in den
ßourgondischen en den Belgischen Kreis naar de
rechten en praecminenties van het Rijk onderzoek te doen. Hij moest zien, of er ook
een Rijkskamergericht te
Keulen of te AJmi kon worden opgericht; alles in overleg met
den Koning van
Spanje en de Staten der Vereenigde Provinciën, alsmede met de Ma-
gistraal van
Keulen en Aken, de Rijksvorsten, de Keurvorsten van Trier en van Keulen ,
de Aartsbisschoppen van Kamerijk en Utrecht, en andere mindere Nederlandsche Kerk-
voogden, waaronder de abdis van
Rijnsburg uildrukkelijk genoemd werd. Al wie tot
dusverre verzuimd hadden de investituur te vernieuwen of de Rijksrechten hadden ver-
onachtzaamd, moest hij zorgen dat zich weder aan den »keizerlijken arend" en aan den
Keizer als opperleenheer onderwierpen. Bepaaldelijk was de vrijheid van den handel
der Rijkssteden geschonden, en werden de
keizerlijke heden in het Guliksche en Kleef-
sche en in de Vereenigde Provinciën sints lang verzuimd. Van deze moest de afgevaar-
digde bewerken dat de Geestelijkheid weder het vruchtgebruik verkreeg. — Dit sluk,
waarbij de Keizer niets erkende van hetgeen sedert eene halve eeuw in de Noorde-
lijke Provinciën, ja, sedert
kauel V in al de Nederlanden was voorgevallen, achtten
de Staten in tegenspraak met
gramayes betuiging, dat hij niets zou te berde brengen,
in strijd met hun soeverein recht, en met den titel, hun door den Keizer gegeven,
meenden zy dat Zijne Majesteit hen als zijne onderdanen aansprak. Dus besloten
?ij, den Keizerlijken Commissaris door de Heren
gogh, koordwijk en joacïïoh,

-ocr page 818-

OES VADERLANDS. 8Γ>0

allen vertrouwden van den Prins, le lalen welen, dal zij noch gehoor verleenen
noch in onderhandeling treden konden met iemand, die Hun Hoog Mögenden den
hun toekomenden lilel niet gaf. Eerst wanneer hij dit deed, zouden zij in overweging
nemen, of zij hem in hunne vergadering zouden hooren, of wel gecommitteerden benoe-
men om met hem te handelen. Op deze mededeeling antwoordde
grama^ye, dal hij
niet gedacht had, dat het opschrift van den geloofsbrief hun onaangenaam zou geweest
zijn, omdat de Keizer in gelijken vorm schreef aan de Zwitsersche Cantons. Voorts
verklaarde hij, dat hij den geloofsbrief wel terug wilde houden, en alleen zekere pun-
ten , door hem 'op schrift gesteld, wilde overleveren. Met deze boodschap keerden de drie
gecommitteerden terug. De Staten, benieuwd wat die punten behelzen zouden, lieten
ze hem door den Agent
valkekeurg afvragen. De Prelaat gaf ze hem in handen, en
zeide nog, dal hij den Keizer schrijven zou en legen zijne terugkomst van eenen uit-
stap naar
Hamburg, dien hij voor had, een geloofsbrief mei een opschrift, beter naar
den zin van Hun Hoog Mögenden, zou ontvangen hebben. — De stukken waren vijf in
Zijuc voorstellen,
getal. Het eerste betrof de terugbrenging van eenige Rijksleenen. Hel was zeer be-
scheiden gesteld: de Keizer bedoelde niets tegen het rechtsgebied en de gerechtigheid
van de Stalen: slechts betrof de commissie leenen van bijzondere personen of ligcha-
men, die door den inlandschen oorlog, buiten kennis, zoo men meende, van den Koning
en van de Staten, aan het Rijk onttrokken Avaren. Voorts wenschle hij, dal de Prinsen,
prelaten en Kapittelen, wien leengoederen toekwamen, in deze Provinciën gelegen,
in hel heffen van deze hunne goederen geene zwarigheid mochten ondervinden, gelijk
wederkerig hel recht van ingezetenen dezer Provinciën ten aanzien hunner leengoede-
ren, in het Rijk gelegen, zou erkend worden. — Deze voorslag', hoe bescheiden ook
ingekleed, druiste lijnrecht in legen de soevereiniteit der Staten, die zich binnen hun
gebied als opperleenheren beschouwden, en zich, bij voorbeeld, om hel beroep der
IJselssleden op haar Rijksmunlsrechl evenmin bekreunden, als om de verloogea der
Heren van Batenburg, die onmiddellijk Viiii den Keizer beweerden af le hangen l. — Hel
tweede punt betrof den loskoop der gevangenen. Daarbij bood de Keizer aan, de zorg
op zich te nemen voor de Nederlanders, die bij de Muzelmannen en de Spanjaarden in
gevangenschap geraakten, en verzocht Zijne Majesteit, dal de Stalen hunnen Gezant Ic
Consianiinopel zouden gelasten, wederkerig voor de loslaling van Duitsche gevangenen
te zorgen. — Van dit voorstel was de strekking, dat wij in onze betrekking met de
ongeloovigen den Keizer weder als beschermheer zouden erkennen. Doch hel verzoek
om de lusschenkomst van den Nederlander
haga ten behoeve der Duilschers verried
duidelijk genoeg, hoe de Keizer begreep, dat zijne onderdanen op dal gebied veeleer

1631—
lö2ö.

^ MAxiMiLUAN VAN BATEKBüRG bekwam no{j in 1628 een bevelschrift van den Keizer ter handha-
ving van zijn recht om munt te slaan. Zie
Vaderl. Museum v. Prof. c. λ. seruuke , IV, hl. 298.

-ocr page 819-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621—. (Ier Stalen bescherming, dan de Nederlanders 's Keizers bescherming noodig hadden. —
Het derde punt raakte het herstel van de handelsvrijheid der Hansesteden, Ook dit
strekte om ons den Keizer weder als beschermer te doen erkennen, ja, aangezien ook
Nederlandsche sleden lot de Hanse behoord hadden, 's Keizers bescherming voor ons
zeiven te doen aannemen op een gebied, waar wij, ten spijt van zyn gezag, de zaak
der vrijheid voor anderen en voor ons zeiven hadden welen te handhaven. — Het
vierde punt handelde ovér de herstelling van het Hof te
Aken, als rechtbank van ap-
pel voor
Gulik, Kleef en eenige Nederlandsche steden. — Zoo zouden de Staten ook
de hoogste rechtsmacht over hunne ingezetenen aan een vreemde Mogendheid hebben
moeten afslaan! — Het vijfde punt, eindelijk, gewaagde van het recht der
eerste be-
den tot collaties en beneficiën,
die den Keizer in Deventer, Nijmegen en Utrecht on-
wedersprekelijk toekwamen. — Al die punten vergden derhalve eigenlijk een volslagen
aftreding van de Staten: zij getuigden, eensdeels, van het vernieuwde onbepaalde ver-
trouwen der Roomsche keizerlijke en kerkelijke macht; anderdeels, van den waan,
waarin men verkeerde, dat de Nederlanders, ontmoedigd en uitgeput, ten einde het her-
stel van het Spaansche of het opleggen van eenig ander buitenlandsch juk te ontgaan,
zich de bescherming des Keizers zouden laten welgevallen, onder den schoonen schyn
eener erkentenis van onvervreemde rechten. Werkelijk gaf
gramaye bij de overhan-
' 'hging der vijf punten mondeling te kennen, dat de Keizer zijne dienst aanbood om

Hoe de Staten den viede in het Rijk en in de Nederlanden te bevestigen. — Na de stukken onder-
nemeT'^'"^'^ zocht te hebben, lieten de Staten ze reeds den volgenden dag door den Agent
val-
kenburg
den prelaat terugbrengen met het bescheid, dat zij in eene beraadslaging over
die punlen niet konden treden zonder zich tegen de soevereiniteit dezer Landen te
\ergrypen, zoolang hij geen behoorlyken en aannemelijken geloofsbrief toonde. Dus
sneed men nog niet alle onderhandeling af, maar liet den afgevaardigde in de mee-
ning, dat men hem, als de Keizer den Staten den door hen gevorderden titel gaf,
nader zou willen hooren. Tegelijk bood men hem een paspoort aan in geval hij het
Land wilde verlaten. Dit aanbod nam hij aan, en hij vertrok. Toen de Prins de hem
toegezonden voorstellen van
gramaye gezien had, moest hij begrijpen, dat hunne strek-
king niet te vergoelijken was, en hij liet welen, dat hij het noodig achtte hem met
een goed voorwendsel ten spoedigste zijn afscheid te gevjen. In het begin van de vol-
gende maand November zond
gramaye uit Amsterdam den Agent valkenburg eenen^
brief, overgebracht door zijnen hofmeester en geneesheer. Hij was, betuigde hij in dat
schrijven, bedroefd, dat hij te leur gesteld >Yas in de hoop om in voldoening aan eenen
last, hem door den Keizer opgedragen, zijn Vaderland eene dienst te doen. Evenwel,
na de vergadering der Hansesteden bijgewoond te hebben, dacht hij herwaarts weder te
keren. Intusschen zond hij iemand om over de zaak der arme slaven te handelen.
Verlangden Hun Hoog Mögenden, dat hij daartoe zelf te
Rijswijk kwam, dan zou hij

-ocr page 820-

DES VADERLANDS. 817

zich dadelyk daarheen begeven. — Blijkbaar was dit eene niemve poging om onder-
handelingen aan te knopen. De Stalen droegen
valkenburg de taak op om hem te
antwoorden, dat hunne onderdanenmeer dan eenige andere natie, wisten wat hel te
zeggen had, slaaf bij de Turken te zijn. Zij zeiven hadden geene middelen onbeproefd
noch kosten onaangewend gelaten om de hunnen van die ellende te vrijwaren, en er
niets beter op geweien, dan een verdrag met de Turken te sluiten. Tegen dit verdrag
nu iets te doen, kon van hen niet gevergd worden: » om anderen Ie helpen zouden wij
daardoor ons zeiven onlhelpen." Alzoo vonden zy het niet geraden, aan
gramayes
verzoek gehoor te geven, zich ergens mede in Ie laten of deswegens met iemand in
onderhandeling te treden. — Dus werd de afgezant op nieuw afgewezen, en verder
heeft hij niets van zich laten hooren. Hij had bespeurd, dat hier voor het oogenblik
niets was uit te richten, en in het volgende jaar bij de veranderde houding van
En-
geland
viel er aan de verwezenlijking van zulke ontwerpen niet meer te denken. —
De Stalen deden mededeeling van het voorgevallene aan de Gezanten van
Frankrijk en
Engeland, den Resident van Venetië, den Koning van Bohemen en den Maarschalk
de ciiaTiLLON. Echter zagen zij zich liefst van het verleenen van kopij der stukken
vei'schoond i.

Maar zoolang de huwelijksonderhandeling tusschen Spanje en Engeland nog gunstig
stond, kon
Oostenrijk zich nog alles beloven. Immers, was het blijkbaar, dat Frank-
rijk Spanje
in Italië ging bestrijden, met den Keizer scheen die Mogendheid vriend-
schap te willen onderhouden. Verre van alsnog de Protestanten in
Duitschland te stij-
ven, verleende de Fransche Regering den nieuwen Keurvorst van de
Palts, maximi-
LiAAN van Beijeren, hare ondersteuning; ja, de onderhandeling, door haar met Graaf
mansfeld aangeknoopt en strekkende om zijne troepen naar het Zuiden te laten over-
komen, kon als eene dienst worden uitgelegd, aan de Katholieken in
Duitschland be-
wezen, die op deze wijze van eenen bandeloozen hoop krijgsvolk, welke den toegang

tot de Nederlandsche grenzen verhinderde, verlost zouden raken. Oost-Friesland zuchile mansfet.d

blijft Oost-Fries·

steeds onder den druk, welken in die tijden het verblijf van een leger met zijn ver-tot overlast.

warden nasleep van vrouwen, kinderen en allerlei geboefte medebracht. Graaf enno,

zoo ver was het met hem gekomen, zag jlhans in de omstandigheid, dal enkele punten

van zijn Graafschap, te weten Embden en Lieroord, door de Nederlandsche troepen,

wier aftocht hij vroeger gevorderd had, bezet waren, nog eene uilkomst en een waar-

105

» Resol. Stat.-Gen. 24, 27, 29, 30 Sept.; 1, 2 Oct.j 7 Nov., 1623. ResoL-IIoll. 27, 30Sept.,
1623.
aitsema, I, p. 21f^—222. wassenaer, VI, f. 31, 143—144. Deze laatste schrijver is zeer
slecht van de geheele zaak onderricht, en zijn verhaal geeft ons een denkbeeld van hetjjeen de
Staatsleden van het Toorgevallene onder de gemeente uitgestrooid hebben: het krenkendsle lieten
zij voor haar verborgen.

III Deel. δ Stuk.

-ocr page 821-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Ijorg, daar zij de benden van mansfeld buitensloten. Van de Slaten-Generaal kon hij

1 () ^ D ·

later nog genade hopen; maar van mansfeld was voor hem niets goeds te verwachten.
Deze hield hem gevangen en buiten toegang op zijn eigen slot, en verklaarde, dal,
al trok hij af, hij toch de kasteelen en vaste punten, die hy bezet had, niet wilde
ruimen i. De gemeenschappelijke nood bracht, ten minste voor een tijd, toenadering
tusschen den Graaf en zijne onderdanen te weeg: zij sloegen de handen in een, om
van de ellende verlost te worden.
Mansfeld vorderde geld van de Oost-Friezen, bewe-
rende, dat hij anders niet kon aftrekken, en om dat te bekomen ontbrak het hun aan
krediet. Derhalve werden de Staten-Generaal door hen aangesproken, en eindelijk ston-
den dezen in Julij (1625) toe, dat door hunnen Ontvanger-generaal de som van drie
ton gouds ten behoeve en ten laste van
Oost-Friesland zou worden opgenomen, om
aan
mansfeld na zijnen aftocht ter hand te worden gesteld, onder verplichting dat hg
de helft dier som aan
lodewijk de geer voor geleverde wapenen en geschut zou betalen

Doch nog zoo spoedig zou men van mansfeld niet verlost worden. De drie verbon-
dene Mogendheden,
Frankrijk^ Venetië en Savoye, draalden, en gebruikten hem tot
geenerlei bepaalde onderneming. Toen nu de ingezetenen van
Emhden zich in hunne
hoop bedrogen zagen, dat de overgang van
mansfeld in hare dienst tot minder
behoeftigheid en meer orde in zijn leger, ja, lot zijnen spoedigen aftocht zou
leiden, werden zij uiterst verbitterd. Er %yas te veel van den Nederlandschen bur-
ger in hen, dan dat zij zich en hunne buitenbezittingen door benden, die alle
welvaart verwoestten en alle zedelykheid vertraden, langer ongestraft bedreigd wil-
den zien. Het kwam tusschen hen en de Mansfeldsche soldaten in den omtrek tot
vyandelijkheden. En hierin hadden zij den Nederlandschen Commandant met zijn gar-
nizoen lot medestander Dus deed zich het geval voor, dat de Nederlanders het leger
van MANSFELD levcns ondersteunden en met geweld in bedwang hielden. En dit was
gansch natuurlijk. Immers, hoe kon men, zonder het vertrouwen der Embdenaars
geheel te verbeuren, hen beletten zich op hunne belagers te wreken? Gaven wij de
verdediging der belangen van de Stad en het Landschap op, het zou slechts ten voor-
deel van den Koning van
Denemarken strekken, die den Oost-Friezen zgne bescherming
aanbood. Namen zij dit aanbod aan, dan gingen zij metéén nagenoeg lot onze tegen-
partij over, daar
ghristiaans yver tegen eene den Keizer vyandige legermacht den
lossen band tusschen hem en
Ferdinand niet anders dan naauwer toehalen kon. Boven-
dien,
Groningen en Friesland waren vast besloten dien wilden troep buiten hun

> Resol. Stat,-Gen. 13 Maart; 7 April, 1623.

2 AiTSEMA, I p. 225. Resol. Stat.~Gen. 25 Maart; 27 April; 4, 6, 7 Mei, 1623.

3 Resol Stat.-Gen. 1, 5, 6, 7 Junij, 1623.

-ocr page 822-

DES VADERLANDS. 819

grondgebied te houden, en hoe kon men dan by de naburen wraken, wat men zelf 1631—
Tan zins was niet te dulden? Van den anderen kant echter moest men schroomen, door
MAwsFELD ten gevalle van die van
Emhden te tuchtigen, een wapen te breken, dal legen
den Keizer dienst kon doen, en
Frankrijk en zijne bondgenoolen, in wier dienst hij
was, ongenoegen te geven.

Maar de toestand zou nog ingewikkelder worden, wanneer tilly deze oorden zou
naderen. Dit geschiedde ten gevolge van den mislukten tocht van Hertog cnRiSTiA.A.N
lifislukte tocht
van Bnmswijk. Op dezen Vorst waren de oogen van hen gevestigd, die nog aan de Β^Ξ^ί^
mogelykheid van het herstel van de vervallen zaken der Gereformeerden in
Ouilschland
geloofden, en hy Λvilde dat vertrouwen niet beschamen. Zijn oom, de Koning van
Denemarken^ en de Keurvorst van Saksen zochten zyne verzoening met den Keizer te
bewerken; maar hij bleef standvastig. De houding van
Frankrijk in het vooijaar van
1625 moest hem aanmoedigen om weder aanvallenderwijze te werk te gaan, In dezen
tijd, namelijk, kwamen zich vier regimenten Franschen, onder den Generaal
montereau,
met Nederlandsche schepen afgehaald, bij de troepen van mansfeld voegen als ware
het om het ledig aan te vullen, dat de soldalen van Vorst
christiaan, zoo zy Duilsch-
land
introkken, in Oost-Friesland zouden veroorzaken. Bovendien werd hij aangespoord
door den Landgraaf van
Hessen, die misnoegd was omdat de Keizer tegen zijne belofte
zijn land niet van den overlast zijner troepen verschoonde Maar vooral zag
guristiaan
zich door de Stalen aangemoedigd met hun krediet tol aankoop van wapenen en geschut,
ja met kurassiers en karabiniers, artilleristen, ingenieurs, en bootsvolk om bij hel over-
schepen over de rivieren dienst te doen

Zoo loog hij dan in het begin van Julij op aan het hoofd van een goed toegerust
leger van
16,000 man voet- en öOOO man paardevolk, aangevoerd door verscheidene
aanzienlijke Heren, den Hertog van
saksen-weimar, den Graaf uerman otto van
stirum-bronkhorst
, den Graaf van tiiurn, den Baron dodo van kniphuizen en ande-
ren.
Tilly zag zich ten taak gesteld, deze macht in hel oog te houden. Hij trok
haar uil de
Welterau, waar hij overwinterd had, tegemoet naar Hersfeld in Fulda, en
van daar naar
Eschwege in Nederhessen. Hier gelegerd, verwittigde hij Hertog frederik
ULRICH, Hertog van Brunswijk, dat hij last had, zijnen broeder binnen den Nedersak-
sischen-Kreis te vervolgen.
Frederik ulrigii dreigde, dat de Vorsten van dezen Kreis,
met den Koning van
Denemarken aan het hoofd, zich daartegen zouden verzeilen;
doch het mistrouwen en het gebrek aan eensgezindheid onder de Leden van den Kreis
bracht te weeg, dat
tilly niels behoefde te ontzien. Terwijl zijn krijgsvolk langs de
Werra, en dat van Vorst christiaan bij Nordheim (in hel Stift Hildesheim) gelegerd

ï Resol Stat.-Gen. 22 , 24 , 29 Mei; 19 Junij; 3 Julij, 1623. ^ v. d. capell. I, p. 180.
a
Resol Stat.-Gen. 10, 15, 20, 24 Mei; 1, 5, 10, 16 Junij, 1623.

103*

-ocr page 823-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— avas, lokle deze het regiment ruiters van den Hertog van Saksen-Lauenburg den

Juny in eene hinderlaag, en versloeg het in den omtrek van Göttingen. Met ophef'
werd van dit voordeel aan
biansfeld en door dezen aan de Staten-Generaal bericht ge-
geven 1; maar het belette
tilly niet een voorwaartsche beweging uit te voeren. Van
nu aan was Vorst
ciiristiaaw , wiens macht, ahnede door slechte betaling, veel van hare ;
degeiykheid had verloren, een voorwerp van wantrouwen, zelfs voor hen, die zijne i
bondgenooten heetten. De Leden van den Nedersaksischen Kreis, te
Luneburg verga-^
derd, lieten hem met bedreiging weten, dat hij zich verwijderen moest, en de Prins
van
Ormije, hoezeer hy vosbergen te Luneburg voor hem liet pleiten, gaf hem den
raad deze Landen niet met zijn leger te naderen Doch hij wist geen beter partij te
kiezen dan zich weder naar
Oost-Friesland te begeven en zich met mansfeld te ver-
eenigen, om den volgenden winter, zoo hoopte hij, op kosten der Staten te leven. Bij
ongunst der Hoofden van den Nedersaksischen Kreis stond geen andere weg hem daar-
toe open, dan langs de Lippe door het Munstersche. Zoo zou hij te
Rees of te
Emmerik den Rijn overgetrokken, langs onze grenzen noordwaarts kunnen komen.
Reeds was men van onze zijde geneigd ten zijnen behoeve een schipbrug derwaarts te
zenden, benevens allerlei mond- en oorlogsbehoeften
Tilly volgde hem van nabij;
dus liet hij om te spoediger voort te komen, een deel van zyne wagens en wat hem
l)elemmerde, te
Sparenberg [hi^ Bielefeld) achter, welk kasteel door den Nederlandschèn
Kapitein
de viry bezet was. Nadat de Heer van Anholt zich met tilly vereenigd had,
begon de achterhoede van Vorst
ciiristiaan, omstreeks het einde van Ju lij, door den
vijand bestookt te worden. Te
Wellen (of Wullen), tusschen Ahaus en Vreden, zag
hij zich den ST^^en dier maand genoodzaakt stand te houden om zich krachtiger te ver-
weren. Alvorens beval hij
rwphuizen zijnen overtocht over eene wetering te dekken; |
Hij wordt bij docli dcze bevelhebber moest wijken voor het vijandelijk geschut. Dus trok tilly's
macht de doorwaadbare wetering spoedig over, en in de nabijlteid van Stadlohn viel er
een gevecht voor, waarbij Vorst
ghristiaan geslagen werd. Zijn vluchtend leger bergde
zich, na een verlies van 5 of 4000 dooden, en 4 of bOOO gevangenen geleden te heb-
ben, op Nederlandsch grondgebied, bij en in de vesting
Breêvoort Tilly zette zijn
voordeel niet op ons grondgebied voort, maar sloeg later den weg in naar
Oost-Fries-
land
Reeds vóór deze volslagen nederlaag hadden de Staten besloten, als Vorst CHRiSTiAATi
aan onze grenzen zou gekomen zijn, zich zyner aan te trekken. Daartoe had men de som
van 500,000 gulden bestemd, voor dit jaar weder door de Provinciën toegestaan tot de

SladloJm gesla-
gen.

i^i'i

> Resol. Stat.-Gen. 22 Julij, 1623. v. d. Capellen, I, ρ. 182, 183.
2
Resol. Stat.-Gen. 31 JuHj, 1623. 3 Rosol. Stat.-Gen. 3, 6 Aug. 1623.

aitsejia, I, bl. 230, 231. v. d. Capellen, I, ρ. 185—190. ^ ν. d. Capellen, L 193.

-ocr page 824-

DES VADERLANDS. 817

lichting der waardgelders, die gemeenlyk, wanneer de soldaten Ie Telde gelrokken 1621—
waren, dezen in de garnizoenen Tervingen, maar thans niet in de wapenen gebracht
zouden worden. Bovendien zou men 500,000 gulden opnemen op de bijdragen uit
Venetië te ontvangen. Er bestond alle reden om, zoo als men het nóemde, die troepen
»aan de hand te houden": immers
tilly zat hun op de hielen, en liet men ze zich
verstrooyen, dan was hel te verwachten, dat de Keizerlyken onze grenzen zouden over-
schrijden. 1 Wy hadden te openlijk en te feitelijk party getrokken voor 's Keizers
tegenpartij, dan dat wij recht zouden gehad hebben ons bevreemd te loonen, zoo de
Keizer ons tuchtigde door zijn leger een lijd lang ten onzen koste te onderhouden.
Maar dil moest met alle macht geweerd worden. Dat door het verblijf van bandeloos
krijgsvolk onze oogsten vernield, onze gemeenten gebrandschat, en bij onze landlieden
alle zedelijke kracht en zelfgevoel uitgeroeid zouden worden, gelijk zulks in
DuUsch-
land
geschiedde, dit moest ten prijze van de grootste opofferingen worden verhoed. Als
met een ondoordringbaren muur moest het land tegen dat gevaar omringd worden: hier
moest een oord blijven bestaan, waar de waarde der menschheid niet onder wanorde,
wreedheid en ontucht te gronde ging. Daarom was men er thans zelfs op bedacht om
MANSFELDS soldaten bijeen en nabij onze grenzen te houden en te verhoeden, dat hij,
door
Frankrijk en Venetië verlaten, zijn leger mocht laten verloopen of, nog erger, in
Keizerlijke dienst overgaan: want gedurig werd hy aangezocht om de andere partij te
kiezen, en de Graaf van
Oldenburg was de persoon, door wien hem diergelijke voor-
stellingen gedaan werden

Toen dus het overschot van Vorst christiaans leger te Breêvoort was aangekomen, overschot
zorgden de derwaarts gezonden Gecommitteerden van de Staten, van essen, nookdwijk ^^^^

en HAERSOLTE, dat het niet geheel verliep, en op het bericht, dat al de voorraad, dien '^oeri verzorgd,
Breêvoort opleverde, oogenblikkelyk verteerd was, en aldaar geene gelegenheid bestond
ter verpleging van al de gekwetsten en zieken, kon men zeker zijn dat die Heren de
noodige maatregelen zouden nemen, en werd de Raad van State gemachtigd den onge-
lukkigen geneesmiddelen en oud linnen toe Ie zenden Terwijl men zich dus voor
het behoud van eene macht beijverde, die ons van nut kon zijn, trachtte men de
troepen van
tilly en cordova zoo veel mogelijk van bestaansmiddelen te berooven,
door de licenten in
Gelderland en Overijsel, welke om het verkeer niet te belemmeren
en het land niet van die inkomst te versteken, geopend waren geworden, wederom lijdelijk
te sluiten, ja ook de monden van
EemSy Weser en Jahde met oorlogschepen te bezet-

ί Resol Holl. 1, 2 Aug., 1623. 2 Resol Stat.-Gen. 6 Aug., 1623.

3 Resol. Stat.-Gen. 14 Junij, 1623. Resol. Stat.-Gen. 8, 9, 10, 11 Aug., 1623.

-ocr page 825-

822 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621—

1635.

ten, ten einde ook van dien kant den toeYoer van levens- of krijgsbehoeften te ver-
hinderen

Met ongeloofeUjke moeiten en kosten slaagde men er in om de verwarde en gansch
ongewapende benden van Vorst
christiaaw weder tot eene macht van ongeveer 5000
man paardevolk en nagenoeg even veel man voetvolk te ordenen Eerst toen de
winter naderde, en de stand der rivieren, die dezen zomer (1625) bijzonder laag ge-
weest waren, maar thans weder wiesen, minder onrust baarde; toen voorts de grenzen
van
Groningerland en Drente door uit Friesland derwaarts gezonden Compagniën ^ en
door onderwalerzettingen beter waren verzekerd, en eindelyk de legermacht van
tilly
uiteen was gegaan om in verschillende deelen van Duitschland te overwinteren, ging
men er toe over om dat krijgsvolk af te danken. Vorst
christiaan wilde het naar
Oost-Friesland voeren; doch dit werd van onze zyde niet aangemoedigd Toch ging
men den winter niet zonder nieuw verlies in.
Lippstadt, waar de overste hatsfeld aan
het hoofd van een Nederlandsch garnizoen, door
Brandenburg bekostigd, in bezetting
lag, gaf zich over, en in weerwil van het moedig besluit, aanvankelijk door Kapitein
DE viRY genomen, volgde het Huis
Sparenberg weldra dit voorbeeld In deze omstan-
digheden moest men
Her ford, hetwelk thans wel bijstand zou verlangd hebben, aan
zich zelve overlaten 6. Ook de » gemutineerde" Italianen werden, na van maand tot
maand onderhouden, en in October van
Huisen naar den omtrek van Rees verplaatst
te zgn, eindelijk, vermits hun aantal niet vermeerderde, afgedankt: het meerder deel
werd onder Nederlandsche Compagniën gestoken
Bemoeijiugea Maar hoe raakte Oost-Friesland den overlast der Mansfeldsche benden kwijt? In

om MANSFELÜS . i i i-, · i .-i · i i

tioepen tot de Augustus, Zagen wy, Avenschten de Staten mansfeld m onze nabijheid en ten hunnen
orde te ''ow^leu. ^^ houden. Doch nu dreigden de Oost-Friezen op nieuw, zich onder de be-

scherming van Denemarken te begeven, en mawsfeld in zijn tegenwoordig verblijf
niet langer geduld, maakte aanstalten om zich in
Groningerland te begeven. Ziedaar
voor de Staten eenen bedenkelijken strijd van belangen!
Mansfeld binnen onze grenzen
toegang verleenen wilde men niet. De Staten van
Groningen begrepen te recht, dat
zij hiermede de deur openen zouden voor den vyand zeiven, die niet in gebreke zou

1 Resol Stat.-Gen. 4, 34, 23, 29 Aug.j 2 Oct., 1623.

2 Uesol StaL~Gen. 16, 20 Aug.; 8 Sept., 1623. 3 Resol. Stat.-Gen. 20 Aug., 1623.
^ Resol Stat.-Gen. 14, 15, 23, 27, 28, 29 Oct.; 6 Nov., 1623.

5 Resol. Stat.-Gen. 5, 6 Apr.; 3 Mei, 5, 27, 30 Oct.; 1, 3, 18, 22 Nov.; 7 Dec., 1623.
<5
Resol. Stat.-Gen. 31 Oct.; 1 Nov., 1623.

7 Resol. Stat.-Gen. 11, 12, 27 Mei; 1, 16 Junij; 6, 9, 22 Aug.; 21 Oct.; 4, 17, 20 Nov.,
1623.
Resol. Holl. 18, 22 Nov., 1623.

-ocr page 826-

DES VADERLANDS. 817

blijven, mawsfeld bij zijnen aftocht, op de hielen te Yolgen. Van den anderen kant,
hem in
Oost-Friesland laten blijven mocht men niet, en hem te dwingen zich uit
wanhoop met den vyand te verstaan, was even goed, als gansch
Oost-Friesland aan
de Keizerlijken, die vast naderden, prys te geven. De Prins, in allerijl geraadpleegd,
ried eenige Gecommitteerden naar
Emhden te zenden, om de ingezetenen door belofte
van handhaving tegen allen overlast, en zoo dit niet baatte, door bedreigingen neder te
zetten. Werkelijk begaven zich Gecommitteerden derwaarts, en werd onze scheeps-
macht op de
Eems versterkt. Voor het oogenblik diende het volk van maksfeld door
geregelden toevoer van levensmiddelen tot rust gehouden te Avorden. Maar hiermede,
herinnerden de Staten van
Groningen, verbrak men nog slechts te meer de onzijdig-
heid , en wettigde men vijandelijkheden van 's Keizers zijde. Niettemin ging men tot
den maatregel over om
mansfelds leger van dag tot dag toevoer van brood en bier toe
te zenden, terwijl men, sedert de Graaf
ernst Casimir, aan het hoofd zijner lijfwacht,
200 man sterk, met toestemming van den Raad en de Veertigen, te
Embden was aan-
gekomen, van deze stad beter verzekerd was. Met dat dagelyksch brood, hetwelk hem
trouwens door de Groningers, die hem niet vertrouwden, schoorvoetend werd toegediend,
was
mawsfeld echter niet tevreden. Zijn gelastigde, veit ferens, te ^sllage gekomen,
verlangde eene somme gelds, groot wel is waar, maar klein, zeide hij, voor de groot-
heid en macht der Staten. Ook de Fransche Generaal
montereau klaagde over gebrek,
door de zijnen geleden, en van nu aan was het de toeleg van
du maurier om deze
zyne landgenooten met de minste schade en schande uit hunnen jammerlijken toestand
te redden. De Staten zouden gewenscht hebben, dat zulks geschied ware door ruimen
onderstand van de drie verbondene Mogendheden, en bleven niet in gebreke om den
Franschen zoo wel als den Venetiaanschen Gezant (sedert Julij 1623 was de Resident
suriano door den Gezant morosim vervangen) telkens te herinneren, dat wat zij voor
matisfeld deden, louter goedheid was, en dat zij daarmede zonder vermeerdering
der genoten subsidiën niet konden voortgaan. Maar nu het onderhoud van
makspeld
eene rechtstreeksche vijandelijkheid tegen den Keizer was, ontzag zich Frankrijk
hem te ondersteunen. Deze taak en tevens die om hem van het noodige verzorgd
naar een beter oord te doen vertrekken, drukte de Fransche Gezant met aandrang
den Staten op het hart, ja, om toch vooral geene ergernis te geven, riep
Frank-
rijk
den Generaal montereau met zijne manschappen naar hun Vaderland terug:
de Hollanders moesten daartoe de vervoermiddelen leveren. Dit besluit gaf veel
ontsteltenis, zelfs bij den Venetiaanschen Gezant. Immers daarmede scheen het
vermoeden, dat het bondgenootschap, door hetwelk
mansfeld in dienst was genomen,
thans verbroken was. Niettemin zou het ten uitvoer gebracht worden, en de Prins
van
Oranje ried de Staten, om, »ten einde lodewijks gunst niet te verliezen", den
aftrekkenden Franschen alle middelen lot de terugreize te verschaffen. Na in December,

1621—
1025.

-ocr page 827-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— niet zonder tegenkanting van mansfelds zijde, te Norden ingescheept te zijn, werden
zij, zoo het heette, door het ijs belet voort te zeilen. Zij landden weder te
Delfzijl,
trokken door de Vereenigde Provinciën naar den mond van de Maas, en staken van
daar naar
Frankrijk over.

Eindelijk trekt Intusschen had de zaak der ontruiming van Oost-Friesland door biaksfelds overige onder-
hebbende manschappen haar beslag gekregen. Het kwam er slechts op aan, dat de Stenden
van dat Graafschap zich tot de aflossing verplichtten van de 300,000 gulden, die er
uoodig waren om
mawsfeld in staat te stellen zijne rekening aan den wapenhandelaar
DE GEER, ten bedrage van 150,000 gulden, te voldoen, en genoegzaam toegerust af te
trekken. Maar die van
Emhden zagen hem liever met geweld verjaagd of door hongers-
nood genoopt elders een goed heenkomen te zoeken, dan dat zij hun aandeel aan zulk
eene schuld bij de Slaten-Generaal op zich laadden. Werkelijk namen de Ridderschap,
de kleine Sleden en de Huismanstand ten slotte de schuld alleen op zich: de Graaf
verontschuldigde zich en teekende de obligatie niet, op grond dat hij daardoor de on-
zijdigheid tegenover
Spanje zou schenden, en ook Emhden weigerde zulks, voorgevende
de door
Spanje vergunde handelsvoorrechlen niet te willen verbeuren Het laat
zich denken, hoe veel moeite bij zulk eene stemming het treffen van een akkoord in
had, en dat terwijl
mansfeld verklaarde, nog vier maanden te zullen blijven, en het.
volk in
Groningen en Friesland begon te morren tegen den gedurigen uitvoer van
levensmiddelen ten behoeve van die vreemde gaslen. Dus scheen de zaak, in weerwil
van alle zorgen en opofferingen, toch niet zonder uitbarsting te zullen afloopen, en
moesten de Staten zich nog gelukkig rekenen, zoo de 500,000 gulden, welke met zoo
veel moeite en niet dan na herhaalde beden door de verschillende Provinciën werden
bijeengebracht, ten laatste nog besteed konden worden om een vreedzaam eind aan dc
zaak te maken, en
mansfeld te bewegen, alle vaste plaatsen, die hy in Oost-Friesland
bezet had, te verlaten en langzamerhand het land te ruimen

De in dit jaar uitgestane angsten en gevaren, en de opofferingen, die het gekost
had ze af te wenden, bleven niet zonder heilzame uitwerking. De laatdunkenden,
welke zich het wereldrijk voor hunne Gereformeerde leer hadden voorgespiegeld, leer-
den afstand doen van dien droom van heerschappy. Het was er niet meer om te doen
om veroveringen te maken, maar nog slechts om te beslaan en niet veimolgen te
worden, om een plekje over te houden, waar het woord Gods, hetwelk men voor het
Avare hield, overal elders verdrukt, kon bewaard blijven. Ook de werktuigen, die men

ï Resol Holl. 28 Julijj 7 Dec., 1623.

2 Resol Stat.-Gen. 2, 6,-17, 19, 20, 22, 25, 26, 28, 29 Aug.; 3, 5, 6, H, 14,
15, 20, 21 Sept.; 3, 6, 7, 8, 25, 28, 30, 31 Oct.; 1, 2, 3, 5, 7, 8, 9, 11, 16, 17, 20,
25 , 27 , 28 , 29 , 30 Nov.; 5, 7, 11, 14, 23, 29, 30 Dec., 1623.

-ocr page 828-

DES VADERLANDS. 817

gebruikte, zulks moest men ihans begrijpen, waren niet onverschillig. Wie vermetel en icai—
brooddronken het zwaard trok, verging door het zwaard, of was
christiaans tocht, zoo
redeneerde men, niet allermeest mislukt om de goddeloosheid van aanvoerder en soldaten ,
om hun vloeken, twisten en rooven en om de ontucht, door dal volk gepleegd, i? Wederom invloed van
begon men een nederig vertrouwenden toon aan te slaan: niettegenstaande, dus verklaarden van ^άίΓίααΓ^ορ
de Prins en de Raad van State in de petitie tot de consenten voor het aanslaande jaar 1G2 4, J®
niettegenstaande gansch
Duitschland thans' aan de vijandelijke partij was onderworpen,
moest men niet verflaauwen, vertrouwende op den goeden God, die ons uit zoo meni-
gen nood gered had en ons nog met de middelen tot zelfverdediging begenadigde. Die
middelen moest men aanwendén, anders zou ons gebeuren wat onzen naburen in
Duitschland w^edervoer, die, omdat zij de middelen, welke zij bezaten, niet hadden
gebruikt, ze thans in de handen van den vijand zagen, die ze wel zou welen te ge-
bruiken. De oorlog derhalve moest worden voortgezet: Wat er ons van kon verlossen,
was geen menschelijk beleid of staatskunst, maar God, die het in zLjne handen had en
het vermocht te doen, zoo hel liem behaagde ^ Ook de Prins legde nu alle dubbel-
zinnigheid af: de zaken in het buitenland waren zoo verward en onzeker en de kansen
voor zijne vooruitzichten zoo gansch verloren, dat hy, van alle bijzondere bedoelingen
afstand doende, den vijand thans, wanneer hel slechts mogelijk geweest ware, weder
een duchtigen slag zou hebben toegebracht, alleen met het behoud en den roem van hel
Land op het oog, zonder te berekenen wat sommige Mogendheden daarvan denken zouden.
Hel moet hem nu dubbel gegriefd hebben, dat hij niet als van ouds den vijand op hel slag-
veld kon doen sidderen. Maar de ellendige afloop van den tocht van
ciiiiistiaan van bruns-
wiJK maakte hem elke onderneming onmogelijk. Ware die veldtocht gelukt, hij zou van
zyne zijde tot verder bedwang van den vijand, tegen
Wezel of Brabant wat groots hebben
aangevangen ^, of ware dat leger slechts niet gansch van alle zedelijke kracht versloken
teruggekomen en weldra naauw het afdanken waard geweest, hij zou
Lingen zijn
gaan belegeren maar nu behoefde de Koning van
Frankrijk den Prins, al had hij
niets uitgericht, waarlijk niet van geheime oogmerken te verdenken, en toen de
Maarschalk
de chatillon, na een kort verblijf hier te lande, weder naar Frankrijk
gekeerd was, misleidde hij den Koning niet, zoo hij hem, volgens zijne belofte, deed
begrijpen, dat Prins
maurits niets anders had kunnen verrichten, en dal het reeds veel
Avas, dat de Vijand hier geen duim. breed gronds had gewonnen

Heilzaam werkle het ook op de gezindheid van sommige onzer Provinciën, dat men
het gevaar zoo van nabij had gezien. Had men in
Friesland^ Gßderland en Overijsel
tot nog toe kunnen meenen, dat de oorlog alleen om Hollands zaak, en door den

1 v. d. capellen, 1, ρ. 190, 201. ^ Rego^ Stal.-Geu, 23 Oct. 1623.

3 v. d. capellen, ρ. 201. ^ aitsesia,> 231. ^ Rcsol. SlüL-Gcn. 5 Oct. 1623.

III Deel. 5 Stuk. 'I04

-ocr page 829-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Ißgi— Prins niet eens Yan harte gevoerd werd, thans had men het gevaar voor de deur. Er

f) 2 O

moest gehandeld en geld opgebracht worden om het woeste vreemde krijgsvolk het
eerst uit eigen Gewest te houden. Geen verdrag kon daartoe helpen, maar de stedeling
moest willig gemaakt worden, om, op het voorbeeld van de ïlollandsche burgerij, de
zwaarste lasten te dragen. Zoo was het dan de tijd niet om die burgers met naijver
te beschouwen en op standsvoorrechten te letten. Door de jaloezij tusschen de hoogere
Standen en de Steden gingen
Noord- en West-Duitschland voor onze oogen te gronde,
en die ïlollandsche geest bleek dan toch wel de ware te zijn om kracht aan eenc
natie bij te zetten en ook om het Woord Gods voor den ondergang te bewaren. De
geschillen, welke in die Provinciën de aanneming der gevraagde consenten tegen-
hielden, waren voornamelijk hierin gelegen, dat de Steden zich geene zware lasten
wilden getroosten, zoolang de Ridders en Grooten nog op voorrang en invloed aan-
spraak maakten, en, zich eene harer bestaansbronnen toeëigenende, brouwerijen op
, het platte land oprichtten. In het midden van het jaar 1625, toen
Gelderland en

I Overijsel hare twistpunten aan de Generaliteit ter beslissing gelaten hadden, was

I

De houding vaii alleen nog niet gereed om zijne consenten in te brengen. Een geruimen tijd

1 ries am. ^^^^ versehenen er geene Friesche Gedeputeerden ter vergadering der Staten-Generaal:

het was alsof Friesland geen deel der Unie meer uitmaakte. Graaf erwst Casimir, aan
eigen krachten overgelaten, was onvermogend om de Provincie aan hare verplichtingen
gedachtig te doen zjjn: hij verzocht, dat er Gecommitteerden van wege de Staten naar
Leeuwarden mochten overkomen, en de Heren sonck en wighering trokken derwaarts.
Maar meer dan hunne vertoogen zal de houding van het Mansfeldsche volk in
Oóst-
Friesland
uitgewerkt hebben om de Friezen sedert een weinig gewilliger te maken i.
Geschillcii in In Overijscl had het geschil tusschen de Ridderschap en de Steden een bijzonder
^ Oveiijssel. theoretische uitdrukking bekomen. De Gedeputeerden der Ridderschap van die Provincie

f deelden te ^sllage mede, dat het bij hen de vraag gold, waar de soevereiniteit, die

de Heer des Lands vroeger in het burgerlijke en het kerkelijke geoefend had, thans
bestond, bij de Staten, dat is, by de Ridderschap en de Steden gezamenlijk, of bij
één lid dier Staten afzonderlijk. Was deze vraag, op welke zij van de Generaliteit
beslissing begeerden, eenmaal uitgemaakt, dan zouden de opbrengsten ^ van de geestelijke
goederen, na aftrek van de kosten voor kerken en scholen y voor oorlogslasten gebruikt
kunnen worden, hetgeen thans door de Administrateurs dier goederen gekeerd werd.
De Gedeputeerden der Overyselsche Sleden, eindelijk mede te
Hage aangekomen,
verlangden hardnekkiglijk die vraag vóór alles afgedaan te zien. — Het ongelijk bestond
hier niet uitsluitend bij de Ridderschap. Immers legden de Steden soms de aanmatiging eener

[ ï JXesol Stat.-Gen. 15 Apr.; 1, 19 Mei; 1, 2, 9, 13, 15, 24 , 28 Junij; 1, 3, 7, 8,

; 27 Julij, 1623. 2 jieso/. Stei.-Gew. 9, 14, 17, 24 Junij.

f

-ocr page 830-

DE3 VADERLANDS. 827

onafhankelijkheid aan den dag, die zich niet meer met het slaalsverbond, Avüarvan zij
leden geworden waren, verdroeg. Zoo kwam in February 1625 de burgemeester ταη
Kampen Ier vergadering der Staten van Holland om te vragen, dal Hun Edel Mogen-
den, lot welke zijne Stad in de vorige oorlogen steeds de toevlucht gehad had, ook f

thans wildeo zorgen, dat Kampen voldoende versterkt werd i, Hoe? was Kampen een |

afzonderlijke Staat, en stond het in geen betrekking lot de Unie, dat zij zich lot ééne |

Provincie wendde? Doch deze stap was eenigermale vergefelijk. Erger was, dat de |

Overijselsche Steden haar zelfstandig muntrecht wilden handhaven. Nog in Ju lij 1625 1

sloeg Zwol munt tegen de order van het Land Ware dit niet gekeerd, de deur I

ware geopend voor een misbruik, dat wellicht ons Land medeplichtig zou gemaakt |

hebben aan de heillooze schuld der in Duilschland juist in dezen lijd schrikbarend
algemeene hagemunlerij, welke, nevens de ellende van den dertigjarigen oorlog, zoo
veel jammer en onzedelijkheid over dal Land heeft uitgestort Gelukkig hield de
wijsheid van 's Lands Regering de Vereenigde
Nederlanden vrij van de overstrooming
van valsche munt, gelijk haar burgermoed ze vrijwaarde voor de woestaardij der
Duilsche legerbenden. — Den Julij (1625) deden de Slalen-Gcncraal uitspraak in
dat vraagstuk omtrent de soevereiniteit. De Prins, die de andere geschillen van
Gelder-
land
en Overijsel mede beslecht had, trok zich ditmaal terug, en liet derhalve deze
zaak in het midden. Hel antwoord hield in, dat » de soevereiniteit na den oorlog ver-
vallen was aan de gezamenlijke Leden ^ van
Overijsel, onverscheiden en onverdeeld
over de geheele Landschap, met voorbehoud van de privilegiën van Ridderschap en
Steden afzonderlijk."

Ook in Holland zelf week bij de grenzenlooze oorlogsbehoeften de tegenstand, dien staat der finau
enkele Steden nog tegen de invoering van zekere belastingen hadden geboden. Zoo liet
Amsterdam in November (1625) hare bezwaren legen het algemeene redres der verpon-
dingen den Staten der Provincie ter beslissing over, en werden steeds nieuwe belastin-
gen onder verschillende namen en op verschillende artikelen ingevoerd. De nood was
hoog. In 1622 alleen was de Provincie over de drie millioen schuldig gebleven boven
het bedrag, dat al hare inkomsten beliepen Veel meer zou de impost op de con-
sumptiën hebben kunnen opbrengen, waren de andere Provinciën te bewegen geweest,
om die middelen mede in te voeren: zoolang dit niet geschiedde, verydelde de bedrie-

cien.

»

ï Resol Holl. 24 Febr. J023. 2 /jeso/. StaL-Gen. 12 Julij, 1623.

3 Zie GUST. PBEYTAG, ΒϊΙάβτ aus der deutschen Vergangenheit, II Th, 3'° Aufl.

* Door een ongelukkige schrijffout staat Steden, ten minste in het afschrift van de Resol. der
Stat.-Gen.,
dat berust in het Prov. Arcbief van Utrecht.

5 Resol Holl. 1, 10, 15, 16, 18, 30 Maart, 1623.

104*

-ocr page 831-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

]G2i— gelijke invoer de volle werking. Doch de aanmaning, telkens door Holland aan de
Provinciën gericht was nagenoeg vruchteloos. En in weerwil van al de opoiTeringen,
die de Hollandsche burgers zich getroostten, had het sorns nog veel moeite in, de klach-
ten over wanbetaling van de aannemers der vestingwerken en van het krijgsvolk te
smoren. Die aannemers hadden in het voorjaar (van 1625) meer dan een millioen te
vorderen en tegen den winter begon de ontevredenheid der Fransche officieren tot da-
delijkheden over te slaan, ja, te
Breda kwam het onder de bezetting tot oproer. Een
soldaat was op last van zynen kapitein Avegens vveerbarstigheid gevangen gezet, doch
men had hem om het rumoer, daardoor ontslaan, weder moeten loslaten, en de Engel-
schen binnen deze vesting weigerden zich te laten monsteren. Er werden twee leden
van den Raad van State heengezonden, en dezen bevonden, dat men op de onderge-
schiktheid van verre het grootste gedeelte der bezetting geen staat kon maken. Dus
werd men binnenslands met de ramp bedreigd, die men met zoo veel moeite buiten de
grenzen had gehouden, Slechts door inwilligingen konden de Heren van den Staatsraad
het volk tevreden stellen, en hoezeer de schuld bepaaldelijk aan de achterlijkheid van
Friesland lag, Holland schoot weder geld voor om in de eerste behoeften te voorzien , en
bewilligde weldra in eene geldleening van 8 ton gouds om de ruiters en het voetvolk,
dat ter harer repartitie stond, te voldoen

Zoo volstond het krediet der Hollandsche kantoren tot alles. Want, dank den handel
en der nijverheid, de bron des rijkdoms bleef mild vloeijen, en een schitterend vooruit-
KoEN terug uit zicht op nieuwe winsten deed zich op. Koen, de Goeverneur Generaal, was uit de
Oosl-Indië terug, en bracht de gunstigste berichten mede. Het bewind van dezen man
had vruchten gedragen. Stipt eerlijk en streng had hij, in zijne vroegere betrekking
van boekhouder van al de kantoren in
Indië, menig misbruik afgeschaft, dat naar zijn
oordeel tot den algemeenen ondergang moest leiden, en, reeds voordat er eene hoofd-
stad bestond, den zetel van zijn finantieel bestuur tot het middelpunt van het bewind
gemaakt. In beginsel was hij afkerig van het monopolie eener Compagnie. Stond
men aan bijzondere personen vrijen handel en nijverheid toe, dan zouden, meende hg,
de recognitiën en tollen door hen te betalen, zoo veel opbrengen, dat men voor het
geld van die belastingen alleen de benoodigde specerijen zou kunnen koopen. Kolonisa-
tie van Nederlanders, ja van bevriende vreemdelingen, zou hy aangemoedigd hebben
willen zien Konden zulke onbekrompen denkbeelden niet verwezenlijkt worden,

OOsi-Indi'è.

> Resol. StaL~Gen. 27 Oct. 1623.

2 Resol. Stat.~Gen. 1, 24 Nov.; 9, 18, 19 Dec. Resol. Holl 18, 21 Dec. 1623.

' Zie KOENS Advies aan zijnen opvolger en Raden van Indië, en Vertoog van den Staat der
Vereenigde Nederlanden in de quartieren van Oost-Indië,
in de Kronijk van het Hist. Genootsch.

-ocr page 832-

DES VADERLANDS. 817

niellemin was de uilkomst van het besluur van eenen man van dien slempel zoodanig, 1621—

1625.

dat hij bij zijnen terugkeer in het moederland den lijd aankondigen kon, dat de Com-
pagnie om haar ontzaggelijk gebied slaande te houden en groole winsten te verwerven,
geene staatssubsidiën meer zou behoeven i.

Tijdig kwam koen in zooverre in het moederland aan, als de Compagnie nog altijd Bezwaren iler
in een moeijelijken toestand verkeerde en de Bewindhebbers tot herstel van veel ver- Compagnie!
keerds en tevens lot weerstand tegen felle klachten den zedelijken moed hoog noodig
hadden, dien hij niet in gebreke zal gebleven zijn hun in te boezemen. Er waren nog
altyd misnoegde aandeelhouders, wier grieven zoo duchtig waren, dat de Staten van
Zeeland hen verdedigden, ja hen verontschuldigden, zoo zij uit verontwaardiging in
verstandhouding met het buitenland tegen de Compagnie zamenspanden Thans be-
klaagden zij zich over gemis van waarborgen bij het onderzoek van het vroeger behecj·.
Door de wijze van benoeming van nieuwe leden der Kamer van Zeventienen hadden de
oude leden het beleid in handen willen houden ^: ook hadden zij niet weinig te vergoelijken :
kasboeken van vorige jaren werden vermist in één woord, de grieven waren gewichtig
genoeg om te doen vreezen dat het eindelijk nog tot eene ontbinding zou komen.
Werkelijk stond de administratie reeds een lijd lang stil. Maar hoe zouden de Staten
de Bewindhebbers in den steek hebben kunnen laten ? Zij hadden zich verbonden hen tegen
de eischen der klagende aandeelhouders te handhaven, ten einde hen te bewegen, de wissels
uil
Engeland, die de laatste Gezanten hadden laten trekken, aan Ie nemen De Com-
pagnie tot ontbinding te laten komen, was bijna hetzelfde als
Hollands krediet, in de
eerste plaats tegenover het buitenland, vernietigen en een algemeene stremming te weeg
brengen.
Frankrijk vorderde dreigend voldoening voor de klagende kooplieden van
St. Malo β, en zoo de Oost-Indische Compagnie niet veel meer deed dan in billijkheid
van haar gevorderd kon' warden, stonden de Staten en de Prins tegenover
Frankrijk
beschaamd. Dus namen zij, door de stad Amslerdam krachtig ondersteund, de noodige
maatregelen, dat de zaken, al waren ook alle hoofdparticipanlen nog niet tevreden ge-
steld, door de Kamer van Zeventienen gevoerd bleven 7. Van lieverlede kwam detegen-

te Utrecht, 1853. liet is waar, koen schijnt niet op alle punten zoo onbekrompen. Hij verlangde
een slavenbevolking in
hidië in te voeren; doch die zoogenaamde slaven zouden als visschers,
schippers, soldaten, landbouwers en veefokkers hebben moeten dienen, en bepaaldelijk »om de
Mooren al zoetjes van de bank te schuiven."

» v, d. capellen, I, ρ. 207. Rcsol. Stat.-Gcn. 13, 21 Sept. 1β23.

2 Resol. Holl. 28 Febr. 1623. 3 j^ßsol. Slat.-Gen. 8 Julij, 1623.

4 Resol. Slat.-Gen. 16 Nov. 1623. ^ RcsoI. Stat.-Gen. 16, 21 Maart, 1623.

« Resol. Stat.-Gen, 10, 19, 30 Mei; 13, 25 Junij; 11, 24 Julij, 1623.

7 Resol. Stat.-Gen. 12, 14, 15, 21, 30 Julij; 1 Aug. 1623.

-ocr page 833-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1621— sland lot bedaren, en, in verband daarmede, liel zich de Compagnie len genoegen Tan
Frankrijk liet accoord welgevallen met die van St. Malo getroflen

Eene uilkomst, als waarop de Oost-Indische Handelmaatschappij kon roemen, gaf moed

Eerste uitrus- om de eerste uitrusting van de West-Indische Compagnie voortgang te doen hebben. In
tÏDg der AVest- ι ·. i τ ο · ι

Indische Com-den nazomer van 162ο verzocht zy door de Staten ondersteund te worden met vier oorlog-

;iagnie. schepen en een duizendtal soldaten, boven de 200,000 gulden, die haar van den aanvang

aan tot hare eerste uitrusting waren toegezegd. Dus ondersteund, had zy een belangrijke
krygsonderneming op het oog, ter welker uilvoering
jakob willekens , die reeds als admiraal
naar
Oost-Indië geweest was, met het bevelhebberschap werd bekleed. Onder hem zouden
piet pietersz. πειν als Vice-Admiraal, en alart schouten , gerbrawd jansz. vogelsang ,
m4ximiliaan van borssel
, HANS ERNST kijff CO willem SCHOUTEN, als kapiteins dienen.
Alleenlijk de eisch was den Staten op dit tydstip te hoog: zy wenschlen met twee oor-
logschepen en een jachl te volstaan en verklaarden geen duizend man te kunnen missen.
In plaats daarvan verstrekten zij echter soldij en eenige officieren voor de manschap,
die de Compagnie zelve moest werven. Op aanbeveling van den Prins werd de Zulfensche
edelman
jan va'n dorth tot bevelhebber over deze troepen aangesteld Bij deze uit-
rusting moest de onderneming achterstaan, welke de Prins van
Portugal zwager van
Prins aiAURiTS, en die welke
paul be grenu , Luitenant-Generaal van de Arlillerie, beraamd
hadden. De plannen van den eerste mistrouwde men, naar het schijnt, toen hy aanzoek
deed om een schip te leen ter vrijer nering tegen
Spanje^ en, hoezeer de Prins van
Oranje dit zijn aanzoek ondersteunde, had noch de Admiraliteit van Rotterdam, noch die van
Amsterdam een schip voor hem beschikbaar De ander had van den Prins kaperbrieven
bekomen, en verlangde nu door de Staten van krijgsbenoodigheden en van mondbehoeften
voor niet minder dan negen maanden, voorzien Ie worden; ja hy verzocht, dat Hun Hoog Mö-
genden aan de Algerijnen de noodige aanwijzingen zouden doen, dat zij, volgens een aanbod
vroeger door hem gedaan zich op een bepaalden tijd en plaats met hunne schepen
bij het zijne voegen zouden om gezamenlijk een rooftocht aan te vangen Zoo zou
dan de gemeenschappelyke zeerooverij van Nederlanders en Algerijnen, die den Christen-
Mogendheden en bepaaldelijk onzen bondgenooten, den Franschen, steeds een gruwel was,
van Staatswege gewettigd zijn geworden. Men Avist niet, hoe men de Turksche roovers,
die omstreeks dezen tijd in onze havens inliepen om zich te ververschen, spoedig genoeg

1 Resol. Stat.-Gen. 15, 18, 24, 29 Aug. 1623. Aitsema, bl. 222—224.

2 Resol Stat.-Gen. 14, 22, 24 Aug.j 15, 22 Sept.j 21, 23 Oct.j 7, 8, 20, 22 Nov. 1623.
v. d. capell. I, .221, 222.

^ Resol. Stat.-Gen. 18, 23 Sept.j 10, 23, 27 Oct. 1623.

^ Resol. Stal.-Gen. 14 April; 5Mei, 1623. ^ Resol. Stat.-Gen. 14, 16 Nov. 1623.

-ocr page 834-

DES VADERLANDS. 817

zou lalen vertrekken, Icn einde de klachten van den Franschen Gezant te vermijden, iGäl—

lC2o.

die, verklarende te vreezen, dat die zeeschuimers van de middelen, hier te lande op~*
gedaan, gebruik zouden maken om 's Konings onderdanen te benadeelen, de Staten
eenigermate verantwoordelijk stelde voor het kwaad, dat zij in deze zeeën mochten
uitrichten Geen wonder, dat
grenü werd afgewezen met de betuiging, dat de
Admiraliteiten in dezen tijd te groole kosten dragen moesten, dan dat zij ook een deel
van zijne uitgaven voor hare rekening zouden hebben kunnen nemen

Intusschen in de hoop op de voordeelen, welke de uitrusting der AVest-Indische ♦

Compagnie beloofde, kon men met meer moed de verbazende sommen verstrekken, door
de instandhouding van leger en vloot, en door de afsluiting onzer grenzen tegen vreemd
krijgsvolk gevorderd.

Was de volharding der Republiek bovenal op eene hagchelijke proef gesteld door de
houding van den Engelschen Koning, wiens alliantie met
Spanje voor'ons geen hoop
op behoud dan in onderwerping scheen over te laten, ook dat gevaar dreef af nog
vóór dat het jaar 1625 ten einde was. De voor onze onafhankelijkheid zoo gevaarlyke
verbindtenis Avas dicht genoeg bij de voltrekking geweest om ons de ernstigste bezorgd-
heid in te boezemen. In denmaand Mei van dit jaar had
jagobus zijnen zoon te Ma- Oudeihandelia-^
drid eene onbeperkte volmacht verleend met de belofte, dat hij alles bekrachtigen zou, f^lijk^^a'n deü

waartoe hij zich in zii'nen naam zou verbinden. Dus hing thans alles van den Prins P"»« van jrales

met de Spaanschc

zeiven af, en het ontbrak niet aan pogingen om hem te verleiden. Gregorius XV Infante,
schreef liefkozende brieven aan hem en bugkiwgham. De Paus zag in den slap, door
hen gedaan, grond voor de verwachting, dat zij tot het Roomsche geloof zouden over-
gaan. Doch hy ver,giste zich. Zulks lag ganschelijk niet in de bedoeling van den
Engelschen Koning en zijnen zoon. Als hoofd van het Protestantisme, met
Spanje, hel
hoofd van het Katholicisme, het gebied der wereld te deelen, ziedaar wat men be-
doelde: had men het Gereformeerde geloof afgezworen, zoo zou men niet meer
Span-
jes
gelyke geweest zijn, maar lot den rang van vassal van den alleenheerscher der we-
reld zyn afgedaald, en hoe dien overgang voor de Engelsche natie, zelfs voor de En-
gelsche Grooten, goed te maken? Neen! zijn geloof te verzaken was voor den Prins
hetzelfde als zyne kroon te verspelen en zynen vader vóór zgnen dood van den troon
te stooten. Reeds had hel moeite genoeg in, de Engelsche natie lot rust te houden
bij de slapheid, met welke aan sommige bepalingen tegen de Katholieken de hand werd
gehouden, en bij de dwangmaatregelen tegen enkele al te felle bestrijders van het pa-
pisme genomen, al naardat de gang der onderhandelingen mei
Spanje zulks vereischlen.
Vaak stonden de zaken zoo, dat wie naar eene omwenteling in
Engeland uilzag, niets
vuriger wenschen kon, dan dat het huwelyk mocht beklonken worden, cn de meening

Rcsol. Stat.-Gen. 28 29 JVov.j 15, 22 Dec. 1623. ^ Resol, Holl. 22 Dcc. 1623,

-ocr page 835-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— dat of het huwelijk op onoverkomelijke zwarigheden zou stuiten, of, zoo het doorging,
de verjaging der Engelsche koninklijke familie ten gevolge zou hebben, was wel ge-
schikt om onze staatslieden in dezen tyd in hunne staatkunde te doen volharden. Niet-
temin had hunne standvastigheid in Mei een feilen aanval te verduren. De 25®*®° dezer
Hevige klach- maand verscheen garleton ter vergadering der Staten-Generaal. Hy had het bericht
TON. te brengen, hoe het met het Duinkerker schip was afgeloopen, dat, door onze oorlog-

schepen gadegeslagen, in de haven van Leith bescherming had gevonden. Het had
gepoogd uit te loopen en aan de waakzaamheid der Nederlandsche schepen te ontsnap-
pen ; maar was op het strand geraakt. Hier scheen het eene gereede buit ,voor de on-
zen. Maar koninklyke boden kwamen tusschen beide en waarschuwden tegen alle
vijandeiykheid. De Vlamingen verlieten den bodem, eenige Scholten begaven zich er
op en de koninklijke vlag werd er gehescheü. Om dit alles bekommerden de onzen zich
niet: zij verjaagden de Schotten, haalden 's Konings banier neer, en verbrandden het
schip. Voor dit bedrijf nu vorderde de Gezant voldoening. Hij eischte dat de Staten de
kapiteins der beide oorlogschepen, die in het land terug waren, in hechtenis zouden
nemen, om aldus die » alles te boven gaande en bloedige vermetelheid" voor de geheele
>vereld te wraken. Te meer eischte hij zulks, omdat Zijne Majesteit niet bevredigd was
geworden door de wijze, op welke de Staten zijne klachten beantwoord hadden over het
verblijf hunner oorlogschepen voor de havens van
Leith en Aberdeen. De Koning zou,
daar zij voor rede niet wijken wilden, zyne eer met geweld handhaven, en liet hun
ihans openlyk verklaren, dat hij die gedurige beleedigingen niet langer wilde dulden.
Hij zou zijnen schepen order geven de onze te bevechten, ten einde het volkenrecht te
wreken en den vrijdom van zijne havens met de rechten zyner bondgenooten, die de
toevlucht tot zijne bescherming namen, te bewaren. Zoo begeerde hij dan ook, dat de
Stalen hunne schepen van voor
Aberdeen zouden terugroepen. Anders had hij in last
zijne tegenwoordige verklaring vergezeld te doen gaan van de betuiging, dat de Koning
zich in dubbele male onschuldig en de Staten in driedubbele mate schuldig zou houden
aan de vredebreuk, die aan de alliantie tusschen zijne Majesteit en hen een einde zou
maken. Dit was, zeide hij , de derde waarschuwing, die hij hun deed. Bij deze hoofdklacht
voegde de Gezant nog de verklaring van 's Konings hooggaand ongenoegen over schaden, die
door Engelschen geleden zouden zijn ten gevolge van het aanhouden hunner schepen:
zulke onbeschoftheden tegen zijne onderdanen gepleegd, zou hij niet langer door de
vingeren zien. — Ziedaar zooveel als eene dadelijke oorlogsverklaring. Al wraakten de
Staten het bedrijf dier twee zeekapiteins, uit de algemeene klacht over het aanhouden van
Engelsche schepen bleek, dat
jacobus zich niet als onzijdig in onzen oorlog beschouwde,
en voor de Spanjaarden partij koos. Dus hadden wij of den toegeworpen handschoen op te
rapen, of ons aan de voorwaarden te onderwerpen, ons door
Spanje in vereeniging met
Engeland te stellen. Deden wij dit laatste, dan zouden wij dadelijk 's Konings verbolgenheid

-ocr page 836-

DES VADERLANDS. 817

zien bedaren. Om dit onmiskenbaar Ie doen blijken en den prijs der verzoening duidelijk 1G21--
aan te ^-vijzen, legde carleton bij die zelfde gelegenheid eenen brief over van den
Prins van
Wales uit Madrid en ter mededeeling aan Hun Hoog Mögenden bestemd.
Hij schreef daarin, dat zijn onthaal aan het Spaansche Hof zoodanig was, dat hij het
niet eervoller kon wenschen. Dus hoopte hij spoedig een goed einde aan zyne zaak te
zien. Niets echter zou hij laten bedingen dat tot nadeel of tot verkorting van de rech-
ten der Staten zou strekken: integendeel hij zou toonen, dat hy Hun Hoog Mögenden
steeds dezelfde toegenegenheid toedroeg, die hij van zijne kindsheid aan voor hen had
ingezogen en aangekweekt — Dus hadden wij onze belangen slechts aan den Prins te
Madrid toe te vertrouwen, en te Londen zou men zich tegen ons niet meer vertoornd be-
toonen. — Zij die het gevoelen waren toegedaan, dat onze Staat zich niet aan het met
Spanje verbondene Engeland gewonnen geven, maar zich aan Frankrijk houden moest,
hadden alle reden om de uilwerking te duchten, welke die mededeeling van
carleton
maken kon. Aan de zucht om den gevreesden indruk dier voordracht tegen te werken mag Mededeeling
men het toeschrijven' dat daags daaraan suriano ter vergadering verscheen. Hy had te
zorgen, dat men zich tot aanbeveling van den stap, dien
jagobus van ons verlangde, niet
beroepen mocht op het weinige vertrouwen, hetwelk de
Ligue tusschen Frankrijk,
Venetië
en Savoye scheen te verdienen. Te voren had de Resident van Venetië met
ophef medegedeeld, dat de drie Mogendheden het voorstel van
Spanje om het geschil
omtrent de
ValtelUna aan de uitspraak van den Paus over te laten, hadden verworpen,
en van zins bleven
Graauwhunderland in zijne aloude vrijheden te herstellen Intus-
schen was werkelijk het aanbod van den Koning van
Spanje aangenomen, om de
ValtelUna en al de plaatsen, die hij in Graauwhunderland bezet had, voor een bepaal-
den tijd den Paus in handen te geven. Deze zwakheid nu had
suriano te vergoelijken
en tegelijk de overtuiging te wekken, dat naarmate
Engeland en Spanje naauwer ver-
bonden w erden, de
Ligue te krachtiger zou zijn, en wij te zekerder bij de voortzetting
van onzen oorlog op hare hulp konden rekenen. Dus verzekerde hij bij deze gelegenheid,
dat de Paus zich den tijd, dat hij
Graauwhunderland in zijne macht had, ten nutte zou
maken om aldaar alle forten te slechten en de vrijheid te herstellen, en dal middelerwijl
de
Ligue zich ten oorlog bleef toerusten, ten einde den Koning van Spanje^ als hy
trouweloos bleek te zijn, te doen boeten. Daartoe was
mansfelds leger door haar in
dienst genomen en door
Frankrijk met vier regimenten versterkt. Ten slotte voegde
de Resident er het bericht bij, dat de Gezant zijner Meesters te
Parijs zich zeer be-
ijverde , dat
Frankrijk voort mocht gaan ons krijgsonderstand te schenken, en dat wy
op de ondersteuning der Venetiaansche Republiek konden rekenen Weldra werd

1 Resol. Stat.~Gcn. 23 Mei, 1623. - Resol. Stat.-Gen. 11 Apr. 1623.

3 Resol. Stat.-Gen. 24 Mei, 1623.

III Deel. 5 Stuk. 105

van SUBIANO.

-ocr page 837-

1621—

1G25.

834 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

deze verzekering gevolgd door een brief van den Hertog van Savoye, die de betuiging
bevatte, dat de bijstand, hem vroeger door Hun Hoog Mögenden verleend, zoo diep in
zijn hart geprent was, dat hel hem niet alleen onmogelijk was die weldaad te vergeten,
maar dat hy niet rusten zou voordat hij eene goede gelegenheid bekomen had om ze
te vergelden i. — Zulke betuigingen van eenen Vorst, die zich al naardat zijn eigen
])elang het hem ingaf, dan her- dan derwaarts wendde, konden niet veel afdoen, en de
zekerheid, dat de Paus thans in
Graauwbunclerland heer en meester was, kon even-
min strekken om ons vertrouwen te verhoogen. Niettemin, itien gaf de verleidelijke
stem uit
Engeland geen gehoor. De overtuiging der staatslieden, die aansluiting wilden
aan de legen
Spanje vijandige partij in Frankrijk, bleef ongeschokt, en de Prins wilde
geencn anderen weg op: immers moest hij thans wel overtuigd zijn, dat zoo
Spanje
zijn doel door Engelands toedoen bereikte, die Mogendheid hem daarvoor geen dank
zou weten noch belooning verleenen. Dus begon men met de zeekapiteins, in weerwil
van den eisch van
Engeland, op vrije voeten te laten. Garleton gevoelde, dat hy nog
grooter schrik moest trachten aan te jagen. Hij maakte eenen brief bekend van
coivway ,
's Konings Secretaris, waarin de uitdrukking voorkwam dat het waarschijnlijk was, dat het
lusschen de beide Stalen niet alleen tot dadelijkheden, maar ook tot een volslagen vredebreuk
zou komen. Dit bericht werd door brieven van
garon ondersteund, die schreef, dat het
verbranden van den Duinkerker voor
Leilh zulk een opschudding gemaakt en bij den
Koning zoo veel misnoegen gegeven had, dat het evenmin te zeggen als te schrijven
was. Zijne Majesteit had de zaak aan het oordeel van zijnen Raad overgegeven, en dit
Collegie had de zaak zoo erg en zoo hatelijk als mogelijk was, ja als majesteitschennis
uitgelegd. Op dit alles evenwel besloten de Staten niets anders, dan den Koning een
beleefden brief van verontschuldiging te schrijven. Zelfs had het besluit geen gevolg
om met den Prins in de Vergadering over de zaak te beraadslagen Toch trotseerde
men
Engeland niet al te zeer. Van de zeekapiteins werd de belofte gevergd, dat zij
op de eerste aanmaning gereed zouden staan om voor Hun Hoog Mögenden te verschijnen,
en twee schepen, achtereenvolgens van de kust van het eiland
Wight herwaarts opge-
bracht, zouden in den staat, in welken zij gevonden waren, derwaarts teruggebracht
worden Doch ook
garletons propositie van den Mei moest beantwoord worden.

Eerst den Julij was het antwoord gereed. Hun Hoog Mögenden betuigden daarbij,
dat zij aangaande het geval, met leedwezen door hen vernomen, berichten hadden in-
gewonnen, ten einde den Koning genoegen te kunnen geven en zijnen steun, hun zoo
noodig, Ie mogen behouden. Dat geval was te wijten aan eene bloote vergissing van

' Resol Stat.-Gcn. 8 Junij, 1623. ^ j^csol StaL-Gen. 20 Mei; 12 Junij, 1G23.

i Rcsol. StaL-Gen. 15, 16, 19, 21 Junij; 13 Sept., 1623.

-ocr page 838-

DES VADERLANDS. 819

ifl

855

officieren, die, vervoerd door Ie groolen dienslyver, hunne bevelen Ie builen konden 1621—
zyn gegaan, en zoo doende tegen den eerbied, dien zy Zijner Majesleils beambten verschul-
digd waren, gezondigd konden hebben. Bovendien kon men hun gedrag verschoonlijk

Ν

vinden, als men in aanmerking nam, hoe vurig zij wenschen moesten, het vijandelyke
schip voor goed onschadelyk en tegelijk aan hunne verdrietige taak om het werkeloos
gade te slaan, een einde te maken. Zoodanig was de oorzaak van het voorgevallene, en
geenszins lag de vermindering van 's Konings grootheid in de bedoeling: integendeel voor
die grootheid hadden Hun Hoog Mögenden ziel en ligchaam over i. — Omstreeks denzelfden
tyd namen de Staten een besluit, dat door de omstandigheden meer gewicht had, dan
daarmede anders verbonden zou zijn geweest. Op nieuw was voor het tin, uit de mijnen
van den Prins van
Wales afkomstig, vrye invoer in de Vlaamsche havens verzocht.
Dit verzoek sloeg men af, hoezeer men uitdrukkelijk erkende, dat men voor den Prins,
»daar hij nu in
Spanje was, groote voorkomendheid hebben moest, ten einde hem
gunstig te stemmen." Men zou de beslissing op dat verzoek uitstellen, totdat de Prins
terug zou zyn, in de hoop hem dan genoegen te kunnen geven ^ — Dus gaf men te
kennen, dat men de verbintenis van den Prins met de Spaansche Prinses nog niet als
beklonken beschouwde, en dat het, als zij haar beslag gekregen had, tijds genoeg zou
wezen om gunsten te verleenen. Werkelijk vonden de artikelen, aan Λvclke de Paus
zyne toestemming lot het huwelijk verbond, en die de Spaansche Koning door
jacobus
bezworen wenschte te zien, juist in deze maand (Julij) in Engeland groote tegenkanling.
De Koning zelf was er bijna wanhopend over.

m

Inlusschen wilde jacobus met geweld een einde maken aan het nog voortgezet ver-
blijf van twee Nederlandsche oorlogschepen voor de haven van
Aberdeen. Hij zond der- KoningjAcoBus
waarts Iwee oorlogschepen om de onze te verjagen en den aldaar ingesloten Duinkerker
te verlossen. Daar men tot eiken prijs een gevecht lusschen de onzen en de Engelschen f^^^^^'^oorfogfchc"
voorkomen wilde, zoo was het thans de vraag, hoe onze wettige prooi met de minste 1'«°·
beleediging onzer eer vrij te laten. Men kwam op het denkbeeld, den Duinkerker een
paspoort Ie verleenen om naar zijn vaderland terug te keren, en, daar men het aanstoo-
telijk vond, dal hy door Engelsche oorlogschepen midden door onze scheepsmacht geleid
- zou worden, den Koning te verzoeken toe te laten, dat hij door onze eigene oorlogschepen
naar Duinkerken gebracht mocht worden: des verkiezende, kon Zijne Majesteit eenig
Engelsch volk op het Duinkerksche schip plaatsen, len einde te meer yerzekerd te zijn,
dat wij het genoegzaam ontzien zouden. Naauwelijks echter had men dit hulpmiddel
beraamd, of men kreeg bericht, dat de Duinkerker onder het geleide van de twee
Engelsche oorlogschepen de haven van
Aberdeen had verlaten. Tot Newcastle gekomen,
had hij zich builen de bescherming dier oorlogschepen begeven, en de onzen, zulks

Resol. Stat.-Gen. 7 Julij, 1623.

2 Resol. Stat.~Gm. 14 Julij, 1623.

105*

-ocr page 839-

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1021— ziende, hadden hem dapper beschoten, welke Tijandelgkheid hn aanvankelijk kloek be-
antwoord had. Niettemin, ziende dat hij de onzen niet zou kunnen ontzeilen, had hij
zich weder onder de bescherming van 's Konings schepen teruggetrokken, die daarop
door fel schieten onze bodems op een behoorlijken afstand hielden — Hoe hagchelijk
zich de zaak, nadat dit was voorgevallen, ook liet aanzien, liep zij rustig af: alleenlijk
' moesten wij dulden, dat een Engelsch oorlogschip den Duinkerker huiswaarts geleidde.
Dit was een triomf voor den Koning. Hij liet dan ook
carleton in de vergadering der
Sta ten-Generaal verklaren, dat hij nu voldaan was. Bij deze gelegenheid (den
11
September) sprak de Gezant veel van de oude trouwe vriendschap en van de ongegrond-
heid der vrees van Hun Hoog Mögenden aangaande zijner Majesleits bedoelingen. Hij was,
betuigde hij , waarachtig bedroefd over den nood van onzen Staat, en bad God, Hun Hoog
Mögenden uilkomst te schenken — Uit dezen toon blijkt genoegzaam, ilat hij onzen
Staat thans als genoodzaakt beschouwde zich op genade aan hem over te geven, en van
hem alle uitkomst af te wachten. Op dit tydstip, namelijk, achtte hij zich van den goeden
uilslag der huwelijksonderhandeling verzekerd. In weerwil van de wanhoop, aanvankelijk
door hem aan den dag gelegd, had hij de voorwaarden, door den Paus voor het huwelijk
gevorderd, bezworen, en bij die gelegenheid had hij gezegd: nu kunnen alle duivels
uit de hel het huwelijk niet meer keren. De verloving was reeds op 29 Augustus be-
paald. Reeds voerde de Spaansche Infanle den lilel van Prinses van
Engeland, en
liet Spaausche leerde zlj de Engelsche taal. Toch zou de echt niet voltrokken worden. Buckingham
huwelijk spiingt genoeg aan het Spaansche Hof verkeerd om aldaar een levendig gevoel van

afkerigheid van zijne zeden en manieren op te wekken, en wederkerig het verblijf al-
daar van harle moede te wezen. Hij en de Prins waren vervuld van een onweerstaan-
baar verlangen naar huis.
Filips IV kon er niet toe besluiten hun zyne zusier mede
te geven. Dus vertrokken zij alleen, en zij gevoelden zich als van een ondragelijken
last verlost, toen zij weder een Engelsch schip onder de voelen hadden. Nog levendiger
moesten zij de onuilvoerbaarheid van het imwelyk beselfen, toen de Prins bij zijne
terugkomst in het vaderland met de groolsle opgewondenheid door het volk werd ver-
welkomd als uit Egypteland verlost en uit den muil der leeuwen gered. BucKiPfGiiAM en
hy hadden zich als met een zwijgenden eed beloofd, dat het huwelijk niet plaats zou
hebben. Zij overluigden
jacobus, dat hij lot herstel van zijnen schoonzoon in de Palts
meer van Spanje vergde, dan filips bij machte was van den Keizer te verwerven, en
daar het huwelijk bij de Engelsche natie nimmer aannemelijk kon gemaakt worden, zoo
zij den prys daarvoor niet betaald zag met de
Palts aan *s Konings dochter en aan het
Protestantisme teruggegeven, zoo werd de alliantie met
Spanje gedurig twijfelachtiger.

ι Rcsol Stat.-Gen. 7 Julij; 5, 14, 15, 17, 18 Aug.j 24 Oct., 1G23.
2 Rcsol Stat.-Gen. 11 Sept. 1623.

-ocr page 840-

DES VADERLANDS. 817

Een tijd lang hoopte jagobus nog door rechtstreeksclie geheime onderhandelingen met
den nieuwen Keurvorst van de
PalU·, maximiliaan van Beijereu, van wiens jaloezij
tegen het Huis van
Oostenrijk hij zich wat goeds beloofde, de teruggave van de Palts
te verkrijgen; doch de Katholieken verloren hier om bijzondere belangen het algemeene
belang van hun geloof niet uit hel oog.
Jagobus pogingen bleven vruchteloos, en steeds
werd het huwelijk onwaarschijnlijker. Lang evenwel duurde het, eer de Koning van
zijnen schoonen droom afstand kon doen. De Spaaiische Gezanten bleven nog steeds zijne
vertrouwden, en wat moest men hier te lande niet denken van de omstandigheid, dat toen
de Prins van
Oranje den November met den Raad van State de aanneming der

1021—
1C25.

petitie van oorlog in de Vergadering der Staten van Holland kwam aanbevelen, zich
onder de leden van dien Raad, nevens Prins
iiewdrik, ook de Engelsche Gezant gar-
LETON bevond i. Dit was wel een teeken van de dubbelzinnigheid der houding van
den Koning van
Groot-Britanni'é. Aan de eene zyde had de tegenwoordigheid van zijn
Gezant bij die beraadslaging tot het vinden der middelen ter voortzetting van den oorlog
de beteekenis eener bedreiging tegen
Spanje, maar van den anderen kant was zij een
blyk, dat hij zich het recht aanmatigde om zich in
Hollands huiselijke zaken te men-
gen. . Een ander blijk van de tweeslachtigheid van 's Konings bestaan bepaaldelijk in
deze dagen deed zich voor, toen hij de blokkade der haven van
Duinkerken door een
zijner schepen deed schenden om een Spaanschen Ambassadeur van daar naar
Engeland
af te halen, en zich later deswegens verontschuldigde met de betuiging, dat hij niet
wenschte om zulk eene reden met Hun Hoog Mögenden in oorlog te komen Doch
waarmede en hoe lang
jagobus zich nog vleijen mocht, de Nederlanders konden ruimer
adem halen, nu de sints zoo langen tijd dreigende vereeniging van
Engeland en Spanje
duidelijk bleek niet tot stand te zullen komen.

licsol Holl. 31 Nov., 1623.

2 Resol. Slat.-Gen. 17 Nov.j 11 Dcc. 16'23.

-ocr page 841-

PLAATSING DER PLATEN EN PORTRETTEN.

Floris, Graaf van Kuilenburg. ......

tegenover Bladzijde

52.

Adriaan van mathenesse. .......

» ))

m.

Gevangenneming van oldenbarnevelt. .....

» ))

u.

Gilus de clarges. ........

» ))

72.

Reinier pauw. .........

)) »

87.

nfkolaas berck. .........

» ))

09.

Daiviel de hartaing, Heer van Marquetle.....

)) »

105.

Nikolaas grevinchoven. .......

» »

IM.

Antonius walaeus. ........

» »

221.

Oldenbarnevelt en zijn knecht, in de Gevangenis.

)) »

224.

A. van de wael, Heer van Moersbergen. ....

» »

257.

Overwinning van een' Franschen Roover, door Kapt. c. daniels.

)) ))

524.

De Nederlandsche Gezanten te Algiers.....

» »

P^ in

ob.).

Dirk rafelszoon gamphuysen. ......

» ))

584.

Albert joachimi. .....····

1

» »

401.

Prins frederik iiendrik. .......

)> ))

1505.

Lambrecht hendriksz. , . ' .

» »

059.

Hendrik tuyll van serooskerken. .....

» »

671».

Dr. cornelis pijnacker. .......

» »

726.

ilAURiTs ontzei Bergen op Zoom......

» »

759.

Christiaan van brunswijk. . . . .

» ))

820.

Λυ. De Portrellcn van pieter pietersz. hein, tiieodorus van "waardenburg , willem vax
lier,
Heer van Oosierwijk, iiendrhc loncq en de Plaal: Beleg van ^s Hcrtogenbosch,
moeien in het volgende Sluk worden geplaatst.

-ocr page 842-

IIVHOIJD VA^ HET DERDE DEEL, STUK.

EERSTE HOOFDSTUK.

Denemarken is steeds naijverig op de Republiek^ Bladz. 2. — Tocht teqen de zeeroovers
beraamd^
ald. — Nederlandsch Consul ie Algiers, bl. 5. — Nederlandsclie schepen in Si-
cilië
en Spanje aangehouden, bl. 4. — Den Nederlandschen Agent hel verblijf in Spanje
ontzegd, bl. ö. — Tochten tegen de zeeroovers, bl. 6. — Lichtingen van krijgsvolk door
de Aartshertogen
, W. 8. —■ Verzoek van Savoye om ondersteuning, bl. 9. — Betrekkingen
met
Venetië, bl. 11. — De buitengewone Zweedsche Gezant skytte te 'sHage, bl. 15. —
Botsingen tusschen de legers in Duilscliland, bl. lU. — Tol door den Gma/" υαίΐ Oldenburg
op den Wezer geheven, bl, 16. — Zaken van Oost-Friesland, ald. — Agent der Staten
te
Lubek, bl. 18. — Sticke bij den Keurvorst van Brandenburg, ald. — Aanzoeken van
Zweden, ald. — Jacobus staatkunde ten aanzien van Zweden, bl. 19. — Der Staten be-
antwoording van
Zwedens verzoek, ald. — ^κυύίέ,^ afscheidsrede, bl. 20. — De subsidie
aan
Zweden verleend, bl. 22. — Massa uit Rusland terug, ald. — Russisch Gezant te
's Hage, ald. — De Staten zijn verlegen, hoe hem weder weg te krijgen, bl. 25. — On-
dernemingsgeest der Nederlanders,
bl. 25. — Caron van achteloosheid beschuldigd, bl. 26.—
Een Engelsch ambtenaar door Hollandsche schippers gevankelijk opgebracht, bl. 27. —
Genoegdoening voor deze beleediging geëischt, bl. 28. — Genoegdoening door Holland ver-
leend,
bl. 29. — Nieuwe grieven van Engeland, bl, 50. — Brieven vanfden Koning van
Denemarken, bl. 31. — De Staten besluiten, een Gezantschap naar Denemarken te zen-
den,
ald. — De Gezanten bezoeken Duitsche Vorsten en Steden, bl. 52. — Grieven van
den Aartsbisschop van
Bremen, bl. 55. — Staatkunde van den Koning van Denemarken
ten aanzien van Noord-Duilscbland, ald. — Onderhandelingen Ie Elseneur over hel Aarts-
stift van
Bremen, bl. 54. — Onderhandelingen over den Sundtol en eene Deensche Oost-
Indische Compagnie,
bl. 5ö. — Vertrek der Gezanten uit Denemarken, bl. 58. — Bezoek
der Gezanten bij de Hertogen van
Mecklenburg, bl. 59. — Bij den Bisschop van Minden,
ald. —
Bij den Hertog van Brunswijk, bl. 40. — Hunne terugkomst te 'sHage, ald. —
De inhechtenisneming der drie Staatslieden aan de vreemde Gezanten medegedeeld, 1)1.41.—
Mededecling van den Resident van Venetië, bl. 42. — Boissise treedt op tegen fran(;ois
aerssen,
bl. 45. — Aerssens wenschen en drijfveêren, bl. 48. — Zijne verantwoording,
bl. 47. — Afscheid van boissise, bl. 49. — De inhechtenisneming der drie Staatslieden hij
besluit van L· Staten-Generaal goedgekeurd,
bl, 50. — Dit besluit aan de Stalen van Hol-
land
bekend gemaakt, bl. 51. — Hoe de Staten van Holland dal bericht opnamen, bl. 52. —
Deputatie der Staten van Holland bij den Prins, bl. 55. — Rekesten van de betrekkingen
der gevangenen,
ald. — Oldenbarnevelts stemming kort vóór zijne gevangenneming,
1)1. 54. — Bijzonderheden van de gevangenneming, ald. — Bezoek van oldenbarnevelts
zoon en schoonzonen bij den Prins, bl. 65. — Onbesuisde stap van de Heeren van
asperen
en Schagen, bl. 56. — Brief van oldenbarnevelt aan zijne betrekkingen^
1)1. 57. — Zijn brief aan den Prins, bl. 58. — Hugo de groots schrijven aan den
Prins,
bl. 60. — Beweegredenen om tot de verandering der Vroedschappen over te
gaan,
bl. 62. — En dat wel in weerwil dat de Staten de zaken tot de Nationale
Synode reeds voorbereiden,
bl. 65. ·— De Prins 'gaal over tol verandering der Vroed-
schappen,
bl. 64. —- Het Lid der Edelen talrijker 'gemaakt, bl. 66. — De Prins laat
zijn bedrijf voorloopig door de Staten bekrachtigen,
bl. 67. — Verzetting der Wet te
Leiden, Haarlem, Rotterdam en Gouda, bl. 68. — Alsmede te Amsterdam, 70. — De
Staten verleenen den Prins acte wegens het werk, door hem verricht
, bl. 72, — De samen·'

1

-ocr page 843-

II INHOUD.

stelling van het Collegie der Curatoren van de Leidsche Hoogeschool gewijzigd, ald. _

Vraagstuk van den voorrang der Geregtshoven, 1)1.75. —Terugkomst van boissise , bl. 74.—
Antwoord der Staten op den brief van den Koning van Frankrijk, W. 75. — Bemoeijingen
om de overkomst van Fransehe Godgeleerden ter Synode^
hl. 76. —■ Der Staten antwoord
op
boissises vertoog tegen aerssen, bl. 77. — Hoe boissise dit opneemt, bl. 78. — De ge-
vallenen worden steeds in geschriften als anderzins gehoond,
bl. 79. ·— Aanstalten tot het
verhoor der gevangenen,
bl. 80. — Getuigenis van hartevelt en van weede tegen den ^d-
vokaat,
bl. 81. — Geheime verstandhouding der gevangenen met hunne vrienden, bl. 82.·—
De verhooren aangevangen, ald. — Fiskalen tat dat werk aangesteld, bl. 83. —Ledenbergs-
zelfmoord, ald. — Het besluit ten aanzien van zijn lijk^ bl. 84. — H. de groot in ver-
zoeking gebracht om zijne partij te bezwaren,
bl. 85. — Gecommitteerden tot het verhoor
der geuangenen door
Holland benoemd, bl. 86. — Verhooren van den ^dvokaat, bl. 87, -—
Houding der Fransehe Gezanten, en betrekkingen met Frankrijk, 91. —^ CnaTiLLON komt
herwaarts over,
bl. 95. — Nieuw vertoog der Fransehe Gezanten, bl. 94, — Antwoord der
Staten op hun Vertoog,
bl. 96. — Onderzoek naar de verrichtingen der Commissie, wl61S
naar Leeuwarden gezonden, bl. 98. — Verhoor van burgemeester berk te Utrecht, bl. 99. —
Godfried boot gevangen genomen en betreffende zijne versta^idhouding met de gevangenen
gehoord,
bl. 101. — De hagchelijke toestand van Frankrijk maakt de Fransehe Gezanten
te
'sHage voorzichtig, bl. 102. — Aerssen door de Staten-Generaal bevoordeeld en door den
Prins in het Lid der Edelen van de Staten van
Holland gedrongen, bl. 105. ■— De Prins
ontslaat verscheidene Grooten uit het eerste en het tweede Lid der Stalen van
Utrecht, bl.
106. —
De Staten-Generaal bekrachtigen dit bedrijf, ald. — De Fransehe Gezanten vleijen
zich nog met eenige hoop, dat hunne voorspraak voor de gevangenen gehoor zal vinden,
bl. 108. — Aerssen heeft in dit tijdsgewricht het lot van Frankrijk in handen, bl. 109.—
Het Fransch Bewind verzoekt de zending van een Nederlandsch oorlogschip naar het eiland
Ré, bl. 110. — JSieuw vertoog der Fransehe Gezanten, bl. 112. — Blijken van ontevre·
denheid van de zijde van
Engeland, bl. 115. — De toorn van jacobus schijnt spoedig te
bedaren, hl.
115. — De Staten vian Holland beraadslagen over de rechters over de gevan-
genen te stellen,
bl. 116. — Moersbergen in hechtenis genomen, ald. — Voorstel om de
judicatuur aan de Generaliteit te laten,
bl. 117. — Holland geeft zich in deze zaak aan de
genade der Generaliieil over,
bl. 119. — Verzoekschrift van oldenbarnevelts betrekkingen,
"äld. — Holland benoemt twaalf rechters, bl. 121. ■— De Staten-Generaal benoemen insge-
lijks twaalf rechters,
bl. 122. — Commissie der rechters, bl. 125. —Oldenbarnevelts rei/e
tot de rechters vóór den aanvang van het verhoor, bl. 124. — Behoorlijke gelegenheid tot
verdediging wordt den gevangenen niet gegund,
bl. 125. — Bijzonderheden van oldenbar-
nevelts
verhoor, bl. 126. — De Contraremonstranten krijgen te Rotterdam en elders het
gebruik der opetibare kerkgebouwen,
bl. 129. — Provinciale ww Gelderland, ald.—

Provinciale Synode van Utrecht, bl. 150. — Provinciale Synoden m Overijsel, Zeeland,
Friesland
en Groningen, bl. 151. — Provinciale Synode van Zuid-Holland, Bezwaren der
Remonstranten om aldaar ie verschijnen,
bl. 152. — Hoe de Remonstranten aldaar bejegend
werden,
bl. 154. — ïaüriküs, schrijver van de Weegschaal, vervolgd, bl. 156. — Uyten-
bogaert
ontzet, bl. 157. -r- Grevinchoven en anderen desgelijks, ald. — Tegenstand van
den Haag sehen Kerkeraad,
bl. 158. — Stemming onder het volk te Rotterdam, ald. -—
Handelingen der Zuid-Hollandsche Synodale Commissie, bl. 159. — Haar optreden te ^sE^ge,
bl. 141. — De Remonstranten houden ie 's Hage afgezonderde godsdienstoefening , ald. —
Plakaat daartegen, ald. — De Synodale Commissie ondervindt tegenstand ie Schoonhoven,
bl. 142. —
Plakaat tegen de Rojnonstranien te Rotterdam, bl. 145. — Handelingen der
Noord-Hollandsche Synode,
ald. -— Noord-Hollandsche Synodale Commissie. Haar optreden
te
Hoorn, bl. 144. — Onlusten ie Alkmaar, bl. 145. — De Remonstrantsche predikanten
te
Utrecht afgezet, bl. 146. — Maatregelen vóór de bijee?ikomst der Nationale Synode ge-
nomen^
bl. 147. — Den Fransehen Godgeleerden wordt het verlof onthouden om ter Synode
te komen,
bl. 148. — De andere uitheemsche Godgeleerden komen aan, ald. — De Engel-
sche Godgeleerden met den Gezant in de vergadering der Staten-Generaal,
bl. 149. — De
brieven door de Geneefsche Godgeleerden voor de Staten-Generaal medegebracht,
bl. 151. -—
De Dorische Synode geopend, ald. —■ Een bepaald aantal Remonstranten voor de Synode
gedaagd', ])\.
155. — Eenige vragen van pastoralen aard in de Synode behandeld, bl. 155.—
De Utrechtsche Remonstrantsche leden der Synode nemen plaats onder de gedaagden,

-ocr page 844-

INHOUD.

III

156. — Redevoering να» episcopiüs in de Synode ^ bl. 157. -' Hare uitwerking en gevol-
gen,
bl. 159. — De Gedaagden weigeren de Synode als wettig Rechter te erkennen, bl.
161. —
Men legt het er op toe, hen ie beletten in eene vrije beoordeeling van het leerstuk
der Verwerping te treden,
bl. 164. — De Kampensche Remonstrantsche predikanten voor
de Synode ontboden,
bl. 165. — De Gedaagden bij Besluiten der Ρolitieken tot stipter ge-
hoorzaamheid aan de verordeningen der Synode vermaand^
bl. 166. — Hun wordt verboden
de stad
Dordrecht zonder verlof te verlaten, bl. 168. — Men besluit eene Bezending naar
's Hage te zenden om de Staten-Generaal ter zake van de hardnekkigheid der Remonstran-
ten ie raadplegen^
bl. 170. — De Siaten besluiten^ dat men, bij voortgezette hardnekkig-
heid der Remonstranten^ hen uit hunne schriften zal mogen oordeelen,
bl. 171. — Brief
van
UYTENBor,AERD aan de Gedaagden ^ bl. 172. — De Gedaagden beroepen zich op hunne
conscieniie, ten einde niet gedwongen te worden tot den eisch der Synode toe te treden,
bl.
175. —
Voortdurend misverstand, bl. 174. — Waaraan de Politieken door een Besluit een
einde pogen te maken,
bl. 176. — Het geschil over de wijze, op welke de Remonstranten
zich zouden mogen verdedigen, nadert zijne beslissing,
bl. 177. — De Remonstranten wor-
den uit de Synode geworpen^
bl. 179. — De Staten-Generaal keuren deze handelwijze der
Synode goed,
bl. 180. — De Politieken vergunnen den Gedaagden hun gevoelen nog schrif-
telijk te verdedigen^
bl. 181. — Beklag over de wijze, sedert door de Synode gevolgd^ om
met gesloten deuren te vergaderen,
bl. 182.— Invloed door de Engelsche Godgeleerden en den
Engelschen Gezant op de Synode uitgeoefend ^
bl. 183. — Het gevoelen van gomarus wordt
door de Synode geenszins toegestemd^
bl. 185. —- Sapma begeeft zich naar Hoorn, ald. —
Onlusten aldaar, bl. 186. — De Remonstranten achtten zich verplicht hunne gemeenten te
blijven stichten,
bl. 187. — Regeringscommissarissen in Holland uitgezonden om Roomsche
Regenten af te zetten^
bl. 188. — De Geloofsregelen door de Synode gesteld, bl. 190. —
Een Vasi- en Bededag uitgeschreven, 192. — Sententie tegen de Remonstranten, bl. 193.—
De Belijdenisschriften door de Synode goedgekeurd, bl. 195. — De leer van vonsTius door
de Synode veroordeeld,
bl. 196. — Hij zelf uit het Land gebannen^ bl. 197. ·— Openbare
afkondiging der Geloofsregelen en der Sententie^
ald. — Afscheidsfeest aan de Uitheemscheu
gegeven,
bl. 199. — Staatkundige betrekkingen met Frankrijk, bl. 200. — Het vraagstuk
van de betaling der achterstallige soldij van de Fransche troepen in Nederlandsche dienst,
bl. 201. — Ware reden van Frankrljks onvermoeide voorspraak voor de Gevangenen^ bl.
202. —
Klachten van Fransche kooplieden wegens schaden, hun door Nederlanders aange-
daan ,
ald. — Hatelijke uitlating van cableton tegen de Fransche Gezanten, bl. 205. —
Boissise teruggeroepen^ ald. — Alvermogen van aerssen in dit tijdsgewricht, bl. 206. —
Graaf Willem lodewijk pleit voor oldenbarnevelts behoud, bl. 207. — Antwoord der Sta-
ten op
boissises afscheidsrede, bl. 209. — De Fransche Gezanten weigeren het antwoord
aan ie nemen,
bl. 211. — Een buitengewone bode,brengt het naar Frankrijk over, ald. —
Langeraks berichten idt Frankrijk, bl. 213. — Nieuwe rede van du maürier ten voordeele
der Gevangenen,
bl. 214. — De Rechters vinden bezwaar in het vellen van het vonnis des
doods,
bl. 216. — De houding van oldenbarnevelts zonen, bl. 217. —Den Advokaat wordt
de dood aangezegd ^
bl. 218. — Hij schrijft aan zijne betrekidngen, bl. 219. — Zijn on-
derhoud met
walaeüs, bl. 220. — Walaeus gaat van oldenbarnevelts wege tot den Prins ^
bl. 221. — Oldenbarnevelts onderhoud met de andere predikanten, bl. 222. — Zijn laat-
ste nacht,
bl. 223. — Zijn onderhoud met zijnen dienaar, bl. 224. ■— Hij weigert zijne
betrekkingen nog te zien,
bl. 225. — Laatste pogingen van de Prinses van Oranje en du
maurier
, ald. — Toebereidselen tot de terechtstelling, bl. 227. —■ De sententie hem voor-
gelezen,
ald. — Zijne houding op het schavot^ bl. 229. — Zijn dood en begrafenis, bl.
230. —
Bejegening der andere Gevangenen, bl. 232. — Bericht van oldenbarnevelts /e-
rechtstelling aan de Fransche Regering, bl. 233. — Sententie van de groot, bl. 234. —
Sententie van hoogerbeets, bl. 235. — Moersbergen erlangt vergiffenis, bl. 237. — Ver-
oordeeling van
de haan, bl. 238. — Brief van mT^moGKmT aan de Staten-Generaal^ ald.—
Zijn vonnis, bl. 240. — Hogerbeets en de groot naar Loeveslein gevoerd, ald. — De
groots
werkzaamheid te Loevestein, bl. 241. — Hij ontvlucht vandaar, bl, 242. — Be
regeringsvorm wordt niet veranderd^
ald. — De handel bracht krijgshaftigheid mede, bl.
245. —
Noodzakelijkheid om zich ten aanzien van den handel in de Oost-Indiën met En-
geland
te verstaan, bl. 247. — Jacobus staatkunde ten aanzien van rfeNederlanden, ald.—
Besluit tot het zenden van eenige Gezanten naar Engeland, bl. 248. — Van heide zijden

ί

-ocr page 845-

IV INHOUD.

wordt de vereeniging der Nederlandsche en der Engelsche Oosl-Indische Compagnie ge-
wemcht,
bl. 249. — Vooral Friesland en Groningen verzetten zich tegen de onvoorwaarde-
lijke verlenging van het octrooi der Oost-Indische Compagnie,
ald. —■ Klachten der Engel-
schen over geweldenarijen der Nederlanders in de Oost en in de Noordelijke zeeën,
bl.
251. —
De Engelschen zijn bedacht op het aanhouden der Nederlandsche Oost-Indievaarders
op de terugreize,
bl. 3S3. ·— De Gezanten komen in Engeland aan^ bl. 25ö. — Zij ver-
ontschuldigen zich deswegens dat zij geen procuratie bij zich hebben en op zekere punten
niet gelast zijn,
ald. — Het plan van jagobus betreffende eenen tocht tegen de zeeroovers
in vereeniging met
Spanje, bl. 257. — De onderhandelingen over de vereeniging der beide
Compagniën geopend,
bl. 261. — Nieuwe poging om onderhandelingen over de visscherij
aan te knopen,
bl. 262. — De onderhandelingen over de vereeniging voortgezet, hl. 263. —
De zaak van het huwelijk van den Prins van Wales ter sprake gebracht, bl. 264. — De
onderhandelingen over de vereeniging voortgezet^
bl. 265. — Geschil betreffende het deel,
dal elk der beide Natiën aan de verdediging zou hebben,
bl. 266. — Eisch der Engelschen
ten aanzien van hun aandeel aan den peperhandel ^
ald. — De onderhandelingen geschorst,
bl. 268. — Audicntie bij den Koning, ald. — Onze Gezanten, hoezeer door de Statcn-Ge-
neraal teruggeroepen, meenen nadere opgaven van de Engelsche zijde te moeten afivachten,
bl. 271. — Er komt een ontwerp-traktaat tot stand, bl. 272. — Het traktaat komt tot
stand. Hoe de Nederlanders het nagekomen hebben,
bl. 273. — Onderhandelingen over de
walvischvangst bij
Spitsbergen, bl. 276. — Stand der partijen in Europa, bl. 277. — Be-
trekkingen tusschen
Polen en Pruisen, bl. 278. — De Staten zenden sticke als Gezant naar
Pruisen, bl. 280. — Zijn bedrijf aldaar, bl. 281. — Staat van zaken in Koerland, bl.
282. — Polen
wenscht eene alliantie met de Staten te sluiten, bl. 283. — Andere pogingen
van. Polen om de Staten van de zijde van Zweden af te trekken^ bl. 284. — Nieuwe aan-
zoeken van
Zweden om bijstand, bl. 285. — Opstand in Bohemen, bl. 286. —■ De stand
der partijen in
Duitscbland ten aanzien van het gebeurde in Bohemen, bl. 287. — Welke
partij stond den Staten in deze zaak te kiezen,
ald. — Voorslagen in de Staten-Generaal
gedaan,
bl. 288. — Vijandelijkheden tusschen den Keizer en de Bohemers, bl. 289. —
Geheime bedoelingen van den Keurvorst van de Palts, bl. 290. — Een zaakgelastigde der
Boheemsche Stenden te
's Gravenhage, bl. 291. — Geheime Instructie aan dien zaakgelas-
tigde naar
Boheme medegegeven, hl. 292. — De Keurvorst van de Palts beveelt den Staten
de zaak der Bohemers aan,
bl. 293. — De Baron von dohna te 's Gravenhage, bl. 294.—
Carleton tracht op het besluit der Staten te werken, bl. 295. — De Staten verkenen den
Boheemschen Stenden onderstand,
bl. 297. — De houding van jacobus van Groot-Brillannië
ten aanzien van de Bohemers, bl. 298. — Stelling van Venetië tusschen de partijen bl.
299. —
De Koning van Spanje en het Hof te Madrid, bl. 301. — Spanje waakt op tot
nieuwe krachtsinspanning,
bl. 302. — De zaak van eene alliantie met Venetië ernstiger op
het touw gezet,
ald. — Pogingen tot verzoening Engeland e/i Frankrijk, bl. 303.—

Voortzetting der onderhandelingen tot het sluiten van een verbond met Venetië, bl. 305. —
Het verdrag komt tot stand, bl. 508. — Boheemsche zaken, bl. 309. — Gedrag der Staten
ten aanzien der Boheemers en der Gelinieerde Duitsche Vorsten,
310. — Gezantschap van
den Landgraaf van
Hessen, bl. 312. — Bewegingen onder de troepen der Aartshertogen,
en maatregelen van onze zijde daartegen,
bl. 313. — Welken invloed had de aanvaarding
der Boheemsche Kroon door
frederik V op de Staten? bl. 314. — Houding van jacobus
na de bevordering zijns schoonzoons tot Koning van Bohemen, bl. 316. — Jacobus ernstig
door de Staten vermaand,
bl. 317. — Frankrijks staatkunde, bepaaldelijk ten aanzien van
dè Boheemsche zaken^
bl. 321. — Onze handelsbetrekkingen met Frankrijk, bl. 322. —
Nota van beklag door du maurier ingeleverd, bl. 324. — Antwoord der Staten op die nota,
bl. 326. — Propositie van du maurier, voornamelijk op aerssen gemunt, bl. 327. — In-
druk door zijne Propositie gemaakt,
bl. 329. — Antwoord op de Propositie door de Staten
gegeven,
bl. 330. — Langeraks toestand in Frankrijk, bl. 333. — Gerucht van een buiten-
gewoon Fransch Gezantschap,
bl. 334. — Middelen van der Staten zijde aangewend om de
verlenging van het Bestand te bemoeijelijken ^
bl. 336. — Betrekkingen met de Aartsherto·'
gen,
bl. 337. -~· Voorstel om vergoeding te vragen voor schaden door de onzen in Spaan-
sehe havens geleden,
bl. 339. — Betrekkingen met Algiers, bl. 342. — Plannen tot vrede
met
Algiers, ald. — Die van Algiers schijnen vrede te verlangen., bl. 343. — Ongenoegen
van
Engeland wegens de vredesonderhandelingen met Algiers, bl. 345. — Antwoord der

-ocr page 846-

INHOUD. MCMLXIX

Slalen aan carleton, bl. 350. — Eene vloot vertrekt met de onderhandelaars naar Algiers ^
ald. —
Be onderhandelingen te Algiers geopend, bl. 551. — De gevangen gemaakte Alge-
rijnen worden tegen JSederlandsche slaven uitgewisseld,
bl. δο0. — Voor het overige ver-
trekken oiize Gesanten onverrichterzake uit
Algiers, bl. 556. — Handelsbetrekkingen met
de
Ottomannische Porte, ald. — Een Gezant van Turkije komt herwaarts^ bl. 358. —
Staalkundige betrekkingen met de Porie, bl. 559. — Betrekkingen met Marokko, ald. —
Een Engelsch schip door Nederlanders in de haven van Saphi genomen, bl. 360. — De
Staten geven in deze zaak toe aan den onbillijken eisch van
Engeland, bl. 561. — Beloo-
ningen aan de handlangers der omweteling verstrekt,
bl. 562. — Het overschot der schuld
van
willem van Oranje aan de zonen van jan van 'i^assaii door de Staten voldaan, bl. 365.—
Grieven aan oldenbarnevelts zonen en schoonzonen aangedaan^ bl. 364. — Onderzoek van
OLDENBARNEVELTS papieren. Strijd deswegens tusschen
Hollan4 en de Generaliteit ^ bl. 567.—
Maatregelen tegen de officiers der Justitie, bl. 568. — Blaühulk, voorbarig beschuldigd,
krijgt een eervol ontslag,
bl. 570. — Hoe men verder met de Gedaagde Remonstranten han-
delde,
bl. 372. — Het Bestuur der Nationale Synode doet verslag bij de Staten-Generaal,
bl. 375. — Bekrachtiging der Dorische Geloofsregelen in de Provinciën, bl. 575. — Actc^
wier onderteekening van de Remonstrantsche predikanten gevorderd werd,
bl. 576. — Zij
weigeren, op éénen na, allen die te onderteekenen,
ald. — Zij worden over de grenzen ge-
zet,
bl. 377. — De Remonstranten, die de vergadering te Rotterdam hadden bijgewoond,
worden vervolgd,
bl. 578. — Vergaderingen der Remonstranten ie Alkmaar, bl.'579. ·—
Een plakaat 'tegen zulke vergaderingen ontworpen, bl. 580. — Het staatsrecht op het stuk
der Godsdienst blijft ongewijzigd,
ald. — De denkbeelden te Amsterdam aangaande geloofs-
vervolging gekoesterd,
bl. 381. — Predikingen der Remonstranten op de openbare straat te
Rotterdam, bl. 583. — Invoering der rechtzinnige teer te Gouda, bl. 386. — Tc Leiden
worden geschriften tegen de kerkelijke orde in Engeland uitgegeven, bl. 387. — Predikan-
ten door de Zuid-Hollandsche S^jnode afgezet,
bl. 588. — De Leidsche Hoogeschool gezui-
verd,
bl. 589. — De Staten doen geenszins afstand van het patronaatrecht, bl. 591. —
Maatregelen tegen de Remonstranten in Utrecht, ald. — De Prins en de Staten-Generaal
treden op tegen de Remonstranten in
Gelderland en Overijsel, bl. 592. — Hoe bogerman
in Friesland bejegend werd, bl. 594. — Maatregelen tegen de gemeenschap met de verban-
nen Bemonstrantèn,
bl. 595. ~ De verbannenen in Brabant, bl. 596. — Onderhoud van
uytenbogaert met Brabantsche Staatslieden, bl. 398. — Oost-Friesche zaken, bl. 400. —
De Graaf van Oost-Friesland in zijn eigen land gevangen gehouden, bl. 401. — Commis-
sarissen der Staten derwaarts gezonden,
ald. — Bemoeijingen der Staten tot afschaffing van
den Oldenburg sehen tol op de
Weser, bl. 404. — Afgevaardigden van Bremen en van den
Graaf van
Oldenburg te 'sHage, bl. 405. — Geweldadigheden van den Graaf van Olden-
burg
tegen die van Bremen, bl. 406. — Klachten onzer schippers over de Palts-Neuburg-
sche Rijntollen,
bl. 407. — Gezantschap deswegens naar Düsseldorf gezonden, ald. —V^;-
andelijkheden door den Hertog christiaan van Luneburg der stad Hamburg aangedaan, fcl.
410. —
Gezant van Hamburg te 's Gravenhage, bl. 411. — Gezant van den Hertog van
Luneburg aldaar, bl. 412. — De Staten verlangen den strijd te smooren, ald. — De Ko-
ning van
Denemarken zendt oorlogschepen op de Elbe, bl. 415. — Er vertrekt een Neder-
landsch Gezantschap naar
Lubek en Hamburg, bl. 416. — Bemoeijingen van Engeland in
deze zaak,
ald, — Vrede tusschen Hamburg en den Hertog van Luneburg, bl. 419. —
Nieuwe oneenigheden tusschen den Hertog van Brunswijk en de stad Brunswijk, ald. —
De Keizerlijke partij tracht de Hansesteden op hare hand te krijgen, bl. 420. — Grieven
van den Aartsbisschop van
Keulen tegen de Vereenigde Provinciën, ald. — Klachten over
de gedragingen der Nederlandsche soldaten in
Duitscbland, bl. 421. — Gezant van den
Aartsbisschop van
Keulen te 's Gravenhage, bl. 422. — Antwoord der Staten op zijne pro-
positie,
bl. 424. — Nieuwe klachten over de Nederlandsche soldaten in Duitscbland, bl.
425. —
Gezant van den Koning van Bohemen te 's Gravenhage, bl. 426. — De oorlog-
zuchtige partij drijft de zaak der oprichting van de West-Indische Campagnie
, bl. 427. —
Antwoord aan den Boheemschen Gezant^ bl. 429. — In weêrwil der openlijke verklaring
wordt aan
Bohemen onder de hand onvoorwaardelijk bijstand toegezegd, bl. 451. — Οο%
de Geünieerde Vorsten vragen bijstand,
ald. — En bepaaldelijk de Landgraaf van Hessen-
Kassei, bl. 452. —
Benninghausen, Gezant der Evangelische Unie^ verkrijgt wat de Geü-
nieerde Vorsten begeren^
bl. 455. — De Hertog van Saksen-Weimar te 'sGravenhage» bl.

-ocr page 847-

VI INHOUD.

435. — Intusschen valt Koning jacobus onze Bewindslieden lastig met het weder te berde
brengen van de zaak der haringvisscherij,
hl. 436. — De zaak wordt op nieuw uitgesteld^
H. 442. — Aerssen door den Prins voorgedragen als buitengewoon Gezant naar Venetië,
1)1. 443. —
Bezwaren tegen aerssens vertrek^ bi. 444. — Spanning in Holland wegens de
maatregelen tegen de Oßcieren van Justitie,
bi. 445. — De Resident van Venetië en de
Gezant van
Frankrijk trekken zich in tegenovergestelden zin de zaak van aerssens benoe-
ming als Gezant naar
Venetië aati, bl. 448. — Nieuw ongenoegen in Frankrijk tegen ons
Bewind^
bl. 449. — Aerssen tot buitengewoon Gezant naar Venetië benoemd^ bl. 450. —
De Prins moet zijne benoeming tot Gezant naar Frankrijk opgeven, bl. 451. — Instructie
aan
aerssen voor zijne reize naar Venetië medegegeven, bl. 452. — Hoe hij zich van het
Gezantschap kweet ^
bl. 453. — In Holland poogt men de afzetting van de Officieren van
Justitie, die de] Regering in den weg stonden, door te drijven
, bl. 456. — Bedekt verzet
tegen de Gecommitteerde Raden,
bl. 457. —^ Men neemt tegen de baljuws de tusschenkomst
der Stedelijke Regeringen te baat,
bl. 458. — De afzetting van eenige voorname baljuws
wordt doorgedreven,
bl. 459. — Om de afzetting van de overigen gedaan te krijgen, neemt
men te vergeefs petities van bijzondere burgers te baat^
bl. 460. — Toch wordt de zaak
doorgedreven ^
bl. 461. — Invloed aan de stedelijke Overheden op de benoeming der baljuws
toegelaten,
bl. 462. — Sporen van de losmaking der banden van het centraal gezag in Hol-
land, bl. 464. —·
Eene onvoorzichtige uitlating van müys wordt hem betaald gezet, bl.
465. —
Aerssen maakt zich gehaat door zijnen overmoed, bl. 467. — Hendrik sticke we-
gens hagemunterij veroordeeld^
bl. 468. — Invloed van zulke voorvallen, bl. 472. — Hou-
ding der Kerkelijken in dezen tijd,
bl. 473. — Vervolging der binnen de grenzen betrapte
verbannen predikanten,
bl. 474. — In Holland laten de Staten hun gezag tegen de predi-
kanten gelden,
bl. 477. —■ Het vraagstuk betreffende de herziening der Unie geheel ter zijde
geschoven,
bl, 479. — Staat van zaken in Duitschland, bl. 480. — Voorkomendheden van
de zijde van
Frankrijk, bl. 481. ■— Gepaard aan nieuwe eischen om schadevergoeding, bl.
483. —
Prins maurits brengt een leger op de grenzen te velde, bl. 485. — Houding van
Engeland bij het gevaar, dat de Palts bedreigde, bl. 486. — Opgeraapte klachten van En-
geland
over vijandelijkheden door de onzen in de Oost bedreven, bl. 488. — Engeland
neemt het voorkomen aan, eene vloot, met de onze vereenigd, tegen de zeeroovers uit te
zenden,
bl. 489. ·— Antwoord der Staten op de laatste klachten van Engeland, bl. 491. —
Voorstel om eenige Engelsche soldaten over Nederland naar de Palts te zenden, bl. 493. —
Financiëele toestand der Republiek in dit tijdsgewricht, bl. 494. — Gezindheid in de Pro-
vincie
Friesland, bl. 496. — Dood van Graaf willem lodewijk , bl. 497. — Graaf ernst
casimir
volgt hem op in Friesland, Prins maurits in Groningen e/j Ommelanden, bl. 499.—
Zending van randwijk naar de Palts, bl. 499. — Staat van zaken aldaar, bl. 500. —
Spinola trekt derwaarts, bl. 501. — Prins maurits zendt de ruiterij onder Prins Hendrik
naar de Palts ten geleide der Engelsche hulpbenden, bl. 503. — Dood van louise de co-
ligny
, bl. 504. — Spinola nestelt zich in de Palts, bl. 505. — Nieuwe pogingen om ja-
cobus
over te halen, om krachtdadig voor zijtien schoonzoon op te treden, ald. — Stichting
der schans
Papenrauts, bl. 507. — Vijandelijkheden door de Nederlandsche ruiters tegen de
Landen der Geestelijke Vorsten bedreven,
bl. 508. — De Koning van Gvooi-YinUdLnmid schijnt
zich de Duitsche zaken krachtdadig te zullen aantrekken,
bl. 510. — Doch dit is niet meer
dan schijn,
bl. 511. — Bewegingen der troepen in de Palts, bl. 512. — Nederlaag van
den Koning van
Bohemen, bl. 513. — Besluiten daarna door de Staten genomen, bl. 514.—

Τ W Ε Ε D Ε Η O O F D S Τ U K. |

Strijd over de personen, die met de zeiidingen naar Frankrijk en naar Engeland belast
moesten worden,
bl. 516. — Holland benoemt de Gesanten, die van harentwege naar ÏrAnk-
rijk en naar Engeland zouden worden afgevaardigd, bl. 518. — De benoeming van brui-
NiNK als medeafgevaardigde naar Engeland doorgedreven, bl. 519. — De benoemingen tot
de Gezantschappen krijgen haar beslag,
bl. 520. — Doel der zending naar Engeland, bl.
ö2t,
— Eerste gehoor der Gezanten bij jacobus, bl. 522. — Staat der zaken in Enge-
land, bl. 523. —
Nadere opening onzer Gezanten y ald. — Zij deelen, op verzoek den

-ocr page 848-

INHOUD. VII

Koning een oorlogsplan mede, 1)1. — Antwoord door onze Gezanten ontvangen^ bl.
527. —
Hun wederantwoord, ald. — De Engelschen werpen de geschillen op, die in de
Oost-Indiën waren voorgevallen, bl. 528.. — J)e Gezanten hekomen een hijzonder gehoor hij
den Koning,
bl. 529. — Zij moeten zich een onderhoud over de Oost-Indische zaken laten
welgevallen
, bl. 553. — 's Konings laatste woord op de voorstellen der Gezanten, bl. 554. —
Afscheidsbezoek bij den Koning, bl. 535. — Instructie van de Gezanten naar Frankrijk,
bl. 536. —
Hunne ontvangst te Parijs, bl. 538. — Hun gehoor hij den Koning, ald. —
En bij sommige Grooten, bl. 539. — Men grijpt de geschillen tusschen de wederzijdsche
kooplieden aan om onze Gezanten op de proef te stellen
, bl. 540. — De Gezanten maken
gewag van de vernieuwing der
Alliantie, bl. 542. — Staat der zaken en der gevoelens aan
het Fransche Hof,
bl. 543. — 's Konings antwoord, bl. 545. — De Gezanten krijgen hun
afscheid,
bl. 546. — Gezindheid ten aanzien der verlenging van het Bestand, bl. 548. —
In de Zuidelijke Nederlanden, ald. — Men wil er Prins mautits verleiden om de Noord-
Nederlanders tot vrede en onderwerping te brengen,
bl. 549. — Wat bedoelde maurits,
waar hij voorgaf ooren te hebben voor de voorstellen der Aartshertogen, bl. 551. — Hoog
verraad van èenige Geldersche Edellieden,
bl. 552. — De Vroedschap van Utrecht hand^
haaft haar regeringsreglement tegen den Prins,
bl. 555. — Voorboden van den aanstaanden
oorlog,
bl. 556. — Lieroord versterkt, ondanks den Graaf van Oost-Friesland, bl. 557. —
Bijeenkomsten van gemachtigden der Staten en der Aartshertogen tot beslechting van bijzon-
dere geschillen,
bl. 558. — De Aartshertogen hesluiten een Voorstel aan de Staten-Generaal
te doen,
bl. 560. — Peckius komt te 's Gravenhage, bl. 562. — Zijjie Propositie in de
Staten-Generaal,
ald. — Beraadslagingen daarover, bl. 565. — Het antwoord der Staten
op
peckius Propositie, bl. 566. — Peckius vertrekt uit 's Gravenhage, bl. 567. — Toebe-
reidselen ten oorlog,
bl. 568. — Staat der zaken van den Koning van Bohemen, bl 570. —
Staat der zaken van de Duitsche Unie, bl. 571. — Verdere uitbreiding van de Nederland-
sche. legermacht,
bl. 574. — Versterking der zeemacht, bl. 576. — Toestand der financiën
onder al die idtgaven,
ald. — Van de Oost-Indische Compagnie worden opofferingen gevor-
derd,
bl. 577. — Misbruiken aan de Admiraliteit te Amsterdam verweten, bl. 578. —Be-
paaldelijk de Hollandsche Admiraliteiten worden met de uitrusting der vloot belast,
bl. 581.—
Het verdrag met de seeroovers komt wederom ter sprake, ald. — De last komt vooral op
Holland neder, bl. 582. — De Staten hebben uitzicht op een bondgenootschap met Dene-
raarken, bl. 586. —
Staat der betrekkingen tusschen Denemarken en de Vereenigde Pro-
vinciën,
ald. — De Duitsche Unie zendt eenen Gezant naar christiaan IV, bl. 589. —
Vosbergen naar Denemarken gezonden orn het verzoek van dien Gezant te ondersteunen,
ald. — Uitslag van de zending der Duitsche Unie, bl. 590. — Plechtige audientie van
vosbergen bij den Koning, bl. 592. — De Republiek zet den Koning van Denemarken tot
de godsdienstoorlog aan,
bl. 593. — Ware gezindheid der Leden van den Neder-Saksischen
Kreis,
bl. 594. — Rijksdag in Denemarken bijeengeroepen, ald. — Voortgezette mededee-
lingen,
bl. 595. — 'i Konings verklaring en voorwaarden, bl. 596. — Zijn antwoord op
vosbergens voorstellen, bl. 599. — Propositie van vosbergen aan de Magistraat van Lubek,
bl. 601. —
En aan de Vorsten van Brunswijk-Luneburg, bl. 602. — Koning jacobus pleit
voor de opdracht der Coadjutorie van
Bremen aan den Deenschen Prins, bl. 604. — Ul-
felt
door den Koning van Denemarken naar 's Gravenhage afgevaardigd, bl. 605. — Αιτ-
sema's mededeelinging te 's Gravenhage, bl. 606. — Alliantie met Denemarken, bl. 608.—
De houding van Zweden onder dit alles, bl. 609. — De Keurvorst Brandenburg^mee/ii
de Staten zijne zwakheid te hulp te komen, bl. 612. — Een Gezant van Polen verschijnt
Ie
*s Hage, bl. 615. — Invloed door de Staten te Gonstantinopel geoefend, bl. 617. —
Antwoord aan den Poolschen Internuntius gegeven, bl. 618. — Gezanten van den Keur-
vorst van
Keulen, bl. 620. — Ingenomenheid tegen den Keulschen Agent van der veken,
ald. — Bescheid aan de Keulsche Gezanten gegeven, bl. 523. — De vijandelijkheden blij-
ven nog opgeschort,
bl. 624. — Doch Holland zet tot den oorlog aan, bl. 625. — Over-
ijsel
dankt eigenmachtig eenige Compagniën af, bl. 627. — De Prins ziet zich genoopt niets
met het leger uit te richten,
bl. 628. — Betrekkingen met Frankrijk, bl. 629. — Groote
inschikkelijkheid van onze zijde voor dit Rijk,
ald. — Afgevaardigden van Roebelle te
's Gravenhage, bl. ;631. — Klacht van du maürier deswegens, bl. 633. — Antwoord der
Staten op die klacht,
635. — Houding van Koning jacobüs in dit tijdsgewricht, bl,
636. —
Hij eischt de overkomst van Gezanten om over de geschillen in Oost-ïndië te han^

-ocr page 849-

VIII INHOUD.

delen, bl. 637. — Hij ondersteunt de pogingen van den Graaf van Oost-Friesland om Lier-
oord
ontruimd te krijgen^ ald. — De Staten besluiten om nieuw Gezanten naar Engeland/c
zenden, bl. 638. — Vijandelijkheden van Engelands zijde dreigend, bl. 639. — Verdere
hulp aan den Koning van
Bohemen te verleenen, al of niet F bl. 640. — Spjnola legt hel
aan op de verovering van
Gulik, bl. 642. — De Prins betrekt het veldleger, bl. 645. —
Het Huis te Reid verloren, ald. — De Prins ziel het beleg van Gulik werkeloos aan , ald. —
Gulik
verloren, en de Commandant pituan aangeklaagd, maar van vervolging ontslagen, bl.
645. — Alliantie met Brandenburg vernieuwd, bl. 647. — De belangen van den handel
beletten eene volkomen aansluiting aan
Denemarken, bl. 648. — Zweden treedt op tegen
de inmenging van
ciiristiaan in de zaak der Coadjutorie van Bremen, ald. — Gezantschap
van den Aartsbisschop van
Bremen zeiven, bl. 650. — Gezanten benoemd om de Alliantie
met
Denemarken ie Bremen te ratificeren^ bl. 651. — Onze Gezanten trachten te vergeefs
te bewerken, dat de strijdige handelsbelangen geen beletsel tegen de ratificatie in den weg
leggen,
bl. 653. — Onderhandelingen over de van weerszijde te verleenen subsidiën, bl.
654. — Ontwerp-artikelen over den vrijen handel, bl. 655. — Men komt niet verder, dan
men in Mei laatstleden gekomen was,
bl. 657. — Acte van reces gesteld, ald. — Deze
acte van reces wordt^ door toedoen van
Amsterdam, niet bekrachtigd, bl. 658. — De Ko-
ning van
Denemarken bereikt zijn heerschzuchtig oogmerk met het Aartsbisdom Bremen,
bl.
659. ■— De Hanse door ons te vergeefs tot het verleenen van onderstand aangemaand,
bl. 660. — Van welken kant kwam de redding? bl. 661. — Holland stijft het krediet der
Staten-Generaal,
bl. 662. — De Steden van Holland stijven hel krediet harer Provincie,
bl. 663. — Aan het Gereformeerde. Element wordt op nieuw de hand gehouden, zonder dat
daarom de Gereformeerde Kerk vrijer wordt,
bl. 664. — De Oost-Indische Compagnie ge-
machtigd om op alle zeeën vijandelijkheden tegen de Spaanschen te plegen,
bl. 666. —
Plan om de zoutvaart onder de West-Indische Maatschappij te begrijpen^ ald. — Tegen-
werking in den boezem der Oost-Indische Maatschappij zelve,
bl. 667. — Ditmaal zeilt de
zoutvloot nog op eigen gezag uit,
bl. 670. — Die van Hoorn verzetten zich tegen den toeleg
om de zoutvaarl in de West-Indische Compagnie te begrijpen,
bl. 671. — Beraadslagingen
over de keuze van den man, die aan het hooofd van het Gezantschap naar
Engeland zou
staan,
bl, 673. — Het Gezantschap benoemd, bl. 675. — Sosimelsdijk, ook tot vast Ge-
zant ie
Venetië benoemd, slaat deze aanstelling af, bl. 676. — Garleton stelt de onder-
iverpen, waarover te
Londen zal gehandeld worden, bl. 678. — De Nederlandsche koop-
vaardij algemeen ten oorlog toegerust,
bl. 679. — Jacobus schijnt weder zich de zaak zijns
schoonzoons in de
Palis krachtdadig te ivillen aantrekken, bl. 680. — Instructie van de
Gezanten naar
Engeland, bl. 681. — Hun eerste plechtstatig gehoor, bl. 685. — Zij krij-
gen een vertrouwelijk gehoor,
ald. — Gezindheid en bedoelingen der Engelschen bij het
ontvangen van dit Gezantschap,
bl. 685. — Onze Gezanten, den eisch der Engelschen geen
gehoor kunnende geven^ vragen naderen last,
bl. 687. — Nederlandsche schepen door de
'Engelschen aangehouden,
ald. — De Gezanten spreken buckingham, ald. — Zij krijgen
op nieuw gehoor bij den Koning,
bl. 688. ·— Maatregelen der Staten tegen de vijandelijke
bedoelingen der Engelschen,
bl. 690. De onderhandelingen worden hervat, bl. 691. —
Naar aanleiding eener nieuwe grieve hebben de Gezanten op nieuw gehoor bij den Koning^
bl, 692. — De onderhandelingen worden alweder gestremd, bl. 694. — Optreden van chris-
tiaan
van Brunswijk in Westfalen, ald. — De Staten worden op nieuw aangezocht om
mansfeld te ondcrstcunen ^ bl. 696. — De Paltsgraaf verlaat Holland om in de Palts te gaan
strijden,
bl. 697. — Slag hij Wisloch, ald. — Slag hij Wimpfen, bl 698. — Slag bij
Höchst, bl. 699. -- Mansfeld wil zich in Frankrijk werpen, ald. — Onze betrekking met
de Fransche Regering en met die van
Rochelle, bl. 700. — Besluiten der Staten ten aan-
zien van
mansfeld, bl. 702. — Ηενοπικ van den berg neemt verscheidene plaatsen in Vs^Q^i-
falen in, bl. 703. — Prins uendrik van Nassau doet een strooptocht tegen Brabant, ald. —
Poging des vijands om ons veldleger te verrasschen, bl. 704. — Mislukte aanslag tegen
's Hertogenbosch, ald. — Toestand en stemming der gemoederen in Gelderland Over-
ysel, ald. —
Toestand van Drenthe, bl. 707. — Toestand en stemming der gemoederen in
Friesland, bl. 708. — Staat der zaken in Groningen en Ommelanden, bl. 710. — Voor-
slag tot voorloopige vaststelling der quote van
Gelderland en Overijsel, ald. — Gezindheid
van
Denemarken' len onzen aanzien, bl. 711. — De betrekkingen met den Keurvorst van
Brandenburg nader geregeld, ald. — Verzoek van Genève om bijstand, bl. 714. — Hou-

-ocr page 850-

INHOUD.

IX

ding van den Hertog van Savoye, ald. — Genèves mrzoek toegesfaon , bl. 716. — Beirek-
king iusschen onze Republiek en
Venetië, ald. — Calendrini naar Yenelië gezonden, bl.
717. — Morosini Ιοί Gezant van Venetië te 's Hage benoemd^ ald. — Graauwbuuderland
doet zich tegen de Spaansche overheersching gelden^ bl. 718. — Geruchten van onderhan-
delingen over het sluiten van een wapenstilstand^
ald. — Benoeming van een Gezant der
Nederlanden, naar Venetië bestemd^ bl. 719. — Betrekking met het Turksche lUJ/sy bl.
720. — Betrekkingen met Marokko, bl. 722. — Vrede en vriendschap weder met Algiers
en Tunis aangeknoopt, bl. 724. — De kaapvaart breidt zich uit en wordt bevorderd, ald. —
pijnacker vertrekt als Gezant naar Algiers, bl. 726. — Gevangen Turken op Malta, bl.
727. — pijnagker komt te Tunis, bl. 728. — Holland verschaft geld tot den oorlog, bl.
730. — De tocht van jacqües l'hermite, bl. 751. — De troepen van manspeld komen in
Noord-Brabant αα«, bl. 734. — Verdediging van Bergen op Zoom, bl. 736. — Inval van
den vijand in
Overijsel en Friesland, bl. 737. — De Prins daagt op tot ontzet van Bergen
op Zoom, bl.
739. — Het beleg opgebroken, ald. — Voortzetting der onderhandelingen in
Engeland, bl. 740. — Ee^i Ostendenaar vindt met zijnen op de onzen behaalden buit eene
schuilplaats te
Leith, bl. 742. — In weerwil van de bejegening, die onze Gezanten onder-
gaan^ zijn zij gedwongen, de onderhandelingen voort te zetten,
bl. 744. — Verraderlijke
handelwijze der Engelschen op
Banda, bl. 745. — Schadevergoeding door de Engelschc
Groenlandsche Compagnie geëischt,
ald. — Onderhoud met den Koning over den toestand
van onze Republiek en van Europa,
bl. 746. — Bijeenkomst op Windsor, bl. 747. — Be-
raadslaging vóór den Koning over de zaak van
Banda, bl. 748. — Eisch van vergoeding
van schade en interest,
bl. 749. — Invloed van de inneming van Heidelberg op de gemoe-
deren
Engeland, bl. 751. — Houding van aerssen bij de politieke plannen van bucking-
ham,
bl. 753. — Pogingen om in ons Vaderland de gemoederen tot vrede te stemmen, bl,
754. — De Gezanten blijven hel voorwerp der slechtste bejegening ^ bl. 756. — De Koning
geeft een blijk van toenadering,
757. — Men vordert het opstellen van een reglement tot
ampliatie van het Traktaat,
bl. 758. — De onderhandelingen weder gebroken, bl. 759. —
De Staten-Generaal geraadpleegd. De Prins beslist, dal de Gezanten den smaad zullen ver-
duwen,
ald. — Nieuwe audientie, ald. — Ontwerp-reglement door de Engelschen ingele-
verd,
bl. 761. — Tegenreglement der onzen, bl. 765. — Bezoek bij den Koning te New-
Market, bl.
764. — De Engelschen vorderen den afstand van Pulo run, bl. 767. — De
twee reglementen worden zamengesmolten, na aanmerkelijk besnoeid te zijn,
bl. 768. —
De Engelschen eischen het onvoorwaardelijk recht om in de Oost-Indiën forten te bouwen
op zekeren afstand van de onze,
bl. 769. — De Engelsche Heren nemen geschenken aan,
bl. 770. — Men eischt cautie voor de betaling der schuld., waarin de Compagnie was ver-
oordeeld,
bl. 771. — Afscheidsaudientie bij den Koning, bl. 773. — Terugkomst der Ge-
zanten te
's Hage, bl. 775. — Beraadslagingen over de vernieuwing van het Octrooi der
Oost-Indische Compagnie^
ald. — De Admiraliteit van Amsterdam komt met eene aanspraak
tegen de Compagnie voor den dag.,
bl 776. — Het Octrooi vernieuwd, ald. — Klachten der
participanten,
bl. 777. — Liquidatie der Compagnie met de Admiraliteiten, bl. 778. —
Meening aangaande de bedoelingen van jacobus, Êl. 779. — Betrekkingen met Oost-Fries-
land, 'bl.
780. — Mansfelds verblijf in Oost-Friesland, bl. 781. — 's Prinsen mislukte
aanslag op
Antwerpen, bl. 784. — Spaansche muiters Ie Huisen, bl. 785. — De schans
Papenmuts verloren, ald. — De aansluiting van Frankrijk wordt inniger, bl. 787. — Ver-
bond tusschen
Frankrijk, Venetie en Savoye, ald. — Bijeenkomst te Avignon, bl. 788. —
Meening van de oude ministers van Hendrik iv, ald. — Grond van hunne meening., bl.
790. — Hoe Prins maurits beoordeeld werd in Frankrijk, bl. 791. — En elders in het
Buitenland.,
bl. 792. — En in het Binnenland, ald. — Aanslag legen den Prins ontdekt,
bl. 797. — Groenevelds terechstelling, bl. 800. — Slatiüs en anderen terechtgesteld,
ald. —■ De Remonstranten, van medeplichtigheid verdacht, zuiveren zich, bl. 801. — Ge-
lukwenschingen der vreemde Mogendheden
, bl. 803. — Geruchten van pogingen om Amster-
dam
in den brand te steken, bl. 804. — Houding van Engeland ten aanzien der Republiek,
bl. 806. — Gezindheid des Keizers tegen Holland, bl. 807. — Engeland wordt steeds door
ons ontzien,
bl. 808. — Pogingen van *s vijands zijde om het bestand te vernieuwen, bl.
g09. —
Doch van der Staten kant is men op de voortzetting van den oorlog bedacht, bl.
810. — Men houdt deswegens Frankrijk te vriend, bl. 811. — De Keizer zendt eenen Ge-
zant herwaarts,
bl. 813. — Zijn geloofsbrief, bl. 814. — Zijne voorstellen, bl. 815. —

-ocr page 851-

Χ 1 Ν Η O υ D.

//oe de Staten die stukken opnemen·^ bl. 816. ■— Mansfeld blijft Oost-Friesland tot over-
last^
bl. 817. — Mislukte tocht van christiaan van Brunswijk, bl. 819. — Hij wordt hij
Sladlohil verslagen, bi. 820. — Het overschot van zijn leger wordt te Breêvoort verzorgd,
bl. 821. — Bemoeijingen om mansfelds troepen tot de orde ie houden, h\. 822. — Einde-
lijk trekt MANSFELD uit
Oost-Friesland af, bi. 824. — Invloed van de gebeurtenissen van
dit jaar op de stemming hier te lande,
bl. 825. — De houding van Friesland, bl. 826. ■—
Geschillen in Overijssel, ald. — Staat der financiën, bl. 827. — Koen terug uit Oost-
Indie, bl.
828. — Bezwaren der Oost-Indische Compagnie, bl. 829. — Eerste uitrusting
der West-Indische Compagnie,
bl. 850. ■— Onderhandelingen over het huwelijk van den Prins
van
Wales met de Spaansche Infante, -bl. 851. — Hevige klachten van GKrxhE^JOÏi, bl. 852.—
Mededeeling van süriano, bl. 855, — Koning jagobüs onttrekt eenen Duinkerker aan de ver-
volging onzer oorlogschepen,
bl, 85ö. — Het Spaansche huwelijk springt af, bl. 856.

l..

'iie;

■ ■ : ■- · ·
ί - · ·>,

i''